url
string
content
string
source
string
BWBR0006997.xml
BWBR0006997 Besteedbare middelen ter dekking van de kosten van verstrekkingen en uitkeringen bijzondere ziektekostenverzekering 1995 ministeriele-regeling nl Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-27 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0006997/1995-01-01/0 Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Sociaal zekerheidsrecht Subsidies, uitkeringen en toeslagen 1995-01-01 2004-08-27 1995-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006997/1995-01-01_0/xml/BWBR0006997_1995-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006997/BWBR0006997.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006997/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0006998.xml
BWBR0006998 Besteedbare middelen ter dekking van de kosten van verstrekkingen en vergoedingen ziekenfondsverzekering 1995 ministeriele-regeling nl Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-27 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0006998/1995-01-01/0 Gezondheidsrecht en farmaceutisch recht Gezondheid en zorg 1995-01-01 2004-08-27 1995-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006998/1995-01-01_0/xml/BWBR0006998_1995-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006998/BWBR0006998.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006998/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0006999.xml
BWBR0006999 regeling afgifte verklaringen door de Koninklijke marechaussee ministeriele-regeling nl Veiligheid en Justitie Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024-05-01 2024-05-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0006999/1994-11-02/0 Staats- en bestuursrecht Militair recht Defensie 1994-11-02 9999-12-31 1994-11-02 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006999/1994-11-02_0/xml/BWBR0006999_1994-11-02_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006999/BWBR0006999.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0006999/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007000.xml
BWBR0007000 Wijzigingswet Wet milieubeheer (afvalwater) wet nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007000/1996-03-01/0 Ruimtelijke ordening en milieu Milieurecht Milieu, ruimte en water 1996-03-01 9999-12-31 1996-03-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007000/1996-03-01_0/xml/BWBR0007000_1996-03-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007000/BWBR0007000.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007000/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007001.xml
BWBR0007001 Wijzigingswet Wet economische mededinging (vergroting van de effectiviteit) wet nl Economische Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007001/1995-09-01/0 Mededingingsrecht Economie en ondernemen 1995-09-01 9999-12-31 1995-09-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007001/1995-09-01_0/xml/BWBR0007001_1995-09-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007001/BWBR0007001.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007001/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007002.xml
BWBR0007002 Wijzigingswet Tijdelijke wet arbeidsbemiddeling onderwijs wet nl Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007002/1994-11-23/0 Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Arbeidsrecht Werk- en loopbaan 1994-11-23 9999-12-31 1994-11-23 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007002/1994-11-23_0/xml/BWBR0007002_1994-11-23_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007002/BWBR0007002.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007002/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007003.xml
BWBR0007003 Wijzigingswet Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek enz. (verbeteringen en aanvullingen van overwegend technische aard) wet nl Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007003/2005-03-01/0 Onderwijsrecht Onderwijs en wetenschap 2005-03-01 9999-12-31 2005-03-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007003/2005-03-01_0/xml/BWBR0007003_2005-03-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007003/BWBR0007003.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007003/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007004.xml
BWBR0007004 Wijzigingswet algemene burgerlijke pensioenwet wet nl Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-12 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007004/1995-01-01/0 Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Pensioenrecht Subsidies, uitkeringen en toeslagen 1995-01-01 2007-11-13 1995-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007004/1995-01-01_0/xml/BWBR0007004_1995-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007004/BWBR0007004.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007004/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007005.xml
BWBR0007005 Regeling samenvoeging van scholen in het v.o. ministeriele-regeling nl Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-29 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007005/1995-08-01/0 Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Ambtenarenrecht Onderwijsrecht Onderwijs en wetenschap Werk- en loopbaan 1995-08-01 2003-06-17 1995-08-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007005/1995-08-01_0/xml/BWBR0007005_1995-08-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007005/BWBR0007005.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007005/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007006.xml
BWBR0007006 Besluit verkeersbegeleidingstarieven scheepvaartverkeer AMvB nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007006/1996-01-12/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 1996-01-12 9999-12-31 1996-01-12 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007006/1996-01-12_0/xml/BWBR0007006_1996-01-12_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007006/BWBR0007006.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007006/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007007.xml
BWBR0007007 Inkomensbesluit wetten buitengewoon pensioen AMvB nl Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007007/2011-01-01/0 Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Pensioenrecht Subsidies, uitkeringen en toeslagen 2011-01-01 9999-12-31 2011-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007007/2011-01-01_0/xml/BWBR0007007_2011-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007007/BWBR0007007.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007007/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007008.xml
BWBR0007008 Beschikking wijzigingpercentage levensonderhoud 1995 ministeriele-regeling nl Veiligheid en Justitie Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007008/1995-01-01/0 Personen- en familierecht Echtscheiding Familie, jeugd en gezin 1995-01-01 9999-12-31 1995-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007008/1995-01-01_0/xml/BWBR0007008_1995-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007008/BWBR0007008.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007008/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007009.xml
BWBR0007009 Besluit vervangingsfonds AMvB nl Algemene Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-14 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007009/2006-09-20/0 Onderwijsrecht Onderwijs en wetenschap 2006-09-20 2011-12-31 2006-09-20 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007009/2006-09-20_0/xml/BWBR0007009_2006-09-20_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007009/BWBR0007009.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007009/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007011.xml
BWBR0007011 Besluit vaststelling grensbedrag voor verlening van een afzonderlijke bijdrage in kosten van onderzoek en sanering van de bodem AMvB nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-14 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007011/2002-01-01/0 Ruimtelijke ordening en milieu Milieurecht Milieu, ruimte en water 2002-01-01 2005-12-31 2002-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007011/2002-01-01_0/xml/BWBR0007011_2002-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007011/BWBR0007011.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007011/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007012.xml
BWBR0007012 Besluit wettelijke tijd Midden-Europa 1995, 1996 en 1997 AMvB nl Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-14 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007012/1994-12-07/0 Staats- en bestuursrecht Staatsrecht Overheid, bestuur en koninkrijk 1994-12-07 2007-05-03 1994-12-07 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007012/1994-12-07_0/xml/BWBR0007012_1994-12-07_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007012/BWBR0007012.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007012/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007013.xml
BWBR0007013 Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar AMvB nl Veiligheid en Justitie Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024-05-24 2022-01-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007013/2022-01-01/0 Openbare orde en veiligheidsrecht Openbare orde en veiligheid 2022-01-01 9999-12-31 2022-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007013/2022-01-01_0/xml/BWBR0007013_2022-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007013/BWBR0007013.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007013/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007014.xml
BWBR0007014 Regeling formulieren voor verklaring arts/verloskundige bij aangifte geboorte ministeriele-regeling nl Veiligheid en Justitie Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2020-01-01 2020-01-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007014/2020-01-01/0 Personen- en familierecht Familierecht Personen- en familierecht Personenrecht Familie, jeugd en gezin 2020-01-01 9999-12-31 2020-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007014/2020-01-01_0/xml/BWBR0007014_2020-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007014/BWBR0007014.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007014/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007015.xml
BWBR0007015 Regeling wijze van keuren niet-periodiek-keuringsplichtige voertuigen ministeriele-regeling nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-27 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007015/2005-09-01/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 2005-09-01 2009-04-30 2005-09-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007015/2005-09-01_0/xml/BWBR0007015_2005-09-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007015/BWBR0007015.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007015/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007016.xml
BWBR0007016 Regeling wijze van keuren APK ministeriele-regeling nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2019-01-23 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007016/2008-10-08/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 2008-10-08 2009-04-30 2008-10-08 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007016/2008-10-08_0/xml/BWBR0007016_2008-10-08_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007016/BWBR0007016.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007016/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007017.xml
BWBR0007017 Wijzigingsbesluit Burgerlijk ambtenarenreglement defensie, enz. AMvB nl Defensie Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2020-01-01 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007017/1994-12-16/0 Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Ambtenarenrecht Werk- en loopbaan 1994-12-16 2019-12-31 1994-12-16 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007017/1994-12-16_0/xml/BWBR0007017_1994-12-16_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007017/BWBR0007017.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007017/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007018.xml
BWBR0007018 Vaststelling eenmalige bijdrage aan gemeenten voor invoering nieuwe reisdocumenten ministeriele-regeling nl Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-27 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007018/1994-12-10/0 Openbare orde en veiligheidsrecht Openbare orde en veiligheid 1994-12-10 2005-01-31 1994-12-10 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007018/1994-12-10_0/xml/BWBR0007018_1994-12-10_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007018/BWBR0007018.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007018/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007019.xml
BWBR0007019 Aanwijzing opsporingsambtenaren (economische delicten) ministeriele-regeling nl Veiligheid en Justitie Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-29 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007019/1994-12-01/0 Strafrecht Financieel-economisch strafrecht Rechtspraak 1994-12-01 2005-01-01 1994-12-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007019/1994-12-01_0/xml/BWBR0007019_1994-12-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007019/BWBR0007019.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007019/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007020.xml
BWBR0007020 Besluit rijonderricht motorrijtuigen AMvB nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-14 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007020/2009-05-01/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 2009-05-01 2009-05-31 2009-05-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007020/2009-05-01_0/xml/BWBR0007020_2009-05-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007020/BWBR0007020.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007020/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007021.xml
BWBR0007021 Wijzigingswet Burgerlijk Wetboek, enz. (geneeskundige behandelingsovereenkomst) wet nl Veiligheid en Justitie Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007021/2006-02-01/0 Gezondheidsrecht en farmaceutisch recht Gezondheid en zorg 2006-02-01 9999-12-31 2006-02-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007021/2006-02-01_0/xml/BWBR0007021_2006-02-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007021/BWBR0007021.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007021/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007022.xml
BWBR0007022 Invoeringswet Wegenverkeerswet 1994 wet nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007022/2009-05-01/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 2009-05-01 9999-12-31 2009-05-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007022/2009-05-01_0/xml/BWBR0007022_2009-05-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007022/BWBR0007022.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007022/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007023.xml
BWBR0007023 Warenwetregeling Vrijstelling gekoeld bewaren in kantines en restaurants ministeriele-regeling nl Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2024-02-09 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007023/2004-10-17/0 Levensmiddelenrecht Gezondheid en zorg 2004-10-17 9999-12-31 2004-10-17 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007023/2004-10-17_0/xml/BWBR0007023_2004-10-17_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007023/BWBR0007023.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007023/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007024.xml
BWBR0007024 Aanwijzing speciale beschermingszone in het kader van de EG-Vogelrichtlijn ministeriele-regeling nl Economische Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007024/1994-12-07/0 Ruimtelijke ordening en milieu Milieurecht Landbouw, natuur en voedsel 1994-12-07 9999-12-31 1994-12-07 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007024/1994-12-07_0/xml/BWBR0007024_1994-12-07_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007024/BWBR0007024.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007024/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007025.xml
BWBR0007025 Aanwijzing bijzonder luchtverkeersgebied rond luchtvaartterrein Ypenburg ministeriele-regeling nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-27 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007025/2013-01-01/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 2013-01-01 2014-12-11 2013-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007025/2013-01-01_0/xml/BWBR0007025_2013-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007025/BWBR0007025.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007025/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007026.xml
BWBR0007026 Besluit Kapittel voor de civiele orden rijksKB nl Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2020-01-01 2020-01-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007026/2020-01-01/0 Staats- en bestuursrecht Staatsrecht Overheid, bestuur en koninkrijk 2020-01-01 9999-12-31 2020-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007026/2020-01-01_0/xml/BWBR0007026_2020-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007026/BWBR0007026.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007026/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007027.xml
BWBR0007027 Instellingsbesluit Stuurgroep preventie en bestrijding voertuigcriminaliteit ministeriele-regeling nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007027/1996-07-01/0 Openbare orde en veiligheidsrecht Vervoersrecht Openbare orde en veiligheid Verkeer en vervoer 1996-07-01 9999-12-31 1996-07-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007027/1996-07-01_0/xml/BWBR0007027_1996-07-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007027/BWBR0007027.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007027/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007028.xml
BWBR0007028 Regeling meldingen Wvo tandartspraktijken ministeriele-regeling nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2018-04-18 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007028/1995-01-01/0 Ruimtelijke ordening en milieu Waterrecht Milieu, ruimte en water 1995-01-01 2008-07-22 1995-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007028/1995-01-01_0/xml/BWBR0007028_1995-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007028/BWBR0007028.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007028/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007030.xml
BWBR0007030 Besluit uitwerking herindeling van ministeriële taak inzake opvang van asielzoekers KB nl Algemene Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007030/1994-11-01/0 Staats- en bestuursrecht Staatsrecht Overheid, bestuur en koninkrijk 1994-11-01 9999-12-31 1994-11-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007030/1994-11-01_0/xml/BWBR0007030_1994-11-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007030/BWBR0007030.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007030/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007031.xml
BWBR0007031 Regeling vaststelling bedragen nascholing b.v.e. 1995 ministeriele-regeling nl Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-29 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007031/1995-01-01/0 Onderwijsrecht Onderwijs en wetenschap 1995-01-01 2004-12-30 1995-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007031/1995-01-01_0/xml/BWBR0007031_1995-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007031/BWBR0007031.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007031/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007032.xml
BWBR0007032 Regeling met betrekking tot indexering van het dagloon ministeriele-regeling nl Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-29 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007032/1994-12-17/0 Onderwijsrecht Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Ambtenarenrecht Onderwijs en wetenschap Werk- en loopbaan 1994-12-17 2013-12-31 1994-12-17 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007032/1994-12-17_0/xml/BWBR0007032_1994-12-17_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007032/BWBR0007032.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007032/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007034.xml
BWBR0007034 Instelling Regiegroep gegevensuitwisseling fraudebestrijding Algemene Bijstandswet ministeriele-regeling nl Sociale Zaken en Werkgelegenheid Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-27 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007034/1995-01-01/0 Openbare orde en veiligheidsrecht Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Sociaal zekerheidsrecht Openbare orde en veiligheid Subsidies, uitkeringen en toeslagen 1995-01-01 2008-09-24 1995-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007034/1995-01-01_0/xml/BWBR0007034_1995-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007034/BWBR0007034.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007034/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007035.xml
BWBR0007035 Instelling commissie van advies inzake evaluatie van de BOPZ ministeriele-regeling nl Volksgezondheid, Welzijn en Sport Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-27 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007035/1995-02-01/0 Gezondheidsrecht en farmaceutisch recht Gezondheid en zorg 1995-02-01 2004-08-27 1995-02-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007035/1995-02-01_0/xml/BWBR0007035_1995-02-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007035/BWBR0007035.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007035/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007036.xml
BWBR0007036 Toekenning eenmalige bijdrage aan Vereniging Kinderen uit de Japanse bezetting en de Bersiap 1941–1949 ministeriele-regeling nl Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-27 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007036/1995-02-01/0 Arbeidsrecht en sociaal-zekerheidsrecht Pensioenrecht Subsidies, uitkeringen en toeslagen 1995-02-01 2005-01-31 1995-02-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007036/1995-02-01_0/xml/BWBR0007036_1995-02-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007036/BWBR0007036.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007036/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007037.xml
BWBR0007037 Opschorting grondbankregeling ministeriele-regeling nl Economische Zaken Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2016-01-29 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007037/1995-02-01/0 Agrarisch recht Landbouw, natuur en voedsel 1995-02-01 2004-01-23 1995-02-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007037/1995-02-01_0/xml/BWBR0007037_1995-02-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007037/BWBR0007037.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007037/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007038.xml
BWBR0007038 Regeling aanwijzing ambtenaren rijksbelastingdienst overgifte kentekenbewijs ministeriele-regeling nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007038/2014-01-01/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 2014-01-01 9999-12-31 2014-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007038/2014-01-01_0/xml/BWBR0007038_2014-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007038/BWBR0007038.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007038/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007039.xml
BWBR0007039 Aanwijzing kentekens als modellen ministeriele-regeling nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007039/1995-01-01/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 1995-01-01 9999-12-31 1995-01-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007039/1995-01-01_0/xml/BWBR0007039_1995-01-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007039/BWBR0007039.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007039/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0007040.xml
BWBR0007040 Regeling BN- en GN-kentekens en -kentekenbewijzen ministeriele-regeling nl Infrastructuur en Milieu Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 2017-10-19 2015-07-01 http://wetten.overheid.nl/id/BWBR0007040/2002-09-01/0 Vervoersrecht Verkeer en vervoer 2002-09-01 9999-12-31 2002-09-01 9999-12-31 https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007040/2002-09-01_0/xml/BWBR0007040_2002-09-01_0.xml https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007040/BWBR0007040.WTI https://repository.officiele-overheidspublicaties.nl/bwb/BWBR0007040/manifest.xml
Basiswettenbestand
BWBR0032346/2013-01-01_0/xml/BWBR0032346_2013-01-01_0.xml
Besluit van 12 november 2012, houdende regels inzake diervoeders (Besluit diervoeders 2012) Besluit diervoeders 2012 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012, nr. 283165, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 191); Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35); Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300), en de artikelen 2.17, eerste lid, 2.18, 6.2, eerste lid, 6.3, eerste lid, en 10.2 van de Wet dieren; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, No. W15.12.0295/IV); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 november 2012, nr. 12339397, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Hebben goedgevonden en verstaan: Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – ongewenste stoffen: alle stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die aanwezig zijn in of op een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden; – Verordening (EG) nr. 999/2001: Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); – Richtlijn 2002/32/EG: Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); – Verordening (EG) nr. 178/2002: Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); – Verordening (EG) nr. 1829/2003: Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1830/2003: Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1831/2003: Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 2160/2003: Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); – Verordening (EG) nr. 882/2004: Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, 191); – Verordening (EG) nr. 183/2005: Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, 35); – Verordening (EG) nr. 396/2005: Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); – Verordening (EG) nr. 834/2007: Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); – Verordening (EG) nr. 470/2009: Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); – Verordening (EG) nr. 767/2009: Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); – Verordening (EG) nr. 1069/2009: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300); – Stichting Skal: Stichting Skal te Zwolle; – wet: Wet dieren. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 2 Uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders § 1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over diervoeders Artikel 2.1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen verplichten tot invulling van een onderdeel van die rechtshandelingen. 2 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels worden gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen de ruimte bieden om een bepaalde handeling of toestand toe te staan of te verbieden. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 § 2 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over biologische diervoeders Artikel 2.2 Toepasselijkheid van deze paragraaf Deze paragraaf is van toepassing op biologische diervoeders, onverminderd EU-verordeningen, EU-besluiten, of bij of krachtens de artikelen 2.17, 2.18 of 6.4 van de wet gestelde bepalingen betreffende diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.3 Uitvoering bindende onderdelen EU-rechtshandelingen Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot de productie van biologische diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.4 Biologische diervoeders voor gezelschapsdieren Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de productie van biologische diervoeders voor gezelschapsdieren voor de uitvoering van krachtens artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007 gestelde regels. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.5 Controles en bewijsstukken Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden Artikel 2.6 Overeenkomstige toepassing Landbouwkwaliteitswet Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 3 Richtlijn 2002/32/eg inzake ongewenste stoffen Artikel 3.1 Begripsbepalingen In dit hoofdstuk en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen; – dagrantsoen: totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12%, die een dier van een bepaalde soort, gegeven zijn leeftijdsklasse en prestatievermogen, gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien; – mengvoeders: mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders; – producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren: voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders, aanvullende diervoeders, volledige diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn om te worden gebruikt of gebruikt worden voor het voederen van dieren; – toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 1831/2003; – voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels; – voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders; – volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.2 Bijlage maximumgehalte ongewenste stoffen en producten Een ieder die met een diervoeder een handeling als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de wet verricht, verricht die handeling slechts met een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren dat het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan ongewenste stoffen niet overschrijdt. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.3 Onderzoek bij overschrijding maximumgehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, maximumgehalten als bedoeld in artikel 3.2 zijn overschreden, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 3 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren in verband met de overschrijding van een maximumgehalte. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.4 Onderzoek bij constatering verhoogde gehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, verhoogde gehalten van ongewenste stoffen zijn geconstateerd, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Het onderzoek wordt ingesteld bij overschrijding van een actiedrempel, die bij bijlage II van Richtlijn 2002/32/EG is ingesteld. 3 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 4 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om maatregelen te kunnen nemen om een verhoogd gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.5 Informatie aan andere lidstaten van de Europese Unie en Europese Commissie Onze Minister zendt jaarlijks informatie over de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4, alsmede andere nuttige informatie en bevindingen, waaronder informatie over de bron en de maatregelen die zijn genomen om het gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of weg te nemen, aan de Commissie van de Europese Unie en de andere lidstaten van de Europese Unie. De toezending is onverwijld, indien deze onmiddellijk van belang is voor de andere lidstaten van de Europese Unie. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.6 Verdunning Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, mogen niet met het oog op verdunning worden vermengd met hetzelfde product of met andere producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.7 Aanvullende diervoeders In aanvullende diervoeders mag het gehalte aan de in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG genoemde ongewenste stoffen niet hoger zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.8 Nieuwe gegevens 1 Bij ministeriële regeling kan, wegens gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens is uitgevoerd: a. tijdelijk een lager maximumgehalte worden vastgesteld dan het maximumgehalte, bedoeld in artikel 3.2, b. een maximumgehalte worden vastgesteld voor een ongewenste stof die niet is genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, of c. de aanwezigheid van een ongewenste stof in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden verboden. 2 Onze Minister stelt de overige lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Unie onmiddellijk op de hoogte van een regeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, met opgave van de redenen voor zijn besluit. 3 In afwijking van artikel 3.2 kan Onze Minister regels stellen voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die in verband met nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens over stoffen in diervoeders mogelijk een gevaar opleveren als bedoeld in het eerste lid. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.9 Zuiveringsprocedés Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor het doen treffen van de nodige maatregelen om te garanderen dat door de Europese Commissie vastgestelde criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés correct worden toegepast en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Artikel 4.1 Wijziging delegatiegrondslag Regeling diervoeders 2012 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling diervoeders 2012 op de artikelen 2.1, 2.3 en 2.4 van dit besluit. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.2 Betrokkenheid van andere minister Een krachtens dit besluit vast te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.3 Inwerkingtreding De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.4 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diervoeders 2012. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage 12 november 2012 Beatrix De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. C. Verdaas De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers de zesde december 2012 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032346/2014-07-01_0/xml/BWBR0032346_2014-07-01_0.xml
Besluit van 12 november 2012, houdende regels inzake diervoeders (Besluit diervoeders 2012)201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Besluit diervoeders 2012201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012, nr. 283165, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 191); Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35); Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300), en de artikelen 2.17, eerste lid, 2.18, 6.2, eerste lid, 6.3, eerste lid, en 10.2 van de Wet dieren; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, No. W15.12.0295/IV); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 november 2012, nr. 12339397, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Hebben goedgevonden en verstaan: 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – ongewenste stoffen: alle stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die aanwezig zijn in of op een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden; – Verordening (EG) nr. 999/2001: Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); – Richtlijn 2002/32/EG: Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); – Verordening (EG) nr. 178/2002: Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); – Verordening (EG) nr. 1829/2003: Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1830/2003: Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1831/2003: Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 2160/2003: Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); – Verordening (EG) nr. 882/2004: Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, 191); – Verordening (EG) nr. 183/2005: Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, 35); – Verordening (EG) nr. 396/2005: Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); – Verordening (EG) nr. 834/2007: Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); – Verordening (EG) nr. 470/2009: Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); – Verordening (EG) nr. 767/2009: Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); – Verordening (EG) nr. 1069/2009: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300); – Stichting Skal: Stichting Skal te Zwolle; – wet: Wet dieren. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 2 Uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders § 1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over diervoeders Artikel 2.1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen verplichten tot invulling van een onderdeel van die rechtshandelingen. 2 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels worden gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen de ruimte bieden om een bepaalde handeling of toestand toe te staan of te verbieden. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 § 2 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over biologische diervoeders Artikel 2.2 Toepasselijkheid van deze paragraaf Deze paragraaf is van toepassing op biologische diervoeders, onverminderd EU-verordeningen, EU-besluiten, of bij of krachtens de artikelen 2.17, 2.18 of 6.4 van de wet gestelde bepalingen betreffende diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.3 Uitvoering bindende onderdelen EU-rechtshandelingen Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot de productie van biologische diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.4 Biologische diervoeders voor gezelschapsdieren Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de productie van biologische diervoeders voor gezelschapsdieren voor de uitvoering van krachtens artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007 gestelde regels. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.5 Controles en bewijsstukken De Stichting Skal is: a. belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit gestelde over de biologische productie van diervoeders en de keuring daarvan, of met het toezicht op die keuring; b. bevoegd tot het uitreiken van bewijsstukken ten aanzien van de kwaliteit van volgens de biologische productie geproduceerde diervoeders, indien daarover in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.1, regels zijn gesteld. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-2014 Artikel 2.6 Overeenkomstige toepassing Landbouwkwaliteitswet Op de uitvoering van het toezicht en de keuring, bedoeld in artikel 2.4 door de Stichting Skal, zijn van overeenkomstige toepassing: a. de artikelen 8 tot en met 10, 11, eerste en vierde tot en met zevende lid, 12 en 13 van de Landbouwkwaliteitswet; b. het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-2014201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 3 Richtlijn 2002/32/eg inzake ongewenste stoffen Artikel 3.1 Begripsbepalingen In dit hoofdstuk en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen; – dagrantsoen: totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12%, die een dier van een bepaalde soort, gegeven zijn leeftijdsklasse en prestatievermogen, gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien; – mengvoeders: mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders; – producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren: voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders, aanvullende diervoeders, volledige diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn om te worden gebruikt of gebruikt worden voor het voederen van dieren; – toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 1831/2003; – voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels; – voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders; – volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.2 Bijlage maximumgehalte ongewenste stoffen en producten Een ieder die met een diervoeder een handeling als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de wet verricht, verricht die handeling slechts met een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren dat het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan ongewenste stoffen niet overschrijdt. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.3 Onderzoek bij overschrijding maximumgehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, maximumgehalten als bedoeld in artikel 3.2 zijn overschreden, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 3 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren in verband met de overschrijding van een maximumgehalte. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.4 Onderzoek bij constatering verhoogde gehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, verhoogde gehalten van ongewenste stoffen zijn geconstateerd, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Het onderzoek wordt ingesteld bij overschrijding van een actiedrempel, die bij bijlage II van Richtlijn 2002/32/EG is ingesteld. 3 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 4 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om maatregelen te kunnen nemen om een verhoogd gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.5 Informatie aan andere lidstaten van de Europese Unie en Europese Commissie Onze Minister zendt jaarlijks informatie over de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4, alsmede andere nuttige informatie en bevindingen, waaronder informatie over de bron en de maatregelen die zijn genomen om het gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of weg te nemen, aan de Commissie van de Europese Unie en de andere lidstaten van de Europese Unie. De toezending is onverwijld, indien deze onmiddellijk van belang is voor de andere lidstaten van de Europese Unie. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.6 Verdunning Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, mogen niet met het oog op verdunning worden vermengd met hetzelfde product of met andere producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.7 Aanvullende diervoeders In aanvullende diervoeders mag het gehalte aan de in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG genoemde ongewenste stoffen niet hoger zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.8 Nieuwe gegevens 1 Bij ministeriële regeling kan, wegens gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens is uitgevoerd: a. tijdelijk een lager maximumgehalte worden vastgesteld dan het maximumgehalte, bedoeld in artikel 3.2, b. een maximumgehalte worden vastgesteld voor een ongewenste stof die niet is genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, of c. de aanwezigheid van een ongewenste stof in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden verboden. 2 Onze Minister stelt de overige lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Unie onmiddellijk op de hoogte van een regeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, met opgave van de redenen voor zijn besluit. 3 In afwijking van artikel 3.2 kan Onze Minister regels stellen voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die in verband met nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens over stoffen in diervoeders mogelijk een gevaar opleveren als bedoeld in het eerste lid. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.9 Zuiveringsprocedés Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor het doen treffen van de nodige maatregelen om te garanderen dat door de Europese Commissie vastgestelde criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés correct worden toegepast en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Artikel 4.1 Wijziging delegatiegrondslag Regeling diervoeders 2012 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling diervoeders 2012 op de artikelen 2.1, 2.3 en 2.4 van dit besluit. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.2 Betrokkenheid van andere minister Een krachtens dit besluit vast te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.3 Inwerkingtreding De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.4 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diervoeders 2012. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage 12 november 2012 Beatrix De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. C. Verdaas De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers de zesde december 2012 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032346/2019-12-14_0/xml/BWBR0032346_2019-12-14_0.xml
Besluit van 12 november 2012, houdende regels inzake diervoeders (Besluit diervoeders 2012)201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Besluit diervoeders 2012201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012, nr. 283165, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 191); Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35); Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300), en de artikelen 2.17, eerste lid, 2.18, 6.2, eerste lid, 6.3, eerste lid, en 10.2 van de Wet dieren; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, No. W15.12.0295/IV); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 november 2012, nr. 12339397, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Hebben goedgevonden en verstaan: 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – ongewenste stoffen: alle stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die aanwezig zijn in of op een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden; – Verordening (EG) nr. 999/2001: Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); – Richtlijn 2002/32/EG: Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); – Verordening (EG) nr. 178/2002: Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); – Verordening (EG) nr. 1829/2003: Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1830/2003: Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1831/2003: Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 2160/2003: Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); – Verordening (EG) nr. 183/2005: Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, 35); – Verordening (EG) nr. 396/2005: Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); – Verordening (EG) nr. 834/2007: Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); – Verordening (EG) nr. 470/2009: Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); – Verordening (EG) nr. 767/2009: Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); – Verordening (EG) nr. 1069/2009: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300); – Stichting Skal: Stichting Skal te Zwolle; – wet: Wet dieren. 201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 2 Uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders § 1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over diervoeders Artikel 2.1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen verplichten tot invulling van een onderdeel van die rechtshandelingen. 2 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels worden gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen de ruimte bieden om een bepaalde handeling of toestand toe te staan of te verbieden. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 § 2 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over biologische diervoeders Artikel 2.2 Toepasselijkheid van deze paragraaf Deze paragraaf is van toepassing op biologische diervoeders, onverminderd EU-verordeningen, EU-besluiten, of bij of krachtens de artikelen 2.17, 2.18 of 6.4 van de wet gestelde bepalingen betreffende diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.3 Uitvoering bindende onderdelen EU-rechtshandelingen Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot de productie van biologische diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.4 Biologische diervoeders voor gezelschapsdieren Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de productie van biologische diervoeders voor gezelschapsdieren voor de uitvoering van krachtens artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007 gestelde regels. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.5 Controles en bewijsstukken De Stichting Skal is: a. belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit gestelde over de biologische productie van diervoeders en de keuring daarvan, of met het toezicht op die keuring; b. bevoegd tot het uitreiken van bewijsstukken ten aanzien van de kwaliteit van volgens de biologische productie geproduceerde diervoeders, indien daarover in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.1, regels zijn gesteld. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-2014 Artikel 2.6 Overeenkomstige toepassing Landbouwkwaliteitswet Op de uitvoering van het toezicht en de keuring, bedoeld in artikel 2.4 door de Stichting Skal, zijn van overeenkomstige toepassing: a. de artikelen 8 tot en met 10, 11, eerste en vierde tot en met zevende lid, 12 en 13 van de Landbouwkwaliteitswet; b. het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-2014201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 3 Richtlijn 2002/32/eg inzake ongewenste stoffen Artikel 3.1 Begripsbepalingen In dit hoofdstuk en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen; – dagrantsoen: totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12%, die een dier van een bepaalde soort, gegeven zijn leeftijdsklasse en prestatievermogen, gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien; – mengvoeders: mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders; – producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren: voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders, aanvullende diervoeders, volledige diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn om te worden gebruikt of gebruikt worden voor het voederen van dieren; – toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 1831/2003; – voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels; – voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders; – volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.2 Bijlage maximumgehalte ongewenste stoffen en producten Een ieder die met een diervoeder een handeling als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de wet verricht, verricht die handeling slechts met een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren dat het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan ongewenste stoffen niet overschrijdt. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.3 Onderzoek bij overschrijding maximumgehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, maximumgehalten als bedoeld in artikel 3.2 zijn overschreden, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 3 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren in verband met de overschrijding van een maximumgehalte. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.4 Onderzoek bij constatering verhoogde gehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, verhoogde gehalten van ongewenste stoffen zijn geconstateerd, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Het onderzoek wordt ingesteld bij overschrijding van een actiedrempel, die bij bijlage II van Richtlijn 2002/32/EG is ingesteld. 3 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 4 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om maatregelen te kunnen nemen om een verhoogd gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.5 Informatie aan andere lidstaten van de Europese Unie en Europese Commissie Onze Minister zendt jaarlijks informatie over de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4, alsmede andere nuttige informatie en bevindingen, waaronder informatie over de bron en de maatregelen die zijn genomen om het gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of weg te nemen, aan de Commissie van de Europese Unie en de andere lidstaten van de Europese Unie. De toezending is onverwijld, indien deze onmiddellijk van belang is voor de andere lidstaten van de Europese Unie. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.6 Verdunning Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, mogen niet met het oog op verdunning worden vermengd met hetzelfde product of met andere producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.7 Aanvullende diervoeders In aanvullende diervoeders mag het gehalte aan de in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG genoemde ongewenste stoffen niet hoger zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.8 Nieuwe gegevens 1 Bij ministeriële regeling kan, wegens gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens is uitgevoerd: a. tijdelijk een lager maximumgehalte worden vastgesteld dan het maximumgehalte, bedoeld in artikel 3.2, b. een maximumgehalte worden vastgesteld voor een ongewenste stof die niet is genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, of c. de aanwezigheid van een ongewenste stof in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden verboden. 2 Onze Minister stelt de overige lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Unie onmiddellijk op de hoogte van een regeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, met opgave van de redenen voor zijn besluit. 3 In afwijking van artikel 3.2 kan Onze Minister regels stellen voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die in verband met nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens over stoffen in diervoeders mogelijk een gevaar opleveren als bedoeld in het eerste lid. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.9 Zuiveringsprocedés Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor het doen treffen van de nodige maatregelen om te garanderen dat door de Europese Commissie vastgestelde criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés correct worden toegepast en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Artikel 4.1 Wijziging delegatiegrondslag Regeling diervoeders 2012 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling diervoeders 2012 op de artikelen 2.1, 2.3 en 2.4 van dit besluit. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.2 Betrokkenheid van andere minister Een krachtens dit besluit vast te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.3 Inwerkingtreding De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.4 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diervoeders 2012. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage 12 november 2012 Beatrix De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. C. Verdaas De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers de zesde december 2012 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032346/2022-01-01_0/xml/BWBR0032346_2022-01-01_0.xml
Besluit van 12 november 2012, houdende regels inzake diervoeders (Besluit diervoeders 2012)201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Besluit diervoeders 2012201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012, nr. 283165, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 191); Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35); Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300), en de artikelen 2.17, eerste lid, 2.18, 6.2, eerste lid, 6.3, eerste lid, en 10.2 van de Wet dieren; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, No. W15.12.0295/IV); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 november 2012, nr. 12339397, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Hebben goedgevonden en verstaan: 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – ongewenste stoffen: alle stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die aanwezig zijn in of op een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden; – Verordening (EG) nr. 999/2001: Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); – Richtlijn 2002/32/EG: Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); – Verordening (EG) nr. 178/2002: Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); – Verordening (EG) nr. 1829/2003: Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1830/2003: Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1831/2003: Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 2160/2003: Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); – Verordening (EG) nr. 183/2005: Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, 35); – Verordening (EG) nr. 396/2005: Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); – Verordening (EG) nr. 834/2007: Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); – Verordening (EG) nr. 470/2009: Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); – Verordening (EG) nr. 767/2009: Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); – Verordening (EG) nr. 1069/2009: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300); – Stichting Skal: Stichting Skal te Zwolle; – wet: Wet dieren. 201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-2019201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 2 Uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders § 1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over diervoeders Artikel 2.1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen verplichten tot invulling van een onderdeel van die rechtshandelingen. 2 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels worden gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen de ruimte bieden om een bepaalde handeling of toestand toe te staan of te verbieden. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 § 2 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over biologische diervoeders Artikel 2.2 Toepasselijkheid van deze paragraaf Deze paragraaf is van toepassing op biologische diervoeders, onverminderd EU-verordeningen, EU-besluiten, of bij of krachtens de artikelen 2.17, 2.18 of 6.4 van de wet gestelde bepalingen betreffende diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.3 Uitvoering bindende onderdelen EU-rechtshandelingen Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot de productie van biologische diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.4 Biologische diervoeders voor gezelschapsdieren Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de productie van biologische diervoeders voor gezelschapsdieren voor de uitvoering van krachtens artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007 gestelde regels. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.5 Controles en bewijsstukken De Stichting Skal is: a. belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit gestelde over de biologische productie van diervoeders en de keuring daarvan, of met het toezicht op die keuring; b. bevoegd tot het uitreiken van bewijsstukken ten aanzien van de kwaliteit van volgens de biologische productie geproduceerde diervoeders, indien daarover in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.1, regels zijn gesteld. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-2014 Artikel 2.6 Overeenkomstige toepassing Landbouwkwaliteitswet Op de uitvoering van het toezicht en de keuring, bedoeld in artikel 2.4 door de Stichting Skal, zijn van overeenkomstige toepassing: a. de artikelen 8 tot en met 10, 11, eerste en vierde tot en met zevende lid, 12 en 13 van de Landbouwkwaliteitswet; b. het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-2014201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 3 Richtlijn 2002/32/eg inzake ongewenste stoffen Artikel 3.1 Begripsbepalingen In dit hoofdstuk en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen; – dagrantsoen: totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12%, die een dier van een bepaalde soort, gegeven zijn leeftijdsklasse en prestatievermogen, gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien; – mengvoeders: mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders; – producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren: voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders, aanvullende diervoeders, volledige diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn om te worden gebruikt of gebruikt worden voor het voederen van dieren; – toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 1831/2003; – voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels; – voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders; – volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.2 Bijlage maximumgehalte ongewenste stoffen en producten Een ieder die met een diervoeder een handeling als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de wet verricht, verricht die handeling slechts met een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren dat het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan ongewenste stoffen niet overschrijdt. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.3 Onderzoek bij overschrijding maximumgehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, maximumgehalten als bedoeld in artikel 3.2 zijn overschreden, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 3 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren in verband met de overschrijding van een maximumgehalte. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.4 Onderzoek bij constatering verhoogde gehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, verhoogde gehalten van ongewenste stoffen zijn geconstateerd, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Het onderzoek wordt ingesteld bij overschrijding van een actiedrempel, die bij bijlage II van Richtlijn 2002/32/EG is ingesteld. 3 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 4 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om maatregelen te kunnen nemen om een verhoogd gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.5 Informatie aan andere lidstaten van de Europese Unie en Europese Commissie Onze Minister zendt jaarlijks informatie over de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4, alsmede andere nuttige informatie en bevindingen, waaronder informatie over de bron en de maatregelen die zijn genomen om het gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of weg te nemen, aan de Commissie van de Europese Unie en de andere lidstaten van de Europese Unie. De toezending is onverwijld, indien deze onmiddellijk van belang is voor de andere lidstaten van de Europese Unie. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.6 Verdunning Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, mogen niet met het oog op verdunning worden vermengd met hetzelfde product of met andere producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.7 Aanvullende diervoeders In aanvullende diervoeders mag het gehalte aan de in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG genoemde ongewenste stoffen niet hoger zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.8 Nieuwe gegevens 1 Bij ministeriële regeling kan, wegens gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens is uitgevoerd: a. tijdelijk een lager maximumgehalte worden vastgesteld dan het maximumgehalte, bedoeld in artikel 3.2, b. een maximumgehalte worden vastgesteld voor een ongewenste stof die niet is genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, of c. de aanwezigheid van een ongewenste stof in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden verboden. 2 Onze Minister stelt de overige lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Unie onmiddellijk op de hoogte van een regeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, met opgave van de redenen voor zijn besluit. 3 In afwijking van artikel 3.2 kan Onze Minister regels stellen voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die in verband met nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens over stoffen in diervoeders mogelijk een gevaar opleveren als bedoeld in het eerste lid. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.9 Zuiveringsprocedés Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor het doen treffen van de nodige maatregelen om te garanderen dat door de Europese Commissie vastgestelde criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés correct worden toegepast en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Artikel 4.1 Wijziging delegatiegrondslag Regeling diervoeders 2012 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling diervoeders 2012 op de artikelen 2.1, 2.3 en 2.4 van dit besluit. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.2 Betrokkenheid van andere minister Een krachtens dit besluit vast te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.3 Inwerkingtreding De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.4 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diervoeders 2012. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage 12 november 2012 Beatrix De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. C. Verdaas De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers de zesde december 2012 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032346/2022-01-01_1/xml/BWBR0032346_2022-01-01_1.xml
BWBR0032346_2022-01-01_0 Besluit van 12 november 2012, houdende regels inzake diervoeders (Besluit diervoeders 2012)201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Besluit diervoeders 2012201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012, nr. 283165, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 191); Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35); Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300), en de artikelen 2.17, eerste lid, 2.18, 6.2, eerste lid, 6.3, eerste lid, en 10.2 van de Wet dieren; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, No. W15.12.0295/IV); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 november 2012, nr. 12339397, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Hebben goedgevonden en verstaan: 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – ongewenste stoffen: alle stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die aanwezig zijn in of op een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden; – Verordening (EG) nr. 999/2001: Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); – Richtlijn 2002/32/EG: Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); – Verordening (EG) nr. 178/2002: Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); – Verordening (EG) nr. 1829/2003: Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1830/2003: Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1831/2003: Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 2160/2003: Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); – Verordening (EG) nr. 183/2005: Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, 35); – Verordening (EG) nr. 396/2005: Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); – Verordening (EG) nr. 834/2007: Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); – Verordening (EG) nr. 470/2009: Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); – Verordening (EG) nr. 767/2009: Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); – Verordening (EG) nr. 1069/2009: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300); – Stichting Skal: Stichting Skal te Zwolle; – wet: Wet dieren. 201924509-07-201918-06-2019201924509-07-201918-06-201914-12-201901-01-2022Stb. 2022, 170, datum inwerkingtreding 05-05-2022, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2022.Het onderdeel Verordening (EG) nr. 834/2007 vervalt.201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 2 Uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders § 1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over diervoeders Artikel 2.1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen verplichten tot invulling van een onderdeel van die rechtshandelingen. 2 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels worden gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen de ruimte bieden om een bepaalde handeling of toestand toe te staan of te verbieden. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 § 2 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over biologische diervoeders Artikel 2.2 Toepasselijkheid van deze paragraaf Deze paragraaf is van toepassing op biologische diervoeders, onverminderd EU-verordeningen, EU-besluiten, of bij of krachtens de artikelen 2.17, 2.18 of 6.4 van de wet gestelde bepalingen betreffende diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.3 Uitvoering bindende onderdelen EU-rechtshandelingen Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot de productie van biologische diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.4 Biologische diervoeders voor gezelschapsdieren Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld over de productie van biologische diervoeders voor gezelschapsdieren voor de uitvoering van krachtens artikel 40 van Verordening (EG) nr. 834/2007 gestelde regels. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-201301-01-2022Stb. 2022, 170, datum inwerkingtreding 05-05-2022, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2022.Het artikel vervalt. Artikel 2.5 Controles en bewijsstukken De Stichting Skal is: a. belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit gestelde over de biologische productie van diervoeders en de keuring daarvan, of met het toezicht op die keuring; b. bevoegd tot het uitreiken van bewijsstukken ten aanzien van de kwaliteit van volgens de biologische productie geproduceerde diervoeders, indien daarover in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.1, regels zijn gesteld. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-201401-01-2022Stb. 2022, 170, datum inwerkingtreding 05-05-2022, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2022.De Stichting Skal is overeenkomstig artikelen 15 en 16, tweede lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007:a.belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit gestelde over de biologische productie van diervoeders en de keuring daarvan, of met het toezicht op die keuring;b.bevoegd tot het uitreiken van bewijsstukken ten aanzien van de kwaliteit van volgens de biologische productie geproduceerde diervoeders, indien daarover in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.1, regels zijn gesteld. Artikel 2.6 Overeenkomstige toepassing Landbouwkwaliteitswet Op de uitvoering van het toezicht en de keuring, bedoeld in artikel 2.4 door de Stichting Skal, zijn van overeenkomstige toepassing: a. de artikelen 8 tot en met 10, 11, eerste en vierde tot en met zevende lid, 12 en 13 van de Landbouwkwaliteitswet; b. het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-2014201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 3 Richtlijn 2002/32/eg inzake ongewenste stoffen Artikel 3.1 Begripsbepalingen In dit hoofdstuk en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen; – dagrantsoen: totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12%, die een dier van een bepaalde soort, gegeven zijn leeftijdsklasse en prestatievermogen, gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien; – mengvoeders: mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders; – producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren: voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders, aanvullende diervoeders, volledige diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn om te worden gebruikt of gebruikt worden voor het voederen van dieren; – toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 1831/2003; – voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels; – voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders; – volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.2 Bijlage maximumgehalte ongewenste stoffen en producten Een ieder die met een diervoeder een handeling als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de wet verricht, verricht die handeling slechts met een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren dat het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan ongewenste stoffen niet overschrijdt. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.3 Onderzoek bij overschrijding maximumgehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, maximumgehalten als bedoeld in artikel 3.2 zijn overschreden, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 3 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren in verband met de overschrijding van een maximumgehalte. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.4 Onderzoek bij constatering verhoogde gehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, verhoogde gehalten van ongewenste stoffen zijn geconstateerd, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Het onderzoek wordt ingesteld bij overschrijding van een actiedrempel, die bij bijlage II van Richtlijn 2002/32/EG is ingesteld. 3 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 4 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om maatregelen te kunnen nemen om een verhoogd gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.5 Informatie aan andere lidstaten van de Europese Unie en Europese Commissie Onze Minister zendt jaarlijks informatie over de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4, alsmede andere nuttige informatie en bevindingen, waaronder informatie over de bron en de maatregelen die zijn genomen om het gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of weg te nemen, aan de Commissie van de Europese Unie en de andere lidstaten van de Europese Unie. De toezending is onverwijld, indien deze onmiddellijk van belang is voor de andere lidstaten van de Europese Unie. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.6 Verdunning Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, mogen niet met het oog op verdunning worden vermengd met hetzelfde product of met andere producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.7 Aanvullende diervoeders In aanvullende diervoeders mag het gehalte aan de in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG genoemde ongewenste stoffen niet hoger zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.8 Nieuwe gegevens 1 Bij ministeriële regeling kan, wegens gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens is uitgevoerd: a. tijdelijk een lager maximumgehalte worden vastgesteld dan het maximumgehalte, bedoeld in artikel 3.2, b. een maximumgehalte worden vastgesteld voor een ongewenste stof die niet is genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, of c. de aanwezigheid van een ongewenste stof in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden verboden. 2 Onze Minister stelt de overige lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Unie onmiddellijk op de hoogte van een regeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, met opgave van de redenen voor zijn besluit. 3 In afwijking van artikel 3.2 kan Onze Minister regels stellen voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die in verband met nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens over stoffen in diervoeders mogelijk een gevaar opleveren als bedoeld in het eerste lid. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.9 Zuiveringsprocedés Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor het doen treffen van de nodige maatregelen om te garanderen dat door de Europese Commissie vastgestelde criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés correct worden toegepast en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Artikel 4.1 Wijziging delegatiegrondslag Regeling diervoeders 2012 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling diervoeders 2012 op de artikelen 2.1, 2.3 en 2.4 van dit besluit. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.2 Betrokkenheid van andere minister Een krachtens dit besluit vast te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.3 Inwerkingtreding De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.4 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diervoeders 2012. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage 12 november 2012 Beatrix De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. C. Verdaas De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers de zesde december 2012 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032346/2022-05-05_0/xml/BWBR0032346_2022-05-05_0.xml
Besluit van 12 november 2012, houdende regels inzake diervoeders (Besluit diervoeders 2012)201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Besluit diervoeders 2012201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 12 juli 2012, nr. 283165, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); Verordening (EG) nr. 882/2004 van Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn (PbEU 2004, L 191); Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, L 35); Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PbEU 2007, L 189); Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300), en de artikelen 2.17, eerste lid, 2.18, 6.2, eerste lid, 6.3, eerste lid, en 10.2 van de Wet dieren; De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 september 2012, No. W15.12.0295/IV); Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 2 november 2012, nr. 12339397, Directie Wetgeving en Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, en na overleg met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Hebben goedgevonden en verstaan: 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 1 Algemeen Artikel 1.1 Begripsbepalingen In dit besluit en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – ongewenste stoffen: alle stoffen en producten, met uitzondering van ziekteverwekkers, die aanwezig zijn in of op een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren en die een potentieel gevaar opleveren voor de gezondheid van mens of dier, of voor het milieu, of die de dierlijke productie ongunstig kunnen beïnvloeden; – Verordening (EG) nr. 999/2001: Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (PbEG 2001, L 147); – Richtlijn 2002/32/EG: Richtlijn 2002/32/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 mei 2002 inzake ongewenste stoffen in diervoeding (PbEG 2002, L 140); – Verordening (EG) nr. 178/2002: Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PbEG 2002, L 31); – Verordening (EG) nr. 1829/2003: Verordening (EG) nr. 1829/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 inzake genetisch gemodificeerde levensmiddelen en diervoeders (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1830/2003: Verordening (EG) nr. 1830/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende de traceerbaarheid en etikettering van genetisch gemodificeerde organismen en de traceerbaarheid van met genetisch gemodificeerde organismen geproduceerde levenmiddelen en diervoeders en tot wijziging van Richtlijn 2001/18/EG (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 1831/2003: Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 22 september 2003 betreffende toevoegingsmiddelen voor diervoeding (PbEU 2003, L 268); – Verordening (EG) nr. 2160/2003: Verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PbEU 2003, L 325); – Verordening (EG) nr. 183/2005: Verordening (EG) nr. 183/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 12 januari 2005 tot vaststelling van voorschriften voor diervoederhygiëne (PbEU 2005, 35); – Verordening (EG) nr. 396/2005: Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorspong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EG van de Raad (PbEg 2005, L 70); – Verordening (EG) nr. 470/2009: Verordening (EG) nr. 470/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 tot vaststelling van communautaire procedures voor het vaststellen van grenswaarden voor residuen van farmacologisch werkzame stoffen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong, tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2377/90 van de Raad en tot wijziging van Richtlijn 2001/82/EG van het Europees Parlement en de Raad en van Verordening (EG) nr. 726/2004 van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2009, L 152/11); – Verordening (EG) nr. 767/2009: Verordening (EG) nr. 767/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 betreffende het in de handel brengen en het gebruik van diervoeders, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1831/2003 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijn 79/373/EEG van de Raad, Richtlijn 80/511/EEG van de Commissie, Richtlijnen 82/471/EEG, 83/228/EEG, 93/74/EEG, 93/113/EG en 96/25/EG van de Raad en Beschikking 2004/217/EG van de Commissie (PbEU 2009, L 229); – Verordening (EG) nr. 1069/2009: Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (PbEU 2009, L 300); – Stichting Skal: Stichting Skal te Zwolle; – wet: Wet dieren. 202217004-05-202221-04-2022202217004-05-202221-04-202205-05-202201-01-2022201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 2 Uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders § 1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over diervoeders Artikel 2.1 Uitvoering van EU-rechtshandelingen 1 Bij ministeriële regeling worden ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen verplichten tot invulling van een onderdeel van die rechtshandelingen. 2 Bij ministeriële regeling kunnen ter uitvoering van EU-verordeningen over diervoeders en krachtens die EU-verordeningen vastgestelde EU-rechtshandelingen regels worden gesteld over diervoeders met betrekking tot de onderwerpen, bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, onderdelen a tot en met l, van de wet voor zover die EU-rechtshandelingen de ruimte bieden om een bepaalde handeling of toestand toe te staan of te verbieden. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 § 2 Uitvoering van EU-rechtshandelingen over biologische diervoeders Artikel 2.2 Toepasselijkheid van deze paragraaf Deze paragraaf is van toepassing op biologische diervoeders, onverminderd EU-verordeningen, EU-besluiten, of bij of krachtens de artikelen 2.17, 2.18 of 6.4 van de wet gestelde bepalingen betreffende diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.3 Uitvoering bindende onderdelen EU-rechtshandelingen Bij ministeriële regeling worden regels gesteld ter uitvoering van bindende onderdelen van EU-rechtshandelingen met betrekking tot de productie van biologische diervoeders. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 2.4 Biologische diervoeders voor gezelschapsdieren Vervallen202217004-05-202221-04-2022202217004-05-202221-04-202205-05-202201-01-2022 Artikel 2.5 Controles en bewijsstukken De Stichting Skal is overeenkomstig artikelen 15 en 16, tweede lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007: a. belast met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens dit besluit gestelde over de biologische productie van diervoeders en de keuring daarvan, of met het toezicht op die keuring; b. bevoegd tot het uitreiken van bewijsstukken ten aanzien van de kwaliteit van volgens de biologische productie geproduceerde diervoeders, indien daarover in de ministeriële regeling, bedoeld in artikel 2.1, regels zijn gesteld. 202217004-05-202221-04-2022202217004-05-202221-04-202205-05-202201-01-2022 Artikel 2.6 Overeenkomstige toepassing Landbouwkwaliteitswet Op de uitvoering van het toezicht en de keuring, bedoeld in artikel 2.4 door de Stichting Skal, zijn van overeenkomstige toepassing: a. de artikelen 8 tot en met 10, 11, eerste en vierde tot en met zevende lid, 12 en 13 van de Landbouwkwaliteitswet; b. het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet. 201261106-12-201212-11-2012201421119-06-201405-06-201401-07-2014201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 3 Richtlijn 2002/32/eg inzake ongewenste stoffen Artikel 3.1 Begripsbepalingen In dit hoofdstuk en daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: – aanvullende diervoeders: mengsels van diervoeders die een hoog gehalte aan bepaalde stoffen bevatten en door hun samenstelling slechts samen met andere diervoeders een totaal dagrantsoen vormen; – dagrantsoen: totale hoeveelheid diervoeders, omgerekend op een vochtgehalte van 12%, die een dier van een bepaalde soort, gegeven zijn leeftijdsklasse en prestatievermogen, gemiddeld dagelijks nodig heeft om volledig in zijn voederbehoefte te voorzien; – mengvoeders: mengsels van voedermiddelen, al dan niet met toevoegingsmiddelen en bestemd voor vervoedering in de vorm van volledige diervoeders of aanvullende diervoeders; – producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren: voedermiddelen, toevoegingsmiddelen, voormengsels, mengvoeders, aanvullende diervoeders, volledige diervoeders en alle andere producten die bedoeld zijn om te worden gebruikt of gebruikt worden voor het voederen van dieren; – toevoegingsmiddelen: toevoegingsmiddel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van Verordening (EG) nr. 1831/2003; – voedermiddelen: de verschillende producten van plantaardige of dierlijke oorsprong in natuurlijke staat, vers of verduurzaamd, en de afgeleide producten van de industriële verwerking ervan, alsmede organische of anorganische stoffen, met of zonder toevoegingsmiddelen, en bestemd voor vervoedering, hetzij als zodanig, hetzij na verwerking, voor de bereiding van mengvoeders of als drager bij voormengsels; – voormengsels: mengsels van toevoegingsmiddelen of mengsels van een of meer toevoegingsmiddelen met stoffen die dragers vormen, die bestemd zijn voor de bereiding van diervoeders; – volledige diervoeders: mengsels van diervoeders die door hun samenstelling op zichzelf een totaal dagrantsoen vormen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.2 Bijlage maximumgehalte ongewenste stoffen en producten Een ieder die met een diervoeder een handeling als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, van de wet verricht, verricht die handeling slechts met een product dat bedoeld is voor het voederen van dieren dat het in bijlage I bij Richtlijn nr. 2002/32/EG vastgestelde gehalte aan ongewenste stoffen niet overschrijdt. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.3 Onderzoek bij overschrijding maximumgehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, maximumgehalten als bedoeld in artikel 3.2 zijn overschreden, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 3 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren in verband met de overschrijding van een maximumgehalte. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.4 Onderzoek bij constatering verhoogde gehalten 1 Wanneer in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, verhoogde gehalten van ongewenste stoffen zijn geconstateerd, verricht Onze Minister onderzoek om de bronnen van ongewenste stoffen te identificeren, daarbij rekening houdend met de achtergrondniveaus. 2 Het onderzoek wordt ingesteld bij overschrijding van een actiedrempel, die bij bijlage II van Richtlijn 2002/32/EG is ingesteld. 3 Onze Minister betrekt zo mogelijk marktdeelnemers bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. 4 In afwijking van artikel 3.2 kunnen bij ministeriële regeling regels worden gesteld voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren om maatregelen te kunnen nemen om een verhoogd gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of deze weg te nemen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.5 Informatie aan andere lidstaten van de Europese Unie en Europese Commissie Onze Minister zendt jaarlijks informatie over de resultaten van het onderzoek, bedoeld in de artikelen 3.3 en 3.4, alsmede andere nuttige informatie en bevindingen, waaronder informatie over de bron en de maatregelen die zijn genomen om het gehalte aan ongewenste stoffen te beperken of weg te nemen, aan de Commissie van de Europese Unie en de andere lidstaten van de Europese Unie. De toezending is onverwijld, indien deze onmiddellijk van belang is voor de andere lidstaten van de Europese Unie. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.6 Verdunning Producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren, met een gehalte aan een ongewenste stof dat het in kolom 3 van de tabel in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG vastgestelde maximumgehalte overschrijdt, mogen niet met het oog op verdunning worden vermengd met hetzelfde product of met andere producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.7 Aanvullende diervoeders In aanvullende diervoeders mag het gehalte aan de in bijlage I van Richtlijn 2002/32/EG genoemde ongewenste stoffen niet hoger zijn dan het voor volledige diervoeders vastgestelde gehalte, rekening houdend met het voor het gebruik ervan voorgeschreven aandeel in een dagrantsoen. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.8 Nieuwe gegevens 1 Bij ministeriële regeling kan, wegens gevaar voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu, indien nieuwe gegevens beschikbaar zijn gekomen of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens is uitgevoerd: a. tijdelijk een lager maximumgehalte worden vastgesteld dan het maximumgehalte, bedoeld in artikel 3.2, b. een maximumgehalte worden vastgesteld voor een ongewenste stof die niet is genoemd in bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG, of c. de aanwezigheid van een ongewenste stof in producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren worden verboden. 2 Onze Minister stelt de overige lidstaten van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Unie onmiddellijk op de hoogte van een regeling als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met c, met opgave van de redenen voor zijn besluit. 3 In afwijking van artikel 3.2 kan Onze Minister regels stellen voor proefnemingen bij dieren met producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren en die in verband met nieuwe gegevens of een nieuwe beoordeling van bestaande gegevens over stoffen in diervoeders mogelijk een gevaar opleveren als bedoeld in het eerste lid. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 3.9 Zuiveringsprocedés Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor het doen treffen van de nodige maatregelen om te garanderen dat door de Europese Commissie vastgestelde criteria voor de aanvaardbaarheid van zuiveringsprocedés correct worden toegepast en gezuiverde producten die bedoeld zijn voor het voederen van dieren voldoen aan de bepalingen van bijlage I bij Richtlijn 2002/32/EG. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Hoofdstuk 4 Overige bepalingen Artikel 4.1 Wijziging delegatiegrondslag Regeling diervoeders 2012 Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling diervoeders 2012 op de artikelen 2.1, 2.3 en 2.4 van dit besluit. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.2 Betrokkenheid van andere minister Een krachtens dit besluit vast te stellen ministeriële regeling wordt vastgesteld door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.3 Inwerkingtreding De artikelen van dit besluit treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Artikel 4.4 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit diervoeders 2012. 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage 12 november 2012 Beatrix De Staatssecretaris van Economische Zaken, J. C. Verdaas De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. I. Schippers de zesde december 2012 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013 201261106-12-201212-11-2012201265920-12-201213-12-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032348/2013-01-01_0/xml/BWBR0032348_2013-01-01_0.xml
