identifier
string
collection
string
open_type
string
license
string
date
float64
title
string
creator
string
language
string
language_type
string
word_count
int64
token_count
int64
text
string
__index_level_0__
int64
MMKB10:000988002:mpeg21_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Bijvoegsel tot het Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden; inhoudende alle besluiten, resolutie\u0308n, dispositie\u0308n, decisie\u0308n, reglementen, enz. ..., 1882, 01-01-1882
null
Dutch
Spoken
8,045
17,750
Hardenberg. Kadastrale gemeenten: Avereest, Gramsbergen, Hardenberg (Stad) en Hardenberg (Ambt). Ommen. Kadastrale gemeenten: den Ham, Ommen (Stad) en Ommen (Ambt). Schattingsdistrict Hengelo. Onderdeelen. Hengelo. Kadastrale gemeenten: Borne, Delden (Stad), Delden (Ambt), Haaksbergen en Hengelo. Ootmarsum. Kadastrale gemeenten: Denekamp, Ootmarsum, Tubbergen en Weerselo. Enschedé. Kadastrale gemeenten: Enschedé, Lonueker, Losser en Oldenzaal. Provincie GELDERLAND. Schattingsdistrict ARNHEM. Onderdeelen. Arnhem. Kadastrale gemeenten: Arnhem; Dieren, Rheden en Velp (burg. gemeente Bheden); Oosterbeek (burg. gemeente Renkum, gedeeltelijk); Rozendaal. Beekbergen. Kadastrale gemeenten: Beekbergen (burg. gemeente Apeldoorn, gedeeltelijk); Otterlo (burg. gemeente Ede, gedeeltelijk). Apeldoorn. Kadastrale gemeente: Apeldoorn (burg. gemeente Apeldoorn, gedeeltelijk). Waeeningen. Kadastrale gemeenten: Bennekom, Ede en Veeneudaal (burg. gemeente Ede, gedeeltelijk); Doorwerth ; Renkum (burg. gemeeute Renkum, gedeeltelijk); Wageningen. Brummen. Kadastrale gemeenten: Brummen en "alle (burg. gemeeute Brummen); Nijbroek, Twello, Voorts en Wilp (burg. gemeeute Voorts). Schatting&district HARDERWIJK. Onderdeelen. H a r d e r w ij k. Kadastrale gemeenten: Ermelo en Nunspeet (burg. gemeente gemt.enten . Barneveld en Garderen (burg. gemeente Barneveld, gedeeltelijk); Lunteren (burg. gemeente Ede, gedeeltelijk); Scherpenzeel. . en Hat tem. Kadastrale gemeenten: Doornspijk, Elburg, Hattem en ^N^jTerk. Kadastrale gemeenten: Hoevelaken, Nijkerk, Putten; Voorthuizen (burg. gemeeute Barneveld, gedeeltelijk). Epe en Oene, Kadastrale gemeenten: Epe en Oene en A aassen (burg. gemeeute Epe); Heerde en Veessen (burg. gemeente Heerde). Schattingsdistrict NIJMEGEN. Onderdeelen. Nijmegen. Kadastrale gemeenten: Balgoij, Groesbeek, Hatert; Neerbosch, Nijmegen en Heumen (burg. gemeeute Nijmegen); Lenth, Ooij en Ubbergen (burg. gemeente Ubbergen); Milligen; Neerasselt en Overasselt (burg. gemeente Overasselt); Wijchen (burg. gemeente ^'Sla't. gemeenten : Angeren, Bemmel, Doornenburg en Ressen Ibur». gemeente Bemmel); Dodewaard eu Hien (burg. gemeente Dodewaard)'; Driel, Heteren en Randwijk (burg. gemeente Heieren); Elden, Eist en Leut (burg. gemeente Eist); Gent; Hemmen, Herv Slijk Ewijk, Valburg en Zetten (burg. gemeente Valbu^'Hu's^' Oulenbore. Kadastrale gemeenten: Beesd, Beusichem, Buu mals n Culenborg; Deil en Gellieum (burg. gemeente Dei); Est en Sp^D, G.Td.»™to, Haaften, H.r.ijn.n; V.re» e« D.l.m (b»,5. Alphen, App.lt™ .. fburo- "emeente Appeltern); Afferden, Druten en Puiflgk (burg. gemeente Druteu); Batenburg; Bergharen en Hernen (burg. gemeente Bur" haren); Beuuingen en Weurt (burg. gemeente Beuningen); Dreumel, Kwifk Winssen (burg. gemeente Ewijk); Heerenwaarden; Horssen, Leeuwen en VVaniel (burg. gemeente Wamel); Niftrik (burg. gemeente W ïjchen, gemefnlen . Avezatheu en Zoelen (burg. gemeente Zoelen)• Buren; Drumpt en Wadenoijen (burg. gemeente! Wadenogen); Fehteld en Och en (burg. gemeente Echteld); Eek en Wiel en Maunk £eM.U) , Ommeren (b»'S- Liènden); Kesteren, Lede en Oudewaard en Opheusdeu (burg. gemeente Kesteren); Ophemert, Tiel; Varik en Heesselt en IJzendoorii (burg. gemeente Varik). Zalt-Bommel. Kadastrale gemeenten: Aalst en Pouderoijen (burg. gemeente Pouderijen); Ammerzoden, Brakel, Driel, Gameren, Hedel, Hunvenen, Kerkwijk, Nederhemert, Rossum, Zalt-Bommel en Zuilichem. Schattingsdistrict ZUTPI1EN. Onderdeelen. Zutphen. Kadastrale gemeenten: Almen, Gorssel en Kring van Dorth (burg. gemeente Gorssel); Steenderen, Warnsveld en Zutphen. G r o e n 1 o. Kadastrale gemeenten : Beltrum en Eibergen (burg. gemeente Eibergen); Groenlo, Lichtenvoorde en Neede. Lochem. Kadastrale gemeenten: Borculo en Geesteren (burg. gemeente Borculo); Laren en Verwolde (burg. gemeente Laren); Lochem. Winterswijk. Kadastrale gemeenten: Aalten en Bredevoort (burgt gemeente Aalten); Dinxperlo en Winterswijk. Schattingsdistrict DOESB URG, Onderdeelen. Doesburg. Kadastrale gemeenten: Aerdt, Herwen en Lobith en Spijk (burg. gemeente Herwen en Aerdt); Angerlo en Bahr en Lathem (burg. gemeente Angerlo): Didam, Doesburg; Duiven en Goessen en 't Loo (burg. gemeente Duiven); Oud-Zevenaar en Stad-Zevenaar (burg. gemeente Zevenaar); Pannerden en Westervoort. Doetinchem. Kadastrale gemeenten: Doetinchem (Stad), Doetinchem (Ambt); Hummelo en Keppel (burg. gemeente Hummelo): Wehl en Zelhem. 'sHeerenberg. Kadastrale gemeenten: Etten en Gendringen (burg. gemeente Gendringen); 's Heerenberg en Zeddam (burg. gemeente Bergh); Varsseveld en Wisch (burg. gemeente Wisch). Hengelo. Kadastrale gemeenten: Hengelo, Vorden en Ruurlo, Provincie UTBECHT. Schattingsdistrict UTRECHT. Onderdeelen. Utrecht. Kadastrale gemeenten : Abstede, Catharijue, Lauwerecht, Tolsteeg en Utrecht (burg;, gemeente Utrecht); 's Gravesloot, KamerikHoutdijken, Kamerik-Mijzijde en Teckop (burg. gemeente Kamerik); Haarzuilen, Kockengen, Laagnieuwkoop; Maarssen en Maarssenbroek (burg. gemeente Maarssen); Maartensdijk, Vleuten, Zegveld en Zuijlen. IJ ssel steil). Kadastrale gemeenten: Achthoven, Linschoten en Wulverhorst (burg. gemeente Linschoten); Benschop; Cabauw, WilligeLangerak en Zevender (burg. gemeente Willige-Langerak) ; Geverskop en Harmeien (burg. gemeente Harmeien); Hoenkoop, Jaarsveld, Lopik, Montfoort; Noord-Polsbroek en Zuid-Polsbroek (burg. gemeeute Polsbroek) ; Snelrewaard, Veldhuizen, Willeskop en IJsselstein. W ij k-b ij-Duurstede. Kadastrale gemeenten: Bunnik en Rhijnauwen (burg. gemeente Bunnik); Cotheu; Houten, Oud-Wulven en Schonauwen (burg. gemeente Houten); Jutphaas, Langbroek, Odijk, Oudenrijn, Schalkwijk; Sterkenbur? (burg. gemeente Driebergen, gedeeltelijk) ; Tuil en 't Waal, Vreeswijk, Werkhoven en Wyk-bij-Duurstede. Breukelen. Kadastrale gemeenten: Abcoude-Baambrugge, Abcoude-Proostdy, Achttienhoven; Breukelen-Nijenrode en Portengen (burg. gemeente Breukelen-Nijenrode); Breukelen-St. Pieters, Loeuen, Loenersloot, Loosdrecht, Maarsseveen, Mijdrecht, Nigtevecht; Oudhuizen eu Wiluis (burg. gemeente Wilnis); Ruwiel, Tienhoven; Yinkeveen en Waverveen (burg. gemeente Vinkeveen en Waverveen); Vreeland en Westbroek. Schattingsdistrict AMERSFOORT. Onderdeelen. Amersfoort. Kadastrale gemeenten: Amersfoort, Bunschoten ; Duits en Hoogland (burg. gemeente Hoogland); Eemnes, Leusdeu en Stoulenburg. Zeist. Kadastrale gemeenten: Baarn en de Vuurtsche (burg. gemeente Baarn); de Bilt, Doorn; Driebergen en Rijsenburg (burg. gemeente Driebergen, gedeeltelijk); Soest en Zeist. Rh enen. Kadastrale gemeenten: Amerongen; Darthuizen en Leersum (burg gemeente Leersum); Maarn, Renswoude, Rhenen, Veeuendaal en Woudenberg. Provincie NOORD-HOLLAND. Schuttingsdistrict SCHA GEN. Onderdeelen. S c h a g e n. Kadastrale gemeenten.- Anna-Paulowna, Barsingerhorn, Callantsoog , Helder , Petten , Schagen , Wieringen , Wieringerwaard , Winkel en Zijpe. Heerhugowaard. Kadastrale gemeenten : Broek-op-Langedijk, Hareukarspel; Heerhugowaard (burg. gemeente Heerhugowaard, gedeeltelijk) ; Koedijk, Nieuwe-Niedorp, Noordseharwoude , Oude-Niedorp , Oudkarspel, Sint-Maarten, Sint-Pancras, Warmenhuizen en Zuidscharwoude. * Hoorn. Kadastrale gemeenten : Andijk , Blokker , Boveukarspel, Enkhuizen, Grootebroek, Hoogkarspel, Hoorn, Schellinkhout, Urk, Venhuizen, Westwoud eu Wijdenes. Texel. Kadastrale gemeenten : Terschelling, Texel en Vlieland. M e d e m b 1 i k. Kadastrale gemeenten : Abbekerk, Berkhout, Hensbroek, Hoogwoud, Medemblik, Midwoud, Nibbikswoud, Obdam, Opmeer, Opperdoes, Spanbroek, Sijbekarspel, Twisk; Veenhuizen (burg. gemeente Heerhugowaard, gedeeltelijk); Wervershoof, Woguum en Zwaag. Schattingsdistrict HAARLEM. Onderdeelen. Haarlem. Kadastrale gemeenten: Bennebroek; Berkenrode en Heemstede (burg. gemeente Heemstede); Bloemendaal, Haarlem; Haarlemraerliede, Houtrijk en Polanen, Spaarnwoude en Zuid-Sehalkwijk (burg. gemeente Haarlemmerliede en Spaarnwoude); Schoten, Spaarndam, Velzen en Zandvoort. Alkmaar. Kadastrale gemeenten : Alkmaar, Bergen , Beverwijk , Castricum , Egmond-aan-zee ; Egmond-binnen en Wimmenum (burg. gemeente Egmond-binnen); Groet en Schoorl (burg. gemeente Schoorl); Heemskerk, Heiloo, Limmen en Wijk-aan-zee-en-duin. Beemster. Kadastrale gemeenten: Akersloot, Avenhorn, Beemster, Beets, Graft, Kwadijk , Middelie, Oosthuizen, Oterleek, Oudendijk, Oudorp, Rijp, Schermerhom, Uraem, Warder en Zuid- en Noordschermer. Zaandam. Kadastrale gemeenten: Assendelft, Jisp, Koog-aan-deZaan, Krommenie, Oostzaan, Uitgeest, Westzaan, Wormer, Wormerveer, Zaaudam en Zaandijk. Edam. Kadastrale gemeenten: Broek-iu-Waterland, Buiksloot, Edam, Ilpendam, Katwoude, Landsmeer, Marken, Monnikendam, Nieuwendam, Purmerend; Ransdorp en Sehelliugvvoude (burg. gemeente Ransdorp); Wijdewormer. Schattingsdistrict AMSTERDAM. Onderdeelen. Amsterdam. Kadastrale gemeenten : Amsterdam, Diemen; Nieuweramstel en Rietwijk (burg. gemeente Nieuweramstel); Ouderamstel , Sloten en Watergraafsmeer. Naarden. Kadastrale gemeenten: Ankeveen, Blaricum, Bussum, 's Graveland, Hilversum, Huizen, Kortenhoef, Laren, Muiden, Naarden, Nederhorst-den-Berg, Weesp en Weesperkarspel. Haarlemmermeer. Kadastrale gemeenten: Aalsmeer, Haarlemmermeer en Uithoorn. Provincie ZUID-HOLLAND. Schattingsdistrict 'S GRAVENHAGE. Onderdeelen. 's G r a v e n li a g e. Kadastrale gemeenten: 's Gravenhage, 's Gravesande, de Lier, Loosduinen, Monster, Naaldwijk, Rijswijk enVateringen. Delft. Kadastrale gemeenten : Delfshaven , Delft; Groeneveld en Hof-van-Delft (burg. gemeente Hof-van-Delft); Hodenpijl, Schipluiden en St. Maartensregt (burg. gemeente Schipluiden); Kethel en Spaland, Maasland, Maassluis, Nootdorp, Pijnacker, Schiedam, Vlaardingen • Vlaardinger-Ambacht, Zouteveen en Vrijenban (burg. gemeente VÏaardinger-Ambacht. Leiden. Kadastrale gemeenten ■. Hillegom en de Vennip (burg. gemeente Hillegom); Katwijk, Leiden, Lisse, Noordwijk, Noordwijkerhout, Oegstgeest, Rijnsburg, Sassenheim, Yalkeuburg, Voorhout, Warmond en Wassenaar. Schattingsdistrict ROTTERDAM. Onderdeelen. Rotterdam. Kadastrale gemeenten: Bergschenhoek; Berkel en Rodenrijs en Tempel (burg. gemeente Berkel en Rodenrijs); Capelleaan-den-IJssel, Hillegersberg, Kralingen, Moordrecht, Nieuwerkerkaan-deu-IJssel, Overschie, Rotterdam, Schiebroek; Waddinxveen en Zuid-Waddinxveen (burg. gemeente Waddinxveen); Zevenhuizen. Gouda. Kadastrale gemeenten: Alphen, Barwoutswaarder, Bodegrave, Boskoop, Gouda; Hekendorp en Oudekoop (burg. gemeente Hekendorp); Langeruigeweide; Middelburg, Reeuwijk en Sluipwijk (burg. gemeente Reeuwijk); Oudewater, Papekop Rietveld, Waardér, Woerden en Zwammerdam. Zoetermeer. Kadastrale gemeenten: Benthuizen en Hoogeveen (burg. gemeente Benthuizen); Bleiswijk , Hazerswoude, Moercapelle , Stompwijk , Veur , Voorburg , Voorschoten , Zegwaart, Zoetermeer en' Zoeterwoude. Woubrugge. Kadastrale gemeenten: Aarlanderveen; Achttienhoven en Nieuwkoop (burg. gemeenten Nieuwkoop); Alkenade en Vrijeen Lage Boekhors (burg. gemeente Alkemade); Hoogmade Jen Woubrugge0(burg. gemeente Woubrugge); Koudekerk, Leiderdorp, Lcimuiden, Nieuwveen, Oudshoorn, Rijusaterwoude, ïer Aar en Zevenhoven. Schattingsdistrict DORDRECHT. Onderdeelen. Gorinchem. Kadastrale gemeenten: Alblasserdam; Bleskensgraaf en Hofwegen (burg. gemeente Bleskensgraaf en Hofwegen); Brandwijk, Dordrecht; Dubbeldam eu Wieldrecht (burg. (gemeente Dubbeldam); Giessendam, Giesaeu-Nieuwkerk, Gorinchem, Hardinxveld; Laag-Blokland en Ottoland (burg. gemeente Ottolaud); Molenaarsgraaf; Nederslingeland en Peursum (burg. gemeente Peursum); Nieuw-Lekkerland, Oud-Alblas, Papendrecht, Schelluinen, Sliedrecht, Streefkerk en Wijngaarden. V i a n e n. Kadastrale gemeenten : Ameide, Arkel, Asperen, Everdingen, Goudriaan, Groot-Ammers, Hagestein, Hei- en Boeicop; Henkelum en Spijk (burg, gemeente Heukelum); Hoogblokland, Hoornaar, Kedichem, Langerak, Leerbroek, Leerdam, Lexmond, Meerkerk, Nieuwland, Nieuwpoort, Noordeloos, Schoonrewoerd, Tienhoven en Vianen. Schoonhoven. Kadastrale gemeenten: Ammerstol; Bergambacht en Zuidbroek (burg. gemeente Bergambacht); Berkenwoude, Gouderak, Haastrecht, Krimpen-aan-de-Lek; Krimpen-aan den-IJssel en Stormpolder (burg. gemeente Krimpen-aan-den-IJssel); Lekkerkerk, Ouderkerkaan-den-IJssel, Schoonhoven, Stolwijk en Vlist. Schuttingsdistrict BRIELLE. Onderdeelen. Brielle. Kadastrale gemeenten: Abbenbroek; Biert, Geervliet en Simonshaven (burg. gemeente Geervliet); Brielle, Heenvliet, Hekelingen, Hellevoetsluis; Naters en Rockanje (burg. gemeente Rockanje); Nieuwenhoorn ; Nieuw-Helvoet en O. en N. Struiten (burg. gemeente NieuwHelvoet); Oostvoorne, Oudenhoorn, Rozenburg, Spijkenisse, Vierpolders, Zuidland en Zwartewaal. Oud-Be ij erland. Kadastrale gemeenten: Goidschalxoord en Heineoord); Goudswaard, 's Gravendeel, Klaaswaal, Maasdam, Mijnsheerenland, Nieuw-Beijerland, Numausdorp, Oud-Beijerland, Piershil, Puttershoek; Strijen en Strijensas (burg. gemeente Strijen); Westmaas en Zuid-Beijerland. IJsselmonde. Kadastrale gemeenten: Charlois en Katendrecht (burg. gemeente Charlois); Groote-Lindt, Hr. Oudelandsch Ambacht en Kijfhoek (burg. gemeente Groote-Lindt); Heerjansdam en Kleine-Lindt (burg. gemeente Heerjansdam); Hendrik-ldo-Ambacht en SandelingenAmbacht (burg. gemeente Hendrik-Ido-Ambacht); Hoogvliet; Meerdervoort en Zwijndrecht (burg. gemeente Zwijndrecht); Oost- en WestBarendrecht, Pernis, Poortugaal, Rhoon, Ridderkerk en Rijsoort (burg. gemeente Ridderkerk); IJsselmonde. S o m m e 1 s d ij k. Kadastrale gemeenten: den Bommel, Dirksland, Goedereede, Herkingen, Melissant; Onwaard en Roxenisse (burg. gemeente Melissant); Middelharnis, Nieuwe-Tonge, Ooltgensplaat, Ouddorp, OudeTonge, Sommelsdijk, Stad-aan-'t Haringvliet en Stellendam. Provincie ZEELAND. Schuttingsdistrict MlDDELBURG. Onder d-eelen. Middelburg. Kadastrale gemeenten: Aagtekerke; Arnemuiden eu Kleverskerke (burg. gemeente Arnemuiden); Biggekerker, Domburg • Gapmge en Vrouwepolder (burg. gemeente Vrouwepolder) ; Grijpekerke' Koudekerke, Meliskerke, Middelburg, Nieuw en St. Joosland, Oost- en West-Souburg, Oostkapelle, Ritthem, Serooskerke, St. Laurens Veere Vlissingen, Westkapelle en Zoutelande. ' ' Axel. Kadastrale gemeenten: Axel, Hoek, Koewacht, Overslag Plulippine, Sas van Geut, St. Jansteen, ïerneuzen, Westdorpe en Zuiddorpe! Oost b u r g. Kadastrale gemeenten: Aardenburg, Biervliet, Breskens' Cadzand, Eede, Groede, Heille; St. Anna-ter-Muiden en Sluis (burg gemeente Sluis); Hoofdplaat, Nieuwvliet, Oostburg, Retranchemeut! ochoondijke, St. Kruis, Waterlandkerkje, IJzendijke en Zuidzande. Hulst. Kadastrale gemeenten: Boschkapelle, Clinge, Graauw Hengstdijk, Hontenisse, Hulst, Ossenisse, Stoppeldijk en Zaamslag. ' Schattingsdistrict GO ES. Onderdeden. G o e s. Kadastrale gemeenten: Borsselen, Cats, Colijnsplaat, Cortgene Goes ; s Heer-Arendskerke en 's Heer-Hendrikskinderen (burg. gemeente s Heer-Arendskerke); 's Heerenhoek, Heinkenszand, Kattendiike Kloetinge, Wissekerke en Wolphaartsdijk. ' Kruiningen. Kadastrale gemeenten: Baarland, Driewegen, Ellewoutsdijk; Forth-Bath en Rilland (burg. gemeente Rilland-Bath) • s Gravenpolder, Hoedekenskerke, 's Heer-Abtskerke, Kapelle, Krabbenilyke, Kruiningen, Nisse, Oudelande, Ovezand, Schore, Waarde Wemeldinge en Yerseke. ' T h o 1 e n. Kadastrale gemeenten.- Oud-Vossemeer, Poortvliet Scheren'Tho'len AnDalaüd' St' MaartensdiJk' St. Philipsland, Stavenisse Zierikzee. Kadastrale gemeenten: Bommenede en Zonnemaire (burg. gemeente Zonnemaire); Burgh, Brouwershaven, Bruinisse, Dreischor Duivendijke, Eikerzee, Ellemeet, Haamstede, Kerkwerve, Nieuwerkerk' .^ziefikzeT' N°°rdwelle' 0osterland. Ouwerkerk, Renesse, Serooskerke' Provincie NOORDBRABANT. Schattingsdistrict 's HERTOGENBOSCH. Onderdeelen. 8 H e r t o g e n b o 8 c h. Kadastrale gemeenten: Alem c. a. en , ''fel c- a- (ourg. gemeente Empel en Meerwijk); Geffen Heesoh s Hertogenbosch, Lith, Lithoijen, Nuland, Oss en Rosmalen.' 018 ter wijk. Kadastrale gemeenten-, Cromvoirt, Escli, Haaren Helvoirt, Oisterwijk, St. Michielsgestel, Udenhout en Vught, Ge er t r u i d e n b e r g. Kadastrale gemeenten: Capelle, Dussen c a. Grertruidenberg, sGravemoer; Made c. a. (burg. gemeente Made en IJiirameleu); Raamsdonk, Vrijhoeve-Capelle, Waspik; de Werken c a (burg. gemeente de Werken eu Sleeuwijk); Werkendam. G r a v e. Kadastrale gemeenten: Beers, Berchein, Cuijk c. a. Deursen c. a. Dieden c. a. Escharen, Gassel, Grave, Herpen, Huisseling c. a. LiudeD, Megen c. a. Oijer. c. a. Ravestein, Reek, Schaijk en Yelp. Heus den. Kadastralen gemeenten: Almkerk en Lmmikhoven (bur-, gemeente Almkerk); Andel,, Baardwijk, Besoijen, Bokhoven, Dron gelen c. a. Drunen; Eethen (burg. gemeente Hebbeen); Engelen, Giessen, Hedikhuizen; Herpt en Bern (burg. gemeente Herpt); Heusden, Meeuwen, Nieuwkuik, Oudheusden c. a. Rijswijk, Sprang, Veen, V pnen, Waalwijk, Woudrichem c. a.; Wijk c. a. (burg. gemeente W ijk en Aalburg). Schattingsdistrict BOXTEL. Onderdeelen. Boxtel. Kadastrale gemeenten: Best, Boxtel, Liempde en St. 0Uedre°dn!' Kadastrale gemeenten: Boekei; Mill c a. (burg. gemeente Mill en St. Hubert); Nistelrode, Uden en Zeeland. Boxmeer. Kadastrale gemeenten: Beugen e. a., Boxmeer, Haps, Maashees c. a„ Oeffeit, Oploo c. a., Sambeek, Vierlingsbeek en Wanroij. V*e g h e 1. Kadastrale gemeenten: Berlicum c. a., Dmther, Dungen. Heeswijk, Schijndel en Veghel. „ •Rept Helmond. Kadastrale gemeenten: Aarle-Rixtel, Bakel c. a„ Beek en Donk, Erp, Gemert, Helmond, Lieshout en Stiphout. Schattingsdistrict EINDHOVEN. Onderdeelen.. Eindhoven. Kadastrale gemeenten: Aalst, Eindhoven; Gestel c. a. (burg gemeente Gestel en Blaarthem) ; Nuenen c. a.; Son c. a. (burg. gemeente Sou en Breugel); Stratum, Strijp, Tongelre, Woensel c. a. ^G^Urop. Kadastrale gemeenten: Budel, Geldrop, Heeze, Leende, Maarheeze, Mierlo, Soerendonk en Zesgehuchten Blad el. Kadastrale gemeenten: Bladel c. a., Hooge Miprde Hoo""eloon c. a., Oerle, Reusel en Vessem c. a. De urne." Kadastrale gemeentenAsten, Deurne, Lierop, Someren en^Vherden. Kadastrale gemeenten: Bergeijk, Borkel en Schaft Dommelen; Duizel c. a„ Eersel (burg. gemeente Duizel en Steensel); Luijksgestel, Riethoven, Valkenswaard, Veldhoven c. a„ Waalre en Westerhoven. „„„„ Schattingsdistrict TILBURG. Onderdeelen. Tilburg. Kadastrale gemeenten: Berkel c. a., Dongen, Loon-op- ZaÏl ph e" nb erf*R i e 1. Kadastrale gemeenten: Alphen en Riel, Baarle- "SÏÏ.SÏSt Mo.r. ti O W en M Beers (burg. gemeente Oostelbeers); Oirschot. geOo;s?;rTout . jïEril. gemeenten: Ginneken e. a„ Oosterhout en Teteringen. Schattingsdistrict BREDA. Breda. Kadastrale gemeenten: Breda, Princenhage, Rijsbergen en Zundert. Zevenbergen. Kadastrale gemeenten: Fijnaart c. a., Klundert, Stauddaarbuiten, Terheijden, Willemstad, Zevenbergen en Zwaluwe. Bergen-op-Zoom. Kadastrale gemeenten: Bergen-op-Zoom, Huijbergen, Ossendrecht, Putte, Woensdrecht en Wouw. Roosendaal. Kadastrale gemeenten-. Etten c. a. (burg. gemeente Etten en Leur); Hoeven c. a., Roosendaal c. a. en Rucphen c. a. Steenbergen. Kadastrale gemeenten: Dinteloord c. a., Halsteren, Nieuw-Vosmeer, Oudenbosch, Oud- en Nieuw-Gastel en Steenbergen c. a. Provincie LIMBUEG. Schattingsdistrict MAASTRICHT. Onder deelen. Maastricht. Kadastrale gemeenten: Ambij, Bemelen, Berg en Terblijt, Borgharen, Bunde, Cadier en Keer, Eijsden, Gronsfeld, Heer, Houthem, Hulsberg, Itteren, Maastricht, Meerssen, Mesch, Oud-Vroenhoven, Rijckholt, Schimmert, St. Pieter, Ulestraten en Valkeuburg. Heerlen. Kadastrale gemeentenBocholtz, Brunssum, Engelshoven, Heerlen, Kerkrade, Klimmen, Nieuwenhagen, Rimburg, Schaesberg, Schinveld, Simpelveld, Ubach-over-Worms, Voerendael en Wijnandsrade. Echt. Kadastrale gemeenten : Born, Echt, Grevenbicht, Maasbracht, Nieuwstadt, Obbieht en Papenhoven, Ohe en Laak, Roosteren, Stevensweert en Susteren. Gulpen. Kadastrale gemeenten: Gulpen, Margraten, Mheer, Noorbeek, Oud-Valkenburg, Schin op-Geul, Slenaken, Ste. Geertruid Vaals, Wittem en Wijlre. Sittard. Kadastrale gemeenten: Amstenrade, Beek, Bingelrade Broeksittard, Elsloo, Geleen, Geul, Hoensbroek, Jabeek, Limbricht' Merkelbeek, Munstergeleen; Nuth Vaesrade (burg. gemeente Nuth) • Oirsbeek, Schinnen, Sittard, Spaubeek, Stein en Urmond. Roermond. Kadastrale gemeenten: Beesel, Belfeld, Herkenbosch en Mehck, Herten, Linne, Maasniel, Montfort, Posterholt, Roermond St. Odihenberg, Svvalmen, Tegelen en Vlodrop. Schattingsdistrict VENLO. Onderdeelen. V e n 1 o. Kadastrale gemeentenArcen en Velden, Bergen, Gennep • Mook (burg. gemeente Mook en Middelaar); Ottersum en Venlo. M a a s b r e e. Kadastrale gemeenten : Grubbenvorst, Helden Maasbree en Sevenum. Horn. Kadastrale gemeenten: Baexem, Beegden, Buggenum, Grathem, Haelen; Heel (burg. gemeente Heel en Panheel); Horn, Hunsel Ittervoort, Kessel, Neer, Neeritter, Nuuhem, Roggel, Thorn en Wessem'. Horst. Kadastrale gemeenten : Broekhuijsen, Horst, Meerlo, Venraii en Wanssum. Weert. Kadastrale gemeenten: Heijthuijsen, Meijel, Nederweert Stramproij en Weert. ' De Minister voornoemd, (Get.) VAN LIJNDEN VAN SANDENBURG. No. 59. Besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland, van den 10den Februari] 1882 , no. 14, 2e afd. ff., tot plaatsing in het Provinciaal blad van het reglement tot regeling van het toezigt der Staten op de openbare tot de gemeene dienst van allen bestemde waterstaatswerken in Friesland, niet in onderhoud oj beheer bij het Rijk , de provincie of bij waterschappen. (P. F>. »o. 32 en 33) (1). No. 60. Besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland, van den 10den Februarij 1882 , no. 15 , 2e afd. JV,, tot plaatsing in het Provinciaal blad van het reglement op het onderhoud en bestuur van ffijmbritseradeel» cum annexis contributie zeedijken , de steden Sneek en lJlst daaronder begrepen. (P. B. no. 34 en 35) (2). No. 61. Besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland, van den 10den Februarij 1882, no. 16, 2e afd. W., tot plaatsing in het Provinciaal blad van de verordening tot vervanging der Jloreenen door het kadastraal inkomen, als maatstaf van onderhoudpligtigheid en stembevoegdheid bij de waterschappen in Friesland. (P. B. no. 36 en 37) (3). No. 62. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg, houdende de instructie voor de Opzigters van den provincialen Waterstaat in Limburg, werkzaam in de dienstkringen. (P. B. no. 19.) DE GEDEPUTEERDE STATEN YAN HET HERTOGDOM LIMBURG, Uitvoering gevende aan de eerste zinsnede vau art. 8 van het besluit der Staten dezes Hertogdoms dd. 13 Julij 11., goedgekeurd bij Koninklijke beschikking van den 11 Augustus daaraanvolgende, no. 12, (Provinciaal blad no. 90), tot oprigting eener eiger provinciale Waterstaatsdienst in dit gewest, welke op 1 Januarij 1882 in werking is getreden ; (1) Dit reglement goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 19 Junij 1878, no IS is geplaatst in het Bijvoegsel van 1878, onder nummer 185 en de wijzigingen'daarin goedgekeurd bij Kon. Besl. van 27 November 1881, no. 11 in Bijv. iaargang 1881, no. 408. ^ Red. (2) Dit reglement is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 21 Dec. 1860, no 71 (Bijv- 1861, no. -1) en gewijzigd bij besluiten, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 6 Januarij 1866, no. 57 (Bijv. 1866, no. 22), 7 September 1868, no 17 (Bijv. 1868, no. 284), 29 Augustus 1878 , no. 40 (Bijv. 1878 , no. 259), 23'December 1879, no. 27 (Bijv. 1880, no. 17) en 16 Augustus 1881 no. 18 (Biiv. 1881, no. 258). Red (3) Deze verordening is goedgekeurd bij Koninklijk Besluit van 27 Januarij 1864 no. 62 (Bijv. 1864 , no. 15) en gewijzigd bij besluiten goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 1 Sept. 1864, no. 39 (Bijv. 1864 , no. 250), 19 Jan. '867, no 43 Bijv. 1867, no. 45), 29 Dec. 1 867, no. 5 (Bijv. 1868, no. 18), 11 Dec. 1 877 , no. 36 (Bijv. 1 877 , no. 352) en 16 Aug. 1881, no. 21 (Bijv. 1881, no. 259). tooiden van provinciaal belang verklaarden weg of gesplitst onderdeel daarvan afzonderlijk, eene gedetailleerde begrooting op te maken v'an al de werken en uitgaven, welke het deugdelijk onderhoud dier wegen gedurende het dan volgende herfst- en wintersaizoen zal vorderen. Zij leggen die begrootingen onverwijld en naar gelang ze gereed zijn, over aan den Ingenieur, die ze, vergezeld van zijne beschouwingen en voorstellen, aan Gedeputeerde Staten aanbiedt om , na goedkeuring, door dat Collegie door tusschenkomst vau dien Hoofdambtenaar aan de opzigters wedergekeerd en tevens kopijelijk medegedeeld te worden aan de besturen der belanghebbende gemeenten, ten einde daar tot leiddraad te dienen bij de uitvoering der onderhoudswerken. De opzigters overtuigen zich dat de volgens die begrootingen te leveren materialen ten behoorlijken tijde, tot de vereischte hoeveelheid en van goede hoedanigheid , ter verwerking op of langs de wegen voorradig worden gemaakt. Met behulp van voormelde stukken stellen zij in het volgend voorjaai, insgelijks vóór den 1 April, een opzettelijk onderzoek in omtrent den toestand der daarin omschreven kunstwegen en vergewissen zij zicli of al de in de begrootingen opgenomen werken en uitgaven ook ui der daad aan het onderhoud zijn besteed geworden en of de kantonmers zich naar behooren van hunne taak gekweten hebben. Vau de voor het onderhoud vau eiken weg gedane uitgaven en uitgevoerde werken maken de opzigters, mede in overleg met de besturen dér betrokken gemeenten, vóór evengemeld tijdstip, eene gedetailleerde rekening op. De opzigters leggen die rekeningen, gestaafd door de betrekkelijke hun door de gemeentebesturen te verstrekken bewijsstukken en vergezeld van hun verslag nopens den algemeenen onderhoudstoestand van eiken weg, onverwijld aan den Ingenieur over, welke Hoofdambtenaar al deze stukken, na strenge verificatie, met zijne consideratieu en voorstellen ter zake aan Gedeputeerde Staten inzendt. Art. 13. De op de wegen van provinciaal belang werkzaam zijnde of nader werkzaam te stellen door Gedeputeerde Staten geagreeerde kantonniers, staan, behalve onder de bevelen der gemeentebesturen, die hen benoemen en bezoldigen, regtstreeks onder de orders der ^Dcze laatsten zien er steeds naauwletténd op toe dat de kantonniers de hun opgedragen werkzaamheden naar behooren verrigteu. Bliiven deze arbeiders daarin te kort of komen zij door ontslag , overlijden of eenige audere oorzaak te ontbreken, dan geven de opzigters daarvan onverwijld kennis aan den Ingenieur, die Gedeputeerde Staten daarvan onderrigt of wel zoodanige andere maatregelen neem als hij in 't belang van de instandhouding der betrokken wegen mogt noodig oordeelen. , ... Art. 14. Zonder toestemming van den Ingenieur zijn de opzigters niet bevoegd eenige afwijking te gelasten of toe te laten van de goedgekeurde bestekken voor den aanleg of het onderhoud van provinciale of gesubsidieerde werken, hetzij met betrekking tot rigtiug of constructie, hetzij ten aanzien van de hoeveelheid of hoedanigheid van te leveren materialen. .. Met uitzondering van het geval voorzien bij art. 7 , bevelen zij op eigen gezag geene levcrautien of uitgaven en doen zij eigenmaglig geene werken uitvoeren. Allo handeliugen in strijd daarmede blijven voor rekening van den lastgever. Art. 15. Ieder opzigter is verpligt in een daartoe bestemd register naauwkeurig aanteekening te houden van de stukken die hij ontvangt en van die welke hij verzendt, benevens van de kaarten, teekeningen en instrumenten welke bij hem berusten. Voormelde stukken en voorwerpen en al wat verder tot zijn archief behoort, moet hij in de beste orde bewareu, ten einde bij eventuele verplaatsing, ontslag of overlijden, in dien toestand aan zijn plaatsvervanger of opvolger te kunnen worden overgegeven. , Van zoodanige overgave en overname wordt behoorlijk proces-verbaal in drievoud opgemaakt, waarvan één exemplaar gezonden wordt aan den Ingenieur. Art. 16. Zonder magtiging van den Ingenieur mag geen opzigter aau personen, niet tot de provinciale Waterstaatsdieust behooreude, inzage geven van bescheiden tot die dienst betrekking hebbende. Evenmin zal hij aan zoodanige personen mededeeling mogen doen van het bedrag van door hem opgemaakte of ter zijner kennis gekomen begrootingen of ramingen van werken. Art. 17. Wanneer 's Konings Commissaris of eene Commissie uit den boezem van Gedeputeerde Staten zich in eenige gemeente begeeft en de opzigter tot wiens dienstkring die gemeente behoort daarvan door den Ingenieur of van bestuurswege verwittigd wordt, is die opzigter gehouden ten gestelden tijde en plaatse in de gemeente tegenwoordig te zijn en zich ter beschikking van 's Konings Commissaris of van de Commissie te stellen , ten einde de aanwijzingen te doen of de inlichtingen te geven die van hem verlangd worden. Art. 18. Onverminderd de inspectieu die de opzigters uit eigen beweging verrigten, begeven zij zich op last van den Ingenieur dadelijk naar de plaats waar hij hunne dienst noodzakelijk oordeelt. Voor andere dan dienstzaken mogen zij zich, zonder verlof, niet buiten hunne standplaats of buiten dienstkring begeven. Een verlof van acht dagen kan hun door den Ingenieur worden toegestaan. Verloven van langeren duur kunnen hun, den Ingenieur gehoord, ook met betrekking tot de tijdelijke voorziening in de dienst, door Gedeputeerde Staten verleend worden. Art. 19. De opzigters leggen tegen het einde van elk kwartaal aau den Ingenieur over een volgens op te geven model in te rigten staat in duplo van de gedurende dat kwartaal gedane dienst- en andere reizen. Na onderzoek ontvangen zij een exemplaar daarvan, c. q. vergezeld van de bemerkingen des Ingenieurs terug, ten eiude daaruit, met inachtneming der drie laatste zinsneden van art. 11 van het besluit der Provinciale Staten dd. 13 Julij 1881 (Pro», blad no. 90) in den gebruikelijken vorm de declaratie op te maken der hun aankomende vergoeding wegens reis- en verblijfkosten. Zij zenden die declaratie, in dubbel en zooveel doenlijk van de betrekkelijke lastgeving vergezeld, daarna onverwijld aan den Ingenieur in. Art. 20. Wegens ongeschiktheid of onbekwaamheid tot het vervullen hunner dienstpligten , wangedrag , verkeerde handelingen , verzuimen , pligtverzaking of misslagen waardoor de veiligheid van werken bedreigd of de financiën des Hertogdoras benadeeld worden, kunnen de opzigters 1882. 7 door Gedeputeerde Staten , den Ingenieur gehoord, geschorst of uit huune betrekking ontslagen worden. Art. 21. Op de thans in functie zijnde opzigters zijn de hiervoren gemaakte bepalingen van toepassing. Zij zijn verpligt alnog, op eerste uitnoodiging van Gedeputeerde Staten, den eed of de belofte af te leggeu, voorgeschreven bij art. 3. Art. 22. Deze instructie wordt geacht in werking te zijn getreden op den 1 Januarij 1882. Door opneming in het Provinciaal blad wordt aan dezelve de noodige bekendheid gegeven. Aldus vastgesteld te Maastricht, den 10 Februarij 1882. Tegenwoordig de heeren: Commissaris des Konings, voorzitter, Haffmaus, Mr. de Bieberstein , Merckelbach , Magnée , leden en Mr. Lebens , Griffier der Staten. De Gedeputeerde Staten van het hertogdom Limburg, (Get.) DE KUIPER. (Get.) JOS. LEBENS, Griffier. Notificatie van Gedeputeerde Staten van Groningen, van den 10 den Februarij 1882, no. 11, ] ste afd., houdende het door den Koning goedgekeurd besluit tot oprigting van het waterschap Havinga-polder, te Zuidwending, gemeente Veendam. Kon. Betl. dd. 28 Jan. 1882, no. 6. (P. P. no. 12.) Resolutie van den Minister van Financiën, van den 1*2den Februarij 1882, no. 43, houdende rangschikking van het kantoor der directe belastingen, invoerregten en accijnsen te Zaandam, c. a. in de vierde klasse. Bij zijner Majesteits besluit van 7 Februarij 1882, no. 8, is met ingang van 1 Mei 1882 aan het vacante ontvangkantoor der directe belastingen, invoerregten en accijnsen te Zaandam, c.a., verbonden de percentsgewijze belooning volgens het Koninklijk besluit van 21 Julij 1849, no. 58 (1), onverminderd het genot van de indemniteiten, biljetgelden en de zes cent voor ieder patentpligtige, toegekend tot goedmaking der kosten van beschrijving. Dientengevolge wordt de vermoedelijke belooning van gemeld kantoor geraamd op ƒ 5140 'sjaars, en na aftrek der kosten van beheer, waaronder is begrepen de belooning voor de sub-ontvangers te Oostzaan , JFestzaan en Koog aan de Zaan, op ƒ 3370 zuiver 'sjaars. In verband met de resolutie van 31 December 1869, no. 39 (2), wordt het kantoor Zaandam, c. a., gerangschikt in de vierde klasse. Accordeert met het origineel, De Secretaris-Generaal, {Get.) BARTSTRA. No. 63. No. 64. (1) Bijv. 1849, Eü. d'ENGKLBn., p. 368, and. ed. XXXVI, 284. Red. (5) Bijv. 1869, no. 369. No. 65. Besluit van Gedeputeerde Stateu van Friesland, van den 1 \den Februarij 1882, no. 3, 1de afd., W. houdende het door den Koning goedgekeurd tarief van kanaal- en bruggelden voor het kanaal van Stroobos tot het Bergumermeer en reglement op de invordering van die geldtn. (P. B. no. 40 en 41.) DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN FRIESLAND, doen te weten, dat door de Staten dier provincie, in hunne vergadering van den 10 November 1881, onder no. 5, is vastgesteld, hetgeen volgt: Tarief van kanaal- en bruggelden voor het kanaal van Strooboa tot het Bergumermeer. Art. 1. Bij het doorvaren moet als kanaalgeld worden betaald: bij de brug bij het voormalig Schuilenburger-verlaat: voor schepen, per kubiekeit meter, één cent. . . . (ƒ 0.-01); voor houtvlotten, in eens, twintig cent (- 0.20); bij de brug bij het voormalig Blaauw-verlaat: voor schepen, per kubieken meter, een halve cent . . (- 0.001): voor houtvlotten, in eens, tien cent (- 0.10). Art. 2. Voor ieder schip, waarvoor de brug te Slroobos, die bij het voormalig Blaauw-verlaat, die te Kootstertille of die bij het voormalig Schuilenburger-verlaat bij het doorvaren moet worden geopend, is een bruggeld van tien cent (ƒ 0.10) verschuldigd. Art. 3. Vrijdom van kanaalgeld wordt genoten door: a. schepen, wier inhoud minder dan tien kubieke meter is; b. schepen, gebruikt door de ambtenaren of beambten van den provincialen waterstaat, als zoodanig in functie zijnde; c. schepen, die, blijkens een aan de met de inning belaste personen te vertoonen certificaat van de ambtenaren, die met de directie der werken belast zijn, niets anders vervoeren dan bouwstoffen voor provinciale werken, of op eenige andere wijze uitsluitend voor die werken gebezigd worden. De onder b en c vermelde schepen genieten mede vrijdom van bruggeld. Art. 4. Als grondslag van berekening der kauaalgelden wordt aangenomen de inhoudsgrootte in den Nederlandschen meetbrief of in de acte van patent van het schip vermeld. De inhoud van een schip, wiens schipper geen dezer stukken vertoont, wordt begroot door den persoon, met de inning van het kanaalgeld belast, behoudens teruggaaf van hetgeen mogt blijken te veel te zijn betaald, wanneer binnen zes weken een dier stukken wordt vertoond. Art. 5. Onder ,/schepen" worden alle soorten van vaartuigen verstaan. Art. 6. Dit tarief treedt in werking op een nader door Gedeputeerde Staten te bepalen tijdstip en wordt herzien binnen drie jaren daarna. Reglement op de invordering van de kanaal- en bruggelden, geheven op het kanaal van Stroobos tot het Bergumermeer. Art, 1, De verschuldigde kanaal- en bruggelden moeten terstond bij het doorvaren der brug worden voldaan. Bij gebreke daarvan is de persoon, die met de inning belast is, bevoegd te bevelen, dat met het schip niet worde doorgevaren. Hij geeft in dat geval onverwijld kennis aan den burgemeester der plaats,"die geen verlof geeft om door te varen, vóór dat ten zijner o-enoegen voldoende zekerheid voor het te verhalen bedrag is gesteld. ° Art. 2. Met eene geldboete van ƒ 10.—tot ƒ 75.—of eene gevangenisstraf van drie tot zeven dagen worden gestraft: a. hij , die weigert het verschuldigde kanaal- of bruggeld te betalen ; b'. hij, die, in strijd met het door deu met de inning van het kanaalen bruggeld belasten persoon of den burgemeester gegeven bevel, met zijn schip doorvaart. Art. 3. De in art. 2 bedoelde overtredingen worden geconstateerd bij proces-verbaal, op te maken door den tolpachter, gaarder of brugwachter op den eed, bij de aanvaarding zijner bediening afgelegd. Art. 4. De tolpachter, gaarder of brugwachter kan, ingeval van verhindering, worden vervangen door een, door hem, onder goedkeuring van den burgemeester, aan te wijzen persoon, die alsdan dezelfde bevoegdheid heeft, als bij dit reglement is toegekend aan hem, wiens plaast hij vervult. Art. 5. Deze verordening treedt in werking op een nader door tredeputeerde Staten te bepalen tijdstip. Aldus vastgesteld door de Staten van Friesland. Leeuwarden, den 10den November 1881. (■Gel.) VAN HARINXMA TIIOE SLOOTEN, Voorz. (Ge/.) VAN BLOM, Griffier. Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 7 December 1881, no. 28, en bekrachtigd bij de wet van den 30 Januarij 1882 (Stbl. no. 34). Gegeven te Leeuwarden, den 14den Eebruarij 1882. De Gedeputeerde Staten voornoemd, (Get.) VAN HARINXMA THOE SLOOTEN, Voorz. (iGel.) VAN BLOM, Griffier. No 66. Circulaire van den Minister van Justitie, van den Uden Februarij 1882, lste afd. no. 133, omtrent het afdrukken door notarissen van hun ambtszegel. 's Gravenhage , den 15 rfe« Februarij 1882. De Minister van Financiën vestigt mijn aandacht op het feit, dat, o-elijk bij de inspectie van een der hypotheekkantoren is gebleken , verscheidene notarissen bij het afdrukken van hun ambtszegel een soort inkt gebruiken, die na een betrekkelijk kort tijdsverloop slechts enkele, bijna onmerkbare sporen achterlaat. Sommige afdrukken in Januarij 1879 gesteld, waren nu reeds geheel onleesbaar, en van anderen slechts een cirkelvormige kring aanwezig, als aanwijzing dat ze er gestaan hadden. _ Men is van oordeel dat het in den laatsten tijd zoo veelvuldig gebruik der India-Rubber-Stempels en van den z. g. „hectograaf-inkt als de oorzaak van dit verschijnsel moet worden aangemerkt. In de circulaire van mijn Departement van den 24sten Julij 1876 , 2de Afd. A, no. 131 (1), is gewezen op de kennelijke bedoeling van art. 45 der Wet op het Notarisambt „dat het door den notaris uit- (t) Bijv. 1876 , no. 208. Red. gegeven stuk voortdurend een stellig en als het ware onuitwischbaar blijk zijner herkomst van den openbaren ambtenaar drage." Een stempel-afdruk, die reeds binnen drie jaren tijds onleesbaar is, kan geenzins geacht worden aan dezen eisch te voldoen. Ik heb de eer U.W.E.G. uit te noodigen, de aandacht van de notarissen in uw ressort hierop te doen vestigen , met aanbeveling, om in het vervolg bij het afdrukken van het ambtszegel zoodanige inktsoort en zoodanigeu stempel te gebruiken, dat de afdruk zoolang mogelijk duidelijk zigtbaar blijve. Een voldoend aantal exemplaren dezer aanschrijving is hierbij gevoegd. De Minister van Justitie, (Gel.) A. E. J. MODDERMAN. No. 67. Koninklijk-Besluit van den 16den Februarij 1882, no. 10, houdende verlenging der concessie tot heffing van tolgelden op den straatweg van Soest naar Soesterberg. — Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 13 Februarij 1882, no. 42, afd., Handel en Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan: De bij Ons besluit van 28 Mei 1879, no. 12 (1), aan de gemeente Soest tot 1 Mei 1882 verleende concessie tot tolheffing op den weg van Soest naar Soesterberg, met drie jaren, eindigende 1 Mei 1885 , te verlengen. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit. 's Gravenhage, den 16den Februarij 1882. (Get.) WILLE M. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. No. 68. Koninklijk-Besluit van den lüden Februarij 1882, no. 11, houdende vaststelling van het tarief der regten te heffen op het Oranje-Kanaal in de provincie Drenthe. ■ Wij WILLEM III, bij de gratie Gods , Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel cn Nijverheid van 14 Februarij 1882 , no. 52, Afdeeling, Handel en Nijverheid; Gelet op art. 11 der concessie, namens Ons onder dagteekening van 13 Februarij 1852, no. 58, verleend tot het graven en exploiteren van het Oranje-Kanaal (provincie Drenthe); Hebben goedgevonden en verstaan te bepalen: (1) Bijv. 1879 , no. 146. Red. dat de heffing van tollen voor het gebruik van dat kanaal zal geschieden overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde tarief, en dat dit tarief van kracht blijft tot Januarij 1883. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit. 's Gravenhage, den 16den Februarij 1882. (Ge/!.) WILLEM. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, {Get.) G. J. G. KLERCK. Afschrift. Tarief van tolregten voor het gebruik van het Oranjekanaal in de provincie Drenthe. Art. 1. De regten voor het gebruik van het Oranjekanaal zijn verschuldigd zoowel bij op- als bij afvaart. Art. 2. De regten worden steeds tot het volle bedrag betaald, hetzij de vaartuigen geheel of gedeeltelijk geladen zijn. Ledig opvarende vaartuigen zijn vrij van het betalen van opvaartgeld, ledig afvarende vaartuigen betalen het halve opvaartgeld. Art. 3. De heffing geschiedt per kubieken meter. Ieder schipper is verpligt ter bepaling der regten den rijks-meetbrief of het patent van zijn vaartuig te vertoonen, volgens welke het bedrag, dat voor het geheel of gedeeltelijk gebruik van het kanaal is verschuldigd, zal worden berekend. Art. 4. Bij afvaart van het kanaal wordt voor elk vaartuig van 60 tot en met 14 kubieke meter, per kubieken meter betaald. Voor het afvaren door sluis 4 en 3 te zamen of ieder afzonderlijk (zijnde de twee bovenste sluizen) f 0,04. Voor het afvaren door sluis 2 - 0,02. «» n ii v u 1 - 0,02. Bij opvaart van het kanaal wordt voor elk vaartuig van 60 tot en met 14 kubieke meter, per kubieken meter betaald. Voor het opvaren door sluis 4 ƒ 0,01. ii ii i » - 0,01. u » ii «r ii 2 - 0,01. ff » » » »1 - 0,01. Voor vaartuigen van meer dan 60 kubieken meter wordt voor eiken kubieken meter daarboven de helft van het hierboven vastgestelde regt betaald. Vaartuigen van minder dan 14 kubieken meter betalen voor de doorschutting van iedere sluis, zoowel bij op- als bij afvaart f 0,20. Voor houtvlotten wordt voor het doorvaren van iedere sluis ƒ 0,02 per vierkanten meter betaald, zoowel bij op- als bij afvaart. Art. 5. Het regt van voorschutten kan verkregen worden, tegen betaling van f 0,03 per kubieke meter boven het hiervoren vermelde bedrag. Wanneer onderscheidene vaartuigen zich gelijdtijdig aan eene sluis bevinden, welke zij met voorschutting, wenscheu door te varen, zullen die, welke met levend vee geladen zijn, en vervolgens die, welke van dat regt een doorloopend gebruik maken, het eerst doorvaren. Art. 6. De hiervoren vermelde regten worden betaald op de plaatsen en aan de personen door het bestuur over het kanaal aangewezen. De voerder van een houtvlot is verpligt de oppervlakte door den sluiswachter der eerste sluis welke het voorvaart, te doen opmeten. De sluiswachter geeft hem een bewijs van de opmeting, houdende den naam van den voerder en de grootte van het vlot in vierkante meters, alles in letters geschreven, benevens de dagteekening der afgifte. Art. 7. De regten, bij burgerlijke overeenkomst omtrent^en vast afvaartgeld verkregen vóór 10 Januarij 1857 , worden door het bij dit tarief bepaalde afvaartgeld niet beheerscht. Als maatstaf van heffing zal echter steeds worden gevolgd de inhoud in kubieke meters. Behoort bij Koninklijk besluit van 16 Februarij 1882, no. 11. Mij bekend, Be Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Gei.) G. J. G. KLERCK. No. 69. Resolutie van den Minister van F i n a n c ie n, van den 16den Februarij 1882 , no. 68, houdende vaststelling der bezoldiging verbonden aan de betrekking van deurwaarder bij de directe belastingen te Purmerend. Volgens berigt van den Provincialen Inspecteur der directe belastingen enz. te Amsterdam, van 11 dezer, wordt de jaarlijksche belooning verbonden aan het vacante deurwaarders-district Purmerend, na aftrek der kosten wegens reizen , drukwerk, enz., geraamd op acht honderd gulden (ƒ 800). Accordeert met het origineel, Be Secretaris-Generaal, (Get.) B ARTSTRA. No. 70. Resolutie van den Minister van Financiën, van den 11 den Februarij 1882, no. 75, houdende vaststelling van den jaarletter voor de branding der vaartuigen, voor het patentregt over 1882/83. DE MINISTER VAN FINANCIËN, Gelet op § 15 van tabel XVI, gevoegd bij de wet van 22 April 1852 (Stil. no. 61). v Heeft goedgevonden en verstaan te bepalen, dat de jaarletter voor de branding der schepen en vaartuigen, bij hunne meting voor het regt van patent in het dienstjaar 1882/83, zal zijn de letter A aldus afgebeeld: a Accordeert met het origineel, Be Secretaris-Generaal, (Get.) BARTSTRA. No. 71. Besluit van Gedeputeerde Staten van NoordBrabant, van den 17den Februarij 1882, houdende het door den Koning goedgekeurde Reglement van politie op het gebruik der openbare wegen in Noord-Brabant. (Prov. blad no. 8.) iHMItli" DB GEDEPUTEERDE STATEN" VAN NOORD-BRABANT doen te weten, dat door de Staten dier Provincie in hunne vergadering van 4 November 1881, is vastgesteld hetgeen volgt: Reglement van politie op liet gebruik der openbare wegen in de provincie Noord-Brabant, EERSTE AEDEELING. Algemeene Bepalingen. Art. 1. Het gebruik van voertuigen op de openbare wegen in de provincie Noord-Brabant, met wielen waarvan de velgen en banden eene mindere breedte hebben den 9.5 Centimeter, is verboden. Ook is verboden het gebruik op de openbare kunstwegen , van tweewielige voertuigen , met meer dan één paard of os bespannen, wanneer de velgen en banden der wielen eene mindere breedte hebben dan 11.6 Centimeter. Art. 2. Van de voormelde bepalingen zijn uitgezonderd: a. Voertuigen op veeren en riemen, daaronder niet begrepen diligences en omnibussen bestemd voor het vervoer van meer dan 6 reizigers. b. Voertuigen op vast stel, uitsluitend bestemd voor personen vervoer. c. Voertuigen, niet met paarden, muildieren, muilezels of ossen bespannen. d. Vierwielige voertuigen, uitsluitend ten dienste van den landbouw gebezigd. e. Voertuigen, waarvan de gebruiker buiten de provincie woonachtig is, en die afwisselend ook buiten de provincie gebruikt worden. Art. 3. De tweewielige voertuigen ten dienste van den landbouw en tot vervoer van goederen, op openbare wegen gebruikt wordende, behooren eene spoorwijdte te hebben van 1,468 meter, gemeten van het middenpunt der banden of velgen. Deze bepaling is niet van toepassing op, voertuigen: a. welke uitsluitend op kunstwegen worden gebezigd. b. welke niet met paarden of runderen zijn bespannen. e. op veeren of riemen. d. bij letter e van art. 2 aangeduid. Art. 4. Het is verboden openbare wegen te berijden met voertuigen , welke met de lading een breedte hebben van meer dan 3, of eene hoogte van meer dan 4 meter. In bijzondere gevallen kan door den Burgemeester der betrokken gemeente van dit verbod ontheffing worden verleend. Art. 5. Bij invallend dooiweder is het gebruik der openbare kunstwegen voor het vervoer van goederen tijdelijk verboden: a. met tweewielige voertuigen, beladen met een gewicht van meer dan 400 kilogram, wanneer de velgen en banden eene breedte hebben van minder dan y.5 centimeter krachtens de toelating bij artikel 2 letter e. b. Met tweewielige voertuigen, beladen met een gewicht van meer dan 600, en vierwielige met een gewicht van meer dan 800 kilogram, wanneer de velgen en banden der wielen eene breedte hebben van minder dan 11.6 tot minstens 9.5 centimeter. c. Met tweewielige voertuigen, beladen met een gewicht van meer dan 800, en vierwielige met een gewicht van meer dan 1000 kilogram, wanneer de velgen en banden der wielen eene breedte hebben van ten minste 11.5 centimeter. De tijd waarop dit verbod in werking treedt en eindigt, wordt telkens door Gedeputeerde Staten bepaald en ter algemeene kennis gebracht. Dienonverminderd hebben de Burgemeesters , ieder voor zooveel betreft de kunstwegen onder zijne gemeente, de bevoegdheid, na ingevallen dooi weder, de verbodsbepaling onverwijld af te kondigen en in werking te doen treden. Art. 6. Het is verboden met voor voertuigen gespannen paarden over openbare kunstwegen anders dan stapvoets te rijden. a. Inde bebouwde kommen der gemeenten, wanneer de paarden niet met dubbele leist worden bestuurd. b. Wanneer er geen maanlicht is, van één uur na zonsondergang tot één uur vóór zonsopgang, tenzij het voertuig door een of meer lantaarns behoorlijk is verlicht. c. Wanneer de weg met sneeuw is bedekt en de paarden niet voorzien zijn van luidklinkende belletjes. Art. 7. De geleiders van voertuigen moeten, bij het rijden, zich steeds in de onmiddelijke nabijheid hunner paarden of andere trekdieren bevinden, in staat om die behoorlijk te besturen en in bedwang te houden. De geleiders van voertuigen, die bij het rijden in kennelijken staat van dronkenschap verkeeren of slapen, worden geacht deze bepaling te overtreden. Art. 8. Elkander op den weg ontmoetende, zijn zij verplicht met hunne voertuigen, naar de rechterzijde, ter halve breedte van den weg uit te wijken. Dezelfde verplichting bestaat voor den geleider van een voertuig, hetwelk door een ander wordt opgevolgd, wanneer de geleider van dit laatste door een behoorlijke waarschuwing heeft te kennen gegeven, dat hij wil voorbijrijden. Art. 9. Wanneer in de bovengemelde gevallen, op niet kunstmatig aangelegde wegen, slechts een der voertuigen oubevracht is, behoort de geleider het spoor voor het bevrachte voertuig vrij te laten, indien de breedte van den weg ter rechter- of ter linkerzijde het gedoogt. Art. 10. Bij ontmoeting in de nabijheid van bruggen of engten, waar twee voertuigen niet kunnen wisselen, is de geleider van het voertuig, dat het verst daarvan verwijderd is, verplicht stil te houden en aan het andere den vrijen doortocht te laten. Art. 11. Het is verboden voertuigen op openbare wegen te laten staan: a. Wanneer de daarvoor gespannen paarden of andere trekdieren niet behoorlijk zijn vastgebonden, of niet dooreen geschikt persoon worden vastgehouden. b. Zonder dat de weg ten minste terhalve breedte is vrijgelaten. c. Wanneer er geen maanlicht is, van één uur na zonsondergang tot één uur vóór zonsopgang, tenzij het voertuig door een of meer lantaarns behoorlijk is verlicht. Art. 12. Het is verboden: o* Met voertuigen, welke met paarden zijn bespannen, buiten noodzakelijkheid over de bermen van openbare kunstwegen te rijden, tenzij dit door de beheerders dier wegen is toegelaten. b. Gekoppeld vee over openbare wegen te drijven of te leiden, tenzij door een geschikt persoon met een touw of ketting behoorlijk vastgehouden. c. Stieren over openbare wegen te drijven of te leiden, tenzij elke stier afzonderlijk met een touw of ketting door een geschikt persoon wordt vastgehouden. d. Paarden of andere trekdieren onbeheerd op den weg te laten of die, waar het anders mogelijk is, op minderen afstand dan twee meter uit de as des wegs vastgebonden te laten staan. e. Hout, ploegen, eggen, horden, of andere voorwerpen, sleden daarvan uitgezonderd, over het bestrate of begrinte gedeelte van openbare wegen te slepen. Art. 13. De bepalingen dezer afdeeling zijn niet van toepassing op: o. Het gebruik van tramwegen in de tweede afdeeling behandeld. b. Honden en met honden bespannen voertuigen, behandeld in de derde afdeeling. c. Voertuigen met bokken, geiten of schapen bespannen en handwagens. d. Voertuigen en paarden tot het leger behoorende onder militair geleide of door militairen in hunne betrekking vervoerd of bereden. e. Het gebruik der wegen in onderhoud bij het Rijk, voor zoo veel betreft de artikelen 1 tot en met 5 en artikel 12 zinsneden letters a en e. TWEEDE AFDEELING. Fan de tramwegen. Art. 14. Op openbare wegen met eene kruinsbreedte van minder dan acht meter, mogen geene tramwegen worden aangelegd of geexploiteerd. Wanneer de weg op sommige punten eene mindere breedte heeft, geschiedt de aanleg niet voor dat hij overal op de bepaalde breedte is gebracht, tenzij door Gedeputeerde Staten , in bijzondere gevallen, wanneer de veiligheid het toelaat, ontheffing van deze bepaling is verleend. Art. 15. De tramwegen moeten worden aangelegd: o. Met eene spoorwijdte van 1.067 meter tusschen de spoorstaven, tenzij door Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen eene grootere spoorwijdte worde toegelaten. b. Zoo veel mogelijk over den berm ter eene zijde van den weg en op zoodanige wijze, dat het gewone verkeer op den weg en de behoorlijke afwatering niet belemmerd of verhinderd worden. c. Met aanvulling, waar zijwegen op den weg uitkomen, door eene kei- of klinkerbestrating, ter hoogte van den bovenkant der spoorstaven , tusschen en tot op één meter lengte buiten die staven, en ter breedte van 5 meter voor openbare en van 3.5 meter voor bijzondere'' wegen. Art. 16. Voor den aanleg en de exploitatie van stoomtramwegen moeten de in den weg bestaande of te maken kunstwerken van voldoende constructie zijn, ter beoordeeling van Gedeputeerde Staten, na verhoor van den provincialen Hoofdingenieur. Art. 17. Het vervoer op stoomtramwegen mag met geen grootere snelheid geschieden, dan tot het bij de wet van 9 Augustus 1878 (Stil. no. 124) bepaalde maximum van 15 kilometer per uur. In de bebouwde kommen der gemeenten, mag niet gereden worden, dan met eene snelheid van hoogstens 7.5 kilometer per uur. Behalve op de dagen en uren, waarvan openbare aankondiging is geschied ingevolge art. 3 letter ƒ der wet van 23 April 1880 (Stbl. no. 67) mag met stoomtuigen over openbare wegen niet worden gereden, dan tusschen zonsopgang en zonsondergang, tenzij het in geval van nood geschiede om een onderweg zijnde trein te hulp te komen; in geen geval echter met eene grootere snelheid dan van 10 kilometer per uur. Art. 18. De voertuigen op tramwegen gebruikt, mogen met de lading niet hooger zijn dan 3.5 meter, en behoudens vergunning van Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen, niet breeder dan 2 meter. Art. 19. Elke trein en elk afzonderlijk rijdend stoom- of voertuig moet voorzien zijn: a' .Ta.n een meer remt-oestellen, met bedienend personeel, zoodanig dat zij binnen den afstand van 10 meters kunnen worden stil gehouden en met dien verstande dat op elk stoomtuig zich ten minste twee personen bevinden, die geschikt zijn om het te besturen. b. Van een klok, bel of dergelijke, tot het geven van geluidsignalen , om de nadering van het voertuig of den trein aan te kondigen, waartoe de bestuurder verplicht is, bij de krommingen der wegen, bij de kruising van den tramweg met andere wegen, bij het ontmoeten of voorbijrijden van andere voertuigen en in het algemeen wanneer de spoorweg niet vrij is. Het gebruik der stoomfluit is verboden. c. Van een half uur na zons-ondergang tot een half uur vóór zonsopgang, van twee voorop geplaatste helder brandende witte lichten, en van een achter op geplaatst rood licht. Art. 20. De bestuurder is verplicht het voertuig of den trein stil te houden of den gang te vertragen en den stoom in te houden, wanneer zulks bij het ontmoeten of voorbij rijden van schiohtig wordende paarden , bij opeenhooping van menschen of om andere redenen, ter voorkoming van ongelukken noodig is, of door de politie bevolen wordt. Art. 21. Bij het gebruik van stoom als beweegkracht, zullen de locomotieven zoodanig moeten zijn ingericht, dat de rookverbranding zoo volledig mogelijk plaats heeft en moeten voorzien zijn van aschbakkeu, zoo dat geen vuur of asch op den weg kan vallen. Geene brandstof mag worden gebruikt, dan cokes, tenzij door Gedeputeerde Staten in bijzondere gevallen, het gebruik eener andere met name aangeduide, geen of weinig rook gevende brandstof mocht zijn toegestaan. Art. 22. Het wegruimen van sneeuwen ijs van den tramweg, moet steeds naar de buiten zijde van den weg geschieden, zoodat daarvan niets op de bestrating of begrinting wordt gebracht.
41,554
MMUBWA05:165194032:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,880
Floralia : algemeen Nederl. advertentie-blad, betreffende tuinbouw, bloementeelt, boomkweekerij, landbouw, veeteelt, jacht, visscherij en fruithandel
null
Dutch
Spoken
1,924
4,109
1SS0. Eerste Jaargang. — Vrijdag 11 Juni. 3*2. ^fR’HEDERL. advertehtie-blad,.Ww BETREFFENDE Tuinbouw, Bloementeelt, Boomkweekerij, Landbouw, Veeteelt, Hoenderfokkerij, Jacht, Visscherij en Fruithandel. ONDER REDACTIE VAN A. G. G. Sutherland Botaards, gedipl, Tuinbouwkundige. UITGEVER: Verschijnt eiken Vr(jdag. Prijs, franco per post, 50 cent per jaar. Willem van Gortig, ASS E NT. Prijs der Advertentiëu 7 cent per gewone regel. Bij abonnement aanmerkelijk lager. H.H. Boomkweekers , Bloemisten en Tuinbazen , zoowel binnen- als buitenlands wordt dit blad op aanvraag gratis toegezonden. Rozen van Gebrs. Schultheis, Steinfnrth, Nauheim, M. W. B. Hessen, Duitschland, 1 10 Duchess Mathilde Töpfer,. M 7.— 10 Perle des Jardins (Gele extra) zz 7.— r / ,. _ 10 Duchesse ofEdinburgh (Theeroos) M. 8.— 10 Theerozen uitNabonnand’s collectie n 8.— Collectie Naboïtnand, alle 16 soorten zzl2.— — , —l_i 10 soorten Thee-hybriden, nieuwste van HENR.Y BENETT voor 1880, voor M.25.— Collectie Nabonnand v. 1880, 10 s. z/ 20.50 *■ ~ 3 Zeker te zijn welk weer het wordt f "s3 is ongetwijfeld van groot belang voor alle bezigheden die in de buiten- T ^2 lucht uitgevoerd moeten worden. Welk nadeel berokkenen niet dikwijls 1 _ —s eenige onverwachte regendagen! Hoeveel verijdelde plannen zouden tijdig | volvoerd zijn geworden, had men slechts één dag te voren geweten dat P het weer zoude omslaan. <L Hitte en koude, droogte, regen, storm, windstilte, onweer, f hagel, sneeuw en nachtvorsten komen niet dan als gevolg van voor- > .2 afgaande oorzaken. Alle deze verschijnselen worden in hoofdzaak ver- 1 r oorzaakt door de verhouding tusschen de vochtigheid der lucht en de ij ~ temperatuur. < l Deze verhouding op te merken, daartoe dient de Patent-Hygrometer 'y®/. van Prof. Klinkerfues. Dit instrument is zoo doelmatig en eenvoudig, j. •"I dat iedereen, zonder eenige Meteorologische kennis, hetzelve kan waar- ' ’ e*‘5 nemen. Men kan er gebruik van maken voor technische doeleinden, ’ ? £5 droogvertrekken, ziekenkamers en om te controleren of een woonvertrek •*" te droog of te vochtig is. Het is derhalve even onmisbaar in iedere ft -3 woning als eene thermometer. < '3 De prijs is 15, 20 en 30 Mark, naar evenredigheid der grootte en < S sierlijkheid der vorm. Teekeningen en aanbevelingen worden gratis gezonden. , • | WILH. LAMBRECHT, Göttingen, I Fabriek van Meteorol. Instrumenten SS [601] onder wetenschappelijk toezicht van Prof. Klinkerfues. Nieuwe Coleus uit Australië; Beauty, Eclipse, Gem, Lovely, Paragon, Smart, Treasure, Tricolor, per stuk ƒ0.50; de collectie ƒ 3.50. Selaginella Kraussiana RUT 8 3, [6i9] per stuk f 0.75. Begonia Discolor-rex, per stuk ƒ 0.60; de zeven soorten f 3.50. W. C. VAN IdlIllllA, Bloemist, UTRECHT, Maliebaan 10. Tuinknecht. Wordt gevraagd een tweede TUIN KNECHT, in de nabijheid van Arnhem, niet boven de 17 è 18 jaren, P.G., be kend met Burgerwerk en Groenteteelt, om direct in dienst te treden. Loon bij overeenkomst. Adres onder nommer 632, uitgever dezes. Bei verehrte Emsendung von Inseraten in einer auslandischen Sprache wird ™ TT t auf s Hóllandisch gèwünscht ist. 1 “ °b <he UebersetzW A. G. G. Sutherland Roijaards, Kweekerij „AMBOINAAssen, biedt aan CALADIUM’S in verschillende variëteiten, per 10 en 100 stuks, zeer billijk. PRIJZEN en VARIËTEITEN z. > op aanvrage. [617] Grootbloemige Dahlia’s, met spruiten, (tegen rembours) te bekomen a 20 cent per stuk, op naam en kleur, a " in rommel. [633] Yucca fllamentosa, A 50 cent per plant, Gunnera Scabra, a f 1.— per plant, bij P. VAM WAVEREN Jz.& Co.,' Bloemisten, HILLEGOM bij Haarlem. Te koop gevraagd! om met primo Augustus aanstaande te leveren, vijf a zes honderd dubbel bloemige witte PRIMULA’S. Gelieve prijsopgave te zenden aan RIETVELD & VAN ASSEM, Bloemkweekerij „INDRAMAIJOE,” Kwakerspad no. 5, [628] AMSTERDAM. lilolmraT van cultuur willende veranderen wenscht zijne BOOMEN en HEESTERS, waaronder vele nieuwe, alsook zijne Vruchtbooinen in diverse variëteiten en vormen, tegen billijke prijzen , in den Herfst op te ruimen. Reflecteerenden hierop gelieven hunne aan vragen onder motto „ Boomkweekerij ” aan ’t bureau dezes in te zenden. [626] ORCHIDEëF voor den vrijen grond. Stuk. Mrk. Cephalanthera palleus. 100 6 " rubra .... 100 10 Colloglossum viridis. 100 12 Cypripedium calceolus. 100 10 bpipactis latifolia 100 8 " rubiginosa .... 100 6 // pallustris .... 100 6 Gymnadenia albida. 100 15 " conopsia. 100 6 " odoratissima. 100 6 Ophrys muscifera 100 10 Orcinus fusca loo 18 " coriophora ... 100 10 'f incarnata .... 100 10 zz latifolia 100 6 » maculata 100 6 zz mascula 100 6 " millitaris 100 12 " moris 100 6 " paBius loo 6 n sambucina 100 12 zz ustulata 100 12 Platanthera bifolia. 100 6 zz chlorantha. 100 6 Listera ovata. .... 100 6 Bestellingen worden spoedig ingewacht door ERNST HUCK, [577] Kranichfeld bij Erfurt. Wordt ten spoedigste prijsopgaaf ge vraagd van alle soorten Vrachten en Groenten, speciaal van Bloemkool en Aardbeziën, in groote hoeveelheden, voor het Zomerseizoen. Bad Bentheim. [625] BURMEISTER. Verwarmingstoestellen voor alle doeleinden van gegoten en gesla gen ijzer, nieuwe toepassing op de verwar ming van Huizen, Serres enz., levert ijzeren kapbedekkingen met plannen en teeke- ningen voor plantenkassen. Brochures en prijscouranten met vele attesten op aanvrage verkrijgbaar. Th. A. DE KOSTER, [466] Amsterdam. gewoon nmnzun. PINUS SIJLVESTRIS. Per 10 kilogram fl 13, met verpakking, bij mindere hoeveelheid het kilogram fl 1.50, tegen inzending van bedrag of tegen rem bours te verkrijgen bij G. REINKE, Dennenzaad- en Plantenkweeker, te S ö g e 1 [627] bij Meppen, Prov. Hannover. W. K. SCHUBERT & Co., Boomkweekers te Naarden, i ' I I BOOMKWEEKERIJEN, 40 HECTAREN. P. J. LOOYMANS & ZONEN, te OUDESBOSCH, Spoorlijn: Rotterdam—Roozendaal. CA1ALOGI op aanvraag franco. [146] AARDAPPELEN, OOFT, GROENTEN, BOTER enz. / Bovenstaande artikelen koopen wij bij [ groote en kleinere partijen en verzoeken aan biedingen dienaangaande. NOllilAN & Co., Londen, [624] zz (fueens Head " Yard Borough. Aardbeziën, van de fijnste qualiteit en concurreerende prijs, worden verzonden naar alle plaatsen, aan den spoorweg gelegen. Aanvragen worden ingewacht onder letters M N., bureau „Floralia." [631] miSETmiir HOOGEVEEN. Men verzoekt prijsopgave van de volgende planten om in het najaar van 1880 te te leveren: Rhododendrum Ponticum, 1 en 2 jarige, zaailingen. Rhododendrum Hybride, 1 en 2jarige, veredelingen. Rhododendrum Hybride, Zaailingen met knop en sterkere planten, alsook van Paeonia Arborea. [605] M. RAHDER. Te koop aangeboden: alle soorten KOOLPLANTEN, als Boere-, Savoije-, Witte-, Roode- en Bloemkool, Koolrapen en Brussel- sche Spruitenplanten, alles van de beste soorten, bij ' J. SPRINGER te Leita, [620] Lange Raamsteeg no. 47. BLOEMISTERIJ, St, Lievenspoorl no. 2, Ledeberg (bij Gent), België, PüLYBOItE VERVAENE & ZMIN. Speciale Kweekerij van PALMEN en VAARENS. Prijsopgaven worden op verlangen toe gezonden. [622] GEZOCHT voor e.k. Herfst, WILDE liOZBSÏfflIA, hoog 4 a 5 voet, en DITO van 3 a 4 voet. Recht van stam en van goede wortelen voorzien. Prijsopgaven, per duizend, worden ingewacht onder nommer 630, bureau dezes. OFFERTE! Stück. Mark. Arum maculatum100 6 Caltha pallustris. 100 6 Colchicum autumnale. .1000 30 Iris germanica, in rommel. 100 10 zz sibirica100 10 zz pumila alba10 3 zz zz atroviolacea. 100 4 zz zz cinerea, hellblau. 100 5 zz zz lutea, gelb. 100 10 Leucojum vernum. .1000 12 Lilium candidum , mittler und starke100 12 zz bulbiferum100 12 zz martagon100 10 Orobus vernus 100 6 Paris quadrifolia100 10 Trollius Europaeus .... 100 6 etc. etc. ERNST HUCK, (561) Kranichfeld bij Erfurt. Boomkweekerij. Een PERSOON van middelbaren leeftijd (Boskooper), P. G., grondig bekend met het bovenstaande vak, zag zich gaarne zoo spoedig mogelijk geplaatst, hetzij in- of buiten’s huis, tegen een matig salaris, de beste getuigen kan hij overleggen, ook is hij niet ongenegen om op eene Buiten plaats of bij een Bloemist, werkzaam te zijn. Brieven franco onder nommer 629, aan het bureau van dit blad. DE SCHADELIJKE INSECTEN IN T TT TZTST ZE ZDT 3 met de Middelen tot derzelverVerdelging, BENEVENS eene opgave der voor Tuinen KUTTIGE INSECTEN, DOOK Mr. S. G. SNELLEN v. VOLLENHOVEN. 128 bladz. met 5 platen, waarop 33 afbeeldingen. Prijs ƒ0.70; franco per post ƒ0.75. Te ontbieden of voorhanden in eiken Boekhandel. [603] Uitgave van II. J. OTTO, te Amsterdam. Voor liefhebbers van Door P. ENGELS te Leiden is uitge geven en alom te bekomen: E A. ROSZMiiSZLER Het Zoetwater-Aquarium, omgewerkt door E. A. BREHM, voor Nederland vertaald door JOH. F. en H. P. SNELLEMAN. Tn Chromolithographisch omslag. Prijs 80 cent. [507] ABONNEMENTEN op en ADVERTENTIËN voor dit blad worden voor Amsterdam en omstreken mede aangenomen bij den Boekhandelaar P. H. J. De ij net de la Kue, Utrechtsche straat 186, Amsterdam. Advertentiën voor dit blad bestemd gelieve men uiterlijk Woensdags in te zenden: Redactie „Floralia”, Vaart 236. Aanvragen om Abonnement of brieven op Adertentiën: Uitgever Floralia, Nieuwe Huizen 899. Raskippen en Siereenden. TE KOOP: ƒ 5 —“SSv" ha» ? he,n’ broed 'Tuni 1879> f 20.— , KUIKENS van Langslian’s. kinnen?rah™a s/4— en gekruiste van Brahma, Cochin en Hamburger Naar VP k’ jan?S lan haan f 2-50- De kuikens zijn 3 maanden oud, groot en gezond Naar verkiezing worden hanen of hennen geleverd. g Bergeenden, broed 1878, per paar ƒ 12.—, per woerd f 7.— Kaansche eenden een woerd en twee eenden hroed 1R7R y o v. „f r ? tv l'lp>cne eenaen, 1879, per stuk t 2 — ’ 1878 ’ 7 8'~’ gr°°te Wltte °f boute eenden, broed Adres. JOB AAN DER HAVE te Nieuw er kerk bij Zierikzee. [018] BROEDEIEREN van zeldzame prachtige Rashoenders. SPAANSCI1R ANf’ PATRIJS COCHIN CHINA, lichte en donkere BRAHMA POOTRA, , A • kUH k met vitte wangen, blauwe ANDALUS1ERS, witte LIVORNO oranje en VECHTKRm ’ g°Uid Ziker HAMBURGER, Holl. witte KUIFHOEN, Engelsche VECHTKRIEL, goud, zilver en citroné BANTAM, steeds versch af te leveren TE KOOP* COCHIN CHINA en lichte BRAIIMA’S-HANEN D. VAM DER NEUT, ALP HEN a/d Rijn, Lage Zijde. BROEDEIEREN van Langshan, Plymouth-Rocks en vele andere fijne Rashoenders steeds versch af te leveren. [558] TE KOOP: een toom lichte Brahnia’s, een toom Iloudans en enkele Hanen 1879, lichte en donkere Brahnia’s, Andalousiërs, zilverl. Hamburgers en witte Padua’s. Adres: Hoenderpark der Villa BER- KEN-HEUVEL te Doorn, prov. Utrecht. Is koop gevraagd: EEN PAAR WITTE KWAKEREEWES. Aanbiedingen met opgaaf van prijs en broedjaar aan ’t bureau van dit blad onder nommer 621. Kostelooze Mededeelingen. 590 Overeenkomst getroffen , voor de offer tes wordt dank betuigd. 599 In het gevraagde is voorzien. Prijscouranten van Broedeieren der voornaamste KIP- PENRASSEN gratis te bekomen. 5 Hamb. Goudpellen en Haan te koop of in ruil voor donkere Brahma’s. [623] DUIVEN zijn in alle rassen voorradig. Adres bij den Boekh. REIJNET DE LA RUK, Utrechtsche straat 136, Amsterdam. V R A A G B 0 R D. Antwoord op de vraag in 't vorig nommer. Arum cornulem zal moeten zijn Arum cornutum welke overal te krijgen is. Maastricht. j j j Ook wij veronderstelden, dat ons de naarn verkeerd was opgegeven, waarom wij een vraagteeken er bij plaatsten. Wij vonden A.. cornutum o.a. vermeld in den Catalogus van de Heer en R. van Til Co. te HiL legom bij Haarlem, pag. 14. Red. Ontvangen Catalogi en Prijscouranten. Wij ontvingen het programma der Ten toonstelling van Pluimgedierte, te houden gelijktijdig met die van het genootschap Floralia, op Donderdag 19 Aug. 1880 Ze Aalten en zeggen voor de toezending vrien delijk dank. Het inzenden op genoemde Tentoonstelling en het mededingen naar de uitgeloofde prijzen staat voor ieder open. De vrij belangrijke prijzen die uitgeloofd zijn, zullen zeker velen aansporen daarnaar mede te dingen. Red. Correspondentie. Dij het herdrukken der adressen is onwil lekeurig een vel overqeslagen; hierdoor zijn enkele expl. der beide laatste nommers te laat afgezonden, waarvoor beleefd de toege vendheid der betrokken abonnés wordt inge roepen. TARIEF voor het plaatsen van Advertentiën.