Tariefbeschikking Tarievenlijst tandtechniek in eigen beheer20122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0120122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0101-01-2013 Tariefbeschikking Tarievenlijst tandtechniek in eigen beheer20122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0120122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0101-01-2013 De Nederlandse Zorgautoriteit heeft krachtens de paragrafen 2 en 4 van hoofdstuk 4 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) op basis van de beleidsregels voor zorgaanbieders die mondzorg leveren zoals tandartsen, tandartsspecialisten voor mondziekten en kaakchirurgen en tandartsspecialisten in de dentomaxillaire orthopaedie die bieden en gelet op: artikel 35, artikel 50 lid 1, onderdelen c en d jo. artikel 51 tot en met 53 Wmg besloten: dat rechtsgeldig door: zorgaanbieders die mondzorg leveren zoals tandartsen, tandartsspecialisten voor mondziekten en kaakchirurgen, tandartsspecialisten in de dentomaxillaire orthopaedie die bieden en zorgaanbieders als bedoeld in artikel 1 onder c sub 2 van de Wmg (factoringmaatschappijen) aan: alle ziektekostenverzekeraars en alle (niet-)verzekerden prestatiebeschrijving en bijbehorend maximumtarief (in euro’s): maximaal de bedragen, vermeld achter de desbetreffende prestaties, zoals omschreven in bij de onderhavige tariefbeschikking gevoegde tarievenlijst, in rekening kunnen worden gebracht. Deze maximumtarieven zijn inclusief BTW-kosten, maar exclusief de BTW- heffing en afdracht door een zorgaanbieder. 20122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0120122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0101-01-2013 Met vriendelijke groet, Nederlandse Zorgautoriteit, J.J. Berkelmans, waarnemend unitmanager eerstelijns Zorg en Ketens 20122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0120122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0101-01-2013 Bijlage bij Tariefbeschikking TB/CU-7044-01 Tarievenlijst tandtechniek in eigen beheer De maximumtarieven die in rekening kunnen worden gebracht voor tandtechniek in eigen beheer met ingang van 1 januari 2013 GROEPINDELING Hoofdgroep 0 0 Offerte + ontwerp 1 Speciale toeslagen 2 Foto, dia 5 All-in coderingen prothese werkzaamheden 7 All-in coderingen frame werkzaamheden 8 All-in coderingen goudwerkzaamheden 9 All-in coderingen opbakporselein Hoofdgroep 1 Prothese werkzaamheden 0 Vervaardigen modellen voor prothese werkzaamheden 1 Individuele lepels/beetplaten/modellen uit lepel 2 Beetplaten/registreren 3 Opstellen 4 Extra handelingen bij opstellen 5 Persen/gieten/injecteren en afwerken 7 Extra handelingen bij persen/afwerken 8 Reparaties kunststof 9 Diversen, montage Hoofdgroep 2 Orthodontie 0 Vervaardigen van modellen voor regulatie werkzaamheden 1 Set-up en positioners 2 Plaatapparatuur 3 Functionele apparaten 5 Retainers 6 Schroeven 7 Diversen 8 Vaste apparatuur 9 Crozat apparatuur Hoofdgroep 3 Frame werkzaamheden 0 Vervaardigen van modellen 2 Frame werkzaamheden 4 Diversen 7 Vergulden 8 Reparaties 9 Monteren Hoofdgroep 4 Kroon en/of brugwerkzaamheden 0 Vervaardigen van modellen voor goudwerkzaamheden 1 Stompen en speciaal model 2 Opbouw, wortelkap en inlay 3 Kronen, dummy 4 Kroon/brugdeel voor opbakporselein 5 Etsbruggen 6 Vergulden 7 Frezen, steggen 8 Reparaties 9 Solderen en montage Hoofdgroep 5 Porselein en kunstharswerkzaamheden 1 Porseleinen jacket/kroon/facing/inlay 2 Kunststof werkzaamheden 4 Opbakwerkzaamheden 5 Etsen 8 Reparaties porselein/kunststof Hoofdgroep 6 Implantaten 0 Voorbereidende werkzaamheden 1 Voorbereidende werkzaamheden 2 Voorbereidende werkzaamheden 4 Opbouwen, suprastructuren, kronen/bruggen voor implantaten 9 Solderen en montage Hoofdgroep 9 Materialen 0 Porselein frontelementen sets Porselein kiezen sets 1 Porselein frontelement per stuk Porselein kiezen per stuk 3 Kunststof frontelementen sets Kunststof kiezen sets 4 Kunststof frontelementen per stuk Kunststof kiezen per stuk 7 Metalen edel en onedel 9 Diverse materialen Indien in deze tarievenlijst aan de codes U05 of U10 wordt gerefereerd, worden de codes U05 en U10 met bijbehorende maximumtarieven in bijlage 1 bij tariefbeschikking TB/CU-7042-01 bedoeld. Hoofdgroep 0 Groep 0.0 Offerte + ontwerp 0001 Offerte. Te declareren in eenheden van U05. Het bedrag per eenheid van 5 minuten is € 12,10 0011 Ontwerp. Te declareren in eenheden van U05. Het bedrag per eenheid van 5 minuten is € 12,10 0021 Technisch advies/ondersteuning. Te declareren per uur met een maximum van U10 per uur. Het bedrag U10 is € 145,23 In gecompliceerde gevallen kan technisch advies c.q. ondersteuning worden gegeven. Tandarts en tandtechnicus stellen in overleg een maximum bedrag vast. Indien dit niet gebeurd is, dan valt deze verrichting onder service van het Tandtechnisch Laboratorium. Groep 0.1 Speciale Toeslagen 0101 Kleurbepaling op laboratorium € 12,93 0103 Desinfectie in opdracht van tandarts € 2,19 0105 Verzendkosten/expeditiekosten € 2,42 0106 Arbo- en milieutoeslag € 2,19 0107 Aan huis bezorgen van patiënt, basisbedrag € 8,43 Naast het basisbedrag mag per gereden kilometer maximaal € 0,27 in rekening worden gebracht 0120 Bruikleen dentatus/gnathomat en vergelijkbaar € 12,93 0121 Bruikleen etskit per element € 12,93 Groep 0.2 Foto, dia 0201 Foto in verband met kleur-/vormbepaling € 12,93 0202 Foto/dia van studiemodellen € 12,93 Bij de verrichtingen in de groepen 0.5, 0.7, 0.8 en 0.9 kunnen naar eigen voorkeur maximumtarieven worden toegepast. Deze maximumtarieven komen tot stand door middel van het samenvoegen van de relevante maximumtarieven uit deze lijst. Groep 0.5 All-in coderingen prothese werkzaamheden 0501 Volle bovenprothese methode A 0502 Volle onderprothese methode A 0503 Volle boven en onderprothese methode A 0515 C prothese 0551 Volle bovenprothese methode B 0552 Volle onderprothese methode B 0553 Volle boven en onderprothese methode B Groep 0.7 All-in coderingen frame werkzaamheden 0701 Bovenframe, alleen kiezen 0702 Bovenframe, tanden of tanden & kiezen 0703 Onderframe, alleen kiezen 0704 Onderframe, tanden of tanden & kiezen Groep 0.8 All-in coderingen goudwerkzaamheden 0801 Volle kroon pd 0802 Volle kroon niet-edel 0815 Dummy pd 0816 Dummy niet-edel 0851 Inlay pd Groep 0.9 All-in coderingen opbakporselein 0901 Opbakkroon pd 0902 Opbakkroon ag/pd 0903 Opbakkroon au/pd 0911 Opbakbrugdeel pd 0912 Opbakbrugdeel ag/pd 0913 Opbakburgdeel au/pd 0961 Maryland etsbrug + opgebakken porseleinen dummy 0962 Rochette etsbrug + opgebakken porseleinen dummy Hoofdgroep 1 Prothese werkzaamheden Groep 1.0 Vervaardigen van modellen voor prothese werkzaamheden 1001 Gipsmodel € 5,89 Gipsmodel, zijnde geen werkmodel (behalve voor individuele lepel). Zoals tegenbeet, voorlopig model, voorbeeld model etc. Gipssoort: klasse 1 of 2 1002 Stonemodel € 6,93 Stonemodel, werkmodel geschikt om werkstuk op te persen. Gipssoort: klasse 2 of 3 1003 Superhard gipsmodel € 10,51 Superhard gipsmodel. Model waarvan tenminste de tandboog is uitgegoten in stompenmateriaal. Gipssoort: klasse 4 1004 Meegeleverd model trimmen € 5,89 1005 Meegeleverd model van voet voorzien € 5,89 1022 Duplicaat model (uit alginaat of gel) € 20,90 1023 Precisie duplicaat model (uit siliconen) € 34,75 In articulator plaatsen 1052 Model monteren in eenvoudige articulator € 10,51 1053 Model monteren in middelwaarde articulator, bijvoorbeeld Balance, Rational, Dentatus, Condylator of vergelijkbaar type € 13,86 1054 Model monteren in meervoudige instelbare articulator, bijvoorbeeld Denar, Panadent, Stuart of vergelijkbaar type € 20,90 1061 Model monteren volgens intra orale registratie € 27,60 1062 Model monteren met behulp van face-bow (meerwerk) € 13,86 Groep 1.1 Individuele lepels/beetplaten/modellen uit lepel 1101 Individuele lepel schellak € 15,82 1102 Individuele ruime, geperforeerde schellak lepel € 20,90 1103 Individuele lepel microform € 24,48 Microform lepel, thermoplastische dieptreklepel voorzien van handvat of waswal 1104 Individuele lepel kunststof € 33,02 Kunststof lepel, poeder/vloeistoflepel of lichtuithardende lepel voorzien van handvat of waswal 1105 Individuele ruime, geperforeerde kunststof lepel € 38,10 1106 Schreinmaker lepel € 48,61 1107 Rimlock lepel € 44,68 1116 Fluorapplicatie lepel € 32,68 1118 Bleelepel € 41,45 1152 Model uit individuele lepel; onbetand € 8,78 1154 Model uit individuele lepel; betand € 13,86 Groep 1.2 Beetplaten/registreren 1202 Aanbrengen registratie apparatuur op beetplaat € 32,68 Het aanbrengen van registratie apparatuur op bestaande beetplaten of gerelinede lepels inclusief nieuwe waswal 1225 Relinen met was van kunststof lepel inclusief waswal € 20,90 1251 Basisplaat voor opstelling € 8,78 1253 Schellak beetplaat + waswal € 13,86 1256 Waswal aanbrengen op metaal- of kunststofbasis € 9,24 Groep 1.3 Opstellen Bij de onderstaande verrichtingen betreft het het opstellen volgens Gysi. Codes 1340 en 1390 inclusief de verkorte tandboog. Onder een vol cq. verkorte tandboog wordt verstaan: de edentate kaak, ongeacht het aantal opgestelde elementen. 1320 Opstellen partiële prothese 1 - 4 element(en) € 17,55 1330 Opstellen partiële prothese 5 - 13 elementen € 37,18 1340 Opstellen volledige prothese € 46,88 1370 Opstellen partiële prothese 1 - 4 element(en) op metaalbasis € 27,60 1380 Opstellen partiële prothese 5 - 13 elementen op metaalbasis € 50,69 1390 Opstellen volledige prothese op metaalbasis € 50,69 Groep 1.4 Extra handelingen bij opstellen 1401 Opstellen naar model € 8,66 1402 Opstellen naar foto € 12,12 1405 Kleur/Model var. frontelementen (per onder of boven) € 10,51 1410 Meerprijs opstellen volgens bijzondere methode € 35,91 Extra voor opstellen volgens Flögel, Gerber, lingualised occlusion. Eenmaal in rekening te brengen. 1420 Immediaat per element (tot maximaal 6 elementen per kaak) € 5,20 1455 Individuele modellatie (per boven of onder) € 17,55 Volledige individueel gemodelleerde prothese volgens specifieke wensen patiënt 1462 Beslijpen kunststof basis € 8,66 1465 Verwerken meegeleverde tanden per stel € 11,43 1466 Verwerken meegeleverde kiezen per stel € 7,16 1475 Opnieuw opstellen € 24,02 Groep 1.5 Persen/gieten/injecteren en afwerken Codes 1540 en 1590 inclusief de verkorte tandboog. Onder een vol cq. verkorte tandboog wordt verstaan: de edentate kaak, ongeacht het aantal opgestelde elementen. 1520 Afmaken partiële prothese 1 - 4 element(en) € 43,53 1530 Afmaken partiële prothese 5 - 13 elementen € 50,92 1540 Afmaken volledige prothese € 51,61 1570 Afmaken partiële prothese 1 - 4 element(en) op metaalbasis € 43,53 1580 Afmaken partiële prothese 5 - 13 elementen op metaalbasis € 57,27 1590 Afmaken volledige prothese op metaalbasis € 58,42 Groep 1.7 Extra handelingen bij persen/afwerken 1701 Gevlochten draadversterking € 25,98 1702 Draadversterking € 17,55 1703 Knopanker € 9,01 1704 Draad-/steekanker € 9,47 1705 Kruisanker € 12,47 1706 Roach anker € 22,05 1707 Roach anker goud (inclusief Edelmetaal) € 51,61 1708 Occlusale steun € 9,47 1711 Gebogen baar (vrijliggend of ingesloten) € 34,75 1715 Gaas-/draadversterking (kleiner dan 1/3 palatum) € 9,47 1716 Gaasversterking € 19,05 1720 Meerkleurig persen € 32,10 1721 Trasparant palatum € 43,76 1724 Toeslag monomeervrije kunststof (bijv. Luxene) € 66,04 1751 Naam inpersen € 9,81 1765 Persen/gieten/injecteren niet afwerken € 31,52 1766 Afwerken na persen/gieten/injecteren € 31,52 1768 Overkappingsruimte in kunststof per element € 5,31 1771 Meerprijs weekblijvende basis € 88,21 1774 Reoccluderen + inslijpen per boven of onder, modellen na persen terugplaatsen € 18,82 1775 Reoccluderen + inslijpen partieel, modellen na persen terugplaatsen € 18,82 Groep 1.8 Reparaties kunststof 1810 Basistarief is minimum starttarief ter dekking van basishandelingen per prothese zoals: voorbereiding, kunststof aanmaken, polymeriseren, afwerken en polijsten. Dit maximumtarief wordt per boven- of onderprothese in rekening gebracht. Vervolgens kunnen de codes tot en met 1841 in rekening worden gebracht. Basistarief € 20,90 1811 Herstellen kleine scheur € 3,12 1812 Herstellen grote scheur/breuk € 8,43 1813 Vastzetten element/anker € 3,12 1814 Vernieuwen element/anker € 3,12 1815 Uitbreiden element/anker € 3,12 1816 Immediaat per element € 5,20 1817 Uitbreiding groot palatum € 8,43 1818 Herstellen zadel per sectie € 6,47 1834 Prothese reinigen € 9,47 1840 A-lijn aanpersen € 9,81 1841 Rand aan prothese persen € 9,81 Overzetting en rebasing, naast de codes 1850 t/m 1871 kan niet de code 1810 worden gedeclareerd. 1850 Overzetting 1 -4 element(en) € 60,96 1855 Overzetting 5 - 13 elementen € 87,52 1860 Overzetting vol € 98,37 1870 Rebasing € 57,62 1871 Rebasing met randcorrectie € 75,51 Rebasen van prothese welke voorheen opgeslepen front had; tevens van labiele rand voorzien Groep 1.9 Diversen, montage 1901 Miniplastschiene € 38,10 1902 Drumschiene € 38,10 1907 Gebitsbeschermer € 44,68 1908 Gebitsbeschermer uit verschillende lagen kunststof; hard en zacht € 62,35 1909 Ingebeten onderfront € 5,08 1911 Repositie/stbilisatie/relaxatie splint € 87,75 Splinten (exclusief klammers): in articulator gemodelleerde, warm gepolymeriseerde transparante splint welke na het persen teruggeplaatst wordt in de articulator, ingeslepen wordt en (eventueel op duplicaatmodel) afgewerkt en op hoogglans gepolijst wordt 1917 Holle klos. Te declareren per uur met een maximum van U10 per uur. Het bedrag U10 is € 145,23 1920 Speekselkamer in prothese verwerken € 109,69 1951 Montage slot in kunststof € 25,75 1952 Montage stegdeel in kunststof € 25,75 Hoofdgroep 2 Orthodontie Groep 2.0 Vervaardigen van modellen voor regulatie werkzaamheden 2001 Werkmodel € 5,89 2002 Werkmodel in occlusie € 12,70 2003 Stonemodel € 6,93 2004 Stonemodellen in occlusie € 14,55 2005 Meegeleverd model trimmen € 5,89 2006 Meegeleverd model van voet voorzien € 5,89 2007 Studiemodel, eenvoudig per stuk (ongemodelleerd) € 6,58 2008 Studiemodel, eenvoudig per stel (ongemodelleerd) € 14,55 2009 Studiemodel, ongezeept per stuk € 10,16 2010 Studiemodel, ongezeept per stuk in occlusie € 21,48 2011 Studiemodel, gezeept per stuk € 11,32 2012 Studiemodel, gezeept per stuk in occlusie € 24,02 2013 Kastmodellen (super toonmodel) € 38,68 2015 Dupliceren per model € 8,08 2020 Inzagen band € 3,23 Groep 2.1 Set-up en positioners 2101 Set-up € 79,90 2102 Set-up per element € 4,73 2103 Set-up osteotomie patiënt € 89,37 2104 Aanpassen reeds bestaande set-up € 26,67 2105 Tooth-positioner € 93,52 2106 Seating spring € 8,08 2107 Socket liners € 6,58 2108 Varsity guard € 93,52 Groep 2.2 Plaatapparatuur 2201 Basisplaat € 43,53 Meerprijzen voor: 2202 Enkelarmig draaddeel € 3,23 2203 Dubbelarmig draaddeel € 6,58 2204 Gecompliceerde labiaalboog € 10,16 2205 Labiaalboog met transparante kunsthars € 13,51 2206 Headgear tubes gemonteerd € 18,59 2207 Opbeet € 6,58 2208 Beetverhoging zijdelingse delen € 10,16 2209 Voorbeet schuinvlak in relatie tot onderfront € 12,01 2214 Oral screen € 59,58 Groep 2.3 Functionele apparaten 2301 Activator standaard (monoblok) € 70,20 2302 Activator standaard met luchtgaten € 79,90 2303 Standaard activator open met overkapt onderfront € 87,06 2304 Teuscher activator € 103,22 2305 Bionator € 87,06 2306 Headgear activator volgens Van Beek € 76,20 2307 Bimler activator € 119,50 2308 Open activator (Harvold) € 119,50 2309 Combi activator V.A. EVVA € 84,06 2310 Fränkel activator nr 1 t/m 4 € 165,69 2311 T-appliance € 119,50 2312 O.T.appliance € 119,50 2313 Lehmann activator basis € 84,06 2314 Lehmann activatorwerking € 48,26 2315 Ducovator € 119,50 2316 GG jumper € 119,50 Groep 2.5 Retainers 2501 C-C retainer € 25,52 2502 Siliconen fixatiemal (meerprijs) € 13,39 2503 Dieptrek fixatiemal (meerprijs) € 19,97 2504 Space retainer inclusief Molaarband € 30,02 2505 Space maintainer inclusief Molaarband € 26,67 2506 Invisible retainer / clear overlay € 31,52 Groep 2.6 Schroeven (inclusief montage in apparatuur) 2601 Standaard exp. Schroef € 9,01 2602 Waaierschroef twee-delig € 18,59 2603 Microschroef € 10,16 2604 Open schroef € 13,39 2605 Sectorenschroef bk. "Bertoni" € 30,02 2606 Hellerschroef € 25,52 2607 Reciprokeschroef € 26,67 2608 Boogschroef volgens Muller € 19,97 2609 Ritter/picoloschroef € 13,51 2612 Sutuur exp.app. Inclusief Hyraxschroef, exclusief Banden € 73,20 2613 Sutuur exp.app. met kunstharsdelen, exclusief Banden € 81,05 Groep 2.7 Diversen 2701 Reparatie basistarief € 20,90 2710 Herbst appliance € 173,77 2711 Schisisplaat, passief € 84,06 2712 Schisiplaat, actief € 93,52 2713 Spring retainer standaard € 56,46 2714 Spring retainer inclusief set-up € 75,05 Groep 2.8 Vaste apparatuur 2801 Indirect bonding per element € 2,42 2802 Standaard band (exclusief attachement) € 11,08 2803 Standaard premolaarband € 10,16 2811 Quad-helix, exclusief banden € 39,95 2812 Palatinale bar gesoldeerd € 59,58 2813 Goshqarian bar exclusief banden € 13,39 2814 Linguale boog exclusief banden € 33,37 2815 Lipbumper exclusief banden € 28,17 2816 Lipbumper met individuele kunstharschild (exclusief banden) € 41,68 2817 Headgear/face bow € 19,97 Groep 2.9 Crozat apparatuur 2901 Basisapparaat voor boven- of onderkaak € 116,62 2902 Extra draaddeel per stuk € 8,08 2903 Reparatie draaddeel Crozat € 18,24 Hoofdgroep 3 Frame werkzaamheden Groep 3.0 Vervaardigen voor framewerkzaamheden (individuele lepels/beetplaten 1.1) 3001 Gipsmodel € 5,89 Gipsmodel, zijnde geen werkmodel (behalve voor individuele lepel) Zoals tegenbeet, voorlopig model, voorbeeld model, etc. Gipssoort klasse: 1 of 2 3002 Stonemodel € 6,93 Stonemodel, werkmodel geschikt om werkstuk op te persen. Gipssoort klasse: 2 of 3 3003 Superhard gipsmodel € 10,51 Superhard gipsmodel. Model waarin tenminste de tandboog is uitgegoten in stompenmeteriaal. Gipssoort: klasse 4 3004 Meegeleverd model trimmen € 5,89 3005 Meegeleverd model van voet voorzien € 5,89 3022 Duplicaatmodel (uit alginaat of gel) € 20,90 3023 Precisie duplicaatmodel (uit siliconen) € 34,75 3052 Model monteren in eenvoudige articulator € 10,51 3053 Model monteren in middelwaarde articulator, bijv Balance, Rational, Dentatus, Condylator of vergelijkbaar type € 13,86 3054 Model monteren in meervoudig instelbare atriculator, bijv Denar, Panadent, Stuart of vergelijkbaar type € 20,90 3061 Model monteren volgens intra orale registratie € 27,60 3062 Model monteren met behulp van face-bow (meerwerk) € 13,86 Groep 3.2 Frame werkzaamheden (alleen metaal) 3201 Bovenframe alleen kiezen € 248,24 3202 Bovenframe tanden of tanden & kiezen € 275,95 3203 Onderframe alleen kiezen € 228,04 3204 Onderframe tanden of tanden & kiezen € 241,31 3207 Volle plaat € 180,12 Extra handelingen: 3221 Backing frontelement € 13,28 3222 Kauwvlak € 20,21 3223 Dummy, massief of met venster voor kunsstof € 27,13 3241 Meerprijs ieder anker in combinatie met kronen € 13,86 Combinatie met kronen betreft ankers bestemd voor gefreesde verankeringen Groep 3.4 Diversen 3401 Metalen tuber versterking € 54,61 Een gegoten metalen tuberversterking welke in de kunststof geperst wordt teneinde ter plaatse breuk te voorkomen 3402 Gegoten 3/4 anker € 37,18 Groep 3.7 Vergulden 3701 Badvergulden frame € 57,96 3702 Zadels vergulden (per zadel) € 27,25 3703 Badvergulden 1 anker € 27,25 3704 Badvergulden volgend anker € 13,86 3711 Vergulden per anker, opgesoldeerd inclusief edelmetaal € 27,25 Groep 3.8 Reparaties aan frame 3810 Reparatie basistarief € 20,90 3820 Soldeerplaats (eerste) exclusief soldeer € 22,40 3821 Soldeerplaats (ieder volgende) exclusief soldeer € 13,86 3822 Extensie aan bestaand frame (eerste) € 26,21 3823 Extensie aan bestaand frame (ieder volgende) € 17,55 3826 Lasersoldering € 28,63 Groep 3.9 Monteren aan frame 3951 Montage slot aan frame € 25,75 3952 Montage stegdeel aan frame € 34,52 3951/3952 Het solderen/inlijmen van een attachment (matrix of patrix) of een stegdeel 3953 Montage kroon aan frame € 25,75 Hoofdgroep 4 Kroon en/of brugwerkzaamheden Groep 4.0 Vervaardigen van modellen voor goudwerkzaamheden 4001 Gipsmodel € 5,89 Gipsmodel, zijnde geen werkmodel (behalve voor individuele lepel) Zoals tegenbeet, voorlopig model, voorbeeld model, etc. Gipssoort klasse: 1 of 2 4002 Stonemodel, tegenmodel voor kroon- en brugwerk € 6,93 4003 Superhard gipsmodel € 10,51 Superhard gipsmodel. Model waarin tenminste de tandboog is uitgegoten in stompenmeteriaal. Gipssoort: klasse 4 4004 Meegeleverd model trimmen € 5,89 4005 Meegeleverd model van voet voorzien € 5,89 4022 Duplicaatmodel (uit alginaat of gel) € 20,90 4023 Precisie duplicaatmodel (uit siliconen) € 34,75 4052 Model monteren in eenvoudige articulator € 10,51 4053 Model monteren in middelwaarde articulator, bijv Balance, Rational, Dentatus, Condylator of vergelijkbaar type € 13,86 4054 Model monteren in meervoudig instelbare atriculator, bijv Denar, Panadent, Stuart of vergelijkbaar type € 20,90 4061 Model monteren volgens intra orale registratie € 27,60 4062 Model monteren met behulp van face-bow (meerwerk) € 13,86 Groep 4.1 Stompen en speciaal model 4101 Zaagmodel € 12,70 4102 Stomp € 12,70 4103 Vuurvaste stomp € 19,86 4115 Stompen inkerven € 4,62 4154 Model uit individuele lepel betand € 13,86 4162 Stomp terugplaatsen in afdruk € 5,89 4166 Soft-tissue model (inclusief materiaal) € 50,69 Groep 4.2 Opbouw, wortelkap, inlay (exclusief meterialen) 4201 Opbouw direct € 19,28 4202 Opbouw indirect € 55,77 4204 Wortelkap met stift (bijv Richmondkap) € 73,20 4210 Fixatie/slijpkap € 28,40 4212 Telescoopkap/conuskap € 108,07 4218 Opbouw met nasteekbare stift € 67,20 4225 Opbouw onder bestaande kroon € 69,51 4251 Directe inlay niet afgewerkt € 19,28 4252 Directe inlay afgewerkt € 31,52 4253 Indirecte inlay € 86,36 4257 Pinledge inlay € 97,91 4259 Inlay aan opgebakken brugdeel (inclusief solderen) € 111,54 4260 Inlay in prothese element € 70,89 4270 Partiële omslijping € 86,36 Groep 4.3 Kroon, dummy (exclusief materiaal) 4301 Kroon € 109,23 4304 Stiftkroon € 117,77 4305 Telescoopkroon/conuskroon € 114,54 4309 Kroon aan opgebakken brugdeel (inclusief solderen) € 120,66 4322 Pinledge kroon € 115,23 4324 Toeslag kroon onder bestaand frame-anker € 17,55 4351 Dummy massief € 79,90 4360 Occlusale steun/extensie; alleen ten behoeve van nieuwe kroon € 8,66 4363 Gemodelleerd slot (inclusief nafrezen) € 33,37 Groep 4.4 Kroon/Brugdeel voor opbakporselein (exclusief materiaal) 4401 Kroon voor opbakporselein/kunststof, in combinatie met 5211 of 5401 € 77,36 4402 Stiftkroon voor opbakporselein/kunsstof, in combinatie met 5211 of 5401 € 88,21 4403 Brugdeel voor opbakporselein/kunststof, in combinatie met 5213 of 5403 € 88,21 4420 Deckgold extra per deel € 14,55 Groep 4.5 Etsbruggen (exclusief materiaal) 4501 Etsbrugvleugel/parospalkdeel € 26,21 4502 Perforeren etsbrugvleugel € 17,55 4503 Etsbrugdummy voor opbakken/kunststof, in combinatie met 5412 € 84,06 4523 Vertinnen/Etsen; per werkstuk € 22,40 4524 Silaniseren/opaqueren, per werkstuk € 22,40 Groep 4.6 Vergulden 4601 Vergulden per deel (inclusief goud) € 14,09 Groep 4.7 Frezen, steggen (exclusief materiaal) 4701 Frezen per deel € 31,52 4702 Steg frezen per millimeter € 4,16 Steg frezen: Modelleren/gieten voor- en nafrezen van een steg; per milimeter Groep 4.8 Reparaties 4801 Reparatie basistarief € 20,90 4820 Uitzuren kroon/brugwerk; per werkstuk € 12,12 Groep 4.9 Solderen en montage 4901 Soldeer-/verbindingsplaats € 13,86 4902 Ovensoldeerplaats € 25,75 4903 Lasersoldering € 28,75 4930 Harden metaal € 12,12 4960 Monteren/stellen sloten met behulp van parallellometer € 25,75 4970 Raderen per element € 5,20 Hoofdgroep 5 Porselein en kunstharswerkzaamheden Groep 5.1 Porseleinen jacket, kroon, facing en inlay (inclusief duplicaatmodel) 5101 Vol porseleinen frontkroon ( onder andere jacket) € 165,69 5102 Vol porseleinen pré-/molaar kroon € 193,40 5103 Vol porseleinen front brugdeel € 180,12 5104 Vol porseleinen kroon op gesinterde kap € 228,04 5105 Vol porseleinen brugdeel op gesinterde kap € 252,86 5111 Porseleinen facing (exclusief etsen) € 110,38 5151 Porseleinen inlay/onlay € 135,67 Groep 5.2 Kunststof werkzaamheden 5201 Kunststof venster € 57,04 5211 Kunststof kroon op metaalskelet, in combinatie met 4401 of 4402 € 68,35 5213 Kunststof brugdeel op metaalskelet, in combinatie met 4403 € 74,36 5221 Kunststof kroon € 102,53 5222 Kunststof inlay € 112,23 5264 Kunststof noodkroon/-brug per deel (inclusief kap) € 52,19 5271 Kunststof element in prothese ( individueel gemodelleerd) € 52,19 Groep 5.4 Opbakwerkzaamheden 5401 Porseleinen voor opbakkroon, in combinatie met 4401 of 4402 € 77,36 5403 Porseleinen voor opbakbrugdeel, in combinatie met 4403 € 88,21 5412 Opbakporselein voor etsbrugdummy, in combinatie met 4503 € 84,06 5415 Toeslag voor schouderporselein € 27,60 5420 Aanbrengen kleurkarakterisering per element € 27,60 5425 Toeslag modelleren porseleinen voor bestaand frame anker € 17,55 5452 Opbakporselein op frame per deel € 97,91 Groep 5.5 Etsen 5525 Etsen per porseleinen deel € 22,40 Groep 5.8 Reparatie 5801 Bijbakken. Te declareren per uur met een maximum van U10 per uur. Het bedrag U10 is € 145,23 5802 Kleur veranderen. Te declareren per uur met een maximum van U10 per uur. Het bedrag U10 is € 145,23 Hoofdgroep 6 Implantaten Groep 6.0 Voorbereidende werkzaamheden ten behoeve van implantaten 6002 Stonemodel € 6,93 6003 Superhard gipsmodel € 10,51 6052 Proefopstelling per element € 4,27 6053 Proefwasmodellatie per element € 33,95 Groep 6.1 6113 Kunstharslepel ten behoeve van implantaat (schoorsteenlepel) € 44,11 6115 Richtstift ten behoeve kunststofplaat per stuk € 4,16 6116 Verschroefbare kunststof lepel met beetwal € 69,05 Kunststof lepel met beetwal (met daarin gemonteerde implantaat onderdelen) die vastgeschroefd kan worden op implantaten 6118 Hulpdelen plaatsen in afdruk, per stuk € 5,89 6133 Precisie duplicaatmodel € 34,75 6144 Stonemodel uit kunststof implantaat lepel € 18,13 6153 Model monteren in middelwaarde articulator € 13,86 6154 Model monteren in meervoudig instelbare articulator € 20,90 6161 Opst./persen/gieten/inject./afwerken op suprastructuur € 140,29 Groep 6.2 6200 Surgical guide/boorplaat € 60,96 6201 Röntgendiagnoseplaat (inclusief kogeltjes) € 60,96 6202 Röntgendiagnoseplaat ten behoeve van CT scan € 96,06 Als 6201 echter dan voorzien van 8 tot 12 metaalloze lasdraden Groep 6.4 Opbouwen, Suprastructuren, Kronen/Bruggen voor implantaten 6420 Confectie opbouw bewerken € 38,10 6421 Implantaatopbouw (gegoten) € 135,67 6431 Implantaatkroon verschroefbaar (vol metaal) € 147,79 6432 Dummy (massief) € 55,77 6442 Brugdeel voor opbakken, zie 4403 echter in combinatie met verschroefbare brugdelen € 124,70 6443 Implanteren kroon verschroefbaar voor opbakken, solitaire verschroefbare kroon € 147,79 6444 Implanteren brugdeel verschroefbaar voor opbakken € 154,72 6451 Porselein aanbrengen op kroon € 77,36 6452 Porselein aanbrengen op brugdeel € 88,21 6490 Implantaat toeslag; eenmalig per werkstuk per implantaat € 70,20 Groep 6.9 Solderen en montage 6901 Soldeerplaats (eerste) exclusief soldeer € 22,40 6902 Soldeerplaats (volgende) exclusief soldeer € 13,86 6903 Lasersoldering € 28,63 6951 Stellen slot met behulp van parallellometer € 25,75 6952 Monteren slot/steg aan impl. slot € 25,75 Hoofdgroep 9 Materialen. De codes uit hoofdgroep 9 kunnen tegen kostprijs van het omschreven materiaal gedeclareerd worden. Groep 9.0 Porselein front elementen sets (zes stuks) Kostprijs 9006 Front elementen Porseleinen kiezen sets (acht stuks) Kostprijs 9058 Kiezen Groep 9.1 Porselein front element per stuk Kostprijs 9101 Tanden Porseleinen kiezen per stuk Kostprijs 9010 Kiezen Groep 9.3 Kunststof front elementen sets (zes stuks Kostprijs 9306 Tanden Kunststof kiezen sets (acht stuks) Kostprijs 9358 Kiezen Groep 9.4 Kunststof front elementen per stuk Kostprijs 9401 Tanden Kunststof kiezen per stuk Kostprijs 9451 Kiezen Groep 9.7 Metalen, edel/onedel Kostprijs 9701 Onedele legeringen 9711 Edele legeringen Au percentage lager dan 10% 9721 Edele legeringen Au percentages van 10% tot 25% 9741 Edele legeringen Au percentages van 25% tot 50% 9751 Edele legeringen Au percentages van 50% tot 60% 9760 Edele legeringen Au percentages van 60% tot 70% 9770 Edele legeringen Au percentages van 70% tot 80% 9781 Edele legeringen Au percentages boven 80% Groep 9.9 Diverse materialen Kostprijs 9901 Diverse materialen 20122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0120122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0101-01-2013 20122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0120122520607-12-201220-11-2012TB/CU-7044-0101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032351/2013-01-01_0/xml/BWBR0032351_2013-01-01_0.xml
Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 november 2012, AV/AR/2012/16926, tot vaststelling van de beleidsregel in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen (Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013) Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op artikel 19d, zesde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen; Besluit: Artikel 1 Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt bij een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 3 Indien sprake is van een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht door een rechtspersoon kan tevens een bestuurlijke boete worden opgelegd aan hen die tot de overtreding opdracht hebben gegeven, als mede aan hen die feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging. Als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete wordt gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 4 Een overtreding van artikel 15, tweede en derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt beboet alsof sprake was van slechts één overtreding per persoon ten aanzien van wie deze overtredingen zijn begaan. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 5 De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, ingeval er sprake is van meer overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 6 1 Bij de vaststelling of sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn. 2 Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het eerste lid. 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 4b, derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 7 1 Bij een overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid of artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete gematigd tot € 2250 voor het totaal van deze overtredingen. 2 Bij overtreding van artikel 15, tweede of derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid, of artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete gematigd tot € 2250 voor het totaal van deze overtredingen. 3 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal de in het eerste en tweede lid genoemde boetebedragen. 4 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 8 1 Bij een overtreding van artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete gematigd tot € 2.250,– voor het totaal van deze overtredingen. 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het in het eerste lid genoemde boetebedrag. 3 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 9 1 Bij de tewerkstelling van een kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, waarvoor nog geen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd, maar wel aan alle overige voorwaarden voor de tewerkstelling als kennismigrant is voldaan, wordt de bestuurlijke boete voor de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, gematigd tot € 2250 per overtreding. 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het in het eerste lid genoemde boetebedrag. 3 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 10 In alle andere gevallen waar sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, kan de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 11 1 De Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2012 wordt ingetrokken. 2 In afwijking van het eerste lid blijven de Beleidsregels Wet arbeid vreemdelingen 2012van toepassing voor zover het oude recht op grond van artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving toepassing is. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 12 Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 13 Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Deze beleidsregel zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag 29 november 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Bijlage bij artikel 1 van de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013 Tarieflijst Boetenormbedragen Bestuurlijke Boete Wet arbeid vreemdelingen Artikel Lid Overtreding Boetenormbedrag 2 1 Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning; € 12000 2a 1 Een werkgever die een vreemdeling arbeid in Nederland laat verrichten, ten aanzien waarvan het verbod, bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen niet geldt, is verplicht dit gegeven schriftelijk te melden ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken. € 2250 15 1 Indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die arbeid feitelijk wordt verricht bij een andere werkgever, draagt de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt; € 2250 15 2 De werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid ontvangt, stelt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie; € 2250 15 3 De werkgever bedoeld in het tweede lid, bewaart het afschrift tot tenminste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is beëindigd; € 2250 15 4 De vreemdeling verstrekt een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht aan de werkgever, die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, en stelt die werkgever in de gelegenheid een afschrift van dit document te maken; € 225 18 2 Het door de werkgever niet naleven van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover het betreft het door de toezichthouder uitoefenen van bevoegdheden ter vaststelling van de identiteit van degene die voor de werkgever arbeid verricht of heeft verricht. € 12000 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032351/2013-07-06_0/xml/BWBR0032351_2013-07-06_0.xml
BWBR0032351_2013-01-01_0 Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 november 2012, AV/AR/2012/16926, tot vaststelling van de beleidsregel in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen (Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013) Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op artikel 19d, zesde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen; Besluit: Artikel 1 Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt bij een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 3 Indien sprake is van een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht door een rechtspersoon kan tevens een bestuurlijke boete worden opgelegd aan hen die tot de overtreding opdracht hebben gegeven, als mede aan hen die feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging. Als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete wordt gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 4 Een overtreding van artikel 15, tweede en derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt beboet alsof sprake was van slechts één overtreding per persoon ten aanzien van wie deze overtredingen zijn begaan. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 5 De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, ingeval er sprake is van meer overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 6 1 Bij de vaststelling of sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn. 2 Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het eerste lid. 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 4b, derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 7 1 Bij een overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid of artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete gematigd tot € 2250 voor het totaal van deze overtredingen. 2 Bij overtreding van artikel 15, tweede of derde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid, of artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete gematigd tot € 2250 voor het totaal van deze overtredingen. 3 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal de in het eerste en tweede lid genoemde boetebedragen. 4 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 8 1 Bij een overtreding van artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete ongeacht de aard van de werkzaamheden gematigd tot € 2.250,– voor het totaal van deze overtredingen. 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het in het eerste lid genoemde boetebedrag. 3 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 20131871905-07-201301-07-20132013-000008264820131871905-07-201301-07-20132013-000008264806-07-2013 Artikel 9 1 Bij de tewerkstelling van een kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, waarvoor nog geen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd, maar wel aan alle overige voorwaarden voor de tewerkstelling als kennismigrant is voldaan, wordt de bestuurlijke boete voor de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, gematigd tot € 2250 per overtreding. 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het in het eerste lid genoemde boetebedrag. 3 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 10 In alle andere gevallen waar sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, kan de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 11 1 De Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2012 wordt ingetrokken. 2 In afwijking van het eerste lid blijven de Beleidsregels Wet arbeid vreemdelingen 2012van toepassing voor zover het oude recht op grond van artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving toepassing is. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 12 Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 13 Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Deze beleidsregel zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag 29 november 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Bijlage bij artikel 1 van de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013 Tarieflijst Boetenormbedragen Bestuurlijke Boete Wet arbeid vreemdelingen Artikel Lid Overtreding Boetenormbedrag 2 1 Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning; € 12000 2a 1 Een werkgever die een vreemdeling arbeid in Nederland laat verrichten, ten aanzien waarvan het verbod, bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen niet geldt, is verplicht dit gegeven schriftelijk te melden ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken. € 2250 15 1 Indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die arbeid feitelijk wordt verricht bij een andere werkgever, draagt de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt; € 2250 15 2 De werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid ontvangt, stelt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie; € 2250 15 3 De werkgever bedoeld in het tweede lid, bewaart het afschrift tot tenminste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is beëindigd; € 2250 15 4 De vreemdeling verstrekt een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht aan de werkgever, die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, en stelt die werkgever in de gelegenheid een afschrift van dit document te maken; € 225 18 2 Het door de werkgever niet naleven van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover het betreft het door de toezichthouder uitoefenen van bevoegdheden ter vaststelling van de identiteit van degene die voor de werkgever arbeid verricht of heeft verricht. € 12000 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032351/2014-02-15_0/xml/BWBR0032351_2014-02-15_0.xml
BWBR0032351_2013-07-06_0 Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 november 2012, AV/AR/2012/16926, tot vaststelling van de beleidsregel in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet arbeid vreemdelingen (Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013) Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op artikel 19d, zesde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen; Besluit: Artikel 1 Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen’ die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt bij een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 3 Indien sprake is van een overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht door een rechtspersoon kan tevens een bestuurlijke boete worden opgelegd aan hen die tot de overtreding opdracht hebben gegeven, als mede aan hen die feitelijk leiding hebben gegeven aan de verboden gedraging. Als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete wordt gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 4 Een overtreding van artikel 15, tweede en vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen wordt beboet alsof sprake was van slechts één overtreding per persoon ten aanzien van wie deze overtredingen zijn begaan. 2014400714-02-201405-02-20142014-00000157092014400714-02-201405-02-20142014-000001570915-02-2014 Artikel 5 De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, ingeval er sprake is van meer overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 6 1 Bij de vaststelling of sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn. 2 Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het eerste lid. 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 4b, derde lid, van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 7 1 Bij een overtreding van artikel 15, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid of artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete gematigd tot € 2250 voor het totaal van deze overtredingen. 2 Bij overtreding van artikel 15, tweede of vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid, of artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete gematigd tot € 2250 voor het totaal van deze overtredingen. 3 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal de in het eerste en tweede lid genoemde boetebedragen. 4 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 2014400714-02-201405-02-20142014-00000157092014400714-02-201405-02-20142014-000001570915-02-2014 Artikel 8 1 Bij een overtreding van artikel 2a, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen waarbij niet tevens ten aanzien van dezelfde of een andere vreemdeling een overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen of artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt geconstateerd, wordt de bestuurlijke boete ongeacht de aard van de werkzaamheden gematigd tot € 2.250,– voor het totaal van deze overtredingen. 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het in het eerste lid genoemde boetebedrag. 3 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 20131871905-07-201301-07-20132013-000008264820131871905-07-201301-07-20132013-000008264806-07-2013 Artikel 9 1 Bij de tewerkstelling van een kennismigrant als bedoeld in artikel 1d van het Besluit uitvoering Wet arbeid vreemdelingen, waarvoor nog geen verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000 is aangevraagd, maar wel aan alle overige voorwaarden voor de tewerkstelling als kennismigrant is voldaan, wordt de bestuurlijke boete voor de overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, gematigd tot € 2250 per overtreding. 2 Voor de werkgever als natuurlijk persoon wordt voor de berekening van de op te leggen boete gehanteerd: 0,5 maal het in het eerste lid genoemde boetebedrag. 3 Indien sprake is van recidive of herhaalde recidive wordt per overtreding een bestuurlijke boete opgelegd waarbij de regels van artikel 19d, tweede tot en met vierde lid, van de Wet arbeid vreemdelingen in acht worden genomen. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 10 In alle andere gevallen waar sprake is van een overtreding van artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen, kan de berekende bestuurlijke boete per overtreding met 25%, 50% of 75% worden gematigd afhankelijk van de aard en ernst van de overtreding, de mate van verwijtbaarheid en de evenredigheid. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 11 1 De Beleidsregels boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2012 wordt ingetrokken. 2 In afwijking van het eerste lid blijven de Beleidsregels Wet arbeid vreemdelingen 2012van toepassing voor zover het oude recht op grond van artikel XXV van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving toepassing is. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 12 Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Artikel 13 Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Deze beleidsregel zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag 29 november 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013 Bijlage bij artikel 1 van de Beleidsregel boeteoplegging Wet arbeid vreemdelingen 2013 Tarieflijst Boetenormbedragen Bestuurlijke Boete Wet arbeid vreemdelingen Artikel Lid Overtreding Boetenormbedrag 2 1 Het is een werkgever verboden een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning; € 12000 2a 1 Een werkgever die een vreemdeling arbeid in Nederland laat verrichten, ten aanzien waarvan het verbod, bedoeld in artikel 2 van de Wet arbeid vreemdelingen niet geldt, is verplicht dit gegeven schriftelijk te melden ten minste twee werkdagen voor aanvang van de werkzaamheden aan een bij ministeriële regeling aan te wijzen instantie, onder overlegging van een verklaring en bewijsstukken. € 2250 15 1 Indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die arbeid feitelijk wordt verricht bij een andere werkgever, draagt de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt; € 2250 15 2 De werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid ontvangt, stelt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie; € 2250 15 4 De werkgever bedoeld in het tweede lid, bewaart het afschrift tot tenminste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is beëindigd; € 2250 15 5 De vreemdeling verstrekt een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht aan de werkgever, die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, en stelt die werkgever in de gelegenheid een afschrift van dit document te maken; € 225 18 2 Het door de werkgever niet naleven van artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht voor zover het betreft het door de toezichthouder uitoefenen van bevoegdheden ter vaststelling van de identiteit van degene die voor de werkgever arbeid verricht of heeft verricht. € 12000 2014400714-02-201405-02-20142014-00000157092014400714-02-201405-02-20142014-000001570915-02-2014 20122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692620122520507-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692601-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032352/2012-11-26_1/xml/BWBR0032352_2012-11-26_1.xml
Aanwijzing van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 november 2012, kenmerk Z-3141453, houdende tot nadere aanwijzing van de besteedbare middelen ter dekking van de beheerskosten AWBZ 2012 (Nadere aanwijzing besteedbare middelen beheerskosten AWBZ 2012)20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-201226-11-2012Stcrt. 2012, 25197, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit intitule. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-11-2012. Nadere aanwijzing besteedbare middelen beheerskosten AWBZ 201220122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-201226-11-2012Stcrt. 2012, 25197, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit citeertitel. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-11-2012. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gelet op artikel 4.3 van het Besluit Wfsv; Besluit: 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-201226-11-2012Stcrt. 2012, 25197, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze aanhef. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-11-2012. Artikel 1 Voor het jaar 2012 zijn voor de beheerskosten AWBZ van de zorgverzekeraars en de verbindingskantoren ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, bedoeld in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen, minder middelen besteedbaar ter grootte van € 4,130 miljoen. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-201226-11-2012Stcrt. 2012, 25197, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-11-2012. Artikel 2 De verbindingskantoren leggen in hun jaarrekening over het jaar 2012 vast welk budget beheerskosten voor de uitvoering van de AWBZ is ontvangen en hoeveel in dat jaar is besteed voor de uitvoering van de AWBZ. De verschillen worden als overschotten dan wel tekorten in de jaarrekening opgeteld bij de primo stand wettelijke reserve uitvoering AWBZ 2012 en in de jaarrekening vastgelegd als de ultimo stand wettelijke reserve uitvoering AWBZ 2012. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-201226-11-2012Stcrt. 2012, 25197, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-11-2012. Artikel 3 Deze aanwijzing treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt, indien de dagtekening van de Staatscourant waarin de aanwijzing is geplaatst, is gelegen na 25 november 2012, terug tot en met 26 november 2012. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-201226-11-2012Stcrt. 2012, 25197, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-11-2012. Artikel 4 Deze aanwijzing wordt aangehaald als: Nadere aanwijzing besteedbare middelen beheerskosten AWBZ 2012. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-201226-11-2012Stcrt. 2012, 25197, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-11-2012. Deze aanwijzing zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.J. vanRijn. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-201226-11-2012Stcrt. 2012, 25197, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit regeling-sluiting. Deze wijziging werkt terug tot en met 26-11-2012. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032352/2012-12-08_0/xml/BWBR0032352_2012-12-08_0.xml
Aanwijzing van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 29 november 2012, kenmerk Z-3141453, houdende tot nadere aanwijzing van de besteedbare middelen ter dekking van de beheerskosten AWBZ 2012 (Nadere aanwijzing besteedbare middelen beheerskosten AWBZ 2012)20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012 Nadere aanwijzing besteedbare middelen beheerskosten AWBZ 201220122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012 De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gelet op artikel 4.3 van het Besluit Wfsv; Besluit: 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012 Artikel 1 Voor het jaar 2012 zijn voor de beheerskosten AWBZ van de zorgverzekeraars en de verbindingskantoren ten laste van het Algemeen Fonds Bijzondere Ziektekosten, bedoeld in artikel 89 van de Wet financiering sociale verzekeringen, minder middelen besteedbaar ter grootte van € 4,130 miljoen. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012 Artikel 2 De verbindingskantoren leggen in hun jaarrekening over het jaar 2012 vast welk budget beheerskosten voor de uitvoering van de AWBZ is ontvangen en hoeveel in dat jaar is besteed voor de uitvoering van de AWBZ. De verschillen worden als overschotten dan wel tekorten in de jaarrekening opgeteld bij de primo stand wettelijke reserve uitvoering AWBZ 2012 en in de jaarrekening vastgelegd als de ultimo stand wettelijke reserve uitvoering AWBZ 2012. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012 Artikel 3 Deze aanwijzing treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt, indien de dagtekening van de Staatscourant waarin de aanwijzing is geplaatst, is gelegen na 25 november 2012, terug tot en met 26 november 2012. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012 Artikel 4 Deze aanwijzing wordt aangehaald als: Nadere aanwijzing besteedbare middelen beheerskosten AWBZ 2012. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012 Deze aanwijzing zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,M.J. vanRijn. 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012 20122519707-12-201229-11-2012Z-314145320122519707-12-201229-11-2012Z-314145308-12-201226-11-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032353/2013-01-01_0/xml/BWBR0032353_2013-01-01_0.xml
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2012, G&VW/AA/2012/16952 tot vaststelling van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op de artikelen 10:5 en 10:7, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet; Besluit: Artikel 1 Berekening van de bestuurlijke boete 1 Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet wordt voor alle overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet' die als bijlage 1bij deze beleidsregel is gevoegd. 2 Bij de toepassing hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen: a. overtredingen waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas in tweede instantie, nadat nogmaals is geconstateerd dat dezelfde of een soortgelijke wettelijke verplichting niet is nageleefd of dat de desbetreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete; b. overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd, die zijn opgenomen in de ‘Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd’, die als bijlage 2bij deze beleidsregel is gevoegd. 3 Van deze beleidsregel zijn uitgezonderd alle overtredingen die als zodanig in de Arbeidstijdenwet zijn aangemerkt en die betrekking hebben op arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, en arbeid in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op arbeid verricht in of op motorrijtuigen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a, van de Arbeidstijdenwet. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 2 Correctie aantal werknemers 1 De in bijlage 1 genoemde boetenormbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor een werkgever die 50 of meer, maar minder dan 100 werknemers in dienst heeft (middelgroot bedrijf). 2 Voor de werkgever die een van het eerste lid afwijkend aantal werknemers in dienst heeft, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes: a. 0,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die minder dan 10 werknemers in dienst heeft (kleinbedrijf); b. 0,75 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 10 of meer, maar minder dan 50 werknemers in dienst heeft (middenbedrijf); c. 1,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 100 of meer werknemers in dienst heeft (grootbedrijf). 3 Een al dan niet op het aantal werknemers dat in dienst is van de werkgever gecorrigeerd normbedrag, is het uitgangsbedrag voor de eventuele verdere berekening van de bestuurlijke boete. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 3 Zelfstandigen Voor overtredingen die zijn begaan door een persoon als bedoeld in artikel 2:7 van de Arbeidstijdenwet geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete de correctiefactor uit artikel 2, tweede lid, onderdeel a. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 4 Verantwoordelijke persoon Voor een verantwoordelijk persoon als bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete 0,25 maal het boetenormbedrag. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 5 Maximum aantal werknemers 1 Het maximaal in het boeterapport op te nemen aantal werknemers ter zake waarvan één of meer overtredingen is vastgesteld, bedraagt, afhankelijk van het aantal werknemers dat bij de betreffende werkgever in dienst is: a. 3 (kleinbedrijf), b. 6 (middenbedrijf), c. 9 (middelgroot bedrijf), d. 12 (grootbedrijf). 2 In afwijking van het eerste lid van dit artikel worden ingeval van artistieke arbeid door kinderen tot en met 12 jaar alle werknemers ter zake waarvan één of meer overtredingen is vastgesteld in het boeterapport opgenomen. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 6 Correctie overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd Het op grond van voorgaande artikelen bepaalde boetebedrag wordt met anderhalf vermenigvuldigd, indien er sprake is van een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd zoals genoemd in de lijst die is opgenomen als bijlage 2 bij deze beleidsregel. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 7 Cumulatie bestuurlijke boetes De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, in geval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 8 Het vaststellen van recidive 1 Bij de vaststelling of er sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn. 2 Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het eerste lid. 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 7:2, derde lid, van het Arbeidstijdenbesluit. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 9 Intrekking Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit De Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit worden ingetrokken. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 10 Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2013. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 10 Citeertitel Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Deze beleidsregel wordt met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant geplaatst. ‘s-Gravenhage 27 november 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Bijlage 1 Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet Onderwerp Boetenormbedrag Kinderarbeid * het verbod van kinderarbeid € 2.000,– – het ontbreken van een ontheffing indien deze kan worden verleend € 1.000,– * het niet naleven van voorschriften in geval van toegestane kinderarbeid. – rusttijd € 200,– – zondagsarbeid € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – pauze € 200,– * bijzondere onderwerpen – voorlichting € 200,– – zorgverplichting arbeidsomstandigheden € 200,– Algemene verplichtingen – beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie € 2.000,– – arbeids- en rusttijdenregistratie € 10.000,– – bewaren registratie € 10.000,– – werkneemsters – verbod van het werken rondom de bevalling € 4.500,– Jeugdige werknemers – rusttijd € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – pauze € 200,– – bijzondere diensten € 200,– Werknemers van 18 jaar of ouder met uitzondering van werknemers waarop § 5.14 Arbeidstijdenbesluit van toepassing is – rusttijd € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – bijzondere diensten € 200,– Werknemers voor zover het een overtreding betreft van artikel 5:15, lid 7, Arbeidstijdenwet, en voor zover een deel van de werkzaamheden activiteiten betreft als bedoeld in artikel 5:12, lid 2, onder a, Arbeidstijdenwet. Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 11 uur € 100,– Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand <10 uur € 200,– Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 8 uur/30 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 9 uur € 100,– Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 8 uur € 200,– Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 7 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 9 uur € 100,– Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 8 uur € 200,– Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 7 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Werknemers van 18 jaar of ouder waarop § 5.14 Arbeidstijdenbesluit van toepassing is – rusttijd € 1000,– – arbeidstijd € 1000,– – nachtarbeid € 1000,– – pauze € 1000,– – bijzondere diensten € 1000,– – aantal aaneengesloten dagen arbeid € 1000,– Toelichting bij Bijlage 1 Kinderarbeid Onder bepaalde voorwaarden kan een ontheffing van het verbod van kinderarbeid worden verleend (artikel 3:3, eerste lid van de Arbeidstijdenwet). Wanneer een ontheffing ontbreekt en deze had kunnen worden verkregen indien de ontheffing was aangevraagd wordt een bestuurlijke boete opgelegd van € 1000,–. Deze bestuurlijke boete is lager dan de bestuurlijke boete voor overtreding van het verbod op kinderarbeid, de bestuurlijke boete die wordt gegeven wanneer de ontheffing ook niet zou zijn verleend, wanneer die wel was aangevraagd. Sector mijnbouw In de tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wordt een onderscheid gemaakt tussen werknemers van 18 jaar of ouder waarop paragraaf 5.14 Arbeidstijdenbesluit, die betrekking heeft op de sector mijnbouw, van toepassing is. Voor deze mijnbouwsector geldt als gevolg van de eigen en zeer specifieke aard van deze sector een eigen, ruimere regeling wat betreft de arbeids- en rusttijden in vergelijking met de in de Arbeidstijdenwet zelf neergelegde normering op dit terrein. Voor de overtredingen in de mijnbouwsector zijn hogere boetebedragen vastgesteld. Overtreding van deze eigen en zeer specifieke arbeids- en rusttijdennormering is een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd als dit op grond van het interventiebeleid van het Staatstoezicht op de Mijnen, waarvan in bijlage 2 sprake is, als zodanig is gekwalificeerd. Samenloop en vervoerswerkzaamheden Wanneer er sprake is van samenloop, op grond van artikel 5:15, zevende lid van de Arbeidstijdenwet waarbij vervoerswerkzaamheden worden verricht, wordt aangesloten bij het beleid uit de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer). De reden hiervoor is dat een overtreding van de rusttijden gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert. Onder transportinspectie wordt verstaan een inspectie langs de kant van de weg naar de naleving van de Arbeidstijdenwetgeving bij vervoerswerkzaamheden. Onder een bedrijfsinspectie wordt verstaan een inspectie op het bedrijf naar de naleving van de Arbeidstijdenwetgeving bij vervoerswerkzaamheden. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Bijlage 2 Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd a. Het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie indien hierdoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is. b. Het niet naleven van het verbod van kinderarbeid: – indien ('gewone') arbeid wordt verricht door kinderen jonger dan 13 jaar, of – indien 'artistieke' arbeid door kinderen wordt verricht waarvoor geen ontheffing is verleend. – indien ‘artistieke’ arbeid wordt verricht door kinderen van 12 jaar of jonger, gedurende het tijdvak 23.00 uur en 8.00 uur, of indien van de voorwaarden van de ontheffing wordt afgeweken. c. Indien er bij het niet naleven van art. 3:2 van de Arbeidstijdenwet sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie. d. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door kinderen van 13 tot en met 15 jaar: – een kind in een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 24 uur, of – tussen 21.00 uur en 06.00 uur, of – waarbij de onafgebroken rusttijd in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren minder dan 12 uur is, of – meer dan 10 uur per dienst, of – meer dan 45 uur per week. e. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door jeugdige werknemers (16 en 17 jarigen): – een jeugdige werknemer in een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 24 uur, of – tussen 00.00 uur en 06.00 uur, of – met een onafgebroken rusttijd van minder dan 10 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of – meer dan 12 uur per dienst, of – meer dan 60 uur per week. f. 1 Een overtreding met betrekking tot de arbeidstijd die het gevolg is van het feit dat twee perioden waarin arbeid wordt verricht wordt onderbroken door een te korte dagelijkse rusttijd is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien genoemde rusttijd korter is dan 6 uur. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder: – een werknemer in een tijdruimte van 14 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 32 uur, of – met een onafgebroken rusttijd van minder dan 6 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of – meer dan 14 uur per dienst, of – gedurende meer dan 72 uur in een periode van een week, of – meer dan 48 uur gemiddeld berekend over een periode van 16 weken. g. Het gestelde onder e en f geldt niet voor zover in het Arbeidstijdenbesluit in langere arbeidstijden of kortere rusttijden is voorzien dan onder e of f zijn genoemd. Zolang in dat geval conform het Arbeidstijdenbesluit arbeid wordt verricht, is er pas sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien de ruimere norm van het Arbeidstijdenbesluit wordt overtreden. h. Het bepaalde onder g is niet van toepassing wat betreft de norm van het gemiddeld aantal uren per week en de norm van de onafgebroken rusttijd na de aanwezigheidsdienst indien er sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder en de werknemer conform het Arbeidstijdenbesluit in een aanwezigheidsdienst arbeid verricht. Er is in dat geval sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd: – indien er meer dan 60 uur gemiddeld arbeid wordt verricht berekend over een periode van 26 weken; of, – indien er sprake is van een onafgebroken rusttijd van minder dan 6 uur na afloop van een aanwezigheidsdienst. i. Het niet naleven van de voorschriften die zijn geregeld in § 5.14 Arbeidstijdenbesluit en als zodanig in het interventiebeleid van het Staatstoezicht op de Mijnen zijn gekwalificeerd. Samenloop en vervoerswerkzaamheden j. Indien er sprake is van een transportinspectie: – een te korte dagelijkse rusttijd; k. Indien er sprake is van een bedrijfsinspectie: – een dagelijkse rusttijd van minder dan 4,5 uur, of – structurele overtredingen op 10% of meer van de door de bestuurder gebruikte registratiemiddelen ter zake in ten minste 11 gecontroleerde zogenoemde chauffeurswerkdagen. Toelichting bij bijlage 2 Week De wet bevat geen definitie van de term ‘week’. In deze beleidsregel wordt aangesloten bij het spraakgebruik (zie ook Rb. Rotterdam 21 juni 1921, W 10 844.). Een week is het tijdvak gelegen tussen zondag 00.00 uur en de eerstvolgende zaterdag 24.00 uur. In het verlengde hiervan moet als 'dag' worden beschouwd de tijdruimte van 00.00 tot 24.00 uur. Ruimere normering in het Arbeidstijdenbesluit In het Arbeidstijdenbesluit wordt voor een aantal sectoren of typen werkzaamheden voorzien in een ruimere normering dan is voorgeschreven in de Arbeidstijdenwet. In sommige gevallen is de norm in het Arbeidstijdenbesluit ruimer dan de norm voor overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Overtreding van deze ruime normering is in dat geval een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Aanwezigheidsdiensten Artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit regelt de normering als de werknemer ook rechtmatig in aanwezigheidsdiensten werkt. Hierbij geldt de tijd tijdens de aanwezigheidsdienst als arbeidstijd. Een werknemer mag dan maximaal gemiddeld 48 uur per week over een periode van 26 weken arbeid verrichten. Dit kan worden uitgebreid naar gemiddeld 60 uur per week als de werknemer hiermee uitdrukkelijk instemt (de zogenoemde ‘opt-out’ van artikel 4.8:2 van het Arbeidstijdenbesluit). Indien er geen ‘opt-out’ is getekend is er sprake van een overtreding van artikel 4.8:1, derde lid, onderdeel b, van het Arbeidstijdenbesluit als er meer dan gemiddeld 48 uur per week arbeid wordt verricht. De Inspectie SZW treedt direct op als er meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht. Wanneer er wel meer dan 48 uur, maar niet meer dan 60 uur per week arbeid wordt verricht wordt een waarschuwing gegeven waarbij de werkgever een termijn krijgt om de arbeidstijden aan te passen aan artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit. Als bij hercontrole blijkt dat nog steeds meer dan gemiddeld 48 uur per week arbeid wordt verricht wordt een boete opgelegd. Indien er wel een opt-out is getekend is er geen sprake van een overtreding als meer dan gemiddeld 48 uur per week, maar niet meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht (ongeacht voor hoeveel meer uren de ‘opt-out’ is getekend). Als bij een inspectie blijkt dat meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht, wordt dat aangemerkt als een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. De lijst met overtredingen waarvoor direct een boete wordt gegeven Arbeids- en rusttijdenregistratie De arbeids- en rusttijdenregistratie ligt ten grondslag aan een inspectie van de naleving van de Arbeidstijdenregelgeving. Als deze registratie er niet is, kan niet worden geïnspecteerd. Het kan dan lonend zijn voor een werkgever die veel overtredingen begaat om geen arbeids- en rusttijdenregistratie te hebben. Om dit misbruik tegen te gaan is het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie gedefinieerd als overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, indien daardoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is. Indien de arbeids- en rusttijdenregistratie niet deugdelijk is, maar een inspectie hierdoor niet gehinderd wordt, is er geen sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Er wordt dan eerst een waarschuwing gegeven en niet direct een boete opgelegd. In ieder geval moet zijn aangegeven welke werknemer op een bepaald tijdstip met de arbeid begint en wanneer hij die arbeid heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen pauzes. Het gaat bij deze verplichting om de feitelijk gewerkte uren en de feitelijk genoten rust, alsmede om de fictieve arbeidsuren op grond van artikel 5:2 van de Arbeidstijdenwet. Ook de identiteit van de werknemer, bijvoorbeeld het zijn van een jeugdige of kind moet zijn aangegeven, vanwege het feit, dat voor dergelijke categorieën van personen bijzondere voorschriften ten aanzien van het verrichten van arbeid worden voorgeschreven. De manier waarop de werkgever de gegevens registreert is vormvrij, maar de “verschillende soorten arbeidstijd” moeten er wel uit blijken of herleidbaar zijn. Kinderarbeid Indien de inspecteur constateert dat een kind niet-toegestane arbeid verricht, is dit een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, wanneer ook aan één van de volgende voorwaarden is voldaan: a. er is sprake van een voor een kind gevaarlijke situatie; of, b. het kind heeft onvoldoende gerust, werkt laat of werk te lang zoals omschreven in bijlage 2. c. er is geen ontheffing verleend voor artistieke arbeid, of er wordt niet voldaan aan de voorwaarden daaraan in de ontheffing. Ad a. Het is afhankelijk van de situatie of er sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie. Als het kind wordt blootgesteld aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving zal er in de meeste gevallen sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie. Maar ook als geen sprake is van een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving kan er sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie. Zo zal er bij het werken met of in de nabijheid van een cirkelzaag sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie ook al is er geen sprake van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het werken met of in de nabijheid van gevaarlijke stoffen of het werken op hoogte. Ad b. In het geval onder b is er sprake van overtreding van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet. Ad c. Indien voor artistieke arbeid voor een kind geen ontheffing is verleend, of indien in afwijking van de in de ontheffing vermelde voorwaarden artistieke arbeid wordt verricht, zoals het afwijken van de maximale norm van het aantal arbeidsmomenten per week of optredens per kalenderjaar, het afwijken van de minimale rusttijd en de daarbinnen gelegen rustperiode van 23.00-08.00 uur, wordt direct een boete opgelegd. Het verrichten van toegestane arbeid door een kind van 13 tot en met 15 jaar is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd als het kind onvoldoende heeft gerust, laat werkt of te lang werkt zoals omschreven in bijlage 2, onder d. Telling bij doorlopende diensten Op grond van artikel 1:7, eerste lid, onderdeel c, van de Arbeidstijdenwet is een dienst een aaneengesloten periode waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee opeenvolgende onafgebroken rusttijden van ten minste 8 uren. Dit betekent dat een dienst niet eindigt als een werknemer na het verrichten van werkzaamheden een rusttijd heeft van minder dan acht uur. Hierdoor is er niet alleen een overtreding van de rusttijdbepaling, maar ook van de arbeidstijdbepaling. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Stel dat een werknemer, na een rust van 12 uur, 10 uur werkt, 7 uur rust en vervolgens weer 10 uur werkt, waarna hij 12 uur rust. Er is sprake van een dienst van 27 uur, waarin 20 uur arbeid wordt verricht. De werkgever heeft hier art. 5:3, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet overtreden, omdat de werknemer binnen de periode van 24 uur slechts 7 uur heeft gerust. Maar hij heeft ook art. 5:7, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet overtreden doordat de werknemer in de dienst (van 27 uur) 20 uur arbeid heeft verricht, terwijl hij maximaal 12 uur per dienst arbeid mag verrichten. De arbeidstijdovertreding zal alleen in een boeterapport worden opgenomen als de rusttijd korter is dan 6 uur en de rusttijdovertreding een overtreding is, waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Indien de rusttijd korter is dan 6 uur is er geen relevante werkonderbreking geweest. Er is dan sprake van één dienst. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032353/2016-04-01_0/xml/BWBR0032353_2016-04-01_0.xml
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2012, G&VW/AA/2012/16952 tot vaststelling van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 201320122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 201320122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op de artikelen 10:5 en 10:7, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet; Besluit: 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 1 Berekening van de bestuurlijke boete 1 Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet wordt voor alle overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet' die als bijlage 1bij deze beleidsregel is gevoegd. 2 Bij de toepassing hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen: a. overtredingen waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas in tweede instantie, nadat nogmaals is geconstateerd dat dezelfde of een soortgelijke wettelijke verplichting niet is nageleefd of dat de desbetreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete; b. overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd, die zijn opgenomen in de ‘Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd’, die als bijlage 2bij deze beleidsregel is gevoegd. 3 Van deze beleidsregel zijn uitgezonderd alle overtredingen die als zodanig in de Arbeidstijdenwet zijn aangemerkt en die betrekking hebben op arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, en arbeid in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op arbeid verricht in of op motorrijtuigen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a, van de Arbeidstijdenwet. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 2 Correctie aantal werknemers 1 De in bijlage 1 genoemde boetenormbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor een werkgever die 50 of meer, maar minder dan 100 werknemers in dienst heeft (middelgroot bedrijf). 2 Voor de werkgever die een van het eerste lid afwijkend aantal werknemers in dienst heeft, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes: a. 0,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die minder dan 10 werknemers in dienst heeft (kleinbedrijf); b. 0,75 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 10 of meer, maar minder dan 50 werknemers in dienst heeft (middenbedrijf); c. 1,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 100 of meer werknemers in dienst heeft (grootbedrijf). 3 Een al dan niet op het aantal werknemers dat in dienst is van de werkgever gecorrigeerd normbedrag, is het uitgangsbedrag voor de eventuele verdere berekening van de bestuurlijke boete. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 3 Zelfstandigen Voor overtredingen die zijn begaan door een persoon als bedoeld in artikel 2:7 van de Arbeidstijdenwet geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete de correctiefactor uit artikel 2, tweede lid, onderdeel a. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 4 Verantwoordelijke persoon Voor een verantwoordelijk persoon als bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete 0,25 maal het boetenormbedrag. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 5 Maximum aantal werknemers 1 Het maximaal in het boeterapport op te nemen aantal werknemers ter zake waarvan één of meer overtredingen is vastgesteld, bedraagt, afhankelijk van het aantal werknemers dat bij de betreffende werkgever in dienst is: a. 3 (kleinbedrijf), b. 6 (middenbedrijf), c. 9 (middelgroot bedrijf), d. 12 (grootbedrijf). 2 In afwijking van het eerste lid van dit artikel worden ingeval van artistieke arbeid door kinderen tot en met 12 jaar alle werknemers ter zake waarvan één of meer overtredingen is vastgesteld in het boeterapport opgenomen. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 6 Correctie overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd Het op grond van voorgaande artikelen bepaalde boetebedrag wordt met anderhalf vermenigvuldigd, indien er sprake is van een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd zoals genoemd in de lijst die is opgenomen als bijlage 2 bij deze beleidsregel. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 7 Cumulatie bestuurlijke boetes De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, in geval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 8 Het vaststellen van recidive 1 Bij de vaststelling of er sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn. 2 Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het eerste lid. 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 7:2, derde lid, van het Arbeidstijdenbesluit. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 9 Intrekking Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit De Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit worden ingetrokken. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 10 Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2013. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 10 Citeertitel Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Deze beleidsregel wordt met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant geplaatst. ‘s-Gravenhage 27 november 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Bijlage 1 Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet Onderwerp Boetenormbedrag * Kinderarbeid ○ Het verbod van kinderarbeid € 2.000,– ○ Het ontbreken van een ontheffing indien deze kan worden verleend € 1.000,– ○ Het gebruiken van een ontheffing die op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is verkregen € 1.000,– * Het niet naleven van voorschriften in geval van toegestane kinderarbeid ○ rusttijd € 200,– ○ zondagsarbeid € 200,– ○ arbeidstijd € 200,– ○ weeknorm € 200,– ○ nachtarbeid € 200,– ○ pauze € 200,– ○ begeleiding € 200,– ○ adres € 200,– ○ jaarnorm € 200,– ○ zomervakantie € 200,– * Bijzondere onderwerpen ○ voorlichting € 200,– ○ zorgverplichting arbeidsomstandigheden € 200,– Algemene verplichtingen – beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie € 2.000,– – arbeids- en rusttijdenregistratie € 10.000,– – bewaren registratie € 10.000,– – werkneemsters – verbod van het werken rondom de bevalling € 4.500,– Jeugdige werknemers – rusttijd € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – pauze € 200,– – bijzondere diensten € 200,– Werknemers van 18 jaar of ouder met uitzondering van werknemers waarop § 5.14 Arbeidstijdenbesluit van toepassing is – rusttijd € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – bijzondere diensten € 200,– Werknemers voor zover het een overtreding betreft van artikel 5:15, lid 7, Arbeidstijdenwet, en voor zover een deel van de werkzaamheden activiteiten betreft als bedoeld in artikel 5:12, lid 2, onder a, Arbeidstijdenwet. Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 11 uur € 100,– Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand <10 uur € 200,– Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 8 uur/30 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 9 uur € 100,– Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 8 uur € 200,– Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 7 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 9 uur € 100,– Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 8 uur € 200,– Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 7 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Werknemers van 18 jaar of ouder waarop § 5.14 Arbeidstijdenbesluit van toepassing is – rusttijd € 1000,– – arbeidstijd € 1000,– – nachtarbeid € 1000,– – pauze € 1000,– – bijzondere diensten € 1000,– – aantal aaneengesloten dagen arbeid € 1000,– Toelichting bij Bijlage 1 Kinderarbeid Onder bepaalde voorwaarden kan een ontheffing van het verbod van kinderarbeid worden verleend (artikel 3:3, eerste lid van de Arbeidstijdenwet). Wanneer een ontheffing ontbreekt en deze had kunnen worden verkregen indien de ontheffing was aangevraagd wordt een bestuurlijke boete opgelegd van € 1000,–. Deze bestuurlijke boete is lager dan de bestuurlijke boete voor overtreding van het verbod op kinderarbeid, de bestuurlijke boete die wordt gegeven wanneer de ontheffing ook niet zou zijn verleend, wanneer die wel was aangevraagd. Sector mijnbouw In de tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wordt een onderscheid gemaakt tussen werknemers van 18 jaar of ouder waarop paragraaf 5.14 Arbeidstijdenbesluit, die betrekking heeft op de sector mijnbouw, van toepassing is. Voor deze mijnbouwsector geldt als gevolg van de eigen en zeer specifieke aard van deze sector een eigen, ruimere regeling wat betreft de arbeids- en rusttijden in vergelijking met de in de Arbeidstijdenwet zelf neergelegde normering op dit terrein. Voor de overtredingen in de mijnbouwsector zijn hogere boetebedragen vastgesteld. Overtreding van deze eigen en zeer specifieke arbeids- en rusttijdennormering is een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd als dit op grond van het interventiebeleid van het Staatstoezicht op de Mijnen, waarvan in bijlage 2 sprake is, als zodanig is gekwalificeerd. Samenloop en vervoerswerkzaamheden Wanneer er sprake is van samenloop, op grond van artikel 5:15, zevende lid van de Arbeidstijdenwet waarbij vervoerswerkzaamheden worden verricht, wordt aangesloten bij het beleid uit de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer). De reden hiervoor is dat een overtreding van de rusttijden gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert. Onder transportinspectie wordt verstaan een inspectie langs de kant van de weg naar de naleving van de Arbeidstijdenwetgeving bij vervoerswerkzaamheden. Onder een bedrijfsinspectie wordt verstaan een inspectie op het bedrijf naar de naleving van de Arbeidstijdenwetgeving bij vervoerswerkzaamheden. 2016326325-01-201618-01-20162015-00002913062016326325-01-201618-01-20162015-000029130601-04-2016 Bijlage 2 Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd a. Het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie indien hierdoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is. b. Het niet naleven van het verbod van kinderarbeid: – indien ('gewone') arbeid wordt verricht door kinderen jonger dan 13 jaar, of – indien 'artistieke' arbeid door kinderen wordt verricht waarvoor geen ontheffing is verleend. – indien ‘artistieke’ arbeid wordt verricht door kinderen van 12 jaar of jonger, gedurende het tijdvak 23.00 uur en 8.00 uur, of indien van de voorwaarden van de ontheffing wordt afgeweken. c. Indien er bij het niet naleven van art. 3:2 van de Arbeidstijdenwet sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie. d. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door kinderen van 13 tot en met 15 jaar: – een kind in een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 24 uur, of – tussen 21.00 uur en 06.00 uur, of – waarbij de onafgebroken rusttijd in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren minder dan 12 uur is, of – meer dan 10 uur per dienst, of – meer dan 45 uur per week. e. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door jeugdige werknemers (16 en 17 jarigen): – een jeugdige werknemer in een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 24 uur, of – tussen 00.00 uur en 06.00 uur, of – met een onafgebroken rusttijd van minder dan 10 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of – meer dan 12 uur per dienst, of – meer dan 60 uur per week. f. 1 Een overtreding met betrekking tot de arbeidstijd die het gevolg is van het feit dat twee perioden waarin arbeid wordt verricht wordt onderbroken door een te korte dagelijkse rusttijd is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien genoemde rusttijd korter is dan 6 uur. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder: – een werknemer in een tijdruimte van 14 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 32 uur, of – met een onafgebroken rusttijd van minder dan 6 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of – meer dan 14 uur per dienst, of – gedurende meer dan 72 uur in een periode van een week, of – meer dan 48 uur gemiddeld berekend over een periode van 16 weken. g. Het gestelde onder e en f geldt niet voor zover in het Arbeidstijdenbesluit in langere arbeidstijden of kortere rusttijden is voorzien dan onder e of f zijn genoemd. Zolang in dat geval conform het Arbeidstijdenbesluit arbeid wordt verricht, is er pas sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien de ruimere norm van het Arbeidstijdenbesluit wordt overtreden. h. Het bepaalde onder g is niet van toepassing wat betreft de norm van het gemiddeld aantal uren per week en de norm van de onafgebroken rusttijd na de aanwezigheidsdienst indien er sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder en de werknemer conform het Arbeidstijdenbesluit in een aanwezigheidsdienst arbeid verricht. Er is in dat geval sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd: – indien er meer dan 60 uur gemiddeld arbeid wordt verricht berekend over een periode van 26 weken; of, – indien er sprake is van een onafgebroken rusttijd van minder dan 6 uur na afloop van een aanwezigheidsdienst. i. Het niet naleven van de voorschriften die zijn geregeld in § 5.14 Arbeidstijdenbesluit en als zodanig in het interventiebeleid van het Staatstoezicht op de Mijnen zijn gekwalificeerd. Samenloop en vervoerswerkzaamheden j. Indien er sprake is van een transportinspectie: – een te korte dagelijkse rusttijd; k. Indien er sprake is van een bedrijfsinspectie: – een dagelijkse rusttijd van minder dan 4,5 uur, of – structurele overtredingen op 10% of meer van de door de bestuurder gebruikte registratiemiddelen ter zake in ten minste 11 gecontroleerde zogenoemde chauffeurswerkdagen. Toelichting bij bijlage 2 Week De wet bevat geen definitie van de term ‘week’. In deze beleidsregel wordt aangesloten bij het spraakgebruik (zie ook Rb. Rotterdam 21 juni 1921, W 10 844.). Een week is het tijdvak gelegen tussen zondag 00.00 uur en de eerstvolgende zaterdag 24.00 uur. In het verlengde hiervan moet als 'dag' worden beschouwd de tijdruimte van 00.00 tot 24.00 uur. Ruimere normering in het Arbeidstijdenbesluit In het Arbeidstijdenbesluit wordt voor een aantal sectoren of typen werkzaamheden voorzien in een ruimere normering dan is voorgeschreven in de Arbeidstijdenwet. In sommige gevallen is de norm in het Arbeidstijdenbesluit ruimer dan de norm voor overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Overtreding van deze ruime normering is in dat geval een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Aanwezigheidsdiensten Artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit regelt de normering als de werknemer ook rechtmatig in aanwezigheidsdiensten werkt. Hierbij geldt de tijd tijdens de aanwezigheidsdienst als arbeidstijd. Een werknemer mag dan maximaal gemiddeld 48 uur per week over een periode van 26 weken arbeid verrichten. Dit kan worden uitgebreid naar gemiddeld 60 uur per week als de werknemer hiermee uitdrukkelijk instemt (de zogenoemde ‘opt-out’ van artikel 4.8:2 van het Arbeidstijdenbesluit). Indien er geen ‘opt-out’ is getekend is er sprake van een overtreding van artikel 4.8:1, derde lid, onderdeel b, van het Arbeidstijdenbesluit als er meer dan gemiddeld 48 uur per week arbeid wordt verricht. De Inspectie SZW treedt direct op als er meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht. Wanneer er wel meer dan 48 uur, maar niet meer dan 60 uur per week arbeid wordt verricht wordt een waarschuwing gegeven waarbij de werkgever een termijn krijgt om de arbeidstijden aan te passen aan artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit. Als bij hercontrole blijkt dat nog steeds meer dan gemiddeld 48 uur per week arbeid wordt verricht wordt een boete opgelegd. Indien er wel een opt-out is getekend is er geen sprake van een overtreding als meer dan gemiddeld 48 uur per week, maar niet meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht (ongeacht voor hoeveel meer uren de ‘opt-out’ is getekend). Als bij een inspectie blijkt dat meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht, wordt dat aangemerkt als een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. De lijst met overtredingen waarvoor direct een boete wordt gegeven Arbeids- en rusttijdenregistratie De arbeids- en rusttijdenregistratie ligt ten grondslag aan een inspectie van de naleving van de Arbeidstijdenregelgeving. Als deze registratie er niet is, kan niet worden geïnspecteerd. Het kan dan lonend zijn voor een werkgever die veel overtredingen begaat om geen arbeids- en rusttijdenregistratie te hebben. Om dit misbruik tegen te gaan is het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie gedefinieerd als overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, indien daardoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is. Indien de arbeids- en rusttijdenregistratie niet deugdelijk is, maar een inspectie hierdoor niet gehinderd wordt, is er geen sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Er wordt dan eerst een waarschuwing gegeven en niet direct een boete opgelegd. In ieder geval moet zijn aangegeven welke werknemer op een bepaald tijdstip met de arbeid begint en wanneer hij die arbeid heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen pauzes. Het gaat bij deze verplichting om de feitelijk gewerkte uren en de feitelijk genoten rust, alsmede om de fictieve arbeidsuren op grond van artikel 5:2 van de Arbeidstijdenwet. Ook de identiteit van de werknemer, bijvoorbeeld het zijn van een jeugdige of kind moet zijn aangegeven, vanwege het feit, dat voor dergelijke categorieën van personen bijzondere voorschriften ten aanzien van het verrichten van arbeid worden voorgeschreven. De manier waarop de werkgever de gegevens registreert is vormvrij, maar de “verschillende soorten arbeidstijd” moeten er wel uit blijken of herleidbaar zijn. Kinderarbeid Indien de inspecteur constateert dat een kind niet-toegestane arbeid verricht, is dit een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, wanneer ook aan één van de volgende voorwaarden is voldaan: a. er is sprake van een voor een kind gevaarlijke situatie; of, b. het kind heeft onvoldoende gerust, werkt laat of werk te lang zoals omschreven in bijlage 2. c. er is geen ontheffing verleend voor artistieke arbeid, of er wordt niet voldaan aan de voorwaarden daaraan in de ontheffing. Ad a. Het is afhankelijk van de situatie of er sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie. Als het kind wordt blootgesteld aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving zal er in de meeste gevallen sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie. Maar ook als geen sprake is van een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving kan er sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie. Zo zal er bij het werken met of in de nabijheid van een cirkelzaag sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie ook al is er geen sprake van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het werken met of in de nabijheid van gevaarlijke stoffen of het werken op hoogte. Ad b. In het geval onder b is er sprake van overtreding van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet. Ad c. Indien voor artistieke arbeid voor een kind geen ontheffing is verleend, of indien in afwijking van de in de ontheffing vermelde voorwaarden artistieke arbeid wordt verricht, zoals het afwijken van de maximale norm van het aantal arbeidsmomenten per week of optredens per kalenderjaar, het afwijken van de minimale rusttijd en de daarbinnen gelegen rustperiode van 23.00-08.00 uur, wordt direct een boete opgelegd. Het verrichten van toegestane arbeid door een kind van 13 tot en met 15 jaar is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd als het kind onvoldoende heeft gerust, laat werkt of te lang werkt zoals omschreven in bijlage 2, onder d. Telling bij doorlopende diensten Op grond van artikel 1:7, eerste lid, onderdeel c, van de Arbeidstijdenwet is een dienst een aaneengesloten periode waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee opeenvolgende onafgebroken rusttijden van ten minste 8 uren. Dit betekent dat een dienst niet eindigt als een werknemer na het verrichten van werkzaamheden een rusttijd heeft van minder dan acht uur. Hierdoor is er niet alleen een overtreding van de rusttijdbepaling, maar ook van de arbeidstijdbepaling. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Stel dat een werknemer, na een rust van 12 uur, 10 uur werkt, 7 uur rust en vervolgens weer 10 uur werkt, waarna hij 12 uur rust. Er is sprake van een dienst van 27 uur, waarin 20 uur arbeid wordt verricht. De werkgever heeft hier art. 5:3, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet overtreden, omdat de werknemer binnen de periode van 24 uur slechts 7 uur heeft gerust. Maar hij heeft ook art. 5:7, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet overtreden doordat de werknemer in de dienst (van 27 uur) 20 uur arbeid heeft verricht, terwijl hij maximaal 12 uur per dienst arbeid mag verrichten. De arbeidstijdovertreding zal alleen in een boeterapport worden opgenomen als de rusttijd korter is dan 6 uur en de rusttijdovertreding een overtreding is, waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Indien de rusttijd korter is dan 6 uur is er geen relevante werkonderbreking geweest. Er is dan sprake van één dienst. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032353/2019-09-04_0/xml/BWBR0032353_2019-09-04_0.xml
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2012, G&VW/AA/2012/16952 tot vaststelling van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 201320122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 201320122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op de artikelen 10:5 en 10:7, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet; Besluit: 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 1 Berekening van de bestuurlijke boete 1 Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet wordt voor alle overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet' die als bijlage 1bij deze beleidsregel is gevoegd. 2 Bij de toepassing hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen: a. overtredingen waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas in tweede instantie, nadat nogmaals is geconstateerd dat dezelfde of een soortgelijke wettelijke verplichting niet is nageleefd of dat de desbetreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete; b. overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd, die zijn opgenomen in de ‘Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd’, die als bijlage 2bij deze beleidsregel is gevoegd. 3 Van deze beleidsregel zijn uitgezonderd alle overtredingen die als zodanig in de Arbeidstijdenwet zijn aangemerkt en die betrekking hebben op arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, en arbeid in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op arbeid verricht in of op motorrijtuigen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a, van de Arbeidstijdenwet. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 2 Correctie aantal werknemers 1 De in bijlage 1 genoemde boetenormbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor een werkgever die 50 of meer, maar minder dan 100 werknemers in dienst heeft (middelgroot bedrijf). 2 Voor de werkgever die een van het eerste lid afwijkend aantal werknemers in dienst heeft, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes: a. 0,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die minder dan 10 werknemers in dienst heeft (kleinbedrijf); b. 0,75 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 10 of meer, maar minder dan 50 werknemers in dienst heeft (middenbedrijf); c. 1,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 100 of meer werknemers in dienst heeft (grootbedrijf). 3 Een al dan niet op het aantal werknemers dat in dienst is van de werkgever gecorrigeerd normbedrag, is het uitgangsbedrag voor de eventuele verdere berekening van de bestuurlijke boete. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 3 Zelfstandigen Voor overtredingen die zijn begaan door een persoon als bedoeld in artikel 2:7 van de Arbeidstijdenwet geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete de correctiefactor uit artikel 2, tweede lid, onderdeel a. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 4 Verantwoordelijke persoon 1 Voor een verantwoordelijk persoon als bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete 0,25 maal het boetenormbedrag. 2 In geval van het niet naleven van artikel 3:2 van de Arbeidstijdenwet waardoor er sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie, is er voor de verantwoordelijk persoon, bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet, pas sprake van een direct beboetbare overtreding indien deze ten tijde van de inspectie bij de werkzaamheden aanwezig was of vooraf toestemming heeft gegeven voor de betreffende werkzaamheden. 3 Indien een kind van 13 tot en met 15 jaar arbeid verricht tussen 21.00 uur en 06.00 uur is er voor de verantwoordelijk persoon, bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet, pas sprake van een direct beboetbare overtreding indien er arbeid wordt verricht tussen 23.00 uur en 04.00 uur. 20194835303-09-201926-08-20192019-000005646620194835303-09-201926-08-20192019-000005646604-09-2019 Artikel 5 Maximum aantal werknemers 1 Het maximaal in het boeterapport op te nemen aantal werknemers ter zake waarvan één of meer overtredingen is vastgesteld, bedraagt, afhankelijk van het aantal werknemers dat bij de betreffende werkgever in dienst is: a. 3 (kleinbedrijf), b. 6 (middenbedrijf), c. 9 (middelgroot bedrijf), d. 12 (grootbedrijf). 2 In afwijking van het eerste lid van dit artikel worden ingeval van artistieke arbeid door kinderen tot en met 12 jaar alle werknemers ter zake waarvan één of meer overtredingen is vastgesteld in het boeterapport opgenomen. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 6 Correctie overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd Het op grond van voorgaande artikelen bepaalde boetebedrag wordt met anderhalf vermenigvuldigd, indien er sprake is van een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd zoals genoemd in de lijst die is opgenomen als bijlage 2 bij deze beleidsregel. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 7 Cumulatie bestuurlijke boetes De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, in geval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 8 Het vaststellen van recidive 1 Bij de vaststelling of er sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn. 2 Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het eerste lid. 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 7:2, derde lid, van het Arbeidstijdenbesluit. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 9 Intrekking Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit De Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit worden ingetrokken. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 10 Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2013. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 10 Citeertitel Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Deze beleidsregel wordt met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant geplaatst. ‘s-Gravenhage 27 november 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Bijlage 1 Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet Onderwerp Boetenormbedrag * Kinderarbeid ○ Het verbod van kinderarbeid € 2.000,– ○ Het ontbreken van een ontheffing indien deze kan worden verleend € 1.000,– ○ Het gebruiken van een ontheffing die op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is verkregen € 1.000,– * Het niet naleven van voorschriften in geval van toegestane kinderarbeid ○ rusttijd € 200,– ○ zondagsarbeid € 200,– ○ arbeidstijd € 200,– ○ weeknorm € 200,– ○ nachtarbeid € 200,– ○ pauze € 200,– ○ begeleiding € 200,– ○ adres € 200,– ○ jaarnorm € 200,– ○ zomervakantie € 200,– * Bijzondere onderwerpen ○ voorlichting € 200,– ○ zorgverplichting arbeidsomstandigheden € 200,– Algemene verplichtingen – niet voldoen aan een eis met betrekking tot beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie € 2.000,– – arbeids- en rusttijdenregistratie € 10.000,– – bewaren registratie € 10.000,– – werkneemsters – verbod van het werken rondom de bevalling € 4.500,– Jeugdige werknemers – rusttijd € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – pauze € 200,– – bijzondere diensten € 200,– Werknemers van 18 jaar of ouder met uitzondering van werknemers waarop § 5.14 Arbeidstijdenbesluit van toepassing is – rusttijd € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – bijzondere diensten € 200,– Werknemers voor zover het een overtreding betreft van artikel 5:15, lid 7, Arbeidstijdenwet, en voor zover een deel van de werkzaamheden activiteiten betreft als bedoeld in artikel 5:12, lid 2, onder a, Arbeidstijdenwet. Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 11 uur € 100,– Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand <10 uur € 200,– Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 8 uur/30 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 9 uur € 100,– Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 8 uur € 200,– Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 7 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 9 uur € 100,– Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 8 uur € 200,– Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 7 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Werknemers van 18 jaar of ouder waarop § 5.14 Arbeidstijdenbesluit van toepassing is – rusttijd € 1000,– – arbeidstijd € 1000,– – nachtarbeid € 1000,– – pauze € 1000,– – bijzondere diensten € 1000,– – aantal aaneengesloten dagen arbeid € 1000,– Toelichting bij Bijlage 1 Kinderarbeid Onder bepaalde voorwaarden kan een ontheffing van het verbod van kinderarbeid worden verleend (artikel 3:3, eerste lid van de Arbeidstijdenwet). Wanneer een ontheffing ontbreekt en deze had kunnen worden verkregen indien de ontheffing was aangevraagd wordt een bestuurlijke boete opgelegd van € 1000,–. Deze bestuurlijke boete is lager dan de bestuurlijke boete voor overtreding van het verbod op kinderarbeid, de bestuurlijke boete die wordt gegeven wanneer de ontheffing ook niet zou zijn verleend, wanneer die wel was aangevraagd. Sector mijnbouw In de tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wordt een onderscheid gemaakt tussen werknemers van 18 jaar of ouder waarop paragraaf 5.14 Arbeidstijdenbesluit, die betrekking heeft op de sector mijnbouw, van toepassing is. Voor deze mijnbouwsector geldt als gevolg van de eigen en zeer specifieke aard van deze sector een eigen, ruimere regeling wat betreft de arbeids- en rusttijden in vergelijking met de in de Arbeidstijdenwet zelf neergelegde normering op dit terrein. Voor de overtredingen in de mijnbouwsector zijn hogere boetebedragen vastgesteld. Overtreding van deze eigen en zeer specifieke arbeids- en rusttijdennormering is een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd als dit op grond van het interventiebeleid van het Staatstoezicht op de Mijnen, waarvan in bijlage 2 sprake is, als zodanig is gekwalificeerd. Samenloop en vervoerswerkzaamheden Wanneer er sprake is van samenloop, op grond van artikel 5:15, zevende lid van de Arbeidstijdenwet waarbij vervoerswerkzaamheden worden verricht, wordt aangesloten bij het beleid uit de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer). De reden hiervoor is dat een overtreding van de rusttijden gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert. Onder transportinspectie wordt verstaan een inspectie langs de kant van de weg naar de naleving van de Arbeidstijdenwetgeving bij vervoerswerkzaamheden. Onder een bedrijfsinspectie wordt verstaan een inspectie op het bedrijf naar de naleving van de Arbeidstijdenwetgeving bij vervoerswerkzaamheden. 20194835303-09-201926-08-20192019-000005646620194835303-09-201926-08-20192019-000005646604-09-2019 Bijlage 2 Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd a. Het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie indien hierdoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is. b. Het niet naleven van het verbod van kinderarbeid: – indien ('gewone') arbeid wordt verricht door kinderen jonger dan 13 jaar, of – indien 'artistieke' arbeid door kinderen wordt verricht waarvoor geen ontheffing is verleend. – indien ‘artistieke’ arbeid wordt verricht door kinderen van 12 jaar of jonger, gedurende het tijdvak 23.00 uur en 8.00 uur, of indien van de voorwaarden van de ontheffing wordt afgeweken. c. Indien er bij het niet naleven van art. 3:2 van de Arbeidstijdenwet sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie. d. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door kinderen van 13 tot en met 15 jaar: – een kind in een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 24 uur, of – tussen 21.00 uur en 06.00 uur, of – waarbij de onafgebroken rusttijd in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren minder dan 12 uur is, of – meer dan 10 uur per dienst, of – meer dan 45 uur per week. e. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door jeugdige werknemers (16 en 17 jarigen): – een jeugdige werknemer in een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 24 uur, of – tussen 00.00 uur en 06.00 uur, of – met een onafgebroken rusttijd van minder dan 10 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of – meer dan 12 uur per dienst, of – meer dan 60 uur per week. f. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder een werknemer1 Een overtreding met betrekking tot de arbeidstijd, die het gevolg is van het feit dat twee perioden waarin arbeid wordt verricht wordt onderbroken door een te korte dagelijkse rusttijd, is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien genoemde rusttijd korter is dan 6 uur.: − in een tijdruimte van 14 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 32 uur, of − een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 6 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of − meer dan 14 uur arbeid per dienst verricht, of − gedurende meer dan 72 uur arbeid verricht in een periode van een week, of − meer dan 48 uur arbeid gemiddeld verricht berekend over een periode van 16 weken, of − in een periode van 52 aaneengesloten weken meer dan 140 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02:00 uur, of − 10 of meer achtereenvolgende nachtdiensten verricht. g. Het gestelde onder e en f geldt niet voor zover in het Arbeidstijdenbesluit in langere arbeidstijden of kortere rusttijden is voorzien dan onder e of f zijn genoemd. Zolang in dat geval conform het Arbeidstijdenbesluit arbeid wordt verricht, is er pas sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien de ruimere norm van het Arbeidstijdenbesluit wordt overtreden. h. Het bepaalde onder g is niet van toepassing wat betreft de norm van het gemiddeld aantal uren per week en de norm van de onafgebroken rusttijd na de aanwezigheidsdienst indien er sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder en de werknemer conform het Arbeidstijdenbesluit in een aanwezigheidsdienst arbeid verricht. Er is in dat geval sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd: – indien er meer dan 60 uur gemiddeld arbeid wordt verricht berekend over een periode van 26 weken; of, – indien er sprake is van een onafgebroken rusttijd van minder dan 6 uur na afloop van een aanwezigheidsdienst. i. Het niet naleven van de voorschriften die zijn geregeld in § 5.14 Arbeidstijdenbesluit en als zodanig in het interventiebeleid van het Staatstoezicht op de Mijnen zijn gekwalificeerd. Samenloop en vervoerswerkzaamheden j. Indien er sprake is van een transportinspectie: – een te korte dagelijkse rusttijd; k. Indien er sprake is van een bedrijfsinspectie: – een dagelijkse rusttijd van minder dan 4,5 uur, of – structurele overtredingen op 10% of meer van de door de bestuurder gebruikte registratiemiddelen ter zake in ten minste 11 gecontroleerde zogenoemde chauffeurswerkdagen. Eis tot naleving l. Het niet voldoen aan een eis tot naleving als bedoeld in artikel 4:1, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet. Toelichting bij bijlage 2 Week In deze beleidsregel wordt onder ‘week’ verstaan het tijdvak dat gelegen is tussen maandag 00.00 uur en de eerstvolgende zondag 24.00 uur. Onder ‘dag’ wordt verstaan de tijdruimte van 00.00 tot 24.00 uur. Ruimere normering in het Arbeidstijdenbesluit In het Arbeidstijdenbesluit wordt voor een aantal sectoren of typen werkzaamheden voorzien in een ruimere normering dan is voorgeschreven in de Arbeidstijdenwet. In sommige gevallen is de norm in het Arbeidstijdenbesluit ruimer dan de norm voor overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Overtreding van deze ruime normering is in dat geval een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Aanwezigheidsdiensten Artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit regelt de normering als de werknemer ook rechtmatig in aanwezigheidsdiensten werkt. Hierbij geldt de tijd tijdens de aanwezigheidsdienst als arbeidstijd. Een werknemer mag dan maximaal gemiddeld 48 uur per week over een periode van 26 weken arbeid verrichten. Dit kan worden uitgebreid naar gemiddeld 60 uur per week als de werknemer hiermee uitdrukkelijk instemt (de zogenoemde ‘opt-out’ van artikel 4.8:2 van het Arbeidstijdenbesluit). Indien er geen ‘opt-out’ is getekend is er sprake van een overtreding van artikel 4.8:1, derde lid, onderdeel b, van het Arbeidstijdenbesluit als er meer dan gemiddeld 48 uur per week arbeid wordt verricht. De Inspectie SZW treedt direct op als er meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht. Wanneer er wel meer dan 48 uur, maar niet meer dan 60 uur per week arbeid wordt verricht wordt een waarschuwing gegeven waarbij de werkgever een termijn krijgt om de arbeidstijden aan te passen aan artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit. Als bij hercontrole blijkt dat nog steeds meer dan gemiddeld 48 uur per week arbeid wordt verricht wordt een boete opgelegd. Indien er wel een opt-out is getekend is er geen sprake van een overtreding als meer dan gemiddeld 48 uur per week, maar niet meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht (ongeacht voor hoeveel meer uren de ‘opt-out’ is getekend). Als bij een inspectie blijkt dat meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht, wordt dat aangemerkt als een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. De lijst met overtredingen waarvoor direct een boete wordt gegeven Arbeids- en rusttijdenregistratie De arbeids- en rusttijdenregistratie ligt ten grondslag aan een inspectie van de naleving van de Arbeidstijdenregelgeving. Als deze registratie er niet is, kan niet worden geïnspecteerd. Het kan dan lonend zijn voor een werkgever die veel overtredingen begaat om geen arbeids- en rusttijdenregistratie te hebben. Om dit misbruik tegen te gaan is het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie gedefinieerd als overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, indien daardoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is. Indien de arbeids- en rusttijdenregistratie niet deugdelijk is, maar een inspectie hierdoor niet gehinderd wordt, is er geen sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Er wordt dan eerst een waarschuwing gegeven en niet direct een boete opgelegd. In ieder geval moet zijn aangegeven welke werknemer op een bepaald tijdstip met de arbeid begint en wanneer hij die arbeid heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen pauzes. Het gaat bij deze verplichting om de feitelijk gewerkte uren en de feitelijk genoten rust, alsmede om de fictieve arbeidsuren op grond van artikel 5:2 van de Arbeidstijdenwet. Ook de identiteit van de werknemer, bijvoorbeeld het zijn van een jeugdige of kind moet zijn aangegeven, vanwege het feit, dat voor dergelijke categorieën van personen bijzondere voorschriften ten aanzien van het verrichten van arbeid worden voorgeschreven. De manier waarop de werkgever de gegevens registreert is vormvrij, maar de “verschillende soorten arbeidstijd” moeten er wel uit blijken of herleidbaar zijn. Kinderarbeid Indien de inspecteur constateert dat een kind niet-toegestane arbeid verricht, is dit een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, wanneer ook aan één van de volgende voorwaarden is voldaan: a. er is sprake van een voor een kind gevaarlijke situatie; of, b. het kind heeft onvoldoende gerust, werkt laat of werk te lang zoals omschreven in bijlage 2. c. er is geen ontheffing verleend voor artistieke arbeid, of er wordt niet voldaan aan de voorwaarden daaraan in de ontheffing. Ad a. Het is afhankelijk van de situatie of er sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie. Als het kind wordt blootgesteld aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving zal er in de meeste gevallen sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie. Maar ook als geen sprake is van een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving kan er sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie. Zo zal er bij het werken met of in de nabijheid van een cirkelzaag sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie ook al is er geen sprake van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het werken met of in de nabijheid van gevaarlijke stoffen of het werken op hoogte. Ad b. In het geval onder b is er sprake van overtreding van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet. Ad c. Indien voor artistieke arbeid voor een kind geen ontheffing is verleend, of indien in afwijking van de in de ontheffing vermelde voorwaarden artistieke arbeid wordt verricht, zoals het afwijken van de maximale norm van het aantal arbeidsmomenten per week of optredens per kalenderjaar, het afwijken van de minimale rusttijd en de daarbinnen gelegen rustperiode van 23.00-08.00 uur, wordt direct een boete opgelegd. Het verrichten van toegestane arbeid door een kind van 13 tot en met 15 jaar is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd als het kind onvoldoende heeft gerust, laat werkt of te lang werkt zoals omschreven in bijlage 2, onder d. Telling bij doorlopende diensten Op grond van artikel 1:7, eerste lid, onderdeel c, van de Arbeidstijdenwet is een dienst een aaneengesloten periode waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee opeenvolgende onafgebroken rusttijden van ten minste 8 uren. Dit betekent dat een dienst niet eindigt als een werknemer na het verrichten van werkzaamheden een rusttijd heeft van minder dan acht uur. Hierdoor is er niet alleen een overtreding van de rusttijdbepaling, maar ook van de arbeidstijdbepaling. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Stel dat een werknemer, na een rust van 12 uur, 10 uur werkt, 7 uur rust en vervolgens weer 10 uur werkt, waarna hij 12 uur rust. Er is sprake van een dienst van 27 uur, waarin 20 uur arbeid wordt verricht. De werkgever heeft hier art. 5:3, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet overtreden, omdat de werknemer binnen de periode van 24 uur slechts 7 uur heeft gerust. Maar hij heeft ook art. 5:7, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet overtreden doordat de werknemer in de dienst (van 27 uur) 20 uur arbeid heeft verricht, terwijl hij maximaal 12 uur per dienst arbeid mag verrichten. De arbeidstijdovertreding zal alleen in een boeterapport worden opgenomen als de rusttijd korter is dan 6 uur en de rusttijdovertreding een overtreding is, waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Indien de rusttijd korter is dan 6 uur is er geen relevante werkonderbreking geweest. Er is dan sprake van één dienst. 20194835303-09-201926-08-20192019-000005646620194835303-09-201926-08-20192019-000005646604-09-2019 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032353/2022-01-01_0/xml/BWBR0032353_2022-01-01_0.xml
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2012, G&VW/AA/2012/16952 tot vaststelling van de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 201320122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 201320122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op de artikelen 10:5 en 10:7, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet; Besluit: 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 1 Berekening van de bestuurlijke boete 1 Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 10:5 van de Arbeidstijdenwet wordt voor alle overtredingen waarvoor een bestuurlijke boete kan worden opgelegd als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die gelden voor de onderscheiden onderwerpen in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet' die als bijlage 1bij deze beleidsregel is gevoegd. 2 Bij de toepassing hiervan wordt onderscheid gemaakt tussen: a. overtredingen waarvoor eerst een waarschuwing wordt gegeven of een eis wordt gesteld en pas in tweede instantie, nadat nogmaals is geconstateerd dat dezelfde of een soortgelijke wettelijke verplichting niet is nageleefd of dat de desbetreffende tekortkoming niet is opgeheven, wordt overgegaan tot het opleggen van een bestuurlijke boete; b. overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd, die zijn opgenomen in de ‘Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd’, die als bijlage 2bij deze beleidsregel is gevoegd. 3 Van deze beleidsregel zijn uitgezonderd alle overtredingen die als zodanig in de Arbeidstijdenwet zijn aangemerkt en die betrekking hebben op arbeid verricht door personen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, en arbeid in bedrijven of inrichtingen die rechtstreeks betrekking heeft op arbeid verricht in of op motorrijtuigen als bedoeld in artikel 5:12, tweede lid, onderdeel a, van de Arbeidstijdenwet. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 2 Correctie aantal werknemers 1 De in bijlage 1 genoemde boetenormbedragen zijn uitgangspunt voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes voor een werkgever die 50 of meer, maar minder dan 100 werknemers in dienst heeft (middelgroot bedrijf). 2 Voor de werkgever die een van het eerste lid afwijkend aantal werknemers in dienst heeft, worden de volgende uitgangspunten gehanteerd voor de berekening van op te leggen bestuurlijke boetes: a. 0,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die minder dan 10 werknemers in dienst heeft (kleinbedrijf); b. 0,75 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 10 of meer, maar minder dan 50 werknemers in dienst heeft (middenbedrijf); c. 1,5 maal het boetenormbedrag voor de werkgever die 100 of meer werknemers in dienst heeft (grootbedrijf). 3 Een al dan niet op het aantal werknemers dat in dienst is van de werkgever gecorrigeerd normbedrag, is het uitgangsbedrag voor de eventuele verdere berekening van de bestuurlijke boete. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 3 Zelfstandigen Voor overtredingen die zijn begaan door een persoon als bedoeld in artikel 2:7 van de Arbeidstijdenwet geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete de correctiefactor uit artikel 2, tweede lid, onderdeel a. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 4 Verantwoordelijke persoon 1 Voor een verantwoordelijk persoon als bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet geldt als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete 0,25 maal het boetenormbedrag. 2 In geval van het niet naleven van artikel 3:2 van de Arbeidstijdenwet waardoor er sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie, is er voor de verantwoordelijk persoon, bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet, pas sprake van een direct beboetbare overtreding indien deze ten tijde van de inspectie bij de werkzaamheden aanwezig was of vooraf toestemming heeft gegeven voor de betreffende werkzaamheden. 3 Indien een kind van 13 tot en met 15 jaar arbeid verricht tussen 21.00 uur en 06.00 uur is er voor de verantwoordelijk persoon, bedoeld in artikel 3:1, onderdeel b, van de Arbeidstijdenwet, pas sprake van een direct beboetbare overtreding indien er arbeid wordt verricht tussen 23.00 uur en 04.00 uur. 20194835303-09-201926-08-20192019-000005646620194835303-09-201926-08-20192019-000005646604-09-2019 Artikel 5 Maximum aantal werknemers 1 Het maximaal in het boeterapport op te nemen aantal werknemers ter zake waarvan één of meer overtredingen is vastgesteld, bedraagt, afhankelijk van het aantal werknemers dat bij de betreffende werkgever in dienst is: a. 3 (kleinbedrijf), b. 6 (middenbedrijf), c. 9 (middelgroot bedrijf), d. 12 (grootbedrijf). 2 In afwijking van het eerste lid van dit artikel worden ingeval van artistieke arbeid door kinderen tot en met 12 jaar alle werknemers ter zake waarvan één of meer overtredingen is vastgesteld in het boeterapport opgenomen. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 6 Correctie overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd Het op grond van voorgaande artikelen bepaalde boetebedrag wordt met anderhalf vermenigvuldigd, indien er sprake is van een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd zoals genoemd in de lijst die is opgenomen als bijlage 2 bij deze beleidsregel. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 7 Cumulatie bestuurlijke boetes De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, in geval er sprake is van meerdere overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 8 Het vaststellen van recidive 1 Bij de vaststelling of er sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn. 2 Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het eerste lid. 3 Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 7:2, derde lid, van het Arbeidstijdenbesluit. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 9 Intrekking Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit De Beleidsregels boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit worden ingetrokken. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 10 Inwerkingtreding Deze beleidsregel treedt in werking op 1 januari 2013. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Artikel 10 Citeertitel Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit 2013. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Deze beleidsregel wordt met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant geplaatst. ‘s-Gravenhage 27 november 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013 Bijlage 1 Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidstijdenwet Onderwerp Boetenormbedrag * Kinderarbeid ○ Het verbod van kinderarbeid € 2.000,– ○ Het ontbreken van een ontheffing indien deze kan worden verleend € 1.000,– ○ Het gebruiken van een ontheffing die op grond van onjuiste of onvolledige gegevens is verkregen € 1.000,– * Het niet naleven van voorschriften in geval van toegestane kinderarbeid ○ rusttijd € 200,– ○ zondagsarbeid € 200,– ○ arbeidstijd € 200,– ○ weeknorm € 200,– ○ nachtarbeid € 200,– ○ pauze € 200,– ○ begeleiding € 200,– ○ adres € 200,– ○ jaarnorm € 200,– ○ zomervakantie € 200,– * Bijzondere onderwerpen ○ voorlichting € 200,– ○ zorgverplichting arbeidsomstandigheden € 200,– Algemene verplichtingen – niet voldoen aan een eis met betrekking tot beleidsvoering, inventarisatie en evaluatie € 2.000,– – arbeids- en rusttijdenregistratie € 10.000,– – bewaren registratie € 10.000,– – werkneemsters – verbod van het werken rondom de bevalling € 4.500,– Jeugdige werknemers – rusttijd € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – pauze € 200,– – bijzondere diensten € 200,– Werknemers van 18 jaar of ouder met uitzondering van werknemers waarop § 5.14 Arbeidstijdenbesluit van toepassing is – rusttijd € 200,– – arbeidstijd € 200,– – nachtarbeid € 200,– – bijzondere diensten € 200,– Werknemers voor zover het een overtreding betreft van artikel 5:15, lid 7, Arbeidstijdenwet, en voor zover een deel van de werkzaamheden activiteiten betreft als bedoeld in artikel 5:12, lid 2, onder a, Arbeidstijdenwet. Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 11 uur € 100,– Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand <10 uur € 200,– Indien bekorting niet is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 8 uur/30 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 9 uur € 100,– Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 8 uur € 200,– Indien bekorting is toegestaan: Dagelijkse rusttijd enkel bemand < 7 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 9 uur € 100,– Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 8 uur € 200,– Dagelijkse rusttijd dubbel bemand < 7 uur € 550,– + € 100,– per uur te kort Werknemers van 18 jaar of ouder waarop § 5.14 Arbeidstijdenbesluit van toepassing is – rusttijd € 1000,– – arbeidstijd € 1000,– – nachtarbeid € 1000,– – pauze € 1000,– – bijzondere diensten € 1000,– – aantal aaneengesloten dagen arbeid € 1000,– Toelichting bij Bijlage 1 Kinderarbeid Onder bepaalde voorwaarden kan een ontheffing van het verbod van kinderarbeid worden verleend (artikel 3:3, eerste lid van de Arbeidstijdenwet). Wanneer een ontheffing ontbreekt en deze had kunnen worden verkregen indien de ontheffing was aangevraagd wordt een bestuurlijke boete opgelegd van € 1000,–. Deze bestuurlijke boete is lager dan de bestuurlijke boete voor overtreding van het verbod op kinderarbeid, de bestuurlijke boete die wordt gegeven wanneer de ontheffing ook niet zou zijn verleend, wanneer die wel was aangevraagd. Sector mijnbouw In de tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete wordt een onderscheid gemaakt tussen werknemers van 18 jaar of ouder waarop paragraaf 5.14 Arbeidstijdenbesluit, die betrekking heeft op de sector mijnbouw, van toepassing is. Voor deze mijnbouwsector geldt als gevolg van de eigen en zeer specifieke aard van deze sector een eigen, ruimere regeling wat betreft de arbeids- en rusttijden in vergelijking met de in de Arbeidstijdenwet zelf neergelegde normering op dit terrein. Voor de overtredingen in de mijnbouwsector zijn hogere boetebedragen vastgesteld. Overtreding van deze eigen en zeer specifieke arbeids- en rusttijdennormering is een overtreding waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd als dit op grond van het interventiebeleid van het Staatstoezicht op de Mijnen, waarvan in bijlage 2 sprake is, als zodanig is gekwalificeerd. Samenloop en vervoerswerkzaamheden Wanneer er sprake is van samenloop, op grond van artikel 5:15, zevende lid van de Arbeidstijdenwet waarbij vervoerswerkzaamheden worden verricht, wordt aangesloten bij het beleid uit de Beleidsregel boeteoplegging Arbeidstijdenwet en Arbeidstijdenbesluit vervoer (wegvervoer). De reden hiervoor is dat een overtreding van de rusttijden gevaar voor de verkeersveiligheid oplevert. Onder transportinspectie wordt verstaan een inspectie langs de kant van de weg naar de naleving van de Arbeidstijdenwetgeving bij vervoerswerkzaamheden. Onder een bedrijfsinspectie wordt verstaan een inspectie op het bedrijf naar de naleving van de Arbeidstijdenwetgeving bij vervoerswerkzaamheden. 20194835303-09-201926-08-20192019-000005646620194835303-09-201926-08-20192019-000005646604-09-2019 Bijlage 2 Lijst overtredingen waarvoor direct een boete wordt opgelegd a. Het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie indien hierdoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is. b. Het niet naleven van het verbod van kinderarbeid: – indien ('gewone') arbeid wordt verricht door kinderen jonger dan 13 jaar, of – indien 'artistieke' arbeid door kinderen wordt verricht waarvoor geen ontheffing is verleend. – indien ‘artistieke’ arbeid wordt verricht door kinderen van 12 jaar of jonger, gedurende het tijdvak 23.00 uur en 8.00 uur, of indien van de voorwaarden van de ontheffing wordt afgeweken. c. Indien er bij het niet naleven van art. 3:2 van de Arbeidstijdenwet sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie. d. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door kinderen van 13 tot en met 15 jaar: – een kind in een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 24 uur, of – tussen 21.00 uur en 06.00 uur, of – waarbij de onafgebroken rusttijd in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren minder dan 12 uur is, of – meer dan 10 uur per dienst, of – meer dan 45 uur per week. e. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door jeugdige werknemers (16 en 17 jarigen): – een jeugdige werknemer in een aaneengesloten tijdruimte van 7 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 24 uur, of – tussen 00.00 uur en 06.00 uur, of – met een onafgebroken rusttijd van minder dan 10 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of – meer dan 12 uur per dienst, of – meer dan 60 uur per week. f. Indien sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder een werknemer1 Een overtreding met betrekking tot de arbeidstijd, die het gevolg is van het feit dat twee perioden waarin arbeid wordt verricht wordt onderbroken door een te korte dagelijkse rusttijd, is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien genoemde rusttijd korter is dan 6 uur.: − in een tijdruimte van 14 maal 24 uren een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 32 uur, of − een onafgebroken rusttijd heeft van minder dan 6 uur in een aaneengesloten tijdruimte van 24 uren, of − meer dan 14 uur arbeid per dienst verricht, of − gedurende meer dan 72 uur arbeid verricht in een periode van een week, of − meer dan 48 uur arbeid gemiddeld verricht berekend over een periode van 16 weken, of − in een periode van 52 aaneengesloten weken meer dan 140 malen arbeid verricht in een nachtdienst die eindigt na 02:00 uur, of − 10 of meer achtereenvolgende nachtdiensten verricht. g. Het gestelde onder e en f geldt niet voor zover in het Arbeidstijdenbesluit in langere arbeidstijden of kortere rusttijden is voorzien dan onder e of f zijn genoemd. Zolang in dat geval conform het Arbeidstijdenbesluit arbeid wordt verricht, is er pas sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd indien de ruimere norm van het Arbeidstijdenbesluit wordt overtreden. h. Het bepaalde onder g is niet van toepassing wat betreft de norm van het gemiddeld aantal uren per week en de norm van de onafgebroken rusttijd na de aanwezigheidsdienst indien er sprake is van het verrichten van arbeid door werknemers van 18 jaar of ouder en de werknemer conform het Arbeidstijdenbesluit in een aanwezigheidsdienst arbeid verricht. Er is in dat geval sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd: – indien er meer dan 60 uur gemiddeld arbeid wordt verricht berekend over een periode van 26 weken; of, – indien er sprake is van een onafgebroken rusttijd van minder dan 6 uur na afloop van een aanwezigheidsdienst. i. Het niet naleven van de voorschriften die zijn geregeld in § 5.14 Arbeidstijdenbesluit en als zodanig in het interventiebeleid van het Staatstoezicht op de Mijnen zijn gekwalificeerd. Samenloop en vervoerswerkzaamheden j. Indien er sprake is van een transportinspectie: – een te korte dagelijkse rusttijd; k. Indien er sprake is van een bedrijfsinspectie: – een dagelijkse rusttijd van minder dan 4,5 uur, of – structurele overtredingen op 10% of meer van de door de bestuurder gebruikte registratiemiddelen ter zake in ten minste 11 gecontroleerde zogenoemde chauffeurswerkdagen. Eis tot naleving l. Het niet voldoen aan een eis tot naleving als bedoeld in artikel 4:1, zesde lid, van de Arbeidstijdenwet. Toelichting bij bijlage 2 Week In deze beleidsregel wordt onder ‘week’ verstaan het tijdvak dat gelegen is tussen maandag 00.00 uur en de eerstvolgende zondag 24.00 uur. Onder ‘dag’ wordt verstaan de tijdruimte van 00.00 tot 24.00 uur. Ruimere normering in het Arbeidstijdenbesluit In het Arbeidstijdenbesluit wordt voor een aantal sectoren of typen werkzaamheden voorzien in een ruimere normering dan is voorgeschreven in de Arbeidstijdenwet. In sommige gevallen is de norm in het Arbeidstijdenbesluit ruimer dan de norm voor overtredingen waarvoor direct een bestuurlijke boete wordt opgelegd. Overtreding van deze ruime normering is in dat geval een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Aanwezigheidsdiensten Artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit regelt de normering als de werknemer ook rechtmatig in aanwezigheidsdiensten werkt. Hierbij geldt de tijd tijdens de aanwezigheidsdienst als arbeidstijd. Een werknemer mag dan maximaal gemiddeld 48 uur per week over een periode van 26 weken arbeid verrichten. Dit kan worden uitgebreid naar gemiddeld 60 uur per week als de werknemer hiermee uitdrukkelijk instemt (de zogenoemde ‘opt-out’ van artikel 4.8:2 van het Arbeidstijdenbesluit). Indien er geen ‘opt-out’ is getekend is er sprake van een overtreding van artikel 4.8:1, derde lid, onderdeel b, van het Arbeidstijdenbesluit als er meer dan gemiddeld 48 uur per week arbeid wordt verricht. De Nederlandse Arbeidsinspectie treedt direct op als er meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht. Wanneer er wel meer dan 48 uur, maar niet meer dan 60 uur per week arbeid wordt verricht wordt een waarschuwing gegeven waarbij de werkgever een termijn krijgt om de arbeidstijden aan te passen aan artikel 4.8:1 van het Arbeidstijdenbesluit. Als bij hercontrole blijkt dat nog steeds meer dan gemiddeld 48 uur per week arbeid wordt verricht wordt een boete opgelegd. Indien er wel een opt-out is getekend is er geen sprake van een overtreding als meer dan gemiddeld 48 uur per week, maar niet meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht (ongeacht voor hoeveel meer uren de ‘opt-out’ is getekend). Als bij een inspectie blijkt dat meer dan gemiddeld 60 uur per week arbeid wordt verricht, wordt dat aangemerkt als een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. De lijst met overtredingen waarvoor direct een boete wordt gegeven Arbeids- en rusttijdenregistratie De arbeids- en rusttijdenregistratie ligt ten grondslag aan een inspectie van de naleving van de Arbeidstijdenregelgeving. Als deze registratie er niet is, kan niet worden geïnspecteerd. Het kan dan lonend zijn voor een werkgever die veel overtredingen begaat om geen arbeids- en rusttijdenregistratie te hebben. Om dit misbruik tegen te gaan is het niet hebben van een deugdelijke arbeids- en rusttijdenregistratie gedefinieerd als overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, indien daardoor een volledige inspectie over de gehele te onderzoeken periode niet mogelijk is. Indien de arbeids- en rusttijdenregistratie niet deugdelijk is, maar een inspectie hierdoor niet gehinderd wordt, is er geen sprake van een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Er wordt dan eerst een waarschuwing gegeven en niet direct een boete opgelegd. In ieder geval moet zijn aangegeven welke werknemer op een bepaald tijdstip met de arbeid begint en wanneer hij die arbeid heeft beëindigd, alsmede de daartussen gelegen pauzes. Het gaat bij deze verplichting om de feitelijk gewerkte uren en de feitelijk genoten rust, alsmede om de fictieve arbeidsuren op grond van artikel 5:2 van de Arbeidstijdenwet. Ook de identiteit van de werknemer, bijvoorbeeld het zijn van een jeugdige of kind moet zijn aangegeven, vanwege het feit, dat voor dergelijke categorieën van personen bijzondere voorschriften ten aanzien van het verrichten van arbeid worden voorgeschreven. De manier waarop de werkgever de gegevens registreert is vormvrij, maar de “verschillende soorten arbeidstijd” moeten er wel uit blijken of herleidbaar zijn. Kinderarbeid Indien de inspecteur constateert dat een kind niet-toegestane arbeid verricht, is dit een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd, wanneer ook aan één van de volgende voorwaarden is voldaan: a. er is sprake van een voor een kind gevaarlijke situatie; of, b. het kind heeft onvoldoende gerust, werkt laat of werk te lang zoals omschreven in bijlage 2. c. er is geen ontheffing verleend voor artistieke arbeid, of er wordt niet voldaan aan de voorwaarden daaraan in de ontheffing. Ad a. Het is afhankelijk van de situatie of er sprake is van een voor een kind gevaarlijke situatie. Als het kind wordt blootgesteld aan overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving zal er in de meeste gevallen sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie. Maar ook als geen sprake is van een overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving kan er sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie. Zo zal er bij het werken met of in de nabijheid van een cirkelzaag sprake zijn van een voor een kind gevaarlijke situatie ook al is er geen sprake van overtreding van de Arbeidsomstandighedenwetgeving. Hetzelfde geldt bijvoorbeeld voor het werken met of in de nabijheid van gevaarlijke stoffen of het werken op hoogte. Ad b. In het geval onder b is er sprake van overtreding van artikel 3:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet. Ad c. Indien voor artistieke arbeid voor een kind geen ontheffing is verleend, of indien in afwijking van de in de ontheffing vermelde voorwaarden artistieke arbeid wordt verricht, zoals het afwijken van de maximale norm van het aantal arbeidsmomenten per week of optredens per kalenderjaar, het afwijken van de minimale rusttijd en de daarbinnen gelegen rustperiode van 23.00-08.00 uur, wordt direct een boete opgelegd. Het verrichten van toegestane arbeid door een kind van 13 tot en met 15 jaar is slechts een overtreding waarvoor direct een boete wordt opgelegd als het kind onvoldoende heeft gerust, laat werkt of te lang werkt zoals omschreven in bijlage 2, onder d. Telling bij doorlopende diensten Op grond van artikel 1:7, eerste lid, onderdeel c, van de Arbeidstijdenwet is een dienst een aaneengesloten periode waarin arbeid wordt verricht en die gelegen is tussen twee opeenvolgende onafgebroken rusttijden van ten minste 8 uren. Dit betekent dat een dienst niet eindigt als een werknemer na het verrichten van werkzaamheden een rusttijd heeft van minder dan acht uur. Hierdoor is er niet alleen een overtreding van de rusttijdbepaling, maar ook van de arbeidstijdbepaling. Een voorbeeld kan dit verduidelijken. Stel dat een werknemer, na een rust van 12 uur, 10 uur werkt, 7 uur rust en vervolgens weer 10 uur werkt, waarna hij 12 uur rust. Er is sprake van een dienst van 27 uur, waarin 20 uur arbeid wordt verricht. De werkgever heeft hier art. 5:3, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet overtreden, omdat de werknemer binnen de periode van 24 uur slechts 7 uur heeft gerust. Maar hij heeft ook art. 5:7, tweede lid, van de Arbeidstijdenwet overtreden doordat de werknemer in de dienst (van 27 uur) 20 uur arbeid heeft verricht, terwijl hij maximaal 12 uur per dienst arbeid mag verrichten. De arbeidstijdovertreding zal alleen in een boeterapport worden opgenomen als de rusttijd korter is dan 6 uur en de rusttijdovertreding een overtreding is, waarvoor direct een boete wordt opgelegd. Indien de rusttijd korter is dan 6 uur is er geen relevante werkonderbreking geweest. Er is dan sprake van één dienst. 20214829503-12-202125-11-20212021-000019349720214829503-12-202125-11-20212021-000019349701-01-2022 20122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695220122496007-12-201227-11-2012G&VW/AA/2012/1695201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032357/2013-01-01_0/xml/BWBR0032357_2013-01-01_0.xml
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 november 2012 nr. AV/AR/2012/16924, tot vaststelling van de beleidsregel in het kader van de bestuursrechtelijke handhaving van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Beleidsregel boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs 2013) Beleidsregel boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs 2013 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Gelet op artikel 19, vierde lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs; Besluit: Artikel 1 Bij de berekening van een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt voor alle overtredingen als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de ‘Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs’ die als bijlage bij deze beleidsregels is gevoegd. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 2 Indien sprake is van een overtreding van artikel 7a,eerste of tweede lid,of artikel 7b van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs door een rechtspersoon kan tevens een bestuurlijke boete worden opgelegd aan hen die tot het arbeidskrachten ter beschikking stellen of inlenen opdracht hebben gegeven, als mede aan hen die feitelijk leiding hieraan hebben gegeven. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 3 Voor de overtreder als natuurlijk persoon wordt bij een overtreding van artikel 7a, tweede lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs als uitgangspunt voor de berekening van de op te leggen bestuurlijke boete gehanteerd: 0,5 maal het boetenormbedrag. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 4 Een overtreding van artikel 7a, eerste en tweede lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt beboet per aangetroffen arbeidskracht die ter beschikking is gesteld door een niet-geregistreerde onderneming. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 5 1 Een onderneming die in het Handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, is ingeschreven onder één van de volgende SBI codes: 78201 Uitzendbureaus, 78202 Uitleenbureaus, 78203 Banenpools (werkgelegenheidsprojecten) of 7830 Payrolling (personeelsbeheer) wordt geacht als onderneming die de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten uitoefent geregistreerd te staan. 2 Een onderneming die in het Handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, is ingeschreven onder een andere SBI code dan genoemd in het eerste lid en waarvan na 1 juli 2012 in het Handelsregister op de door de Kamer van Koophandel voorgeschreven wijze is opgenomen dat deze de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten mede uitoefent, wordt geacht als onderneming die de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten uitoefent geregistreerd te staan. 3 Indien een onderneming in het Handelsregister, bedoeld in artikel 2 van de Handelsregisterwet 2007, is ingeschreven onder een andere SBI code dan genoemd in het eerste lid, en waarvan niet op de wijze, bedoeld in het tweede lid, is opgenomen dat deze de activiteit van het ter beschikking stellen van arbeidskrachten mede uitoefent en dit wel doet, wordt de bestuurlijke boete bij de eerste overtreding met 50% gematigd. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 6 De totale bij een boetebeschikking op te leggen bestuurlijke boete bestaat, ingeval er sprake is van meer overtredingen, uit de som van de per overtreding berekende boetebedragen. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 7 Indien de onderneming of de inlener kan aantonen dat hij zich redelijkerwijze in voldoende mate heeft ingespannen om een overtreding van artikel 7a, eerste of tweede lid, of artikel 7b van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs te voorkomen dan kan de bestuurlijke boete met 50% worden gematigd. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 8 1 Bij de vaststelling of sprake is van herhaling van dezelfde of soortgelijke overtredingen wordt bij zelfstandig opererende nevenvestigingen van rechtspersonen gehandeld alsof deze afzonderlijke ondernemingen zijn. 2 Indien rechtspersonen langer dan zes aaneengesloten maanden op dezelfde bouwlocatie werkzaamheden verrichten, wordt die bouwlocatie beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in het eerste lid. 3 De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing op ernstige overtredingen, als bedoeld in artikel 3, derde lid, van het Besluit arbeidsbemiddeling. 4 De leden 1 en 2 zijn niet van toepassing bij een overtreding van artikel 7a, eerste lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 9 De Beleidsregels boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs worden ingetrokken. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 10 Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Artikel 11 Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs 2013. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Deze beleidsregel zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag 29 november 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 Bijlage bij artikel 1 van de Beleidsregel boeteoplegging Wet allocatie arbeidskrachten door intermediaires 2013 Tarieflijst boetenormbedragen Artikel Lid Overtreding boetenormbedrag 7a 1 verbod ter beschikking stellen arbeidskrachten zonder registratie handelsregister € 12.000 2 verbod inlenen arbeidskrachten van onderneming/ rechtspersoon zonder registratie Handelsregister € 12.000 7b voorschriften en verboden in AMvB o.g.v. art. 4 (Besluit arbeidsbemiddeling o.g.v. art. 4 Waadi) € 1.500 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013 20122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692420122520807-12-201229-11-2012AV/AR/2012/1692401-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032358/2012-12-08_0/xml/BWBR0032358_2012-12-08_0.xml
Regeling Verplichte accountantscontrole kostprijzen GGZ (NR/CU-527) Regeling Verplichte accountantscontrole kostprijzen curatieve GGZ Ingevolge artikel 68 van de Wmg besluit de NZa tot vaststelling van de navolgende regeling. Artikel 1 Reikwijdte Deze regeling is van toepassing op instellingen die tweedelijns1De term ‘tweedelijns’ is hier bewust gekozen ter onderscheiding van de eerstelijns psychologische zorg, waarvoor vrije tarieven gelden als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel a, van de Wmg. Op laatstgenoemde categorie zorg en de aanbieders daarvan is deze regeling derhalve niet van toepassing. Waar in deze regeling wordt gesproken van curatieve GGZ wordt steeds gedoeld op tweedelijns curatieve GGZ. curatieve geestelijke gezondheidszorg (GGZ) leveren en die door de NZa via een schriftelijk informatieverzoek op grond van artikel 61 Wmg en met inachtneming van de beleidsregel ‘Kostprijsberekening curatieve GGZ’ (BR/CU-5078) verplicht zijn gesteld om kostprijzen aan te leveren. Deze regeling is niet van toepassing op vrijgevestigde zorgaanbieders die tweedelijns curatieve geestelijke gezondheidszorg leveren. 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 Artikel 2 Doel van de regeling Doel van deze regeling is te borgen dat kostprijsgegevens die door instellingen op grond van artikel 61 Wmg en met inachtneming van de beleidsregel ’Kostprijsberekening curatieve GGZ’ (BR/CU-5078) aan de NZa moeten worden aangeleverd, betrouwbaar en bruikbaar zijn voor de vaststelling van tarieven voor de tweedelijns curatieve GGZ. 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 Artikel 3 Begripsbepalingen In de regeling wordt verstaan onder: a. accountant: een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek; b. curatieve geestelijke gezondheidszorg: geneeskundige (op genezing gerichte) geestelijke gezondheidszorg; c. geneeskundig geestelijke gezondheidszorg: zorg als bedoeld in de Wet van 2 november 2006 tot wijziging van het tijdstip waarop die zorg deel uitmaakt van de aanspraken ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in de Zorgverzekeringswet (Stb. 2006, 630, Artikel III); d. instelling: instelling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder f, van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi); e. zorgaanbieder: natuurlijke persoon of rechtspersoon die beroeps- of bedrijfsmatig tweedelijns curatieve geestelijke gezondheidszorg verleent; f. vrijgevestigde zorgaanbieder: zorgaanbieder als bedoeld onder e, niet zijnde een instelling, als bedoeld onder d; g. kostprijs: de kosten in verband met het verrichten of leveren van bepaalde zorgactiviteiten of zorgproducten waarbij de toerekening plaatsvindt conform het kostprijsmodel als beschreven in de beleidsregel ’Kostprijsberekening curatieve GGZ’ (BR/CU-5078). 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 Artikel 4 Bijlagen Van deze regeling maken twee bijlagen deel uit: • Bijlage 1: ‘Onderzoeksprotocol aanlevering kostprijzen DBC GGZ op basis van kostprijsmodel DBC GGZ versie 14’; • Bijlage 2: ‘Voorbeeldtekst goedkeurend assurance-rapport kostprijsinformatie DBC GGZ’. 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 Artikel 5 Assurance rapport 1 Instellingen die onder de reikwijdte van deze regeling vallen dragen er zorg voor dat een accountant als bedoeld in artikel 393 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek de juistheid van de op grond van de aanleververplichting, waaraan wordt gerefereerd in artikel 4.2.2. van de beleidsregel ‘Kostprijsberekening curatieve GGZ’ (BR/CU-5078), verstrekte gegevens en inlichtingen bevestigt door middel van een assurance rapport, dat is opgesteld overeenkomstig de eisen van het onderzoeksprotocol dat als bijlage 1 bij deze regeling is opgenomen. In bijlage 2, behorend bij deze regeling, is een voorbeeldtekst van een (goedkeurend) assurance rapport opgenomen. 2 Instellingen die onder de reikwijdte van deze regeling vallen, dienen het in het vorige lid genoemde assurance rapport mee te zenden tezamen met de overige gegevens die in het schriftelijke informatieverzoek, genoemd in artikel 1, worden opgevraagd. Voor de indiening van de hiervoor genoemde gegevens, inclusief het assurance rapport, geldt een uiterlijke aanleverdatum, die in het hiervoor genoemde schriftelijke informatieverzoek zal worden vermeld. 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 Artikel 6 Inwerkingtreding en citeerregel Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin de regeling ingevolge artikel 20, tweede lid, onderdeel a, van de Wet marktordening gezondheidszorg wordt geplaatst. 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 Deze regeling kan worden aangehaald als: ‘Regeling Verplichte accountantscontrole kostprijzen curatieve GGZ’. De Raad van Bestuur van de Nederlandse Zorgautoriteit, T.W. Langejan, voorzitter Raad van Bestuur. 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 Bijlage 1 Onderzoeksprotocol aanlevering kostprijzen DBC GGZ op basis van kostprijsmodel versie 14 1 Uitgangspunten 1.1 Doelstelling Voor de op genezing gerichte Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) stelt de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) tarieven vast van DBC-zorgproducten. Voor de tarieven van de DBC-zorgproducten stelt de NZa de maximumtarieven vast op basis van kostprijzen die gebaseerd zijn op werkelijke kosten die worden uitgevraagd op basis van het kostprijsmodel versie 141 Momenteel versie 14. Waar in dit protocol wordt gesproken over kostprijsmodel, wordt deze versie bedoeld. (hierna ‘kostprijsmodel’). Het kostprijsmodel, dat als bijlage is gekoppeld aan de beleidsregel ’Kostprijsberekening curatieve GGZ’ (BR/CU-5078), geeft inzicht in de totstandkoming van de kostprijzen en de wijze waarop deze berekend en aangeleverd worden door de GGZ instelling. De aanlevering van de kostprijsinformatie gebeurt door middel van een aanleversjabloon met bijbehorende instructie. Deze nadere regel (NR/CU-527) van de NZa verplicht instellingen, die door de NZa zijn aangewezen, om een externe accountant onderzoek te laten verrichten naar de juistheid van de door die instelling berekende kostprijsgegevens. Deze nadere regel (zie artikel 1: reikwijdte) is van toepassing op instellingen die tweedelijns curatieve GGZ leveren. Daartoe behoren (voorheen) gebudgetteerde en niet-gebudgetteerde instellingen, inclusief PAAZ- en PUK’en. Dit onderzoeksprotocol geeft richtlijnen voor het door een externe accountant van de GGZ-instelling uit te voeren onderzoek naar de juistheid van de aangeleverde gegevens door de GGZ-instelling inzake de kostprijzen. 1.2 Definities Voor zover dit protocol begrippen bevat, die een nadere definiëring behoeven, zijn deze opgenomen in artikel 3 van de Regeling ‘Verplichte accountantscontrole kostprijzen curatieve GGZ’ (kenmerk: NR/CU-527). 1.3 Procedures De werkwijze van het onderzoek naar de kostprijzen ziet er als volgt uit: De GGZ-instelling vult het door de NZa beschikbaar gestelde aanleversjabloon, dat als bijlage deel uitmaakt van de beleidsregel ’Kostprijsberekening curatieve GGZ’ (BR/CU-5078), in overeenkomstig het kostprijsmodel en de instructie bij het aanleversjabloon. Instellingen die onder de reikwijdte van de Regeling ‘Verplichte accountantscontrole kostprijzen curatieve GGZ’ vallen, geven een externe accountant opdracht tot het uitvoeren van een onderzoek naar de juistheid van de in het sjabloon opgenomen gegevens. Deze externe accountant hanteert het onderzoeksprotocol als kader voor zijn werkzaamheden. Hij laat zich daarbij leiden door de geldende beroepsvoorschriften, in het bijzonder de Verordening Gedragscode (VGC) en de Nadere voorschriften controle- en overige Standaarden (NV COS). De instelling levert het definitieve door de externe accountant gewaarmerkte aanleversjabloon, voorzien van een assurance-rapport, vóór de uiterlijke aanleverdatum aan bij een door de NZa aangewezen partij. De uiterlijke aanleverdatum en de aangewezen partij staan beschreven in de schriftelijke aanleververplichting die de instelling heeft ontvangen. 1.4 Leeswijzer Hoofdstuk 1 geeft de uitgangspunten weer van het onderzoeksprotocol. Hoofdstuk 2 bevat de kern van het onderzoeksprotocol en geeft het toetsingskader voor de externe accountant van de GGZ-instelling weer. In bijlage 2 is een modeltekst opgenomen voor een goedkeurend assurance-rapport. Bij een andersluidend rapport past de accountant de inhoud van het rapport aan overeenkomstig de voorschriften van de NV COS van de NBA. 2 Onderzoeksaanpak 2.1 Doel en reikwijdte De externe accountant onderzoekt in hoeverre de GGZ-instelling het kostprijsmodel op een juiste wijze heeft gehanteerd en in hoeverre de gegevens zoals door de instelling opgenomen in het aanleversjabloon voldoen aan het geldende normenkader zoals dat is benoemd in het kostprijsmodel. De externe accountant voert de assurance opdracht uit met inachtneming van dit onderzoeksprotocol. Het kostprijsmodel geeft in samenhang met de instructie bij het aanleversjabloon, aanwijzingen die zijn gericht op een controleerbare totstandkoming van de in het aanleversjabloon opgenomen kostprijsinformatie. Het onderzoek van de accountant mondt uit in een assurance-rapport bij het aanleversjabloon, met een redelijke mate van zekerheid. Het aanleversjabloon bevat een door de instelling opgestelde opgave, waarin onder andere inzicht wordt gegeven in het aantal gerealiseerde eenheden productie in het boekjaar en de nacalculatorische kostprijzen per kostendrager, uitgesplitst in de voorgedefinieerde kostencategorieën. In het assurance-rapport geeft de accountant een oordeel over de juistheid van de gegevens zoals opgenomen in het aanleversjabloon. De eisen die daaraan worden gesteld dient de accountant op toereikende wijze in zijn werkprogramma op te nemen. 2.2 Onderzoeksaanpak De onderzoeksaanpak is de primaire verantwoordelijkheid van de externe accountant. Dit onderzoeksprotocol beoogt dan ook niet een aanpak van de assurance-opdracht voor te schrijven. Veelal baseert de externe accountant zich bij zijn onderzoek op een (risico)analyse en komt hij op basis daarvan tot een optimale afweging van de in te zetten onderzoeksmiddelen. Aangezien deze aanpak leidt tot maatwerk per instelling is het voorschrijven van een aanpak ook niet mogelijk. De accountant voert zijn onderzoek uit in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3000 ‘Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle of beoordeling van historische financiële informatie’. De accountant belast met het onderzoek van het aanleversjabloon dient zorg te dragen voor een adequate onderzoeksaanpak en een op de instelling toegesneden werkprogramma. 2.3 Referentiekader Als referentiekader voor de onderzoeksopdracht gelden de volgende documenten: – De beleidsregel ‘Kostprijsberekening curatieve GGZ’ (BR/CU-5078) met daarbij als bijlage 1 het kostprijsmodel versie 14; – Nadere regel ‘Verplichte accountantscontrole kostprijzen curatieve GGZ’ (NR/CU-527); – Aanleversjabloon met bijbehorende instructie. Deze documenten zijn te vinden op de website van de NZa (www.nza.nl/regelgeving/beleidsregels/geneeskundige-ggz/BR-CU-5078) 2.4 Betrouwbaarheid en nauwkeurigheid (materialiteit) De accountant dient zijn onderzoek zodanig in te richten dat een redelijke mate van zekerheid wordt bereikt dat het aanleversjabloon geen afwijkingen van materieel belang vertoont. Dit wil voor het onderhavige onderzoek zeggen dat het onderzoek met een zodanig zekerheidsniveau moet worden uitgevoerd dat met 95% betrouwbaarheid gesteld moet kunnen worden dat niet meer dan 3% van de aangeleverde gegevens onjuist of onzeker is. Voor de strekking van het assurance-rapport gelden de volgende toleranties, die uitgedrukt zijn in een percentage van het totaal van de toegerekende kosten, volgens het kostprijsmodel: Goedkeurend Beperking Oordeelonthouding Afkeurend Fouten in het aanleversjabloon ≤ 3% > 3% en ≤ 6% n.v.t. > 6% Onzekerheden in het onderzoek ≤5% > 6% en ≤ 10% > 10% n.v.t. Gelet op de directe relatie van aantallen en geld is voor de in het aanleversjabloon opgenomen aantallen eenheden kostendrager dezelfde materialiteit voor het totaal van de verantwoorde aantallen eenheden kostendrager van toepassing. De externe accountant rapporteert aan de instelling naar aanleiding van zijn bevindingen en informeert de instellinginstelling daarbij over alle (eventueel) tijdens het onderzoek geconstateerde onjuistheden en onzekerheden. De instelling brengt op basis hiervan correcties aan in het aanleversjabloon. Het kan voorkomen dat het doorvoeren van correcties niet mogelijk is, omdat bijvoorbeeld onzekerheden niet of niet voldoende nauwkeurig kunnen worden gekwantificeerd. Het is van belang dat de instelling de gehanteerde veronderstellingen en onzekerheden toelicht. Er is sprake van een fout in het aanleversjabloon wanneer uit het verrichte onderzoek is gebleken dat (een gedeelte van) de opgenomen gegevens niet in overeenstemming zijn met één of meer van de voorschriften. Er is sprake van een onzekerheid in het onderzoek wanneer onvoldoende en/of ongeschikte assurance-informatie aanwezig is om te bepalen of (een gedeelte van) de gegevens wel of niet in overeenstemming zijn met de voorschriften. 2.5 Nadere invulling toetsingscriteria De accountant dient vast te stellen dat de aangeleverde kostprijsinformatie op de juiste wijze, overeenkomstig het kostprijsmodel, deze nadere regel (NR/CU-527) en de aanleverinstructie is opgenomen in het aanleversjabloon en dat de aansluitingen met de bronsystemen en eventuele bijzonderheden zijn toegelicht. Daarbij stelt hij vast dat de gebruikte informatie zoveel mogelijk is ontleend aan, dan wel aangesloten met de door de externe accountant gecontroleerde verantwoordingen over het boekjaar 2012: – De jaarrekening 2012 – De nacalculatie(s) 2012 – De verantwoording inzake de gerealiseerde opleidingsplaatsen in 2012 De accountant stelt vast dat bij deze verantwoordingen een goedkeurende controleverklaring (in het geval van de opleidingsplaatsen een assurancerapport) is verstrekt. Indien dat niet het geval is stelt hij vast dat dit door de GGZ instelling is toegelicht en overweegt hij de gevolgen hiervan voor het assurancerapport bij het aanleversjabloon kostprijsinformatie. Voor de informatie die niet rechtstreeks aan deze gecontroleerde stukken kan worden ontleend dient door de accountant te worden vastgesteld dat de GGZ-instelling op totaalniveau een aansluiting heeft gemaakt waarbij de verschillen zijn geanalyseerd en toegelicht. Belangrijke aansluitingen zijn in dit kader: – Het totaal van de gerealiseerde Fte’s en de daarin opgenomen aantallen FTe per CONO beroep of VOV. – Het totaal van de gerealiseerde verblijfdagen en de samenstelling per verblijfdagcategorie (A t/m G). Aandachtspunt hierbij is het juist onderscheiden van aanwezigheid en afwezigheid. – Het totaal van de gerealiseerde uren dagbesteding en de samenstelling per categorie van dagbesteding. – Het totaal van de geregistreerde werkelijk bestede patiëntgebonden tijd en de verdeling over directe en indirect cliëntgebonden tijd. – Het totaal van de kosten die in aanmerking worden genomen en de aansluiting daarvan met de jaarrekening, rekening houdend met de uit te sluiten kosten. – De aansluiting van de aantallen gerealiseerde opleidingen met de verantwoording inzake de gerealiseerde opleidingsplaatsen in 2012. Voor een deel van de kostprijsinformatie geldt dat deze niet specifiek is gecontroleerd op het aggregatieniveau en/of ten aanzien van de aspecten die voor het kostprijsonderzoek worden uitgevraagd. Als voorbeeld noemen wij de juiste invulling van de CONO beroepen in de personeels- en salarisadministratie. Het is niet de bedoeling dat naar deze aspecten ten behoeve van dit protocol een nader onderzoek wordt verricht. De accountant kan in het kader van de toepassing van dit procotol uitgaan van de juistheid van dergelijke gegevens in bronsystemen die voor jaarrekeningdoeleinde zijn getoetst, tenzij hij indicaties heeft dat de bronsystemen op het punt van de uitgevraagde kostprijsinformatie onvoldoende betrouwbaar zijn. Als wel sprake is van dergelijke indicaties, zal de accountant deze aspecten nader onderzoeken, of als dit niet mogelijk is de gevolgen voor de betrouwbaarheid van de kostprijsinformatie tot uitdrukking brengen in het assurance-rapport. In de aanleverinstructie bij het controleprotocol zijn de door de GGZ instelling in te vullen gegevens en de daarbij te maken aansluitingen per onderdeel weergegeven. De accountant onderzoekt of het aanleversjabloon overeenkomstig de aanwijzingen in het kostprijsmodel en de aanleverinstructie is ingevuld en dat aansluitingen met de brongegevens zijn vastgelegd en eventuele verschillen en bijzonderheden zijn toegelicht. 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 Bijlage 2 Voorbeeldtekst goedkeurend assurance rapport kostprijsinformatie DBC GGZ Hieronder is een voorbeeldtekst opgenomen voor het goedkeurende assurance-rapport bij de aangeleverde kostprijsinformatie DBC GGZ. Als sprake is van relevante bevindingen dienen deze bevindingen en de gevolgen daarvan voor de conclusie in het rapport te worden vermeld overeenkomstig de voorschriften van de NV COS. Assurance-rapport Aan: opdrachtgever Opdracht en verantwoordelijkheid Wij hebben onderzocht of het bijgevoegde, door ons gewaarmerkte, aanleversjabloon betreffende de kostprijsinformatie DBC GGZ door ..... (naam instelling) te ..... (statutaire vestigingsplaats) over het jaar 2012 in overeenstemming met het kostprijsmodel versie 14 en de nadere regel NR/CU-527, de opgenomen gegevens juist weergeeft. Het aanleversjabloon is opgesteld onder verantwoordelijkheid van het bestuur van de entiteit1. Het is onze verantwoordelijkheid een assurance-rapport inzake het sjabloon te verstrekken. Werkzaamheden Wij hebben ons onderzoek verricht in overeenstemming met Nederlands recht, waaronder Standaard 3000, ’Assurance-opdrachten anders dan opdrachten tot controle en beoordeling van historische financiële informatie‘ en het ‘Onderzoeksprotocol aanleveringen kostprijzen DBC GGZ’. Dienovereenkomstig dienen wij ons onderzoek zodanig te plannen en uit te voeren, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat het aanleversjabloon geen afwijkingen van materieel belang bevat. Een assurance-opdracht omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van relevante gegevens. Wij zijn van mening dat de door ons verkregen assurance-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Oordeel Naar ons oordeel geeft het aanleversjabloon de gevraagde kostprijsinformatie DBC GGZ over het boekjaar 2012 van (naam instelling) in alle van materieel belang zijnde aspecten juist weer in overeenstemming met de nadere regel NR/CU-527 en het kostprijsmodel versie 14. Overige aspecten – beperking in de verspreidingskring en het gebruik Het aanleversjabloon betreffende de kostprijsinformatie DBC GGZ is opgesteld voor de Nederlandse Zorgautoriteit met als doel (naam instelling) in staat stellen te voldoen aan de vereisten op grond van de nadere regel NR/CU-527 en het kostprijsmodel versie 14. Hierdoor is het aanleversjabloon mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Ons assurance-rapport is derhalve uitsluitend bestemd voor (naam instelling) en de Nederlandse Zorgautoriteit/DBC Onderhoud en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen. Plaats, datum ..... Naam accountantsorganisatie ..... Naam externe accountant en ondertekening met die naam ..... Paraaf voor waarmerkingsdoeleinden ..... 1 Afhankelijk van de aard van de entiteit vervangen door een meer passende aanduiding, zoals ‘het bestuur van de stichting’ of ‘het bestuur van de vennootschap’. 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012 20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)20122522207-12-201227-11-2012GGZ(NR/CU-527)08-12-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032360/2013-01-01_0/xml/BWBR0032360_2013-01-01_0.xml
Tariefbeschikking Tandheelkundige zorg20122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0120122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0101-01-2013 Tariefbeschikking Tandheelkundige zorg20122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0120122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0101-01-2013 De Nederlandse Zorgautoriteit, heeft krachtens de paragrafen 2 en 4 van hoofdstuk 4 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) op basis van de beleidsregel tandheelkundige zorg: en gelet op: artikel 35, artikel 50 lid 1, onderdelen c en d jo. artikel 51 tot en met 53 Wmg besloten: dat rechtsgeldig door: zorgaanbieders die tandheelkundige zorg leveren als omschreven bij of krachtens de Zorgverzekeringswet en zorgaanbieders als bedoeld in artikel 1 onder c sub 2 van de Wmg (factormaatschappijen); Voor zover geen sprake is van zorg als omschreven in vorige zin, is deze tariefbeschikking van toepassing op handelingen1 Het betreft hier de handelingen bedoeld in artikel 1, sub b, nr. 2o, van de Wmg. of werkzaamheden2 Het betreft hier de werkzaamheden bedoeld in artikel 2, aanhef, en sub d, van het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer Wmg. op het terrein van tandheelkundige zorg geleverd door of onder verantwoordelijkheid van beroepsbeoefenaren als bedoeld in artikel 3, dan wel 34, van de Wet op de Beroepen in de individuele Gezondheidszorg aan: alle ziektekostenverzekeraars en alle (niet-)verzekerden prestatiebeschrijving en bijbehorend maximumtarief (in euro’s): maximaal de tarieven voor de prestaties zoals omschreven in de bijlagen 1 en 2 bij de onderhavige tariefbeschikking gevoegde tarieflijst in rekening kunnen worden gebracht.3 De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. De materiaal- en/of techniekkosten mogen niet hoger zijn dan de door de zorgaanbieder betaalde en/of verschuldigde kosten voor inkoop (zie bijlage 2 bij deze tariefbeschikking). Deze vastgestelde maximumtarieven zijn inclusief BTW-kosten, maar exclusief de BTW-heffing en afdracht door een zorgaanbieder. Bij contante betaling mag het eindbedrag worden afgerond op het dichtstbijzijnde veelvoud van 5 eurocent. Met de inwerkingtreding van deze beschikking wordt de geldigheidsduur van beschikkingen TB/CU-7039-01 en TB/CU-7040-02 beperkt tot 1 januari 2013. 20122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0120122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0101-01-2013 Hoogachtend, Nederlandse Zorgautoriteit, mr. J.J. Berkelmans waarnemend unitmanager Eerstelijns Zorg en Ketens 20122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0120122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0101-01-2013 Bijlage 1 Bij tariefbeschikking tandheelkunde TB/CU-7042-01 van 21 november 2012 De maximaal in rekening te brengen tarieven met ingang van 1 januari 2013 door zorgaanbieders die tandheelkundige zorg leveren. Ten aanzien van de hiernavolgende maximumtarieven zijn Algemene Bepalingen van toepassing voor wat betreft hoofdstuk VII (Wortelkanaalbehandelingen), hoofdstuk IX, onderdeel a (Kaakgewrichtsklachten), XII (Tandvleesbehandelingen) en XIII (Implantaten). Hoofdstukindeling Titel Code Pagina I Consultatie en diagnostiek C 5 / 19 II Maken en/of beoordelen foto’s X 5 / 21 III Preventieve mondzorg M 5 / 22 IV Verdoving A 6 / 24 V Verdoving door middel van een roesje B 6 / 25 VI Vullingen V 6 / 26 VII Wortelkanaalbehandelingen E 7 / 28 VIII Kronen en bruggen R 9 / 33 IX Kaakgewrichtsbehandelingen G 10 / 37 X Chirurgische ingrepen (inclusief anesthesie) H 11 / 40 XI Kunstgebitten P 12 / 42 XII Tandvleesbehandelingen T 14 / 47 XIII Implantaten J 16 / 52 XIV Uurtarieven U 18 / 60 XV Abonnementen Z 18 / 61 I Consultatie en diagnostiek (C) a. Diagnostisch onderzoek C11 Periodieke controle € 20,52 C13 Probleemgericht consult € 20,52 b. Aanvullend diagnostisch onderzoek, algemeen C22 Schriftelijke medische anamnese € 20,52 C28 Uitgebreid onderzoek t.b.v. opstellen en vastleggen behandelplan € 97,18 C29 * Studiemodellen t.b.v. behandelplan € 27,00 C65 Planmatig beslijpen van alle voortanden, per boven- of onderkaak € 53,99 c. Toeslagen en diversen C80 Mondzorg aan huis € 16,20 C84 Voorbereiding behandeling onder algehele narcose € 43,19 C85 Weekendbehandeling € 20,52 C86 Avondbehandeling € 20,52 C87 Nachtbehandeling € 20,52 II Maken en/of beoordelen foto’s (X) X10 Kleine röntgenfoto € 15,12 X21 Kaakoverzichtsfoto € 64,79 X22 Kaakoverzichtsfoto t.b.v. implantologie in de tandeloze kaak € 64,79 X24 Schedelfoto € 29,15 X25 Maken meerdimensionale kaakfoto € 129,58 X26 Beoordelen meerdimensionale kaakfoto € 53,99 III Preventieve mondzorg (M) M01 Preventieve voorlichting en/of instructie € 12,10 M02 Consult voor evaluatie van preventie € 12,10 M03 Gebitsreiniging € 12,10 M05 Beslijpen en/of fluorideren melkelement € 24,30 M32 Eenvoudig bacteriologisch onderzoek € 16,20 M10 Fluoridebehandeling, methode I € 27,00 M20 Fluoridebehandeling, methode II € 21,60 M61 * Mondbeschermer € 24,30 IV Verdoving (A) A15 Oppervlakte verdoving € 7,02 A10 Geleidings- en/of infiltratie verdoving € 13,50 A20 Behandeling onder algehele narcose kostprijs V Verdoving door middel van een roesje (B) B10 Introductie roesje (lachgassedatie) € 27,00 B11 Toediening roesje (lachgassedatie) € 27,00 B12 Overheadkosten roesje (lachgassedatie) € 34,82 VI Vullingen (V) V50 Droogleggen van elementen door middel van een rubberen lapje € 10,80 V60 Indirecte pulpa-overkapping € 16,20 V70 * Parapulpaire stift € 10,80 V80 * Wortelkanaalstift € 18,90 V85 * Elke volgende wortelkanaalstift in hetzelfde element € 8,10 V11 Eénvlaksvulling € 21,60 V12 Tweevlaksvulling € 35,09 V13 Drievlaksvulling € 45,89 V14 Kroon van plastisch materiaal € 64,79 V15 Aanbrengen schildje van tandkleurig plastisch materiaal € 64,79 V20 Etsen ten behoeve van composietvulling € 10,80 V21 Etsen in combinatie met etsbare onderlaag ten behoeve van composietvulling € 21,60 V30 Sealen eerste element € 24,30 V35 Sealen ieder volgend element in dezelfde zitting € 13,50 V40 Het polijsten van amalgaamvullingen, bijwerken van oude composietvullingen, behandeling van gevoelige tandhalzen en applicatie van medicament € 5,40 VII Wortelkanaalbehandelingen (E) a. Onderzoek, diagnostiek en behandelplanning E01 Wortelkanaalbehandeling consult € 20,52 E02 Uitgebreid wortelkanaalbehandeling consult € 37,79 E03 Consult na tandheelkundig ongeval € 29,69 b. Wortelkanaalbehandeling Pulpabehandeling met als doel behoud van vitaliteit E60 Geheel of gedeeltelijk weghalen van pulpaweefsel € 43,19 Wortelkanaalbehandeling element met volgroeide wortelpunt, ongecompliceerd E04 Toeslag voor kosten bij gebruik van roterende nikkel-titanium instrumenten € 45,50 E13 Wortelkanaalbehandeling per element met 1 kanaal € 97,18 E14 Wortelkanaalbehandeling per element met 2 kanalen € 140,37 E16 Wortelkanaalbehandeling per element met 3 kanalen € 183,57 E17 Wortelkanaalbehandeling per element met 4 of meer kanalen € 226,76 E85 Elektronische lengtebepaling € 13,50 E19 Insluiten calciumhydroxide per element, per zitting € 16,20 E66 Wortelkanaalbehandeling van melkelement € 43,19 Toeslagen bij complicaties bij wortelkanaalbehandelingen E51 Verwijderen van kroon of brug € 32,39 E52 Moeilijke wortelkanaalopening € 27,00 E53 Verwijderen van wortelstift € 37,79 E54 Verwijderen van wortelkanaalvulmateriaal € 27,00 E55 Behandeling dichtgeslibd of verkalkt wortelkanaal € 27,00 E56 Voortgezette behandeling met iatrogene schade € 37,79 E57 Behandeling van element met uitzonderlijke anatomie € 27,00 Apexificatieprocedure van element met onvolgroeide wortelpunt E61 Behandelen van open wortelpunt met calciumhydroxide, eerste zitting € 75,59 E62 Behandelen van open wortelpunt met calciumhydroxide, elke volgende zitting € 48,59 E63 * Toeslag voor afsluiting met Mineral Trioxide Aggregate (MTA) € 40,49 E64 Afsluiting van open wortelpunt € 43,19 Initiële wortelkanaalbehandeling E77 Initiële wortelkanaalbehandeling, eerste kanaal € 53,99 E78 Initiële wortelkanaalbehandeling, elk volgend kanaal € 27,00 Bleken E90 Inwendig bleken, eerste zitting € 43,19 E95 Inwendig bleken, elke volgende zitting € 16,20 E97 * Uitwendig bleken per kaak € 67,49 E98 Materialen voor thuisbleken Kostprijs Behandeling trauma-element E40 Directe pulpa-overkapping € 27,00 E42 Terugzetten van een verplaatst element na tandheelkundig ongeval € 10,80 E43 * Vastzetten element d.m.v. een spalk na tandheelkundig ongeval € 21,60 E44 Verwijderen spalk € 5,40 Aanbrengen rubberdam E45 Aanbrengen rubberdam € 10,80 Microchirurgische wortelkanaalbehandelingen E31 Snij-/ hoektand € 107,98 E32 Premolaar € 151,17 E33 Molaar € 194,37 E34 * Aanbrengen retrograde vulling € 21,60 E36 * Het trekken van een element met re-implantatie € 75,59 E37 Kijkoperatie € 64,79 Gebruik operatiemicroscoop E86 Gebruik operatiemicroscoop bij wortelkanaalbehandeling € 72,89 Gebruiksklaar maken praktijkruimte E87 Gebruiksklaar maken van praktijkruimte voor wortelkanaalbehandeling € 53,99 VIII Kronen en bruggen (R) a. Inlays en kronen R08 * Eenvlaks composiet inlay € 64,79 R09 * Tweevlaks composiet inlay € 124,18 R10 * Drievlaks composiet inlay € 161,97 R11 * Eenvlaksinlay € 97,18 R12 * Tweevlaksinlay € 151,17 R13 * Drievlaksinlay € 215,96 R14 Toeslag voor aangegoten pin, per pin € 27,00 R24 * Kroon € 237,56 R28 * Endokroon, indirect vervaardigd € 64,79 R29 Roestvrijstalen kroon, kunstharsvoorziening € 53,99 R31 Opbouw plastisch materiaal wortelkanaal € 32,39 R32 * Gegoten opbouw, indirecte methode € 53,99 R33 * Gegoten opbouw, directe methode € 107,98 b. Brugwerk R40 * Eerste brugtussendeel € 161,97 R45 * Tweede en volgende brugdeel in hetzelfde tussendeel € 80,99 R46 * Brugverankering, per anker € 53,99 R49 Toeslag voor brug op vijf- of meer pijlerelementen € 134,98 R50 * Metalen fixatiekap met afdruk € 27,00 R55 * Gipsslot met extra afdruk € 27,00 R60 * Plakbrug zonder preparatie € 107,98 R61 * Plakbrug met preparatie € 161,97 R65 Toeslag voor elk volgende brugdeel in hetzelfde tussendeel € 37,79 R66 Toeslag voor elke volgende bevestiging boven het aantal van twee € 21,60 c. Restauraties diversen R70 Toeslag voor kroon onder bestaand frame-anker € 59,39 R71 * Vernieuwen porseleinen schildje, reparatie metalen/porseleinen kroon in de mond € 59,39 R72 Vernieuwen schildje van plastisch materiaal € 32,39 R73 Aanbrengen extra retentie c.q. pinnen in schildje € 21,60 R74 Opnieuw vastzetten niet plastische restauraties € 21,60 R75 Opnieuw vastzetten plakbrug € 53,99 R76 Toeslag voor gegoten opbouw onder bestaande kroon € 27,00 R77 Moeizaam verwijderen van oud kroon- en brugwerk per (pijler)element € 27,00 d. Schildje van keramiek of kunststof R78 * Schildje van keramiek of kunststof, zonder preparatie € 64,79 R79 * Schildje van keramiek of kunststof, met preparatie € 107,98 e. Temporaire voorzieningen R80 * Temporaire, eerste voorziening € 27,00 R85 * Temporaire, volgende voorziening € 10,80 R90 * Gedeeltelijk voltooid werk Naar gelang het stadium waarin de tandheelkundige werkzaamheden verkeren. IX Kaakgewrichtsbehandelingen (G) a. Kaakgewrichtsklachten (craniomandibulaire dysfunctie) Onderzoek/diagnostiek G01 Uitgebreid functie-onderzoek (UFO) € 134,98 G02 Spieractiviteitsmeting en registratie € 86,38 G03 Gedocumenteerde verwijzing kaakgewrichtsbehandeling € 59,39 Therapie voor kaakgewrichtsklachten (na uitgebreid functie-onderzoek) G61 Instructie spieroefeningen € 53,99 G62 * Occlusale spalk € 145,77 G63 * Repositiespalk € 215,96 G64 Controlebezoek spalk inclusief kleine correcties € 27,00 G65 * Indirect planmatig inslijpen € 296,95 G66 Biofeedbacktherapie € 48,59 G67 Behandeling triggerpoint € 59,39 G33 * Aanbrengen front/hoektandgeleiding € 53,99 Therapie bij kaakgewrichtsklachten (zonder uitgebreid functie-onderzoek) G69 * Opbeetplaat € 59,39 b. Registratiemethoden kaakgewrichtsbehandelingen G10 Eenvoudige beetregistratie volgens middelwaarde vóór of ná enigerlei preparatie € 80,99 Extra in rekening te brengen voor nauwkeurigere bepalingen G11 Scharnierasbepaling € 80,99 G12 Centrale relatiebepaling € 75,59 G13 Protrale/laterale bepalingen € 53,99 G14 Instellen volledig instelbare articulator, pantograaf en registratie € 485,91 G15 Voor het behouden van beethoogte € 27,00 G16 Therapeutische positiebepaling € 27,00 G20 Beetregistratie intra-oraal € 53,99 c. Snurk- en slaapstoornisbeugel G71 * Apparaat voor snurk- en slaapstoornissen (MRA) € 269,95 G72 Controlebezoek MRA € 27,00 G73 * Reparatie MRA met afdruk € 43,19 X Chirurgische ingrepen (inclusief anesthesie) (H) a. Onderdeel A H11 Trekken tand of kies € 40,49 H16 Trekken volgende tand of kies, in dezelfde zitting en hetzelfde kwadrant € 30,23 H21 Kosten hechtmateriaal € 5,76 H26 Hechten weke delen € 59,39 H50 Terugzetten/ terugplaatsen tand of kies, eerste element, exclusief wortelkanaalbehandeling € 53,99 H55 Terugzetten/ terugplaatsen tand of kies, buurelement, exclusief wortelkanaalbehandeling € 16,20 b. Onderdeel B H90 Voorbereiding praktijkruimte ten behoeve van chirurgische verrichtingen vallend onder onderdeel B € 53,99 H35 Moeizaam trekken tand of kies, met mucoperiostale opklap € 64,79 H40 Corrigeren van de vorm van de kaak, per kaak € 48,59 H41 Verwijderen van het lipbandje of tongriempje € 32,39 Wortelpuntoperatie per tandwortel H42 Wortelpuntoperatie, per tandwortel, zonder afsluiting € 64,79 H43 Wortelpuntoperatie, per tandwortel, met ante of retrograde afsluiting € 86,38 H44 Primaire antrumsluiting € 59,39 H59 Behandeling kaakbreuk, per kaak € 75,59 Cyste-operatie H60 Marsupialisatie € 75,59 H65 Primaire sluiting € 145,77 Correctie van het prothesedragende deel per kaak met bijbehorende weke delen H70 Lappige fibromen, Schlotterkamm, tubercorrectie e.d., enkelzijdig per kaak € 75,59 H75 Lappige fibromen, Schlotterkamm, tubercorrectie e.d., dubbelzijdig per kaak € 145,77 H80 Alveolotomie torus, vergelijkbare praeprothetische botcorrecties, enkelzijdig per kaak € 102,58 H85 Alveolotomie torus, vergelijkbare praeprothetische botcorrecties, dubbelzijdig per kaak € 172,77 XI Kunstgebitten (P) P60 Uitgebreid onderzoek naar functioneren van het bestaande kunstgebit € 32,39 P65 Planmatig inslijpen van het bestaande kunstgebit € 27,00 P17 Toeslag voor beetregistratie met specifieke apparatuur € 53,99 P10 * Gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars, 1-4 elementen € 80,99 P15 * Gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars, 5-13 elementen € 161,97 P16 Toeslag voor individuele afdruk met randopbouw bij gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars € 59,39 P18 Toeslag voor gegoten anker bij gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars € 16,20 P34 * Frame kunstgebit, 1-4 elementen € 221,36 P35 * Frame kunstgebit, 5-13 elementen € 302,35 P31 * Wortelkap met stift € 134,98 P32 Toeslag voor maken precisiekoppeling per koppeling c.q. staafhuls € 80,99 P33 Toeslag voor aanbrengen telescoopkroon met precisiekoppeling € 53,99 P40 Toeslag immediaat kunstgebit, kunstgebittarief verhoogd met per immediaat te vervangen element € 13,50 P45 * Noodkunstgebit € 107,98 a. Volledig kunstgebit P21 * Volledig kunstgebit bovenkaak € 161,97 P25 * Volledig kunstgebit onderkaak € 215,96 P30 * Volledig kunstgebit boven- en onderkaak € 350,94 Extra te berekenen bij volledig kunstgebit P36 Individuele afdruk zonder randopbouw € 27,00 P14 Individuele afdruk met randopbouw € 59,39 P37 Frontopstelling in aparte zitting € 32,39 P27 Reoccluderen € 53,99 P28 Naregistratie en remounten € 53,99 P38 Toeslag voor bepaling verticale beethoogte met behulp van specifieke apparatuur € 59,39 P39 Toeslag voor bepaling neutrale zone € 80,99 P41 Toeslag voor relinen van alginaatafdruk € 27,00 P42 Toeslag voor specifieke A-zone-bepaling € 27,00 P43 Toeslag voor extra beetbepaling met waswallen € 32,39 Overige P29 Toeslag te berekenen voor elk element bij een overkappingskunstgebit € 43,19 P06 Tissue conditioning volledig kunstgebit € 37,79 P01 * Opvullen volledig kunstgebit, indirect zonder randopbouw € 37,79 P02 * Opvullen volledig kunstgebit, indirect met randopbouw € 80,99 P03 * Opvullen volledig kunstgebit, direct zonder randopbouw € 53,99 P04 * Opvullen volledig kunstgebit, direct met randopbouw € 80,99 P70 * Opvullen overkappingskunstgebit op natuurlijke peilers zonder staafdemontage € 151,17 P07 * Reparatie volledig kunstgebit, zonder afdruk € 16,20 P08 * Reparatie volledig kunstgebit, met afdruk € 43,19 P56 Tissue conditioning gedeeltelijk kunstgebit of framekunstgebit € 37,79 P51 * Opvullen gedeeltelijk kunstgebit / framekunstgebit, indirect zonder randopbouw € 37,79 P52 * Opvullen gedeeltelijk kunstgebit / framekunstgebit, indirect met randopbouw € 80,99 P53 * Opvullen gedeeltelijk kunstgebit / framekunstgebit, direct zonder randopbouw € 53,99 P54 * Opvullen gedeeltelijk kunstgebit / framekunstgebit, direct met randopbouw € 80,99 P57 * Reparatie gedeeltelijk kunstgebit/ framekunstgebit, zonder afdruk € 16,20 P58 * Reparatie gedeeltelijk kunstgebit/ framekunstgebit, met afdruk € 43,19 P78 * Uitbreiding gedeeltelijk kunstgebit met element(en) tot volledig kunstgebit inclusief afdruk € 43,19 P79 * Uitbreiding gedeeltelijk kunstgebit met element of anker inclusief afdruk € 43,19 XII Tandvleesbehandelingen (T) a. Verrichtingen bij patiënten met tandvleesaandoeningen T11 Onderzoek van het tandvlees met pocketstatus € 143,07 T12 Onderzoek van het tandvlees met parodontiumstatus € 156,57 T21 Grondig reinigen wortel door een tandarts, per element € 29,15 T22 Grondig reinigen wortel door een mondhygiënist, per element € 21,60 T31 Herbeoordeling met pocketstatus, na initiële tandvleesbehandeling € 83,69 T32 Herbeoordeling met parodontiumstatus, na initiële tandvleesbehandeling € 97,18 T33 Uitgebreid bespreken vervolgtraject na herbeoordeling € 43,19 T51 Kort consult nazorg tandvleesbehandeling door eentandarts € 75,59 T52 Kort consult nazorg tandvleesbehandeling door een mondhygiënist € 56,69 T53 Standaard consult nazorg tandvleesbehandeling door een tandarts € 109,06 T54 Standaard consult nazorg tandvleesbehandeling door een mondhygiënist € 82,07 T55 Uitgebreid consult nazorg tandvleesbehandeling door een tandarts € 145,23 T56 Uitgebreid consult nazorg tandvleesbehandeling door een mondhygiënist € 109,06 T60 Evaluatie-onderzoek met pocketstatus € 143,07 T61 Evaluatie-onderzoek met parodontiumstatus € 156,57 Parodontale chirurgie T70 Flapoperatie tussen 2 elementen € 175,47 T71 Flapoperatie, per sextant (één zesde deel) € 269,95 T72 Flapoperatie uitgebreid, per sextant ( één zesde deel) € 323,94 T73 Directe post-operatieve zorg, kort € 53,99 T74 Directe post-operatieve zorg, uitgebreid € 145,23 T75 Post-operatief evaluatie-onderzoek met parodontiumstatus € 140,37 T76 Tuber- of retromolaarplastiek € 67,49 b. Parodontologie in overige situaties (niet vallend onder onderdeel a) Tandvlees chirurgie, niet vallend onder onderdeel a T80 Tandvleestransplantaat € 116,08 T81 Tuber- of retromolaarplastiek € 94,48 T82 Tandvleescorrectie, per element € 51,29 T83 Tandvleescorrectie, per sextant (één zesde deel) € 134,98 Toepassen van regeneratietechniek (exclusief de kosten van aangebrachte materialen) T84 * Aanbrengen regeneratiemateriaal als zelfstandige verrichting, per sextant (één zesde deel) € 323,94 T85 * Aanbrengen regeneratiemateriaal als niet-zelfstandige verrichting, gelijktijdig met flapoperatie in hetzelfde sextant (één zesde deel), per element € 107,98 T86 Operatieve verwijdering van regeneratiemateriaal € 175,47 Parodontale kroonverlengingsprocedure T87 Kroonverlenging per element € 175,47 T88 Kroonverlenging per sextant € 323,94 Directe postoperatieve zorg T89 Directe post-operatieve zorg, kort € 53,99 T90 Directe postoperatieve zorg, uitgebreid € 145,23 Diversen T91 Pocketregistratie € 32,39 T92 Parodontiumregistratie € 64,79 T93 Bacteriologisch onderzoek ten behoeve van tandvleesbehandeling € 37,79 T94 Behandeling tandvleesabces € 72,89 T57 Toepassing lokaal medicament € 80,99 T95 * (Draad)Spalk € 21,60 XIII Implantaten (J) J97 Overheadkosten implantaten € 196,26 J98 Overheadkosten pre-implantologische chirurgie € 111,07 a. Onderzoek, diagnostiek en behandelplanning J01 Initieel onderzoek implantologie € 70,19 J02 Verlengd onderzoek implantologie € 107,98 J03 * Proefopstelling € 145,77 J05 Implantaatpositionering op grond van CT-scan € 48,59 b. I Pre-implantologische chirurgie J08 * Aanbrengen botvervangers in extractie wond € 21,60 J09 * Ophoging bodem bijholte, eerste kaakhelft € 259,15 J10 * Ophoging bodem bijholte, tweede kaakhelft in dezelfde zitting € 161,97 J11 Prepareren donorplaats € 145,77 J12 * Kaakverbreding en/of verhoging in frontregio of eerste kaakhelft € 156,57 J13 * Kaakverbreding en/of verhoging, in tweede kaakhelft in dezelfde zitting € 75,59 J07 Toeslag kosten boren voor eenmalig gebruik kostprijs b. II Pre- en per-implantologische chirurgie: diversen J06 Vrijleggen foramen mentale € 32,39 J15 * Kaakverbreding en/of verhoging in frontregio of eerste kaakhelft € 91,78 J16 * Kaakverbreding en/of verhoging in tweede kaakhelft € 91,78 J17 * Aanvullende ophoging bodem bijholte € 140,37 J18 * Ophoging bodem bijholte orthograad € 64,79 J19 Toeslag esthetische zone € 70,19 c. Implantologische chirurgie J20 * Plaatsen eerste implantaat, per kaak € 210,56 J21 * Plaatsen elk volgend implantaat in dezelfde kaak, door dezelfde wond € 75,59 J22 * Plaatsen elk volgend implantaat in dezelfde kaak, andere wond € 124,18 J23 * Plaatsen eerste Healing Abutment (wondheler) € 80,99 J24 * Plaatsen volgende Healing Abutment (wondheler), dezelfde wond € 27,00 J25 * Plaatsen volgende Healing Abutment (wondheler), andere wond € 48,59 J26 Moeizaam verwijderen implantaat € 178,17 J27 * Vervangen implantaat € 210,56 d. Diversen J30 Bindweefseltransplantaat, eerste € 113,38 J31 Volgende bindweefseltransplantaat € 53,99 J32 * Verwijderen gefractureerd abutment/ occlusale schroef € 124,18 e. Mesostructuur J40 * Twee magneten/drukknoppen € 167,37 J41 * Elke volgende magneet, drukknop € 37,79 J42 * Staaf tussen twee implantaten € 221,36 J43 * Elke volgende staaf tussen implantaten in dezelfde kaak € 70,19 J44 * Plaatsen opbouw ten behoeve van implantaatkroon € 27,00 f. Prothetische behandeling na klikgebit J50 * Boven- en onder klikgebit € 556,10 J51 * Onder-klikgebit € 361,74 J52 * Boven-klikgebit € 361,74 J53 * Omvorming klikgebit € 107,98 J54 * Omvorming klikgebit bij staven tussen twee implantaten € 140,37 J55 * Omvorming klikgebit bij staven tussen drie of vier implantaten € 161,97 J56 * Omvorming klikgebit bij staven tussen meer dan vier implantaten € 188,97 J57 Toeslag vervangings- klikgebit op bestaande stegconstructie tussen twee implantaten € 91,78 J58 Toeslag vervangings- klikgebit op bestaande stegcontructie tussen drie of vier implantaten € 118,78 J59 Toeslag vervangings- klikgebit op bestaande stegcontructie tussen meer dan vier implantaten € 145,77 g. Nazorg implantologie J60 Specifiek consult nazorg implantologie € 59,39 J61 Uitgebreid consult nazorg implantologie € 97,18 h. Prothetische nazorg J70 * Opvullen zonder staafdemontage € 151,17 J71 * Opvullen met staafdemontage op twee implantaten € 188,97 J72 * Opvullen met staafdemontage op drie of vier implantaten € 215,96 J73 * Opvullen met staafdemontage op meer dan vier implantaten € 242,96 J74 * Reparatie zonder staafdemontage € 59,39 J75 * Reparatie met staafdemontage op twee implantaten € 113,38 J76 * Reparatie met staafdemontage op drie of vier implantaten € 140,37 J77 * Reparatie met staafdemontage op meer dan vier implantaten € 167,37 XIV Uurtarieven (U) U10 Tijdtarief begeleiding moeilijk behandelbare patiënten € 145,23 U05 Uurtarief (U10) in eenheden van 5 minuten € 12,10 U20 Second opinion verricht door de Stichting TIP € 177,17 XV Abonnementen (Z) Z10 * Abonnement categorie A per maand € 7,02 Z20 * Abonnement categorie B per maand € 10,80 Z30 * Abonnement categorie C per maand € 14,58 Z40 * Abonnement categorie D per maand € 17,82 Z50 * Abonnement categorie E per maand € 21,60 Z60 * Abonnement categorie F per maand € 5,94 I Consultatie en diagnostiek ( C ) a Diagnostisch onderzoek De verrichtingen in dit hoofdstuk (C11 en C13) zijn inclusief: – het meten en vastleggen van de DPSI-score; – het geven van voorlichting, aanwijzingen en adviezen over preventief gedrag en/of preventieve maatregelen; – het uitvoeren van binnen de verrichtingenlijst niet anders te declareren kleine verrichting(en); – het verwijzen naar een andere zorgverlener C11 en C13 kunnen niet in rekening worden gebracht in het kader van consulten orthodontie. Hiervoor dienen de prestaties en tarieven uit de tariefbeschikking Orthodontie in rekening te worden gebracht. Ad C11) Periodieke controle Ook te berekenen bij intakeconsult van asielzoekers (uitsluitend voor ZRA-verzekerden in de Centrale Opvang). Ad C13) Probleemgericht consult Uitsluitend te berekenen, indien: het consult plaatsvindt op initiatief van de patiënt naar aanleiding van een klacht; en niet zijnde een periodiek preventief onderzoek; en in dezelfde zitting geen andere declarabele verrichting plaatsvindt (met uitzondering van röntgenonderzoek en/ of anesthesie). Niet in combinatie met C11 in rekening te brengen. b Aanvullend diagnostisch onderzoek, algemeen Voor uitgebreid functie-onderzoek kaakgewricht: zie hoofdstuk IX Voor uitgebreid tandvleesonderzoek: zie hoofdstuk XII Voor uitgebreid onderzoek implantologie: zie hoofdstuk XIII Ad C22) Schriftelijke medische anamnese Uitsluitend te berekenen, indien anamnese vereist is na het stellen van de routinevragen betreffende de gezondheidstoestand van de patiënt. Inclusief bespreking met de patiënt en zonodig overleg met zorgaanbieder zijnde huisarts of specialist. Ad C28) Uitgebreid onderzoek t.b.v. opstellen en vastleggenbehandelplan Niet te berekenen in combinatie met C11 of C13 in dezelfde zitting. Voor second opinion in het kader van orthodontie geldt een afwijkende tariefcode (zie tariefbeschikking Orthodontie). Ad C29) Studiemodellen t.b.v. behandelplan Studiemodellen. Afdruk van boven- en onderkaak. De materiaal en/ of techniekkosten dienen separaat in rekening te worden gebracht. Ad C65) Planmatig beslijpen van alle voortanden, per boven- of onderkaak Per zitting in rekening te brengen. c Toeslagen en diversen De codes C80 tot en met C87 kunnen enkel als toeslag worden gedeclareerd in combinatie met (een) andere prestatie(s). Ad C80) Mondzorg aan huis Exclusief vervoer. Ad C84) Voorbereiding behandeling onder algehele narcose Bedoeld voor organisatie van de ingreep onder narcose in een erkend ziekenhuis. Ad C85) Weekendbehandeling Van zaterdag 00.00 uur tot zondag 24.00 uur. Niet in rekening te brengen bij reguliere (niet-incidentele) praktijkwerk tijden. Tevens bedoeld voor algemeen erkende feestdagen of gelijkgestelde dagen in de zin van de Algemene Termijnenwet. Kan ook in combinatie met C86 of C87 worden gedeclareerd. Ad C86) Avondbehandeling Tussen 18.00 - 24.00 uur. Niet in rekening te brengen bij reguliere (niet incidentele) praktijkwerktijden. Kan ook in combinatie met C85 worden gedeclareerd. Ad C87) Nachtbehandeling Tussen 24.00 - 07.00 uur. Kan ook in combinatie met C85 worden gedeclareerd. II Maken en/ of beoordelen foto’s (X) Ad X10) Kleine röntgenfoto Per opname. Voor de intra-orale foto in het kader van Orthodontie geldt een afwijkende tariefcode (zie tariefbeschikking Orthodontie). Ad X21) Kaakoverzichtsfoto Niet voor implantologie in de edentate kaak (zie hiervoor X22). Ad X22) Kaakoverzichtsfoto t.b.v. implantologie in de tandeloze kaak Ad X24) Schedelfoto Ad X25) Maken meerdimensionale kaakfoto Het maken van een meerdimensionale kaakfoto (bijvoorbeeld met een CT-scanner). Deze foto dient uitsluitend te worden genomen indien het maken van een dergelijke opname een meerwaarde heeft ten opzichte van conventionele röntgendiagnostiek. Ad X26) Beoordelen van de meerdimensionale kaakfoto Het beoordelen van de CT-scan en het bespreken met de patiënt. III Preventieve mondzorg (M) Ad M01 Preventieve voorlichting en/ of instructie Het geven van voorlichting of instructie, toegesneden op de desbetreffende patiënt. Voorbeelden hiervan zijn het kleuren van de plaque, het vastleggen van de plaquescore, het geven van voedingsadviezen, het afnemen van een voedingsanamnese en het geven van voorlichting over het afleren van (een) negatieve gewoonte(s). De prestatie wordt uitsluitend naar evenredigheid van de werkelijke behandeltijd voor deze prestatie in tijdseenheden van 5 minuten gedeclareerd. Ad M02 Consult voor evaluatie van preventie De prestatie omvat het (weer) kleuren van plaque, het (weer) vastleggen van de plaquescore en het bijsturen van de (begeleiders van) de patiënt in eerdere instructies. Deze prestatie mag alleen worden gedeclareerd in een zitting volgend op de prestatie ‘preventieve voorlichting en/of instructie’ van minimaal 20 minuten (M01). De prestatie wordt uitsluitend naar evenredigheid van de werkelijke behandeltijd voor deze prestatie in tijdseenheden van 5 minuten gedeclareerd. Ad M03 Gebitsreiniging Het verwijderen van plaque, tandsteen en/of polijsten van tanden, kiezen, implantaten of prothese. De prestatie wordt uitsluitend naar evenredigheid van de werkelijke behandeltijd voor deze prestatie in tijdseenheden van 5 minuten gedeclareerd. Ad M05 Beslijpen en/ of fluorideren melkelement Het beslijpen of toegankelijk maken (slicen) van het gaatje in een element (caviteit), het behandelen van het carieuze dentine (tandbeen) met cariësconserverende middelen en/ of het aanbrengen van een beschermlaag, het fluorideren van het melkelement en het vastleggen en monitoren van de cariëslaesie. Deze prestatie is bedoeld als preventieve maatregel, ter voorkoming van verdere voortschrijding van het carieuze proces (gaatje). Deze prestatie is inclusief de communicatie met of voorlichting van de ouders. Ad M32) Eenvoudig bacteriologisch onderzoek Het nemen van een eenvoudig plaquemonster en het interpreteren van de bacteriologische gegevens. De laboratoriumkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad M10) Fluoridebehandeling methode I De onder- en bovenkaak worden afzonderlijk behandeld (indien slechts één kaak: helft van het tarief). Inclusief voorafgaande mondreiniging. Tevens bedoeld voor applicatie met chloorhexidine. Ad M20) Fluoridebehandeling methode II Onder- en bovenkaak worden gelijktijdig behandeld Inclusief voorafgaande mondreiniging. Tevens bedoeld voor applicatie met chloorhexidine. Ad M61) Mondbeschermer Afdrukken en plaatsing. Inclusief een eventueel benodigde afdruk van de onderkaak t.b.v. occlusiefixatie. Voor de mondbeschermer in het kader van orthodontie geldt een afwijkende tariefcode (zie tariefbeschikking Orthodontie). De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. IV Verdoving (A) Ad A15) Oppervlakte-verdoving Alleen in rekening te brengen indien niet gevolgd door A10. Ad A10) Geleidings- en/of infiltratie-verdoving Niet in rekening te brengen bij chirurgische verrichtingen (Hoofdstuk X, H-codes). Ad A20) Behandeling onder algehele narcose Als tandheelkundige behandelingen onder algehele narcose (anesthesie) worden uitgevoerd, maakt de mondzorgaanbieder hiervoor aanvullende kosten (bijvoorbeeld de inhuur van een anesthesioloog die de patiënt door middel van algehele narcose onder verdoving brengt). Met deze prestatie kunnen die kosten in rekening worden gebracht. De prestatie is inclusief het geven van voorlichting aan de patiënt over de algehele narcose en het uitvoeren van het noodzakelijke medische onderzoek. De tandheelkundige behandeling zelf kan niet in rekening worden gebracht met de prestatie verdoving door middel van algehele narcose (A20); hiervoor dienen de uitgevoerde prestaties uit deze prestatielijst in rekening te worden gebracht. V Verdoving door middel van een roesje (B) Ad B10) Introductie roesje (lachgassedatie) Bedoeld voor de eerste zitting, waarin uitleg wordt gegeven over toepassing de van lachgassedatie. Alleen eenmalig in rekening te brengen bij de eerste zitting. Ad B11) Toediening roesje (lachgassedatie) Per zitting in rekening te brengen. Ad B12) Overheadkosten roesje (lachgassedatie) Per zitting in rekening te brengen. VI Vullingen (V) Ad V50) Droogleggen van elementen door middel van een rubberen lapje Ongeacht het aantal elementen per aangebrachte cofferdam (lapje). Ad V60) Indirecte pulpa-overkapping Indirecte pulpa-overkapping: Hieronder wordt verstaan: het excaveren van cariës profunda en het aanbrengen van een cementbodem, al dan niet onder insluiting van vitaliteitsconserverende middelen. Ad V70) Parapulpaire stift Tarief ook van toepassing bij parodontale regeneratietechnieken. Stiften kunnen tegen kostprijs apart in rekening worden gebracht. Ad V80) Wortelkanaalstift Stiften kunnen tegen kostprijs apart in rekening worden gebracht. Ad V85) Elke volgende wortelkanaalstift in hetzelfde element Stiften kunnen tegen kostprijs apart in rekening worden gebracht. Ad V11) Eénvlaksvulling Inclusief eventuele onderlaag en afwerking. Ad V12) Tweevlaksvulling Inclusief eventuele onderlaag en afwerking. Ad V13) Drievlaksvulling Hieronder valt ook de hoekopbouw (klasse IV) in front. Inclusief eventuele onderlaag en afwerking. Ad V14) Kroon van plastisch materiaal Drie- of meervlaksvulling waarin ten minste twee knobbels c.q. beide incisale hoeken zijn opgenomen, met anatomische vormgeving. Inclusief eventuele onderlaag. Ad V15) Aanbrengen schildje van tandkleurig plastisch materiaal Directe labiale veneering: veneering van het labiale vlak door middel van composiet of confectie kunststofschildje in één zitting, inclusief etsen (voor indirecte labiale veneering, zie R78 en R79). Ad V20) Etsen ten behoeve van composietvulling Aanbrengen van een glazuur- en/of dentine bonding agent, inclusief het polijsten van de composietvulling. Ad V21) Etsen in combinatie met etsbare onderlaag ten behoeve van composiet vulling Verwijdering smeerlaag, applicatie van bijvoorbeeld: carboxylaat; glasionomeercement; etsen, aanbrengen van bonding agent ten behoeve van composietvulling, inclusief het polijsten van de vulling (niet in combinatie met V20 in rekening te brengen). Ad V30) Sealen eerste element Inclusief etsen. Ad V35) Sealen volgende element in dezelfde zitting In dezelfde zitting. Inclusief etsen. Ad V40) Het polijsten van amalgaamvullingen, bijwerken van oude composietvullingen, behandeling van gevoelige tandhalzen en applicatie van medicament Per element. Polijsten van amalgaam vullingen slechts in rekening te brengen bij nog niet eerder gepolijste vullingen. VII Wortelkanaalbehandelingen (E) Naast de verrichtingen uit het hoofdstuk wortelkanaalbehandelingen kunnen in dezelfde zitting geen prestaties uit andere hoofdstukken in rekening worden gebracht, met uitzondering van de prestaties C84 tot en met C87 en de codes ten behoeve van de verrichtingen die niet zijn inbegrepen in de verrichtingen van hoofdstuk VII. De verrichtingen uit het hoofdstuk VII zijn exclusief: – anesthesie – röntgenologische verrichtingen – verrichtingen die noodzakelijk zijn ter voorbereiding van de wortelkanaalbehandeling – kosten bijzondere materialen, zoals MTA – definitieve restauratie – isolatie d.m.v. rubberdam Voor algemene bepalingen bij dit hoofdstuk zie pagina 64 a Onderzoek, diagnostiek en behandelplanning Ad E01) Wortelkanaalbehandeling consult Onderzoek naar de oorzaak van de klacht, vaststellen van de DETI-score en bespreken endondontisch behandelplan; Ad E02) Uitgebreid wortelkanaalbehandeling consult Onderzoek naar de oorzaak van de klacht, vaststellen van de DETI-score, invullen Classificatie Endodontische Behandeling, bespreken endodontisch behandelplan, beslissen over verwijzing en eventueel opstellen verwijsbrief. Alleen in rekening te brengen bij DETI-B. Niet in combinatie met code E77 en E78 in rekening te brengen. Ad E03) Consult na tandheelkundig ongeval Uitgebreid consult volgens Richtlijn Dentaal Trauma, niet in combinatie met E01 en E02 in rekening te brengen. b Wortelkanaalbehandeling Pulpabehandeling met als doel behoud van vitaliteit Ad E60) Geheel of gedeeltelijk weghalen pulpa-weefsel Totale of partiële pulpotomie: het verwijderen van het beschadigde en geïnfecteerde tandweefsel, het controleren van de bloeding en het aanbrengen van een hermetisch afsluitend restauratiemateriaal. Wortelkanaalbehandeling element met volgroeide wortelpunt, ongecompliceerd Ad E04) Toeslag voor kosten bij gebruik van roterende nikkel-titanium instrumenten Bij eenmalig gebruik per behandeling te berekenen. Alleen in combinatie met de codes E13, E14, E16, E17 en E61 in rekening te brengen. Ad E13) Wortelkanaalbehandeling per element met 1 kanaal Hieronder wordt verstaan: het openen van de tandholte (pulpakamer), lengte bepalen, vormgeven, irrigeren, en aanbrengen van een kanaalvulling van gutta-percha in combinatie met een wortelkanaalcement Ad E14) Wortelkanaalbehandeling per element met 2 kanalen Hieronder wordt verstaan: het openen van de tandholte (pulpakamer), lengte bepalen, vormgeven, irrigeren, en aanbrengen van een kanaalvulling van gutta-percha in combinatie met een wortelkanaalcement Ad E16) Wortelkanaalbehandeling per element met 3 kanalen Hieronder wordt verstaan: het openen van de tandholte (pulpakamer), lengte bepalen, vormgeven, irrigeren, en aanbrengen van een kanaalvulling van gutta-percha in combinatie met een wortelkanaalcement Ad E17) Wortelkanaalbehandeling per element met 4 of meer kanalen Hieronder wordt verstaan: het openen van de tandholte (pulpakamer), lengte bepalen, vormgeven, irrigeren, en aanbrengen van een kanaalvulling van gutta-percha in combinatie met een wortelkanaalcement Ad E85) Elektronische lengtebepaling Per element in rekening te brengen. Ad E19) Insluiten calciumhydroxide per element, per zitting Indien de behandeling niet in één zitting wordt voltooid mag E19 in rekening worden gebracht. Dit omvat tevens het weer verwijderen van calciumhydroxide en het controleren van de preparatielengtes en referentiepunten in de volgende zitting. Inclusief aanbrengen en/of verwijderen tijdelijke restauratie. Niet te declareren in combinatie met de codes E61, E62, E63, E77 en E78. Ad E66) Wortelkanaalbehandeling van melkelement Per melkelement met bijvoorbeeld calciumhydroxide. Toeslagen bij complicaties bij wortelkanaalbehandelingen Alleen te declareren bij DETI-score B en klasse II of III van de Classificatie. Ad E51) Verwijderen van kroon of brug Het verwijderen van een kroon of brug voorafgaande aan het uitvoeren van een wortelkanaalbehandeling met als doel het behoud van de bestaande kroon of brug. Hieronder valt niet het doorslijpen van de kroon of brug. Per element in rekening te brengen. Ad E52) Moeilijke wortelkanaal opening Toeslag die in rekening mag worden gebracht bij een moeilijke wortelkanaalopening veroorzaakt door aanwezigheid van: – gegoten, goudporseleinen of keramische vulling – gegoten stiftopbouw – composietopbouw in de tandholte (pulpakamer) – extreme inclinatie (>30°) – zeer beperkte mondopening (<30 mm) Ad E53) Verwijderen van wortelstift Het verwijderen van een wortelstift van metaal, koolstofvezel, glasvezel of keramiek die in het kanaal is gecementeerd met een definitief bevestigingscement. Per kanaal. Ad E54) Verwijderen van wortelkanaalvulmateriaal Revisie van een in een eerder stadium voltooide wortelkanaalbehandeling. Per kanaal. Ad E55) Behandeling dichtgeslibd of verkalkt wortelkanaal In rekening te brengen bij kanalen die niet zichtbaar zijn op röntgenfoto en onmogelijk om in eerste instantie met een vijl # 10 te penetreren. Per kanaal. Ad E56) Voortgezette behandeling met iatrogene schade Behandeling afgebroken door vorige of verwijzende zorgaanbieder in verband met gecalcificeerde kanalen, ledges, afgebroken instrumenten, apicale transportatie, perforatie, etc. Per kanaal in rekening te brengen. Ad E57) Behandeling van element met uitzonderlijke anatomie Van toepassing bij: – C- of S- vorm – Dens in dente – Dilaceratie – Interne resorptie met perforatie – Taurodontie Per element. Apexificatieprocedure van element met onvolgroeide wortelpunten Ad E61) Behandelen van open wortelpunt met calciumhydroxide, eerste zitting Hieronder wordt verstaan: het openen van de tandholte (pulpakamer), lengte bepalen, vormgeven, irrigeren en het aanbrengen van calciumhydroxide. Ad E62) Behandelen van open wortelpunt met calciumhydroxide, elke volgende zitting Het opnieuw openen van de tandholte (pulpakamer), controleren van een apicale barrière, irrigeren en het verversen van calciumhydroxide. Ad E63) Toeslag voor afsluiting met Mineral Trioxide Aggregate (MTA) Het aanbrengen van een apicale barrière met behulp van MTA, inclusief extraradiculaire matrijs van bijv. calciumsulfaat. De kosten voor MTA dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad E64) Afsluiting van open wortelpunt Obturatie van element met apexficatie: door het vullen met gutta-percha en cement. Initiële wortelkanaalbehandeling Ad E77) Initiële wortelkanaalbehandeling, eerste kanaal Alleen in rekening te brengen n spoedeisende gevallen tijdens waarneming. Hieronder wordt verstaan: openen tandholte (pulpakamer), extirpatie, toegankelijk maken van kanalen voor irrigatie, irrigeren en het insluiten van calciumhydroxide (inclusief tijdelijke afsluiting). Ad E78) Initiële wortelkanaalbehandeling, elk volgend kanaal Alleen in rekening te brengen in spoedeisende gevallen tijdens waarneming. Hieronder wordt verstaan: openen tandholte (pulpakamer), extirpatie, toegankelijk maken van kanalen voor irrigatie, irrigeren en het insluiten van calciumhydroxide (inclusief tijdelijke afsluiting). Bleken Ad E90) Inwendig bleken, eerste zitting Dit omvat: het verwijderen van vulmateriaal uit de tandholte (pulpakamer) en het coronale deel van het wortelkanaal, het aanbrengen een lekvrije onderlaag en het insluiten van bleekmateriaal. Per element in rekening te brengen. Ad E95) Inwendig bleken, elke volgende zitting Ad E97) Uitwendig bleken, per kaak Dit omvat: afdrukken, plaatsen bleekhoes en gebruiksinstructie. Ongeacht het aantal elementen per kaak. Materialen voor thuisbleken, verkregen van de zorgaanbieder, kunnen tegen kostprijs apart in rekening gebracht worden met prestatie E98. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad E98) Materialen voor thuisbleken Tegen kostprijs in rekening te brengen (in combinatie met E97). Behandeling trauma-element Ad E40) Directe pulpa-overkapping Alleen geïndiceerd bij trauma-elementen met een pulpa-expositie in niet-geïnfecteerd dentine waarbij op de dag van het trauma een hermetisch afsluitende restauratie kan worden aangebracht. Ad E42) Terugzetten verplaatst element na tandheelkundig ongeval Repositie geluxeerd element: het manueel of met behulp van extractietang reponeren van een geluxeerd element. Ad E43) Vastzetten element d.m.v. een spalk na tandheelkundig ongeval Het aanbrengen van een fixatiespalk van draad en/of composiet (inclusief etsen), per verbinding. De materiaal- en/ of techniekkosten van de (draad)spalk dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad E44) Verwijderen spalk Hieronder wordt verstaan het verwijderen van de spalk, wegslijpen composiet en het polijsten van de elementen. Aanbrengen rubberdam Ad E45) Aanbrengen rubberdam Inclusief het aanbrengen van een extra barrière in het geval dat er onvoldoende isolatie verkregen kan worden met rubberdam alleen. Microchirurgische wortelkanaalbehandelingen Ad E31) Snij-/hoektand Hieronder wordt verstaan het uitvoeren van een flap, het toegankelijk maken van de wortelpunt d.m.v. een osteo-ectomie, het verwijderen van ontstekingsweefsel en het aanbrengen van hechtingen. De verrichtingen zijn exclusief het gebruik van de operatiemicroscoop (E86) en het gebruiksklaar maken van de praktijkruimte (E87). Ad E32) Premolaar Hieronder wordt verstaan het uitvoeren van een flap, het toegankelijk maken van de wortelpunt d.m.v. een osteo-ectomie, het verwijderen van ontstekingsweefsel en het aanbrengen van hechtingen. De verrichtingen zijn exclusief het gebruik van de operatiemicroscoop (E86) en het gebruiksklaar maken van de praktijkruimte (E87). Ad E33) Molaar Hieronder wordt verstaan het uitvoeren van een flap, het toegankelijk maken van de wortelpunt d.m.v. een osteo-ectomie, het verwijderen van ontstekingsweefsel en het aanbrengen van hechtingen. De verrichtingen zijn exclusief het gebruik van de operatiemicroscoop (E86) en het gebruiksklaar maken van de praktijkruimte (E87). Ad E34) Aanbrengen retrograde vulling Het aanbrengen van een retrograde restauratie van een lekvrij materiaal, per kanaal. De materiaal- en/ of techniekkosten (specifiek materiaal zoals MTA) dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad E36) Het trekken van een element met re-implantatie Exclusief het eventueel sluiten van de perforatie of het aanbrengen van een retrograde afsluiting en exclusief het aanbrengen van een spalk. De materiaal- en/ of techniekkosten (specifiek materiaal zoals MTA) dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad E37) Kijkoperatie Diagnostische flap: kijkoperatie ter inspectie van wortelfracturen, perforaties etc. Gebruik operatiemicroscoop Ad E86) Gebruik operatiemicroscoop bij wortelkanaalbehandeling Per zitting. Gebruiksklaar maken praktijkruimte Ad E87) Gebruiksklaar maken van praktijkruimte voor wortelkanaalbehandeling Het voor chirurgische behandeling van het wortelkanaal gereed maken van de praktijkruimte in verband met de vereiste steriliteit. Uitsluitend in rekening te brengen indien bijzondere en specifieke maatregelen worden toegepast zoals het geheel afdekken van de patiënt of speciale kleding voor de operateur en assistente. VIII Kronen en bruggen (R) De hieronder vermelde tarieven zijn, indien van toepassing, inclusief noodvoorziening. a Inlays en kronen Ad R08 Eenvlaks composiet inlay Vervaardiging, napolymerisatie buiten de mond en plaatsing in dezelfde zitting, inclusief etsen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R09 Tweevlaks composiet inlay Vervaardiging, napolymerisatie buiten de mond en plaatsing in dezelfde zitting, inclusief etsen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R10 Drievlaks composiet inlay Vervaardiging, napolymerisatie buiten de mond en plaatsing in dezelfde zitting, inclusief etsen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R11 Eenvlaksinlay Van gegoten metaal, kunststof of (glas-) keramiek, inclusief noodvoorziening. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R12 Tweevlaksinlay Van gegoten metaal, kunststof of (glas-) keramiek, inclusief noodvoorziening. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R13 Drievlaksinlay Van gegoten metaal, kunststof of (glas-) keramiek, inclusief noodvoorziening. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R14 Toeslag voor aangegoten pin, per pin Bijvoorbeeld pinledge-, pinlay preparatie. Ad R24 Kroon Het prepareren voor het plaatsen van een kroon die het element geheel of gedeeltelijk bedekt (respectievelijk een totale omslijping en een omslijping van tenminste drie vlakken) en het plaatsen van de kroon. Tot deze prestatie behoort het beslijpen, het afdrukken en maken van een standaard beetregistratie, het bepalen van de kleur, het passen en plaatsen van zowel de noodvoorziening als de kroon en de benodigde tandvleescorrecties. De kroon is van metaal, keramiek of een combinatie daarvan. Deze prestatie dient ook in rekening te worden gebracht indien de kroon als brugpijler wordt gebruikt. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R28 Endokroon, indirect vervaardigd Inclusief preparatie, afdruk en plaatsing, inclusief noodvoorziening. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R29 Roestvrijstalen kroon, kunstharsvoorziening Bedoeld als definitief geplaatste confectiekroon. Ad R31 Opbouw plastisch materiaal wortelkanaal Opbouw plastisch materiaal. Voor voor parapulpaire stift of stift in wortelkanaal, zie V70, V80 en V85. Ad R32 Gegoten opbouw, indirecte methode Inclusief noodvoorziening. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R33 Gegoten opbouw, directe methode Inclusief noodvoorziening. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. b Brugwerk Ad R40 Eerste brugtussendeel De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R45 Tweede en volgende brugdeel in hetzelfde tussendeel De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R46 Brugverankering, per anker Intracoronaire brugverankering: bijvoorbeeld volgens UDA-systeem. Voor dummy zie respectievelijk R40 en R45. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R49 Toeslag voor brug op vijf- of meer pijlerelementen Ad R50 Metalen fixatiekap met afdruk Ongeacht het aantal kappen per brug. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R55 Gipsslot met extra afdruk Niet in combinatie met R50. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R60 Plakbrug, zonder preparatie Eén dummy met bevestiging aan één of twee elementen. Pontic met of zonder metalen retentierooster, aan pijlerelementen bevestigd door middel van composiet/etstechniek, inclusief etsen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R61 Plakbrug, met preparatie Eén dummy met bevestiging aan twee elementen. Pontic met of zonder metalen retentierooster, aan pijlerelementen bevestigd door middel van composiet/etstechniek, inclusief etsen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R65 Toeslag voor elk volgende brugtussendeel in hetzelfde tussendeel Ad R66 Toeslag voor elke volgende bevestiging boven het aantal van twee c Restauraties diversen Ad R70 Toeslag voor kroon onder bestaand frame-anker Toeslag in rekening te brengen bovenop kroontarief. Ad R71 Vernieuwen porselein schildje, reparatie metalen/porseleinen kroon in de mond De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R72 Vernieuwen schildje van plastisch materiaal Ad R73 Aanbrengen extra retentie c.q. pinnen in schildje Ad R74 Opnieuw vastzetten niet plastische restauraties Ad R75 Opnieuw vastzetten plakbrug Ad R76 Toeslag voor gegoten opbouw onder bestaande kroon Ad R77 Moeizaam verwijderen van oud kroon- en brugwerk per (pijler)element d Schildje van keramiek of kunststof Indirect vervaardigd schildje van composiet, kunststof of (glas-)keramiek, bevestigd door middel van composiet/etstechniek inclusief etsen. Ad R78 Schildje van keramiek of kunststof, zonder preparatie Voor directe labiale veneering, zie V15. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R79 Schildje van keramiek of kunststof, met preparatie Inclusief noodvoorziening. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. e Temporaire voorzieningen Alleen in rekening te brengen voor een noodvoorziening die: a. geen onderdeel vormt van zelf aangevangen kroon- en brugwerk, of b. een semi-permanent karakter heeft, gewoonlijk extern en indirect vervaardigd. Ad R80 Temporaire, eerste voorziening De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R85 Temporaire, volgende voorziening De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad R90 Gedeeltelijk voltooid werk Naar gelang het stadium waarin de tandheelkundige werkzaamheden verkeren. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. IX Kaakgewrichtbehandelingen (G) Op de tarieven in onderdeel a (craniomandibulaire dysfunctie) zijn de Algemene Bepalingen van toepassing die te vinden zijn op pagina 68. a Kaakgewrichtsklachten (craniomandibulaire dysfunctie) Onderzoek/diagnostiek Ad G01 Uitgebreid functie-onderzoek (UFO) Naar aanleiding van een klacht, suspect voor craniomandibulaire dysfunctie. Ad G02 Spieractiviteitsmeting en registratie Meting en registratie van spieractiviteit. Ad G03 Gedocumenteerde verwijzing voor kaakgewrichtsbehandeling Uitsluitend in rekening te brengen indien voorafgaand een uitgebreid functie-onderzoek heeft plaatsgevonden. Therapie voor kaakgewrichtsklachten (na uitgebreid functie-onderzoek) Ad G61 Instructie spieroefeningen Bewegingstherapie voor de kauwspieren. Ad G62 Occlusale spalk Afdrukken, registratie, plaatsen en instructie. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad G63 Repositiespalk Afdrukken, registratie, plaatsen en instructie. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad G64 Controlebezoek spalk inclusief kleine correcties Consult na plaatsen van spalk, inclusief kleine correcties. Ad G65 Indirect planmatig inslijpen Afdrukken, registratie, model-analyse, opstellen inslijpplan en inslijpen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad G66 Biofeedbacktherapie Per zitting. Ad G67 Behandeling triggerpoint Bijvoorbeeld injectietechniek, inclusief onderzoek. Ad G33 Aanbrengen front/hoektandgeleiding Bijvoorbeeld door middel van palatinale schildjes, per element. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Therapie voor kaak (zonder uitgebreid functie-onderzoek) Ad G69 Opbeetplaat Afdrukken, registratie, plaatsen en instructie. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. b Registratiemethoden kaakgewrichtsbehandelingen De hieronder vermelde tarieven voor code G10 t/m G20 zijn inclusief kosten van tandtechnische werkzaamheden al of niet in eigen beheer uitgevoerd. Ad G10 Eenvoudige beetregistratie volgens middelwaarde vóór of ná enigerlei preparatie Extra-oraal, quick mount. Hieronder wordt verstaan: het overbrengen van de positie van de bovenkaak in de schedel ten opzichte van de arbitraire intercondylaire as naar een middelwaarde articulator met behulp van face- of earbow, exclusief modellen. Extra in rekening te brengen voor nauwkeurigere bepalingen Ad G11 Scharnierasbepaling Met behulp van hinge-axis locator en bepalen derde referentiepunt. Ad G12 Centrale relatiebepaling Het ondermodel tegenover het bovenmodel ingipsen met behulp van drie wasbeten. Hierbij wordt uitgegaan van splitcast in het bovenmodel. Ad G13 Protrale/laterale bepalingen Lateraal links en rechts en protraal, waarna de condylushelling en de Bennethoek worden ingesteld. Ad G14 Instellen volledig instelbare articulator, pantograaf en registratie Bijvoorbeeld Stuartregistratie, Denar. Ad G15 Voor het behouden van beethoogte Bijvoorbeeld door kunsthars of stents mal of het laten staan van occlusiedeel op element en antagonist. Ad G16 Therapeutische positiebepaling Opnieuw bepalen van de therapeutische positie van de onderkaak ten opzichte van de bovenkaak door middel van een wasbeet en opnieuw ingipsen. Ad G20 Beetregistratie intra-oraal Bijvoorbeeld pijlpuntregistratie. c Snurk- en slaapstoornisbeugel Voor de algemene bepalingen van onderdeel c zie pagina 69 Ad G71 Apparaat voor snurk- en slaapstoornisbeugel (MRA) De techniekkosten voor het MRA mogen apart in rekening worden gebracht. Ad G72 Controlebezoek MRA Ad G73 Reparatie MRA met afdruk De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. X Chirurgische ingrepen (H) (inclusief anesthesie) a Onderdeel A. H11 kan niet in rekening worden gebracht voor extracties in het kader van orthodontie. Hiervoor gelden afwijkende prestaties (zie tariefbeschikking Orthodontie). De verrichtingen in hoofdstuk X zijn inclusief anesthesie. Ad H11 Trekken tand of kies Inclusief (eventueel) hechten, kosten hechtmateriaal en wondtoilet. Ad H16 Trekken volgende tand of kies, in dezelfde zitting en hetzelfde kwadrant Inclusief (eventueel) hechten, kosten hechtmateriaal en wondtoilet. Ad H21 Kosten hechtmateriaal Extra in rekening te brengen bij verrichtingen uit hoofdstuk H, met uitzondering van de codes H11 en H16. Per H-code verrichting eenmaal te berekenen. Niet van toepassing bij verrichtingen uit andere hoofdstukken. Ad H26 Hechten weke delen Bijvoorbeeld liphechtingen inclusief wondtoilet. Ad H50 Terugzetten/ terugplaatsen tand of kies, eerste element exclusief wortelkanaalhandeling Inclusief tijdelijke fixatie ongeacht de methodiek; inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H55 Terugzetten/ terugplaatsen tand of kies, buurelement, exclusief wortelkanaalbehandeling Terugzetten/ terugplaatsen element exclusief pulpabehandeling, eerste element b Onderdeel B. Ad H90 Voorbereiding praktijkruimte ten behoeve van chirurgische verrichtingen vallend onder onderdeel B. Het voor chirurgie gereed maken van de praktijkruimte in verband met de vereiste steriliteit. Uitsluitend in rekening te brengen indien bijzondere maatregelen worden toegepast, vergelijkbaar met inrichting operatiekamer. Ad H35 Moeizaam trekken tand of kies, met mucoperiostale opklap Inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H40 Corrigeren van de vorm van de kaak, per kaak Correctie processus alveolaris. Als zelfstandige verrichting, inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H41 Verwijderen van het lipbandje of tongriempje Frenulum extirpatie. Inclusief hechtingen en wondtoilet. Wortelpuntoperatie per tandwortel Ad H42 Wortelpuntoperatie, per tandwortel, zonder afsluiting Het verrichten van een apexresectie na een endodontische behandeling; maximaal 2 apices per element in rekening te brengen; inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H43 Wortelpuntoperatie, per tandwortel, met ante of retrogradeafsluiting Het verrichten van een apexresectie na een endodontische behandeling; maximaal 2 apices per element in rekening te brengen; inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H44 Primaire antrumsluiting Het zodanig hechten dat de randen van het slijmvlies zonder spanning aansluiten; inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H59 Behandeling kaakbreuk, per kaak Fractuur van processus alveolaris. Als zelfstandige verrichting; inclusief hechtingen en wondtoilet. Cyste-operatie Ad H60 Marsupialisatie Inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H65 Primaire sluiting Inclusief hechtingen en wondtoilet. Correctie van het prothesedragende deel per kaak met bijbehorende weke delen Ad H70 Lappige fibromen, Schlotterkamm, tubercorrectie e.d., enkelzijdig per kaak Inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H75 Lappige fibromen, Schlotterkamm, tubercorrectie e.d., dubbelzijdig per kaak Inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H80 Alveolotomie torus, vergelijkbare praeprothetische botcorrecties, enkelzijdig per kaak Inclusief hechtingen en wondtoilet. Ad H85 Alveolotomie torus, vergelijkbare praeprothetische botcorrecties, dubbelzijdig per kaak Inclusief hechtingen en wondtoilet. XI Kunstgebitten (P) Ad P60 Uitgebreid onderzoek naar functioneren van het bestaand kunstgebit Bijvoorbeeld controle beethoogte, occlusie/articulatieonderzoek. Voor eenvoudige klachtenbehandeling: zie C13. Ad P65 Planmatig inslijpen van bestaand kunstgebit Ad P17 Toeslag voor beetregistratie met specifieke apparatuur Bijvoorbeeld pijlpuntregistratie. Ad P10 Gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars, 1-4 elementen Vanaf eerste consultatie t/m plaatsing inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing, inclusief relatiebepaling en eventuele gebogen ankers. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P15 Gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars, 5-13 elementen Vanaf eerste consultatie t/m plaatsing inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing, inclusief relatiebepaling en eventuele gebogen ankers. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P16 Toeslag voor individuele afdruk met randopbouw bij gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars Ad P18 Toeslag voor gegoten anker bij gedeeltelijk kunstgebit van kunsthars Inclusief eventueel inslijpen steun. Ad P34 Frame kunstgebit, 1-4 elementen Vanaf eerste consultatie t/m plaatsing inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing, inclusief ontwerp, steunen inslijpen, individuele afdruk en relatiebepaling. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P35 Frame kunstgebit, 5-13 elementen Vanaf eerste consultatie t/m plaatsing inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing, inclusief ontwerp, steunen inslijpen, individuele afdruk en relatiebepaling. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P31 Wortelkap met stift Bij frame- of overkappingsprothese. Bijvoorbeeld Richmondkap. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P32 Toeslag maken precisiekoppeling, per koppeling c.q. staafhuls Bij frame- of overkappingsprothese. Matrix en patrix als één deel te berekenen. Ad P33 Toeslag voor aanbrengen telescoopkroon met precisiekoppeling Bij frame- of overkappingsprothese. Extra boven kroontarief. Ad P40 Toeslag immediaatkunstgebit, kunstgebittarief verhoogd met per immediaat te vervangen element – Exclusief extracties en opvullen; – Inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing; – Voor maximaal 8 elementen per kaak te declareren. Voor een immediaatkunstgebit is het maximumtarief van de betreffende prothese van toepassing (geldend vanaf eerste consultatie t/m plaatsing inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing), verhoogd met een toeslag per immediaat te vervangen element. Ad P45 Noodkunstgebit Boven- of onderprothese voor de tandeloze patiënt, bedoeld als tijdelijke voorziening ter overbrugging van een langere periode voorafgaand aan het plaatsen van een definitief kunstgebit. Het maximumtarief van een noodprothese geldt voor een boven- of onderprothese voor de edentate patiënt, bedoeld als tijdelijke voorziening. Het maximumtarief is ook van toepassing voor een immediaatprothese waarbij in een kaak meer dan 8 elementen immediaat worden vervangen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. a Volledig kunstgebit Ad P21 Volledig kunstgebit bovenkaak Vanaf eerste consultatie tot en met plaatsing – inclusief beetbepaling zonder specifieke apparatuur; – inclusief per kaak waarbij niet meer dan 8 elementen immediaat worden vervangen; – inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P25 Volledig kunstgebit onderkaak Vanaf eerste consultatie tot en met plaatsing – inclusief beetbepaling zonder specifieke apparatuur; – inclusief per kaak waarbij niet meer dan 8 elementen immediaat worden vervangen; – inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P30 Volledig kunstgebit, boven- en onderkaak Vanaf eerste consultatie tot en met plaatsing – inclusief beetbepaling zonder specifieke apparatuur; – inclusief per kaak waarbij niet meer dan 8 elementen immediaat worden vervangen; – inclusief nazorg gedurende twee maanden na plaatsing. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Extra te berekenen bij volledig kunstgebit Ad P36 Individuele afdruk zonder randopbouw Per werkstuk. Ad P14 Individuele afdruk met randopbouw Per werkstuk. Ad P37 Frontopstelling in aparte zitting Het individueel opstellen van de frontelementen als extra handeling, voorafgaand aan volledige opstelling en passen in was. Ad P27 Reoccluderen Inslijpen van de geperste prothese in articulator vóór plaatsing. Ad P28 Naregistratie en remounten Terugplaatsen van de prothese in de articulator ná plaatsing en na nieuwe registratie met specifieke apparatuur (voor inslijpen na remounten: zie P65). Bijzondere methoden Ad P38 Toeslag voor bepaling verticale beethoogte met behulp van specifieke apparatuur Bijvoorbeeld met behulp van Timmerse schroef. Ad P39 Toeslag voor bepaling neutrale zone Bijvoorbeeld volgens methode van Beresin&Schiesser. Ad P41 Toeslag voor relinen van alginaatafdruk Ad P42 Toeslag voor specifieke A-zone-bepaling A-zone-bepaling en inkerving van gipsmodel, gevolgd door aanpassing van individuele lepel met behulp van schellakrand. Ad P43 Toeslag voor extra beetbepaling met waswallen Inclusief aanbrengen van lipvulling. Overkappingskunstgebit Ad P29 Toeslag te berekenen voor elk element bij een overkappingskunstgebit Inclusief afprepareren, vullen en polijsten. Ad P06 Tissue conditioning volledige kunstgebit Het aanbrengen van weekblijvende basismaterialen in bestaande prothese. Ad P01 Opvullen volledig kunstgebit, indirect zonder randopbouw De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P02 Opvullen volledig kunstgebit, indirect met randopbouw De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P03 Opvullen volledig kunstgebit, direct zonder randopbouw De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P04 Opvullen volledig kunstgebit, direct met randopbouw De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P70 Opvullen overkappingskunstgebit op natuurlijke peilers zonder staafdemontage Mits de peilers onderling zijn voorzien van een stegverbinding, ongeacht het aantal peilers. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P07 Reparatie volledig kunstgebit zonder afdruk De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P08 Reparatie volledig kunstgebit met afdruk De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P56 Tissue conditioning gedeeltelijk kunstgebit of framekunstgebit Het aanbrengen van weekblijvende basismaterialen in bestaande prothese. Ad P51 Opvullen gedeeltelijk kunstgebit/ framekunstgebit, indirect zonder randopbouw De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P52 Opvullen gedeeltelijk kunstgebit/ framekunstgebit, indirect met randopbouw De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P53 Opvullen gedeeltelijk kunstgebit/ framekunstgebit, direct zonder randopbouw De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P54 Opvullen gedeeltelijk kunstgebit/ framekunstgebit, direct met randopbouw De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P57 Reparatie gedeeltelijk kunstgebit/ framekunstgebit zonder afdruk De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P58 Reparatie gedeeltelijk kunstgebit/ framekunstgebit met afdruk De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P78 Uitbreiding gedeeltelijk kunstgebit met element(en) tot volledige kunstgebit inclusief afdruk De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad P79 Uitbreiding gedeeltelijk kunstgebit met element of anker inclusief afdruk De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. XII Tandvleesbehandelingen (T) Algemeen: De verrichtingen en tarieven uit hoofdstuk XII zijn exclusief: – röntgenologische verrichtingen (hoofdstuk II); – de kostprijs van materialen ten behoeve van toepassing van regeneratietechnieken; – de kostprijs van specifiek laboratoriumonderzoek ten behoeve van bacteriologische testen. De tarieven zijn inclusief instructie mondhygiëne. Onderdeel a van dit hoofdstuk betreft de in rekening te brengen verrichtingen en tarieven voor onderzoek, diagnostiek, behandeling en nazorg van patiënten met tandvleesaandoeningen (geregistreerde DPSI-score 3 of score 4) volgens bestaande protocollen; op dit onderdeel zijn de Algemene Bepalingen van toepassing die te vinden zijn op pagina 72. Onderdeel b betreft de in rekening te brengen verrichtingen en tarieven voor specifieke parodontale behandelingen, ongeacht de gemeten gemodificeerde DPSI-score. a Verrichtingen bij patiënten met tandvleesaandoeningen Verrichtingen bij patiënten met parodontale aandoeningen (DPSI-meeting: score 3 of 4). Naast de verrichtingencodes uit Onderdeel A kunnen de codes C11, C13, C22, C28, M10 en M20 niet in rekening worden gebracht. Uitzondering hierop is C11 in combinatie met T51, T52, T53, T54, T55, T56, indien de nazorg wordt geboden door een andere zorgverlener en de consument het paroprotocol in deze praktijk heeft doorlopen. Tevens kunnen naast de codes T21, T22, T51 t/m T56 en T70 t/m 76, de codes M01, M02, M03 niet worden berekend. Ad T11 Onderzoek van het tandvlees met pocketstatus Toe te passen bij patiënten met gemodificeerde DPSI-score 3-negatief. Ongeacht het aantal zittingen. Ad T12 Onderzoek van het tandvlees met parodontiumstatus Toe te passen bij patiënten met gemodificeerde DPSI-score 3-positief of score 4. Ongeacht het aantal zittingen. Ad T21 Grondig reinigen wortel door een tandarts, per element Uitsluitend te berekenen, indien volgend op T11 of T12. Van toepassing voor behandeling van elementen met geregistreerde pocketdiepte > 4 mm. Ad T22 Grondig reinigen wortel door een mondhygiënist, per element Uitsluitend te berekenen, indien volgend op T11 of T12. Van toepassing voor behandeling van elementen met geregistreerde pocketdiepte > 4 mm. Ad T31 Herbeoordeling met pocketstatus, na initiële tandvleesbehandeling Toe te passen na initiële behandeling van patiënten met gemodificeerde DPSI-score 3-negatief. Ongeacht het aantal zittingen. Ad T32 Herbeoordeling met parodontiumstatus, na initiële tandvleesbehandeling Toe te passen na initiële behandeling van patiënten met DPSI-score 3-positief of score 4. Ongeacht aantal zittingen. Ad T33 Uitgebreid bespreken vervolgtraject na herbeoordeling Uitsluitend in combinatie met T31 en T32. Ad T51 Kort consult nazorg tandvleesbehandeling door een tandarts Uitsluitend van toepassing na uitgevoerde initiële behandeling en herbeoordeling. Eveneens van toepassing na evaluatie van uitgevoerde parodontale chirurgie. Ad T52 Kort consult nazorg tandvleesbehandeling door een mondhygiënist Uitsluitend van toepassing na uitgevoerde initiële behandeling en herbeoordeling. Eveneens van toepassing na evaluatie van uitgevoerde parodontale chirurgie. Ad T53 Standaard consult nazorg tandvleesbehandeling door een tandarts Uitsluitend van toepassing na uitgevoerde initiële behandeling en herbeoordeling. Eveneens van toepassing na evaluatie van uitgevoerde parodontale chirurgie. Ad T54 Standaard consult nazorg tandvleesbehandeling door een mondhygiënist Uitsluitend van toepassing na uitgevoerde initiële behandeling en herbeoordeling. Eveneens van toepassing na evaluatie van uitgevoerde parodontale chirurgie. Ad T55 Uitgebreid consult nazorg tandvleesbehandeling door een tandarts Uitsluitend van toepassing na uitgevoerde initiële behandeling en herbeoordeling. Eveneens van toepassing na evaluatie van uitgevoerde parodontale chirurgie. Ad T56 Uitgebreid consult nazorg tandvleesbehandeling door een mondhygiënist Uitsluitend van toepassing na uitgevoerde initiële behandeling en herbeoordeling. Eveneens van toepassing na evaluatie van uitgevoerde parodontale chirurgie. Ad T60 Evaluatie-onderzoek met pocketstatus Toe te passen na uitgevoerde parodontale behandeling en nazorg bij patiënten met DPSI-score 3-negatief, inclusief bespreking vervolgtraject. Ad T61 Evaluatie-onderzoek met parodontiumstatus Toe te passen na uitgevoerde parodontale behandeling en nazorg bij patiënten met DPSI-score 3-positief of score 4, inclusief bespreking vervolgtraject. Ad T70 Flapoperatie tussen 2 elementen Inclusief voorbereiding praktijkruimte, verdoving en instructie-/-voorlichting mondhygiëne. Ad T71 Flapoperatie per sextant (één zesde deel) Inclusief voorbereiding praktijkruimte, verdoving en instructie-/-voorlichting mondhygiëne. Ad T72 Flapoperatie uitgebreid per sextant (één zesde deel) Inclusief voorbereiding praktijkruimte, anesthesie en instructie-/-voorlichting mondhygiëne. Inclusief (eventueel) gelijktijdig uitgevoerde vestibulumverdieping. Bij ontstoken pockets, na initiële parodontale behandeling dieper dan 6 mm, in combinatie met één of meerdere onderstaande complicerende factoren: – aanhechtingsverlies van meer dan 4 mm; – furcatie-aandoeningen; – onregelmatig verloop van de botrand (angulaire defecten); – bijzondere anatomische structuur van de gingiva; – afwijkende tandstand. Ad T73 Directe post-operatieve zorg, kort Bedoeld voor eerste controlezitting, circa één week na de ingreep. Ad T74 Directe post-operatieve zorg, uitgebreid Per zitting in rekening te brengen. Ad T75 Post-operatief evaluatie-onderzoek met parodontiumstatus Inclusief bespreking van vervolgtraject (voor daaropvolgende parodontale nazorg zie T51 t/m T56). Ad T76 Tuber- of retromolaarplastiek In combinatie met T72 in hetzelfde sextant ( niet voor T81 situaties). b Parodontologie in overige situaties (niet vallend onder onderdeel a) Tandvlees chirurgie, niet vallend onder onderdeel a. Ad T80 Tandvleestransplantaat Gingivatransplantaat. Weefseltransplantaat van palatumgingiva Inclusief voorbereiding praktijkruimte, anesthesie en instructie/voorlichting mondhygiëne. Ad T81 Tuber- of retromolaarplastiek Als zelfstandige verrichting, niet in combinatie met flapoperatie. Inclusief voorbereiding praktijkruimte, verdoving en instructie/voorlichting mondhygiëne. Ad T82 Tandvleescorrectie, per element Inclusief voorbereiding praktijkruimte, verdoving en instructie/voorlichting mondhygiëne. Ad T83 Tandvleescorrectie, per sextant (één zesde deel) Inclusief voorbereiding praktijkruimte, verdoving en instructie/voorlichting mondhygiëne. Toepassen van regeneratietechniek (exclusief de kosten van aangebrachte materialen) Ad T84 Aanbrengen regeneratiemateriaal als zelfstandige verrichting, per sextant (één zesde deel) Ongeacht het aantal elementen per sextant. Ook van toepassing bij coronaire dan wel laterale verplaatsing van een mucogingivale lap. Exclusief de kosten van aangebrachte materialen. Ad T85 Aanbrengen regeneratiemateriaal als niet-zelfstandige verrichting, gelijktijdig met flapoperatie in hetzelfde sextant (één zesde deel), per element Extra te berekenen naast het tarief van flapoperatie. Exclusief de kosten van aangebrachte materialen. Ad T86 Operatieve verwijdering van regeneratiemateriaal Parodontale kroonverlengingsprocedure Ad T87 Kroonverlenging per element Flapoperatie inclusief correctie cervicale botniveau als voorbehandeling voor latere restauratie. Ad T88 Kroonverlenging per sextant Flapoperatie inclusief correctie cervicale botniveau als voorbehandeling voor latere restauratie. Directe postoperatieve zorg Ad T89 Directe post-operatieve zorg, kort Controle wondgenezing, verwijderen van hechtingen en eventueel wondverband, inclusief instructie mondhygiëne en instructie mondhygiëne-vervangende maatregelen, het verwijderen van plaque en eventuele aanslag en het zonodig plaatselijk desinfecteren. Ad T90 Directe postoperatieve zorg, uitgebreid Controle wondgenezing, verwijderen van hechtingen en eventueel wondverband, inclusief instructie mondhygiëne en instructie mondhygiëne-vervangende maatregelen, het verwijderen van plaque en eventuele aanslag en het zonodig plaatselijk desinfecteren. Per zitting in rekening te brengen. Diversen Ad T91 Pocketregistratie Het exploratief sonderen van de pocketdiepte rondom alle aanwezige tanden en kiezen en het noteren van de pockets dieper dan 4 mm. Bedoeld voor parodontale chirurgie niet vallend onder nnderdeel a en bacteriologisch onderzoek. Ad T92 Parodontiumregistratie Pocketregistratie (zie T91) met tevens: – meting van sondeerdiepte en/of aanhechtingsverlies en vastleggen van gegevens; – vastleggen bloedingsneiging na sonderen; – vastleggen mobiliteit van tanden en kiezen; – vastleggen van furcatiegegevens; – bespreking met de patiënt. Bedoeld voor parodontale chirurgie niet vallend onder onderdeel a en bacteriologisch onderzoek. Ad T93 Bacteriologisch onderzoek ten behoeve van tandvleesbehandeling Het afnemen van een gelokaliseerde parostatus en het nemen van minimaal 3 plaquemonsters, inclusief bespreking van de bacteriologische gegevens met de patiënt. Niet in combinatie met M32 in rekening te brengen. De laboratoriumkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad T94 Behandeling tandvleesabces Onderzoek, verdoving en rootplanen, inclusief instructie mondhygiëne en mondhygiënevervangende maatregelen. Ad T57 Toepassing lokaal medicament Per zitting éénmaal te declareren, ongeacht het aantal elementen. Het tarief is inclusief de materiaalkosten. Ad T95 (Draad)Spalk Te declareren per verbinding, inclusief etsen. Exclusief (techniek/materiaal van de (draad)spalk) kosten. XIII Implantaten (J) De prestaties en maximumtarieven uit dit hoofdstuk zijn exclusief: – exclusief röntgenologische verrichtingen; – exclusief kostprijs implantaat en alle overige materialen die ten behoeve van de implantatie tijdelijk dan wel blijvend in de mond worden geplaatst; – exclusief operatie donorplaats in geval van toepassing autoloog botmateriaal; – exclusief kostprijs van tandtechnische werkzaamheden. De prestaties en maximumtarieven uit dit hoofdstuk zijn inclusief: – inclusief kostprijs van alle verbruiksmaterialen en instrumentarium behorend bij de implantatiesystematiek die niet tijdelijk dan wel blijvend in de mond worden geplaatst. – inclusief verdoving. Voor algemene bepalingen bij dit hoofdstuk zie pagina 77 Ad J97 Overheadkosten implantaten Eenmalig per implantaatbehandeling per kaak te berekenen bij de codes J20 en J27. Ad J98 Overheadkosten pre-implantologische chirurgie Eenmalig per implantaatbehandeling per kaak te berekenen bij de codes J09 en J12. a Onderzoek, diagnostiek en behandelplanning Ad J01 Initieel onderzoek implantologie Algemeen onderzoek, voorlichting en globale beoordeling of implantologie is geïndiceerd. Ad J02 Verlengd onderzoek implantologie Specifiek vervolgonderzoek, inclusief opstellen en bespreken behandelplan, inclusief aanvragen voorzieningen en overleg/rapportage verwijzende zorgaanbieder. Kan slechts eenmaal in rekening worden gebracht voor de betreffende implantaatbehandeling. Ad J03 Proefopstelling Ten behoeve van het plaatsen van implantaten. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. J05 Implantaatpositionering op grond van CT-scan Per implantaatbehandeling; mag naast J03 worden in rekening worden gebracht. b. I Pre-implantologische chirurgie De maximumtarieven voor de pre-implantologische chirurgie gelden als honorering voor de implantatieplanning, het voorbereiden van de praktijkruimte en het operatief aanbrengen van autoloog bot en/of een botvervangend materiaal en eventuele membraan. De tarieven zijn inclusief de direct postoperatieve zorg, eventuele aanpassing van de aanwezige prothetische voorziening en exclusief de operatie van een eventuele donorplaats en/of materiaalkosten van niet autoloog materiaal t.b.v. de augmentatie. Ad J08 Aanbrengen botvervangers in extractie wond Granulaat of ander allogeen materiaal, te plaatsen in extractie-alveole om resorptie tegen te gaan. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J09 Ophoging bodembijholte, eerste kaakhelft Aanbrengen van autoloog bot en/of botvervangend materiaal incl. het aanbrengen van een membraan. Het betreft een zelfstandige verrichting in een aparte zitting die niet in combinatie met J20 kan worden uitgevoerd. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J10 Ophoging bodembijholte, tweede kaakhelft in dezelfde zitting Uitsluitend in rekening te brengen in combinatie met J09. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J11 Prepareren donorplaats Vrijleggen van bot ten behoeve van het verkrijgen van autoloog bottransplantaat. Ad J12 Kaakverbreding en/of verhoging in frontregio of eerste kaakhelft Aanbrengen van autoloog bot en/of botvervangend materiaal incl. het aanbrengen van een membraan. Het betreft een zelfstandige verrichting in een aparte zitting die niet in combinatie met J20 kan worden uitgevoerd. Kan in combinatie met J09, J10 en/of J11 in rekening worden gebracht. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J13 Kaakverbreding en/of verhoging in tweede kaakhelft in dezelfde zitting Uitsluitend in rekening te brengen in combinatie met J12. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J07 Toeslag kosten boren voor eenmalig gebruik Kunnen tegen kostprijs, onder vermelding van het batchnummer, in rekening worden gebracht. Alleen in combinatie met de codes J11, J20, J27 in rekening te brengen. b. II Pre- en per-implantologische chirurgie: diversen Ad J06 Vrijleggen foramen mentale Uitsluitend t.b.v. chirurgische correctie van de uittredeplaats van de nervus mentalis, per kaakhelft. Uitsluitend in rekening te brengen in combinatie met J20. Ad J15 Kaakverbreding en/of verhoging in frontregio of eerste kaakhelft Uitsluitend in rekening te brengen in combinatie met J20. Niet in combinatie met J12 of J13 t.b.v. dezelfde implantaatbehandeling in rekening te brengen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J16 Kaakverbreding en/of verhoging in tweede kaakhelft Uitsluitend in rekening te brengen in combinatie met J22. Niet in combinatie met J12 of J13 in rekening te brengen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J17 Aanvullende ophoging bodem bijholte Aanvullende sinusbodemelevatie. Per kaakhelft. Uitsluitend in combinatie met J20, J21 en/of J22 in rekening te brengen. Niet in combinatie met J09 en J10 t.b.v. dezelfde implantaatbehandeling in rekening te brengen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J18 Ophoging bodembijholte orthograad Sinusbodemelevatie orthograad. Aanbrengen van autoloog bot en/of botvervangend materiaal door het implantatieboorgat. Alleen in combinatie met J20, J21 en/of J22 in rekening te brengen. Niet in combinatie met J09 en J10 t.b.v. dezelfde implantaatbehandeling in rekening te brengen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J19 Toeslag esthetische zone Uitsluitend t.b.v. optimale esthetiek bij implantaatgedragen kroon- en/of brugwerk in het bovenfront. Per implantaat te berekenen. c Implantologische chirurgie De maximumtarieven voor de implantologische chirurgie gelden als honorering voor de implantatieplanning, het operatiekamer gereed maken van de praktijkruimte in verband met hygiëne en steriliteit en het operatief aanbrengen van het/de implanta(a)t(en) alsmede het aanbrengen van een/de healing abutment(s). De tarieven zijn inclusief de postoperatieve zorg en eventuele aanpassing van de aanwezige prothetische voorziening gedurende twee maanden na plaatsing. De tarieven zijn exclusief de kostprijs van het implantaat en abutment, de operatie van een eventuele donorplaats en/of materiaalkosten ten behoeve van een simultane augmentatie. Ad J20 Plaatsen eerste implantaat per kaak Hieronder wordt verstaan: – vrij prepareren, afschuiven mucoperiost inclusief eventuele correcties processus alveolaris – prepareren implantaatbed – plaatsen implantaat – controleren primaire stabiliteit – plaatsen (healing)abutment – terugleggen en aanpassen mucoperiost inclusief hechten. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J21 Plaatsen elk volgend implantaat in dezelfde kaak, door dezelfde wond Door dezelfde wond. Uitsluitend in combinatie met J20 in rekening te brengen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J22 Plaatsen elk volgend implantaat in dezelfde kaak, andere wond Niet door dezelfde wond. Uitsluitend in combinatie met J20 in rekening te brengen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J23 Plaatsen eerste Healing Abutment (wondheler) Alleen te declareren bij twee fase techniek. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J24 Plaatsen volgende Healing Abutment (wondheler), dezelfde wond Door dezelfde wond. Alleen te declareren bij twee fase techniek. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J25 Plaatsen volgende Healing Abutment (wondheler), andere wond. Niet door dezelfde wond. Alleen te declareren bij twee fase techniek. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J26 Moeizaam verwijderen implantaat Als zelfstandige verrichting. Niet in rekening te brengen binnen twee maanden na plaatsing implantaat op dezelfde locatie. Inclusief hechten en wondtoilet. Ad J27 Vervangen implantaat Inclusief onderzoek, planning, operatie en nazorg. Niet in rekening te brengen binnen twee maanden na plaatsing implantaat op dezelfde locatie. Moeizaam verwijderen vorige implantaat niet inbegrepen. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. d Diversen Ad J30 Bindweefseltransplantaat, eerste Bindweefseltransplantaat uit palatum. Ad J31 Volgende bindweefseltransplantaat Bindweefseltransplantaat uit palatum, gelijktijdig met plaatsen implantaat of tijdens tweede fase, per implantaat. Ad J32 Verwijderen gefractureerde abutment/ occlusale schroef Inclusief vervanging en herplaatsing met zonodig tappen schroefdraad. Niet in rekening te brengen binnen twee maanden na plaatsing. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. e Mesostructuur Vervaardigen van retentiestructuur op implantaten t.b.v. de prothetische vervolgbehandeling. Ad J40 Twee magneten/drukknoppen Inclusief het aanbrengen van abutments. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J41 Elke volgende magneet, drukknop In dezelfde constructie. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J42 Staaf tussen twee implantaten Tarief voor de gehele constructie, inclusief het aanbrengen van abutments. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J43 Elke volgende staaf tussen implantaten in dezelfde kaak In dezelfde constructie. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J44 Plaatsen opbouw ten behoeve van implantaatkroon Bedoeld als opbouw t.b.v. kroon- en brugwerk. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. f Prothetische behandeling na klikgebit Ad J50 Boven- en onder klikgebit Vervaardiging van een prothese op een mesostructuur met gelijktijdige vervaardiging van een niet implantaatgedragen prothese op de andere kaak. Dit tarief kan ook worden berekend in het geval van een vervangingsprothese. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J51 Onder- klikgebit Vervaardiging van uitsluitend een onderprothese op een mesostructuur. Dit tarief kan ook worden berekend in het geval van een vervangingsprothese. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J52 Boven- klikgebit Vervaardiging van uitsluitend een bovenprothese op een mesostructuur. Dit tarief kan ook worden berekend in het geval van een vervangingsprothese. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J53 Omvorming klikgebit Omvorming van een bestaande prothese tot prothese op drukknoppen/magneten. Bedoeld als definitieve voorziening. Exclusief mesostructuur. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J54 Omvorming klikgebit bij staven tussen twee implantaten Omvorming van een bestaande prothese tot prothese op staafhulsconstructie. Bedoeld als definitieve voorziening. Exclusief mesostructuur. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J55 Omvorming klikgebit bij staven tussen drie of vier implantaten Omvorming van een bestaande prothese tot prothese op staafhulsconstructie. Bedoeld als definitieve voorziening. Exclusief mesostructuur. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J56 Omvorming klikgebit bij staven tussen meer dan vier implantaten Omvorming van bestaande prothese tot prothese op staafhulsconstructie. Bedoeld als definitieve voorziening. Exclusief mesostructuur. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J57 Toeslag vervangings- klikgebit op bestaande stegconstructie tussen twee implantaten Vervaardiging prothese op bestaande staafhulsconstructie. Uitsluitend in rekening te brengen in combinatie met J50, J51 of J52. Ad J58 Toeslag vervangings- klikgebit op bestaande stegcontructie tussen drie of vier implantaten Vervaardiging prothese op bestaande staafhulsconstructie. Uitsluitend in rekening te brengen in combinatie met J50, J51 of J52. Ad J59 Toeslag vervangings- klikgebit op bestaande stegcontructie tussen meer dan vier implantaten Vervaardiging prothese op bestaande staafhulsconstructie. Uitsluitend in rekening te brengen in combinatie met J50, J51 of J52. g Nazorg implantologie Standaard consulten nazorg worden gedeclareerd als code verrichting C11 en bij klachten als C13. Niet te declareren binnen twee maanden na plaatsing van mesostructuur. Ad J60 Specifiek consult nazorg implantologie Periodieke controle met specifieke implantaatgebonden verrichtingen. Ad J61 Uitgebreid consult nazorg implantologie Periodieke controle met demontage van de mesostructuur. h Prothetische nazorg Standaard consulten nazorg worden gedeclareerd als prestatie C11 en bij klachten als C13. Niet te declareren binnen twee maanden na plaatsing van de prothese. Ad J70 Opvullen zonder staafdemontage Ongeacht het aantal implantaten per kaak. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J71 Opvullen met staafdemontage op twee implantaten De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J72 Opvullen met staafdemontage op drie of vier implantaten De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J73 Opvullen met staafdemontage op meer dan vier implantaten De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J74 Reparatie zonder staafdemontage Reparatie of vervanging van clips, magneten of drukknoppen ongeacht het aantal implantaten. Inclusief nazorg en aanpassing van de bestaande prothese. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J75 Reparatie met staafdemontage op twee implantaten Inclusief nazorg en aanpassing van de bestaande prothese. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J76 Reparatie met staafdemontage op drie of vier implantaten Inclusief nazorg en aanpassing van de bestaande prothese. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad J77 Reparatie met staafdemontage op meer dan vier implantaten Inclusief nazorg en aanpassing van de bestaande prothese. De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. XIV Uurtarieven (U) Ad U10 Tijdtarief begeleiding moeilijk behandelbare patiënten Dit uurtarief betreft de behandeling in het kader van de mondzorg van bijzondere zorggroepen, bijvoorbeeld met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap of extreem angstige patiënten waarbij de behandelingsduur langer is dan doorgaans bij reguliere patiënten het geval is. Dit uurtarief betreft ook die verzekerden die volgens het Besluit zorgverzekering in aanmerking komen voor hulp in het kader van artikel 2.7 Bz lid 1 sub b en sub c. (Delen van een uurtarief te berekenen in eenheden van vijf minuten via code U05). Ad U05 Uurtarief (U10) in eenheden van 5 minuten U05 dient te worden gehanteerd als de behandeling geen hele uren betreft. Ad U20 Second opinion verricht door de Stichting TIP Second opinion verricht door de Stichting TIP. Dit maximumtarief kent als onderbouwing een opsplitsing in een bedrag ter hoogte van U10 en extra kosten TIP-tandarts plus overheadkosten Stichting TIP. XV Abonnementen (Z) Ad Z10 Abonnement categorie A Per maand De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad Z20 Abonnement categorie B Per maand De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad Z30 Abonnement categorie C Per maand De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad Z40 Abonnement categorie D Per maand De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad Z50 Abonnement categorie E Per maand De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Ad Z60 Abonnement categorie F Per maand De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. Definitie van de abonnementscategorieën A t/m F Abonnementstarieven zijn mogelijk, mits tussen de zorgaanbieder en de patiënt een overeenkomst is gesloten om het abonnementsysteem te hanteren in plaats van het verrichtingensysteem. Het abonnement omvat de volledige tandheelkundige hulp gedurende een bepaalde periode om de patiënt in een stabiele tandheelkundige toestand te houden, toeslag avond-, nacht-, en weekendhulp en toeslag huisbezoek (C80, C85, C86, C87). Tevens vallen buiten het abonnement: – techniekkosten; – de hulp die door een andere zorgaanbieder wordt geleverd, bijvoorbeeld na verwijzing of bij spoedhulp; – de behandelingen die noodzakelijk zijn om de patiënt in een stabiele, tandheelkundige situatie te brengen en die in overleg al dan niet zijn uitgevoerd. De categorie waarin een patiënt wordt ingedeeld, is ten aanzien van categorieën A tot en met E afhankelijk van het totaal aantal abonnementspunten dat op deze patiënt van toepassing is. Schematisch: totaal aantal abonnementspunten Categorie < 10 11 - 50 51 - 90 91 - 140 > 141 A B C D E Categorie F staat voor de tandeloze (edentate) patiënt. Het aantal abonnementspunten van de patiënt wordt als volgt geteld. Criterium Abonnementspunten restauraties plastisch * amalgaam, per vlak * composiet, per vlak 1 2 niet plastisch opbouw (alle restauraties) 6 4 wortelkanaalbehandeling bovensnijtanden ondersnijtanden hoektanden premolaren molaren 4 8 8 8 12 vaste vervanging per dummy 6 uitneembare vervanging 0 - 5 elementen 6 - 10 elementen 11+ elementen 10 16 24 mondhygiëne uitstekend goed matig slecht 0 2 6 12 conditie tandvlees perfect lichte tandvleesontsteking matige tandvleesontsteking ernstige tandvleesontsteking 0 2 4 6 steunweefsel geen of nauwelijks botverlies enig botverlies matig/ernstig botverlies 0 6 18 Algemene bepalingen behorende bij de maximumtarieven tandheelkunde Algemene bepalingen bij hoofdstuk VII Wortelkanaalbehandelingen (E) De verrichtingen en tarieven uit hoofdstuk VII zijn exclusief: – anesthesie; – röntgenologische verrichtingen; – verrichtingen die noodzakelijk zijn ter voorbereiding van de wortelkanaalbehandeling; – kosten bijzondere materialen, zoals MTA; – definitieve restauratie; – isolatie d.m.v. rubberdam. Voor de wortelkanaalbehandeling kunnen naast de verrichtingen uit het hoofdstuk Endodontologie in dezelfde zitting geen codes uit andere hoofdstukken in rekening worden gebracht, met uitzondering van codes ten behoeve van de bovengenoemde verrichtingen. I Onderzoek, diagnostiek en behandelplanning In het wortelkanaalbehandeling consult, E01, wordt een score volgens de Dutch Endodontic Treatment Index (de DETI-score) vastgesteld en het behandelplan aan de hand daarvan besproken. Het uitgebreid wortelkanaalbehandeling consult (E02) wordt in rekening gebracht wanneer op grond van de DETI-score (DETI-score B) de Classificatielijst Endodontische Behandeling wordt ingevuld. Naast de bij het wortelkanaalbehandeling consult genoemde punten omvat het uitgebreid wortelkanaalbehandeling consult in voorkomende gevallen ook het schrijven van een verwijsbrief. Deti-score Ten behoeve van de diagnostiek van wortelkanaalbehandelingen wordt een DETI-score gedaan. Het doel van deze score is om, voorafgaand aan de endodontische behandeling, aan de hand van een aantal objectieve criteria een onderscheid te maken tussen een ongecompliceerde en een gecompliceerde wortelkanaalbehandeling. Score A: Geen van de complicerende factoren is aanwezig. Score B: Eén of meer van deze complicerende factoren is van toepassing. Wanneer één of meer van deze complicerende factoren van toepassing is dient de Classificatielijst Endodontische Behandeling te worden ingevuld. Classificatielijst Endodontische Behandeling Er volgt, aan de hand van het aantal gescoorde punten, een indeling in Klasse I (14-18 punten), Klasse II (19-24 punten) of Klasse III (meer dan 24 punten). Klasse I betreft de ongecompliceerde wortelkanaalbehandeling. Hiervoor geldt hetzelfde maximumtarief als bij DETI-score A. Klasse II en III betreffen de compliceerde wortelkanaalbehandelingen. II Eindtermen Na voltooiing van de wortelkanaalbehandeling dient deze aan de volgende eindtermen te voldoen: Het wortelkanaal dient door preparatie, met behoud van voldoende tandweefsel, dusdanig te worden vormgegeven dat de ontstane ruimte volledig kan worden gereinigd en hermetisch kan worden afgesloten met een wortelkanaalvulling. Bij röntgenologische controle van het eindresultaat dient de geprepareerde ruimte volledig te zijn gevuld behalve het gedeelte dat eventueel ruimte moet bieden aan de (stift-) opbouw. III Declaratieprocedure Bij een Klasse II of III wortelkanaalbehandeling kunnen naast het maximumtarief van de wortelkanaalbehandeling in rekening worden gebracht: a. de daarvoor geldende toeslagen uit hoofdstuk E, onderdeel C; b. de daartoe geëigende codes bij een voorbehandeling bij isolatie door middel van rubberdam; c. de geëigende codes uit hoofdstuk XII wanneer parodontale voorbehandeling nodig is wegens endo-parodontale problematiek. Handleiding bij het vaststellen van de moeilijkheidsgraad van een wortelkanaalbehandeling Om de moeilijkheidsgraad van een wortelkanaalbehandeling vast te stellen is er een lijst met een uitgebreid aantal objectieve criteria opgesteld, de ‘Classificatie Endodontische Behandeling’. Omdat het niet noodzakelijk is om voor elke wortelkanaalbehandeling deze uitgebreide screening uit te voeren is er een simpele, korte index gemaakt, de ‘Dutch Endodontic Treatment Index’. Met deze DETI-score kan onderscheid gemaakt worden tussen een ongecompliceerde (DETI-score A) en een (mogelijk) gecompliceerde (DETI-score B) wortelkanaalbehandeling. Indien geen van de onderstaande criteria van toepassing is kunt u de wortelkanaalbehandeling als ongecompliceerd aanmerken (DETI-score A). Wanneer u één of meer criteria kunt aankruisen, dan is er een kans dat zich complicaties kunnen voordoen bij het uitvoeren van de wortelkanaalbehandeling (DETI-score B). Daarom wordt in dat geval de ‘Classificatie Endodontische Behandeling’ ingevuld om de moeilijkheidsgraad vast te stellen en te overwegen de behandeling zelf uit te voeren of de patiënt te verwijzen. DETI -score (‘ D utch E ndodontic T reatment I ndex’) JA Fysieke beperkingen/ coöperatie patiënt matig tot slecht Diagnose moeilijk te stellen Premolaar > 2 kanalen Molaar >3 kanalen/ derde molaar Kanaalsplitsing in middelste/ apicaal derde deel Matige tot sterke rotatie en/of inclinatie element (> 10°) Afwijkende kroon- en/of wortelmorfologie/ lengte wortel > 30 mm Voorbehandeling nodig bij isolatie m.b.v. rubberdam Kroon, opbouw en/of wortelstift aanwezig Matige tot sterke kanaalkrommingen (> 10°) Obstructies, resorpties, calcificaties, perforaties en/of open apices Element eerder endodontisch behandeld Endo-paro problematiek Trauma in anamnese Geen van bovenstaande criteria is van toepassing DETI- score A Start wortelkanaalbehandeling Eén of meer van bovenstaande criteria is van toepassing DETI- score B Stel moeilijkheidsgraad vast door middel van Classificatie Algemene bepalingen bij hoofdstuk IX Kaakgewrichtsbehandelingen (G) Onderdeel a (cranio-mandibulaire dysfunctie) Eenvoudig onderzoek Het eenvoudig diagnostisch onderzoek kan worden gedeclareerd met de prestatie met code C11 of C13. Uitgebreid onderzoek Uitgebreid onderzoek verricht de zorgaanbieder aan de hand van functieonderzoek in die gevallen waarin een eenvoudig diagnostisch onderzoek niet tot een verantwoorde diagnose leidt. Indien nodig wordt het functieonderzoek aangevuld met röntgenonderzoek. 1 Uitgebreid functieonderzoek (UFO) 1.1 Onder uitgebreid functieonderzoek wordt verstaan: – het registreren van de klacht; – het afnemen van een uitgebreide medische, dentale en psychosociale anamnese; – het doen van bewegingsonderzoek; – het schriftelijk vastleggen van de bevindingen; – het formuleren van een werkdiagnose. 1.2 Onder bewegingsonderzoek wordt verstaan het meten van de maximale bewegingsuitslagen, het rapporteren van pijn (van gewricht of spier), het rapporteren van gewrichtsgeluiden (knappen en/of crepitatie), orthopedische testen, palpatie kauwmusculatuur en kaakgewricht en onderzoek van occlusie en articulatie. 1.3 In het maximumtarief voor het uitgebreid functieonderzoek is tevens begrepen het geven van uitleg over de mogelijke afwijking aan de patiënt, het geven van adviezen aangaande parafuncties en gewoonten, alsmede (indien van toepassing) initiële instructie spieroefeningen en/of initieel correctief inslijpen. 2 Röntgenonderzoek Het röntgenonderzoek kan in alle gevallen, indien van toepassing, als afzonderlijke verrichting worden gedeclareerd volgens de tarieven uit hoofdstuk II. In de tarieven van röntgenonderzoek zijn alle kosten begrepen. Gedocumenteerde verwijzing gnathologie (kaakgewrichtsbehandeling) 1. Hieronder wordt verstaan het schriftelijk verwijzen van de patiënt, indien er sprake is van problemen die een multidisciplinaire en/of gedifferentieerde aanpak noodzakelijk maken, met verstrekking van uitvoerige informatie/documentatie over de aard van de klacht, het uitgevoerd onderzoek en de bevindingen. 2. Het maximumtarief kan uitsluitend gedeclareerd worden, indien daaraan voorafgaand het uitgebreid functieonderzoek heeft plaatsgevonden. Therapie na uitgebreid functieonderzoek Instructie spieroefeningen 1. Onder instructie spieroefeningen wordt verstaan: – het demonstreren en oefenen van de juiste openings- en sluitingsbeweging; – het aangeven van methoden om de juiste beweging aan te leren; – het afgeven van een op schrift gestelde instructie aan de patiënt; – het controleren van het resultaat. 2. Het maximumtarief voor instructie spieroefeningen kan uitsluitend gedeclareerd worden indien voorafgaand het uitgebreid functieonderzoek heeft plaatsgevonden én indien het een zelfstandige verrichting betreft die in een aparte zitting plaatsvindt. 3. Het maximumtarief geldt per zitting. In een periode van vier aaneengesloten maanden kunnen maximaal drie zittingen in rekening worden gebracht. Occlusale spalk, repositiespalk 1. In het maximumtarief van de occlusale spalk, respectievelijk repositiespalk is begrepen: het maken van afdrukken, de registratie, ongeacht de methode, en het plaatsen van de spalk, inclusief kleine correcties en het geven van bijbehorende instructie omtrent het gebruik. 2. Het maximumtarief kan uitsluitend gedeclareerd worden indien uitgebreid functieonderzoek heeft plaatsgevonden. (Indien een occlusale opbeetplaat wordt vervaardigd zonder voorafgaand uitgebreid functieonderzoek, is het maximumtarief voor occlusale opbeetplaat (G69) van toepassing.) 3. In het maximumtarief voor controlebezoek spalk (G64) is de eenvoudige aanpassing van de spalk begrepen, alsmede het geven van bijbehorende instructie omtrent het gebruik. In een periode van zes aaneengesloten weken kunnen maximaal vier controlebezoeken in rekening worden gebracht. Indirect planmatig inslijpen 1. In het maximumtarief voor indirect planmatig inslijpen is begrepen: het maken van afdrukken, de registratie van de gewenste occlusale verhoudingen - ongeacht de methode -, het plaatsen van de modellen in een articulator, het maken van een op schrift gesteld inslijpplan alsmede het uitvoeren van de inslijpprocedure, ongeacht het aantal zittingen waarin een en ander plaatsvindt. 2. Het maximumtarief voor indirect planmatig inslijpen kan uitsluitend gedeclareerd worden indien voorafgaand het uitgebreid functieonderzoek heeft plaatsgevonden. 3. Direct correctief inslijpen in dezelfde zitting waarin het uitgebreid functieonderzoek plaatsvindt, kan niet afzonderlijk in rekening worden gebracht, maar is begrepen in het maximumtarief voor het uitgebreid onderzoek. 4. Voor correctief inslijpen, zonder voorafgaande modelanalyse en zonder op schrift gesteld inslijpplan, is het maximumtarief voor code G64 van toepassing. Biofeedbacktherapie en behandeling triggerpoint 1. Het maximumtarief voor biofeedbacktherapie en/of behandeling triggerpoint kan uitsluitend gedeclareerd worden indien voorafgaand uitgebreid functieonderzoek heeft plaatsgevonden. Occlusale opbeetplaat 1. Hieronder wordt verstaan: de vervaardiging en plaatsing van een occlusale plaat van kunsthars - zonder dat voorafgaand uitgebreid functieonderzoek heeft plaatsgevonden - met als doel: het voorkómen van schadelijke effecten die kunnen optreden als gevolg van parafunctionele activiteit en/of bepaalde gewoonten (bijvoorbeeld: bruxeren, knarsen, klemmen). 2. In het maximumtarief voor de occlusale opbeetplaat is begrepen: het maken van afdrukken, de registratie - ongeacht de methode - en het plaatsen van de opbeetplaat, inclusief kleine correcties en het geven van bijbehorende instructie omtrent het gebruik. 3. Eventuele controlebezoeken - al dan niet met kleine correcties, uit te voeren aan de opbeetplaat - kunnen worden gedeclareerd als G64. Onderdeel c Snurk- en slaapstoornisbeugel (Mandibulair Repositie Apparaat, MRA) 1. Onder een Mandibulair Repositie Apparaat (MRA) wordt verstaan: Een apparaat waarmee de onderkaak gedwongen van positie verandert met als doel de bovenste luchtwegen te verruimen en/of snurken te beperken. 2. In het maximumtarief voor het MRA (code G71) is inbegrepen: – het maken van afdrukken; – de registratie (ongeacht de methode); – het plaatsen van het apparaat, inclusief het aanbrengen van kleine correcties en het geven van bijbehorende instructies omtrent het gebruik; – nazorg gedurende twee maanden na plaatsing van het MRA. De techniekkosten voor het MRA mogen apart in rekening worden gebracht. 3. In het maximumtarief voor het MRA zijn consultatie en diagnostiek (inclusief eventuele röntgenfoto’s) niet inbegrepen. Dit kan apart in rekening worden gebracht met de prestatiebeschrijvingen uit hoofdstuk I Consultatie en diagnostiek (C) en hoofdstuk II Röntgendiagnostiek (X). 4. Controlebezoeken, al dan niet met kleine correcties aan het MRA of andere kleine verrichtingen, kunnen vanaf twee maanden na plaatsing in rekening worden gebracht (code G72). 5. Voor een consult naar aanleiding van een klacht kunnen de prestatiebeschrijvingen uit hoofdstuk I Consultatie en diagnostiek (C) apart in rekening worden gebracht. 6. In het geval het MRA gemaakt wordt vanwege OSAS (Obstructief Slaap Apneu Syndroom) zal multidisciplinaire diagnostiek tot de indicatie MRA-behandeling hebben geleid. Voor de keuze van een type MRA kan het noodzakelijk zijn om aanvullend onderzoek te doen. Dit aanvullend onderzoek kan apart in rekening worden gebracht met behulp van de prestatiebeschrijvingen uit onderdeel B van hoofdstuk I Consultatie en diagnostiek (C). 7. In het geval er voor het repareren van het MRA (code G73) opnieuw moet worden geregistreerd, is het vervaardigen en declareren van een nieuwe MRA mogelijk (code G71 plus techniekkosten). Algemene bepalingen bij hoofdstuk XII Tandvleesbehandelingen (T) Algemeen De verrichtingen en tarieven uit hoofdstuk XII (tandvleesbehandelingen), zijn exclusief: – röntgenologische verrichtingen (hoofdstuk II); – de kostprijs van materialen ten behoeve van toepassing van regeneratietechnieken; – de kostprijs van specifiek laboratoriumonderzoek ten behoeve van bacteriologische testen en inclusief instructie mondhygiëne. Onderdeel a van dit hoofdstuk betreft de in rekening te brengen verrichtingen en tarieven voor onderzoek, diagnostiek, behandeling en nazorg van patiënten met parodontale aandoeningen (geregistreerde DPSI-score 3 en 4) volgens bestaande protocollen; op dit onderdeel zijn de Algemene Bepalingen van toepassing. Onderdeel b betreft de in rekening te brengen verrichtingen en tarieven voor specifieke parodontale behandelingen, ongeacht de gemeten DPSI-score. Onderdeel a Verrichtingen bij patiënten met parodontale aandoeningen (DPSI-screening: score 3 of 4). Naast verrichtingencodes uit onderdeel a kunnen de codes C11, C13, C22, C28, M10 en M20 niet in rekening worden gebracht. Tevens kunnen naast de verrichtingen, genoemd in de paragrafen 2, 4 en 6 van dit onderdeel, de codes M01, M02, M03 niet worden berekend. 1 Onderzoek, diagnostiek en behandelingsplanning A Parodontaal onderzoek met pocketstatus (T11) 1. Het maximumtarief voor parodontaal onderzoek met pocketstatus kan uitsluitend gedeclareerd worden indien tijdens voorafgaand screeningsonderzoek een DPSI-score 3-negatief is vastgesteld, en geldt ongeacht het aantal benodigde zittingen. 2. Onder parodontaal onderzoek met pocketstatus wordt verstaan: – het afnemen van een tandheelkundige, medisch en psychosociale anamnese; – het exploratief sonderen van de pocketdiepte rondom alle aanwezige elementen via zespuntsmeting en het noteren van de pockets met een diepte van 4 mm of meer; – het noteren van de locaties met bloeding na sonderen; – het vaststellen van het niveau van mondhygiënische zelfzorg van de patiënt; – het stellen van de diagnose en het inschatten van de prognose per element; – het opstellen van een parodontaal behandelingsplan; – het bespreken van de bevindingen en het behandelingsplan met de patiënt. 3. In het maximumtarief voor parodontaal onderzoek is begrepen het verstrekken van algemene informatie aan de patiënt, alsmede het bespreken van het belang van mondhygiënische zelfzorg, en het zo nodig overleg voeren met of verwijzen naar een zorgaanbieder zijnde tandarts, mondhygiënist, tandprotheticus, huisarts, specialist of instelling voor bijzondere tandheelkunde. Onderdeel b B Parodontaal onderzoek met parodontiumstatus (T12) 1. Het maximumtarief voor parodontaal onderzoek met parodontiumstatus kan uitsluitend gedeclareerd worden, indien tijdens voorafgaand screeningsonderzoek een DPSI-score 3-positief of score 4 is vastgesteld en geldt ongeacht het aantal benodigde zittingen. 2. Onder parodontaal onderzoek met parodontiumstatus wordt verstaan: Alle verrichtingen, opgesomd en genoemd onder ‘parodontaal onderzoek met pocketstatus’ (zie hierboven onder A. 2 en 3) met als extra uit te voeren handelingen: – het meten en vastleggen van gegevens over recessies en furcatieproblemen; – het meten en vastleggen van gegevens over mobiliteit van de elementen. 2 Initiële parodontale behandeling (T21, T22) 1. Het maximumtarief voor initiële parodontale behandeling (T21 en T22) kan uitsluitend in rekening worden gebracht na uitgevoerd parodontaal onderzoek met pocketstatus of parodontiumstatus bij patiënten met gemeten en geregistreerde DPSI-score 3 of 4. 2. Bij initiële parodontale behandeling kan maximaal tweemaal per 3 elementen anesthesie (A10) in rekening worden gebracht. 3. Onder initiële parodontale behandeling wordt verstaan: – kleurtest; – plaque-index; – het verwijderen van alle aanwezige supra- en subgingivale plaque en tandsteen; – rootplaning; – het polijsten van de elementen; – het begeleiden tot het moment dat de herbeoordeling kan plaatsvinden; – het geven van instructie mondhygiëne en voorlichting over mondhygiëne. 4. Het maximumtarief T21 en T22 is uitsluitend van toepassing voor initiële parodontale behandeling van elementen met geregistreerde pocketdiepte ≥ 4 mm. 3 Herbeoordeling en behandelingsplanning (T31, T32, T33) 1. Het maximumtarief voor herbeoordeling met pocketstatus (T31) is van toepassing bij patiënten met vooraf gemeten DPSI-score 3-negatief. Het maximumtarief voor herbeoordeling met parodontiumstatus (T32) is van toepassing bij patiënten met vooraf gemeten DPSI-score 3-negatief of score 4. 2. Herbeoordeling met pocketstatus (T31) omvat: – het exploratief sonderen van de pocketdiepte rondom alle aanwezige elementen via zespuntsmeting en het noteren van de pockets met een diepte van 4 mm of meer; – het noteren van de locaties met bloeding na sonderen; – het vaststellen van het niveau van de mondhygiënische zelfzorg van de patiënt; – het bespreken van het resultaat van de uitgevoerde behandeling met de patiënt. 3. Herbeoordeling met parodontiumstatus (T32) omvat: Alle verrichtingen, hierboven opgesomd en genoemd onder 3.2, met als extra behandelingen: – het meten en vastleggen van gegevens over recessies en furcatieproblemen; – het meten en vastleggen van gegevens over de mobiliteit van de elementen. 4. In het maximumtarief van T33 (Uitgebreid bespreken vervolgtraject) is begrepen het vaststellen van het parodontaal vervolgtraject en het bespreken daarvan met de patiënt. T33 kan uitsluitend in combinatie met een herbeoordeling met pocketstatus (T31) dan wel een herbeoordeling met parodontiumstatus (T32) worden verricht en gedeclareerd. 4 Parodontale nazorg (T51 t/m T56) 1. Het maximumtarief voor consult parodontale nazorg is uitsluitend van toepassing voor patiënten met vooraf gemeten DPSI-score 3 of 4, bij wie na een initiële parodontale behandeling de herbeoordeling heeft plaatsgevonden. 2. Het maximumtarief voor consult parodontale nazorg is eveneens van toepassing voor de nazorg ten behoeve van patiënten bij wie, na een flapoperatie, het postoperatief evaluatieonderzoek heeft plaatsgevonden. 3. Een standaardconsult parodontale nazorg omvat: – het beoordelen van de parodontale situatie; – het controleren van de mondhygiëne; – het verwijderen van de aanwezige plaque en tandsteen; – zonodig rootplaning; – het polijsten van de gebitselementen; – het geven van instructie mondhygiëne en voorlichting over mondhygiëne. 4. Een kort consult parodontale nazorg omvat: In principe zonodig dezelfde items als genoemd bij een standaardconsult parodontale nazorg met dien verstande dat bij het korte consult, wegens bijvoorbeeld een uitzonderlijk goede mondhygiëne of een zeer beperkt aantal aanwezige gebitselementen, niet alle items in dezelfde omvang hoeven plaats te vinden. 5. Een uitgebreid consult parodontale nazorg omvat: In principe dezelfde items als genoemd bij een standaardconsult parodontale nazorg met dien verstande dat door omstandigheden - zoals hoge vatbaarheid voor parodontale ontsteking, een niet geheel optimale mondhygiëne of een systeemziekte met relatie tot parodontale aandoeningen - op meerdere items van de voorlichting en/of het klinisch handelen een zwaardere nadruk moet worden gelegd. 6. Het maximumtarief voor consult parodontale nazorg is niet (meer) van toepassing voor periodieke vervolgconsulten, indien bij evaluatieonderzoek van de parodontaal behandelde patiënt is komen vast te staan dat geen pockets meer aanwezig zijn met een diepte van 4 mm of meer. 5 Evaluatieonderzoek en behandelingsplanning (T60, T61) 1. Het maximumtarief voor evaluatieonderzoek met pocketstatus (T60) is van toepassing bij patiënten met vooraf gemeten DPSI-score 3-negatief. Het maximumtarief voor evaluatieonderzoek met parodontiumstatus (T61) is van toepassing bij patiënten met vooraf gemeten DPSI-score 3-positief of score 4. Het evaluatieonderzoek vindt binnen een jaar na parodontale behandeling en herbeoordeling plaats. 2. Evaluatieonderzoek met pocketstatus (T60) omvat: – het evalueren van een tandheelkundige, medische en psychosociale anamnese; – het exploratief sonderen van de pocketdiepte rondom alle aanwezige elementen via een zespuntsmeting en het noteren van de pockets met een diepte van 4 mm of meer; – het noteren van de locaties met bloeding na sonderen; – het vaststellen van het niveau van de mondhygiënische zelfzorg van de patiënt; – het noteren van de bevindingen; – het bespreken van het resultaat van de uitgevoerde behandeling met de patiënt. 3. Evaluatieonderzoek met parodontiumstatus (T61) omvat: Alle verrichtingen, hierboven opgesomd en genoemd onder 5.2, met als extra handelingen: – het opnieuw meten en vastleggen van gegevens over recessies en furcatieproblemen; – het opnieuw meten en vastleggen van gegevens over de mobiliteit van de elementen. 4. In het maximumtarief voor evaluatieonderzoek is begrepen het vaststellen en vastleggen van het vervolgtraject en het bespreken daarvan met de patiënt. 6 Parodontale chirurgie (T70 t/m T76) 1. In het maximumtarief voor flapoperatie (T70, T71, T72, T76) is begrepen: – het operatieklaar maken van de behandelruimte en het voorbereiden van de patiënt; – het geven van verdoving; – het opklappen van de mucosa; – het reinigen van de worteloppervlakken en rootplaning; – het zonodig corrigeren van de botrand; – het zonodig gelijktijdig uitvoeren van een tuber- of retromolaarplastiek; – het hechten van de gingiva en mucosa inclusief wondtoilet; – het instrueren van de patiënt en het zonodig voorschrijven van medicamenten; – het maken van een operatieverslag. 2. Onder directe post-operatieve zorg, kort (T73) wordt verstaan: – het controleren van de wondgenezing; – het verwijderen van hechtingen en eventueel wondverband; – het verwijderen van plaque en eventuele aanslag; – het (zonodig) plaatselijk desinfecteren; – het geven van instructie mondhygiëne en voorlichting over mondhygiëne. 3. Onder directe post-operatieve zorg, uitgebreid (T74) wordt verstaan: – het controleren van de wondgenezing en de mondhygiëne; – het verwijderen van plaque, tandsteen en zonodig rootplaning; – het verwijderen van chloorhexidine-aanslag; – het (zonodig) plaatselijk desinfecteren; – het geven van instructie mondhygiëne en voorlichting over mondhygiëne; – het meten van de plaque-score. 4. Onder post-operatief evaluatie-onderzoek met parodontiumstatus (T75) wordt verstaan: – het exploratief sonderen van de pocketdiepte rondom alle aanwezige elementen via zespuntsmeting en het noteren van de pockets met een diepte van 4 mm of meer; – het noteren van de lokaties met bloeding na sonderen; – het opnieuw meten en vastleggen van gegevens over recessies en furcatieproblemen; – het opnieuw meten en vastleggen van gegevens over de mobiliteit van de elementen; – het vaststellen van het niveau van de mondhygiënische zelfzorg van de patiënt; – het noteren van de bevindingen; – het bespreken van het resultaat van de uitgevoerde behandeling met de patiënt. 5. In het maximumtarief voor post-operatief evaluatieonderzoek is tevens begrepen het vaststellen en vastleggen van het vervolgtraject en het bespreken daarvan met de patiënt. Algemene bepalingen bij hoofdstuk XIII Implantaten (J) De verrichtingen en tarieven uit hoofdstuk XIII (Implantaten) zijn: – exclusief röntgenologische verrichtingen – exclusief kostprijs implantaat, dat wil zeggen: exclusief alle materialen die door de zorgaanbieder ten behoeve van de implantatie tijdelijk dan wel blijvend in de mond worden geplaatst; – exclusief operatie donorplaats, in geval van toepassing van autoloog botmateriaal; – exclusief kostprijs van tandtechnische werkzaamheden; – inclusief alle overige materialen, disposables en instrumenten die niet tijdelijk dan wel blijvend in de mond worden geplaatst; – inclusief verdoving; Dit hoofdstuk betreft de toepassing van implantaten in een onbetande en in een betande kaak ten behoeve van uitneembare prothetische voorzieningen dan wel ten behoeve van niet uitneembare restauratieve voorzieningen, inclusief de vervaardiging van de prothetische voorzieningen en inclusief de nazorg. I Onderzoek, diagnostiek en behandelingsplanning A Eenvoudig onderzoek implantologie Het eenvoudig diagnostisch onderzoek wordt gedeclareerd als prestatie C11 dan wel C13, wanneer het een klacht betreft. B Uitgebreid onderzoek implantologie Uitgebreid diagnostisch onderzoek ten behoeve van implantologie verricht de zorgaanbieder aan de hand van initieel onderzoek en zonodig verlengd onderzoek in die gevallen waarin een eenvoudig diagnostisch onderzoek niet tot een verantwoorde diagnose leidt. Verlengd onderzoek kan slechts eenmaal per implantaatbehandeling in rekening worden gebracht. C Initieel onderzoek implantologie (J01) 1. Onder initieel onderzoek ten behoeve van orale implantologie wordt verstaan: – het inventariseren van de klacht(en); – het afnemen van een tandheelkundige, prothetische en psychosociale anamnese; – het onderzoeken van de intra- en extraorale condities; – het onderzoeken van het functioneren van een aanwezige prothetische voorziening; – het schriftelijk vastleggen van de bevindingen; – (indien van toepassing) het nemen van afdrukken ten behoeve van de vervaardiging van een röntgendiagnose-kunstharsplaat. 2. Onder het afnemen van een tandheelkundige, prothetische en psychosociale anamnese wordt verstaan het verzamelen van alle relevante gegevens, alsmede het beoordelen van de mondhygiënische status, alsmede het rapporteren van relevante psychosociale omstandigheden. 3. In het tarief voor initieel onderzoek is begrepen het verstrekken van algemene informatie aan de patiënt, het bespreken van de bevindingen en het zonodig verwijzen naar een zorgaanbieder zijnde een tandarts, mondhygiënist, tandprotheticus, tandartsspecialist, huisarts, medisch specialist, en/of instelling voor bijzondere tandheelkunde. D Röntgenonderzoek Het röntgenonderzoek kan in alle gevallen, indien van toepassing, als afzonderlijke verrichting worden gedeclareerd. In de tarieven van röntgenonderzoek zijn alle kosten begrepen. E Verlengd onderzoek implantologie (J02) Alleen te declareren door de zorgaanbieder die de chirurgische implantologie uitvoert. 1. Onder verlengd onderzoek ten behoeve van orale implantologie wordt verstaan: – het afnemen van een uitgebreide medische anamnese; – het bepalen van de mogelijke indicatie voor een proefopstelling en boorsjabloon; – bothoogte- en botdiktemetingen; – implantaatdiagnostiek; – het zonodig nemen van afdrukken ten behoeve van studiemodellen; – het schriftelijk vastleggen van de bevindingen; – het interpreteren van bevindingen; – uitgebreid voor- en inlichten van de patiënt; – het opstellen en bespreken van een behandelingsplan; – het zonodig opstellen van een begroting; – het zonodig aanvragen van toestemming bij de zorgverzekeraar 2. In het tarief voor verlengd onderzoek is begrepen het bespreken van de bevindingen met de patiënt, het bespreken van het behandelingsplan en het verstrekken van uitgebreide informatie; in het tarief is tevens begrepen - indien van toepassing - het voeren van overleg met de verwijzende tandarts, mondhygiënist, tandprotheticus, de tandartsspecialist, huisarts, medisch specialist en/of instelling voor bijzondere tandheelkunde. 3. Het tarief voor verlengd onderzoek kan uitsluitend gedeclareerd worden, indien daaraan voorafgaand het initieel diagnostisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Het tarief geldt ongeacht het aantal daartoe benodigde zittingen. F Proefopstelling (J03) Ten behoeve van orale implantologie kan een proefopstelling geïndiceerd zijn. Het maken van een proefopstelling ten behoeve van orale implantologie omvat één of meer van de volgende verrichtingen: – het maken van afdrukken van beide kaken; – het vastleggen van de beetrelatie; – het passen van de opstelling in was; – het laten vervaardigen van het boorsjabloon; – het - zonodig - dupliceren van de bestaande prothese. G Implantaatpositionering op grond van CT-scan (J05) Het tarief is inclusief beoordeling extern vervaardigde CT-scan. Het tarief geldt voor het vastleggen van type implantaat en tevens lengte, doorsnede, richting en diepte daarvan. Het tarief is inclusief bespreking met de patiënt. II Pre-implantologische chirurgie Wanneer de geplande locatie van het implantaat niet geschikt is voor rechtstreekse implantatie kan het aangewezen zijn voorafgaand aan het implanteren de locatie daartoe voor te bereiden. H De chirurgie (J08 t/m J19) 1. Onder de pre-implantologische chirurgie wordt verstaan: – de operatie-planning; – het operatieklaar maken van de behandelruimte en het voorbereiden van de patiënt; – het geven van anesthesie, het opklappen van de mucosa en het zonodig corrigeren van de contour van de processus alveolaris; – het uitvoeren van een mucosaplastiek, wanneer die is geïndiceerd; – het hechten van de mucosa, inclusief wondtoilet; – (indien van toepassing) het aanpassen van de prothese; – het instrueren van de patiënt en diens eventuele begeleider; – het maken van een operatieverslag; – (indien van toepassing) het geven van bericht aan de verwijzer; – het verlenen van chirurgische nazorg aan de patiënt gedurende twee maanden na de operatie. 2. Sinusbodemelevatie (J09, J10) – het tarief is bedoeld om extra botvolume te creëren in de maxilla door het opvullen van de sinus met autoloog bot en/of botvervangend materiaal, uitgaande van een laterale benadering; – het tarief voor sinusbodemelevatie J09 kan maximaal éénmaal per kaak en per implantaatbehandeling in rekening worden gebracht, al dan niet aangevuld met het tarief J10 in het geval van een dubbelzijdige ingreep; – het tarief is exclusief de kosten van - niet autoloog - implantatiemateriaal. 3. Het openen van bot voor het verkrijgen van een autotransplantaat (J11) – het tarief voor het openen van bot is bedoeld voor het prepareren van de donorplaats en voor het verkrijgen van autoloog bot; – het tarief is inclusief anesthesie, opklap en hechten; – het tarief kan uitsluitend in combinatie met J09, J10 en/of J12, J13 in rekening worden gebracht. 4. Kaakverbreding (J12, J13) – het tarief is bedoeld voor het in hoogte en/of breedte uitbouwen van de kaak teneinde voldoende botvolume te creëren t.b.v. de implantatie; – het betreft een zelfstandige ingreep die niet in combinatie met het plaatsen van een implantaat in dezelfde regio kan worden berekend; – de prestatie kan gedeclareerd worden in combinatie met J09 en J10; – het tarief is exclusief de kosten van - niet autoloog - implantatiemateriaal. II- A Diversen 1. Correctie foramen mentale (J06) – onder vrijleggen foramen mentale wordt verstaan het opzoeken van de uittredeplaats van de nervus mentalis, het vrijleggen van de nervus mentalis en/of het chirurgisch aanpassen van de uittredeplaats daarvan. – het opzoeken van de nervus mentalis sec is inbegrepen in het tarief van het eerste implantaat. – het tarief is uitdrukkelijk bedoeld voor eventualiteiten die tijdens de diagnostiek niet konden worden voorzien. 2. Aanvullende botopbouw (J15, J16) – onder aanvullende botopbouw wordt verstaan het opbouwen van de processus alveolaris en het - zo nodig - afdekken met een membraan, tijdens de implantatieprocedure, teneinde een goede implantaatbedekking te verkrijgen. – het betreft een prestatie die uitsluitend in combinatie met het plaatsen van een implantaat (J20, J21) gebruikt kan worden. – het tarief is exclusief de kosten van - niet autoloog - implantatiemateriaal. – het tarief is uitdrukkelijk bedoeld voor eventualiteiten die tijdens de diagnostiek niet konden worden voorzien. 3. Aanvullende sinusbodemelevatie (J17) – onder aanvullende sinusbodemelevatie wordt verstaan het chirurgisch vrijleggen van de sinus maxillaris en het aanbrengen van autoloog bot dan wel botvervangend materiaal indien tijdens de implantatieprocedure blijkt dat er onvoldoende bot aanwezig is; – het betreft een verrichting die uitsluitend in combinatie met het plaatsen van een implantaat (J20, J21) gebruikt kan worden; – het tarief is exclusief de kosten van - niet autoloog - implantatiemateriaal. – het tarief is uitdrukkelijk bedoeld voor eventualiteiten die tijdens de diagnostiek niet konden worden voorzien. 4. Aanvullende sinusbodemelevatie orthograad (J18) – onder een orthograde sinusbodemelevatie wordt verstaan het - tijdens de impantatieprocedure - aanbrengen van autoloog bot en/of botvervangend materiaal door het implantatie-boorgat; – het tarief is exclusief de kosten van - niet autoloog - implantatiemateriaal. – het tarief is uitdrukkelijk bedoeld voor eventualiteiten die tijdens de diagnostiek niet konden worden voorzien. 5. Esthetische zone (J19) – dit tarief is bedoeld als toeslag ten behoeve van implantaatgedragen kroon- en brugwerk in het bovenfront in geval van aantoonbare extra inspanningen daartoe, zoals bijvoorbeeld noodzakelijke bot- en/of gingivacorrectie; – J19 mag per implantaat in rekening worden gebracht; – J19 mag alleen gebruikt worden bij implantatie in het gebied van 14 tot 24. III Implantologische chirurgie I De implantatie (J20, J21, J22, J23, J24, J25, J26 en J27) 1. Onder de implantologie-operatie wordt verstaan: – de implantatieplanning; – het operatieklaar maken van de behandelruimte en het voorbereiden van de patiënt; – het geven van anesthesie, het opklappen van de mucosa en het zonodig corrigeren van de contour van de processus alveolaris; – het prepareren van het implantaatbed en het aanbrengen van de implantaten; – het uitvoeren van een mucosaplastiek, wanneer die is geïndiceerd; – het hechten van de mucosa, inclusief wondtoilet; (indien van toepassing) het aanpassen van de prothese; – het aanbrengen van cover screws, healing collars en/of abutments zowel submucosaal als permucosaal; – het instrueren van de patiënt en diens eventuele begeleider; – het maken van een operatieverslag; – (indien van toepassing) het geven van bericht aan de verwijzer; – het verlenen van chirurgische en prothetische nazorg aan de patiënt gedurende twee maanden na de operatie; – het vastleggen van merk, type, lengte, doorsnede, kostprijs en batchnummer van het gebruikte implantaatsysteem; – in het geval van een tweefasen behandeling kunnen voor de tweede fase geen extra verrichtingen worden gedeclareerd dan J23, J24 en J25. 2. Onder implantatieplanning wordt verstaan: – het bepalen van het type implantaat en de locatie; – het bepalen van het type suprastructuur; – het voeren van overleg met derden; – het opstellen van de kostenbegroting en het zonodig aanvragen van toestemming aan de verzekeraar; – het treffen van de voorbereidingen voor de operatie. 3. Onder chirurgische nazorg wordt verstaan: – het verwijderen van de hechtingen in een volgende zitting; – het controleren van de wondgenezing (ongeacht het aantal bezoeken); – het zonodig voorschrijven van medicamenten. 4. Onder prothetische nazorg wordt verstaan: – het controleren van de pasvorm van de bestaande prothese; – het aanpassen van de prothese; – het zonodig aanbrengen van tissue conditioner of het uitvoeren van een opvullen, tot twee maanden na de operatie, ongeacht het aantal benodigde zittingen. 5. Onder het plaatsen van healing collars en/of abutments, dan wel permucosale opbouw t.b.v. kroon- en brugwerk in tweede fase-operatie wordt verstaan: – het voorbereiden van de behandelruimte en het voorbereiden van de patiënt; – het geven van verdoving en het opklappen van de mucosa; – het zonodig uitvoeren van kleine mucogingivale correcties; – het plaatsen van de healing collars; – het hechten van de mucosa, inclusief wondtoilet; – het zonodig aanpassen van de prothese; – het geven van instructie aan de patiënt omtrent mondhygiëne en prothesegebruik; – het maken van een operatieverslag; – (indien van toepassing) het geven van bericht aan de verwijzer; – het verlenen van chirurgische en prothetische nazorg gedurende twee maanden na de operatie. 6. Het tarief voor de code J27 is exclusief het verwijderen van het implantaat. Voor het overige zijn - voor zover van toepassing - de onder punt III-1 genoemde verrichtingen inbegrepen in het tarief voor de code J27. IV Diversen J Verwijderen en vervanging abutment / schroef (J32) – het tarief voor vervanging van een abutment geldt per implantaat en is inclusief het zo nodig tappen van schroefdraad; – het tarief kan niet in rekening worden gebracht binnen twee maanden na plaatsing; – het tarief is inclusief vervanging van het kapotte abutment. V. en VI Mesostructuur en prothetische behandeling na implantologie De prothetische behandeling omvat het vervaardigen van de mesostructuur dan wel permucosale opbouw met solitaire retentiemiddelen (magneet, drukknop) of staafverbinding op de implantaten in de onder- en/of bovenkaak alsmede het vervaardigen en leveren van de bijbehorende uitneembare volledige overkappingskunstgebit en - indien van toepassing - de gelijktijdige vervaardiging en levering van de bijbehorende tegenoverliggende volledige kunstgebit, al dan niet implantaatgedragen. De prothetische behandeling omvat ook de gevallen waarin bij de vervaardiging van de mesostructuur de aanwezige prothese wordt omgevormd tot een overkappingskunstgebit op implantaten, zonder dat tot vervaardiging van een nieuwe kunstgebit wordt overgegaan. K Mesostructuur 1. Onder vervaardiging van een mesostructuur/opbouw wordt verstaan: – het inspecteren en controleren van de implantaten; – het eventueel aanbrengen van tissue conditioner; – het verwijderen en terugplaatsen van de healing collars en/of abutments; – het plaatsen en verwijderen van de afdrukposten; – het passen van de afdruklepel en het zonodig aanpassen daarvan; – het maken van een spuitafdruk; – het passen en plaatsen van de drukknoppen, magneten of staaf, dan wel het plaatsen van de permucosale opbouw; – het overleg voeren met de tandtechnicus; – het controleren van de mondhygiëne en het geven van instructie aan de patiënt. 2. Het tarief voor de mesostructuur/opbouw geldt voor de gehele behandeling vanaf de eerste consultatie na de chirurgische fase tot en met de nazorg gedurende twee maanden na plaatsing van de prothetische voorziening (tarief exclusief prothese / kroon- en brugwerk). 3. In geval van toepassing van een staafverbinding geldt dat het risico van onvoldoende pasvorm van de staaf, het doorzagen, het maken van een nieuwe afdruk en het opnieuw passen en plaatsen van de staaf is begrepen in het tarief voor de verbonden mesostructuur. De hiervoor benodigde extra tijd kan niet afzonderlijk in rekening worden gebracht. 4. Vrij-eindigende extensies aan een staafconstructie geven geen recht op toeslagen in de vervaardiging, aanpassing of reparatie van een suprastructuur. L (Overkappings) klikgebit op implantaten Onder (overkappings)prothese op implantaten worden verstaan de handelingen en verrichtingen ten behoeve van de vervaardiging en levering van een overkappingsprothese op de mesostructuur, al dan niet met gelijktijdige vervaardiging en levering van de tegenoverliggende prothese. Het tarief geldt voor de gehele behandeling vanaf eerste consultatie na de chirurgische fase tot en met nazorg gedurende twee maanden na plaatsing van de mesostructuur (tarief exclusief mesostructuur). M Omvorming bestaande prothese Onder omvorming bestaande prothese worden verstaan de handelingen en verrichtingen ten behoeve van het aanpassen van een - vóór de implantatie reeds aanwezige - onder en/of boven-prothese op de mesostructuur, wanneer na de implantatie de aanwezige prothese behouden blijft en wordt omgevormd tot een overkappingsprothese. De tarieven voor J54, J55, J56, J57, J58 en J59 zijn alleen van toepassing voor steg-tussendelen en zijn derhalve niet van toepassing voor vrij-eindigende steggedeelten. Het tarief geldt voor de gehele behandeling vanaf eerste consultatie na de chirurgische fase tot en met nazorg gedurende twee maanden na plaatsing van de mesostructuur (tarief exclusief mesostructuur). VII Nazorg implantologie N Standaard nazorgconsult na implantologie Onder standaardconsult nazorg na implantologie wordt verstaan het periodiek preventief onderzoek als bedoeld onder C11. Het controleren van de clips is daarin inbegrepen. Eventueel geïndiceerde reiniging kan middels M-codes worden gedeclareerd. O Specifiek consult nazorg na implantologie (J60) Onder specifiek consult nazorg na implantologie wordt verstaan het periodiek preventief onderzoek als bedoeld onder C11 aangevuld met extra specifieke handelingen met betrekking tot de implantaten en/of de mesostructuur, niet zijnde reinigingsverrichtingen. Alleen te berekenen bij specifieke verdenking op pathologie. Het tarief voor specifiek consult nazorg na implantologie kan niet gedeclareerd worden binnen twee maanden na plaatsing van de overkappingsprothese, en niet in combinatie met code C11, of met code J61. P Uitgebreid consult nazorg na implantologie (J61) Onder uitgebreid consult nazorg na implantologie wordt verstaan het periodiek preventief onderzoek als bedoeld onder C11 aangevuld met het demonteren van de staaf en zonodig de abutments, het ultrasoon reinigen van de afgenomen delen en het opnieuw remonteren. Alleen te berekenen bij specifieke verdenking op pathologie. Het tarief voor het uitgebreid consult nazorg kan niet gedeclareerd worden binnen twee maanden na plaatsing van de overkappingsprothese, en niet in combinatie met C11 of met code J60. 20122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0120122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0101-01-2013 Bijlage 2 Bij tariefbeschikking tandheelkunde TB/CU-7042-01 van 21 november 2012 1 Materiaal- en/of techniekkosten De kosten van tandtechniek die noodzakelijk zijn voor de behandeling en extra zijn ingekocht door de zorgaanbieder en de kosten van de materialen die specifiek toe te rekenen zijn aan de betreffende prestatie. Hier worden expliciet niet de verbruiksmaterialen bedoeld. Bij de prestaties waarbij dit van toepassing kan zijn staat dit in de onderhavige tariefbeschikking aangegeven met een * (sterretje). De materiaal- en/of techniekkosten dienen per gedeclareerde prestatie gespecificeerd te worden en mogen niet hoger zijn dan de door de zorgaanbieder betaalde en/of verschuldigde kosten voor inkoop. De zorgaanbieder is verplicht om op verzoek van de patiënt of diens verzekeraar de nota van de tandtechnicus/ het tandtechnisch laboratorium te overleggen. Indien de zorgaanbieder de tandtechnische werkstukken zelf vervaardigt, is deze verplicht aan de patiënt of diens verzekeraar de techniekkosten te specificeren conform de lijst van de Nederlandse Zorgautoriteit met maximumtarieven voor tandtechniek in eigen beheer. Voor nadere transparantie voorschriften ten aanzien van het specificeren en inzichtelijk maken van materiaal- en/of techniekkosten wordt verwezen naar de Regeling Mondzorg. 2 Max-max tarieven 2.1 De maximumtarieven in de onderhavige tariefbeschikking kunnen ten hoogste met 10% worden verhoogd indien hieraan een schriftelijke overeenkomst tussen de betreffende zorgaanbieder en ziektekostenverzekeraar ten grondslag ligt. 2.2 Een tarief dat niet hoger is dan de maximumtarieven in de onderhavige tariefbeschikking kan aan eenieder in rekening worden gebracht. Een tarief dat tot stand komt met toepassing van artikel 2.1 van bijlage 2 van de onderhavige tariefbeschikking kan uitsluitend in rekening worden gebracht aan (a) de ziektekostenverzekeraar met wie het verhoogde maximumtarief is overeengekomen of (b) de verzekerde ten behoeve van wie een ziektekostenverzekering met betrekking tot tandheelkundige zorg is gesloten bij een ziektekostenverzekeraar met wie een zodanig verhoogd maximumtarief schriftelijk is overeengekomen. Een tarief dat tot stand komt met toepassing van artikel 2.1 van bijlage 2 van de onderhavige tariefbeschikking kan uitsluitend in rekening worden gebracht voor zover een ziektekostenverzekering met betrekking tot tandheelkundige zorg tussen de ziektekostenverzekeraar en verzekerde is overeengekomen die de betreffende prestatie omvat. 20122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0120122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0101-01-2013 20122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0120122520307-12-201220-11-2012TB/CU-7042-0101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032364/2012-12-08_0/xml/BWBR0032364_2012-12-08_0.xml