13,085
MMKDC04:000918001:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,846
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs; behelzende brieven van de bisschoppen en missionarissen van de missien der onderscheidene werelddelen, mitsgaders alle berigten, betrekking hebbende tot de missien en het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1846, Deel: dertiende deel, 1846
null
Dutch
Spoken
6,771
10,927
» Ik hep ai dien tijd, slechts door twee kleine bedienden vergezeld. Mijn Medebroeder, die min ot meer ongesteld was, volgde mg van verre on een oliefant gezeten. In de vlakte gekomen , reis den WIJ nog gedurende twee dagen door groote en aanpname velden, die veel rijst schenen opgeleverd te hebben: men had juist den oogst ingezameld “ vvqov o Eindelijk op den 18 Januarij 1844, kwamen wij gezond en wel te Xieng-Mai aan. » Deze kleine reis met oliefanten kwam ons op ongeveer 120 franken te staan , zonder de kosten van onderhoud te rekenen , die echter niet meer bedroegen dan zes franken voor mijnen Medebroeder , mij zciven , twee mannen en drie jonge kinderen. Zoodra de dag aanbrak , begon men rijst te koken , die men haastig opat, om vervolgens zonder ophouden door te reizen tot vier uren des avonds. Alsdan gebruikte men een maal , wat gelijk was aan dat in den morgen , waarna men den tijd doorbragt met lagchen en praten bij de vuren, welke men voor den nacht ontstoken had. » Men onderscheidt over het algemeen , twee soorten van Laociers de eene Thoung ■ Dam genaamd, d. i. Zwart-huiken, de nadere Thoung Khao, d. i. Wit – buiken. Zij worden dus genoemd , omdat de mannen van den stam der Zwart – buiken , zoodra zij 14 of 16 jaren oud zijn , de gewoonte hebben , om op hunne ligcbamen allerlei figuren van menschen , bloemen , oliefanten , tijgers , slangen en andere dieren te laten schilderen. Deze operatie geschiedt door middel van een aantal bijeen gevoegde naalden , waarmede men de opperhuid beprikt; in de openingen storten zij zwarten inkt, die al de op de huid geteekende figuren doet uitkomen ; en of schoon zij zich later ook wasschen, kunnen de figuren niet meer uitgewischt w’orden. Dit taloueren geschiedt niet zonder pijn , om reden men gedwongen is, om den patiënt te binden, die gewoonlijk veertien dagen ziek blijft, ja , somtijds sterft. Daar intusschen de jonge Laociers geene vrouwen zouden vinden , als dit slag van schoonheid hun ontbreekt, ondergaan zij allen deze pijnvolle operatie. De Wit – buiken daarentegen , stellen zich met hunne natuurlijke schoonheid tevreden. »Al deze volken strekken zich ten noorden uit tot aan de grenzen van China, ten zuiden tot aan het koningrijk Siam , ten oosten tol aan Cochin-China en Tong-King, en ten westen tot aan het Birmansche keizerrijk. Het oostelijk gedeelte des lands behoort aan de Wit-buiken, de Zwart-huiken bewonen de westelijke provinciën. Zij zijn in ontelbaar veie kleine koningrijken verdeeld , waarvan ieder vorst magt over leven en dood heeft; edoch, met uitzondering van twee of drie, hangen zij allen af van den koning van Siam , die ze naar goedvinden aan en afzet; bovendien moeten zij hem eene jaarlijksche schatting betalen. Intusschen, daar zij ver van Bangkock verwijderd zijn , en , als ZIJ vereenigd te werk gingen, ligt de regering’van Siam in gevaar kunnen brengen, moet hun leenheer ben gedurig sparen, deze gekroonde vasallen dikwerf naar de oogen zien, en, als zij hunne schatting komen voldoen, rijke geschenken onder hen uitueelen. n »Over het algemeen hechten de Wit-huiken niet bijzonder aan hunne talapoins fpriesters) of afgoden; hun karakter komt dat der Ckichinchinezen zeer nahij, en schijnbaar zou het weinig moeile kosten, om hen tot het Christendom over te halen. De inborst der Zwarl-buiken verschilt weinig van dien der Siamezen ; zij zijn bijzonder gehecht aan hunne pagoden en godsdienst – boeken , en wie onder hen althans een tijd lang, geen talapoin is geweest ’ wordt algemeen veracht; men noemt zoo iemand schon -dib, d. i. een ruw of profaan mensch , en " bezwaarlijk eene vrouw. Overigens zijn zi] de buitensporigste bijgeloovigheden toegedaan. » Bij voorkeur zou ik mij eerst onder de Witbuiken begeven hebben , waar de oogst zekerder en op zijn minst even groot is, doch Mgr. de Vikaris Apostohek keurde zulks af, of liever geloofde, dat het beter ware , om met allen spoed van het westelijk gedeelte bezit te nemen, omdat, vermits deze volken slechts vijftien dagreizen van Moulmien verwijderd zijn, waar de protestanten wonen, het te vreezen was, dat de Bijbelvrienden , in deze stad woonachtig, hunne dwalingen onder hen mogten uitstrooijen , alvorens wij ze met het licht des Geloofs konden versterken. Thans, nu wij zelven deze streken kennen , behoeven wij deze vrees niet langer te koesteren en wij houden ons verzekerd , dat de predikanten, die zonder hunne vrouwen en kinderen geen voet verzetten kunnen , er nooit toe besluiten zullen , om veertien dagen onder de tijgers door te brengen of een land te bewonen , waar zij met al hun goud en zilver zich geen aardsche genoegens kunnen verschaffen. ” » ?fa in het algemeen over de Zwart- en Wit – huiken gesproken te hebben, moet ik meer in het bqzonder spreken over het koningrijk Xieng – Mai, waar ik mij twee en een’ halve maand opgehouden Jieb. _ _ | » Van al ie staten van Laos, is dit het koningrijk , hetwelk het meest ten westen ligt en een van de voornaamste mag genoemd worden. De hoofdstad , van denzelfden naam , is aan den voet en ten oosten van eenen vrij hoogen berg gebouwd ,in eene groote en schoone vlakte. Zij heeft eenen dubbelen ringmuur en is omgeven door breede en diepe grachten. De binnenste omvang , als ik ’s konings woorden gelooven mag, is 1,000 vademen lang bij 900 vademen breedte. Daar deze stad bijna even als alle andere steden in de Indien gebouwd is, namelijk dat do buizen niet aan elkander grenzen en omringd worden door geboomte en kleine tuinen; is het ook moeijelijk, om eene juiste opgave van de bevolking te doen. Des konings oudste zoon verzekerde mij, dat zij meer dan 100,000 zielen bevaUe; doch dit getal is klaarblijkelijk sterk overdreven ; want , na Xiëng – Mai in alle bogten doorgekruist te hebben , geloof ik nooit, dat zij meer dan 20,000 zielen telt, zelfs als men de voorsteden , buiten de muren , hieronder begrijpt. Aan den oostkant van de stad en slechts drie of vier mijlen van de vesting werken – gelegen, stroomt eene rivier, wier oevers gedeeltelijk met huizen bedekt zijn ; ongelukkig worden zij allen bewoond door bankeroetiers uit Bangkock , die zich daar onder valsche namen gevestigd hebben, om aan de vervolgingen hunner schuldeischers te ontkomen. De koning verleent hun gaarne eene schuilplaats, wql zijn gezag en inkomsten hierdoor winnen. Op die wijze zijn de dorpen talrijk; maar ze niet gezien hebbende, kan ik de juiste bevolking niet opgeven. « Wijn, varkens en kippen zijn hier bijzonder goedkoop; daarentegen is de visch uiterst zeldzaam en klein , men vindt er ook bijna geen groenten zoodat, gedurende de Vaste, des vrijdags en des zaturoags, wij niets om te eten hadden dan eijeren met de bladeren van zeer bittere radijs; eii dus was het het alle dagen hetzelfde zonder eenige afwisseling. De varkens en kippen zijn uitsluitend voor de rijken. Het geld trouwens is zoo zeldzaam , dat slechts weinig huisgezinnen zich het gebruik van vleesch veroorloven. Meestal leeft men van rijst met eene soort van zeer sterke roode peper toebereid, waaraan de Europeaan moeite heeft, om zich te gewennen, of kleine gebraden vischjes, die men vooraf laat rotten ; het heeft mij nooit willen gelukken, om mij hiermede te voeden. )> Deze volken hebben ook veel koebeesten , die echter zeer klein zijn en schier geen melk opleveren , zoodat men er niet eens aan denkt, om ze te melken. Toen ik zeide, dat men in ons land veel werk maakte van de koemelk en daarvan leer goed voedsel wist te bereiden , begonnen zij te lagchen en spraken met minachting van onze landgenooten. Wat de ossen en oliefanten betreft , ofschoon zij in overvloed voorhanden zijn, worden zij door de inwoners niet gedood, die ook niet van hun vleesch eten, ten zij zij van ouderdom omvallen. Zij gebruiken ze hij het behouwen van hunne landen, om het katoen te dragen , wat zij in de naburige koningrijken gaan koopen en om in den oogsttijd de rijst binnen te halen. » Deze overvoering , waarvan ik meermalen getuige was, heeft op eene zoo zonderlinge en vermakelijke wijze plaats, dat ik er met korte woorden iets van zeggen moet. Zij dorschen de rijst op het veld, waar zij haar ingezameld hebben; hierop, zoodra het graan op hoepen ligt, gaan zg er eiken morgen heen , ieder met een gevolg van 15, 20 of 30 ossen. De eerste os, d.i., die aan het hoofd van den troep is, heeft den kop met bloemkransen bedekt, waarover een bundel paauwen veders uitsteekt; om den hals heeft hij eenige klokjes hangen. Al deze dieren hebben op den rug twee soorten van draagkorven, die van de heide zijden afhangen en met rijst gevuld worden , waarop men onder het maken van een vreesselijk geraas naar de stad terugkeert, want wijl de hrug voor de stadspoorten slechts twee vademen breed is, komen de konvooijen, die de stad verlaten, noodwendig in aanraking met anderen , die naar binnengaan. Hieruit ontstaat cene groote verwarring. Een ieder loopt rond ,om zijn vee , wal verdwaald is te herkennen ; het geschreeuw der geleiders , bet geloei der ossen vermengen zich mei het klokkenspel van duizend klokjes. Te midden van dien verwarden hoop , komen daarenboven de oliefanten met hunnen ernstigen slap en groofe klokken .welke allen een’ verschillenden klank hebben • vervolgens de buffels, die door dit geraas verschrikt worden , en die. zich in vollen galop stellende en door hunne meesters gevolgd , eene groote opening banen, terwijl de laatsten luidkeels schreeuwen; Nen tua ha di Khuai Souak, d. i. Pas op pas op, een dolle buffel! Eindelijk maken de nietsdoende aanschouwers , die met hoopen bijeenkomen de verwarring en het geraas nog grooter , door huii geschreeuw en aanhoudend lagchen. Alles te zamen veroorzaakt een waarlijk klugtig geraas, een afwisselend tooneel van oliefants – snuiten , ossenhorens en groote stokken der drijvers, die zich op allerlei wijze in de hoogte en in de laagte uitstrekken en kruisen; en dit spektakel, wat met het aanbreken van den dag begint, duurt tot negen 01 tien uren, wanneer , uit hoofde van de groote hitte, de overlogt gestaakt wordt. Dit is in de maand Januarij voor sommigen de arbeid, voor anderen het vermaak. »De landbouw bepaalt zich bij dit volk bijna alleen tot de rijst-teelt. De nijverheid verkeert er in een slechten toestand. Wijl de rivier, welke naar Bangkock loopt, zeer gevaarlijk is , (van Xieng-31ai tot aan Rahang, telt men 32 watervallen, waar ieder jaar een groot aantal schuiten verbrijzeld worden) en de gemeenschap met andere steden alleen plaals hebben kan door middel van oliefanten, en midden door een gebergte , wat geen einde heeft! vindt men weinig Laociers, die zich melden koophandel bezig houden. Ook leven zij ,na de inzL meling van hunnen oogst, zonder bijna iets Ie doen tot aan de maand Junij of Julij, wanneer zij hunne velden op nieuw gaan bebouwen. Dit is han ook de oorzaak, dat zij weinig of geen geld bezitten en alle verknopen bij wijze van ruiling geschieden. Het zout vooral speelt eene voorname rol in den handel; daarmede kan men zich bijna alles aanscbaflen ; het komt van Bangkock en wordt te Xieng – Mai duur verkocht. » De wetten van het koningrijk zijn zeer gestreng; de doodstraf staat op groote en ook op kleine, tot driemalen toe herhaalde diefstallen. Om die reden wordt er te Bangkock dan ook weinig ontvreemd. Ofschoon men te Xieng – Mai eene groote menigte van dronkaards aantreft, (al de inboorlingen maken wijn van rijst, dien zij overdadig drinken) is het toch eene zeldzaamheid , dat zij vechten of onderling twisten. Zoo lang ik in het land was, boorde ik slechts van eenen twist spreken, en die had nog onder vrouwen plaats. Eene van deze had in haren toorn de hut vau eene andere omver willen werpen ; deze ging zich bij den vorst beklagen, die onmiddellijk met een troep soldaten kwam aanloopen , de twistzoekster gevangen nam en haar in ketens sloeg, waarin zij langer dan eene maand gebleven is; het kostte haar zelfs veel geld, alvorens zij hare vrijheid kon terugbekomen. i> Hoewel ik u hierboven heb gezegd, dat het karakter der Zwart – buiken weinig van dat der Siamezen verschilt, meen ik toch , dat de eersten nieuwsgieriger en hebzuchtiger zijn; deze laatste hoedanigheid, als zij dien naam verdient, gaat zoo ver, dat zelfs ’skonings minister nu eens vruchten van ons bedelde, die bij aanstonds in ons bijzijn opat even als een kind zou gedaan hebben , dan weder twee of drie eijeren , die hij medenam. Ongaarne wil ik beslissen, welk van de beide volken door list en bedrog uitmunt; intusschen als er een prijs toe te kennen was, zou ik dien aan de Laociers geven, die, door bun goedaardig en openhartig voorkomen, te eerder iemand weten in te nemen. Voor de eerbaarheid hebben zij geen den minsten eerbied. Meermalen heb ik hun verweten, dat zij geene andere godsdienst hadden, dan de verkeerde driften van hun hart, en zonder te blozen , gaven zij mij hierin gelijk. » De vrouwen zijn ijveriger, werkzamer en vlugger van hegrip dan de mannen. Zij oefenen dan ook een waar gezag over hare mannen uit, ja,, als zij niet tevreden met hen zijn, jagen zij ze weg. Had de vorst op doodstraf niet verboden , om onze Godsdienst te omhelzen, zouden zij ongetwqfeld christenen geworden en door hare echtgenoofen gevolgd zijn. » Te Xieng – Mai vindt men bijna even veel pagoden als huizen , men kan geen voet verzetten zonder ze regts en links aan te treffen. In deze stad alleen telt men er op zijn minst 100, die door 10, 20 of 30 talapoins bewoond worden , zonder nog te spreken van een even groot getal, die van ouderdom in een vallen en niet hersteld worden. De talapoins zijn meestal jonge lieden , die naauwelijks lezen kunnen, en die den tijd doorbrengen met slapen, eten, spelen en andere dingen, die nog veel erger zijn. Zelven verhaalden zij mij hunne ongeregeldheden ; maar al hadden zij er ons niets van gezegd , hebben wij echter met onze oogen genoeg gezien , om te kunnen verzekeren , zonder vrees van onwaarheid te spreken, dat al hunne pagoden scholen van zedeloosheid zijn. » IVogtans is de verblinding van dit arme volk zoo groot, dat het volharden blijft hij eene eeredieost, die hetzelve onteert. Het weet en begrijpt nu, dat zijne godsdienst enkel eene aaneenschakelirg van logens is, zijne tempels de kweekscholen van ondeugden zijn , en nog weigert het om zich te hekeeren ; het vreest voor ’s konings bedreigingen. Deze ongelukkigen kwamen bij hoopen , om zch te laten onderwijzen, velen waren zoo ver dat zij den Doop konden- ontvangen, edoch een enkel woord van den vorst heeft hen andermaal aan de dwaling prijs gegeven 1 O hoe ondoorgrondelijk zijn Gods oordeelen 1 Gij allen, die dezen brief zult lezen, ik bezweer u bij het bloed en den dood van Onzen Heer Jezus Christus , laat geen dag voorbijgaan zonder te bidden voor deze slaven van de vrees, opdat wij ze bij onze terugkomst beter gezind mogen weder inden. o vJ ~ » Ik wil u hier niet melden , hoe wy gedwongen zqn geworden , om dit land te r.:r!al3n ; uit.corig spreek ik hierover in mijnen brief, aan den Heer Micard , dien gij kunt lezen. Ik zal hier nog iets bijvoegen over onze togten, well:e wij bij ons verlaten van Xieng – Mai en voor ons vertrek naar Bangkock gedaan hebben. » Des vrijdags v"n de Compassie der H. Maagd , uit de hoofdsiad vertrokken zijnde, bereikten wij dienzeifden dag een ander klein koningrijk Lapoun genaamd , ten zuiden van Xieng – Mai. Bij onze aankomst begaven wij ons naar den zetel van het gouvernement, het stadhuis van deze plaats, vzzar wij zes a acht mandarijnen aantroffen, die daar alle dagen vergaderden, om de klagten van hel volk aan te hooren , uitspraak te doen over gerezen geschillen en het openbare welzijn te behartigen, wat schier geheel aan hunne zorg is toevertrouwd. Men vroeg ons, wie wij waren, van waar wij kwamen en wat wij in het land te doen hadden. Zij wisten het reeds, want velen onder hen hadden ons te Xien – Mai gezien ; doch dit zijn algemeene vragen, door middel waarvan men gewoon is een gesprek aan te knoopen. Wij maakten er gebruik van ,am de goede tijding van Jezus Christus te boodschappen. Een spotachtig lagchen was, om zoo te zaggen , het eenig antwoord, wat wij ontvingen. Evtnwel veroorloofde men ons, om onzen intrek te ni- men in eene soort van zaal, buiten de stad gelegen , waar wij van den morgen tot aan den avond predikten, ten aanhooren van de nieuwsgierigen, die ons kwamen zien. Men liet ons geen rust. Gedurende den nacht vereenigdeu zich 40 a5O talapoins rondom onze schuilplaats , sloegen op een trommel, en braakten zoo veel scheldwoorden uit, dat wij geen oog konden sluiten; nu en dan wierpen zij zelfs met steenen naar ons verblijf, zonder nogtans verder te gaan. » Na te vergeefs hierover op het stadhuis geklaagd te hebben, nam ik het besluit, om alleen naarden koning te gaan; ik trad het paleis binnen zonder roij te laten aandienen en sprak hem zco vrijmcedig aan , dat hij bang werd en terstond aan de talapoins liet verbieden , om ons verder lastig te vaben : men gehoorzaamde ; doch w'ijl dit volk alles behalve gezind is, om het Woord van God aan te nemen , schudden wij het slof van onze voeten af en begaven ons op reis naar het zuid – oosten. Na vier dagreizen, altijd door het gebergte , niets dan rgst en eijeren om te eten hebbende , kwamen wg in een ander koningrijk Lukhon genaamd; hier vertoefden wij twee dagen, enkel verachting, spot en beleedigingen als belooning voor ons prediken inoogstende. Zelfs zou men verder gegaan zijn, zonder onze brieven van Bangkock; daar men geloofde , dat deze geschriften met het zegel van eenen koninklijken prins voorzien waren, durfde de kwaadwilligheid niets anders ondernemen. Alzoo ziende, dat dit volk zich legen de gratis verzette , waren wij op nieuw bedacht, om onze reis te vervolgen, altijd naar het zuid-oosten en midden door een gebergte zonder einde. » Tot dusverre had ik op den rug van eenen oiiefant gereisd , en ofschoon de gang ven dit dier zwaar en moeijelijk is, was ik nogtans vrij op mgn gemak; doch, daar wij op de laatste rustplaats enkel de benoodigde oliefanten voor bet dragen van onze goederen hadden kunnen vinden, moesten wij besluiten , om te voet te reizen. Het was in de maand April; de hemel stond in vuur, de hitte had de boombladeren doen verscbroeijen en afvallen ; de bronnen waren bijna geheel opgedroogd; en de door ons gevolgde paden leverden niets dan zeer steile rotsen of brandend zand op. Reeds op den eersten dag, hadden mijne voeten zoo veel geleden, dat, toen wij aan de plaats kwamen, waar wij zouden overnachten , het vel overal was losgegaan. Daar ik den volgenden dag mijne schoenen niet kon aantrekken, waren des avonds mijne voetzolen geheel verbrand, en toen wij aan de derde rustplaats kwamen, kon ik naauwelijks staan. Om nu de groote hitte van den dag te vermijden , nam ik een v,an onze bedienden met mij, en wij begaven ons vroeg in den morgen op weg, er op rekenende tegen den middag rust te houden en de oliefanten af te wachten. Ongelukkig viel de gids in slaap. » Daar wij niets zagen komen , begonnen wij te vreezen , dat de vermoeide karavaan welligt vroeger stil gehouden had , dan afgesproken was. Wat nu te doen ? De dag nam af en wij stierven van honger ; terug te keeren, zonder te weten of wij nog ver moesten gaan , was onmogelijk, wij waren al te vermoeid ; den nacht zonder vuur door te brengen te midden van de tijgers, hieraan viel niet te denken. Waartoe nu te besluiten ? Daar men ons gezegd had , dat er voor ons, op korten afstand, een klein dorp lag , spanden wij al onze krachten in , en wij namen het besluit, om in dit gehucht de gastvrijheid te gaan inroepen, ten einde daar onze oliefanten af te wachten, die er den volgenden morgen voorbij moesten komen. » Het was reeds laat in den avond, en nog zagen wij geene woning; mijn bediende kon niet verder, ik ging nog met moeite voort, maar begon te vreezen, dat wij nuchteren zouden moeten gaan slapen, toen wij eindelijk in onze nabijheid eene kleine hut in het oog kregen. Wij verzochten om eene schuilplaats. De arme lieden die baar bewoonden, dit jaar geen rijst ingezameld hebbende, hadden niets om te eten dan de uitspruitsels van boomen , en eene soort van wilde aardappelen, die natuurlijk midden in de bosschen groeiden. Deze aardappelen zouden een doodelijk vergift bevatten, zonder daarbij de grootste omzigligheid te gebruiken ; alvorens ze te eten , snijdt men ze in stukken , laat ze gedurende eenige dagen in het water staan, legt ze dan in de zon, tot dat zij goed droog zijn , en nu eerst laat men ze koken; heeft men dan niets anders, kan men ze gerust eten. ’ » Deze arme menschen zeiden ons dus, dat zij niets anders konden voorzetten , maar dat, indien zij naar het opperhoofd van het dorp wilden gaan , w'iens huis niet ver af w'as, wij daar een weinig rijst konden vinden. Dien raad vokden wij , en vertrokken na een glas water gedronken te hebben. » Bij het opperhoofd van het dorp aangekomen , maakte ik mij bekend en waarom ik mij hij hem vervoegde; voorts verzocht ik hem, om eenige spijs voor twee menschen, die van honger omkwamen, onder bélofle van hem den volgenden dag, als onze oliefanten voorbij kwamen, te zullen beloonen. Hierop gaf men ons een weinig koude rijst, met wilde aardappelen gemengd, waarvan ik zoo even gesproken heb. Deze rijst was in eenen korf van net gestampt, wiens opening juist groot genoeg , dal een van ons er den arm doorsteken kon. Wij hielpen elkander, en beurtelings staken mijn bediende en ik de hand in deze vreemdsoortige ragout; dezelve was zoo walgelijk van smaak, dat wij ieder oogenblik drinken moesten, om haar door de keel te krijgen. » Vermits onze oliefanten den volgenden dag niet kwamen opdagen , zeide men ons, dat zij denkelijk eenen anderen weg op drie uren afstands van ons dorp ingeslagen hadden wij zonden iemand , om ze op te zoeken, en eerst den tweeden dag vernamen wij, dat zij op den weg van Muang-Tré gezien waren , en weldra deze stad bereikt hebben. Op dit berigt, maakte mijn gastheer eene ragout in de huid van eenen dooden oliefant voor mij gereed, en nu vertrok ik. Mijne wonden waren nog niet genezen, nogtans moest ik mq tegen wil en dank op weg begeven, want mijn Medebroeder, van wien ik sedert drie dagen gescheiden was, verkeerde in grooter angst dan ik zelf. Nog dien zelfden avond kwam ik te Muang-Tré bij hem. » Het regen – saizoen was op handen ; wij moesten er op bedacht zijn , om terug te keeren. Wij verlieten dus Muang – ïré, en , na vier nachten in het gebergte geslapen te hebben , kwamen wij bij eene siamesche stad Tait genaamd, aan eene andere rivier , dan die , welke wij opgevaren waren. Hier kochten wij een vaartuig, en den twaalfden dag, kwamen wij te Bangkock terug. ■ ■ ■■ ■■ ■■ 9 » Deze reis heeft mijne haren zoo grijs gemaakt, dat een ieder, die mij zag, mij op zijn minst 60 jaren oud achtte ; men noemde mij niet anders dan den ouden Vader; intusschen ben ik zeer gezond , en sterk genoeg , om van nieuws te beginnen. De goede God zal misschien eenmaal onzen arbeid zegenen. | I » J. B. Gkandjean, Missionaris Apostoliek.'’ Tweede brief van denzelfdcn Missionaris aan den Eerw. Heer Micard, Superior van het Seminarie van St. Dié. Br.ngkock, 3 Junij 1844. » Mijn Heer de Superior , » Uwen mij zoo aangenamen en belangrijken genoegen gehad , eenige weken voor Aller – Heiiligen , te mogen ontvangen. De erkentelijkheid is het eenig gevoel, wat ik ten uwen aanzien aan den dag behoorde te leggen ; en toch mij het te zeggen, wenschte ik wel, dat de Heer u ingaf, om mij dikwijlor te schrijven, want uwe raadgevingen oefenen op mijne ziel altijd den weldadigen invloed uit, die aan den hemelschen dauw op een uitgedroogd land wordt toegekend. AVel is waar, verdien ik niet, dat men zoo vaak aan mij denkt; doch, als ik mij Tl" eenen kant, zoo zwak, verlaten en van alle hulp ontbloot zie, en nogtans gedwongen hen, om niet alleen te midden van de wereld te leven, oin haar te bestrijden, maar ook te midden van het heidendom , om hetzelve uit te roeijen , hlootpsteld aan den aanval van duizend vergode hartstogten, welke ik zelfs tot op hunne altaren moest aantasten; als ik mij van eenen anderen kant herinner, hoe ik vrgwillig en met geheel mijn hart heb toegestemd, om zoo vele gevaren voor de zegepraal van het Evangelie op mij te nemen, zie, ik erken het, dan bid ik met een groot en volkomen vertrouwen , den goeden God, «lat mijne oude vrienden mijner indachtig mogen zijn , hetzij hij de heilige Offerande der Mis, hetzij liij hun communiceren. » Wijl ik op dit oogenhlik nog al in de hei- densche wereld omgezworven heb, kan ik u hierover vrij belangrijke berigten mededeelen. Mogt het Gode behagen , dat ik minder gezien en meer gedaan had I Ik wil echter niet herhalen, wat ik reeds aan mijne broeders verhaald heb: de aan hen gerigte brief is voor u zoo goed als voor hen; wat door mij overgeslagen is, vindt gij in deze letteren. » Toen wij den 18 Januari] van dit jaar te Xieng-Mai kwamen, en wij er niemand kenden evenmin ais wij bij iemand bekend waren, begaven wij ons naar eene soort van algemeene woning, welke de koning voor vreemdelingen buiten de stad heeft laten inrigten. Deze woning, waar wij de eerste veertien dagen doorbragten, uit dak en vloer bestaande, staat geheel open voor alle winden , ten gevolge waarvan wij het vrij koud hadden gedurende de nachten; over dag daarentegen , werden wij door zoo veel nieuwsgierigen bezocht, dat wij groote moeite hadden, ona ons van hen te ontslaan , gedurende den maaltijd of bij het lezen van ons brevier. Want gij moet weten , dat wij naauwelijks in deze woning waren , of dit nieuws werd wel drie dagreizen in de rondte bekend gemaakt; van alle kanten kwamen hoopen volks aanloopen, om dit nieuwe schouwspel te zien, of, zoo als deze goede menschen zich in hunne taal uitdrukten : Ma ka toü louang favangsct thè hac ho ikwi han sac tua • d. komen , om de groote fransche talapoins te zien , die wij nog nooit gezien hebben. Er kwamen zelfs menschen uit Muang – Nan , een ander koningrijk van Laocie, ongeveer tien dagreizen van Xieng-Mai gelegen. Zij kwamen , zoo als zij zeiden , om de toü koula te zien , d. i. vreemde talapoins, die men hun afgeschilderd had, als reuzen van zes ellen lengte. » Gij ziet uit dit alles, mijn Heer en zeer waarde vriend , dat wij niet in stilte Laos binnenge'rokken zijn , en het gerucht van onze Apostolische Missie zich heinde en verre verspreid had. » Zoodra wij aan land gekomen waren , begaven wij ons naar eenen hoofd – mandarijn , die belast is om de vreemdelingen aan den koning voor te stellen, en verzochten hem om voor ons een gehoor te verwerven. Den volgenden morgen kwam dilpersonaadje ons bengten , dat zijn meester goedgevonden had, om ons dien zelfden dag te ontvangen , doch dat wij ons vooraf naar het stadhuis moesten begeven , waar men onze papieren zou nazien , ten einde hiervan verslag te geven aan den vorst. Hierop vertrokken wij, en men bragt ons in eene groole en onaanzienlijke zaal , w'aar acht a tien mandarijnen , van hoogen ouderdom en eerbiedwekkend voorkomen , met groote deftigheid op den grond zaten en op ons w'achteden. Wijl hier noch banken, noch stoelen waren , zagen wij ons verpligt, het voorbeeld der oude Areopagieten . (bijzitters van een beroemd geregtshof in het oude Griekenland) te volgen. Men vroeg naar onze passen, die in orde bevonden werden, vervolgens vroeg men ons naar het doel van onze komst in dat land. » Wij gaven zonder omwegen te kennen , dat WIJ Priesters waren, eerst uit Europa, later uit Siam gekomen , om hun de Godsdienst van den waren God te verkondigen , den Schepper van hemel en aarde, en hun den eenigen weg te leeren kennen , die tot een eeuwigdurend geluk leidt. Git berigt gaf aanleiding lot vele vragen , welke wij nog bezig waren te beantwoorden , toen men ons kwam aanzeggen , dat de koning ons naar het paleis nep. Hij ontving ons vrij minzaam en vroeg ons in de siamsche taal naar verscheidene ophel- xm. Dekl. 4 deringen over de christen – Godsdienst. Hiervan maakten wij gebruik, om eenige zaadkorrels van het Woord des levens in zijn hart uit te strooijen , en nu, na hem onze geschenken aangeboden te hebben, verzochten wij zijne toestemming om in het koningrijk te mogen blijven. Hij antwoordde: dat bij hierin volgaarne bewilligde, dat hij een geschikt huis voor ons zou laten bouwen, en wij in dien tusschentijd in de zaal konden blijven, waar wij onzen intrek genomen hadden. De geschenken , welke wij hem aanboden , bestonden uit een zang – orgeltje , een fleschje Eau de Cologne , een prisma of kantzuil, een spiegel met geslepen ruiten en twee kristallen glazen. » Den volgenden dag vernamen wij , dat koning . des nachts, zijne voornaamste mandarijnen bijeengeroepen , en hun gevoelen betrekkelijk onze komst gevraagd had, alsmede dat het antwoord van velen geweest was: » Wij hebben zelven een God met zijne dienaren!” hebben wij met die onbekende Priesters en hunnen God te doen? »Willen zij hier blijven, dat men ze buiten de stad onder de vreemdelingen eene plaats aanwijze.” Na verloop van eenige dagen verzocht ik om een nieuw gehoor, onder voorwendsel van den koning eenige zeldzaamheden te laten zien , welke ik hem te gelijkertijd ten geschenke gaf. en in weerwil van tegenstand van den raad , verkreeg ik, dat een huis in de stad voor ons gebouwd zou worden ; intusschen beteekende deze woning zoo weinig, dat wij toen reeds begonnen in te zien. wat in het vervolg werkelijk gebeurde: het was niets meer dan een hok van bamhous.dat op zijn hoogst 20 guldens gekost had. Ofschoon deze woning , noch vensters noch dakvensters had, was zij evenwel zoo open van alle kanten, dat wij er zeer goed in zien konden, ja zoo duidelijk, als of wij den Hemel voor dak gehad hadden. »Op zekeren dag, kwam een prins met een’ van zijne jongste zonen ons bezoeken , ik besloot om aan dit kind een’ pantalon van Indisch fatsoen aan te bieden. Toen ik nog te Bangkock was, nad ik een 20tal van soortgelijke kleedingstukken laten maken , om ze aan arme huisgezinnen uit Ie deelen ; de kosten bedroegen niet meer dan zeven en een halve stuiver. Ik kon dus niet verwachten, dat het vorstelijk kind bijzonder met dit gering pschenk zou ingenomen zijn. Naauwelijks echter had hij hetzelve ontvangen , of het trok den pantalon aan en keerde naar het paleis terug , ik wil niet zeggen , verheugd als een vorst, maar als een koning. Den volgenden dag begaf zich de koningin zelve met een troep neven en kleinzonen naar een huis in de nabijheid van mijnen zaal, en zond mij Mn groot stuk zilver met het verzoek , om haar tien pantalons te willen verknopen : » Ga aan de koningin zeggen, was mijn antwoord aan den boodschapper, dat ik geen koopman in broeken ben, doch dat ik haar gaarne tien daarvan ten geschenke wil geven , evenwel moet zij op eencn anderen tijd komen ; want gij ziet, dat er te veel volk bij mij is, om haar te kunnen ontvangen.” )) in dit antwoord nam zij genoegen , en (lagen later, toen zij zelve niet komen kon , zond nj mij drie prinsessen, bare dochters, allen reeds gehuwd, om mij de beloofde kleedingstukken te vragen. Deze prinsessen hadden een groot gevolg mede gebragt; sommigen droegen geschenken , uit rqst en vruchten bestaande, anderen hadden kleine prmsjes bij de hand , die de pantalons onder zich verdeelden. Ik verzocht mijne aanzienlijke gasten te gaan zitten; wij rookten allen onze pijpen, en ik sprak hare taal zoo goed als ik kon , want ik wist toen nog weinig van deze taal af. leder kind ontving nu een pantalon , en was zoo gelukkig als een engel. Men wilde mij de waarde betalen, doch hiervoor, zoo als gij wel begrijpen kunt, bedankte ik ; ik was reeds genoeg beloond , door met zulke beuzelingen , de genegenheid der vorstelijke familie aewonnen te hebben. »De taal van Xieug – Mai, en over het geheel die van al de Zwart – buiken onder de Laociers, verschilt in de boeken weinig van de siamsche taal; doch de volkstaal en vooral de uitspraak komen minder overeen. Na verloop van veertien dagen echter, sprak ik haar genoegzaam, om mij Ie doen verstaan. Zelfs predikte ik in dezelve voor onderscheidene prinsen, neven des konings, die mij hiertoe uitgenoodigd hadden. Ach! hoe bezw'aarlijk is bet voor de rijken , bet koningrijk der Hemelen binnen te gaan! Zij erkenden de waarheid, maar hebben haar veracht. Een hunner , hoovaardiger dan de anderen , toen hij geene tegenwerpingen langer wist te maken, eindigde het gesprek met deze woorden : » Vader, gij kunt zeggen wat gij wilt; maar ik wil niets met uwe Godsdienst te doen hebben , en niemand in Xieng – Mai zal haar omhelzen.” » Zoo als gij wilt w’as mijn antwoord, bedenk evenwel, hoew'el gij een prins zijt, dat gij eenmaal sterven , en al uwe bezittingen en genoegens verlaten moet; en dat gij eens in handen gevallen van den God , wiens leer gij nu verwerpt. gij daaruit niet zoo ligt ontkomen zult; gij moo<’’t sterk en in den bloei uws levens zijn, de dood zal u misschien eerder overvallen dan gij meent!” Hij dreef den spot met mijne bedenking en veertien dagen later moest hij voor God verschijnen. » Het volk daarentegen kwam bij hoepen naar ons toe om ons te boeren; sommigen schenen kwalijk gezind Ie zijn , nog anderen waren onverschillig , doch het grootste gedeelte was ons zeer gene gen. Onder de laatsten waren er velen , die zich gaarne op den Doop zouden voorbereid hebben indien zij, gelijk zij zeiden, den koning en dè prinsen met gevreesd hadden. Deze verklaring deed ons vermoeden, dat men buiten ons weten het verbod had uitgevaardigd om ons Geloof te omhelzen. In dit vermoeden werden wij hierdoor gesterkt, dat wij nooit ook niet tegen betaling iemand’ konden vinden , die de door mij in de laocische taal vertaalde gebeden wilde ovcrschrijven ; allen , die ik hierover aansprak, gaven mij tot antwoord’ Ik vrees den koning! Nog meer, eene goede oude vrouw had ons haar neefje afgestaan om ons te bedienen , dan dit kind mogt niet langer dan één dag bij ons blijven. Zoodra de eerste mandarijn het vernomen had , maakte hij de vrouw op allerlei ■wijze hang, en dwong haar om haren neef terug te roepen. Deze minister; een ware dienaar van satan , bespiedde zonder ophouden de lieden , die ons kwamen bezoeken, en naauwelijks wist hij, dat onder hen goedgezinde personen waren , of hij wist ze ook door zijne bedreigingen af te schrikken. Ware de koning ons genegen geweest, meent gij dat de minister zijne bedoelingen dus had durven werken ? Als men de zeden des lands goed kc°nt, men liglelijk , dat zulks onmogelijk is. Intusschen, op dien tijd, in de gelegenheid zijnde om den vorst te bezoeken, en hem gevraagd O O hebbende of hij er tegen was , dat zijne onderdanen christenen werden, verzekerde hij mij van neen; doch , zoo als gij later zien zult, sprak hij tegen zijn gemoed. » Eenige dagen na dit gehoor, kwam de koningin mij eenige geschenken aanbieden en berigtte zij mij, dal de koning zeer ziek was aan eene kwaal, welke zijne geneesheeren niet konden genezen, dat hij mij verzocht om hem te komen zien, en ik hem welligt gezond zou maken ; want, wat ik ook mogt zeggen , men wilde volstrekt dat ik een geneesheer was; dierhalve ging ik werkelijk naar hem toe vergezeld door eenen jongen dienaar, die min of meer het behandelen van ziekten verstond. Men liet mij niet lang wachten ; Z. M. kwam terstond gaf mij berigt van zijnen toestand ,en vroeg of ik eenige geneesmiddelen kon opgeven. »In mijne betrekking als Priester, antwoordde ik, boude ik mij alleen bezig met de middelen, die nuttig kunnen worden voor de ziel; maar ik heb een jong mensch met mij gebragt, die gedurende vier of vijf jaren de leerling geweest is van eenen g eneesheer des konings van Bangkock, en die misschien in staat is om uwe pijnen te stillen.” Vervolgens mijne stem verheffende, opdat mijn dienaar, die bij de deur op zijne kniën lag, mij kon hooren: » Welnu 1 zeide ik tot hem , hebt gij begrepen , wat den koning gezegd heeft? Kent gij deze ziekte?” » Ja, Vader, ik kan ze genezen.” »ln hoeveel dagen?” » Ik vraag veertien dagen.” Dit jonge mensch nu verpleegde den koning met de grootste zorgvuldigheid, en reeds met de eerste week nam zijne beterschap in die mate toe , dat de koning regt verheugd , op zekeren dag tot hem zeide: » Welaan, als gij mij gezond maken kunt, is uw fortuin gemaakt 1 het zal uwe meesters en u aan niets ontbreken ; zeg aan de Vaders, dat zij in de stad kunnen blijven en ik voor hen zorgen zal,” Den volgenden dag zond de koning mij zijnen minister, om mij te berigten , dat hij zich beter gevoelde, en dat als bij eens geheel hersteld was, hij al onze verzoeken zoude toestaan, al was het ook een kerk met vergulde zuilen. » Dit alles verblijdde ons zeer, wijl wij nu veel vrijer konden werken : de inwoners ziende , dat wij bij den koning in hooge gunst stonden , begonnen moed te scheppen; eenigen verzochten zelfs zich op den Doop te mogen voorbereiden. Dan ach! hoe ras waren al deze verwachtingen in rook verdwenen 1 » De vorst was naauweigks geheel genezen , of hij zond den jongen man weg, zonder hem eenige belooning te geven , voorgevende: dat hij niet beterde. Een ieder nogtans zag hem alle dagen gaan en wandelen , terwijl bij te voren ter naauwernood een voet in zijn paleis verzetten kon ; de mandarijnen zelven wenschten mijnen dienaar geluk met zijne welgelukte pogingen en zwaaiden hem groeten lof toe wegens zijne bekwaamheden. De koning alleen, of uit ondankbaarheid of uit inhaligheid , of ook omdat bij onze heilige Godsdienst met geheel zijn hart verachtte , gaf voor , dat zijn toestand nog altijd dezelfde was, De eenigste troost, die aan zijnen weldoener te. beurt viel, was, dat hij tegen den avond zijnen minister bij ons zond, om onzen afgescheepten dienaar te bemoedigen , door tot hem te zeggen : » Vrees niet, ofschoon gij Z, M, niet hebt kunnen genezen, vergeeft hij u, en zal u het hoofd niet laten afhouwen.” » Van dit oogenblik trokken de lieden, die zicli op den Doop voorbereiden , een voor een af, voorgevende : dat de koning aan al zijne onderdanen verboden had Christenen te worden. Van toen af bleef ook ons huls, vroeger van den morgen tot den avond , vol menschen, gelieel ledig, ja niemand durfde ons meer toespreken, in plaats dat voorheen zoodra iemand ons op straat zag , een ieder ons in zijne woning noodigde; men begon ons zelfs te bespotten en eindelijk eindigde men met ons te beleedigen.
28,925
MMKB07:001533128:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 26, 1864, no. 2564, 13-03-1864
null
Dutch
Spoken
2,917
5,316
11 van de statuten voorgeschreven formaliteiten in cas van geregtelijke liquidatie geene sprake kan zijn en dat het bedrag der schade voortspruit uit de verschuldigde storting op twee aandeelen, verminderd met eene tegenvorderine vau / 300; persisterende hij bij zijne genomen conclusie, ouder inhaesie, dat hij, zoo noodig, aanbiedt door getuigen en alle andere middelen regtens te bewijzen, dat de verweerder als aandeelhouder tot de thans gefailleerde maatschappij is toegetreden, zich als zoodanig heeft gedragen en als zoodanig is beschouwd; O., dat door den verweerder niet is gedupliceerd; O. ia regten: dat de vragen, die ter beslissing van dit geding beantwoording verdienen, zgn de volgende: lo- is de verweerder aandeelhouder van de schroef-stoombootmaatschappy van Amsterdam op Utrecht vice versa? 2°. is de actie niet-ontvankelijk wegens het niet-nakomen der bij de statuten voorgeschreven formaliteiten? 3°. is het bedrag der schade behoorlijk bewezen? O. ad l«m. dat de ged., hoewel erkennende op eene ly'st, ten processe overgelegd (geregistreerd), dd. 4 Maart 1860, waarvan het hoofd dus luidt: ■ de ondergeteekenden verklaren op heden deel genomen te hebben in bovengemelde maatschappij., geteekend te hebben voor twee aandeelen, met bijvoeging: «onder later te stellen conditiën,. beweerd heeft nooit aandeelhouder te zijn geweest , daar hem nooit een bewijs vau aandeel is gegeven, noch hy tot eene vergadering van aandeelhouders is opgeroepen, noch ook eenige acte heeft medegeteekend, noch iets vau de maatschappij heeft gehoord, en hij nimmer heeft vernomen, of die teekening is geaccepteerd • O., dat die tegenwerpingen van den verweerder zHn van weinig gewigt, daar het de éénige vraag is, of hij, hetzij primitief bij het verlijden der acte, hetzij later, tot de maatschappy is toegetreden; dat die toetreding m casu voldoende is bewezen door de bovengenoemde lijst, waarop de ged. erkent geteekend te hebben met bijvoeging der woorden: «onder later te stellen conditiën 0., dat het dus de vraag is, of de voorwaarde, waaronder die teekening heeft plaats gehad, is vervuld; O., dat het tusschen partijen in confesso ia, dat die voorwaarde hierin bestond, dat de verweerder tot chef der factory op eene jaarwedde vau / 200 eu eenige emolumenten zou worden aangesteld met de toezegging eener aanstelling tot het expeditievak vau het kantoor, bij opvolging van den toenmaligen expediteur; O., dat nn niet alleen eene aanstelling van don verweerder is uitgereikt, maar hg ook als chef der faetory is werkzaam geweest, waaruit blijkt, dat zijne teekening geaccepteerd is en hij dus ook iets van de maatschappij gehoord heeft, terwijl hij bovendien voor eene Tordering deswege ter verificatie van schuldvorderingen zich als crediteur der maatschappij heeft aangemeld en aldaar voor eene som van f 300 als schuldeischer is erkend; O., dat onder deze omstandigheden de voorwaarde moet geacht worden vervuld te zijn , en de verweerder als aandeelhouder te beschouwen is j 0. ad 2um. dat de verweerder beweerd heeft tot niets gehouden te zijn , daar de formaliteiten, in art. 11 der statuten voorgeschreven, namelijk bekendmaking van het aandeel der met storting in gebreke blijvende aandeelhouders in het Algemeen Handelsblad en de Provinciale Utrechtsche Courant, niet zijn vervuld; O., dat die bewering den ged. weinig baten kan, eensdeels, dewijl die formaliteiten kennelijk niet zijn geschreven voor het geval van faillissement, maar ten andere, dewijl bij de statuten de vervallenverklaring en de eventuele schadevergoeding nergens afhankelijk zijn gesteld van de vervulling dier formaliteiten; O. ad 3om. dat de ged. heeft beweerd, dat het aandeel is vervallen, welke vervullen-verklaring is de straf op het niet-storten terwijl de eischer niets anders vraagt dan storting in den vorm van schadevergoeding; dat het vragen van storting door het meergemelde art. 11 is uitgesloten, terwijl in elk geval de schade niet is bewezen^ 0., dat het niet opgaat te beweren, dat alleen door de bepaling in de statuten, dat het aandeel ingeval van niet-storting vervallen is na een termijn van dertig dagen, de ged. tot geene vergoeding van kosten en schade zou gehouden zijn ; dat, daargelaten de vraag, of partijen bij het verlijden der acte van oprigting bedoeld hebben 'art. 40 W. K. bniten te sluiten, de eischer niets anders vraagt dan vergoeding van kosten en schaden, welke bevoegdheid hun uitdrukkelijk bij art. (Gepleit voor den eischer Mr. A. J. Hovt, en voor den eedaazde Mr. J. A. Molstkh.) JURISPRUDENTIE. Vonnissen. — Dicta ter bolle. — Appel. — Cassatie. Zijn tegen de zoogenaamde dicta ter rolle de middelen van hoog er beroep en cassatie toegelaten t (Ingezonden.) In het nommer van 4 Jan. van dit blad kwam ik op tegen eene onderscheiding, door den hoogen raad gemaakt bij zeker arrest van 23 Nov. 1863, tusschen vonnissen en beschikkingen van den regter. In het nommer van 29 Febr. viod ik een arrest van 29 Jan. waarbij wordt onderscheiden tusschen vonnissen en dicta ter rolle. De hooge raad derhalve verdeelt, tot dusverre, eu totdat er misschien eene vierde cathégorie zal worden uitgevonden, de regterlijke uitspraken in vonnissen, beschikkingen en dicta ter rolle. Ik kan in de wet van die verdeeling, hare wetenschappelijke waarde in het midden latende, niets vinden. Iedere beslissing , iedere uitspraak van den regter is een vonnis. De vonnissen kunnen worden onderscheiden in eind-vonnissen, préparatoire, interlocutoire incidentele, provisionnele vonnisseu, enz. Maar het genus is altijd vonnis. Andere ouderscheidingen en verdeelingen kent de wet niet. Maar wat verstaat nu bet arrest onder die zoogenaamde dicta ter rolle? Het zijn die bevelen, die worden uitgevaardigd «ter bevordering van eene behoorlijke regtspraak en ter verzekering fan een geregelden loop der zaak. Daartegen nu, zegt het arrest, zijn de middelen van hooger beroep en cassatie niet toegelaten. Vrij apodictisch als ik het zeggen mag. Waar dat in de wet te lezen staat, wordt niet gezegd, en zou ook niet gemakkelijk te zeggen zyn. De definitie zelve is bovendien alles behalve duidelijk. Tot bevordering eener goede regtspraak , en ter verzekering vooral van den geregelden loop der zaak , dient eigenlijk ieder vonnis van instructie, bepaaldelijk ieder préparatoir vonnis; en ik zou dan ook gaarne het verschil tusschen préparatoire vonnissen en dicta ter rolle juist en verstaanbaar gecaracteriseerd zien. Tot nu toe is mij de grens zeer duister. In deze zaak b. v. was quaestie van een verzoek tot statering, en van de bepaling zoo van den dag van pleidooi als van een termijn voor antwoord, waarover partijen verschil hadden. Maar wat zijn nu de beslissingen hierover anders dan bevelen tot de instructie der zaak, en die strekken om het proces in staat van wijzen te brengen ? — Dus préparatoire vonnissen, art. 46 B. R., eu waartegen dus gelijktijdig met dat tegen het eind-vonnis hooger beroep kan worden ingesteld, art. 336 ? Wil men dat nu dicta ter rolle noemen, ik heb er vrede mede, mits dit maar geene aanleiding geve tot onjuiste en met de wet strijdige gevolgtrekkingen. Maar die naam past dan ook voor ieder préparatoir vonnis. En clictum ter rolle zal wel zijn, guod dicit judex wal de regter zegt op de rol; en dat doet hij met ieder vonnis. Ten slotte merk ik nog op, dat ook dan, als men de juistheid dezer nieuwe onderscheiding aanneemt, de hooge raad beeft over het hoofd gezien de bepaling van art. 99 R. O. Als toch het dictum ter rolle al geea vonnis is, zal het voor het minst eene handeling van den regter zijn. Maar het beroep in cassatie althans staat open tegen alle handelingen van den regter, dus ook tegen deze. 3 Maart 1864. S. WETTEN, BESLUITEN ENZ. De officier van justitie te Alkmaar, de heer Mr. D. T. van Leeuwen, beeft den 17 Febr. jl. de volgende circulaire aan heeren notarissen in zijn arrondissement gezonden: Dezer dagen is een uwer ambtgenooten ter raadkamer der Arrond.-Regtbank alhier opgeroepen, ten einde, overeenkomstig art. 50 der wet op het notaris-ambt, dd. 9 Julij 1842 (Stbl. n°. 20), te worden gehoord ter zake: lo. van het helpen opmaken en passeren eener niet aan den bevoegden kantonregter ter goedkeuring aangeboden, onderhandsche acte van scheiding, betreffende een boedel en nalatenschap, waarbij minderjarigen betrokken waren ; 2". van het onder zijne minuten in depót nemen dier onderhandsche acte; en 3°. van het aan de betrokken partijen aanraden of aan de hand geven dier wijze van boedelscheiding. De Regtbank heeft termen gevonden hem deswege te waarschuwen. Bij deze gelegenheid is ter mijner kennis gekomen., dat de notarissen in dit arrondissement vrij algemeen aan dergelijke practijken de hand leenen, vooral ingeval de bedoelde boedels vooral door de erfgenamen zijn gerealiseerd of geheel uit contante penningen bestaan. Daar aan deze met de meest stellige wetsbepaligen strijdende en met de waardigheid van het notaris-ambt niet overeen te brengen handelingen een einde behoort te worden gemaakt, heb ik de eer u uit te noodigen om u voortaan van het opmaken van dergelijke stukken te onthouden en nimmer door raad of daad de hand te leenen tot het bezigen van dergelijke middelen, welke geene andere strekking hebben, dan om te ontduiken de heilzame bepalingen, vervat in de artt. 1118 eu volg. B. W. ten opzigte van scheiding en verdeeling van boedels, waarbij betrokken zijn personen, welke het vrije beheer over hunne goederen niet bezitten. Afschriften deze circulaire zijn door mij toegezonden aan heeren kantonregters en ontvaugers der registratie in dit arrondissement, met verzoek, mij onmiddellijk te willen berigten, wanneer dergelijke handelingen tot hunne kennis mogten komen, of soortgelijke stukken ter registratie mogten worden aangeboden, opdat ik in de gelegenheid gesteld worde om de op dit stuk bestaande wettelijke voorschriften te handhaven met alle die middelen, welke daartoe ter mijner beschikking zijn. HOOGE RAAD. — Rurgerlijhe Hamer, Zitting van Vrijdag, 11 Maart. Voorzitter, Mr. F. de Gkeve. I. Beledigd als advokaat Mr. G. G. Rechteren van Appeltern. II. Uitspraak gedaan in zake: 1°. E. C. P. G. Baron van der Linden d'Hoogvorst, eischer, procureur Mr. M. Eyssell, tegen het Bestuur der Registratie, verweerder, procureur Mr. C. J. Franpois. Vernietigd het vonnis der Regtbank te Goes van 2 Mei 1862 ; ten principale regt gedaan, den eischer goed opposant, de vordering ongegrond verklaard, en het Bestuur veroordeeld in de kosten. 2°. J. J. Verbrugh c. s., eisehers, procureur Mr. C. J. Franijois, tegen de Hervormde gemeente van Lienden, verweerderesse, procureur A. F. de Bas. Verworpen. III. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: Mr. K. A. Poortman qq., procureur Mr. A. Q. Kraijenhof van de Leur, tegen de algemeene commissie van liquidatie der zaken van de voormalige wees- en momboirkamers, gevestigd te 's Gravenhage, verweerderesse, procureur A. F. de Bas. Adv.-gen. concludeert tot verwerping. Uitspraak 15 April. IV. Uitgesteld het nemen van conclusie door partijen in zake: 1». B. Frey, weduwe van V. Böhm Muller, c. «., eisehers, procureur Mr. M. Eyssell, tegen den Staat der Nederlanden, gedaagde, procureur Mr. C. J. Franpois. 2°. kerkvoogden en notabelen der Hervormde gemeente te Rossum, eisehers, procureur Mr. M. Eyssell, tegen den Staat der Nederlanden, gedaagde, procureur Mr. C. J. Fran^is. V. Uitgesteld op verzoek van partijen de pleidooijen in zake: K. Graaf van en tot Hoensbroek, eischer, procureur Mr. A. Q. Kraijenhoff van de Leur, tegen J. L. Baron van Scherpenzeel Heusch c. «. , verweerders, procureur Mr. J. van der Jagt. Pleidooijen bepaald op 28 April. VI. Gepleit in zake : het Bestuur der Registratie, eischer, procureur Mr. C. J. FraB9ois, advokaat Mr. A. de Pinto, tegen Mr. J. H. van Roijen, verweerder , niet comparerende. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 18 dezer. NB. Donderdag is er geene zitting gehouden. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. Door den gouv.-gen. van Ned.-Indië zijn de volgende beschikkingen genomen, als : benoemd : tot griffier bij den omgaanaen regter in de 2de afdeeling , de griffier bij den Raad van justitie te Macassar (Celebes en onderhoorigheden), Mr. C. Visser; tot griffier bij den Raad van justitie te Macassar, de ambtenaar der 1ste klasse voor de burgerlijke dienst in Ned.Indië, Mr. J. W. van Rijckevorsel, onlangs uit Nederland aangekomen; goedgekeurd, dat door den Raad van justitie te Ternate is benoemd , tot buitengewoon subst.-griffier bij die Regtbank, buiten bezwaar van den lande, J. F. C. E. Mattern , klerk op het residentie-kantoor aldaar. BERIGTEN. 1 — " ■ ■ 's Gravenhage , den 12 Maart. De uitgever A. W. Sythofï, te Leyden , heeft ter perse gelegd eene uitgave, getiteld: Algemeen Woordenboek van Kunst en Wetenschap voor alle standen, bewerkt naar Nieuwenhuis' Woordenboek, het Conversations-Lexicon en andere bronnen. Hij meende het publiek daaromtrent te moeten inlichten en verzoekt ons te berigten: «dat de eerste uitgaaf van het Woordenboek van Kunsten en Wetenschappen is eene bewerking, in verband met onze Nederlandsche toestanden, van de vijfde uitgaaf van het Conversation's Lexicon , in de jareu 1820 tot 1844 door wijlen den heer H. C. A. Thieme te Nijmegen uitgegeven; ■ dat door zijn voorganger, volgens prospectus van 1 October 1851, een nieuwe uitgaaf is aangekondigd naar de tiende uitgaaf van Brockhaus CoDversation'sLexicon, welke door hem met veel moeite, zorg en opofferingen wordt voortgezet; «dat, nu het hem bekend is geworden, dat een ander uitgever in zijne regten treedt, door de inschrijving te openen op eene Hollandscha bewerking van het Conversations-Lexicon, bij besloten is om een boek te geven.dat deugdelijk, beknopt, naauwkeurig, behagelijk en daarenboven zóó goedkoop is, dat deze uitgave alle concurrentie zal overtreffen, zoo als uit de eerste aflevering, die dezer dagen het licht ziet, zal blijken.- Batavia, 15 Jan. — Op den 2 Jan. heeft de Raad van justitie te Samarang uitspraak gedaan in de zaak vau den heer Eekbont, en dien heer vrijgesproken van de twee overgebleven punten van beschuldiging dier zaak •. als het zich toeëigenen van gouvernementshout tot eigen voordeel , en het bezigen van gouvernements-koelies voor grassnijden en het zoeken van kikvorsehen voor voedsel zijner palingen. Hoeveel genoegen deze vrijspraak den bekenden van den heer Eekhout ook deed , betreurden zij het , dat de wetgeving toelaat een huisvader, een vlijtig werkman, op ruim 60 paal uit zijne bezigheden en van zijn gezin te rukken, hem gedurende veertien maanden eene preventive gevangenis te doen ondergaan, zonder dat hij iets konde bijbrengen om zijn gezin gedurende eirca 18 maanden te onderhouden 1 ADVERTENTIEN. SCHUTTERIJ. — BEROEP IHT CASSATIE. In zake den Sergeant ALBERT HOFMAN (woonachtig te Amsterdam, N. Z. Achterburgwal, F 235) worden alsnog twéé brochures aanbevolen: 1°. De feiten en officiële stukken in zake, gevoerd voor den Schuttersraad te Amsterdam,tegen ALBERT HOFMAN, Sergeaut vroeger dienst doende bij de tweede Komp., derde Bat., medegedeeld door Mr. W. VAN DER VLIET, Auditeur bij genoemden Schuttersraad. Amsterdam, P. N. van Kampen, 1858. 2°. Het geschil tusschen den Kolonel J. STAATS-BOONEN en den Sergeant A. HOFMAN, van de tweede Komp., derde Bat., der dienstdoende Schutterij te Amsterdam. Een ernstig woord aan allen, wie nog een vonkje eergevoel in den boezem gloort, door een lid van de voormalige kompagnie Vrijwillige Jagers der Leydsche Hoogeschool. Amsterdam, Wed. Borleffs en ten Have, 1858. Onder het motto : La raison du plus fort est toujours la meilleure ! Tegen het vonnis, door de Arrondissements-Regtbank te Amsterdam op 18 Februarij 11. in hooger beroep tegen A. Hofman gewezen, ten gevolge van zijne inlijving bij het Amsterdamsche Brandwezen , is door hem op 20 February beroep in cassatie aangeteekend. Op den 1 Maart is door A. Hofman een verzoekschrift aan den Hoogen Raad ingediend, houdende eene beknopte feitelijke voorstelling, benevens zijn middel van cassatie. Het geldt hier niet alleen eene boete van drie gulden, wegens het niet tegenwoordig zijn bij eene oefening met de brandspuit, maar bovenal een gewigtig beginsel, waarbij elk lid der Nederlandsche Schutterij betrokken is. — Om te weten, wat met het zoogenaamd in administratie brengen, ofschoon bij de wet onbekend, bij de Amsterdamsche Schutterij bedoeld wordt, leze men o. a. het later vernietigde vonnis van den Schuttersraad te Amsterdam, dd. 9 Maart 1858, op pag. 30 en 31 der genoemde brochure van den Auditeur Mr. W. van der Vliet. — Dan zal blijken, dat A. Hofman, ook als Sergeant in administratie, dat is tijdelijk, en tot wederoproeping door den Kolonel Kommandant van dienstprestatie ontheven, niet opgehouden heeft tot de dienstdoende Schutterij te behooren. Ontslag, art. 26, uit de Schutterij kan alléén na gedane aanvraag en met vermelding van die aanvraag verleend worden. ' Een naauwkeurig verslag van deze procedure zal na den afloop in het licht verschijnen. 20 Maart 1864 verschijnt de eerste aflevering van ALGEMEEN WOORDENBOEK van KUNST EN WETENSCHAP, VOOR ALLE STANDEN, bewerkt naar Nieuwenhuis' Woordenboek, het Conversation's-Lexicon en andere bronnen. Ten gevolge van Concurrentie kost iedere aflevering van 32 bladzijden royaal 8". of 128 gewone bladzijden slechts 18 cents. Het Woordenboek zal compleet zijn in 80 afleveringen van gelijken omvang en prijs en in drie jaren worden uitgegeven. Lbydek. A. W. SYTHOEF. HET VOOR ELKEN REGTSGELEERDE ONMISBARE ONTWERP Vffl HIT BURGERLIJK WETBOEK van is finaal uitverkocht, en alzoo niet dun hoogst zeldzaam en tegen zeer hooge prijzen meer verkrijgbaar, iets waarvan zich het nadeel vooral sedert de invoering van onze Nederlandsche Wetgeving , waarvan het ontwerp de bron is, deed gevoelen. Dit heeft den ondergeteekende aangespoord eene tweede- uitgave, met bijvoeging der ophelderende memorie en verrijkt met eene voorrede van Jhr. Mr. J. de Bosch Kümper , Jïoogleeraar te Amsterdam, te bezorgen , welke in geen enkel opzigt voor de eerste onderdoet, en voor den betrekkelijk goedkoopen prijs van f 3.90 bij alle boekhandelaren verkrijgbaar is gesteld. Hij vleit zich daardoor aan eene wezenlijke behoefte te voldoen, door het regtsgeleerd publiek in de gelegenheid te stellen zich een werk aan te schaffen, dat door eiken grondigen beoefenaar des regts op hoogen prijs wordt gesteld. Leyden, November 1863. j. W. van Leedwen. Snelpersdruk en uitgave van KEBROGnKHS BlfiïiïWFAlHTK# tw 'a Grraveubagge,.
15,609
MMIISG06:001526043:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
De werkman; bijdragen voor arbeid en kunst, jrg 5, 1873, no. 43, 14-06-1873
null
Dutch
Spoken
6,370
11,925
Nr. 43 VIJFDE JAARGANG 1873 tieeu rechtec loeder plic&tiü, geen piicbteo londer rechten. DE WEU De vrijmaking m den arbeider behoort hem zelvea toe. Orgaan voor JLrfeeiders-fereenigiiigeai Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs van het abonnement: per week. . * .■ . f 0,04 n drie maanden „ 0,60 Afzonderlijke nommers „ 0,05 Advertentiën 5 cents per regel. Alles wat de redactie of administratie van dit blad betreft, gelieve men franco te zenden aan den uitgever. Zaterdag 14 Juni Van alle boekwerken, van welkt twee exemplaren aan de redactie worden gezonden, wordt aankondiging gedaan. „ ~ Advertentiën in te zenden vóór Donderdagmiddag 2 ure. Ongefrankearde brieven worden geweigerd. leenten: Antwerpen, Jt'll. ( oenen, Boowgaardatrsat, 3; Arnhem, J. Th. scheepers, St Janplaats, 4 • boUtoard, L. de jong; Brummen, B. J. reevooot, AmbschUtmt, S v f. Herreboudt, Pvogresttraat, 3; Gent, Kakel de Boos, St. Amardstr.at, 88; Haarlem, p. j, kobeis, BoekbaBdeaar, Kieuwegracht; 'Sage, a. Niecoxaas, Z O Binnenainiiel, 75; Leiden,*. 3. VAn'egmond, Vromw»k«ïisteeP; Jovre, ph. 1. BlEEKDS; Leevvmrden, 3. (OI.ert5s, tan Veiireai-slust, Grosmgw straatweg M J46/M; Iwi,, HMKdek rn" de Montagne, St Walburg*, 57; Nijmegen, i. g. Nikkei, Kegtrfierstrsat; Rotterdam, P. g. Ph.jonkman, Lar,ge PaDBekoekstraat de PrtoeMtmt g I4« . Sneek, J. KOTTER, Stadswal -f Buitensingel, aan de leeuwaróer Trekvaart; Utrecht, 2. Haasbroek, A. B. C.-straat, A 617; W agenmgen, C. P. PIKET, C, nr. 9; Groningen, H. Dijkstra, xjutkebiea* straatje, h 59. _____ _ BQF* Afzonderlijke nommers van dit weekblad 1 zijn te Amsterdam verkrijgbaar aan de drukkerij, Rozenstraat 425, J. M. J. Desprez, Spuistraat hoek lAjnbaansteeg, en bij J. A. Beijer, Baangracht bij de Laurierstraat, boven 163. In de overige plaatsen bij de Agenten, alwaar tevens gelegenheid bestaat tot inteekening. Des Zaterdags-avonds is dit 'blad ook verkrijgbaar in den Amsterdamschen Werkmansbond. araw •- Met nr. 39 het 3e kwartaal van den oen jaargang van de Werkman verschenen zijnde, worden agenten en abonnenten beleefd verzocht tot spoedige overmaking van het door hen verschuldigde. Over de vóór het einde dezer week nog niet afgedragen gelden zal alsdan, wat de abonnenten buiten Amsterdam betreft, worden gedisponeerd per post-quitantie, met verhooging der kosten ad 10 cents. Om onkosten en moeite te voorkomen, verzoeken wij onze abonnenten dringend, onmiddelijk bij het aanbieden der quitantie te voldoen. De Administratie. Commissie de Werkman, Dinsdag-avond 8 u. bij Capelle, Bloemstraat hoek Prinsengr., boven. DOOR VEREENIGING EN VERBROKKELING, zei ik in 't vorig nommer van dit blad, is 't, dat ik onzen toestand zóó zou willen verbeterd zien, dat wij, werklieden, niet langer . de soberst bedeelden der maatschappij behoeven te zijn. 't Schijnt wel vreemd hoe vereeniging en verbrokkeling tot hetzelfde doel kan leiden, en ik zou mij dan ook liever alleen tot vereenigen bepalen, doch dan zouden, om het doel te bereiken, waarheen ik wil, ook afgevaardigden der werklieden zitting in 's lands vergaderzaal moeten hebben, en dat zal wel tot zoo lang een ijdele wenscli blijven als het geld de hoofdregent van alles is. Al zoo bij vereeniging ook verbrokkeling gevoegd, als wij daardoor slechts het doel bereiken. Ik wenschte, en ik vertrouw tevens, dat, als de regeering zich slechts het treurige lot van ons werklieden aantrok, zij zeer gemakkelijk instaat was daarin verbetering te brengen. Zij besteedde b. ?, geen cent meer aan het nulitAmsme, omdat soldaten in ons land totaal overbodig zijn. Wij zijn een volk van landbouw en nijverheid; wij willen volstrekt niet vechten noch landen anexceeren, en mochten wij genoodzaakt worden tot vechten, dan zou toch ieder burger, dunkt mij, liefde genoeg voor vrijheid, huisgezin of wat hem 't dierbaarst is, bezitten, om de wapens op te vatten, en ik vertrouw dat wij dan vrij wat krachtiger zouden zijn dan nu met onze vrijwilligers door handgeld gekocht en onze gedwongen militie. En hoe vele millioenen guldens werden door dien maatregel bespaard die thans voor ,/Oorlog en marine" besteed worden? Met die zelfde millioenen kon dan o zoo gemakkelijk onzen toestand verbeterd worden. Men besteedde ze b v. om een aantal van die kikvorsch-heerlijkheden en lustoorden van paling, snoek en baars — welke lekkere beestjes toch ook al worden verzonden of aan den disch der bezitters worden geconsumeerd — in vette gra&nen graslanden te herscheppen, Welke heerlijke gevolgen zou dien maatregel niet afwerpen. Zij hief de bloedwet op, verschafte aan duizenden handen arbeid, die op hunne beurt weer w erk voor alle vakken gaven, de markt zou niet meer zoo overvoerd zijn van arbeidskrachten en de waarde der arbeid zou daardoor onvermijdelijk rijzen. Wat meer is: de vruchtbare landerijen, die dan in plaats van de stinkende poelen en onbruikbare meeren zouden ontstaan, zouden weer grooten aanvoer van levensbehoeften aan de markt brengen en verbeterde levenstoestanden zouden niet kunnen uitblijven. Maar, zoo als ik boven reeds zeide, zal mijn wensch vooreerst nog wel onvervuld blijven, en daarom bij vereeniging van krachten ook maar verbrokkeling gevoegd. Zonder millioenen guldens te besteden om een aantal poelen en meeren in vruchtbare landerijen te herscheppen, bezit onze aarde nog land genoeg om duizendvoudig den arbeid te beloonen die aan haar besteed wordt, als zich slechts werkkrachten willen leenen. Waarom dan de plek niet verlaten waar ondank en armoede uw deel is, terwijl overvloed uw deel elders kan zijn? Zijn wij dan geen wereldburgers ? Is de geheele aarde ons dan niet tot woonplaats aangewezen? Welaan, werklieden! uw getal verbrokkeld. Daar is een werelddeel waar vette landerijen nog voor kleinen prijs te bekomen zijn, waar millioenen handen voor hun arbeid, nog ruim hun bestaan kunnen vinden ; waar nog staten te ves! tigen zijn; waar het klimaat weinig van het i onze verschilt; welaan, daarheen onze oogenblikkelijli overtollige werkkrachten verplaatst, — ■ Dat werelddeel ïs — Amerika; dat land is — , Miaaegotn, ïeeds bewoond door enkele duizenden onzer landgenooten, doch waar nog plaats en overvloed voor vele duizenden is. Daar zijn mannen in ons land opgestaan die, zoo armoede ons verhindert, ons de hand willen reiken om daar te bekomen waarop wij hier vooreerst niet behoeven te rekenen. Zij willen helpen, doch wij zelf moeten medewerken. Slechts dit eene verlangen zij van ons, dat wij ons vereenigen en door de kracht der vereeniging met hun samenwerken om hem, die zijn lot wil verbeteren, een onbezorgde toekomst te verzekeren, waaraan wij hier nooit behoeven te denken, — als de toestanden blijven zooals ze nu zijn. En de achterblij venden vereenigen zich tot een vasten bond, een algemeenen bond, die het loon en het werk in overeenstemming met de behoeften regelt, die geen revolutie wil, maar gemeenschappelijk zamenwerken tot heil van iedereen, onder welken rang of stand hij zich ook meent te moeten rangschikken. Welaan, de handen dan aan de ploeg geslagen, gewerkt en krachten betoond waar werken en krachtsinspanning noodig is. Allen een doel voor oogen: het welzijn van ons zelf, van ons gezin, van onze broeders ten top te voeren. Maar willen wij dat, dan mogen wij niet langer de schuldigen mede zijn. In mijne vorige artikelen wees ik aan waardoor wij het zijn, in mijn volgende, waarmede ik over dit onderwerp denk te besluiten , hoop ik aan te wijzen waardoor wij die schuld kunnen voorkomen. Amsterdam, Hbmmq. IS DE HOUDING VAN H. H. PATROONS (SIGARENFABRIKANTEN) AL DAN NIET TE BILLIJKEN. Bij de groote publiciteit, die als van zelf de oneenigheid tusschen patroons en werklieden heeft gekregen, en de verschillende oordeelvellingen," die daarover zjjn uitgebracht, hebben wij gemeend van onze zijde eerst dan het zwijgen "te moeten verbreken, als pogingan tot gemeen overleg schipbreuk bleken te lijden op den liardnekkigeii onwil van den patroons, om zich onmiddellijk met ons in contact te stellen, en zoodoende onze grieven te wederleggen of, rechtmatig bevonden, ze uit den weg te ruimen. Die tijd is jammerlijk genoeg aangebroken. Wij staan voor den onwil der patroons, v ij moeten de publieke meening voorlichten, zoo mogelijk overtuigen, dat de schuld niet aan ons Ts te wijten, en dat geene oneerlijke of onredelijke middelen door ons zijn gebezigd. Een der voornaamste punten, die tegen ons 1 -i , Tl zijn aangevoerd, is het feit, dat wij tweeërlei statuten, één door ons aan patroons ter hand gesteld, één om in stilte, in het duister te werken. Indien stilte in alle opzichte juist ware, indien wij ter kwader trouw hadden achterwege gehouden wat wij in schijn hadden medegedeeld, dan verdienen wij, eu wij erkennen zulks de veroordeeling van elk denkend mensch, van ieder die kunstgrepen als laaghedeu heeft leeren beschouwen. Die schijn berust op het navolgend feit. In het vaak besproken art. 2 litt. b. onzer statuten is opgenomen onder de middelen van het bond: „Onderlinge hulp in geld bij gemis van werk door andere oorzaak dan ziekte-" In art. 2, litt. b van de statuten aan patroons in September 1872 ter hand gesteld, staat echter, „onderlinge hulp in geld bij gemis aan werk, alsook op gevorderde leeftijd." Er bestaat dus veranderde redactie, dit is duidelijk. — Bestaat er nu ook kwade trouw bij die verandering? Op die laatste vraag durven wij eerlijk en plechtig te antwoorden: Neen! Waran er listige bedoelingen, dan zoude de hoofdzaak, waarop het in deze aankomt, niet zijn uitgedrukt ook in de overgelegde statuten, en die hoofdzaak is en luidt: „onderlinge hulp in geld bij gemis van werk." Dóar bestaat het gevaar voor patroons, — zoo er al van gevaar sprake is, — en dit gevaar kenden zij in September 1872, zonder eenige aanmerking vóór April 1873 te maken, toen er werd gevraagd eene niet onbillijke loonsverhooging. Zien wij nu de weglating en de bijyoeging. Weggelaten zijn bij de overgelegde statuten de woorden: „door andere oorzaak dan ziekte," Behalve nu dat ziekte voor de werklieden wel niet de mate van gevaar voor patroons zal regelen, konden die woorden achterwege blijven, omdat het bond dit alleen in de statuten had opgenomen als het ware om aan te toonen, dat aan zieken niet uit de bondskas ondersteuning zou worden verleend, daar er een afzonderlijk ziekenfonds voor de sigarenmakers sinds jaren bestaat en de patroons hiervan ook geenszins onkundig zijn. Of nu die weglating bestaat, doet niets af tot de medegedeelde ruiterlijke verklaring. „Onderlinge hulp in geld bij gemis van werk." Bijgevoegd zijn bij de overgelegde statuten, de woorden: „als ook op gevorderde leeftijd" Die bijvoeging is zóó onschuldig en heeft zoo weinig invloed op hetgeen de patroons behooren te kennen en te weten, dat het gemis aan kwade trouw wel zonneklaar is, vooral met het oog daarop, dat men die verduidelijking in die statuten heeft opgenomen bij wijze van overtolligheid, daar het vaststaat, dat de gevorderde in leeftijd bij gemis van werk, ook zonder die bepaling ondersteuning uit de kas zou kunnen genieten. Hoe men dus ook de zaak moge voorstellen, dit staat vast, dat, zoo er kwade trouw voorzat bij de overgave der statuten, men de hoofdbepaling zou hebben verminkt, waar de patroons wèl mede te rekenen hebben en niet eene bij bepaling, waarmede de patroons niets te maken hebben. Onze goede trouw is dus, hopen wij, aange-' toond, nu nog een enkel woord over de voortduring der oneenigheden. In onze gepubliceerde circulaire hebben wij ' aan de patroons onze eischen kenbaar gemaakt, en hoopten dan ook door samenspreking tot eene oplossing te geraken. Onze raadsman hield eene conferentie met IIH. President en Secretaris van ' patroons, maar ontving een weigerend antwoord op ons verzoek tot eene gecombineerde vergade- 1 ring van wederzijdsche gecommitteerden. Ons werd bedektelijk te kennen gegeven, dat ( onze eischen niet overdreven, ja voor inwilliging vatbaar waren, zoo ook de kleine plaatsen tot , ons tarief zouden toetreden, met andere woorden : wij moesten, ter wille van patroons, de ge- | varen van concurrentie uit den weg ruimen. j Hoe men van ons verlangt eene propaganda van hetzelfde hetgeen men bij ons wraakt, is ons onverklaarbaar! r Zijn onze eischen billijk, dan ia 't aan de v patroons overgelaten onderling die maatregelen u- bwauieu, urn billijkheid recht te ver- <j schaffen, liefst zonder beuadeeling van hunne i belangen. Wij komen voor onze belangen op; de pa- - troons hebben hunne belangen te regelen en die 3 taak kan niet op onze schouders geladen worden. - Zijn onze eischen billijk, dan stappen wij daar 3 niet van af, zijn ze onbillijk, de patroons hebben i slechts ons te overtuigen, en voor overtuiging 1 zijn wij niet doof. Wel trachten HH. patroons een lijstje op te 1 geven van plaatsen, waar werklieden van hunne 1 eischen hebben-afstand gedaan, maar wij wijzen : er op — of op die plaatsen bestond nooit het c bond, of was dit reeds lang vóór het ontstaan der oneenigheden ontbonden, of het is een luttel - getal werklieden dat terug is getreden. , Het bond is nooit zoo eenig geweest als na - de oneenigheden. Ten slotte eene vraag aan alle weldenkeuden. s Wanneer het waar is, dat wij rechtmatige r grieven hebben, en de patroons onwillig zijn met ons in overleg te treden, aan wien ligt, zonder 1 haarkloverij of kleingeestige aanmerkingen, de schuld van de voortduring der werkstaking? i Zal het antwoord nu nog moeilijk zijn te t geven? , Namens het Bestuur ) van het Ned. Sigarenmakersbotid, afd. Amsterdam, L. VAN DUREN, Secr. > Nog steeds duurt de strijd der Sigarenmakersge- > zeilen in Nederland voort, en dwingt zij de welverdiende bewondering af van alle weidenkenden in den lande. 1 En geen wonder. Overal toch kenmerkt de beweging zich door orde en regelmaat. Nergens eenig blijk van wat de rust en de zoogenaamde orde zou kunnen verstoren. • Wat men kan opmerken is: Het bijeenkomen in hunne vergaderingen gedurende enkele uren des daags, terwijl zij de hun resteerende uren wijden aan de poging om voor zich en hun ge. zin een kleine som te verdienen door het fabriceeren van sigaren, welke zij langs de straat of in vergaderlokalen aan werklieden van andere vakken uitventen. Dat zij door dezen kleinhandel niet „vet zullen soppen" behoeft geen betoog. Immers, ze loopen elkaar in den weg; hunne lotgenoten zijn de hen benadeelende concurrenten zelve !• Vreeselijke omstandigheid! Die mannen, hunne concurrenten, zijn hun lotgenoten in den strijd, hun wreed en zonder bestaanbare redenen, door den willekeur hunner bazen aangedaan; doch welken kamp, zij kloekmoedig en fier, krachtig door hun goed recht, geheiligd door het schoonste beginsel, geestdriftig aangingen! En in het eenige middel waardoor zij eenigszins in hunne behoeften trachten te voorzien: desigaren verkoop, zijn het hun lotgenoten, die de vangst klein maken I Doch, ze zijn aan armoede gewoon. Zij kennen de ellende, de ontbering! Ze maakten met dit spook, dat in de wijken der werklieden rondwaart, en overal zijn afzichtelijk spoor zichtbaar laat, reeds kennis toen ze nog bij hun gewezen bazen, op hunne groote fabrieken arbeidden. 1 Ze weten wat het zeggen wil: de maag hall ge- . vuld te hebben. Ze zijn gewoon schraal rond te komen, zij kennen de armoede? De eer, hen daarmede in kennis gebracht te hebben komt niemand anders toe dan hun bazen, de voor het meerendeel welvarende sigarenfabriekanten. Aan de heeren (!) de eer, dat hun arbeiders, nu de nood hen dubbel aangrijpt, niet verlegen staan, maar uit kracht der gewoonte hun oude kennis : de ellende, onvervaard kunnen tegentreden.... Aan de heeren de eer!! I.... VVelaan dan, nederlandsche werklieden, een driewerf hoeral..,. Een luidklinkend: hiep! hiep! voor de bazen in soorten, inzonderheid de menheeren sigarenfabriekanten, de instructiegevers waar het geldt el- J lende te verdragen, honger te lijden, te ontberen!.... f **# ' Nederlandsche sigarenmakers I Blijft zoo liks, zij 't < nog eenige weken, den u waardigen worstelstrijd volhouden! 1 Gelooft niet, dat daar waar dc werklieden zich in ] d&ai strijd bêgaven tegea Je kajiitaalkaiittera, de J s zoo ligt, zoo gemakkelijk te overwinnen is! O neen, volstrekt niet! Die strijd vordert de meest gezette ernst, de on> versaagdste moed, de degelijkste energie, maar bovenal de blijmoedigste opoffering der strijders! f Zonder uw mannelijk verzet knelt u de slavenkej ten heel uw leven lang! , Strijdt dus.... strijdt onverdroten voort! Zonder strijd geen overwinning! 2 Maar ook in den manmoedig volgehouden strijd ; de ondersteuning van de massa, die met u slaven j zijn van het alles beheerschend kapitaal.... de stoffet lijke en zedelijke hulp der werklieden van alle ^ vakken!.... Houdt slechts dapper vol sigarenmakers! j En gij overwint stellig. Jas. i Zondag jt. had te Rotterdam eene meeting ' plaats van de Rotterdamsche sectie der Inter ^ nationale. De zaal was niet naar verwachting r gevuld, in aanmerking genomen de groote pu; bliciteit die de sectie aan die meeting had gegeven. Aan welke reden dit toe te schrijven, , weten wij niet. Doch dit is echter zeker, die meeting heeft toch weder haar nut gedaan. De gemoederen van onze tegenstanders zijn daardoor tot bedaren gebracht. Met opzet gekomen om de zaak tegen te spreken, had men den moed niet de verschillende sprekers van dwaling te overtuigen. En hoe kan dat anders? De Internationale is het licht, en voor dat licht schuwt de duisternis, even als een rat de kat vreest, omdat de rat | bang is door de kat te worden verslonden. Im' mers, zoowel de voorzitter Honigs, als de burger van der Velde, verdedigde de zaak der werklie; den met een takt, die geen advokaat, al was het een Brugman, beter had kunnen doen. We zouden vreezen iets te min te schrijven van hun < redeneeringen, daarom laten we ze liever hier niet volgen. En dan ook de oude bekende, de vriend der werklieden, de man die op zulk eene schitterende wijze getoond heeft altijd de moed te bezitten waar het geldt de verdediging van het verdrukte proletariaat, namelijk de burger C. B. Michon bracht, met de talenten hem eigen, de aanwezigen zóó aan 't verstand wat de Internationale werkelijk is, heden doet en in de toekomst doen zat., dat de gansche vergadering, met al hare tegenstanders, docr een daverend applaus bewees met hem in te stemmen. O! we zullen 's maas redevoeringen niet laten volgen; laat iedera stad van ons zoo gezegd beschaafd Nederland hem noodigen te komen, dan eerst zullen ze beseffen wat hij is en op welke edele elementen hij hoopt dat eenmaal de maatschappij zal gegrondvest worden. Het kon dan ook niet anders, of dat velen, trots bazenvrees, hun namen op de lijst ter teekening plaatsten. Dat as Rotterdamsche bestuurderen van de sectie der Internatiole mogen blijven voortgaan op het door hun ingeslagen pad en dat Rottes ingezetenen meermalen een Michon mogen hooren, is de wenseh van 1 Pg. DE KAT. Leve de Internationale! Leve de sectie Rotterdam ! Weg met alle ratten die aan den wortel van het leven des werkmans knagen! BELGISCH CONGRES. Op het te GohyssartJumet gehouden congres van 1 Juni jl. zijn de volgende concept-statuten aangenomen: Óverwegende: dat de ontvoogding der werkende klassen het werk der arbeiders zelf wezen moet; Dat den strijd voor de ontvoogding der werkende klassen geen strijd is tot het bekomen van voorrechten of vrijheden in het voordeel voor één klas, maar voor alle klassen en standen; Dat de stoffelijke onderwerping van de werkers aan hen, die de middelen van 't werk (het kapitaal) in handen hebben, de oorzaak zijn der slaafsche dienstbaarheid onder alle vormen; d. i. de sociale ellende, de geestelijke verbastering en de politieke afhankelijkheid; Dat ingevolge de stoffelijke ontvoogding der arbeiders het groote mikpunt is aan hetwelk jille politieke beweging als middel moet onderworpen iijn,: Dat al de kracht, tot nu toe ingespannen, om dit doel te bereiken, niet gelukt is, door de groote isoleering welke er nog onder vele, vakken in 't zelfde land onder de werklieden heerscht; Dat de minachting, de tekortdoening op alle punten de werkers aangedaan, geen landelijke maar een maatschappelijke kwestie is, die alle landen betreft; Dat nogthans ieder land zijne volledige zelfj standigheid moet behouden en alleen over de middelen moet oordeelen, wat daartegen aan te I wenden; Voor diefredenen: De federatien der landen op het congres van .... bijeen, en allen welke later zullen volgen, erkennen de zedelijkheid, de rechtvaardigheid en de waarheid als grondbeginsel hunner handelwijze jegens het gansche menschdom, zonder onderscheid van kleur, geloof of nationaliteit. Geen rechten zonder plichten, geen plichten zonder rechten, en verklaren zich voor den Internationalen Werkersbond. De voornaamste grondregelen van deze bond luiden als volgt: lo. Zich in den strijd tegenover het kapitaal eenen onderlingen bijstand bieden. 2o. Eene gedurige briefwisseling tusschen de federatien onderhouden, opdat de werkers van een land altijd den toestand en den vooruitgang hunner makkers tvan andere landen zullen leeren kennen. 3o. Allen moeten medewerken tot de oplossing van de sociale kwestie. Ten dien einde zal er alle jaren op 1 September een wereld-congres plaats hebben. Over Congressen. Art. 1. Iedere landelijke federatie en iedere afdeeling van eene federatie deelmakende, hebben het recht één afgevaardigde naar het kongres te zenden. Art, 2. Om tot afgevaardigde eener federatie of eene der afdeelingen die ze uitmaken te kunnen benoemd worden, moet men lid dier federatie zijn. Art. 3. Wat de landen betreft waar de InI ternationale verboden is, zijn de groepen, welke zich op het congTes willen doen vertegenwoordigen, drie maanden vooraf hiervan kennis te geven aan de naburige federatie, opdat deze in tijds hiervan kennis neme. Dusdanige afdeelingen zijn gemachtigd zich door een lid eener erkende federatie te doen vertagenwoordigen. Art. 4. Het kongres zal jaarlijks de plaats aanwijzen waar de volgende vergadering zal gehouden worden, De voorbereidende maatregelen voor die vergaderingen zullen aan de landelijke federatien worden kenbaar gemaakt; aan deze worden ook alle te behandelen punten toegezonden, minstens drie maanden te voren. Deze punten zullen aan alle organen der associatie worden bekend gemaakt.. Art. 5. Het kongTes z«l terzelfder tijd twee andere landelijke federatien gelasten, de eene met het opmaken der statistieken, haar door de federatiën medegedeeld; de andere met het verzamelen van inlichtingen over de werkstakingen en ter zeiver tijd om tot middenpunt ie dienen tusschen de verschillende vakvereenigingen, welke tot hare diensten toevlucht willen nemen. (Er dient opgemerkt te worden, dat deze werkzaamheden beurtelings gedurende een jaar, aan alle de landelijke federatiën zullen opgelegd worden.) Art. 6. De punten, die op het wereldkongres moeten besproken worden, zullen door de landelijke kongressen, ten minste drie maanden te voren gehouden, moeten aangeduid zijn. Ait- 7. Het kongres duidt de orde aan dsr kwestiëu, die op de dagorde gebracht zijn en moeten besproken worden. Art. 8. De stemmingen zullen per landelijke federatiën plaats hebben. Art. 9. Wat de zaken van grondbeginselen betreft, zij zullen aan geene stemming onderhevig zijn; ieder afgevaardigde zal de meening zijner afvaardigers over dezelve moeten te kennen geven, Art. 10. Met de opening van het kongres, 'a iedere federatie verplicht verslag te geven over den vooruitgang der associatie, gedurende het afgeloopen jaar. De afdeelingen van ieder land, dat nog niet federatiën is ingericht, zullen gezamenlijk maar één verslaggever benoemen. Dea» aal recht heb* tot eene «tem* aooab de asfle» Meratië», NIEUWE BRONNEN! Hoe langer een strijd duurt des te meer bronnen zullen er komen waaruit hulp zal voortvloeien tot lavenis der strijdende, schreef Jan in No. 41 van dit blad. Toen hij dat schreef wist hij zeker nog niet dat het Ned. Werkl.-Verbond een nieuwe bron geopend had, zoo doende dat zijn voorzegging bewaarheid wordt. Thans heeft men iu Londen de onderstaande bill in omloop gebracht. I „Vereeniging tot Nut der Nederlanders!'' I Nederlanders! UEd. word' uitgenoodigd ter bijwoning eener algemeene vergadering welke zal plaats hebben op Zondag 15 Junij 's namiddags te 3 ure in Zetland Hall, Manselstreet Goodmansfield. London. Het Oommitté: J. Th, POTHARST, Voorzitter, F. NEUNAN, D. RICORDÓ, T. A. HAMERSLAG, S. BRANDON, L. VAN HEERDEN, Secretaris. Dat daar de Nederlandsche sigarenmakersquaestie de hoofdquaestie zal uitmaken zal wel geen betoog behoeven, na deze vergadering die ia het oostelijke gedeelte van Londen plaats heeft, wil men er een in het westelijke gedeelte doen plaats hebben, om zoodoende, zoo niet alle Hollanders,. dan toch op enkele na tot een van alle vakken te zaam zelfstandige vereeniging te vormen. Dat het buitenland en voornamelijk Engeland met een bijzondere mildheid die strijd ondersteune, zal een ieder beseffen, als men het getal werkelooze en de tijd die verstreken is in aanmerking neemt. Het is niet alleen de Sigaren mak ers-Trade die het hunne ruimschoots bijdragen, ook andere Trades beginnen van lieverlede hun offer te brengen aan die rechtvaardigen strijd. — Is zulks in het buitenland het geval, hoeveel te meer kan men dan niet met recht verwachtten van de Nederlanders in Nederland, dat zij hun ijver verdubbelen zullen. Zou het geen onuitwischbare schande zijn voor de Nederlandsche natie, dat zij hun een recht, een vrijheid laten ontnemen, dat hun door natuur en landswetten geschonken is. Zou het geen schok door geheel Nederland zijn, een schok, die iedere vereeniging op zijn grondvesten deed dreunen? zou het geen voorbode zijn tot vernietiging van al de bestaande vakvereenigingen ? Welaan dan mannen, die eenig gevoel voor recht en vrijheid hebben, laten wij onzen ijver verduhbelen en den vreemdeling toonen, dat hij zijn offer op het altaar der broederliefde niet te vergeefs geofferd heeft, dat in Nederland ook het tijdstip is aangebroken tot afwerping van het juk der tiranny, dat men ook weet te lijden en te strijden (maar ook te ondersteunen) met het vooruitzicht, dat na het lijden komt verblijden. * IV Neüman. GOEDKOOPE SIGAREN. The Daily News van 7 Juni bevat een artikel over de Hollandsche sigaren. — Sprekende over de strike der Hollandsche sigarenmakers, zegt o. a.: dat menig hotel- of koffij huishouder, ook eenige winkels, groote schade lijden door die strike, daar zij toch de meeste sigaren van Holland ontvangen voor veel minder prijs, dan die sigaren, wiens naam zij dragen. Schrijver wil hiermede te kennen geven, dat de Hollandsche sigaren onder een valsche benaming verkocht worden, hetzij voor Havana sigaren, die in Havana gefabriceerd zijn of Manilla, in Manilla gefabriceerd of met de naam van een fabriekant, die in HollaM niet» te huis behoort, ook het Britsch fabrikaat, de Engelsche sigaren, zijn in geen vergelijking te brengen met die der Hollandsche. Verder beweerd de schrijver, dat nu die hotel- of koffij huishouders of winkeliers verplicht zijn hunne sigaren tc moeten laten komen van die plaats of fabriekant, onder wiens benaming vroeger de Hollandsche sigaren gingen, en dat dit hun een enorme schade aanbrengt, maar zegt schrijver, da rooker zal het groote onderscheid gewaar worden van de Hollandsche sigaren en die sigaren, die van Havana, Hamburg of Bremen aangevoerd warden. Schrijver gaat zelfs zoo ver, van te beweren, dat eea Hollandsche sigaar schadelik voor de ge$®ödfae«3 is. Dat de schrijvei van dat artikel'geen deskundige is, valt dadelijk in het oog voor diegene, die met de sigarenmakerij in Nederland en het buitenland bekend is. — Overdreven is het als de schrijver beweerd, dat de Hollandsche sigaar nadeelig voor de gezondheid is, zoo hij veronderstelt dat de sigaren van andere landen niet nadeelig voor de gezondheid zijn; doch eens ben ik het met de | schrijver daar hij zegt, dat men veel onderscheid I ondervindt tusschen de Hollandsche sigaar en die | van andere landen, doch de onkunde van de schrijver ligt daarin, dat hij de oorzaak zoekt in de kwaliteit van tabak of wel in de onbekwaamheid van de Hollandsche sigarenmaker. Dat de oorzaak niet aan de kwaliteit van de tabak, noch aan de onbekwaamheid der Hollandsche sigarenmaker te wijten is, wenschte ik bij een volgende gelegenheid te bewijzen. Verders wenschte ik bij eene nadere gelegenheid te schrijven over het arfikel voorkomende in The Deily Telegraaph van 7 Mei, bepaaldelijk door Nederlendsche sigarenfabrikanten ingezonden, en de komst van Schuh en consorten te Londen en de daarop volgende patroonsvergadering alhier (te Londen), dit dient alleen ter hunner kennis, dat hunne handelingen in het buitenland niet onopgemerkt zijn gebleven, That it is no private. F. Neuman. VOOR DE SIGARENMAKERS 7 Juni ontvangen in het gebouw van den Amsterdamsehen Werkmansbond: Van W. Sieters f 0.10, van J- V. f 20, van den kr. V. f 0.15, over van de verkoop van een werkman f 0.06, van enkele typografen f 1, van eeii typografenvrouw D. II. f 0.10, winst op sigarenverkoop door een drukkefsleerling f 0.10, door tusschenkomst van J. Klijn van de steenhouwers f 0.85, van de drukkerij N. N. f 3.85, »van. een lid der Internationale fl, van een typograaf f 0,10, van J. C. W., scheepstimmerman f 1, den heer Tersteeg f 0,75, den heer Andries f 10, den heer Thie f 10, van de steenhouwerij de Haan f 1.45, van F. M. H. f 0.25, van A. J. K.,* Internationaal f 1, van F. Beudeker, van eenige timmerlieden f 1.80, van de lood- en zinkwerkersvereen. Eenheid en trouw f 25, van eenige lettergieters f 1,35, van eenige timmerlieden C. I. f 10.5-5'/ ."van E. Hermans, lid van C. I.. f 1, van A. en G. f 0.40, van Concordia Internos f 100, bij my ingekomen van J. Rijgstra Fr. Werkl. Verb. ai'd. Lemmer f 2.22, van de' Groninger Vereeniging f 4,31, van de koper- en blikslagersvereeniging D. E. V. f5, van een typografen vrouw f10, van een idem f 0,05. van viei' typografen f 0.55. In de Werkman van 31 Mei staat van eenige van W. I5. moet zijn van eenige steenhouwers van W. P. f 1,75. Nog vergeten van een typograaf f 0,10, en van Steenbergen uit 's Bosch f 1,75, moet zijn f 1,15. Meubelmakers bond te Leeuwarden f 10,—, Concordia In ter Nos f 100,—, Cr. W. Garretsen te Zutphen f 2,—, Schilders-Vereenieing V. Z, O. D. f18,—, Ned. Werklieden-Verbond, afa. Haarlem f 6,20, idem idem Harlingen 1' 2,25, drukkerij van Es f 1,—, Ned. Werklieden* verbond afd. Franelier f 1,65, idem idem Leeuwarden f 2,—, op de contributie-vergadering Meubelmakers Amstels Eendracht f 0,87. Bij Desprez: „de Werkman" f 15,41, Houtzaagmolenaarsvereeniging f 2,50, door tusschenkomst van Assenbroek van eenige werklieden f 0,55, eenige leden van Velen en toch één f 1,05, eenige werklieden f 0,93. Bij den uitgever van „de Werkman" van eenige zetters K-.-K.-B. f 0,80. Door tusschenkomst van Th. Pasma, wekelijksche bijdragen van verschillende leden der afd. Sneek, Fr. Werklieden-Vereen, na aftrek van onkosten f 5,90. Van eenige typografen A. S. D. f 2,30. (De bijdragen uit 'sHage enz. in het volgend nr.) Te Utrecht zal Zondag en Maandag het le Coöperatief Congres gehoaden worden, uitgaande van net Algemeen Nederl. Werklieden-Verbond. — Eenige Arnhemsche. werklieden verzoeken de sigarenmakers te 'sHage, zorg te dragen dat bij gelegenheid van den pleiziertrein naar 's Ilage op Dinsdag 17 dezer het Achterom ruim voorzien is van sigaren. — Plaatsruimte belet ons deze week een particulieren brief op te nemen uit Amerika, waarin belangrijke mededeelingen voorkomen over de behandeling die den emigrant op zijn reis naar het nieuwe vaderland veelal ondervindt. Aan A. H te Rott. zij bericht: dat H. D. woont Nieuwstraat bij de Voorburgwal, boven H 538. Het stuk van Ofcto in een volgend nummer, ALG. NED. WERKLIEDEN.VERBOND. Afd. Rotterdam. Volgens de kennisgeving in het vorig nomnssr gedaan, houdt eene commissie zitting in het Café du Commeree op het Steiger, ten einde bij tragen in ontvangst te nemen voor de werkelooze sigarenmakers. Werklieden, helpt uwe naasten, helpt uvve broeders! Indien gij wilt kunt gij. De commissie verwaoht mime b^j&rsgeui stelt hare vwwaekUa» gen niet te leur, en laat vooral uwe broeders niet hulpeloos staan. J. Wichers, secretaris. URL TYPOGRAFENBOND. Vergadering van het hoofdbestuur op Woensdag 18 Juni des avonds ten 9 uren precies. De Secretarie- Sneek. W. Z. S. 1. VERGAD ERTWGTE"W, Vergaderingen waarop geen entree geheven wordt worden kosteloos geplaatst. Zondag 15 Juni. 's HAGE. Internationaal Werklieden-Verbond. Openbare Vergadering des middags ten 12 uren in de Zaal Concordia, Lombardstraat. Alle werklieden worden uitgenoodigd tot het bijwonen dezer vergadering ten voordeele der nederlandsche sigarenmakers, afdeeling 's Hage Onderwerp ter bespreking: De gedwongen werkstaking der sigarenmakers en hare vermoedelijke gevolgen. JOURE. Pr. Friesche Werklieden-Vereeniging. Jaarlijksche algemeene Vergadering des morgens ten 10 ure ten huize van mejufvrouw de wed. van der Wal. Werkzaamheden: 1. Lezing der notulen van de vorige bestuursvergadering, 2. Verslag van den toestand der vereeniging. 3. Eekeiiing en verantwoording. 4. Behandeling van vragen en voorstellen. Openbare vergadering des middags ten half een ure in 't zelfde locaal. Ie Spreker O. Rommerts. Onderwerp: Zonder ontwikkeling, toenadering, opoffering en vereeniging geen verbetering der maatschappelijke wanverhoudingen, 2e Spreker G. B. Onderwerp: De Census quaestie. Dinsdag 17 Juni. A MSTERDAM. Bestuurders van alle vakvereenigingen worden beleefd uitgenoodigd op eene vergadering des avonds ten 9 uren, in het locaal de Amsterdamsche Werkmansbond. Namens het bestuur der Algemeene Tabakswerkersvereeniging Door Eendracht saam gebracht, II. Bungenaar, voorzitter. J. van Duim, secretaris. ARNHEM. Algemeene Arbeiders-vereeniging vHoop op Gerechtigheid." Vergadering des avonds ten half negen ure. J. Th. Scheepers, le secr. Donderdag 19 Juni, AMSTERDAM, Concordia, Inter A'os (Vereeniging van Timmergezellen), Driemaandelijksche vergadering des avonds ten half negen uren in den Amsterdamschen Werkmansbond. Leden ! aangezien het de laatste vergadering gedurende de zomermaanden is, verzoekt het bestuur in het belang der vereeniging en in het belang van alle leden uw aller tegenwoordigheid. H. C. Kruis, 2e secr. PS. Nog wordt bekend gemaakt dat door de vereeniging Concordia Inter Nos eene openbare vergadering zal gehouden worden op Zondag 29 .T uni, des namiddags ten half een uren, ter verdere afhandeling van punt 2 en 3, niet afgehandeld op de vergadering 11. 18 Mei. Zondag 22 Juni. AMSTERDAM. Internationaal WerkliedenVerbond. Huishoudelijke Vergadering des middags ten 12 uren, in het locaal van de Wed. Dienst, Raamskooi. Bespreking over het aanstaande congres. Verkiezen van een afgevaardigde. Afdracht van gelden voor de sigarenmakers. Het Bestuur. AMSTERDAM. Kuipers-Vereeniging Recht w Plicht. Vergadering ten huize van den heer van Wattingen," Keizersstraat, het 3e huis van de Lange Keiaersdwarsstraat, 146, des middags ten 12 uren. Het Bestuur. AMSTERDAM. Smedea-Veree»i«r«; voor AU en. Vergadering des voormiddags ten 12 uren, ten huize van den gezel Waldeck, Zeedijk. Leden en geïntroduceerden hebben alleen toe- Het Bestuur. DRUMMEN. Arbeiders-vereeniging Op hoop van Zegen. Vergadering in de Kerkeraadskamer der Hervormde gemeente, des namiddags ten 5 ure. A. Schoonmak, secr. GRONINGEN. Werklieden-ver eeniging. Vergadering des voor middags ten 11 ure, in de Schouwburgzaal. K. F. Achtien, secr. ROTTERDAM, Internationaal Werkliedenbond. Gewone Vergadering des middags ten 12 uur, bij den heer Rowel, in Neêrlands Werkman, Hoveniersdwarsstraat N 8, 2e huis van de Jonker Fransstraat. Alle leden worden dringend verzocht op te komen. D. Nieuwenhüyzen, secr. Zondag 29 Juni. AMSTERDAM. Broodbakkers-Vereeniging: „Eén doel, één wil." Vergadering ten huize van den heer van der Hoeven, Dijksttaat bij de Nieuwmarkt, O 77, tot het ontvangen der contributie en het inschrijven van nieuwe leden. Vervolgens de eerste en laatste Zondag van iedere maand vergadering. W. F. G onkel, le secr. Eiken, Maandag-avond ten 8 ure, AMSTERDAM. Behangersgezellen- T ereeniging. Vergadering ten huize van B. v. d. Hoeven, Dijkstraat bij de Nieuwmarkt. J. J. H. Heijnes, secr. Eiken eersten Maandag der maand. 's HAGE. Nederlandsche Sigarenmakers-Bond. Vergadering in het Café Daum, Kalvermarkt, des avonds 9 uren. H. T. Schuilenburg, secr. Eiken tweeden Dinsdag der maand. ROTTERDAM. Nederlandsche SigarenmakersBond Vergadering in het Café de Holland van den heer Wester. A. Hagestein, secretaris. Eiken tweeden Zaterdag der maand. SNEEK, Goud- en Zilversmidsgezellen-vereeniging. Vergadering 's avonds 8 uren, ten huize van G. Velthuis. L. Bïjlsma, secr. Eiken derden Dinsdag der maand. ROTTERDAM. Werklieden- Verbond. Vergadering des avonds ten half negen ure in het locaal Café du Commerce. Vooral de leden der aangesloten vakvereenigingen worden verzocht getrouw op te komen. "" J. Wichers, le secr. Eiken derden Zaterdag der maand, LEEUWARDEN. Goud- en ZihermedenVereeniqing. Vergadering, bij den heer Bottinga, n het" Blauwhuis, des avonds ten 8 ure. P. F. Graatstal, adres Werkmanslust, 136. SURHUISTERVEEN. Provinciale Friesche Werklieden-Vereeniging. Vergadering des avonds 7 uur, bij D. Fopma, Ruurd Gjaltema, secr. Eiken laatsten Zondag der maand. DRAGTEN. Pro». Friesche Werklieden-V ereeniging. Gewone vergadering des namiddags ten 2 ure, ten huize van H. J. Klasema. A. v. Blokhuysen, secr. Eiken laatsten Maandag der maand. LEEUW ARDEN. Meubelmakers-Vereeniging Vrijheid door Vriendschap. Huishoudelijke vergadering des avonds ten acht ure, ten huize van BoHinga, in het Blauwhuis N. M. Snijüelaar, secr Eiken laatsten Zaterdag der maand. BOLSWARD Provinciale Friesche WerkliedenVereeniging. Gewone vergadering voor leden des avonds 8 uren, Locaal Eensgezindheid Een trouwe opkomst der leden wordt verzocht L. Faber, secretaris FRANEKER. Provinciale Friesche Werkli eden-ver eeniging. (Eendracht.) Huishoudelijke vergadering, in de xVrmen-bewaarschool, des avonds ten 8 ure. P. du Bois, secretaris. SNEEK. Friesche WerMieden-iereeniging. Gewone Vergadering des avonds acht uie, ten huize vau G. Velthuis. Ta, Pasma, seór. Des Dinsdags om de 14 dagen. AMSTERDAM. Vereeniging Werklieden van den handel, onder de zinspreuk: Ilelpt elkander. Vergadering des avonds ten 8 uren, ten huize, van den heer Flik, Zuidhollandsch Koffiehuis, Haarlemmerdijk bij de Oranjestraat, nr, 195. W, de Joode, secr. advertentiën. ER WORDEN GEVRAAGD: TWKB ySTMAKERSKMTS Loon naar bekwaamheid, tot en met 20 cents per uur. Adres bij W. C. SIMONIS, 2e Leliedwarsstraat, MM 422, te Amsterdam. Een itioud- en Zilverwerker zijn vak grondig verstaande en van goede getuigen voorzien, kan geplaatst worden bij J. J. van LEEUWEN, Spieringstraat, Gouda. Brieven franco, k a 2 " S> e3 • *3 g .9 ^ g rh i m (" °ej J | . * Jf r-rl "30 00 a & OM r ' I"""! B . gs o ^ ^ § - g a 5 ï, E—1 ilSijk fe * OO h |lj^ t, © £ pcS ' H S O i • | . « 8 SS ® ! h-3 !||| I tad 5 I I ! * ^5 h—s «i S ® «—I S5£4 i « 8!5 .'SS gE> 'Khumatiek en pijnen in de leden. — Pijnen in de spieren zijn dikwijls onverdragelijk ellendig. Hoewel zij in den beginne de gezondheid niet verzwakken, zoo moet dit toeh ten laatste het gevolg zijn. indien men dezelve onverholpeu laat voortgaan. Het behoorde algemeen te zijn, dat na betting met warm water en zout Holloway's Zalf, tweemaal daags goed op de pijnlijke deelen 'ingewreven, oneindige verlichting geeft eu laatstelijk geheele herstelling verzekert. Hollowa's pillen moeten tegelijkertijd worden ingenomen om de genezing' te bevorderen. Zij voorkomen alle gevoel van zwakheid en verstijving, die zoo ligt aanvallen van zenuwpijnen en rinimatiek opvolgen. Menigeen is na hevig lijden aan ernstige aanvallen van rhumatiek, waarvoor zij geene verlichting konden bekomen, door deze medicijnen spoedig genezen. Doosjes Pillen en Potjes Zalf ƒ 0,80, ƒ1,85 ƒ3,—, ƒ6,75, f 13,50, ƒ20,50, zijn op franco aanvrage & contant te bekomen bij alle Apothekers in Holland, alsmede in HOLLOWAï p Etablissement te Londen, 533, Oxford Street) vroeger 214 Strand, Amttewtfam» — ff* WOLLRINQ,.
30,537
MMKB13:002490001:mpeg21_20
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,868
Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving, 1868, Deel: 18, 1868
null
Dutch
Spoken
6,652
11,654
“dat, als hij ongegronde bedenkingen maakt, de partij “hem door de arrondissements regtbank laat condemneren “om de radiatie te doen en schade en interessen daarbij “te betalen” (1). Hierin heeft hij gelijk; Professor Goïïdsmit verdedigt deze uitdrukking met de opmerking; “dat zijne weigering der doorhaling in zooverre eene beslissing in het “hoogste ressort kan worden geacht, dat hij, die doorha“ling verzocht, genoodzaakt wordt, om daartoe te geraken, “een dikwijls kostbaar en omslachtig proces te voeren” (2), doch, als ik mij niet vergis, hebben de Regering en Mr. Asser inden hypotheekbewaarder geen rechter in het hoogste ressort gezien , wanneer hij het doen eener doorhaling weigert, maar slechts dan, wanneer, zoo als art. 2198 C. N. bepaalt, een onroerend goed in sommige gevallen van de daarop klevende verbanden ontheven wordt door het verzuim des bewaarders, om ze op een getuigschrift van bestaande verbanden te vermelden. Was de uitdrukking dus onder den C. N. zeer juist, ze is hel nog in veel ruimer zin met betrekking tot het ontwerp van 1860, volgens hetwelk niet alleen de bij verzuim niet opgegevene inschrijving in ’t algemeen en zonder de beperking van art. 2198 als doorgehaald beschouwd wordt, maarde doorhaling ook de inschrijving voor goed te niet doet, zoodat eene veroordeeling van den bewaarder, door den rechter in vele gevallen voor dengene, wiens inschrijving onrechtmatig is te niet gedaan, niet het gevolg hebben kan dat een gewoon hooger beroep heeft, nl., dat hetgeen op last van den lageren rechter geschied is, als niet geschied beschouwd wordt. Het beroep op den rechter, waarin de heeren van Breugel en Bachiene eene panacé zien tegen alle bewaarderlijke dwalingen en kwellingen, mist hier juist dat, wat aan hooger beroep waarde geeft; ’t is hier hazepeper zonder haas. (1) Over het. groot gevaar om geld onder hypotheek te plaatsen, bl. 76 en 77. (2) Themis, IV, bl. 105—123. 38* 591 NEDERLANDSCH KEGÏ. Onwillekeurig is den heer Bachiene de bekentenis daarvan ontsnapt, toen hij eerst beweerde dat een hypotheekbewaarder geen rechter w'as als hij recht tot onderzoek had; dat deze gelijkstelling tot onjuiste gevolgtrekkingen leidt, want dat men zijne verrichtingen juist voor den rechter kan betwisten en dan op dit betoog op dezelfde bladzijde lot de verklaring komt: “De bewaarder die eene “inschrijving doorhaalt op toestemming van onbevoegden, “belet ook in Frankrijk niet, dat de regter de inschrijving “herstelt. Dit gebeurt echter aldaar zonder benadeeling “van de schuldeischers, ingeschreven gedurende het lijd“vak van doorhaling. Die vernietiging hangt dus inderdaad “af van eene handeling des bewaarders.” De heer Staatsraad heeft hier zoo duidelijk, dat ieder er mee tevreden kan zijn, aangeloond, dat het universeel zuiveringszout, dat de rechterlijke macht tegen des bewaarders feilen zou aanbieden, hier geheel krachteloos geworden is, maar komt hij nu tot de bekentenis, dat de beslissing des bewaarders dan toch werkelijk eene zeer afdoende kan zijn, w'aartegen hooger beroep niets vermag? Neen, hij laat er op volgen; “de vraag is al weder, is het Fransche stelsel niet minder “gevaarlijk dan het Nederlandsche ? Er valt al weder te “kiezen tusschen twee stelsels, waarvan ieder zijne bezwaren “heeft” (9). Met uw verlofheer Bachiene, gij vergeet zoodoende dat het laatste juist de vraag niet was, maar wel of de bewaarder “wanneer hij een bewaarder naar “het harte des heeren Staatsraads zijn zal, een rechter is, “die soms in ’t hoogste ressort beslist.” De heer Bachiene tracht nog op eene andere wijze het bewijs te leveren, dat ik in het recht tot onderzoek des bewaarders ten onrechte de toepassing van het legaliteitsbeginsel erken, en wel dooreen beroep op onze wet op het Notarisambt. Hij schrijft: “Het verschil van ge(l) Nieuwe Bijdragen, dl. XVT, stuk I. (*2) Themis, 1866. 592 Het legaliteitsbeginsel. “voelen, dat ons van den heer Coleinbkanüek verwijdert, “ontstaal daardoor, dat hij het beginsel, door hem het “Duitsche legaliteitsbeginsel genoemd, ten onregte ziet in “de verpligling des bewaarders, om zich te verzekeren van “de bevoegdheid der partijen , dat daarin evenmin is ge“legen, als in art. G en 42 der wet van den 9°" Julij 1842 “(Stbl. n°. 20 op het Notarisambt. Bij eerstgemeld artikel “wordt den notaris de pligt opgelegd hunne (lees “zijne,’j “dienst te verleenen, ten ware gegronde redenen eene weigering medebragten. Elk notaris zal in ieder geval moe“teu oordeelen , of er voor hem gegronde redenen van “weigering bestaan en de regter zal ieder hem voorgelegd “geval beslissen. Misschien zal de een weigeren eene akte “van schenking te verlijden ten behoeve van eene verboden “klooster-vereeniging, of eene verkoopakte zonder kadastrale aanduiding der goederen, of door of vanwege eenen “minderjarige toegestaan en de ander niet. De jurispru“dentie zal daaromtrent van lieverlede regelen aangeven , “zoo als o. a. is geschied in het, door den schrijver aan“gehaald arrest van hel geregtshof te Gent van 14 Julij 1864. “Art. 42 verbiedt de afgifte'van afschriften of uittreksels “van akten anders dan aan de onmiddelijk belanghebben“den , hunne erfgenamen of regtverkrijgenden. Art. 43 “en 44 brengen evenzeer mede de verpligting van den “notaris, om ingeval anderen dan de, in eene akte ge“noemde schuldeischer een afschrift verlangen, zich te “verzekeren of de aanvragers zijnde erfgenamen of regt“verkrijgenden des schuldeischers. Hij moet dit op zijne “verantwoordelijkheid onderzoeken, en indien hij een afschrift uilreikt aan hen, die geene erfgenamen of regt“verkrijgenden zijn, vervalt hij inde straften bij art. 42 “bedreigd. Dat onderzoek is nagenoeg hetzelfde, als waarvaan sprake is ten opzigte aan de hypotheekbewaarders “bij het doen aan doorhalingen. Is hij die toestemt de “ingeschreven schuldeischer, dan komt geen verder onderzoek te pas. Alleen wanneer zich erfgenamen of regt“verkrijgenden voordoen, die eene doorhaling bewilligen, “hebben zij ten genoege van den bewaarder , van hun 593 NEDEULAHDSCH REGT. “erfregt of regtverkrijging te doen blijken. De lieer Co“eehbrander betoogt zelf, dat de wetgever bij de wel op “bet Notarisambt niet het legaliteitsbeginsel heeft gehul“digd, waarom zou het dan liggen in gelijke verpligting , “aan de bewaarders opgelegd, als het aangehaald art. 42 “voor de notarissen medebrengt”? (f) De heer Bachiene w'ordt hier door zijne onbekendheid met den waren aard van het legaliteitsbeginsel gebracht tot eene vergelijking, die onmogelijk kan opgaan. Het ontwerp stelt den bewaarder verantwoordelijk voor de nadeelen, spruitende uit doorhalingen, op verzoek van daartoe onbevoegden gedaan en geeft hem hiertoe de bevoegdheid om te onderzoeken, welke de rechtsbetrekking is tusschen derden, om daarvan te doen afhangen of hij eene daad verrichten zal, welke van heslissenden invloed op de rechten van derden wezen kan, want als hij ten onrechte doorhaalt en een ander terstond na deze doorhaling inschrijving neemt, is de ongelukkige, wiens inschrijving, buiten zijn toedoen, doorgehaald is, van zijn rang verstoken en verliest alle daaraan verbondene voordeelen, omdat het ontwerp, in art. 1240, de inschrijving doet te niet gaan , onverschillig of de doorhaling te recht of ten onrechte is geschied. Nu is het juist een van de kenmerken van het legaliteitsbeginsel, dat de rechten van derden onderling afhankelijk gemaakt worden van de beslissing van den ambtenaar. Volgens het nieuw Duitsche stelsel doet eene doorhaling het zakelijk recht te niet gaan, hoedanig zij ook geschied mogt zijn. In sommige landen als Pruisen, Saksen en Saksen Weimar blijft wel het zakelijk recht bij eene onrechtmatige doorhaling bestaan, maar werkt niet tegen later ingeschrevenen, terwijl het zakelijk recht in andere landen, door de doorhaling, voor goed te niet gaat (2). De rechten van dengene, wiens inschrijving ten onrechte (1) Themis, 1866. (2) Zie de openbaarheid des eti/endoms en der zakelijke regten. Akadcmisch proefschrift van Mr M. S Pols. Leyden, 1854, bl. 26, noot 2. 594 Het legaliteitsbeginsel. is doorgehaald, alzoo de rechten van derden zijn dus altijd afhankelijk van het oordeel des ambtenaars, en het Duitsche systeem is in dit opzicht geheel gelijk aan dat van het ontwerp. En juist dit is het, wat men te recht, zoo zorgvuldig heeft geweerd uit onze wet op het Notarisambt, waarop zich de heer Bachiene beroept. Het gaal den notaris niet aan, of de, voor hem verledene overeenkomsten al of niet met de wet strijden en of de comparanten wel bevoegd zijn die aan te gaan; hem is hel ontzegd zich lot rechter op te werpen over hare rechtsgeldigheid en daardoor uit kracht van zijn ambt, eenigen rechtstreekschen invloed op de rechten van derden uitte oefenen. Wanneer de notaris al aansprakelijk gesteld is voor de juistheid der kadastrale aanduidingen, dan is dit, in strijd met den regel, als eene uitzondering daarop, uitdrukkelijk ingevoerd: “De wetgever,” zegt S. v. E. zeer juist, “is ten deze afgeweken van het algemeen beginsel , dal de notaris, ten aanzien der overeenkomst of “beschikking, moet schrijven, wat hem door de verschijnende personen wordt opgegeven”. (1) Er was een tijd, toen de heer Bachiese dat recht goed wist en schreef, dat de notarissen “verpligt zijnde akten “te schrijven, zoo als partijen dezelve dicteren,” en daarom de aansprakelijkheid der notarissen, voor de juistheid der kadastrale aanduidingen, hiermede strijdig achtende, beweerde “alleen de eigenaren belmoren alzoo aanspraké“lijk te zijn voor de gevolgen van geeue of onvoldoende “kadastrale aanduiding” (2). Wanneer hij dus het geval stelt, dat notarissen voor verboden kloostervereenigingen geen akten zouden willen verlijden, dan heeft hij ambtenaren op het oog, die, naar zijn eigen zeer juist oordeel van 1858, niet op de hoogte zijn van hunne roeping en in lijnrechten strijd handelen met de wet op het Notarisambt , even als zij dat doen zouden zoo zij akten op ■ (l) De wel op het notarisambt, noot d ad ail. 37. Zwolle, 1861. Themis, 1858. 595 IVEDERLVNDSCH REGT. maakten , zonder daarin de juiste kadastrale nummers te vermelden, hoe ongerijmd hem de verplichting hiertoe, als in strijd met het algemeen beginsel, in 1858 ook mocht toeschijnen. Een arrest als de door mij aangehaalde uitspraak van het Gendsche Hof kan geen Nederlandsch rechter wijzen, zonder eene hoogst laakbare onbekendheid te verraden met de hier te lande geldende wet. Maar het is heel w'at anders, dat de notaris geene inzage, afschriften of uittreksels der, onder hem berustende akten geven mag dan aan de daarop rechthebbenden. Hier heeft het oordeel van den notaris geen rechtstreekschen invloed hoegenaamd op het recht van derden onderling, maar alleen op de beschikking van het publiek over de, onder hem berustende stukken. Weigert hij het gevraagde of staat hij het toe, de rechten van anderen zijn er nooit onmiddelijk hij betrokken, want de bewijskracht van in rechten overgelegde stukken hangt wel van hun inhoud af, maar niet van den persoon, die er zich op beroept. Wanneer de heer Staatsraad nu vraagt: “De heer Co“eenbrander betoogt zelf, dat de wetgever hij de wet op “het Notarisambt niet het legaliteitsbeginsel heeft gehul“digd, waarom zou het dan liggen in gelijke verpligting “aan de bewaarders opgelegd, als het aangehaald art. 42 “voor de notarissen medebrengt”? (1) dan is het antwoord eenvoudig dit; onze wet van 1842 huldigt dat beginsel niet, omdat zij het recht om zich te bemoeijen met de i echtsgeldigheid der voor hen verledene overeenkomsten aan de notarissen onthoudt, daar zij het oordeel dezer ambtenaren van geen rechtstreekschen invloed wil doen zijn op de rechten van derden en het ontwerp van 1860 huldigt dat beginsel wel, omdat het de vernietiging van het zakelijk recht van derden uitspreekt, wanneer de bewaarder, zij t ook ten onrechte, de verzochte doorhaling, als zijns inziens rechtmatig, gedaan heeft. De dwaling van den Heer Bachiene ligt hierin, dat hij liet punt van verschil, waar alles op aankomt, voorbij(l) Theinis, 18fi6. 596 Het legaliteitsbeginsel. ziende, in eenen adem noemt de weigering van den notaris om afschriften of uittreksel te geven en zijne weigering om voor eene verbodene kloostervereeniging akten te verlijden en dan de bevoegdheid des bewaarders om de doorhaling te weigeren, gelijk stelt met de weigering van den notaris in beide gevallen, in plaats van met het laatste alleen. Art. 42 heeft met het legaliteitsbeginsel niets hoegenaamd te maken. Qui bene dislinguit, bene docet en die niet juist onderscheidt, maakt noodzakelijk valsche gevolgtrekkingen. Ik meen den aard van het legaliteitsbeginsel en de invoering daarvan in het ontwerp van 1860 nu duidelijk genoeg te hebben aangetoond, om er vanaf te stappen. § 11. De bevoegdheid des hypotheekbewaarders tot onderzoek volgens den Code Napoleon. “In zooverre het voorstel verder mogt gaan dan de bemalingen van de artt. 2157 2160 en 2197, Code Napo“leon, verdedigen wijde voorgestelde bepalingen niet, doch “het gaat inderdaad niet verder, al is het meer volledig en “meer duidelijk” “Worden die twee inde praktijk “veelal doellooze voorschriften (1) uit het Burg. Wetboek “weggenomen , dan is er op het stuk van doorhalingen l‘geen verschil met het Fransche wetboek, dan alleen nog “het 3° lid van art. 1266, B. VF., dat den bewaarder uitdrukkelijk verantwoordelijk stelt voor doorhalingen, gedaan in strijd met art. 1240, B. W., iets dat ipso jure “beslaat, ook onder het Fransche wetboek;” aldus de heer Bachiene (2). Niettegenstaande herhaalde vergelijking van het ontwerp van 1860 met den C. N. is ’t mij niet gelukt met dezen schrijver tot ’l besluit te komen, dat het eerste inderdaad niet verder dan hel tweede gaat. De slotsom van mijn (1) liet 2e lid van art. 1265, B. W. en hel 4clid van art. 1266, B. ]V. (2) Thetnis, 1866. 597 NEDEHEANDSCH KEGT. onderzoek is, dat het onder het Fransche recht zeer twijfelachtig was, of de bewaarder recht heeft eene gevorderde doorhaling te weigeren en of hij voor de rechtmatigheid der door hem verrichte doorhalingen aansprakelijk is, terwijl het ontwerp hieromtrent geen twijfel overlaat. Welke bevoegdheid hadden de bewaarders volgen den C. N.? Mr. C. Asser zegt in zijn bekend werk, het Nederlandsch burgerlijk wetboek vergeleken met het wetboek Napoleon, dat evenmin volgens onze, als volgens de Fransche wet “de bewaarder zich zal kunnen bemoeijen met het on“derzoek over de qualiteiten dergenen, die de doorhaling “vorderen , b.v. of zij de eenige erfgenamen bij versterf “zijn van hem, op wiens naam de inschrijving te boek “staat; zoodanig onderzoek (gaat Asser voort) valt buiten “zijn bereik” enz. (1). Asser ontkent alzoo des bewaarders bevoegdheid en daarmede natuurlijk ook alle aansprakelijkheid voor de gevolgen van de door hem gedane doorhalingen. Jhr. Mr. J. J. de Rovère van Breügel, volgens den heer Bachiene de schrijver vaneen reeds hierboven aangehaald wrerkje, dat in 1812, zonder naam des schrijvers, bij J. Roering te ’s Gravenhage is uitgegeven (2), haalt (1) § 655. (2) Over het groote gevaar om geld onder hypotheek te plaatsen of vaste goederen te koopen in Nederland, of betoog van de dringende behoefte aan eene nadere wet betrekkelijk het hypotheekwezen, door een ambtenaar bij het vak der hypotheek bewaring. Ik noem hier den heer van Breügel als schrijver van dit werkje, op gezag van den heer Bachiene, die hem als zoodanig heeft bekend gemaakt inde Themis van 1866. Het boekje bevat zeer overdreven voorstellingen en verschillende verzekeringen, die niet veel vertrouwen verdienen, zoo als ik later zal aantoonen. Op die schromelijke overdrijving wees ik o. a. met te zeggen: “Wie trekt niet de schouders op als hij er leest dat er nog geen “hypothecair crediet bestaat en dat alle onderzettingen onderstellingen “blijven en dat er, tengevolge der gebreken onzer wetgeving, voor “honderde millioenen aan waarde van grondeigendom gediscrediteerd “blijven.” De heer Bachiene roemt zeer de uitstekende verdiensten van den heer van Breügel en verzekert dat die nog bij velen genoeg bekend 598 Het legaliteitsbeginsel. daarin deze woorden van Mr. Asser met nog andere aan en beweert dan: “Dit is alles ongegrond en bel tegenovergestelde is sedert meer dan een derde eeuw, uit de“zelfde woorden der wet opgemaakt. De bewaarder moet “en zal voortdurend moeten toezien of de personen, die “consent tot de doorhaling verleend hebben, wel degelijk “dezelfde zijn als de crediteuren waarvoor ingeschreven “is, of in diens regten gesubrogeerd enz. (1). zijn “om niet onaangenaam te worden getroffen door de aanmatiging “vaneen jeugdig geslacht, dat de vele geschreven adviezen van den “schranderen man niet kennende, een paar zinsneden uiteen gedrukt “werkje aanhaalt, om over ’s mans nuttigen arbeid gereedelijk de schouders op te halen.” (Themis, 1866). Niet zonder bevreemding zag ik hieruit, dat de heer Bachiene het doen van zulke verzekeringen, als ik heb aangehaald, tot u,s mans uuttigen arbeid” rekent. Overigens zal ieder het wel natuurlijk vinden, dat men een geschrift vaneen onbekenden schrijver beoordeelt naar hetgeen daarin staat en het niet al te hard veroordeelen , dat men daarbij zijne geschrevene, dat is even onbekende adviezen niet in aanmerking neemt. Tot nog toe althans is het niemand in ’t hoofd gekomen de oudere geschiedschiijvers er over te berispen, dat zij geen kennis hebben genomen van het archief van Simancas, waarvan vroeger het bestaan aan ’t publiek even onbekend was als nu dat van de geschrevene adviezen van den heer van Breügel. De heer Bachiene wil echter niet mij van zooveel jeugdigen overmoed belichten. In eene noot voegt hij bij zijn uitval; “Die aanmatiging strookt zoo weinig met het overige en met de zedigheid van “het slot des artikels van den heer G., dat wij genegen zijn bij dat ‘‘schouder-optrekken aan eenen zijner bekenden te denken.” Ten einde dien bekende (ik weet niet wien de heer Bachiene op ’l oog had) te vrijwaren tegen of te ontheffen van alle verdenking van medeplichtigheid aan de gepleegde majesteitschennis, verklaar ik hier niet niemand, zoo min schriftelijk als mondeling, voor de uitgave van dat stuk der Bijdragen, waarin het bedoelde opstel voorkomt, ooit van gedachten gewisseld te hebben over het werkje dat de heer Bachiene in bescherming neemt, noch over den heer van Breügel, die mij eerst in 1866 als schrijver daarvan bekend werd door het artikel van den den heer Bachiene. 599 NEDERLANDSEII REGT. ‘‘De Franscbe artikelen bestaan sedert den 20en Maart 1804 “en zijn van kracht geweest en nog gedeeltelijk van kracht “bij meer dan 30,000,000 menscben van Napels tot Hain“burg en onder die menigte waren uitermate pleilzuch“tige bevolkingen. “Onder al die millioenen nu is, sedert 38 jaren, niet “een enkel mensch opgestaan die een woord beeft opge“merkt in die artikelen (I) van al wat men wil dat de “heer Asser er in zou hebben gelezen, en het is onaannemelijk, dat de ware zin van eene wetsbepaling, door “zoovele natiën, gedurende meer dan een derde eeuw, “niet zou zijn begrepen of geraden” (2), Als men zoo van millioenen leest (op een stuk of wat komt het er niet aan; aan een boom zoo vol geladen enz.), dan zou men baast den moed verliezen om er voor uitte komen, dat men de vrijpostigheid gehad heeft van eens na te zien of het met de verzekeringen van dezen schrijver wel recht pluis is. Yoor dat ik mij daartoe verstoutte heb ik het er, bij al mijn eerbied voor Assers naam , op grond van dezen dooddoener, dan ook lang voor gehouden, dat onzen grooten jurist hier iels menschelijkscb was overkomen en hij geen kleinen flater begaan bad. Ik werd in die meening nog versterkt door de lezing van bet opstel van den heer Bachiene inde Themis van 1866, waarin ik de voorstelling vond, dat des bewaarders bevoegdheid en aansprakelijkheid, naar den Code Napoleon, vast stonden, en de laatste daaruit ipso jure voortvloeide. Wel kwam bel mij vreemd voor, dat inde Franscbe wetgeving beginselen zouden zijn ingeslopen, die eigenlijk in Duitscbland tehuis belmoren, doch eerst een later onderzoek overtuigde mij, dat hetgeen door de heeren van Breügel en Bachiene als zoo’n onomstootelijke waarheid werd voorgesteld , volgens de Franschen zelven eigenlijk nog maar “une question tres délicate” was. (1) NI. de artt. ‘2157, 2158 en 2150, C. N. (2) Ibid, bl. 70. 600 Het legaliteitsbeginsel. Ik las namelijk bij Dalloz (1): “G’est une queslion trés “délicate que celle de savoir jusqu’oü s’étend le droit du “conservaleur de refuser la radiation, sur le fondement “que le créancier, qui a donné la mainlevée de I’ins“cription, n’avait pas capacité a eet elfet. Les instruc“tions de la régie, les decisions ministérielles out souvent “proclarné ce principe, que le conservaleur des hypothé“ques . . n’est pas juge des questions de droit ou du fond “et qu’il doit se'vérilier si les actes sur lesquels est fon“de'e la démande de radiation, présenten! les conditions “d’authenticité de consentement ou d’autorisation exigées par la loi.” Daarna wordt het bekend arrest van het Hof van cassatie van 9 Juni 1841 vermeld, uitmakende dat een bewaarder terecht eene doorhaling geweigerd had “en se “fondant sur I’incapacité particuliere des époux, resultant “des stipulations du contrat de mariage.” Hierop gaat Dalloz voort: “Cela revient a dire que le conservaleur “aurait été responsable de la nullité de la radiation s’il “eiit obéi passivement a la réquisition. Cependant aucun “texte ne semble autoriser une semblablc interprétation de “la loi. L’arl 2197 qui ennmère les cas de responsabilité “du conservaleur ne parle que des omissions et négligences “commises dans les formalités qu’ils ont a remplir. A la “vérité I’art 2157 porte que les inscriptions sont rayées “du consentement des parties inléressées et ayant capacité “a eet elfet. et c’est de eet article que la cour a induit “que le conservaleur avait le droit de rechercher si les “parties étaient capables de donner ce consentement, soit “en vertu de la loi, soit en vertu de leurs conventions “matrimoniales. Mais est-ce bien la le sens de I’art 2167. ““Le conservaleur, dit M. Troplong t. 11, n°. 741 nest ““pas Juge de la question de savoir si I’on requiert avec ““raison ou non la radiation, c’est un agent passif, chargé ““de I’exécution des ordres de la justice oude la volonté (1) Répertoire mélhodique et alphabétique de législation, de doctrine et do jurhprudence. Tomc 37 in voce priviléges et hypolhèques, n°. 2698. 601 NEUEHLANDSCH KEGT. ““des parties. II sulïlt donc de pJacer sous ses yeux des ““preuves matérielles de I’obligation oü il se trouve de ““consommer Ja radiation”.... Gel auteur a la vérité “ajoute plus loin (t. IV, n°. 1000). Le conservateur rédend des radiations d’inscriptions qu’il aurait fait légè“rement, c’est pourquoi il a qualité pour discuter Ia léga“lité des actes qui lui sont remis, pour obtenir la radiation. “Mais par légalité des actes M. Troplong entend pro“bablement leur régularité quant aux fofmes, qui les constituent, quant aux conditions essentielles de leur exis“tence et c’est en ce sens qu’il cite un arrèt de la cour ‘ de Paris du 21 Janv. 1834, jugeant qu’un conservateur “avait qualité pour opposer la peremption d’un jugement “par défaut sur lequel était fondée la demande de radia“tion d incription. Mais il ne seinble pas resulter de Ia “doctrine de M. Troplong que le conservateur puisse “résoudre la question de capacite' des époux qui consen“tent a la radiation en recourant aux termes de leur con“trat de mariage. A eet égard, les defenseurs en cassation “ont soutenu une these qui ne manque pas de fondement “en disant que le conservateur n’a le droit d’opposer que “les incapacités légales, provenant soit de I’état de mino“rité, soit de 1 état de femme mariée non autorisée par“cequ’alors I’acte qu’on lui remet contient un vice ap“parente qui tient aux conditions inlrinsèques de sa va“lidité” etc. (1) (Conf. M. Flandiin Tr. des hyp. inédit). M. Duranton va encore plus loin. Après avoir cité une instruction de la régie du 26 Niv., an XII, oü il est dit “que les conservateurs n’ont pas a s’occuper des questions ““de droit auquelles peuvent donner lieu les radiations “‘•d inscriptions; que leur responsabilité ne peut jamais ““etre compromise par des radiations consenties par acte ““authenlique ou en vertu de jugement, dont ou leur (1) Dit laatste schijnt onvereenigbaar met het zeggen van Troplong, dat de bewaarder is een “agent passif de la volonté des parties.” Ook wordt hier m.i. de validilé de I’acte verward met de kracht van het daarin beschrevene feit. 602 Het legaliteitsbeginsel. ““reinel l’expéclition; que dans ce cas ils ne peuvent re““fuser la radialion sous prétexte qu’elle pourrait ““nuire a des tiers , a moins que ceux-ci, ou d’autres ne ““s’opposent légalement a la uiainlévee de I’inscription, ““mais qu’alors s’il s’élève une instance, elle ne doit avoir ““lieu qu’entre les parties interessées et que les con““servateurs se conforment aux jugemenls qui intervien““dront quels qu’ils soient, sans se rendre eux-mêmes ‘“‘parties.” “M. Düranton ajoule t. XX, n°. 194. ““En effet, cela ““ne saurait les concerner personnellement et nous croyons ““Lien aussi que la responsabilité cCun conservateur qui ““a rayé .... est parfaitement a couvert, encore que le ““consentement ait été donnè par un créancier qui n avait ““pas capocité a eet effet.” “Mais cela ne résout pas forniellement la question que “nous venons de poser, celle de savoir si le conservateur “ne peut pas examiner, dans I’intérêt du créancier, si “celui ci avait, ou non, capacilé pour consentir la radia“tion et se refuser a la faire s’il pense que cette capacilé “n’existait pas, par exemple dans ce cas, oü c’est une “femme mariée, s’il peut examiner si I’aulorisation du “mari est, ou non, nécessaire? “Nous déciderions la question par la négative, at“tendu que dans la plupart des cas, ce serail la une ques“tion de droit qui sortirait, par consequent, des barnes des “altributions du conservateur, et que celui-ci pourrait, de “la sorte, jeter les parties dans la nécessité de recourir a “I’autorité judiciaire, lors que cela ne serail point nécessaire et leur ferait éprouver des frais et des lenteurs pré"judiciables “G’est dans le même esprit qu’avait été rédigé le projet “de la loi sur la réforme hypothécaire. L’art. 2201 du “projet du gouvernement portalt... Ils (les conservaleurs) ““sont responsahles du préjudice résultant ... 3°. des ra““diations d’inscriptions par eux opérées en vertu de ju““gements ou d’arrêts non passés en force de chose jugée. ‘“‘Quant aux rndiations fait es en vertu (facies consent is 603 NEDERLANDSCH UEG'X'. ““par des parlies n ayant pas capacité d eet effet, la res““ponsabilite en demeure tont entière aux officiers publiés, ““qui out recu ces actes.’’ “Cette disposition était reproduite avec une semple variante de rédaction, dans le projet formulé par la com“mission de I’assemblée nationale législative (art. 2197). “V. le rapport de M. Vatimesnil, p. 223 et 224. “Mais la jurisprudsnee, comme ou va le voir, s’est gran“dement ëcartée de cette doctrine; et, élargissant le cadre “de la responsabilité du conservateur, elle a légitimé toutes “les exigences de ce dernier." Bij Paul Pont, eender nieuwste schrijvers, zal de heer Bachiene niet veel meer troost vinden. Deze schrijver zegt; “Le conservateur nest pas juge du droit que la partie “intéressée pouvait avoir a demander la mainlevée el la “radiation par elle obtenues , ni de la justice de la pré“tention sur la quelle la mainlevée a élé accordée par le “titulaire de I’inscription ou par les tribunaux; et pourvu ‘ que la radiation soit requise en vertu d’actes réguliers “et probants, il doit obtemperer a la réquisition. Par cela “même, il a droit d’exiger que sa responsabilité soit mise “a couvert, de telle sorte que si une radiation indumenl “operée venail a être ultérieurement annulée, il soit tou“jours, soit qu’il s’agisse de radiation forcée, soit qu’il “s’agisse de radiation volontaire, en mesure de prouver “que, quant a lui, il a düment procédé; c’est pourquoi “I’art. 2158 exige que, dans I’un et I’autre cas, ceux qui “requièrent la radiation déposent au bureau du conser“va leur I’expédition de I’acle authentique portant consen“tement, ou celle du jugement. “Mais, si le conservateur nest pas juge du fond de droit, “il est juge au moins de la régularité de I’acte en vertu “duquel il est requis de proceder a la radiation” (1). In Frankrijk heeft men zich tegen de bevoegdheid der bewaarders tot onderzoek onder anderen beroepen; (1) Commentaire-lraité théorique et pratique des priviléyes et hypotheques. Paris, 1859, torn. 11, § 1097. 604 Het legaliteitsbeginsel. op art. 1 en 3 der wet van 21 Yentóse, jaarVll, niet gewijzigd door den Code Napoleon; deze artikelen luiden: Art. 1. La conservation des hypothèques est remise a la régie nationale de l’enregistrement; elle en confiera 1 execution aux receveurs de l’enregislrement, dans les lieux et suivant les formes qui vont étre ci-après déterminés. Art. 3. Les préposés de la régie a la conservation des hypothèques seront chargés, 1 . De 1 execution des formalités civiles prescrites pour la conservation des hypothèques et la consolidation des mutations de propriétés immobilières, 2°. de la perception des droits etc. (1); op de omstandigheid, dat dit laatste welhoek hen niet verantwoordelijk stelt voor de rechtmatigheid der doorhalingen , ofschoon het hunne verantwoordelijkheid uitdrukkelijk bepaalt (artt. 2197, 2108, 2199, 2202 en 2203); op Troplong; op Gr,knier, Traité des hypothèques, 2' part., chap. lil, § 3; en op verschillende voorschriften uitgegaan van het Fransche bestuur, als : Instruction de la régie du 26 Niv., an XII, ministeriële decisie van 2 Vent. en 14 Flor., an X; van 20 Vendem. en 12 Niv., an XII en 11 Aug. 1828. Bij arrest van 9 Juni 1841 oordeelde het Hof van Cassatie er echter anders over, alleen op grond: “que la loi, qui rend le conservatepr des hypothèques “responsable des actes relatifs aux fonctions qu’elle lui “confert (2), lui donne, par cela même, qualité et intérêt “pour s assurer si celui qui a consenti la radiation a eu “capacité a eet effet” (3). Ofschoon de heeren van Bredgee en B acht ene zich (1) Meelin, Rép. in voce hypotheque, Sect. IT, § 11, art. 11, n°. 1. (2) Tk kan hierin niets anders zien dan eene petitio principii. Als die verantwoordelijkheid inde wet staat, is het vreemd dat ze er niet in te vinden is, terwijl ze voor andere gevallen uitdrukkelijk wordt vermeld. f3) Dalloz, 1. I. ii°. 2699. Nieuwe Bijdragen. 1868. 18' deel. 39 605 NEDERLANDSCH REGT. kunnen beroepen op de jurisprudentie, blijkt het toch dat er schrijvers zijn en wel van groot gezag die het tegenovergestelde leeren en, wat nog al opmerkelijk is, dat de vroegere Fransche administratie, met deze schrijvers overeenstemmende , het omtrent de bevoegdheid des bewaarders, geheel eens was met den heer Asser. De heer van Breugel vergiste zich dus zeer met zijne verzekering, dat de bewering des heeren Asser geheel ongegrond was, dat het tegenovergestelde van diens meening, sedert meer dan een derde eeuw, uit dezelfde woorden der wet opgemaakt was en dat onder meer dan 30 raillioen menschen niet een enkel mensch was opgestaan, die een woord heeft opgemerkt in die artikelen (2157, 2158 en 2159 C. AT.) van al wat de heer Asser er in zou hebben gelezen. En de heer Bachiene had evenmin recht om, zonder eenig bewijs daarvoor aan te voeren, te zeggen dat de hypotheekbewaarders , naar den Code Napoleon ipso jure verantwoordelijk zijn voor de rechtmatigheid vandoor hen gedane doorhalingen. Wat deze beide heeren voorstellen, als iets wal geen twijfel toelaat, is, zoo als wij gezien hebben, volgens de Franschen zelven, volstrekt geen gesneden brood; het is niets anders dan une question tres délicate, zoo als Dalloz zegt. Bij de onbepaalde afkeuring, die de rechtspraak van het Hof van Cassatie bij verschillende schrijvers vindt, die zich daarbij beroepen op de vroegere opvatting van het bestuur, is het niet ondenkbaar, dat het genoemde rechtscollege te eeniger tijd van gevoelen verandert. Het zou niet de eerste maal zijn. De geschiedenis van het notarisambt levert er een voorbeeld van op, zoo als ik vroeger heb aangewezen (1). Met Mr. Pols ben ik het geheel eens, dat de zeer magere gronden van het Hof van Cassatie buiten de beginselen van den Code liggen en daarmede in rechtstreekschen strijd zijn (2). (1) Fragmenten vaneen onderzoek naar het wezen van het notarisambt, § 125. (2) De openbaarheid des eigendoms, § 16, noot 2. 606 Het legaliteitsbeginsel. Dit neemt echter niet weg, dat in Frankrijk de bevoegdheid der bewaarders feitelijk geldt, zoo als hier te lande ook het geval was tot aan het bekende arrest van den Hoogen Raad van 184-3, niettegenstaande hel gevoelen van Mr. Asser, dat, alles wel beschouwd, toch op zeer goede gronden steunt, en door Mr. van Breugel zeker niet met zoo verregaande minachting zou behandeld zijn, als deze laatste schrijver zoo op de hoogte geweest was van de zaken waarover hij schreef, als men recht had te verwachten van “een ambtenaar bij het vak der hypo“theekbewaring.” o Het is van belang op te merken, dat wij, na dit laatste arrest, ten aanzien van het hier behandelde punt, geheel op hetzelfde standpunt zijn gekomen , waarvan de Code Napoleon is uitgegaan naar het gevoelen van schrijvers, die niet zonder gezag zijn en van de vroegere Fransche administratie. Als men dit in ’t oog houdt zal men zich wachten voor de voorstelling, alsof het systeem van den Code Napoleon geen twijfel overliet en wij ons na het arrest van 1843 in eene richting bewegen, die niet alleen met de Fransche jurisprudentie strijdig is, maar ook met het Fransche wetboek, en dat wij alzoo van den eenigen waren en goeden weg zouden zijn afgeweken. Van dit denkbeeld waren de heeren van Breugel en Bachiene doordrongen en men loopt bij de lezing hunner geschriften veel gevaar het onwillekeurig over te nemen, wanneer men verzuimt zelfstandig na te gaan of hunne zienswijze wel overeenstemt met hetgeen de geschiedenis leert. De dwaling dezer beide schrijvers ontstaat uit hun begrip, dat het natuurlijk is, inden aard van de zaak ligt, van zelf spreekt, dat ineen goed hypotheekslelsel een geldschieter inde doorhaling eenen vasten grondslag moet hebben voor zijne handelingen en dat de Fransche wetgever dat dan ook niet anders heeft begrepen (1). (I) “Een ieder die koopt moet trachten te ontdekken of de ver“kooper het regt heeft om aan hem te verkoopen.” 39* 607 NEDEREANDSCH JIEGT. Houdt men het oog alleen gevestigd op de rechtspraak, terwijl men de afwijkende meeningen van de schrijvers niet kent of als niet bestaande behandelt, dan kan men met eenigen schijn spreken zoo als de heeren van Breugel en Bachiene doen over den Code Napoleon. Er zijn echter twee artikelen in het Burgerlijk wetboek, welke het onmogelijk maken dit met het Fransche wetboek gelijk te stellen, nl. art. 1265, al. 2 en 1266, al. 4, beide met opzet gemaakt om belanghebbenden er opmerkzaam op te maken dat het hun zaak zijn kan onderzoek te doen naar de rechtmatigheid der gedane doorhalingen (1). Deze bepalingen, en het onmiskenbare doel waarmede ze voorgesteld werden, laten geenen twijfel toe en hierom is het dan ook, dat de heer van Breugel er zich zeer bitter over uitlaat; hij noemt ze: “rariteiten, “welke eene codiflcatie soms aanbiedt (2) ; “waanzinnige “wetsbepalingen” (3) en acht eene stellige wetsbepaling “Maar die geld wil schieten op het goed vaneen ander, hetwelk, “reeds bezwaard is geweest, moet kunnen weten of, en zoo ja met “hoeveel, dat goed nog is bezwaard. Daartoe moet ’s lands regering “hem in slaat stellen en daartoe dient de bewaring der hypotheken. “Hij kan noch behoeft te onderzoeken wat tusschen den eigenaar en “derden, ter zake van hypotheken is voorgevallen” (1). In denzelfden geest verzekert de heer Bachiene, dat, naar hetgeen door hem inde Themis van 1866 is aangevoerd, het standpunt des opstellers van het ontwerp van 1860 uhet ware standpunt is” (2). (1) Art. 1265, al. 2, luidt: “In allen gevalle zijn zij verpligt, bijaldien bevorens inschrijvingen “op het goed hebben bestaan, die naderhand zijn doorgehaald, van die “daadzaak, zonder verdere bijzondere aanduiding, melding te maken “op het door hen te geven afschrift of getuigschrift,” en art. 1266, al. 4: “Zij zijn verantwoordelijk voor de nadeelen, spruitende: “4°. uit het verzuim der opgave, bij het tweede lid van het vorige “artikel vermeld.” (2) Over het groote gevaar enz., bl. 78. (3) Ibid. (1) Groot gevaar, bl. 75. (2) Themis, 1866. 608 Het legaliteitsbeginsel. zeer wenschelijk, “om het gezond verstand in dezen builen “aanranding te stellen” (1). De heer VAN Breogee is niet gemakkelijk; zijn lezer heeft de keus tusschen hem gelijk te geven of een zot te heeten. Op zijn werkje is dan ook ten volle het woord van Heinrich Heine toepasselijk; “Es wachsen hier frei“lich keine Citronen und keine Goldorangen, aber faule “Aepfel gedeihen in erfreulichsten Fülle” (2). De heer Bachiene , ofschoon inden regel getrouw in ’s meesters voetstappen tredende, is nooit zoo plomp en altijd wrat voorzichtiger. Waar de heer van Breugel zegt; “Een ieder gevoelt, “bij het allerminste nadenken dat het voor iemand, die “het hypotheekregister inziet, ondoenlijk is na te gaan en “te onderzoeken, of die vroegere inschrijvingen door daar“toe geregligden zijn opgeheven” ... en dat het van geen kapitalist kan gevergd worden, “dat hij bij alle pretense “erfgenamen, die hebben laten doorhalen, gaat rondrijden “om inlichtingen af te bedelen en zich kwade bejegenin“gen en correctionele actiën op den hals te halen, alzoo “elke navrage van zijn kant zou bestaan inde beleedi“gende vraag of de aangesproken persoon al dan niet een “bedrieger is en al dan niet valsche qualiteiten heeft aan“genomen” (3), daar zegt de heer Bachiene: “Hoe dat “onderzoek, aan den bewaarder verboden, doorgaans uit“voerlijk zou zijn, daarmede heeft de, door eenzijdige he“schouwing op een dwaalspoor gebragte wetgever, zich niet “ingelalen. Worden die twee inde praktijk veelal doellooze “voorschriften uit het Burgerlijk wetboek weggenomen, “dan is er op het stuk van doorhalingen geen verschil “met het Fransche wetboek, dan alleen nog het 3e lid van “art. 1266, B. VB., dat den bewaarder uitdrukkelijk verantwoordelijk stelt voor doorhalingen, gedaan in strijd “met art. 1210, B. kV., iets dat ipso jure bestaat, ook (1) Groot gevaar enz. bl. 78. (2) Voorrede van Atta Troll. (3) Groot gevaar, bl. 77. 609 NEDERLANDSCH REGT. “onder het Fransche wetboek” (1). Zijn dus deze bepalingen vervallen, dan meent de heer Bachiene , is het onbetwistbaar, dat er ook niet meer kan getAvijfeld worden aan des bewaarders bevoegdheid tol onderzoek en wij zullen de gouden eeuw terug hebben. Tot zoo sanguinische verwachtingen zou ons de wegneming dezer gehate bepalingen evenwel nog geen recht geven, want, zoo als ik hoven aangetoond heb, zouden we in plaats van de voorgespiegelde zekerheid, niets hebben verkregen dan une queslion tres délicate. Is hel nu waar, zijn deze bepalingen veelal doelloos? Kan men er geen praktisch gebruik van maken ? “Neen,” zegt de heer Bachiene, “omdat onderzoek ondoenlijk wordt “ineen stelsel dal periodieke vernieuwing van inschrijving “wraakt, zoodat de materieel doorgehaalde inschrijvingen “reglens kunnen voortbestaan , zelfs na 30 jaren , indien “de jaarlijksche renten der ingeschreven schuld slechts is ‘‘betaald geworden ’ (2). Wordt de periodieke vernieuwing van inschrijving dus weer ingevoerd, dan vervalt ook hel voornaamste bezwaar O 7 van dezen schrijver. Maar juist hierom gelden zijne grieven meer het afschaffen van die vernieuwing dan wel het stelsel zelf. Voert men eenmaal de vernieuwing weder in, wat ook mij onvermijdelijk noodzakelijk dunkt (3), en stelt men dan den duur der geldigheid eener inschrijving niet te lang, b.v. niet langer dan uiterlijk twintig jaar, dan kan men , zonder het publiek te zeer te bezwaren, er gerust van vergen, dat het over zoodanig tijdsverloop, de rechtmatigheid der gedane doorhalingen zelf naspore, vooral wanneer men de boekhouding aanlegt op de percelen en niet, zoo als thans geschiedt, op de eigenaars. Men heeft dit indertijd even uitdrukkelijk beloofd als onverantwoordelijk lichtzinnig nagelaten, zoo als ik vroeger heb uiteengezet (4). (I) Themis, 1866. (2) Ibicl, inde noot. (3) Nieuwe Bijdragen, Dl. XVII, slok 5, bl. 659 sqq (4) Zeer terecht zegt de beer Ba cm km: , dat de beantwoording der 610 Hel legaliteitsbeginsel. Indien liet mij gelukt is te bewijzen, dat het ontwerp rechtstreeks voorschrijft wat onder den Code Napoleon une question tres delicate was, en ik meen daarin volkomen te zijn geslaagd, dan staat het ook vast, dal het ontwerp, in strijd met de verzekering des heeren Bachiene, verder gaat dan het Fransche wretboek en daar hij nu het ontwerp van 18G0 niet verdedigen wil, “ia zooverre het “verder mogt gaan dan de bepalingen van de artt. 215/ “21 CO en 2197, Code Napoleon' {1), mag men verwachten, dat hij in ’t vervolg minder kwdstig wezen zal met zijne verzekeringen, dat de bevoegdheid des bewaarders tot onderzoek naar den Code Napoleon geen twijfel toelaat en de aansprakelijkheid voor de rechtmatigheid der doorhalingen daaruit ipso jure volgt. Er is, ten bewijze dat het recht op onderzoek aan de bewaarders moet gegeven worden, gewezen op de omstandigheid, dat zij zonder deze bevoegdheid het eenmaal ingeschreven recht niet zouden kunnen bewaren en dat deze ambtenaren juist hierom bewaarders heeten en de aan hun beheer toevertrouwde inrichting bewaring.
35,837
MMKB07:001672034:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,859
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 21, 1859, no. 2054, 25-04-1859
null
Dutch
Spoken
2,520
4,763
Gelijk bereids is medegedeeld, heeft de veroordeelde zich tegea opgemeld arrest in cassatie voorzien. PROVINCIAAL GEREGTSHOF IN OVERIJSSEL. Ilamer van Strafzaken. Zitting van den 18 Januarij 1859. Voorzitter, Mr. A. J. Helmich. Zij , wier getuigenis in de oorspronkelijke strafzaak is uitgesloten, kunnen in de daaruit voortspruitende strafvordering van valsch getuigenis als getuigen worden geweerd. Het Openbaar Ministerie , eischer , tegen L. Cohen, beschuldig Ie. Het Hof enz., Gehoord het verzoek van den raadsman van den besch. gedaan om als getuigen ter ontlasting te hooren: lo. N. B. Slager; 2°. C.' Cohen, huisvrouw van genoemden Slager; en 3°. R. Slager, deszelfs zuster, van de dagvaarding van welke personen aan het Ópenb. Min. behoorlijk kennis is gegeven; Gehoord het requisitoir van den proc.-gen., daartoe strekkend«: .dat de bovengenoemde personen niet als getuigen zullen worden toegelaten ; Overwegende, dat de besch. thans te rogt staat ter zake van hot afleggen van een valsch getuigenis ter teregtzitting der Arrond.Regtbank te Zwolle, regt doende in strafzaken , in zake van het Opeub. Min. tegen genoemden N. B. Slager als beklaagde, ten voordeele van dezen afgelegd, welke zaak thans nog voor dit Hof in hooger beroep hangende is; 0. , dat mitsdien de door dien getuige af te leggen verklaring in een onmiddellijk verband zoude staan met de tegen hem zeiven alsnog voor dit Hof aanhangige procedure, en hij alzoo door het afleggen van eene verklaring als getuige in de noodzakelijkheid zoude kunnen worden gebragt, om of in strijd met de waarheid een valsch getuigenis af te leggen, of zich zeiven met betrekking tot de tegen hem hangende procedure te bezwaren ; O., dat de bepalingen van de artt. 432, 187, 188 en 190 Strafvord. niet zoodanig beperkend moeten worden geacht, dat daardoor de be-" oordeeling van den regter tot het al of niet hooren van getuiVea in sommige speciale gevallen ala geheel uitgesloten moet worden beschouwd ; O., dat de tweede genoemde getuige is de huisvrouw, en de derde de zuster van den zoo even genoemden N. B. Slager, en dat das deze beide personen, als zullende ingevolge de wet niet als getuigen kunnen worden gehoord in de zaak tegen N. B. Slager, ook wegens het boven opgegeven verband tusschen de tegen hem en den besch. aanhangige regtsgedingen, in deze evenmin als getuigen kunnen worden toegelaten; Hegt doende enz., Verstaat, dat de personen van N. B. Slager, C. Cohen, huisvrouw van genoemden Siager, en R. Slager, in deze zaak niet als getui-en zullen worden gehoord. KANTON GEKEGTEN. KANTONGEREGT TE BREDA. Waarnemend kantonregter, Mr. C. van Dam. Zondagswet. — Schriftelijke toestemming. — Delegatie tan magt. De kantonregter enz., Overwegende, dat door een proces-verbaal, op den ambtseed opgemaakt door J. J. Poppes , brigadier-kommandant der brigade maréchausse'e te Breda, gesterkt door de beëedigde verklaring van dien beambte en den maréchaussee J. P. M. Hartz , ter teregtzitting afgelegd , benevens door de bekentenis van den eersten bekl., wettig en overtuigend is bewezen, dat de beklaagden op den 17 Oct. 1858, zijnde een Zondag, openbaren arbeid hebben verrigt, door den windmolen, staande op den wal van de vesting Breda, te doen malen, met dien effecte, dat het draaijen der wieken in het openbaar zigtbaar was , en de molen door te verrigten openbaren arbeid in werking moest worden gebragt: O., dat de bekl. heeft overgelegd eene schriftelijke verklaring van Burgemeester en Wethouders der gemeente Breda van den 27 Sept. I85S, waarbij aan hem, tot wederopzeggens toe, vergunning wordt gegeven om, waanneer hij mogt vermeenen, dat daartoe noodzakelijkheFd bestaat, ook op Zon- en feestdagen ten behoeve der gemeente eu hare ingezetenen granen te maaen; O., dat bij art. 1 der wet van 1 Maart 1815 (Stbl. n°. 21) is bepaald', dat geen openbare arbeid zal mogen plaats hebben dan ingeval 'van noodzakelijkheid, als wanneer de plaatselijke Regering daartoe schriftelijke toestemming zal geven, zoodat het verrigten van openbaren arbeid op Zondag in ieder geval niet strafbaar is, maar noodzakelijkheid en toestemming van het Bestuur daarop eene uitzondering maken; O., dat in casu alzoo alleen te onderzoeken staat, in hoeverre het laatste geval alhier in aanmerking behoort te komen ; O., daargelaten, of de plaatselijke Regering, naar de letter en den geest van art. 1 van gezegde wet van 1 Maart 1815, de bevoegdheid zoude hebben , en de beklaagden geregtigd zouden zijn, zich daarop te beroepen, om eene doorloopende vergunning tot het verrigten van openbaren arbeid te verleenen , — zeer zeker de noodzakelijkheid daarvan niet aan de appreciatie van hem, die de vergunning erlangt, kan overlaten; O. toch , dat tot het verrigten van openbaren arbeid op Zondag of algemeen erkende feestdagen van de Christelijke godsdienst dezer landen de wet uitsluitend aan de Regering in cas van noodzakelijkheid magtiging geeft de vergunning te verleenen , maar deze voorzeker het regt van delegatie van magt niet heeft, hetgeen thans werkelijk is geschied , vermits de Regering niet van haar, maar van het oordeel van de begunstigden de noodzakelijkheid heeft doen afhanden * O. (Wij zijn het met dit vonnis niet eens. De regter heeft alleen te vracea, of er eene schriftelijke vergunning van de bevoegde magt aanwezig is; maar de regter kan en mag niet, ook met indirect , treden in het onderzoek der noodzakelijkheid. Daartoe is alleen het gemeentebestuur bevoegd; en wanneer dat de vergunning geeft, dan moet het geacht worden van oordeel te zijn, dat er noodzake.ijkhetct bestaat voor die vergunning, en wel op de wijze waarop dte verleend is; en de regter moet in dat oordeel, onverschillig of het goed of slecht zij, berusten. Red-) HOOGE RAAD. Burgerlijke Kamer. REGTSGELEERDE UITGAVEN BUITEN 'S LANDS. « FRANKRIJK. De la justice criminelle en Angleterre, discours prononcé par M. de Plasman, substitut de M. procureur général, & 1'audience solennelle de rentree de la Cour impériale de Lyon. Lyon, in-8, 60 p. Les impêts «tudiés au point de vue économique et juridique, précedes d'une dissertation sur 1'action publicienne eu droit romain, par Démetre Paul Vioreano, docteur en droit. Paris, in-8, 264 p. ie Barreau romain. Recherches et études sur le barreau de Rome, depuis son origine jusqu a Justinien, et partienlièreme it au temps de Cicéron, par M-Grellet-Dcmazead, conseiiler a la Cour impériale de Riom. 2e éd. Paris, Durand, in-8, XX, 475 p. Etude sur la législation de Mahomet, par M. A. Sagot-Lesage, avocat & la Cour impériale de Paris , docteur en droit, lre pariie. Batignolles, A. Durand. in-8. 32 p. raité de droit romain, par M. F. C. de Savigny, membre de 1 Institut de France. Traduit de 1'allemand par Ch. Guenoux, docteur en droit. 2e cdition. T. V, Paris, F. Didot frères, ti!s et Cie. in-8,603 p. Zitting van Dondtrdag, 21 April. Voorzitter, Mr. F. de Greve. I. Uitspraak gedaan in zake: 1". dijkgraaf en hoogheemraden van Delfland, eischers, procureur P. J. van der Burgh, tegen de gezamenlijke erfgenamen van A. Fock , verweerders, procureur Mr. M. Eyssell. Verworpen. 2". J. B. Smeengh, eischer, procureur Mr. J. van der Jagt, tegen J. W. Wilson, verweerder, procureur Mr. C. J. Franpois. Verworpen. II. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: J. van Swijndrecht e. s., eischers, procureur Mr. A. Q. Ivraijenhoff van de Leur, tegen W. Wijnmalen, verweerder, procureur Mr. O. J. Franpois, en tegen J. Buskop, mede-verweerder, procureur Mr. C. J. Frantjois; adv.-gen. Gregory concludeert tot vernietiging van het beklaagde vonnis en dat de Hooge Raad, doende wat de Regtbank had behooren te doen, zal verklaren het door de eischers als derde gearresteerden gedaan aanbod te zijn voldoende en dat zij daarmede kunnen volstaan. Uitspraak 20 Mei. III. Door den dkclarakt conclusie genomen op begrooting van kosten, in zake: Mr. M. C. Bindervoet, declarant, procureur Mr. M. Eyssell, tegen J. Maris, gedeclareerde; adv.-gen. Gregory concludeert tot toewijzing van de vordering des declarants. Uitspraak 29 April. NB. Vrijdag is er geene zitting gehouden. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. Bij Kon. besluit van den 13 dezer, n°. 69, heeft Z. M. goedgevonden tot gewoon hoogleeraar aan de hoogeschool te Utrecht in de faculteit van bespiegelende wijsbegeerte en letteren, ter vervanging van wijlen den hoogleeraïir L. G. Visscher, te benoemen den heer Dr. W. G. Brill, docent in de Ned. taal- en letterkunde aan het gymnasium te Zutphen. — Bij Z. M. beslut van den 14 dezer, n». 49, is benoemd tot regter in de Arrond.-Regtbank te Maastricht. Jhr. Mr. L. E. van der Maesen de Sombreff, thans regter-plaatsvervanger in dezelve Regtbank en advokaat aldaar. BERIGTEN. ADVERTENTIEN. Bij den uitgever H. A. M. ROELANTS, te Schiedam, ziet het licht: KEDERLMSCHE STAATSWETTEN 's Gravenhage, den 23 April. Eenige leden willen „eene gelijke bezoldiging van f 5000 voor de leden van den hoogen raad en voor die van den raad van state." Wij hebben dat met genoegen gezien. Wij vleijen ons, d.it de regering thans, naar aanleiding hiervan, bet voorstel tot die billijke verhooging van bezoldiging doen zal; en het is dan zeker niet twijfelachtig, of de kamer, in weêrwil van de groote zuinigheid van sommige leden, zal zich daarmede wel vereenigen. Voor de poging daarentegen om op de bezoldiging van den president en van den procureur-generaal een sommetje te besparen, hebben wij geene onbepaalde sympathie. Het is zoo, bij nieuwe aanstellingen zou misschien eene bezoldiging van een paar duizend guldens niet onmogelijk zijn , maar het voordeel voor de schatkist zou zflo nietig zijn, dat wij het nut van dat voorstel in twijfel meenen te moeten trekken. Ook op het inkomen van den griffier wenschen sommige leden wat te beknibbelen. Dit intusschen kan alleen betreffen de emolumenten , die niet door het rijk worden betaald, en die wij geheel wenschen te doen vervallen. Maar het spreekt van zelf, dat met dien maatregel zal moeten gepaard gaan eene aanzienlijke verhooging van bezoldiging, dte dan waarschijnlijk zal behooren te worden gelijkgesteld met die van de leden. — Het Prov. Geregtshof in Noordbrabant deed den 13 dezer uitspraak in de zaak, gevoerd tegen H. H. van Deventer , geb. te Utrecht, laatst wonende te Sleeuwijk, beschuldigd van moedwillige brandstichting in den vroegen morgen van 7 Nov. 1858 in een gebouw van G. Vink, te Sleeuwijk, waardoor het te voorzien was, dat menschenlevens in gevaar konden worden gebragt. Het is dezelfde besch., die, onder verdenking van brandstichting, bij gelegenheid van het afbranden van drie huizen in den nacht van 23 op>24 1857 te Sleeuwijk, aangehouden, dochden27 Junij 1857 , bij s®''ie aan bewijs, ontslagen werd. Ditmaal heeft het Prov. Geregtsho em aan voorschreven misdaad schuldig verklaarden hem verooicee o de straffe des doods. Volgens een berigt heeft de veroordee e, gec urende de lezing van het arrest, groote onverschilligheid aan en ag gelegd. Frankrijk. — De heer de Tocqueville, lid der Fransche akademie, is dezer dagen overleden. Hij was van moederszijde de achterkleinzoon van Malesherbes. Na van 1826 tot 1830 verschillende regterlijke betrekkingen te hebben vervuld, werd hij naar de Vereenigde Staten gezonden om aldaar het penitentiair stelsel te bestuderen. Het licht, dat hij daarover met den heer de Beaumont in zijn vaderland ontstak, bragt veel toe ter verspreiding van juistere denkbeelden o>er de belangrijke aangelegenheid, die hij ook later, zoowel in de wetgevende Kamer als in den boezem der akademie, bleef behartigen (zie o. a. Themis 1839 , blz. 77 volg.). In 1835 gaf hij zijn werk uit: la démocratie en Amérique, dat door Royer Collard de voortzetting van Montesquieu werk werd genoemd. Het vestigde den roem des schrijvers binne en buiten 'slands, werd in onderscheidene talen overgebragt en verwierf in 1836 den prijs Monthyon. Het was ook ten gevo ge van ï werk, dat de schrijver tot lid der akademie van staat- en zetteKunaige wetenschappen, en in 1841 tot lid der Iransehe aka emle en0 ™ werd. Zoowel fraaiheid van stijl, kracht van woor a s e e aai ikheid van denkbeelden schonken hem een onmiskenbaar gewigt als schrijver en als redenaar, ofschoon mannen van rypeie on erun mg hem niet vr'yspraken van soms te zeer aan louter bespiegeling toe te geven. Hoe het zij, hij behoorde onder de Jultj-regering tot de tegenpartij, trad in 1848 als lid der constituerende vergadering op, vertegenwoordigde Frankrijk in de conferentie te Brussel, over de zaken van Italië gehouden, en werd omstreeks het midden des volgenden jaars met de portefeuille van buitenlaudsche zaken belast, welke hii echter in den drang der gebeurtenissen slechts tot October kon . t-x „ t-n i i •: rvo.1 (ïonnman mal /lio 7'nnak behouden, uen 2 ueceniber wera ny ambtgenooten, volksvertegenwoordigers, welke zich hadden vereenigd in dc mairie van het 10de arrondissement der hoofdstad. Daarna heeft hij zich aan de openbare aangelegenheden onttrokken. ^ Hij was den 29 Juiij 1805 te Verneuil geboren en is dus bijna 54 jaren oud geworden. Zijn dood was reeds-voorbarig gemeld; hij is Zaturdag jl. te Cannes overleden. •met opgave «Ier Schrijvers, die daarover gehandeld hebben, en «net aanduiding- van de tot elk artikel betrekkelijke WETSBEPALINGEN; GEVOLGD DOOR EEN UITVOERIG ALPHABETISCH REGISTER. UITGEGEVEN OKDER TOEZIGT VAN Itt™. A. BE PI NT O. Advokaat lij den Hoogen Raad der Nederlanden. Prijs, ingenaaid ƒ2.80. In linnen band ƒ 3.30. De ERVEN J. J. TIJL, Boekhandelaren ts Zwolle, verzenden heden het PROSPECTUS eener uitgave van DE WET OP HET REGT VAN SUCSECCIE EN VAN OVERGANG, UIT DB OFFICIELE STUKKEN EN DE JURISPRUDENTIE TOEGELICHT EN MET AANTEEKENINGEN VOORZIEN. door «. 89. SW1MESBIJRG S9K VEÏE * Commies bij het provinciaal bestuur van Overijssel en candidaat-notarts te Zwolle. Zoodra het ontwerp van wet op het regt van successie en van overgang, thans door de Tweede Ivamer aangenomen, wet zal zijn geworden, stelt men zich voor daarvan eene uitgave te bezorgen, uit de officiële stukken en de beraadslagingen der Staten-Generaal toegelicht. Die stukken geheel en letterlijk te doen drukken, zou den omvang en de kostbaarheid van het werk noodeloos vergrooten; het voornemen bestaat daarom, oin uit de memoriën, verslagen en beraadslagingen alleen datgene, maar ook dat alles mede te deelen, wat tot regt verstand deC wetsbepalingen noodig, of voor de kennis van de geschie¬ denis der wet belangrijk is. Het werk zal worden uitgegeven in groot 8°. formaat, met eene duidelijke, doch compres gedrukte letter. Het vel druks wordt den inteekenaars tegen J 0.15 in rekening gebragt, terwijl voor hen de prijs van het geheel0 werk, dat zonder verhooging grootendeels doorschoten worden met wit papier, in geen geval de som van f 2.5^ zal te boven gaan. Zwolle, 1 April 1859. DE ERVEN J. J. TIJL. De Boekhandelaar JOH. HAZENBERG Cz., te Leideiïi heeft uitgegeven en aan de voornaam-te Boekhandelaren des Rijks verzonden : .Boaia.ss ««CWSSSIT, Oratio de Studio Juris Romani ïuic quoquo aetate ia patri» nostra excolendo, habita dik XXV M. Martii, anni MDCCCLIX. Prijs ƒ 0.50. REGTSGEDING, gevoerd voor het PROVINCIAAL GEREGTSHOF IX ZU1DII0LÜND. tegen G. A. GUNKEL, ter zake van YEPiGIFTIGIING. Het Verslag van dit regtsgeding is thans compleet. 0et behelst: 1. Acte van Beschuldiging- 2. C}et^lIsenvc^hoo^'• 3. Verhoor van den Beschuldigde- 4. ItequlsJ' toir van het Openhaar Ministerie- 5- Flcitred van den verdediger Mr. O. liErt.V. 6- BcpU^ van den advokaat-gcneraal Mr. FKillV^Ol^ ï. Itupliek van den verdediger, en 8- Arre« van het l9of, houdende schuldïg-verklari»*<» nn vopaarirlaalinir. c/u » v» v"* Wordt uitgegeven bij GEBROEDERS BELINFAÏN 1 te 's Gravenhage. Giedrukt e"n uitgeg'even bij BEBBOEUK'1* BEMKFAXTE, te 's «ravenliage.
35,596
MMKDC07:006017064:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,880
Nederlandsche katholieke stemmen; weekblad, jrg 2, 1880, no. 12, 20-03-1880
null
Dutch
Spoken
387
722
Eindelijk maakte Benedictus XIII, door een decreet urbis et orbis, 22. Aug. 1727, dit feest sub ritu duplici majori voor de geheele Kerk verplichtend, en wel, gelijk het meestal gehouden werd, op Vrijdag in de Passie-week. Op den 4. Vrijdag in den Vasten schijnt het echter nergens gevierd te zijn geworden; zooveel is ten minste zeker dat de Kalendaria Ruraemunden. het immer of op den 3. Zondag na Paschen, öf later op den aangegeven Vrijdag post Judica plaatsen. Daar echter in het sedert eeuwen aan Maria toegewijde heiligdom van Tienray n u op een anderen tijd dit schoone feest gevierd wordt, en dit aldaar en te Swolgen als zoodanig afgekondigd wordt, rees bij mij de vraag op: Welke is de reden voor deze liturgische uitzondering ? Gaf de eene of andere bijzondere gebeurtenis aanleiding tot de verplaatsing en sedert wanneer wordt dit feest aldaar op dien dag gevierd ? Vragen, welker oplossing men gaarne in het belang der dovotie tot de smartvolle Moeder, en uit een historisch oogpunt zoude weten, want zeer zeker moeten in geval van verplaatsing hiervoor gegronde redenen bestaan. ADVEBTENTTIENT, Eerw. Heeren Geestelijken. Voorradig een mooie collectie PRIESTERHOEDEN, in alle grootten. G. H. G. BRANDHOFF, Roggenstraat. Pakken van tien Gulden. DE BIELEFELDER LINNENFABRIEK, Zadelstraat E 398 Utrecht. Wij berichten het geëerde publiek dat nog eenige voorraad onzer goederen tot het laatste stuk opgeruimd moet worden en dat wij nog maar voor een kapitaaltje voorradig hebben, om nu nog in een heele korte tijd de kleine voorraad weg te ruimen, hebben wij besloten, om tegen postwissel of rembours, voor een onnoozele tien Gulden, alle onderstaande goederen zullen afzenden, en dat is: 6 linnen handdoeken. 6 el (69 cM) puik wit streep, voor (een) rok. 6 » » » witte flanel. 7 » » » puike witte katoen voor 2 hemden. 6 el (69 cM) zware zwarte merinos voor 1 rok. 6 el (69 cM) fantasiestof voor 1 jongenspakje. 6 witte zakdoeken met randen. 6 » theedoeken » » 1 prachtig tafellaken. 1 vrouwen-boezelaar. 1 prachtig kleedje. En 1 geheele wollen Bouffante. En dit alles te SAMEN voor die kleine TIEN GULDEN. ECCLESIASTES. Maandschrift voor R. K. Geestelijken, onder goedkeuring en aanbeveling van het Doorluchtig Hoogwaardig Episcopaat van Nederland. De 6de aflevering van den achtsten jaargang is verzonden. Prijs voor Nederland f 3.60 franco per post.