Besluit van de Minister van Economische Zaken van 6 december 2012, nr. 12370664, houdende tijdelijke vrijstelling op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden ter behandeling van kassen en opslagruimten waar paprika en/of Spaanse peper en/of aubergine is of wordt geteeld om mogelijke besmettingen met Anthonomus eugenii te bestrijden (Tijdelijke vrijstelling ter bestrijding van mogelijke besmettingen van paprika, aubergine en Spaanse peper met Anthonomus eugenii) Tijdelijke vrijstelling ter bestrijding van mogelijke besmettingen van paprika, aubergine en Spaanse peper met Anthonomus eugenii De Minister van Economische Zaken, Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu; Gelet op artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van de Verordening (EG) 1107/2009 van het Europese Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PbEU 2009, L 309); BESLUIT: Artikel 1 Tijdelijke vrijstelling als bedoeld in artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 wordt verleend voor het gebruik van het gewasbeschermingsmiddel Denkavepon-50 (dichloorvos 500 g/l) ter bestrijding van Anthonomus eugenii in kassen en opslagruimten waar paprika en/of Spaanse peper en/of aubergine is of wordt geteeld. 20122553407-12-201206-12-20121237066420122553407-12-201206-12-20121237066408-12-2012 Artikel 2 De vrijstelling is slechts van toepassing indien de gebruiksvoorschriften in de bijlage bij dit besluit worden nageleefd. 20122553407-12-201206-12-20121237066420122553407-12-201206-12-20121237066408-12-2012 Artikel 3 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 6 april 2013. 20122553407-12-201206-12-20121237066420122553407-12-201206-12-20121237066408-12-2012 Artikel 4 Dit besluit wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstelling ter bestrijding van mogelijke besmettingen van paprika, aubergine en Spaanse peper met Anthonomus eugenii. 20122553407-12-201206-12-20121237066420122553407-12-201206-12-20121237066408-12-2012 Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. ’s-Gravenhage 6 december 2012 De Minister van Economische Zaken,namens deze:Directeur-Generaal Agro,J.P.Hoogeveen. 20122553407-12-201206-12-20121237066420122553407-12-201206-12-20121237066408-12-2012 Bijlage Middel: Denkavepon-50 Samenstelling product: Werkzame stof en gehalte: 500 g/l dichloorvos Formuleringstype: EC Wettelijk gebruiksvoorschrift Deze vrijstelling staat uitsluitend het gebruik toe van het insectenbestrijdingsmiddel Denkavepon-50 ter bestrijding van mogelijke besmettingen met Anthonomus eugenii: • in lege kassen na ruiming van een paprika, Spaanse peper of aubergine gewas uit teeltseizoen 2012; • in een jong paprika, Spaanse peper of aubergine gewas tot aan de bloei die leidt tot vruchtzetting; en • in opslagruimten van bedrijven waar tegelijktijdig een kastoepassing met Denkavepon-50 plaatsvindt. Het gebruik van het middel Denkavepon-50 is uitsluitend toegestaan in bovengenoemde situaties binnen het monitoringgebied van de paprikasnuitkever (Anthonomus eugenii), als op onderstaande kaart is weergegeven. Voorts moet zijn voldaan aan de eis van een schone locatie in het kader van het Schone Start Protocol Paprikasnuitkever zoals gepubliceerd op de website van de NVWA, of moeten er vergelijkbare adequate maatregelen zijn getroffen ter bestrijding van een mogelijke besmetting met Anthonomus eugenii waarmee de NVWA heeft ingestemd. Op locaties waarop Anthonomus eugenii is vastgesteld en waarop reeds één maal Denkavepon-50 is toegepast in het kader van de eerder op 13 augustus en 20 november verleende vrijstellingen (Staatscourant van 14 augustus, nr. 16922 respectievelijk 22 november, nr. 24208) mag Denkavepon-50 nog maximaal 2 maal worden toegepast, indien de in het kader van de Plantenziektenwet opgelegde maatregelen zijn uitgevoerd, of wanneer op grond van de Plantenziektenwet hiertoe een verplichting bestaat. Denkavepon-50 wordt uitsluitend door Denka International BV geleverd aan de teler na overlegging van een Schoonverklaring van AQS (Agro Quality Support B.V.), of indien op andere wijze kan worden aangetoond dat er vergelijkbare adequate maatregelen zijn getroffen. Maximum aantal toepassingen in de vrijgestelde periode: • In een opslagruimte: 1x • In een kas in totaal 3x; waarvan: – In een kas met jong gewas: 1x – In een lege kas: 3x Dus in een kas maximaal óf 1x in kas met jong gewas en 2x in lege kas, óf 3x in lege kas. Dosering: Bij gebruik van elektrische verdampers of door middel van foggen: 13 ml middel per 100 m3 Een toepassing in een lege kas kan na minimaal 2 dagen herhaald worden. Veiligheidsmaatregelen bij toepassing en herbetreding Tijdens de toepassing mogen geen personen aanwezig zijn in de kas of opslagruimte. Het mengen/laden van Denkavepon-50 in de vernevelaar[s] dient via een koppelsysteem plaats te vinden waarbij dermale blootstelling wordt voorkomen. Bij het koppelen en ontkoppelen van de apparatuur dienen de toepassers voorzien te zijn van beschermende kleding (handschoenen + coverall). Voor alle toepassingen geldt dat de behandeling plaatsvindt door middel van een ruimtebehandeling met elektrische verdampers of foggen. De opslagruimte dient tenminste 50 uur gesloten te blijven na toepassing, daarna minimaal 4 uur luchten. De opslagruimte mag daarna alleen betreden worden door personen voorzien van beschermende kleding (handschoenen + coverall). Na 3 dagen (72 uur) na toepassing heeft onbeschermd personeel toegang. Na toepassing van het middel dient de kas minimaal 10 uur gesloten te blijven. Hierna dient tenminste 4 uur gelucht te worden. Na toepassing in een lege kas mag de kas na 4 uur luchten zonder adembescherming en beschermende kleding betreden worden voor het verrichten van werkzaamheden. Bij toepassing in een gewas geldt dat de kas pas 8 dagen (192 uur) na toepassing mag worden herbetreden voor het uitvoeren van werkzaamheden, mits men beschermende kleding (handschoenen en coverall) draagt. Vanaf 10 dagen na toepassing gelden er geen beperkende maatregelen meer. In uitzondering op de hierboven gestelde restricties: – Na de toepassing in de kas mag de kas betreden worden door een persoon met een gaspak (CPS 7900 of vergelijkbaar) voorzien van perslucht om de apparatuur uit de kas te halen. Met betrekking tot het meermalig gebruik van een gaspak: een gaspak dient gedecontamineerd te worden alvorens het getransporteerd en hergebruikt kan worden. OF – Als de toepassing in de kas is stopgezet moet minimaal 24 uur worden gewacht alvorens de kas betreden mag worden door een persoon met persoonlijke beschermingsmiddelen (handschoenen en coverall) om de apparatuur uit de kas te halen. Ter bescherming van het oppervlaktewater moet (zoveel mogelijk) worden voorkomen dat water, dat verontreinigd is met restanten van het middel (zoals recirculatie of condenswater), wordt geloosd of in contact komt met oppervlaktewater. Toepassingswijze Algemeen Voor alle toepassingen geldt dat de behandeling plaatsvindt door middel van een ruimtebehandeling met elektrische verdampers of foggen, ter bestrijding van mogelijke besmetting met Anthonomus eugenii. Alle gewasresten dienen vóór toepassing zorgvuldig verwijderd te worden. Er moet op gelet worden dat de ruimte gedurende de behandeling gesloten is om te voorkomen dat de damp te snel wegtrekt, hetgeen de werking van het middel vermindert. De temperatuur moet tijdens de behandeling constant en tussen de 15 en 25 °C zijn. Aanvullende aanwijzingen voor een toepassing in lege kas en kas met gewas Bij toepassing van Denkavepon-50 d.m.v. een ruimtebehandeling dient het buiten bij voorkeur zo goed als windstil te zijn, zodat ook de trek van lucht in de kas stuurbaar is. Als de concentratie door te hevige trek in een hoek van de kas te hoog oploopt, dan kan dat daar ook tot gewasschade leiden en een mindere werking in een ander kasdeel tot gevolg hebben. Om een goede verdeling te krijgen in de kas is ondersteuning van ventilatoren in de kas wenselijk om het kasklimaat homogeen te krijgen en te houden. Minimaal een uur voor de toepassing de ventilatoren al rustig laten draaien, zodat de lucht al in beweging is. Na behandeling dient de kas minimaal 10 uur gesloten te blijven voor een goede effectiviteit. Het verdient de voorkeur de behandeling bij daglicht uit te voeren, omdat de snuitkevers dan actief zijn. Gezien ook de andere toepassingsaspecten wordt toepassing in de (na)middag aanbevolen. Een dag vóór tot een dag ná de behandeling geen andere bestrijdingsmiddelen toepassen. Aanvullende aanwijzingen voor toepassing in kas met jong gewas In kas met jong gewas maximaal één toepassing uitvoeren. Om risico op schade aan het gewas zoveel mogelijk te voorkomen dient met het volgende rekening te worden gehouden: • Toepassing uitsluitend met elektrische verdampers • Het gewas moet vanaf de start van toepassing tot einde luchten droog zijn en blijven. • Schommelingen in temperatuur kunnen leiden tot verschillen in de relatieve luchtvochtigheid en daardoor kan het gewas vochtig worden. Dit kan leiden tot fytotoxiciteit. • Bij het afstellen van de automatische vernevelapparatuur dient er zorg voor te worden gedragen dat de nevel niet op het gewas wordt gericht doch eroverheen. 20122553407-12-201206-12-20121237066420122553407-12-201206-12-20121237066408-12-2012 20122553407-12-201206-12-20121237066420122553407-12-201206-12-20121237066408-12-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032365/2012-11-22_1/xml/BWBR0032365_2012-11-22_1.xml
Beleidsregel van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 4 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/240568, met betrekking tot de verstrekking van subsidies krachtens artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling Inland AIS-apparaten binnenvaart20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-201222-11-2012Stcrt. 2012, 25531, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit intitule. Deze wijziging werkt terug tot en met 22-11-2012. Beleidsregel verstrekking subsidies ex artikel 2, eerste lid, Tijdelijke subsidieregeling Inland AIS-apparaten binnenvaart20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-201222-11-2012Stcrt. 2012, 25531, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit citeertitel. Deze wijziging werkt terug tot en met 22-11-2012. De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op de artikelen 4:81 jo. 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6, tweede en derde lid, van de Tijdelijke subsidieregeling Inland AIS-apparaten; Besluit: 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-201222-11-2012Stcrt. 2012, 25531, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze aanhef. Deze wijziging werkt terug tot en met 22-11-2012. Artikel 1 Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Tijdelijke subsidieregeling Inland AIS-apparaten binnenvaart, waaraan op 31 december 2012 een of meer van de in dat artikel bedoelde bescheiden ontbreken, kan worden gecompleteerd tot en met 1 mei 2013. 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-201222-11-2012Stcrt. 2012, 25531, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 22-11-2012. Artikel 2 Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst en werkt terug tot en met 22 november 2012. 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-201222-11-2012Stcrt. 2012, 25531, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 22-11-2012. Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,namens deze,het hoofd van de afdeling binnenvaart en vaarwegen,P.H.C.M. vanGurp 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-201222-11-2012Stcrt. 2012, 25531, datum inwerkingtreding 08-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit regeling-sluiting. Deze wijziging werkt terug tot en met 22-11-2012. 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032365/2012-12-08_0/xml/BWBR0032365_2012-12-08_0.xml
Beleidsregel van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 4 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/240568, met betrekking tot de verstrekking van subsidies krachtens artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke subsidieregeling Inland AIS-apparaten binnenvaart20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-2012 Beleidsregel verstrekking subsidies ex artikel 2, eerste lid, Tijdelijke subsidieregeling Inland AIS-apparaten binnenvaart20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-2012 De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op de artikelen 4:81 jo. 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 6, tweede en derde lid, van de Tijdelijke subsidieregeling Inland AIS-apparaten; Besluit: 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-2012 Artikel 1 Een aanvraag tot subsidievaststelling als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van de Tijdelijke subsidieregeling Inland AIS-apparaten binnenvaart, waaraan op 31 december 2012 een of meer van de in dat artikel bedoelde bescheiden ontbreken, kan worden gecompleteerd tot en met 1 mei 2013. 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-2012 Artikel 2 Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij is geplaatst en werkt terug tot en met 22 november 2012. 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-2012 Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,namens deze,het hoofd van de afdeling binnenvaart en vaarwegen,P.H.C.M. vanGurp 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-2012 20122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056820122553107-12-201204-12-2012IENM/BSK-2012/24056808-12-201222-11-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032368/2013-01-01_0/xml/BWBR0032368_2013-01-01_0.xml
Regeling van de Minister voor Wonen en Rijksdienst van 27 november 2012, 2012-0000684669 houdende aanpassing van de bedragen, genoemd in de artikelen 13, eerste lid, onderdelen a en b, 14, eerste lid, 17, tweede lid, 18, eerste en derde lid, en 20, eerste en tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, van de minimum-inkomensijkpunten, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van die wet en van de factoren, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van die wet alsmede van de bedragen, genoemd in artikel 2a, tweede lid, onderdelen b en c, van het Besluit op de huurtoeslag (Regeling huurtoeslaggrenzen 2013) Regeling huurtoeslaggrenzen 2013 De Minister voor Wonen en Rijksdienst, na overleg met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid; Gelet op de artikelen 19, vierde lid, en 27, eerste, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de huurtoeslag, en artikel 2a, vierde lid, van het Besluit op de huurtoeslag; Besluit: § 1 Wijziging van de Wet op de huurtoeslag en het Besluit op de huurtoeslag Artikel 1 Wijzigt de Wet op de huurtoeslag. 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013 Artikel 2 Wijzigt het Besluit op de huurtoeslag. 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-201320122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013 § 2 Vaststelling van bedragen en factoren ingevolge de Wet op de huurtoeslag Artikel 3 Het minimum-inkomensijkpunt, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag, is: a. voor een eenpersoonshuishouden: € 14 875; b. voor een meerpersoonshuishouden: € 19 200; c. voor een eenpersoonsouderenhuishouden: € 16 250; d. voor een meerpersoonsouderenhuishouden: € 21 775. 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013 Artikel 4 De factoren, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, zijn: factor Eenpersoonshuishouden Meerpersoonshuishouden Eenpersoonsouderenhuishouden Meerpersoonsouderenhuishouden a 0,000000748531 0,000000418659 0,000001114393 0,000000645458 b 0,001957364475 0,002104457742 –0,006236885032 –0,005278279964 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-201320122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013 § 3 Slotbepalingen Artikel 5 De Regeling huurtoeslaggrenzen 2012 wordt ingetrokken. 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013 Artikel 6 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013 Artikel 7 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling huurtoeslaggrenzen 2013. 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-201320122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. ’s-Gravenhage 27 november 2012 De Minister voor Wonen en Rijksdienst,S.A.Blok 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013 20122519907-12-201227-11-20122012-000068466920122519907-12-201227-11-20122012-000068466901-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032370/2013-01-01_0/xml/BWBR0032370_2013-01-01_0.xml
Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 november 2012-0000044243, tot vaststelling van consumentenprijsindexcijfers voor 2013 voor Caribisch Nederland en op basis daarvan aanpassing van bedragen van tegemoetkomingen en uitkeringen, van het wettelijk minimumuurloon en het bedrag genoemd in de Regeling Pensioenwet BES, alsmede van premiepercentages van werknemersverzekeringen en volksverzekeringen en van het maximumdagloon voor de Wet ziekteverzekering BES20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Regeling vaststelling consumentenprijsindexcijfers 2013 voor Caribisch Nederland en aanpassing bedragen van tegemoetkomingen en uitkeringen, van het wettelijk minimumuurloon en het bedrag genoemd in de Regeling Pensioenwet BES, alsmede van premiepercentages van werknemersverzekeringen en volksverzekeringen en van het maximumdagloon voor de Wet ziekteverzekering BES20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, In overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën; Gelet op de artikelen 7, tweede en derde lid, 7a, negende lid, 7b, derde lid, en 27 van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, 11, zevende en achtste lid, en 30 van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, 13, eerste lid, van de Wet minimumlonen BES, 7, vierde lid, van de Cessantiawet BES, 8, derde lid, van de Wet ongevallenverzekering BES, 5, tweede lid, en 8, vierde lid, van de Wet ziekteverzekering BES, 21, eerste lid, van het Besluit onderstand BES, en artikel 7b, eerste en derde lid, van de Pensioenwet BES; Besluit: 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 1 Consumentenprijsindexcijfer Caribisch Nederland Het consumentenprijsindexcijfer voor 2013 wordt vastgesteld op 2,3%, met dien verstande dat voor Sint Eustatius en Saba het consumentenprijsindexcijfer wordt vastgesteld op respectievelijk 4,6% en 3,0%. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 2 Wet algemene ouderdomsverzekering BES 1 Het pensioenbedrag, genoemd in artikel 7, eerste lid, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, wordt vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 567; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 609; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 575; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 567. 2 In artikel 7a, eerste lid, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, wordt het bedrag van de toeslag vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 389; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 417; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 394; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 389, en wordt het bedrag van het gezamenlijk inkomen vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 7399; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 7944; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 7499; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 7399. 3 Het bedrag van het gezamenlijk inkomen, genoemd in artikel 7a, derde lid, onderdeel e, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, wordt vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 7399; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 7944; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 7499; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 7399. 4 De hoogte van de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 7b, eerste lid, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, wordt voor Saba vastgesteld op USD 46 en voor Sint Eustatius op USD 12. 5 Het premiepercentage, bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet algemene ouderdomsverzekering BES, wordt voor het jaar 2013 vastgesteld op 25%. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 3 Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES 1 Het bedrag van het weduwenpensioen, genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 262; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 282; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 266; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 262. 2 Het bedrag van het weduwenpensioen, genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel b, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 344; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 369; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 349; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 344. 3 Het bedrag van het weduwenpensioen, genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel c, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 430; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 462; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 436; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 430. 4 Het bedrag van het weduwenpensioen, genoemd in artikel 11, eerste lid, onderdeel d, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 567; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 609; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 575; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 567. 5 Het bedrag van het weduwenpensioen, genoemd in artikel 11, derde lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 567; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 609; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 575; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 567. 6 In artikel 12, eerste lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt het bedrag van het wezenpensioen voor een kind jonger dan 10 jaar vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 207; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 222; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 210; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 207, en wordt het bedrag van het wezenpensioen voor een kind van 10 jaar of ouder maar jonger dan 15 jaar vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 227; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 244; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 230; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 227. 7 In artikel 12, tweede lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt het bedrag van het wezenpensioen voor een kind jonger dan 10 jaar vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 190; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 204; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 193; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 190, en wordt het bedrag van het wezenpensioen voor een kind van 10 jaar of ouder maar jonger dan 15 jaar vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 207; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 222; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 210; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 207. 8 In artikel 12, derde lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt het bedrag van het wezenpensioen voor een kind, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van die wet, voor zover het voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdelen a of b, van die wet, vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 227; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 244; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 230; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 227, en wordt het bedrag van het wezenpensioen voor een kind, bedoeld in artikel 9, vijfde lid, van die wet, voor zover het voldoet aan artikel 9, eerste lid, onderdelen c of d, van die wet, vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 262; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 281; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 265; d. indien belanghebbende woonachtig is buiten het openbaar lichaam Bonaire, Sint Eustatius en Saba op USD 262. 9 Het premiepercentage, bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES, wordt voor het jaar 2013 vastgesteld op 1,3%. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 4 Wet minimumlonen BES De bedragen van het bruto minimumuurloon, genoemd in artikel 9, eerste lid, onderdelen a, b en c, van de Wet minimumlonen BES, worden vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 4,55; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 4,89; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 4,61. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 5 Cessantiawet BES Het premiepercentage, bedoeld in artikel 7, derde lid, van de Cessantiawet BES, wordt voor het jaar 2013 vastgesteld op 0,2%. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 6 Wet ongevallenverzekering BES Het premiepercentage, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van de Wet ongevallenverzekering BES, wordt voor het jaar 2013 vastgesteld op 0,5%. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 7 Wet ziekteverzekering BES 1 Het bedrag van het loon per dag, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wet ziekteverzekering BES wordt vastgesteld, a. voor de werknemer voor wie een zesdaagse werkweek geldt en: 1°. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 101,28; 2°. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 108,74; 3°. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 102,64, en b. voor de werknemer voor wie een vijfdaagse werkweek of een werkweek van minder dan vijf dagen geldt en: 1°. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 121,53; 2°. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 130,48; 3°. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 123,17. 2 Het premiepercentage, bedoeld in artikel 8, derde lid, van de Wet ziekteverzekering BES, wordt voor het jaar 2013 vastgesteld op 1,6%. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 8 Besluit onderstand BES 1 De basisbedragen van de algemene onderstand, genoemd in artikel 13 van het Besluit onderstand BES, worden vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 87; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 94; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 88. 2 De bedragen van de toeslag voor zelfstandig wonen, genoemd in artikel 14 van het Besluit onderstand BES, worden vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 21; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 23; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 21. 3 De bedragen van de toeslag voor een gezamenlijke huishouding, genoemd in artikel 15 van het Besluit onderstand BES, worden vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 52; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 56; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 53. 4 De bedragen van de kindertoeslag voor het eerste kind, genoemd in artikel 16, eerste lid, van het Besluit onderstand BES, worden vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 25; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 27; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 26. 5 De bedragen van de kindertoeslag voor het tweede en derde kind, genoemd in artikel 16, tweede lid, van het Besluit onderstand BES, worden vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 13; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 14; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 13. 6 De bedragen van de toeslag bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, genoemd in artikel 17, eerste lid, van het Besluit onderstand BES, worden vastgesteld: a. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Bonaire op USD 153; b. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Sint Eustatius op USD 164; c. indien belanghebbende woonachtig is in het openbaar lichaam Saba op USD 156. 7 Het bedrag van de verhoging van de toeslag, genoemd in artikel 17, derde lid, van het Besluit onderstand BES, wordt vastgesteld op USD 34. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 9 Regeling Pensioenwet BES Wijzigt de Regeling Pensioenwet BES. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Artikel 10 Inwerkingtreding Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag 30 november 2012 De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,J.Klijnsma. 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013 20122529610-12-201230-11-20122012-000004424320122529610-12-201230-11-20122012-000004424301-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032371/2013-01-01_0/xml/BWBR0032371_2013-01-01_0.xml
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 5 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/241281, houdende vaststelling beleidsregels voor de sturing van en het toezicht op de Dienst Wegverkeer (Beleidsregels sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer)20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Beleidsregels sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen; BESLUIT: 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 § 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsomschrijvingen In deze regels wordt verstaan onder: de dienst: de Dienst Wegverkeer; de Kaderwet: de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen; de wet: de Wegenverkeerswet 1994. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-201320122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 § 2 Directie van de dienst Artikel 2 Goedkeuring bestuursreglement Bij de goedkeuring van het bestuursreglement op grond van artikel 11 Kaderwet io. artikel 4n van de wet bekijkt de minister in ieder geval of ten aanzien van de hierna volgende onderwerpen bepalingen zijn opgenomen: a. een nadere omschrijving van de taken van de leden van de directie; b. nadere bepaling van de bevoegdheden binnen de directie; c. de schriftelijke goedkeuring van diverse besluiten door de raad van toezicht; d. de besluitvorming in en buiten de vergadering; e. de notulen van de vergadering; f. het hebben en melden van nevenfuncties aan de raad van toezicht; g. de handelwijze in geval van tegenstrijdige belangen van een lid van de directie. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 3 Procedure benoeming nieuwe leden directie 1 Bij de benoeming van een nieuw lid van de directie worden de volgende processtappen gevolgd: a. de minister verzoekt de raad van toezicht een deskundigheidsprofiel op te stellen voor het nieuwe directielid; b. na goedkeuring van het deskundigheidsprofiel door de minister, al dan niet in aangepaste vorm, verzoekt de minister de raad van toezicht potentiële kandidaten te selecteren en een niet-bindende concept-voordracht van minimaal één kandidaat voor de invulling van de vacature te doen; c. na het akkoord van de minister op de concept-voordracht worden door de secretaris-generaal gesprekken met de kandida(a)t(en) gevoerd, waarin verwachtingen van de minister ten aanzien van de organisatie worden geschetst. Het gaat om voorziene ontwikkelingen in beleid en de verwachte bijdrage van de betreffende organisatie hieraan alsmede de bijdrage van het specifiek te benoemen lid. Evenzo kan hierin worden stilgestaan bij de onderlinge werkwijze en relatie; d. de secretaris-generaal stelt de raad van toezicht op de hoogte van zijn bevindingen en verzoekt de raad van toezicht een met de bevindingen van de secretaris-generaal rekening houdende, niet-bindende voordracht voor een nieuw lid van de directie te doen; e. de minister besluit tot benoeming of gemotiveerd tot afwijzing van de kandidaat; f. in de brief waarmee het benoemingsbesluit wordt toegezonden aan de betrokkene worden onder verwijzing naar het gesprek met de secretaris-generaal de verwachtingen van de minister ten aanzien van de organisatie geschetst. 2 Indien de minister besluit tot afwijzing van de kandidaat, wordt de procedure herhaald. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 4 Procedure herbenoeming leden directie 1 Bij de herbenoeming van een lid van de directie worden de volgende processtappen gevolgd: a. de minister voert overleg met de raad van toezicht over de herbenoeming van een lid van de directie; b. de raad van toezicht doet een niet bindende voordracht voor de herbenoeming van het betreffende lid van de directie; c. de minister besluit tot herbenoeming van het betreffende lid van de directie of gemotiveerd tot afwijzing. 2 Indien uit het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde overleg blijkt dat er bij de betrokkenen onvoldoende draagvlak bestaat voor de herbenoeming, of de minister besluit tot afwijzing, wordt de procedure van artikel 3 gevolgd. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 5 Schorsing en ontslag van de directie Voorafgaand aan schorsing of ontslag van de leden van de directie informeert de minister de raad van toezicht over zijn voornemen. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 6 Bezoldiging directie Ten behoeve van het vaststellen van de bezoldiging van de directie conform artikel 14, tweede lid, van de Kaderwet verzoekt de minister de raad van toezicht om een voorstel voor de bezoldiging van de directie op te stellen, rekening houdend met de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector. De raad van toezicht kan binnen een door de minister vastgestelde marge jaarlijks een variabele component toekennen aan de directie, afhankelijk van de prestaties en de realisatie van vooraf tussen de raad van toezicht en de directie overeengekomen doelen. Die marge blijft binnen de grenzen die de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector stelt. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-201320122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 § 3 Raad van toezicht van de dienst Artikel 7 Reglement van de raad van toezicht Bij de goedkeuring van het reglement van de raad van toezicht op grond van artikel 4l, zevende lid, van de wet bekijkt de minister in ieder geval of ten aanzien van de hierna volgende onderwerpen bepalingen zijn opgenomen: a. een nadere omschrijving van de taken van de leden van de raad van toezicht; b. een nadere bepaling van de bevoegdheden van en binnen de raad van toezicht; c. de besluitvorming in en buiten de vergadering; d. de notulen van de vergadering; e. de handelwijze in geval van tegenstrijdige belangen van een lid van de raad van toezicht; f. de instelling en werkwijze van commissies zoals een auditcommissie. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 8 Benoeming nieuwe leden raad van toezicht 1 Bij de benoeming van een nieuw lid van de raad van toezicht worden de volgende processtappen gevolgd: a. de minister verzoekt de raad van toezicht een deskundigheidsprofiel op te stellen voor het nieuwe lid van de raad van toezicht; b. na goedkeuring van het deskundigheidsprofiel door de minister, al dan niet in aangepaste vorm, verzoekt de minister de raad van toezicht potentiële kandidaten te selecteren en een niet-bindende concept-voordracht van minimaal één kandidaat voor de invulling van de vacature te doen; c. na het akkoord van de minister op de concept-voordracht voert de secretaris-generaal gesprekken met de kandida(a)t(en) waarin de verwachtingen van de minister ten aanzien van de organisatie worden geschetst. Het gaat dan om voorziene ontwikkelingen in beleid en de verwachte bijdrage van de betreffende organisatie hieraan alsmede de bijdrage van het specifiek te benoemen lid. Evenzo kan hierin worden stilgestaan bij de onderlinge werkwijze en relatie; d. de secretaris-generaal stelt de raad van toezicht op de hoogte van zijn bevindingen en verzoekt de raad van toezicht een met de bevindingen van de secretaris-generaal rekening houdende, niet-bindende voordracht voor een nieuw lid van de raad van toezicht te doen; e. de minister besluit tot benoeming of gemotiveerd tot afwijzing van de kandidaat; f. in de brief waarmee het benoemingsbesluit wordt toegezonden aan de betrokkene worden nogmaals de verwachtingen van het ministerie ten aanzien van de organisatie geschetst en verwezen naar het gesprek. 2 Indien de minister besluit tot afwijzing van de kandidaat, wordt de procedure herhaald. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 9 Procedure herbenoeming leden raad van toezicht 1 Bij de herbenoeming van een lid van de raad van toezicht worden de volgende processtappen gevolgd: a. de minister voert overleg met de raad van toezicht over de herbenoeming van een lid van de raad van toezicht; b. de raad van toezicht doet een niet bindende voordracht voor de herbenoeming van het betreffende lid van de raad van toezicht; c. de minister besluit tot herbenoeming van het betreffende lid van de raad van toezicht of gemotiveerd tot afwijzing. 2 Indien uit het in het eerste lid, onderdeel a, genoemde overleg blijkt dat er bij de betrokkenen onvoldoende draagvlak bestaat voor de herbenoeming, of de minister besluit tot afwijzing, wordt de procedure van artikel 8 gevolgd. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-201320122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 § 4 Financieel toezicht Artikel 10 Tarieven voor taken of taakclusters op grond van de artikelen 4b, eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, en 4q, van de wet, alsmede tarieven voor andere op basis van artikel 4b, tweede lid, onderdeel b, van de wet opgedragen taken, voor zover deze taken mede een andere basis hebben in of krachtens de wet 1 De kostprijzen die ten grondslag liggen aan de tarieven conform het artikel 4b, eerste lid, en tweede lid, onderdeel a, en 4q, van de wet, alsmede aan de tarieven voor andere opgedragen taken op basis van artikel 4b, tweede lid, onderdeel b, van de wet voor zover deze taken mede een andere basis hebben in of krachtens de wet, worden op basis van bedrijfseconomisch aanvaardbare verdeelsleutels bepaald. 2 De in het eerste lid bedoelde tarieven kunnen bestaan uit de volgende componenten: a. kosten van de taak of het cluster van taken onder beschouwing; b. structurele overdekking ter dekking van kosten die niet of niet geheel worden getarifeerd; c. over- of onderdekking teneinde de vermogenspositie te wijzigen. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 11 Prijzen voor andere, op basis van artikel 4b, tweede lid, onderdeel b, van de wet opgedragen taken, voor zover deze taken niet mede een andere basis hebben in of krachtens de wet 1 Bij andere, op basis van artikel 4b, tweede lid, onderdeel b, van de wet door de minister opgedragen taken, voor zover deze taken niet mede een andere basis hebben in of krachtens de wet, geeft de minister bij het opdragen van die taken aan dat er prijzen voor die taken in rekening worden gebracht en aan welke eisen deze prijzen moeten voldoen. 2 Indien voor deze prijzen een wettelijke basis noodzakelijk is, zorgt de minister hiervoor. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 12 Inhoud tarievenvoorstel 1 De minister besteedt bij de beoordeling van het voorstel voor de tarieven en tariefwijzigingen van de dienst ten behoeve van de goedkeuring op grond van artikel 17 van de Kaderwet in ieder geval aandacht aan de volgende aspecten: a. de voorgestelde tarieven per taak dan wel per cluster van taken, alsmede de wettelijke basis voor en de rechtmatigheid van die tarieven; b. de voorgestelde wijzigingen in het tarievenbeleid; c. de invloed van en consequenties voor de vermogenspositie op basis van het jaarverslag van het voorafgaande jaar, de geprognosticeerde realisatie van het lopende jaar en de begroting van het komende jaar; d. de mate van kostendekkendheid en de kostenontwikkeling per taak dan wel per cluster van taken; e. de invloed van efficiëntie-ontwikkelingen; f. de invloed van loon- en prijsontwikkelingen; g. de in artikel 10, tweede lid, genoemde componenten van dit tarief; h. de reactie van de gebruikers, zoals weergegeven door de dienst; i. departementsoverstijgende aangelegenheden; j. maatschappelijke belangen; k. ontwikkeling van de doelmatigheid; l. kostendekkendheid per taakcluster; m. vooruitzicht voor volgende jaren; n. consistentie tussen de tarieven; o. de wijze waarop de tarieven zich verhouden tot de tarieven van het jaar ervoor. 2 Om de minister in staat te stellen de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, uit te voeren, voegt de dienst bij het in het eerste lid bedoelde voorstel een toelichting die aansluit op de artikelen 10 en 11 en ingaat op de consequenties van het streven naar kostendekkendheid per taak of taakcluster. 3 Om de minister in staat te stellen de rechtmatigheid van de tarieven als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, te beoordelen, vermeldt de dienst bij het in het eerste lid bedoelde voorstel bij ieder tarief de wettelijke grondslag. 4 De dienst informeert de minister bij voorgestelde tariefwijzigingen en tarieven voor nieuwe taken of clusters van taken inzake de mogelijk aan het voorstel gekoppelde gevoeligheden. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 13 Begroting 1 Ten behoeve van de goedkeuring van het besluit tot vaststelling van de begroting conform artikel 29 van de Kaderwet beoordeelt de minister de begroting, zoals die door de dienst aan de minister is aangeboden na instemming van de raad van toezicht, en besteedt hij daarbij in ieder geval aandacht aan de onderdelen a tot en met f in het tweede lid. 2 De begroting bevat de navolgende elementen, waarbij ter vergelijking bij de onderdelen a, b en c tevens de gerealiseerde gegevens van het laatst afgesloten boekjaar, het lopende jaar, het komende begrotingsjaar en de vier volgende jaren worden vermeld: a. de begroting conform artikel 27 van de Kaderwet, aangevuld met de kosten en opbrengsten, zowel met betrekking tot de gehele exploitatie als onderscheiden per taakcluster; b. de begrote gecomprimeerde balans per ultimo van het begrotingsjaar; c. de wijze van financiering; d. een overzicht en bedrijfseconomische onderbouwing van investeringen van zwaarwegend belang; e. de belangrijkste risico’s voor de continuïteit en de kwaliteit van de taakuitvoering van de dienst, de wijze waarop deze risico’s zijn afgedekt alsmede de financiële consequenties daarvan; f. een toelichting op de onderdelen a tot en met e. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 14 Financieel meerjarenbeleidsplan 1 Ten behoeve van de goedkeuring van het financieel meerjarenbeleidsplan beoordeelt de minister het plan, zoals dat door de dienst aan de minister is aangeboden na instemming van de raad van toezicht, en besteedt hij daarbij in ieder geval aandacht aan de volgende aspecten: a. volledigheid van de elementen genoemd in artikel 5, tweede lid, van de Regeling sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer; b. mate van op-/afbouw reserves; c. kostendekkendheid per taakcluster; d. (maximale) omvang van de voorzieningen; e. investeringen van zwaarwegend belang; f. het maatschappelijk draagvlak voor tariefstijgingen, zowel bij de burger als bij de branche; g. de wettelijke basis voor de tarieven en de onderbouwing van die tarieven; h. ontwikkelingen in de kwaliteit van de dienstverlening in relatie tot de ontwikkelingen in de bedrijfsvoering en de voorgestelde tarieven. 2 Indien de beoordeling door de minister daartoe aanleiding geeft, overlegt de minister met de dienst en past de dienst het financieel meerjarenbeleidsplan aan. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-201320122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 § 5 Taakuitoefening Artikel 15 Risicoprofiel en kernprestatie-indicatoren 1 De minister stelt een risicoprofiel op mede op basis van de risicoanalyse van de dienst om risicogestuurd toezicht te kunnen houden. Het risicoprofiel wordt besproken met de dienst. 2 De minister maakt gebruik van kernprestatie-indicatoren. De kernprestatie-indicatoren komen tot stand in afstemming tussen dienst en minister mede op basis van het in het voorgaande lid genoemde risicoprofiel. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 16 Oordeelsvorming De minister vormt zich een oordeel over de kwaliteit van de taakuitoefening van de dienst. Daarbij baseert hij zich onder meer op: a. de bevindingen voortvloeiend uit de in artikel 19, tweede lid, van de Kaderwet bedoelde voorzieningen; b. de regelmatig door de dienst gehouden klant- en medewerkerstevredenheidsonderzoeken; c. de kernprestatie-indicatoren zoals bedoeld in artikel 15. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-201320122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 § 6 Opdracht tot en inkadering van taken en activiteiten Artikel 17 Instemmingstoets minister 1 Bij het toetsen van voorstellen tot taakopdrachten van een ander bestuursorgaan en voornemens van de dienst tot het verrichten van markt- en nevenactiviteiten als bedoeld in artikel 18 van de Regeling sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer, besteedt de minister in ieder geval aandacht aan de volgende aspecten: a. de taken en markt- en nevenactiviteiten zijn verenigbaar met de reeds aan de dienst opgedragen taken en niet in strijd met overige wet- en regelgeving of rijksbeleid; b. er is voorzien in een kostendekkende financiering van de taken en markt- en nevenactiviteiten door de opdrachtgever of gebruikers. 2 Met het oog op de in het eerste lid bedoelde toetsing legt de dienst aan de minister een uitwerking en onderbouwing voor van het voorstel voor een nieuwe taak of voornemen tot een nieuwe marktactiviteit. 3 Voor zover het markactiviteiten betreft die niet voortvloeien uit een verzoek van een andere voorgenomen opdrachtgever onderzoekt de minister, in overleg met de dienst, de markteffecten met het oog op het voorkomen van verstoringen van marktverhoudingen. 4 Voor zover het markactiviteiten betreft die voortvloeien uit een verzoek van een andere voorgenomen opdrachtgever dan de minister onderzoekt die opdrachtgever, in overleg met de minister en met de dienst, de markteffecten met het oog op het voorkomen van verstoringen van marktverhoudingen. 5 De minister toetst tevens of het systeem van doorberekening van kosten van markt- en nevenactiviteiten aan afnemers voldoet aan de eisen van het Besluit markt en overheid. 6 De minister integreert zijn beslissing over instemming met voorstellen en voornemens zoals bedoeld in het eerste en tweede lid in zijn beslissing over goedkeuring van de begroting, tarieven en financieel meerjarenbeleidsplan, indien die hem zijn voorgelegd in het voorstel voor de begroting, tarieven incl. het meerjarenbeleidsplan. In andere gevallen wordt een afzonderlijke instemmingsprocedure doorlopen. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-201320122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 § 7 Overige onderwerpen Artikel 18 Evaluatie conform artikel 39 van de Kaderwet 1 De minister voert de evaluatie zoals bedoeld in artikel 39 van de Kaderwet uit conform de op het moment van evaluatie geldende evaluatierichtlijnen van de minister van Financiën. 2 De minister stelt de dienst in kennis van het verslag alvorens de minister het verslag aan de Staten-Generaal zendt, met het verzoek hierop te reageren binnen de bij het verzoek door de minister gestelde termijn. 3 De minister reageert op de visie van de dienst ten aanzien van het verslag en geeft daarbij in ieder geval aan in hoeverre de visie van de dienst is betrokken bij de finale besluitvorming. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 19 Citeertitel Deze beleidsregels worden aangehaald als: Beleidsregels sturing van en toezicht op de Dienst Wegverkeer. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Artikel 20 Inwerkingtreding Deze regels treden in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-201320122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen-Maas Geesteranus. 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013 20122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128120122533110-12-201205-12-2012IENM/BSK-2012/24128101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032372/2013-01-01_0/xml/BWBR0032372_2013-01-01_0.xml
Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 27 november 2012, nr. 307297, houdende voorschriften ten aanzien van de accountantscontrole van de jaarrekening van het Instituut Fysieke Veiligheid (Regeling accountantscontrole IFV)20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Regeling accountantscontrole IFV20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 De Minister van Veiligheid en Justitie, Gelet op artikel 6, tweede lid, van het Besluit rijksbijdragen IFV; Besluit: 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 1 In deze regeling en de daarbij behorende bijlage wordt verstaan onder: a. accountant: de door het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid aangewezen accountant b. Instituut: het Instituut Fysieke Veiligheid 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 2 De accountant verricht zijn werkzaamheden met inachtneming van hetgeen is bepaald in het Controleprotocol dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 3 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 4 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling accountantscontrole IFV. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Veiligheid en Justitie,I.W.Opstelten 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Bijlage behorende bij artikel 2 van de Regeling accountantscontrole IFV Controleprotocol voor de jaarrekening van het IFV 1 Accountantscontrole In het kader van de controle beoordeelt de accountant de getrouwheid van de gegevens zoals die zijn opgenomen in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven en de rechtmatigheid van het gevoerde financiële beheer. Daarnaast beziet hij of de administratieve organisatie, het financieel beheer en de administratie die ten behoeve van dat beheer en de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven wordt gevoerd, voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid. De accountant richt zijn dossiers op een zodanige wijze in dat op efficiënte wijze een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de grondslagen, de uitvoering en de resultaten van de controle. Onderdeel van zijn dossiers vormen, indien van toepassing, de resultaten van onderzoeken die hij bij derden in het kader van de controle heeft gedaan. 1.1 Reikwijdte van de controle 1.1.1 Getrouwheid De rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven is getrouw indien deze is opgesteld overeenkomstig de normen en beginselen die op het gebied van de externe financiële verslaggeving in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Deze zijn van overeenkomstige toepassing op de financiële informatievoorziening van het Instituut. 1.1.2 Rechtmatigheid In het kader van de controle op de rechtmatigheid van het verantwoorde beheer beziet de accountant of het beheer en de verantwoording daarover tot stand zijn gekomen overeenkomstig de relevante regelgeving en voorts of het beheer ordelijk en controleerbaar is. Dat houdt in dat de inkomsten en uitgaven in overeenstemming moeten zijn met de goedgekeurde begroting (begrotingsrechtmatigheid), met de interne regelingen, bevoegdheden en voorschriften (beheersrechtmatigheid) en met de overige regelingen, waaronder met name de relevante bepalingen in de Wet veiligheidsregio’s en dit besluit, die de bestedingsrichting van en de voorwaarden met betrekking tot de bijdragen bepalen (bestuursrechtmatigheid). 1.1.3 Doelmatigheid Het doelmatigheidsonderzoek wordt ingedeeld in onderzoek naar de doelmatigheid van de organisatie (structuren, procedures en werkmethoden) en het beheer (economisch verantwoorde middelenverwerving en financiële beheersdaden van het bestuur). Het richt zich met name op de maatregelen die het bestuur heeft getroffen ter bevordering van een efficiënt beheer. 1.2 Tolerantie van de controle Bij zijn oordeelsvorming over de jaarrekening streeft de accountant naar zekerheid, die is uitgedrukt in de volgende goedkeuringstoleranties: a. ten aanzien van de fouten in de jaarrekening 1% van de omvangsbasis en b. ten aanzien van onzekerheden in de controle 3% van de omvangsbasis. De omvangsbasis is gelijk aan de totale lasten van het Instituut. Deze foutfractie dient door de accountant gehanteerd te worden op het niveau van de te onderscheiden geldstromen. Opgemerkt wordt dat fouten in absolute zin moeten worden opgevat en saldering van fouten niet is toegestaan. 1.3 Mate van aandacht van de controle De rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven dient, zoals gebruikelijk is, met normale aandacht te worden gecontroleerd. Dat wil zeggen dat de controle wordt verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde controlegrondslagen. 1.3.1 Bijzondere aandacht Onder bijzondere aandacht wordt verstaan: de controle die verder strekt dan de controle die normaal bij de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven wordt uitgeoefend. De accountant verricht op onderdelen de controle met bijzondere aandacht voor de hiernavolgende onderwerpen, hetgeen in casu betekent dat hij beziet of: a. de bijdrage, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsregio's, is besteed aan de taken van het Instituut, bedoeld in artikel 68, eerste lid, de onderdelen a, e, f, g en h, van die wet; b. de incidentele bijdrage, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dit besluit, is besteed aan het doel waarvoor en onder de voorwaarden waaronder deze is verstrekt; c. wordt voldaan aan het gestelde in artikel 74, tweede, derde en vierde lid, van de Wet veiligheidsregio's. 1.3.2 Procedurele aandacht Onder procedurele aandacht wordt verstaan: het erop toezien dat procedures zijn ontwikkeld die waarborgen dat aan de desbetreffende administratieve en organisatorische voorschriften wordt voldaan en dat de werking van deze procedures en voorschriften is verzekerd. Een inhoudelijke toetsing kan achterwege blijven. De accountant geeft bij zijn controle procedurele aandacht door beoordeling van de opzet en de werking van het stelsel van maatregelen gericht op de doelmatigheid, waaronder het management control systeem en de maatregelen ten behoeve van een economische verantwoorde middelenverwerving. Tevens geeft hij op een door hem als professional noodzakelijk geachte wijze invulling aan zijn adviesfunctie op bedrijfseconomisch en -organisatorisch gebied. 2 Rapporteren door de accountant De accountant rapporteert over de resultaten van zijn controle door middel van zijn verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid en het verslag van zijn bevindingen. 2.1 Verklaring Voor de verklaring van de accountant gelden de volgende bepalingen. a. Hij heeft een oordeel over de getrouwheid van de gegevens die in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven zijn opgenomen, alsmede over de rechtmatigheid van het daarin verantwoorde financiële beheer. b. Indien de foutfractie, bedoeld onder 1.2, hoger is dan 1 procent, maakt hij hiervan melding. c. Hij geeft aan of de administratieve organisatie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid. d. Indien hij van oordeel is dat de informatie die is opgenomen in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven, niet toereikend is voor een verantwoorde oordeelsvorming, doet hij hiervan mededeling onder opneming van de toereikende informatie. e. Hij geeft de resultaten van de controle weer naar de onderwerpen, genoemd onder 1.3.2, die procedurele aandacht vereisen. f. De accountant geeft in zijn verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid aan dat hij zijn controle heeft verricht met inachtneming van hetgeen is bepaald in deze bijlage. 2.2 Verslag van bevindingen De bedragen voor de rapporteringstoleranties die de accountant hanteert ten behoeve van de rapportering in het verslag van bevindingen zijn de bedragen die voortvloeien uit de goedkeuringstoleranties. Indien de accountant kwalitatieve gebreken van noemenswaardig belang constateert, meldt hij deze in het verslag van bevindingen, ook indien deze gebreken niet leiden tot het onthouden van een goedkeurende accountantsverklaring. 2.3 Goedkeuringstoleranties en strekking accountantsverklaringen Bij de oordeelsvorming over de jaarrekening spelen de goedkeuringstoleranties een belangrijke rol. De goedkeuringstoleranties zijn kwantitatieve criteria. Als de goedkeuringstoleranties niet worden overschreden, wordt in beginsel een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven. Als één der of beide goedkeuringstolerantie(s) worden overschreden, zal één van de drie hieronder aangegeven oordelen worden verstrekt door de accountant. Soort verklaring goedkeurend met beperking oordeel onthouding afkeurend Fouten in jaarrekening ≤ 1% > 1% < 3% – ≥ 3% Onzekerheden in de controle ≤ 3% > 3% < 10% ≥ 10% – Op grond van zijn deskundigheid kan de accountant ook besluiten dat er kwalitatieve gebreken zijn van dusdanige aard, dat de goedkeuring wordt onthouden. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032372/2019-01-01_0/xml/BWBR0032372_2019-01-01_0.xml
BWBR0032372_2013-01-01_0 Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 27 november 2012, nr. 307297, houdende voorschriften ten aanzien van de accountantscontrole van de jaarrekening van het Instituut Fysieke Veiligheid (Regeling accountantscontrole IFV)20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Regeling accountantscontrole IFV20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 De Minister van Veiligheid en Justitie, Gelet op artikel 6, tweede lid, van het Besluit rijksbijdragen IFV; Besluit: 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 1 In deze regeling en de daarbij behorende bijlage wordt verstaan onder: a. accountant: de door het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid aangewezen accountant b. Instituut: het Instituut Fysieke Veiligheid 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 2 De accountant verricht zijn werkzaamheden met inachtneming van hetgeen is bepaald in het Controleprotocol dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 3 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 4 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling accountantscontrole IFV. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Veiligheid en Justitie,I.W.Opstelten 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Bijlage behorende bij artikel 2 van de Regeling accountantscontrole IFV Controleprotocol voor de jaarrekening van het IFV 1 Accountantscontrole In het kader van de controle beoordeelt de accountant de getrouwheid van de gegevens zoals die zijn opgenomen in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven en de rechtmatigheid van het gevoerde financiële beheer. Daarnaast beziet hij of de administratieve organisatie, het financieel beheer en de administratie die ten behoeve van dat beheer en de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven wordt gevoerd, voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid. De accountant richt zijn dossiers op een zodanige wijze in dat op efficiënte wijze een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de grondslagen, de uitvoering en de resultaten van de controle. Onderdeel van zijn dossiers vormen, indien van toepassing, de resultaten van onderzoeken die hij bij derden in het kader van de controle heeft gedaan. 1.1 Reikwijdte van de controle 1.1.1 Getrouwheid De rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven is getrouw indien deze is opgesteld overeenkomstig de normen en beginselen die op het gebied van de externe financiële verslaggeving in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Deze zijn van overeenkomstige toepassing op de financiële informatievoorziening van het Instituut. 1.1.2 Rechtmatigheid In het kader van de controle op de rechtmatigheid van het verantwoorde beheer beziet de accountant of het beheer en de verantwoording daarover tot stand zijn gekomen overeenkomstig de relevante regelgeving en voorts of het beheer ordelijk en controleerbaar is. Dat houdt in dat de inkomsten en uitgaven in overeenstemming moeten zijn met de goedgekeurde begroting (begrotingsrechtmatigheid), met de interne regelingen, bevoegdheden en voorschriften (beheersrechtmatigheid) en met de overige regelingen, waaronder met name de relevante bepalingen in de Wet veiligheidsregio’s en dit besluit, die de bestedingsrichting van en de voorwaarden met betrekking tot de bijdragen bepalen (bestuursrechtmatigheid). 1.1.3 Doelmatigheid Het doelmatigheidsonderzoek wordt ingedeeld in onderzoek naar de doelmatigheid van de organisatie (structuren, procedures en werkmethoden) en het beheer (economisch verantwoorde middelenverwerving en financiële beheersdaden van het bestuur). Het richt zich met name op de maatregelen die het bestuur heeft getroffen ter bevordering van een efficiënt beheer. 1.2 Tolerantie van de controle Bij zijn oordeelsvorming over de jaarrekening streeft de accountant naar zekerheid, die is uitgedrukt in de volgende goedkeuringstoleranties: a. ten aanzien van de fouten in de jaarrekening 1% van de omvangsbasis en b. ten aanzien van onzekerheden in de controle 3% van de omvangsbasis. De omvangsbasis is gelijk aan de totale lasten van het Instituut. Deze foutfractie dient door de accountant gehanteerd te worden op het niveau van de te onderscheiden geldstromen. Opgemerkt wordt dat fouten in absolute zin moeten worden opgevat en saldering van fouten niet is toegestaan. 1.3 Mate van aandacht van de controle De rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven dient, zoals gebruikelijk is, met normale aandacht te worden gecontroleerd. Dat wil zeggen dat de controle wordt verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde controlegrondslagen. 1.3.1 Bijzondere aandacht Onder bijzondere aandacht wordt verstaan: de controle die verder strekt dan de controle die normaal bij de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven wordt uitgeoefend. De accountant verricht op onderdelen de controle met bijzondere aandacht voor de hiernavolgende onderwerpen, hetgeen in casu betekent dat hij beziet of: a. de bijdrage, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsregio's, is besteed aan de taken van het Instituut, bedoeld in artikel 68, eerste lid, de onderdelen a, e, f, g en h, van die wet; b. de incidentele bijdrage, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dit besluit, is besteed aan het doel waarvoor en onder de voorwaarden waaronder deze is verstrekt; c. wordt voldaan aan het gestelde in artikel 74, tweede, derde en vierde lid, van de Wet veiligheidsregio's. 1.3.2 Procedurele aandacht Onder procedurele aandacht wordt verstaan: het erop toezien dat procedures zijn ontwikkeld die waarborgen dat aan de desbetreffende administratieve en organisatorische voorschriften wordt voldaan en dat de werking van deze procedures en voorschriften is verzekerd. Een inhoudelijke toetsing kan achterwege blijven. De accountant geeft bij zijn controle procedurele aandacht door beoordeling van de opzet en de werking van het stelsel van maatregelen gericht op de doelmatigheid, waaronder het management control systeem en de maatregelen ten behoeve van een economische verantwoorde middelenverwerving. Tevens geeft hij op een door hem als professional noodzakelijk geachte wijze invulling aan zijn adviesfunctie op bedrijfseconomisch en -organisatorisch gebied. 2 Rapporteren door de accountant De accountant rapporteert over de resultaten van zijn controle door middel van zijn verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid en het verslag van zijn bevindingen. 2.1 Verklaring Voor de verklaring van de accountant gelden de volgende bepalingen. a. Hij heeft een oordeel over de getrouwheid van de gegevens die in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven zijn opgenomen, alsmede over de rechtmatigheid van het daarin verantwoorde financiële beheer. b. Indien de foutfractie, bedoeld onder 1.2, hoger is dan 1 procent, maakt hij hiervan melding. c. Hij geeft aan of de administratieve organisatie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid. d. Indien hij van oordeel is dat de informatie die is opgenomen in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven, niet toereikend is voor een verantwoorde oordeelsvorming, doet hij hiervan mededeling onder opneming van de toereikende informatie. e. Hij geeft de resultaten van de controle weer naar de onderwerpen, genoemd onder 1.3.2, die procedurele aandacht vereisen. f. De accountant geeft in zijn verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid aan dat hij zijn controle heeft verricht met inachtneming van hetgeen is bepaald in deze bijlage. 2.2 Verslag van bevindingen De bedragen voor de rapporteringstoleranties die de accountant hanteert ten behoeve van de rapportering in het verslag van bevindingen zijn de bedragen die voortvloeien uit de goedkeuringstoleranties. Indien de accountant kwalitatieve gebreken van noemenswaardig belang constateert, meldt hij deze in het verslag van bevindingen, ook indien deze gebreken niet leiden tot het onthouden van een goedkeurende accountantsverklaring. 2.3 Goedkeuringstoleranties en strekking accountantsverklaringen Bij de oordeelsvorming over de jaarrekening spelen de goedkeuringstoleranties een belangrijke rol. De goedkeuringstoleranties zijn kwantitatieve criteria. Als de goedkeuringstoleranties niet worden overschreden, wordt in beginsel een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven. Als één der of beide goedkeuringstolerantie(s) worden overschreden, zal één van de drie hieronder aangegeven oordelen worden verstrekt door de accountant. Soort verklaring goedkeurend met beperking oordeel onthouding afkeurend Fouten in jaarrekening ≤ 1% > 1% < 3% – ≥ 3% Onzekerheden in de controle ≤ 3% > 3% < 10% ≥ 10% – Op grond van zijn deskundigheid kan de accountant ook besluiten dat er kwalitatieve gebreken zijn van dusdanige aard, dat de goedkeuring wordt onthouden. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032372/2019-01-01_1/xml/BWBR0032372_2019-01-01_1.xml
BWBR0032372_2019-01-01_0 Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 27 november 2012, nr. 307297, houdende voorschriften ten aanzien van de accountantscontrole van de jaarrekening van het Instituut Fysieke Veiligheid (Regeling accountantscontrole IFV)20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Regeling accountantscontrole IFV20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 De Minister van Veiligheid en Justitie, Gelet op artikel 6, tweede lid, van het Besluit rijksbijdragen IFV; Besluit: 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 1 In deze regeling en de daarbij behorende bijlage wordt verstaan onder: a. accountant: de door het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid aangewezen accountant b. Instituut: het Instituut Fysieke Veiligheid 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 2 De accountant verricht zijn werkzaamheden met inachtneming van hetgeen is bepaald in het Controleprotocol dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 3 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 4 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling accountantscontrole IFV. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Veiligheid en Justitie,I.W.Opstelten 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Bijlage behorende bij artikel 2 van de Regeling accountantscontrole IFV Controleprotocol voor de jaarrekening van het IFV 1 Accountantscontrole In het kader van de controle beoordeelt de accountant de getrouwheid van de gegevens zoals die zijn opgenomen in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven en de rechtmatigheid van het gevoerde financiële beheer. Daarnaast beziet hij of de administratieve organisatie, het financieel beheer en de administratie die ten behoeve van dat beheer en de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven wordt gevoerd, voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid. De accountant richt zijn dossiers op een zodanige wijze in dat op efficiënte wijze een verantwoord oordeel kan worden gevormd over de grondslagen, de uitvoering en de resultaten van de controle. Onderdeel van zijn dossiers vormen, indien van toepassing, de resultaten van onderzoeken die hij bij derden in het kader van de controle heeft gedaan. 1.1 Reikwijdte van de controle 1.1.1 Getrouwheid De rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven is getrouw indien deze is opgesteld overeenkomstig de normen en beginselen die op het gebied van de externe financiële verslaggeving in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. Deze zijn van overeenkomstige toepassing op de financiële informatievoorziening van het Instituut. 1.1.2 Rechtmatigheid In het kader van de controle op de rechtmatigheid van het verantwoorde beheer beziet de accountant of het beheer en de verantwoording daarover tot stand zijn gekomen overeenkomstig de relevante regelgeving en voorts of het beheer ordelijk en controleerbaar is. Dat houdt in dat de inkomsten en uitgaven in overeenstemming moeten zijn met de goedgekeurde begroting (begrotingsrechtmatigheid), met de interne regelingen, bevoegdheden en voorschriften (beheersrechtmatigheid) en met de overige regelingen, waaronder met name de relevante bepalingen in de Wet veiligheidsregio’s en dit besluit, die de bestedingsrichting van en de voorwaarden met betrekking tot de bijdragen bepalen (bestuursrechtmatigheid). 1.1.3 Doelmatigheid Het doelmatigheidsonderzoek wordt ingedeeld in onderzoek naar de doelmatigheid van de organisatie (structuren, procedures en werkmethoden) en het beheer (economisch verantwoorde middelenverwerving en financiële beheersdaden van het bestuur). Het richt zich met name op de maatregelen die het bestuur heeft getroffen ter bevordering van een efficiënt beheer. 1.2 Tolerantie van de controle Bij zijn oordeelsvorming over de jaarrekening streeft de accountant naar zekerheid, die is uitgedrukt in de volgende goedkeuringstoleranties: a. ten aanzien van de fouten in de jaarrekening 1% van de omvangsbasis en b. ten aanzien van onzekerheden in de controle 3% van de omvangsbasis. De omvangsbasis is gelijk aan de totale lasten van het Instituut. Deze foutfractie dient door de accountant gehanteerd te worden op het niveau van de te onderscheiden geldstromen. Opgemerkt wordt dat fouten in absolute zin moeten worden opgevat en saldering van fouten niet is toegestaan. 1.3 Mate van aandacht van de controle De rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven dient, zoals gebruikelijk is, met normale aandacht te worden gecontroleerd. Dat wil zeggen dat de controle wordt verricht in overeenstemming met algemeen aanvaarde controlegrondslagen. 1.3.1 Bijzondere aandacht Onder bijzondere aandacht wordt verstaan: de controle die verder strekt dan de controle die normaal bij de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven wordt uitgeoefend. De accountant verricht op onderdelen de controle met bijzondere aandacht voor de hiernavolgende onderwerpen, hetgeen in casu betekent dat hij beziet of: a. de bijdrage, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsregio's, is besteed aan de taken van het Instituut, bedoeld in artikel 68, eerste lid, de onderdelen a, e, f, g en h, van die wet; b. de incidentele bijdrage, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van dit besluit, is besteed aan het doel waarvoor en onder de voorwaarden waaronder deze is verstrekt; c. wordt voldaan aan het gestelde in artikel 74, tweede, derde en vierde lid, van de Wet veiligheidsregio's. 1.3.2 Procedurele aandacht Onder procedurele aandacht wordt verstaan: het erop toezien dat procedures zijn ontwikkeld die waarborgen dat aan de desbetreffende administratieve en organisatorische voorschriften wordt voldaan en dat de werking van deze procedures en voorschriften is verzekerd. Een inhoudelijke toetsing kan achterwege blijven. De accountant geeft bij zijn controle procedurele aandacht door beoordeling van de opzet en de werking van het stelsel van maatregelen gericht op de doelmatigheid, waaronder het management control systeem en de maatregelen ten behoeve van een economische verantwoorde middelenverwerving. Tevens geeft hij op een door hem als professional noodzakelijk geachte wijze invulling aan zijn adviesfunctie op bedrijfseconomisch en -organisatorisch gebied. 2 Rapporteren door de accountant De accountant rapporteert over de resultaten van zijn controle door middel van zijn verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid en het verslag van zijn bevindingen. 2.1 Verklaring Voor de verklaring van de accountant gelden de volgende bepalingen. a. Hij heeft een oordeel over de getrouwheid van de gegevens die in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven zijn opgenomen, alsmede over de rechtmatigheid van het daarin verantwoorde financiële beheer. b. Indien de foutfractie, bedoeld onder 1.2, hoger is dan 1 procent, maakt hij hiervan melding. c. Hij geeft aan of de administratieve organisatie en het beheer voldoen aan de eisen van rechtmatigheid en doelmatigheid. d. Indien hij van oordeel is dat de informatie die is opgenomen in de rekening en verantwoording van de inkomsten en uitgaven, niet toereikend is voor een verantwoorde oordeelsvorming, doet hij hiervan mededeling onder opneming van de toereikende informatie. e. Hij geeft de resultaten van de controle weer naar de onderwerpen, genoemd onder 1.3.2, die procedurele aandacht vereisen. f. De accountant geeft in zijn verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid aan dat hij zijn controle heeft verricht met inachtneming van hetgeen is bepaald in deze bijlage. 2.2 Verslag van bevindingen De bedragen voor de rapporteringstoleranties die de accountant hanteert ten behoeve van de rapportering in het verslag van bevindingen zijn de bedragen die voortvloeien uit de goedkeuringstoleranties. Indien de accountant kwalitatieve gebreken van noemenswaardig belang constateert, meldt hij deze in het verslag van bevindingen, ook indien deze gebreken niet leiden tot het onthouden van een goedkeurende accountantsverklaring. 2.3 Goedkeuringstoleranties en strekking accountantsverklaringen Bij de oordeelsvorming over de jaarrekening spelen de goedkeuringstoleranties een belangrijke rol. De goedkeuringstoleranties zijn kwantitatieve criteria. Als de goedkeuringstoleranties niet worden overschreden, wordt in beginsel een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven. Als één der of beide goedkeuringstolerantie(s) worden overschreden, zal één van de drie hieronder aangegeven oordelen worden verstrekt door de accountant. Soort verklaring goedkeurend met beperking oordeel onthouding afkeurend Fouten in jaarrekening ≤ 1% > 1% < 3% – ≥ 3% Onzekerheden in de controle ≤ 3% > 3% < 10% ≥ 10% – Op grond van zijn deskundigheid kan de accountant ook besluiten dat er kwalitatieve gebreken zijn van dusdanige aard, dat de goedkeuring wordt onthouden. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-201301-01-2019Stcrt. 2019, 19436, datum inwerkingtreding 17-04-2019, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2019.Accountantsprotocol IFVInleidingOp grond van artikel 74, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsregio’s verstrekt het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV) per boekjaar een bijdrage aan het Instituut Fysieke Veiligheid (hierna: IFV). JenV verstrekt deze bijdrage aan het IFV voor de uitvoering van de wettelijke activiteiten die ingevolge artikel 68 van de Wet veiligheidsregio’s zijn toebedeeld aan het IFV.Het IFV dient zich over de besteding van deze middelen te verantwoorden, door middel van een jaarverslag, bestaande uit een bestuursverslag, een jaarrekening, overige gegevens en bijlagen. Het IFV en JenV hebben beide belang bij een goede opzet en uitvoering van de accountantscontrole bij het IFV. Dit accountantsprotocol geeft een beschrijving van de in dit kader door de accountant te verrichten werkzaamheden, en geldt met ingang van 1 januari 2019.Hoofdstuk 1 geeft een opgave van de uitgangspunten die ten aanzien van de werkzaamheden van toepassing zijn, waaronder de doelstelling. Hoofdstuk 2 richt zich op de door de accountant te hanteren aanpak. Ten slotte bevat hoofdstuk 3 een weergave van de op te leveren accountantsproducten.Als waarborg voor een degelijk toezicht beoordeelt JenV op basis van een jaarlijkse risicoanalyse of het huidige accountantsprotocol moet worden bijgesteld.1UitgangspuntenIn dit hoofdstuk worden de uitgangspunten ten aanzien van de door de accountant te verrichten werkzaamheden behandeld. Het betreft een beschrijving van de doelstelling van het protocol, de ten aanzien van het protocol relevante definities en begrippen en van de gehanteerde procedures en de daarbij van toepassing zijnde termijnen.1.1Doelstelling en inkadering protocolDit accountantsprotocol heeft als doelstelling het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte, de betrouwbaarheid en de materialiteit van de door de instellingsaccountant van het IFV te verrichten werkzaamheden in het kader van de jaarrekening van het IFV en de jaarlijkse bijdrage aan het IFV.Het controleprotocol geeft aan welke accountantsproducten moeten worden geleverd. In het geval van IFV worden twee type producten gevraagd:•een controleverklaring;•een accountantsverslag.Als grondslag voor de controle en aanwijzingen geldt de van toepassing zijnde wet- en regelgeving zoals opgenomen onder 2.1. Het onderzoeksobject betreft de jaarlijks door het IFV opgestelde verantwoordingsinformatie ten aanzien van de door JenV verstrekte bijdrage, bestaande uit het jaarverslag waarin opgenomen het bestuursverslag, de jaarrekening, de overige gegevens en bijlagen.1.2Belangrijke definities en begrippenOnderstaand worden de voor dit protocol relevante definities en begrippen toegelicht.•Accountant: Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie het IFV de opdracht tot controle van de jaarrekening heeft verstrekt.•Accountantsverslag: het verslag (rapport van bevindingen), bedoeld in artikel 393, vierde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat bij het IFV er geen raad van commissarissen als toezichthouder is.•Bijdrageontvanger: het IFV. De bijdrageontvanger is binnen het gegeven normenkader verantwoordelijk voor het realiseren van de activiteiten conform de wettelijke taken, het voeren van een adequate bedrijfsvoering en het rechtmatig en doelmatig gebruik van de bijdragegelden, alsmede de betrouwbare totstandkoming van de niet-financiële informatie. Het bestuur van de bijdrageontvanger is er voor verantwoordelijk dat activiteiten van de instelling worden uitgevoerd in overeenstemming met bepalingen van de wet- en regelgeving. Daarnaast is het bestuur van de bijdrageontvanger verantwoordelijk voor de juistheid, volledigheid en tijdigheid van de verantwoording aan de bijdrageverstrekker.•Bijdrageverstrekker: het ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ministerie stelt middelen beschikbaar, in de vorm van een bijdrage, aan de bijdrageontvanger voor het uitvoeren van bepaalde (veelal wettelijke) taken en/of activiteiten en incidentele bijdragen. De bijdrageverstrekker is verantwoordelijk voor het vaststellen van het financiële normenkader waarbinnen de bijdrageontvanger moet opereren. Het normenkader is in geval van het IFV in belangrijke mate geregeld in een wet en daarop geënte lagere regelgeving. Met betrekking tot incidentele bijdragen zijn aanvullend daarop nadere regels gesteld, die door de bijdrageverstrekker aan de bijdrageontvanger schriftelijk zijn medegedeeld. De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de wettelijke taakuitvoering. Ingevolge artikel 67 van de Wet veiligheidsregio’s is het bestuur van het IFV belegd bij de voorzitters van de veiligheidsregio’s.•Controleverklaring: de uitslag van het onderzoek van de door de bijdrageontvanger aangestelde accountant, bedoeld in artikel 393, vijfde tot en met achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omvattende een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid.•Doelmatigheidsparagraaf (onderdeel van het bestuursverslag): de verklaring (beschrijving) van het bestuur / de directie van de instelling over de doelmatigheid van de instelling. Doelmatigheid gaat over de vraag of door de instelling dezelfde prestaties of effecten met de inzet van minder middelen gerealiseerd kunnen worden, dan wel over de vraag of niet méér prestaties of effecten verwezenlijkt kunnen worden met dezelfde inzet van middelen. Het gaat hierbij dus om informatie over de realisatie van middelen en prestaties en effecten. Deze paragraaf richt zich met name op de maatregelen die het bestuur / de directie heeft getroffen ter bevordering van een efficiënt beheer.•Financiële rechtmatigheid: de comptabele rechtmatigheid, oftewel het besteden van bijdragen in overeenstemming met de begroting en met de wet- en regelgeving en andere afspraken zoals opgenomen paragraaf 2.1 voor zover de regelgeving van invloed is op uitkomst van de in de jaarrekening opgenomen financiële transacties.