10,839
MMALET01:000284010:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
Lelie- en rozeknoppen; weekblad voor meisjes, jrg 3, 1884-1885, no. 9, 18-06-1884
null
Dutch
Spoken
2,440
4,291
Benige oogenblikken later kwam zij terug en zeide met een spottenden en tevens lachenden blik tot haar oom : „Oom, wij zullen elkander op de kermis terugzien tot wederziens ! tot wederziens !" En na hem een kushand te hebben toegeworpen, verliet zij de kamer. „Dat verschrikkelijke kind zal mij nog doen sterven van verdriet," zeide de majoor uit zijn humeur; „ja, zeker, zij zal mij nog op de een of andere wijze dooden. Bit ! het zweet breekt er mij van uit, als ik er aan denk! Wool, Wool! kom hier, ellendeling," schreeuwde de majoor, terwijl hij met zooveel geweld aan de bel trok, dat het koord hem in de hand bleef. „Hier ben ik, meester, hier ben ik," stamelde de ongelukkige neger, die in angstige onderworpenheid kwam aanloopen, bevreesd dat het gansche onweder over zijn hoofd zou los breken. „Wool, ga dadelijk naar de stallen, en zeg aan de grooms dat, indien zij van daag op bevel van miss Black een paard zadelen, of het haar geven, ik hen levend zal ophangen en de ribben breken. Ruk uit en laat het rijtuig inspannen." „Ja, ja, mijnheer," antwoordde Wool, die zich haastte een doodelijken schrik in de stallen te verspreiden. Eenige minuten later keerde de neger terug om zijn meester te zeggen dat het rijtuig vóór was, waarna de majoor naar de kermis vertrok. Met uitzondering van Pitapat, die bevel ontvangen had te huis te blijven om hare meesteres te bedienen, volgden de bedienden in een anderen wagen. Toen al de bewoners van het kasteel vertrokken waren, deed Capitola haar rijkleed aan en zond hare kleine negerin naar een der stalknechts, met de boodschap om Gyp te zadelen en voor te brengen. Dit bevel verspreide een algemeenen schrik onder de bedienden. De ongelukkige grooms vreesden hunne jonge despotische meesteres bijna evenzeer als hun ouden slecht-gehumeurden meester; en ofschoon zij liever de eerste gehoorzaamd zouden hebben, durfden zij het verbod van den majoor niet in den wind slaan. Men beraadslaagde wat men doen zou. De uitslag was, dat de chef der grooms belast werd aan Pitapat te zeggen, dat tot zijn leedwezen aan haar verzoek niet kon worden voldaan, omdat de pony van juffrouw Black kreupel was. De negerin bracht dit antwoord aan hare meesteresse over. Toen zij vertrokken was, riep de eerste groom zijne kameraden tot zich en zeide : „Onze jeugdige meesteres zal zich niet zoo gemakkelijk laten verschalken als onze oude meester. Binnen eene minuut zal zij hier zijn en ons gelasten het paard voor haar te doen loopen, ten einde zich van de waarheid te overtuigen. Het zal dus noodzakelijk zijn, dat wij het voor een oogenblik werkelijk kreupel maken. Sem, geef mij dadelijk een brandenden zwavelstok en ik zal het paard even aan de hoef branden." Zij hadden nauwelijks den tijd gehad deze operatie te verrichten, terwijl de arme Gyp van smart snoof, toen Capitola reeds met de karwats in de hand kwam aangeloopen. „Waar is hij die durft beweren, dat mijn paard kreupel is? Breng het onmiddellijk voor, opdat ik mij van de waarheid overtuige." De groom gehoorzaamde en het meisje kon zich overtuigen, dat Gyp werkelijk kreupel was. Toen zij daar eenmaal van overtuigd was, begon zij bitter te weenen van teleurstelling en verontwaardiging. „Gisteren was hij nog volstrekt niet kreupel, dus moet het wel uw schuld zijn, deugnieten die gij zijt," riep zij uit. „Als gij niet zorgt dat ik hem morgen kan berijden om naar Tip-Top te gaan, zal ik u allen zoodanig laten slaan dat gij uw geheele leven kreupel blijft." En zij keerde huiswaarts, minder gekweld door hare teleurstelling dan door de zegepraal van den Ouden Orkaan. Hare boosheid duurde echter niet lang. Zij nam een borduurwerk en begaf zich naar juffrouw Condiment's vertrek. De dag eindigde zonder bijzondere voorvallen. Na zonsondergang girig de oude dame volgens gewoonte het huis door, deed de knippen op de ramen en de grendels op de deuren, en begaf zich daarop naar de eetzaal, waar Capitola haar met de thee wachtte. Na het souper begaf men zich weder naar de kamer der huishoudster, waar Pitapat een heerlijk vuur had aangelegd. Het gesprek tusschen de drie vrouwen, die zich wel wat verlaten op het kasteel begonnen te gevoelen, kwam als van zelf op dieven, moordenaars, enz., enz. Juffrouw Condiment vervolgde een harer verhalen door te zeggen : „er bestaat zelfs in onze nabuurschap een bezocht huis... genaamd Het verborgen huis. Het is van algemeene bekendheid dat na dien geheimzinnigen moord op Eugène Lenoir, verschijningen en wonderlijke geruchten gezien en gehoord zijn in dat huis. Een reiziger, wapenbroeder van den kolonel, heeft er eens geslapen. In het holle des nachts zag hij zijne gordijnen door eene bleeke vrouw van uitstekende schoonheid wegtrekken. Zij was in het wit gekleed; hare lange haren hingen op de schouders, en toen hij tot haar spreken wilde was zij eensklaps verdwenen. Het was algemeen bekend dat er zich geene vrouw in ' het huis bevond. Een ander maal was de heer Ezy op de jacht in de bosschen die dat huis omringen. Hij ontdekte eene blauwachtige vlam die uit een der kamers sloeg, die onmiddellijk onder het dak was gelegen. Hij naderde. Achter een raam liep eene vrouw, in het wit gekleed, op en neer. Het is nog zeer kort geleden dat de majoor Warfield met zijne honden door het bosch liep. Al jagende naderde hij het huis. Toen hij er voorbij ging, zag hij eene bleeke bedroefde vrouw. Zij stond voor een der bovenramen en verdween plotseling. „Maar," vroeg Capitola, „was het niet de gedaante eener jonge vrouw die dathuis werkelijk bewoonde?" „Neen, beste juffrouw; het is bewezen dat na den moord, op Eugène Lenoir gepleegd, en het verdwijnen zijner jonge weduwe geene enkele vrouw den drempel van het huis heeft betreden." „Verdwenen, zegt gij ? Is het mogelijk dat eene vrouw van dien stand kan verdwijnen, zonder dat men zich daarover bekommert ?" „Neen, juffrouw. Er is ook onderzoek naar gedaan ; maar men antwoordde eenvoudig dat mevrouw Lenoir krankzinnig was geworden en men haar naar een gesticht had vervoerd. Wat er ook van zij, verscheidene lieden gelooven dat men haar uit den weg heeft geruimd." „Dat is vreeselijk. Ik had nooit kunnen gelooven dat er dergelijke zaken in deze stille landstreek konden plaats grij- pen. Te Nienw-York is het wat anders, ^ daarvan zoude ik n meer dan één voor- , beeld kannen noemen," hernam Capitola, : die daarop eenige vreeselijke verhalen uit de laatste jaren ging vertellen De kleine Pitapat durfde zich met in dit gesprek mengen; maar hare wijd geopende oogen, en de uitdrukking van ontsteltenis welke op haar gelaat verspreid lag, verraadden genoegzaam welk een indruk de verschrikkelijke verhalen op haar gemaakt hadden. De klok sloeg elf uur. Het was tijd om zich ter ruste te begeven. Gii zijt toch niet bang om alleen op uwe kamer te zijn ?" vroeg Capitola aan juffrouw Condiment. Helaas, waarde juffrouw, wat zou mij dat helpen? Ik zal trachten mijn vertrouwen op God te vestigen, om zoodoende mijne vrees te overwinnen. Het huis is goed gesloten, ik heb Prowies, den grooten doghond, in mijne kamer genomen, om hem bij de deur te laten slapen en zal na mijn avondgebed den slaap trachten te vatten. Ik hoop dat geen gevaar ons zal bedreigen, i ' vin.. het echter weinig geruststellend dat wij slechts met drie vrouwen zijn om dit oude kasteel te bewaken." _ Dat is waar," zeide het jonge meisje, „maar er bestaat, zooals gij terecht beweert, geen gevaar. Wat mij betreft, ofschoon ik eene afgelegen kamer bewoon, heb ik geen vrees, en slechts als beschermster de kleine Pitapat, die met haar hazenmoed niet in de schaduw van Prowies kan staan." En na mejuffrouw Condiment een goeden nacht te hebben gewenscht, begaf Capitola zich, voorafgegaan door de negerin, naar hare kamer. (Wordt vervolgd.) CORRESPONDENTIE. T) B te H. — Je kunt je moeielijk voorstellen hoe'blij' ik met ie briefje ben, en hoe graag- ik kijk op die twee lieve gezichtjes ; lijken die po treties nog goed? Wat een aardige broèr! Kibbelen jelui wel eens samen? Is hy al bijna zeveia iaw? Dus al een heele student. Ik geloof, dat papa er niets van meent als hij van de konijnen soep wil laten kooken: van de ouden zou het met lekker smaken en de jongen zijn er te aar<lig voor. Wat zou ik je graag die mooie Dichter und Bauer" hooren spelen! Je moet m« eens vertellen wat voor soort van poppehoeder de lieve juffrouw" uit Amsterdam heeft meege bracht Zal je je mama wel bedanken voor d< gulle gave, en het is heel aardig dat n| en je broertj, «er'wat geeft van je.weekgeld ; is nu alle op, en heb je er geen spot van ? Ik zend je il gedachten beiden een hartelijken kus. H L A te A. — Ik hoop ook van harte da ie slasren zult. Als je dan zoo ver bent hoop 1 dat we eens kennis kunnen maken; op het ooger blik zou dat moeielijk gaan, daar ik nog m Londe blijf maar in Augustus denk ik wel m onze oud Amstelstad te wezen. Dank je mtusschen voor verleende^hulp. ^ _ Jg uitvoorige bri( deed me zeer veel genoegen. Het doet me goe ian 't harte als ik onder onze lezeressen van d. ijverige, werkzame meisjes zie ; mij dunkt je moi over je zelf bijzonder tevreden zijn als je leveni nuttig voorbij gaat; en dat geeft toch het wa. geluk Je hebt me niet verteld hoe oud je wa Wanneer komt je broèr uit Duitschland terug? 1 doe zoozeer geen vragen in de corre:3p°?^at ze spoedig beantwoord te zien, als wel ?mdat zeegveel belang stel in alles wat de meisjes doe en al blijft het antwoord ook weken lang u ik vind het niets onbeleefd. A. S. te G. — Dus .. de krans heeft eenparig een pretje opgeofferd om een misdeelde medelezeres te helpen! Dit is waarlik al heel mooi; zal je al die lieve meisjes uit mijn naa,m wel bedanken? Ik kan het niet genoeg waardeeren, hoe bereidwillig alle meisjes helpen willen waar Zl*MUnG°nie Z. — De gasten zullen wel komen; ik denk dat het in Z. omstreeks Juli het drukst is dan is het water warmer. Dank je wel voor je'lieven brief en de herhaalde gave. A E v IJ te Z. — Zeker kunt ge meedoen. B v' S te A. — Ik zal het versje gaarne plaatsen, ge kent het wachtwoord; ged.uU\ Waarom die onderteekenmg abonnee No. 1? Waart ge de eerste ? Ik ben nieuwsgierig naar de wijze, waarop ge de prijsvraag zult beantwoorden. , , C Z te H. — Eigenlijk moest ik je in t Engelsch antwoorden, maar het is te laat om vóór de correspondentie van het volgende nummer drukproef te krijgen. Je hebt al bijzonder goed Engelsch geleerd in dien korten tgd. Als je tijd er toe hebt. moest je toch maar meêdoen aan den prijskamp; als het nu taalkennis m t Hollandsch gold . maar het is eene quaestie van hart en verstand, en mij dunkt .lat de teekenares C Z met haar geestige oogen daarvan althans met °n^l0°u. D. te S. — Ik meende stellig da,t je me vroeger al eens geschreven had. Misschien zie ik ie broer — zonder hem te .kennen — nu en dan, ik kom namelijk nog al eens aan de Twentsche bank te L. — De novelle zal bepaald de kleineren amuseeren, en dat mag wel, want het meeste in het blaadje is vooral voor de grooteren. Je kunt bepaald meêdoen. Je schrijft me op een allerliefst velletje; je hand is wel wat onvast. G. A■ 8. te S. — Mij dunkt dat je papa en mama gelijk* hebben, want ofschoon je nog jong genoeg bent om te studeeren, zou het je zooveel inspanning kosten, dat je misschien je gezondheid er weèr bij zou moeten inboeten; buitendien, je schrijft een heel lieven brief, en als je daarbij nuttig in 'thuishouden bent, knap m t naaien en aangenaam voor huisgenooten en in gezelschap, waarom dan naar studie gewenscht ? Ben je in 't algemeen een beetje besluiteloos? Hoeveel zusjes heb je? Ik geloof niet dat mijn geest van de eene plaats naar de andere trekt ; maar ... ik draag al onze jonge meisjes eene warme sympathie te gemoet, en dan gaat het zoo van zelt dat ik haar nu en dan een nuttig wenkje geef. Dank ie wel voor het bijgevoegde couponnetje. R V d K. te R. — Het is heel aardig dat je, pas' geabonneerd zijnde, ook dadelijk me eens schrijven wilt. Nu is de kennis gemaakt; ik hoop dat we nooit zullen kibbelen, .ofschoon wij het misschien niet altijd eens zullen zijn. 0<a je op school te E., en op welke school? Heb je nog broers en zusters? Ja, er zijn zeer vele abonnees en ook nog correspondentjes en meisjes die „losse stukjes" voor het blaadje zenden. Je kunt met de klasse meêdoen, waar je het meeste lust toe gevoelt, daar je leeftijd juist tusschen beide in is. ADVERTENTIEN. DUIJVIS & C°. Rijststijfsel-fabrikanten, UTRECHT. Zilveren Medaille Parijs 1878. Gouden Medaille Amsterdam 1883 CARNE PURA (Vleesehpoeder), goedkooper dan versch vleesch, zuiver eii voedzaam, aanbevolen door voorname Hollandsche doktoren, Generale Agent voor Nederland NIEUWCASSTEEL & VAN DEN HEUVEL. TJtreolit. Verkrijgbaar bij de voornaamste apo, thekers én winkeliers in commestibles. „LE TEMPS", MAATSCHAPPIJ voor LEVENSVERZEKERING en LIJFRENTE, gevestigd te Parijs. Maatschappelijk Kapitaal 9 Millioen francs. TARIEVEN en PROSPECTUSSEN l gratis verkrijgbaar bij den heer W.HULT/EB, JE., Directeur voor Nederland, en bij de 11H. Agenten in de verschillende plaatsen. Aanvragen om Agentschappen te adresseeren aan den heer F. RAUH, Inspecteur der Maatschappij te AmersfoortHULTZER jR-) Directeur. Zuiver oplosbare CACAO POEDEït. ZEEUWSCHE C1I0C0LAADFABRIEK. Jan Fak Brouwer & Zonen, middelburg. Gouden Medaille Tentoonst. Amst. 1883. CACAO ■ A. Driessen, Rotterdam. Het gemakkelijk bereidbaar CACAOPOEDER A. DRIESSEN is van de ieste cacao- ' boonen gemaakt en b [j\ken8Qat^®nr^wEEFp1 i F. J. DU PONT Med Dr„ S.HOOGEWKRFF, Dr Phil. te Botterdam en D. 1-UUb, ut. Phil en Pharm. te Leiden, verdient bet uit een . gezondheidkundig oogpunt de voorkeur boven : de met potasch bereide, zoogenaamd zuivere oplosbare, Cacaopoeders. ALOM VERKRIJGBAAR. Bericlt aan Dais!!! ^Acordeon- of Staande Plooiend worden vervaardigd in de Plisseer-inrichting Tan A. LEA/Y ENSTEIN, MAGAZIJN van de Beste en Goedkoopste Naaimachinen. - STEIGER No. 11, tegenover den Open Rijstnin Botterdam. MEIBLOESEM, Verhalen en gedichten voor het zingende en springende volkje , door A. L. DE ROP, in gecartonneerden en geïllustreerden omslag, met geklenrde plaatjes. Prijs ƒ 1,50. Verkrijgbaar alom en bij de Uitgevers NIJGH & VAN DITMAR. StoomdTukkeriT-— Ni.ioh & Van Ditmar. - Rotterdam.
5,651
MMUBA08:000002483_54
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,852
Leerboek der heelkunde
Emmert, Carl
Dutch
Spoken
6,866
12,390
Joberl, kleiift in een tweede tijdperk der kunstbewerking, na de baarmoeder naar beneden gele hebben getrokken, den voorwand der scheede ter plaatse zyner inplanting van den baarmoederhals half cirkelvormig tot op het celweefsel. De wondlippen wijken terstond uit elkander, de voorwand der scheede zakt nog verder naar beneden, en de fistel, welke zich le voren als een onregelmatig, vertrokken gat vertoonde, verandert nu in een gemakkelijk te sluiten spleet. Slechts bij fistels met groot verlies van zelfstandigheid en met verkorte voorwand der scheede is deze snede gerechtvaardigd. Nog verder ging men in sommige gevallen, met de hulpsneed, daarbij niet alleen van achteren de scheede van de baarmoeder lospekte, maar ook door een incisie van voren de pisbuis bewegelijker zocht te maken. 1. geval. Bij een 28jarige voor de eerste mal gebaarde vrouw, was na een verlossing met de tang een groote gemeenschapsopening tussen de blaas en de scheede achtergebleven, uit welke voortdurend in elke ligging van het lichaam pis vloeide. Na een jaar zocht zij hulp in het hospitaal Cochin. Ze was vermagerd, verspreidde eenen doordringenden pisreuk, de kleding was door en door nat, de scheede vochtig en ontveild. 20 millimeter achter den mond van de pisbuis bevond zich een fislopenings, welke eenen dwarsen diameter van 3 en eenen overlangschen van 2 centimeter had. In de bodem van de scheede eenige strakke huidplooien. Operatie In de rugligging werd de voorwand van de scheede met een houten, de achterwand met een metalen gorgert naar beneden getrokken, de hals van de baarmoeder met een haaktang geval, naar beneden gehaald, en een dwarsincisie tussen de baarmoederhals en de bodem van de blaas gemaakt. Vervolgens werd met een naar boven toe bolle boogsgewijze incisie de pisbuis beneden de schaambeensvereniging omschreven en de klieving onder de symphysis met een slompe schaar voorzien, tot daar de pisbuis bewegelijk was. Hierop konden de fistelranden met gemak tegen elkaar worden gedrukt. Nu werden de fistelranden wond gemaakt, met 7 geknoopte naden vereenigd, en een gom-elastiche katheter in de blaas gebracht. Er vertoonde zich noch bloeding, noch hevige ontsteking. Na verloop van 12 dagen verwijdering van de draden. Vergroeting met uitzondering van de beide wondhoeken. Herhaalde brandingen met lapis infernus. Genezing van de linker opening. De regler werd nogmaals wond gemaakt en met 2 draden gehecht, waarop volledige sluiting volgde. In een 2e geval werd alleen de voorste incisie gedaan en de wond gemaakte fistel met 5 draden vereenigd. Na verloop van 7 dagen verwijdering van de draden en sluiting van een teruggeblevene kleine opening door twee cauterisaties. In een 3e geval, waarin de scheede sterk vernauwd was, werd deze eerst verwijd, terwijl hij na de intrede van een vinger in den endeldarm de scheede aan de linkerzijde met een bistoor van de bodem af doorsneed en de incisie ook nog door de bilnaad voorzichtig. 42* Schaambeensboog af en naar achteren gehaald, vervolgens binnen de schenkels van den kittelaar rondom de mond der pisbuis een 2* lange, half cirkelvormige insnijding gemaakt en onder sterke bloeding de verbinding tusschen de voorwand der blaas en het been tot aan de bovenrand der schaambeensvereniging gescheiden, waarop de fistel in het gezicht kwam en veel gemakkelijker dan den eersten keer kon worden geopereerd. § 2191. Het eerste gedeelte der kunstbewerking, het wondmaken der fistelranden, kan door snijden, branden of rouginalie geschieden. 1) Het wondmaken door de snede is de gewone handelwijze. Eene hoofdzaak daarbij is, gelijk wij reeds zeiden, dat er zoo breed mogelijke wondranden worden gevormd, hetwelk het doelmatigst daardoor geschiedt, dat men de fistelranden in de vorm van eenen eironden trechter uitsnijdt, welks grootste omvang zich binnen de scheede bevindt. Verder moet men aan het ovaal een dwarse richting te geven, omdat de voorwand der scheede in de lengte-richting beweeglijk is dan aan de zijden, waar zij met de bekkenbeenderen in verbinding staat. Op het gewicht van het maken van brede wondranden vestigde ook Joubert de aandacht. Men moet de fistelranden nagenoeg ter breedte van eenen duim rondom wegsnyden, doch maar alleen het slimvlies. Hetzelfde beginsel wordt ook door Simon gehuldigd, die zelfs geen groter verlies van zelfstandigheid schuwt, als hij maar brede wondvlakten kan verkregen. Andere methoden van wondmaking met hetzelfde doel zijn veelal uit te voeren zonder bijzonder voordeel aan te bieden. Wy vermelden daaronder: De door Blasius met die naam bestempelde en in een geval uitgevoerde vouwnaad. Bij een overlangsche fistel trok hij het doorboorde gedeelte der scheede lot aan haar ingang naar beneden, sneed den rand der opening weg, maakte de blaas van rondom over een uitgestrektheid van 4" van de scheede los, en schoof de wondranden met doorgehaalde draad zo in elkaar, dat de blaasrand der rechterzijde tusschen de beide platen van den linker fistelrand, en de scheederand der linkerzijde tusschen de beide platen van de rechter fistelrand te liggen kwam. De genezing gelukte niet volkomen. De handelwijze van Col lis, waarmee deze van 6 fistels volkomen en 2 gedeeltelijk wil genezen hebben. Hij kliefde de fistelranden lot 4" ver in het vlak, stulpte het blaasgedeelte naar binnen, het scheedegedeelte naar builen om, zodat twee wonde vlakken elkander raakten. Hierop werden dubbele draden doorgehaald en ten slotte de balkennaad met caoutchouc-rolletjes aangelegd. — Volgens Sawyer werd door deze handelwijze een 8" lange, dwars loopende fistel in de nabijheid van den blaashals genezen. De klieving van den voorsten fistelrand vond hij zeer moeilijk. Min turn slaat voor, het scheedeslymvlies, 3 — 4" van de fistelranden verwijderd, rondom in te snijden, het geheel of op eenen kleinen sleel na los te prepareren, en in het laatste geval in de blaas te stulpten, dan de wond met naalden te verenigen, op welke stukken kurk gesloken zijn, die men door serres fines, welke de naalden met een haakje omvatten, samen gedrukt houdt. Ter afvoering van de pis dient een vormig gebogen katheter met verscheidene openingen aan het blaaseinde. Operaert men binnen de vagina, dan is dit gedeelte der kunstbewerking, als de fistel zich niet geheel in het voorste gedeelte der scheede bevindt, zeer moeilijk en heeft men hiertoe verschillende instrumenten met lange steelen noodig, namelijk pincetten, haakjes, messen en scharen. Het doelmatigst is het, eerst het scheedeslijmvlies rondom de fistel eenige strepen van haar randen verwijderd in den boven opgegeven vorm en richting in te snijden en dan deels van den omtrek naar het middelpunt, deels in de tegenovergestelde richting, naar mate de ligging der fistel dit het gemakkelijkst doet schijnen, los te prepareren. Wutzer, die uitsluitend op deze wijze opereerde, gebruikte de volgende instrumenten : 1) eenige deels enkelvoudige, deels dubbele scherpe haken van verschillende graden van kromming, ter bepaling van het lot wond le maken scheedeslijmvlies; 2) een lang anatomisch pincet, om het vallen van de reeds losgemaakte gedeelten van het slijmvlies; 3) verscheidene regule, puntige fijne scalpels, met eenen langen, ingevylden of veelkantigen steel; 4) een lange Regie schaar mijn smalle bladeren; Zie ook op heel vlak gebogen schaar; De schaar van Da fellen. Ter wondmaking bepaalt hij met eenen scherpen haak de hierleijkste gelegenheid, giet hem een doelmatigen stand tegenover het mes en trekt met de punt van dit laatste een ring rondom de fistelopening, van deze overal 3-5 verwijderd. Het tusschen deze lijn en de opening liggende gedeelte van het slijmvlies wordt hierop met scherpe haken gevat en zoo dun als mogelijk is met zaagvormige trekken van het scalpel weggesneden. Dieffenbach, die eenen tweearmigen spiegel aanwendt, vond de bepaling van den fistlelrand met haakjes noodeloos, daar de huid door de uitrekking der scheede sterk gespannen is, en snijdt de fistlelranden met een lang, smal, slechts aan de punt snijdend sikkelvormig mes, dat men aan het achterste punt insteekt, weg. De losgemaakte strook wordt met een haakpincet aangetrokken en geheel weggenomen. Heeft men de fistel tot aan den ingang der scheede naar beneden gebracht, zodat zij met dezen in hetzelfde vlak ligt, dan kan de wondmaking veel gemakkelijker en dus ook doelmatiger geschieden, hetwelk op de operatie van grooten invloed is. Ook is hiertoe geen bijzondere toestel van instrumenten noodig. De sneden worden even als boven verricht. Simon sleekt een puntig mes, eenige strepen van den fistlelrand verwijderd, in een schuinsche richting door de scheede in de blaas, vervangt dan dat mes door een ander geknopt, waarbij snijdt met het laatste op denzelfden afstand en in dezelfde richting den fistlelrand weg, zodat er een irond trechter gevormd wordt. 2) Het tot wond maken door bijting is wel is waar gemakkelijker uitvoerbaar, vooral dan, als de fistel binnen de scheede wordt gelaten, doch men is daarbij minder zeker de wond indien toestand te houden, welke voor een snelle vergroeijing gunstig is, en bij verse snijvlakten ondersteld mag worden. In allen gevalle moet men een bijtmiddel kiezen, dat een loslating van het epithelium ten gevolge heeft en de wedervoortbrengingswerkdadigheid niet vermindert. Spaanse vliegen-tingkur schijnt hiermee het best te passen, zij moet echter meestal verscheidene malen worden aangewend, tot dat er een behoorlijke wondvlakte is gevormd, zodat men eerst enige dagen na de bijting, en nadat de gebetenene oppervlakte behoorlijk met pluksel zijn afgeveegd, tot de vereeniging van de wond kan overgaan. Volgens de waarnemingen van Dieffenbach geschiedt de cauterisatie het doelmatigst met sterke Spaanse vliegen-tingkur of met het gloeiende ijzer. Daarbij houdt hij het voor een zaak van belang, den volgende naad niet te vast aan te leggen, omdat de ontstokene en zich met vleesresten bedekkende oppervlakten daardoor de vergroeiing belet wordt. 3) Het tot wond maken door roodgistie staat bij dat met het mes reeds daarom achter, omdat de op de wondvlakten gevormde detritus voor de onmiddellijke vergroeijing hinderlijk moet zijn. Reybard heeft deze handelwijze eens in verbinding met den balkennaad aangewend, doch slechts gedeeltelijk een goeden uitslag verkregen. 2192. Het tweede gedeelte der operatie, de vereeniging der wondranden, heeft men deels door den naad, deels door verscheidene andere vereenigingsmiddelen beproefd. Het verbinden verdient onbepaald boven elk ander verbindingsmiddel te voorkeur, en onder de verschillende in gebruik genomen naden is het geknoopte gebleken de beste te zijn. Het kan het gemakkelijkst worden aangelegd en sluit vast genoeg, als de draden niet op te grote afstanden en zoo vast worden aangelegd, dat er geen vocht tusschen de wondvlakten aan dringen, hetwelk met inspuitingen in de blaas te beproeven is. Bij het aanleggen van de draad moet hij (een zijden draad) meermaals en verdubbeld genomen worden. De wondvlakten brengt men in die richting tot elkander, als het gemakkelijkst geschieden kan. De naald wordt aan de grenzen der wondvlakten in- en uitgevoerd, zonder het slijmvlies van de blaas mee te vatten, hetwelk echter niet al te angstig vermeden behoeft te worden. Tusschen de verschillende draden laat men slechts 2—5"' tusschenruimte. Even als het tot wond maken der wondranden, is ook het aanleggen van den naad veel moeilijker, wanneer men binnen de scheede opereert, en men behoeft hiertoe verschillende op een bijzondere wijze samen gestelde instrumenten, even als bij den vei'hemelte-naad, terwijl de draden, als de fistel naar beneden is getrokken, grootendeels uit de vrije hand of op z'n hoogst met behulp van eenen gewonen naaldvoerder kunnen worden ingebracht. Door het aanleggen van den geknoopten naad op de opgegevene wijze heeft men tot hiertoe de meest gunstige resultaten verkregen. Men heeft ook aangeraden (Na gele 1). Dauber, Lallemand e. a.) den naad van de blaas uitgaande aan te leggen, en daartoe verschillende instrumenten aanbevolen. De omkeerbare naad, door Nagel voorgeslagen en vooral door Wutzer herhaaldelijk ten uitvoer gebracht, is gemakkelijker aan te leggen en minder zeker, uit hoofde van de vliezige hoedanigheid der deelen, en daarom te recht nagenoeg buiten gebruik. De bontwerkers naad, door Schreger het eerst beproefd, door hem zelf echter wederom verlaten, doch onlangs door Col om bat te gelijk met een kurketrekkervormige naald weer aanbevolen, moet in elk opzicht voor de geknoopte naad onderdoen. De gesnoerde naad wordt door Dieffenbach aangeprezen ter sluiting van kleine blaas- en scheidedoekjes, inzonderheid bij een weinig medegevende hoedanigheid der randen en als de fistel in het voorste of middelste gedeelte der scheede gelegen is. Esmarch genas met deze naad een ronde fistel van 3" diameter, die zich achter het orificium urethrae bevond. De geprikte naad, in zyne werking veel overeenkomende met de geknoopte naad, is omzichtiger, doch kan op de wijze aangewend, als bij de operatie van de hazelip is opgegeven (D. II. p. 425), voordeelen aanbieden, inzonderheid het te vroeg doorsneden van den draad bij een sterke spanning verhoeden. Sims raadt voor deze naad, behalve bijzondere penningen, zilverdraad aan, dit laatste werd ook door Brown e. a. gebruikt. Als een verbinding van de gepierde naad met de omwondene naad moet de van verscheidene kanten aanbevolene balken naad worden beschouwd. Hij bestaat uit twee van naalden voorziene balken, die langs de fistelranden aangelegd en door het een of andere werktuig lot elkander gebracht worden, zodat de fistelranden in aanvulling komen. — Tot de meest bekende toestellen van deze soort behoort dat van Burckhardt en Betschler. De balken bestaan uit ivoor en zijn in het midden en aan de einden van gaten voorzien. In het middelste gat van de eenen balk is een kromme gouden naald bevestigd, die, nadat zij door de fistelranden is heen gesloken, in het middelste gat van de andere balk wordt gebracht, waarop de beide balken met een door de hoekgaten gaande zijde koord, en een samensnoeringstoestel zodanig bij elkander worden gebracht, tot de fistel gesloten is. — Een dergelyke toestel wordt door Metzier aanbevolen, alleen zijn er in de eenen balk, naar mate van de lengte, die hij hebben moet, 2, 3, 4 ongeveer langer galvanisch vergulde, stalen chirurgische naalden bevestigd. Tot het aanleggen der balken in een dwarse of overlangsche richting dienen bijzondere balkenhouders. — Reybard legt eenen meer samengestelden toestel zodanig aan, dat slechts één balk in de scheede, de andere in de blaas komt te liggen, enz. Om een te grote spanning van de naad, die voor de eerste vereeniging hoogst nadeelig zou zijn, voor te komen, beslaan er hoofdzakelijk twee middelen, namelijk het aanleggen van eenen hulpnaad, en het doen van ontspannende insnijdingen in de omtrek van de naad. De hulpnaad bestaat daarin, dat men gelijklijvig met de eigenlijke wondnaad in zijn tussenchamers stevige, van de wondranden verder verwijderde, door de scheidblaaswand gaande draadbandjes doorhaalt, bij welker samenknoping de wondranden zoo dicht bij elkaar gebracht worden, dat de lot wond gemaakte fiselranden door de eigenlijke wondnaad zonder sterke vertrekking en uiteindelijk aanraking kunnen komen. Deze naad zal men inzonderheid dan bezigen, wanneer men bij grotere fistels een sterkere spanning der delen te gemoed kan zien. Deze dubbele naad werd inzonderheid door Simon het sterkste aanbevolen, die verscheidene gunstige uitkomsten daarmee heeft verkregen. Hij legt hem op zgn minst 6 van den wondrand verwijderd met dubbele zijden draden of brede draadbandjes aan, door de hele blaasscheidewand heengaande. De vrees, dat er ter plaatse van de steken van de naad fistels zullen terug blijven, schijnt ongegrond. Eene soort van dubbelen naad werd eigentlijk reeds door Berg aangelegd daar hij bij een eene fistel, die een groot gal vormde, door hetwelk de blaas was uitgezakt en die reeds verscheidene malen zonder gevolg geopereerd werd, na het maken van de wond randen geknoopte naden deels dieper, deels oppervlakkiger invoerde. De oppervlakkige drongen alleen door het scheede gedeelte van den wondrand, de rest in de blaasrand in- en verder van de wond uitgestoken. Het gevolg was gewenscht. Ontspannende insnijdingen ter zijde van of boven en beneden den naad in een behoorlijke richting en uitgebreidheid door het slijmvlies der scheede, zodat de wond gaapt en het gespannen scheedegedeelte de trekking van den naad volgt, moeten inzonderheid dan worden gedaan, wanneer er na het aanleggen van den naad in deze of gene richting een hooge graad van spanning wordt waargenomen. Onder zekere omstandigheden kunnen zoodanige insnijdingen zeer in verbinding met den dubbelen naad nog doelmatig zijn. Deze hulpinsnijdingen werden inzonderheid door Jobert aangewend. Hij maakte ze zowel terzijde als boven en beneden den naad, wanneer er na zijn reeds te voren gemaakte scheede-baarmoedersnede nog spanning bestaat. Simon meent, dat door den dubbelen naad alle hulpsneden ontbeelden kunnen worden gemaakt. De belangrijkste taak bij de nabehandeling is, zoo wel uitzetting als samentrekkingen en over het algemeen bewegingen van de blaaswanden te voorkomen, daar deze trekkend en rekkend op den naad werken. Daarom moet de blaas steeds ledig worden gehouden door kunstmatige afvoering van de pis met een permanente katheter, of, wanneer deze te sterk mag prikkelen, door herhaalde invoering van de periodieke. Behalve de in het oog houding van bestaande samenstellingen, zijn er geen verdere maatregelen te nemen. De naad wordt op een zoo voorzichtige mogelijke wijze verwijderd, als hij begint los te gaan, dus niet meer samenhoudt en als vreemd lichaam slechts prikkelt. Heeft men een hulpnaad aangelegd, dan wordt Caspers Wochenschr. 1842. Nr. 14. p. 217. De sluiting door middel van naadaanlegging is wel de doelmatigste handelwijze. Men maakt ter hoogte van de onderste grens der fistel, of, als de fistel hoog ligt, ongeveer 1" achter den pisbuismond, de scheede in het rond zoo breed mogelijk bloedig, en hecht den voorsten en achtersten scheedewand met naden samen, zodat er een bovenste, met de blaas gemeenschap hebbende, en een onderste naar buiten voerende scheederuimte ontstaat. De hoofdzaak bij deze handelwijze is, dat men eenen zoo breed mogelijken wonderring verkrijgt. Als komen de vergroeijing ook niet geheel langs den weg der eerste vereeniging tot stand, gelijk dit bij alle kunstbewerkingen veelal geval was, dan blijft er toch uitzicht, dat dit later bij voortgezette cauterisaties door likleekenzamentrekking zal geschieden. Deze handelwijze heeft Simon het eerst ten uitvoer gebracht, en er den naam aan gegeven van dwarse sluiting der scheede. Hij maakt de delen 2 — 3 centimeter boven den pisbuismond ter breedte van 2—3 centimeter bloedig, en legt op afstanden van 1 centimeter. 6 draden in aan elk der draadenden bevindt zich een dikke kromme naald. Elke naald, door eenen naaldhouder geleid, wordt op tegenovergestelde plaatsen van boven naar beneden of van achteren naar voren eerst door de achterste en dan door de voorste scheede aan de grenzen van de wonde in- en uitgestoken, zodat de draden uit de scheede hangen (Fig. 274). Zodra alle draden zijn ingestoken, dan worden ze gelijkmatig aangehaald, totdat de voorste en achterste scheedevlakte in een dwarse richting in aanraking zijn, en daarna vastgeknoopt. Simon heelt op deze wijze gemaal geopereerd, telkens bleven er echter kleine fistels terug, niet in de midden, maar aan de rechter- of linkerzijde. Staande of liggende konden de vrouwen verscheidene uren lang de pis ophouden en haar dan willekeurig ontlasten, bij het loopen liep zij echter onwillekeurig af. Simon is van mening, dat er nog volledige sluiting tot stand zal komen. Wernher t) heeft in twee gevallen deze kunstbewerking beproefd. In het een bleven er twee kleine fistels teruggangen, in het andere slechts een, welke zich echter spoedig van zelf sloot. In dit laatste geval was de scheede zoo nauw, dat men er slechts éénen vinger kon inbrengen. In een geval, dat door Ros er 2) werd geopereerd, bleef er insgelijks een kleine fistel aan de linkerzijde van de pisbuis terug, welke na verloop van twee maanden nog niet gesloten was. Over de hier te huizen behoorende plastische kunstbewerkingen werd reeds vroeger gehandeld. § 2195 Tot de palliatieve verlichtingsmiddelen van ongeneeslijke fistels behooren eensdeels zodanige, die de zindelijkheid ten doel hebben, en de prikkelende werking van de afvloeijende pis zo veel mogelijk onschadelijk maken, zo als herhaalde baden, wassen en inspuitingen, anderdeels verschillende maatregelen tegen de onwillekeurige pislozing, onder welke het lang vertoeven in zekere stellingen des lichaams, waarin de pis heel beschroomd kan worden gehouden, voorts het inleggen van een de fistel sluitende en de pis opzuigende fijne spons in de scheede, en het dragen van een doelmatig ingericht pisopvangermogen moeten worden. De gewone pisopvangers, die uit een platgedrukte fles van caoutchouc met een schepje gewaad verlengsel ter opneming van de uitwendige geslachtsdeelen beslaan, zijn om verschillende redenen ondoelmatig. Opdat zulk een toelexing zo min mogelijk lastig valt, en zoowel bij het zitten als bij het lopen de pis opneemt, moet het schepje, het gedeelte dat in de fistel komt, niet kunnen worden samengeperst, aan de vorm, de plaatsing en de grootte van de uitwendige geslachtsdeelen beantwoorden, en met de eigenlijke pisopvanger, die het doelmatigst ter zede aan getroffen moet worden gedragen, door een veerkrachtige buis verbonden zijn. Onder zekere omstandigheden kan het voordeelig zijn, een cilindrisch verlengsel in de scheedede te laten gaan, om de pis onmiddellijk uit de fistel op te nemen. Zulk eene fistel, naam Simon aan de rechterzijde met sluiting van de natuurlijke opening des pisleiders in de blaas waar. Te gelijkertijd was er een blaas-scheeid-fistel voorhanden. Deze laatste werd door middel van den dubbelen naad binnen 5 dagen genezen. Daarentegen bleef de pisleider-scheeid-fistel ongenezen, omdat het niet gelukte een gemeenschap tusschen den pisleider en de blaas tot stand te brengen, daar de blaaswond zich al te snel weder spoedig sloot. Fistels van de pisbus naar de vagina. (Fistulae urethra-vaginales.) Deze komen in de hoofdzaak, met de blaas-scheeid-fistels overeen, alleen is bij haar de fistelmond op zijn hoogst 1" achter den pisbuismond gelegen, gaat de pis, als er geen verlamming van de sluitspier der blaas bestaat, niet onwillekeurig door de fistel, maar alleen bij het wateren af, en is er gemakkelijk genezing door een van de boven opgegevene handelwijzen te verkrijgen. b) Etterfistels, Deze kunnen ontstaan, als bekkenabscessen of beursgezwellen der eierstokken zich in de scheide openen, of als etterophopingen in de grote schaamlippen naar de scheide openbreken. Over deze processen werd echter reeds bij de ontstekingen en abscessen der gezegde delen gehandeld. c) Drekfistels. Deze zijn of endeldarms-scheeid-fistels of darm-scheeid-fistels. a) ENDELDARMS-SCHEEID-FISTELS. (Fistulae recto-vaginales.) Portal, P., Journal f. Chir. und Augenh. XXVIII. 1841. H. 4. — Michon. Des opérations, que nécessitent les fistules vaginales. Bruxelles, 1841. — Jobert. Gaz. des Hop. 1855. Nr. 50. — Kiwisch, die Erkältungen der weiblichen Geschlechtsorgane. 3 Aufl. Prag. 1887. p. 560. § 2199. Deze fistels komen of aangeboren of verkregen voor. De aangeboren endeldarmscheefistels zijn geenszins zeldzaam en dikwijks met sluiende van den aars of althans met sterke verlenging van den endeldarm verbonden. Onder zulke omstandigheden heeft men den endeldarm even als een pislei de scheef in een schuine richting zien doorboren. Voor het overige bevindt zich de fistel op verschillende hoogte van de grootte eener fijne opening, die alleen gas en vloeibare drankstoffen doorlaat, of tot die eener wijde spleet, door welke het grootste gedeelte van de drankstof afgaat, en waarbij de endeldarm en de scheef van onderen slechts door een smalle brug gescheiden zijn. De verkregen fistels hebben een wijze van ontstaan gelijk aan die der blaas-scheedefistels, en kunnen daarmee ook samengesteld zijn (endeldarms-, blaas-, scheedefistel, fistula recto-, vesico-, vaginalis), hetwelk echter zeldzaam is. Het meest worden zij na meer of minder moeilijke verlossingen waargenomen, hetzij dat er een scheuring of kneuzing met lateren overgang in versterving door het voorliggende kindsdeel heeft plaats gegrepen, of dat er een doorboring met verloskundige werktuigen, of bij perforatie en verbrokkeling door scherpe beenstukken is te weeg gebracht. Bij opvolging kan een fistel bij diepe doordringende bilnaadscheuren, waaraan de endeldarm en de scheede deelnemen, daardoor ontstaan, dal slechts de bilnaadsscheur gesloten wordt. Meer zeldzaam voorkomende aanleidingen zijn: abscesvorming tusschen de scheede en den endeldarm, bij welke de etter naar beide zijden doorbreekt; puerperale, venerische of kankerachtige doorborende verzweringen; vreemde lichamen, die door den endeldarm en de scheede naar binnen zijn gedrongen, enz. De door de verlossing te weeg gebrachte doorboringen bevinden zich meestal boven de sluitspier van den aars, daar, waar de scheede en de endeldarm dicht bij elkaar liggen, en door kort, strak bindweefsel verbonden zijn; zij zijn dikwijks met darmscheuren samengesteld. Roser nam zulk een fistel na een moeilijke verlossing bij een eerstgebarend waar. Er volgde een langdurig ziekbed, een menigte verstoffen lappen gingen uit de scheede af en daarna drietfost en pis. Er bestond een wijde gemeenschapsopening tusschen de blaas en het onderste gedeelte der scheede, uit welke nog een tweede nauwere opening in den endeldarm voerde. De blaasopening van de pisbuis vast gesloten. Door herhaalde kunstbewerkingen werden deze fistels nagenoeg volkomen genezen. 2200. De gevolgen zijn verschillend naar mate van de ligging, de grootte, den vorm en de samenstellingen der fistel. Het meest voorkomende verschijnsel is afloop van den darminhoud door de scheede. Is de fistel slechts zeer nauw, dan treden enkel darmgassen of vloeibare dreckstoffen uit, grootere openingen laten ook vastere dreckmassa's door, en deze afloop wordt begunstigd door vernauwing van den endeldarm beneden de fistel, welke samenstelling niet zelden aanwezig is. Ligt de fistel zeer hoog, namelijk boven de derde sluitspier van den anus, dan is de afloop van dreckstoffen onwillekeurig, bij een diepe ligging der opening kunnen dikwijks vastere dreckstoffen worden teruggedrongen en alleen bij den stoelgang ontlast zich ook uit de scheede dreckstof. Als verdere gevolgen van den afloop van dreckstoffen ontstaat er prikkeling en ontsteking der scheede en der vulva, vorming van dreckstofabscessen aan den bilnaad, enz. § 2201. De aanwezigheid eener endeldarms-scheedefistel is in het algemeen gemakkelijk te herkennen aan de ontlasting van gassen en dreckmassa's uit de scheede, ook kan men des noods door lavementen te allen tijde de tegengestelde gemeenschap tusschen den endeldarm en de scheede aantonen. Verder uitsluitsel verkrijgt men bij volwassenen door bezigligging der scheede en des endeldarms met een verdeeld speculum, en door het onderzoek met vingers en sondes. Met bijzondere moeilijkheden heeft men alleen te worstelen bij zeer nauwe en hoogliggende fistels, vooral wanneer het meer gang- dan gatfistels zijn, of bij kinderen, bij welke de nauwte van de kanalen slechts een beperkt en indirect onderzoek met sondes toelaat. § 2202. De genezing is minder moeijelijk dan die der blaas-scheedetistels. Ook ontbreekt het niet aan voorbeelden van zelf ontstane genezing 1) Molt, V., Gaz. méd. de Paris. 1841. Nr. 18. — Ewenius, Med. Zeilschr. Ruszl. 1851. Nr. 0. — 2) Separatabdruck a. d. Schriflen d. naturwissenschafll. Ges. z. Marburg. 1858, Een merkwaardig geval van fistelvorming. niet alleen van pas gevormde, maar zelfs van verouderde doorboringen van den scheede-endeldarmswand. Kiwisch nam in het jaar 1829 op de verloskundige kliniek te Praag een geval waar, waarin b\j eene natuurlijke doch moegelijke verlossing zich eene scheur van de scheede aan den endeldarm mededeelde, hier eene opening vormde, welke naauwelgks de punt van den wijsvinger opnam, en die binnen 5 dagen zonder eenige hulp der kunst genas — V e 1peau somt verscheidene vreemde waarnemingen van oudere fistels, die van zeil genezen zgn, op, en wil zelf eene fistel, die reeds sedert 8 maanden had bestaan, binnen 15 dagen na weinige inspuitingen tot genezing h'bben gebragt. Over de behandeling van versche scheidingen van den samenhang hebben wij reeds bij de wonden gesproken. De handelwijzen ter genezing van reeds gevormde fistels zijn volkomen gelijk aan die van de blaas-scheedefistels en wij kunnen dus hier naar deze blad bladslen verwijzen, terwijl wij alleen op de wijzigingen opmerkzaam maken, die door de bijzondere zitplaats worden gevorderd. De reden, waarom de operatieve handelwijzen hier eer een gunstige uitkomst hebben dan bij de blaas-scheedefistels, is voornamelijk daarin gelegen, dat de fistel niet aanhoudend aan de aanraking van een prikkelende vloeistof is blootgesteld, daar de stoelgang slechts periodiek plaats heeft, en door de toediening van opium, na den endeldarm vooraf door lavementen behoorlijk geledigd te hebben, langen tijd kan worden vertraagd. Van de daartegen aangewende operatieve handelwijzen vermelden wij: 1) De cauterisatie met bijlmiddelen of met het gloeijende ijzer. Zij kan voldoende zijn bij kleine, inzonderheid rondachtige fistels. Niet alleen de fistel, maar ook haar omtrek wordt gecauteriseerd, opdat er likteekenzamentrekking zou ontstaan. Ook cauteriseert men niet alleen in de scheede, maar ook in den endeldarm, gelijktijdig of afwisselend, naar mate dit met de prikkelbaarheid der zieken schijnt overeen te komen. Als bijtmiddel past vooral de stift van haleven steen. Het gloeijende ijzer zal men voornamelijk in de scheede aanwenden. Aan Zartmaan 2) is heel gelukt, een 1/2 van den scheidingsschot verwijderde en de grootte van een 7 stuiver hebbende ronde fistel, door limaalklitter den haleven steen aan te wenden binnen zeven weken na de verlossing tot genezing te brengen. 2) De naad moet bij grootere fistels worden aangewend, en wel van de scheede uit in de steensnijdingsligging op de wijze als bij de blaas-scheedefistels is opgegeven, met een brede trechtervormige wondmaking der fistelranden, en vaste aanlegging van een genoegzaam aantal geknoopte naden, die men zoo noodig met eenen dubbelen naad of met ontspannende zysneden ondersteund. Bij een zeer nauwe scheede kan de toegankelijkheid der fistel door klieving van den bilnaad, die men later weer vereenigt, gemakkelijk worden gemaakt. Om den goeden uitslag van den naad te verzekeren, moet men, eer men hem aanlegt, de ontlediging van den endeldarm door lavementen, en het toedienen van opium niet verzuimen. Blijft er na den naad nog een kleine opening terug, dan tracht men deze door cauterisatie geheel te sluiten. De gesnoerde naad, in verbinding met de cauterisatie van de randen, is door Dieffenbach bij kleine fistels zelf de grootte eenen linze toe voordeelig bevonden. Aan de zijde van den endeldarm moet men met helblauw steen, aan die der scheede met spauksche vliegen-tinctuur cauteriseren. De bontwerkers naad werd door Saucerotte beproefd, doch bij den eersten stoelgang scheurde de naad uit. Na verloop van een maand werd de naad herhaald, en tevens de sluitspier van den aars doorgesneden, om de uitloop der drekslollen gemakkelijker te maken. De genezing gelukte. Eene soort van geprikte naad met twee ivoren plaatjes, waarvan de een in den endeldarm de andere in de scheede komt te liggen, is door Nélaton voorgeslagen. De geknoopte naad werd het meest aangewend. Eene breed bloedig maken en vaste aanleggen van den naad is reeds door Nicolai aangeraden. De sluiting der fistel langs den plastische weg heeft men zonder gevolg beproefd. Vannoni sneed aan elke zijde der fistel een lap uit het slijmvlies der scheede, en sloeg die lappen in hunne bovenste oppervlakte naar den endeldarm om. Nelpcau vormde een lap uit de groote schaamlip en bezigde, die als prop ter sluiting van de fistel; de lap ging grootendeels in versterving over. Door dekking en samendrukking der fistel van de zijde van den endeldarm en der scheede uit wil men kleine fistels tot genezing hebben gebracht. Eene onzekere en bij de bijtering in allen geval toch achterstaande handelwijze. Cullier bezigde hiertoe een tweearmig van platen voorzien instrument, waarvan de een arm in den endeldarm, de andere in de scheede werd gebracht. Door een schroef kon men de platen tot elkander doen naderen. Men beproefde soortgelijke handelwijzen als bij het endeldarms-aarsfistel, namelijk scheiding van den onder de fistel gelegenen endeldarmsscheidedwand door de snede of door het bindsel. Alleen dan, als de fistel diep ligt en langs geen anderen weg genezen kan worden, zou deze handelwijze te rechtvaardigen zijn. Bij welke gewoonlijk een bilnaadsplijting terug blijft, die later nog de kunstbewerking der verouderde bilnaadscheur vordert. Door de snede opereerde onder anderen Ricord. Er bleef een bilnaadspleet terug. Het bindsel werd, eenigszins gewijzigd, door V. Moll aangetoond. Een 22-jarig meisje had ten gevolge van een absces in de endeldarmscheide een endeldarmscheefistel verkregen, door welke zich gassen en fecalen ontlastten. Ter verwijdering en regeling van de fistel, werd daarin eerst eenige dagen een plukselwieg gebracht. Vervolgens trok men met een sonde een bindsel door de fistel, waarvan de einden aan de endeldarm en de scheide hingen, hierop werd het scheide-einde in het oog van een kromme sonde gebracht, deze van de scheedemond van de fistel tussen de endeldarm en de scheedenaar over de bilnaad omlaag gevoerd, en hier, na vooraf een insnijding te hebben gemaakt, uitgetrokken, zodat het bindsel slechts het onderste gedeelte van de endeldarmscheide omvalt. Door samenpersing van het bindsel werden de tussenliggende delen van de leverde gekliefd, alleen de laatste brug doorsneed hij met de schaar. De fistel sloot zich vanzelf. Aan de vrij magere beschouwing van Emmert over de rectovaginaalfistels, waarbij slechts gewaagd is van de bekende poging van Vannoni, om de opening door de overplanting van eenen aan de scheide ontleende huidlap te sluiten, wil ik nog een door mij behandelde geval van dien aard mededeelen. Daaruit zal men de methode van Job (de Lambelle) te leren kennen, van wiens bemoeijingen dan ook eerst de geschiedenis der plastische operatie van de rectovaginaalfistel dagelijks kent. Ik heb dat geval reeds elders breedvoerig medegedeeld, en zal dit, met uitzondering van de beschrijving der operatie, slechts in de hoofdtrekken aanstippen. Op 26 Januari 1853 werd in het Gemeente-Ziekenhuis te Rotterdam opgenomen J. C. T. oud 28 jaar, met eenen goed omwikkelden lichaamsbouw. Blanke huid, blonde haren en blauwe ogen. Zij is altijd gezond geweest en heeft in haar 18e jaar voor het eerst gebleed, kort na het verschijnen der menstruatie. Schijnt zij zich aan de dienst der Venus vulgair gewijd te hebben. Haar verder levensloop is een aaneenschakeling van uitspattingen en syfilizische besmettingen. Op haar 20e jaar was zij zwanger, en beviel zeer gemakkelijk, zelfs nog voor dat de vroedvrouw, die haar hulp zoude verlenen, aanwezig was, van een dood kind, dat reeds in de baarmoeder was overgegaan. Op haar omzwervingen was zij ook in Gorinchem aangekomen, en daar wederom besmet geraakt. Er had zich toen op de achterwand der vagina een wond gevormd, die door een andere scharpste geboor is geheel geweld werd, zoo zij zegt, met een groen steentje (sulfaal cuprum ?). Deze, hierin niet zeer bedreven, liet het brandmiddel op de wond vallen, en kon het, eerst nadat dit eenigen tijd met die plaats in aanraking was gebleven, verwijderen. Naar het gasthuis daar te leven vervoerd te zijn, behandelde men haar wederom als syfilizisch, met enkel inwendige geneesmiddelen, zonder plaatselijk iets aan te wenden. Daar is de fisula recto-vaginalis ontdekt, en raadde men haar de scheur met wallen op te vullen. Na in het Asyl Steenbeek geweest te zijn, dit weder verlaten te hebben en wederom syfilizisch besmet te zijn geworden, kwam zij eindelijk op genoemden datum in mijn kliniek. By het onderzoek vonden wij op den achterwand der scheide op 1 afstand van de commissura posterior een verlies van zelfstandigheid in het slijmvlies van een driehoekige gedaante met oneven randen, alles met epitheel bedekt. De grondvlakte van den driehoek is naar boven, zijn spits naar onderen gekeerd. Aan zijn bovenrand bevindt zich het begin van een opening. Deze opening loopt in een eenigszins schuine richting naar boven en strekt zich tevens uit in de holte van den endeldarm. Dit blijkt duidelijk, wanneer men een buigbare buigsteel door de opening der vagina brengt, daar deze alsdan weer per anum te voorschijn gebracht kan worden, of wanneer men een vinger in het rectum voert en naar de daarin aanwezige opening richt, daar hij alsdan duidelijk in de scheide waargenomen wordt. Het verlies van zelfstandigheid in de laatste is veel groter dan dat der eerste. De fistel heeft een overlangsche richting, is 2½ lang en iets minder breed; de onderrand der opening was op 2 afstand van het orificium ani gelegen. De randen zijn dik, met cilieren weefsel en epitheel bedekt. Op 1 afstand boven de rectovaginaalfistel bevindt zich een ringvormige stricturen in den endeldarm, wier opening den top van den wijsvinger even toelaat. Het slijmvlies der vagina is gezond. Op de buitenvlakte van het linkerbeen is een likkebeen, afkomstig van een gesloten wond. Aan het rechterbeen is een knobbelvormige verharding aanwezig. De harige bedekte huid is lichtrood, niet gevoelig. Aan het linkerbeen treft men een dergelijke verharding aan, welke minder groot en waarover de huid niet veranderd is. De lyderes is dikwijfel geconstipeerd, en moet de feces meestal door purgatie verdunnen, opdat die door de stricturen zouden kunnen heengaan. Blijven deze stoffen matig gebonden, dan worden zij, goed gevormd, grootendel per anum ontsluiting en slechts een klein gedeelte er van komt door de scheede le voorschijn. Zijn zij daarentegen dun, dan gaan zij allen door de vagina, hetgeen altijd het geval is met de zich ontwikkelende gassen. De patiente is zeer zindelijk en reinigt zich voorbeeldig. Alvorens tot de operatie over te gaan, meende ik haar aan een geregelde anti-syphilistische kuur te moeten onderwerpen, waarvoor proto jodide hydrate in klimmende gifconcentraties en dec. Igna werd gebezigd. Na het aflopen van deze behandeling werd zij, onder koorts, aangevallen door erythema aan het rechterbeen, en eindelijk door phlebitis, van de aderen van diezelfde zijde, aangetast. Terwijl het erythema zich bleef uitbreiden, werd haar inwendig een sol. sulph. chin. toegegeven, uilw. scarificaties opgelegd, onder welke behandeling zij, na veel gevaar te hebben doorgestanden, van deze intercurrente ziekte herstelde. De 28e Juni ging ik toe aan het doen der operatie, na haar alvorens door heel herhaaldelijk toedienen van ol. ricini goed voorbereid te hebben. De lerares wordt op de operatie-lafel geplaatst, in de houding, welke voor de steensnyding gebruikelijk is. Het bovenste scheidingewelf wordt door een helper met het speculum univalve stevig naar boven gehouden, waardoor de ondervlakte der vagina duidelijk zichtbaar wordt. De beide labia worden door de bepaaldelijk daartoe ingerichtte spatels van elkaar verwijderd. Het blijkt echter, dat dit doelmatiger door de vingers van andere helpers geschiedt. Daarna breng ik een hollen gorgertje in het rectum, laat dit tegen de fistel aan drukken, vat haar randen achtereenvolgend met het van tanden voorziene pincet en maak nu een versche wond, door de randen een na een fiks weg te snijden. Hierbij wordt tevens zorg gedragen, deze handeling ook uit te strekken over de randen van het driehoekig likteeken. Hier en daar, voornamelijk aan den top en aan het onderste verenigingspunt van de fistel, moet de schaar nog een hulp komen. De bloeding is onbeduidend. Nadat deze gesteld is door inspuitingen met koud water en alle coagula volkomen weggespoeld zijn, ga ik over tot de vereeniging van de wond met de geknoopte naad. Er worden drie hechtingen aangelegd met een eenigzins breed, goed gewas zilver bandje. Ten dien einde breng ik den wijsvinger van de linkerhand in het rectum, steek de sterk gekromde naald, door den naaldvoerder geleid, eerst van de vagina naar het rectum, vervolgens van het rectum uit naar de vagina. Nadat ze alle geplaatst zijn, en het bloed door inspuitingen met koud water verwijderd is, worden ze goed en vast toegehaald, en blijkt het, dat de randen volkomen met elkaar in aanraking zijn. Nu worden twee overlangsche eenigzins schuins naar binnen en van boven naar beneden gerichte insnijdingen in de ondervlakte van de scheide gemaakt. Deze trekken zich zoo wel naar boven als naar beneden eenigzins over de lengte van de fistel. § 2207. De zoon ontstane fistels zijn gewoonlijk niet zeer wijd, meer gang- dan gatfistels, en loopen nu eens in een regte rigling van voren naar achteren, of eenigzins schuins van boven naar beneden. De uitmonding in de blaas, hooger of lager aan haar achterwand gelegen, heeft dikwijls een trechtervormige gedaante. De uitmonding in de baarmoeder bevindt zich nu eens binnen de baarmoederholte, dan weer in den hals van de baarmoeder, van welken laatsten de natuurlijke vorm en grootte dikwijls niet meer bewaard is gebleven. Ten gevolge van de voorafgegane ontstekingstoestanden hebben zich schier altijd tegengenatuurlijke aanhechtingen tusschen de blaas en de baarmoeder, als ook tusschen deze en de omgevende organen gevormd, waardoor de eersten onbewegelijker zijn geworden. De gevolgen van de bestendige onwillekeurige waterlozing zijn dezelfde als bij de blaas-scheedefistels. Er zijn geen voorbeelden bekend, dat eens gevormde fistels van zelf genezen zijn, daarentegen schijnt het niet onmogelijk, dat versche gemeenschapsopeningen tusschen de baarmoeder en de blaas zich soms tijden sluiten. Né la ton verhaalt, dat na een moeilijke verlossing, bij een zekere vrouw, het hoofd wegens eenzaamheid van het bekken langen tijd in den bekken-ingang was blijven slaan, en alle pis onwillekeurig door de baarmoeder ontlastte. Na 14 dagen keerde de behoefte tot waterlozen weer eenigszinds terug, van lieverlee begon zich al meer en meer pis langs den natuurlijken weg te ontlasten, en 42 dagen na de verlossing liepen nog maar enkele druppels pis door de fistel af, en zelfs dit laatste kon worden tegengegaan, wanneer aan den aandrang tot waterlozen, die al twee tot drie uren terug kwam, werd gevolg gegeven. Of er ten slotte volledige herstelling plaats had, is niet opgegeven. § 2208. Diagnose. Tot de aanwezigheid eener baarmoeder-blaasfistel kan men met zekerheid eerst dan besluiten, wanneer men, na een speculum te hebben ingevoerd, pis of een in de blaas gespoten gekleurde vloeistof, bijv. melk, uit den baarmoedermond ziet lopen. Bevindt zich de uitmonding der fistel niet dicht bij den baarmoedermond, dan is het moeilijk haar te vinden en het verdere verloop der fistel na te gaan. Het was intussen nu en dan mogelijk den vinger in den openstaanden baarmoedermond te brengen, en daarmede niet alleen de monding der fistel, maar ook de in de blaas aanwezige katheter rechtstreeks te voelen, ja zelfs door een speculum te zien. Bij een beperkte toegankelijkheid moet men zich tot een onderzoek met sondes (baarmoedersonde en katheter) bepalen. § 2209. Behandeling. Om de vrijwillige genezing van verscheidene gemeenschapsopeningen tussen de baarmoeder en de blaas te bevorderen, dienen dezelfde hulpmiddelen als bij openingen der piswegen in het algemeen, inzonderheid kunstmatige afleiding van de pis. — De sluiting van gevormde fistels is uit hoofde van de beperkte toegankelijkheid moeilijk, maar werd toch langs verschillende wegen beproefd, namelijk: 1) door den bloedigen naad, na vooraf de baarmoeder naar beneden gehaald en het scheidingSGedeelte gekliefd te hebben. Op een andere wijze zou het tot wond maken van den fistelmond en helpen aanleggen van den naad wel niet mogelijk zijn.
40,163
MMKB07:001673201:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,854
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 16, 1854, no. 1594, 26-11-1854
null
Dutch
Spoken
4,968
8,912
En dit is toch noodig, volgens art. 228. Dat artikel spreekt van slaan. Onder slaan kan men niet begrijpen het aanvatten, zoi der doel onr ligehamelijk te belee.ligen. Art. 231, spiekende van bet geval, dat slaan, genoemd in art. 328 , met bloedstorting heeti plaats gehad toont 0"k aan , dat in art. 22?. daaraan een gewelddadig karakter is toegekend En men mag daarenboven vragen , indien ait. 228 onder slaan eene eenvoudige aanraking heeft bedoeld, waarin dat artikel dan onderscheiden is van art 212? Nog een laatste feit blijft er over. Dit betreft den vierden besch. Deze zou hebben geroepen: «slaat den draak dood,* en zich al zoo schuldig hebben gemaakt aan eene bedreiging en beleediging der kiesehbeid van den burgemeester. Is bet. bewezen? Twee getuigen hebben het gehoord. Van Dijk zegt, dat hij het heeft geroepen, toen men den burgemeester heeft gegrepen. De 'veldwachter Kragt zegt, dut hij het riep , toen de glazen werden ingêworpen, dus, nadat naar den burgemeester werd gegrepen, n alat deze de naaste personen van zich had verwijderd, nadat hij met een pistool de menigte had bedreigd en deze had gedwongen te wijken, en nadat de burgemeester de heiberg had gesloten, want toen eerst zijn er volgens de verkhuingen glazen ingeworpen. Daarenboven is de e'éne getuige doof en heeft de ander hem niet zien roepen, maar alleen de stem gehoord. Doch, is liet gezegd, was dat roepen van draak tegen den burgemeester geigt ? Die twee' getuigen begeren , dat dit de meening moet zijn geweest. Het is eene veronderstelling, die men , zoo geeue gronden worden opgegeven , voor hunne rekening kan laten. En is nu die uitdrukking draak eene beleediging, waardoor de kieschheid van den ambtenaar wordt aangetast? Het woord draak heeft eene goede, ook eene slechte beteekenis. In den goeden zin, wil bet zeggen: iemand, die moed heeft, die vurig is van aard: van daar de benaming van dragonder, dat niets anders is dan dragon, draak. In de slechte beteekenis duidt het volgens Weiland aan <een stuurse!», toornig meufceh, en nu mag men vragen, heelt men al den burgemeester bedoeld, en heeft men het woord niet ge ezigd in eenen goeden zin. waarvoor toch wel reden was, daar deze zooveel moed tegenover die eenvoudige dorpbewoners ten toon spreidde, of dan de aanduiding, dat iemand is een stuursch menscli , met slechts is éene beoordeeling, en of, mogt ze meer worden geacht, die benamnigda ï wel meer is'dan een zeer eenvoudig scheldwoord, in stede va » een zooveel gewigtiger vergrijp van eene be.eediging, die de kie-schheid aanrandt, te bevat en? Na de verschillende ten laste gelegde feiten aan de wet te hebben getoetst, meende de verdediger ten slotte het Hof te moeten waarschuwen tegen de verklaringen van sommige getuigen, die tot bezwaar konden strekken. Die bezwarende verklaringen waren zoowel uitgegaan van den burgemeester als van enkele aan hem ondergeschikte beambten. Maar daarin heerschte veel overdrijving. Als bewijs, hoe zeer de feiten daarin gekleurd waren, bragt hij bij, dat was medegelee.d, dat men, t>en men zingende het dorp doorwandelde, den burgemeester, door elkander met de hand vast te houden, had willen omsingelen, waartoe men echter bij zijne nadering niet was gekomen. Ondertusschen wist ieder, dat dat vas houden bij de hand eene algemeene gewoonte is, bij den landbouwenden stand, op kermissen en 'dergelijke; en een der veldwach ers heeft getuigd, dat men slechts hand aan hand liep, zingende en roepende : 'geen kermis, maar toch koek ete^-* Men had van het inwerpen van glazen gesproken, alsof allen, die voor de herberg stonden, zich daaraan schuldig hadden gemaakt; aan de meeste beschuldigden werd uit ten lasie gelegd, en in termen, die aan eene geheele vernieling konden doen gel >oven; ondertu scheti was he« gebleken uit de verklaring van den herbergier, dat er slechts vijf glazen waren gebroken. Zoo bleek liet, dat de politie zich aan groote overdrijving had schul¬ dig gemaakt, tn ze was zelfs tot middelen overgegaan, die niet te billijken waren. Tot bewijs kan strekken, dat de burgemeester in zijn proces-verbaal n°. 3 van de stukken verklaarde, zelfs gezien te hebben , dat een zeker A. van Dijk zich met geweld tegen de politie had verzet en het oproer had aangevoeld, eri bij missive van 6 Julij schrijft de burgemeester omtrent denzelfden persoon aan den regtercommissaris:» Onder de getuigen is een belangrijk getuige, A. van Dijk , welke in het primitief verbaal als beklaagde voorkomt; bij nader onderzoek is gebleken, dat die persoon, wegens zijne doofheid niet gehoord hebbende de gedane waarschuwingen, tegen den muur is blijven staan, en ook door liet gedrang niet terug konde treden; dat hij zich aan geene feitelijkheden heeft schuldig gemaakt.» Zoo werd hij, d en men als een der voornaamste belhamels had zien handelen, plotseling een belangrijk getuige, en buiten de politie heeft hij dan ook, blijkens ziju getuigenis, het meest van al en gezien en gehoord. Voegt men nu daarbij, dat de burgemeester zich heeft beklaagd, dat de door hem ter hulp geroepene jagt-opzieners en buitengewone veldwaclre.s hem niet hadden ondersteund, maar onder de menigte waren gebleven , dan blijkt ook daaruit, is die kiagt gegrond, dat die beambten door hunne wei keloosheid toonden niet overtuigd te zijn, dat zulke ergerlijke handelingen plaats grepen, als door de politie van Naaldwijk wordt beweerd, die jagt-opz;ene?s zijn in de instiuctie gehoord , en zij, lie zich juist onder de massa hebben bevonden, he 'beu van feitelijkheden, tegen de ambtenaren bedreven, niets bespeurd; andere geloofwaardige getuigen , en daaronder ook politie-beambten, die zich naast de beschuldigden hebben bevouden, hebben insgelijks moeten verklaren die feitelijkheden niet te hebben gezien, en ze hebben er bijgevoegd , d .t, waren ze voorgevallen, z'y die hadden moeten zien; zoodat uit dit alles blijkt , dat de ingibragie besehuldigingen moeien worden gewantrouwd, en zeer onschuldige gebaren en handelingen als feitelijke aanvallen zijn beschouwd en voorgesteld. Op grond van dit a les concludeerde de verdediger tot ontslag van alle regtsvervoiging, en subsidiair tot vrijspraak van al de acht beschuldigden. Bij repliek zeide de adv.-gen. den verdediger niet te zullen volgen in al zijne beschouwingen. Hij kon toegeven, dat niet gebleken was, dat hei opdringen der beambten met een strafwaardig oogmerk had plaats gehad, en deed dus afstand van zijne vordering tot schuldigverklaring op dien grond. Overigens meende adr.-gen., dat men geen juist begiip had van de mi*da;td van rebellie, in vereeniging gepleegd , inden men meende, dat die niet kon gepleegd zijn door meer dan twintig personen , tenzij ieder van die peisouen zich aan aantasting der ambtenaren had schuldig gemaakt. Bij dupliek werd daarop geantwoord, dat men de verdediging niet goed scheen te hebben begrepen Er was niet beweerd, dat ieder lid van de l ende in persoon een aanval op de ambtenaren moest hebben gepleegd; men et kende, dat het voor het bestaan der rebellie genoegzaam was, indien allen elkander in de hand hadden gewerkt, om enkelen in de gelegenheid te .-tellen een zoodanig feit te plegen; maar de verdediging had beweerd, dat van die ondeilinge ondersteuning niet het minste was ge-leken; en thans had liet Openb. Min. het zegel gedrukt op de verdediging, door toe te geven, dat het éénig feit van me lepligtigheid, het opdringen der ambtenaren met een strafwaardig oogmerk, niet had plaats gehad. Den 23 Nov. heeft het Hof in deze uitspraak gedaan. Die uitspraak hield het volgende in: dat onder een deel der ingezetenen te Naaldwijk ongenoegen is ontstaan over de afs •haffing der kermis, en de burgemeester daarom buitengewone maatregelen had genomen tot voorkoming van ongeregeldheden ; dat, in den namiddag van 2 Julij, door sommigen jenever was uitgedeeld aan jongens , die daarop e.n liedje op de afschaffing der kermis hebben gezongen; dat aarsvoerders daarvan zijn geweest twee der beschuldigden, P. Immerzeel en Bakker; d it men, des avonds na 10 ure, het tijdstip van de siuiting der herbergen, bevond, dat de herberg van van de Waal niet was gesloten, en dat de veldwachter, die waarschuwde om te vertrekken, kwalijk is bejegei.d; dat de burgemeester en de politic-bedienden daar toen ook is gekomen , de herberg is ingegaan en beproefd heeft de aanwezigen de herbe g te doen verlaten; dat sommigen daaraan hebben voldaan, doch G. Wassing en anderen der beschuldigden daar zijn gebleven: dat G, Wassing ongepaste vragen aan deu burgemeester deed, en hem zeide, dat de burgemeester voorzigtig met hem moest zijn; dat de burgemeester hem eu anderen toen uit de gelagkamer heeft gezet; dat een groot getal van personen, waaronder al de beschuldigden waren, voor de deur zijn blijven staan , en de politie-bedienden met geweld hebben belet bij den burgemeester te komen; dat P. Immerzeel toen in de herbeig is willen dringen , en A. Immerzeel dit ook poogde te doen, onder voorwendsel, dat hij zijn broeder wilde terughalen; dat de burgemee-ter toen driemaal de menigte beeft gesommeerd om uiteen te gaan; dat niemand daaraan heeft voldaan , en integendeel de beschuldigden G. Wassing en P. Immerzeel deu burgemeester in bet gedrang hebben willen trekken ; dat G. Wassing den burgemeester op nieuw heeft aangevat, zoodat het onderscheidingsteekcn verscho en is: dat de burgemeester de menig.e toen met een pistool heeft bedreigd , hetgeen eenige uitwerking had , üoodat men terugweek; dat de bui gemeester toen de herberg door deu ve.dwachter heeft doen sluiten; dat de besch. S. de Jong, blijkbaar op den bui gemeester doelende, heeft geroepen: « kom er maar ut, draak;» dat er toen tegen de deur is getrapt en er glazen zijn ingeslagen ; dat de wederspanuelingen goedschiks zijn uiteengegaan; dat door niemand later wederstand is geboden , en niemand van hen later met wapentuig is aangehouden. Of» grond van dit alles verklaarde het Hof al de beschuldigden schuldig aan de misdaad van wederspannigheid , door meer dan twintig personen gepleegd tegen ambtenaren. Het Hof vereenigde zich echter in zoover met de verdediging, dat het besliste, dat, uit hoofde niet was gebleken, dat zij als aanvoerders zouden hebben gehandeld, en niemand op de plaats zelve was gevat, ingevolge art. 213, in verband met art. 100, Strafregt , tegen dat feit geene straf kon worden uitgesproken ; dat echter niettemin tegen de bijzondere daarbij gepleegde misdrijven straf behoort te worden uitgesproken : dat ten aanzien van G. Wassing en P. Immerzeel is gebleken, dat zij op den burgemeester zijn toegeschoten, en zij hem gewelddadig hebben aangevat, om hem in het gedrang te trekken; dat die handeling moet genoemd worden het slaan van eenen magistraatspersoon in de uitoefening zijner ambisp igtcn; misdrijf, voorzien bij art. 228 Strafregt; dat niet is gebleken, dat A. Immerzeel zich daaraan schuldig heeft gemaakt; dat de beschuldigden A. Immerzeel en W. Roem zich schuldig hebben gemaakt aan het breken van glasruiten, met het doel om daardoor mede te werkeu tot het openmaken der deur; misdrijf, voorzien bij art. 456 Strafregt; dat de besch. S. de Jong, op het o^genblik, toen men binnen wilde dringen, heeft geroepen: «kom er naar uit, draak!» dat echter daarbij niet is gebleken, dat hij den burgemeester zou henben bedreigd; misdrijf, voorzien bij art. 222 Strafregl. Op grond daarvan heeft het Hot G. Wassing en P. Immerzeel veroordeeld tot twee jaren correctionnele gevangen-zetting; A. Immerzeel en W. Roem tot ééne maand en S. de Jong tot drie maanden. A. W assing, C. Bakker en O. van der Hoest werden verklaard niet •chuldig aan de hun fcen laste gelegde feiten en hunne in-vrijheldstelling bevolen , voor zoover daartegen bij het Openb. Min. geene redenen mogten bestaan. Het Openb. Min. heeft verklaard, dat zoodanige redenen bestaan, weshalve de beschuldigden allen in hechtenis zijn gebleven. Het Openb. Min. zal dus waarschijnlijk van het arrest van het Hof in cassatie komen. GEMEENTERADEN. GEMEENTERAAD VAN AMSTERDAM. , Zitting van 23 November. In deze zitting is onder anderen aan de orde de beraadslaging] over het rapport der raadscommissie, wegens het indienen van een adres aan Z. M. den Koning, strekkende ter bekoming van vergoeding van kosten wegens de rijks-politie. (Deze commissie, bestaande uit de HH Wiardi Beekman, Fablus -en Schimmelpenninck, lieeft het door haar ontworpen adres ingediend.) De heer Wiardi Beekman deelt mede , dat, naai|!aan'eiding van eene bedenking, aan de commissie gemaakt door den voorzitter dezer iergadering, in het adres eene |wijziging zal behooren te koinen, welke zij voorstelt in :>at gedeelte van het stuk , waarin over de geheime correspondentie-gelden wordt gehandeld. De heer van der (Judermeulen voert aan, dat hem ilit de lezing van het ontwerp-adres weder gebleken is, dut het tijdstip tot het doen van zulk eene pi ging, als waai toe de Kaad besloten heeft, nog niet ii gekomen. De heer Wiardi. Beekman , na aangetoond te hebben . dut tot het indienen van het adres door den Raad besloten is , niettegenstaande in de vorige vergadeiingfdaartegen geopperde bedenkingen, iverdedigt het raadsbesluit. De heer Karseboom verklaart, dat, als hij voor het adres zal (temrae», hij echter niet gehouden wil zijn, den maatregel goed te keuren , daar hij weinig gunstige verwachtingen heeft van het indienen van bet adres. Ware spr. inde vorige vergadering tegenwoordig ge«eest, bij zou op dezelfde gronden, als door den heer Boot ontwikkeld, zich tegen het voorstel des heeren Wiardi Beekman hebben verklaard.; thans echter geldt het de wijze van uitvoering van het eens genomen besluit, en is alieen het adres ter sprake, zoo als het is ontworpen, en daaraan kan hij zijne goedkeuring hechten. De heer Boot kan zich volkomen vereenigen met het ontworpen adres, doch herinnert zijn advies tegen het voorstel zelf. De heer Mouw a , in de vorige vergadering niet tegenwoordig geTi 63St, zegt, dat hij geheel instemt met die leden . welke van het adres geen g .eden uitslag voorspellen ; hij zal echter voor het adres stemmen. Het adres wordt daarop aangenomen met 31 stemmen tegen 1 (de heer van der Oudermeulen). De heer Bicker blijft buiten stemming. HOOGE R4AD. — Burgerlijke Hamer, Zitting van Donderdag ,^23 November. Voorzitter, Mr. J. Op den Hooff. I. Uitspraak gedaan in zake: A. Wolffers, wed. de Oendt, c.] s., reqniranten, procureur Mr. M. Eyssell, tegen den Staat der Nederlanden, geretireerde, procutetir Mr. J. G. A.'Clant. Aan de requiranten acte vtrleend van de verklaring des gerequireerden ten aanzien van de vraagpunten 1 en 2 ; ten aanzien van de 'vraagpunten 3 , (4 en 5 het arrest vernietigd en gelast, dat de gsrequireerde zal verschijnen ter teregtzitting van den Hoogen Raad op 8 Jan. 1855 voor den raadsheer-et min is sar is Mr-11. J. H.Modderman, om over die vraagpunten te worden gehoord; het arrest vernietigd, wat de kosten betreft, en die gecompenseerd , • zoowel als die in revisie ; voor het overige den reqniranten hunne vordering ontzegd en bet beklaagde arrest bevestigd. Voorzitter, Mr. W. B. Dokkek Ccetiüs van Tienhoven. II. Door het Openb. Min. conclttsie genomen in zake: 1". G. H. Pijbes, eischer, procureur Mr. C. J. Fran^ois, tegen J. A. Henkes, verweerder, procureur Mr. G. van der JagtWz.; adv.-geu. Gregory concludeert tot verwerping. Uitspraak 15 December. 2'. H. J. van Ginkel c. s., eischers * procureur Mr. C. J. Framjois, tegen J. A. Gerding, verweerder, procureur A. F. de Bas; adv.-gen. Gregory concludeert] tot verwerping. Üitspraakj22 December. 3'. F. van Massow, eischer, procureur Mr. C. J. Franfois. tegen E. J. C. van Goor den Oosterlingh, echtgenoot van F. S. Geraud , verweerderesse, procureur Mr. G. van der Jagt AVz., en tegen K. H, Bode qq. c. s., mede-verweerders, procuienr Mr. J. G. A. Clant, nog tegen J. M. A. van Massow c. s., mede-verweerders, procureur Mr. O. J.':Franfois, eindelijk tegen' A. Lemmens c. s.j, mede-verweerders en defaillanten; adv.-gen. Gregory concludeert tot verwerping. Uitspraak 29 December. III. Gepleit in zake: 1°. P. Schotsman; 2°.S. W. Visser en 3\E. Loen, eischers, procureur Mr. G. van der Jagt Wz., :advokaat Mr. F. C. Donker Curtius, tegen C. Sleeswijk, verweerder, procureur A. F. de Bas, advokaat Mr. A. de Pinto. De conclusie van het Openb. Min. bepaald op 30 November. Zitting van Vrijdag, 24 November. i. Uitspraak gedaan in zake: M. J. Seun van Bazel, eischer, procureur Mr. M. Eyssell, tegen den Chinees Pooishing, verweerder, procureur Mr. J. G. A. Clant. Verworpen. II. Uitgesteld tot 8 December de .uitspraak in zake:] J. W. Ransch, eischer, procureur" Mr. M. Eyssell, tegen de medeerfgenamen van wijlen Z. M. Koning Willem II, gedaagden, procuieur Mr. J. G. A. Clant. III. Gepleit in zake: F. van Schaak qq., eischer, procureur Mr. G. van der Jagt Wz., advokaat Mr. F. C. Donker Curtius, tegen den Staat der Nederlanden, ged.iagde, procureur Mr. J. G. A. Clant, advokaat Mr. J. C. Faber van Riemsdijk. De conclusie van ,het Openb. Min. bepaald op 1 December, BERIGTEN. 's Gravenhage , den 25 November. Men verneemt, dat het Prov. Geregtshof in Zoidholland, op het door Mr. N. Sikkel Groos ingesteld hooger beroep, bij arrest van den 29 Nov. jl. heeft bevestigd het vonnis der Arrondis#.-Regtbank te Leiden, waarbij genoemde heer als gewezen ambtenaar manden burgerlijken stand dier gemeente is verwezen tot eene cerrectionnele geldboete van J 8, ter zake der voltrekking van het huwelyk van een natuurlijk kind, zonder dat van de toestemming ides vaders bij do htaweiijks-acte bleek. (Grondwet.) — De zooveel besproken zaak van Johann Hsitirich Kamper, bij arrest van het Prov. Geregtshof in Noordholland van den 11 Oet. 11. veroordeeld tot de straf des doods, wegens diefstal, moord en poging tot moord, is afgeloopen. In den morgen van den 21 Nov. werd het bekend, dat Z. Al. de Koning Kampers verzoek om gratie van de hand had gewezen, eu de lieer procureur-generaal verscheen ten half elf ure in diens kerker, om zich van den droeven last te kwijten, den ter dood veroordeelde aan te zeggen, dat hij zich had voor te bereiden op de voltrekking van zijn vonnis, ten 12 me van den volgenden dag. Was'de misdaad van Kamper giuwelijk en zijne schuld groot,— ii de dagen na zijne bekentenis was hij deswege met een innig gevoel vervuld eu verfoeide hij de wandaad, waartoe zijne geidzucht hem had gebragt. Vernam de maatschappij met ontzetting de gepleegde gruweldaad en verheugde zij zich, dat de bedrijver er van aan den wereldlijken regter was overgeleverd, het kan haar niet onverschillig zijn, hoedanig zijne zielsstemming was, in welke hij van hier is heengegaan: immers was de verdoolde mensch een lid van het groote huisgezin, waarin ieder, niemand uitgezonderd, zich over openlijke of verborgen zouden heelt te bedroeven en zieh steeds herinneren moet, dat hij, die nog staat, heeft toe te zien, dat hij niet valle. Daargelaten dan 1 et oerdeel over de vreesselijke wandaad en over hem, die haar volvoerde, willen wij een beknopt overzigt geven van zijne laatste verrigtingeu eu een blik trachten te werpen in de stemming zijner ziel. Nadat de straf des doods over Kamper uitgesproken en hij in zijne cel weergekeerd was, brak zijn gevoel in vollen stroom los en sprak hij de/.e weinige, maar veel beieekeueude woorden: .Ik beu veroordeeld door mijn aardscheu regtèr , en het kan niet anders, — maar ik ben niet veroordeeld voor de eeuwigheid.» Sprak hij over bet re^uest, dot>r hem opgezonden »an den Koning, om 's Vorsten genade te verwerven tot behoud van ziju leven op aarde, dan was z ju bestendig gezegde: «Ik heb mijn leven in Gods hand gegeven, zoo Hij doet zal mij welgevallig zijn.' Als uien hem sprak over de flaanwe hoop , die hem nog mogt bezielen op het behoud van zijn tijdelijk leven, was zijn altijd wederkeerend antwoord: - Voor mij heeft dat leven geeue waarde meer; sterven zal mij beter zijn dan teven, want de rust van mijn geweten is weg, als ik bedenk, hoe ik haar, die mij met liefde steeds bejegende, en mij in krankte verzorgde, heb mishandeld en ter djod gebragt; als ik bedenk, hoe ik kinderen, die ik n, et meer had kunnen beminnen, al waren zij de mijnen geweest, heb vermoord, dan vraag ik mij zelven: «Hoe beu ik daartoe genomen ? • De Koning kan mij mijn leven bier niet laten behouden; ik ben regtvaardig \e. oordeelt!; i&- moet sterven.» Zoo bmgt hij na zijne verpordeeliiig zijne dagen door, en zijne bewakers hadden niet eenmaal over hem iets te klagen. Hij was stil en onderworpen , zachtmoedig en behulpzaam. Met getrouwheid en deemoed volbragt hij de pligten zijner kerk, terwijl Ue hem toegevoegde geestelijke, de eerw. heer J. Brinkman, li. K. priester en pastoor in de kerk van het Maagdenhuis, naar mate ZEw. hein sieetts meer leerde kennen, getuigde overtuigd te zijn, dat hij onverholen de geschiedenis van ziju leven en het gebeurde van deu noodlottigen naclit hem had medegedeeld, en niet twijfelde aan de opregtheid van zijn berouw en van zijne droefheid, niet omdat hij zjjn ieveu moest verliezen , maar omdat hij zich zoo zeer vergrepen had tegen incuschelijke en goddelijke wetten. Veel hield hij zien bezig met liet lezeu van het Lees- en gebedenboek van J. M. De heer proc.-gen. J. C. ran der Kemp, vergezeld van den heer adv.-geu. J. A. Jolles, kwamen tot hein, eu nadat du eerste bij hein zijnen last had volbragt, spraken beide heeren hem kort eu indrukwekkend toe. Kamper was, al« altijd, zonder tranen, maar niettemin diep getroffen; hij kon aanvankelijk geeu woord spreken, totdat hij op de vraag: of hij die afwijzing van zijn request verwacht had, en of hij gevoel had van zijnen toestand, antwoordde: «lk heb mij wel in Gods handen overgegeven, maar he > mij nooit anders voorgesteld, dan dat ik zou sterven. De Koning kan mij niet laten leven, want ik heb het niet verdiend, mijne misdaad is zoo groot! Alleen wilde ik u vragen: Moet die straf aan mij zoo spoedig reeds voltrokken worden?. Op het bevestigend antwoord daaromtrent zeide hij: «dan dank ik u, mijne heeren!» en, na verzocht te hebben hen beiden de hand te mogen drukken, keerde hij kalm, maur innig bewogen. naar zijne cel terug. Op zijne plaats, waar hij gewoon was, er. in het gezelschap, dat hem eigen was, teruggekeerd zijnde, vloeiden zijne tranen, zonder misbaar, in stilte; en toen hij aan zijne geschokte ziel lucht gegeven had, verzocht hij, dat Prickwinkel en diens knecht, aan wie hij reeds vroeger had geschreven, bij hem mogten komen, opdat hij van hen vergeving zou kunnen vragen, en zette zich toen neder om nog eenige blieven te schrijven, die allen van het gevoel zijner schuld, van zijne dankbaarheid, van zijne zielskalmte en van zijnen bedaarden moed om den dood tegeu te treden, getuigen. Van nu aan weigerde hij rust en begeerde hij geene spijs meer. Des avonds nam hij afscheid van Prickwinkel en diens knecht. Zijn geestelijke kwam des daags een en andermaal nog bij hem en diende hem. in het stille nachtelijk unr, half een, de troostmiddelen deistervenden, overeenkomstig het gebruik zijner kerk , toe. Kamper was vol gevoel en geheiligde aandacht. De heer Brinkman verliet hem, met de belofte, dat ZEw. des morgens ten 7 ure tot hem zou wederkeeren, om hem, met afwisseling van den Eerw. heer Steins Bisschop, R.-IC. priester en pastoor in de kerk op hetBagijnhof, bij te blijven tot het oogenblik van zijn verscheiden. Kamper bleef in het bijzijn van den directeur der gevangenis, welke met hem dien nacht, naar de behoefte zijner ziel en overeenkomstig den toestand van het oogenblik, doorbragt. Zijn stil gevoel, zijne onderworpenheid en zijne kalmte verlieten hem niet. Hoe ook aangemaand om eenige rust te nemen , weigerde hij dit, eu verdiepte zich met geheiligde aandacht in gebeden, terwijl hij nu eu dan verzocht, hem een gebed uit een Dnitsch gebedenboek voor te lezen. Om 6 ure bepaalde men hem bij de nog overige zes uren, die hij had te leven en bij het einde van zijn levensdag en den toestand, waarin hij sterven zou. Kamper schreide stil en getuigde van zijne be; eidvaardigheid om te sterven en van zijne vurige bede, dat het geloof in Christus, wat hem nu die bereidvaardigheid tot den dood en zijnen moed bij het gevoel zijner zonden had gegeven, mogt l.ijblijven in zijne laatste oogeublikken. Ten 7 ure verscheen de Ew. heer Steins Bisschop, die hem naar zijne cel volgde, waar hij zich verder met hem zou bezig houden naar de behoefien van deu stervenden berouwvollen zondaar, en werd daarin ten 8 ure vervangen door den Ew. heer Brinkman, die zich tot 10 ure met hem bezig hield. I5eide heeren gaven met vreugde getuigenis van het voortdurend geloof (les berouwvollen zondaars en van de kalmte, waarmede hij in deze voor hein vreesselijke uren werkzaam bleef eni bij bet naderen van het voor ham beslissend oogenblik den doodstrijd te voleinden met het geloof aan Gods genade-, die ook he>n niet zou verstouten. Hoe hij in deze voor hem gewigtige oogenblikken zijne aandacht ook op anderen en, door de stemming van zijn gemoed, ook op het werk der lietde vestigde, getuigt eene in dezen morgen herhaald gedane vraag, dat zijn eigen goed onder zijne gevangen-bewakers verdeeld en dat eenig geld, wat hij nog bezat, in de eerste armenbus de beste mogt gedaan worden. Omstreeks half 12 vergaderde in eene der kamers van de cellulaire gevangenis de proe.-gen. met. eene commissie uit het Hof, bijgestaan door den giiffier, om van Kamper te vernemen, of hij nog iets aangaande zijne zaak had mede te deelen. De schuldig ongelukkige volhardde in het eenmaal uitgesprokene, dat hij de waarheid had beleden en alzoo niets meer had te zeggen. Alleen herhaalde hij nog de vraag omtrent tle vermaking zijner kleederen. Koerend en treffend sprak de heer Wiardi Beekman, raadsheer bij het Prov. Geregtshof, den ongelukkige aan en wees hem op de troostgronden van de Christelijke godsdienst. Kamper ging nu naar het eind der cellulaire gevangenis, waar zijn brave priester hem in eene cel opwachtte, en eindelijk de scherpregter ook verscheen, om ziju treurigen pligt aan hem te volbrengen. Kamper bleef biddende, getuigde van zijne schuld, sprak van zijn regtvaardig vonnis, beval zijne aiel aau God eu bleef met bewustheid, met geloof en met bedaarde zielsstemming zijn laatste oogenblik verbeiden. Dat oogenblik kwam spoedig en Kamper was niet meer op narde. Zoo waren de laatste dagen en oogenblikken van den man, die tot zulk eene vreesselijke misdaad was vervallen. Wie meent het oordeel over hem te kunnen uitbrengen, doe zulks; maar hij doe het in liefde. (A. 6'.) — Naar men verneemt, zal de zaak van Jhr. M. Salvador en S. FongerS op 14 Dee. e. k op nieuw behandeld worden voor de Arrondiss.-Regtbank te Haar.em. — Voor het Prov. Geregtshof in Noordbrabant stond den 23 dezer te regt de persoon van G. Tielen, oud 32 jaren, wonende te Uden, beschuldigd van manslag op den persoon van F Saaris. De besch. had op 17 Junij dezes jaars in eene herberg twist met den verslagen®; de la.it.ste had de herberg verlaten, om dadelijkheden te ontgaan, doch Tielen volgde hem; t en de verslagene hem gewaarwerd, trok hij, d>>ch bevende van schrik, zijn mes, en meende met den uitroep: «kom maar als gij durft,» den aanrander van het lijf te houden, doch deze schoot op hem toe, ontnam hem het mes en bragt hem daarmede onderscheidene steken toe, waaronder een, die het hart trof, doodelijk was. De bescli. heeft zijne misdaad bekend , doch geeft voor, daartoe door dronkenschap te zijn gebragt. De proc.-gen. heeft tegen hem deu eisch tot vijftien jaren tuchthuis-straf gedaan. Reeds vroeger was hij wegens verwonding tot vier maanden gevangenis-straf veroordeeld. De verdediging zijner zaak was aan tien advokaat Mr. Cli. Schmidt opgedragen. De uitspraak is bepaald op 30 Nov. — Nopens deu moord ran deu jagt-opziener Spauiks, te Tilburg, wordt den 16 dezer uit 's Hertogenbosch nog het volgende gemeld: «Eergisteren ochtend kwam alhier de tijding aan, dat zekere Spaniks, particulier jagt-opziener van den Graaf van Hogendorp, te Tilburg , op ongeveer een uur afstands van die plaats, dooreen geweerschot doodelijk getroffen in het veid was gevonden. Onmiddellijk begaven zich de heeren Als. Twiss, officier van justitie, van Beusekom, regtercommissaris. en Verhellouw, regter-piaTitsvervanger, geilesigneerd ter vervanging van den griffier, uaar de plaats des onheils. Zeer spoedig zond de beer officier reeds berigt naar herwaarts, dat de vermoedelijke dader was zekere S., bezoldigd opziener der jagt te Tilburg, met verzoek van aanhouding, indien de verdachte, gelijk vermoed werd. denwego\er 's Hertogenbosch had genomen. Inmiddels meldde deze tegen het vallen van deu avond zich zelven aan hij deu koinmandant der Koninklijke maréchaussee, als schuldig aan den doodslag, op Spauiks gepleegd. Door den heer Mr. van der Does de Willeboi-, als fungerend regter-commissaris, ondervraagd, beleed hij volkomenden verslagens te hebben neergeschoten. Hij zeide, naar men verneemt, door het hooger bestuur te zijn genoodzaakt om zijn ontslag te nemen , ten gevolge van een vergrijp, dat door Spauiks was verraden. Maandag tegeu het vallen van den avond had hij dezen in het veld op eene eenzame plaats aangetroffen en zieh hij hem beklaagd over ziju ongeluk, waarvan hij Spauiks tle oorzaak weet. Ten laatste was hij over eene door dezen gebezigde uitdrukking zoo in drift ontstoken, dat hij zonder verdere woordenwisseling op een afstand van 4 a 5 schreden zijn geweer op den verslagens loste. Zijne eerste daad was zich op de vlugt te begeven, maar, weldra door inwendige wroeging gefolterd, was hij begonnen rond te zw-ervett door de bosschen en had ten slotte besloten zich zelven in handen der justitie te stellen. De verslagene wordt als een oppassend huisvader geroemd. Hij laat vrouw en kinderen na.» De Boekhandelaar FREDERIK MOLLER, te Amsterdam j heeft uitgegeven: Xe Brussel is dezer dagen in het licht verschenen een werk, dat de aandacht zeer verdient; het voert ten titel: De la propriété littéraire et artistique en Belgique et en France. ADVERTENTIEN. CATALOGUS VO REGT&GKLEESDB WERK ES. Yel 1—4, loopende van Aa tot Corpus. Door hem is mede uitgegeven: CiTAL. DISSEUTAT. JCRIDIC. 4000 n». groot, ƒ o,75. Een Supplement op dezen Catsi.. ook 4000 N°. groot, ver schijnt binnen weinig tijd. (94) ffiedrnht en uitgegeven bij , te '« Giavenhase.
7,821
MMKIT03:000157620_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,858
Montrado
Rees, Willem Adriaan van
Dutch
Spoken
7,642
14,196
MONTRADO. GESCHIED- EN KRIJGSKUNDIGE BIJDRAGE BETREFFENDE DE ONDERWERPING DER CHINEZEN OP DORNEO. NAAR IIET DAGBOEK VAN EEN INDISCH OFFICIER OVER 1854—1856; DOOR to. m. tmn !ke0y GEPENS. KAPITEIN VAN HET NEDERL. OOST-IND. LEGER. MET EENE VOOKREDE VAN P. J. VETH, HOOGLEEEAAR TE AMSTERDAM. Met eene Kaart. Te 's ] LEKTf )GENBOSeri, bij GEBR. MULLER. 1858. Gedrukt bij lutkie & cranenbukg, te 's ILerlogenlosch. VOORREDE. -=ê©>- De verdienstelijke schrijver van dit werk stelde er prijs op, dat het, als zijn eersteling, door een woord van mij bij liet publiek zou worden ingeleid. De reden daarvan is vooral de naauwe betrekking, die er tusschen dit geschrift en mijn arbeid over Borneo's Westkust bestaat. Niemand voorzeker kan de uitgave van dit boek met meer belangstelling beschouwen dan ik, en ofschoon het mij nog meer welkom zou geweest zijn, indien het de geschiedenis van Borneo's Westkust daar had opgevat, waar ik mij genoodzaakt zag die af te breken, namelijk met het jaar 1846, en zich niet enkel tot het voorgevallene in de Chmesche distrikten bepaald, maar ook van de gewigtigste voorvallen in andere deelen van Borneo's Westkust, vooral de nieuwe organisatie der landen langs de Kapoeas, gewaagd had, toch mag ik het met vreugde als eene belangrijke bijdrage tot de kennis onzer bezittingen op Borneo en als eene gedeeltelijke aanvulling van mijn werk begroeten. Ware ik hier geroepen om eene kritiek van dit werk te leveren, ik zou op eenige zwakke punten in stijl en taal moeten wijzen, die eene nog weinig geoefende hand verraden, maar ik zou er hooger lof tegen moeten over stellen wat den aanleg en den vorm van het geheel betreft en de uitnemende wijze waarop de schrijver door zedeschetsen en natuurschilderingen het uit den aard der zaak eenigzins dor verhaal der krijgsgebeurtenissen heeft weten af te wisselen en te verlevendigen. Bij alles wat hier over de levenswijze en de mijninrigtingen der Chinezen op Borneo's Westkust gezegd is, zal bij vergelijking met mijnen eenige jaren vroegeren arbeid, vaak doorschemeren, hoezeer door de gebeurtenissen der laatste jaren onze kennis van Borneo in uitgebreidheid zoowel als in vastheid is toegenomen. Vooral uit het vierde en volgende hoofdstukken zal menige belangrijke bijzonderheid kunnen geput worden , om de mededeelingen in het derde boek van mijn werk deels aan te vullen, deels te verbeteren. Als verhaal der krijgsgebeurtenissen ligt het werk van den Heer Van Rees buiten mijne beoordeeling. Ik kan alleen zeggen, dat zij zijn voorgesteld met eene duidelijkheid, die ze ook voor den oningewijde verstaanbaar maakt en met eene levendigheid die ze doorgaans met genoegen doet lezen, en dat het verhaal eene warme, maar ongetwijfeld niet meer dan regtmatige hulde bewijst aan de doorgaans te zeer in het duister schuilende verdiensten en opofferingen van dat Nederlandsch-Indische leger, waaraan het Vaderland eene zoo dure verpligting heeft, — eene verpligting die zoo zelden geheel naar eisch wordt geivaardeerd. P. J. VETH. VOORBERIGT. De belangrijkheid van het grootste eiland der aarde heeft m de laatste jaren meermalen de aandacht der beschaafde wereld opgewekt. Ongetwijfeld zal de algemeene belangstelling m dat eiland toenemen naarmate de ontwikkeling van nog half wilde volkeren door gedurige aanraking met ondernemende leden van westelijke maatschappijen bevorderd wordt. Aan Borneo ts, na verloop van tijd, eene groote rol toegedacht, en de breede stroomen, die onlangs door Nederlandsche stoomschepen tot meer dan honderd geographüche mijlen de binnenlanden opgevaren zijn, de binnenlandsche meren, waaruit zij ontspringen, zullen eenmaal om strijd bezocht worden door vaartuigen onder alle wimpels, die door hun verkeer de zegeningen der beschaving aan de bewoners zullen brengen. Het schoone, volledige werk van den heer P. J. Vetu behandelt onder anderen de geschiedenis van Borneo's Westkust tot aan 1846. De bladen, die ik thans aanbied, moeten geenszins als een vervolg daarop beschouwd worden, daar de gebeurtenissen, die sedert dat jaar plaats grepen, slechts beknopt door mij zijn aangestipt, om hoofdzakelijk de onderwerping der Chinezen, in het jaar 1854 te behandelen. De daarop ingevoerde organisatie van de veroverde landen, die, door eene krachtige militaire bezetting ondersteund, onze vestiging aldaar op hechte grondslagen voor de toekomst waarborgt, acht ik een te verblijdend teeken des tijds, een te zeker bewijs van vooruitgang, om het niet als tene der merkwaardigste bladzijden der Indische geschiedenis mede te deelen, toen de gelegenheid zich daartoe aanbood. Ik heb die gretig te baat genomen om een eenvoudig verhaal van het gebeurde te geven, den veelomvattenden werkkring derOfficieren van het Indisch leger in zijn verdiend licht te plaatsen , en uit te rusten van de werkeloosheid , waartoe ik zoo vroegtijdig veroordeeld ben■ Ontvangt, hooggeachte Kameraden! dit boekdeel als eene hulde voor de diensten door U aan het Vaderland bewezen, schenkt mij uwe toegevendheid voor het onvolmaakte van mijnen arbeid en verneemt bij dezen, dat mij geen grootere belooning zal kunnen ten deel vallen, dan nieuwe bronnen en bescheiden te mogen erlangen om uwe roemrijke verrigtingen aan de vergetelheid te ontrukken. Arnhem. W. A. VAN REES. INHOUD. Inleiding. Nederzetting der eerste Chinesche kolonisten. — Opstand tegen de Maleische vorsten. — Kort overzigt van de voornaamste krijgsverrigtingen der Nederlanders op de Westkust tot aan Mei 1854 \ Eerste Hoofdstuk. Pontianak. - Singkawang. — Huishouding der officieren. — Marsch naar- en beschrijving van Koelor. — Aankomst te Montrado 44 Tweede Hoofdstuk. Emplacement der troepen op de Westkust. — Maleische, Dajaksche en Chinesche koelies. — Chinesche kongsies. — Beschrijving der kongsie-huizen te Montrado. — Beoordeeling der operatiën 30 Derde Hoofdstuk. De stad Montrado. — Hare bewoners. — Huwelijken. — Kleeding. — Karakter. — Zeden en ge- woonten /r» Vierde Hoofdstuk. Vervolg. — Godsdienst. — Theater. — Gastmalen. — Feesten. — Dobbelspelen. — Eed. Begrafenis. — Wapens ^ Vijfoe Hoofdstuk. Inrigting en beheer der groote kongsien. - W etten en straffen. — Mijn-ontginningen .... 76 Zesde Hoofdstuk. Beschouwingen over den toestand der Chinesche en Dajaksche bevolking onder ons voorloopig bestuur. — Verontrustende berigten van Larah. — \ erkenning van den majoor de Brabant. — Maatregelen van voorzorg. — Nachtelijke bestorming der kongsiehuizen te Montrado gg Zevende Hoofdstuk. Verkenningstogt van den kapitein \erspijck. — Bestorming van Pan-djau-a. \ ijandelijke maatregelen tot insluiting der valei van Montrado. Gewapende fouragering van den kapitein Koch. — Schermutselingen om en bij Montrado. Tweede fouragering onder den kapitein Cobet. Aankomst te Montrado van den luit.-kolonel Andresen. Verwoesting van Montrado door brand 105 Achtste Hoofdstuk. Bestorming van twee bentings dooi luitenant Gallas. — Inspanning der Kioe-liong-kongsie om den opstand uit te breiden. — Bezetting van nieuw opgeworpen versterkingen nabij Montrado. Kapitein van Oijen geleider van een konvooi. — Togt van den majoor de Brabant naar Pak-Méon-Thew. — Overrompeling van 's vijands hoofdkwartier. — Dood van luitenant Chambry. — Cholera 127 Negende Hoofdstuk. Beschouwingen over de jongste gebeurtenissen. — Uitstel van een togt in de binnenlanden. — Valsche geruchten. — Werkzaamheden aan de kongsiehuizen van Montrado. — Terugkeer der bevolking. — Gezantschap van Loemar. — Togt naar Larah . . - 142 Tiende Hoofdstuk. Eerste uitvoering der voorwaarden tot onderwerping. — Dajaksche koppendans. Bezetting van Soengi-Raya en Soengi-üoerie. — Wegarbeid. — Schavottering van rebellen. — Afkondiging van het regerings-reglement. — Feesten. — Yergeefsche poging tot bemagtiging van hoofden. — \ erpachtingen. Aftreding van den kapitein van Houten en benoeming van den kapitein Verspijck tot wd assistent-resident van Montrado Elfde Hoofdstuk. Krijgsverrigtingen in 1853. — Bezetting van Sepang. — Het overvallen van den gouvernementscommissaris. — Insluiting van Sepang door de Chinezen. _ Ontzet, gevechten , verwoesting en terugtogt van Sepang. — Aanval in de maand Mei op Seminis. — Gevechten om en bij Seminis in Junij. Strijd bij Sekadouw 4 ^ Twaalfde Hoofdstuk. Maatregelen van orde en politie. Teekenen van onrust onder de bevolking. Eerste sporen van het drie-vingeren-verbond (Sam-tjam-foei).— Moord van een spion. — Laauwheid der hoofden. Ijverige en gestrenge handelingen van het bestuur. — Nadere berigten aangaande het geheime genootschap. 214 Dertiende Hoofdstuk. Rustelooze pogingen tot ontdekking van het drie-vingeren-verbond. — Arrestatie van een lid der Sam-tjam-foei door den kapitein Verspijck. — Moord van den lauthay Wong-kim-fa op den passar. Oproerige proclamatie der hoofden van het geheimzinnige verbond Veertiende Hoofdstuk. Nachtelijke togt van den kapitein V erspijck in het woud Sjep-eng-fong-kiem-sin. — Het overvallen der schuilplaats van de Sam-tjam-foei hoofden. — Belangrijke gevolgen en arrestatiën. — Staat van den weg-arbeid. — Inspectie-togten door de verschillende distrikten 253 Vijftiende Hoofdstuk. Verpachtingen. — Gezondheidsmaatregelen. — Vaccine. — Kottok en potiok. — Algemeene toestand der afdeeling Montrado op het einde van 1855. — Emplacement der troepen. — Vertrek van den luit.-kolonel Andresen en optreding van den luit.-kolonel Kroesen als wd resident. Zamenstelling van den landraad.—Gisting onder de mijnwerkers te Loemar. — Plaatselijk onderzoek naar het verloop der inwoners door den wd assistent-resident. 276 Zestiende Hoofdstuk. Verraderlijke overvalling van de bezetting te Loemar. — Roemrijke verdediging en dood van den luitenant Mekern. — Togt naar Loemar van den majoor Maubach. — Arrestatie en executie der hoofden van den opstand. — Einde der onlusten ERRATA. O)) bladz. 38 regel 9 staat: 40 Ned. El, lees: 60 Ned. El. „ „ 43 „ Vierde Hoofdstuk, » Derde Hoofdstuk. „ „ 57 n Vijfde u » Vierde „ „ „ 99 » 25 * 18 op 19 n 17 op 18. „ „ 100 „ 14 „ 19 » 18 op 19. „ „ 106 ,i 30 » regtervleugel, » linkervleugel. „ , 219 n 11 » Phaff, n Pfeiffer. „ „ 239 ii 20 ii vvd ass.-resident, „ resideut. „ „ 271 » 30 « Soengie-Doerie, « Soevgie-Raija. „ „ 272 ii 1 » id- " id- , „ 286 ,i 28 n Zura crejiitans, n -Hwra crepilans. „ „ 289 „ 31 „ 2» luitenant, „ le luiteuant. „ „ 295 „ 21 ,i met tien, n met vijfentwintig. „ „ 306 „ 20 „ Tsie-hin, „ Thin-hin. „ „ 319 „ 32 „ id. » i^. Snleiïmtg, NEDERZETTING DER EERSTE CHINESCHE KOLONISTEN. — OPSTAND TEGEN DE MALEISCHE VORSTEN. — KORT OVERZIGT VAN DE VOORNAAMSTE KRIJGSVERHIGTINGKN DER NEDERLANDERS OP DE WESTKUST TOT AAN MEI 1854. Ongeveer eene eeuw geleden, toen sulthan OemarAlamoedin den scepter over Borneo's westkust zwaaide, kwam een schip van vreemden vorm de reede van Sambas opzeilen en liet, nabij den moerassigen oever, het anker van zijn hoogen voorsteven vallen. Kort daarop zag men eenigen der opvarenden met bleeke, vermagerde gezigten , die van gebrek en uitgestane vermoeijenissen op de reize getuigden, ontschepenen zich naar den dhalam van den vorst begeven. Daar, in het stof gebogen, gaven zij demoedig hunnen wensch te kennen , om van de onafzienbare landen , die den vorst toebehoorden, het smalste strookje' te mogeii aangewezen zien om hunne hutten op te bouwen, en door noeste vlijt zijne waardige onderdanen te worden. De magtige sulthan wees hun , in zijne goedertierenheid , het landschap Larah tot woonplaats aan•, en deze eerste kolonisten, door het gerucht van daar aanwezige goudlagen uit de provinciën Kanton en llokian van het veraf gelegen Hemelsche Rijk, herwaarts gelokt, konden onmiddelijk , niet al den ij vei van eene nooit bedwongen zucht naar rijkdom, de handen aan het werk slaan, en naar hartelust in den maagdelijken bodem wroeten. Rijk beloond voor het stoute waagstuk, om zonder waarborg hun vaderland te verlaten, scheen het als had de faam zich belast, den goeden uitslag hunner onderneming aan de achtergeblevene broeders mede te deelen •, want niet lang daarna volgden nieuwe afdeelingen uit China , die even nederig toestemming tot verblijf vroegen; en , na weinige jaren, mogt sulthan Oemar-Alamoedin zich verheugen in de vermeerdering van een duizendtal Chinesche onderdanen, llij had daar wel reden toe, want nooit werd door zijne eigene landslieden de schatting zoo regelmatig opgebragt; nooit waren zijne inkomsten zoo overvloedig geweest: de zorgen der regering namen niet toe met deze arbeidzame lieden , die steeds 111 vrede leefden, elkander gehoorzaamden en bij Dajaksche dochters kinderen verwekten , welke even gehoorzame dienaren beloofden te worden. En toch was het gunstige oordeel over deze vreemdelingen al te voorbarig geweest. l)it bleek tien jaren later, toen de trouweloozen hun masker van onderdanigheid afwierpen en den weldoener toonden, welke adders hij in zijn boezem opgenomen en gekoesterd had. liet groote feest der Chinezen, T a d j a a u w genaamd, zoude met allen luister gevierd worden ; van heinde en verre kwamen de onnoozele Dajaks uit hunne bosschen om getuigen te zijn van zooveel nieuws en schoons. Vol verbazing staarden zij naar de vreemde spelen, gastmalen, tooueelvertooningen en godsdienstoefeningen ; hun natuurlijk wantrouwen verdween allengskens bij het zien van loutere vrolijkheid en dartelheid , en ging spoedig in gemeenzaamheid over. Lieten de Chinezen hen deelnemen aan den disch , ontsluijerden zij hun de geheimen van den tempel , ook de Dajaks en Maleijers vermeenden in voorkomendheid niet achter te moeten blijven. liet verbod om geen Chinees in de benling toe te laten, scheen voor dezen dag van verbroedering niet te gelden ; de banden van tucht mogten heden wel eens los gelaten worden; de wachten mengden zich in het vrolijke gewoel. Eensklaps klonk uit den tempel een schelle slag op het metalen heilige bord , en plotseling veranderde het feest in een bloedbad ; verraderlijk stooten de Chinezen hunne gasten ter neêr met wie zij aanzitten en vriendschap drinken; verraderlijk worden vrouwen en kinderen geslagt, die te vergeefs vlugten willen of 0111 genade smeeken — en in weinige oogenblikken zijn de laatste inboorlingen afgemaakt, die zich nog wanhopig in de benting verdedigen. Van dezen noodlottigen dag af, die den volkplanters de onafhankelijkheid bezorgde , bleven de Chinezen meester van de landen, die zij bezetteden. De menig- vu ld i ge oorlogen der Maleische vorsten hebben geen ander gevolg gehad dan eene schijnbare onderwerping en de betaling van hoofdgelden, die nog gedurig betwist werd. Door aanhoudende aanvoeren uil China was, in het jaar 1774, het aantal Chinezen reeds tot verscheidene duizenden aangegroeid. De 2-4 kleine republieken of kongsies, waarin zij toenmaals verdeeld waren , geraakten onderling in hevige twisten over het bezit van mijngronden; bloedige burgeroorlogen braken uit, en eenige kongsies , die het onderspit dolven , werden verjaagd en genoodzaakt zich in de naburige distrikten van Mandhor en Pontianak te vestigen. Hoe talrijker en overmoediger de volkplanters werden, des te zwakker bleek de magt der Maleische vorsten te zijn om hunne magt te handhaven. Daar waar de Chinezen met de oorspronkelijke bewoners in aanraking kwamen , werd aan dezen de wet voorgeschreven en zij als lastdieren gebruikt; de schattingen werden al minder en minder voldaan en vervielen eindelijk geheel. De sulthan Aboe-Bakar-Tadjoedin, die , in het jaar 1818 regeerde, kon dien toestand niet langer verdragen. Op middelen peinzende om dien te verbeteren, sloeg hij zijne oogen op Java, herinnerde zich de oude verbindtenissen met het Nederlandsche gouvernement, en besloot dadr ondersteuning te vragen. Aan zijn verbond van vriendschap en bescherming getrouw , voldeed het toenmalig bestuur onmiddelijk aan het eerste beroep daarop. De heer Boekholz werd als kommissaris naar Borneo gezonden om , langs diplomatischen weg, te trachten de gestoorde orde te handhaven en , door den zedelijken invloed van ver- nieuwde contracten, het gezag der inlandsche vorsten tegen binnen- en buitenlandsche vijanden te versterken. Ten einde met meer klem te handelen , ontving de majoor der infanterie Muntinghe te gelijkertijd last, zicli met 600 man Europeanen en Amboinezen naar Borneo's kusten in te schepen, waar, sedert de Engelsche tusschenregering, de Nederlandsche vlag nog niet gewapperd had. Na voorspoedige onderhandelingen werden op verscheidene posten bezettingen gelegd. Maar reeds in het volgende jaar ontstonden de eerste botsingen met de Chinezen. Geene onmiddelijke, krachtige inmenging in het bestuur ontdekkende' vreesden zij zulke rustige bondgenooten niet; hunne onbeschaamdheid nam toe met de lankmoedigheid van den Maleischen vorst. Een Nederlandsch officier, kommandant van de zwakke bezetting van Mampawa werd op den passar openlijk aangerand , veldwerken werden tot onder het bereik van ons geschut aangelegd, en eindelijk het kampement bestormd, doch de aanval werd gelukkig afgeslagen. Met groote juistheid zagen de Chinezen nu in ons lastige mededingers naar liet onbepaald gezag over de goudlanden , en namen het besluit de Hollanders tot den laatsten man te verdelgen. Een thail goud als premie op het hoofd van een blanke, een nog veel aanzienlijker som op dat van den civielen gezaghebber vastgesteld, vuurde den moordlust aan. — Dien ten gevolge was eene concentratie te Pontianak noodzakelijk geworden en vereenigden zich aldaar de bezettingen van Tajan, Landak en Mampawa. Zelfs den Cliinezen van de Sam-ti-Kiouw-kongsie , die onze zijde gekozen hadden , konden wij geene hulp meer verleenen. Gelukkig maakte , in 1822, de komst eener expeditionaire magt een einde aan dezen vernederenden toestand onzer troepen. De luit.-kolonel H. J. J. L. de Stuers rukte met IS officieren , 400 manschappen, 4 handmortieren en 2 éénponders, in Augustus het land in, rigtte zich over Salion , Soemji Pinjoe naar Mampawa en Montrado. Verre van wederstand te bieden , gaven de listige Chinezen slechts blijken van onderdanigheid, en veranderden den voorgenomen veldtogt in een waren zegelogt der onzen •, met wille vlaggen en rnuzijk haalden zij de troepen in en gebruikten hun buskruid tot vreugdeschoten. Na Larah en Mandhor met een bezoek vereerd, en in Tajan en Mampawa eene voldoende bezetting achtergelaten te hebben , kwam de kolonne binnen ééne maand te Pontianak terug, zonder een patroon verschoten te hebben. Alhoewel deze verrassende uitslag de eer onzer wapenen volkomen herstelde, leerde de toekomst ons maar al te spoedig de waarde |'van die onderwerping kennen. Bij het ontwikkelen van eenige rnagt van onze zijde, was het den Chinezen gemakkelijk gevallen hunne bedoelingen met doortrapte geveinsdheid te verbergen •, maar naauwelijks was hun de rug toegekeeid, of zij wierpen te Loevnar en Larah verscheidene versterkingen op, die in het jaar 1823 wel grootendeels , door eene mobiele kolonne, vermeesterd werden en nieuwe beloften van onderwerping uitlokten , doch geen volkomen gezagsherstel ten gevolge hadden. Nu verzamelde de luit.-kolonel de Stueis, in htL volgende jaar, uit nieuw aangevoerde manschappen en matrozen, eene kolonne van ongeveer 400 man en marcheerde daarmede van Sumbas over SiiKjkawantj naar Montrado. Hij werd nogmaals door deputaliën vriendschappelijk begroet met muzijk en vaandels, maar beantwoordde dat vertoon met eene schatting te eischen van 400 thails goud, waarvan er hem 71 dadelijk betaald werden ; hij slechtte de versterkte kongsie-huizen , deed al de wapenen aan het hoofdkwartier uitleveren en keerde met vele 12, 6 en 3 ponders, benevens eene menigte lilla's en pieken en grooten voorraad buskruid terug. Een tijdperk van rust trad daarop in en deed eenigermate de vrees voor nieuwe woelingen verdwijnen, toen, nog geene twaalf maanden later, in 1824, de Chinezen andermaal, en nu hardnekkiger, pogingen tot onafhankelijkheid in het werk stelden. Zij belegerden onze redoute te Sinykawany , stopten de rivier op , omringden de versterkingen met veldwerken en sloegen alle uitvallen af; na acht dagen strijdens waren de krachten der bezetting uitgeputversterking kwam niet opdagen en aanhoudende regen teisterde de weinige strijdvaardige soldaten verschrikkelijk. De bijna onmogelijke terugtogt werd evenwel door den kommandant bij nacht beproefd, en na de ongeloofelijkste inspanningen mogt het dezen gelukken Samba* te bereiken. Ongelukkig brak in het volgende jaar de oorlog op Java uit. Alle beschikbare troepen werden naar de vorstenlanden gezonden • de Chinezen konden ongestoord de vruchten hunner overwinning plukken en geraakten tot de hegemonie van Bomeo.; de ongelukkige Dajaks zuchtten diep onder hunne dwingelandij • wij bleven de kustplaatsen bezetten, maar hielden ons buiten bemocijenis met binneulandsche aangelegenheden. Toen het einde van den vijfjarigen oorlog eenige verademing aan het leger gaf, scheen helaas! Bomeo vergeten. De berigten van later plaats gehad hebbende vernederingen zullen, hopen wij, niet van overdrijving en onjuistheid vrij te pleiten zijn. Indien het zich bevestigd had , dat gouvernements ambtenaren toegaven aan de ongehoordste eischen der Chinezen , tot uitlevering van door hen ontroofde en mishandelde Dajaks , die onder onze vlag een toevlugtsoord hadden gezocht, — dat zij die eischen met bedreiging van oorlogsverklaring ondersteunden, — dat een civiel hoofd het vertrappen der Nederlandsche vlag door eenige in zijn huis gedrongen Chinezen lijdelijk had toegezien; — dan zoude de wel verdiende smaad hun niet ontgaan zijn. Genoeg zij het, dat de Chinezen de contracten niet eerbiedigden , een zelfstandig volk uitmaakten , eene eigene munt sloegen , zich zeiven verrijkten en de Maleische vorsten bijna in armoede dompelden. In het jaar 1880 gaf de toenemende smokkelhandel in opium aanleiding tot afsluiting der Sedouw-rivier door kruisbooten. Een detachement infanterie, ondersteund door een gedeelte der bemanning van Z. M. fregat de Rhijn, deed een vruchtelooze aanval op de benting, en toen deze door verschillende omstandigheden niet hervat kon worden , bedreigden eenige duizende Chinezen de hoofdplaats Sambas met een aanvallenden oorlog. Daardoor was een nieuwe strijd onvermijdelijk geworden. Toen in hetzelfde jaar de luitenant-kolonel der infanterie F. G. Sorg met 400 man Sambas kwam ontzetten , hadden de Chinezen zich van de monding der rivier verzekerd door Pamangkat te versterken; •4000 beradene, voor hunne vrijheid kampende strijders , wachtten, in een zeer voordeelige stelling, den aanval der onzen af. De kans om wederom het hoofd te stooten was derhalve groot. Het beleid van den aanvoerder vergoedde echter het gemis aan strijdkrachten; door zijne talentvolle taktische maatregelen, die eene vooi'deelige medewerking der zeemagt gedoogden, door voorbereidende gevechten en het bezetten van eenige dominerende punten , werd de storm op eene wanhopig verdedigde redoute mogelijk. En al boette de aanvoerder ook zijne stoutheid met het leven, al vloeide het bloed met stroomen , de eenmaal vermeesterde positie bleef, in weerwil van herhaalde pogingen tot herovering, in onze handen. Duizende vijanden vielen, de overigen trokken terug; en ofschoon zij nog niet verslagen waren, had die nederlaag den eersten schok gegeven aan hun onwankelbaar geloof aan onze minderheid. De moed der troepen was, ondanks de verliezen, even groot als de begeerte van den nieuwen bevelhebber, den luit.-kolonel B. F. J. H. Ie Bron de Vexela, om van de overwinning gebruik te maken voordat de vijand zich had kunnen herstellen. De poging om , in een tweede treffen, den veldtogt te eindigen , mislukte echter door onze geringe sterkte. De Chinezen begonnen gebrek aan voedsel en opium te krijgen ; tweedragt heerschte in hunne rangen, en de tijd deinieuwjaarsfeesten naderde; aan beide partijen waren de onderhandelingen dus even aangenaam, en wat de wapenen niet geheel hadden kunnen verrigten. werd door nieuwe contracten voltooid. Tijd winnen was liet wederzijdsche doel geweest. De berigten van geheime krijgstoerustingen deden eindelijk hel besluit der regering rijpen, om, doorliet zenden eener sterke afdeeling troepen, en het in bezit nemen van Montrado, een einde aan den langdui igen opstand te maken. Gedurende de eerste maanden van het jaar 1854 verzamelde de luitenant-kolonel A. J. Andresen, wien het opperbevel der expeditie was opgedragen, zijne troepen te Sambas en Pontianak. De marine-stoomschepen Celebes, Borneo en Onrust, de schoenerbrik Banda, de schoeners Haai en Dor is, twaalf kruisbooten en transportvaartuigen, voerden twee bataillons infanterie, te zamen 1700 man, ter plaatse, alsmede 2 houwitsers, 8 handmortieren, munitie, brand- en lichtkogels , vuurpijlen en handgranaten, en nog 2 houwitsers en vier kanons, 3 , tot bewapening dei posten. Den 13c° Mei ontscheepten te Bentoenai aan de Slakouw-r'ivïer het halve 7d0 en liet geheele 13dc bataillon, terwijl 3 kompagniën van het 7de bataillon Singkawang, van de zuidzijde moesten naderen. De zeemagt werd gestationneerd voor de monding der Singkawang, die versterkt en versperd was. Het doel, om de sterk verdedigde positie van Singkawang van drie zijden te gelijk aan te vallen, en deu vijand een gevoelig verlies te doen lijden, lag in deze maatregelen opgesloten. Het afleggen van den afstand van Bentoenai tot Singkawang, slechts 31/, geogr. mijlen, vereischte gedurende vier dagen de grootste inspanning-, van een weg was geen spraketaaije kleiachtige bodem , dagelijks door het zeewater besproeid , digt bewassen met kreupelhout en struiken , bood bet moeijelijkste pad aan, dat ooit door troepen onder 's vijands oog gemaakt is. Bij vloed tot over de knieën in het water badende, moesten nu eens de vijandelijke tirailleurs teruggedrongen, dan weder, zoo als te Soenyie Malagie, eene versterking stormenderhand genomen worden; kwam de nacht, dan kon men rust en herstelling van krachten gaan zoeken op de takken der dwergachtige boomen; vond men nu en dan eenig hooger terrein, dat geschiktheid tot bivakkeren aanbood, dan stroomde de regen nog sterker uit de wolken en maakte den toestand nog hagchelijker. Evenwel werd, door geduld en volharding, den 17en Singkawany bereikt; de gidsen voerden wel de kolonne achter de versterkingen, maar te veel strandwaarts, waardoor den Chinezen het ontsnappen niet belet konde worden, waarop zij dadelijk de vlugt namen. De teleurstelling van niet slaags te geraken was groot, het oogmerk des aanvoerders slechts gedeeltelijk bereikt. Het verlaten kongsie-huis en fort werden bezet, eene verkenning naar den kant van Montrado gedaan, doch geen vijand bespeurd. Zonder slag of stoot van een krachtig punt meester geworden , moesten evenwel toen reeds -4 officieren en 110 manschappen geëvacueerd worden naar het hospitaal te Pontianak. Eene proclamatie, te Singkawany uitgevaardigd , had aan de, in het gebergtegevlugte inwoners doen weten, dat zij ongedeerd konden terugkeereu; doch kort daarop, den 23en Mei, bragten de Chinezen van drie kongsies per brief het antwoord , dat zij nog eenen slag wilden wagen en, dezen verliezende, liever het land zouden verlaten en geen grasscheutje laten staan, a dan zich te onderwerpen. Zij loofden eene premie uit van 12 thail goud aan dengenen die de passars van Singkawang en Djintang zoude in brand steken. Berigten van uitgezonden patrouilles en spionnen gaven aanleiding tot den marsch van 2 kompagniën infanterie, onder bevel van den majoor de Brabant, naar Lohabang op den binnenweg naar Montrado. Nadat de Chinezen uit de versterkingen aldaar verdreven waren, met achterlating van wapens en munitie, vatteden zij, bij den terugmarsch der kolonne, wederom moed , en vielen haar gedurende een halt aan, doch werden na een korten strijd teruggeslagen. Den 26°" Mei kreeg de kapitein Nauta last om vijf bentings, voor Koelor gelegen , in bezit te nemen; deze naderde met B kompagniën en 2 mortieren de meesterlijk gekozen vijandelijke stelling, waar geduchte kruisvuren den overtogt over eene 10 ellen breede rivier beletteden; — een stoute, stormende aanval in front en op de flank deed den vijand deinzen en eindelijk vluglen, evenwel niet, voordat hij den passar van Koelor aan de vlammen had prijs gegeven, 'sAnderendaags weidende rookende puinhoopen bezet, en den 28en meldde zich reeds eene deputatie aan, zamengesteld uit de twaalf aanzienlijkste ingezetenen van Montrado , die om genade smeekten, onder verzekering, dat de kwaadwilligen gevlugt en zij rustige lieden waren. Dit gezantschap werd teruggezonden met verwijzing naar de vroeger uitgegeven proclamatie, onder aanzegging, dat hun te Montrado de wet voorgeschreven zoude worden, en de geheele bevolking, bij den intogt der troepen knielend om genade moest smeeken. In de daarop volgende dagen kwamen de landbouwers met honderden terug, 0111 zich onder bescherming van het Nederlandsch gouvernement te stellen; ook meldde zich eene deputatie van Boedokh aan om vergiffenis te vragen, en den 2cn Junij rukte de geheele magt van den luitenantkolonel Andresen Montrado binnen , ingehaald door dertig der voornaamste, in het wit gekleede inwoners, terwijl de ingezetenen voor hunne woningen geknield lagen en daar anderhalf uur bleven liggen, totdat de laatste man voorbij was. a EERSTE HOOFDSTUK. PONTIANAK. S1NGKAWANG. — HUISHOUDING DER OFFICIEREN.— MARSCH NAAR- EN BESCHRIJVING VAN KOELOR. AANKOMST TE MONTRADO. - De val van Montrado, den hoofdzetel der Chinezen op Borneo's westkust , was de gelukkige uitslag deiexpeditie , die in de maand Mei 1854 , onder aanvoering van den luitenant-kolonel A. J. Andresen , tegen de oproerige bevolking geageerd had. De groote belangstelling van het Indische leger werd rijkelijk beloond door het verslag der schitterende uitkomsten van een goed overlegd plan , met onvermoeide, goed gedisciplineerde troepen ondernomen, tegen een niagtigen, verraderlijken vijand, langs een schier onbegaanbaar terrein en geteisterd door epidemische ziekten. "Was de vreugde over den roem onzer wapenen groot, de teleurstelling van vele jonge officieren, die nog heimelijk de hoop koesterden, hunne eerste proel' af te leggen op dit nieuwe oorlogsveld , "viel niet te loochenen. De krijgsmagt toch, die voldoende geweest was om het centrum der vijandelijke strijdkrachten in bezit te nemen, zonde ongetwijfeld zonder veel moeite, de hier en daar verstrooide benden tot onder- werping kunnen brengen. Veeleer de terugkomst van een gedeelte der troepen verwachtende, dan eene order tot vertrek van nieuwe officieren naar Borneo, was de verrassing zooveel te grooter, toen ik met nog drie officieren last ontving tot inscheping op Z. M. stoomschip Borneo. In weinige uren was mijne veld-uitrusting gereed, en in die koortsachtige gemoedsstemming, die door bevrediging van een langgekoesterd verlangen tot zelfbeproeving, door het afscheid van betrekkingen en vrienden opgewekt wordt, besteeg ik het vaartuig, dat ons in 83 uren voor Pontianak bragt. De hoogte der zandbank, aan de monding der Pontianak-ri\\er gelegen , veroorloofde ter naa uwer nood den doortogt aan onzen bodem van een diepgang van 5 voeten, maar toen dit beletsel eenmaal achter den rug was, werd in l'/s uur het vijf mijlen hoogerop gelegen Pontianak bereikt. De invallende duisternis belette voor het oogenblik iedere waarneming, zoodat wij ons tot een kort bezoek aan den wal bepaaldeD. Op den vroegen morgen van den volgenden dag verschafte ons evenwel het gezigt van dek op de plaats een aangenaam oogenblik. Langs de rivier, hier 2 a 300 Ncd. ellen breed., waarin wij benevens een paar koopvaardijschepen ten anker lagen, ligt aan een vrij smallen weg eene rij net gewitte houten huizen met groene jalousiën; elk huis, eenige voeten uit den grond gebouwd, heeft door kunstmatige ophooging een klein tuintje of plaatsje, dat aan den achterkant aan het moeras grenst; de grootste woning is het residentie-huis. liet fort, geen model van versterkingskunst , ook aan de rivier gelegen , maar eenigzins van den oever verwijderd , bevat het aanwezige garnizoen. Nabij de bogt der rivier, die zich hier in twee takken verdeelt, bevindt zich het vrij uitgestrekte Chinesche kamp door ruim 2000 Chinezen bevolkt* het omliggende terrein, zoo ver het oog reikt, beslaat uit laag houtgewas, dat op den moerassigen bodem welig opschiet, en heeft door zijne gelijke tint zooveel kalms en rustigs, dat het van eentoonigheid niet vrij te pleiten is. Weinige uren waren dan ook toereikend om de plaats in oogenschouw te nemen, en haar zonder leedwezen te verlaten. Tegen 3 ure na den middag stoomden wij verder, en bereikten tegen den nacht de reede van Singkawang, waar het anker uitgeworpen werd, omdat de rivier van dien naam , met eene breedte van IS Ned. ellen, slechts bevaarbaar is voor binnenschepen van 8 a 10 koijangs inhoud. Het gezigt op de golvende heuvels, welke hier digter bij het strand liggen dan te Pontianak, was vrolijker dan het berigt waarop wij dadelijk onthaald werden, dat de cholera op de plaats woedde en van de kruispraauwen alleen, die de monding der rivier tegen sluikhandel bewaken, reeds dertien slaglofl'ers geëischt had. 's Anderendaags namen wij afscheid van de Borneo en zijn hupsch état-major, en roeiden eene mijl verder de rivier op. Geen spoor was meer zigtbaar van het uit zware boomstammen vervaardigde staketsel, dat de monding gesloten had, en, verdedigd door aardewerken, die weder voorwerken waren van het groote, daarachter gelegen, reduit, den Chinezen een vertrouwen op hunne kracht geschonken had, hetwelk door den marsch van Bentocnai te spoedig in moedeloos- heid was ontaard. Slechts de loods kon ons de plaatsen aanwijzen, waar die thans alle weder opgeruimde beletselen gestaan hadden. Een blik op de oevers der Sinykawany gaf mij een duidelijker denkbeeld van de bezwaren die onze kolonne door te worstelen had , dan iedere vroegere beschrijving. Ineengestrengeld , taai kreupelhout.dat bij elke schrede weggekapt moet worden : zwarte modder, waar de voeten van elk volgend soldaat dieper en dieper inzakken • gaten en slooten waarin de manschappen soms tot aan den hals onderdompelen oin het geschut voort te trekken; stortbuijen die hel vuur uitdooven, waarmede de rijst moet gekookt worden, maar die nu raauw naar binnen geslagen wordt- springvloed; vijand vóór en vijand achter, meestal onzigtbaar, soms achter eene borstwering stand houdende, en eindelijk in het verschiet Smykaivany, versterkt, verdedigd — Singkawany , dat genomen moet worden, wil men niet teruggeworpen worden in die wildernis, welke dan het algemeene graf zoude worden, —waarlijk! die vijf etmalen konde ik mij hier zoo levendig voor den geest stellen, als hadde ik dien heldenlogt medegemaakt. De driekleurige vlag, die van het fort wapperde, bragt mij tot de werkelijkheid terug en kondigde het einde van den slechts door onze gedachten afgewisselden togt aan. Het fort, door de Chinezen aan den regteroever gebouwd , maakte het hoofdpunt van hun verdedigingsstelsel uit en bestond uit een vierkant met 50 Ned. ellen lange zijden; de wallen waren zonder banketten, en het binnen- en builentalud ondersteund door palen en planken ; de ingang had naauwelijks de breedte voor twee man in front: eene even naauvve sortie bevond zich aan de tegenovergestelde zijde; de palissadering en beplanting van het buitentalud met ranjoes van ijzerhout was thans opgeruimd en vervangen door twee bastions met stukken op draaiaffuiten. Het geheel gaf geen hoog denkbeeld van de Chinesche versterkingskunst tegen een Europeschen vijand. Bij het binnentreden viel het gemis aan ruimte, althans voor de tegenwoordige behoefte , al dadelijk in het oog. De geheele binnenruimte was letterlijk volgebouwd , en alle gebouwen waren tot aan de daken opgevuld met menschen, proviand , wapens en munitie. Het in het midden staande hoofdgebouw was vroeger het zoogenaamde kongsiehuis, d. i. woonplaats der voornaamste mijnbezitters en hoofden van den opstand; de andere woningen hadden tot verblijf der mijnwerkers gediend. Bij onze aankomst was een van deze lot hospitaal ingerigt en tamelijk vol zieken •, twee andere , regts en links van het tijdelijk hospitaal, dienden voor magazijnen , en een kleiner gebouw tot buskruidmagazijn. In aanmerking nemende, dat alle gebouwen van hout en bamboes vervaardigd waren , en de atappendakcn hier en daar over de borstwering reikten, gelijk ook, dat hier, als hoofddepót, de munitie voor de geheele magt te Montrado opgelegd was, moest deze gebrekkige inrigting wel in hooge mate de bezorgdheid van den kommandant opwekken. Het kongsie-huis had het aanzien van een mierennest. Ofschoon niet uitgestrekter dan 16 Ned. ellen, diende het tot herberging van 160 menschen. Eene geheele kompagnie lag opeengepakt in de vertrekken der beide vleugels , die naauwelijks plaats voor eene sectie opleverden ; aan den ingang van het middengedeelte moest de wacht de kleine ruimte deelen met de bedienden van 15 aanwezige officieren. Een open vertrek , waarin kisten en koffers opeengestapeld lagen, was voor eet- en receptiezaal bestemd; in k zijkamers legerden zieke officieren , officieren van de bezetting en doortrekkenden zoo als wij. Daar onze bagaadje eerst tegen twee ure aankwam, viel dien dag aan verder reiz-en niet te denken. Wij gebruikten den overigen tijd tot een bezoek naar liet Chinesche kamp, dat voor de helft verlaten was door de vlugt der bewoners, aan welke de moed of het vertrouwen tot terugkeeren nog ontbrak, hetgeen het verlies hunner huizen na zich sleepte. Het kamp of dorp bestond uit eene straat van kleine, armoedige houten huizen, met eene bevolking van mannelijke Chinezen, wier schuw gedrag mij weinig vertrouwen inboezemde; de afwezigheid der vrouwen en kinderen bevestigde dit wantrouwen; het was duidelijk, dat de vrees hen nog te veel beheerschte om de dagelijksche werkzaamheden te kunnen hervatten. Verder viel er van den passar weinig meer te bezien; te nabij het fort gelegen , had men tot de verbranding er van moeten besluiten, en een enkel gebouw, dat was blijven staan , diende tot herberging van onze koelies. Zieken, stervenden en gezonden lagen hier door elkander en dit gezigt was le weinig aanlokkelijk om er lang bij te vertoeven. In het fort teruggekeerd, kortten wij den avond door een partij whist en het souper. Na een voedzaam , stevig ontbijt van half gebakken rijstbrood , saucisse de Boulogne en slechte koffij , namen wij afscheid van onze kameraden en gingen op weg naar Koelor. In plaats van -iO koelies , voor mijn bagaadje alleen benoodigd , kon ik er voor mijn part, met veel moeite, slechts drie krijgen. De reden hiervan lag in het groote gebrek van dit tranportmiddel. De tot de expeditie behoorende koelies hadden, gedurende de zeven weken , die zij te velde geweest waren , zoo veel geleden . dat bijna het halve aantal gestorven of naar Sambas geëvacueerd was, en de overblijvenden geheel uitgeput en onbruikbaar door overmatigen arbeid , gespaard moesten worden. De koelies der Dajaksche en Maleische stammen , die langs het strand wonen , zich door luiheid en zwakken ligchaamsbouw onderscheiden en ook voor het grootste gedeelte te jong waren, konden ter naauwernood de vivres en ammunitie, ten behoeve van de troepen in het binnenland , blijven aanvoeren. Ondanks alle pogingen om hunne dienst zoo ligt mogelijk te maken , werden zij , het werken ongewoon , spoedig ziek en stierven 3 a 4 per dag anderen verliepen om dit lot te ontkomen. Er bleef derhalve voor zulke transporten , die niet onmiddelijk voor de kolonne bestemd waren, niets over dan hetgeen men zelf of door bemiddeling van den militairen kommandant konde aanwerven : de keuze onder de Chinezen van Singkawany, die öf te oud , öf ziekelijk, óf te bang waren om zich in dien hagchelijken tijd naar Montrado te begeven , was zeer gering en goede raad dus duur. Mijne goederen bleven in gezelschap van eene menigte andere zaken in de Augias-kongsie van Sintjkawancj. De noodzakelijkste voorwerpen laadde ik op den rug der drie koelies en mijnen twee bedienden gelastte ik , de veld ma tras te dragen , hetgeen hun , even als ik nieuwelingen in het veld , niet erg scheen te bevallen en aanleiding gaf tot eenig pruttelen , waarop ik echter geen acht sloeg. De weg, die naar Koelor leidt, is een voetpad voor één , hoogstens twee man in front; menigvuldige stroompjes moeraswater, welke dien doorsnijden, worden overal over aangebragte planken gepasseerd; regts en links vindt men moeras; nu en dan, op sommige plaatsen wel 600 passen lang, loopt de weg over planken van l1/, palm breedte, die op schragen rusten en, veelal door verzakking en ongelijk aangebragt gewigt, min of meer schuins liggen; de ongeoefende, of hij die een oogenblik zijne oplettendheid elders vestigt, tuimelt er ligtelijk af en zinkt tot aan de schouders inden modder. — Langzaam vooruitkomende, gedurig opgehouden door de halten der dragers , die vermoeijenis voorwendden of er werkelijk aan leden, en alleen door bedreigingen , met hoeveel tegenzin ook geuit , in beweging konden gehouden worden , bereikten wij , na ruim twee uren marsch, tegen 9 ure het, gelijk later bleek, één uur verwijderde Koe lor. Uitgezonderd het fort, bestond Koelor eigenlijk niet meer. Vroeger een vrij groote passar en kongsie-plaats, tot de hoofdkongsie van Montrado behoorende, was het door de bewoners, op nadering der kolonne onder kapitein Nauta, door den brand vernield, en de wilde natuur , hier wel is waar door hoogeren bodem en weliger plantengroei in schoonheid toenemende, had door de verwoesting en ontvolking een somber aanzien. Eene hartelijke ontvangst door de officieren der bezetting, wischte dien indruk spoedig uil het gemoed, en het ontbijt, gulhartig aangeboden, werd even gaarne door ons aangenomen. Vooraf wierpen wij echter een blik op het fort, dat nagenoeg van gelijken vorm en bouw als te Singkawany was. De omwalling, eenigzins bastionsgewijze ingerigt, bevond zich in tamelijk goeden staat, was van binnen steil opgezet door een planken beschot, van buiten door heipalen opgehouden, bekleed met ijzerhouten raujoes en bekroond mei eeue palissadeering. Op een ouderlingen afstand van vier ellen waren schietgaten voor de lilla's ingesneden , maar van zoo gebrekkigen vorm , dat de vuurmonden niet gerigt konden worden. Van binnen drie voel en van buiten een halven voet breed , kon de monding naauvvelijks tusschen de wanden uitkomen:, van boven had men de openingen geblindeerd en met aarde overdekt. Op de bastions , die het werk flankeerden, stonden thans twee stukken in batterij. De kapitein Oudenampsen had , door gepaste maatregelen, nog veel tot versterking aangebragt, en van Koelor eene veilige haltplaats of tusschenpost op den weg naar Montrado gemaakt. De positie was evenwel door den vijand slecht gekozen , daar de omliggende heuvels het fort beheerschlen. lïad men bij de algemeene vernieling ook het groote kongsie-huis niet gespaard , — de bamboebosschen uit den omtrek en de half verkoolde overblijfselen deigrootste woningen verschaften bouwstoiFen in overvloed om kazernen , magazijnen enz. op te rigten. Het gulhartig en vriendelijk aangeboden maal had veel overeenkomst met het middagmaal te Sinykawany gebruikt. Onze gastheeren stelden alle welsprekendheid in het werk 0111 ons te bewegen nog langer hunne gastvrijheid te genieten, maar daar wij alsdan den volgenden dag zes mijlen hadden al te leggen en niet genoeg op onze krachten of liever op die van ons gevolg vertrouwden, waren wij verpligt die uitnoodigiug af te wijzen. Onder geweldige stortbuijen , die hier veel op wolkbreuken gelijken , zetten wij den marsch voort tot, Patenga-an Ons gezelschap was nu vermeerderd niet een Afrikaanscli korporaal en twee man, die wij van Aoelor tot begeleiding hadden gekregen, daar te Patenga-an, ons aanstaande nachtverblijf, geen garnizoen lag en ons goed en de koelies des nachts bewaking vorderden. De weg werd nog slechter en op sommige plaatsen bijna onbegaanbaar; de Afrikaan, die als gids vooruitging, had het bijzonder druk met een onzer , die bij elke plank, tak of boomstam over de modderigste gedeelten geworpen , uit gebrek aan acrobatische geoefendheid , met het evenwigt zijns ligchaams in de war was, maar het toch zonder indompelingen tegen 4 ure te Patenga-an bragt. Hier sloegen wij ons bivak in eene kleine, verlatene Chinesche woning op ; onze bedienden, ongewoon om vrachten te torschen , waren buiten adem en toonden ons hunne door de draagstokken verwonde schouders; de koelies, geheel uitgeput, vielen bij hunne vrachten als levenloos neder, en een hunner kwam slechts door het ingieten van een teug brandewijn tot het bewustzijn van zijn ellendig bestaan terug. Juist bij onze aankomst- kwam van den kant van Montrado een detachement koelies, die eenigen hunner zieke makkers , waarvan er onder weg reeds drie bezweken waren , naar Singkawang droegen ; van daar werden /.ij met praauvven naar Sambas overgevoerd. Ue officier, die aan het hoofd der schaar marcheerde , de luitenant te Winkel, verschafte ons, door zijn gewijzigd kostuum, de eerste vertooning van een veldsoldaat. Stroohoed, kiel met passanten, opgestroopte pantalon, bloote voeten en eene lange luns in de hand, gaven hein die geschiktheid tot inarcheeren in deze streken, welke de ondervinding hem als de beste geleerd had. Hoe verlangend ook zijn nachtkwartier te bereiken , stond hij welwillend toe , dat hier graven gemaakt werden om aan de dooden , volgens landsgebruik , de laatste eer te doen bewijzen. Een Chinees , die het hoofd der kampong bleek te zijn, kwam ons thee en rijst aanbieden ; zijne vrouw en kinderen volgden hem weldra om ons hunne opwachting te maken; zij schenen eer tevreden met onze aanwezigheid , en in de algemeene vrees niet te deelen. Ofschoon zijne geschenken weinigwaarde hadden en laaghartige kruiperij, de hoofdtrek van het Chinesche karakter, waarschijnlijk de drijfveer zijner oogenschijnlijke voorkomendheid was, werkte zijn gedrag evenwel gunstig op mijne beoordeeling van zijn geslacht, dat ik tot nu toe tamelijk verafschuwde. Patenya-an is een gewone kampong van eenige hier en daar in de rijstvelden verstrooide huizen ; zeker het vruchtbaarste gedeelte van liet distrikt Montrado , vooral door zijne rijstprodactie , was de vruchtbare teelgrond door verwaarloozing in eene halve wildernis herschapen. Ook hier was de bevolking verloopen ; slechts enkele lieden , die niets te verliezen hadden of nog aan edelmoedigheid van onze zijde geloofden , waren hunne geboorteplaats getrouw gebleven. Na het avondeten, uit rijst en varkensvleesch bestaande en uit voorzorg van Koelor medegenomen , nu een teug maderawijn uit een kopje , volgden allen hel voorbeeld der bedienden, die reeds in een vasten slaap de vermoeienissen vergaten en misschien door aangename droomen op Java in hun gezin teruggevoerd waren. Nog niet tot slapen geneigd , ging ik alleen voor de hut zitten om in het schoonste maanlicht ongestoord den heerlijken avond te genieten en wakende mij door droomen te laten wiegen. Die ernstige kalmte der tropische natuur, die plegtige rust van alles wat leeft, deelt zich onwillekeurig aan alle denkende wezens mede, schenkt een zeker leedgenot, stemt het gemoed lot overpeinzingen. Helder verlicht door het schijnsel der maan, die door geen wolkje één oogenblik verduisterd of gebroken wordt, biedt echter de geheele omtrek geen enkel voorwerp tot staarpunt aan ; alle zijn in een doorzigtbaar waas gehuld en vereenigd ; geen enkel geluid doet zich onderscheidend hooren , geen menschelijke stem , geen gekweel van zang- of nachtvogel is duidelijk te vernemen; ruischt de zachte bergkoelte soms door de ligt ritselende bladeren van het suikerriet, dat de woningen der voortvlugtigen omringt, gonzen de vleugels van millioenen insekten te gelijk, al die luchttrillingen vereenigen zich in één harmonisch natuurgezang, dat het oor hoort zonder er zich rekenschap van te geven , dat het hart week en de zenuwen tot verhoogde werking geschikt maakt, dat tot vergoeding van het gemis aan zoo vele maatschappelijke geneugten, waarvoor de opvoeding ons vatbaar maakte , het verledene — maar altijd het schoone verledene — ons met de levendigste kleuren afschildert, de toekomst zelve, zoo niet onthult, toch aanlokkend en lagchend doel voorkomen. — Tol op dit uur hadden de gedurige afwisselingen der reis mij liet genoegen benomen den mijnen meer dan eene vlugtige gedachte te wijden ; thans kon ik mij dat onschuldig genot gunnen, want ik had er behoefte aan. Nu eens gingen zij voor een oogenblik over op de toekomstige dagen, die, door het gezigt van zooveel modder, zoovele lijken en wandelende geraamten, als ik heden reeds ontmoet had , al de kracht van een hoopvollen geest vereischten om de laatste indrukken niet als sombere voorteekens te beschouwen; dan weder lachte mij de overwinning van moeijelijkheden , belooniug en terugkeer vriendelijk aan. — Eindelijk dreef de koele avondlucht mij naar binnen bij mijne slapende makkers.
10,327
MMUBA15:005394115:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,878
Weekblad voor Israe\u0308lietische huisgezinnen; uitgegeven vanwege de Vereeniging van Joodsche Wetenschappen te Rotterdam, jrg 9, 1878, no. 11, 05-04-1878
null
Dutch
Spoken
7,903
15,320
WEEKBLAD voor Israëlietische Huisgezinnen, uitgegeven van wege de „Vereeniging ter beoefening van Joodsche Wetenschappen” te Rotterdam, No. 11. Negende Jaargang, I Verschijnt eiken VRIJDAG. Prijs per jaargang / 4 door geheel Nederland, te voldoen per kwartaal ad / l. Advertentiën io Cents per regel. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Uitgevers: GEBSs. OAAGEUS te Rotterdam, ■V I?, IJ- ZD A o 5 April 1878. n"‘7"in '2 NIEUWE ABONNEES voor het Tweede Kwartaal (beginnende 26 April a.s.) ontvangen de nog verschijnende nommers gratis. Kennisgeving-. Parnassijns der Nederlandsch Israëlietische Gemeente alhier, Gelet op de artt. 9, 141 litt. c en 198 van het kerkreglement; Gehoord den Wel Eerwaarden heer Opperrabbijn ad interim; Brengen overeenkomstig ZwMerw, wensch en advies bij deze ter kennis van de gemeenteleden, die handelen in en verknopen consumtieve'middelen, ten behoeve van of ten gehruike op het Paaschfeest e. k.; en ten opzichte van het kaschruth belang hebben hij de diensten, het toezicht en de brevetten van den Opperrabbijn of diens plaatsvervanger, dat zij, om die diensten, dat toezicht of die brevetten te kunnen erlangen, vooral moeten zijn voorzien van en overleggen een eonsentbillet, af te geven door of van wege Parnassijns voormeld; dat zij zich tot het verkrijgen van zoodanig consent, hetwelk kosteloos wordt verstrekt, kunnen vervoegen ter Secretarie der gemeente, van des namiddags tien tot des namiddags twee ure en dat alleen zij, die door den Opperrabbijn of die hem vervangt worden gebreveteerd en aangewezen, als zoodanig door het kerkbestuur ter algemeene kennis zullen worden gebracht, Parnassijns voornoemd, De Voorzitter, A. J. DE JONGH. De Secretaris, S. J. MOSCOVITER. Rotterdam, 3 Maart 1878. Een Paaschnacht (1). Met het oog op het naderend Paaschfeest zijn wij, waarde lezeres en lezer! op het denkbeeld gekomen u, in eenige nommers, het volgende aantebieden. Het is een novelle; wij lazen die met zeer groot genoegen. Wat wij met de vertaling beoogen? Leest slechts aandachtig; en zal het u alsdan duidelijk zijn, dat ook in dien vorm veel dat waarheid en echt-Godsdienstig is kan verkondigd worden. Wij achten het intusschen niet overbodig u vooraf het volgende medetedeelen: de meermalen in dit verhaal genoemde Branders is een vcrloopen, doodarme kerel, die aan een Duitsche universiteit jaren achtereen luiert, die echter op den bodem zijns harten een goed mensch is. De insgelijks dikwerf genoemde Meyer is een jonkman, die na eenige jaren vlijtig gestudeerd te hebben, den doctoralen graad heeft behaald en zich nu aan de lijdende menschheid gaat wijden; hij is overigens door geboorte Jood. Meyer’s moeder is dood, zijn vader is volgens verklaring des jongen docters een zeer hartstochtelijk, weinig wetenschappelijk, maar zeer religieus man; de huishouding wordt in alle eer en deugd door eeu zuster geleid. Wij lateu den jonkman, die van den Godsdienst zijner vaderen gansch vervreemd is, optreden in den oogenblik, dat bij Branders, dien hij steeds met groote kieschheid heeft ondersteund, heeft zien vertrekken. Zij hadden afscheid genomen. Het afscheid was hun gemakkelijker geweest, dan zij, tenminste de jongste, gedacht hadden. HÜ ‘i®!! trein als verwonderd over zich zelven. Toen hij na®* Bonn kwam had hij zich het lot des armen (branders) aangetrokken; het plichtgevoel van reine menschenlifcfde had hem daartoe yóói alles bewogen; de geniale begaafdheid des armen had hem vervolgens gekluisterd; zij waren vrienden geworden. Zoo gaarne hij echter zijn matig inkomen hem deelde, was het hem echter meer-en-meer duidelijk geworden, dat Branders zedelijke zin, door het voortdurend luieren, bedenkelijk had geleden. – Hij dacht: die niet onafhankelijk zijn wil, zicii „iet, zij °°h door den nederigsten arbeid onafhankelijk maken wil, die heeft geen recht op eigen achting, gezwegen, op die «jngj medemeuscheu; en medelijden kan wel in de liefde, maar niet in de vriendschap in de plaats der achting treden. —• De scheiding werd hem bijna een verlichting, De eigenbelangzuchtige politiek des bedelaars had hem tegen zijn wil ontstemd. Thans, daar hij na een volbracht kort bezoek het vaderlijk huis, zich een zelfstandige positie wilde trachten te grondvesten, kon hij die politiek ternauwernood onschadelijk of gerechtvaardigd vinden. Hij was geneigd hard te ootdeelen. Hij had nog nooit ondervonden, wat het zeggen wil, gebrek te lijden; en hij hield het verwerven voor even gemakkelijk als het verteren. Ja, hij ging naar huis, waar op den wensch zijns vaders het Paaschfeest zoude doorbreugen. De uitnoodiging daartoe was hem onaangenaam geweest, omdat de lange studietijd hem vervreemd had van ’t Joodsche leven, hem schuw hadge- maakt voor de oude ceremoniën, die hij hield voor afgeleefd en doelloos maar thans gevoelde hij iets als als een warme lucht uit het vaderlijk huis; het was hem, als keerde hij weder uit den kring van zinledige vormen, van prozaische hoffelijkheid , van conventioneele vriendschap tot zijn waar leven. Zijn hart begon sneller, vuriger te kloppen. Hij zag voor zich het ouderlijk huis, het oude huis waarin hij opgegroeid was; en toen hij zachtjes de huisdeur opende en in het ruime, met roode steenen bevloerde voorhuis trad, toen hij langzaam ® de wormstekige trap met haar met krullen versierde leuning t besteeg, toen bij in alle hoeken rondkeek en met een sti I glimlachje voor de ouderwetsche deuren staan bleef, toen kwa- men de tranen hem onwillekeurig in de oogen. Hij moest om j zich zelven lachen; hij had zich niet voor zoo teerhartig ge, houden. Hij blikte in stilte naar zijn reisgezelschap, twee dikke i heeren, die in een gesprek verdiept, niet op hem letten. ■ Hij kon ongestoord de deur openen en de voorkamer intreden. Hij wist wel, dat hier veel veranderd was, maar hij zag de dingen zooals hij ze als kind gezien had. Daar aan de commode stond de moeder en opende haar kastje; zij zong met zoete stem een lied, dat het door het huis weerklonk; zbb zoet klonk hem nimmer weder een stem in de ooren. Hij zag de teedore gestalte, het bleeke, edele gezicht, de donkere ernstige en milde oogen ach! ware zij in het leven gebleven, wellicht zoude hij aan het oude hebben vastgehouden, hij had het haar gewis moeten beloven; en uit liefde tot haar zou hij woord hebben gehouden. Hij vatte haar bij het kleed, danste met haar de kamer rond, hielp bij ’t bereiden der Sabbatsbrooden en bij ’t bakken van den feestkoek ■— voorbij, voorbij, en goed ook dat het voorbij was, want wat beteekenden zaken, die in zich zelven geen toereikenden grond hadden? Het heldere licht dezer eeuw duldde die mommerij niet. En toch had bij eerst aan de dooden en niet aan de levenden gedacht. Een overblijfsel van door opvoeding bijgebrachte zwakheid, wellicht een piëteit —• want in den langen tijd, dat hij van huis verwijderd was, had hij slechts eenmaal in het jaar vluchtig aan de zalige gedacht; en dat was, wanneer hem de vader aan den jaartijd herinnerde de studies, het verkeer met zijn makkers dit alles had hem uitsluitend bezig gehouden Hij arbeidde voor de toekomst met een zoodanige herinnering kon hij geen practisch doel verbinden; en practisch te zijn, daarop kwam het in onzen tijd toch vóór alles aan. Zij waren reeds eenige uren, na hier-en-daar eenig kort oponthoud, doorgespoord. Eindelijk hield de trein wat langer stil. leder snelde naar de restauratie om zich wat te verfrisschen. Ook Meyer was uitgestegen. Toen hij terugkwam zag hij op de perron denzelfden Jood op-en-neer wandelen, die des ochtend vóór zijn afreis, en vruchteloos, naar hem gevraagd had. Hij herkende hem onmiddellijk aan zijn oostersche kleeding, De vreemdeling had ook de opmerkzaamheid der medereizigers op zich gevestigd. Toen de jonge man zijn plaats in den waggon weder innam, hoorde hij een uit het gezelschap zeggen: //Een fortuintje, dat die man zich niet hier heeft ingedrongen, nu behoeft men tenminste niet op zijn zakken te passen.” //N u, nu, antwoordde de ander lachend, daarnaar ziet toch de oude niet uit. Zijn baard geeft hem, ik zoude bijna zeggen, iets eerwaardigs. – ’t Is zeker een rabbijn.” //Waarschijnlijk des te grooter spitsboef” viel de eerste spreker hem in de reden, terwijl hij, als verwachtende diens bevestiging, zijn vriend aanzag //is dit niet het eenig volk wiens zedeleer den diefstal heiligt? —i Gij herinnert u, bij den uittocht uit Egypte beveelt hun, hun God zelf, hun naburen uitteplunderen.” Meyer wilde iets zeggen, maar in plaats daarvan knikte hij werktuigelijk. Hij was niet in staat een zuiver denkbeeld vast te houden; want hij schaamde zich Jood te zijn; en was juist deswegens verontwaardigd op zich zelven. Onwillekeurig had hij namelijk moeten denken aan zijn vader, aan de huisvrienden en vóór die allen aan Eeichardt den leeraar zijner jeugd, die helaas! tot de geestes-armen behoorde, die echter de eerlijk, en rechtschapenheid in persoon was. Hij gevoelde, dat het een schuldige zwakheid was, dat hij ’t niet voor de Joden opnam, maar het was nu te laat, —. de gelegenheid was verzuimd. En behoorde hij wel anders dan in naam tot hen? tls waar, hij kon den naam niet afleggen, hoezeer hij dat ook wenschte; de logen zou niets baten; integendeel. Maar wat interesseerde hem in het eind een klasse van menschen, voor wie hij geloofde geen warmer gewaarwording te mogeii küesteieu, dan ?oor iedet ander lid der measciieUjke fa- I milie.— zoo eischte het de gerechtigheid; en hij was zeer in; genomen met zijn gerecbtigheidsgevoel. //’t Zou juist, zoo begon de eerste spreker weder, een prachtige gelegenheid voor het uitverkoren volk zijn, de oude schuld te delgen, Naar men verneemt is de Khedive van Egypte in bitteren geldnood. //Wanneer men den eigendomstitel der hedendaagsche volkeren eens wilde onderzoeken, zeide hij, welke natie heeft dan een recht op 't land dat zij thans bezit? De Duitschers moesten alsdan het noorden huns lands ontruimen, dat nog voor duizend jaar den slaven behoorde; en de Kussen moesten evenzoo handelen met het zuiden huns lands. Zoo is ’t bijna met alle Europeërs en met vele Aziaten. Zij allen hebben de landen door hen bewoond, met geweld overmeesterd. Of meent gij, dat land een minder beteekenend bezit is dan goud en zilver ? //Zeker niet, antwoordde de ander. Onze vaderen hebben dit land met het zwaard veroverd; wij bezitten ’t krachtens het recht der verovering. Maar ik vraag u, wanneer wij ernst spreken en de oude fabelen terzijde willen laten, welk recht hebben die vreemdelingen zich bij ons intedringen en ons concurrentie aantedoen in ons eigendom?” //Deze vreemden? Hij wilde lachen en vragen, of de waarde heer niet wellicht ook een vreemde op deze aarde was, of dat hij hier dacht zich intenestelen in aller eeuwigheid? Er kwam hem echter iets anders in den zin, vstvol^d, (1) Vertaald uit bet Duitscb van W. Herzberg: Mine Osternacht. (2) ’t Is belaas 1 zoo. Zij die niet ganseb onbedreven zijn in de leer des Jodendoms, weten evenwel niets van zijn gesebiedenis gedurende de laatste 2000 jaar. Wat beteekent voor dezulken bet bedendaagscb Jodendom? Wat is in bun oog zijn roeping, zijn reebt van bestaan in onzen tijd? Men weet niets en verlangt ook niets te weten. Vemalek Ingezonden Stukken. Waar gaan we heen? Onwillekeurig stelden we ons Sabbat jl. deze vraag, toen we ter S}'nagoge wederom getuigen waren van een demonstratie (men verzekert zelfs dat die vooraf beraamd was), welke alleen haar oorsprong kan hebben door niet-toepassing der kerkverordeningeu. (Zie art. 288 en 290, Hoofdstuk XIV). In plaats dat men zijn grieven of bezwaren op gepaste wijze aan de bevoegde autoriteit (hier het kerkbestuur) kenbaar maakt, schijnt men liever zijn wrevel op minder gepaste wijze lucht te geven in het bedehuis; gewis als ’t best daartoe gekozen strijdperk Was ’t ditmaal een opwelling, welke aan een jeugdig gemoed was te wijten' of wel van iemand rijp in jaren, die sedert jaren DlSOa «lln is, en op den naam van rechtgeaard snn' aanspraak maakt? ’t Was zijn wil, dat de voorlezer het a«n voordroeg, (welke voordracht nauwelijks een halve minuut duurt), hij verliet het geopende ‘731,1, den voorlezer en koster achterlatende en begaf zich naar zijn zitplaats. Wie was hier nu de beleedigde partij? De voorlezer, hoewel die heimelijk hier bedoeld werd? O neen, die vermag zich niet boven de nnipH miil te stellen; aan deze laatste toch werd de rug toegekeerd deze werd beleedigd, de nOlDm HNSiin ffISD geringgeschat en als hoogst ongepast wapen gebruikt. Het 3111 niet op eigen gezag, maar onder goedkeuring van kerkbestuurders voorgedragen, zy zien in die voordracht toch zeker mets onjoodsch? Waar gaan we heen, vragen we? Wat moet ei van het decorum in onre worden, wanneer telkens willekeur onder de gemeenteleden plaats vindt. De een weigert aan het roepen voor de p'Q gevolg te geven, omdat hij toeva e zooveelste niet de zijne is; een ander omdat bij vergissing zijns roe ers naam werd geroepen. Deze verlaat zelfs de Synagoge, in weerwil dat de » hem, oor den kerkbode, beleefd op de vergissing opmerkzaam laat maken. De Oms-historie ligt velen nog versch in ’t geheugen. De geachte Opperrabbijn plaatste zich toen psj; (noordzijde) als of daar juist het kwaad verborgen was. Wij noodigen ZWEw. echter uit om op de feestdagen eens een bezoek te brengen aan den dienst in het lokaal der Instelling waar de meesten van die in stille aandacht opeengehoopt zich bijeen bevinden. ZBerw. zal dan de ervaring opdoen, dat die noordMJke luidjes orde weten op prijs te stellen en op een wenk van een der ambtenaren gehoorzaam en gedwee zijn. Men zoeke het kwaad niet altijd onder die strce&benoners, daar tegenover ligt de Dni 12£ (Zuidzijde). Men zou hier op het worum wel eens dorum (3m) kunnen toepassen. BUITENLAND. BEKLIJN: Als een bijzonderheid deelen we van hier mede, dat het burgerlijk bestuur aan dat der Joodsche gemeente' opgave doet van lederen geloofsgenoot, die zich in.deze hoofdstad vestigt, en deze opgave vergezeld doet gaan van mededeeling des bedrags der plaatselijke belasting door den nieuwen inwoner te betalen. BEUSSEL. De heer A. Lelyveld, Brodeur en or heeft zich reeds door het vervaardigen van 713133 en andere kerkkleeden een gunstigen naam verworven; en is het dan ook geen wonder dat hem verschillende werkzaamheden worden opgedragen. Zoo zal ook de Isr. gemeente te Yeghel spoedig in het bezit komen van een op blauw zijden fluweel zeer fraai door hem bewerkt 7)3133 Een bezoek in zijn atelier is zeer aantebevelen, en kan men alsdan zien, dat de heer Lelyveld persoonlijk de werkzaamheden verricht. BUCHAREST: De heer Goldenthal in Jassy heeft op zyn kosten een gesticht voor oude lieden laten bouwen, ’t Gebouw was pas voltooid, toen de intendence der Russische armee het zeer geschikt vond voor hospitaal en den heer G. 8000 Fres. per semester aanbood als huurprijs. De edele man nam dat voorstel niet aan, maar bood het tot hetzelfde doel aan het Rumenische leger, en gratis aan. De Rumeensche bladen hebben dergelijke uitingen van warme vaderlandsliefde der Joden veelvuldig geregistreerd; en toch blijft helaas! het gevolg een betere gezindheid jegens onze geloofsgenooten zeer twijfelachtig. Zoo werdpn b.v. Israëlie ten die zich, om in dienst te treden bij de burgergarde hadden* aangemeld, afgewezen en gestreken met de uitdrukkelijke verklaring, dat ze niet toegelaten zijn nomdat ze Joden zijn.” NEW-YORK: Het alhier gevestigde zendelingsgenootschap ter bekeering der Joden is bankroet gegaan; de eenige nog overgebleven zendeling zit in de gevangenis wegens vervalsching. (Zoude daarom het Nederlandsch zendelingsgenootschap plotseling zoo ijverig geworden zijn en ons zoo overslroomen met tractaatjes? Zijn de brave heeren in Nederland wellicht bezorgd dat ze ook in ons land spoedig zullen worden afgedankt?) Red. BiNisrE}isrijA.isrD. ROTTERDAM, 4 April 1878. Door de Permanente Commissie tot de algemeene zaken van het Nederl. Israël, kerkgenootschap zijn benoemd tot veryullinp der bestaande vacaturen in de Nederl. Israël Schoolbesturen te Bolsward tot Schoolbestuurder de heer M. S. Hoornstra. Gorinchem ii » » S. H. Visser Sr. Harlingen u Lid en Secretaris n Josef de Jong. Leiden u » » " S. A. Andreson. Oldenzaal h u » » I- M. Krukziener. Gedurende een kwart eeuw bestaat alhier een commissie, die zich tendoelstelt den armen geloofsbroeder, elders geboren, doch binnen deze gemeente gevestigd, van Paaschbrood te voor- Gedurende al die jaren heeft het dier commissie niet ontbroken aan zedelijken en geldelijken steun; zij was daardoor in staat tot onbekrompen uitvoering van de vrijwillig op zich genomen taak# Zij heeft thans, met het oog op het snel naderend heilig feest een feest dat zoo groote uitgaven veroorzaakt, wederom een beroep gedaan op den Godsdienstzin en de vrijgevigheid der gemeentenaren. En dat beroep? Het zal niet nutteloos gedaan zijn; wij houden ons overtuigd, dat het den armen ook in dit jaar met aan zal ontbreken. Moge een mime inschrijving het loon zijn der commissie, die zich met de uitvoering der inderdaad moeilijke taak belast; de heeren: S. van Cleeö' Tz., J. S. Bosman en M. Sanson. Op de Israël, armenschool alhier had Zondag den 31 Maart ten overstaan der Schoolcommissie en van den Opperrabbijn ad-interim, een niet openbaar examen plaats van de leerlingen die aldaar het onderwijs genieten. Een langdurigé'ongesteldheid, hoewel thans geweken, maakte het in dit jaar_voor den, hoofdonderwijzer niet raadzaam zich te wagen aan de inspanning uit den aard der zaak onafscheidelijk verbonden aan het houden van een openbaar examen; en de geachte Schoolcommissie was zooals steeds welwillend genoeg, om het daartoe strekkend verzoek des hoofdonderwijzers toe te staan. Wij wagen niet te veel door te beweren, dat de kinderen op nieuw, en dikwerf op verrassende wijze, toonden wel onderwezen te zijn; aan de grootste meerderheid der ontslagenen werd dan ook behalve een inderdaad fraaie prijs, een in alle opzichten eervol ontslag uitgereikt. Na afloop van het onderzoek sprak de Opperrabbijn den kinderen in het algemeen, den ontslagenen in het bijzonder recht hartelijk toe; geschiedende dit naar aanleiding der woorden: „ 'ijl HH tflßn Naar aanleiding der „door de verdienste van vier zaken enz, ’lj) D’33T '"171)313 wees ZWEw. de jeugd op de eigenaardige Joodsche deugden en hoopte hij, dat die voorvaderlijke deugden nimmer uit hun harten zouden verdwijnen. Opdat het. geleerde in hun gemoed zou bewaard blijven, wees hij met klem en nadruk op het bezoeken der herhalingschool, en eindigde hij met des Hemels zegen voor hen aftesmeeken. Daarna bracht de voorzitter der Schoolcommissie, de heer Hirsch, op de hem eigene, krachtdadige wijze den dank der Schoolcommissie aan den Opperrabbijn voor diens thans op nieuw gebleken belangstelling in de zaak van het Gojisd. onderwijs. Spreker zegt vervolgens, dat al de pogingen deri Commissie en het toezicht des Opperrabbijns niet zullen of kunnen baten, indien het onderwijzend personeel, de hoofdonderwijzer in da eerste plaats, zijn roeping niet begrijpt; en meent hij alsnu, na de gebleken resultaten gerechtigd te zijn, op nieuw te gewagen van het arbeiden des hoofdonderwijzers, den heer Hildesheim' en het personeel der hulponderwijzers. De heer Hirsch wijst vervolgens op en waarschuwt de kinderen voor de besmetting der zedeloosheid en ongodsdienstigheid. „Wacht u echter, zoo sprak ZWE. dat uw hart niet afdwale, dat gij zoudt afwijken, vreemde goden'dienen én daarvoor zoudt nederbuigen.” Bemint (veeleer) den Eeuwige uw God met gansch uw hart, gansch uw ziel en gansch uw vermogen, dan zal het uw|ateeds welgaan. Even als de eerwaarde Opperrabbijn dringt ook de heer Hirsch aan op getrouw bezoek der herhalingslessen; hij toont aan, dat het reglement der school dit eischt, dat de ouders de verplichting hebben op zich genomen te zullen zorgen, dat hun doch teren en zonen die les trouw waarnemen, toont aan, dat‘dit het eenige middel is het geleerde vruchtbaar te doen zijn; en blijft dit geleerde in geest en hart, dan zullen zij gunst vinden en welgevallen bij God en menschen. Hopen wij overigens dat dit examen een reden te meer zijn zal, om het vlijtig pogen en het onvermoeid streven der onderwijzers naar verdiensten te loonen. Ofsehoon het onze gewoonte niet is de aandacht van het weldadigtpubliek te vestigen op weldadigheids-advertenties waarin hulp gevraagd wordt voor zondere personen, vermeenen wij echter om zeer billijke redenen uitzondering te moeten maken waar het geldt, de advertentie geteekend door de heeren I. E. Andries en E. Edersheim. Met nadruk vestigen wy de aandacht onzer lezers op bedoelde advertentie. Donderdag den 28 Maart bevond zich eeu aanzienlijke stoet op den Joodschen Godsakker dezer gemeente; de stoffelijke overblijfselen van, wijlen den heer B. L. 'Heijermans werden toen aan den schoot der aarde toevertrouwd. Bij die begrafenis waren verschillende corporaties, college van Regenten van het Weeshuis en het Leenfonds vertegenwoordigden als Oud-lid van eerstgenoemd college was het dan opk een alleszins gepaste eerbewijzing, dat eenige knapen, verpleegden in vermeld Weeshuis, het stoffelijk overschot van den oudregent naar het graf begeleidden, terwijl door een hunner het gebed wérd uitgesproken. Wat de nagedachtenis van den heer Heijermans bijzonder kenmerkt is het volgende ingezonden stuk, geteekend, B. L. H. voorkomende in ’t hier verschijnend Zondagsblad van Zaterdag 28 October ’7l: het luidt als volgt: „Met zeer veel genoegen en zelfvoldo'ening heeft inzender dezes eeu en andermaal kennis genomen van de heilzame resultaten welke de leermethode van het alhier gevestigde Doofstommen-instituut zoowel hier ter stede als elders oplevert, te meer daar hij vermeent aanleiding gegeven te hebben tot de vestiging dier inrichting hier ter stede. In ’t jaar ’42 te Aken zynde, kwam hij in kennis met den heer H(irsch), destijds eerste leermeester van het Doofstommen-instituut aldaar, die hem de geheele inrichting liet zien;. Later nogmaals te Akeil zijnde, hernieuwde de opdergeteekeude |de kennismaking en woonde tegelijkertijd de confirmatie van 3 doofstommen bij. Hetgeen hij gezien en ondervonden had, deelde hij later den heer P(olano), heelmeester alhier mede, toen deze hem verhaalde dat hij zijn doofstomme kinderen te Groningen op het Doofstommen-instituut wilde plaatsen. De heer P. getroffen door hetgeen hij vernam verzocht den oudergeteekende met den heer H. in correspondentie te treden ett dit viel juist op een tijdperk dat de heer H. zijn positie te Aken minder aangenaam vond. , Het resultaat was dat de heer H. met den heer P. in overeenkomst trad, om alhier zijne inwoning bij hem te nemen ten einde zijn twee kinderen in zijne methode te onderrichten. In de. gevolgen heeft dit aanleiding gegeven tot de vestiging van het instituut voor doofstommen hier ter stede, dat sinds zoo heilzame uitkomsten heelt opgeleverd en zich tot zelfs in het Buitenland grooten naam heeft verworven (1). Ook hier is het gebleken dat dikwerf Kleine oorzaken groote gevolgen kunnen hebben, waarin de ondergeteekende zich verheugt, terwijl hij de hoop uitspreekt dat de belangrijke inrichting bij voortduring op de algemeene ondersteuning en medewerking van het publiek zal kunnen rekenen. AMSTERDAM, 2 April. Zaterdag prijkte eeu der D'33D t®"" Nieuwe Synagoge met een prachtigeu, zeer kostbaren nieuwen mantel, die gerustelijk als de schoonste en kostbaarste, kan .beschouwd worden van de talrijke mantels, welke het eigendom der gemeente zijn. De milde schenker van dit sieraad wonscht onbekend te blijven. ’s-HAGE. Men leest in hee HagMad van Zaid-Holland en ’s-Gravenhage Naar wij vernemen is aan de Heeren Gebroeders van Oven, Hofborduurwerkers alhier, de vervaardiging opgedragen ' van eeu kostbaar voorhaugs el, in Kotnaauschen stijl, dat zal moeten dienen bij de inwijding van de thans in aaubouw zijnde Synagoge voor de Israëlietische gemeente te Brussel. Wèl een bewijs dat deze firma zich ook in het buitenland in eeu goede reputatie mag verheugen. AMERSFOORT, 1 April. In de vergadering met dames van de afdeeling Amersfoort' der Alliance IsraelUe Vniverséile, op gisteren. Zondagavond in Amicitia te Amersfoort, hield de WelEerw, Zeer Gel. Heer Dr. J. Frankel, Op- perrabbiju te Zwolle, een voordracht, waarbij vele belangstellenden, ook van elders, tegenwoordig waren. Hij behandelde verschillende onderworpen in verband tot de stichting der Alliance en sprak over de vervolging en verdrukking' die zoowel Israëlieten als Christenen nog in onderscheidene Oostersche landen verduren, alwaar de beschaving niet, of althans slechts zeer ouvoldotnde is doorgedrongen en wekte allen op tot eendrachtige zamenwerking om, waar mogelijk, door gepaste middelen en naar beste krachten te trachten verbetering te bewerken in de maatschappelijke en politieke positie hunner verdrukte en lijdende geloofs- en natuurgenooten in bedoelde gewesten. (Amersf. Ct.) ’s BOSCH, 25 Msart. Onze Israël, gemeente vierde Vrijdag een zuiver Godsdienstig feest, ons bereid door den heer Levie de Vos en diens waardige echtgenoot, mevr. Sara de Vos-Fochs, te Brussel. Ter gelegenheid van hun 25 jarig huwelijksfeest gaven zij ter eere van den God Israëls en idt dankbaarheid jegens Hem onzer gemeente ten geschenke een prachtig en zeer fraai geschreven igp , miii met bijbehoorende bestaande 10. uit een kostbaren fluweelen, rijk met goud geborduurden mantel; 20. een zwaar vergui d zilveren en met diamanten bezetten 1' en 30. een paar prachtige zilveren siertorens, benevens nog anders toebehooren, die allen den stempel van schoonheid dragen. Al deze kostbaarheden werden Vrijdag vóór den ingang van den Sabbat op eenvoudige doch treflende wijze plechtig ingewijd. In eene daartoe belegde vergadering van den grooten kerkeraad'werden de feestvierenden met hunne kinderen, behuwd- en kleinkinderen in de daartoe opzettelijk smaakvol versierde vergaderzaal plechtig ontval,gen. Do geachte voorzitter van het kerkbestuur, de heer J. Hartogensis, opende de vergadering en sprak den jubilarissen gemoedelijk toe, hun geluk weuschende met het voorrecht, hun ten deel gevallen, dit zilveren feest te kunnen vieren, en tevens hartelijk dank zeggende voor de prachtige of liever vorstelijke geschenken, aan onze gemeente gegeven. Hierbij ontbrak natuurlijk niet de wensch, dat het hun gegund zij, eeni hun gouden bruiloft te mogen vieren. Ook door andere leden van den kerkeraad werd het woord gevoerd en dit door den heer De Vos beantwoord, waarbij hij de verklaring voegde, dat men hem steeds zou vinden daar, waar het geldt der Bosscher Isr. gemeente persoonlijk of financieel hulp te verleenen, een gemeente waar hij eens zoo gaarne woonde en waar hij eenmaal, en wel binnen kort, hoopt terug te keeren, en op wier laatste rustplaats hij ook eenmaal rust hoopt te vinden. Vervolgens begaf men zich naar de Synagoge, o.n het HfincAo-gebed te verrichten, ,waarna de inwijding van het n£)Ö op gebruikelijke wijze plaats had. Bij het einde der plechtigheid hield de heer Italië een rede, naar aanleiding van Esther 8, 16, Spreker betoogde, hoe door de vereering der Tora en het opvolgen harer voorschriften voor den Jood in het algemeen licht, vréugde en eer geboren worden, en wees er op, welke gelukkige gewaarwordingen in ’t bijzonder de gevierde jubilarissen in dit heilig uur moeten bezielen, op wier levenspad steeds licht, vreugde en eer gevonden werden, en die zich door zoodanige vereering van God en diens H. Leer deze hemelsche gaven voortdurend blijven' verzekeren. Het huidige feest had voor spreker te meer waarde, omdat hem ook vóór 25 jaren het voorrecht te beurt gevallen was, het huwelijk der feestvierenden in te zegenen en omdat de gebeden, destijds voor hen hemelwaarts gezonden, zoo goedgunstig zijn verhoord. Ook spr. zeide namens den heiligen Godsdienst, namens de gemeente en voor zich zelf den edelen gevers dank voor hun vorstelijk geschenk wijdde dit voor zijn bestemming en sloot met een kort en krachtig' gebed deze plechtigheid. Hierna werd de Godsdienstoefening als naai gewoonte voortgezet. ' ALMELO. Nadat voor eenigen tijd op initiatief van den heer Schrijver, in eep door ZEd. belegde vergadering bésloten werd tot de ejiWchting eener afdeeling der A. I. ü., in welke vergadering aan het voorloopig Comitd werd opgedragen om zoowel hier, door het doen circuleeren van inteekenlijsten, als door tusschenkomst van de kerkbesturen der respectieve gemeenten in Twenthe pogingen aan te wenden tot uitbreiding der afdeeling, en 'die pogingen met een gunitigen uitslag bekroond werden, daar uit Almelo 43, Enschedé, Oldenzaal en en Borne 40, te samen dus 83 leden zijn toegetreden, werd Zondag den 10 Maart een algemeene vergadering gehouden te Hengelo, als het meest centrale punt In deze vetgadering gepresideerd door den heer G. Salomonson Hzn! en vrij talrijk bezocht werd besloten tot de oprichting eener „Twentsche Afdeeling van de A. I. ü.” een afdeelings-reglement vastgesteld en voorts een bestuur bestaande uit zeven leden, gekozen en wel de heeren G. Salomonson Hzn., L. Bendien en L. Óppenheimer, (Almelo), M. Cohen en I. Menko (Enschedé), I. Krukziener (Oldenzaal) en J. Spanjaard (Bome). Moge de nieuwe afdeeling in krachten toenemen; n oge zij leven totdat er geen sprake meer behoeft te zijn van een Algemeen Israëlietisch verbond, dat namelijk van geen verdrukking onzer geloofsbroeders meer gehoord en de Alliance haar schoone taak volbracht zal hebben! WINSCHOTEN 22 Maart. Was 11. Vrijdag voor de Israëlieten alhier een plechtige dag; en was die dag geschikt om hen ernstig t e stemmen, jl. Dinsdag vierden zij weer feest, échter thans op een andere wijze. Reeds vroegtijdig kwamen zij ’s avonds in de ruime zaal der Harmonie, waar zij reeds door een prachtig orkest bij het binnenkomen werden begroet. Om half acht opende de voorzitter der jongelingenvereeniging, de heer A. Sohott Jr., de feestelijke bijeenkomst en riep den feestvierenden het welkom toe. Vervolgens werd een zeer gepaste en boeiende rede door den heer C. van Berg gehouden over de strekking der vereeniging en om hen, die nog geen leden waren, daartoe op te wekken. Daarna gaf de rederijkerskamer „Weldoen is ons streven” esn gecostumeerde voorstelling. De stukken die zij ten tooneele vperde waren: „Een oud soldaat”, drama in 3 bedrijven, en „Wie ben ik”, blijspel, ook in 3 bedrijven. Beide stukken werden uitmuntend afgespeeld en bewezen ons, dat warén de leden in het drama uitmuntend op hun plaats, het blijspel waarlijk hun element is. Wij hopen dat W. I. O. S. Advertentiên 10 Cents per regel. Een advertentie DB 1 E maal achtereenvolgend geplaatst , wordt voor TWEE in rekening gebracht. = 4söiarige ECHTVEREENIGING |> [ onzer waarde ouders HARTOG HOFSTEDE ||)> \ I BETJE HOFSTEDE—BIoemhof. fHun dankbdTß kifidcTcn. Rotterdam, —n*b*in I°]-* jL 6 April 1878. <i n3l!3'7 7nJin April") yi y hopen wij het voorrecht te genieten den 70sten Verjaardag<i'! te vieren van onzen Geachten Oom . 1 B. S. :KOSIVIAN. J 'y De Atgoede schenke hem benevens,^ ( zijne waarde Echtgenoote nog vele Ml ren het leven. , . nSmp'ra < Rotterdam, f, y / JOZEF KOSMAN. .. )) SOPHIA KOSMAN VAN Straten. ® NATHAN KOGEL. "'3?^ A'/ KETJE KOGEL—KOSMAN. ; I Kerkelyk getrouwd I, A. ROZENTHAL ' van Montfoort, en FLORA VROMAN die tevens hun dank betuigen voor de blijken van belangstelling bij die gelegenheid ondervonden; ■ '3 nx 3*3 IJsELSTEiN, 27 Maart 1878 lètetrouwdi . PHILIP MENDEL van ’i Hoge, en ELISABETH KOOPMAN die tevens hun dank betuigen voor de vele ‘ blijken van belangstelling ter gelegenheid van UI. hun bawelilk ondervonden. 'Otp BWaniV pJg'-'n tyNi aiy 3 April 1878. v?m mijn Zoon JomV, op Zaterdag j;nnt,r'ts'T3-(6 April.) Wed. L BENEOipTÜ^— ' Hu^HAir. Verzoeke van felicitaties verschoond te olijven. I I ■ I i.ii I. ■ 'i 1111 ' Voorspoedig bevallen van een ZOON, SARA BRANDëL geb. CoHEN. n’nn '3 nx 'i33 Rotterdam, 3 April 18^7 Algemetne kennisgeving. De Heer en Mevrouw VAN RAALTE—DE JoNGH, betuigen tiünnen dank voor de talrijke bewijzen van deelneldmg öndervonden, op hun Feest van 16 Maart 11. Geboren: MOZES PMILIP, Zoon van L. L. HORNEMANN, en S. NIEKERK. „ n"'?*in "3 TIN n’3 BOSEOOP, 2 April 1878. Algemeens kennisgeving. Heden óverleëd plotseling in den ouderdom van 76 jaren onze dierbare Moeder en behuwdmoeder MIETJE GOSSCHALK, Weduwe Tan N. Meijer. Uit aller naam: A. MEIJER Nzn, H *n}{ yj 31 Maart 1878. Heden overleed na een smartelijk lijden tot onze diepe droefheid, in den ouderdom van bijna 68 jaar, mijn geliefde echtgenoot en onze dierbare vader de heer SALOMO BRANDES. Wed. EVA BRANDES—Gosschalk, EDÜARD BRANDES Sz. ROSETTA BRANDES—Herschel, ANDRIES VAN DANTZIG, JANE VAN DANTZlG—Bramdes, ADOLF BRANDES Sz. ANTJE BRANDES—Haagens, SIËNTJE VAN MlNDEN—Brandes. Harderwijk '3 TIN n'3 2 April 1878. Algemeens kennisgeving. Het Kerkbestuur der Nederlandsch Israëlietische Gemeente te Winschoten, betuigt langs deze den oprechten dank aan HH. Koristen , het Bestuur van Dmn3 mxan en aan de Rederijkerskamer ~ Weldoen is ons streven’’ voor de uitstekende en belangrijke diensten, bij de op den 15 dezer plaats gehad hebbende plechtige inwijding der Nieuwe Wetrol, aan deze Gemeente bewezen. Namens het Kerkbestuur, H. H. DE JONGE, Voorzitter. JUFFROUW uit den fatsoenlijken stand. Israëlitische Godsdienst, zag zich gaarne geplaatst als Juffrouw van Gezelschap of tot het verleenen van adsistentie in de huishouding. Er zal meer op goeie behandeling dan op veel salaris gelet worden. Brieven franco onder lett. A. G. by de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. Een burgermeisje van goede getuigen voorzien, verscheidene jaren in huishouding en winkel werkzaam, zag zich gaarne tegen primo MEI in een dergelijke betrekking geplaatst; zij is ook niet ongenegen de zorg voor een paar kinderen op zich te nemen. Brieven franco onder letter IJ. aan de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. Een fatsoenlijk, burgermeisje, tusschen de 20 en 25 jaren oud, Prov. Gelderland, zag zich gaarne tegen Mei of Juni a.s. geplaatst als HUISHOUDSTER tot adsistentie in de huishouding, behulpzaam in een winkel ot' Kinderjuffrouw. Zij is drie jaren in dezelfde betrekking vanwaar zij de beste informatiën kan overleggen. Brieven franko onder lett, A. M. aan den Boekhandelaar MEIJERS, Langestraat te Amersfoort. In een der steden van Geuderland wordt verlangd tegen primo MEI of eerder, een Dienstbode (geen Juffrouw) van 25 a 40-jarige leeftijd. Vereischten zijn, stipt eerlijk, zindelijk, een burgerpot kunnende koken en tevens genegen eenig huiswerk te verrichten. Brieven franco onder letter P. aan de uitgevers GEBROEDERS HAAGENS te Rotterdam. ZICH AAN ' een gelmwi SUIIEtISOECST. grondig niet de Slagerij bekend en van de beste getuigen voorzien. Franko brieven onder letter M. aan de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. MEN VERLANGT TEGEN Po. ggjj fatsoenlijke dienstbode “If Boed met kinderen kan omgaan. Adres PR «• Goudschestraat 61, Rotterdam. In een Grossierszaak van Manufacturen kan een jongste bediende voor loop en en geplaatst worden, vlug kunnende rekenen en schrijven. Adres met eigenhandig geschreven brieven onder letters A. Z- aan de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. Bij een enkel Heer wordt tegen MEI gevraagd een fatsoenlijke, heldere, liefst Geldersche Dienstbode (geen Juffrouw) om als meid-alleen de huishouding Waar te nemen. Adres met franco brieven onder lelt. B. L. aan de uitgevers GEBKs. HAAGENS te Rotterdam. Nederlanische Haarwerk-Fabriek. ROTTERDAM, depot te godda, NAUWE MARKSTEEG No. S. \ _ I OROOTE MARKT a 154:. En te Gorinchem Hoogstraat, D. SB3 Ruime sorteering Haarvlechten, Chignons, (de nieuwste modellen), Krullen, Schei-Mtngen, Pruiken en Toepetten, (met naturelle scheidingen), Haarrollen, (6 van deze Rollen, die men zelf kan opmaken, zijn doelmatig om zelfs alle Kapsels te maken.) Parfumerieën, Haarolie, Eau de Cologne, Rorstels en Kammen in alle soorten. Haar- en Baardverven, gegarandeerd niet de huid te vlekken, benevens alle Toilet-Artikelen tegen fabrieksprijzen. NB. Alle vlechten zijn van echt Haar, zonder Crepé of Golven gemaakt en kunnen binnen de acht dagen ingeruild worden, wanneer zij niet voldoen. Brieven franco. Nauwe Marktsteeg No. 5 te Rotterdam. GEER®. HAAGENS, ROTTERDAM. BEVELEN ZICH BIJZONDER AAN TOT DE LEVERING VAN ijn nn;n z. om™ zmn’7D Goede kwaliteit en zeer lage prijzen Alle Joodsche kerkbenoodigdheden zijn ook tegen wekelijksche betaling te bekomen, zonder prijsverbooging. Lees dit! Bij de ondergeteekende bestaat gelegenheid ter plaatsing van 2 of 3 Commensaals, onverschillig jong of oud, voor een zeer billijken prijs met vrije kamer en alcove. Reflecteerenden vervoegen zich schriftelijk bij den ondergeteekende. L. POLAK, F, 89 te ZWOLLE. Bij nette burgerlieden, zonder kinderen, verlangt iemand het , Middagmaal te gebruiken. Conditiën in te zenden onder letter G. aan de uitgevers GEBRs. HAAGENS, Rotterdam. Een actief persoon biedt zich aan als Huis- of Winkelbediende op Magazijn of anderszins. De beste getuigen staan ten dienste. Brieven franco aan den Heer M. LAGUNA, Etterbeek, Bruxelles. ■eaasß9BEeaß9saasassss9BseesssensasßSßsse9ases=s=aass9aaßeaes9i Voor een huisgezin zonder kinderen te Rotterdam wordt tegen hoog loon gevraagd, om met Mei in dienst te treden een flinke DIENSTBODE van goede getuigschriften voorzien. Adres franko onder lett. A. N. bij de uitgevers GEBROEDERS HAAGENS te Rotterdam. Om spoedig in dienst te treden wordt gevraagd voor een burger huisgezin te Rotterdam een flinke DIENSTBODE onverschillig van welken Godsdienst. Goed loon en uitmuntende behandeling worden verzekerd. Adres franko onder lett. M R. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS Rotterdam WAAiWII iori-BrabaDt, Bij de Israëlietisch Gemeente te Waalwijk wordt gevraagd om zoo spoedig mogelijk in betrekking te treden een Geëxamineerd Godsd.-Onderwijzer, Voorzang-er en Sjochet, tegen een salaris van zeshonderd Gulden (f 600) buiten emolumenten. Reflecteerenden adresseeren zich met franko brieven aan het Israël. Kerkbestuur aldaar. Bij de Israëlietische Gemeente te Koevorden wordt zoo spoedig mogelijk gevraagd een Geëxamineerd Godsd.-Onderwijzer. Voorzanger én Sjochet, tegen een salaris van f 550 ’s jaars, vrije Woning en Tuin en verdere emolumenten. Zij die een acte als MOHEL hebben, genieten de voorkeur. Gegadigden gelieven zich te adresseeren met franko brieven aan het Kerkbestuur aldaar. Wegens het eerlang in functie treden van den Heer J. KALROENE bij de Israëlietische Gemeente te Alkmaar, wordt tegen Primo Juli a.s. bij de Israëlietische Gemeente te Zalt~Bommel gevraagd een geëxamineerd Godsdienstonderwijzer, die tevens als VOORZANGER, SJOCHET EN LEERAAR bij de Gebra Kadiesche kan fungeeren. Salaris f 800 ’s jaars behalve emolumenten. Reflecteerenden worden verzocht vooi; medio April a.s. Zich te wenden aan het Israël. Kerkbestuur alhier. Te LITH (Noord-Brdbant) wordt gevraagd een Godsdienst-Onderwijzer, Voorzanger en Sjochet. Reflecteerenden adresseeren zich met franko brieven aan het Kerkbestuur. Doordien de heer E. DE WOLFF, tengevolge van veranderde omstandigheden, zijn tegenwoordige betrekking als Godsdienstonderwijzer aan het Gentr. Isr. Weeshuis, niet wenscht te verlaten, wordt die van Hoofdonderwijzer voor de Godsdienstschool voor Israël. Burgerkinderen te Botterdam, waartoe hij zich tchriftelijk en onvoortvaardelijk verhanden heeft, wederom vacant, en wordt dientengevolge voor genoemde Godsdienstschool gevraagd om zoo spoedig doenlijk in functie te treden, een Hoofdonderwijzer, geëxamineerd als Godsdienstonderwijzer van de eersten of tweeden rang. Salaris ƒ 1000 per jaar. De uren van onderwijs zijn als volgt: Op Zon- en algemeene Vacantiedagen, des voormiddags van 9—l ure, des namiddags van 2è—s ure, Maandag, Dinsdag en Donderdag des avonds van sf—7 ure, en Woensdags, des namiddags van 2—7 ure. Zij, die voor deze betrekking wenschen in aanmerking te komen, worden verzocht bun sollicitatiebrieven, met opgave van rang, tegenwoordige en vroegere betrekkingen, ouderdom enz. zoo spoedig doenlijk, doch uiterluk den Ié April a.s. in te zenden bij de uitgevers GEBRs. iIAAGENS, voor het «Bestuur der Vereeniging ter beoefening van Joodsche wetenschappen te Rotterdam.” lioriiiclieDi.„iïALK."liorißc)iem. ISRAËL. LOGEMENT en Restauratie. Vanaf de LANGENDIJK, eerste huis in de M. B. ELZE BiisrisrßWßa so, VÓÓRBAAD Zijden en Wollen zHPDn .Dmrnïs mniD Alles zeer goedkoop. Ook tegen wekelijksche betaling. De onderg-eteekende, door den WelEerw. Zeer Gel. heer Opperrabbijn ad interim geafimitteerd, beveelt zich aan tot het fpna zijn van n-nn en r^'^sn. > M. B. ELZE. BRUXELLES. 104, Avenue du Midi. Pensionnat de Demoiselles FRANpAIS-ANGLAIS-ALLEMAND. dirigé par Mr. et Mm. Wulff—Godchaux Pour références s’adresser è Mr. Ie Grand . Rabbin de Belgique Or. ASTRUG h Bruxél- les et pour prospectus k la Direction. Geen Machinaal PAASCHBROOD (?) De ondergeteekenden geven hunne geëerde begunstigers te kennen, dat zij door het daarstellen van een geheel nieuw Locaal tot het bakken van PAASCHBKOOD, op de Voldersgracht No. 56 te ’s Hage, in de gelegenheid zijn gesteld tot levering van Iste kwaliteit Paaschbrood van 15, 17 en 21 stuks in het Kilo, tot concurreerende prijzen. Ook zij die aan tafel willen bakken, betalen geen verhooging. Bestellingen worden ten spoedigste uitgevoerd. W. Jacobson. Herderstraat. J. Huisman. Toldersgracht 88. ’s HAGE. A. LELYVELD, Brodeur en Or. Rue des Vièrges 36^ Avenue du Midi, 4. S. Beveelt zich bij voortduur aan tot de levering van alle soorten van mODJD’ n3I"IS, miriMantels stalen, Teekeningen en Prijsopgave worden naar alle plaatsen van Belgie en Nederland verzonden. Gr at is' "en" frank o" """É verzendt Richter’s Boekhandel te Rotter- I dam, op franko aanvrage, door het ge- I heele Rijk en naar de Overzeesche Be- I zittingen een 116 bladzijden dik uittreksel ■ uit het wereldberoemde werk: I Dr. Airy's Batttürgeieeswijze.! Dit met vele echte getuigschriften van B gelukkig genezen lijders voorziene werkje, H kan iederen zieke met volle overtuiging B worden aanbevolen. Niemand verzuime ■ derhalve bovengenoemde uittreksel te fl PILLEN HÖLLOIIY Vertrouwelijk bericht. Aan al de lieden die lijden aan schele lioofdpijn, te weeg gebracht door de gal, aan een ongestelde maag en aan eenige andere galziekten, of aan winden, worden deze Pillen ernstig aanbevolen als het gezondste, het spoedigst werkend, en eindelijk het beste middel om verlichting te erlangen, zonder het zenuwgestel te overprikkelen noch te verzwakken. De Holloway Pillen zijn bijzonder geschikt om de overmaat van gal te verdrijven, die gewoonlijk de koorts veroorzaken, tenzij men zonder dralen een goede behandeling ondergaat. In gevallen van aamborstigheid, van bronchitis en ontsteking der longen, kan men er op rekenen, dat zij alle gevaar zullen verdrijven. Door den bloedsomloop te regelen en het bloed te zuiveren, voorkomen zij het wederinstorten. Door den lever tot een goede afscheiding van gal optewekken, en deze zoo haast mogelijk uit het gestel te verdrijven, zullen deze Pillen van neerslachtigheid van geest, van lusteloosheid en van die onaangename gewaarwordingen welke men dikwerf zenuwaandoeningen noemt bevrijden. Doosjes Pillen en Potjes Zalf 0 80. ƒ 1,85 ƒ3, ƒ 6,75, ƒ 13.50, j 20,50, zijn op franko aanvrage a contant te bekomen bij alle Apothekers in Holland, alsmede in HOLhOWAY, Etablissement te Londen, 533 Oxford Street. De ondergeteekende verwittigt zijn geëerde begunstigers dat hij dit jaar in staat gesteld is te leveren puike blanke Matses van 14 a 15 in het kilo a 46 Cts. per kilo. NB. Orders voor buiten de stad wordt men verzocht voor 8 April a.s. intezenden. S. I. Weijl, Voldersgracht No. 91. ’s Gravenhage Maart 1878. DE WIJNOOGST B. DE BEER Si Jacobstraat No. 23, te Rotterdam, Per Fl. Bordeaux Wijn a ƒ 0.60. Madera ... – 0.90. Sherry . . . – 1.—. Port a Port . u – 1.25. n DS Voorhanden voor het aanstaande Paaschfeest uitmuntende WIJN. Onder Rabbinaal toezicht. Bestellingen worden ten spoedigste franko afgeleverd. S. SCENimER, Nieuwstraat INo. 25. TE HtOTTBHir)A3S/a: beveelt zich weder als vorige jaren minzaamst bij zijn Geloofsgenooten aan. Alles wordt geleverd onder Rabbinaal toezicht. msD Paaschbrood-Ouderneming VAN Speijer & van Santen TE RotTEUDAM. Voorradig eerste Kwaliteit Paaschbrood. Tegen concurreerende prijzen, en vervaardigd onder Rabbinaal toezicht. M. WINKEL Glacier-Confiseur JONKERFRANSSTRAAT, wl ROTTE Met Rabbinale goedkeuring. Beschuit glacé a la Vanille. Quadrille gebak. Vlade Taarten. Dessert „ Chocolade bonbons a la Vanille Geeonfijte Oranges. En verder alle Paasch-gebakken. Als tweede knecht kan direkt na Faasch iemand geplaatst worden bij S. SIMONS, Broodbakker te Helder. Mevrouw H. Gedempte Raam No. 22 ’s-Hage, vraagt tegen Mei ek. eene flinke KEUKENMEID. Reflecteerenden gelieven zich liefst in persoon te adresseeren aan bovenstaand adres. Openbare Verknoping De Notarissen VAN DER HOOP & DE KÜIJPER, resideerende te Rotterdam, zijn voornemens om op Maandag den 8 April 1878, des namiddags ten 5 ure, in de Groote Jeerk der Nederlandsch Israëlietische Gemeente aan de Roompjes aldaar, publiek te veilen en te vevkoopen: De Mannenzitplaats No. 146 in de genoemde kerk. Betaling der kooppenningen 15 April 1878. Nadere inlichtingen zijn te bekomen ten kantore van de gezegde Notarissen. nos 'iv Onder Habbinaal toezicht. De Ondergeteekende maakt door deze zijn geachte begunstigers, zoowel binnen als buiten de stad, bekend, dat hij wederom zooals vorige jaren ruim voorzien is van alle soorten Kruidenierswaren, Gebak, alle soorten Banket, Boter, Kaas en al wat verder tot het vak behoort, niet twijfelende of de gunst die de firma meer dan 40 jaren genoten heeft, ook dit jaar wederom zal te beurt vallen. Bestellingen van buiten worden zoo spoedig mogelijk ingewacht. S. H. RIJST, ZANDSTRAAT, 63, ROTTERDAM. nos §. §. StSMAM Kort© Hoogstraat JSTo. S, (hoek Steiger.) ROTTERDAM. Heeft de eer zijne geëerde geloofsgenooten mede te deelen dat voor het aanstaande Paaschfeest even als het vorige jaar bij hem verkrijgbaar zullen zijn alle soorten van: Wijnen, Dranken, Koffie, Thee en verdere Kruidenierswaren, alsmede nieuwe Prume d'entes, nieuwe Tunis geeonfijte Dadels (in diverse verpakking) enz. enz. Alles van prima kwaliteit en onder Rabbinaal toezicht. Beleefdelijk beveelt hij zich in uw protectie aan. NB. Men wordt verzocht de orders voor buiten de stad tijdig in te zenden. MB————newriwi ■■■ I HDS De ondergeteekende beveelt zich wederom beleefd aan tot het leveren van alle soorten Zoetgebakken, bewerkt onder Rabbinaal toezicht, voor het a.s. Paaschfeest. De gunst en het vertrouwen mij reeds 8 achtereenvolgende jaren hierin geschonken, zal ik mij trachten waardig te maken voor een volgend jaar. UEd. Dw. Dienaar, J. KOSMAN, Mr. Bakker, Raamstraat 32, Rotterdam. Prijs-Couranten zijn op franco aanvrage verkrijgbaar. ONDER RABBINAAL TOEZICHT. nos A. LACOSTA nos RAAIVISTRAAT No. 14 TE ROTTERDAM, beveelt zich voor het a.s. Paasc hfeest weder aan tot de levering van KRUIDENIERSWAREN en al wat tot dit vak behoort. Goede kwaliteit en civiele prijzen worden verzekerd. Restellingen gelieve men tijdig in te zenden. Voor den verkoop van Paasclixrtikelen is een afzonderlijkekiinef inxericli t Magazijn van Hoeden en Petten J. DEN HARTOGH, Zandstraat 52. 52. TB ROTTERD.A.M. Bericht de ontvangst der nieuwste moddellen HOOGE ZIJBEN HEEREN HOEDEN, Fransche, Engelsche en Buifsche FANTAISIE HOEDEN, KINDER-LAKHOEDJES, JACHT-CLUBS,KINDER FANTAISIE-HOEDEN Lakens, Buksking en Zijden PETTEN, alles in ruime keuze en tot zeer lage prijzen. Boter, Kaas, Eieren en Melk. onder rabbinaal toezicht. LOUIS DE HAAFF, Hang N'’. 40 te Rotterdam. heeft steeds voorradig* puike zuivere Boter, (alle dag*en versch) alsook smakelijke Oude en Belegene Kaas, versche groote Eieren en onvervalschte Melk. Aan hen, die hem tot nog* toe beg*unstig*d hebben, levert hij de Boter en Melk gedurende HDS zonder prijsverhooging. Voor het Paaschfeest beveelt hij bijzonder aan gemalen Kaas, verkrijgbaar in pakjes van 2i/2 en 5 ons, zijnde zeer voordeelig en smakelijk. Rotterdamsche Liedertafel: „HARPE DAVIDS.” Beschermheer de W.E.A. Heer Burgemeester JOOST VAN VOLLENHOVEN. Aan Heeren Leden wordt kennis gegeven dat op 9 April e.k. een Vocaal en Instrumentaal CONCERT zal plaats hebben in de NÜTSZAAL, Oppert. Eet Bestuur, I. A. DEN AREND, Voorzitter. As. DAVIDSON, Secretaris. Theeën in Soorten. Verpakt van 5, 2* en”l ons vanaf 80 ets. tot f 2.50 per 5 ons. Verpakt in kisten van 40, 20 en 9 kilo, in alle prijzen en kwaliteiten tegen|veilingsconditiën. Winkeliers en Hotelhouders genieten rabat. Bestellingen van 5 kilo en meer franco door geheel Nederland. George W. van Biene. Keizerstraat No. 25 Rotterdam. bynn nos yy Haast U en profiteert. Wie nog* goedkoop Glas, Aardewerk of JPorcelein wil koopen, kome bij S. l. il iEIDEi. Visschersdijk 82. P.S. De uitverkoop duurt slechts tof 15 April aanstaande. TjönnDS~7jr M. Zwanenburg, in MELK, BOTER en KAAS Raamstraat 57. Bij deze geef ik mijn geëerde Clièntelle te kennen, dat ik mij wederom als vorige jaren aanbeveel voor de levering van Melk, Boter en Kaas, tegen concureerende prijzen en onder Rabbinaal toezicht. Mij vlijende met ÜEds. orders in tijds te ontvangen. Weldadige Geloofsgenooten! Een huisgezin, bestaande uit Man, Vrouw en vijf kinderen, is aan de nijpenste ellende ten prooi. Vroeger was het hoofd van het gezin zij het ook door hard zwoegen in staat het dagelijksche brood te verdienen; doch reeds sedert langen tijd maakt een zware ongesteldheid hem tot werken geheel ongeschikt. Eenige der telgen vereischen de hulp der moeder op zoodanige wijze, dat het ook haar onmogelijk is door arbeid eenigen steun te verschaffen. Wij bevelen deze ongelukkigen met vertrouwen in den weldadigheidszin onzer Geloofsgenooten aan en hopen spoedig vai» eëh groot aantal ingekomen giften in dit blad melding te kunnen maken. I. E. ANDRIES, Gedempte Burgwal, 26» E. EDERSHEIM, Vlamingstraat 20. ’s Gravenhage, n'7in 'JE* ■533 De uitgevers zijn gaarne bereid voor dit huisgezin waarvoor een veelzijdige hulp dringend noodig is giften in ontvangst te nemen. Vereeuiging ter beoefening van tfoodsche Wetenschappen te Rotterdam, Zaterdag, 6 April. Voordracht van ll* tot 12* ure, in bet locaal van den heer M. v. Gosselaar, Schied. Dük. n.H. Leden hebben toegang met Dames en de hinderen die tot hun huisgezin behooren. Van 2 tot 8 p’3 Van 5 tot 11 April. Ingang van den Sabbat ten 6 ure. N3 B’Wi mtaan – yntn ’a Uitgang van den Sabbat 7 ure 34 m. Gedrukt bg GBBRs. HAAGENS, Rotterdam. Advertentiën van ingehomen giften moesten wegens plaatsgebrek tot het voi« gend nommer worden uitgesMd,.