•Jaarrekening: de jaarrekening, bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Tot de jaarrekening wordt tevens gerekend het Overzicht Rijksbijdragen, subsidies en gemeenschappelijke taken.•Jaarverslag: het bestuursverslag (met de daarbij behorende onderwerpen), de jaarrekening en de overige gegevens.•Bestuursverslag: het verslag, bedoeld in artikel 391, eerste tot en met vierde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het bestuursverslag bestaat in beginsel uit de onderwerpen: het voorwoord, het verslag van het (algemeen / dagelijks) bestuur, informatie over de realisatie van het jaarplan van het IFV (operationele informatie onderscheiden in wettelijke taken, gemeenschappelijke werkzaamheden en taken voor derden, en bijlagen), het directieverslag, het in-control-statement en de doelmatigheidsparagraaf.•In-control-statement (onderdeel van het bestuursverslag): de verklaring (beschrijving) van het bestuur / de directie van de instelling over de kwaliteit van de bedrijfsvoering in brede zin (waaronder de betrouwbaarheid, continuïteit en beveiliging van de geautomatiseerde informatiesystemen) die antwoord geeft op de vraag in hoeverre het bestuur / de directie de bedrijfsvoeringsprocessen beheerst.•Overige gegevens: de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, eerste lid, onder a en b, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat in dat lid voor ’de winst’ wordt gelezen ’een positief saldo van baten en lasten’.1.3Procedures en termijnenDe door de bijdrageontvanger aangewezen accountant draagt de zorg voor het tijdig opleveren van de controleverklaring en het accountantsverslag. Tijdig betekent dat het IFV in staat is om de verantwoordingsinformatie (jaarverslag: bestaande uit bestuursverslag, jaarrekening en overige gegevens) en de afgesproken auditproducten uiterlijk 31 mei aan de bijdrageverstrekker op te leveren. Nadere afspraken ten aanzien van deze tijdigheid worden door de bijdrageontvanger en betreffende accountant overeengekomen en betreft de verantwoordelijkheid van de bijdrageontvanger.2OnderzoeksaanpakDit hoofdstuk beschrijft te hanteren onderzoeksaanpak. Er wordt gestart met een opsomming van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Daarna volgt een beschrijving van de reikwijdte per type werkzaamheden. Het hoofdstuk wordt afgesloten met bepalingen omtrent de betrouwbaarheid en materialiteit.2.1Relevante wet- en regelgevingVoor de werkzaamheden van de accountant is de volgende wet- en regelgeving relevant:•Wet veiligheidsregio’s (de artikelen 68 en 74)•Besluit rijksbijdragen IFV•Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 361, eerste lid, artikel 391 eerste tot en met vierde lid, artikel 392, eerste lid, onder a en b, en artikel 393 vierde lid)•Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 ‘Organisaties-zonder-winststreven’;•Sociale wetgeving en pensioenwetgeving, waaronder de Ambtenarenwet en de cao Rijksambtenaren•Algemene verordening gegevensbescherming•Europese aanbestedingsrichtlijnen, als ook nationale wetgeving: Aanbestedingswet 2012 en Gids Proportionaliteit•Wet- en regelgeving waarin nadere voorschriften zijn opgenomen op het gebied van specifieke bijdragen, uitkeringen en subsidies vanuit de EU, het Rijk en andere bijdrage- of subsidieverstrekkende instanties•Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector en ministeriële regeling ‘Controleprotocol WNT 2017’•Correspondentie van JenV gericht aan het IFV in het kader van de jaarlijkse bijdragen (algemeen en incidenteel), aanvullende bijdrageverlening (indien van toepassing), bijdragevaststelling, bekostigingsafspraken, verantwoordingsafspraken e.d.•De voorwaarden zoals opgenomen in de bijdrageverleningen (beschikkingen) met betrekking tot het bijdragejaar•Tweede wijzigingsbesluit Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie, samenhangend met de Comptabiliteitswet 2016 (inzake schatkistbankieren)Als verslaggevingskader voor de jaarrekening van IFV gelden de Richtlijn voor de jaarverslaggeving voor Organisaties zonder-winststreven (RJ 640) en de Beleidsregels toepassing Wetnormering topinkomens.2.2Reikwijdte onderzoekControlewerkzaamheden bij de jaarrekeningDe controle dient te worden uitgevoerd door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De controle voldoet aan de controlestandaarden, zoals de Nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld.De grondslag voor de controle is opgenomen in artikel 6, tweede lid, van het Besluit rijksbijdragen IFV.Artikel 6, eerste en tweede lid, van het Besluit rijksbijdragen IFV stellen het volgende:1.Het bestuur zendt ten behoeve van de verantwoording over de besteding van de bijdragen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 3, uiterlijk 31 maart aan Onze Minister:a.de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in Titel 9, Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, enb.de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.2.De accountant verricht zijn werkzaamheden met inachtneming van de daarover bij ministeriële regeling gestelde regels.Met het onderzoek moet de accountant een oordeel geven aan de bijdrageverstrekker of:•de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het IFV per ultimo 20XX en van het resultaat en de kasstromen van IFV over 20XX;•de in jaarrekening verantwoorde baten, lasten en balansmutaties over 20XX in alle van materieel belang zijnde aspecten voldoen aan de eisen van financiële rechtmatigheid (in overeenstemming zijn met de begroting en met de in de wet- en regelgeving zoals op genomen in paragraaf 2.1);•de jaarrekening een getrouw beeld geeft van krachtens de Wet normering topinkomens op te nemen informatie;•de informatie die gelijktijdig met de gecontroleerde jaarrekening wordt verstrekt (in ieder geval het bestuursverslag met de onderwerpen zoals gedefinieerd in paragraaf 1.2) met de door hem gecontroleerde verantwoording verenigbaar is en geen materiële afwijkingen bevat (overeenkomstig Standaard 720).Als basis geldt het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden, het Accountantsprotocol IFV en het Controleprotocol WNT 2017.In de specifieke wet- en regelgeving zijn ten behoeve van de controle op de bijdrageverlening aan het IFV relevante bepalingen opgenomen. De volgende (attentie)punten worden onder de aandacht gebracht.De accountant verricht op onderdelen de controle met bijzondere aandacht voor de hiernavolgende onderwerpen, hetgeen in casu betekent dat hij beziet of:a.de bijdrage, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsregio's, is besteed aan de taken van het IFV, bedoeld in artikel 68, eerste lid, de onderdelen a, e, f, g en h, van die wet. Opgemerkt wordt dat bij de bijdrage voor de wettelijke taken sprake is van één ongedeelde bijdrage (lumpsum);b.de incidentele bijdrage, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsregio's, is besteed aan het doel waarvoor en onder de voorwaarden waaronder deze is verstrekt. Opgemerkt wordt dat bij de bijdrage voor bijzondere doelen sprake is van afrekening per doel (project), waardoor een verschuivingsgevaar bestaat met de bijdrage voor de wettelijke taken (attentiepunt: maken niet bestede incidentele bijdragen geen deel uit van het resultaat, maar worden deze als openstaande rijksbijdrage onder kortlopende schulden opgenomen op de balans en hoe wordt deze post in het volgende jaar op basis van afspraken met JenV behandeld?);c.wordt voldaan aan het gestelde in artikel 74, tweede, derde en vierde lid, van de Wet veiligheidsregio's, met name of sprake is van gescheiden administraties van de baten en lasten van de taken en integrale bekostiging.d.wordt voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Als het risico bestaat dat niet aan de AVG wordt voldaan zal bij het opstellen van de jaarrekening met de consequenties van eventuele boete(s) rekening moeten worden gehouden.Werkzaamheden met betrekking tot het bestuursverslagDit betreft de volgende werkzaamheden:1.De accountant beoordeelt de consistentie van de financiële informatie in het bestuursverslag met bijlagen met de in de jaarrekening opgenomen financiële informatie (conform Standaard 720).2.Met betrekking tot de niet-financiële informatie volgt de accountant eveneens de werkzaamheden voortvloeiend uit Standaard 720.3.De accountant beoordeelt de consistentie van het in het bestuursverslag opgenomen in-control-statement en de doelmatigheidsparagraaf, waaronder de verenigbaarheid daarvan met de jaarrekening én de uitkomsten van de controlewerkzaamheden op de jaarrekening. Hierbij stelt de accountant met betrekking tot het in-control-statement het volgende vast:a.de aanwezigheid van een recente beschrijving van het vigerende management control systeem en de maatregelen ter bevordering van een efficiënt beheer, waaronder een economisch verantwoorde middelenverwerving,b.de verankering van het management control systeem en de doelmatigheidsmaatregelen in de planning & control cyclus,c.het uitvoeren van periodieke onderzoeken naar het management control systeem en naar de doelmatigheidsmaatregelen, end.de aanwezigheid van periodieke rapportages over het management control systeem en de doelmatigheidsmaatregelen en de bespreking er van op het directieniveau en het dagelijks bestuur.4.De accountant beoordeelt de consistentie van alle (financieel gerelateerde) onderwerpen opgenomen in het bestuursverslag met de jaarrekening (conform Standaard 720).AccountantsverslagBinnen het accountantsverslag staat de vraag centraal of het financieel beheer van het IFV heeft voldaan aan de eisen van getrouwheid en rechtmatigheid. Hierin wordt het volgende opgenomen:•Een overzicht van fouten en onzekerheden in de jaarrekening, die gelet op rapporteringstolerantie moeten worden gerapporteerd, voorzien van een inhoudelijke toelichting.•Een overzicht van de bevindingen inzake administratieve organisatie en interne beheersing [w.o. de beheersing van interne projecten het verschuivingsgevaar met betrekking tot kosten van verschillende bijdragecategorieën, informatie over het beheer (economisch verantwoorde middelenverwerving en financiële beheersdaden) en de betrouwbaarheid en continuïteit van de geautomatiseerde gegevensverwerking], voor zover geconstateerd bij de jaarrekeningcontrole.•De kernpunten van de controle: de aangelegenheden die, in de professionele oordeelsvorming van de accountant, het meest significant waren bij de controle van de financiële overzichten van de huidige verslagperiode, waaronder de scheiding in de administratie en boekhouding van de wettelijke taken, de gemeenschappelijke werkzaamheden en de wettelijk toegestane werkzaamheden.•Een overzicht van de constateringen bij het beoordelen van consistentie van de financiële informatie in het bestuursverslag met de in de jaarrekening opgenomen financiële informatie en het lezen van de overige informatie in het bestuursverslag, waaronder die inzake het in-control-statement en de doelmatigheidsparagraaf.•De toepassing van Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 ‘Organisaties-zonder-winststreven’, waaronder het opnemen van aanvullende informatie in de toelichting op de jaarrekening indien de jaarrekening vanwege specifieke wet- en regelgeving en subsidievoorschriften niet geheel voldoet van deze richtlijn.2.3Betrouwbaarheid en materialiteitControleDe controle behoort zodanig te worden ingepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, moet uitgegaan worden van een betrouwbaarheid van 95%.Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking voor wat betreft de getrouwheid als ook de financiële rechtmatigheid niet groter is dan 2% van het totaal van de baten. Bij het toetsen van de betreffende tolerantie dienen de geconstateerde en niet gecorrigeerde fouten en onzekerheden bij elkaar op te worden opgeteld (zie tabel).Soort verklaring:GoedkeurendMet beperkingOordeelonthouding of afkeuringFouten + onzekerheden v.w.b. de getrouwheid≤ 2 %>2% en ≤4%> 4%Fouten + onzekerheden v.w.b. de rechtmatigheid≤ 2%>2% en ≤4%> 4%Voor de toleranties voor de controle van de informatie die in het kader van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector in de jaarrekening moet worden opgenomen, wordt verwezen naar de ministeriële regeling: Controleprotocol WNT 2017.Afwijkingen in de verantwoording en onzekerheden in de controleVan een afwijking in de verantwoording is sprake indien is gebleken dat een (gedeelte van een) verantwoorde post niet voldoet aan één of meer aspecten van de geldende wet- en regelgeving of dat een (gedeelte van een) post niet juist of volledig is verantwoord. Afwijkingen van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat, saldering van afwijkingen is niet toegestaan.Van een onzekerheid in de controle is sprake als er onvoldoende (controle-) informatie beschikbaar is om een (gedeelte van een) post als goed of fout aan te merken. Kortom als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de voorwaarden.Omgaan met geconstateerde afwijkingenHet uitgangspunt is dat de bijdrageontvanger de door de accountant geconstateerde afwijkingen voor zover mogelijk corrigeert. Een materiële afwijking (conform de tabel) die niet door de bijdrageontvanger kan worden gecorrigeerd, leidt tot een aangepast (niet goedkeurend) oordeel door de accountant.Naast de goedkeuringstoleranties wordt de rapporteringstolerantie onderkend. De rapporteringstolerantie is een bedrag dat gelijk is aan of lager is dan de bedragen voortvloeiend uit de goedkeuringstolerantie. Bij overschrijding van dit bedrag vindt rapportering plaats in het accountantsverslag. De rapporteringstolerantie wordt vastgesteld op 10% van de betreffende goedkeuringstolerantie. Hierbij maakt het niet uit of het om rechtmatigheid of de getrouwheid gaat. Fouten dienen ongesaldeerd te worden weergegeven. Het gaat om hier het verkrijgen van een compleet beeld van alle grotere fouten en onzekerheden. De accountant rapporteert de fouten en onzekerheden in het accountantsverslag.3AccountantsproductenIn geval van het IFV wordt om twee accountantsproducten gevraagd:1.een controleverklaring bij de jaarrekening omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van de jaarrekening;2.een accountantsverslag.3.1Controleverklaring bij de jaarrekeningZie hiervoor ook hoofdstukken 1 en 2. Waar het de inhoud van de verklaring over de getrouwheid en de rechtmatigheid betreft dient de accountant zoveel als mogelijk aan te sluiten op de modellen van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). In de controleverklaring neemt de accountant aanvullend op dat de controle heeft plaatsgevonden met inachtneming van dit accountantsprotocol.3.2AccountantsverslagHet verslag van de accountant bevat bevindingen over de vraag of het financieel beheer van het IFV heeft voldaan aan de eisen van getrouwheid en rechtmatigheid. Het verslag is in principe vormvrij maar dient de informatie inzake de onder de reikwijdte genoemde aspecten (paragraaf 2.2) te bevatten. Het accountantsverslag wordt beschikbaar gesteld aan JenV.3.3ReviewbeleidJenV kan de ADR verzoeken een review uit te voeren op de werkzaamheden van de accountant, met als doel het beoordelen of in het kader van het toezicht op de werkzaamheden van de accountant kan worden gesteund, voor zover dit betrekking heeft op de bijdrage voor de wettelijke taken en de incidentele bijdragen verstrekt door JenV. JenV informeert het IFV en de accountant over dit verzoek. De accountant, die de werkzaamheden uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review komen ten laste van de ontvanger van de bijdrage. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032372/2019-04-17_0/xml/BWBR0032372_2019-04-17_0.xml
BWBR0032372_2013-01-01_0 Regeling van de Minister van Veiligheid en Justitie van 27 november 2012, nr. 307297, houdende voorschriften ten aanzien van de accountantscontrole van de jaarrekening van het Instituut Fysieke Veiligheid (Regeling accountantscontrole IFV)20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Regeling accountantscontrole IFV20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 De Minister van Veiligheid en Justitie, Gelet op artikel 6, tweede lid, van het Besluit rijksbijdragen IFV; Besluit: 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 1 In deze regeling en de daarbij behorende bijlage wordt verstaan onder: a. accountant: de door het bestuur van het Instituut Fysieke Veiligheid aangewezen accountant b. Instituut: het Instituut Fysieke Veiligheid 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 2 De accountant verricht zijn werkzaamheden met inachtneming van hetgeen is bepaald in het Controleprotocol dat als bijlage bij deze regeling is gevoegd. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 3 Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Artikel 4 Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling accountantscontrole IFV. 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Deze regeling zal in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Veiligheid en Justitie,I.W.Opstelten 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013 Bijlage als bedoeld in artikel 2 van de Regeling accountantscontrole IFV Accountantsprotocol IFV Inleiding Op grond van artikel 74, eerste lid, onder a, van de Wet veiligheidsregio’s verstrekt het Ministerie van Justitie en Veiligheid (hierna: JenV) per boekjaar een bijdrage aan het Instituut Fysieke Veiligheid (hierna: IFV). JenV verstrekt deze bijdrage aan het IFV voor de uitvoering van de wettelijke activiteiten die ingevolge artikel 68 van de Wet veiligheidsregio’s zijn toebedeeld aan het IFV. Het IFV dient zich over de besteding van deze middelen te verantwoorden, door middel van een jaarverslag, bestaande uit een bestuursverslag, een jaarrekening, overige gegevens en bijlagen. Het IFV en JenV hebben beide belang bij een goede opzet en uitvoering van de accountantscontrole bij het IFV. Dit accountantsprotocol geeft een beschrijving van de in dit kader door de accountant te verrichten werkzaamheden, en geldt met ingang van 1 januari 2019. Hoofdstuk 1 geeft een opgave van de uitgangspunten die ten aanzien van de werkzaamheden van toepassing zijn, waaronder de doelstelling. Hoofdstuk 2 richt zich op de door de accountant te hanteren aanpak. Ten slotte bevat hoofdstuk 3 een weergave van de op te leveren accountantsproducten. Als waarborg voor een degelijk toezicht beoordeelt JenV op basis van een jaarlijkse risicoanalyse of het huidige accountantsprotocol moet worden bijgesteld. 1 Uitgangspunten In dit hoofdstuk worden de uitgangspunten ten aanzien van de door de accountant te verrichten werkzaamheden behandeld. Het betreft een beschrijving van de doelstelling van het protocol, de ten aanzien van het protocol relevante definities en begrippen en van de gehanteerde procedures en de daarbij van toepassing zijnde termijnen. 1.1 Doelstelling en inkadering protocol Dit accountantsprotocol heeft als doelstelling het geven van aanwijzingen omtrent de reikwijdte, de betrouwbaarheid en de materialiteit van de door de instellingsaccountant van het IFV te verrichten werkzaamheden in het kader van de jaarrekening van het IFV en de jaarlijkse bijdrage aan het IFV. Het controleprotocol geeft aan welke accountantsproducten moeten worden geleverd. In het geval van IFV worden twee type producten gevraagd: • een controleverklaring; • een accountantsverslag. Als grondslag voor de controle en aanwijzingen geldt de van toepassing zijnde wet- en regelgeving zoals opgenomen onder 2.1. Het onderzoeksobject betreft de jaarlijks door het IFV opgestelde verantwoordingsinformatie ten aanzien van de door JenV verstrekte bijdrage, bestaande uit het jaarverslag waarin opgenomen het bestuursverslag, de jaarrekening, de overige gegevens en bijlagen. 1.2 Belangrijke definities en begrippen Onderstaand worden de voor dit protocol relevante definities en begrippen toegelicht. • Accountant: Registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek aan wie het IFV de opdracht tot controle van de jaarrekening heeft verstrekt. • Accountantsverslag: het verslag (rapport van bevindingen), bedoeld in artikel 393, vierde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat bij het IFV er geen raad van commissarissen als toezichthouder is. • Bijdrageontvanger: het IFV. De bijdrageontvanger is binnen het gegeven normenkader verantwoordelijk voor het realiseren van de activiteiten conform de wettelijke taken, het voeren van een adequate bedrijfsvoering en het rechtmatig en doelmatig gebruik van de bijdragegelden, alsmede de betrouwbare totstandkoming van de niet-financiële informatie. Het bestuur van de bijdrageontvanger is er voor verantwoordelijk dat activiteiten van de instelling worden uitgevoerd in overeenstemming met bepalingen van de wet- en regelgeving. Daarnaast is het bestuur van de bijdrageontvanger verantwoordelijk voor de juistheid, volledigheid en tijdigheid van de verantwoording aan de bijdrageverstrekker. • Bijdrageverstrekker: het ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ministerie stelt middelen beschikbaar, in de vorm van een bijdrage, aan de bijdrageontvanger voor het uitvoeren van bepaalde (veelal wettelijke) taken en/of activiteiten en incidentele bijdragen. De bijdrageverstrekker is verantwoordelijk voor het vaststellen van het financiële normenkader waarbinnen de bijdrageontvanger moet opereren. Het normenkader is in geval van het IFV in belangrijke mate geregeld in een wet en daarop geënte lagere regelgeving. Met betrekking tot incidentele bijdragen zijn aanvullend daarop nadere regels gesteld, die door de bijdrageverstrekker aan de bijdrageontvanger schriftelijk zijn medegedeeld. De Inspectie Justitie en Veiligheid houdt toezicht op de wettelijke taakuitvoering. Ingevolge artikel 67 van de Wet veiligheidsregio’s is het bestuur van het IFV belegd bij de voorzitters van de veiligheidsregio’s. • Controleverklaring: de uitslag van het onderzoek van de door de bijdrageontvanger aangestelde accountant, bedoeld in artikel 393, vijfde tot en met achtste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, omvattende een verklaring omtrent de getrouwheid en de rechtmatigheid. • Doelmatigheidsparagraaf (onderdeel van het bestuursverslag): de verklaring (beschrijving) van het bestuur / de directie van de instelling over de doelmatigheid van de instelling. Doelmatigheid gaat over de vraag of door de instelling dezelfde prestaties of effecten met de inzet van minder middelen gerealiseerd kunnen worden, dan wel over de vraag of niet méér prestaties of effecten verwezenlijkt kunnen worden met dezelfde inzet van middelen. Het gaat hierbij dus om informatie over de realisatie van middelen en prestaties en effecten. Deze paragraaf richt zich met name op de maatregelen die het bestuur / de directie heeft getroffen ter bevordering van een efficiënt beheer. • Financiële rechtmatigheid: de comptabele rechtmatigheid, oftewel het besteden van bijdragen in overeenstemming met de begroting en met de wet- en regelgeving en andere afspraken zoals opgenomen paragraaf 2.1 voor zover de regelgeving van invloed is op uitkomst van de in de jaarrekening opgenomen financiële transacties. • Jaarrekening: de jaarrekening, bedoeld in artikel 361, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Tot de jaarrekening wordt tevens gerekend het Overzicht Rijksbijdragen, subsidies en gemeenschappelijke taken. • Jaarverslag: het bestuursverslag (met de daarbij behorende onderwerpen), de jaarrekening en de overige gegevens. • Bestuursverslag: het verslag, bedoeld in artikel 391, eerste tot en met vierde lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Het bestuursverslag bestaat in beginsel uit de onderwerpen: het voorwoord, het verslag van het (algemeen / dagelijks) bestuur, informatie over de realisatie van het jaarplan van het IFV (operationele informatie onderscheiden in wettelijke taken, gemeenschappelijke werkzaamheden en taken voor derden, en bijlagen), het directieverslag, het in-control-statement en de doelmatigheidsparagraaf. • In-control-statement (onderdeel van het bestuursverslag): de verklaring (beschrijving) van het bestuur / de directie van de instelling over de kwaliteit van de bedrijfsvoering in brede zin (waaronder de betrouwbaarheid, continuïteit en beveiliging van de geautomatiseerde informatiesystemen) die antwoord geeft op de vraag in hoeverre het bestuur / de directie de bedrijfsvoeringsprocessen beheerst. • Overige gegevens: de overige gegevens, bedoeld in artikel 392, eerste lid, onder a en b, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, met dien verstande dat in dat lid voor ’de winst’ wordt gelezen ’een positief saldo van baten en lasten’. 1.3 Procedures en termijnen De door de bijdrageontvanger aangewezen accountant draagt de zorg voor het tijdig opleveren van de controleverklaring en het accountantsverslag. Tijdig betekent dat het IFV in staat is om de verantwoordingsinformatie (jaarverslag: bestaande uit bestuursverslag, jaarrekening en overige gegevens) en de afgesproken auditproducten uiterlijk 31 mei aan de bijdrageverstrekker op te leveren. Nadere afspraken ten aanzien van deze tijdigheid worden door de bijdrageontvanger en betreffende accountant overeengekomen en betreft de verantwoordelijkheid van de bijdrageontvanger. 2 Onderzoeksaanpak Dit hoofdstuk beschrijft te hanteren onderzoeksaanpak. Er wordt gestart met een opsomming van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving. Daarna volgt een beschrijving van de reikwijdte per type werkzaamheden. Het hoofdstuk wordt afgesloten met bepalingen omtrent de betrouwbaarheid en materialiteit. 2.1 Relevante wet- en regelgeving Voor de werkzaamheden van de accountant is de volgende wet- en regelgeving relevant: • Wet veiligheidsregio’s (de artikelen 68 en 74) • Besluit rijksbijdragen IFV • Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikelen 361, eerste lid, artikel 391 eerste tot en met vierde lid, artikel 392, eerste lid, onder a en b, en artikel 393 vierde lid) • Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 ‘Organisaties-zonder-winststreven’; • Sociale wetgeving en pensioenwetgeving, waaronder de Ambtenarenwet en de cao Rijksambtenaren • Algemene verordening gegevensbescherming • Europese aanbestedingsrichtlijnen, als ook nationale wetgeving: Aanbestedingswet 2012 en Gids Proportionaliteit • Wet- en regelgeving waarin nadere voorschriften zijn opgenomen op het gebied van specifieke bijdragen, uitkeringen en subsidies vanuit de EU, het Rijk en andere bijdrage- of subsidieverstrekkende instanties • Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector en ministeriële regeling ‘Controleprotocol WNT 2017’ • Correspondentie van JenV gericht aan het IFV in het kader van de jaarlijkse bijdragen (algemeen en incidenteel), aanvullende bijdrageverlening (indien van toepassing), bijdragevaststelling, bekostigingsafspraken, verantwoordingsafspraken e.d. • De voorwaarden zoals opgenomen in de bijdrageverleningen (beschikkingen) met betrekking tot het bijdragejaar • Tweede wijzigingsbesluit Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie, samenhangend met de Comptabiliteitswet 2016 (inzake schatkistbankieren) Als verslaggevingskader voor de jaarrekening van IFV gelden de Richtlijn voor de jaarverslaggeving voor Organisaties zonder-winststreven (RJ 640) en de Beleidsregels toepassing Wetnormering topinkomens. 2.2 Reikwijdte onderzoek Controlewerkzaamheden bij de jaarrekening De controle dient te worden uitgevoerd door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. De controle voldoet aan de controlestandaarden, zoals de Nadere voorschriften Controle- en overige standaarden (NV COS), die door de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) zijn vastgesteld. De grondslag voor de controle is opgenomen in artikel 6, tweede lid, van het Besluit rijksbijdragen IFV. Artikel 6, eerste en tweede lid, van het Besluit rijksbijdragen IFV stellen het volgende: 1. Het bestuur zendt ten behoeve van de verantwoording over de besteding van de bijdragen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 3, uiterlijk 31 maart aan Onze Minister: a. de jaarrekening en het jaarverslag, bedoeld in Titel 9, Boek 2, van het Burgerlijk Wetboek, en b. de accountantsverklaring en het verslag van bevindingen, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 2. De accountant verricht zijn werkzaamheden met inachtneming van de daarover bij ministeriële regeling gestelde regels. Met het onderzoek moet de accountant een oordeel geven aan de bijdrageverstrekker of: • de jaarrekening een getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen van het IFV per ultimo 20XX en van het resultaat en de kasstromen van IFV over 20XX; • de in jaarrekening verantwoorde baten, lasten en balansmutaties over 20XX in alle van materieel belang zijnde aspecten voldoen aan de eisen van financiële rechtmatigheid (in overeenstemming zijn met de begroting en met de in de wet- en regelgeving zoals op genomen in paragraaf 2.1); • de jaarrekening een getrouw beeld geeft van krachtens de Wet normering topinkomens op te nemen informatie; • de informatie die gelijktijdig met de gecontroleerde jaarrekening wordt verstrekt (in ieder geval het bestuursverslag met de onderwerpen zoals gedefinieerd in paragraaf 1.2) met de door hem gecontroleerde verantwoording verenigbaar is en geen materiële afwijkingen bevat (overeenkomstig Standaard 720). Als basis geldt het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden, het Accountantsprotocol IFV en het Controleprotocol WNT 2017. In de specifieke wet- en regelgeving zijn ten behoeve van de controle op de bijdrageverlening aan het IFV relevante bepalingen opgenomen. De volgende (attentie)punten worden onder de aandacht gebracht. De accountant verricht op onderdelen de controle met bijzondere aandacht voor de hiernavolgende onderwerpen, hetgeen in casu betekent dat hij beziet of: a. de bijdrage, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsregio's, is besteed aan de taken van het IFV, bedoeld in artikel 68, eerste lid, de onderdelen a, e, f, g en h, van die wet. Opgemerkt wordt dat bij de bijdrage voor de wettelijke taken sprake is van één ongedeelde bijdrage (lumpsum); b. de incidentele bijdrage, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, van de Wet veiligheidsregio's, is besteed aan het doel waarvoor en onder de voorwaarden waaronder deze is verstrekt. Opgemerkt wordt dat bij de bijdrage voor bijzondere doelen sprake is van afrekening per doel (project), waardoor een verschuivingsgevaar bestaat met de bijdrage voor de wettelijke taken (attentiepunt: maken niet bestede incidentele bijdragen geen deel uit van het resultaat, maar worden deze als openstaande rijksbijdrage onder kortlopende schulden opgenomen op de balans en hoe wordt deze post in het volgende jaar op basis van afspraken met JenV behandeld?); c. wordt voldaan aan het gestelde in artikel 74, tweede, derde en vierde lid, van de Wet veiligheidsregio's, met name of sprake is van gescheiden administraties van de baten en lasten van de taken en integrale bekostiging. d. wordt voldaan aan de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Als het risico bestaat dat niet aan de AVG wordt voldaan zal bij het opstellen van de jaarrekening met de consequenties van eventuele boete(s) rekening moeten worden gehouden. Werkzaamheden met betrekking tot het bestuursverslag Dit betreft de volgende werkzaamheden: 1. De accountant beoordeelt de consistentie van de financiële informatie in het bestuursverslag met bijlagen met de in de jaarrekening opgenomen financiële informatie (conform Standaard 720). 2. Met betrekking tot de niet-financiële informatie volgt de accountant eveneens de werkzaamheden voortvloeiend uit Standaard 720. 3. De accountant beoordeelt de consistentie van het in het bestuursverslag opgenomen in-control-statement en de doelmatigheidsparagraaf, waaronder de verenigbaarheid daarvan met de jaarrekening én de uitkomsten van de controlewerkzaamheden op de jaarrekening. Hierbij stelt de accountant met betrekking tot het in-control-statement het volgende vast: a. de aanwezigheid van een recente beschrijving van het vigerende management control systeem en de maatregelen ter bevordering van een efficiënt beheer, waaronder een economisch verantwoorde middelenverwerving, b. de verankering van het management control systeem en de doelmatigheidsmaatregelen in de planning & control cyclus, c. het uitvoeren van periodieke onderzoeken naar het management control systeem en naar de doelmatigheidsmaatregelen, en d. de aanwezigheid van periodieke rapportages over het management control systeem en de doelmatigheidsmaatregelen en de bespreking er van op het directieniveau en het dagelijks bestuur. 4. De accountant beoordeelt de consistentie van alle (financieel gerelateerde) onderwerpen opgenomen in het bestuursverslag met de jaarrekening (conform Standaard 720). Accountantsverslag Binnen het accountantsverslag staat de vraag centraal of het financieel beheer van het IFV heeft voldaan aan de eisen van getrouwheid en rechtmatigheid. Hierin wordt het volgende opgenomen: • Een overzicht van fouten en onzekerheden in de jaarrekening, die gelet op rapporteringstolerantie moeten worden gerapporteerd, voorzien van een inhoudelijke toelichting. • Een overzicht van de bevindingen inzake administratieve organisatie en interne beheersing [w.o. de beheersing van interne projecten het verschuivingsgevaar met betrekking tot kosten van verschillende bijdragecategorieën, informatie over het beheer (economisch verantwoorde middelenverwerving en financiële beheersdaden) en de betrouwbaarheid en continuïteit van de geautomatiseerde gegevensverwerking], voor zover geconstateerd bij de jaarrekeningcontrole. • De kernpunten van de controle: de aangelegenheden die, in de professionele oordeelsvorming van de accountant, het meest significant waren bij de controle van de financiële overzichten van de huidige verslagperiode, waaronder de scheiding in de administratie en boekhouding van de wettelijke taken, de gemeenschappelijke werkzaamheden en de wettelijk toegestane werkzaamheden. • Een overzicht van de constateringen bij het beoordelen van consistentie van de financiële informatie in het bestuursverslag met de in de jaarrekening opgenomen financiële informatie en het lezen van de overige informatie in het bestuursverslag, waaronder die inzake het in-control-statement en de doelmatigheidsparagraaf. • De toepassing van Richtlijn voor de jaarverslaggeving 640 ‘Organisaties-zonder-winststreven’, waaronder het opnemen van aanvullende informatie in de toelichting op de jaarrekening indien de jaarrekening vanwege specifieke wet- en regelgeving en subsidievoorschriften niet geheel voldoet van deze richtlijn. 2.3 Betrouwbaarheid en materialiteit Controle De controle behoort zodanig te worden ingepland en uitgevoerd dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de jaarrekening geen afwijkingen van materieel belang bevat. Indien dit begrip voor het gebruik van statistische technieken gekwantificeerd moet worden, moet uitgegaan worden van een betrouwbaarheid van 95%. Een controleverklaring met een goedkeurende strekking impliceert dat, gegeven eerder genoemde betrouwbaarheid, de maximale afwijking voor wat betreft de getrouwheid als ook de financiële rechtmatigheid niet groter is dan 2% van het totaal van de baten. Bij het toetsen van de betreffende tolerantie dienen de geconstateerde en niet gecorrigeerde fouten en onzekerheden bij elkaar op te worden opgeteld (zie tabel). Soort verklaring: Goedkeurend Met beperking Oordeelonthouding of afkeuring Fouten + onzekerheden v.w.b. de getrouwheid ≤ 2 % >2% en ≤4% > 4% Fouten + onzekerheden v.w.b. de rechtmatigheid ≤ 2% >2% en ≤4% > 4% Voor de toleranties voor de controle van de informatie die in het kader van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector in de jaarrekening moet worden opgenomen, wordt verwezen naar de ministeriële regeling: Controleprotocol WNT 2017. Afwijkingen in de verantwoording en onzekerheden in de controle Van een afwijking in de verantwoording is sprake indien is gebleken dat een (gedeelte van een) verantwoorde post niet voldoet aan één of meer aspecten van de geldende wet- en regelgeving of dat een (gedeelte van een) post niet juist of volledig is verantwoord. Afwijkingen van wet- en regelgeving worden in absolute zin opgevat, saldering van afwijkingen is niet toegestaan. Van een onzekerheid in de controle is sprake als er onvoldoende (controle-) informatie beschikbaar is om een (gedeelte van een) post als goed of fout aan te merken. Kortom als onzekerheid bestaat over het wel of niet voldoen aan de voorwaarden. Omgaan met geconstateerde afwijkingen Het uitgangspunt is dat de bijdrageontvanger de door de accountant geconstateerde afwijkingen voor zover mogelijk corrigeert. Een materiële afwijking (conform de tabel) die niet door de bijdrageontvanger kan worden gecorrigeerd, leidt tot een aangepast (niet goedkeurend) oordeel door de accountant. Naast de goedkeuringstoleranties wordt de rapporteringstolerantie onderkend. De rapporteringstolerantie is een bedrag dat gelijk is aan of lager is dan de bedragen voortvloeiend uit de goedkeuringstolerantie. Bij overschrijding van dit bedrag vindt rapportering plaats in het accountantsverslag. De rapporteringstolerantie wordt vastgesteld op 10% van de betreffende goedkeuringstolerantie. Hierbij maakt het niet uit of het om rechtmatigheid of de getrouwheid gaat. Fouten dienen ongesaldeerd te worden weergegeven. Het gaat om hier het verkrijgen van een compleet beeld van alle grotere fouten en onzekerheden. De accountant rapporteert de fouten en onzekerheden in het accountantsverslag. 3 Accountantsproducten In geval van het IFV wordt om twee accountantsproducten gevraagd: 1. een controleverklaring bij de jaarrekening omtrent de getrouwheid en rechtmatigheid van de jaarrekening; 2. een accountantsverslag. 3.1 Controleverklaring bij de jaarrekening Zie hiervoor ook hoofdstukken 1 en 2. Waar het de inhoud van de verklaring over de getrouwheid en de rechtmatigheid betreft dient de accountant zoveel als mogelijk aan te sluiten op de modellen van de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA). In de controleverklaring neemt de accountant aanvullend op dat de controle heeft plaatsgevonden met inachtneming van dit accountantsprotocol. 3.2 Accountantsverslag Het verslag van de accountant bevat bevindingen over de vraag of het financieel beheer van het IFV heeft voldaan aan de eisen van getrouwheid en rechtmatigheid. Het verslag is in principe vormvrij maar dient de informatie inzake de onder de reikwijdte genoemde aspecten (paragraaf 2.2) te bevatten. Het accountantsverslag wordt beschikbaar gesteld aan JenV. 3.3 Reviewbeleid JenV kan de ADR verzoeken een review uit te voeren op de werkzaamheden van de accountant, met als doel het beoordelen of in het kader van het toezicht op de werkzaamheden van de accountant kan worden gesteund, voor zover dit betrekking heeft op de bijdrage voor de wettelijke taken en de incidentele bijdragen verstrekt door JenV. JenV informeert het IFV en de accountant over dit verzoek. De accountant, die de werkzaamheden uitvoert, verstrekt de ADR desgevraagd alle inlichtingen en bescheiden. De eventuele extra kosten van deze accountant in verband met de review komen ten laste van de ontvanger van de bijdrage. 20191943616-04-201926-03-2019253417420191943616-04-201926-03-2019253417417-04-201901-01-2019 20122533610-12-201227-11-201230729720122533610-12-201227-11-201230729701-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032374/2013-01-01_0/xml/BWBR0032374_2013-01-01_0.xml
Besluit werkgebieden UWV 2013 Besluit werkgebieden UWV 2013 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Gelet op artikel 10 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; Besluit: Artikel 1 Begripsomschrijvingen In dit besluit wordt verstaan onder: a. Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; b. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet Suwi; c. Werkplein: een vestiging van UWV waarin de taken, bedoeld in de artikelen 30a, 30b, 30c, 30e en 31 Wet Suwi worden uitgevoerd. d. Ontslagaanvraag: een verzoek om toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945; e. AJD-vestiging: een vestiging van de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening van UWV . 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 2 Werkgebieden van de Werkpleinen 1 Bijlage 1 geeft per vestiging de werkgebieden van die vestiging aan. 2 Bijlage 3 bevat de indeling in 35 arbeidsmarktregio’s en geeft per arbeidsmarktregio de gemeenten van vestiging van de Werkpleinen aan. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 3 Afgifte verklaring werkloze 1 De beslissing op een aanvraag voor afgifte van de verklaring werkloze, bedoeld in artikel 14, vijfde lid onderdeel b, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt genomen op de bij dit besluit behorende bijlage 1 vastgestelde vestiging binnen wiens werkgebied de werkloze de arbeid gaat verrichten. 2 Als de werkzaamheden van de werkloze zich uitstrekken over een werkgebied van twee of meer vestigingen, wordt de beslissing genomen op de vestiging binnen het werkgebied waarin de standplaats van de betrokken werknemer is gelegen of, bij het ontbreken van een standplaats, waarin de vestiging van de inhoudingsplichtige is gelegen. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 4 Indiening ontslagaanvraag 1 Een ontslagaanvraag wordt ingediend bij de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening van UWV. Bijlage 2 bevat een overzicht van de AJD-vestigingen en geeft per AJD-vestiging aan welke gemeenten of provincie(s) tot haar werkgebied behoren. 2 De ontslagaanvraag wordt ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de betrokken werknemer zijn arbeid verricht of heeft verricht. 3 Als de werkzaamheden van de betrokken werknemer zich uitstrekken over een werkgebied van twee of meer AJD-vestigingen, wordt de ontslagaanvraag ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de standplaats van de werknemer is gelegen. Ontbreekt deze standplaats, dan wordt de aanvraag ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de vestiging van de werkgever is gelegen van waaruit de aanvraag is ingediend. Geeft dit geen uitsluitsel, dan wordt de ontslagaanvraag ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de woonplaats van de werknemer is gelegen. 4 Indien een werkgever om bedrijfseconomische redenen voor meerdere werknemers een ontslagaanvraag indient en op basis van het tweede en derde lid meerdere AJD-vestigingen in aanmerking komen, dient werkgever de ontslagaanvragen in bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de meeste van de werknemers de arbeid verrichten of hebben verricht. Ambtshalve of op verzoek van werkgever kan UWV beslissen dat de ontslagaanvragen bij een andere AJD-vestiging worden ingediend. 5 UWV bepaalt waar de ontslagaanvraag wordt behandeld en kan deze behandeling zo nodig aan een andere AJD-vestiging overdragen. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 5 Afgifte, verlenging of intrekking van tewerkstellingsvergunning Aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen op grond van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen worden ingediend bij de AJD-vestiging te Den Haag. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 6 Het Besluit werkgebieden UWV WERKbedrijf 2012 wordt ingetrokken. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 7 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit werkgebieden UWV 2013. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 8 Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Dit besluit wordt met de bijlagen in de Staatscourant geplaatst. Amsterdam 8 november 2012 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Bijlage 1 : De Werkpleinen en Werkgebieden 2013 Gemeente van vestiging Naam van het Werkplein Werkgebieden van de Werkpleinen (gemeenten, eventueel postcodegebieden) Alkmaar Alkmaar Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk, Schermer Almelo Noord Twente Almelo, Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden Almere Almere Almere Alphen aan den Rijn1 Rijnstreek Alphen aan den Rijn, Boskoop, Kaag en Braassum, Nieuwkoop, Rijnwoude Amersfoort Amersfoort Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Leusden, Nijkerk, Soest, Woudenberg Amstelveen Amstelland Aalsmeer, Amstelveen, De Ronde Venen, Ouder-Amstel, Uithoorn Amsterdam Amsterdam Oost Amsterdam (1000–1003, 1009CD–1013AG, 1013AV, 1013AZ, 1013BH, 1013BP–1013BR, 1013BV–1013BX, 1013CG, 1013CT–1013CW, 1013DA–1013DP, 1013EA–1013LB, 1013LE–1013MN, 1013MS–1013MV, 1015–1019, 1020MA–1020ME, 1020MG–1020MH, 1020MJ–1020MK, 1020PA, 1021, 1022AB–1022KL, 1022WV–1022XZ,1023–1026, 1027AA–1027EC, 1027EE–1027GE, 1028–1030, 1031AA–1031KC, 1031KT–1031ZA,1032AA–1032LG, 1032LJ–1032ZG,1033–1035,1036KC–1036KN, 1036LB, 1037,1086–1097GZ, 1097HB–1098, 1099–1109), Diemen, Landsmeer Amsterdam Amsterdam West Amsterdam, 1005–1008, 1013AA–1013AE, 1013AW–1013 AX, 1013BA–1013BG, 1013BJ–1013BN, 1013BS–1013BT, 1013BZ–1013CE, 1013CH–1013CS, 1013CX, 1013DR–1013DZ, 1013LC–1013LD, 1013MP–1013MR, 1013MX–1014, 1020MM, 1022LA–1022LD, 1027ED, 1031KS, 1032LH, 1036KP–1036KT,1036LD, 1040–1083, 1097HA) Apeldoorn Activerium Apeldoorn,Brummen, Epe, Lochem,Voorst, Zutphen Arnhem Arnhem Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal Assen Baanzicht Aa en Hunze, Assen, Tynaarlo Bladel (Eindhoven)2 Bladel Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot, Reusel-De Mierden Breda Breda Aalburg, Alphen-Chaam (4855–4861), Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Oosterhout, Steenbergen, Woensdrecht, Werkendam, Woudrichem, Moerdijk, Rucphen, Zundert Delft1 Delft Delft, Midden-Delfland, Rijswijk Delfzijl Eemsdelta Appingedam, Delfzijl, Loppersum Den Helder Noordkop Den Helder, Hollands Kroon, Schagen, Texel Deventer Deventer Deventer, Olst-Wijhe Doetinchem Doetinchem Berkelland, Bronckhorst, Doesburg, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Winterswijk Dordrecht Dordrecht Alblasserdam, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht Leerdam, Lingewaal, Molenwaard, Papendrecht, Sliedrecht, Zederik, Zwijndrecht Ede Ede Barneveld, Ede, Wageningen Eindhoven Eindhoven Best, Cranendonck, Eindhoven, Heeze-Leende, Nuenen CA, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre Emmen Zuidoost-Drenhe Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen Enschede Enschede Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hengelo, Hof van Twente Losser, Oldenzaal Goes Goes Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Tholen Gouda Midden Holland Bergambacht, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen, Zuidplas ’s-Gravenhage1 Den Haag Centrum ’s-Gravenhage (2511–2512, 2514–2515, 2526, 2571–2572, 2585, 2591–2596, 2491–2495 BB, 2496 HA–2498, 2516, 2521–2526 BL, 2526 BV–2526 BX, 2526 CW–2526 CZ, 2526 ET–2526 GC, 2526 GJ–2526 JD, 2526 JJ–2526 JM, 2526 JR–2526 JZ, 2526 LL–2526 LM, 2526 LW–2526 MZ, 2526 NC–2526 ND, 2526 NK–2526 PB, 2526 PM, 2526 RK–2526 SL) ’s-Gravenhage Den Haag Zuidwest ’s-Gravenhage (2513, 2517–2518, 2561–2566, 2581–2584, 2586–2587, 2597) (2495 AH–2495 AK, 2531–2555, 2573–2574), Westland Groningen Groningen Centrum Grootegast, Groningen (9700–9704, 9711–9712, 9717–9718, 9721–9728, 9741–9747), Haren, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Zuidhorn Groningen1 Groningen Noordoost Groningen (9713–9716, 9731–9738), Ten Boer Gulpen-Wittem (Maastricht)21 Mergelland Gulpen-Wittem, Vaals, Valkenburg aan de Geul Haarlem Haarlem Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen, Zandvoort Haarlemmermeer Haarlemmermeer Haarlemmermeer Harderwijk Veluwerand Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Putten, Zeewolde Heerenveen1 Regio Heerenveen Heerenveen, Ooststellingwerf, Skarsterlan, Weststellingwerf Heerlen Heerlen Brunssum, Heerlen, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld, Voerendaal Helmond Regio Helmond Asten, Deurne, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Helmond, Laarbeek, Someren ’s-Hertogenbosch Entreon Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, ’s-Hertogenbosch, Mill en Sint Hubert, Sint Anthonis, Vught Hilversum Gooi Zuid Hilversum, Weesp, Wijdemeren Hoogeveen1 Hoogeveen De Wolden, Hoogeveen, Midden-Drenthe Hoorn West-Friesland Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer, Stede Broec, Huizen1 Gooi Noord Blaricum, Bussum, Eemnes, Huizen, Laren, Muiden, Naarden Kerkrade (Heerlen)2 Kerkrade Kerkrade Leeuwarden Leeuwarden Achtkarspelen, Ameland, het Bildt, Boarnsterhim, Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Menameradiel, Opsterland, Schiermonnikoog, Smallingerland Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland Leiden Leidse regio Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Zoeterwoude Lelystad Lelystad Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk Lisse Duin- en Bollenstreek Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Teylingen Maastricht1 Maastricht Eijsden-Margraten, Maastricht, Meerssen Middelburg1 Walcheren Middelburg, Veere, Vlissingen Nieuwegein Lekstroom Houten, IJsselstein, Lopik, Nieuwegein, Vianen Nijmegen Nijmegen Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Ubbergen, Wijchen Noordenveld (Groningen)21 Noordenkwartier Leek, Marum, Noordenveld Oss1 Maasland Landerd, Maasdonk, Oss Oude IJsselstreek (Doetinchem)21 Ulft Aalten, Oude IJsselstreek Roermond Roermond Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Weert Roosendaal1 Roosendaal Roosendaal Rotterdam Rotterdam Herenwaard Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Binnenmaas, Brielle, Cromstrijen, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Korendijk, Oud-Beijerland, Ridderkerk, Rotterdam (3071–3089, 3190–3199), Spijkenisse, Strijen, Westvoorne Rotterdam Rotterdam H. Dullaertplein Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Rotterdam (3000–3009, 3011–3016, 3021–3029, 3031, 3034, 3150–3151, 3059, 3061–3069) Rotterdam1 Rotterdam Schiekade Rotterdam (3032–3033, 3035–3039, 3041–3047, 3052–3056) Schiedam Nieuwe Waterweg Maassluis, Schiedam, Vlaardingen Sittard-Geleen Westelijke Mijnstreek Beek, Schinnen, Sittard-Geleen, Stein Súdwest Fryslân1 Súdwest Fryslân Gaasterlan-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Súdwest Fryslân Steenwijkerland1 Steenwijk Meppel, Steenwijkerland, Westerveld Terneuzen1 Terneuzen Hulst, Sluis, Terneuzen Tiel Beursplein Rivierenland Buren, Culemborg, Geldermalsen, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal, Zaltbommel Tilburg Regio Tilburg Alphen-Chaam (5130, 5131), Baarle-Nassau, Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg, Waalwijk Utrecht Utrecht Noord Utrecht (3513–3515, 3531–3534, 3551–3555, 3561–3566, 3571–3573) Utrecht Utrecht Zuid Montfoort, Oudewater, Stichtse Vecht, Utrecht (3511–3512, 3521–3527, 3581–3585,3450–3455, 3528, 3541–3546), Woerden Veendam Veendam Bellingwedde, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde Veenendaal (Ede)2 Veenendaal Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel, Veenendaal, Veghel1 Frisselstein Bernheze, Boekel, Schijndel, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Uden, Veghel Venlo Venlo Beesel, Bergen (L), Gennep, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venlo, Venray Winsum (Delfzijl)21 Noord-West Groningen Bedum, De Marne, Eemsmond, Winsum Zaanstad Zaanstreek Beemster, Edam-Volendam, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zeevang Zeist Zeist Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede, Zeist Zevenaar1 De Liemers Duiven, Rijnwaarden, Westervoort, Zevenaar Zoetermeer3 Zoetermeer Lansingerland, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp, Voorschoten, Wassenaar, Zoetermeer Zwolle De Lure Dalfsen, Hardenberg, Hattem, Heerde, Kampen, Oldebroek, Ommen, Raalte, Staphorst, Zwartewaterland, Zwolle 1 = Werkplein waarvan UWV zich in de loop van 2013 terugtrekt. 2 = satelliet. Tussen haakjes de gemeente van de hoofdvestiging. 3 = Werkplein waarvan UWV zich zal terugtrekken in de komende jaren en waarvan de datum in overleg met betrokken gemeente wordt vastgesteld. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Bijlage 2 : De werkgebieden van de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening van UWV 1Het is mogelijk dat in de loop van 2013 wijzigingen optreden in de werkgebieden door sluiting/verhuizing van enkele AJD-vestigingen. De meest recente indeling van de werkgebieden vindt u op www.werk.nl/ontslag. AJD-vestiging Amersfoort Werkgebied: de gemeenten Almere, Amersfoort, Baarn, Blaricum, Bunnik, Bunschoten, Bussum, De Bilt, De Ronde Venen, Dronten, Eemnes, Hilversum, Houten, Huizen, Laren, Lelystad, Leusden, Lopik, Montfoort, Muiden, Naarden, Nieuwegein, Noordoostpolder, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Urk, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Weesp, Woerden, Woudenberg, Wijdemeren, Wijk bij Duurstede, IJsselstein, Zeist en Zeewolde AJD-vestiging Arnhem Werkgebied: de gemeenten Aalten, Apeldoorn, Arnhem, Barneveld, Berkelland, Beuningen, Bronckhorst, Brummen, Buren, Culemborg, Deventer, Doesburg, Doetinchem, Druten, Duiven, Ede, Elburg, Epe, Ermelo, Geldermalsen, Groesbeek, Harderwijk, Heerde, Heumen, Lingewaal, Lingewaard, Maasdriel, Millingen aan de Rijn, Montferland, Neder-Betuwe, Neerijnen, Nijkerk, Nijmegen, Nunspeet, Olst-Wijhe, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Overbetuwe, Putten, Renkum, Rheden, Rozendaal, Rijnwaarden, Scherpenzeel, Tiel, Ubbergen, Voorst, Wageningen, Westervoort, West-Maas en Waal, Wijchen, Winterswijk, Zaltbommel, Zevenaar en Zutphen AJD-vestiging Eindhoven Werkgebied: de gemeenten Alphen-Chaam, Asten, Baarle-Nassau, Beesel, Bergeijk, Bergen (L), Bernheze, Best, Bladel, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cranendonck, Cuijk, Deurne, Dongen, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Gennep, Gilze en Rijen, Goirle, Grave, Haaren, Heeze-Leende, Helmond, ’s-Hertogenbosch, Heusden, Hilvarenbeek, Horst aan de Maas, Laarbeek, Landerd, Loon op Zand, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Mook en Middelaar, Nederweert, Nuenen-Gerwen-Nederwetten, Oirschot, Oisterwijk, Oss, Peel en Maas, Reusel-De Mierden, Schijndel, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Someren, Son en Breugel, Tilburg, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven, Venlo, Venray, Vught, Waalre, Waalwijk en Weert AJD-vestiging Groningen Werkgebied: de provincies Friesland, Groningen en Drenthe AJD-vestiging Haarlem Werkgebied: de gemeenten Aalsmeer, Alkmaar, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Bergen, Beverwijk, Bloemendaal, Castricum, Den Helder, Diemen, Drechterland, Edam-Volendam, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Heerhugowaard, Heiloo, Hollands Kroon, Hoorn, Koggenland, Landsmeer, Langedijk, Medemblik, Opmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort en Zeevang AJD-vestiging Hengelo Werkgebied: de gemeenten Almelo, Borne, Dalfsen, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hardenberg, Hattem, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Kampen, Losser, Oldebroek, Oldenzaal, Ommen, Raalte, Rijssen-Holten, Staphorst, Steenwijkerland, Tubbergen, Twenterand, Wierden, Zwolle en Zwartewaterland AJD-vestiging Maastricht Werkgebied: de gemeenten Beek, Brunssum, Echt-Susteren, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Leudal, Maasgouw, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Roerdalen, Roermond, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal AJD-vestiging Rotterdam Werkgebied: de provincie Zuid-Holland, de provincie Zeeland en gemeenten Aalburg, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Bijlage 3 : Arbeidsmarktregio’s en de gemeenten van vestiging van de Werkpleinen Arbeidsmarktregio Gemeenten van vestiging van de Werkpleinen Groningen Assen, Delfzijl, Groningen, Veendam Friesland Heerenveen, Leeuwarden, Súdwest Fryslân Drenthe Emmen, Hoogeveen Twente Almelo, Enschede IJsselvechtstreek Steenwijkerland, Zwolle Stedendriehoek en Noordwest Veluwe Apeldoorn, Deventer, Harderwijk Zuid-Gelderland Nijmegen Midden-Gelderland Arnhem Food Valley Ede Achterhoek Doetinchem Rivierenland Tiel Flevoland Almere, Lelystad Midden-Utrecht Nieuwegein, Utrecht, Zeist Oost-Utrecht Amersfoort Gooi- en Vechtstreek Hilversum, Huizen Groot Amsterdam Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer Noord-Holland Noord Alkmaar, Den Helder, Hoorn Zuid-Kennemerland Haarlem Zaanstreek/Waterland Zaanstad Holland Rijnland Alphen a/d Rijn, Leiden, Lisse Midden-Holland Gouda Haaglanden Delft, ’s-Gravenhage Zoetermeer Zoetermeer Rijnmond Rotterdam, Schiedam Drechtsteden Dordrecht Gorinchem Zeeland Goes, Middelburg, Terneuzen West-Brabant Breda, Roosendaal Midden-Brabant Tilburg Noordoost Brabant ’s-Hertogenbosch, Oss, Veghel Zuidoost Brabant Eindhoven Helmond-De Peel Helmond Noord-Limburg Venlo Midden-Limburg Roermond Zuid-Limburg Heerlen, Maastricht, Sittard-Geleen De regiovestigingen van UWV zijn in vet weergegeven. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032374/2014-01-01_0/xml/BWBR0032374_2014-01-01_0.xml
BWBR0032374_2013-01-01_0 Besluit werkgebieden UWV 2013 Besluit werkgebieden UWV 2013 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, Gelet op artikel 10 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; Besluit: Artikel 1 Begripsomschrijvingen In dit besluit wordt verstaan onder: a. Wet Suwi: de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen; b. UWV: het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet Suwi; c. Werkplein: een vestiging van UWV waarin de taken, bedoeld in de artikelen 30a, 30b, 30c, 30e en 31 Wet Suwi worden uitgevoerd. d. Ontslagaanvraag: een verzoek om toestemming voor opzegging van de arbeidsverhouding op grond van artikel 6, eerste lid van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen 1945; e. AJD-vestiging: een vestiging van de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening van UWV . 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 2 Werkgebieden van de Werkpleinen 1 Bijlage 1 geeft per vestiging de werkgebieden van die vestiging aan. 2 Bijlage 3 bevat de indeling in 35 arbeidsmarktregio’s en geeft per arbeidsmarktregio de gemeenten van vestiging van de Werkpleinen aan. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 3 Afgifte verklaring werkloze 1 De beslissing op een aanvraag voor afgifte van de verklaring werkloze, bedoeld in artikel 14, vijfde lid onderdeel b, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt genomen op de bij dit besluit behorende bijlage 1 vastgestelde vestiging binnen wiens werkgebied de werkloze de arbeid gaat verrichten. 2 Als de werkzaamheden van de werkloze zich uitstrekken over een werkgebied van twee of meer vestigingen, wordt de beslissing genomen op de vestiging binnen het werkgebied waarin de standplaats van de betrokken werknemer is gelegen of, bij het ontbreken van een standplaats, waarin de vestiging van de inhoudingsplichtige is gelegen. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 4 Indiening ontslagaanvraag 1 Een ontslagaanvraag wordt ingediend bij de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening van UWV. Bijlage 2 bevat een overzicht van de AJD-vestigingen en geeft per AJD-vestiging aan welke gemeenten of provincie(s) tot haar werkgebied behoren. 2 De ontslagaanvraag wordt ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de betrokken werknemer zijn arbeid verricht of heeft verricht. 3 Als de werkzaamheden van de betrokken werknemer zich uitstrekken over een werkgebied van twee of meer AJD-vestigingen, wordt de ontslagaanvraag ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de standplaats van de werknemer is gelegen. Ontbreekt deze standplaats, dan wordt de aanvraag ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de vestiging van de werkgever is gelegen van waaruit de aanvraag is ingediend. Geeft dit geen uitsluitsel, dan wordt de ontslagaanvraag ingediend bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de woonplaats van de werknemer is gelegen. 4 Indien een werkgever om bedrijfseconomische redenen voor meerdere werknemers een ontslagaanvraag indient en op basis van het tweede en derde lid meerdere AJD-vestigingen in aanmerking komen, dient werkgever de ontslagaanvragen in bij de AJD-vestiging in het werkgebied waarbinnen de meeste van de werknemers de arbeid verrichten of hebben verricht. Ambtshalve of op verzoek van werkgever kan UWV beslissen dat de ontslagaanvragen bij een andere AJD-vestiging worden ingediend. 5 UWV bepaalt waar de ontslagaanvraag wordt behandeld en kan deze behandeling zo nodig aan een andere AJD-vestiging overdragen. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 5 Afgifte, verlenging of intrekking van tewerkstellingsvergunning Aanvragen voor tewerkstellingsvergunningen op grond van het Delegatie- en uitvoeringsbesluit Wet arbeid vreemdelingen worden ingediend bij de AJD-vestiging te Den Haag. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 6 Het Besluit werkgebieden UWV WERKbedrijf 2012 wordt ingetrokken. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 7 Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit werkgebieden UWV 2013. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Artikel 8 Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2013. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Dit besluit wordt met de bijlagen in de Staatscourant geplaatst. Amsterdam 8 november 2012 Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Bijlage 1 : De Werkpleinen en Werkgebieden 2013 Gemeente van vestiging Naam van het Werkplein Werkgebieden van de Werkpleinen (gemeenten, eventueel postcodegebieden) Alkmaar Alkmaar Alkmaar, Bergen, Castricum, Graft-De Rijp, Heerhugowaard, Heiloo, Langedijk, Schermer Almelo Noord Twente Almelo, Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Twenterand, Wierden Almere Almere Almere Alphen aan den Rijn1 Rijnstreek Alphen aan den Rijn, Boskoop, Kaag en Braassum, Nieuwkoop, Rijnwoude Amersfoort Amersfoort Amersfoort, Baarn, Bunschoten, Leusden, Nijkerk, Soest, Woudenberg Amstelveen Amstelland Aalsmeer, Amstelveen, De Ronde Venen, Ouder-Amstel, Uithoorn Amsterdam Amsterdam Oost Amsterdam (1000–1003, 1009CD–1013AG, 1013AV, 1013AZ, 1013BH, 1013BP–1013BR, 1013BV–1013BX, 1013CG, 1013CT–1013CW, 1013DA–1013DP, 1013EA–1013LB, 1013LE–1013MN, 1013MS–1013MV, 1015–1019, 1020MA–1020ME, 1020MG–1020MH, 1020MJ–1020MK, 1020PA, 1021, 1022AB–1022KL, 1022WV–1022XZ,1023–1026, 1027AA–1027EC, 1027EE–1027GE, 1028–1030, 1031AA–1031KC, 1031KT–1031ZA,1032AA–1032LG, 1032LJ–1032ZG,1033–1035,1036KC–1036KN, 1036LB, 1037,1086–1097GZ, 1097HB–1098, 1099–1109), Diemen, Landsmeer Amsterdam Amsterdam West Amsterdam, 1005–1008, 1013AA–1013AE, 1013AW–1013 AX, 1013BA–1013BG, 1013BJ–1013BN, 1013BS–1013BT, 1013BZ–1013CE, 1013CH–1013CS, 1013CX, 1013DR–1013DZ, 1013LC–1013LD, 1013MP–1013MR, 1013MX–1014, 1020MM, 1022LA–1022LD, 1027ED, 1031KS, 1032LH, 1036KP–1036KT,1036LD, 1040–1083, 1097HA) Apeldoorn Activerium Apeldoorn,Brummen, Epe, Lochem,Voorst, Zutphen Arnhem Arnhem Arnhem, Lingewaard, Overbetuwe, Renkum, Rheden, Rozendaal Assen Baanzicht Aa en Hunze, Assen, Tynaarlo Bladel (Eindhoven)2 Bladel Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot, Reusel-De Mierden Breda Breda Aalburg, Alphen-Chaam (4855–4861), Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Oosterhout, Steenbergen, Woensdrecht, Werkendam, Woudrichem, Moerdijk, Rucphen, Zundert Delft1 Delft Delft, Midden-Delfland, Rijswijk Delfzijl Eemsdelta Appingedam, Delfzijl, Loppersum Den Helder Noordkop Den Helder, Hollands Kroon, Schagen, Texel Deventer Deventer Deventer, Olst-Wijhe Doetinchem Doetinchem Berkelland, Bronckhorst, Doesburg, Doetinchem, Montferland, Oost Gelre, Winterswijk Dordrecht Dordrecht Alblasserdam, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-Ido-Ambacht Leerdam, Lingewaal, Molenwaard, Papendrecht, Sliedrecht, Zederik, Zwijndrecht Ede Ede Barneveld, Ede, Wageningen Eindhoven Eindhoven Best, Cranendonck, Eindhoven, Heeze-Leende, Nuenen CA, Son en Breugel, Valkenswaard, Veldhoven, Waalre Emmen Zuidoost-Drenhe Borger-Odoorn, Coevorden, Emmen Enschede Enschede Borne, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hengelo, Hof van Twente Losser, Oldenzaal Goes Goes Borsele, Goes, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Schouwen-Duiveland, Tholen Gouda Midden Holland Bergambacht, Bodegraven-Reeuwijk, Gouda, Nederlek, Ouderkerk, Schoonhoven, Vlist, Waddinxveen, Zuidplas ’s-Gravenhage1 Den Haag Centrum ’s-Gravenhage (2511–2512, 2514–2515, 2526, 2571–2572, 2585, 2591–2596, 2491–2495 BB, 2496 HA–2498, 2516, 2521–2526 BL, 2526 BV–2526 BX, 2526 CW–2526 CZ, 2526 ET–2526 GC, 2526 GJ–2526 JD, 2526 JJ–2526 JM, 2526 JR–2526 JZ, 2526 LL–2526 LM, 2526 LW–2526 MZ, 2526 NC–2526 ND, 2526 NK–2526 PB, 2526 PM, 2526 RK–2526 SL) ’s-Gravenhage Den Haag Zuidwest ’s-Gravenhage (2513, 2517–2518, 2561–2566, 2581–2584, 2586–2587, 2597) (2495 AH–2495 AK, 2531–2555, 2573–2574), Westland Groningen Groningen Centrum Grootegast, Groningen (9700–9704, 9711–9712, 9717–9718, 9721–9728, 9741–9747), Haren, Hoogezand-Sappemeer, Slochteren, Zuidhorn Groningen1 Groningen Noordoost Groningen (9713–9716, 9731–9738), Ten Boer Gulpen-Wittem (Maastricht)21 Mergelland Gulpen-Wittem, Vaals, Valkenburg aan de Geul Haarlem Haarlem Beverwijk, Bloemendaal, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Heemskerk, Heemstede, Uitgeest, Velsen, Zandvoort Haarlemmermeer Haarlemmermeer Haarlemmermeer Harderwijk Veluwerand Elburg, Ermelo, Harderwijk, Nunspeet, Putten, Zeewolde Heerenveen1 Regio Heerenveen Heerenveen, Ooststellingwerf, Skarsterlan, Weststellingwerf Heerlen Heerlen Brunssum, Heerlen, Landgraaf, Nuth, Onderbanken, Simpelveld, Voerendaal Helmond Regio Helmond Asten, Deurne, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Helmond, Laarbeek, Someren ’s-Hertogenbosch Entreon Boxmeer, Boxtel, Cuijk, Grave, Haaren, ’s-Hertogenbosch, Mill en Sint Hubert, Sint Anthonis, Vught Hilversum Gooi Zuid Hilversum, Weesp, Wijdemeren Hoogeveen1 Hoogeveen De Wolden, Hoogeveen, Midden-Drenthe Hoorn West-Friesland Drechterland, Enkhuizen, Hoorn, Koggenland, Medemblik, Opmeer, Stede Broec, Huizen1 Gooi Noord Blaricum, Bussum, Eemnes, Huizen, Laren, Muiden, Naarden Kerkrade (Heerlen)2 Kerkrade Kerkrade Leeuwarden Leeuwarden Achtkarspelen, Ameland, het Bildt, Boarnsterhim, Dantumadiel, Dongeradeel, Ferwerderadiel, Franekeradeel, Harlingen, Kollumerland en Nieuwkruisland, Leeuwarden, Leeuwarderadeel, Menameradiel, Opsterland, Schiermonnikoog, Smallingerland Terschelling, Tytsjerksteradiel, Vlieland Leiden Leidse regio Leiden, Leiderdorp, Oegstgeest, Zoeterwoude Lelystad Lelystad Dronten, Lelystad, Noordoostpolder, Urk Lisse Duin- en Bollenstreek Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Teylingen Maastricht1 Maastricht Eijsden-Margraten, Maastricht, Meerssen Middelburg1 Walcheren Middelburg, Veere, Vlissingen Nieuwegein Lekstroom Houten, IJsselstein, Lopik, Nieuwegein, Vianen Nijmegen Nijmegen Beuningen, Druten, Groesbeek, Heumen, Millingen aan de Rijn, Mook en Middelaar, Nijmegen, Ubbergen, Wijchen Noordenveld (Groningen)21 Noordenkwartier Leek, Marum, Noordenveld Oss1 Maasland Landerd, Maasdonk, Oss Oude IJsselstreek (Doetinchem)21 Ulft Aalten, Oude IJsselstreek Roermond Roermond Echt-Susteren, Leudal, Maasgouw, Nederweert, Roerdalen, Roermond, Weert Roosendaal1 Roosendaal Roosendaal Rotterdam Rotterdam Herenwaard Albrandswaard, Barendrecht, Bernisse, Binnenmaas, Brielle, Cromstrijen, Goeree-Overflakkee, Hellevoetsluis, Korendijk, Oud-Beijerland, Ridderkerk, Rotterdam (3071–3089, 3190–3199), Spijkenisse, Strijen, Westvoorne Rotterdam Rotterdam H. Dullaertplein Capelle aan den IJssel, Krimpen aan den IJssel, Rotterdam (3000–3009, 3011–3016, 3021–3029, 3031, 3034, 3150–3151, 3059, 3061–3069) Rotterdam1 Rotterdam Schiekade Rotterdam (3032–3033, 3035–3039, 3041–3047, 3052–3056) Schiedam Nieuwe Waterweg Maassluis, Schiedam, Vlaardingen Sittard-Geleen Westelijke Mijnstreek Beek, Schinnen, Sittard-Geleen, Stein Súdwest Fryslân1 Súdwest Fryslân Gaasterlan-Sleat, Lemsterland, Littenseradiel, Súdwest Fryslân Steenwijkerland1 Steenwijk Meppel, Steenwijkerland, Westerveld Terneuzen1 Terneuzen Hulst, Sluis, Terneuzen Tiel Beursplein Rivierenland Buren, Culemborg, Geldermalsen, Maasdriel, Neder-Betuwe, Neerijnen, Tiel, West Maas en Waal, Zaltbommel Tilburg Regio Tilburg Alphen-Chaam (5130, 5131), Baarle-Nassau, Dongen, Gilze en Rijen, Goirle, Heusden, Hilvarenbeek, Loon op Zand, Oisterwijk, Tilburg, Waalwijk Utrecht Utrecht Noord Utrecht (3513–3515, 3531–3534, 3551–3555, 3561–3566, 3571–3573) Utrecht Utrecht Zuid Montfoort, Oudewater, Stichtse Vecht, Utrecht (3511–3512, 3521–3527, 3581–3585,3450–3455, 3528, 3541–3546), Woerden Veendam Veendam Bellingwedde, Menterwolde, Oldambt, Pekela, Stadskanaal, Veendam, Vlagtwedde Veenendaal (Ede)2 Veenendaal Renswoude, Rhenen, Scherpenzeel, Veenendaal, Veghel1 Frisselstein Bernheze, Boekel, Schijndel, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Uden, Veghel Venlo Venlo Beesel, Bergen (L), Gennep, Horst aan de Maas, Peel en Maas, Venlo, Venray Winsum (Delfzijl)21 Noord-West Groningen Bedum, De Marne, Eemsmond, Winsum Zaanstad Zaanstreek Beemster, Edam-Volendam, Oostzaan, Purmerend, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zeevang Zeist Zeist Bunnik, De Bilt, Utrechtse Heuvelrug, Wijk bij Duurstede, Zeist Zevenaar1 De Liemers Duiven, Rijnwaarden, Westervoort, Zevenaar Zoetermeer3 Zoetermeer Lansingerland, Leidschendam-Voorburg, Pijnacker-Nootdorp, Voorschoten, Wassenaar, Zoetermeer Zwolle De Lure Dalfsen, Hardenberg, Hattem, Heerde, Kampen, Oldebroek, Ommen, Raalte, Staphorst, Zwartewaterland, Zwolle 1 = Werkplein waarvan UWV zich in de loop van 2013 terugtrekt. 2 = satelliet. Tussen haakjes de gemeente van de hoofdvestiging. 3 = Werkplein waarvan UWV zich zal terugtrekken in de komende jaren en waarvan de datum in overleg met betrokken gemeente wordt vastgesteld. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Bijlage 2 : De werkgebieden van de afdeling Arbeidsjuridische dienstverlening van UWV 1Het is mogelijk dat in de loop van 2013 wijzigingen optreden in de werkgebieden door sluiting/verhuizing van enkele AJD-vestigingen. De meest recente indeling van de werkgebieden vindt u op www.werk.nl/ontslag. AJD-vestiging Amersfoort Werkgebied: de gemeenten Almere, Amersfoort, Baarn, Blaricum, Bunnik, Bunschoten, Bussum, De Bilt, De Ronde Venen, Dronten, Eemnes, Hilversum, Houten, Huizen, Laren, Lelystad, Leusden, Lopik, Montfoort, Muiden, Naarden, Nieuwegein, Noordoostpolder, Oudewater, Renswoude, Rhenen, Soest, Stichtse Vecht, Urk, Utrecht, Utrechtse Heuvelrug, Veenendaal, Vianen, Weesp, Woerden, Woudenberg, Wijdemeren, Wijk bij Duurstede, IJsselstein, Zeist en Zeewolde AJD-vestiging Arnhem Werkgebied: de gemeenten Aalten, Apeldoorn, Arnhem, Barneveld, Berkelland, Beuningen, Bronckhorst, Brummen, Buren, Culemborg, Deventer, Doesburg, Doetinchem, Druten, Duiven, Ede, Elburg, Epe, Ermelo, Geldermalsen, Groesbeek, Harderwijk, Heerde, Heumen, Lingewaal, Lingewaard, Maasdriel, Millingen aan de Rijn, Montferland, Neder-Betuwe, Neerijnen, Nijkerk, Nijmegen, Nunspeet, Olst-Wijhe, Oost Gelre, Oude IJsselstreek, Overbetuwe, Putten, Renkum, Rheden, Rozendaal, Rijnwaarden, Scherpenzeel, Tiel, Ubbergen, Voorst, Wageningen, Westervoort, West-Maas en Waal, Wijchen, Winterswijk, Zaltbommel, Zevenaar en Zutphen AJD-vestiging Eindhoven Werkgebied: de gemeenten Alphen-Chaam, Asten, Baarle-Nassau, Beesel, Bergeijk, Bergen (L), Bernheze, Best, Bladel, Boekel, Boxmeer, Boxtel, Cranendonck, Cuijk, Deurne, Dongen, Eersel, Eindhoven, Geldrop-Mierlo, Gemert-Bakel, Gennep, Gilze en Rijen, Goirle, Grave, Haaren, Heeze-Leende, Helmond, ’s-Hertogenbosch, Heusden, Hilvarenbeek, Horst aan de Maas, Laarbeek, Landerd, Loon op Zand, Maasdonk, Mill en Sint Hubert, Mook en Middelaar, Nederweert, Nuenen-Gerwen-Nederwetten, Oirschot, Oisterwijk, Oss, Peel en Maas, Reusel-De Mierden, Schijndel, Sint Anthonis, Sint-Michielsgestel, Sint-Oedenrode, Someren, Son en Breugel, Tilburg, Uden, Valkenswaard, Veghel, Veldhoven, Venlo, Venray, Vught, Waalre, Waalwijk en Weert AJD-vestiging Groningen Werkgebied: de provincies Friesland, Groningen en Drenthe AJD-vestiging Haarlem Werkgebied: de gemeenten Aalsmeer, Alkmaar, Amstelveen, Amsterdam, Beemster, Bergen, Beverwijk, Bloemendaal, Castricum, Den Helder, Diemen, Drechterland, Edam-Volendam, Enkhuizen, Graft-De Rijp, Haarlem, Haarlemmerliede en Spaarnwoude, Haarlemmermeer, Heemskerk, Heemstede, Heerhugowaard, Heiloo, Hollands Kroon, Hoorn, Koggenland, Landsmeer, Langedijk, Medemblik, Opmeer, Oostzaan, Ouder-Amstel, Purmerend, Schagen, Schermer, Stede Broec, Texel, Uitgeest, Uithoorn, Velsen, Waterland, Wormerland, Zaanstad, Zandvoort en Zeevang AJD-vestiging Hengelo Werkgebied: de gemeenten Almelo, Borne, Dalfsen, Dinkelland, Enschede, Haaksbergen, Hardenberg, Hattem, Hellendoorn, Hengelo, Hof van Twente, Kampen, Losser, Oldebroek, Oldenzaal, Ommen, Raalte, Rijssen-Holten, Staphorst, Steenwijkerland, Tubbergen, Twenterand, Wierden, Zwolle en Zwartewaterland AJD-vestiging Maastricht Werkgebied: de gemeenten Beek, Brunssum, Echt-Susteren, Eijsden-Margraten, Gulpen-Wittem, Heerlen, Kerkrade, Landgraaf, Leudal, Maasgouw, Maastricht, Meerssen, Nuth, Onderbanken, Roerdalen, Roermond, Schinnen, Simpelveld, Sittard-Geleen, Stein, Vaals, Valkenburg aan de Geul en Voerendaal AJD-vestiging Rotterdam Werkgebied: de provincie Zuid-Holland, de provincie Zeeland en gemeenten Aalburg, Bergen op Zoom, Breda, Drimmelen, Etten-Leur, Geertruidenberg, Halderberge, Moerdijk, Oosterhout, Roosendaal, Rucphen, Steenbergen, Werkendam, Woensdrecht, Woudrichem en Zundert 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 Bijlage 3 : Arbeidsmarktregio’s en de gemeenten van vestiging van de Werkpleinen Arbeidsmarktregio Gemeenten van vestiging van de Werkpleinen Groningen Assen, Delfzijl, Groningen, Veendam Friesland Heerenveen, Leeuwarden, Súdwest Fryslân Drenthe Emmen, Hoogeveen Twente Almelo, Enschede IJsselvechtstreek Steenwijkerland, Zwolle Stedendriehoek en Noordwest Veluwe Apeldoorn, Deventer, Harderwijk Zuid-Gelderland Nijmegen Midden-Gelderland Arnhem Food Valley Ede Achterhoek Doetinchem Rivierenland Tiel Flevoland Almere, Lelystad Midden-Utrecht Nieuwegein, Utrecht, Zeist Oost-Utrecht Amersfoort Gooi- en Vechtstreek Hilversum, Huizen Groot Amsterdam Amstelveen, Amsterdam, Haarlemmermeer Noord-Holland Noord Alkmaar, Den Helder, Hoorn Zuid-Kennemerland Haarlem Zaanstreek/Waterland Zaanstad Holland Rijnland Alphen a/d Rijn, Leiden, Lisse Midden-Holland Gouda Haaglanden Delft, ’s-Gravenhage Zoetermeer Zoetermeer Rijnmond Rotterdam, Schiedam Drechtsteden Dordrecht Gorinchem Zeeland Goes, Middelburg, Terneuzen West-Brabant Breda, Roosendaal Midden-Brabant Tilburg Noordoost Brabant ’s-Hertogenbosch, Oss, Veghel Zuidoost Brabant Eindhoven Helmond-De Peel Helmond Noord-Limburg Venlo Midden-Limburg Roermond Zuid-Limburg Heerlen, Maastricht, Sittard-Geleen De regiovestigingen van UWV zijn in vet weergegeven. 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013 20122537010-12-201208-12-201220122537010-12-201208-12-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032375/2012-12-11_0/xml/BWBR0032375_2012-12-11_0.xml
Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 30 november 2012, nr. DEU-1055/2012, tot vaststelling van beleidsregels en een subsidieplafond voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Matra CoPROL) Besluit vaststelling beleidsregels en subsidieplafond subsidiëring op grond van Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Matra CoPROL) De Minister van Buitenlandse Zaken, Gelet op artikel 6 van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken; Gelet op artikel 2.2 sub a., c. en d. van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006; Besluit: Artikel 1 Voor subsidieverlening op grond van artikel 2.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 met het oog op de financiering van activiteiten ter bevordering van de versterking van de rechtsstaat en het proces van toetreding tot de Europese Unie in het kader van Matra CoPROL gelden de als bijlage bij dit besluit gevoegde beleidsregels. 20122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201220122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201211-12-2012 Artikel 2 Voor subsidieverlening in het kader van Matra CoPROL voor activiteiten in de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 geldt een subsidieplafond van € 6 miljoen. Dit plafond geldt onder het voorbehoud dat de begrotingswetgever voldoende middelen ter beschikking stelt. 20122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201220122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201211-12-2012 Artikel 3 1 Aanvragen voor een subsidie worden ingediend aan de hand van het daartoe door de Minister van Buitenlandse Zaken ter beschikking gestelde aanvraagformulier en voorzien van de op het aanvraagformulier gevraagde bescheiden.1Het aanvraagformulier zal worden geplaatst op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/europese-subsidies 2 Aanvragen voor een subsidie voor activiteiten, bedoeld in artikel 2.2 van de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006, worden ingediend vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 29 maart 2013. 20122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201220122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201211-12-2012 Artikel 4 De verdeling van het subsidieplafond vindt plaats op grond van een beoordeling overeenkomstig de maatstaven die in de bijlage bij dit besluit zijn neergelegd, met dien verstande dat uit alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven, de aanvragen die het beste voldoen aan die maatstaven het eerst voor subsidieverlening in aanmerking komen, binnen het raam van een evenwichtige spreiding als bedoeld in artikel 8, derde lid, sub d, van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken. 20122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201220122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201211-12-2012 Artikel 5 Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2016 met dien verstande dat het van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend. 20122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201220122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201211-12-2012 Dit besluit zal met de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Buitenlandse Zaken,namens deze:de Directeur-Generaal Europese Samenwerking,R. E. deGroot 20122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201220122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201211-12-2012 Bijlage Matra CoPROL 1 Inleiding 1.1 Subsidiebeleidskader Matra CoPROL Voor u ligt het Subsidiebeleidskader Matra Cooperation with Pre-accession countries on Rule Of Law (CoPROL) voor de periode 2013–2015. Het beleidskader vormt het richtsnoer voor de beoordeling van de aanvragen voor subsidies onder dit kader. Samen met het verplicht te hanteren aanvraagstramien dat gepubliceerd is op de website van de Rijksoverheid1http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/europese-subsidies vormt het tevens de leidraad bij het opstellen van de subsidieaanvraag voor de periode 2013–2015. Nederland zal in de periode 2013–2015 realistisch en selectief middelen en menskracht inzetten om de doellanden te helpen voldoen aan de Kopenhagencriteria, waarbij de effectiviteit van de besteding van de middelen voorop staat. In dit Subsidiebeleidskader worden in hoofdstuk 2 allereerst de beleidsuitgangspunten geschetst die de basis vormen voor Matra CoPROL 2013-2015. De uitgangspunten zijn vertaald in voorwaarden die gelden om voor subsidieverlening in het kader van Matra CoPROL 2013-2015 in aanmerking te kunnen komen: de drempelcriteria. Vervolgens zijn op basis van de beleidsuitgangspunten beoordelingscriteria opgesteld. De beoordelingscriteria vormen de basis voor de beoordeling van de subsidieaanvragen die aan de drempelcriteria voldoen. Voordat deze criteria uiteen worden gezet in hoofdstuk 4, beschrijft dit Subsidiekader in hoofdstuk 3 hoe de beoordelingsprocedure van subsidieaanvragen zal verlopen. De beoordeling gebeurt in twee achtereenvolgende fasen, steeds aan de hand van toetsen die de verschillende beoordelingscriteria bevatten. De eerste beoordelingsfase bestaat uit een toets op de drempelcriteria en een organisatietoets (O-toets) aan de hand waarvan een oordeel wordt gevormd over de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisatie. De vervolgfase bestaat uit een beoordeling van de kwaliteit van het programma door middel van een programmatoets (P-toets). 1.2 Achtergrond De waarden waarop de Unie berust, zijn eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Deze waarden hebben de lidstaten gemeen in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. (Artikel 2 EU-Verdrag) De rechtsstaat (rule of law), mensenrechten en goed bestuur behoren tot de kernwaarden van de Europese Unie. Volgens de Kopenhagencriteria, de voorwaarden waaraan landen moeten voldoen voordat zij toe kunnen treden tot de Unie, moet een toekomstig EU-lid dan ook: • stabiele instellingen hebben die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen; • over een functionerende markteconomie beschikken en opgewassen zijn tegen de concurrentie uit de EU; • de gemeenschappelijke wetten en regels van de EU overnemen en invoeren. Zonder geloofwaardige, effectieve rechtsstaat kunnen landen niet als volwaardig lid meedraaien in een Unie die is gebaseerd op wederzijds vertrouwen en gedeelde waarden en belangen. De rechtsstaat is nog meer dan voorheen de lakmoesproef in het EU-uitbreidingstraject geworden, van de beoordeling door de Europese Commissie van een lidmaatschapsaanvraag (‘avis’) tot aan het moment van uiteindelijke toetreding. De nieuwe methodiek die de Europese Commissie hanteert voor onderhandelingen over de rechtsstatelijke hoofdstukken 23 en 24 van het EU-acquis met kandidaatlidstaten vervult in dit kader een cruciale rol. Deze hoofdstukken worden voortaan als een van de eerste geopend en als een van de laatste gesloten (zodat landen nog beter in staat zijn een positief en duurzaam track record op te bouwen) en er bestaan expliciete mogelijkheden voor ‘correctieve maatregelen’ bij terugval op het gebied van de rechtsstaat of fundamentele vrijheden, waaronder de mogelijkheid andere onderhandelingshoofdstukken te temporiseren. De meeste (potentiële) kandidaatlidstaten staan voor grote uitdagingen op het gebied van de rechtsstaat: de aanpak van corruptie en georganiseerde misdaad, hervorming van de rechterlijke macht en het ambtenarenapparaat, het stimuleren van onafhankelijk instellingen, zoals onder meer de Ombudsman, de bescherming van de positie van minderheden (waaronder lesbische-, homoseksuele-, biseksuele-, transgender- en interseks- (LHBTI-)personen en Roma) en de bescherming van fundamentele vrijheden (waaronder mediavrijheid). Voor de aanpak van de uitdagingen op het terrein van de rechtsstaat zijn vaak vergaande en taaie hervormingsprocessen nodig, waarbij de nadruk ligt op de effectieve implementatie van wetgeving. Ingesleten politieke en bestuurlijke gedragspatronen (veelal verbonden met gevestigde belangengroepen) moeten worden aangepast aan de Europese normen voor de inrichting van een moderne rechtsstaat. Hiervoor bestaan geen quick fixes: bij hervormingen van de rechtsstaat gaat het eerder om processen van evolutie dan revolutie. Hiermee dienen de betrokken landen zélf dan ook in een zo vroeg mogelijk stadium van hun toetredingstraject te beginnen. 2 Beleidsuitgangspunten van Matra CoPROL De algemene doelstelling van het Matra (maatschappelijke transformatie)-programma bij de lancering in november 1993 was in essentie het ondersteunen van democratisering in de landen in Midden- en Oost-Europa na de omwentelingen die daar in de jaren ’80 van de vorige eeuw hadden plaatsgevonden. Het Matra-programma is in de loop der jaren verschoven van de transitie van de voormalige Oostbloklanden naar een bilateraal complement van het Europese pre-accessie- en nabuurschapsbeleid. Het Matra-programma is zeer succesvol geweest, waarbij de belangrijkste kracht van het programma vooral lag in het ondersteunen van landen met een EU-toetredingsperspectief bij het voldoen aan de Kopenhagencriteria. Het perspectief op lidmaatschap van de EU blijkt in het algemeen een goede katalysator voor maatschappelijke transformatie. In het licht van de noodzaak om scherpere keuzes in het externe beleid te maken, wordt met ingang van 2012 het Matra-programma alleen nog ingezet ten behoeve van pre-accessielanden in Zuidoost-Europa (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Kroatië (tot het moment van daadwerkelijke toetreding tot de Unie), Macedonië, Montenegro, Servië en Turkije). Dit nieuwe Matra-programma kent de volgende onderdelen: 1. Matra CoPROL: Op pre-accessie gerichte ondersteuning van centrale overheden Dit onderdeel financiert samenwerking tussen Nederlandse overheidsinstellingen en hun tegenvoeters in de Matra-landen. De samenwerking moet gericht zijn op overname van het EU-acquis op het gebied van Rule of Law en is complementair aan activiteiten van de Europese Commissie. Deze samenwerking vergroot Nederlandse zichtbaarheid bij de ontvangende overheden. 2. Training van ambtenaren en jonge diplomaten uit Matra-landen Ambtenaren uit pre-accessielanden kunnen korte trainingen in Nederland volgen over onderwerpen die van belang zijn voor EU-toetreding (het Matra PATROL – Pre-Accession Training on Rule of Law-programma). Ook volgen jonge diplomaten uit deze landen een korte opleiding in Nederland. Deze trainingen dragen bij aan ontwikkeling van de rechtsstaat en het voldoen aan de EU-toetredingscriteria. Daarnaast vormen de alumni een uitgebreid netwerk van voor Nederland nuttige contacten. 3. Ondersteuning en versterking van maatschappelijke initiatieven De nadruk ligt hierbij op versterking van de rechtsstaat als cruciaal element van de Kopenhagencriteria. Dit gedeelte van het Matra-programma is gedelegeerd aan de Nederlandse ambassades in de doellanden. Zij kunnen hiermee activiteiten van lokale organisaties ondersteunen. Nederlandse maatschappelijke organisaties kunnen bij de uitvoering betrokken zijn als de lokale organisatie daarom vraagt. 4. Ondersteuning politieke partijontwikkeling Dit betreft een subsidie aan (stichtingen voor internationale samenwerking van) politieke partijen die in de Tweede Kamer zijn vertegenwoordigd. Deze subsidie is bestemd voor versterking van de kadervorming en netwerkopbouw van hun zusterpartijen of zusterorganisaties om zo de democratie te versterken. Het betreft een subsidie voor activiteiten in alle Matra-landen. Met ingang van 2013 wordt dit onderdeel overgedragen aan het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 2.1 Doelstelling en beleidsthema’s van Matra CoPROL De overkoepelende beleidsdoelstelling van Matra CoPROL is het versterken van de capaciteit van overheidsinstellingen in landen in Zuidoost-Europa met EU-toetredingsperspectief om te voldoen aan de Kopenhagencriteria door middel van samenwerking met Nederlandse (semi-) overheidsinstellingen op het gebied van de onderhandelingshoofdstukken 23 (rechterlijke macht en fundamentele rechten) en 24 (justitie, vrijheid en veiligheid) van het EU-acquis. Daarnaast bevordert deze samenwerking de relaties tussen Nederlandse overheidsinstellingen en hun counterparts in de doellanden, o.a. door het versterken van de band van de doellanden met Nederland en het Nederlandse beleid (strikt en fair). Voor subsidiëring van activiteiten die hieraan bijdragen heeft de Minister van Buitenlandse Zaken voor de periode vanaf 1 januari 2013 tot en met 31 december 2015 € 12 miljoen ter beschikking gesteld. Om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen dienen de activiteiten te worden uitgevoerd door ten minste één Nederlandse (semi-) overheidsinstelling ten gunste van ten minste één overheidsinstelling in ten minste één van de acht doellanden op het gebied van een van de onderwerpen genoemd in de hoofdstukken 23 en 24 van het acquis, gericht op het versterken van de rechtsstaat. Om in aanmerking te kunnen komen voor een subsidie dienen de activiteiten betrekking te hebben op de beide volgende doelstellingen: A. Capaciteitsversterking De capaciteit van een of meer (semi-)overheidsinstelling(en) in een van de doellanden om te voldoen aan het EU-acquis wordt versterkt door gebruik te maken van de capaciteit van een of meer relevante (semi-) overheidsinstelling(en) in Nederland. B. Versterking van de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en de Matra-landen. Door de samenwerking tussen Nederlandse overheidsinstellingen en hun counterparts in de doellanden, zullen niet alleen de banden tussen de landen versterkt worden, maar zal ook worden bijgedragen aan het vergroten van het begrip voor het Nederlandse beleid in de doellanden. 2.2 Kwalificerende thema's Het Engelse begrip rule of law kan worden gelijkgesteld met de Nederlandse notie van de rechtsstaat. Beide begrippen zijn echter niet vastomlijnd en omvatten diverse thema’s die soms anders worden geformuleerd. Om het gehele spectrum te kunnen bedienen is een aantal thema's vastgesteld waarop activiteiten betrekking dienen te hebben om voor subsidieverlening in aanmerking te kunnen komen. De thema's vertegenwoordigen aspecten van het acquis die van belang worden geacht voor het proces van transformatie. Kwalificerende thema's zijn: 1. Wetgeving en recht – wetgeving: nieuwe of te wijzigen wetgeving, zowel wetgevingsproces als inhoud, en assistentie bij de implementatie van wetgeving, op een van de in deze paragraaf genoemde thema’s; – rechterlijke organisatie, professionele, efficiënte, onafhankelijke, voorspelbare, onpartijdige, transparante, integere rechtspraak; – rechtshandhaving, criminaliteitsbestrijding, opsporing, vervolging, inclusief versterking van het Openbaar Ministerie; – incorporatie van internationale strafrechtnormen, lokale berechting van oorlogsmisdadigers, samenwerking met internationale tribunalen; – justitieel jeugdbeleid: de jeugdstrafrechtketen, kinderbescherming en bestrijding van huiselijk geweld. 2. Openbaar bestuur/openbare orde/politie/vreemdelingenbeleid – ‘Good Governance/Goed Bestuur’. Het gaat met name om: o vergroting van de controleerbaarheid, legitimiteit, voorspelbaarheid, transparantie en democratisering van overheidsoptreden; o decentralisatie en deregulering, beheer en financiering van openbare voorzieningen; o corruptiebestrijding; – professionalisering van het politieapparaat met betrekking tot de relatie politie-burger, politie-openbaar bestuur/Openbaar Ministerie, preventie, integriteit, wijkgerichte politiezorg; – gevangenishervormingen en reclassering; – versterking van de vreemdelingenketen, toepassing van de Schengenregels, bewaking van de buitengrenzen en implementatie van het Europees asiel- en migratiebeleid. 3. Mensenrechten/minderheden – activiteiten op het terrein van de mensenrechten en de integratie van minderheden, met bijzondere aandacht voor gendergelijkheid, vrijheid van de media (inclusief internet), religieuze vrijheid, bescherming van minderheden en rechten van LHBTI-personen; – de rol van lokale en regionale overheden bij de bevordering van mensenrechten en de bescherming van minderheden; – informatievoorziening aan de burger in het belang van het beter functioneren van democratische samenleving en het versterken van een cultuur van tolerantie richting (seksuele) minderheden. Activiteiten dienen betrekking te hebben op één of meerdere hierboven genoemde thema’s, waarbij voorstellen die uitgaan van een ketenaanpak de voorkeur hebben. Hiermee wordt gedoeld op samenwerking in een keten van partners op een onderwerp waarin elke partner een eigen, concrete en (semi-)autonome rol heeft, zoals bijvoorbeeld de vreemdelingenketen of de strafrechtketen. 2.3 Waarvoor zijn de subsidies bestemd, en wie kan subsidie aanvragen? 2.3.1 Subsidiabele activiteiten Matra CoPROL-subsidies zijn bedoeld voor activiteiten waarin Nederlandse (semi-)overheidsinstellingen op resultaatgerichte wijze samenwerken met (semi-)overheidsinstellingen in de doellanden. Onder (semi-) overheidsinstellingen worden de instellingen verstaan die actief belast zijn met een wettelijke taak op ten minste een van de onder 2.2 genoemde thema’s. De activiteiten richten zich op (1) de overdracht van de inhoudelijke expertise en (2) het bewerkstelligen van institutionele versterking. De inbreng van voor het land (of de landen) en thema(‘s) relevante inhoudelijke expertise dient op directe wijze te worden ingebracht in de activiteit door een of meerdere Nederlandse (semi-) overheidsinstellingen. In beperkte mate kan ook gebruik worden gemaakt van expertise van relevante (semi-)overheidsinstellingen uit andere EU-lidstaten, mits dit niet strijdig is met de doelstellingen als genoemd in 2.1. Lokale maatschappelijke organisaties die actief zijn in de doellanden op de onder 2.2 genoemde thema’s kunnen een belangrijke rol spelen bij het bereiken van de onder 2.1 genoemde doelstellingen, en het laten beklijven van de resultaten, bijvoorbeeld in een situatie waarin een groot deel van het ambtenarenapparaat wordt gewisseld na verkiezingen. Door, waar relevant, deze organisaties te betrekken bij de activiteiten wordt tevens het draagvlak voor de hervormingen, op weg naar uiteindelijke EU-toetreding, vergroot. 