40,641
MMNMM02:000309001:mpeg21_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Verslagen, rapporten en memorie\u0308n omtrent militaire onderwerpen, 1877, Deel: 8, 1877
null
Dutch
Spoken
7,574
14,535
g. Het onderzoek der door het schieten verkregen uitkomden. Dit onderzoek kan, even als de berekening der schootstafel zelve, langs tweeërlei wijze geschieden, langs den graphischen weg en dien der berekening. De eerste wijze vereischt geene verdere toelichting; de tweede heeft ten doel de spreiding der aanslagen te onderzoeken, ten opzichte van het gemiddelde trefpunt, zoowel zijdelings als lineair. Oorspronkelijk bestond het plan, beide wegen toe te passen, en aan dit verslag, derhalve, de noodige graphische voorstellingen toe te voegen. De eerste proeve daartoe, eene graphische voorstelling tusschen de geschoten drachten en de daartoe gebezigde richthoeken bij het kanon van 16 cM. Lt., werd reeds in het kamp genomen, en slaagde zeer goed. Doch door eene onvoorziene omstandigheid, de ziekte van den mij toegevoegden Isten luitenant Dn, van Verschuer, is dit plan onuitgevoerd moeten blijven, en heeft men zich tot het onderzoek langs slechts een der beide daartoe aangewezen wegen moeten bepalen. Waarom werd nu hiertoe de weg der berekening gekozen? Wanneer mij opgedragen werd eene schootstafel samen te stellen , zonder meer, ik geloof niet dat ik dien weg, bij liet gering aantal schoten, ’t welk eene serie uitmaakt en dat tot het samenstelleu eener gewone schootstafel ook voldoende is, voor het hierbedoelde onderzoek, volgen zou. Het aantal schoten toch, dat vereischt wordt om langs dien weg de schootstafel op het ware gemiddelde trefpunt gebaseerd te krijgen, moet groot zijn; maar zal, mijns inziens, de moeite en kosten daaraan verbonden, toch niet vergoeden, dewijl de de schootstafel zal blijven, wat zij is; eene benaderde waarde, afhankelijk van de buskruitsoort, welke men bezigt, en van zoovele andere daarbij komende bekende en minder bekende omstandigheden. Maar het voorgeschreven programma van deze schoten, beiielsde buiten het samenstellen eener schootstafel, ook de opdracht om kromme lijnen te construeren, welke de kwadratische afwijkingen voorstellen, ten opzichte van het gemiddelde trefpunt, En daar dit in een nauw verband staat met de kansrekening, zoo was om het maken van verkeerde gevolgtrekkingen te voorkomen , de door mij te doene keuze daardoor van zelf bepaald; ik kon er niet buiten, zij was noodzakelijk; en ik offerde dns de graphische constructie op. Zie hier nu waarop het bedoeld onderzoek van de spreiding der aanslagen, ten opzichte van het gemiddeld trefpunt, neerkomt. Didion toont in zijn Calcul des probahüités op bladz. 68 aan, dat indien H en h de gemiddelde lineaire en kwadratische afwijkingen uit het gemiddelde trefpunt voorstellen, voor een groot aantal schoten TJ 7 • ii " IS) waaruit volgt; =H K g 1,35 .... X H , dat is in woorden uitgedrukt: De waarschijnlijkheid brengt mee, dat voor een groot aantal schoten, de gemiddelde kwadratische afwijking bevonden zal worden gelijk te zijn aan 1[ maal de gemiddelde lineaire afwijking. Aan die verhouding moet dus bij alle berekeningen en constructiën, dit onderwerp rakende, voldaan worden ten minste tot binnen zekere grenzen wil men althans vertrouwbare uitkomsten verkrijgen; en zullen in de eerste plaats de Didionsche formules, b.v. tot berekenen van trefkans, enz. van toepassing kunnen zijn. Dat dit waar is, dat men daar niet buiten kan, blijkt nog ten overvloede uit het artikel van Jouffeet voorkomende in de Eevue d’artillerie van Augustus 1873 , waar die verhouding voor de gedane berekeningen, stilzwijgend als uitgangspunt wordt aangenomen, hetgeen dadelijk blijkt uit de daar voorop gestelde formules. Op blz. 377 vindt men daar namelijk, indien ix. en e de gemiddelde lineaire en kwadratische afwijkingen voorstellen. k —=: 0,5642 . – en (Z 1/ T F = 0,7071.1, waaruit E gem. kwadr. afw. 7071 \25 !i gem, lin. afw. 5642 ’ Waar op de volgende blz. van het zelfde artikel de écartprolable rin en f wordt uitgedrukt, spreekt het van zelf dat dezelfde verhouding weer te voorschijn moet komen, en men vindt dan ook : r TT . [/, = 0,8455 pt, en r = = 0,6745 £, waaruit wederom 1_8455 _ ~ 6745 ’ Om nu voor de schootstafel alleen zoolang te schieten, dat aan die verhouding voldaan werd zou, gelijk reeds gezegd is, niet doenlijk en ook niet doelmatig zijn. Maar niettemin moet men trachten tot die verhouding zooveel mogelijk te naderen en daarom, wanneer andere berekeningen, de waarschijnlijkheid betretfende, met het samenstellen der schootstafel gepaard gaan, tegen het doen van veel schoten niet opzien. Voorts zal de ondervinding, ten aanzien van het samenstellen der schootstafel alleen. nog moeten leeren, of er voor bovengenoemde verhouding ook grenzen aan te wijzen zijn, buiten welke overschieten altijd en binnen welke dit niet noodig is, om nog eene vertrouwbare tafel te verkrijgen. Zie hier nu wat dienaangaande gevonden is, De bovengenoemde verhouding gem. door V voorstellende vond men: Voor de 19 schoten op den 19den Augustus V=l,lB. Niettegenstaande die verhouding niet ongunstig scheen, werd besloten nog eene serie van 10 schoten onder dezelfde elevatie te doen, en wel omdat de te zoeken baan een gemiddelde moet zijn van de verschillende, dagelijks wisselende omstandigheden, waaronder in de praktijk geschoten wordt. Het is om die reden, dat wij niet genoeg kunnen aanbevelen het doen der schoten, welke eene zelfde serie uitmaken, op verschillende dagen te doen plaats hebben. Dit geschiedde op den 3den September. Men had daarbij tevens nog de kans dat de gevonden verhouding van 1,18 meer tot de gewenschte van 1.25 kon naderen; hoezeer daarbij niet uit het oog werd verloren, dat ook zeer goed het tegendeel kon plaats hebben, en de te zoeken verhouding minder gunstig werd. Want hoewel aangenomen mag worden, dat voor een groot aantal schoten, die verhouding gelijk is, zoo volgt daaruit nog niet, dat in de praktijk, elk schot op zich zelf, of elke serie van schoten, steeds dichter en dichter tot die verhouding zal doen naderen. Er zijn goede serien van schoten, maar ook minder goede; alle te zamen gecombineerd, geven zij wel de verhouding van 1,25, maar elk op zich zelve, ot twee aan twee genomen, kunnen zij van die verhouding zeer afwijken, naarmate het goede of minder goede serien zijn. Dit hangt natuurlijk wederom af van de omstandigheden, waaronder die serien geschoten zijn. Voor die 10 schoten nn, afzonderlijk genomen, werd V 1,498, maar gecombineerd met de vorige 19 schoten, kwam men op 1.17. Voov (Ie 20 schoten op 3000 pas vond nicti V =: 1,18, voor die op 4000 pas V 1,19 en voor die op 5000 pas V 1,40. Voorloopig werd nu besloten niet meer over te schieten, waartoe trouwens de tijd ook ontbroken zou hebben; maar de verkregen resultaten eerst langs een anderen weg te toetsen, namelijk, door de berekening van den luchtwederstandscoëfßciënt 1: uit de dracht, de aanvankelijke snelheid en den richthoek; en toen daardoor bevredigende uitkomsten werden verkregen, is de proef gestaakt. En nu overgaande tot de berekening der schootstafel, zal eene korte blootlegging der redenen, wefke tot het gecruik der Pren-SCHE formules noopte, hier allereerst op hare plaats zijn. h. Aanioending van verschillende formules voor de berekening der schoolstafel. Aan den kommandant van het kamp was daartoe de keuze gelaten, tusschen de formules van het Zwitserschehe handboek en die van Martin Prehn; en op mijn verzoek werd mij toegestaan, van do laatste gebruik te maken. Dit was eene nieuwigheid, zoodat het niet overbodig mag heeten, de redenen daarvoor kenbaar te maken. Ik zal mij daarbij onthouden van elk oordeel over de Zwitsersche formules, en die dus verder geheel ongenoemd laten. Die keuze der Prehnsche formules was geen wilkeur of zucht tot nieuwigheid. Zij was zelfs in zooverre gewaagd, dat ik bij eventueele mislukking of onvoldoende uitkomsten, in het geval had kunnen komen, niets tot stand te brengen; dewijl ten gevolge van het minder aantal serien schoten, dat de Prehnsche formules toelaten de andere weg voor mij was afgesneden. Die keuze dan geschiedde uit overtuiging. In de dagen, toen de electriciteit nog niet dienstbaar gemaakt was aan het meten der aanvankelijke snelheid, werd het door de artilleristen van dien tijd steeds betreurd, dat deze niet ten grondslag hunner berekeningen kon dienen; en steeds werd door ben de hoop uitgedrukt, dat de electriciteit daartoe eenmaal zou worden benuttigd; want dan zouden hunne ballische bezwaren zoo goed als uit den weg geruimd zijn. En zou ik, nu die hoop. bevredigd is, de Pkehnsche formules verwerpen, waarin die gemeten aanvankelijke snelheid, werkelijk ten grondslag der berekening ligt, alleen omdat zij tot nu toe bij ons minder gewild waren? Dat mocht geen reden zijn; te meer niet, omdat de mindere deugdzaamheid dier formules nimmer werd aangetoond, ja, Majewski integendeel er met lof van gewaagt, en Witte in zijn Handboek, ze ten grondslag legt zijner berekeningen. Neen, was twijfel nog mogelijk geweest, de lezing van het kampverslag van 1873 over dit onderwerp, zou alleen voldoende geweest zijn dien geheel op te heffen. De passage in dat verslag, betrekkelijk de gemeten en berekende snelheid, was al te welsprekend, al valt het ook niet te ontkennen dat langs dien weg geene betere uitkomsten te verwachten zijn. En de uitkomst heeft mijne verwachting dan ook niet teleurgesteld ; doch het oordeel hierover laat ik gerust aan mijne wapenbroeders over. Liever wijs ik er op, waardoor die Pkehnsche formules zich bovendien nog aanbevelen. In de eerste plaats door hare uitgebreide strekking, hare ruime beteekenis; natuurlijk een gevolg van de wijze van afleiden dier formules; want met 4 seriën schoten, eigenlijk reeds met 3 seriën, is de geheele baan bepaald, en zulks hoe groot de afstand ook zij. waarop men schieten wil; terwijl men langs anderen weg, daartoe 8 seriën schoten behoeft, en zelfs nog meer, naarmate de afstanden, waarop men schiet, toenemen. Voorzeker een niet te verwerpen besparing aan tijd en munitie tevens. In de tweede plaats noem ik de omstandigheid, dat men eene controle heeft op den coëfficiënt van den tegenstand der lucht, wijl die op twee geheel verschillende wijzen bepaald en berekend wordt. Ik acht dit allerbelangrijkst, dewijl op dien coëfficiënt alles aankomt; immers om zijnentwil, als het ware,— alleen om hem te bepalen dienen al de proel’schoten, welke men doen moet. En in de derde plaats wijs ik er op, dat bij die formules op gemeten vliichttijden geene berekeningen gebaseerd worden, ’t geen ik een voordeel noem; wijl die meting op groote afstanden niet zoo heel gemakkelijk, en, in tegenstelling van een aanslag nooit voor controle vatbaar is. Indien ik mij dus veroorloofde het verzoek te doen de PrehnscHE formules te mogen gebruiken, deed ik zulks niet alleen, om haar vriendelijker vorm, voor het gemak der berekening, maar in de eerste en voornaamste plaats, wijl ik in die formules eene groote voortreffelijkheid meende te zien, daar zij mijns inziens, aan den eisch voldoen, dien men tegenwoordig bilijkerwijze mag, en ook moet stellen. 11. Berekening van de waarde van den ldchtwedersïands- COËFFICIENT h UIT DE AANVANKELIIKE SNELHEID, DE DRACHT EN DEN RICHTHOEK. Voor het berekenen der aanvankelijke snelheid is deze waarde van h, uit de op 50 en 300 M. van den vuurmond gemeten snelheden, reeds bepaald geworden, en is toen daarvoor gevonden 4403 M. Nu behoeft het geen betoog, dat het wenschelijk is, dat de waarde van h, welke zoo aanstonds uit de in het hoofd dezes genoemde gegevens berekend zal worden, zoo zij al niet precies gelijk wordt gevonden, aan 4403, dan toch zoo dicht mogclijk tot dat getal nadert. De aanvankelijke snelheid immers, door meting gevonden, is nu eene constante grootheid voor de berekening; en de waarde van k, welke tot hare bepaling gediend heeft, mag voor ons ook als zoodanig beschouwd worden, al moge zulks in absoluten zin, zoo strikt juist niet zijn. En dewijl nu de aanvankelijke snelheid en de waarde van k in alle formules voorkomen, welke ter berekening der baan zullen dienen, zoo spreekt het van zelf, dat, zullen de uit- komsten dier berekening in overeenkomst zijn met de gevonden aanvankelijke snelheid, de langs dezen weg te bepalen waarde van k, niet al te veel van 4403 mag alwijken. Waar de grens ligt, binnen welke die afwijking moet blijven, om eene voor de praktijk bruikbare schootstafel te kunnen samenstellen, is moeielijk aan te wijzen; zeker is het, dat die grens niet al te angstvallig getrokken behoeft te worden, gelijk ik mij voorstel nader aan te toonen. Nu allereerst de berekening van k, waar toe de volgende formule = (1) sin 3 —1) 3 cos « \gx J waarin » de riclithoek, X. de dracht onder dien hoek bereikt; V. de aanvankelijke snelheid = 309,84 M. en ff. de versnelling der zwaartekracht. Alvorens echter tot die berekening over te gaan, dient ter voorkoming van misverstand er op gewezen te worden, dat « in die formule, tweeërlei beteekenis heeft. Wordt namelijk geene verhefflng in aanmerking genomen, dan is x eenvoudig de richthoek, dat wil zeggen, de met het ricochet-kwadrar.t gegeven élévatiehoek, verminderd met den terreinhoek. Maar zoodra verheffing in aanmerking komt, wordt X de uitvaartshoek = richthoek + verheffingshoek. Waaruit volgt, dat indien bij de berekening van waarden van X, verheffiag in rekening is gebracht, altijd uitvaartshoeken gevonden worden, welke dus met den verheffingshoek verminderd moeten worden, om den richthoek te verkrijgen; en dat bij het bepalen der opzethoogten en invalshoeken, in het eerste geval voor X de lichthoeken, en in het tweede de uitvaartshoeken gonomen moeten worden. Verder geschiedt de berekening altijd iii meters, en om meer dan céne reden, acht ik het niet ondienstig die berekening hier bij wijze van voorbeeld te laten volgen, daarbij vooreerst de verheffing buiten rekening latende. Uit den staat der gemiddelden (Bijlaag II) zien wij dat, » ena; respectievelijk den richthoek en de dracht voorstellende, de schietproeven de volgende uitkomsten liebben opgeleverd: Voor ö! 2°7'39" 7°40'45'- 11°6'6" 14°40'8" X 720,98 2218,86 3015,88 3735,11 Daarbij is c=: 309,84; log. c rz: 3,49114; log. c* zz 4,98328 log.y=: 0,99176 log. – = 3,99052 Stellende verder sin 2 !x,z= p, gx dan gaat de formule (1) over, in; k= – – (2) {p —1) 3 cos a welke nu op de volgende wijze berekend wordt; log. i— 3,99052 3,99052 3,99052 3,99052 log. sin 2 « = 8,87088-10 9,42301-10 9,57737-10 9,69016-H log. —sin. 2 « 2,86090 9 log. 2,85793 3,41353 3,56789 3,68068 3,34613 3,47941 3,57230 = 0,00297 0,06740 0,08848 0,10838 1,00685 1,1679 1,225 1,2834 i) —1 = 0,00685 0,1679 0,225 0,2834 log. (/) 1) = 7,83569-10 9,22505-10 9,35218-10 9,45240-10 log. 3 = 0,47712 0,47712 0,47712 0,47712 log. cos * = 9,99970-10 9,99609-10 9,99180-10 9,98561-10 log. noemer = 8,31251-10 9,69826-10 9,82110-10 9,91513-10 log. X 2,85793 3,34613 3.47941 3,57230 log. noemer = 8,31251-10 9,69826-10 9,82110-10 9,91513-10 log. i=:: 4,54542 3,64787 3,65834 3,65717 /!: = 35109 4445 4553 4542. Het vinden van 35109 zou iemand, die weinig of niet met de formules van Prehn heeft gewerkt, al licht kunnen leiden tot het maken van verkeerde gevolgtrekking. Dat die waarde zoo groot wordt, ligt alleen, zooals aanstonds zal blijken, aan het buiten rekening laten van den verhefßngshoek, welke hier zoo klein is, dat de hoegrootheid van den invloed, dien hij op de waarde van k uitoefent, wel haast ongeloofelijk zou toeschijnen, mdien de berekening het niet onwedersprekelijk aantoonde. En gelijk zich reeds van te voren laat zeggen, en ook door de berekening gestaafd wordt, zal die invloed van den verheflingshoek te grooter zijn, naarmate de afstand, welken men beschouwt, kleiner is. Brengen wij dus nu verheffing in rekening, te beginnen met den gevonden verheffingshoek van s', dan wordt, zooals reeds gezegd is, «, die hiervoor nog de richthoek voorstelde, nu de uitvaartshoek, en dan vinden wij , den verheffingshoek /3 noemende door toepassing van formule (2): VVaaniit als gemiddelde waarden rank voor 13 = s', CC 2°12'39" 7°45'45" lloU'6" 14°45'8" en daaruit k = 5206 4141 4366 4438 voor (3 = S'SO", cc = 2°13'9" 7°46'15" H°ir36" 14=>45'38' en daaruit k ~ 4796 4113 4349 4429 voor /3 = 6', cc 2°13'39" 7°46'45" 1P12'6" 14°46'8" en daaruit k = 4445 4091 4334 4419 voor 13 6'30", Cc = 2°14'9" 7°47'15" 11°12'36" 14°46'38' en daaruit k = 4147 4058 4319 4408 voor 13 = r, cc “ 2°14'39" 7°47'45" n°l3'6" 14=>47'8" en daaruit A = 3879 4031 4303 4399. voor (3— O' k—4513 M. (uit drie waarden) 13 —s' * = 4538 „ /3 = = 4421 „ 13 =6' k— 4322 „ 13 6'30" k = 4233 „ i3=r k— 4153 „ En daar wij reeds gezegd hebben, dat het wenschelijk is, dat k dicht bij 4403 valt, om de uitkomsten der berekening zooveel mogelijk in overeenstemming te doen zijn met de aanvankelijke snelheid van 809,84 meter, zoo kan uit deze toepassing niet anders genomen worden. dan k 4431, overeenkomende met een verheffingshoek van 5'30". Dewijl ik mij echter voorbehoud om later aan te toonen, dat het volmaakt hetzelfde is, of men k = 4431 en ;S = 5'30" dan wel of men k = 4403 en (3 5'30" neemt (vroeger werd immers reeds gezegd dat die waarde van k niet al te angstvallig bepaald behoefde te worden) zoo zal ik nu de berekening doen met k 4403, omdat die waarde van k reeds gediend heeft ter bepaling der aanvankelijke snelheid, en het in de reden ligt, dat de luchtwederstandscoëfficient, voor de geheele berekening, eene zelfde waarde behoudt; althans tot aanvankelijke snelheden, welke de 350 M. niet te boven gaan. 111. Het aanbbengen der noodige correctie aan de DOOR de berekening VERKREGEN CITVAARTSHOEKEN. Wij stellen dus voor goed vast k = 4403 en /3 = S' 30" en gaan nu met die waarden, om reden, welke zoo aanstonds zal blijken, de richthoeken berekenen, die noodig zijn om de door het schieten verkregen gemiddelde drachten te bereiken, benevens de vluchttijden, welke daarmede overeenkomen; en om gekeerd uit die berekende richthoeken, met inachtneming der verheffing, de drachten. Door vergelijking der waarden, welke men door die berekening verkrijgt, met de bij het schieten gemeten en waargenomen grootheden, verkrijgt men dan tevens een maatstaf, evenzeer voor de juistheid der te bezigen formules, als voor de bruikbaarheid der gebezigde waarden van k en (3. Voor die berekening nu is gebruik gemaakt van de volgende formules: voor den uitvaartshoek: sin. 3 (j! -- g . . (3) voor de dracht: a; cos iz | j (4) en voor den vluchttijd t = (5) waaruit voor k = 4403, /3 = 5' 30 en gemiddelde, door het schieten verkregen, drachten van 730,98 2218,86- 301,5,88 en 3735,11 meter (zie Bijlage II) gevonden wordt: terwijl oorspronkelijk gegeven en waargenomen is behalve de bovengestelde gemiddelde drachten (zie Bijlage II). uitvaartshoek :rz 3“13'42"- ,7040'46" – n»7'27"-14»39'36" richthoek =2" 812"- 7«3516" – 11«1'57"-14°34' 6" berekende dracht 720,9 2216,2 – 3007 – 3712,6 M. vluchttijd == 2"25'" – 00 1 11"24'" – 14"37'" Hieruit ziet men dat de berekende en waargenomen vluchttijden zeer goed overeen komen, want dat de vluchttijd op 5000 pas te groot is gemeten, is reeds vroeger gezegd, en tevens daarbij opgemerkt, dat bij aanwending eener goede ballistische formule, daarvan bij de berekening blijken moet, zooals ook hier werkelijk het geval is. Eichthoek = 2"7'39" -7“40'45"- 11“6'6" – 14"40'8” vluchttijd – 8"7'" – 11"24'" – 15"21'". Anders evenwel is het met de berekende richthoeken en drachten; zij mogen den beschouwer, voor de praktijk, als zeer voldoende voorkomen, maar zij zijn doorgaande te klein. Doch dit kon ook niet anders, en moest wel zoo gevonden worden. T)e reden waarom, ligt niet in de waarde van kof (3, maar alleen daarin, dat de formule: sin2cc = (3) eene fout bevat, waardoor de berekende uitvaartsboeken en de daarvan volgens formule (4) afhankelijke drachten te klein worden gevonden. Ik heb het. noodig geoordeeld, dit eerst proefondervindelijk te laten zien, om het nu hier te vermelden en met redenen te omschrijven. De grondformule namelijk, welke ter berekening der uitvaartshoeken zou moeten gebezigd worden is: 6 sin. iJi = (^3-h .... (3’) c* \ ffcosajcosa doch om daaruit x op te lossen , zou men stuiten op eene hoogere machtsvergelijking. Om deze te vermijden stelt men in den term —^—, die tusschen de haakjes geplaatst is, cos «= 1, wat k COS. cc alleen waar is voor os O, als wanneer de formule (3*) overgaat in (3). Dewijl nu voor alle andere waarden van ot., cos. a, altijd kleiner dan 1 is, wordt daardoor de term , die nu is over’ k cos. a gegaan klein genomen, en derhalve ook sin. xen ta te klein gevonden, en wel des te kleiner, naarmate x grooter wordt. Daaruit volgt omgekeerd, dat als men met door berekening verkregen uitvaartsboeken, volgens formule (4) drachten gaat berekenen, deze ook altijd te klein gevonden zullen worden, en wederom des te kleiner, naarmate die uitvaartsboeken en dus ook de drachten grooter worden. Om kort te gaan, er is dus eene fout geconstateerd in de berekende uitvaartsboeken en drachten; eene fout, wel te verstaan, die men willens en wetens, voor het gemak der berekening gemaakt heeft; en het komt er nu maar op aan, die fout te verbeteren. Er moet dus eene correctie aan de berekende uitvaartshoeken plaats hebben; zij moeten grooter worden. Om die correctie aan te brengen moet de vraag opgelost worden , hoe groot die uitvaartshoeken dan wel zijn moeten om bij k 4403 en (3 =s'Bo", door middel van formule (4) drachten te verkrijgen, welke even groot zijn als die, bij de proeven verkregen. En die vraag is het gemakkelijkst op te lossen door beproeving- Men stelt namelijk in formule (4) ot, een weinig grooter, (enkele minuten of seconden, naarmate van het verschil, tusschen de ware en berekende dracht) dan de door berekening gevonden waarde van a,, totdat eene waarde voor x wordt gevonden, die men oordeelt voldoende overeen te komen met de voor die waarde van ot, door het schieten verkregen gemiddelde dracht. En naarmate die aldus bepaalde waarden van x, verminderd met (3, min of meer overeenkomen, met de richthoeken, waaronder werkelijk geschoten is, (theoretisch moeten zij daar precies gelijk aan zijn) naar diezelfde mate, zijn ook de bij het schieten gedane waarnemingen en metingen, min of meer als goed en bruikbaar te beschouwen; zooals zulks mede het* geval zal zijn met de straks te berekenen schootstafel, aannemende dat de formules goed zijn. Wanneer men derhalve de boven aangeduide berekening door beproeving, welke lang kan ophouden, uitvoert, komt men ten slotte tot het resultaat, dat: uilvaartshoeken = 2n3'41" – 7041'30" – 11» 10' – 14"47' waarmede voor /3 = 5' 30" overeenkomen richthoeken 2» 8'11" – 7»36' – 11.0 4'30" – 14"41'30" door middel van formule (4) opleveren drachten = 720,9 – 2219,25 – 3015,8 – 4735,3 M. terwijl geschoten waren: drachten 720,98 – 2218,86 – 3015,88 – 3735,11 M. onder richthoeken = 2"7'39" -7" 40'45" – 11"6'6" – 14° 40'8". De fout is hiermede dus hersteld, de correctie aangebracht. Doch meer dan dit, is hierdoor verkregen; bovenal blijkt daaruit. dat de proef bij dezen vuurmond, goed, zeer goed geslaagd is. De uitkomst mag werkelijk schoon heeten; zij toont zulk eene goede overeenkomst tussehen de praktijk en de theorie, dat om door middel van deze (formule (4)) drachten te verkrijgen, welke geheel met die der praktijk overeenstemmen, slechts verschillen in richthoeken gevonden worden, die niet meer bedragen dan 0'33" – 4'45" – 1'36" – 1'33" welke verschillen werkelijk onbeduidend mogen heeten. Want 4'45", het grootste en eigenlijk het eenige verschil, geeft op dien afstand, slechts 3,7 mM. verschil in opzethoogte. Trouwens in dien 3en afstand heeft bij de berekening, altijd iets minder gunstigs doorgestraald; daar is iets in, dat minder juist is. Doch hoe licht vervalt men ook niet in onjuistheden! Bij het geven der elevatie met het ricochetkwadant is eene fout van 1' zeer mogelijk. Het oog en de stand van het oog ten opzichte van het instrument, de weergesteldheid enz. zijn daarbij van invloed; de waterpassing, al geschiedt zij ook tweemaal, kan licht een verschil van een paar minuten, in de bepaling van den terreinhoek geven; de opname der schoten, hoe nauwkeurig ook, leidt tot de haar eigene vergissingen. O > Maar al deze kleinigheden hebben toch invloed op de berening; zoodat, wijl de volmaaktheid niet te verkrijgen is, ik met grond vertrouwen durf, dat men met mij zal instemmen , wanneer ik deze uitkomsten schoon noem. Peehn krijgt ze vooral niet beter. Wanneer ik nu duidelijk geweest ben, en het geluk mag hebben van begrepen te zijn, dan heeft men gezien, dat de geheele redeneering en berekening, van af blz. 91, aUeen gediend heeft om uitvaartshoeken te verkrijgen, welke aan twee voorwaarden voldoen. Zij moeten door middel van formule (4) drachten opleveren, welke gelijk zijn aan de geschotene, en daarbij tevens, na aftrek van den verheffingshoek, richthoeken opleveren, welke gelijk, of althans, zoo na mogelijk gelijk zijn aan die, waaronder geschoten is. Zij moeten dus én met de theorie én met de praktijk overeenkomen. De uitvaartshoeken, waaronder men meent werkelijk gesehoten te hebben, 20 13' 9" 7“ 46' 15" 11® 11' 36" 14» 45' 38" waarmede als richthoeken overeenkomen 2“ 7' 39" 7® 40' 45" 11® 6' 6" 14“ 40' 8" voldoen niet aan die beide voorwaarden. Doch de door beproeving gevonden uitvaartshoeken, 2013' 41" r 41' 80" 110 10' _ i4o 47/ waarmede als richthoeken overeenkomen 20 8' 11" 7“ 36' 11“ 4' 30" 140 41' 30" voldoen wèl, of althans, zoo nabij mogelijk, aan die beide voorwaarden. Wij doen dus afstand van de riehthoeken, waaronder wij geschoten hebben, die verwerpen wij, omdat zij bij de berekening niet de drachten opleveren, welke werkelijk verkregen zijn. En in hunne plaats nemen wij andere riehthoeken aan, welke bij de berekening wél die drachten opleveren, en beschouwen die hoeken als degenen, waaronder werkelijk gesehoten is. Want dan alleen sluiten theorie en praktijk geheel in elkander; dan ook alleen zijn die hoeken, vaste punten, punten van vergelijking voor de weldra volgende berekening der sehootstafel. Het behoeft overigens geen betoog, dat hoe dichter die aangenomen riehthoeken naderen tot de oorspronkelijke, er des te beter en te gelukkiger gewerkt, en de proef dus des te beter geslaagd is. Kwamen zij juist overeen, men had de volmaaktheid bereikt! IV. Bebekening der schootstafel. Wij gaan thans over tot de berekening der schootstafel, die nu, door eenvoudige toepassing der Prehn’sche formules, in haar geheel geschieden kan, uitgezonderd de normale correctie voor de derivatie. Doch alvorens dient de fout, welke in de formule = (3) Mil. Ferd. VIII. 8 ter gemakkelijker berekening der uitvaartshoeken gebracht is, en die dus bij elke berekening van x voorkomt, gecorrigeerd te worden. Wij zagen reeds, dat die formule genoemde hoeken te klein aangeeft, en de op de volgende bladz. voorkomende tabel geeft nu de noodige corrrectie aan, welke op gelijke wijze, als reeds vroeger is uitgelegd, bij wijze van beproeving, door de formule; ü: = *cosai |—• • • W van 500 tot 500 pas berekend, en daartusschen door interpolatie bepaald is. Dat interpoleeren is wel niet strikt nauwkeurig, omdat eigenlijk de coi'rectie van 100 tot 100 pas aangebracht zou moeten worden, en die onnauwkeurigheid zal bij de berekening der invalshoeken nog sterker uitkomen. Maar om van 100 tot 100 pas te corrigeren is een werk, dat den arbeid niet loont. Verder is voor de berekening der invalshoeken gebruik gemaakt van de formule:. A tang. (« «') tang<;) = , waarin A de dracht, waarvoor de invalshoek gezoeht wordt, a eene dracht, welke iets kleiner is dan A, en « en « de uitvaartshoeken welke bij A en ö; behooren. En voor de berekening der snelheid in een willekeurig punt der baan, van de formule : c cos. cc //». V = (“) cos. (1 d- 2 j waarin ~ « r k cos. oc is, » de afstand, op welken men de snelheid berekenen wil, en (p de hoek van inval voor dien afstand. Voor kleine afstanden, als wanneer x 0 mag genomen worden, wordt STAAT der aan de berekende uitvaartshoeken aan te brengen correctie. Dracht in passen. Berekende nitvaartshoek Toor die dracht. Ic = 4408 /3 = 5'30" Berekende dracht voor die berekende uitvaartshoek, in passen. Verschil tusschen de ware en de , berekende dracht, in passen Benoodigde correctie, in graden. Blijft voor de waarde van den ultvaartshoek. De formule voor de vluchttijden (5) ck werd reeds vroeger opgegeven. Berekenen wij dus ten slotte nog de normale correctie voor de derivatie, dan hebben wij alle gegevens, ter samenstelling der sehootstafel, die dan dadelijk opgesteld kan worden, zoo als zij op blz. 99 en 100 voorkomt. Uit den staat der gemiddelden (Bijlage II) blijkt, dat de bij elkander beboerende gemiddelde uitvaartshoeken, drachten en dérivatiën, zijn: Hieruit de waarde berekenende, van Uitvaartshoek. Dracht. Derivatie. go 13' 9" 720,98 M. 1,354 m. R. 7° 46' 15" 2218,86 „ 16,047 „ „ 11° 11' 36" 3015,88 „ CO 00 'o oo 14° 45' 38" 3735,11 „ 63,585 „ „ V alhoogte derivatie verkrijgt men respeetievelijk q 20.63 q = 18.87 q 15.33 q = 15.48 te zamen. . . . 70.31 gemiddeld q 17.6 wordende nu de normale correctie gevonden, door deze waarde van q te stellen in de formule: , ~ opïethoogte normale correctie = – , waarin x den riehthoek voorstelt. Wanneer men de twee eerste waarden van q alleen beschouwt, zou gem.: q=zl9.l worden, en voor de twee laatste waarden alleen, wordt gem.: q r=|ls.4; doch er bestaat geen reden, waarom men twee der vier voor q gevonden waarden zou verwerpen, om alleen de beide overschietende , welke dan zeer mooi overeenkomen, ter bepaling van gem. q te doen dienen. Alleen nog dit, dat men zich van den beginne af niet veel illusie’s gemaakt heeft van het vinden der standvastige verhouding , derivatie valhoogte ’ zoo die werkelijk of althans ten naasten bij bestaat; en zulks om reden, dat het wel een bijzonder groot toeval zou zijn, dat hier in enkele weinige schietdagen gevonden werd, wat aan de commissie van proefneming in zoovele jaren niet is mogen gelukken. Getrokken kanon van 16 cM. Lt. SCHOOTSTAFEL hij het gehruik van pmdgranaten en eene lading van 2,5 kilogram met tmmhenprop. Dracht in passen. Richthoek. Opzethoogte !d cM. Normale correctie in mM. Vluchttijd. Invalshoek op de richtlijn. Snelheid in meters. 100 0° 7'45» 0,34 0,2 0" 15»/ 0° 13'18" 307,2 200 o°2l' 9" 0,92 0,5 0" 29"' 0° 26' 48" 304,7 300 0° 34' 42" 1,51 0,7 0" 44'" 0° 40' 40" 802,1 400 0° 48' 24" 2,11 1,2 0" 59"' 0° 54' 44" 299,6 500 1° 2'16" 2,72 1,5 1" 14'" 1° 9'13" 297,2 600 1°16'17" 3,33 1,9 1" 29'" 1° 23' 57" 294,8 700 1° 30' 27" 3,95 2,2 1" 45'" 1° 38' 58" 292,4 800 1° 44' 46" 4,57 2,6 2" 1° 64' 18" 290,1 De invalshoeken zijn berekend voor een interval van 10 paa, en wat op bladz. 96 gezegd is omtrent den invloed, die de wijze van interpoleeren der uitvaartshoeken, op de meerdere of Snelheid in meters. C0i»C0CQOC)0C0l>£>-l>.£^000>O0ï'^«005rH'^l>.i— 00 00 «0T}«'-^l<5a i>*iocór— « ocoi>*ir>coG<iöcsc^«0'^co'3<iöoicoi>»iffl'^cocsif—lö COoooOOOÏ>-t>-lr-t^l^-«OeO«D«0«OiA>OU5»r3>Oif5'^'^'rp'«3H'^-^eOCOCCCOCOCCCOG<lC<ÏOïC<lGOCM05<MQ^ c^<yiCsio^c<ïo^f>io3(5^e<icvic<icciocio^cQo5c;i(N(5^<yi«^(>icviöiio^(>ï(5«©jï©ci5cio;iöQoïc?^ii2iio^öQ<yi©i(N M 2 «*9. ïbt-* COOÏrH OQi— CO co 'rt r-HOÏTjiai-HCOua COiOr-tCO co co COi—«COrHlOCO -^I-H oooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo C^©;iCM<MC0C0C0'^'^TÏilOi0l0«0«0«0l>-C-t^C0000S0S0JOOr—irH©5<yiC0C0'^'^ur5iOCDC0t-C0C005 rH rH rH i—( rH —H r—i rH rH rH Or^ 1—ICOIO Ol-»? «McO^i—'COiOrHCO t—l ii'.as CMG0-<ïtrHCl0'>JlrHQ0ir5CM0>e0C0rHCX>C0C0rHast-U3C0rHOQ0t>-«DT}tC0e0<?5rHrHrHOrHrHrH05C0'^10 O ,£3 .-HrHr-HrHrHrHrHrHrHrHrHrHrH(Mi5CïCMC<lOQC<l04G<lOil050ClcOCOCOSOCOCOGOCOCOCO •V O «5b05^05rHÏÏ5ob^OrH003G>50rHO COrHlClO CO SOrH rHCO VO rH'«!flCOCOH5?CQ rH-^COCOlO'^iCC<lrHCM 10i-HOlTÏIiOrHCM-<!fl Oil-rfllftrHCOlOrHCO CQ -r? C<l'^rHCOlO(M'«? s oooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo rH{M(M(5^eClC0C0C0-^'^'«^ï'«?i0iCi0lO«0O«0ï>-l>-t>-00C0000005CS05OOrHrHrHCMCQ(MC0C0C0-^-^ rH rH tH rH iH rH r-> rH iH rH rH rH Dracht in passen. oooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo oooooooooooooooooooooooooooooooooooooooooo 0»OrH(3QC0'*J'i0«0Ï^C005OrH(MC0'^iO«0lr-000iOrH0;ïC0-’5'»0«0l>»C00SOfH(MC0'^X0<DÏ>*C00»O rHrHrHrHiHiHiHiHrHHC<lOiC^Oi©?C<iOlCClCQe<lCOCOCOCOCOCOCOCOCOCO-^-^-^'^'^^-*^<TÏI'^-^JllO mindere nauwkeurigheid der invalshoeken heeft, valt aanstonds in het oog op de afstanden van 4100 en 4600 pas, waar zij, als het ware, in eens een sprong maken, welke bij interpoleeren van 100 tot 100 pas vermeden zou geworden zijn. Doch met het oog op het doel, waartoe de kennis dier invalshoeken verlangd wordt, acht men op die groote afstanden, een verschil van 5' a 10' in hunne grootte van weinig of geene beteekenis, zoodat er geen bezwaar in gezien is, om die berekening zoo te laten. Eindelijk bedraagt de hoeveelheid om welke de formule A tang. (a a') ■ de invalshoeken te groot aangeeft, op de afstanden van 1000 tot 1000 pas, respectievelijk : Oo O' 23" 0° r 34" 0° 4' 18" 0° 16' 11" 0° 30' 16"; terwijl het tevens niet onopgemerkt mag blijven, dat op de groote afstanden (dalende tak) de beweging, met bijna eenparige snelheid plaats heeft. V. Vebificatie dee schootstafel. Hieronder verstaat men het onderzoek of de in de schootstafel voorkomende elementen, welke uit de schietproeven zijn afgeleid, hetzij door constructie of door berekening, in overeenstemming zijn met de door die schietproeven lechtstreeks opgeleverde gegevens, of zij als het ware in het kader daarvan passen. Hoezeer het niet te ontkennen valt, dat eene aandachtige beschouwing der schootstafel daartoe een eerste hulpmiddel is, zoo zal het daarom toch geen betoog vereischen, dat de vergelijking der schootstafel met eene reeks van zekere orde de beste en meest rationeele weg tot het beoogde doel is. Ik stel mij dus voor dien weg hier te volgen, om bij wijze van proef, eenige berekende opzetten te controleeren. Doch hiertoe een woord vooraf. In vroeger dagen, bij het gladde geschut, vuurde men in den regel tot het bepalen van opzetten, op eene schijf, die op een aantal passen stond, dat immer een veelvoud van 100 was, waardoor de aldus bepaalde opzethoogten, zonder dat er eenige berekening toe gevorderd werd, als punten van uitgang konden dienen voor elke daarbij noodig geoordeelde proef. Anders is het, wanneer men op onbekende afstanden schiet, zooals bij het getrokken geschut. Uit de schietstaten blijkt, dat ik getracht heb de drachten van: 1000, 3000, 4000 en 5000 pas te verkrijgen, en ik mocht daarin vrij goed slagen, want mijne gemiddelden zijn 961, 2958, 4021 en 4980 pas. Nu kunnen echter de tot het verkrijgen dier drachten gebezigde opzethoogten mij niet tot het door mij beoogde doel leiden, en moet ik wel de door berekening verkregen opzethoogten, van het honderdtal passen, dat de geschoten drachten, het meest nabij komt, als punten van uitgang nemen voor mijne controle. Alzoü neem ik aan (zie schootstafel), dat de schietproeven mij gegeven hebben, dat voor drachten van: 1000 8000 4000 en 5000 pas opzethoogten vereischt worden van: 5,84 20,85 29,16 en 89,55 cM. Om redenen, welke voor de hand liggen, stel ik mij nu voor de schootstafel eens te controleeren tusschen 8000 en 5000 pas, (werkelijk doe ik het ter bekorting maar tusschen 4000 en 5000 pas,) en volg daarbij geheel werktuigelijk de wijze, daartoe door JouFFRET aangegeven op bladz 214 en 215 van de Revue tillerie van December 1878, in verband met de formule (4) van bladz. 211. Ik bepaal dus eerst de verschillen : en werk verder als volgt Dracht in passen. Opzethoogte in cM. I®. Verschillen. 2®. Verschillen. 3000 20,35 8,81 4000 29,16 (9,60) 1,58 10,39 5000 39,55 Hieruit blijkt reeds eene zeer voldoende overeenstemming, daar het grootste verschil niet meer bedraagt dan 0,4 mM., wat toch op eene schootstafel geen naam mag hebben. 1 C<l o o» o « «D co OQ co :s» 03 1 r-HrHOrHf-HrH©ieO'^ i O t-! e<i CO lo CO co' u o bJÜ 1 cococococoeosococo a a COr-HrHCOC001>»lO'«fl CS -s a Ö'i—i osT id'cd't^'cb’ cococococococococo O 0&«0r—l-^lO-tJIrHCOO» 1—1 (—(CO lo 05 eQi— OJM'^coeacO'^cMO -g OOOOnHrHOQCOTft 0) ööööoööoö Ie «> "® XXXXXXXXX 1 1 II I 1 II 60 +++++++++ nog beter; de rang der reeks moest te laag blijven, daar ik er slechts drie opvolgende termen van kende, en dus maar tot 3de verschillen kon komen. Het zij mij veroorloofd eens als bekend aan te nemen, dat de opzethoogte voor 2000 pas (zie schootstafel) 12.67 cM. bedraagt ; en zulks alleen maar om tot hoogere verschillen te kunnen komen; want verder zal van die opzethoogte geen gebruik gemaakt worden. Nu stel ik mij nog eens voor, de verificatie tusschen 3000 en 5000 pas te doen, die ik nu, wederom bekortende, voor de verandering eens tusschen de 3000 en 4000 pas werkelijk zal uitvoeren, | Dan bepaal ik weder eerst de verschillen in het onderstaandi tafeltje: En nu dezelfde bewerking van zooeven herhalende, doch niet verder dan tot in twee decimalen, hebben wij: Dracht in Opzethoogten I®. Verschillen. ' 2®, Verschillen. 3“. Verschillen. passen. in cM. 1000 5,84 6,83 0,85 1,13 2000 3000 12,67 20,35 7,68 (8,245) 8,81 10,39 0,28 (0,365) 0,45 4000 29,16 1,58 5000 39,55 1 1 De overeenkomst is zoo duidelijk, dat elke toelichting onnoodig is. Tot Terwijl c Drachten. Aanduiding der bewerking. 1 in twee decimalen. scbootsta geeft: 3000 3100 3200 3300 3400 3500 3600 3700 3800 3900 20,35 h 8,245 XO,l-f 1,13 X 0,005 —0,365 X X 0,2 -1- X 0.020 X 0,0165 -= 0,0320 = 0,0455 = 0,0560 = 0,0625 = 0,0640 = 0,0595 = 0,0480 = 0,0285 = 21,17 22,01 22,86 21,19 22,01 22,86 + X X 0,4 + X 0,5 H X 0,6 + X 0,7 XO,B 4- – – X 0,9 -d X 0,080 X X 0,125 X X 0,180 X X 0,245 X X 0,320 X X 0,405 X 23,72 24,59 25,48 26,38 27,29 28,22 23,72 24,60 25,48 26,38 27,30 28,22 4000 1 Waarlijk, de vraag die hier onwillekeurig oprijst, wie eigenlijk nu de gecontroleerde is, en wie de controleur, Peehn of Joüf-FRET, ik zou het niet durven beslissen. Wel is waar heb ik deze bewerking hier als bij herhaling uitgevoerd, er als ’t ware wat lang bij stil gestaan, maar ik had daarmede ook een dubbel oogmerk. In de eerste plaats, het worde mij niet euvel geduid, het onderzoek mijner schootstafel; en in de tweede plaats de beantwoording der vraag; Of namelijk het samenstellen der schootstafel zelve, langs dezen weg, des noods hier en claar met berekening gepaard, niet vertrouwbaar zijn. Ik meen daarop gerust bevestigend te mogen antwoorden. Immers, niet alleen dat het hier voorafgegane onderzoek der schootstafel er zeker niet tegen pleit, maar die weg is ten onzent ook zoo vreemd niet, als menigeen wellicht denkt, daar toch alle, voor de glad IJ. kanonnen, in de beknopte overzichten voorkomende schootstafels, welke van 1850—1860 dagteekenen , naar hetzelfde beginsel, dezelfde leidende gedachte zijn samengesteld. De rei van getallen namelijk, welke in die schootstafels de opzethoogten aangeeft, maakt eene reeks van hoogeren rang uit, door interpolatie samengesteld uit de door de schietproeven opgeleverde opzethoogten, die daartoe als bekende termen eener zoodanige reeks zijn aangenomen. De hier, in navolging van Jodffret aangegeven wijze tot samenstelling der schootstafel door middel van eeiie ontwikkeling in reeksen, leidt geheel tot dezelfde uitkomst; de op bladz 103 tot in vier decimalen berekende opzethoogten maken evenzeer eene reeks van hoogeren rang uit. Wel is waar acht ik deze laatste wijze theoretisch schoener dan gene, waarbij geheel empirisch te werk wordt gegaan; maar dat neemt niet weg dat beide wegen, voor de praktijk, even goed zijn. En de ondervinding heeft dienaangaande dan ook reeds uitspraak gedaan; want dat de schootstafels voor glad geschut, langs den hierboven aangeduiden weg der hoogere reeksen verkregen, minder aan den toets der praktijk voldoen. daarover werd tot nu toe niet geklaagd, niettegenstaande nu jaarlijks nog met een dier vuurmonden in het kamp geschoten wordt. VI. De gemiddelde kwadratische afwijkingen uit het GEMIDDELDE TREFPUNT, IN DE LENGTE EN ZIJDELINGS. Bij het onderzoeken der door het schieten verkregen uitkomsten (blz. 83 en 84), is de verhouding tusschen de gemiddelde kwadra ■ tische en lineaire afwijking uit het gemiddelde trefpunt, reeds opgegeven; en om tot die verhoudingsgetallen te komen, heeft men die afwijkingen natuurlijk moeten berekenen. Als resultaat dier berekening is gevonden, li en H wederom de gemiddelde kwadratische en lineaire afwijkingen voorstellende, (zie ook den staat der gemiddelden). voor den len afstand of dracht 961 pas li ~ 45.7 en H 38.98. Voor den 2en afstand of dracht = 2958 pas A =: 65.71 en H = 56.63. Voor den 3en afstand of dracht 4021 pas /i = 58.94 en H = 49.44 en voor den 4en afstand of dracht 4980 pas h— 115.5 en H 81.76. h Dewijl nu, zooals reeds vroeger gezegd is, (blz. 81), eene standvastige waarde moet hebben, gelijk ruim l*/t> hetgeen hier niet het geval is, en daar bovendien de waarde van h op den derden afstand geheel buiten verhouding is tot de beide nevenliggende waarden van h, zoo zal ook geene vertrouwbare of regelmatige kromme lijn aangewezen kunnen worden, die de gewilde graphische voorstelling daarstelt. Desverkiezende kan men zich daarvan door eene eenvoudige constructie overtuigen. Overigens zij het hier eens en voor al gezegd, dat de poging om dergelijke kromme lijnen te construeeren geheel schipbreuk heeft geleden, hetgeen, a priori, ook wel te voorspellen was; zoodat bij het kanon van 12 c.M. IJ., waarbij in dit opzicht dezelfde ondervinding is opgedaan, op deze zaak niet meer zal worden teruggekomen. Het construeeren der kromme lijnen, welke de kwadratische afwijkingen voorstellen, werd in het kampprogramma, zonder nadere toelichting, verplichtend gesteld. Welk doel daarmede beoogd werd, valt dus moeilijk positief te zeggen. Ik meen daarin eene poging, eene proeve te ontdekken, welke ik wel de aandacht en de vermelding waard acht. Volgens de Didionsche theorie toch, zijn de kwadratische afwijkingen de maatstaf, de meter als ’t ware, waarmede de juistheid van schieten gemeten, en gevolgelijk de deugdzaamheid, de waarde van den vuurmond bepaald wordt; zijnde in dit opzicht het kanon, dat bij gelijken afstand de kleinste kwadratische afwijkingen oplevert, het beste. Konde men nu kromme lijnen construeeren, welke voor verschillende vuurmonden die afwijkingen, ten opzichte eener zelfde as, voorstellen, dan had men daardoor eene aanschouwelijke aanduiding van de betrekkelijke waarde dier vuurmonden als schietwerktuig; hetgeen in den tegenwoordigen tijd, bij de voortdurende aanschaffing van nieuw gesehut, niet zonder beteekenis zou zijn Maar of dergelijke vertrouwbare kromme lijnen zoo gemakkelijk aan te wijzen zullen zijn, is eene andere kwestie. Onder I, g. Het onderzoeken der door Jtet schieten verkregen uitkomsten, zeide ik reeds met een enkel woord, dat de constructie dier kromme lijnen, in een nauw verband staat met de kansrekening. Men versta mij echter, in dat opzicht, wèl. Wanneer het mij gegeven wordt schietproeven te doen tot het samenstellen eener schootstafel, waartoe in den regel een 20tal schoten per afstand, voldoende is, en wanneer ik dan verder per afstand de kwadratische afwijking uit het gemiddelde trefpunt bereken, en die afwijkingen als ordinaten uitzet op abscissen, die gelijk zijn aan de, door het schieten verkregen, gemiddelde drachten, dan is dat eene verrichting, welke met de kansrekening hoegenaamd niet in verband staat. Maar verkrijgt men door die verrichting dan ook eene regelmatige kromme lijn, gelukkig krijgt men die in den regel niet, waardoor van zelf alle verzoeking ophoudt, dan is het bij toe val mogelijk, dat die kromme lijn de goede, de juiste is, maar zekerheid, waarborg heeft men daaromtrent niet; zoodat het zeer gewaagd zou zijn, daaruit gevolgen te trekken of besluiten te nemen. Want zal die kromme lijn vertrouwbaar zijn, en de eenige maatstaf daartoe is de verhouding h = 1,25 X H. of ten minste ten naaste bij die verhouding, dan moet een groot aantal schoten gedaan worden; maar dan ook kan men volstaan, met de kromme lijn op de lineaire afwijkingen te construeeren; en zulks dewijl bovengenoemde verhouding op twee kromme lijnen doelt, die voor gelijke abscissen, ordinaten hebben, welke tot elkander in reden staan als 5:4, en die elkander dus volkomen bepalen. Wil men dat groot aantal schoten echter niet doen, en derhalve de lineaire en kwadratische afwijkingen ook niet in verband met elkander beschouwen, dan zullen mijns inziens, nooit vertrouwbare kromme lijnen verkregen worden, hoe regelmatig zij ook al eens mochten uitvallen. Toetsen wij de door ons in de lengte gevonden gemiddelde lineaire en kwadratische afwijkingen eens aan de proef, om wat men noemt, de écart probable te berekenen, door middel van de formules, welke Jouffeet daartoe opgeeft. {Revue Artillerie Augustus 1873, bladz. 378). De e'cart probahle is dan hier de strook loodrecht op de rooilijn, waarvan de dubbele breedte 50 percent treffers bevat; gaande de lijn, welke die dubbele breedte loodrecht midden doordeelt, door het gemiddelde trefpunt. Zijn dan en £de gemiddelde lineaire en kwadratische afwijkingen en r de écart probahle dan is: r =z 0.8455 . fyi, 0.6745 . s (zie bladz. 83) waaruit men vindt: voor: = 38.98 56,63 49.44 81.76 >• = 32.96 47.88 41.8 69.1 pas. en voor: £ 45,7 —65.71 58.94 115.5 r = 30.82 —44.32 39.75 77.9 pas. Nemen wij nu de grootste der voor r gevonden waarden voor de berekening aan, (wanneer het goed was, zouden blijkbaar die waarden twee aan twee aan elkander gelijk gevonden moeten zijn;) dan zullen nu op den eersten afstand van 961 pas de helft der aanslagen moeten vallen 961 + 32,96 en 961 32,96 pas; evenzoo op den vierden afstand tusschen 4980 + 77,9 en 4980 77,9 pas. En wanneer wij dit nu onderzoeken, door vergelijking met den staat der aanslagen (Bijlage I), dan vinden wij : op de 29 schoten van den eersten afstand 13, en op de 20 schoten van 2den, 3den en 4den afstand respeetivelijk, 8, 9 en 7 treffers, zoodat onze éearU proballes, en derhalve ook onze lineaire en kwadratische afwijkingen te klein zijn gevonden. Ik acht de kennis der écarts probables van groot gewicht, en daarom deed ik hier deze proef. Want rekent men nu den tijd nog niet gekomen, om ook deze écarü te leeren kennen en zich dus op hunne opsporing toe te leggen, op de schootstafels der toekomst zullen zij ongetwijfeld moeten voorkomen; want door die kennis, maar ook daardoor alleen, kan met grond beoordeeld worden, of onder het schieten eene verandering van opzethoogte noodig of gewettigd is. Zoolang de aanslagen vallen binnen de strook, bovenbedoeld, moet de opzet onveranderd blijven. VII. Beschouwing over de verschillende voor den lucht- WEDERSTANDS-COËFFICIËNT k AAN TE NEMEN WAARDEN, EN OVER HET METEN VAN DEN VERHEFFINGSHOEK. Bij de berekening van k (punt 11, blz. 87 en 90), is reeds gezegd, dat de waarde van dien coëfficiënt niet al te angstvallig bepaald behoefde te worden, onder voorbehoud om dit nader te toonen.
26,149
MMKB37:252831002:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,884
Verslag van Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe ...
null
Dutch
Spoken
399
920
INHOUD. Blz. HOOFDSTUK I. Bevolking5 HOOFDSTUK II. Provinciaal huishouden. I. Personeel van het provinciaal bestuur. 1. Verdeeling der provincie in hoofd- en onderkiesdistricten22 2. Verkiezingen22 3. Onderzoek der geloofsbrieven ... 25 4. Personeel der Gedeputeerde Staten. 25 5. Ambtenaren in dienst der provincie. a. Op de provinciale griffie ... 25 b. Buiten de griffie .... 25 II. De Staten als kiescollege. 1. Vaststelling van de lijst der hoogst aangeslagenen. 30 2. Verkiezingen van leden voor de Eerste Kamer der Staten-Generaal ... 30 III. Huishouding der provincie. 1. Provinciale verordeningen .... 31 2. Provinciale werken32 3. Provinciale archieven, bibliotheken en verzamelingen36 IV. Provinciale financiën. 1. Kosten van het provinciaal bestuur voor zooveel die ten laste komen van den Staat 2. Kosten van het provinciaal bestuur voor zooveel die ten laste komen van de Provincie45 Blz. HOOFDSTUK III. Toezicht op de gemeentebesturen. 1. Regeling van gemeentegrenzen. 50 2. Verkiezingen 51 3. Personeel 4. Bezoldigingen....... 60 5. Plaatselijke verordeningen. ... 60 6. Politie65 7. Markten65 8. Gemeenterekeningen67 9. Geraeentebegrootingen90 10. Plaatselijke belastingen .... 91 11. Geldleeningen en verdere onderwer pen, bedoeld bij art. 194 der ge meentewet  12. Subsidiën aan behoeftige gemeenten 97 HOOFDSTUK IV. Toezicht op den waterstaat. 1. Personeelgg 2. Reglementen 102 3. Keuren. 497 4. Veen- en waterschapswerken. 107 5. Verveningen en ontgrondingen. 110 6. Droogmakingen en bedijkingen. .113 7. Havens, rivieren en kanalen. .113 8. Waterleidingen£49 9. Wegen en bruggen155 10. Veen- en waterschapsfinanciën. 159 11. Leggers en tabellen van waterlei dingen, wegen en voetpaden. 168 + 394 Blz. HOOFDSTUK V. Landbouw en veeteelt. 1. Algemeene toestand. ... 193 2. Uitgestrektheid der gronden. 194* 3. Aanvoer op de week- en jaarmarkten 201 4. Aanfok en gezondheidstoestand van het vee 208 5. Veeartsen en veeartsenij kundig staats toezicht 209 6. Verdere bijzonderheden aangaande landbouw en veeteelt 210 HOOFDSTUK VI. Handel en scheepvaart. 1. Kamers van koophandel en fabrieken 212 2. Binnenlandsche handel 212 3. Buitenlandsche handel 215 4. Scheepvaart en scheepsbouw. .216 HOOFDSTUK VII. Uitvoering van verschillende wetten en algemeene maatregelen van inwendig bestuur. I. Onderwijs. a. Lager onderwijs. 1. Omvang en toestand van het onder wijs 219 2. Schoollokalen 247 3. Onderwijzend personeel 250 4. Toezicht 262 5. Ontvangsten en uitgaven voor ’t on derwijs 263 6. Verdere bijzonderheden omtrent het lager onderwijs 265 b. Middelbaar onderwijs. 1. Omvang en toestand van het onder wijs 270 2. Schoollokalen 278 3. Onderwijzend personeel 279 4. Subsidiën 279 c.