2.3.2 Subsidiabele organisaties Subsidies uit het Matra-projectenprogramma kunnen worden aangevraagd door: – in Nederland gevestigde niet-gouvernementele organisaties (ngo's) en onderwijsinstellingen zonder winstoogmerk; – Nederlandse vestigingen van internationale ngo's die als een zelfstandige Nederlandse rechtspersoon bij een Kamer van Koophandel in Nederland zijn ingeschreven. Alleen rechtspersonen komen in aanmerking voor een subsidie in het kader van Matra CoPROL. Adviesbureaus en organisaties met een winstoogmerk kunnen niet zelfstandig een aanvraag indienen voor subsidie. Ngo’s kunnen wel experts van profit-organisaties opvoeren in de begroting van een project indien de aard van het project of de activiteiten dat vereist. De enige uitzondering die op het voorgaande wordt gemaakt is voor organisaties met een winstoogmerk, waarbij echter de zeggenschap over de bedrijfsvoering volledig is toebedeeld aan een non-profit of not-for-profit organisatie in bovenvermelde zin. Feitelijk is er dan sprake van een vehikel, gebruikt door de non-profit of not-for-profit organisatie, bijvoorbeeld wegens fiscale redenen. De statutaire doelstelling(en) van beide rechtspersonen moet(en) aansluiten bij de doelstellingen van Matra CoPROL of daarmee in elk geval niet strijdig zijn, én de non-profit of not-for-profit organisatie moet zelfstandig voldoen aan de eisen zoals geformuleerd in de eerste alinea van paragraaf 2.3. Voorbeeld: een universiteit, zijnde een not-for-profit onderwijsinstelling wier statutaire doelstellingen passen binnen Matra CoPROL, dan wel daarmee in elk geval niet strijdig zijn, heeft een besloten vennootschap (bv) opgericht ten behoeve van specifieke onderzoeks- en onderwijstaken. Mits zij alle aandelen bezit van de bv, over deze bv volledige zeggenschap heeft en de statuten van de bv passen binnen Matra CoPROL, dan wel daarmee niet in strijd zijn, zou de bv als aanvrager van subsidie kunnen kwalificeren. De uitvoering zal in belangrijke mate geleverd worden door Nederlandse vakdepartementen en uitvoeringsorganisaties. In de praktijk wordt veelal een beroep gedaan op de aanvullende capaciteit van consultants uit de particuliere sector. Organisaties kunnen zelfstandig een subsidieaanvraag indienen of deel uitmaken van een alliantie van penvoerder en mede-indieners. Een alliantie is een samenwerkingsverband van twee of meer maatschappelijke organisaties in bovenstaande zin, die een gezamenlijk, geïntegreerd programma uitvoeren waarbij alle partijen een bijdrage leveren aan het totaal. Zij sluiten daartoe een samenwerkingsovereenkomst. De penvoerder dient dan namens de alliantie de aanvraag in voor het programma van de alliantie als geheel; de overige partners zijn mede-indieners. De penvoerder is, indien de aanvraag wordt gehonoreerd, verantwoordelijk voor de uitvoering van het programma van de alliantie. In een alliantie kunnen alleen maatschappelijke organisaties in bovenstaande zin deelnemen, waarbij wordt aangemerkt dat ook organisaties die in een of meer van de doellanden zijn gevestigd, maar niet in Nederland, onderdeel kunnen uitmaken van een alliantie. Zij kunnen echter geen penvoerder zijn. 3 Beoordelingsprocedure 3.1 Beoordelingscriteria Organisaties die een subsidie aanvragen in het kader van Matra CoPROL moeten aan bepaalde criteria voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Er zijn drie soorten criteria: 1. Drempelcriteria: criteria waaraan elke aanvraag zonder meer moet voldoen. Indien een aanvraag niet voldoet aan één of meerdere drempelcriteria, wordt de aanvraag afgewezen. 2. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van de aanvragende organisatie (organisatietoets, O-toets). 3. Criteria met betrekking tot de kwaliteit van het programmavoorstel (programmatoets, P-toets). Nadere uitwerking van deze criteria is opgenomen in hoofdstuk 4. 3.2 beoordeling De bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht, het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 zijn onverkort van toepassing op de beoordeling van aanvragen en de uiteindelijke subsidieverstrekking. De aanvragen zullen worden beoordeeld met inachtneming van deze regelgeving en overeenkomstig de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. De beoordeling van de aanvragen en de toekenning en verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats via een tender: van alle aanvragen die voldoen aan de maatstaven van deze beleidsregels, wordt de kwaliteit beoordeeld volgens dezelfde criteria. De aanvragen die het beste voldoen aan de criteria komen als eerste voor subsidie in aanmerking. De Minister besluit tot subsidieverlening overeenkomstig deze rangorde. Besluitvorming over de subsidieaanvragen door de Minister vindt plaats uiterlijk op 15 mei 2013. In aanvulling op de bepalingen van het Subsidiebesluit Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 gelden gelet op het voorgaande de criteria zoals hierna uiteengezet in hoofdstuk 4. 3.3 Toetsing en verdeling beschikbare middelen De beoordeling van de aanvragen voor Matra CoPROL zal getrapt plaatsvinden, resulterend in een besluit over toekenning van de middelen over de ingediende aanvragen. De eerste fase bestaat uit een controle op de drempelcriteria en de organisatietoets. Voor de tweede fase worden alleen de voorstellen bekeken die voldoen aan de drempelcriteria en waarvan de organisaties een voldoende score op de O-toets hebben behaald. 3.3.1 Toetsen in fase 1 De drempelcriteria zijn criteria waaraan aanvragen voor Matra CoPROL-subsidie zonder meer moeten voldoen. Er worden geen punten toegekend; bij het niet voldoen aan één of meerdere criteria volgt een afwijzing en wordt de aanvraag verder buiten behandeling gelaten. De organisatietoets bevat criteria die een oordeel geven over de kwaliteit en doelmatigheid (track record, planning, monitoring en evaluatie, en financieel en administratief management) van de aanvragende organisatie. Aanvragen van organisaties waarvan de kwaliteit en doelmatigheid als onvoldoende wordt beoordeeld, worden niet verder beoordeeld en afgewezen. 3.3.2 Toets in fase 2 In fase 2 wordt de kwaliteit van het programmavoorstel beoordeeld. Indien de kwaliteit van het programma als onvoldoende wordt beoordeeld, komt de aanvraag niet voor subsidie in aanmerking en volgt een afwijzing. 3.3.3 Verdeling beschikbare middelen De verdeling van de beschikbare middelen vindt plaats aan het einde van fase 2, dus op basis van de uitkomsten van de kwalitatieve beoordeling, aan de hand van bovenvermelde programmatoets, van de aanvragen welke de drempelcriteria en de organisatietoets zijn doorgekomen. Om voor een subsidie in aanmerking te kunnen komen zal een toetsing aan de criteria van dit beleidskader met een voldoende resultaat moeten zijn afgesloten. Als de beschikbare middelen niet toereikend zijn om alle aanvragen die als voldoende zijn beoordeeld volledig te honoreren, zal de verdeling van de middelen over deze aanvragen plaatsvinden aan de hand van een rangschikking van de aanvragen volgens de maatstaven die in deze beleidsregels zijn neergelegd. Daarbij wordt ernaar gestreefd de subsidiegelden zodanig te verdelen over de aanvragen, dat in elk van de bij 2.2 genoemde thema’s wordt voorzien, en dat er sprake is van een evenwichtige spreiding van activiteiten over de doellanden. Bij de uiteindelijke verdeling van de middelen zal de mate waarin een aanvraag wordt gehonoreerd gerelateerd zijn aan de mate waarin aan de criteria wordt voldaan. Het is dus mogelijk dat een project voldoende scoort en toch wordt afgewezen, omdat het budget van die ronde niet toereikend is om alle aanvragen die van voldoende kwaliteit zijn gebleken te kunnen honoreren. 3.4 Aanvraagprocedure Aanvragen voor een subsidie dienen, met gebruikmaking van het daartoe vastgestelde en ter beschikking gestelde aanvraagstramien uiterlijk op 29 maart 2013, 16.30 uur Midden-Europese Tijd (MET) te zijn ontvangen op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, DEU, Bezuidenhoutseweg 67 te Den Haag. Aanvragen dienen compleet en zonder voorbehoud te worden ingediend, rechtsgeldig ondertekend, in tweevoud op papier en op CD-rom. Via e-mail kan een kopie worden ingediend ([email protected]). Het is niet mogelijk om een voorlopige aanvraag in te dienen. De aanvraag dient te worden opgesteld in de Nederlandse of Engelse taal. Mochten er vragen ontstaan naar aanleiding van dit document of andere zaken dan kunt u deze op twee momenten indienen waarna de vragen geanonimiseerd en via internet beantwoord worden. Volledige vragen en antwoorden worden dan verzonden en gepubliceerd. De eerste deadline voor het indienen van vragen is op 27 januari 2013 om 18.00 uur MET. De tweede deadline voor het indienen van vragen is op 24 februari 2013 om 18.00 uur MET. In beide gevallen volgt een publicatie van de antwoorden een week later. Vragen kunnen ingediend worden per e-mail op het adres: [email protected] 3.5 Uitvoering en planning van de besluitvorming De beoordeling van de aanvragen vindt ambtelijk plaats door een beoordelingscommissie bestaande uit minimaal twee medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en het Ministerie van Veiligheid en Justitie, en eventueel een externe consultant. De Ambassades van het Koninkrijk der Nederlanden in de doellanden worden uitgenodigd om zowel in fase 1 als fase 2 advies te geven op de programmavoorstellen. Het advies van de post is zwaarwegend. De beoordeling geschiedt aan de hand van de voor subsidieverlening geldende wet- en regelgeving en dit Subsidiebeleidskader. Uiterlijk 15 mei 2013 neemt de Minister een besluit over de aanvragen. 4 Beoordeling van de aanvragen 4.1 De drempelcriteria Voor de drempelcriteria geldt dat indien een aanvraag niet aan één of meerdere criteria voldoet, deze wordt afgewezen en niet verder in behandeling wordt genomen. Deze criteria worden hieronder vermeld en indien nodig toegelicht. Criterium D.1 a. De aanvrager, of in het geval van een alliantie, de penvoerder, is een Nederlandse of in Nederland gevestigde Nederlandse of internationale non-gouvernementele organisatie, dan wel een Nederlandse onderwijsinstelling, zonder winstoogmerk en bezit rechtspersoonlijkheid. b. De aanvrager, of in het geval van een alliantie, de penvoerder, is een organisatie met winstoogmerk, waarover de zeggenschap volledig is toebedeeld aan een organisatie als bedoeld onder a., terwijl de statutaire doelstellingen van beide organisaties aansluiten bij de Matra CoPROL-doelstellingen dan wel daarmee in elk geval niet strijdig zijn. Dit blijkt uit bijgevoegde statuten, track record, beleidsplan en/of het strategisch meerjarenplan van de organisatie. Criterium D.2 De aanvrager toont aan dat Nederlandse (semi-) overheidsinstellingen op directe wijze zullen worden betrokken bij de uitvoering van de activiteiten door op resultaatgerichte wijze samen te werken met een of meer (semi-) overheidsinstellingen in een of meerdere doellanden (Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Kroatië tot het moment van EU-toetreding, Macedonië, Montenegro, Servië en Turkije). Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming. Criterium D.3 De aanvrager maakt aannemelijk dat vanaf 1 januari 2013 ten minste 25% van de jaarlijkse inkomsten afkomstig is uit bronnen anders dan BZ-bijdragen. Matra CoPROL-subsidies zullen nooit meer bedragen dan 75% van de jaarlijkse inkomsten van de organisatie. De aanvrager onderbouwt de aannemelijkheid hiervan aan de hand van de inkomsten over de periode 2010–2012. Indien de aanvrager penvoerder is voor een alliantie geldt dit criterium voor de gehele alliantie. Dat wil zeggen dat indien één van de deelnemende organisaties minder dan 25% van de jaarlijkse inkomsten uit andere dan BZ bijdragen verwerft, dit kan worden gecompenseerd door een andere partij uit de alliantie. Gelden die direct of indirect worden verkregen ten laste van de begroting van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (bijvoorbeeld een subsidie of bijdrage van een Nederlandse ambassade) tellen niet mee bij het bepalen van de omvang van de eigen inkomsten. Criterium D.4 Het brutosalaris van management en bestuur van de aanvragende organisatie voldoet niet later dan met ingang van het tijdvak waarvoor subsidie wordt verleend aan de in de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector genoemde norm. De aanvrager specificeert de hoogte van de salarissen (inclusief toeslagen) van het management en bestuur. Criterium D.5 De aanvrager is in staat tot een adequaat financieel beheer. De aanvrager kan door ervaringsdeskundigheid met betrekking tot de activiteiten als waarvoor subsidie wordt gevraagd een doelgerichte en doelmatige uitvoering van de activiteiten waarborgen. Criterium D.6 De subsidieaanvraag bedraagt minimaal 500.000 euro en maximaal 4 miljoen euro en heeft een looptijd van minimaal één en maximaal drie jaar. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming. Criterium D.7 Het programma betreft substantiële activiteiten in minimaal één van de volgende doellanden: Albanië, Bosnië-Herzegovina, Kosovo, Kroatië (tot het moment van toetreding tot de Europese Unie), Macedonië, Montenegro, Servië en Turkije. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming. Criterium D.8 Het programma betreft activiteiten die gericht zijn op de volgende doelstellingen: 1. het versterken van de capaciteit van ten minste een (semi-) overheidsinstelling in ten minste één van de doellanden om te voldoen aan het EU-acquis, door gebruik te maken van de capaciteit van een of meer relevante (semi-)overheidsinstelling(en) in Nederland, en 2. De versterking van de bilaterale betrekkingen tussen Nederlandse overheidsinstellingen en hun counterparts in ten minste één van de doellanden en het vergroten van het begrip voor het Nederlandse beleid in de doellanden. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming. Criterium D.9 Het programma betreft activiteiten die betrekking hebben op één van de volgende thema’s: 1. Wetgeving en recht – wetgeving: nieuwe of te wijzigen wetgeving, zowel wetgevingsproces als inhoud, en assistentie bij de implementatie van wetgeving, op een van de in deze paragraaf genoemde thema’s; – rechterlijke organisatie, professionele, efficiënte, onafhankelijke, voorspelbare, onpartijdige, transparante, integere rechtspraak; – rechtshandhaving, criminaliteitsbestrijding, opsporing, vervolging, inclusief versterking van het Openbaar Ministerie; – incorporatie van internationale strafrechtnormen, lokale berechting van oorlogsmisdadigers, samenwerking met internationale tribunalen; – justitieel jeugdbeleid: de jeugdstrafrechtketen, kinderbescherming en bestrijding van huiselijk geweld. 2. Openbaar bestuur/openbare orde/politie/vreemdelingenbeleid – ‘Good Governance/Goed Bestuur’. Het gaat met name om: o vergroting van de controleerbaarheid, legitimiteit, voorspelbaarheid, transparantie en democratisering van overheidsoptreden; o decentralisatie en deregulering, beheer en financiering van openbare voorzieningen; o corruptiebestrijding; – professionalisering van het politieapparaat met betrekking tot de relatie politie-burger, politie-openbaar bestuur/Openbaar Ministerie, preventie, integriteit, wijkgerichte politiezorg; – gevangenishervormingen en reclassering; – versterking van de vreemdelingenketen, toepassing van de Schengenregels, bewaking van de buitengrenzen en implementatie van het Europees asiel- en migratiebeleid. 3. Mensenrechten/minderheden – activiteiten op het terrein van de mensenrechten en de integratie van minderheden, met bijzondere aandacht voor gendergelijkheid, vrijheid van de media (inclusief internet), religieuze vrijheid, bescherming van minderheden en rechten van LHBTI-personen – de rol van lokale en regionale overheden bij de bevordering van mensenrechten en de bescherming van minderheden; – informatievoorziening aan de burger in het belang van het beter functioneren van democratische samenleving en het versterken van een cultuur van tolerantie richting (seksuele) minderheden. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming. Criterium D.10 De activiteiten richten zich op: 1. de overdracht van de inhoudelijke expertise die wordt ingebracht door één of meerdere Nederlandse (semi-)overheidsinstellingen, dan wel, mits dit niet in strijd is met de doelstellingen, genoemd in criterium D.9, relevante (semi-)overheidsinstellingen uit andere EU-lidstaten, en 2. het bewerkstelligen van institutionele versterking. Dit blijkt uit het voorstel en bijbehorende begroting en meerjarenraming. 4.2 De organisatietoets De organisatietoets is onderdeel van de beoordeling van de aanvrager in de eerste fase. Doel van deze toets is dat de Minister zich een oordeel kan vormen over de kwaliteit en doelmatigheid van de aanvragende organisaties. Indien de kwaliteit van de organisatie als onvoldoende wordt beoordeeld, zal de aanvraag niet verder worden beoordeeld en wordt de aanvraag afgewezen. Beoordeling in het kader van de organisatietoets vindt plaats op grond van de mate waarin de organisatie voldoet aan de volgende criteria: • Track record van de afgelopen drie jaar: De aanvrager is op grond van de door zijn inspanningen in de afgelopen drie jaren behaalde resultaten in staat om geplande ‘outcomes2 Zoals gedefinieerd door DAC/OECD: http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf’ en ‘outputs3 Zoals gedefinieerd door DAC/OECD: http://www.oecd.org/dataoecd/29/21/2754804.pdf’ te realiseren, om de bijdragen van derden die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de programma’s daadwerkelijk te verkrijgen, en om de duurzaamheid van de programma’s te verankeren bij de uiteindelijke doelgroep. • Planning, monitoring en evaluatie (PM&E): De gehanteerde PM&E-systematiek is toereikend voor het bewaken van de voortgang van outcomes, outputs en duurzaamheid op programma- en organisatieniveau. De organisatie laat periodiek onafhankelijke evaluaties uitvoeren over (delen van) programma’s en het functioneren van de eigen organisatie. De organisatie heeft een goed verankerd systeem voor kwaliteitsbeheer van de hoofdprocessen. • Financieel en administratief management: De organisatie heeft een adequaat beleid over het financieel toezicht op organisaties met wie zij een financieringsrelatie heeft, zij maakt gebruik van een adequate toets om de kwaliteit van (partner)organisaties waarmee zij een financiële relatie heeft te toetsen, zij heeft een financieel monitoringssysteem dat haar in staat stelt om (dreigende) verliezen of overschotten vroegtijdig te signaleren en hier met adequate maatregelen op te anticiperen, en een brede donorbasis. 4.3 De programmatoets Bij het programmavoorstel wordt de kwaliteit van het programma beoordeeld. Indien de kwaliteit van het programma als onvoldoende wordt beoordeeld komt de aanvraag niet voor subsidieverlening in aanmerking. De beoordeling van de kwaliteit van het programma gebeurt aan de hand van de volgende criteria: • Beleidsrelevantie: de mate waarin het programma beleidsmatig relevant is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de volgende factoren: 1. Relevantie voor het doel van deze tender: de mate waarin de activiteiten bijdragen aan het vergroten van de capaciteit van overheidsinstellingen in de doellanden om te voldoen aan de Kopenhagencriteria, en aan de versterking van de bilaterale betrekkingen tussen Nederland en de doellanden, in het bijzonder op een van de onder 2.2 genoemde thema’s. 2. Relevantie van de activiteiten in de gekozen landen: de mate waarin de activiteiten aansluiten bij de door de Europese Commissie in haar in 2011 en 2012 gepubliceerde Uitbreidingspakket geïdentificeerde aandachtspunten op de onder 2.2 genoemde thema’s voor het land of de landen waarin de activiteiten worden uitgevoerd. 3. Relevantie van de Nederlandse (semi-)overheidsinstellingen: de mate waarin de expertise van de bij de uitvoering van de activiteiten betrokken instelling(en) zal bijdragen aan de hierboven onder 1. en 2. genoemde factoren. 4. Ketenaanpak: de mate waarin er sprake is van een ketenaanpak in het programma. 5. Maatschappelijk middenveld: de mate waarin relevante maatschappelijke organisaties uit de doellanden betrokken worden bij de (uitvoering van de) activiteiten. 6. Complementariteit: de mate waarin de activiteiten zijn afgestemd op het beleid van Nederland en andere donoren in de landen waarin de activiteiten worden uitgevoerd. • Contextanalyse: de mate waarin het voorstel, in het bijzonder de probleemstelling en doelstelling, is afgestemd op de uitkomsten van een analyse van de context. • Positie van de partners in het programma: de mate waarin het programma bijdraagt aan de institutionele capaciteitsopbouw van de partners in de landen van uitvoering en de mate waarin deze effectieve invloed hebben op de sturing van het programma. • Ownership: de mate waarin de (semi-)overheidsinstellingen in de doellanden een eigen bijdrage leveren aan de activiteiten. • Uitwerking van Outcomes, Outputs, Activiteiten en Middelen: de mate waarin het programma is uitgewerkt in outcomes, outputs, voorgenomen activiteiten en middelen en zijn voorzien van een helder verband tussen de te bereiken outputs en de daarvoor benodigde middelen. • SMART-uitwerking: de mate waarin de outcomes en outputs en middelen Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden zijn uitgewerkt. • Risico’s, monitoring en bijsturing: de mate waarin sprake is van adequaat risicomanagement, bestaande uit een adequate risicoanalyse en een adequaat systeem voor monitoring en bijsturing, en de mate waarin de middelen zijn gewaarborgd die complementair aan de gevraagde subsidie nodig zijn voor de uitvoering van het programma. • Duurzaamheid: de mate waarin het programma een blijvend effect heeft en bijdraagt aan de institutionele duurzaamheid van de (semi-) overheidsinstellingen in de doellanden. 20122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201220122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201211-12-2012 20122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201220122540010-12-201230-11-2012DEU-1055/201211-12-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2013-01-01_0/xml/BWBR0032377_2013-01-01_0.xml
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. de volgende logistieke beroepen: – logistiek medewerker; – logistiek teamleider; – logistiek supervisor; – planner wegtransport; – assistent expediteur; 2°. directiechauffeur; 3°. huisartsenchauffeur; 4°. goederenchauffeur en buschauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 5°. de volgende beroepen met betrekking tot verhuizen: – assistentverhuizer; – inboedelverhuizer; – voorman inboedelverhuizer; – taxateur inboedelverhuizer; – projectverhuizer; – voorman projectverhuizer; – projectleider projectverhuizingen; 6°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 7°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – terminaltrekkerbestuurder; – containerheftruckbestuurder; – reachstackerbestuurder; – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder; 8°. chauffeur betrokken bij sierteeltvervoer in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 9°. chauffeur betrokken bij het vervoer van geconditioneerde transporten in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 10°. administratief medewerker betrokken bij de afhandeling van goederen die in de Europese Unie ingevoerd worden of vanuit de Europese Unie uitgevoerd worden; b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 2°, 4° en 7°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen; c. het in stand houden en beheren van een systeem waarin rijscholen kunnen worden ingeschreven, franchiserelaties tussen rijscholen en overdrachten van rijscholen kunnen worden geregistreerd en waarmee rijscholen examens bij het CBR kunnen reserveren; d. het informeren van rijscholen over relevante ontwikkelingen voor hun taakuitvoering. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 juli 2013. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2013-06-30_0/xml/BWBR0032377_2013-06-30_0.xml
BWBR0032377_2013-01-01_0 Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. de volgende logistieke beroepen: – logistiek medewerker; – logistiek teamleider; – logistiek supervisor; – planner wegtransport; – assistent expediteur; 2°. directiechauffeur; 3°. huisartsenchauffeur; 4°. goederenchauffeur en buschauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 5°. de volgende beroepen met betrekking tot verhuizen: – assistentverhuizer; – inboedelverhuizer; – voorman inboedelverhuizer; – taxateur inboedelverhuizer; – projectverhuizer; – voorman projectverhuizer; – projectleider projectverhuizingen; 6°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 7°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – terminaltrekkerbestuurder; – containerheftruckbestuurder; – reachstackerbestuurder; – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder; 8°. chauffeur betrokken bij sierteeltvervoer in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 9°. chauffeur betrokken bij het vervoer van geconditioneerde transporten in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 10°. administratief medewerker betrokken bij de afhandeling van goederen die in de Europese Unie ingevoerd worden of vanuit de Europese Unie uitgevoerd worden; b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 2°, 4° en 7°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen; c. het in stand houden en beheren van een systeem waarin rijscholen kunnen worden ingeschreven, franchiserelaties tussen rijscholen en overdrachten van rijscholen kunnen worden geregistreerd en waarmee rijscholen examens bij het CBR kunnen reserveren; d. het informeren van rijscholen over relevante ontwikkelingen voor hun taakuitvoering. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 juli 2014. 20131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170720131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170730-06-2013 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2014-07-01_0/xml/BWBR0032377_2014-07-01_0.xml
BWBR0032377_2013-06-30_0 Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. de volgende logistieke beroepen: – logistiek medewerker; – logistiek teamleider; – logistiek supervisor; – planner wegtransport; – assistent expediteur; 2°. directiechauffeur; 3°. huisartsenchauffeur; 4°. goederenchauffeur en buschauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 5°. de volgende beroepen met betrekking tot verhuizen: – assistentverhuizer; – inboedelverhuizer; – voorman inboedelverhuizer; – taxateur inboedelverhuizer; – projectverhuizer; – voorman projectverhuizer; – projectleider projectverhuizingen; 6°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 7°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – terminaltrekkerbestuurder; – containerheftruckbestuurder; – reachstackerbestuurder; – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder; 8°. chauffeur betrokken bij sierteeltvervoer in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 9°. chauffeur betrokken bij het vervoer van geconditioneerde transporten in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 10°. administratief medewerker betrokken bij de afhandeling van goederen die in de Europese Unie ingevoerd worden of vanuit de Europese Unie uitgevoerd worden; b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 2°, 4° en 7°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen; c. het in stand houden en beheren van een systeem waarin rijscholen kunnen worden ingeschreven, franchiserelaties tussen rijscholen en overdrachten van rijscholen kunnen worden geregistreerd en waarmee rijscholen examens bij het CBR kunnen reserveren; d. het informeren van rijscholen over relevante ontwikkelingen voor hun taakuitvoering. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2015-01-01_0/xml/BWBR0032377_2015-01-01_0.xml
BWBR0032377_2014-07-01_0 Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. de volgende logistieke beroepen: – logistiek medewerker; – logistiek teamleider; – logistiek supervisor; – planner wegtransport; 2°. directiechauffeur; 3°. huisartsenchauffeur; 4°. goederenchauffeur en buschauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 5°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 6°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder; 7°. chauffeur betrokken bij sierteeltvervoer in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 8°. chauffeur betrokken bij het vervoer van geconditioneerde transporten in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer. b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 2°, 4°, 5° en 6°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen; c. het in stand houden en beheren van een systeem waarin rijscholen kunnen worden ingeschreven, franchiserelaties tussen rijscholen en overdrachten van rijscholen kunnen worden geregistreerd en waarmee rijscholen examens bij het CBR kunnen reserveren; d. het informeren van rijscholen over relevante ontwikkelingen voor hun taakuitvoering. 20143355325-11-201424-11-2014IENM/BSK-2014/24924620143355325-11-201424-11-2014IENM/BSK-2014/24924601-01-2015 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Dit onderdeel is nog niet inwerking getreden Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2016-01-01_0/xml/BWBR0032377_2016-01-01_0.xml
BWBR0032377_2015-01-01_0 Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. de volgende logistieke beroepen: – logistiek medewerker; – logistiek teamleider; – logistiek supervisor; – planner wegtransport; 2°. directiechauffeur; 3°. huisartsenchauffeur; 4°. goederenchauffeur en buschauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 5°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 6°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder; 7°. chauffeur betrokken bij sierteeltvervoer in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 8°. chauffeur betrokken bij het vervoer van geconditioneerde transporten in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer. b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 2°, 4°, 5° en 6°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-201620141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/121707Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2012/25511 gesteld op 1 juli 2013. Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2013/16841 gesteld op 1 juli 2014. Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Wijzigt deze regeling. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-201620131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170720141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/102875Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2012/25511 gesteld op 1 juli 2013. Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2013/16841 gesteld op 1 juli 2014. Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2016-07-01_0/xml/BWBR0032377_2016-07-01_0.xml
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen) Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. de volgende logistieke beroepen: – logistiek medewerker; – logistiek teamleider; – logistiek supervisor; – planner wegtransport; 2°. directiechauffeur; 3°. huisartsenchauffeur; 4°. goederenchauffeur en buschauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 5°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 6°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder; 7°. chauffeur betrokken bij sierteeltvervoer in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer; 8°. chauffeur betrokken bij het vervoer van geconditioneerde transporten in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens voor chauffeur goederenvervoer. b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 2°, 4°, 5° en 6°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen. c. het met betrekking tot de opbouw en de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in hoofdstuk 4a van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, van bemanningsleden van binnenvaartschepen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken: 1°. erkennen van opleidingsinstituten, cursussen en opfriscursussen; 2°. ontwikkelen en actueel houden van examens zoals bedoeld in artikel 4a.03 Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, en de verstrekking van deze examens aan erkende opleidingsinstituten; 3°. uitoefenen van toezicht op de verleende erkenningen, de uitvoering van cursussen en de afname van examens; 4°. opschorten of intrekken van erkenningen indien de aan de erkenning verbonden verplichtingen niet worden nageleefd; 5°. afgeven en verlengen van de verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof. 20162988914-06-201613-06-2016IENM/BSK-2016/11068120162988914-06-201613-06-2016IENM/BSK-2016/11068101-07-2016 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Wijzigt deze regeling. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-201620131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170720141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/102875Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2012/25511 gesteld op 1 juli 2013. Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2013/16841 gesteld op 1 juli 2014. Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2017-07-01_0/xml/BWBR0032377_2017-07-01_0.xml
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen)20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. de volgende logistieke beroepen: – logistiek medewerker; – logistiek teamleider; – logistiek supervisor; – planner wegtransport; 2°. directiechauffeur; 3°. huisartsenchauffeur; 4°. goederenchauffeur en buschauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 5°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 6°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder. b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 2°, 4°, 5° en 6°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen. c. het met betrekking tot de opbouw en de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in hoofdstuk 4a van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, van bemanningsleden van binnenvaartschepen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken: 1°. erkennen van opleidingsinstituten, cursussen en opfriscursussen; 2°. ontwikkelen en actueel houden van examens zoals bedoeld in artikel 4a.03 Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, en de verstrekking van deze examens aan erkende opleidingsinstituten; 3°. uitoefenen van toezicht op de verleende erkenningen, de uitvoering van cursussen en de afname van examens; 4°. opschorten of intrekken van erkenningen indien de aan de erkenning verbonden verplichtingen niet worden nageleefd; 5°. afgeven en verlengen van de verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof. 20173433322-06-201721-06-2017IENM/BSK-2017/13912020173433322-06-201721-06-2017IENM/BSK-2017/13912001-07-2017 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Wijzigt deze regeling. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-201620131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170720141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/102875Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2012/25511 gesteld op 1 juli 2013. Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2013/16841 gesteld op 1 juli 2014. Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2018-01-01_0/xml/BWBR0032377_2018-01-01_0.xml
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen)20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. directiechauffeur; 2°. huisartsenchauffeur; 3°. goederenchauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 4°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 5°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder. b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 1°, 3°, 4° en 5°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen. c. het met betrekking tot de opbouw en de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in hoofdstuk 4a van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, van bemanningsleden van binnenvaartschepen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken: 1°. erkennen van opleidingsinstituten, cursussen en opfriscursussen; 2°. ontwikkelen en actueel houden van examens zoals bedoeld in artikel 4a.03 Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, en de verstrekking van deze examens aan erkende opleidingsinstituten; 3°. uitoefenen van toezicht op de verleende erkenningen, de uitvoering van cursussen en de afname van examens; 4°. opschorten of intrekken van erkenningen indien de aan de erkenning verbonden verplichtingen niet worden nageleefd; 5°. afgeven en verlengen van de verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof. 20173433322-06-201721-06-2017IENM/BSK-2017/13912020173433322-06-201721-06-2017IENM/BSK-2017/13912001-01-2018 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Wijzigt deze regeling. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-201620131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170720141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/102875Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2012/25511 gesteld op 1 juli 2013. Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2013/16841 gesteld op 1 juli 2014. Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2018-07-01_0/xml/BWBR0032377_2018-07-01_0.xml
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen)20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. directiechauffeur; 2°. goederenchauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 3°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens; 4°. de volgende beroepen met betrekking tot het besturen van interne of logistieke transportmiddelen: – heftruckbestuurder; – reachtruckbestuurder. b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 1° tot en met 4°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen. c. het met betrekking tot de opbouw en de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in hoofdstuk 4a van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, van bemanningsleden van binnenvaartschepen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken: 1°. erkennen van opleidingsinstituten, cursussen en opfriscursussen; 2°. ontwikkelen en actueel houden van examens zoals bedoeld in artikel 4a.03 Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, en de verstrekking van deze examens aan erkende opleidingsinstituten; 3°. uitoefenen van toezicht op de verleende erkenningen, de uitvoering van cursussen en de afname van examens; 4°. opschorten of intrekken van erkenningen indien de aan de erkenning verbonden verplichtingen niet worden nageleefd; 5°. afgeven en verlengen van de verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof. 20182328025-04-201824-04-2018IENW/BSK-2018/7302220182328025-04-201824-04-2018IENW/BSK-2018/7302201-07-2018 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Wijzigt deze regeling. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-201620131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170720141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/102875Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2012/25511 gesteld op 1 juli 2013. Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2013/16841 gesteld op 1 juli 2014. Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2020-01-01_0/xml/BWBR0032377_2020-01-01_0.xml
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen)20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. directiechauffeur; 2°. goederenchauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 3°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens. b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 1° tot en met 4°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen. c. het met betrekking tot de opbouw en de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in hoofdstuk 4a van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, van bemanningsleden van binnenvaartschepen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken: 1°. erkennen van opleidingsinstituten, cursussen en opfriscursussen; 2°. ontwikkelen en actueel houden van examens zoals bedoeld in artikel 4a.03 Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, en de verstrekking van deze examens aan erkende opleidingsinstituten; 3°. uitoefenen van toezicht op de verleende erkenningen, de uitvoering van cursussen en de afname van examens; 4°. opschorten of intrekken van erkenningen indien de aan de erkenning verbonden verplichtingen niet worden nageleefd; 5°. afgeven en verlengen van de verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof. 20196494627-11-201926-11-2019IENW/BSK-2019/24115920196494627-11-201926-11-2019IENW/BSK-2019/24115901-01-2020 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Wijzigt deze regeling. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-201620131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170720141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/102875Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2012/25511 gesteld op 1 juli 2013. Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2013/16841 gesteld op 1 juli 2014. Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032377/2020-07-01_0/xml/BWBR0032377_2020-07-01_0.xml
Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 6 december 2012, nr. IENM/BSK-2012/243381, houdende vaststelling taken van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen)20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 De Minister van Infrastructuur en Milieu, Gelet op artikel 4aa, derde lid, onderdeel b, van de Wegenverkeerswet 1994, de artikelen 27, eerste lid, en 28, eerste lid, van het Besluit personenvervoer 2000, artikel 2.8, vierde lid, van de Wet wegvervoer goederen en artikel 11, eerste lid, onder c, van het Besluit inzamelen afvalstoffen; BESLUIT: 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 1 Taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen Onverminderd artikel 4aa, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 is het CBR belast met de volgende taken: a. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de vakbekwaamheid voor de volgende beroepen in de sector transport en logistiek: 1°. directiechauffeur; 2°. goederenchauffeur in aanvulling op de wettelijke rijbewijs- en vakbekwaamheidsexamens; 3°. taxichauffeur in aanvulling op de wettelijke vakbekwaamheidsexamens. b. het certificeren van opleidingen ter voorbereiding op de onder a, aanhef en onder 1° tot en met 4°, bedoelde examens, het houden van toezicht op deze opleidingen en het registreren van opleidingsdagen voor deze opleidingen. c. het met betrekking tot de opbouw en de beoordeling van de deskundigheid, bedoeld in hoofdstuk 4a van het Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, van bemanningsleden van binnenvaartschepen die vloeibaar aardgas als brandstof gebruiken: 1°. erkennen van opleidingsinstituten, cursussen en opfriscursussen; 2°. ontwikkelen en actueel houden van examens zoals bedoeld in artikel 4a.03 Reglement betreffende het scheepvaartpersoneel op de Rijn, en de verstrekking van deze examens aan erkende opleidingsinstituten; 3°. uitoefenen van toezicht op de verleende erkenningen, de uitvoering van cursussen en de afname van examens; 4°. opschorten of intrekken van erkenningen indien de aan de erkenning verbonden verplichtingen niet worden nageleefd; 5°. afgeven en verlengen van de verklaring van deskundigheid aangaande het gebruik van vloeibaar aardgas als brandstof. d. het ontwikkelen, afnemen en actueel houden van examens strekkende tot de beoordeling van de theoretische kennis voor het beroep van transportbegeleider, waarbij een door het CBR in te stellen college van deskundigen adviseert over de inhoud van deze examens. 20196234119-11-201915-11-2019IENW/BSK-2019/6021620196234119-11-201915-11-2019IENW/BSK-2019/6021601-07-2020 Artikel 2 Voorwaarden 1 Het CBR brengt voor de activiteiten, bedoeld in artikel 1, tarieven in rekening. De hoogte van een tarief wordt zodanig bepaald dat het tarief ten minste de met de betrokken activiteit gemoeide kosten dekt. 2 De activiteiten, bedoeld in artikel 1, gaan niet ten koste van de in artikel 4aa, eerste en derde lid, onder a, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde taken en leiden niet tot een verstoring van de marktverhoudingen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 3 Wijziging van andere regelingen Wijzigt de Regeling vakbekwaamheid beroepspersonenvervoer, de Regeling wegvervoer goederen en het Erkenningsbesluit instantie Besluit inzamelen afvalstoffen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Artikel 4 Wijziging artikel 1 Wijzigt deze regeling. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-201620131684125-06-201321-06-2013IENM/BSK-2013/12170720141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/102875Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2012/25511 gesteld op 1 juli 2013. Inwerkingtreding voorheen door Stcrt. 2013/16841 gesteld op 1 juli 2014. Artikel 5 Inwerkingtreding 1 Deze regeling, met uitzondering van artikel 4, treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 2 Artikel 4 treedt in werking met ingang van 1 januari 2016. 20141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287520141479717-06-201413-06-2014IENM/BSK-2014/10287501-07-2014 Artikel 6 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling taken Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen. 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Infrastructuur en Milieu,M.H.Schultz van Haegen 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013 20122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338120122551110-12-201206-12-2012IENM/BSK-2012/24338101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032378/2013-01-01_0/xml/BWBR0032378_2013-01-01_0.xml
Tariefbeschikking Tandheelkundige zorg AWBZ20122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0120122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0101-01-2013 Tariefbeschikking Tandheelkundige zorg AWBZ20122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0120122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0101-01-2013 De Nederlandse Zorgautoriteit, heeft krachtens de paragrafen 2 en 4 van hoofdstuk 4 van de Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) op basis van de beleidsregel Tandheelkundige zorg AWBZ en gelet op: artikel 35, artikel 50 lid 1, onderdelen c en d jo. artikel 51 tot en met 53 Wmg besloten: dat rechtsgeldig door: zorgaanbieders die tandheelkundige zorg als omschreven bij of krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) leveren aan patiënten die verblijven en behandeld worden in instellingen die zijn toegelaten voor de functies behandeling en verblijf als omschreven in het Besluit zorgaanspraken AWBZ en zorgaanbieders als bedoeld in artikel 1 onder c sub2 van de Wmg (factormaatschappijen) aan: alle ziektekostenverzekeraars en alle (niet-)verzekerden prestatiebeschrijving en bijbehorend maximumtarief (in euro’s): maximaal de tarieven voor de prestaties zoals omschreven in de bijlagen 1 en 2 bij de onderhavige tariefbeschikking gevoegde tarievenlijst in rekening kunnen worden gebracht.1 De materiaal- en/ of techniekkosten dienen afzonderlijk in rekening te worden gebracht. De materiaal- en/of techniekkosten mogen niet hoger zijn dan de door de zorgaanbieder betaalde en/of verschuldigde kosten voor inkoop (zie bijlage 2 bij deze tariefbeschikking). Deze vastgestelde maximumtarieven zijn inclusief BTW-kosten, maar exclusief de BTW-heffing en afdracht door een zorgaanbieder. Met de inwerkingtreding van deze beschikking wordt de geldigheidsduur van beschikkingen TB/CU-7039-01 en TB/CU-7040-02 beperkt tot 1 januari 2013. 20122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0120122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0101-01-2013 Met vriendelijke groet, Nederlandse Zorgautoriteit mr. J.J. Berkelmans waarnemend unitmanager Eerstelijns Zorg en Ketens 20122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0120122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0101-01-2013 Bijlage 1 bij tariefbeschikking TB/CU-7045-01 De maximumtarieven die door zorgaanbieders die tandheelkundige zorg als omschreven bij of krachtens de algemene wet bijzondere ziektekosten (awbz) leveren aan patiënten die verblijven en behandeld worden in instellingen die zijn toegelaten voor de functies behandeling en verblijf als omschreven in het besluit zorgaanspraken awbz met ingang van 1 januari 2013. U01. Tarief voor zorgaanbieders zonder eigen huispraktijk1 per werkbaar uur € 79,48 U02. Tarief voor zorgaanbieders met eigen huispraktijk1 per werkbaar uur € 147,46 U03. Tarief indien de behandeling in de praktijk van de zorgaanbieder plaatsvindt per stoeluur € 169,69 1Betreft zorgaanbieders die mondzorg leveren zoals tandartsen die bieden, die ten minste vier halve dagen per week in de huispraktijk werkzaam zijn. In het geval het gaat om patiënten die behandeld worden in de AWBZ-instelling dient de zorgaanbieder te declareren aan de AWBZ-instelling. In geval er in AWBZ-instellingen sprake is van bijzondere tandheelkundige hulp aan patiënten, declareert de instelling, voorzover er een (neven)tarief voor bijzondere tandheelkunde op de tariefbeschikking van de betrokken instelling staat, het voor de instelling geldende (neven)tarief. De zorgaanbieders kunnen in dat geval maximaal U01 en U02 in rekening brengen aan de instelling. De reiskostenvergoeding bedraagt maximaal € 0,28 per kilometer. 20122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0120122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0101-01-2013 Bijlage 2 bij tariefbeschikking TB/CU-7045-01 1 Materiaal- en/of techniekkosten De kosten van tandtechniek die noodzakelijk zijn voor de behandeling en extra zijn ingekocht door de zorgaanbieder en de kosten van de materialen die specifiek toe te rekenen zijn aan de betreffende prestatie. Hier worden expliciet niet de verbruiksmaterialen bedoeld. De materiaal- en/of techniekkosten dienen per gedeclareerde prestatie gespecificeerd te worden en mogen niet hoger zijn dan de door de zorgaanbieder betaalde en/of verschuldigde kosten voor inkoop. De zorgaanbieder is verplicht om op verzoek van de patiënt of diens verzekeraar de nota van de tandtechnicus/ het tandtechnisch laboratorium te overleggen. Indien de zorgaanbieder de tandtechnische werkstukken zelf vervaardigt, is deze verplicht aan de patiënt of diens verzekeraar de techniekkosten te specificeren conform de lijst van de Nederlandse Zorgautoriteit met maximumtarieven voor tandtechniek in eigen beheer. Voor nadere transparantie voorschriften ten aanzien van het specificeren en inzichtelijk maken van materiaal- en/of techniekkosten wordt verwezen naar de Regeling Mondzorg. 2 Max-max tarieven 2.1 De maximumtarieven in de onderhavige tariefbeschikking kunnen ten hoogste met 10% worden verhoogd indien hieraan een schriftelijke overeenkomst tussen de betreffende zorgaanbieder en ziektekostenverzekeraar ten grondslag ligt. 2.2 Een tarief dat niet hoger is dan de maximumtarieven in de onderhavige tariefbeschikking kan aan eenieder in rekening worden gebracht. Een tarief dat tot stand komt met toepassing van artikel 2.1 van bijlage 2 van de onderhavige tariefbeschikking kan uitsluitend in rekening worden gebracht aan (a) de ziektekostenverzekeraar met wie het verhoogde maximumtarief is overeengekomen of (b) de verzekerde ten behoeve van wie een ziektekostenverzekering met betrekking tot tandheelkundige zorg is gesloten bij een ziektekostenverzekeraar met wie een zodanig verhoogd maximumtarief schriftelijk is overeengekomen. Een tarief dat tot stand komt met toepassing van artikel 2.1 van bijlage 2 van de onderhavige tariefbeschikking kan uitsluitend in rekening worden gebracht voor zover een ziektekostenverzekering met betrekking tot tandheelkundige zorg tussen de ziektekostenverzekeraar en verzekerde is overeengekomen die de betreffende prestatie omvat. 20122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0120122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0101-01-2013 20122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0120122520707-12-201220-11-2012TB/CU-7045-0101-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032380/2013-01-01_0/xml/BWBR0032380_2013-01-01_0.xml
Besluit van 30 november 2012 tot aanpassing van diverse besluiten aan de Politiewet 2012 (Aanpassingsbesluit Politiewet 2012)201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Aanpassingsbesluit Politiewet 2012 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 19 september 2011, nr. 570323/11/6; Gelet op de artikelen 44, eerste lid, en 89 van de Grondwet, de artikelen I en IV van de Wet bescherming staatsgeheimen, de artikelen 3, eerste en derde lid, 22, tweede lid, 28, vijfde lid, en 35 van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften, de artikelen 18, derde lid, 124, zesde lid, onderdeel a, 127, tweede lid, 130149a, derde lid, 163, tiende lid, en 173, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994, artikelen 37ac, eerste lid, van de Luchtvaartwet, artikel 17, derde lid, van de Wet op de economische delicten, de artikelen 9, tweede lid, 27b, vijfde lid, 61a, derde lid, 118, eerste lid, 126g, negende lid, 126h, vierde lid, 126i, vierde lid, 126j, vierde lid, 126m, negende lid, 126o, zesde lid, 126p, vierde lid, 126q, vierde lid, 126qa, vierde lid, 126aa, tweede lid, 126cc, vierde lid, 126ee, 142, vierde lid, 151a, zesde en negende lid, 151b, vijfde lid, 163, derde lid, 195a, vierde en vijfde lid, 195d, derde en vijfde lid, 226l, 257b, 257ba, eerste en tweede lid, 572, tweede lid, en 577, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, artikel 28, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet, artikel 22, vijfde lid, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, artikel 33, zesde lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, de artikelen 2, tweede en derde lid, 4, vijfde lid, 8, vierde en vijfde lid, 9, eerste lid, 13, eerste lid, 25, 36, 39 en 49 van de Wet justitiële gegevens, de artikelen 6, zesde en zevende lid, 11, derde lid, 13, vierde lid, 15, tweede lid, 17, zesde lid, 18, eerste lid, 21, 22, tweede lid, 23, tweede lid, en 31, eerste lid, van de Wet politiegegevens, de artikelen 3.10, 13.2, derde lid, 13.4, vierde lid, en 13.5, vierde lid, van de Telecommunicatiewet, artikel 6, eerste lid, van de Faillissementswet, artikel 439, eerste lid, onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht, artikel 18, eerste lid, van de Wet veiligheidsregio’s, artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet, artikel 182 van de Provinciewet, artikel 4, eerste lid, van de Wet wettelijke grondslag bdu siv, de artikelen 78, zesde lid, 88, derde lid, en 103, derde lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, de artikelen 23 en 24 van Wet van 15 juni 1972, tot gemeentelijke herindeling van Noordwest-Overijssel (Stb. 449), de artikelen 46, tweede lid, 48, vierde lid, 52, eerste lid, en 54, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, artikel 45, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2001, artikel 12 van de Militaire Ambtenarenwet 1931, artikel 2, zesde lid, van de Kaderwet militaire pensioenen, artikel 8a.50, eerste lid, van de Wet luchtvaart, artikel 2, tweede lid, van de Wet personenvervoer 2000, de artikelen 4 en 9 van de Scheepvaartverkeerswet, artikel 27 van de Spoorwegwet 1875, de artikelen 8.40, 8.41, 9.2.1.4, 9.2.2.1 en 9.2.2.3 van de Wet milieubeheer, de artikelen 36, tweede lid, en 54, vijfde lid, 63, eerste lid, 75, eerste lid, en 95 van de Flora- en faunawet, artikel 16, vierde en zesde lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, artikel 5:12, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet, de artikelen 21 en 33, tweede lid, van de Wet op het LSOP en het Politieonderwijs en artikel 2b, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de jeugdzorg; De Raad van State gehoord (advies van 16 december 2011, nr. W03.11.0385/II); Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van 22 november 2012, nr. 297171; Hebben goedgevonden en verstaan: 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 1 Ministerie van Algemene Zaken Artikel 1.1 Wijzigt het Besluit tijdelijke herindeling ministeriële taken in geval van een terroristische dreiging met een urgent karakter. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 2 Ministerie van Veiligheid en Justitie Artikel 2.1 Wijzigt het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.2 Wijzigt het Besluit alcoholonderzoeken. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.3 Wijzigt het Besluit beveiliging burgerluchtvaart. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.4 Wijzigt het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.5 Wijzigt het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.6 Wijzigt het Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.7 Wijzigt het Besluit elektronische aangifte. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.8 Wijzigt het Besluit getuigenbescherming. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.9 Wijzigt het Besluit identiteitsvaststelling verdachten en veroordeelden. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.10 Wijzigt het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.11 Wijzigt het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.12 Het Besluit kwaliteitszorg politie wordt ingetrokken. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.13 Wijzigt het Besluit OM-afdoening. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.14 Wijzigt het Besluit politiegegevens. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.15 Wijzigt het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.16 Wijzigt het Besluit politieonderwijsraad. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.17 Wijzigt het Besluit reorganisatie openbaar ministerie en instelling landelijk parket. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.18 Wijzigt het Besluit technische hulpmiddelen strafvordering. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.19 Wijzigt het Besluit tenuitvoerlegging geldboeten. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.20 Wijzigt het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.21 Wijzigt het Besluit toepassing maatregelen in het belang van het onderzoek. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.22 Wijzigt het Besluit uitvoering artikel 577, tweede lid (Wetboek van Strafvordering). 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.23 Wijzigt het Besluit ex artikel 439, n°. 2, Wetboek van Strafrecht. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.24 Wijzigt het Besluit ex artikel 4 Wet installaties Noordzee. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.25 Wijzigt het Besluit organisatie Veiligheidsdienst van het Koninklijk Huis. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.26 Wijzigt het Besluit aanwijzing verboden plaats Korps landelijke politiediensten. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.27 Wijzigt het Besluit ex artikel 6 Faillissementswet. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.28 Wijzigt het Besluit ex artikel 28 Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.29 Wijzigt het Besluit veiligheidsregio’s. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.30 Wijzigt het Samenwerkingsbesluit bijzondere opsporingsbevoegdheden. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 2.31 Wijzigt het Transactiebesluit 1994. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 3 Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Artikel 3.1 Wijzigt het Algemeen Rijksambtenarenreglement. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.2 Wijzigt het Ambtenarenreglement Staten-Generaal. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.3 Wijzigt de Ambtsinstructie commissaris van de Koning. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.4 Wijzigt het Besluit beschikbaarstelling ambtenaren aan het Caribisch deel van het Koninkrijk. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.5 Wijzigt het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.6 Wijzigt het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.7 Wijzigt het Besluit modern migratiebeleid. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.8 Wijzigt het Besluit vaststelling algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 24 wet gemeentelijke herindeling Noordwest-Overijssel. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.9 Wijzigt het Wijzigingsbesluit Vreemdelingenbesluit 2000, enz. (nationale visa en enkele andere onderwerpen)(Stb. 2012/308). 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 3.10 Wijzigt het Vreemdelingenbesluit 2000. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 4 Ministerie van Financiën Artikel 4.1 Wijzigt het Aanwijzingsbesluit rechtspersonen met een beperkte kasbeheerfunctie. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 5 Ministerie van Defensie Artikel 5.1 Wijzigt het Algemeen militair ambtenarenreglement. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 5.2 Wijzigt het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 5.3 Wijzigt het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 5.4 Wijzigt het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 6 Ministerie van Infrastructuur en Milieu Artikel 6.1 Wijzigt het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW). 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.2 Wijzigt het Besluit burgerluchthavens. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.3 Wijzigt het Besluit meldingsformaliteiten en gegevensverwerkingen scheepvaart. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.4 Wijzigt het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.5 Wijzigt het Besluit personenvervoer 2000. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.6 Wijzigt het Besluit verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen scheepvaartverkeer. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.7 Wijzigt het Besluit wegslepen van voertuigen. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.8 Wijzigt het Drinkwaterbesluit. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.9 Wijzigt het Metroreglement. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.10 Wijzigt het Reglement rijbewijzen. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 6.11 Wijzigt het Scheepvaartreglement Gemeenschappelijke Maas. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 7 Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Artikel 7.1 Wijzigt het Besluit beveiliging gegevens telecommunicatie. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 7.2 Wijzigt het Besluit bijzondere vergaring nummergegevens telecommunicatie. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 7.3 Wijzigt het Besluit Faunafonds. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 7.4 Wijzigt het Besluit prepareren van dieren. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 7.5 Wijzigt het Besluit verstrekking gegevens telecommunicatie. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 7.6 Wijzigt het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 7.7 Wijzigt het Jachtbesluit. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 8 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Artikel 8.1 Wijzigt het Arbeidsomstandighedenbesluit. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 8.2 Wijzigt het Arbeidstijdenbesluit. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 9 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Artikel 9.1 Wijzigt het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Hoofdstuk 10 Slotbepalingen Artikel 10.1 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Artikel 10.2 Dit besluit wordt aangehaald als: Aanpassingsbesluit Politiewet 2012. 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst. ’s-Gravenhage 30 november 2012 Beatrix De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten de zevende december 2012 De Minister van Veiligheid en Justitie, I. W. Opstelten 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013 201261507-12-201230-11-2012201261507-12-201230-11-201201-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032381/2013-01-01_0/xml/BWBR0032381_2013-01-01_0.xml
Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 november 2012, CZ-3137686, houdende aanwijzing van Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor de regio Zuid-Holland Zuid als de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Besluit aanwijzing Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor regio Zuid-Holland Zuid als Regionale Ambulancevoorziening ex artikel 4 Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Tijdelijke wet ambulancezorg, Besluit: 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Artikel 1 Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is voor regio Zuid-Holland Zuid de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Artikel 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,namens deze:de directeur-generaal Curatieve Zorg,L.A.M. vanHalder. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032381/2013-01-02_0/xml/BWBR0032381_2013-01-02_0.xml
BWBR0032381_2013-01-01_0 Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 november 2012, CZ-3137686, houdende aanwijzing van Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor de regio Zuid-Holland Zuid als de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Besluit aanwijzing Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor regio Zuid-Holland Zuid als Regionale Ambulancevoorziening ex artikel 4 Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Tijdelijke wet ambulancezorg, Besluit: 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Artikel 1 Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is voor regio Zuid-Holland Zuid de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Artikel 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,namens deze:de directeur-generaal Curatieve Zorg,L.A.M. vanHalder. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032381/2013-01-02_1/xml/BWBR0032381_2013-01-02_1.xml
BWBR0032381_2013-01-02_0 Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 november 2012, CZ-3137686, houdende aanwijzing van Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor de regio Zuid-Holland Zuid als de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Besluit aanwijzing Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor regio Zuid-Holland Zuid als Regionale Ambulancevoorziening ex artikel 4 Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Tijdelijke wet ambulancezorg, Besluit: 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Artikel 1 Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid is voor regio Zuid-Holland Zuid de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-201301-01-2013Stcrt. 2015, 1511, datum inwerkingtreding 23-01-2015, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot 01-01-2013.Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid is voor regio Zuid-Holland Zuid de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg. Artikel 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,namens deze:de directeur-generaal Curatieve Zorg,L.A.M. vanHalder. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032381/2015-01-23_0/xml/BWBR0032381_2015-01-23_0.xml
BWBR0032381_2013-01-01_0 Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 november 2012, CZ-3137686, houdende aanwijzing van Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor de regio Zuid-Holland Zuid als de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Besluit aanwijzing Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor regio Zuid-Holland Zuid als Regionale Ambulancevoorziening ex artikel 4 Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Tijdelijke wet ambulancezorg, Besluit: 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Artikel 1 Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid is voor regio Zuid-Holland Zuid de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg. 2015151122-01-201514-01-2015707923-131836-CZ2015151122-01-201514-01-2015707923-131836-CZ23-01-201501-01-2013 Artikel 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,namens deze:de directeur-generaal Curatieve Zorg,L.A.M. vanHalder. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032381/2020-12-02_0/xml/BWBR0032381_2020-12-02_0.xml
BWBR0032381_2015-01-23_0 Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 20 november 2012, CZ-3137686, houdende aanwijzing van Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor de regio Zuid-Holland Zuid als de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Besluit aanwijzing Veiligheidsregio Zuid-Holland Zuid voor regio Zuid-Holland Zuid als Regionale Ambulancevoorziening ex artikel 4 Tijdelijke wet ambulancezorg20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Gelet op artikel 6, eerste lid, van de Tijdelijke wet ambulancezorg, Besluit: 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Artikel 1 Coöperatie Ambulancezorg Zuid-Holland Zuid U.A. is voor regio Zuid-Holland Zuid de Regionale Ambulancevoorziening, bedoeld in artikel 4 van de Tijdelijke wet ambulancezorg. 20206250901-12-202024-11-20201787558-214138-CZ20206250901-12-202024-11-20201787558-214138-CZ02-12-2020 Artikel 2 Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2013. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 Dit besluit wordt in de Staatscourant geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,namens deze:de directeur-generaal Curatieve Zorg,L.A.M. vanHalder. 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013 20122546411-12-201220-11-2012CZ-313768620122546411-12-201220-11-2012CZ-313768601-01-2013
Basiswettenbestand
BWBR0032382/2012-11-05_1/xml/BWBR0032382_2012-11-05_1.xml
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 december 2012, tot het verlenen van een aantal bevoegdheden met betrekking tot het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 3.98a van het Vreemdelingenbesluit 2000 aan het hoofd Visadienst en het plaatsvervangend hoofd Visadienst,20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit intitule. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. Besluit verlening bevoegdheid medische ontheffing en hardheidsclausule basisexamen inburgering aan Hoofd Visadienst20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit citeertitel. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handelende met instemming van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en van de Minister van Buitenlandse Zaken; Gelet op het artikel 10:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht; Besluit: 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze aanhef. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. Artikel 1 Verlening bevoegdheid aan het hoofd en het plaatsvervangend hoofd Visadienst Aan het hoofd van de Visadienst en aan het plaatsvervangend hoofd van de Visadienst wordt de bevoegdheid verleend om: a. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3.71a, tweede lid, onder c en d, van het Vreemdelingen-besluit 2000 uit te oefenen; b. de werkzaamheden die verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in onderdeel a, te verrichten. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. Artikel 2 bezwaar- en beroepsprocedures Aan het hoofd van de Visadienst en aan het plaatsvervangend hoofd van de Visadienst wordt de bevoegdheid verleend om: a. bezwaarschriften met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1 te behandelen met dien verstande dat verstande dat zij geen besluit op bezwaar nemen met betrekking tot een bezwaarschrift tegen een besluit dat zij in mandaat hebben genomen; b. bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1 te voeren; c. Werkzaamheden die verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de onderdelen a en b, te verrichten. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. Artikel 3 Bevoegdheid tot doorverlening Het hoofd van de Visadienst kan de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1 en 2, doorverlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, een en ander voor zover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de betreffende functionaris. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. Artikel 4 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 5 november 2012. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. Artikel 5 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verlening bevoegdheid medische ontheffing en hardheidsclausule basisexamen inburgering aan Hoofd Visadienst. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag 3 december 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-201205-11-2012Stcrt. 2012, 25446, datum inwerkingtreding 13-12-2012, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit regeling-sluiting. Deze wijziging werkt terug tot en met 05-11-2012. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032382/2012-12-13_0/xml/BWBR0032382_2012-12-13_0.xml
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 december 2012, tot het verlenen van een aantal bevoegdheden met betrekking tot het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 3.98a van het Vreemdelingenbesluit 2000 aan het hoofd Visadienst en het plaatsvervangend hoofd Visadienst,20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Besluit verlening bevoegdheid medische ontheffing en hardheidsclausule basisexamen inburgering aan Hoofd Visadienst20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handelende met instemming van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en van de Minister van Buitenlandse Zaken; Gelet op het artikel 10:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht; Besluit: 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 1 Verlening bevoegdheid aan het hoofd en het plaatsvervangend hoofd Visadienst Aan het hoofd van de Visadienst en aan het plaatsvervangend hoofd van de Visadienst wordt de bevoegdheid verleend om: a. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3.71a, tweede lid, onder c en d, van het Vreemdelingen-besluit 2000 uit te oefenen; b. de werkzaamheden die verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in onderdeel a, te verrichten. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 2 bezwaar- en beroepsprocedures Aan het hoofd van de Visadienst en aan het plaatsvervangend hoofd van de Visadienst wordt de bevoegdheid verleend om: a. bezwaarschriften met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1 te behandelen met dien verstande dat verstande dat zij geen besluit op bezwaar nemen met betrekking tot een bezwaarschrift tegen een besluit dat zij in mandaat hebben genomen; b. bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1 te voeren; c. Werkzaamheden die verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de onderdelen a en b, te verrichten. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 3 Bevoegdheid tot doorverlening Het hoofd van de Visadienst kan de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1 en 2, doorverlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, een en ander voor zover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de betreffende functionaris. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 4 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 5 november 2012. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 5 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verlening bevoegdheid medische ontheffing en hardheidsclausule basisexamen inburgering aan Hoofd Visadienst. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag 3 december 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032382/2013-06-01_0/xml/BWBR0032382_2013-06-01_0.xml
Besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 3 december 2012, tot het verlenen van een aantal bevoegdheden met betrekking tot het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 3.98a van het Vreemdelingenbesluit 2000 aan het hoofd Visadienst en het plaatsvervangend hoofd Visadienst,20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Besluit verlening bevoegdheid medische ontheffing en hardheidsclausule basisexamen inburgering aan Hoofd Visadienst20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Handelende met instemming van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en van de Minister van Buitenlandse Zaken; Gelet op het artikel 10:3, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht; Besluit: 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 1 Verlening bevoegdheid aan het hoofd en het plaatsvervangend hoofd Visadienst Aan het hoofd van de Visadienst en aan het plaatsvervangend hoofd van de Visadienst wordt de bevoegdheid verleend om: a. de bevoegdheden, bedoeld in artikel 3.71a, tweede lid, onder c en d, van het Vreemdelingen-besluit 2000 uit te oefenen; b. de werkzaamheden die verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in onderdeel a, te verrichten. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 2 bezwaar- en beroepsprocedures Aan het hoofd van de Visadienst en aan het plaatsvervangend hoofd van de Visadienst wordt de bevoegdheid verleend om: a. bezwaarschriften met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1 te behandelen met dien verstande dat verstande dat zij geen besluit op bezwaar nemen met betrekking tot een bezwaarschrift tegen een besluit dat zij in mandaat hebben genomen; b. bestuursrechtelijke procedures met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 1 te voeren; c. Werkzaamheden die verband houden met de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in de onderdelen a en b, te verrichten. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 3 Bevoegdheid tot doorverlening Het hoofd van de Visadienst kan de bevoegdheden, bedoeld in de artikelen 1 en 2, doorverlenen aan onder hem ressorterende functionarissen, een en ander voor zover dat in overeenstemming is met de taak en functie van de betreffende functionaris. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 4 Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 5 november 2012. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Artikel 5 Citeertitel Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit verlening bevoegdheid medische ontheffing en hardheidsclausule basisexamen inburgering aan Hoofd Visadienst. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. Den Haag 3 december 2012 De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,L.F.Asscher. 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012 20122544611-12-201203-12-201220122544611-12-201203-12-201213-12-201205-11-2012
Basiswettenbestand
BWBR0032383/2001-09-13_0/xml/BWBR0032383_2001-09-13_0.xml
Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Gelet op artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen en op artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen, Besluit: Artikel 1 Er bestaat behoefte aan maximaal tien centra voor bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 2 De wijze waarop in de behoefte aan centra voor bijzondere perinatologische zorg kan worden voorzien, de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop de eventuele uitbreiding bij de bestaande centra gerealiseerd wordt, zijn neergelegd in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 3 Voor het uitvoeren van de verrichtingen als bedoeld in artikel 1 gelden de voorwaarden zoals aangegeven in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 4 1 Het bedrag van de investeringskosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere verrichtingen ten behoeve van bijzondere perinatologische zorg tot welk bedrag een vergunning niet vereist is, wordt vastgesteld op € 9.075.604,32 per afzonderlijk apparaat. 2 Tot en met 31 december 2001 bedraagt het in het eerste lid genoemde bedrag f 20 miljoen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 5 Het Planningsbesluit neonatale intensive care 1993 wordt ingetrokken. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 6 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 7 Deze regeling wordt aangehaald als: Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Deze regeling zal met bijbehorende bijlage en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Bijlage bij het planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg In deze bijlage is het aantal perinatologische centra waar neonatale intensive care mag plaatsvinden, aangegeven, alsmede de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop uitbreiding van de capaciteit bij de bestaande afdelingen voor neonatale intensive care gerealiseerd moet worden. Een centrum voor bijzondere perinatologische zorg bestaat behalve uit een afdeling voor intensive care voor pasgeborenen uit een afdeling voor derdelijns obstetrische zorg. Dit is de verloskundige afdeling die voorafgaat aan de neonatologische IC. Het centrum zorgt daarnaast voor high care opvang voor pasgeborenen die gerelateerd is aan de neonatale intensive care, de post-IC HC, in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg of in een ander ziekenhuis. Evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum. 1 Behoefte In het advies van de Gezondheidsraad (Intensive Care rond de geboorte, april 2000) wordt geconstateerd dat het aantal kinderen dat behoefte heeft aan intensive care na de geboorte, momenteel op ongeveer 4.500 per jaar ligt. De Gezondheidsraad concludeert in zijn advies eveneens dat een ernstig tekort aan intensive care plaatsen voor pasgeboren bestaat. Een verlaging van het aantal pasgeborenen met IC-behoefte is niet waarschijnlijk. Demografische ontwikkelingen leiden tot een toename van het percentage geboortes, van ongeveer 2,2 nu naar 2,4 in 2005, waarbij opname op de neonatale IC-afdeling noodzakelijk is. Bovendien blijkt het aantal geboortes niet af te nemen, zoals aanvankelijk werd verondersteld, maar toe te nemen, zoals de Gezondheidsraad meldt in zijn reactie op het concept van het planningsbesluit dat ik hem heb voorgelegd. Ik beschouw de ontwikkeling die door de Gezondheidsraad beschreven wordt als een reële basis om de behoefte aan bijzondere perinatologische zorg te bepalen. De behoefte aan neonatale intensive care wordt bepaald door het aantal pasgeborenen met behoefte aan intensive care en de gemiddelde ligduur. De Gezondheidsraad heeft berekend, uitgaande van een gemiddelde ligduur van rond de 20 dagen en een gemiddeld bedbezettingpercentage van 80, dat er behoefte aan circa 310 plaatsen voor neonatale intensive care is. Een dergelijk grote toename is voor de korte termijn echter niet reëel. Met name het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel vormt een beperkende factor bij capaciteitsuitbreiding. Echter, er dient met kracht naar het oplossen van de krapte gestreefd te worden. Ook wat betreft het aantal benodigde plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en high care voor pasgeborenen, die gerelateerd is aan de neonatale intensive care (in het vervolg post-IC HC genoemd), constateert de Gezondheidsraad dat er te weinig plaatsen zijn. De Gezondheidsraad heeft geraamd dat er behoefte zal zijn aan 250 plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en 211 à 235 plaatsen voor post-IC HC. 2 De wijze waarop in de behoefte wordt voorzien Er zijn momenteel tien centra die met vergunning neonatale intensive care toepassen en die functioneren als centrum voor bijzondere perinatologische zorg. Dit aantal en de spreiding van deze centra over Nederland worden als goed beoordeeld. Het oprichten van een nieuw centrum in Nederland acht ik op dit moment een weinig verantwoorde onderneming. Uitbreiding van het aantal centra vergt niet alleen kostbare materiële voorzieningen maar vooral ook opbouw van de benodigde medische en verpleegkundige expertise. Op grond van artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen besluit ik dan ook dat het huidige aantal van tien centra voor bijzondere perinatologische zorg voor de komende jaren gefixeerd wordt. Dit aantal centra zal daarom de komende jaren moeten voorzien in de toenemende behoefte aan perinatologische zorg voor zover het gaat om neonatale intensive care en derdelijns obstetrische zorg. Om het tekort aan plaatsen voor neonatale intensive care minder nijpend te maken is uitbreiding van het aantal plaatsen in de bestaande centra dus nodig. Over post-IC HC voor pasgeborenen moeten in de regio afspraken worden gemaakt. De centra voor bijzondere perinatologische zorg zullen, in overleg met de andere betrokken partijen, overeenstemming moeten bereiken over de wijze waarop de kraptes voor wat betreft derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC zoveel mogelijk opgelost kunnen worden. Alleen voor de neonatale intensive care is een vergunning vereist. De regelgeving voor de neonatale intensive care wordt met het onderhavige planningsbesluit geactualiseerd. Er wordt voortgegaan op de in 1993 ingeslagen weg van deregulering. Tot nog toe werd het aantal toegelaten plaatsen voor intensive care voor pasgeborenen geregeld middels de vergunning: 157 neonatale intensive care-plaatsen waren toegelaten. Nieuw in het onderhavige planningsbesluit is dat het aantal plaatsen waarover een centrum beschikt, niet meer afhankelijk is van toestemming van de minister. 3 Aanpak De Gezondheidsraad wijst erop dat alles in het werk moet worden gesteld om het huidige capaciteitstekort op te lossen en de capaciteit volledig op de behoefte af te stemmen. Een gedeeltelijke oplossing leidt tot een sub-optimale behandeling van perinatale problemen. Alle middelen dienen te worden gebruikt om de noodzakelijke uitbreiding mogelijk te maken. In dat verband maakt de Gezondheidsraad zich zorgen dat bij de lokale onderhandeling over uitbreiding van de capaciteit het perspectief van een landelijke regie ontbreekt. Daarvoor zou er een meerjarenplan moeten komen, waarin ook het bevorderen van afdoende post-IC HC capaciteit een hoge prioriteit moet krijgen. Ik ben het in deze volstrekt met de Gezondheidsraad eens. Ik heb met de Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken dat zij gezamenlijk de landelijke regie op zich nemen om de noodzakelijke uitbreiding van IC capaciteit voor pasgeborenen en kinderen op een zo kort mogelijke termijn in de ziekenhuizen te doen realiseren. Ik heb een externe organisatiedeskundige ingeschakeld om als waarnemer namens het departement mede invulling te geven aan die regie. De deskundige (die tevens kinderarts is) zal er aan bijdragen dat het tekort aan IC-plaatsen voor pasgeborenen en ernstig zieke kinderen snel wordt aangepakt en de mogelijkheden van transport van ernstig zieke kinderen worden verbeterd. Daarbij zal hij ook de mogelijkheden van de beide algemene ziekenhuizen waar neonatologie plaatsvindt, uitdrukkelijk betrekken. Ik heb hem in het bijzonder gevraagd om waar nodig ondersteunend en entamerend op te treden en daarbij vooral ook aandacht te geven aan een goede coördinatie en afstemming van de verschillende acties die nodig zijn om de zaken grondig aan te pakken. Het gaat om een totaal-aanpak waarbij alle aspecten betrokken worden. Belangrijke factor daarbij is het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel. Zowel de VAZ als de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NVZ (NVZ) hebben in het afgelopen jaar een start gemaakt met een ingrijpende inhaalslag. Die inhaalslag richt zich zowel op een structurele versterking van opleidingen van verpleegkundigen en specialisten als op vergroting van de behandelcapaciteit, in eerste instantie bij de IC's, inclusief neonatologie, maar ook bij bijvoorbeeld OK-faciliteiten. Bij deze aanpak moeten ook de betrokken beroepsgroepen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, betrokken zijn. De organisatiedeskundige dient hierop toe te zien en mij regelmatig verslag te doen van de vorderingen van deze meerjarenaanpak. 4 Bekostiging Eveneens nieuw in dit planningsbesluit is het verband dat gelegd wordt tussen neonatale IC en derdelijns obstetrische zorg en plaatsen voor post-IC HC. In mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 2 mei 2000 constateer ik dat de ontwikkeling van neonatale intensive care naar centra voor bijzondere perinatologische zorg een goede is. Door de koppeling in dit planningsbesluit wordt hieraan recht gedaan: de neonatale IC wordt niet meer als op zichzelf staande zorg gezien. De relatie tussen de drie typen afdelingen bij de centra voor bijzondere perinatologische zorg is zo duidelijk, dat het gewenst is dat dit in de financiering tot uitdrukking komt. Ik zal het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) verzoeken om de beleidsregels voor neonatale intensive care zodanig te herzien, dat ook een vergoeding plaatsvindt van de hoge kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC (de post-IC HC kan binnen of buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg verleend worden) voor zover deze gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care. Voor de overige High Care voor pasgeborenen blijft de huidige financiering bestaan en deze zal dus niet onder de nieuwe beleidsregel vallen. Ook de evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum en dienen in de nieuwe beleidsregel verdisconteerd te zijn. Bij het opstellen van deze beleidsregels is een bijdrage van de beroepsverenigingen noodzakelijk omdat duidelijk moet zijn welke kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care en op welke wijze verrekening plaatsvindt voor post-IC HC indien deze opvang niet in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg wordt verleend. Op deze wijze kan het centrum voor bijzondere perinatologische zorg ook in financieel opzicht als een geheel beschouwd worden. In het lokaal overleg zullen, net als voor het aantal plaatsen voor neonatale intensive care, afspraken gemaakt moeten worden over het aantal plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC. Voldoende plaatsen voor post-IC HC is van groot belang om doorstroming op de neonatale IC mogelijk te maken. 5 Centra Het gaat om de volgende tien centra voor bijzondere perinatologische zorg: I. acht afdelingen in academische ziekenhuizen: 1. Academisch Ziekenhuis Groningen te Groningen; 2. Academisch Ziekenhuis Nijmegen Sint Radboud te Nijmegen; 3. Wilhelmina Kinderziekenhuis (deel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht) te Utrecht; 4. Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam; 5. Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam te Amsterdam; 6. Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden met een afdeling inhet Juliana Kinderziekenhuis (Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag; 7. Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam; 8. Academisch Ziekenhuis Maastricht te Maastricht. II. twee afdelingen in algemene ziekenhuizen: 1. Isala Klinieken, locatie Sophia te Zwolle; 2. Sint Joseph ziekenhuis te Veldhoven. Elk van de huidige tien centra is in het bezit van een vergunning voor de medische verrichting neonatale intensive care als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen. Het centrum voor bijzondere perinatologische zorg van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) neemt een opmerkelijke positie in omdat het is verspreid over twee locaties: het LUMC en het Juliana Kinderziekenhuis (JKZ, Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag. Hierdoor zijn er feitelijk 11 centra. Deze situatie is slechts acceptabel indien gewaarborgd is dat het JKZ daadwerkelijk altijd kan terugvallen op het centrum in het LUMC. Garanties dienen aanwezig te zijn dat op beide locaties voldaan wordt aan de randvoorwaarden en kwaliteitseisen om als centrum voor bijzondere perinatologische zorg te functioneren. Ik wil benadrukken dat het centrum in het LUMC/JKZ een uitzonderingspositie bekleedt en dat ik het niet wenselijk acht dat ook in andere ziekenhuizen door middel van vergelijkbare samenwerkingsverbanden afdelingen voor intensive care voor pasgeborenen worden opgezet. 6 Uitgangspunten voor uitbreiding Uitgangspunten voor de beoordeling van initiatieven voor uitbreiding van de opvangmogelijkheden in perinatologische centra dienen te zijn: - Uitbreiding van capaciteit zal gespiegeld moeten zijn aan de behoefte in de regio: daar waar de knelpunten het grootst zijn zal naar verhouding meer uitbreiding plaats vinden. Landelijke regie op dit punt is essentieel. - Landelijk dient onderlinge samenwerking tussen de centra gewaarborgd te zijn, ook voor wat betreft afspraken over het aanbieden van weinig voorkomende behandelingen, zoals bijvoorbeeld extracorporale membraanoxygenatie (ECMO). Daarbij dienen zij te handelen volgens landelijke behandelprotocollen. Samenwerking met buitenlandse instellingen waar bijzondere perinatologische zorg plaats vindt is nodig om in geval van gebrek aan opvangmogelijkheden in Nederland uit te kunnen wijken. - Een voldoende medische en verpleegkundige formatie om een op de ontwikkeling gerichte zorg te kunnen verlenen moet gerealiseerd zijn. Op ontwikkeling gerichte zorg betekent onder andere dat verpleging en verzorging van ernstig zieke pasgeborenen gericht is op het vermijden van stress. Daarnaast is er aandacht voor het omgevingsklimaat, de ouder-kind relatie en een langdurige begeleiding. Hiervan is uit (Amerikaans) onderzoek gebleken dat dit gunstige gevolgen heeft voor de behandelduur en tevens leidt tot minder stoornissen op lange termijn. - De afdelingen dienen een zodanige omvang te hebben dat behoud van expertise gewaarborgd is. Om ook ervaring op te doen met minder vaak voorkomende IC-indicaties is een bepaald aantal opnamen per jaar nodig. Uitgaande van de berekening van de Gezondheidsraad is de minimaal benodigde grootte voor een neonatale IC-afdeling 14 plaatsen. Met deze omvang is het mogelijk om de medische en verpleegkundige specialistische vaardigheden te verwerven en te onderhouden. - De centra dienen ervoor te zorgen dat evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn plaatsvindt. - De tien centra voor bijzondere perinatologische zorg dienen afspraken over de opvang vast te leggen met de centra voor post-IC HC. Deze uitgangspunten dienen te worden vastgesteld in het lokaal overleg van de betrokken partijen ter zake. 7 Kwaliteit van perinatologische zorg Het spreekt voor zich dat de bij het verlenen van bijzondere perinatologische zorg betrokken beroepsgroepen de kwaliteit van de zorg bewaken. In het kader van de Kwaliteitswet zorginstellingen zijn de centra voor bijzondere perinatologische zorg zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede en verantwoorde zorg. Het Staatstoezicht (de Inspectie voor de Gezondheidszorg) heeft hier een controlerende taak. De volgende uitgangspunten acht ik echter van dermate groot belang dat ik ze hier apart noem: - Het perinatologisch centrum dient deel uit te maken van een ziekenhuis met opleidingsfaciliteiten voor obstetrie en gynaecologie en kindergeneeskunde. Dit dient onder meer als waarborg dat 24 uur per dag ervaren specialisten beschikbaar zijn van bij de behandeling van ernstig zieke pasgeborenen betrokken disciplines. - Het centrum is verantwoordelijk voor de zorg in eigen regio en draagt zorg voor verwijzing en zonodig vervoer van patiënten die niet in het centrum in de eigen regio opgevangen kunnen worden. Omdat sprake is van beperkte opvangmogelijkheden, is interregionale samenwerking noodzakelijk om aan alle pasgeborenen adequate zorg te kunnen bieden. Hieronder valt ook het maken van afspraken voor de post-IC HC (binnen en buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg). - Landelijke samenwerking op het gebied van onderzoek en gevolgen van behandeling op lange termijn tussen de tien perinatologische centra moet gegarandeerd zijn. Onder meer om effectiviteit van nieuwe behandelingen te onderzoeken alsmede de (langdurige) gevolgen van intensive care bij pasgeborenen. Dit is van groot belang om de onzekerheid over behandelingsgevolgen te minimaliseren. - Landelijk moet er samenwerking zijn die uitmondt in behandelprotocollen die voor alle tien centra gelijk zijn. In de behandelprotocollen moet aandacht zijn voor de wijze waarop de ouders bij de besluitvorming over de behandeling worden betrokken. 8 Realisatie Met 'Zorg verzekerd' is een aanpak tot stand gebracht op basis van integrale financiële afspraken waarin ruimte zit voor alle soorten van productie-afspraken, dus ook voor WBMV-voorzieningen. Er is derhalve geen afzonderlijk taakstellend WBMV-kader meer. Alleen ten behoeve van een monitoring van de ontwikkelingen worden de WBMV-afspraken nog afzonderlijk bijgehouden. Voor de centra voor bijzondere perinatologische zorg kan dit geschieden middels informatie van het CTG. Voor dit onderwerp wordt bovendien door de VAZ en ZN een landelijke regie gevoerd. Het `boter bij de vis'-principe houdt in dat lokale verzekeraars met de ziekenhuizen productie-afspraken maken over alle zorg die zij voor de verzekerde nodig achten. Afrekening vindt plaats op basis van hetgeen hiervan daadwerkelijk is gerealiseerd. In dit principe wordt ook de WBMV-productie meegenomen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001