20,173
MMCMC01:000002454_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,845
A lexicon of freemasonry
Mackey, Albert G[allatin]
English
Spoken
7,626
10,315
eighteen according to other authorities. There were two kinds of cubits, the sacred and profane—the former equal to thirty-six, and the latter to eighteen inches. It is by the common cubit that the dimensions of the various parts of the Temple are to be computed. Cyrus.—Cyrus, king of Persia, was a great conqueror, and after having reduced nearly all Asia, he crossed the Euphrates, and laid siege to Babyion, which he took by diverting the course of the river which ran through it. The Jews, who had been carried away by Nebuchadn ezzar, on the destruction of the Temple, were then remaining as captives in Babyion. These Cyrus released A. M. 3466, or B. C. 538, and sent them back to Jerusalem to rebuild the house of God, under the care of Joshua, Zerubbabel, and Haggai. D Darkness.—Darkness among Freemasons is emblematical of ignorance; for, as our science has technically been called "Lux" or light, the absence of light must be the absence of knowledge. Hence the rule, that the eye should not see until the heart has conceived the true nature of those beauties which constitute the mysteries of our order. In the spurious Freemasonry of the ancient mysteries, the aspirant was always shrouded in darkness, as a preparatorv step to the reception of the full light of knowledge. The time of this confinement in darkness and solitude varied in the different mysteries. Among the Druids of Britain the period was nine days and nights; in the Grecian mysteries it was three times nine days; while among the Persians, according to Porphyry, it was extended to the almost incredible period of iifty days of darkness, solitude, and fasting. In the beginning Light was esteemed above darkness, and the primitive Egyptians worshipped On, as their chief deity, under the character of eternal Light. But, as the learned Oliver observes, " this worship was soon debased by superstitious practices." Darkness was then adored as the first-born, as the progenitor of day, and the state of existence before creation. The apostrophe of Young to Night embodies the feelings which gave origin to this debasing worship of darkness:— " O majestic night! Nature's great ancestor! day's elder born! And fated to survive the transient sun ! By mortals and immortals seen with awe !" Freemasonry has restored Darkness to its proper place, as a state of preparation; the symbol of that antemundane chaos from whenc» light issued at the divine command; of the state of nonentity before birth, and of ignorance before the reception of knowledge. Hence, in the ancient mysteries, the release of the aspirant from solitude and darkness was called the act of regeneration, and he was said to be born again, or to be raised from the dead. And in masonry, the darkness which envelopes the mind of the uninitiated, being removed by the bright effulgence of masonic light, Masons are appropriately called " the sons of light." Dates.—See Calendar, Masonic. Deacon.—In every well-regulated symbolic lodge, the two lowest of the internal officers are the Senior and Junior Deacons. The former is appointed by the Master, and the latter by the Senior Warden. It is to the Deacons that the introduction of visitors should be properly intrusted. Their duties comprehend also, a general surveillance over the security of the lodge, and they are the proxies of the officers by whom they are appointed. Hence their jewel, in allusion to the necessity of circumspection and justice, is a square and eompasses. In the centre the Senior Deacon wears a sun, and the Junior Deacon a moon, which serve to distinguish their respective ranks. In the rite of Misraim, the deacons are called acolytes. The office of Deacons in Masonry appears to have been derived from the usages of the primitive Church. In the Greek Church the deacons were always the wfiapoi} pylori or doorkeepers; and in the Apostolical Constitutions the deacon was ordered to stand at the men's door, and the sub-deacon at the women's, to see that none came in or went out during the oblation.*—See Appendix. Declaration of Candidates.—-See Questions to Candidates. Dedication.—When a masonic hall has been erected, it is dedicated, with certain well-known and impressive ceremonies, to Masonry, Virtue, and Universal Benevolence. Lodges, however, are differently dedicated. Anciently they were dedicated to King Solomon, as the founder of ancient craffc masonry, and the first Most Excellent Grand Master. Christian lodges are generally dedicated to St. John the Baptist, and St. John the Evangelist; and in every well-regulated lodge, there is exhibited a certain point within a circle, embordered by two perpendicular lines, called the "lines parallel," which represent these two saints. In those English lodges which have adopted the union system of work, the dedication is to "God and his service," and the lines parallel represent Moses and Solomon. This change was adopted by the * Const. Apostiib. viii., cap. ii. Grand Lodge of England, in 1813, to obviate the charge of sectarianism. I have, however, in another work, endeavoured to prove that to this charge we by no ineans render ourselves amenable by this dedication to tlie above saints, since it is made to them, not as Christians, but as eminent Masons; not as saints, but as pious and good men; not as teachers of a religious sect, but as bright exemplars of all those virtues which Masons are taught to reverence and practice.* With respect to the original cause of this dedication, the English lodges have preserved a tradition, which, as a matter of curiosity, may find a place in this work. I am indebted for it to Brother Moore's excellent Magazine, vol. ii., p. 263. "From the building of the first temple at Jerusalem, to the Babylonish captivity, Freemasons' lodges were dedicated to King Solomon; from thence to the coming of the Messiah, they were dedicated to Zerubbabel, the builder of the second temple; and from that time to the final destruction of the temple by Titus, in the reign of Vespasian, they were dedicated to St. John the Baptist; but owing to the many massacres and disorders which attended that memorable event, Freemasonry sunk very much into decay; many lodges were entirely broken up, and but few could meet in sufficiënt numbers to constitute their legality, and at a general meeting of the craft, held in the city of Benjamin, it was observed that the principal reason for the decline of masonry was the want of a Grand Master to patronize it; they therefore deputed seven of their most eminent members to wait upon St. John the Evangelist, wlio was at that time Bishop of Epliesus, requesting him to take the office of Grand Master. He returned for answer, that though well-stricken in years (being upwards of ninety), yet hav.dg been in the early part of his life initiated into masonry, he would take upon himself that office; he thereby completed by his learning wliat the other St. John had completed by his zeal, and thus drew wliat Freemasons term a line parallel; ever since which ireemasons lodges in all Christian countries have been dedicated both to St. John the Baptist and St. John the Evangelist." But the task is not difficult to tracé more philosophically, and, I believe, more correctly, the real origin of this custom. In the spur'ous masonry, so well known as the mysteries of Pagan nations, we may find the most plausible reasons for the celebration of our festivals in June and December, and for the dedication of our lodges to St. John the Baptist and St. John the Evangelist. The post-diluvians, according to the testimony of the Jewish • See an article by the author on this subject, in Moore's Freemasons Mag., v. iiL, p. 6. writer, Maimonides, the Magians of Persia, uiitil their ritual was improved and purified by Zoroaster, and most probably the ancient Druids, introduced into their rites a great respect for, and even an adoration of the Sun, as the source of light and life and fruition, and the visible representative of the invisible creative and preservative principle of nature. To'such sects the period when the sun reached his greatest northern and southern declination, by entering the zodiacal signs, Cancer and Capricorn, marked, as it would be, by the most evident effects on the seasons, and on the length of the days and nights, could not have passed unobserved; but, on the contrary, must have occupied a distinguished place in their ritual. Now these important days fall respectively on the 21st of June and the 22d of December. In the spurious masonry of the ancients these days were, doubtless, celebrated as returning eras in the existence of the great source of light, and object of their worship. Our ancient brethren adopted the custom, abandoning, however, in deference to their own purer doctrines, the idolatrous principles which were connected with these dates, and confining their celebration exclusively to their astronomical importance. But time passed on. Christianity came to mingle its rays with the light of masonry, and our Christian ancestors, finding that the Church had appropriated two days near these solstitial periods to the memory of two eminent saints, it was easy to incorporate these festivals, by the lapse of a few days, into the masonic calendar, and to adopt these worthies as patrons of our order. To this change the earlier Christian Masons were doubtless the more persuaded by the peculiar character of these saints. St. John the Baptist, by announcing the approach of Christ, and by the mystic ablution to which he subjected his proselytes, and which was afterward adopted in the ceremony of initiation into Christianity, might well be considered as the Grand Hierophant of the Church, while the mysterious and emblematic nature of the Apocalypse assimilated the mode of teaching adopted by St. John the Evangelist to that practised by the fraternity. It is thus that I tracé the present system of dedication, through these saints, to the heliacal worship of the ancients. Royal Arch Chapters are dedicated to Zerubbabel, Prince or Governor of Judah, and Encampments of Knights Templars to St. John the Almoner. Mark lodges should be dedicated to Hiram the builder; Past Masters' to the Saints John; and Most Excellent Masters' to King Solomon. Dedication of the Temple. - The Temple having been completed, Solomon dedicated it to Jehovah in the month Tizri, 2999 years after the creation, and 1005 before the advent of Christ. Masonic tradition tells us that he assembled the nine Deputy Grand Masters in the holy place, from which all natural light had been carefully excluded, and which only received the artificial light which emanated from the east, west, and south, and there made the necessary arrangement»;* after which he stood before the altar of the Lord, and offered up that beautiful invocation and prayer which is to be found in the eighth chapter of the first Book of Kings. Degrees.—Ancient Craft Masonry, or as it is called by the Grand Lodge of Scotland, "St. John's Masonry," consists of but three degrees, Entered Apprentice, Fellow-Craft, and Master Mason. The degrees in all the rites vary in number and character, inasmuch as they are comparatively modern; but they all commence with the three degrees of Ancient Craft Masonry. In all the Pagan mysteries, there were progressive degrees of initiation. In the mysteries of Hindostan there were four degrees, three in those of Greece, the same number among the Druids, and two among the Mexicans. The object of these steps of probation was to test the character of the aspirant, and at the same time to prepare him, by gradual revelations, for the important knowledge he was to receive at the final moment of his adoption. Delta.—A tiiangle. The name of a piece of furniture in an Encampment of Knights Templars, which, being of a triangular form, derives its name from the Greek letter A, delta. It is also the title given, in the Frenclx and Scotch rites, to the luminous triangle which encloses the ineffable name. tDemit,—A Mason is said to demit from the order when he withdraws from all connection with it. It relieves the individual from all pecuniary contributions, and debars him from pecuniary relief, but it does not cancel his masonic obligations, nor exempt him from that wholesome control which the order exercises over the moral conduct of its members. In this respect the maxim is, " Once a Mason and always a Mason." Deputy Grand Master.—The assistant, and in his absence, the representative of the Grand Master. He was formerly appointed by his superior, but is now elected by the craft. While the Grand Master is present, the D.\ G.\ M.\ has neither duties nor powers; these are exercised only in the absence of the presiding officer. Dermott, Laurence.—He was at first the Grand Secretary and afterwards the Deputy Grand Master of that body of masons who, in 1739, seceded from the Grand Lodge of England, and called themselves "Ancient York Masons," stigmatizing the regular • Oliver, Landmarks, i. 580. f The word resign is used in England for this term- masons as "moderns." In 1764 Dermott published the Book of Constitutions of his Grand Lodge under the title of A himan Rezon; or a help to all tliat are or would be Free and Accepted Masons, containing the quintessence of all that has been published on the subject of Freemasonry. This work passed through several editions, the last of which was edited, in 1813, by Thomas Harper, the Deputy Grand Master of the Ancient Masons, under the title of The Constitutions of Freemasonry, or A himan Rezon. It is not, however, considered as any authority for masonic law. Desaguliers.—John Theophilus Desaguliers, LL.D., F.R.S., and a distinguished writer and lecturer on experimental pliilosophy, was the second Grand Master after the re-organization of Freemasonry in 1717. In 1720 he compiled, with Dr. Anderson, the earliest form of masonic lectures that are now extant, although the use of them has long since been abandoned for more modern and complete ones. He was born at Hochelle, in France, on the 12th March, 1683, and died at London in 1749. Deus Meumque Jus.—God and my right. The motto of the thirty-third degree, Ancient and Accepted rite. Dionysian Architects.—The priests of Bacchus, or, as the Greeks called him, Dionysus, having devoted themselves to architectural pursuits, established about one thousand years before the Ohristian era, a society or fraternity of builders in Asia Minor, which is styled by the ancient writers the Fraternity of Dionysian Architects. An account of this institution is given under the head of Antiquity op Freemasonry. Dionysian Mysteries.—These mysteries were celebrated throuehout Greece and Asia Minor, but principally at Athens, where the years were numbered by them. They were instituted in honour of Bacchus, and were introduced into Greece from Egypt, which as we shall have abundant occasion to see in the course of'this work was the parent of all the ancient rites. In these mysteries thé murder of Bacchus by the Titans was commemorated, in which legend he is evidently identified with the Egyptian Osiris, who was slain by his brother, Typhon. The aspirant in the ceremonies through which he passed, represented the murder of the god, and his restoration to life. The commencement of the mysteries, or what we might masonically call the opening of the lodge, was signalized by the consecration ot an egg, in allusion to the mundane egg from which all thin«s were supposed to have sprung. The candidate having been first purihed by water, and crowned with a myrtle branch, 'was introduced into the vestibule, and there clothed in the sacred habili- ments. He was tlien delivered to the conductor, who, after the mystic warning, f-xg, tvrt fiePti'Aoi,—"Depart hence, all ye profane!" exhorted the candidate to exert all his fortitude and courage in the dangers and trials through which he was about to pass. He was then led through a series of dark caverns, a part of the ceremonies which Stobseus calls " a rude and fearful march through night and darkness." During this passage he is terrified by the howling of wild beasts, and other fearful noises; artificial thunder reverberates through the subteri'anean apartments, and transient flashes of lightning reveal monstrous apparitions to his sight. In this state of darkness and terror he is kept for three days and nights, after which he commences the aphanism, or mystical death of Bacchus. He is now placed on the pastos or couch, i. e., he is confined in a solitary cell, where he is at liberty to reflect seriously on the nature of the undertaking in which he is engaged. During this time he is alarmed with the sudden crash of waters, which is intended to represent the deluge. Typlion, searching for Osiris, or Bacchus, for they are here identical, discovers the ark in which he had been secreted, and tearing it violently asunder, scatters the limbs of his victim upon the waters. The aspirant now hears the lamentations which are instituted for the death of the god. Then commences the search of Bhea for the remains of Bacchus. Discalceation.—The ceremony of taking off the shoes, as a token of respect, whenever we are on or about to approach lioly ground. It is referred to in Exodus (iii. 5), where tlie angel of the Lord, at the burning bush, exclaims to Moses, "Draw not nigh hither; put ofT thv shoes from off thy feet, for the place whereon thou standest is holy ground." It is again mentioned in Joshua (v. 15), in the following words: " And the captain of the Lord's host said unto Joshua, Loose thy shoe from off thy foot; for the place whereon thou standest is holy." And lastly, it is alluded to in the injunction given in Ecclesiastes (v. 1), "Keep thy foot when thou goest to the house of God." The rite, in fact, always was, and still is, used among the Jews and other Oriental nations, when entering their temples and other sacred edifices. It does not seem to have been derived from the command given to Moses; but rather to have existed as a religious custom from time immemorial, and to have been borrowed, as Mede supposes, by the Gentiles, through tradition, from the patriarchs. The direction of Pythagoras to his disciples was in these words: A'jvT.ó'ayTti; 6vt xxi ■xpöax.vuei—that is, " Offer sacrifice and worship with thy shoes off" Justin Martyr says that those who came to worship in the sanctuaries and temples of the Gentiles were commanded, by their priests, to put off their shoes. Drusius, in his Notes on the Book of Joshua, says that among most of the Eastern nations it was a pious duty to tread the pavement of the temple with unshod feet.* Maimonides, the great expounder of the Jewish law, asserts that "it was not lawful for a man to come into the mountain of God's house with his shoes on his feet, or with his staff, or in his working garments, or with dust on his feet."t Rabbi Solomon, commenting on the command in Leviticus xix. 30, "Ye shall reverence my sanctuary," makes the same remark in relation to this custom. On this subject Dr. Oliver observes, "Now the act of going with naked feet was always considered a token of humility and reverence; and the priests, in temple worship, always ofliciated with feet uncovered, although it was frequently injurious to their health.J Mede quotes Zago Zaba, an Ethiopean Bishop, who was ambassador from David, King of Abyssinia, to John III., of Portugal, as saying: "We are not permitted to enter the church, except barefooted."§ * Quod etiam nunc apud plerasque orientis nationes piaculum sit, calceato pede templorum pavimenta calcasse. f Beth Ilabbechirah, c. 7. J Histovical Landmarks, vol. ii., p. 481. § Non datur nobis potestas adeundi templum nisi nudibus pedibus. The Mohammedans, when about to perform their devotions, always leave their slippers at the door of the mosque. The Druids practised the same custom whenever they celebrated their sacred rites; and the ancient Peruvians are said always to have left their shoes at the porch, when they entered the magnificent temple consecrated to the worship of the Sun. Adam Clarke thinks that the custom of worshipping the I)eity barefooted was so general among all nations of antiquity, that he assigns it as one of his thirteen proofs that the whole human race have been derived from one family. Finally, Bishop Patrick, speaking of the origin of this rite, says, in his commentaries: " Moses did not give the first beginning to this rite, but it was derived from the patriarchs before him, and transmitted to future times from that ancient, general tradition; for we find no command in the law of Moses for the priests performing the service of the temple without shoes, but it is certain they did so from immemorial custom; and so do the Mohammedans and other nations at this day." Diseovery. — Anno inventionis, or "In the Year of the Discovery," is the style assumed by Royal Arcli Masons, in commemoration of an event which took place soon after the commencement of the rebuilding of the Temple by Zerubbabel.—See Calendar, Masonic. Dispensation.—A permission to do that which, without such permission, is forbidden by the constitutions and usages of the order. The power of granting Dispensations is confided to the Grand Master, or his representative, but sliould not be exercised except 011 extraordinary occasions, or for excellent reasons. The dispensing power is confined to only four circumstances : 1. A lodge cannot be opened and held, unless a Warrant of Constitution be first granted by the Grand Lodge; but the Grand Master may issue his Dispensation, empowering a constitutional number of brethren to open and hold a lodge until the next communication of the Grand Lodge. At this communication, the Dispensation of the Grand Master is either revoked or confirmed. A lodge \mder Dispensation is not permitted to be represented, nor to vote in the Grand Lodge. 2. Not more than five candidates can be made at the same communication of a lodge; but the Grand Master, on the showing of sufficiënt cause, may extend to a lodge the privilege of making as many more as he may think proper. 3. No brother can at the same time belong to two lodges witliin three miles of each other; but the Grand Master may dispense with this regulation also. 4. Every lodge must elect and install its officers on the constitutional night, wliich, in most masonic jurisdictions, precedes the anniversary of St. John the Evangelist. Should it, ho wever, neglect this duty, or should any officer die, or be expelled, or remove permanently, no subsequent election or installation can take place, except under dispensation of the Grand Master.—See Appendix. District Deputy Grand Master.—An officer appointed to inspect old lodges, consecrate new ones, install their officers, and exercise a general supervision over the fraternity in districts where, from the extent of the jurisdiction, the Grand Master or his Deputy cannot conveniently attend in person. He is considered as a Grand Officer, and as the representative of the Grand Lodge in the district in wliich he resides. In the English Grand Lodge, officers of this description are called Provincial Grand Masters. Doric Order.—The oldest and most original of the three Grecian orders. It is remarkable for robust solidity in the column, for massive grandeur in the entablature, and for harmonious simplicity in its construction. The distinguishing characteristic of this order is the want of a base. The flutings are few, large, and very little concave. The capital has no astragal, but only one or more fillets, which separate the flutings from the torus.* The column of strength which supports the lodge is of the Doric order, and its appropriate situation and symbolic officer are in the W.\ Dove, Knights and Ladies of the.—Chevaliers et Chevalières de la Colom.be. A secret society framed on the model of Freemasonry, to which women were admitted; it was instituted at Versailles, in 1784, but it is now extinct. Dress of a Mason.—Oliver sayst that "the ancient symbolical dress of a Master Mason was a yellow jacket and blue breeches, alluding to the brass compasses with steel points, which were assigned to the Master, or Grand Master, as governor of the era ft. But the real dress was a plain black coat and breeches, with white waistcoat, stockings, aprons, and gloves." In this country the masonic costume is a full suit of black, with white stockings where shoes are worn, and white leather aprons and gloves. Knights Templars have their gloves and aprons also black. Druids.—The Druidical rites were practised in Britain and Gaul, though they were brought to a much greater state of perfection in che former country, where the isle of Anglesea was considered as their chief seat. The word Druid has been supposed to be derived from the Greek Apvs, or rather the Celtic Derw, an oak, which tree was pcculiarly sacred among tliem; but I am inclined to seek its * Stuart, Dict. of Architecture. f Landmarlcs, vol. i., p. 169, etymology in the Gaelic word Druidh, which signifies a wise man, or a magician. The Druidical ceremonies of initiation, according to Oliver, "bore an undoubted reference to the salvation of Noah and his seven companions in the ark." Indeed, all the ancient mysteries appear to have been arkite in their general character. Their places of initiation were of various forms; eircular, because a circle was*an emblem of the universe; or oval, in allusion to the mundane egg, from which, according to the Egyptians, our first parents issued; or serpentine, because a serpent was the symbol of Hu, the Druidical Noah; or winged, to represent the motion of the Divine Spirit; or cruciform, because a cross was the emblem of regeneration.* Their only covering was the clouded canopy, because they deemed it absurd to confine the Omnipotent beneath a roof,+ and they were constructed of embankments of earth, and of unhewn stones, unpolliUed with a metal tooi. No one was permitted to enter their sacred retreats unless he bore a chain. The chief priest or hierophant was called the Archdruid. Their grand periods of initiation were quarterly, taking place on the days when the sun reached his equinoctial and solstitial points, which at that remote period were the 13th of February, the lst of May, the 19th of August, and the lst of November. The principal of these was the lst of May (which, according to Mr. Higgins,J was the festival of the Sun entering into Taurus), and the May-day celebration which still exists among us is a remnant of the Druidical rites. It was not lawful to commit their ceremonies or doctrines to writing, as we learn from Csesar,§ and lience the ancient Greek and Roman writers have been enabled to give us but little information on this subject. The institution was divided into three degrees or classes, the lowest being the Bards; the second the Faids or Vates; and the highest the Druids. || Much mental preparation and physical purification were used previously to admission into the first degree. The aspirant was clothed with the three sacred colours, white, blue, and green; white as the symbol of Light, blue of Truth, and green of Hope. When the rites of initiation were passed, the tri-coloured robe was changed for one of green; in the second * The cross, as an emblem of regeneration, was first adopted by the Egyptians, who expressed the several increases of the Nile (by whose fertilizing inumlations their soil was regenerated) by a column marked with several crosses. They hung it as a talisman around the necks of their children and sick people. It was sometimes represented in an abridged form, by the letter T. -Fluche, Historie du CM. t It was an article in the Druidical creed, that it was unlawful to build temples to the gods; or to worship them within walls or under roofs.—Dr. Henry's Hi.it. Eng. £ Higgins' Celtic Druids, p. 149. The astronomie relations of this dav have been altered by the procession of the equinox. § "Neque fas esse existimant, ea literis mandare—BelL Gall. vi. 13. j| See Strabo, lib. iv., and Ammian. Marcellintis, lib. xv. degree, the candidate was clothed in blue; and having surmounted all the dangers of the third, and arrived at the summit of perfection, he received the red tiara and flowing mantle of purest white. The ceremonies were numerous, the physical proofs painful, and the mental trials appalling. They commeneed in the first degree with placing the aspirant in the pastos, bed, or coffin, where his symbolical death was represented, and they terminated in the third, by his regeneration or restoration to life from the womb of the giantess Ceridwin, and the committal of the body of the newly bom to the waves in a small boat, symbolical of the ark. The result was, generally, that he succeeded in reaching the safe landingplace that represented Moimt Ararat; but if his arm was weak, or his heart failed, death was the almost inevitable consequence. If he refused the trial, through timidity, he was contemptuously rejected, and declared for ever ineligible to participate in the sacred rites. But if he undertook it and succeeded, he was joyously invested with all the privileges of Druidism. The doctrines of the Druids were the same as those entertained by Pythagoras. They taught the existence of one Supreme Being; a future state of rewards and punishments; the immortality of the soul, and a metempsychosis ;* and the object of their mystic rites was to communicate these doctrines in symbolic language. With respect to the origin of the Druids, the most plausible theory seems to be that of Mr. Higgins, that the Celts, who practised the rites of Druidism, " first carae from the east of the Caspian sea, bringing with them their seventeen letters, their festivals, and their gods." Without such a theory as this, we shall be unable to account for the analogy which existed between the rites of Druidism and those of the other Pagan mysteries, the latter of whom undoubtedly derived their origin from the mysteries of ancient India through those of Egypt. Due Form.—See Ample Form. Due Gaard.—We are by this ceremony strongly reminded of the time and manner of taking our solemn vows of duty, and hence are duly guarded against any violation of our sacred promises as initiated members of a great moral and social institution. E Fagle, Double-Headed.—The double-headed eagle is the ensign of the kingdom of Prussia; and as Frederick II. was the founder * Caesar says of them : " In primis hoe volunt persuadcre, non interire animos, sed ah alm post mortem ad alios trunsire putant."—Dell. Gall., X. vL and chief of the thirty-third or ultimate degree of the Scotch or Ancient and Accepted rite, as it is now called, the double-headed eagle has been adopted as the ernblem or jewel of that degree, to denote its Prussian origin. Ear of Corn.—This was, among all the ancients, an emblem of plenty. Ceres, who was universally worshipped as the goddess of abundance, and even called by the Greeks Demeter, a manifest corruption of Gemeter, or mother earth, was symbolically represented with a garland on her head, composed of ears of corn, a lighted torch in one hand, and a cluster of poppies and ears of corn in the other. And in the Hebrew, the most significant of all languages, the two words which signify an ear of corn, are both derived from roots which give the idea of abundance. For shibboleth, which is applicable both to an ear of corn and a flood of water, has its root in shabal, to increase or to flow abundantly; and the other name of corn, dagan, is derived from the verb dagah, signifying to multiply or to be increased. The cereal here alluded to is the Egyptian wheat, not corn (Triticum Compositum). East.—The East has always been considered peculiarly sacred. This was, without exception, the case in all the ancient mysteries. In the Egyptian rites especially, and those of A donis, which were among the earliest, atid from which the others derived their existence, the Sun was the object of adoration, and his revolutions through the various seasons were fictitiously represented. The spot, therefore, where this luminary made his appearance at the commencement of day, and where his worshippers were wont, anxiously, to look for the first darting of his prolific rays, was esteemed as the figurative birthplace of their god, and honoured with an appropriate degree of reverence. And even among those nations where Sun-worship gave place to more enlightened doctrines, the respect for the place of Sun-rising continued to exist. Our Jewish brethren retained it, and handed it down to their Christian successors. The camp of Judah was placed by Moses in the East as a mark of distinction; the tabernacle in the wilderness was placed due East and West; and the practice was continued in the erection of Christian churches. Hence, too, the primitive Christians always turned towards the East in their public prayers, which custom St. Augustine accounts for, " because the East is the most honourable part of the world, being the region of light whence the glorious sun arises."* And hence all masonic lodges, like their great prototype, the Temple of Jerusalem, are built, or supposed to be built, due East and West; and as the North is esteemed a place * St. August, de Scrm. Dom. in Muitte, c. 6. of darkness, the East, on the contrary, is considered a place of light.* Eaves-dropper.—A listenen The name is derived frora the punishment which, according to Oliver, was directed, in the lectures, at the revival of masoniy in 1717, to be inflicted on a detected cowan, and whieh was—" To be placed under the eaves of the house in rainy weather, till the water runs in at his shoulders and out at his heels." Eclectic Masonry.—This was an order or rite established at Frankfort, in Germany, in the yea'r 1783, by Baron de Knigge, for the purpose, if possible, of abolishing the hautes grades, or philosophical degrees, which had, at that period, increased to an excessive number. This "Eclectic Masonry" acknowledged the three symbolic degrees only as the true ritual, but permitted each lodge to select at its option any of the higher degrees, provided they did not interfere with the uniformity of the first three. The founder of the rite hoped by this system of diffusion to weaken the importance, and at length totally to destroy the existence of these high degrees. But he failed in this expectation; and while these high degrees are still flourishing, there are not a dozen lodges of the Eclectic rite now in operation in Europe. Into this country it has never penetrated. Ecossais.—The üffch degree in the French rite. It is occupied in the detail of those precautions made use of just before the completion of the Temple, for the preservation of important secrets, and is very similar in the character of its legend to the American degree of Select Master.—See Scotch Mason. Ecossaism. By this word I mean those numerous Scotch degrees which find their prototypes in the degree established by the Chevalier Ramsay, and which he called Ecossais, or Scotch Mason, because he asserted that the system came originally from Scotland. From the one primitive degree of Ramsay an hundred others have sprang up sometimes under the name of Ecossais, and sometimes under other titles, but still retaining one uniform character,—that of detailing the mode in which the great secret was preserved. This system of Ecossaism is to be found in all the rites. In the French it bears the name of Ecossais, and is described in the preceding * In the primitive Christian Cliurch, according to St. Ambrose, in the ceremonies accompanying the baptism of a catechunien, " he turned towards the West, the image of darkness, to abjure the world, and towards the East, the emblem of l'ight. to denote his alliance with Jesus Christ."-See Chateaubriand, Beauties of Chriï tianity, book 1., ch. 6. J ■HHiB article. In the ancient Scotch rite it is divided into three degrees, and consists of the Grand Master, Architect, Knight of the Ninth Arch Elect, Perfect and Sublime Mason. Even in the appendages to the York rite we find an Ecossais under the name of the Select Master. Some idea of the extent to which these degrees have been multiplied may be formed from the fact that Oliver has a list of eighty of tliem. Baron de Tschoudy enumerates twenty-seven of them, which he does not consider legitimate, leaving a far greater number to wliose purity he does not object. Egyptian Mysteries—-Egypt was the cradle of all the mysteries of paganism. At one time in possession of all the learning and religion that was to be found in the world, it extended into other nations the influence of its sacred rites and its secret doctrines. The importance, therefore, of the Egyptian mysteries, will entitle them to a more difi'usive explanation than has been awarded to the examination of the other rites of spurious Freemasonry. The priesthood of Egypt constituted a sacred caste, in whom the sacerdotal functions were hereditary. They exercised also an important part in the govemment of the state, and the kings of Egypt were but the first subjects of its priests. They had originally organized, and continued to control, the ceremonies of initiation. Tlieir doctrines were of two kinds, exoteric or public, which were communicated to the multitude, and esoterie or secret, which were revealed only to a cliosen few; and to obtain them it was necessary to pass through an initiation which, as we shall see, was characterized by the severest trials of courage and fortitude. The principal seat of the mysteries was at Memphis, in the neighbourhood of the great Pyramid. They were of two kinds, the greater and the less ; the former being the mysteries of Osiris and Serapis; the latter those of Isis. The mysteries of Osiris were celebrated at the autumnal equinox ; those of Serapis, at the summer solstice ; and those of Isis at the vernal equinox. The candidate was required to exhibit proofs of a blameless life. For some days previous to the commencement of the ceremonies of initiation, he abstained from all unchaste acts, confined himself to an exceedingly light diet, from which animal food was rigorously excluded, and purified himself by repeated ablutions. Being thus prepared, the candidate, conducted by a guide, proceeded in the niiddle of the night to the mouth of a low gallery, situated in one ot the sides of the pyramid. Having crawled for some distance on his hands and knees, he at length came to the orifice of a wide and apparently unfathomable well, which the guide directed him to descend. Perhaps he hesitates and refuses to encounter the seem- ing danger; if so, he, of course, renounces the enterprise, and is reconducted to the world, never again to become a candidate for initiation ; but if he is animated by courage, he determines to descend; whereupon the conductor points him to an iron ladder, which makes the descent perfectly safe. At the sixtieth step the candidate reached the entrance to a winding gallery through a brazen door, which opened noiselessly and almost spontaneously, but which shut behind him with a heavy clang, that reverberated through the hollow passages. In front of this door was an iron grate, through the bars of which the aspirant beheld an extensive gallery, wliose roof was supported on each side by a long row of majestic columns, and enlightened by a multitude of brilliant lamps. The voices of the priests and priestesses of Isis, chanting funeral hymns, were mingled with the sound of melodious instruments, whose melancholy tones could not fail to affect the aspirant with the most solemn feelings. His guide now demanded of him if he was still firm in his purpose of passing through the trials and dangera that awaited him, or whether, overcome by what he had already experienced, he was desirous of returning to the surface and abandoning the enterprise. The solitary candidate now continues to traverse the gallery for Bome distance farther. On each side are placed in niches colossal statues, in the attitude of mummies, awaiting the hour of resurrection. The lamp with which, at the commencement of the ceremonies, he had been furnished, casts but a glimmering light around, scarcely sufficiënt to make "darkness visible." Spectres seem to menace him at every step; but on his nearer approacli they vanish into airy nothingness. At length he reaches an iron door, guarded by three men armed with swords, and disguised in masks resembling the heads of jackals. One of them addresses him as follows:—"We are not here to impede your passage. Continue your journey, if the gods have given you the power and strength to do so. But remember, if you once pass the threshold of that door, you must not dare to pause, or attempt to retrace your steps; if you do, you will find us here prepared to oppose your retreat, and to prevent your return." Having passed through the door, the candidate lias scarcely proceeded fifty steps before he is dazzled by a brilliant light, whose intensity augments as he advances. He now finds himself in a spacious liall, filled with inflammable substances, in a state of combustion, whose flames pervade the whole apartment, and forrn a bo wer of fire on the roof above. Through this it is necessary that he should pass with the greatest speed, to avoid the effects of the flames. To this peril succeeds another. On the other side of this fiery furnac» the floor of the hall is garnished with a huge net-work of redhot iron bars, the narrow interstices of which afford the aspirant the only chanees of a secure footing. Having surmounted this difficulty by the greatest address, another and unexpected obstacle opposes his farther progress. A wide and rapid canal, fed from the waters of the Nile, crosses the passage he is treading. Over this stream he has to swim. Divesting himself, therefore, of his garments, he fastens them in a bundie upon the top of his head, and holding his lamp, which now affords him all the light that he possesses, high above the water, he plunges in and boldly swims across. On arriving at the opposite side he finds a narrow landing-place, bounded by two high walls of brass, into each of which is inserted an immense wheel of the same metal, and terminated by an ivory door. This, of course, the aspirant attempts to open, but his efforts are in vain. The door is unyielding. At length he espies two large rings, of which he immediately takes hold, in the expectation that they will afford him the means of effecting an entrance. But what are his surprise and terror, when he beholds the brazen wheels revolve upon their axles with a formidable rapidity and stnnning noise; the platform sinks from under him, and he remains suspended by the rings over a fathomless abyss, from which issues a chilling blast of wind; his lamp is extinguished, and he is left in profound darkness. For more than a minute he remains in this unenviable position, deafened by the noise of the revolving wheels, chilled by the cold current of air, and dreading lest his strength shall fail him, when he must inevitably be precipitated into the yawning gulf below. But by degrees the noise ceases, the platf orm résumés its former position, and the aspirant is restored to safety. The ivory door now spontaneously opens, and he finds himself in a brilliantly illuminated apartment, in the midst of the priests of Isis, clothed in the mystic insignia of their offices, who welcome him, and congratulate him on his escape from the dangers which have menaced him. In this apartment he beholds the various symbols of the Egyptian mysteries, the occult signification of which is by degrees explained to him. But the ceremonies of initiation do not cease here, The caucü- date is subjected to a series of fastings, which gradually increase in severity for nine times nine days. During this period a rigorous silence is imposed upon liim, which, if he preserve it inviolable, is at length rewarded by his receiving a full revelation of the esoterie knowledge of the rites. This instruction took place during what was called the twelve days of manifestation. He was conducted before the triple statue of Osiris, Isis, and Horus, where, bending the knee, he was clothed with the sacred garments, and crowned with a wreath of palm; a torch was placed in his hand, and he was made to pronounce the following solemn obligation : " I swear never to reveal, to any of the uninitiated, the things that I shall see in this sanctuary, nor any of the knowledge that shall be communicated to me. I call as witnesses to my promise the gods of heaven, of earth and heil, and I invoke their vengeance on my head if I should ever wilfully violate my oath." Having undergone this formality, the neophyte was introduced into the most secret part of the sacred edifice, where a priest instructed him in the applieation of their symbols to the doctrines of the mysteries. He was then publicly announced, amid the rejoicings of the multitude as an initiated, and thus terminated the ceremonies of initiation into the mysteries of Isis, which were the fii-st degree of the Egyptian rites.
7,535
MMKB07:001672021:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,859
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 21, 1859, no. 2041, 10-03-1859
null
Dutch
Spoken
7,363
13,081
N". 2041, één doen gelden, hoereer met iuhftesio vau die schriftuur, vooi' zooveel de orerige gezigtspunten betrof. Onder verwijzing naar de schriftuur vau antwoord, zal ik bij de onbesproken punten slechts kort stilstaan, maar voornamelijk mij met het bij pleidooi toegelicht punt bepalen. Vooraf moet ik terugkomen op de straks reeds gemaakte aanmerking, waarop dit geheele middel moet afstuiten. Het Hof heeft uitdrukkelijk overgenomen het motief der Regtbank, dat praescriptie Leiden niet baten kan , vermits het langdurigst bezit den aard van het bezit niet kan veranderen j maar bovendien heeft het Hof, wat de hoofdzaak betreft, zich vereenigd met het vonnis a quo; en uit 't vonnis , de 25ste, 26ste en 27ste consideransen, blijkt, dat in aanmerking genomen zijn tweeërlei daden var. bezit: vooreerst die gepleegd zijn tot uitoefening, handhaving, delimitatie, bevoordeeling enz. van de visscherij , ook met betrekking tot het water, het riet en de bagger, alsmede de verordeningen, daaromtrent gemaakt; en ten tweede, de vervreemding tot droogmaking van het Hemmeer, Lisser- eu Stommeer en van de Lijkerpoel. De eerste daden zijn in het vonnis aangemerkt als van geen den minsten invloed kunnende zijn tot uitbreiding van het uit de titels voortvloeiende regt, en alzoo als alleen het visehregt betreffende; de laatste daden zijn beschouwd als daaraan geheel vreemd, maar te dien opzigte is overwogen, dat, zoo al die meeren geacht konden worden tot de vroonwateren te behooren, wat in het midden gelaten wordt, dan toch daaruit geene praescriptio acquisitiva kan worden afgeleid , dan ten voordeele der actuele bezitters van die gronden, en dat die daden van geen invloed kunnen zijn op de daarvan geheel onderscheiden, thans gerevindiceerde, gronden, volgens den regel: tantum praescriptum quantum possessum. In 't kort alz.oo, omtre.'t het nu opgevorderde, zijn geene andere daden bewegen dan van oefening van visehregt, de andere daden van bezit raken niet het gereivindiceerde. Zoodra nu intusschen omtrent 't water alleen heeft bestaan oefening van visehregt., is alle meeromvattend bezit uitgesloten; maar dau valt ook verjaring weg; is er geen bezit vau meer dan vischrt"t, dan is er ook geen verjaring vau grond en water. Daarop reeds moet het beroep op verjaring afstuiten, omdat dat motief geheel alleen en op zich zelf de verwerping der verjaring justificecrt, en omdat, waar alleen is bezit conform de titels , be/,it van visehregt, verjaring als modus ucquirendi van iets daarbuiten of van iets meer is ondenkbaar. Maar nu, aangenomen dat het hier alleen aankwam op het in 't arrest uitdrukkelijk aangenomen beginsel omtrent den aard van het verkregen regt, heeft het Hof dau verkeerdelijk den re^el toegepast van art. 592 3. W., dat men noch uit eigen wille noch door enkel tijdsverloop voor zich zeiven de oorzaak eu het beginsel van zijn bezit kan veranderen ? Want ik wil aannemen , dat art. 2000, in verband met artt. 592 en 585 13. W., leiden tot gelijke strekking als art. 2240 Code Civil, welk laatste hier meer bepaald toepasselijk is. om t lat, volgens art. 2030 B. W., de verjaringen, welke reeds vóór de afkondiging van het Burg. Wetb. eeneti aanvang genomen hebben, oveieenkomstig de bepalingen van het vorige wetboek moeten worden geiegeld. Waarop beriep men zich dan tegen het arrest? De toepassing van dat beginsel, zeidemeu, kan alleen in aanmerking komen, als uit de titels blijkt van precair bezit: daaraan valt hier niet te denken, zeide men, omdat precair bezit van visehregt niet uitsluit geldig bezit vau water eo grond: men voegde er bij, dat Leiden slechts bezat buiten, niet tegen den titel, en dat dit niet is verboden. Tot staving van dit een en ander riep men verschillende schrijvers in, alsmede een vonnis van de Regtbank te Breda en een arrest van dezen Raad. Ik merk al dadelijk op, dat door bezit tegen den titel moet worden verstaan alle bezit, waarvan de titel uitsluit het bezit als eigenaar, of het zelfs medebrengt als non dominus. Als men dus spreekt van bezit in strijd met den titel, is daardoor "niet alleen te verstaan een bezit precario, in den beperkten zin, waarin dat woord bij de Romeinen werd begrepen; maar alle bezit als non dominus, tot een ander einde dan of het hem toebehoorde. Men moet de woorden precair bezit nemen in den nu gebruikelijken, ruimeren ib, waarin Troplong het bedoelt, als hij o. a. zegt n". 305: «dans le droit moderne, on appelle possesseurs précaires tous eeux qui jouiseent d'une concession, même irrévocable, qui ne de'pouille pas absolument le propriétaire, et laisse entre ses rnains un droit supérieur que le concessionnaire doit respecter. ■ en n. 471: >Le mot de précaire a, dans notie droit, un sens beauconp plus largc que chez les Romains. II désigne tous ceux qui po^sèdent en vertu dune convention ou d'un titre expres qui les force a réconuaitre le droit dautrui. • Zoo ook Merlin, Répert. v. Pre'scription, sect. 1, § VI, art. IV:. Dans Tusage on entend par ce ternie (de précaire) tout acte par suite duquel 1'nn possède pour un autre, et ïeconnait sou domaine. • Nu vraagik: hoe bezat Leiden krachtens haar titel ? Welke was hare oorzaak van bezit krachtens dien titel op het Meer? Leiden kreeg bloot eene erfpacht van visehregt: later, den eigendom van dat visehregt. Wat is dat ? Een bloot reëel regt: een beperkt regt van gebruik, klevende op eens anders eigendom: een regt, dat alle verder eigendomsregt geheel onverlet laat. Maar is dat zoo, dat brengen de titels mede . dat Leiden vau de gronden en wateren alleen bezit gehad heeft ter uitoefening van visehregt, dus niet tot oefening van verder eigendomsregt, maar onverlet den eigendom van hem, aan wien het visehregt was ontleend: met één woord, dat alle verder bezit dan tot het bedoelde einde dus was in strijd met Leidens titel, die alle bezit als eigenaar des mee>s uitsluit, het is bezit als non dominus, omdat de titel alleen een reëel regt medebrengt. Hieruit volgt dus van zelf, dat de zaak, aan visehregt onderworpen, niet anders kon worden bezeten dan ter oefening van visehregt. In den volsten zin dus was hier alleen een titel, die Leiden dwong het eigendomsregt van een ander te erkennen. Alle daden van bezit, die men deed op water en grond anders dan tot oefening van visehregt, waren dus strijdig met den titel, of, om met art. 592 te spreken, Leiden konde niet daardoor «de oorzaak en het beginsel van ziju bezit veranderen.- Men heeft gezegd: de bodem van het meer was geen object van de acte van erfpacht. Leiden bezat dien bodem dus niet contre, maar alleen au dela de son titre , en dit is geoorloofd, want dan leeren de schrijvers, dat de regtsregel ontoepasselijk is. Blijkbaar rust die redenering op eene verkeerde voorstelling van het object des titels: het is zoo, het object des titels was visehregt, doch dat visehregt heeft ten onderwerp het water en den bodem, dien het water overdekt. Het visehregt is zelfs ondenkbaar zonder water en bodem: dus zijn water en bodem het eigenlijk object van den titel, omdat daarop 't visehregt wordt geoefend. Het visehregt moge rusten op den eigendom des meers, zoowel water als met water overdekte bodem, maar het is en blijft altijd een regt van partieel of beperkt gebruik van het water, waarop het rust; het kan dus alleen wettigen bezit, in zooverre dit daarmede (trookt i of wel er ontstaat bezit in strijd met den titel, die eigendom van water en bodem medebrengt bij dengeen, van wien de titel afkomstig is. Volgens Tkoflono , n". 36.5, behoort onder de precaire bezitters Pusager: en n°, 524 betoogt hij iu 't breede , dat alle daden, door dien usnger in strijd verrigt met het regt van gebruik, zijn interversie van den titel en dus daarmede onvereenigbaar. Is dit nn waar opsjgians het reëel.regt van gebruik, dan geldt het ook opzigteos ieder ander ïe«*l regt, en in speciaal ook toepasselijk op visehregt, hetwelk een beperkt regt van gebruik is: door alle andere daden vau bezit, pleegde men dns eene interversie van den titel van bezit, eu dus eeii bezit tegen den titel. Dalloz in voce Préscription cioile, n°. 458, brengt eene beslissing bij, volgens welke de bezitter van het regt om opgaande boomen te hakken [droit de futaie) niet door het langdurigste bezit had kunnen verkrijgen het regt om ook struikgewassen te hakken [droit de taille): door die uitbreiding zou hij het regt miskennen wat zijn titel hem gaf. Ik mag vragen, of het visehregt niet eveneens is een beperkt regt van gebruik , en of het niet is een ander regt daarvoor in de plaats stellen, het veranderen, als men er buiten gaat? Iets anders is het, als bijv., bij erfpacht van gronden , de erfpachter zich het bezit van andere, meerdere gronden had aangematigd dau van de aangewezene: dan is dit een bezit au dela de son titre, en dan staat hem voor die buiten den titel bezeten gronden de titel van erfpacht niet in den weg. Waarom? omdat de titel geene betrekking heeft op 't geen wordt gevindiceerd; dat is vreemd aan die titels. Maar in zoodanig geval verkeeren wij niet. Ergo kan hier de rede niet zijn van bezit au dela de son titre. Wat is er nu van de door dea pleiter van eisch ingeroepen uitspraak van Breda en van het arrest van dezen Raad? Ik wil niet tegenspreken, dat bij het vonnis is aangenomen, dat,als men visehregt op het water heeft, men de oorzaak en het beginsel van zijn bezit niet verandert, door geregeld van een drooggeloopen stuk gronds riet te snijden en openlijk te verpachten: het vonnis erkent de geldigheid van zoodanige handelingen van bezit, ofschoon de titel alleen van visehregt gewaagt, op grond, dat onder die omstandigheden het visschen en het rietsnijden afzonderlijke zaken ten onderwerp hebben en zich openbaren door andere daden. Maar: vooreerst hebben wij hier niet te doen met rietsnijden op opgeslibden grond, die 't water voortbragt eu qua talis voor afzonderlijk bezit vatbaar is: en daarop ziet de uitspraak alleen. Ten tweede is hier ook geene quaestie van riet, dat geregeld gesneden en openbaar verpacht wordt; en daarop berust het geheele vonnis: het feit van possessie werd geacht in dit geregeld snijden en verpachten van riet gelegen te zijn, en dat feit is te bewijzen opgelegd. Ten derde, is hier evenmin te denken aan openbaring van bezit omtrent twee afzonderlijke zaken, vermits alles wat plaats had met bagger, riet enz., in het vonnis a quo is gezegd alleen ter handhaving van het bezit van visehregt te hebben gestrekt, zoodat even daarom geene rekenschap konde of behoefde te worden gehouden van die daden. Ten vierde, eindelijk: het gold te Breda alleen eene possessoire actie, niet eene quaestie vau acquisitieve verjaring, terwijl ook de titels geoordeeld zijn niet to rakeu de gronden, waarop, die daden betrekking hebben. Ik meen dus, dat dit vonnis en het arrest, waarbij het beroep in cassatie daartegen is verworpen, geen den minsten invloed hebben kunnen op deze zaak. Ik kan hiermede afstappen van den éénen bij pleidooi toegelicliten grond van het derde middel; en ga nu over tot eene korte aanroering der drie overige gronden, die bij pleidooi niet besproken zijn , maar waaromtrent naar de memorie van eisch is verwezen. De eerste is, dat de aard en regtskracht van langdurig bezit zouden zijn miskend , door , waar de titels zelve de beteekenis medebrengen of in allen gevalle gedoogen , welke met het ingeroepen bezit overeenkomt, deze beteekenis geheel ter zijde te stellen. Maar 1°. is dit sustenu geheel afhankelijk van eeu nader onderzoek der titels, hetgeen niet is hujus loei; 2". is niet aangenomen in het arrest, dat de titels gedoogen de beteekenis van water en bodem, doch alleen van visehregt. De tweede onbesproken grond is, dat bij de uitspraak niet zou zijn geconstateerd eene eigenwillige verandering van oorzaak en beginsel van bezit zonder van elders, extrinsecus, bijkomende oorzaak van bezit. Maar eigenwillige verandering is wel in aanmerking gekomen bij den strijd tusschen bezit en titel, en regtsgeldige interversie vau bezit zou alleen dan denkbaar zijn, als aan de titels eenige uitbreiding ware gegeven, buiten de erfpacht en koop van visehregt: doch dit is nooit beweerd in het proces, en nu niet meer te onderzoeken. De laatste grond is, dat de acquisitieve verjaring zou zijn verworpen, hoezeer extinctieve verjaring van alle actie tot reïvindieatie der gronden in verschil van Staatswege zou zijn onmisbaar. Ik antwoord: 1°. wij hebben hier niet te doen met extinctieve verjaring van actie van den Staat, die niet is actor in dit geding; maar degeen, die acquisitieve verjaring sustineert, moet die justificeren , onafhankelijk van alle extinctieve verjaring; 2°. als Leiden haren eigendom niet heeft bewezen, zal de Staat tegenover Leiden nooit hebben opgehouden eigenaar te zijn: de Staat zou dus altijd geregtigd zijn gebleven tot reïvindieatie, en alle instinctie daarvan is zelfs volstrekt uitgesloten. Het IVde middel betreft de beweerde erkenning van Leideus eigendomsregt door den Staat. Hier geldt 't geheel een feit; want erkenning is niets dan een feit: dit feit is aangemerkt als niet bewezen. Is dit geschied in strijd met de wet? toon dan aan, dat er wettelijke bepalingen omtrent bewijs van het feit van erkenning geschonden zijn: doch niets daarvan wordt beweerd; dit lag ook in den aard der zaak , want er is geene wetsbepaling dienaangaande: dus is schending of verkeerde toepassing daarvan ondenkbaar. Wat wil men nu? Men brengt te berde eene vernieuwde inroeping van octrooijen, gewijsden, grondbelasting en kadaster: men wi a e die omstandigheden op nieuw onderzocht hebben; doch dit is gei feitelijk: het zijn alleen grieven, die bij een appel konden ter tpiake k°Enwelke ziju nu die grieven ? Onderzoeken wij die , ten overvloede. De octrooijen: men acht zich bezwaard, dat die octrooijen zijn ter zijde gesteld als daden vau oppergezag, geene privaatregtelijke handelingen, waaruit erkenning zou kunnen worden afgeleid. Die overweging intusschen was alleen een motief om geene stilzwijgende erkenning in het verleenen van octrooi als zoodanig aan te nemen ; want bovendien is overwogen, dat er geene uitdrukkelijke erkenning van Leidens regt in gelegen was: terwijl de geheele teneur dier octrooijen ' niets inhoudt, wat naar eene erkenning gelijkt. Overigens is het waar, dat het verleenen van octrooijen alleen in betrekking staat tot bet openbaar gezag, niet tot het eigendomsregt. Het openbaar geza<* vraagt zich alleen af, of uit het oogpunt van algemeen belang er" reden bestaat om het gevraagde octrooi te weigeren of toe te laten. Wel verre nn, dat in het geven van octrooi eenige erkenning oelecen was, blijkt integendeel, dat de Rekenkamer die met i den" naam van gracieuse concessie heeft gequalihceerd en alle be! weerd eigendomsregt van Leiden uitdrukkelijk heeft wedersproken. Eindelijk die octrooijen raken niet eens de gerevindiceerde perceelen; en de meeren, die daarvan het onderwerp zijn, hebben geen deel uitgemaakt van de in erfpacht gegeven visseryen van het Vroon, immers, zulks is nooit erkend , en altijd door den Staat wedersproken. Evenmin kan men in cassatie terugkomen op eene beweerde verkeerde opvatting van de gewijsden. Zal de Hooge Raad op nieuw die gewijsden onderzoeken? Maar dan stelde hij terzijde, wat in facto is geconstateerd, en art. 105 R. O. sluit dit onderzoek naar het al of niet bestaan van de daadzaken uit. Dat dus die gewijsden alleen het bezit eener onligchamelijke zaak. het visehregt, betreffen, moet nu vaststaan. Het is overigens niet uit schroom voor zoodanig nader onderzoek, dat ik deze opmerking maak: ik k.an mij gerustelijk referen aau den inhoud der gewysden zelve. Behalve tot de aangehaalde gewijsden rau 1580 eu 1535, refereer ik ook tot het mandement vau complainte vau 1556, te vinden in de Papegaay van van Alphen, d. I, blz. 173 volg., waaruit blijkt, dat Leiden toen alleen pretendeerde eu iuriep het regt van visschery in de meeren, eu wel krachtens de erfpachts-acte van 1433; en nu kan ik gerust onaangeroerd laten wat men uit de instructie voor commissarissen of uit de 1. 1 C. uti possid. heeft bijgebragt, dat bij de behandeling van bezits-quaestiesook omtrent het eigendomsregt onderzoek werd gedaan: dit moge waar zijn geweest, iu zoover bezit daarvan kon afhangen , maar daar de bezits-quaestie alleen het visehregt betrof, kon dan ook het onderzoek van eigendomsregt alleen het visehregt hebben gegolden. Nu de grondbelasting. Eene wetsbepaling, volgens welke in de heffing van grondbelasting erkenning vau eigendom zou gelegen zijn, is niet ingeroepen : en toch, alleen dan zou er vau schending der wet, door het niet-aatmemeu van zoodanige erkenning, sprake kunnen ziju. Doeh wat is er van die belasting? De betaling heeft plaats gehadr eerst van verponding uit krachte van het placcaat van 1627 ; daarna van. grondbelasting, tot iu 1844, uit krachte der wet van Frimaire. Dit eeu en ander had echter alleen het visehregt ten onderwerp; en wel, omdat, naar het placcaat, verponding ook trof de reële regten, waaronder het visehregt behoort, en omdat die regten tot in 1844 geacht werden te vallen in de contribution foncière: daarna is men er op teruggekomen, zoodat dau ook daarna door Leiden voor haar visserij niet meer is betaald. Wanneer nu intusschen visehregt en eigendomsregt van water en bodem als twee geheel afzonderlijke regten worden aangemerkt, dan mog» de heffing van de belasting op dat visehregt al als eene erkenning van dat visehregt worden beschouwd, maar dan nog is daarvan geheel onderscheiden eene erkenning van allen verderen eigendom van het meer zelf. Eindelijk brengt men als erkenning van Leidens regt bij , dat in vijf gemeenten de stad Leiden op de leggers van het kadaster alseigenares van water vermeld staat, 't Is zoo: Leiden komt in 1844i voor als eigenare; van tien perceelen water, negen daarvan zijn geclassificeerd als onbelast; vati één is eeu belastbaar inkomen vermeld: of zij behooreu tJt het nu drooggemaakte meer, blijkt niet,, immers zeker niet vau alle; eu of na 1344 die vermelding op het kadaster zoo gebleven is, blijkt evenmin; want van de latere leggers zijn geene extracten geproduceerd, en zeker is het, dat zij niet uitmaken het gausche drooggemaakte eu nu gerevindiceerde Haarlemmermeer. Doeh, waar staat nu, dat die vermelding op het kadaster eene erkenning is van wegeden Staat? Het éénige wat men door aanhaling vau eeue menigte wetsbepalingen op dit onderwerp staven kan is, dat de inschrijving in de registers van regeringswege geschiedt; maar daaruit is zeifs niet in de verte af te leiden, dat die registers tegen den Staat meer dan tegen bijzondere personen zouden bewijzen; en dit geschiedt dus geheel onverlet ieders regt. Eindelijk, indien al daarin eenige erkenning gelegen ware, dan nog zou zij Leiden niet baten, alsin strijd met hare titels: zie Troplong- , n°. 524; Mbbiih voce Préscription,S. 1 , § 6, art. 2; Dalloz, Préscription civ., n°. 452. Nu blijft mij nog over met een enkel woord over het laatste middel te spreken. Dit middel vindt ziju grond daarin, dat, niettegenstaande Leidens visehregt als bewezen is aangenomen, toch wegens depossessie vt<t facti van dat visehregt geene schadevergoeding is toegekend. Daardoor zouden geschonden en verkeerd toegepast zijn onderscheidene wettelijke bepalingen eu speciaal ook art. 162 der Grondwet van 1840. Dit geheele middel stuit af op de 35ste consid. van het vonnis a quo, dat iu het proces de rede niet is van schadeloosstelling wegens het visehregt. Hieruit reeds volgt per se, dat de dagvaarding aldus is opgevat als geen eisch tot schadevergoeding uit dien hoofde bevattende. Daar nu de dagvaarding geen onderwerp meer zijn kan van nieuw onderzoek, kan op dit oordeel der Regtbauk niet worden teruggekomen. Doch wat is er van het feit ? Bij het laatste lid der dagvaarding is, ja, als eene van de viae facti, door welke de depossessie zou hebben plaats gehad, ook vermeld de .afsluiting der visschery;. maar een eisch tot schadevergoeding nit dien hoofde alleen is niet in de dagvaarding te vinden, zelfs niet subsidiair. De strekking der geheele dagvaarding is, dat Leiden zou verklaard worden eigenares van de gerevindiceerde perceelen; zoo ook de verlangde sententia declaratorta; dat betreft alles alleen de beweerde wederregtelijke inneming der perceelen zelve: er is geene sprake van schadeloosstelling wegens depossessie via facti van visehregt. Al het verder in het vonnis overwogene, of er ten opzigte van de onteigening van dat visehregt eenig8 formaliteiten verzuimd zijn, is bijgebragt ten overvloede: het kan, als alleen motieven betreffende, niet in aanmerking komen. Bovendien, die motieven zijn geheel in overeenstemming met de wet. Volgens de toen geldende wet op de onteigening ten algcmeeneu nutte, kwam zeker geene onteigening te pas, waar <le Staat zei! eigenaar was; dus zoude er alleen onteigening moeten geschieden van aanspraken van derden, wegens reële regten , doch dan bepaa t art 13 dat zij zeiven hunne regten zullen doen gelden; zij moeten dus opkomen , zij moeten zich dan van hunne regten prévaleren ; zij moeten eisch doen tot waardering en vergoeding; slechts tegenover eigenaren der perceelen behoeven de formaliteiten van art. 6 en volgter onteigening te worden in acht genomen. Dit ligt ook in den aard der zaak. Wie eigenaar is, dat is na te gaan; maar van derde belanghebbenden, van reële regten is niets na te gaan; daaroiö moeten de daarbij belanghebbenden zelve voor hunne regten waken; en als do stad Leiden nog mogt opkomen voor de schade, die -''Ó door verlies van het visehregt, uit hoofde der droogmaking, geleden heeft, dau zal zij den Staat bereid vinden om die schade ta vergoeden; doch het is genoeg, dat daarvan hier, wegens verzuil» van formaliteiten, geene quaestie kan zijn. Hiermede meen ik mijne taak te hebben volbragt. Zitting van den 4 Maart 1859. Tiendregt. — Titel. — Levering. — Overschrijving. — Vruchtgebruik.. Kan de tiendpligtige, die heeft doen blijken van den tot stalt gebragten hoop van het tiendregt kennis te dragen, en den koop" steeds als eiqenaar van de tiend heeft erkend, zich later beroep op het verzuim van overschrijving van den titel? — Neen. Komt de actie tot schadevergoeding wegens het niet-praesteren "" tienden, behoorende tot het actief eener usufructuaire nalaten' schap, aan den vruchtgebruiker zonder medewerking van eigenaar, toe P — Neen. De Hooge Raad enz., . ... Gehoord den adv.-gen. Gregort, namens den proc.-gen., in z'J" conclusie, strekkende tot verwerping van het beroep, met veroo' deeling van den eischer in de kosten; _ .. Overwegende, dat als eerste middel van cassatie is voorgestel" sehendini' en verkeerde toepassing van artt. 564, 6°., 625, 639' 671, 1495, 1517, 1376, 1902, 1903, 1395, 1953, 1958, l»60,®, 1963 B. W.; door 1". de beslissing der vraag, of de verwin cassatie is de regthebbende en de benadeelde eigenaar van tiendregt, niet daarvan te doen afhangen, of hij op eene wet ^ wijze, door overschrijving der koop-acte , dat regt had verkreg ^ maar van de kennis, welke do eischer vau het koop-contract en van zijne erkentenis van den verweerder als eigenaar vau het i tiendregt; en 2°. door het vermoeden vau tiendpligtigheid, afgeleid j i it de voldoening der tienden, en de daaruit aangenomen erkentenis I van den eischer als bewijsmiddel tegen hem te laten gelden, als ware geene herroeping van erkentenis en geene levering van tegen- j bewijs in deze geoorloofd; 0., wat betreft de eerste bewering, dat bij het beklaagde arrest is vooropgesteld en erkend, dat ten opzigte vau derden het verkochte tiendregt volgens de wet niet geacht wordt op den kooper te zijn overgegaan, dan nadat de levering door overschrijving is bewerkstelligd ; dat echter het Hof heeft aangenomen , dat de toepassing van dit beginsel in casu niet kon worden ingeroepen , vermits de eischer heeft doen blijken van den tot stand gebragten koop te hebben kennis gedragen en den kooper steeds als eigenaar van de tiend heeft erkend; dat daardoor niet is aangenomen eene onwettige uitzondering op het erkende en vooropgestelde beginsel, en zulks te minder nog, omdat door den vóór de dagvaardiug overgeschreven titel van aankomst het vroeger erkend regt volkomen was bevestigd, en alzoo geen der aangehaalde wets-artikelen is geschonden ; en dat. vermits het Hof niet heeft beslist, dat tegen de vermoedens, waarop de erkentenis is gegrond, geen tegenbewijs zoude mogen worden geleverd, ook de tweede bewering is ongegrond; O., wat betreft het tweede middel van cassatie, beweerde schending en verkeerde toepassing van artt. 1275, 1279, 1401 en 1402 B. W., door, in plaats van alleen te onderzoeken, of er tusschen partijen bestond regtsband van tiendpligt, het niet-nakomen van tieudpligt, in strijd met de bedoeling van art. 1401 , als eene onregtmatige daad te beschouwen, en op grond daarvan de gevorderde schadevergoeding toe te wijzen, —dat dit middel is gerigt tegen eene geheel ten overvloede in het beklaagde arrest voorkomende overweging; eu dat, bij het vaststaan van den grond van beslissing, waartegen het eerste middel is gerigt, vervalt alle onderzoek in deze; O., dat als derde middel van cassatie is voorgedragen: schending en verkeerde toepassing van art. 190J. 13. W., en van artt. 48 en 134 B. R., door, met toelating, dat de verweerder in cassatie het onderwerp van zijnen eisch veranderde van beweren van geheel eigendom van het tiendregt in dat van eigendom voor de helft en vruchtgebruik voor de wederhelft, die nieuwe vordering toe te wijzen; O. te dien aanzien , dat dit middel daarop is gegrond , dat het beklaagde arrest in fado zoude aannemen, dat de vordering berust op eigendom van den verweerder voor het geheel; dat echter hij dat arrest alleen is aangenomen, dat daarop berust het eerste gedeelte der vordering , waarin de verweerder door het Hof is verklaard niet-ontvankelijk, en hetgeen in cassatie niet in aanmerking komt; dat daarentegen dat gedeelte der vordering, waarvan thans alleen sprake is, volgens de feitelijke beslissing, alleen strekte: «om den ged. te doen veroordeelen aan den eischer te vergoeden alle kosten, schade en nadeelen, door de wederregtelijke wegneming vau de tiend over 1853 , 1854 en 1855 aan hem veroorzaakt;, en dat daarmede vervalt de geheele feitelijke grondslag van dit middel; O., dat als vierde middel van cassatie is aangevoerd: schending en verkeerde toepassing van de artt. 803, 808, 828, 1275 en 1279 B. W., door den verweerder, die in allen gevalle slechts voor de helft is eigenaar van het tiendregt, als vruchtgebruiker der wederhelft toe te kennen de persoonlijke vordering tot schadevergoeding ter zake van tienden , antérienr aan zijn vruchtgebruik , die alzoo slechts als kapitaal konden worden aangemerkt en door den eigenaar opgevorderd, terwijl hem als vruchtgebruiker alleen de renten toekwamen; O., dat bij het beklaagde arrest in facto vaststaat, dat des verweerders echtgenoote, met wie hij in gemeenschap van goederen was gehuwd, den 27 Dec. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE HAARLEM. Burgerlijke liBiitcr. Zitting van den 4 Januar'j 1859. Voorzitter, Mr. F. W. Baron van Styriïm. Ihternatiokaal regt. — Exceptie van onbevoegdheid. De ééne vreemdeling kan den anderen hier verblijf houdenden vreem~ deling voor den Nederlandschen regter oproepen, onverschillig of de overeenkomst (in casu een huwelijks-contract), hetzij in den vreemde, dan wel hier te lande is aangegaan. Uitlegging van art. 9 Alg. Bep., en der artt. 126 en 127 B. lï. | G. A. Barou von Ziegesar, gepeusionneerd kapitein in Oostenrijksche : dienst, wonende te Boeken heim, bij Frankfort aan den Mein, eischer en geëxcipieerde, procureur F. L. Kist, tegen Vrouwe J. of J. J. Bondt, echtgenoote van den heer G. A. Baron von Ziegesar, tijdelijk verblijf houdende op de buitenplaats Viugthoven, te Sandpoort, onder de gemeeute Velsen, gedaagde eu excipiente, procureur Mr. F. L. Willekes Macdonald, De Regtbank enz., Gehoord de conclusie van den officier van justitie, strekkende tot verwerping der voorgestelde exceptie , met veroordeeling van de excipiënte in de kosten, daardoor veroorzaakt; Overwegende, wat de daadzakeu betreft: dat de eischer met de ged. den 26 April 1843 te Weenen in het huwelijk is getreden, welke verbindteuis is gevolgd dooreen huwelijk, tusschen dezelve partijen den 21 Junij van dat jaar te Amsterdam gesloten; dat het huwelijk te Weenen was voorafgegaan door een huwelijkscontract mede van den 26 April 1843 , terwijl op den 12 Jan. 1 »4i>, te Dresden, eene nadere overeenkomst tusschen de echtelieden is gesloten, van welke beide stukken een geregistreerd afschrift wordt overgelegd; dat bij het huwelijks-contract de ged. zich verbonden heeft, om, iu plaats van een' aan haar vermogen geëvenredigden bruidschat in gereed geld of in staatspapieren, het volledige ameublement der gemeenschappelijke woning, al het zilver, porselein en dergelijke benoodigdhedeu, huis- en tafellinnen, in één woord, wat tot een wel ingerigt huishouden behoort, ten huwelijk aan te brengen ea ook, in het vervolg , iu het ontbrekende te voorzien, ook de huishuur, de kosten van onderhoud van beide partijen, van de dienstboden en van alle, overigens tot de huishouding behoorende nitgaven, zonder uitzondering, voorts de kosten voor hare kleeding, voortdurend, geheel alleen, uit haar vermogeu zoodanig te bestrijden, dat haar gemaal, in geen geval, van zijn pensioen, de kosten van zijne kleeding uitgezonderd, voor zijn onderhoud, zijue bediening, woning of andere behoeften, ooit iets zal te betalen hebben; dat bij de overeeukomst te Dresden de ged. de volgende verpligtingen op zich heeft genomen: 1°. om, uiterlijk tegen den 1 Oct. 1846, een stuk land van ongeveer J 50,000 waarde aan te koopen, voor zoover de eischer geen genoegen nam in den aankoop vau een stuk land van geringere waarde, dat, na haren dood, op haren echtgenoot, en na diens dood op de naaste bloedverwanten van haar ged. in eigendom zou overgaan; 2°. om aan den eisclier, na voorafgegane aanzegging van drie maanden, een kapitaal van / 10,000 to zijnen gebruike te laten, tegen betaling van 4 pet. jaarlijksche rente van dat kapitaal, door den eischer; 3°. om aan den eischer gedurende hun huwelijk eene met 1 Jan. in te gane jaarlijksche rente van ƒ500 te verleenen ; 4°. om, van den 1 Oct. 1846, zijnde de eind-termijn, waarop een stuk land moest zijn aangekocht, hetzij het goed aangekocht was of niet, aan de eischer nog bovendien te betalen ƒ200, bij jaarlijksche vooruitbetaling, met vrijlating aan de ged., om, zoo het goed aangekocht mogt zijn, in plaats van genoemde / 200, aan den eischer ten beheer eu gebruik over te laten een zoodanig gedeelte van dat goed, waarvan het jaarlijksche zutvere bedrag ten minste j 200 beloopt; 5°. om, indien de eischer mogt verkiezen zijn pensioen op te geven en het verblijf van zijne echtgenoot, buiten Oostenrijk , tot liet zijne te maken, dan aan hem als schadevergoeding, jaarlijks gedurende zijn leven, te betalen eene som van ƒ300 couventie-geld; dat de ged. sinds geruimen tijd verblijf houdt op de buitenplaats Vlugthoveu , te Santpoort, gemeente Velsen, verwijderd vau haren echtgenoot, welke te Boekenheim, bij Frankfort aan deu Mein, woont ■ dat de eischer, bij geregistreerd exploit van 30 Jau. 1858 dé ged. heeft doen sommeren om, daar zij, gelijk in dat e^rloit wordt gezegd, m het begin van 1849 haren echtgenoot kwaadwd liheeft verlaten uit hunne gemeenschappelijke woning Sclherstein met achter atmg van slechts een gedeelte vau het meubilair hem ecnc levenslange jaarlijksche rente van ƒ3000 te betalen , gewaarborgd door eene inschrijving m bet-grooiboeli der-•>!/.> schuld , en zich daartoe binnen acht dagen te"verlnn ^ "a " " ve''J'te ......... ,, ■ ,• «eriunaeu: reservesende hij zich, bij met-voldoening aan die sommatie, alle zoodanig ren eu acue tegen de ged. als hy zal te rade worden; dat aan die sommatie Diet is voldaan; dat de eischer, bij geregistreerd exploit van 22 Maart 1858 aan de ged. heeft doen aanzeggen , dat hij revoceert allen zoodatiigen bijstand, magtiging of procuratie, die de ged. vau hem mogt heoben of sustinereu te hebbeu tot het ontvangen van geiden of waartoe ook strekkende; dat de eischer, bij exploit van 10 Julij 1858, geregistreerd, de ged. voor deze Regtbank beeft gedagvaard, om zich te hooren veroordeelen: 1°. 3°. om alsnog, binnen die maanden na beteekemng van het te wijzen vonnis, te voldoen aan de vprphgting, voortspruitende uit het eerste artikel van het contract, den 12 Jan. 1846 te Dresden gesloten, tot aankoop van een landgoed ter waarde van J 50,000 of daaromtrent, verklarende hij eischer zich met geen vau mindere waarde te willen tevreden stellen, en verzoekende, dat hem van die verklaring zal worden acte verleend, met last om dat te doen overschrijven met het verband van hetgeen in de acte van 12 Jan. 1846, to Dresden tusschen den eischer eu de ged. gepasseerd, is overeengekomen, en, bij faute van hieraan te voldoen , tot betaling aan den eischer eener wekelijksche uitkeering van ƒ50; 4". tot betaling aan den eischer eener som von f 10,000', tegen zijne verbindtenis om aanhaar daarvan eene jaarlijksche rente van 4 pet. te voldoen; 5". tot betaling van de achterstallige uitkeering van f 500 's jaars sedert 1 Jan. 1846 tot aan de volle voldoening toe, en onder uitdrukkelijk voorbehoud der verder te verschijnen termijnen ; 6°. tot betaling van de mede achterstallige uitkeeringen van ƒ200 'sjaars, sedert 1 Oct. 1846, tot aan de volle voldoening toe, en onder voorbehoud der verder ter verschijnen termijnen, alles met bijbetaling der legale interessen, en met condemnatie der ged. in de kosten; dat de eischer tevens bij hetzelfde exploit verklaard heeft, zich uitdrukkelijk te blijven voorbehouden, om, wanneer h\j mogt goedvinden. I voor ziju pennoen te bedanken eu de plaats des opoctkouds der ged. tot zijne woonplaats te verkiezen, zijn regt op eene jaarlijksche uitkeering vau nog ƒ300 levenslang van haar ged. te vorderen ; en eindelijk , dat hij haar ged. magtigt speciaal om zich in de onderwerpeiijke procedure te constitueren en daarop voort te procederen, in één woord tot al wat vereischt zal wordeu, om de bij het eventueel ia deze te wijzen vonnis toegewezen vordering haar volle beslag te doen krijgen; dat deze vordering door den eischer gegrond wordt op de door hem aangevoerde omstandigheid, dat de ged. den 7 Maart 1849 de gemeenschappelijke woning, toen het landgoed Schierstein in Nassau , heeft verlaten, na het grooter deel van het aanzienlijk huisraad en den inboedel te hebben doen vervoeren of met zich naar Nederland te nemen, zoodat hij sedert dien tijd verstoken is gebleven van ai de voordeelen, hein bij het bovenomschreven huwelijks-contract besproken; terwijl de ged. in gebreke is gebleven de verschillende verpligtingen , mede boven omschreven , bij het Dresdener contract jegens den eischer op zich genomen , na te komen; dat, nadat de ged. procureur had gesteld, door den eischer overeenkomstig de dagvaarding is geconcludeerd; dat de ged. hierop, op grond van het vreemdelingschap des eischers, heeft geconcludeerd tot het stellen van zekerheid door dezen tan bedrage van ƒ 600 of zooveel meer of minder, als de regter zal vermeenen te behooren, met veroordeeling iu cas van tegenspraak van den eischer in de kosten en auders met reserve van kosten; dat hieraan door deu eischer, zonder het vonnis van de Regtbank af te wachten, is voldaan; dat vervolgens, bij conclusie van exceptie, door de ged. is geconcludeerd , dat het der Regtbank mogt behagen, zich te verklaren onbevoegd om van de door den eischer, nu geëxcipieerde, bij exploit van dagvaarding van 10 Julij 1858 , tegen de ged., nu excipiënte, iugestelde vorderiug kennis te nemen, met veroordeeling van eerstgenoemde in de kosten, op grond, dat beide partijen zijn vreemdelingen en de verbindtenissen,waaruit geageerd wordt, zijn aangegaan in het buitenland, terwijl de ged. had moeten zijn gedagvaard voor haren domiciliairen regter, welke is die van de woonplaats van haren echtgenoot; dat de eischer, nn geëxcipieerde, hierop heeft geantwoord, dat partijen , wel is waar, vreemdelingen zijn, maar dat het huwelijks-contract niet in den vreemde, doch hier te lande is aangegaan, omdat het eerst kracht heeft erlangd door het te Amsterdam gesloten huwelijk; dat de ged., nu excipiënte, vreemdelinge zijnde, en geen wettig domicilie hier te lande hebbende, aan haar werkelijk verblijf alhier heeft moeten worden gedagvaard, eu, dat verblijf binnen het arrondissement Haarlem zijnde gelegen , deze Regtbank is de bevoegde regter; en dat hij dus concludeert: dat de Regtbank, verwerpende de voorgestelde exceptie, partijen zal gelasten ten principale voort ta procederen, met veroordeeling van de ged., nu excipiënte, in de kosten; dat deze exceptie nader bij pleidooi door partijen is toegelicht; O., ten aauzieu van het regt: dat het tusschen partijen in conjcxso is, dat beiden zijn vreemdelingen ; dat de ged. werkelijk verblijf houdt binnen het arrondissement Haarlem, en dat deze regtsvordering strekt tot nakoming van persoonlijke veroindteuisseu van zuiver burgerregtelijken aard, niet tot eenig bepaald onroerend goed betrekkelijk, voortvloeijende uit twee tusschen partijen gesloten overeenkomsten; dat de eischer beweert, dat althans ééne dier overeenkomsten moet gerekend worden hier te lande te zijn gesloten, terwijl de ged. volhoudt, dat beide in den vreemde zijn aangegaan; O., dat art. 9 Alg. Bep. vaststelt, dat het burgerlijk regt van- het Koningrijk hetzelfde is voor vreemdelingen als voor Nederlanders, zoolang de wet niet bepaaldelijk het tegendeel vaststelt; dat daaronder ook verstaan moeten wordeu de bepalingeu van het Nederlandsche regt, waar zij de competentie van den burgerlijken regter regelt, daar de woorden ■ het burgerlijke regt. in genoemd art. 9 Alg. Bep. niet in die beperkte beteekenis moeten opgevat worden, dat daaronder niet begrepen zou wezen de burgerlijke regtsvordering, den ijl niets eene zoodanige onderscheiding wettigt, en het integendeel in den aard dér zaak ligt, dat tot het genot dier regten ook de bevoegdheid behoort, om dezelve geldende te makeu ; dat art. 126, al. 2, B. R. bepaalt, dat de verweerder, indien hij geene bekende woonplaats iu het Koningrijk heeft, zal gedagvaard worden voor den rep ter van zijn werkelijk verblijf; dat deze bepaling, krachtens art. 9 Al". (Gepleit voor de excipiënte Mr. F. C. Donker CüETirs, en voor den geëxcipieerde Mr. Dav. H. Levys»ohn Norman.) kanton g eregten. KANTONGEREGT TE 'S CRAVENHAGE. Zitting van den 13 September 1858. Erciklekn. — Kantonregter. — Bevoegdheid. — Persokkel. — xiouter personeel. It de kantonregter bevoegd om te oordeelen over de terugvordering van in bruikleen gegeven roerende zaken? — Neen. Bestaat er verschil tusschen personeU en louter personele vorderingen ? — Ja. De kantonregter enz., Overwegende, dat de vordering strekt tot teruggave van op den 23 Febr. 11. in bruikleen afgestane bij de dagvaarding vermelde goederen en, bij gebreke daarvan, tot betaling eener som van / 200, met de interessen sedert eene op 20 Julij 11. vóór de dagvaarding gedane sommatie; 0., dat, op eene door den ged. voorgestelde exceptie van onbevoegdheid wegens het te boven gaan van de vordering boven de bevoegde som van J 200, de eischer zijne vordering verminderd heeft tot de hoofdsom van ƒ190, en de interessen van den derden dag na «ie beteekening van het vonnis, en dat daarop de ged. ontkend heelt eenige goederen van den eischer in bruikleen ontvangen te hebben; O. in pegten, dat de kantonregter onbevoegd is kennis te nemen van regtsvorderingen, die, hoewel personeel, toch niet louter personeel zijn en roerende «aken betreffen; O., dat dit volgt zoo uit de eigen woorden van art. 3S , n°. 1, R. O., en de doorhaling der woorden: roerende zaken betreffende, die in het ontwerp van dit artikel stonden , als uit het gebruik der woorden: som en geldsom, voorkomen.Ie in de artikelen over 's kantonregters bevoegdheid, in tegenoverstelling van waarde, voorkomende in art. 53 tiver de bevoegdheid der arrondissements-regtbanken, welke tegenoverstelling medebrengt, dat de kantonregter slechts bevoegd is om te oordeelen over vorderingen van bepaalde geldsommen; O., dat derhalve de kantonregter onbevoegd is ten aanzien eener vordering wegens bruikleen, daar deze vordering wel personeel, maar niet locter personeel is, en tevens roeiende zaken betreft; O., dat er ook geene denkbare reden is, waarom de wetgever wel, met afwijking van het Fransche regt, de zakelijke regtsvordering der revindicatie van roerende goederen, en niet ook zoodanige personele vorderingen, waarbij roerende zaken teruggevorderd worden, aan 's kantonregters oordeel zoude hebben willen ontrekken; O., dat daarentegen 's wetgevers bedoeling om zoodanige niet louter personele vorderingeu met zakelijke vorderingen gelijk te stellen, en mitsdien aan 's kantonregters oordeel te ontrekken , daaruit kan worden afgeleid, dat in beide soorten doorgaans geschil bestaat over de identiteit der zaken, welk geschil de uitvoering betreft en dus bij de Arrond.-Regtbank behoort, zoodat, indien eerst het geschil over de verpligting tot teruggave bij den kantonregter moest worden gebragt,. boekbeschouwing. (Ingezonden.) lid cellulair gevangenis-stelsel, — wenken en opmerkingen, door II. Bieleveet , Utrecht 1859. (Zie de advertentie in Weëkbl. n°. 2039.) T)e schrijver, een hooggeacht godsdienst-onderwijzer te Ltiecht, -heeft in dit boekje eenen schat van ondervinding nedergelegd, gedurende veertig jaien in den omgang met gevangenen opgedaan. Ineen beknopt bestek vinden wij, met zeer veel oordeel, bijeengebragt wat over het cellulair gevangenis-stelsel geschreven en gezegd is, getoetst aan hetgeen de schrijver zelf, gedurende een zoo aanzienlijk tijdsverloop, in eene betrekking, zoo uitnemend geschikt om dat stelsel met opzigt tot do zedelijke verbetering van gevangenen, met de hem eigen scherpzinnigheid en menschenkennis, in zijne werking gade te slaan en te beoordeelen, — heeft waai genomen. In dat tijdsverloop viel juist de aanvankelijke verbetering in onzer huizen van gemeenschappelijke opsluiting, en de ontwaakte lust om daardoor krachtig op de verbetering der gevangenen, wat hunnen zedelijken toestand betrof, zoowel gedurende hunne gevangenschap als na hun ontslag uit de gevangenis, krachtdadig te werken, dan ook tevens de invoering van het cellulair gevangenis-stelsel. Van nabij kon de schrijver den invloed van zooveler pogingen gadeslaan, en geeft in zijn boekje van zijne resultaten , met gemoedelijken ernst, rekenschap. Het is verdeeld in drie hoofdstukken: het voorledene, het tegenwoordige, de toekomst. Het hoofd-denkbeeld is eene vergelijking tusschen de beide stelsels, en de op waarneming gegronde voorkeur, onverdeeld toe te kennen aan de eenzame opsluiting boven de gemeenschappelijke, zelfs m die gedichten, waar met ernst de zedelijke verbetering der gevangenen werd beoogd. Hoe velen overdrijven echter hunnen lof en hunne verwachtingen van het cellulair stelsel, en hoeveel gegronde tegenspraak werd daardoor uitgelokt! Daarvoor heefi zich de schrijver gewacht, en ziet daar de hooge verdienste van zijnen arbeid. • Spant uwe verwachtingen niet te h og (zegt hij), hoopt niet te zeer, immer de gezegende vrucht uwer meest onvermoeide pogingen te aanschouwen. • Hoe, en langs welken weg het goede zooveel mogelijk te bereiken, hoe met de gevangenen om te gaan gedurende hun verblijf in den kerker, zich dtór te rigten naar ieders behoefte en zich voor alle eenzijdigheid en stelselmatigheid te wachten, welke de eischen zijn van onzen tijd om het troede, in den kerker geslicht, te behouden en aan te kweeken na de ierii"kèering der ontslagenen in de maatschappij — hoe den terugkeer tot het kwade te voorkomen — ziet daar wat in dit verdienstelijke boekje met ernst en bezadigheid, op grond eener veertigjarige ondervinding, in korte trekken wordt aangewezen. Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden. I. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: J. B. Smiet c. s., tegen een arrest van het Hof in Noordholland; adv.-gen. Karseboom concludeert tot verwerping. Uitspraak 22 Maart. ■II. Behandeld het beroep van: 1°. J. Gerritsen, tegen een arrest van het Hof in Znidholiand; rapp., raadsh. Voorduin; gepleit Mr. Maas Geesteranus. Conclusie bepaald op 15 Maart. -2°. A. M. Hamers, tegen eeu arrest van het Hof in Limburg; rapp., raadsh. Pape; adv.-gen. Karseboom concludeert tot nietontvankelijk-verklaring, voor zooveel de vrijspraak betreft, doch voor het overige tot verwerping. Uitspraak 15 Maart. Zitting van Dingsdag, 8 Maart. •I. Uitspraak gedaan in zake: 1°. den officier bij de Regtbank te Utrecht, tegen een vonnis in zake A. de Pijper c. s. Het vonnis vernietigd en de zaak teruggewezen naar dezelfde Regtbank. 2°. P. van der Ileyde, tegen een vonnis der Regtbank te Zierikzce. Verworpen. 3". W. Hofs, tegen een arrest van het Hof ia Gelderland. Verworpen. II. Behandeld het beroep van: 1°. P. Berkley, tegen een arrest van het Hof in Zuidholland; rapp., raadsh. Provó Kluit; adv.-gen. Romer concludeert tot verwerping. Uitspraak 15 Maai t. 2". L. Deckers, tegen een arrest van het Ilof in Limburg; rapp., raadsh. van IJsselsteyn ; adv.-gen. Romer concludeert tot vernietiging van het arrest en verwijzing der zaak naar een aangrenzend Hof. Uitspraak 15 Maart. NB. Woensdag is er geeno zittting gehouden. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. Bij Kon. besluit van 1 dezer, n". 78, is pensioen verleend ten laste vaa den Staat aan Mr. C. J. van Assen, emeritus hoogleeraar in de regtsgeleerde faculteit aan de hoogeschool te Leiden, ten bedrage van ƒ3500 'sjaars. — Bij Kon. besluit van 1 dezer, n°. 79, is aan J. Geel, hoogleeraar titulair, gewezen bibliothecaris aan de hoogeschool te Leiden, een pensioen verleend ten laste van den Staat, ten bedrage van ƒ 1680 'sjaars. BERIGTEN. 't Gravenhage, den 9 Maart.