Basiswettenbestand
BWBR0032383/2006-10-01_0/xml/BWBR0032383_2006-10-01_0.xml
BWBR0032383_2001-09-13_0 Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Gelet op artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen en op artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen, Besluit: Artikel 1 Er bestaat behoefte aan maximaal tien centra voor bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 2 De wijze waarop in de behoefte aan centra voor bijzondere perinatologische zorg kan worden voorzien, de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop de eventuele uitbreiding bij de bestaande centra gerealiseerd wordt, zijn neergelegd in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 3 Voor het uitvoeren van de verrichtingen als bedoeld in artikel 1 gelden de voorwaarden zoals aangegeven in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 4 1 Het bedrag van de investeringskosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere verrichtingen ten behoeve van bijzondere perinatologische zorg tot welk bedrag een vergunning niet vereist is, wordt vastgesteld op € 9.075.604,32 per afzonderlijk apparaat. 2 Tot en met 31 december 2001 bedraagt het in het eerste lid genoemde bedrag f 20 miljoen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 5 Het Planningsbesluit neonatale intensive care 1993 wordt ingetrokken. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 6 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 7 Deze regeling wordt aangehaald als: Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Deze regeling zal met bijbehorende bijlage en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Bijlage bij het planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg In deze bijlage is het aantal perinatologische centra waar neonatale intensive care mag plaatsvinden, aangegeven, alsmede de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop uitbreiding van de capaciteit bij de bestaande afdelingen voor neonatale intensive care gerealiseerd moet worden. Een centrum voor bijzondere perinatologische zorg bestaat behalve uit een afdeling voor intensive care voor pasgeborenen uit een afdeling voor derdelijns obstetrische zorg. Dit is de verloskundige afdeling die voorafgaat aan de neonatologische IC. Het centrum zorgt daarnaast voor high care opvang voor pasgeborenen die gerelateerd is aan de neonatale intensive care, de post-IC HC, in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg of in een ander ziekenhuis. Evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum. 1 Behoefte In het advies van de Gezondheidsraad (Intensive Care rond de geboorte, april 2000) wordt geconstateerd dat het aantal kinderen dat behoefte heeft aan intensive care na de geboorte, momenteel op ongeveer 4.500 per jaar ligt. De Gezondheidsraad concludeert in zijn advies eveneens dat een ernstig tekort aan intensive care plaatsen voor pasgeboren bestaat. Een verlaging van het aantal pasgeborenen met IC-behoefte is niet waarschijnlijk. Demografische ontwikkelingen leiden tot een toename van het percentage geboortes, van ongeveer 2,2 nu naar 2,4 in 2005, waarbij opname op de neonatale IC-afdeling noodzakelijk is. Bovendien blijkt het aantal geboortes niet af te nemen, zoals aanvankelijk werd verondersteld, maar toe te nemen, zoals de Gezondheidsraad meldt in zijn reactie op het concept van het planningsbesluit dat ik hem heb voorgelegd. Ik beschouw de ontwikkeling die door de Gezondheidsraad beschreven wordt als een reële basis om de behoefte aan bijzondere perinatologische zorg te bepalen. De behoefte aan neonatale intensive care wordt bepaald door het aantal pasgeborenen met behoefte aan intensive care en de gemiddelde ligduur. De Gezondheidsraad heeft berekend, uitgaande van een gemiddelde ligduur van rond de 20 dagen en een gemiddeld bedbezettingpercentage van 80, dat er behoefte aan circa 310 plaatsen voor neonatale intensive care is. Een dergelijk grote toename is voor de korte termijn echter niet reëel. Met name het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel vormt een beperkende factor bij capaciteitsuitbreiding. Echter, er dient met kracht naar het oplossen van de krapte gestreefd te worden. Ook wat betreft het aantal benodigde plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en high care voor pasgeborenen, die gerelateerd is aan de neonatale intensive care (in het vervolg post-IC HC genoemd), constateert de Gezondheidsraad dat er te weinig plaatsen zijn. De Gezondheidsraad heeft geraamd dat er behoefte zal zijn aan 250 plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en 211 à 235 plaatsen voor post-IC HC. 2 De wijze waarop in de behoefte wordt voorzien Er zijn momenteel tien centra die met vergunning neonatale intensive care toepassen en die functioneren als centrum voor bijzondere perinatologische zorg. Dit aantal en de spreiding van deze centra over Nederland worden als goed beoordeeld. Het oprichten van een nieuw centrum in Nederland acht ik op dit moment een weinig verantwoorde onderneming. Uitbreiding van het aantal centra vergt niet alleen kostbare materiële voorzieningen maar vooral ook opbouw van de benodigde medische en verpleegkundige expertise. Op grond van artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen besluit ik dan ook dat het huidige aantal van tien centra voor bijzondere perinatologische zorg voor de komende jaren gefixeerd wordt. Dit aantal centra zal daarom de komende jaren moeten voorzien in de toenemende behoefte aan perinatologische zorg voor zover het gaat om neonatale intensive care en derdelijns obstetrische zorg. Om het tekort aan plaatsen voor neonatale intensive care minder nijpend te maken is uitbreiding van het aantal plaatsen in de bestaande centra dus nodig. Over post-IC HC voor pasgeborenen moeten in de regio afspraken worden gemaakt. De centra voor bijzondere perinatologische zorg zullen, in overleg met de andere betrokken partijen, overeenstemming moeten bereiken over de wijze waarop de kraptes voor wat betreft derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC zoveel mogelijk opgelost kunnen worden. Alleen voor de neonatale intensive care is een vergunning vereist. De regelgeving voor de neonatale intensive care wordt met het onderhavige planningsbesluit geactualiseerd. Er wordt voortgegaan op de in 1993 ingeslagen weg van deregulering. Tot nog toe werd het aantal toegelaten plaatsen voor intensive care voor pasgeborenen geregeld middels de vergunning: 157 neonatale intensive care-plaatsen waren toegelaten. Nieuw in het onderhavige planningsbesluit is dat het aantal plaatsen waarover een centrum beschikt, niet meer afhankelijk is van toestemming van de minister. 3 Aanpak De Gezondheidsraad wijst erop dat alles in het werk moet worden gesteld om het huidige capaciteitstekort op te lossen en de capaciteit volledig op de behoefte af te stemmen. Een gedeeltelijke oplossing leidt tot een sub-optimale behandeling van perinatale problemen. Alle middelen dienen te worden gebruikt om de noodzakelijke uitbreiding mogelijk te maken. In dat verband maakt de Gezondheidsraad zich zorgen dat bij de lokale onderhandeling over uitbreiding van de capaciteit het perspectief van een landelijke regie ontbreekt. Daarvoor zou er een meerjarenplan moeten komen, waarin ook het bevorderen van afdoende post-IC HC capaciteit een hoge prioriteit moet krijgen. Ik ben het in deze volstrekt met de Gezondheidsraad eens. Ik heb met de Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken dat zij gezamenlijk de landelijke regie op zich nemen om de noodzakelijke uitbreiding van IC capaciteit voor pasgeborenen en kinderen op een zo kort mogelijke termijn in de ziekenhuizen te doen realiseren. Ik heb een externe organisatiedeskundige ingeschakeld om als waarnemer namens het departement mede invulling te geven aan die regie. De deskundige (die tevens kinderarts is) zal er aan bijdragen dat het tekort aan IC-plaatsen voor pasgeborenen en ernstig zieke kinderen snel wordt aangepakt en de mogelijkheden van transport van ernstig zieke kinderen worden verbeterd. Daarbij zal hij ook de mogelijkheden van de beide algemene ziekenhuizen waar neonatologie plaatsvindt, uitdrukkelijk betrekken. Ik heb hem in het bijzonder gevraagd om waar nodig ondersteunend en entamerend op te treden en daarbij vooral ook aandacht te geven aan een goede coördinatie en afstemming van de verschillende acties die nodig zijn om de zaken grondig aan te pakken. Het gaat om een totaal-aanpak waarbij alle aspecten betrokken worden. Belangrijke factor daarbij is het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel. Zowel de VAZ als de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NVZ (NVZ) hebben in het afgelopen jaar een start gemaakt met een ingrijpende inhaalslag. Die inhaalslag richt zich zowel op een structurele versterking van opleidingen van verpleegkundigen en specialisten als op vergroting van de behandelcapaciteit, in eerste instantie bij de IC's, inclusief neonatologie, maar ook bij bijvoorbeeld OK-faciliteiten. Bij deze aanpak moeten ook de betrokken beroepsgroepen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, betrokken zijn. De organisatiedeskundige dient hierop toe te zien en mij regelmatig verslag te doen van de vorderingen van deze meerjarenaanpak. 4 Bekostiging Eveneens nieuw in dit planningsbesluit is het verband dat gelegd wordt tussen neonatale IC en derdelijns obstetrische zorg en plaatsen voor post-IC HC. In mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 2 mei 2000 constateer ik dat de ontwikkeling van neonatale intensive care naar centra voor bijzondere perinatologische zorg een goede is. Door de koppeling in dit planningsbesluit wordt hieraan recht gedaan: de neonatale IC wordt niet meer als op zichzelf staande zorg gezien. De relatie tussen de drie typen afdelingen bij de centra voor bijzondere perinatologische zorg is zo duidelijk, dat het gewenst is dat dit in de financiering tot uitdrukking komt. Ik zal het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) verzoeken om de beleidsregels voor neonatale intensive care zodanig te herzien, dat ook een vergoeding plaatsvindt van de hoge kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC (de post-IC HC kan binnen of buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg verleend worden) voor zover deze gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care. Voor de overige High Care voor pasgeborenen blijft de huidige financiering bestaan en deze zal dus niet onder de nieuwe beleidsregel vallen. Ook de evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum en dienen in de nieuwe beleidsregel verdisconteerd te zijn. Bij het opstellen van deze beleidsregels is een bijdrage van de beroepsverenigingen noodzakelijk omdat duidelijk moet zijn welke kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care en op welke wijze verrekening plaatsvindt voor post-IC HC indien deze opvang niet in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg wordt verleend. Op deze wijze kan het centrum voor bijzondere perinatologische zorg ook in financieel opzicht als een geheel beschouwd worden. In het lokaal overleg zullen, net als voor het aantal plaatsen voor neonatale intensive care, afspraken gemaakt moeten worden over het aantal plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC. Voldoende plaatsen voor post-IC HC is van groot belang om doorstroming op de neonatale IC mogelijk te maken. 5 Centra Het gaat om de volgende tien centra voor bijzondere perinatologische zorg: I. acht afdelingen in academische ziekenhuizen: 1. Academisch Ziekenhuis Groningen te Groningen; 2. Academisch Ziekenhuis Nijmegen Sint Radboud te Nijmegen; 3. Wilhelmina Kinderziekenhuis (deel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht) te Utrecht; 4. Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam; 5. Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam te Amsterdam; 6. Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden met een afdeling inhet Juliana Kinderziekenhuis (Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag; 7. Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam; 8. Academisch Ziekenhuis Maastricht te Maastricht. II. twee afdelingen in algemene ziekenhuizen: 1. Isala Klinieken, locatie Sophia te Zwolle; 2. Sint Joseph ziekenhuis te Veldhoven. Elk van de huidige tien centra is in het bezit van een vergunning voor de medische verrichting neonatale intensive care als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen. Het centrum voor bijzondere perinatologische zorg van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) neemt een opmerkelijke positie in omdat het is verspreid over twee locaties: het LUMC en het Juliana Kinderziekenhuis (JKZ, Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag. Hierdoor zijn er feitelijk 11 centra. Deze situatie is slechts acceptabel indien gewaarborgd is dat het JKZ daadwerkelijk altijd kan terugvallen op het centrum in het LUMC. Garanties dienen aanwezig te zijn dat op beide locaties voldaan wordt aan de randvoorwaarden en kwaliteitseisen om als centrum voor bijzondere perinatologische zorg te functioneren. Ik wil benadrukken dat het centrum in het LUMC/JKZ een uitzonderingspositie bekleedt en dat ik het niet wenselijk acht dat ook in andere ziekenhuizen door middel van vergelijkbare samenwerkingsverbanden afdelingen voor intensive care voor pasgeborenen worden opgezet. 6 Uitgangspunten voor uitbreiding Uitgangspunten voor de beoordeling van initiatieven voor uitbreiding van de opvangmogelijkheden in perinatologische centra dienen te zijn: - Uitbreiding van capaciteit zal gespiegeld moeten zijn aan de behoefte in de regio: daar waar de knelpunten het grootst zijn zal naar verhouding meer uitbreiding plaats vinden. Landelijke regie op dit punt is essentieel. - Landelijk dient onderlinge samenwerking tussen de centra gewaarborgd te zijn, ook voor wat betreft afspraken over het aanbieden van weinig voorkomende behandelingen, zoals bijvoorbeeld extracorporale membraanoxygenatie (ECMO). Daarbij dienen zij te handelen volgens landelijke behandelprotocollen. Samenwerking met buitenlandse instellingen waar bijzondere perinatologische zorg plaats vindt is nodig om in geval van gebrek aan opvangmogelijkheden in Nederland uit te kunnen wijken. - Een voldoende medische en verpleegkundige formatie om een op de ontwikkeling gerichte zorg te kunnen verlenen moet gerealiseerd zijn. Op ontwikkeling gerichte zorg betekent onder andere dat verpleging en verzorging van ernstig zieke pasgeborenen gericht is op het vermijden van stress. Daarnaast is er aandacht voor het omgevingsklimaat, de ouder-kind relatie en een langdurige begeleiding. Hiervan is uit (Amerikaans) onderzoek gebleken dat dit gunstige gevolgen heeft voor de behandelduur en tevens leidt tot minder stoornissen op lange termijn. - De afdelingen dienen een zodanige omvang te hebben dat behoud van expertise gewaarborgd is. Om ook ervaring op te doen met minder vaak voorkomende IC-indicaties is een bepaald aantal opnamen per jaar nodig. Uitgaande van de berekening van de Gezondheidsraad is de minimaal benodigde grootte voor een neonatale IC-afdeling 14 plaatsen. Met deze omvang is het mogelijk om de medische en verpleegkundige specialistische vaardigheden te verwerven en te onderhouden. - De centra dienen ervoor te zorgen dat evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn plaatsvindt. - De tien centra voor bijzondere perinatologische zorg dienen afspraken over de opvang vast te leggen met de centra voor post-IC HC. Deze uitgangspunten dienen te worden vastgesteld in het lokaal overleg van de betrokken partijen ter zake. 7 Kwaliteit van perinatologische zorg Het spreekt voor zich dat de bij het verlenen van bijzondere perinatologische zorg betrokken beroepsgroepen de kwaliteit van de zorg bewaken. In het kader van de Kwaliteitswet zorginstellingen zijn de centra voor bijzondere perinatologische zorg zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede en verantwoorde zorg. Het Staatstoezicht (de Inspectie voor de Gezondheidszorg) heeft hier een controlerende taak. De volgende uitgangspunten acht ik echter van dermate groot belang dat ik ze hier apart noem: - Het perinatologisch centrum dient deel uit te maken van een ziekenhuis met opleidingsfaciliteiten voor obstetrie en gynaecologie en kindergeneeskunde. Dit dient onder meer als waarborg dat 24 uur per dag ervaren specialisten beschikbaar zijn van bij de behandeling van ernstig zieke pasgeborenen betrokken disciplines. - Het centrum is verantwoordelijk voor de zorg in eigen regio en draagt zorg voor verwijzing en zonodig vervoer van patiënten die niet in het centrum in de eigen regio opgevangen kunnen worden. Omdat sprake is van beperkte opvangmogelijkheden, is interregionale samenwerking noodzakelijk om aan alle pasgeborenen adequate zorg te kunnen bieden. Hieronder valt ook het maken van afspraken voor de post-IC HC (binnen en buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg). - Landelijke samenwerking op het gebied van onderzoek en gevolgen van behandeling op lange termijn tussen de tien perinatologische centra moet gegarandeerd zijn. Onder meer om effectiviteit van nieuwe behandelingen te onderzoeken alsmede de (langdurige) gevolgen van intensive care bij pasgeborenen. Dit is van groot belang om de onzekerheid over behandelingsgevolgen te minimaliseren. - Landelijk moet er samenwerking zijn die uitmondt in behandelprotocollen die voor alle tien centra gelijk zijn. In de behandelprotocollen moet aandacht zijn voor de wijze waarop de ouders bij de besluitvorming over de behandeling worden betrokken. 8 Realisatie Met 'Zorg verzekerd' is een aanpak tot stand gebracht op basis van integrale financiële afspraken waarin ruimte zit voor alle soorten van productie-afspraken, dus ook voor WBMV-voorzieningen. Er is derhalve geen afzonderlijk taakstellend WBMV-kader meer. Alleen ten behoeve van een monitoring van de ontwikkelingen worden de WBMV-afspraken nog afzonderlijk bijgehouden. Voor de centra voor bijzondere perinatologische zorg kan dit geschieden middels informatie van het CTG. Voor dit onderwerp wordt bovendien door de VAZ en ZN een landelijke regie gevoerd. Het `boter bij de vis'-principe houdt in dat lokale verzekeraars met de ziekenhuizen productie-afspraken maken over alle zorg die zij voor de verzekerde nodig achten. Afrekening vindt plaats op basis van hetgeen hiervan daadwerkelijk is gerealiseerd. In dit principe wordt ook de WBMV-productie meegenomen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001
Basiswettenbestand
BWBR0032383/2006-10-01_1/xml/BWBR0032383_2006-10-01_1.xml
BWBR0032383_2006-10-01_0 Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Gelet op artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen en op artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen, Besluit: Artikel 1 Er bestaat behoefte aan maximaal tien centra voor bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 2 De wijze waarop in de behoefte aan centra voor bijzondere perinatologische zorg kan worden voorzien, de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop de eventuele uitbreiding bij de bestaande centra gerealiseerd wordt, zijn neergelegd in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 3 Voor het uitvoeren van de verrichtingen als bedoeld in artikel 1 gelden de voorwaarden zoals aangegeven in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 4 1 Het bedrag van de investeringskosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere verrichtingen ten behoeve van bijzondere perinatologische zorg tot welk bedrag een vergunning niet vereist is, wordt vastgesteld op € 9.075.604,32 per afzonderlijk apparaat. 2 Tot en met 31 december 2001 bedraagt het in het eerste lid genoemde bedrag f 20 miljoen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 5 Het Planningsbesluit neonatale intensive care 1993 wordt ingetrokken. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 6 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 7 Deze regeling wordt aangehaald als: Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Deze regeling zal met bijbehorende bijlage en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Bijlage bij het planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg In deze bijlage is het aantal perinatologische centra waar neonatale intensive care mag plaatsvinden, aangegeven, alsmede de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop uitbreiding van de capaciteit bij de bestaande afdelingen voor neonatale intensive care gerealiseerd moet worden. Een centrum voor bijzondere perinatologische zorg bestaat behalve uit een afdeling voor intensive care voor pasgeborenen uit een afdeling voor derdelijns obstetrische zorg. Dit is de verloskundige afdeling die voorafgaat aan de neonatologische IC. Het centrum zorgt daarnaast voor high care opvang voor pasgeborenen die gerelateerd is aan de neonatale intensive care, de post-IC HC, in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg of in een ander ziekenhuis. Evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum. 1 Behoefte In het advies van de Gezondheidsraad (Intensive Care rond de geboorte, april 2000) wordt geconstateerd dat het aantal kinderen dat behoefte heeft aan intensive care na de geboorte, momenteel op ongeveer 4.500 per jaar ligt. De Gezondheidsraad concludeert in zijn advies eveneens dat een ernstig tekort aan intensive care plaatsen voor pasgeboren bestaat. Een verlaging van het aantal pasgeborenen met IC-behoefte is niet waarschijnlijk. Demografische ontwikkelingen leiden tot een toename van het percentage geboortes, van ongeveer 2,2 nu naar 2,4 in 2005, waarbij opname op de neonatale IC-afdeling noodzakelijk is. Bovendien blijkt het aantal geboortes niet af te nemen, zoals aanvankelijk werd verondersteld, maar toe te nemen, zoals de Gezondheidsraad meldt in zijn reactie op het concept van het planningsbesluit dat ik hem heb voorgelegd. Ik beschouw de ontwikkeling die door de Gezondheidsraad beschreven wordt als een reële basis om de behoefte aan bijzondere perinatologische zorg te bepalen. De behoefte aan neonatale intensive care wordt bepaald door het aantal pasgeborenen met behoefte aan intensive care en de gemiddelde ligduur. De Gezondheidsraad heeft berekend, uitgaande van een gemiddelde ligduur van rond de 20 dagen en een gemiddeld bedbezettingpercentage van 80, dat er behoefte aan circa 310 plaatsen voor neonatale intensive care is. Een dergelijk grote toename is voor de korte termijn echter niet reëel. Met name het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel vormt een beperkende factor bij capaciteitsuitbreiding. Echter, er dient met kracht naar het oplossen van de krapte gestreefd te worden. Ook wat betreft het aantal benodigde plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en high care voor pasgeborenen, die gerelateerd is aan de neonatale intensive care (in het vervolg post-IC HC genoemd), constateert de Gezondheidsraad dat er te weinig plaatsen zijn. De Gezondheidsraad heeft geraamd dat er behoefte zal zijn aan 250 plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en 211 à 235 plaatsen voor post-IC HC. 2 De wijze waarop in de behoefte wordt voorzien Er zijn momenteel tien centra die met vergunning neonatale intensive care toepassen en die functioneren als centrum voor bijzondere perinatologische zorg. Dit aantal en de spreiding van deze centra over Nederland worden als goed beoordeeld. Het oprichten van een nieuw centrum in Nederland acht ik op dit moment een weinig verantwoorde onderneming. Uitbreiding van het aantal centra vergt niet alleen kostbare materiële voorzieningen maar vooral ook opbouw van de benodigde medische en verpleegkundige expertise. Op grond van artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen besluit ik dan ook dat het huidige aantal van tien centra voor bijzondere perinatologische zorg voor de komende jaren gefixeerd wordt. Dit aantal centra zal daarom de komende jaren moeten voorzien in de toenemende behoefte aan perinatologische zorg voor zover het gaat om neonatale intensive care en derdelijns obstetrische zorg. Om het tekort aan plaatsen voor neonatale intensive care minder nijpend te maken is uitbreiding van het aantal plaatsen in de bestaande centra dus nodig. Over post-IC HC voor pasgeborenen moeten in de regio afspraken worden gemaakt. De centra voor bijzondere perinatologische zorg zullen, in overleg met de andere betrokken partijen, overeenstemming moeten bereiken over de wijze waarop de kraptes voor wat betreft derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC zoveel mogelijk opgelost kunnen worden. Alleen voor de neonatale intensive care is een vergunning vereist. De regelgeving voor de neonatale intensive care wordt met het onderhavige planningsbesluit geactualiseerd. Er wordt voortgegaan op de in 1993 ingeslagen weg van deregulering. Tot nog toe werd het aantal toegelaten plaatsen voor intensive care voor pasgeborenen geregeld middels de vergunning: 157 neonatale intensive care-plaatsen waren toegelaten. Nieuw in het onderhavige planningsbesluit is dat het aantal plaatsen waarover een centrum beschikt, niet meer afhankelijk is van toestemming van de minister. 3 Aanpak De Gezondheidsraad wijst erop dat alles in het werk moet worden gesteld om het huidige capaciteitstekort op te lossen en de capaciteit volledig op de behoefte af te stemmen. Een gedeeltelijke oplossing leidt tot een sub-optimale behandeling van perinatale problemen. Alle middelen dienen te worden gebruikt om de noodzakelijke uitbreiding mogelijk te maken. In dat verband maakt de Gezondheidsraad zich zorgen dat bij de lokale onderhandeling over uitbreiding van de capaciteit het perspectief van een landelijke regie ontbreekt. Daarvoor zou er een meerjarenplan moeten komen, waarin ook het bevorderen van afdoende post-IC HC capaciteit een hoge prioriteit moet krijgen. Ik ben het in deze volstrekt met de Gezondheidsraad eens. Ik heb met de Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken dat zij gezamenlijk de landelijke regie op zich nemen om de noodzakelijke uitbreiding van IC capaciteit voor pasgeborenen en kinderen op een zo kort mogelijke termijn in de ziekenhuizen te doen realiseren. Ik heb een externe organisatiedeskundige ingeschakeld om als waarnemer namens het departement mede invulling te geven aan die regie. De deskundige (die tevens kinderarts is) zal er aan bijdragen dat het tekort aan IC-plaatsen voor pasgeborenen en ernstig zieke kinderen snel wordt aangepakt en de mogelijkheden van transport van ernstig zieke kinderen worden verbeterd. Daarbij zal hij ook de mogelijkheden van de beide algemene ziekenhuizen waar neonatologie plaatsvindt, uitdrukkelijk betrekken. Ik heb hem in het bijzonder gevraagd om waar nodig ondersteunend en entamerend op te treden en daarbij vooral ook aandacht te geven aan een goede coördinatie en afstemming van de verschillende acties die nodig zijn om de zaken grondig aan te pakken. Het gaat om een totaal-aanpak waarbij alle aspecten betrokken worden. Belangrijke factor daarbij is het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel. Zowel de VAZ als de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NVZ (NVZ) hebben in het afgelopen jaar een start gemaakt met een ingrijpende inhaalslag. Die inhaalslag richt zich zowel op een structurele versterking van opleidingen van verpleegkundigen en specialisten als op vergroting van de behandelcapaciteit, in eerste instantie bij de IC's, inclusief neonatologie, maar ook bij bijvoorbeeld OK-faciliteiten. Bij deze aanpak moeten ook de betrokken beroepsgroepen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, betrokken zijn. De organisatiedeskundige dient hierop toe te zien en mij regelmatig verslag te doen van de vorderingen van deze meerjarenaanpak. 4 Bekostiging Eveneens nieuw in dit planningsbesluit is het verband dat gelegd wordt tussen neonatale IC en derdelijns obstetrische zorg en plaatsen voor post-IC HC. In mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 2 mei 2000 constateer ik dat de ontwikkeling van neonatale intensive care naar centra voor bijzondere perinatologische zorg een goede is. Door de koppeling in dit planningsbesluit wordt hieraan recht gedaan: de neonatale IC wordt niet meer als op zichzelf staande zorg gezien. De relatie tussen de drie typen afdelingen bij de centra voor bijzondere perinatologische zorg is zo duidelijk, dat het gewenst is dat dit in de financiering tot uitdrukking komt. Ik zal het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) verzoeken om de beleidsregels voor neonatale intensive care zodanig te herzien, dat ook een vergoeding plaatsvindt van de hoge kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC (de post-IC HC kan binnen of buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg verleend worden) voor zover deze gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care. Voor de overige High Care voor pasgeborenen blijft de huidige financiering bestaan en deze zal dus niet onder de nieuwe beleidsregel vallen. Ook de evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum en dienen in de nieuwe beleidsregel verdisconteerd te zijn. Bij het opstellen van deze beleidsregels is een bijdrage van de beroepsverenigingen noodzakelijk omdat duidelijk moet zijn welke kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care en op welke wijze verrekening plaatsvindt voor post-IC HC indien deze opvang niet in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg wordt verleend. Op deze wijze kan het centrum voor bijzondere perinatologische zorg ook in financieel opzicht als een geheel beschouwd worden. In het lokaal overleg zullen, net als voor het aantal plaatsen voor neonatale intensive care, afspraken gemaakt moeten worden over het aantal plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC. Voldoende plaatsen voor post-IC HC is van groot belang om doorstroming op de neonatale IC mogelijk te maken. 5 Centra Het gaat om de volgende tien centra voor bijzondere perinatologische zorg: I. acht afdelingen in academische ziekenhuizen: 1. Academisch Ziekenhuis Groningen te Groningen; 2. Academisch Ziekenhuis Nijmegen Sint Radboud te Nijmegen; 3. Wilhelmina Kinderziekenhuis (deel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht) te Utrecht; 4. Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam; 5. Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam te Amsterdam; 6. Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden met een afdeling inhet Juliana Kinderziekenhuis (Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag; 7. Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam; 8. Academisch Ziekenhuis Maastricht te Maastricht. II. twee afdelingen in algemene ziekenhuizen: 1. Isala Klinieken, locatie Sophia te Zwolle; 2. Sint Joseph ziekenhuis te Veldhoven. Elk van de huidige tien centra is in het bezit van een vergunning voor de medische verrichting neonatale intensive care als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen. Het centrum voor bijzondere perinatologische zorg van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) neemt een opmerkelijke positie in omdat het is verspreid over twee locaties: het LUMC en het Juliana Kinderziekenhuis (JKZ, Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag. Hierdoor zijn er feitelijk 11 centra. Deze situatie is slechts acceptabel indien gewaarborgd is dat het JKZ daadwerkelijk altijd kan terugvallen op het centrum in het LUMC. Garanties dienen aanwezig te zijn dat op beide locaties voldaan wordt aan de randvoorwaarden en kwaliteitseisen om als centrum voor bijzondere perinatologische zorg te functioneren. Ik wil benadrukken dat het centrum in het LUMC/JKZ een uitzonderingspositie bekleedt en dat ik het niet wenselijk acht dat ook in andere ziekenhuizen door middel van vergelijkbare samenwerkingsverbanden afdelingen voor intensive care voor pasgeborenen worden opgezet. 6 Uitgangspunten voor uitbreiding Uitgangspunten voor de beoordeling van initiatieven voor uitbreiding van de opvangmogelijkheden in perinatologische centra dienen te zijn: - Uitbreiding van capaciteit zal gespiegeld moeten zijn aan de behoefte in de regio: daar waar de knelpunten het grootst zijn zal naar verhouding meer uitbreiding plaats vinden. Landelijke regie op dit punt is essentieel. - Landelijk dient onderlinge samenwerking tussen de centra gewaarborgd te zijn, ook voor wat betreft afspraken over het aanbieden van weinig voorkomende behandelingen, zoals bijvoorbeeld extracorporale membraanoxygenatie (ECMO). Daarbij dienen zij te handelen volgens landelijke behandelprotocollen. Samenwerking met buitenlandse instellingen waar bijzondere perinatologische zorg plaats vindt is nodig om in geval van gebrek aan opvangmogelijkheden in Nederland uit te kunnen wijken. - Een voldoende medische en verpleegkundige formatie om een op de ontwikkeling gerichte zorg te kunnen verlenen moet gerealiseerd zijn. Op ontwikkeling gerichte zorg betekent onder andere dat verpleging en verzorging van ernstig zieke pasgeborenen gericht is op het vermijden van stress. Daarnaast is er aandacht voor het omgevingsklimaat, de ouder-kind relatie en een langdurige begeleiding. Hiervan is uit (Amerikaans) onderzoek gebleken dat dit gunstige gevolgen heeft voor de behandelduur en tevens leidt tot minder stoornissen op lange termijn. - De afdelingen dienen een zodanige omvang te hebben dat behoud van expertise gewaarborgd is. Om ook ervaring op te doen met minder vaak voorkomende IC-indicaties is een bepaald aantal opnamen per jaar nodig. Uitgaande van de berekening van de Gezondheidsraad is de minimaal benodigde grootte voor een neonatale IC-afdeling 14 plaatsen. Met deze omvang is het mogelijk om de medische en verpleegkundige specialistische vaardigheden te verwerven en te onderhouden. - De centra dienen ervoor te zorgen dat evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn plaatsvindt. - De tien centra voor bijzondere perinatologische zorg dienen afspraken over de opvang vast te leggen met de centra voor post-IC HC. Deze uitgangspunten dienen te worden vastgesteld in het lokaal overleg van de betrokken partijen ter zake. 7 Kwaliteit van perinatologische zorg Het spreekt voor zich dat de bij het verlenen van bijzondere perinatologische zorg betrokken beroepsgroepen de kwaliteit van de zorg bewaken. In het kader van de Kwaliteitswet zorginstellingen zijn de centra voor bijzondere perinatologische zorg zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede en verantwoorde zorg. Het Staatstoezicht (de Inspectie voor de Gezondheidszorg) heeft hier een controlerende taak. De volgende uitgangspunten acht ik echter van dermate groot belang dat ik ze hier apart noem: - Het perinatologisch centrum dient deel uit te maken van een ziekenhuis met opleidingsfaciliteiten voor obstetrie en gynaecologie en kindergeneeskunde. Dit dient onder meer als waarborg dat 24 uur per dag ervaren specialisten beschikbaar zijn van bij de behandeling van ernstig zieke pasgeborenen betrokken disciplines. - Het centrum is verantwoordelijk voor de zorg in eigen regio en draagt zorg voor verwijzing en zonodig vervoer van patiënten die niet in het centrum in de eigen regio opgevangen kunnen worden. Omdat sprake is van beperkte opvangmogelijkheden, is interregionale samenwerking noodzakelijk om aan alle pasgeborenen adequate zorg te kunnen bieden. Hieronder valt ook het maken van afspraken voor de post-IC HC (binnen en buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg). - Landelijke samenwerking op het gebied van onderzoek en gevolgen van behandeling op lange termijn tussen de tien perinatologische centra moet gegarandeerd zijn. Onder meer om effectiviteit van nieuwe behandelingen te onderzoeken alsmede de (langdurige) gevolgen van intensive care bij pasgeborenen. Dit is van groot belang om de onzekerheid over behandelingsgevolgen te minimaliseren. - Landelijk moet er samenwerking zijn die uitmondt in behandelprotocollen die voor alle tien centra gelijk zijn. In de behandelprotocollen moet aandacht zijn voor de wijze waarop de ouders bij de besluitvorming over de behandeling worden betrokken. 8 Realisatie Met 'Zorg verzekerd' is een aanpak tot stand gebracht op basis van integrale financiële afspraken waarin ruimte zit voor alle soorten van productie-afspraken, dus ook voor WBMV-voorzieningen. Er is derhalve geen afzonderlijk taakstellend WBMV-kader meer. Alleen ten behoeve van een monitoring van de ontwikkelingen worden de WBMV-afspraken nog afzonderlijk bijgehouden. Voor de centra voor bijzondere perinatologische zorg kan dit geschieden middels informatie van het CTG. Voor dit onderwerp wordt bovendien door de VAZ en ZN een landelijke regie gevoerd. Het `boter bij de vis'-principe houdt in dat lokale verzekeraars met de ziekenhuizen productie-afspraken maken over alle zorg die zij voor de verzekerde nodig achten. Afrekening vindt plaats op basis van hetgeen hiervan daadwerkelijk is gerealiseerd. In dit principe wordt ook de WBMV-productie meegenomen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-200101-10-2006Stcrt. 2006, 211, datum inwerkingtreding 01-11-2006, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze bijlage. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-10-2006.8RealisatieMet 'Zorg verzekerd' is een aanpak tot stand gebracht op basis van integrale financiële afspraken waarin ruimte zit voor alle soorten van productie-afspraken, dus ook voor WBMV-voorzieningen. Er is derhalve geen afzonderlijk taakstellend WBMV-kader meer. Alleen ten behoeve van een monitoring van de ontwikkelingen worden de WBMV-afspraken nog afzonderlijk bijgehouden. Voor de centra voor bijzondere perinatologische zorg kan dit geschieden middels informatie van de Nederlandse Zorgautoriteit. Voor dit onderwerp wordt bovendien door de VAZ en ZN een landelijke regie gevoerd. Het `boter bij de vis'-principe houdt in dat lokale verzekeraars met de ziekenhuizen productie-afspraken maken over alle zorg die zij voor de verzekerde nodig achten. Afrekening vindt plaats op basis van hetgeen hiervan daadwerkelijk is gerealiseerd. In dit principe wordt ook de WBMV-productie meegenomen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001
Basiswettenbestand
BWBR0032383/2006-11-01_0/xml/BWBR0032383_2006-11-01_0.xml
BWBR0032383_2001-09-13_0 Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Gelet op artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen en op artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen, Besluit: Artikel 1 Er bestaat behoefte aan maximaal tien centra voor bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 2 De wijze waarop in de behoefte aan centra voor bijzondere perinatologische zorg kan worden voorzien, de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop de eventuele uitbreiding bij de bestaande centra gerealiseerd wordt, zijn neergelegd in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 3 Voor het uitvoeren van de verrichtingen als bedoeld in artikel 1 gelden de voorwaarden zoals aangegeven in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 4 1 Het bedrag van de investeringskosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere verrichtingen ten behoeve van bijzondere perinatologische zorg tot welk bedrag een vergunning niet vereist is, wordt vastgesteld op € 9.075.604,32 per afzonderlijk apparaat. 2 Tot en met 31 december 2001 bedraagt het in het eerste lid genoemde bedrag f 20 miljoen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 5 Het Planningsbesluit neonatale intensive care 1993 wordt ingetrokken. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 6 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 7 Deze regeling wordt aangehaald als: Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Deze regeling zal met bijbehorende bijlage en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Bijlage bij het planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg In deze bijlage is het aantal perinatologische centra waar neonatale intensive care mag plaatsvinden, aangegeven, alsmede de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop uitbreiding van de capaciteit bij de bestaande afdelingen voor neonatale intensive care gerealiseerd moet worden. Een centrum voor bijzondere perinatologische zorg bestaat behalve uit een afdeling voor intensive care voor pasgeborenen uit een afdeling voor derdelijns obstetrische zorg. Dit is de verloskundige afdeling die voorafgaat aan de neonatologische IC. Het centrum zorgt daarnaast voor high care opvang voor pasgeborenen die gerelateerd is aan de neonatale intensive care, de post-IC HC, in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg of in een ander ziekenhuis. Evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum. 1 Behoefte In het advies van de Gezondheidsraad (Intensive Care rond de geboorte, april 2000) wordt geconstateerd dat het aantal kinderen dat behoefte heeft aan intensive care na de geboorte, momenteel op ongeveer 4.500 per jaar ligt. De Gezondheidsraad concludeert in zijn advies eveneens dat een ernstig tekort aan intensive care plaatsen voor pasgeboren bestaat. Een verlaging van het aantal pasgeborenen met IC-behoefte is niet waarschijnlijk. Demografische ontwikkelingen leiden tot een toename van het percentage geboortes, van ongeveer 2,2 nu naar 2,4 in 2005, waarbij opname op de neonatale IC-afdeling noodzakelijk is. Bovendien blijkt het aantal geboortes niet af te nemen, zoals aanvankelijk werd verondersteld, maar toe te nemen, zoals de Gezondheidsraad meldt in zijn reactie op het concept van het planningsbesluit dat ik hem heb voorgelegd. Ik beschouw de ontwikkeling die door de Gezondheidsraad beschreven wordt als een reële basis om de behoefte aan bijzondere perinatologische zorg te bepalen. De behoefte aan neonatale intensive care wordt bepaald door het aantal pasgeborenen met behoefte aan intensive care en de gemiddelde ligduur. De Gezondheidsraad heeft berekend, uitgaande van een gemiddelde ligduur van rond de 20 dagen en een gemiddeld bedbezettingpercentage van 80, dat er behoefte aan circa 310 plaatsen voor neonatale intensive care is. Een dergelijk grote toename is voor de korte termijn echter niet reëel. Met name het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel vormt een beperkende factor bij capaciteitsuitbreiding. Echter, er dient met kracht naar het oplossen van de krapte gestreefd te worden. Ook wat betreft het aantal benodigde plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en high care voor pasgeborenen, die gerelateerd is aan de neonatale intensive care (in het vervolg post-IC HC genoemd), constateert de Gezondheidsraad dat er te weinig plaatsen zijn. De Gezondheidsraad heeft geraamd dat er behoefte zal zijn aan 250 plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en 211 à 235 plaatsen voor post-IC HC. 2 De wijze waarop in de behoefte wordt voorzien Er zijn momenteel tien centra die met vergunning neonatale intensive care toepassen en die functioneren als centrum voor bijzondere perinatologische zorg. Dit aantal en de spreiding van deze centra over Nederland worden als goed beoordeeld. Het oprichten van een nieuw centrum in Nederland acht ik op dit moment een weinig verantwoorde onderneming. Uitbreiding van het aantal centra vergt niet alleen kostbare materiële voorzieningen maar vooral ook opbouw van de benodigde medische en verpleegkundige expertise. Op grond van artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen besluit ik dan ook dat het huidige aantal van tien centra voor bijzondere perinatologische zorg voor de komende jaren gefixeerd wordt. Dit aantal centra zal daarom de komende jaren moeten voorzien in de toenemende behoefte aan perinatologische zorg voor zover het gaat om neonatale intensive care en derdelijns obstetrische zorg. Om het tekort aan plaatsen voor neonatale intensive care minder nijpend te maken is uitbreiding van het aantal plaatsen in de bestaande centra dus nodig. Over post-IC HC voor pasgeborenen moeten in de regio afspraken worden gemaakt. De centra voor bijzondere perinatologische zorg zullen, in overleg met de andere betrokken partijen, overeenstemming moeten bereiken over de wijze waarop de kraptes voor wat betreft derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC zoveel mogelijk opgelost kunnen worden. Alleen voor de neonatale intensive care is een vergunning vereist. De regelgeving voor de neonatale intensive care wordt met het onderhavige planningsbesluit geactualiseerd. Er wordt voortgegaan op de in 1993 ingeslagen weg van deregulering. Tot nog toe werd het aantal toegelaten plaatsen voor intensive care voor pasgeborenen geregeld middels de vergunning: 157 neonatale intensive care-plaatsen waren toegelaten. Nieuw in het onderhavige planningsbesluit is dat het aantal plaatsen waarover een centrum beschikt, niet meer afhankelijk is van toestemming van de minister. 3 Aanpak De Gezondheidsraad wijst erop dat alles in het werk moet worden gesteld om het huidige capaciteitstekort op te lossen en de capaciteit volledig op de behoefte af te stemmen. Een gedeeltelijke oplossing leidt tot een sub-optimale behandeling van perinatale problemen. Alle middelen dienen te worden gebruikt om de noodzakelijke uitbreiding mogelijk te maken. In dat verband maakt de Gezondheidsraad zich zorgen dat bij de lokale onderhandeling over uitbreiding van de capaciteit het perspectief van een landelijke regie ontbreekt. Daarvoor zou er een meerjarenplan moeten komen, waarin ook het bevorderen van afdoende post-IC HC capaciteit een hoge prioriteit moet krijgen. Ik ben het in deze volstrekt met de Gezondheidsraad eens. Ik heb met de Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken dat zij gezamenlijk de landelijke regie op zich nemen om de noodzakelijke uitbreiding van IC capaciteit voor pasgeborenen en kinderen op een zo kort mogelijke termijn in de ziekenhuizen te doen realiseren. Ik heb een externe organisatiedeskundige ingeschakeld om als waarnemer namens het departement mede invulling te geven aan die regie. De deskundige (die tevens kinderarts is) zal er aan bijdragen dat het tekort aan IC-plaatsen voor pasgeborenen en ernstig zieke kinderen snel wordt aangepakt en de mogelijkheden van transport van ernstig zieke kinderen worden verbeterd. Daarbij zal hij ook de mogelijkheden van de beide algemene ziekenhuizen waar neonatologie plaatsvindt, uitdrukkelijk betrekken. Ik heb hem in het bijzonder gevraagd om waar nodig ondersteunend en entamerend op te treden en daarbij vooral ook aandacht te geven aan een goede coördinatie en afstemming van de verschillende acties die nodig zijn om de zaken grondig aan te pakken. Het gaat om een totaal-aanpak waarbij alle aspecten betrokken worden. Belangrijke factor daarbij is het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel. Zowel de VAZ als de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NVZ (NVZ) hebben in het afgelopen jaar een start gemaakt met een ingrijpende inhaalslag. Die inhaalslag richt zich zowel op een structurele versterking van opleidingen van verpleegkundigen en specialisten als op vergroting van de behandelcapaciteit, in eerste instantie bij de IC's, inclusief neonatologie, maar ook bij bijvoorbeeld OK-faciliteiten. Bij deze aanpak moeten ook de betrokken beroepsgroepen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, betrokken zijn. De organisatiedeskundige dient hierop toe te zien en mij regelmatig verslag te doen van de vorderingen van deze meerjarenaanpak. 4 Bekostiging Eveneens nieuw in dit planningsbesluit is het verband dat gelegd wordt tussen neonatale IC en derdelijns obstetrische zorg en plaatsen voor post-IC HC. In mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 2 mei 2000 constateer ik dat de ontwikkeling van neonatale intensive care naar centra voor bijzondere perinatologische zorg een goede is. Door de koppeling in dit planningsbesluit wordt hieraan recht gedaan: de neonatale IC wordt niet meer als op zichzelf staande zorg gezien. De relatie tussen de drie typen afdelingen bij de centra voor bijzondere perinatologische zorg is zo duidelijk, dat het gewenst is dat dit in de financiering tot uitdrukking komt. Ik zal het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) verzoeken om de beleidsregels voor neonatale intensive care zodanig te herzien, dat ook een vergoeding plaatsvindt van de hoge kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC (de post-IC HC kan binnen of buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg verleend worden) voor zover deze gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care. Voor de overige High Care voor pasgeborenen blijft de huidige financiering bestaan en deze zal dus niet onder de nieuwe beleidsregel vallen. Ook de evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum en dienen in de nieuwe beleidsregel verdisconteerd te zijn. Bij het opstellen van deze beleidsregels is een bijdrage van de beroepsverenigingen noodzakelijk omdat duidelijk moet zijn welke kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care en op welke wijze verrekening plaatsvindt voor post-IC HC indien deze opvang niet in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg wordt verleend. Op deze wijze kan het centrum voor bijzondere perinatologische zorg ook in financieel opzicht als een geheel beschouwd worden. In het lokaal overleg zullen, net als voor het aantal plaatsen voor neonatale intensive care, afspraken gemaakt moeten worden over het aantal plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC. Voldoende plaatsen voor post-IC HC is van groot belang om doorstroming op de neonatale IC mogelijk te maken. 5 Centra Het gaat om de volgende tien centra voor bijzondere perinatologische zorg: I. acht afdelingen in academische ziekenhuizen: 1. Academisch Ziekenhuis Groningen te Groningen; 2. Academisch Ziekenhuis Nijmegen Sint Radboud te Nijmegen; 3. Wilhelmina Kinderziekenhuis (deel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht) te Utrecht; 4. Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam; 5. Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam te Amsterdam; 6. Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden met een afdeling inhet Juliana Kinderziekenhuis (Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag; 7. Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam; 8. Academisch Ziekenhuis Maastricht te Maastricht. II. twee afdelingen in algemene ziekenhuizen: 1. Isala Klinieken, locatie Sophia te Zwolle; 2. Sint Joseph ziekenhuis te Veldhoven. Elk van de huidige tien centra is in het bezit van een vergunning voor de medische verrichting neonatale intensive care als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen. Het centrum voor bijzondere perinatologische zorg van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) neemt een opmerkelijke positie in omdat het is verspreid over twee locaties: het LUMC en het Juliana Kinderziekenhuis (JKZ, Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag. Hierdoor zijn er feitelijk 11 centra. Deze situatie is slechts acceptabel indien gewaarborgd is dat het JKZ daadwerkelijk altijd kan terugvallen op het centrum in het LUMC. Garanties dienen aanwezig te zijn dat op beide locaties voldaan wordt aan de randvoorwaarden en kwaliteitseisen om als centrum voor bijzondere perinatologische zorg te functioneren. Ik wil benadrukken dat het centrum in het LUMC/JKZ een uitzonderingspositie bekleedt en dat ik het niet wenselijk acht dat ook in andere ziekenhuizen door middel van vergelijkbare samenwerkingsverbanden afdelingen voor intensive care voor pasgeborenen worden opgezet. 6 Uitgangspunten voor uitbreiding Uitgangspunten voor de beoordeling van initiatieven voor uitbreiding van de opvangmogelijkheden in perinatologische centra dienen te zijn: - Uitbreiding van capaciteit zal gespiegeld moeten zijn aan de behoefte in de regio: daar waar de knelpunten het grootst zijn zal naar verhouding meer uitbreiding plaats vinden. Landelijke regie op dit punt is essentieel. - Landelijk dient onderlinge samenwerking tussen de centra gewaarborgd te zijn, ook voor wat betreft afspraken over het aanbieden van weinig voorkomende behandelingen, zoals bijvoorbeeld extracorporale membraanoxygenatie (ECMO). Daarbij dienen zij te handelen volgens landelijke behandelprotocollen. Samenwerking met buitenlandse instellingen waar bijzondere perinatologische zorg plaats vindt is nodig om in geval van gebrek aan opvangmogelijkheden in Nederland uit te kunnen wijken. - Een voldoende medische en verpleegkundige formatie om een op de ontwikkeling gerichte zorg te kunnen verlenen moet gerealiseerd zijn. Op ontwikkeling gerichte zorg betekent onder andere dat verpleging en verzorging van ernstig zieke pasgeborenen gericht is op het vermijden van stress. Daarnaast is er aandacht voor het omgevingsklimaat, de ouder-kind relatie en een langdurige begeleiding. Hiervan is uit (Amerikaans) onderzoek gebleken dat dit gunstige gevolgen heeft voor de behandelduur en tevens leidt tot minder stoornissen op lange termijn. - De afdelingen dienen een zodanige omvang te hebben dat behoud van expertise gewaarborgd is. Om ook ervaring op te doen met minder vaak voorkomende IC-indicaties is een bepaald aantal opnamen per jaar nodig. Uitgaande van de berekening van de Gezondheidsraad is de minimaal benodigde grootte voor een neonatale IC-afdeling 14 plaatsen. Met deze omvang is het mogelijk om de medische en verpleegkundige specialistische vaardigheden te verwerven en te onderhouden. - De centra dienen ervoor te zorgen dat evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn plaatsvindt. - De tien centra voor bijzondere perinatologische zorg dienen afspraken over de opvang vast te leggen met de centra voor post-IC HC. Deze uitgangspunten dienen te worden vastgesteld in het lokaal overleg van de betrokken partijen ter zake. 7 Kwaliteit van perinatologische zorg Het spreekt voor zich dat de bij het verlenen van bijzondere perinatologische zorg betrokken beroepsgroepen de kwaliteit van de zorg bewaken. In het kader van de Kwaliteitswet zorginstellingen zijn de centra voor bijzondere perinatologische zorg zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede en verantwoorde zorg. Het Staatstoezicht (de Inspectie voor de Gezondheidszorg) heeft hier een controlerende taak. De volgende uitgangspunten acht ik echter van dermate groot belang dat ik ze hier apart noem: - Het perinatologisch centrum dient deel uit te maken van een ziekenhuis met opleidingsfaciliteiten voor obstetrie en gynaecologie en kindergeneeskunde. Dit dient onder meer als waarborg dat 24 uur per dag ervaren specialisten beschikbaar zijn van bij de behandeling van ernstig zieke pasgeborenen betrokken disciplines. - Het centrum is verantwoordelijk voor de zorg in eigen regio en draagt zorg voor verwijzing en zonodig vervoer van patiënten die niet in het centrum in de eigen regio opgevangen kunnen worden. Omdat sprake is van beperkte opvangmogelijkheden, is interregionale samenwerking noodzakelijk om aan alle pasgeborenen adequate zorg te kunnen bieden. Hieronder valt ook het maken van afspraken voor de post-IC HC (binnen en buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg). - Landelijke samenwerking op het gebied van onderzoek en gevolgen van behandeling op lange termijn tussen de tien perinatologische centra moet gegarandeerd zijn. Onder meer om effectiviteit van nieuwe behandelingen te onderzoeken alsmede de (langdurige) gevolgen van intensive care bij pasgeborenen. Dit is van groot belang om de onzekerheid over behandelingsgevolgen te minimaliseren. - Landelijk moet er samenwerking zijn die uitmondt in behandelprotocollen die voor alle tien centra gelijk zijn. In de behandelprotocollen moet aandacht zijn voor de wijze waarop de ouders bij de besluitvorming over de behandeling worden betrokken. 8 Realisatie Met 'Zorg verzekerd' is een aanpak tot stand gebracht op basis van integrale financiële afspraken waarin ruimte zit voor alle soorten van productie-afspraken, dus ook voor WBMV-voorzieningen. Er is derhalve geen afzonderlijk taakstellend WBMV-kader meer. Alleen ten behoeve van een monitoring van de ontwikkelingen worden de WBMV-afspraken nog afzonderlijk bijgehouden. Voor de centra voor bijzondere perinatologische zorg kan dit geschieden middels informatie van de Nederlandse Zorgautoriteit. Voor dit onderwerp wordt bovendien door de VAZ en ZN een landelijke regie gevoerd. Het `boter bij de vis'-principe houdt in dat lokale verzekeraars met de ziekenhuizen productie-afspraken maken over alle zorg die zij voor de verzekerde nodig achten. Afrekening vindt plaats op basis van hetgeen hiervan daadwerkelijk is gerealiseerd. In dit principe wordt ook de WBMV-productie meegenomen. 200621130-10-200619-10-2006MC-2721177200621130-10-200619-10-2006MC-272117701-11-200601-10-2006 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001
Basiswettenbestand
BWBR0032383/2016-01-01_0/xml/BWBR0032383_2016-01-01_0.xml
Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Gelet op artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen en op artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen, Besluit: 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 1 Er bestaat behoefte aan maximaal tien centra voor bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 2 De wijze waarop in de behoefte aan centra voor bijzondere perinatologische zorg kan worden voorzien, de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop de eventuele uitbreiding bij de bestaande centra gerealiseerd wordt, zijn neergelegd in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 3 Voor het uitvoeren van de verrichtingen als bedoeld in artikel 1 gelden de voorwaarden zoals aangegeven in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 4 1 Het bedrag van de investeringskosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere verrichtingen ten behoeve van bijzondere perinatologische zorg tot welk bedrag een vergunning niet vereist is, wordt vastgesteld op € 9.075.604,32 per afzonderlijk apparaat. 2 Tot en met 31 december 2001 bedraagt het in het eerste lid genoemde bedrag f 20 miljoen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 5 Het Planningsbesluit neonatale intensive care 1993 wordt ingetrokken. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 6 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 7 Deze regeling wordt aangehaald als: Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Deze regeling zal met bijbehorende bijlage en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Bijlage bij het planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg In deze bijlage is het aantal perinatologische centra waar neonatale intensive care mag plaatsvinden, aangegeven, alsmede de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop uitbreiding van de capaciteit bij de bestaande afdelingen voor neonatale intensive care gerealiseerd moet worden. Een centrum voor bijzondere perinatologische zorg bestaat behalve uit een afdeling voor intensive care voor pasgeborenen uit een afdeling voor derdelijns obstetrische zorg. Dit is de verloskundige afdeling die voorafgaat aan de neonatologische IC. Het centrum zorgt daarnaast voor high care opvang voor pasgeborenen die gerelateerd is aan de neonatale intensive care, de post-IC HC, in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg of in een ander ziekenhuis. Evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum. 1 Behoefte In het advies van de Gezondheidsraad (Intensive Care rond de geboorte, april 2000) wordt geconstateerd dat het aantal kinderen dat behoefte heeft aan intensive care na de geboorte, momenteel op ongeveer 4.500 per jaar ligt. De Gezondheidsraad concludeert in zijn advies eveneens dat een ernstig tekort aan intensive care plaatsen voor pasgeboren bestaat. Een verlaging van het aantal pasgeborenen met IC-behoefte is niet waarschijnlijk. Demografische ontwikkelingen leiden tot een toename van het percentage geboortes, van ongeveer 2,2 nu naar 2,4 in 2005, waarbij opname op de neonatale IC-afdeling noodzakelijk is. Bovendien blijkt het aantal geboortes niet af te nemen, zoals aanvankelijk werd verondersteld, maar toe te nemen, zoals de Gezondheidsraad meldt in zijn reactie op het concept van het planningsbesluit dat ik hem heb voorgelegd. Ik beschouw de ontwikkeling die door de Gezondheidsraad beschreven wordt als een reële basis om de behoefte aan bijzondere perinatologische zorg te bepalen. De behoefte aan neonatale intensive care wordt bepaald door het aantal pasgeborenen met behoefte aan intensive care en de gemiddelde ligduur. De Gezondheidsraad heeft berekend, uitgaande van een gemiddelde ligduur van rond de 20 dagen en een gemiddeld bedbezettingpercentage van 80, dat er behoefte aan circa 310 plaatsen voor neonatale intensive care is. Een dergelijk grote toename is voor de korte termijn echter niet reëel. Met name het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel vormt een beperkende factor bij capaciteitsuitbreiding. Echter, er dient met kracht naar het oplossen van de krapte gestreefd te worden. Ook wat betreft het aantal benodigde plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en high care voor pasgeborenen, die gerelateerd is aan de neonatale intensive care (in het vervolg post-IC HC genoemd), constateert de Gezondheidsraad dat er te weinig plaatsen zijn. De Gezondheidsraad heeft geraamd dat er behoefte zal zijn aan 250 plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en 211 à 235 plaatsen voor post-IC HC. 2 De wijze waarop in de behoefte wordt voorzien Er zijn momenteel tien centra die met vergunning neonatale intensive care toepassen en die functioneren als centrum voor bijzondere perinatologische zorg. Dit aantal en de spreiding van deze centra over Nederland worden als goed beoordeeld. Het oprichten van een nieuw centrum in Nederland acht ik op dit moment een weinig verantwoorde onderneming. Uitbreiding van het aantal centra vergt niet alleen kostbare materiële voorzieningen maar vooral ook opbouw van de benodigde medische en verpleegkundige expertise. Op grond van artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen besluit ik dan ook dat het huidige aantal van tien centra voor bijzondere perinatologische zorg voor de komende jaren gefixeerd wordt. Dit aantal centra zal daarom de komende jaren moeten voorzien in de toenemende behoefte aan perinatologische zorg voor zover het gaat om neonatale intensive care en derdelijns obstetrische zorg. Om het tekort aan plaatsen voor neonatale intensive care minder nijpend te maken is uitbreiding van het aantal plaatsen in de bestaande centra dus nodig. Over post-IC HC voor pasgeborenen moeten in de regio afspraken worden gemaakt. De centra voor bijzondere perinatologische zorg zullen, in overleg met de andere betrokken partijen, overeenstemming moeten bereiken over de wijze waarop de kraptes voor wat betreft derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC zoveel mogelijk opgelost kunnen worden. Alleen voor de neonatale intensive care is een vergunning vereist. De regelgeving voor de neonatale intensive care wordt met het onderhavige planningsbesluit geactualiseerd. Er wordt voortgegaan op de in 1993 ingeslagen weg van deregulering. Tot nog toe werd het aantal toegelaten plaatsen voor intensive care voor pasgeborenen geregeld middels de vergunning: 157 neonatale intensive care-plaatsen waren toegelaten. Nieuw in het onderhavige planningsbesluit is dat het aantal plaatsen waarover een centrum beschikt, niet meer afhankelijk is van toestemming van de minister. 3 Aanpak De Gezondheidsraad wijst erop dat alles in het werk moet worden gesteld om het huidige capaciteitstekort op te lossen en de capaciteit volledig op de behoefte af te stemmen. Een gedeeltelijke oplossing leidt tot een sub-optimale behandeling van perinatale problemen. Alle middelen dienen te worden gebruikt om de noodzakelijke uitbreiding mogelijk te maken. In dat verband maakt de Gezondheidsraad zich zorgen dat bij de lokale onderhandeling over uitbreiding van de capaciteit het perspectief van een landelijke regie ontbreekt. Daarvoor zou er een meerjarenplan moeten komen, waarin ook het bevorderen van afdoende post-IC HC capaciteit een hoge prioriteit moet krijgen. Ik ben het in deze volstrekt met de Gezondheidsraad eens. Ik heb met de Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken dat zij gezamenlijk de landelijke regie op zich nemen om de noodzakelijke uitbreiding van IC capaciteit voor pasgeborenen en kinderen op een zo kort mogelijke termijn in de ziekenhuizen te doen realiseren. Ik heb een externe organisatiedeskundige ingeschakeld om als waarnemer namens het departement mede invulling te geven aan die regie. De deskundige (die tevens kinderarts is) zal er aan bijdragen dat het tekort aan IC-plaatsen voor pasgeborenen en ernstig zieke kinderen snel wordt aangepakt en de mogelijkheden van transport van ernstig zieke kinderen worden verbeterd. Daarbij zal hij ook de mogelijkheden van de beide algemene ziekenhuizen waar neonatologie plaatsvindt, uitdrukkelijk betrekken. Ik heb hem in het bijzonder gevraagd om waar nodig ondersteunend en entamerend op te treden en daarbij vooral ook aandacht te geven aan een goede coördinatie en afstemming van de verschillende acties die nodig zijn om de zaken grondig aan te pakken. Het gaat om een totaal-aanpak waarbij alle aspecten betrokken worden. Belangrijke factor daarbij is het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel. Zowel de VAZ als de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NVZ (NVZ) hebben in het afgelopen jaar een start gemaakt met een ingrijpende inhaalslag. Die inhaalslag richt zich zowel op een structurele versterking van opleidingen van verpleegkundigen en specialisten als op vergroting van de behandelcapaciteit, in eerste instantie bij de IC's, inclusief neonatologie, maar ook bij bijvoorbeeld OK-faciliteiten. Bij deze aanpak moeten ook de betrokken beroepsgroepen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, betrokken zijn. De organisatiedeskundige dient hierop toe te zien en mij regelmatig verslag te doen van de vorderingen van deze meerjarenaanpak. 4 Bekostiging Eveneens nieuw in dit planningsbesluit is het verband dat gelegd wordt tussen neonatale IC en derdelijns obstetrische zorg en plaatsen voor post-IC HC. In mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 2 mei 2000 constateer ik dat de ontwikkeling van neonatale intensive care naar centra voor bijzondere perinatologische zorg een goede is. Door de koppeling in dit planningsbesluit wordt hieraan recht gedaan: de neonatale IC wordt niet meer als op zichzelf staande zorg gezien. De relatie tussen de drie typen afdelingen bij de centra voor bijzondere perinatologische zorg is zo duidelijk, dat het gewenst is dat dit in de financiering tot uitdrukking komt. Ik zal het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) verzoeken om de beleidsregels voor neonatale intensive care zodanig te herzien, dat ook een vergoeding plaatsvindt van de hoge kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC (de post-IC HC kan binnen of buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg verleend worden) voor zover deze gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care. Voor de overige High Care voor pasgeborenen blijft de huidige financiering bestaan en deze zal dus niet onder de nieuwe beleidsregel vallen. Ook de evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum en dienen in de nieuwe beleidsregel verdisconteerd te zijn. Bij het opstellen van deze beleidsregels is een bijdrage van de beroepsverenigingen noodzakelijk omdat duidelijk moet zijn welke kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care en op welke wijze verrekening plaatsvindt voor post-IC HC indien deze opvang niet in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg wordt verleend. Op deze wijze kan het centrum voor bijzondere perinatologische zorg ook in financieel opzicht als een geheel beschouwd worden. In het lokaal overleg zullen, net als voor het aantal plaatsen voor neonatale intensive care, afspraken gemaakt moeten worden over het aantal plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC. Voldoende plaatsen voor post-IC HC is van groot belang om doorstroming op de neonatale IC mogelijk te maken. 5 Centra Het gaat om de volgende tien centra voor bijzondere perinatologische zorg: I. acht afdelingen in academische ziekenhuizen: 1. Academisch Ziekenhuis Groningen te Groningen; 2. Academisch Ziekenhuis Nijmegen Sint Radboud te Nijmegen; 3. Wilhelmina Kinderziekenhuis (deel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht) te Utrecht; 4. Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam; 5. Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam te Amsterdam; 6. Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden met een afdeling inhet Juliana Kinderziekenhuis (Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag; 7. Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam; 8. Academisch Ziekenhuis Maastricht te Maastricht. II. twee afdelingen in algemene ziekenhuizen: 1. Isala Klinieken, locatie Sophia te Zwolle; 2. Sint Joseph ziekenhuis te Veldhoven. Elk van de huidige tien centra is in het bezit van een vergunning voor de medische verrichting neonatale intensive care als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen. Het centrum voor bijzondere perinatologische zorg van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) neemt een opmerkelijke positie in omdat het is verspreid over twee locaties: het LUMC en het Juliana Kinderziekenhuis (JKZ, Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag. Hierdoor zijn er feitelijk 11 centra. Deze situatie is slechts acceptabel indien gewaarborgd is dat het JKZ daadwerkelijk altijd kan terugvallen op het centrum in het LUMC. Garanties dienen aanwezig te zijn dat op beide locaties voldaan wordt aan de randvoorwaarden en kwaliteitseisen om als centrum voor bijzondere perinatologische zorg te functioneren. Ik wil benadrukken dat het centrum in het LUMC/JKZ een uitzonderingspositie bekleedt en dat ik het niet wenselijk acht dat ook in andere ziekenhuizen door middel van vergelijkbare samenwerkingsverbanden afdelingen voor intensive care voor pasgeborenen worden opgezet. 6 Uitgangspunten voor uitbreiding Uitgangspunten voor de beoordeling van initiatieven voor uitbreiding van de opvangmogelijkheden in perinatologische centra dienen te zijn: - Uitbreiding van capaciteit zal gespiegeld moeten zijn aan de behoefte in de regio: daar waar de knelpunten het grootst zijn zal naar verhouding meer uitbreiding plaats vinden. Landelijke regie op dit punt is essentieel. - Landelijk dient onderlinge samenwerking tussen de centra gewaarborgd te zijn, ook voor wat betreft afspraken over het aanbieden van weinig voorkomende behandelingen, zoals bijvoorbeeld extracorporale membraanoxygenatie (ECMO). Daarbij dienen zij te handelen volgens landelijke behandelprotocollen. Samenwerking met buitenlandse instellingen waar bijzondere perinatologische zorg plaats vindt is nodig om in geval van gebrek aan opvangmogelijkheden in Nederland uit te kunnen wijken. - Een voldoende medische en verpleegkundige formatie om een op de ontwikkeling gerichte zorg te kunnen verlenen moet gerealiseerd zijn. Op ontwikkeling gerichte zorg betekent onder andere dat verpleging en verzorging van ernstig zieke pasgeborenen gericht is op het vermijden van stress. Daarnaast is er aandacht voor het omgevingsklimaat, de ouder-kind relatie en een langdurige begeleiding. Hiervan is uit (Amerikaans) onderzoek gebleken dat dit gunstige gevolgen heeft voor de behandelduur en tevens leidt tot minder stoornissen op lange termijn. - De afdelingen dienen een zodanige omvang te hebben dat behoud van expertise gewaarborgd is. Om ook ervaring op te doen met minder vaak voorkomende IC-indicaties is een bepaald aantal opnamen per jaar nodig. Uitgaande van de berekening van de Gezondheidsraad is de minimaal benodigde grootte voor een neonatale IC-afdeling 14 plaatsen. Met deze omvang is het mogelijk om de medische en verpleegkundige specialistische vaardigheden te verwerven en te onderhouden. - De centra dienen ervoor te zorgen dat evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn plaatsvindt. - De tien centra voor bijzondere perinatologische zorg dienen afspraken over de opvang vast te leggen met de centra voor post-IC HC. Deze uitgangspunten dienen te worden vastgesteld in het lokaal overleg van de betrokken partijen ter zake. 7 Kwaliteit van perinatologische zorg Het spreekt voor zich dat de bij het verlenen van bijzondere perinatologische zorg betrokken beroepsgroepen de kwaliteit van de zorg bewaken. In het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg zijn de centra voor bijzondere perinatologische zorg zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede en verantwoorde zorg. Het Staatstoezicht (de Inspectie voor de Gezondheidszorg) heeft hier een controlerende taak. De volgende uitgangspunten acht ik echter van dermate groot belang dat ik ze hier apart noem: - Het perinatologisch centrum dient deel uit te maken van een ziekenhuis met opleidingsfaciliteiten voor obstetrie en gynaecologie en kindergeneeskunde. Dit dient onder meer als waarborg dat 24 uur per dag ervaren specialisten beschikbaar zijn van bij de behandeling van ernstig zieke pasgeborenen betrokken disciplines. - Het centrum is verantwoordelijk voor de zorg in eigen regio en draagt zorg voor verwijzing en zonodig vervoer van patiënten die niet in het centrum in de eigen regio opgevangen kunnen worden. Omdat sprake is van beperkte opvangmogelijkheden, is interregionale samenwerking noodzakelijk om aan alle pasgeborenen adequate zorg te kunnen bieden. Hieronder valt ook het maken van afspraken voor de post-IC HC (binnen en buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg). - Landelijke samenwerking op het gebied van onderzoek en gevolgen van behandeling op lange termijn tussen de tien perinatologische centra moet gegarandeerd zijn. Onder meer om effectiviteit van nieuwe behandelingen te onderzoeken alsmede de (langdurige) gevolgen van intensive care bij pasgeborenen. Dit is van groot belang om de onzekerheid over behandelingsgevolgen te minimaliseren. - Landelijk moet er samenwerking zijn die uitmondt in behandelprotocollen die voor alle tien centra gelijk zijn. In de behandelprotocollen moet aandacht zijn voor de wijze waarop de ouders bij de besluitvorming over de behandeling worden betrokken. 8 Realisatie Met 'Zorg verzekerd' is een aanpak tot stand gebracht op basis van integrale financiële afspraken waarin ruimte zit voor alle soorten van productie-afspraken, dus ook voor WBMV-voorzieningen. Er is derhalve geen afzonderlijk taakstellend WBMV-kader meer. Alleen ten behoeve van een monitoring van de ontwikkelingen worden de WBMV-afspraken nog afzonderlijk bijgehouden. Voor de centra voor bijzondere perinatologische zorg kan dit geschieden middels informatie van de Nederlandse Zorgautoriteit. Voor dit onderwerp wordt bovendien door de VAZ en ZN een landelijke regie gevoerd. Het `boter bij de vis'-principe houdt in dat lokale verzekeraars met de ziekenhuizen productie-afspraken maken over alle zorg die zij voor de verzekerde nodig achten. Afrekening vindt plaats op basis van hetgeen hiervan daadwerkelijk is gerealiseerd. In dit principe wordt ook de WBMV-productie meegenomen. 20154593617-12-201508-12-2015808199-144256-WJZ20154593617-12-201508-12-2015808199-144256-WJZ01-01-2016 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001
Basiswettenbestand
BWBR0032383/2018-08-01_0/xml/BWBR0032383_2018-08-01_0.xml
Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Gelet op artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen en op artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere medische verrichtingen, Besluit: 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 1 Er bestaat behoefte aan maximaal tien centra voor bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 2 De wijze waarop in de behoefte aan centra voor bijzondere perinatologische zorg kan worden voorzien, de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop de eventuele uitbreiding bij de bestaande centra gerealiseerd wordt, zijn neergelegd in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 3 Voor het uitvoeren van de verrichtingen als bedoeld in artikel 1 gelden de voorwaarden zoals aangegeven in de bijlage bij deze regeling. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 4 1 Het bedrag van de investeringskosten voor apparatuur als bedoeld in artikel 1, onder b, van het Besluit aanwijzing bijzondere verrichtingen ten behoeve van bijzondere perinatologische zorg tot welk bedrag een vergunning niet vereist is, wordt vastgesteld op € 9.075.604,32 per afzonderlijk apparaat. 2 Tot en met 31 december 2001 bedraagt het in het eerste lid genoemde bedrag f 20 miljoen. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 5 Het Planningsbesluit neonatale intensive care 1993 wordt ingetrokken. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 6 Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Artikel 7 Deze regeling wordt aangehaald als: Planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Deze regeling zal met bijbehorende bijlage en toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, E. Borst-Eilers. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001 Bijlage bij het planningsbesluit bijzondere perinatologische zorg In deze bijlage is het aantal perinatologische centra waar neonatale intensive care mag plaatsvinden, aangegeven, alsmede de spreiding van deze centra over Nederland en de manier waarop uitbreiding van de capaciteit bij de bestaande afdelingen voor neonatale intensive care gerealiseerd moet worden. Een centrum voor bijzondere perinatologische zorg bestaat behalve uit een afdeling voor intensive care voor pasgeborenen uit een afdeling voor derdelijns obstetrische zorg. Dit is de verloskundige afdeling die voorafgaat aan de neonatologische IC. Het centrum zorgt daarnaast voor high care opvang voor pasgeborenen die gerelateerd is aan de neonatale intensive care, de post-IC HC, in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg of in een ander ziekenhuis. Evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum. 1 Behoefte In het advies van de Gezondheidsraad (Intensive Care rond de geboorte, april 2000) wordt geconstateerd dat het aantal kinderen dat behoefte heeft aan intensive care na de geboorte, momenteel op ongeveer 4.500 per jaar ligt. De Gezondheidsraad concludeert in zijn advies eveneens dat een ernstig tekort aan intensive care plaatsen voor pasgeboren bestaat. Een verlaging van het aantal pasgeborenen met IC-behoefte is niet waarschijnlijk. Demografische ontwikkelingen leiden tot een toename van het percentage geboortes, van ongeveer 2,2 nu naar 2,4 in 2005, waarbij opname op de neonatale IC-afdeling noodzakelijk is. Bovendien blijkt het aantal geboortes niet af te nemen, zoals aanvankelijk werd verondersteld, maar toe te nemen, zoals de Gezondheidsraad meldt in zijn reactie op het concept van het planningsbesluit dat ik hem heb voorgelegd. Ik beschouw de ontwikkeling die door de Gezondheidsraad beschreven wordt als een reële basis om de behoefte aan bijzondere perinatologische zorg te bepalen. De behoefte aan neonatale intensive care wordt bepaald door het aantal pasgeborenen met behoefte aan intensive care en de gemiddelde ligduur. De Gezondheidsraad heeft berekend, uitgaande van een gemiddelde ligduur van rond de 20 dagen en een gemiddeld bedbezettingpercentage van 80, dat er behoefte aan circa 310 plaatsen voor neonatale intensive care is. Een dergelijk grote toename is voor de korte termijn echter niet reëel. Met name het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel vormt een beperkende factor bij capaciteitsuitbreiding. Echter, er dient met kracht naar het oplossen van de krapte gestreefd te worden. Ook wat betreft het aantal benodigde plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en high care voor pasgeborenen, die gerelateerd is aan de neonatale intensive care (in het vervolg post-IC HC genoemd), constateert de Gezondheidsraad dat er te weinig plaatsen zijn. De Gezondheidsraad heeft geraamd dat er behoefte zal zijn aan 250 plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en 211 à 235 plaatsen voor post-IC HC. 2 De wijze waarop in de behoefte wordt voorzien Er zijn momenteel tien centra die met vergunning neonatale intensive care toepassen en die functioneren als centrum voor bijzondere perinatologische zorg. Dit aantal en de spreiding van deze centra over Nederland worden als goed beoordeeld. Het oprichten van een nieuw centrum in Nederland acht ik op dit moment een weinig verantwoorde onderneming. Uitbreiding van het aantal centra vergt niet alleen kostbare materiële voorzieningen maar vooral ook opbouw van de benodigde medische en verpleegkundige expertise. Op grond van artikel 5 van de Wet op bijzondere medische verrichtingen besluit ik dan ook dat het huidige aantal van tien centra voor bijzondere perinatologische zorg voor de komende jaren gefixeerd wordt. Dit aantal centra zal daarom de komende jaren moeten voorzien in de toenemende behoefte aan perinatologische zorg voor zover het gaat om neonatale intensive care en derdelijns obstetrische zorg. Om het tekort aan plaatsen voor neonatale intensive care minder nijpend te maken is uitbreiding van het aantal plaatsen in de bestaande centra dus nodig. Over post-IC HC voor pasgeborenen moeten in de regio afspraken worden gemaakt. De centra voor bijzondere perinatologische zorg zullen, in overleg met de andere betrokken partijen, overeenstemming moeten bereiken over de wijze waarop de kraptes voor wat betreft derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC zoveel mogelijk opgelost kunnen worden. Alleen voor de neonatale intensive care is een vergunning vereist. De regelgeving voor de neonatale intensive care wordt met het onderhavige planningsbesluit geactualiseerd. Er wordt voortgegaan op de in 1993 ingeslagen weg van deregulering. Tot nog toe werd het aantal toegelaten plaatsen voor intensive care voor pasgeborenen geregeld middels de vergunning: 157 neonatale intensive care-plaatsen waren toegelaten. Nieuw in het onderhavige planningsbesluit is dat het aantal plaatsen waarover een centrum beschikt, niet meer afhankelijk is van toestemming van de minister. 3 Aanpak De Gezondheidsraad wijst erop dat alles in het werk moet worden gesteld om het huidige capaciteitstekort op te lossen en de capaciteit volledig op de behoefte af te stemmen. Een gedeeltelijke oplossing leidt tot een sub-optimale behandeling van perinatale problemen. Alle middelen dienen te worden gebruikt om de noodzakelijke uitbreiding mogelijk te maken. In dat verband maakt de Gezondheidsraad zich zorgen dat bij de lokale onderhandeling over uitbreiding van de capaciteit het perspectief van een landelijke regie ontbreekt. Daarvoor zou er een meerjarenplan moeten komen, waarin ook het bevorderen van afdoende post-IC HC capaciteit een hoge prioriteit moet krijgen. Ik ben het in deze volstrekt met de Gezondheidsraad eens. Ik heb met de Vereniging Academische Ziekenhuizen (VAZ) en Zorgverzekeraars Nederland (ZN) afgesproken dat zij gezamenlijk de landelijke regie op zich nemen om de noodzakelijke uitbreiding van IC capaciteit voor pasgeborenen en kinderen op een zo kort mogelijke termijn in de ziekenhuizen te doen realiseren. Ik heb een externe organisatiedeskundige ingeschakeld om als waarnemer namens het departement mede invulling te geven aan die regie. De deskundige (die tevens kinderarts is) zal er aan bijdragen dat het tekort aan IC-plaatsen voor pasgeborenen en ernstig zieke kinderen snel wordt aangepakt en de mogelijkheden van transport van ernstig zieke kinderen worden verbeterd. Daarbij zal hij ook de mogelijkheden van de beide algemene ziekenhuizen waar neonatologie plaatsvindt, uitdrukkelijk betrekken. Ik heb hem in het bijzonder gevraagd om waar nodig ondersteunend en entamerend op te treden en daarbij vooral ook aandacht te geven aan een goede coördinatie en afstemming van de verschillende acties die nodig zijn om de zaken grondig aan te pakken. Het gaat om een totaal-aanpak waarbij alle aspecten betrokken worden. Belangrijke factor daarbij is het opleiden van voldoende medisch en verpleegkundig personeel. Zowel de VAZ als de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen NVZ (NVZ) hebben in het afgelopen jaar een start gemaakt met een ingrijpende inhaalslag. Die inhaalslag richt zich zowel op een structurele versterking van opleidingen van verpleegkundigen en specialisten als op vergroting van de behandelcapaciteit, in eerste instantie bij de IC's, inclusief neonatologie, maar ook bij bijvoorbeeld OK-faciliteiten. Bij deze aanpak moeten ook de betrokken beroepsgroepen, waaronder de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie, betrokken zijn. De organisatiedeskundige dient hierop toe te zien en mij regelmatig verslag te doen van de vorderingen van deze meerjarenaanpak. 4 Bekostiging Eveneens nieuw in dit planningsbesluit is het verband dat gelegd wordt tussen neonatale IC en derdelijns obstetrische zorg en plaatsen voor post-IC HC. In mijn brief aan de voorzitter van de Tweede Kamer d.d. 2 mei 2000 constateer ik dat de ontwikkeling van neonatale intensive care naar centra voor bijzondere perinatologische zorg een goede is. Door de koppeling in dit planningsbesluit wordt hieraan recht gedaan: de neonatale IC wordt niet meer als op zichzelf staande zorg gezien. De relatie tussen de drie typen afdelingen bij de centra voor bijzondere perinatologische zorg is zo duidelijk, dat het gewenst is dat dit in de financiering tot uitdrukking komt. Ik zal het College Tarieven Gezondheidszorg (CTG) verzoeken om de beleidsregels voor neonatale intensive care zodanig te herzien, dat ook een vergoeding plaatsvindt van de hoge kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC (de post-IC HC kan binnen of buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg verleend worden) voor zover deze gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care. Voor de overige High Care voor pasgeborenen blijft de huidige financiering bestaan en deze zal dus niet onder de nieuwe beleidsregel vallen. Ook de evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn behoren tot de zorgtaak van het centrum en dienen in de nieuwe beleidsregel verdisconteerd te zijn. Bij het opstellen van deze beleidsregels is een bijdrage van de beroepsverenigingen noodzakelijk omdat duidelijk moet zijn welke kosten voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC gerelateerd zijn aan de neonatale intensive care en op welke wijze verrekening plaatsvindt voor post-IC HC indien deze opvang niet in het centrum voor bijzondere perinatologische zorg wordt verleend. Op deze wijze kan het centrum voor bijzondere perinatologische zorg ook in financieel opzicht als een geheel beschouwd worden. In het lokaal overleg zullen, net als voor het aantal plaatsen voor neonatale intensive care, afspraken gemaakt moeten worden over het aantal plaatsen voor derdelijns obstetrische zorg en post-IC HC. Voldoende plaatsen voor post-IC HC is van groot belang om doorstroming op de neonatale IC mogelijk te maken. 5 Centra Het gaat om de volgende tien centra voor bijzondere perinatologische zorg: I. acht afdelingen in academische ziekenhuizen: 1. Academisch Ziekenhuis Groningen te Groningen; 2. Academisch Ziekenhuis Nijmegen Sint Radboud te Nijmegen; 3. Wilhelmina Kinderziekenhuis (deel van het Universitair Medisch Centrum Utrecht) te Utrecht; 4. Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit te Amsterdam; 5. Academisch Medisch Centrum Universiteit van Amsterdam te Amsterdam; 6. Leids Universitair Medisch Centrum te Leiden met een afdeling inhet Juliana Kinderziekenhuis (Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag; 7. Academisch Ziekenhuis Rotterdam/Sophia Kinderziekenhuis te Rotterdam; 8. Academisch Ziekenhuis Maastricht te Maastricht. II. twee afdelingen in algemene ziekenhuizen: 1. Isala Klinieken, locatie Sophia te Zwolle; 2. Sint Joseph ziekenhuis te Veldhoven. Elk van de huidige tien centra is in het bezit van een vergunning voor de medische verrichting neonatale intensive care als bedoeld in artikel 2 van de Wet op de bijzondere medische verrichtingen. Het centrum voor bijzondere perinatologische zorg van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) neemt een opmerkelijke positie in omdat het is verspreid over twee locaties: het LUMC en het Juliana Kinderziekenhuis (JKZ, Stichting Samenwerkende Ziekenhuizen Juliana Kinderziekenhuis/Rode Kruis Ziekenhuis) te Den Haag. Hierdoor zijn er feitelijk 11 centra. Deze situatie is slechts acceptabel indien gewaarborgd is dat het JKZ daadwerkelijk altijd kan terugvallen op het centrum in het LUMC. Garanties dienen aanwezig te zijn dat op beide locaties voldaan wordt aan de randvoorwaarden en kwaliteitseisen om als centrum voor bijzondere perinatologische zorg te functioneren. Ik wil benadrukken dat het centrum in het LUMC/JKZ een uitzonderingspositie bekleedt en dat ik het niet wenselijk acht dat ook in andere ziekenhuizen door middel van vergelijkbare samenwerkingsverbanden afdelingen voor intensive care voor pasgeborenen worden opgezet. 6 Uitgangspunten voor uitbreiding Uitgangspunten voor de beoordeling van initiatieven voor uitbreiding van de opvangmogelijkheden in perinatologische centra dienen te zijn: - Uitbreiding van capaciteit zal gespiegeld moeten zijn aan de behoefte in de regio: daar waar de knelpunten het grootst zijn zal naar verhouding meer uitbreiding plaats vinden. Landelijke regie op dit punt is essentieel. - Landelijk dient onderlinge samenwerking tussen de centra gewaarborgd te zijn, ook voor wat betreft afspraken over het aanbieden van weinig voorkomende behandelingen, zoals bijvoorbeeld extracorporale membraanoxygenatie (ECMO). Daarbij dienen zij te handelen volgens landelijke behandelprotocollen. Samenwerking met buitenlandse instellingen waar bijzondere perinatologische zorg plaats vindt is nodig om in geval van gebrek aan opvangmogelijkheden in Nederland uit te kunnen wijken. - Een voldoende medische en verpleegkundige formatie om een op de ontwikkeling gerichte zorg te kunnen verlenen moet gerealiseerd zijn. Op ontwikkeling gerichte zorg betekent onder andere dat verpleging en verzorging van ernstig zieke pasgeborenen gericht is op het vermijden van stress. Daarnaast is er aandacht voor het omgevingsklimaat, de ouder-kind relatie en een langdurige begeleiding. Hiervan is uit (Amerikaans) onderzoek gebleken dat dit gunstige gevolgen heeft voor de behandelduur en tevens leidt tot minder stoornissen op lange termijn. - De afdelingen dienen een zodanige omvang te hebben dat behoud van expertise gewaarborgd is. Om ook ervaring op te doen met minder vaak voorkomende IC-indicaties is een bepaald aantal opnamen per jaar nodig. Uitgaande van de berekening van de Gezondheidsraad is de minimaal benodigde grootte voor een neonatale IC-afdeling 14 plaatsen. Met deze omvang is het mogelijk om de medische en verpleegkundige specialistische vaardigheden te verwerven en te onderhouden. - De centra dienen ervoor te zorgen dat evaluatie van de zorg en de gevolgen van de behandeling op de lange termijn plaatsvindt. - De tien centra voor bijzondere perinatologische zorg dienen afspraken over de opvang vast te leggen met de centra voor post-IC HC. Deze uitgangspunten dienen te worden vastgesteld in het lokaal overleg van de betrokken partijen ter zake. 7 Kwaliteit van perinatologische zorg Het spreekt voor zich dat de bij het verlenen van bijzondere perinatologische zorg betrokken beroepsgroepen de kwaliteit van de zorg bewaken. In het kader van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg zijn de centra voor bijzondere perinatologische zorg zelf verantwoordelijk voor het aanbieden van kwalitatief goede en verantwoorde zorg. De Inspectie gezondheidszorg en jeugd heeft hier een controlerende taak. De volgende uitgangspunten acht ik echter van dermate groot belang dat ik ze hier apart noem: - Het perinatologisch centrum dient deel uit te maken van een ziekenhuis met opleidingsfaciliteiten voor obstetrie en gynaecologie en kindergeneeskunde. Dit dient onder meer als waarborg dat 24 uur per dag ervaren specialisten beschikbaar zijn van bij de behandeling van ernstig zieke pasgeborenen betrokken disciplines. - Het centrum is verantwoordelijk voor de zorg in eigen regio en draagt zorg voor verwijzing en zonodig vervoer van patiënten die niet in het centrum in de eigen regio opgevangen kunnen worden. Omdat sprake is van beperkte opvangmogelijkheden, is interregionale samenwerking noodzakelijk om aan alle pasgeborenen adequate zorg te kunnen bieden. Hieronder valt ook het maken van afspraken voor de post-IC HC (binnen en buiten het centrum voor bijzondere perinatologische zorg). - Landelijke samenwerking op het gebied van onderzoek en gevolgen van behandeling op lange termijn tussen de tien perinatologische centra moet gegarandeerd zijn. Onder meer om effectiviteit van nieuwe behandelingen te onderzoeken alsmede de (langdurige) gevolgen van intensive care bij pasgeborenen. Dit is van groot belang om de onzekerheid over behandelingsgevolgen te minimaliseren. - Landelijk moet er samenwerking zijn die uitmondt in behandelprotocollen die voor alle tien centra gelijk zijn. In de behandelprotocollen moet aandacht zijn voor de wijze waarop de ouders bij de besluitvorming over de behandeling worden betrokken. 8 Realisatie Met 'Zorg verzekerd' is een aanpak tot stand gebracht op basis van integrale financiële afspraken waarin ruimte zit voor alle soorten van productie-afspraken, dus ook voor WBMV-voorzieningen. Er is derhalve geen afzonderlijk taakstellend WBMV-kader meer. Alleen ten behoeve van een monitoring van de ontwikkelingen worden de WBMV-afspraken nog afzonderlijk bijgehouden. Voor de centra voor bijzondere perinatologische zorg kan dit geschieden middels informatie van de Nederlandse Zorgautoriteit. Voor dit onderwerp wordt bovendien door de VAZ en ZN een landelijke regie gevoerd. Het `boter bij de vis'-principe houdt in dat lokale verzekeraars met de ziekenhuizen productie-afspraken maken over alle zorg die zij voor de verzekerde nodig achten. Afrekening vindt plaats op basis van hetgeen hiervan daadwerkelijk is gerealiseerd. In dit principe wordt ook de WBMV-productie meegenomen. 20183724206-07-201829-06-20181362511-177820201822420-07-201804-07-201801-08-2018Treedt in werking op het tijdstip waarop de Wijzigingswet op het terrein van de volksgezondheid inzake fusie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg tot Inspectie gezondheidszorg en jeugd (Stb. 2018/94) in werking treedt. 200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/2192014200117511-09-200106-07-2001CSZ/ZT/219201413-09-2001
Basiswettenbestand