22,542
MMKB07:001531100:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,869
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 31, 1869, no. 3164, 12-12-1869
null
Dutch
Spoken
5,955
11,147
Al^ xje "Watv Sc 3öln9 van Amsterdam , deel III, folio 103; U^^t'1'->nu,örv°lgens doo^ ' i ^trec^tsc^ PlakaatboeJc , deel II, folio 151; oi ^'^n' ^at ZU de geantwoord: dat de citaten , aan- 1 u üe0 ^rvangen der originele daarbij vermelde be- enverpelijke ^e..eens bewijzen de bevoegdheid der eischers I CUe> ware die op zich zelve gegrond, in te . ^ ^ Vaat, Ytt „„ CI" 4 üien, ter een z'Jn » Iliet met de opgave van 20 hoeven overeeniiil'l Stüat ^,as "'Ui het ook ongeriimd zou zijn, dat elke hoeve 110 mergen ,rdel| geven 110J, ï <le i;>formaoie is mij gebleken, dat eerst wordt ofigetell'1101 het do,0, baaidsteden of huizen er zijn, en daarna, dat het ambacht site"'" II 1"' tf!» nM .ah.' On , 7 ,°6ven i wordt omtrent Rncmsdonclc Aiö- ^leeke,u s> °^n klaar bewijs, dat het eene maat, eene uitgestrektheid ^>e,'Ke Cn n^Gt eene lundhoece. Icn f Va^ z0oenrS.lleb ik gevonden, dat het ambacht in hoeven verdeeld werd q\\^' ^rtkenfi^l0uten omvang als te Amsterveen , waar zij op 110 mergen 10 $ Geu AVerden. ?P Ah. OOnliU.- t-J , , fr,.!-.. '-'ui-PO II ..r , , . .... tinr Q "Jli te ï\ aPPülie> ^yeuweriiercK, iiiuegersnergn, 01 20 morgeu. m °iino at1 ^iet , and daarom heen , maar van eene uitgestrektheid of maat. rda"1', tuS " «1. 9oA "mtrent 00 acKers , eicken acser groot wezende 5 merken. , 8 heVo : ■Ljarem leyt niet by de der groote van den morden taelen maer berl|e,in.UlJeer er stond de waerschannen of ambafchtshnwaardnrs (arterie. e P' Q*h , °»uiz l5'v 11 lui Üe 1 \aa den ban of van iiet ambacht Amsterveen, en de belofte 1 ft , ^ansche gebied van Amstelveen 5h()tiven of hoven vindt men in een aantal namen van iU\-it^khov Ul ^iet ^lic^Jt terug, als in Rienhouen, Achshooen, Zeoenhoven, P°" P'lcj,;,6'1' 25 hoeven, vroegere benamiug vau (1) Hardenbroelc, I' HIl-z ;tel' Lni Vfr, - UI l L . ' 0 HP.n linsi'h H'fis r«ïi <lif. tnfin L eovlilw.nttu (,,\n t <r^o^e-aa7;in ~ l I)p 1) 1 eI' t, Wer enz. , ni^L (l«t ^e9ejide in J'acto : i 'eJ5tij ? eischers, na vruchtelooze sommatie, den ged. voor deze mi"" l't hebben gedagvaard 0111 zich te hooren veroordeelen: / 6,1 ^be.,°Iïl telkens, als dit door de eischers wordt noouig geacht, de dfl Kl- en ^voeren , aes nooüig met nuip en bijstand van de sterke an . 4. fcjCjlei1 koste der gemeente Amsterdam, te vereffenen bij staat; » d' ^Ua^tate <iua te hooren veroordeelen in de kosten, op 3^.4°^ dnfUt ^lliytelland , sinds 011 heugel ij ken tijd, zijne uitwatering ; 1 „.u, s Vnn slad Amsterdam tot in het IJ, en het regt hiertoe r 0^.1 CN li" ' el 'Tor SP 'O !P ilii- «uersie ueeien van /^msieuanu &e L ^han1' eu bevest'Sd bij rei" ^fthK ^ Jaren uitgeoefend, steeds door de gemeeute Amsterdam 3 . il». r°'edimi . 0 ö ^nn^11 ^en ^aatsten ^jd, en w ei in de maand Fehr. 1860, jij [, ^ ntn goedvinden, buiten voorkennis en goedvinden van de el)l)e"dt«neu aan de Amstelsluis en de toldeureu aan de jfiv'L ltJriiig v 1 en de Wetering-banière te sluiten, en daardoor de uit- jj»„ Verri Amstelland te belemmeren Kunnen goeavmrten , niettegenstaande protest, aan ï^001' den0 Voort te 8aau met de demping der Achtergracht, en Üe x.1 M-ater-afvoer van Amstelland benadeelt niet alleen, maar 'll Ce berSh'g van Amstelland vermindert, terwijl de Ach y^^elua^^^rs overeenkomstig de geregistreerde dagvaarding • ,/ ^el'l,lei| tot dat de ged. toen eene incidentele conclusie heelt Sa",iuOVW?«i»g biJ afschrift der stukken , welke door de / Ir*ir ^ 7 J ZK'Ü voorbehouden om 1 F' ki UlL*.. 10 ''^eii ,1 .uepalen , welke stukken zii in dit iredinw hAhhon te rti "H JU in n * ulc lllet ; ' SLetv|oedeÖ Nt, a^atl^ke„ , . il li Je ven,'jzen naar ft' . /» —muilen » . 0 W.u*.v#w. - ** Atv.ïi rr. V. , ... . : '. ^ Ulge"s door '.lp ntsch Jrlakaatboek , deel . » dat 1 1 ged. is geantwoord • dat c XII, 33!. stellen, en bovendien niets bevatten hetgeen de sttstenuën en regtsvordering der eischers justificeert of kan justifieeren ; dat het vaststaat, dat ieder, die eene regtsvordering instelt, het regt en de daadzaken, waarop de regtsvordering steunt, moet bewijzen, en, daarin te kort schietende , moet worden afgewezen: concluderende mitsdien tot nietontvankelijk-vei*klaring, immers tot ontzegging van de vordering der eischers cum expensis ; dat de eischers bij repliek hebben aangevoerd , dat zij, daargelaten het bewijs, uit dc historische oorkonden voortvloeiende, hebben geposeerd , dat het regt van uitwatering ook gedurende de laatste dertig jaren is uitgeoefend, doch de ged. niet heeft kunnen goedvinden zich daarover uit te laten; persisterende mitsdien bij de door hem genomen conclusie eu concluderende incidenteel 0111 te worden toegelaten , om iioor getuigen en alle andere middelen regtens te bewij/-en : dat Amstelland, gedurende meer dan dertig jaren, het regt van uitwatering door de stad Amsterdam heeft uitgeoefend, en zoodanige andere feiten als de liegtbank zal verineenen te behooren , met veroordeeling van den gei. in de kosten ; dat ged. bij dupliek beweerd heeft, dat dc eischres ten aanzien vau die incidentele conclusie niet zijn ontvankelijk : vooreerst, omdat zij gen ouden waren ue leiten te formuleren , ten einde de regter niet enkel op het hooren van een, zoo het schijnt, voor de mondelinge voord ragt gereserveerd debat, maar op een door de gewisselde dingtalen onloochenbaar en precies geconstateerd verschil, kon oordeelen , ot de leiten , gesteld het getuigen vei hoor ware ten deze overigens admissibel, zijn ter zake dienende en afloenue; ten twee Ie, het verlangde getuigenhewijs, in verband tot de substantie van het gevorderde, even/.eer is in strijd met de bepaling vau art. i933, alsmede die van art. 1934 15. VVenten derde, ook zelfs dan, wanneer, des neen, kan worden aangenomen, dat de vordering des eischers vich enkel en uitsluitend bepaalt tot een pretens regt van uitwatering, zoo als zij zeiveu dat bij hunne conclusie van repliek qualificeren, dat regt hoe ook genaamd, zoo als het ten deze wordt gevorderd, indien het werkelijk bestond, des neen, niet anders is aan te merken dan als een regt van erfdienstbaarheid, van dien aard, dat het slechts bij titel kan worden verkregen, zoodat het genot niet slechts voor het laatste tijdsverloop, maar sedert onheugelijke jaren. niet voldoende is om het daar te stellen of te vestigen ; concluderende alzoo, met p >rsistit bij zijne conclusie van antwoord, tot niet-ont van kei ijk-ver ü iaring, immers tot ontzegging van de incidentele vordering der eischers, 0111 tot het door hen aangegeven getuigen bewijs te worden toegelaten; O. in jure: dat, alvorens tot het onderzoek der hoofdzaak over te gaan , te beslissen valt: 1°. of de eischers in hunne vordering ontvankelijk zijn; en 2". zoo ja, of deze regter bevoegd is daarover te oordeelen ? 0. ad IIJin., dat de ontvankelijkheid der vordering bestreden is, op grond , dat de eischers de ingezetenen van Amstelland niet kunnen vertegenwoordigen; en dat, tot staving van dat beweren, de ged. zich beroepen heeft op het piakaat van Keizer Karei, van 25 Sept. 1525 (Handvesten van Amsterdam, deel I, bladz. 5 4 5,, welk piakaat nog den grondslag uitmaakt van het tegenwoordig bestuur van het collegie van Dijkgraaf en Hoogheemraden van Amsteiland; dat, naar het gevoelen van den ged. , in dat piakaat aan de eischers niet toegekend wordt de bevoegdheid oiu voor de ingezetenen vau Amstelland in regten te verschijnen , maar alleen het regt 0111 de beringing van Amstelland te schouwen, ouverminderd de regten eu verpligtingen van den baljuw: dat dit gevoelen echter onjuist is; dat toch liet collegie van Dijkgraaf en Hoogheemraden, daargelaten dat de schouw van de beringing, uit den aard der zaak, het toezigt medebragt op de wateren , binnen de beringing gelegen , de waterschapsbelangen van Amstelland in den ruimsten zin heeft beheerd en bestuurd, cn wel degelijk ook op den waterloop toezigt uitgeoefend heeft; dat dit blijkt in het algemeen uit den aanhef en in het bijzonder onder anderen uit art. I 6 van de keur en ordonnantie, door lier, hoogheemraadschap op den 31 Julij j 741 gearresteerd, en op den 19 Mei 1785 gerenoveerd, luidende: "dat niemand voortaan zonder consent als voren eenige hoofdens , stijgers , schuitenhuizen , of de dergel ijken , hoe dezelve ook genaamd mogen wezen, zal mogen maken ofte doen maken, in de wateren , den Arnstelinndschen boezem uitmakende enz., opdat de stroom en de loop van het water daardoor niet wordt verhinderd ofte belet, en de boezem aldus verkleint;" dat, ten betooge, dat Dijkgraaf en lioogheemraden van Amstelland de ingezetenen vau dat waterschap niet konden vertegenwoordigen , nog is aangevoerd, dat tot Amstelland's geregten behooren, als: Ueijnerscoop en B ijle vel t, aan de jurisdictie van den bisschop van Utrecht onderworpen ; dat buitendien de ambachten en geregten , tot het waterschap behoorende, steeds in hunne regten ten aanzien van den waterstaat zijn gehandhaafd, en dat, wanneer op die regten inbreuk was gemaakt, niet Dijkgraaf en Hoogheemraden, maar de baljuwin regten verscheen; dat evenwel de sententie van het llof van Holland, tusschen den baljuw van Amstelland eu het waterschap van Bijleveldt;, van den 31 Julij 154s, go we/.en , waarop de geil. tot staving van die stelling zich beroepen heeft, niet voor , maar tegen hem pleit, omdat de baljuw in het bij die sententie besliste geschil niet als zoodanig is opgetreden, maar voor zich zeiven ; dat toch de aanvang luidt : "\ 11 der saecke, hangende voor den Ilove van Holland, tussehen Jacob Mentz, Bailluw van Amstelland, voor hem zeiven, eu de vervangende Bartelmeus Bick, zijnen broeder Willem Corneiisz, als man en vooclit van wijnen Claes Vochter en wijne Claes dochter, alse erfgenamen eu van Claes liick in zijnen leven Üaillu van het wateriant« enz.; dat de ged. verder heeft gezegd, dat, al konden de eischers Amstelland vertegenwoordigen , dan nog niet aan hen het regt tot het instellen van deze voidering zoude toekomen , maar alleen aan diegenen, die het regt van uitwatering gekocht hadden, zoo als geschied is, eei*6t door die van oud-Kalslagen, cn van Nieuwerveen (van Mieris, Charterboek, dl. iii, bl. 172/, daarna door Keynerscoop, Bijlevelt, Achthoveu eu Mastwijk [Handvesten van Amsterdam, dl. II, bl. 709); dat evenwel ook die grond van verdediging niet kan opgaan, omdat de ged. in gebreke is gebleven te bewijzen, dat dit regt van uitwatering alleen door die geregten en niet evenzeer door de overige, waaruit het waterschap bestaat, zoude gekocht of verkregen zijn ; dat het veeleer er voor te hoüden is , dat aan alle polders van den Amstel het regt van uitwatering tot het IJ toekwam, op grond van den aanhef van den brief van Hertog Albrecht, van den ^0 Oct. 1387 ,Handvesten, dl. II, bl. 7091, en van eeuen brief van Schout, Burgemeester, Schepenen en Rade der stad Amsterdam, van den 18 Juiij 1492 (Handvesten, dl. 11, bl. 74), waarin deze beloven de in dien brief bedoelde sluis voor rekening van de stad zoo te zullen onderhouden, //dat zij wel eu bequaam wesen zal haren watergang te hebben, ais die voors. sluise nut en tijt is , om me tot behoef van den lande van Ueijnerscoop, die van de Proostie van Meijert, van Ouden- en Nieuwen Amstel, mitsgaders alle andere, die na inhoud der handvesten, daar afwesende, haren watergang daarom behooren te hebben:» dat in allen gevalle, wat van dit een en ander ook zijn moge, inzonderheid overwogen moet worden , of de eischers, volgens de thans bestaande regtsbeginselen , tot het instellen van de onderwerpelijke vordering geregtigd zijn; en dat die vraag niet anders dan bevestigend kauworden beantwoord; dat tosh het collegie van Dijkgraaf en Hoogheemraden het geheele territoir van Amstelland voor zijne waterschapsbelangen vertegenwoordigt, alle zijne rekten en ambachten , ten opzigte van hunnen waterstaat, hun dijkwezen, uitwatering enz.; dat dit de aard der instelling medebrengt, en de ged. buitendien de bevoegdheid der eischers om voor de belangen van Amstelland op te komen, nimmer heeft betwist; dat hij zoo op den 14 !Sept. 1665 met den Dijkgraaf en Hoogheemraden van dat waterschap een accoord heeft gesloten wegens de vaart van \erschwater door het Gein te bekomen [Handvesten, I, bl. 634), en partijen, zoo als in conjesso is, in 1849 en 1850, met elkander over hetzelfde onderwerp, dat haar thans verdeeld houdt, in onderhandeling geweest zijn , zoodat de exceptie van niet-ontvankelij kheid, v> aarmede de ged. de ingestelde vordering begroet, ten eenemale ongegrond is ; O. ad II1""., dat door den ged. is beweerd, dat de eischers, repretenterende een zedelijk ligchaam, tegen hem in diezelfde hoedanigheid overstaan ; dat deze beschouwing ook niet juist is; dat het beheer van den waterstaat, als publieke zorg, een deel uitmaakt der landsregering, en dat eene polder-vereeniging, die haar ontstaan aan het openbaar gezag verschuldigd en wier bestaan in staats.egt gegrond is, zoo als het waterschap van Amstelland, niet een burgerlijk zedelijk ligchaam, maar, even als de gemeente door den ged. vertegenwoordigd, eene staatsregterlijke instelling is ; dat de onjuistheid van die stelling van den ged. nog meer in het oog springt bij cene beschouwing van den aard van het regt, dat het object der vordering uitmaakt; dat het regt van waterkeering , door den landsheer, achtereenvolgens aan onderscheidene geregten tot den ring van Amstelland behoorende, verkocht of verleend, niet is een vast, volstrekt ot zelfstandig regt, waarover die geregten naar welgevallen beschikken konden, als over een burgerlijk regt, maar in, zijn vorm overeenkomt met eene verleening van politie of privilegie, zoo als het oudtijds ook genoemd werd, een regt, ten openbaren ot gemeentelijken nutte gegeven door den landsheer krachtens zijn gezag , en dus in het publiek regt geworteld; dat daartegen niet pleit de omstandigheid, dat het bedoelde rejrt door enkele onderdeeien van het hoogheemraadschap der eischers voor geld gekocht is, omdat het motief, dat den landsheer tot het verleenen daarvan bewogen heelt, geen invloed kon hebben op het karakter , dat daaraan, naar de tegenwoordige regtsbeginselen verleend moet worden ; dat zuiks te minder in aanmerking kan komen , omdat de strenge onderscheiding, thans tussehen publiek en privaat regt gemaakt, niet strookt met de denkbeelden der Ude en 15de eeuw, ener geene aanleiding is om te veronderstellen, dat de bedoelde gemeenten door haren koop in eenen beteren toestand kwameu dan de overigen, die hetzelfde regt reeds vroeger bezaten ; dat de thans ingestelde vordering 'dus niet anders kan beschouwd worden dan gegrond op het waterschapsregt, aan het heemraadschap der eischers, als zoodanig, toekomende, en deze uit dien hoofde ook. dwalen, wanneer daarop, hetzij de bepaling van art. 673 lj. W. hetzij die van artt. 724 en 725 B. W. toepasselijk achten; dat toch de artt. 672 en 673 B. VV. de rogten en verpligtingen regelen tussehen de eigenaren van naburige erven; en dat Auïstedaud, evenmin als de gemeente van Amsterdam, geacht kunnen worden, erven te zijn, in den zin, daaraan door de wet gehecht, terwijl partijen ook niet in Uite zijn verschenen voor en namens da eigenaren der erven van Amstelland en Amsterdam , niet als burgers te^enovjr burgers staan, maar als leden van eene polder-gemeente tegenover die eener rijksgemeente, daargelaten nog, dat onder het water, waarvan in de zoo even aangehaalde artikelen sprake is, kwalijk een vloeibare stroom, als de Amstel, kan begrepen worden; dat ertdienstbaarheid is een last, waarmede een erf bezwaard is, tot gebruik enten nutte van een erf, dat aan eenen anderen eigenaar toebehoort; dat ook daarvan geen sprake kan zijn, omdat, zoo als zoo even is opgemerkt, het niet aangaat Amstelland en Amsterdam erven te noemen of althans daarmede gelijk te stellen ■ dat daarbij komt, dat waterloop in art. 724 H. W. onder de voortdurende erfdienstbaarheden wordt gerangschikt, wier gebruik voortduurt of kan voortduren , zonder dat menschen toedoen noodig zij , en ook dit kenmerk aan de waterlozing vau Amstelland ontbreektdaar zij geschiedt door sluizen , waarvan de deuren geopend en gesloten worden , zoüdat de uitwatering niet zonder, maar met menschen toedoen plaats vindt; dat nog valt op te merken, dat, volgens art. 7'i2 B. W., elke erfdienstbaarheid bestaat in de verpligting om iets te dulden of iets niet tc doen ; dal de vordering strekt tot veroordeeling van den ged. om telkens, als dit door de eischers wordt noodig geacht, de ebbe- en toldeureu in de Amstelsluis, en de waterkeeringen in de Achtergracht cn de Wetering-barrière na ebbe geopend te houden, met andere wo aden , die deuren te openen bij ebbe, zoo dikwijls het den ged. raadzamer voorkomt ze gesloten te houden ; 1 dat dus niet wordt gevraagd, dat de ged. iets niet doen of dulden zal, maar juist het tegendeel, hetgeen echter lijnregt in strijd is met den aard vau erfdienstbaarheid ; dat het andere gedeelte der vordering strekt tot staking der aangevangen demping van de Achtergracht, ter opruiming van de door die demping te weeg gebragte belemmering en tot herstel vau die gracht iu den vorigen toestand ; dat deze vordering in zooverre gegrond is op het beweren, dat de Achtergracht ligt voor de Amstelsluis; dat het water, dat door die gracht stroomde, behoorde tot den boezem van den Amstel, eu het den ged. niet vrijstaat eigendunkelijk dien boezem te verkleinen; dat hij alzoo, door de demping van die gracht, niet alleen den water-afvoer van Amstelland l>euadeeld, maar tevens gehandeld heeft in strijd met het boezemregt van het waterschap van Amstelland, welk regt evenwel, inhaerent aan het heemregt, en even ais het regt van uitwatering, niet van civiel-, maar van publiekregtelijken aard is; dat nu de vraag, of deze regter bevoegd is van het tussehen partijen bestaande geschil kennis te nemen, ontkennend moet beantwoord worden ; dat art. 148 der Grondwet bepaalt, dat alle twistgedingen over eigendom en daaruit voortvloeiende regten, ook schuldvorderingen en andere burgerlijke regten, bij uitsluiting behooreu tot de kennis der regter)ij Ue magt; dat evenwel het tussehen partijen bestaande geschil geen eigendom, noch demsmbreinent van eigendom, noch eenig ander object van burgerlijk regt betreft, maar een publiek regt; dat nu uit art. 148 deiGrondwet wel met volgt, dat de burgerlijke regter over geene andera twistgedwingen oordeelen kan , dau die onder de aangeduide kunnen worden gerangschikt, maar dat daartoe altijd eene wettelijke opdra 't vereischt is, welke in casu geheel ontbreekt; dat toch de aard der gedingen over een administratief of publiek regt in den regel den burgerlijken regter uitsluit, daar bij de beslissing daarvan het algemeen belang op den voorgrond moet staan, en de burgerlijke regter daarover niet kan , noch mag oordeelen ; dat dit vooral klemt ten aanzien van deze vordering, die in dö hoofdzaak strekt om den waterstaat van Amsterdam' onder het bestuur der eischers te brengen , en iu het bijzonder aan den ged. de bevoegdheid te ontnemen om het waterpeil der gemeente zoo te regelen als met haar belang overeenkomt; dat ook niet mag worden voorbijgezien, dat art. 192 der Grondwet, behoudens het oppertoczigt van den Koning , aan dc Prov. (Gepleit vooor de eischers Mr. A. S. van Nierop , en voor den gedaagde Mr. A. Bhegmans.) De eischers zijn van dit vonnis in appel gekomen. Hunne grieven aijn vervat iri de volgende schriftuur. Edel Groote Achtbare Heeren! Bij exploit van 8 Mei 1868 hebben de appellanten den geïut. gedagvaard voor de Arrondissements-Regtbank te Amsterdam, ten einde, Aangëzien Amstelland sinds onheugelijken tijd zijne uitwatering heeft door de stad Amsterdam tot in het IJ, en het regt hiertoe zelfs voor de uiterste deelen van Amstelland is verkregen bij oude overeenkomsten en bevestigd bij de constitutie van het Hoogheemraadschap zelve; A. dit regt van uitwatering, ook gedurende de laatste dertig jaren uitgeoefend, steeds door de gemeente Amsterdam is geëerbiedigd, doch zij in den laats ten tijd en wel in de maand Februarij 1868- heeft kunnen goedvinden, buiten voorkennis of goedvinden van de eischers, de ebbe-deuren aan de Amstelsluis en de toldeuren aan de Achtergracht en de Weteringbarrière te sluiten en daardoor de utmatering van Amstelland te belemmeren ; A. de 'gémeente Amsterdam verder heeft kunnen goedvinden, niettegenstaande protest dezerzijds, aan te vangen en voort te gaan 'met de demping der Achtergracht en daardoor den waterafvoer van Amstelland benadeelt iiiet alleen, maar tevens de waterberging van Amstelland vermindert, terwijl de Achtergracht, gemeen liggende met Amstellands water, ongetwijjeld behoort tot den boezem van Amstelland; mitsdien bij vonnisse van gemelde Regtbank zich te hooren veroordeelen: 1°. om, telkens als dit door de",eischers wordt noodig geacht, de ebbe- en toldeurén in de Amstelsluis en de waterkeeri igen i.i de Achtergracht en Weteringbarrière voor ebbq geopend te houden \ 2°. om de aangevangen demping der Achtergracht te staken, de door die demping te weeg gebragte belemmering op te ruimen en die gracht in den vorigen toestand te herstellen; 3°. om eischers te hooren magtigen om, bij weigering of nalatigheid van den géd., de vooraïelde opening, opruiming en herstelling zelf te doen uitvoeren, des noodig met hulp en bijstand van de sterke magt en teiï koste der gemeente Amsterdam, te vereffenen bijstaat; 4°. zich qq. te hooren veroordeeleri in de kosten van dit regtsgeding. De vordering strekt alzoo tot opening dei* sluis en waterkeeringen, opruiming en herstel der Achtergracht, zulks op grond zoowel van overeenkomst en bezit als van de c mstitutie of het heemregt van Amstelland. Geen, der partijen heeft er aan getwijfeld, of deze regtsvordering behoorde tot de bevoegdheid der regterlijke magt. De liegtbank heeft zich echter, bij vonnis van 31 Aug. 1869 , ambtshalve onbevoegd verklaard. Hiervan appel. De gronden der onbevoegd-verklaring komen neêr op de volgende stellingen: Dé ingestelde vordering moet beschouwd worden als gegrond op het waterschapsregt, aan het hoogheemraadschap als zoodanig toekomende. 2;,. Hier kan geen sprake zijn van servituut. Het geldt hier «-een burgerlijk, nïaar een administratief of publiek regt, waarbij het algemeen belang op den voorgrond moet staan, en waarover de'burgerlijke ï*egter niet mag oórdeelen. 8a. Het toeziet van art. 192 Grondwet omvat niet alleen beheer en regeling, maar ook jurisdictie, en artt. 151—153 provinciale wet bréngen mede, aan Gedeputeerde Staten op te dragen de beslissing yan geschillen als het onderhavige. I. De eerste stelling bevat waarheid, maar niet de geheele waarheid. Het is tusschen partijen een twistpunt an fond, of Amsterdam 'door een heemraad, dien zij zelve verkiest, in het Hestuur van Amstelland vertegenwoordigd) , een deel, een district uitmaakt, van Amstelland, even als Rotterdam en Schiedam van Schieland. Ware dit erkend, een beroep op overeenkomst of bezit ware onnoodig. Maar omdat het ingelandschap van Amsterdam werd betwijfeld of ontkend, is de actie aangelegd op den dubbelen grondslag van privaatrea;t en publiekregt, d. i. zoowel op overeenkomst en bezit als op de constitutie en het boezemregt van Amstelland. Al ware echter de vordering, zoo als de regter a guo wil, enkel gegrond op publiekregt, of, zoo als het vonnis luidt, op het waterschapsregt, het Heemraadschap als zoodanig toekomende, zou dit de bevoegdheid der Regtbank niet in den weg staan. Dit is de groote doorloopende fout van het vonnis a quo en ook van de conclusie van het O. M., dat beiden buiten toepassing hebben gelatea de speciale wetgeving op de waterschappen, een gevolg weiligt daarvan, dat de exceptie ambtshalve is opgekomen. Onze wetgeving op de waterschappen, vervat in de noch bij conclusie noch bii vonnis geraadpleegde wetten van 9 Oct. 1841 (Xtaatsbl. n°. 4*) en van 12 Julij 1855 (Staatsbl. n°. 102), kenmerkt zich door den regel, dat alle geschillen, inzonderheid de geschillen over opruimingen en het maken van werken , benooren tot oe oevoegdheid der regterlijke magt, niet alleen wanneer die werken en opruimingen door een Waterschapsbestuur tegenover de daartoe verpligten worden noodig gekeurd, maar zelfs ook dan, wanneer die door het Gouvernement tegenover de waterschapsbesturen zelve worden noodzakelijk geacht. Uitzondering in die wetten is do administrative judicatuur, b. v. in art. 13 der wet van 1841 en art. 8 der wet van 1855. Speciaal ten aanzien dezer vordering vloeit de bevoegdheid der Regtbank in hare hypothese, dat de vordering is gegrond op het wa- terschapregt van Amstelland, regtstreeks voort uit art. 15 j°. art. 2, n°. 1, en art. 3, lett. 6, der wet van 1841. Amstelland was in die hypothese bevoegd herstel, opruiming en opening zelf te doen uitvoeren, en de kosten bij dwangbevel op Amsterdam te verhalen. Maar die faculteit belette niet bij rau-actie op de gewone wijze te ageren, gelijk meermalen is beslist, laatstelijk door den Hoogen Raad bij arrest van 11 Junij 1869 ( WeeJcbl. v. h. liegt no. 3122) in deze woorden, "dat, ofschoon het Waterschapsbestuur zoude zijn geregtigd geweest de vereischte wegruiming zelf te bewerkstelligen, hierdoor niet is uitgesloten de bevoegdheid om die wegruiming in regten te vorderen, en alzoo voor of door den burgerlijken regter te doen uitmaken, wat anders later op verzet zoude moeten worden beslist." Het geschil is dus van de bevoegdheid der regterlijke magt, onverschillig in welken proces-vorm het voorkomt. Voor de bevoegdheid der regterlijke magt maakt het ook geen verschil, aan welken grondslag der actie meerdere of mindere waarde moet worden toegekend. Die waardering behoort overigens tot de zaak au fond. II. De vraag, of het regt van uitwatering een servituut is, gelijk door den geïnt. beweerd en door den regter a guo betwist is, komt den appellanten niet van overwegend belang voor. Kan de vraag der bevoegdheid hiervan afhangen, zij zouden eerder het gevoelen van den geïnt. dan de meening der Regtbank omhelzen. Er is geen juridisch bezwaar, meerdere naburige terreinen aan elkander dienstbaar en door de wederzijdsche besturen vertegenwoordigd te achten, terwijl ook de aard van het water en der praestatie van geopend te houden, d. i. niet te sluiten eri den waterloop te dulden, het begrip van erfdienstbaarheid niet zoude in den weg staan. Doch servituut of geen servituut, het conventionneel regt van uitwatering zou een burgerlijk regt zijn, al ware geen enkel woord daarover in het Burgerlijk Wetboek te vinden. Het burgerlijk regt is niet afgesloten door het Burgerlijk Wetboek. Wanneer de stad concedeert of bij overeenkomst zich verpligt om gas of water te laten loopen onder de straten, dan is dit ook geen servituut in het B. W. te vinden, maar is het daarom geen burgerlijk regt, bij overeenkomst te regelen? Het regt, van uitwatering is eene beperking van Amsterdams eigendom der sluis en waterkeeringen, en va» zijne vrije beschikking over het water, zelf aan de stad toebehoorende. Dergelijk dernembrement, afstand, medegenot of beperking van eigendom en beheer vindt men, vooral in Noordholland, in menig contract van bemaling, waarbij de ééne polder het regt bedingt om haar water op eens anders boezem uit te slaan. Het Hof van Noordholland heeft reeds menig geschil beslist, daarover loopende. Men denke aan de Grafteineer en Eilandspolder , aan de polders op Texel, aan den LagenhoeK in de vier Noorderkoggen en vele andere. Onjuist is dus de meening, dat het hier geen burgerlijk, maar een administratief of publiek regt zou gelden, waarbij het algemeen belang op den voorgrond moet staan en waarover de burgerlijke regter riet mag oórdeelen. Is dit laatste niet twijfelachtig, dan mag de burgerlijke regter ook van geen algemeen belang spreken, waar het geldt overeenkomst en, welker waarde eerst bij de behandeling au fond kan blijken, doch die nu door een regter, die zich onbevoegd verklaart, stilzwijgend worden vernietigd. Die overeenkomsten zijn in authentieken vorm, behelzen boete voor eiken dag, dat Amsterdam in gebreke blijft de waterlozing te gedoogen, en eindigen met eene vermaning aan alle regters om aan de overeenkomst de hand te houden. Men schijnt een voorgevoel gehad te hebben, dat, wanneer Amsterdam groot en magtig werd, het publiek belang zou kunnen worden gesteld tegen de heiligheid der overeenkomst. III. Onjuist is de meening van den regter a quo, dat het toezigt van art. 192 Grw. zou medebrengen jurisdictie, of dat de artt. 152 en 153 der provinciale wet bevatten eene opdragt aan Gedeputeerde Staten ter beslissing van geschillen als het onderhavige. Aan Gedeputeerde Staten is opgedragen de uitvoering van provinciale reglementen en de beslissing van de over die uitvoering gerezen geschillen. Maar die uitvoering daden van bestuur zijnde, kunnen de daarover gerezen geschillen geene andere zijn dan geschillen van bestuur. Gedeputeerde Staten hebben geene regtspraak over contractuele verhoudingen, veelmin over eigendom of bezit, zelfs niet tusschen waterschapsbesturen, veelmin tusschen een waterschapsbestuur en eene naburige gerheente. Amsterdam staat hier tegenover Amstelland of in publiekregtelijke betrekking als deel of ingeland van het waterschap of in privaatregtelijke betrekking ex contractu, —in beide gevallen is de regterlijke magt bevoegd zoowel volgens de speciale wet van 1841 als volgens Art. 148 der Grondwet. Die bevoegdheid is dan ook herhaaldelijk aangenomen door den Hoogen Raad, ouder anderen bij arrest van 20 Maart 1851 (WeekbL 11'. 1209), waarbij is aangenomen, daten de geschiedenis der wet van 1841 èn de woorden van art. 15 onbetwistbaar bewijzen, dat de regterlijke magt bevoegd is kennis te nemen van alle geschillen, ontstaande over iets anders dan hetgeen in art. 13 wordt vermeld, en bij arrest van 10 Dec. 1852 (WeekbL no. 1392), beslissende, dat eene vordering betreffendo een regt van waterlossing, verkregen do >r wetsbepaling, overeenkomst en andere middelen van burgerlijk regt, is een twistgeding over burgerlijke regten, en dat het daarbij geen onderscheid kan maken, of bijzondere personen individueel in regten optreden , dan of de vordering wordt ingesteld door of tegen eene voreeniging van personen, en ook door dit Hof bij arrest van 5 Febr. 1857 ( WeekbL n. 1S56); aannemende: "dat een geschil over de opruiming van pompen, waartoe het Waterschapsbestuur beweert geregtigd te zijn , is een twistgeding over eigendom" enz. — Die jurisprudentie, ook door andere hoven gevolgd, is volkomen gegrond. Die geen vreemdeling is in het waterschapsregt, weet, dat ter gelegenheid der wetten van 1841 en 1855 de Regering er naar gestreefd heeft aan de grondwettelijke voorschriften die toepassing te geven, welke de regter a quo voorstaat en administratieve regtsmagt over alle waterschapsgeschillen zou medebrengen; doch dat de Volksvertegenwoordiging zich hiertegen altijd heeft verzet, en deze wetten niet zijn aangenomen, dan nadat aan de regterlijke magt de plaats is toegekend, die haar in de/.e materie vooral toekomt. Hier is meestal eigendom in het spel en op den bodem der vraag, wie het water moet deeren , wie het zal keeren, ligt gewoonlijk eene groote geldquaestie. En concludeert mitsdien de procureur van de appellanten, dat het den Hove moge behagen het vonnis a quo te vernietigen, voor zoover de Regtbank zich daarbij heeft verklaard onbevoegd om van het tusschen partijen bestaande geschil kennis te nemen en de kosten zijn gecompeneeerd ; voorts de Arrond.-Regtbank te Amsterdam te verklaren bevoegd om van deze zaak kennis te nemen, en de zaak ten principale naar dezelfde Regtbank te verwijzen, ten einde die verder te beslissen; eindelijk den geïnt. qq. te veroordeelen in de kosten der beide instantiën naar gelang van tegenspraak. (De verdere dingtalen en het arrest deelen wij later mede.) HOOGE RAAD. — RuH-gjerlijke Zitting van Vrijdag, 10 December. Voorzitter, Mr. F. de Greve. I. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: j 1°. H. Bruins, eischer, procureur Mr. C. J. Fran^ois, tc?e p handelsfirma Voss en Delius , gevestigd te Manchester 1,1 ^ geland, verweerder, procureur Mr. M. Eyssell. Pruc.-gen; Maanen concludeert tot verwerping. Uitspraak 7 Januai'J' J 2". de firma van Ranzow en C0., eischeresse, procureur ^r* J Eyssell, tegen F. S. Baron van lirakell tot den iSrakell» 1 weerder, procureur Mr. C. J. Fran^is. Adv.-gen. Karfe 1 concludeert tot vernietiging van het vonnis en terugwij*510?, zaak naar de Hegtbank te Arnhem. Uitspraak 7 ')ftI,uar?gP 3°. J. Rooyackers en haren echtgenoot H. Verhuyzen, &èC )fl procureur Mr. M. Eyssell, tegen A. Smits, verweerd*31"» V cureur Mr. J. van der Jagt. Adv.-gen. Römer concludee1 verwerping. Uitspraak 7 Januarij. II. Uitspraak gedaan in zake : 1°. H. van Werven, eischer, procureur Mr. C. J. Fran^ois»« J. Hengeveld, weduwe van 13. Berends c. s., verweer procureur Mr. J. van der dagt. Het tusschen partijen j arrest van het Hof in Overijssel vernietigd; en, doende Hof had behooren te doen, het vonnis der Regtbank tefi venter mede vernietigd en, op nieuw regt doende, met 0 , ping der exceptie van niet-ontvankelijkheid , de zaak Da Regtbank te Deventer teruggewezen. 2'. de naamlooze vennootschap vde Beetwortelsuikerfabriek''',; vestigd op den huize Zwanenburg, te Houtrijk en Polanen, e1^. resse, procureur Mr. C. J. Francais, tegen A. Nijmeijer» weerder, procureur Mr. .1. van der Jagt. Verworpen. III. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: j den burgemeester der gemeente 's Gravenhage, als in regte" j en namens die gemeente optredende, eischer, procureur ^ jjl J. Fran^is, tegen H. A. Insinger, verweerder, procureü1.' J. van der Jagt. Adv.-gen. Smits concludeert tot vei'W^i Uitspraak 14 Januarij. IV. Conclusie door partijen genomen in zake : (1 ste aanlegi G. Ij. J. Baron d'Elderen, eischer, procureur Q. Ivraijenhoft van de Leur, tegen den Staat der Nederig gedaagde, procureur Mr. C. J. Frampois. V. Geplkit in zake: A. van der Plaats en Mr. A. Bloembergen qq., eischers, pf°^i P. ,). van der Burgh, advokaat Mr. M. S. Pols, tegen f• Folkertsma, verweerders, procureur Mr. A. Q. Kraijenb^l de Leur, advokaat Mr. J. G. Rochussen. Conclusie va11 Openb. Min. bepaald op öl December. NB. Donderdag is er geene zitting gehouden. J BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENÏ-, Verkiezing van een lid van de Tweede Kamer dek i Sta ten-Genera al. Hoofd-kiesdistrict Zuidhorn. (In plaats van wijlen den heer Olivier). Gekozen de heer Mr. E. CKEMERS, oud-ministefjf1 Buitenlandsche Zaken, te 's Gravenhage , met 310 van de 556 ll'! bragte stemmen. De hoogleeraar B. Gratama verkreeg 121 , • Wierda 66 en de heer Albaida 31 stemmen. i ADVERTENTIES / - —— -^4' Bij W. F. DANNENFELSER, te Utrecht, , is verschenen en alom verkrijgbaar: 1°. De 2e dimjk van VSSISW^SiiB'r'S The"' der gerechtelijke en administratieve B'olitie, en vermeerderd door Mr. S. H, Veunede en Koeni'Z, Commissarissen van Politie . . ƒ 2". ASpIsafoeiiscl* Elcgister ©|» de siseease lBolilielïJadeu van 1852— door G. M. Koentz ./.r'j 30. S5e ISsErgerijke staajr! »iaar i'oïg® j vas» liet Eturgerhjk Wetboek, door . Vekwoeht, uitgegeven door Mr. Naibac. ƒ ** i 4«. Steglesssent ter EEÊtvoeriaig «Ier wetoj'1 Hatsouale Militie ,door H. Veuwoert. / Door MARTiNUS NTJHOFF, te 's Gravenhage^ aan de inteekenaien verzonden : DE WETGEVING op het regt yan Successie en yan oyerg*^' bij overlijden, toegelicht door J. P. SPRENGER VAN EYK, le gedeelte. Het 2° gedeelte volgt binnen weken. De inteekening blijft opengesteld tot verschijning van het 2e gedeelte. Na dien tijd " de prijs verhoogd. Voor f 1.00 in plaats van f 5-^ mp. i». verlorgw, De verhouding va'1' Staat tot het Bankwezen. Gr. 80. (623 bl.) Een klein getal exemplaren zijn nog voorhand6" J. L. Beijeks , Neude, G, 56, te Utrecht. Bij hem is verkrijgbaar op franco aanvrag6' j CATALOGUS van oude en nieuwe boeken, ^,'jy Bevattende: REGTSGELKERDHEID, P0l^Jnj!, STATISTIEK EN STAATHUISHOUDKÜ^^ — Snelpersdruk en Uitgnve vuil KilII'"' BBiljlVBf A1VÏÜ , te 'i Nfaveabag"' Al 1 «en Sll-i 0v( ? (ge, '8| ] Verkiezing van een lid van de Tweede Kamer dek i Staten-Generaal. • ^ ! foofd-kiesdistrict Zuidhorn. (In plaats van wijlen den heer } Olivier). Gekozen de heer Mr. É. CKEMERS, oud-miidste1".: Buitenlandsche Zaken, te 's Gravenhage , met 310 van de 556 11,1 1°. De 2e druk van The^'^ der gerechtelijke en administratieve Politie, is i en vermeerderd door Mr. S. H, Vernede en Koeni'Z, Commissarissen van Politie . . ƒ 0jj' Alphabetiseh ISegister op de i*0, ïueesse Politiebladen» van 1852—l*1! "e| / U' «351 1 Q« SEBR ■•O'd»a,eB0i tf* KTniflftfii «-dB» —~ "'utaa » wsta" S. A- KID ... «ï. nreir . - . , - 1 lS «wi-gci-irjK WCIOOCK, doo^ Vekwoeht, uitgegeveu door Mr. Naibac. ƒ *. a,i 4». Btc&leincot ter esitvoeriatir d«r u ' «>i / f Uil di, te «d 20 1; •ln at 26 <lr ke Sc 4e v* •4 hc «t:.
3,761
MMCMC05:000717001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,872
Jaarboekje voor Nederlandsche vrijmetselaren, 1872, Deel: 5872, 1872
null
Dutch
Spoken
8,159
17,111
4600. St. Angustinns, Grootmeester der Engelsche Loges. Onder zijn bestuur bereiken de Metselaren eene hooge mate van bloei in Engeland, alwaar, in dit en eenige volgende jaren, de bouw van kerken in onderscheiden steden wordt aangevangen. 4610. Paus Bonifacins IV verleent aan de Metselaren, en wie zich met hen vereenigen, vrijheden en voorregten. Om die deelachtig te worden, voegen zich vele rijken en aanzienlijken bij hen, en, vermits dezen het handwerk niet kunnen uitoefenen, noemt men hen Vrije Metselaren. Zij bevorderen den bouw der kerken, door materialen voor eigen rekening te doen koopen en aanvoeren. 4850. Na, wegens de invallen der Denen en Noormannen, een tijd lang gekwijnd te hebben, hervatten de Metselaren hunne vergaderingen, onder de bescherming van Koning Bthelwolf. 4871. Alfred de Groote, de beschermer der kunst en bevorderaar van verlichting en beschaving, vereert de Vrijmetselaren met zijn bijzondere gunst, en maakt zich hunne bekwaamheden ten nutte. 4926. De Constitutie van Yorlc, den Vrijmetselaren verleend door Koning Atlielstan. Hij herstelde de Orde door St. Albanus ingevoerd, en benoemde Prins Edwin (zijn zoon of broeder?) tot Grootmeester. Deze rigtte te York eeneGroot-Loge op, waarin vele grooten en aanzienlijken werden aangenomen. 5015. Bloei der Broederschap m Duitschland, vooral te Straatsburg, waar bij den aanvang van den bouw der hoofdkerk, eene Groot-Loge, onder voorzitting van Bisschop Wern e r, wordt opgerigt. I 5100. jTTEnscland hondt de Broederschap hare gewone vergaderingen, | onder bcsclierming van Hendrik I. | 5155. Hendrik II en de Grootmeester van de Orde der Tempelridders beschermen de Broederschap, die, tot aan den dood van Richard Leeuwenhart, ten deele door Tempelridders be- stuurd wordt. | 5277. Erwiu von Steinbach, Voorzitter der Groot-Loge van Straatsburg, bewerkt dat bare privilegiën door Keizer Kudolf van Habsburg bekrachtigd worden. Ook te Keulen, Wee- nen en Znrich bestaan Groot-Loges. | Wl4. Koning Botlert Bruce BotVÖiMS (I» Orde in Sctotland, zuivert liaar van misbruiken, en stelt de Koninklijke Orde van Sc hólland in, op Ikolmhill of Jona, een den ouden Schotten heilig eiland, op welks rotsen eens Ossian zijne onsterfelijke liederen zong, en waar de geheimenissen der Druïden gevestigd waren. Het Grootmeesterschap wordt gedurende 146 jaar door de Koiiingen van Schotland behleed. 5358. Koniug Eduard 111 revideert de Constitutiën der Vrijmetselaren in Engeland, en verklaart zich tot hunnen Grootmeester. 5429. De beroemde Aartsbisschop Henry Chicheley sticht, gedurende de minderjarigheid van Koning Hendrik VI, eene Loge te Canterbury, die later door den Koning, bij zijne komst op den troon, bevestigd wordt. 5442. Koning Hendrik VI, van Engeland, in de Orde aangenomen, beschermt haar en verbetert de Constitutiën. 5460. William St. Clair, Graaf van Orkuey en Caithness, wordt door Koning Jacobus 111 van Schotland, aangesteld tot Grootmeester der Orde, welke waardigheid later erfelijk in zijn geslacht wordt. 5485. Piet er d’Aubusson, Grootmeester der Orde van St. Jan, wordt tevens Grootmeester der Engelsche Loges en herstelt haren luister, die gedurende de burgeroorlogen veel geleden had. 5500. Hendrik VII, Koning van Engeland, tot Grootmeester en Beschermheer van de Orde der Vrijmetselaren verkozen. 5502. Hendrik VII bekleedt op den 24sten Junij (‘) het voorzitterschap in eene Loge, in zijn paleis. De BB.\ leggen, na plegtstatigen omtogt, den eersten steen der schoone kapel van Westminster, die naar hem genoemd en door zijnen zoon en opvolger voltooid is. 5561. Koningin Elisabeth geeft bevel om de Groot-Loge te York, die op den 27sten December hare jaarlijksche vergadering hield, door eene gewapende magt te doen uiteen drijven; en zulks uit naijver, omdat haar sekse van de deelneming aan den arbeid was uitgesloten, en men haar dus ook het Grootmeesterschap niet had aangeboden; doch herroept het, zoodra zij de Orde heeft leeren kennen, en neemt die vervolgens in hare bescherming. B. GESCHIEDENIS DER ENGELSCHE VRIJMETSELARIJ IN DE ZEVENTIENDE EEUW. 5646. Elias Ashmoie wordt op den 16den October, te gelijk met den overste Mainwarring, te Warringtoii, in LaucasMre, tot Vrijmetselaar aangenomen. 5675. Ue Vrijmetselaren bevorderen de herbouwing der St. Paiüuskerk en hnn Ged.'. Gr.*. Mr.*., de beroemde Architekt Chr. W ren den eersten steen. | 5682. Elias Xs limo 1 e woont dëïï llden Maart te Londen aanneming bij van Wilson, kapitein Borthwick en van vier andere kandidaten. Met hem waren tegenwoordig Thomas Wiae, Meester van het Londensche Metselaars-Genootschap, en acht andere Vrijmetselaren. (1) Hier en overal verder in deze bydragen ten gemsikke van den lezer, de datums opgegeven in den p.’. s.‘.. 5685. Uit een beginsel van vrees woorden in Engeland vele oude oorkonden vernietigd. 5690. Willem 111, Prins van Oranje, Koning van Engeland, in de Orde aangenomen, woont herhaalde malen de vergaderingen bij. 5696. Ohr. Wren tot Grootmeester verkozen, welke betrekking hij bleef bekleeden tot de oprigting van het nieuw'e Engelsche Grootmeesterschap. 5703. Onder Koningin Auna Stuart verliest de Orde veel van haren glans; maar vau des te meer gewigt is dit tijdvak voor de geschiedenis van hare zedelijke ontwikkeling. De bedachtzaamheid der Broederen op middelen van herstel, geeft aanleiding tot het afschaffeu van bepalingen, door welke de Orde nog ontoegankelijk w*as voor velen. Het kortstondig verval strekt dus, om de slagboomen te doen vallen, ontstaande uit verschil van maatschappelijken stand, kerkelijk geloofsbegrip, of staatkundige denkwijze, die eene algemeene verbroedering tot nog toe hadden in den weg gestaan. 5707. De vader van den Gedeputeerd-Grootmeester van Engeland, Br. Thomas Manningham, wordt aangenomen in de Broederschap, blijkens teekenpl.*. van laatstgenoemde, in de archieven van het Groot-Oosteii van Nederland voorhanden. De gebruiken waren toen dezelfde als thans. C. NIEUWERE GESCHIEDENIS DER ORDE. 5717. Vier Loges te Londen vereenigeu zich tot eene Groot-Loge van Engeland. In deze wordt eene nieuwe Constitutie aangenomen, en door haar de Orde tot een verbond der menschheid gemaakt. De eerste vergadering der vier Loges als zoodanig had plaats op den 24sten Junij, in het lokaal der Loge St. Paul als de oudste, en onder voorzitting van den oudsten Deken. Br.*. Anthony Sayer werd in die vergadering tot Grootmeester benoemd. 5720. Schroomvallige Broederen in Engeland vernietigen andermaal eene menigte handschriften en oorkonden. '5721. Br.*. A. Ë. Wrede Sparre, stichter in 1730 van de eerste Loge in Zweden, te Parijs aangenomen. 5722. Goedkeuring vau het door Anderaon ontw'orpen Constitutieboek, door eene commissie van veertien geleerde BB.*, uit de Groot-Loge van Engeland. 5723. Druk van het eerste Wetboek voor Vrijmetselaren in Engeland. De Oud-Gr.‘. Mr.\ Br.’. Christoffel Wren, bouwmeester der St. Pauluskerk te Londen, sterft in den ouderdom van 90 jaren. 5726. Aanstelling in Engeland van Provinciale Grootmeesters. 5728. Te Madrid, Cadix, Barcelona en Valladolid worden Loges van Vrijmetselaren opgerigt; docli spoedig daarna door de Inquisitie weder verstoord. 6729. Lord Dervent-Water sticht de eerste Loge van IVankrijk te Parijs, Rue des Boucheries St. ilermain. De Loge te Parijs wordt door de Groot-Loge van Engeland (7 Mei) wettig geconstitueerd, onder den naam van: Saint Louis Thomas au Louis d^arqent. De Groot-Loge van Engeland ontvangt kostbare geschenken van Lord Kingston: twee jaren later ontvangt zij gelijke geschenken van den Hertog van Norfolk n.. V, P De Vrijmetselarij wordt in Oost-Indië ingevoerd door George Pomfret in Bengalen. Eerste Loge 1730. 5730. De Groot-Loge van lerland wordt ingesteld. 5731. De Groot-Loge van Engeland verleent eene Constitutie voor eene Loge te ’s Gravenhage, waar Prans Stefanus Hertog van Lotharingen en later Keizer van Duitschland, in de Orde ingewijd wordt door den Engelscheu gezant Lord Chesterfield. 5732. Te Bordeaux w'ordt de Loge VAnglaise opgerigt. 5733. Opngting der Loge St. Jean des Magons moaernes, te Boston, m Noord-Amerika, onder voorzitting vau Henry Price. Oprigtiug eener Loge te Hamburg, zijnde de eerste in Duitschland. 5734. Eerste IVansche Loge te ’s Gravenhage in het Logement den Ouden Leeuw gehouden. 5735. Br.-. J. C. Ra der ma ober wordt Grand-Maitre des Provinces Unies. Eerste Hollandsche Loge te ’s Gravenhage op den 24steu October in den Nieuwen Doelen, in tegenwoordigheid van den Grootmeester J. C. Ra der ma oh er en den Gedeputeerden Grootmeester J. Ivuenen. Eerste Loge te Amsterdam in de Stilsteeg geopend, in t begin van November, doch onmiddellijk door de Regering verfden; de arbeid hervat in het Logement de Eerste Lieioeldscke Bijbel in de Warmoesstraat, doch andermaal verboden (5 12 November.) De Staten van Holland verbieden de vergaderingen der Vrijmetselaren. (30 November.) 5736. Wüliam St. Clair van Roslyn, erfelijk Grootmeester der Orde in Schotland, geen mannelijk oir hebbende, roept de Schotsche Loges te zamen en legt zijne waardigheid neder. De bij hare gemagtigden opgekomen twee-en-dertig Schotsche Loges vonnen zich tot eeue Groot-Loge. De Grootmeesters worden sedert dien tijd jaarlijks verkozen. Paus Clemens XII tegen de Vrijmetselaren. r’nnrj r' ±. i uu- »i y IUUI/öCIUI CU. Dtói. taston, laatste Groothertog van Toskane uit den huize van Medicis, verbiedt de zamenkoinsten der Vrijmetselaren. De politie te Parijs doet hetzelfde, onder bedreiging vau 3000 livres boete, ojisluiting der overtreders, eii toemetseliug vau de huizeu der zameiikomst. 5 Door de Inquisitie wordt een werkje over de geschiedenis en het wezen der Vrijmetselarij veroordeeld, om in het openbaar door beulshanden te worden verbrand. Onder al die vervolgingen sticht George Hamilton eene Loge te Genève, en vestigt zich de Groot-Loge van Hamburg. 5738. Erederik I, Koning van Zweden, verbiedt en veroordeelt de zamenkomsten der Vrijmetselaren, doch herroept, twee maanden later, dit verbod. Een gedenkpenning vereeuwigt deze gebeurtenis. Keizer Karei VI verbant de Vrijmetselaren uit de Oostenrijksche Nederlanden. Daarentegen wordt de Orde in bescherming genomen door Erans Stefanus, toen Groothertog van Toskane. De Maarschalk Rutowski sticht eene Loge te Dresden. In Engeland wordt een nieuw Wetboek gedrukt. Er wordt te Brunswijk eene Loge opgerigt, krachtens eene Constitutie van de Groot-Loge van Schotland. De Kroonprins van Pruissen (later Prederik de Groote) w'ordt daarin aangenomen. (14 Augustus). 6739. Namens de ÊngelsSë Moederloge wordt te Lausanne eene ï)e Mulle van Paus Clemens XII wordt verstrekt door bedi’eiging der overtreders met de straffe des doods en verbeurd Br.-. delle te Florence door de Inquisitie gegrepen, 6n veroordeeld. . _ – 5740. lugust 11, Keurvorst vüji Saksen en Koning van Polen,| verbiedt de zaïuenkomsteii der | Frederik de Groote, Koning vau Pruissen, bekleedt (20 Junij) te Charlottenburg het voorzitterschap in eene Loge, en neemt Prins Willem van Pruissen, zijnen broeder, den Markgraaf Karei van Brandenburg en den Hertog Frederik Willem van Holstein Beek in de Orde aan. De Markgraaf Hendrik van Schwedt en Prins diuand van Brunswjk worden te Berijju in de Orde Testiging der Groot-Loge Zu den drei Weltkugeln te Berlijn. Filips V, Koning van Spanje, verbiedt de zamenkomsten der Vrijmetselaren. | De Grootmeester van Malta verbiedt insgelijks de bijeen- komsten der Vrijmetselaren. | i 5742. Te Lissabon wordt eene Loge opgerlgt, doch al hare leden Vcttigilig dce Ol(Kit>liog» van Saksen. Vestiging der Groot-Loge van Beijereu. De befaamde Br.‘. K. G. Rijksvrijheer von Hund te Frankfort a/M. in de Orde aangenomen. 5743. De Reg.% Meesters van al de Loges in Fraukrijk vereenigen zich tot een Groot-Oosten van Frankrijk, onder den titel van: Grande Loge Anglaise de Trance, en benoemen Lodewijk van Bourbon, Prins van Clennont, tot Grootmeester. j Invoering der Schotsche Yrijmetserarij in Zweden en I marken, I 06 Br.*. J. Coustos te Lissabon door de Inquisitie gemarteld en tot de galeien veroordeeld. Het kantoü Bern verbiedt de lutoeféning der Vrijmetselarij. Dertig BB.*, worden te Weenen gegrepen en gevangen gezet. Prins Karei Eduard wordt in Edimbnrg tot GrootmMÉß van de Koniiiklijke Orde in Schotland alsmede van die van den Tempel verheven. | j 5746. De Vrijmetselareri te Stotholm doeu een gedenkpenning slaan , j de geboorte van een Kroonprins. | j eTvent Water, Eerste” Grootmeester van Frankrijk, j te Londen om iiijne verknochtheid aan den Pretendent onthalsd. ! 5747. J)e openbare optogten der Vrijmetselaren worden in Engeland I verboden. I liOrd 3erkley, de Chevalier de llamsay, de Barcm Hund, de Baron Schoudy en andere aanhangers van Karei Eduard, bezigen, tijdens diens omzwerving, de Vrijmetselarij als eene broodwinning, en stellen te Atrecht en elders nieuwe graden in, welke zij duur verkoopeii, en waarin zij de oor- Schotsche ignden verminkt tertt^seeen. Van dien tijd af dagteekeiien de geschrevene ritualen j vroeger werd alles aan liet geheugen aanbevolen en door overlevering bewaard. | 5749. De Vrijmetselarij wordt in Boliemen ingevoerd, en de eerstel Loge te Praag gesticht, | liuftallatie te *s GravenliMe van den Grootmeester J. G. van Wassenaer. ludaar den naam van TC/iwzow. 5760. Aan William Mitchel, onderwijzer in de Engclsclie taal, en aan Jonas KI nek, beiden woonachtig te ’s Gravenhage, wordt een Charter verleend, om binnen die stad eon Kapittel der Koninklijke Orde van Svkotland op te rigten. 5751. Paus Benedictus XIV vernieuwt de Bullen door zijne voorgangers tegen de Vrijmetselaren uitgevaardigd. 5752. E. Haverkamp, Predikant te Nijmegen, vaart in zijne leerrede op den dank- en bededag (22 Maart) tegen de Vrijmetselaren uit. Een lid der toenmalige Loge Lodewijk antwoordt daarop in een merkwaardigen, gedxukteu brief. De Groot-Loge van Engeland vestigt te Moskou de Loge Clio y die door Katharina II in bescherming wordt ge- nomen. I 5754. De Groote Engelsciie Loge van Erankrijk neemt den naam aan van: Groote Loge van Frankrijk, en stelt in elke provincie eeiie Provinciale (Jroot-Loge in. Te Stokholm stichten de Loges een weeshuis. Te Kopenhagen wordt eene Loge opgerigt. 5755. De Groot-Loge van Engeland geeft voor het eerst certificaten uit. Vestiging der lYansche Loge de VAmitié in het Oosten van Berlijn. De Moederloge te Avignon ontbindt zich om de vervolgingen der geestelijkheid. 5756. Vestiging der Groot-Loge der Vereenigde Nederlanden, die tot Grootmeester-Nationaal verkiest A. N. Baron van Aerssen Beyeren van Hoogerheide, Heemstede, enz. Eerste vergadering der Groot-Loge der Vereenigde Nederlanden , (25 December). 5758. C. P. A. Graaf van Bentinck tot Varel, tweede Grootmeester-Natiouaal der Vereenigde Nederlanden. Groot-Orateur, de Prins van Hessen-Philipsthal. De Groot-Loge der Vereenigde Nederlanden doet eene uitgave drukken van het Engelsche Wetboek, en scheukt de voordeelen daarvan aan de armen. Eerste Loge met Nederlandsche Constitutie in Bengalen. 5759, C. Baron van Boetselaer, derde Grootmeester-Nationaal van de Vereenigde Nederlanden. Een ontwerp van een nieuw Wetboek voor de Groot-Loge aan BB.*. Groot-Ofïicieren aangeboden. 5760. De eerste Algemeene Wetten voor de Vrijmetselaren in de Vereenigde Nederlanden worden vastgesteld (27 Julij), en voor den druk bestemd. De Groot-Loge van Schotland legt den eersten steen voor een gasthuis te Edimburg. 5761. De Magistraat van Dantzig vaardigt een bevelschrift uit tegen de Vrijmetselaren. 5764. Van der Lijn, Orateur der Loge La Bien Aimée te Amsterdam , verdedigt de Orde tegen dat bevelschrift, en verwerft daarvoor den dank der Groot-Loge van de Vereenigde Nederlanden. De eerste provinciale Loge in Priiissen waarschuwt het Nederlandsch Groot-Oosten tegen valsche leeraars onder de BB.*. 5765, Te Bazel wordt eene Loge opgerigt. Te Berlijn wordt de Loge de VAmitxé krachtens eene Constitutie van de Groot-Loge van Engeland, nadat de Hertog van York daarin w'as aangenomen, Groot-Loge, onder dennaam van: Boy al York zur Freundschaft. 5766. Groothertog Karei van Mecklenburg-Strelitz te Geile in de Orde opgeuomen. Vier Loges te Praag stichten daar een weeshuis. 5768. De Groot-Loge van Engeland zendt 100 pd. st. aan de slagtoffers van den brand op het eiland Barbados. 5770. De Groot-Loge van Engeland verleent hare goedkeuring aan het Nieuwe Wetboek der Groot-Loge van de Vereenigde Neder- landen en Koloniën en onderhoorige Landen, en verklaart die van haar onafhankelijk. Het Concordaat met de Groot-Loge der Nederlanden door den Engelschen Provincialen Grootmeester geratificeerd. 5771. Lodewijk. Hertog van Chartres, Grootmeester der Orde in Frankrijk. Be beroemde wijsgeer Br.\ Helvetius sterft. Ter zijner gedachtenis wordt in 5773 te Parijs eene gevierd. 5772. De Groot-Loge in Frankrijk vaardigt een Nieuw AVetboek uit, waarbij ook het gebruik, om de Eeg.’. Meesters der Loges voor hun leven te benoemen, wordt afgeschaft. Te Praag wordt door de Broederen een gesticht voor weeskinderen en behoeftigen opgerigt. In Saksen weren de Vrijmetselaren een hongersnood. De Groot-Loges van Engeland en Schotland sluiten met elkander een verbond. _De Hertog van Mecklenburg-Strelitz, Adolf hrederiklV, ziet het licht der Orde. 5773. De Groot-Loges van Engeland en Bnitschland sluiten een verbond. Vestiging der Grosse Landes-Loge van te Berlijn. Be vereenigde Loges van Bresden, Leipzig en Görlitz stichten te ÏVederiksstad eene kweekschool voor kinderen uit het Keurvorstendom Saksen. Be gelden, hiervoor hijeengehragt, zijn zoo aanzienlijk, dat binnen den tijd van vijf jaren op die school aan 1200 kinderen opleiding wordt gegeven. j Te Praag wordt "en groot werlHiiTis öpgerigt, waaraan een I opvoedings-instituut voor arme kinderen verkonden wordt. I Convent te BerlMn. I 5774. Frederik "Willem 11, Koning van Pruissen, verleent open brinven ten gunste van de Orde. | Te Berl|ju, Presburg en Stettin worden boekerijen, ten algemeenen nutte, door aawtelegd. Hertog Ernst II van Gotha in de Orde aangenomen. 5775. Eerdinand VI, Koning der beide Sicüiëii, rangschikt de Vrijmetselarij onder de misdaden van gekwetste Majesteit, en hare beoefenaren onder de verstoorders van de openbare orde. 5776. De Groot-Loge van Engeland viert (23 Mei) de inwijding van een eigen gebouw {Free Masons Hall) te Londen, in tegenwoordigheid van 400 Broederen en IGO Dames. Te Dresden liervormen de Vrijmetselaren het lager onderwijs. Te Meiningen stichten zij (8 November) kweekschooll voor onderijzers. | Keizer Jozef I raadpleegt over het beperken der A'rijmetselarij in zijne staten. 5777. Eenige Duitsche Vorsten rigten eene Loge op, bepaaldelijk met oogmerk om onderzoek te doen naar den oorsprong der Vrijmetselarij, en haar, door middel van hooger onderwijs, te bevorderen en uit te breiden. Koning Ferdinand IV, van Napels, herroept, op aaudi’ang van Koningin Carolina, een tegen de Vrijmetselaren uitgevaardigd edict, doet de regtsvervolgingen, tegen hen ingesteld, ophouden, de gevangen Broederen ontslaan, en vergunt hun weder bijeen te komen. Be Groot-Loge van Frankrijk en die der Vereenigde Nederlanden sluiten een verbond. In Engeland wordt, met goedkenidng van de Groot-Loge, de eerste Almanak voor Vrijmetselaren uitgegeven. Be Groot-liOge Uor/al-Tork te Berlijn plaatst een standbeeld van Frederik den Groote in haren tempel. 5778. Voltaire wordt, 84 jaren oud, onder het geleide van Benjamin Franklin, aangenomen in de Loge Neuf Soeurs te Parijs (7 Junij). Be Groot-Loge van Eageland bepaalt dat de Grootmeester en GrootofÜciereu voortaan de Toga zullen dragen. Convent te Wolfenbnttel. 5779. Be Magistraat van Aken verbiedt de zamenkomsten der Vrijmetselaren. De vervolgde BB.\ worden door Diiitsche Vorsten in beseheniiiiig genomen. Jozef II beveelt de sluiting van eenige Loges. 5780. Br.'. IVI oiithosicr te St. Domingo tot het oprigten van Loges aldaar gcmagtigd. Goethe ziet het licht der Orde. 5782. Te AVilhelmsbad wordt, tot het bereiken eener algemeene hervorming en van meerdere eenparigheid in de ritualen, wetten en reglementen, eene algemeene vergadering der Orde gehouden (‘), onder voorzitterschap van hertog Perdinand van B runs wijk. Twee honderd Broederen, uit alle oorden te zamen gekomen, wonen deze vergadering bij, op welke het Groot-Oosten van de Vereenigde Nederlanden door den Broeder S war ts wordt _| 15783. Vestiging der Groot-ljge te frankfort aan den Mam. 5784. Druk van Br.\ N oorthoiik’s editie van liet Engelsche Wetboek. De Vrijmetselarij wordt in Polen hersteld; drie jaren later zijn er niet minder dan 70 Loges. | ”Ge\velddadiglieden tegen de BB.*. te Muncten door opruijing van den Mter Frank. | Luisterrijke viering van liet 25jarig jnbilé van den Groot- (1) Over deze vergaderin'?, die in de maand Julij plaats vond, kan men raadplegen het in 1862 nitgegeven Werk; De ConviHtn generali Latomornm apud aqms WiLHELMiNAS, frogc Hationiam. meester-Nationaal, Baron van Boetzelaer, en van den Gedeputeerden Grootmeester-N ationaalvanTeylingen(l3 November). m-Qj, i- » «xi A «..j j.iu.g,cii^a.ux^uvcniucr;, 07ö5. Jvarel Iheodoor, Keurvorst van Beijeren, verbiedt dezamenbomsteu der Vrijmetselaren. Keizer Jozef II verklaart zich ten gunste van de Orde en schrijft er eigenhandig over. Br.-. Max. Jul. Leopold, Hertog van Brunswijk, verliest het leven in zijne pogingen tot redding van de slagtoffers der overstrooming van den Oder. A. AVeishaiipt, hoogleeraar te Ingolstadt, wegens revolutionaire woelingen van zijn ambt ontzet. 5786. pe Hertog van Clarence (later Koning AVillem IV), wordt in de Orde aangenomen. De Koninklijke Orde van Schotland rigt verscheidene Kapittels op in Erankrijk, alwaar echter hare leer en ritualen weldi'a verbasteren en verminkt worden. Vestiging der Groot-Loge van New-Yersey. 5787. De Prins van AVallis (later George IV en Grootmeester van de Orde in Schotland), alsmede Prins Erederik, Hertog van York, worden in de Orde opgenomen. De Hertog van Cumherland sticht voor kinderen van Vrijmetselaren eene vrije school. VIIJC ÖUIIUUI. De -Orde telt_ in IVankrijk 703, in Duitschland 623, in Engeland 525, in Schotland 284, in lerland 227, in Denemarken 192, in Rusland 145, in de Nederlanden 79, in Polen 75, in Zwitserland 72, in Zweden 69, in Turkije 9, in Noord-Amerika 85, en in de Overzeesche Bezittingen van verschillende natiën 129, te zamen 3217 Loges. 5789. In Erankrijk staken de Loges, ten gevolge van de staatkundige gebeurtenissen, achtervolgens hare werkzaamheden. 5790. Prins Eduard, Hertog van Kent, te Genève aangenomen. > ‘‘'-'ö TOiiX .1.X.X..1111 , l;0 V4UIIOVC iIUrUgCIIUIILCU. 5791. George, Prins van AVallis, aanvaardt het Grootmeesterschap van de Groot-Loge van Engeland. Br.-. Henckel van Donnersmarck, een der vermaardste 88.-, te Koningsbergen, in de Orde aangenomen. -V... . wv j-wiixiigoucigcii, lu ue aangenomen. 5792. De \ rijmetselaren in het Graafschap Durham leggen den eersten steen van de brug over de rivier AVear. Br.-. Ledhuy waagt zijn leven tot redding van den abt Le hranc, schrijver van een schotschrift tegen de Vrijmetselarij. 5793. Al de Znitsersche Loges staken hare werkzaamlieden ten gevolge der staatkundige gebeurtenissen. Br.-. Bailly te Parijs door het revolutionair kcwindonthalsd. De beruchte hertog van Orleans onttrekt zich aan de Vrijmetselarij. 5795. Prins illeni van Gloccster in de Orde aangenomen. K--n -****- •• «.jiwuv,oi/CA 111 U.C aangenomen. De Loges in Irankrijk hervatten hare werkzaamheden. 5797. Washington, Grootmeester der Loges van Noord-Amerika. Prins Prederik der Nederlanden geboren. 5798. Voor de Vrijmetselaren in ons Vaderland wordt een nieuw Wetboek vastgesteld (28 Mei). Isaac van Teylingen, 4de Grootmeester-Nationaal van de Nederlanden. De Hertog van Sussex te Berlijn in den graad van Leerling aangenomen. Til l-A TI/I'-JaA 1. « T. 1 i « TraT*A De Pransche Minister van algemeene politie, Charlie, verklaart, dat de zamenkomsten der Vrijmetselaren geene vergaderingen zijn, strijdig met de openbare orde (28 September). De Groot-Loge van Engeland rigt een gesticht op voor nagelaten zonen van behoeftige Vrijmetselaren. Paul I, Keizer van Rusland, verbiedt de Vrijmetselarij en verbant de Vrijmetselaren. 5799. Het Groot-Oosten van Prankrijk en dat van Clermont vereenigen zich. De Vrijmetselaren in Engeland stichten een fonds tot ondersteuning van behoeftige, of om schuld gevangen zittende eerlijke Broederen en van hunne nablijvende weduwen en kinderen. Het Engelsche Parlement vaardigt eene bill uit tegen verderfelijke genootschappen, met verklaring, dat het de Orde van Vrijmetselaren niet als zoodanig beschouwt. De Vrijmetselarij in Beijeren verboden. 5800. Prederik Willem 111, Koning van Pruissen, verleent zijne goedkeuring tot de zamenkomsten der Vrijmetselaren (31 Julij). 5801. Keizer Prans II vaardigt een bevel uit tegen de geheime genootschappen, van welke de Vrijmetselarij niet wordt uitgezonderd. De Groot-Loge van de Nederlanden schrijft eene prijsvraag uit (gouden en zilveren medaille) tot wederlegging der geschriften van Robison, Barruel en anderen. 5803. In Zwitserland hervatten de Loges hare werkzaamheden, ten gevolge van de oprigting der Loge VTèpêrance, in het Oosten van Bern. Gustaaf IV, Koning van Zweden, vaardigt verordeningen uit tegen de geheime genootschappen, met uitzondering van de Vrijmetselarij, die hij verklaart in zijne bescherming te nemen (9 Maart). Br.*. J. G. van Herder sterft. TT . . , 1 T T, . T T 5804. Keizer Alexander I wordt in de Orde aangenomen, en bevordert haar in zijn Rijk. T3 J-2 1 n y. 1 ... AA aA AA. A .AA. AA 1 TT f» r» A C. G. Bij leve ld, vijfde Grootmeester-Nationaal van de Nederlanden. Br.*. J. A. Truter, Gedeputeerd Grootmeester-Nationaal aan de Zuidpunt van Afrika. Ontstaan van een tweede Groot-Oosten te Parijs, onder den naam van Le Suprème Conseil de Trance. 5805. De Loge De Goede Hoop, aan de Kaap de Goede Hoop, onder bet bestuur van den Reg.-. M.-. Copes van Hasselt, zendt f 5700 voor de slagtoffers van den laatstvorigen watervloed in het 5806. Jozef Napoleon wordt Grootmeester der Orde in Frankriik r' j. _ T.’ -I ..1 V. . . J _ liet Groot-Oosten in Frankrijk vaardigt een nieuw Wetboek uit, waarbij de Provinciale Groot-Loges worden afgescbaft. Concordaat tusscben de Groot-Loges van Engeland en Schotland. 5807. Vijf-en-twintig Loges in Holland brengen, in zameuwerkiug met de Groot-Loge, ruim ƒ 14,000 bijeen voor de slagtoffers van de ramp van Leiden. De beroemde sterrekundige, Br.-. Lalande, een der stichters van bet Groot-Oosten van Prankrijk, sterft. Br.-. A. Schaasberg -vijftig jaren Groot-Arcbitect. 5808. Verschillende Loges in Holland zenden onderstand aan deslagtoffers van den watervloed van dat jaar. Het SOjarig bestaan van de Nationale Groot-Loge van Holland wordt plegtig gevierd, en door eenen gedenkpenning vereeuwigd. De Vrijmetselaars in Holland rigten te Amsterdam een Instituut op tot onderwijs van blinden. T»- T> : A . T. .. . .... De Perzische Gezant te Parijs, Prins Askheri-Khan, wordt aldaar (24 November) aangenomen. \XI V «..xxxuvyx/ Voor en in tegenwoordigheid der Groot-Loge van Engeland legt de Prins van Wallis den eersten steen van den nieuwen schouw'hurg van Covent-Garden te Londen. De Groot-Loge van Engeland verbiedt de Loges politieke gevoelens aan den dag te leggen. De geheime genootschappen, met uitzondering der Vrijmetselarij , in Pruissen verboden. 5809. Joachim Murat, Koning van Napels, wordt Grootmeester der Orde in zijn Rijk. Nieuwe vervolgingen in Portugal; te Lissabon warden Vrijmetselaren mishandeld en vermoord. Herstel der Vrijmetselarij in Spanje. XIA. De Georgiër Adren Bey Cachef aangenomen in de Loge Clémente Amitié te Parijs. 5810. De Groot-Loge van Holland besluit (10 Junij) dat geene Adoptie-Loges kunnen plaats hebben. Izaak Bousquet zesde Grootmeester-Nationaal in de Nederlanden. De Gezant van Perzië, te Londen, wordt aldaar tot Vrijmetselaar aangenomen (14 Junij). BB.‘. Krause en Mossdorff uit hunne Loge geweerd, om het uitgeven van de drie oudste oorkonden. 5811. Karei XIII, Koning van Zweden, sticht, ter eere van de Orde van Vrijmetselaren, de burgerlijke ridderorde, die zijnen naam draagt. T)e Vrijmetselaren te ï)usseïdorp geven eeuen maaltijd aan| lso_behoeftigeji (9 Jnnij). j Het Groot-Oosten vau Frankrijk verbiedt den BB.*. ma9.*. eii gebruiken ondereen te mengen. _ 5812. De Hertog vaa Susaex, Grootiiieester van de G-root-Loge in Engelaad. | ' W. P. Barnaart zevende Grootmeester-Nationaal in Ne-| derland. | De te Weimar bieden den beroemden Broedol Wie land, op zijnen SOsten verjaardag (5 September), een gouden penning aan, ter zyner eere geslagen. 5813. T)e t\vee~G-root'Oostens van'Engeland’vereènigen zich, en benoemeii den Hertog van Sussex tot Grootmeester van de Orde in | Al Ae Loges in Polen gesloten, oin de politieke gebeurtenissen. Prins Leopold van Saxeu-Coburg, later Koning van België, te Bern in de Orde aangenomen. | I De Groot-Loge van Nederland verklaart aan het Groot-Oosten van Frankrijk hare onafhankelijkheid te willen bewaren. Oprigting eener Loge in de velden van Silezië gedurende den oorlog. | 6814. Paus Pi lis VI vaardigt eene Bulle uit tegen de Vrijmetselaars; vijf-eii4wintig hunner worden gegrepen en in ketenen geklonken, liet hof van Home looft heloouingen uit aan de aanbrengers van Vrijmetselaren. Het regentschap van Milaan en de gouverneur van Venetië verbieden alle genootschappen. De Loges in Nederland, ouder eene Pransche constitutie werkende, worden aangeschreven zich te begeven onder het Groot- Oosten des Vaderlands. Het Groot-Oosten van Nederland wenscht den Souvereinen Vorst met zijne w’ederkomst geluk. 5815. M. W. Reepmaker achtste Grootmeester-Nationaal van Nederland. De Groot-Loge van Engeland vaardigt een nieuw Wetboek uit. 5816. Z. K. H. Prins Prederik der Nederlanden in de Orde aangenomen en negende Grootmeester-Nationaal van de Orde der Vrijmetselaren in Nederland (verkozen 2 Junij en ingehuldigd 13 October). Onder bescherming van den Groot-Hertog van Hessen wordt te Darmstadt eene nieuwe Loge ingewijd (23 October). Eene der vele aanwezige Prinsen verzoekt uitdrukkelijk de geringste ambtsverrigting te mogen waarnemen. 5817. De Vrijmetselaars te Posen leggen (3 Mei) den eersten steen van een nieuw Loge-gebouw, waartoe de Staat hun den grond ten geschenke geeft. Te Darmstadt legt de Groot-Hertog vaa Hessen zelf den eersten steen van een gebouw voor de nieuwe Loge, op zijnen verjaardag (14 Junij). De Engelsche Groot-Loge vestigt eene Loge voor Israëliten te Frankfort a/M. De Prins van Oranje (later Koning Willem II), ontvangt het licht der Orde in de Loge L' Hij verklaart het Grootmeesterschap in de zuidelijke provinciën van Nederland niet te zullen aannemen. De Grootnieester-Nationaal Prins Frederik der Nederlanden ontvangt eene deputatie uit de zuidelijke gewesten. De Loges van de Noordelijke en Zuidelijke Departementen vereenigen zich tot een Nederlandsch Groot-Oosten (11 December). 5818. De inwijding der Groot-Loge van Bestuur geschiedt, voor het Nederlandsch Zuidelijk Departement, te Brussel, 11 April, en voor het Nederlandsch Noordelijk Departemeut, te ’sHage, 21 Juiiij. Aanbieding van een ontwerp van reglement voor de Groot-Loge der Noordelijke gewesten. De Grootmeester der Nederlanden verbiedt het zoogenaamde Mizraïmitische stelsel. Koning Karei -Tan van Zweden Protector der Orde. Te Stockholm wordt in al de kerken eene collecte gedaan voor het Weeshuis der Vrijmetselaren. Het Groot-Oosteu van ïrankrijk benoemt eene Commissie van negen Leden, tot het ontwerpen van nieuwe statuten en reglementen voor de Orde. Streng decreet van Koning Johan VI van Portugal tegen de Vrijmetselaren. De Grootmeester der vereenigde Groot-Loge van Engeland legt den eersten steen van de aan het Caledonian-asylum verbonden meisjesschool. 5819. De Prins van Oranje wordt Meester van Eer van de Loge üßspérance te Brussel. De St. Jansviering in die Loge heeft onder voorzitting van den Prins plaats. Broederfeest ter eere van den Prins in de Loge Concorde te Bergen in Henegouwen. De Nederlandsche Loges ontvangen een fac-simile van het Charter van Keulen. 5820. De Groot-Loge van Frankrijk viert een lijkfeest, ter gedachtenis aan den Hertog van Berry. Koning George IV, Grootmeester en beschermer der Orde in Schotland (30 November). Het Groot'Oosten van Spanje hervat zijne door de staatkundige gebeurtenissen gestaakte werkzaamheden. Sluiting van eenige Pruissische Loges wegens bemoeijing met staatkundige aangelegenheden. Vele Belgische Loges geven de gelden voor banketten bestemd aan de armen. Inwijding der Eerste Loge van den Uitverk.’. Meestergraad te *s Hage. 6821. De Grootmeester van den Staat van Georgia legt (23 Mei) nabij Savanah, ia Amerika) den eersten steen van eene kerk| voor alle gezindheden. | Te Stockholm onthalen de Vrijmetselaren 400 behoeftigen. De Koning zelf woont deze plegtigheid bij. De Vrijmetselarij in Polen verboden. 5822. Het Zwitsersche Groot-Oosten en de Provinciale Groot>Loge van Bern vereenigen zich (24 Junij) tot eene Zwitsersche Nationale Groot-Loge. Een feest in de Loge te Stockholmv wordt bijgewoond door den Koning en door den Kroonprins van Zweden. Keizer Alexander I verbiedt de Vrijmetselarij in zijn rijk. De Loge UEspérance te Brussel bekroont niet goud eene lofrede op het blinden-instituut van Br.‘. F. A. van Rappard. 5823. Hevige vervolgingen in Spanje doen de Vrijmetselarij in dat Rijk geheel vervallen. Br.'. J. A. Uitenliage de Mist, Oud Gedeputeerd Grootnieester-Nationaal, sterft. 5824. i)e Hertog van Modena vaardigt een streng bevel tegen de Vrijmetselaren uit en de beruchte Spaausche Prins Don Miguël een decreet, eindigende met de woorden: "Aan de Vrijmetselaren de dood!" Het Spaansche ministerie verklaart alle Vrij Br.'. Nu hout van der Veen, Gedeputeerd Grootmeester yoor_de_ClHMViAlilb. 7 Prins KlTgeliius Napoleon, Oud-Grootmeester van Italië sterft. I £BB6. De echtvereeniging van den Grootmeester-Nationaal, Z. K. H. Prins Frederik der Nederlanden, met H. K. 11. Loui sa Augusta Wilhelinina Amalia, Prinses van Pruissen, wordt door de Loge U Union Provinciale te Groningen pittig gevierd. De Groot-Loge van het Zuidelijk Departement, op 30 Julij, en de vier Loges te Brussel, op 3 Angostos, bieden aan Z. K. 11. een prachtig feest aan. ï)öör de Groot-fiji vau liet Noordelijk Departement wordt» laan Z. K. H., op den 19den November, een gouden gedeuk-r ■penning, op zijne ecMvereeniging toepasselijk, aangeboden. stichteiT eëne lüilpbaük voor'de uagelatel| kindereu van_ behoeftige Vrymetsejaren. | 5826. De Commissie, door het firoot-Oosten van lYankrijk in 5818 benoemd, draagt de door haar ontworpen wetgeving voor, die aangenomen wordt, met bepaling, dat daarin geene gebragt mag worden, vroeger dan vijf volle jaren na hare uitvaardiging. De Vnjmetselaars te Namen schenlten aaii de Griekea IM aauziealijken onderstand in geld. | Paus "Leo XII vaardigt ~eeiie Bulle uit tegen de selareu.. De Vrijmetselaren te Genève zenden aan het Groot-Oosten in Nederland f 288.37 voor de slagtoffers van den watervloed van 5825. 5827. Te Grenada worden zeven Vrijmetselaren, volgens een edict van Ferdi n a n d Vil, w'cgens het stichten eener Loge, ter dood gebragt. 5828. Eerste Loge in Australië opgerigt, te Sidney. 5829. De Loge Les F'ères Unis te Parijs stelt prijzen in voor ma?.*, deugdbetrachting. 5830. Te Napels worden een aantal BB.*, gevangen genomen. 5831. Het Groot-Oosten van Frankrijk benoemt eene Commissie tot het beoordeelen van de aanmerkingen der verschillende Loges op de wetgeving van 5826. Het Groot-Oosten van Nederland benoemt eene Commissie tot herziening van het Wetboek. 5832. Te Algiers wordt de eerste Loge gesticht, onder den naam van t bélisaire. Te Haïti wordt de eerste steen voor een ma?.*. Tempel gelegd. Grondlegging van het Groot-Oosten te Brussel. 5833. Voor het nieuw lokaal der Groote Nationale Moederloge te Berlijn, wordt de eerste steen gelegd. 5836. De Gezant van den Koning van Oude, te Londen, wordt aldaar in de Orde aangenomen (11 September). Een pastoor te Parijs doet de kerkgebeden bij het lijk van een Br.'., met ma9.'. teekenen bekleed. 5837. Instelling van eene Groot-Loge voor de republiek Texas. Een nieuw Wetboek voor de Vrijmetselaren in Nederland W'ordt aangenomen en executoir verklaard. De Groot-Loge van Engeland beveelt de Orde in de bescher- ming van Koningin Victoria. 5838. Te Berlijn sticht de Groot-Loge Zu den drei Wellkugeln op den honderdsten verjaardag der aanneming van Drederik den Groote een fonds, om aan brave zonen van onvennogende Vrijmetselaren ondersteuning te verleenen. De Groot-Loge van Engeland viert het 25jarig Grootmeesterschap van den Hertog van Sussex, w'ien zij een kostbaren zilveren kandelaber ten geschenke aanbiedt. Te Nieuw-York wordt eene algemeene vergadering gehouden van al de Loges en Kapittels der Vereenigde Staten van Noord-Amerika. De Loge f.es Vrais Zélés, te Chalons-sui’-Saone, begiftigt 80 kinderen van behoeftigen ieder met eene inschrijving van 10 francs in de spaarbank. Br.‘. L. li. Alcan te Parijs ziet een arm verlaten kind naar een bedelaarsgesticht brengen en neemt het tot zich. De Commissie, door liet Groot-Oosteii van Drankrijk in 5831 tot herziening der wetten benoemd, draagt de door haar ge- 6 wijzigde statuten en reglementen voor, die, na rijp onderzoek worden aangenomen. Het Groot-Oosten van FraTÜcr§k ondersteunt de sUgtoffcrs van de aardbeving op Martinique. _ ! ’Be Inquisitie ”e”Rorae veie*|it>et vrerk; L'esprit da ihgme de la Franc- 5840. Op den eersten dag der eerste maand (1 Maart) opent het Groot-Oosten van Frankrijk, te Parijs, rue Si. Germain, n“. 4, een huis tot tijdelijke herberging en verzorging van behoeftige reizende Proederen. | Opening vallat Ti 1839 door de Loge £i Clémente Amiliê ontworpen ondersteuningsgesticlit voor Vrijmetselaren te Parijs., 11e Loge Les Vrais Zéiés, te Chalons-sur-Saóne, belast zicli met de opvoeding van drie der 80 in 5838 door haar begiftigde » deelt a.an andere kinderen niemve weldaden uit. Prins Willem, broeder des Konings van Prnissen, wordt aangenomen, en aanvaardt het protectoraat der Orde in dat Rijk. rvl TITTT Vrvwvr»» vrori TlovvomQi'Ven n-PAntmppsfpr- Christiaan VIII, Koning van Denemarken, Grootmeester-Generaal der Orde in Denemarken, verklaart die W'aardigheid te zullen blijven bekleeden. De Groot-Loge van Hamburg sluit een traktaat vau alliantie met het Groot-Oosten van Noord-Amerika en met dat van Texas. ■rx T X- ,1 in n'o.livnmvt De Loge te Altona sticht een pensioenfonds voor weduwen van Vrijmetselaren. 5841. Het Groot-Oosten der Nederlanden viert het 25jarig jubilé van Z. K. 11. Prins Prederik der Nederlanden als Grootmeester-Nationaal, en vereeuwigt het door eenen gedenkpenning, dragende aan de eene zijde des Prinsen borstbeeld, met een toepasselijk omschrift, en aan de andere zijde, tusschen en onder de zinnebeelden der Orde en van den rang, de woorden: Hulde der Broederschap, en den wensch der Orde in Nederland: Eem beslrale steeds het licht uit den Hooge. Z. K. 11. verzekert vau zijnen kant aan dit feest eeno onuitwisehbare gedachtenis, door vast te stellen een kapitaal vau f 9000, met bepaling, dat de renten daarvan jaarlijks tot liefdadige einden door het Groot-Oosten zullen worden besteed. Z. K. 11. geeft bovendien nog eene som van / 450, uitmakende het bedrag der vermoedelijke renten, om op den dag der feestviering tot liefdadige einden gebruikt te worden. Gelijk in de Nederlanden, zoo wordt ook in Prnissen, de Orde voorgestaan door den broeder des aldaar regerenden Konings. Grootmeesters der Orde in hunne Staten zijn verder: Z. M. Karei (XIV) Jan, Koning van Zweden, Z. M. Chris t i a a n VIII, Koning van Denemarken, Z. M. Ernst August, Koning van Hanover, en Jan Boyer, President der republiek van Haïti. lu Engeland is August Erederik, Hertog van Sussei, oom der regerende Koningin, Grootmeester der Orde. HeniMk LXXVII, Vorst van Keuss, is Protector der Loge Archimédis in het O.’, van Gera. P Br.-. J. 9. van fevenlioven, tot 1839 Gedeputeetd OlliöOilMWiiW-Nationaal voor Nederlandach Oost-Indië, sterft. 15842. ” Orde in Nederland zendt eene aanzienlijke bijdrage ia geld naar Hamburg, tot ondersteuning der Broederen, die in den ! brand aldaar Mlcden hebben. | Lord ïbMtz-Clareuce, Grootmeester der Ordei ' in Schotland, legt op den 3den September, integenwoordjgheidi van 11. Koningin Victoria, den eersten steen van heti ■ ])e Loge”/.a Farfaiie Union, te Uouai, looft eene medaille uit voor de beantwoording der vraag: Welke sijn de geschikste middelen, om de Vrijmetselarij ie herstellen ia haren ouden luister en aan de sfitse van verstandelijken en zedelijken vooruitgang te handhaven? De prijs wordt behaald door Br.'. C. A. Vervier, Begerend Meester der Loge Les Vrais Jmis, tc Gent (‘). I ' Inwüding van, de léBI VAncte te _ j De Aartsbisschop van Tuam betickt de Yrijmeliil«l« van hettcrg. 'Dé ■’PïW.'. Loge van het graafschai) Berk legt den eerstol iteen voor de doodkapel van Keadilig. De Israëlitisdie BB.*, in Pruissen roepen dé %emi(|ieUng In van den Prins Protector tot ophetÜng uitsliütmg. j 5843. De Hertog van Snssex, Grootmeester der Orde in Engeland, sterft. Een standbeeld des Hertogs wordt in de zaal der Groot-Loge geplaatst. Te Bombay wordt eene Loge voor de inboorlingen des lands opgerigt. „ Br.-, van Vredenburcli, dertig jaren Groot-Secretans, neemt zijn ontslag. De Loge La Uémenie Amitié spreekt ten voordeele van Br.’. Cla vel in liet Groot-Oosten van I’rankrijk. ■ i n__. TI. .1 r/ TUT 'L'nni-r.r, Vo>• 01 5844 De Grootmeester der Orde in Zweden, Z. M. Komng Karei (XIV) Jan, sterft den lOden Maart. Zijn zoon en opvolger, Z. M. Oscar I, wordt Grootmeester in zijne plaats. 1 J. It .’V n n l)e Groot-Loge van Engeland tenoemt, den 6den Maart, tot Grootmeester-Nationaal den Br.‘. Laurence Dundas, Graaf van Zetland, Lord-Luitenant van Orkney en Shetland, Nord-Reading en Yorkskire. (1) Be vertaling van het bekroonde antwoord ie te vinden in den Jaargang voor 6546. Op den loden Mei legt de Grootmeester van Engeland, te Londen, den eersten steen van een opvoedingsgesticht voor dochters van behoeftige Broederen van Schotsche afkomst, hetwelk met het reeds bestaande Calidunian Asyliim, zijnde een opvoedings-gestieht voor hunne zonen, een geheel vormt. Br.’. Mathesou, Parlementslid van Ashburton, opent de inschrijving voor het nieuwe gesticht met de aanzienlijke gift van 1,000 pd. st. (a 2,000). De negende verjaardag van het gesticht voor oude en gebrekkige BB.', te Londen gevierd. De Grootmeester van Schotland legt den eersten steen voor het gebouw der universiteit te Ediinburg en voor een bad- en waschhuis voor de arbeidende klasse. Het Groot-Oosten van Erankrijk veroordeelt Br.*. Clavel tot altijddurende uitsluiting, wegens de uitgave op eigen gezag van het tijdschrift l’Orient , Beoue Vniverselle de la Franc-Mat^onncrie. De Loge Jsirea zu den drei JJlmen te IJlin, hervat, onder den gewijzigden naam Carl zu den drei JJlmen, hare werkzaamheden , na, gedurende vier-en-dertig jaren, ten gevolge van het toenmalig algemeen verbod, te zijn gesloten geweest. Eerste Loge in China te Hongkong opgerigt. De Loge Les vrais Jmis, te Gent, looft twee gouden en een zilveren medaille uit voor prijsstoffen, over onderwei*pen de Vrijmetselarij betreffende. 5845. De Orde in Nederland verliest door den dood de verlichte en volijverige BB.'. H. M. de Koek, te ’s Gravenhage, Gedeputeerd Grootmeester-Nationaal voor de Oppergradeii; J. A. ïrliter, aan de Kaap de Goede Hoop, Gedeputeerd Grootmeester-Nationaal voor de aan de zuidpunt van Afrika gevestigde Loges; J. W. Willek es, Regerend Meester der Achtbare Loge vim Virtus, te Haarlem, en den, als dichter, wijsgeer en taalkundige beroemden üud-lloogleeraar J. Kink er, te Amsterdam. Prins Frederik geeft ƒ15,000 aan het liefdefonds der Afdeelingen van den Meestergraad. In Frankrijk verbiedt de Minister van Oorlog aan de militairen in actieve dienst, zich aan de Orde te verbinden of de vergaderingen der Vrijmetselaren bij te wonen. De Koningin van Engeland bewijst hare belangstelling in de Orde door eeue gift aan het liefdefonds der Vrijmetselaren. De Groot-Loge van Engeland ontvangt van de Hertogin van Inverness, weduwe van wijlen den Hertog van Sussex, den zilveren kandelaber ten geschenke, welke den Hertog door de Vrijmetselaren in Engeland, in 5838 is aangeboden, ter gedachtenis aan het vijf-en-twintigjarig jubilé van zijn Grootmeesterschap. Het Belgische Ministerie beticht de Orde in België oorzaak te zijn geweest van de oprigting der vrijkorpsen tegen Lucern; maar wordt door den Grootmeester der Orde in België met nadruk wederlegd (')• In Beijeren wordt de Orde geheel onderdrukt. Daarentegen wordt zij in den Staat Ohio, in Noord-Amerika, wettig erkend, en maakt op nieuw snelle vorderingen in Portugal; zoodat te Lissabon reeds veertien, en in de Koloniën twee Loges zijn gevestigd. Ook verbreidt zij zich meer en meer onder de inlanders in Algerië en aan de westkust van Voor-Indië. Tc Bombay worden de Loges door Hindoes en Mahomedanen geregeld bezocht. De Ilooge Raad der di'ie Groot-Loges te Berlijn vernieuwt de algeraeeue reglementen der Orde in Pruissen, met behoud der bepaling, dat de Loges niet anders bezocht kunnen worden, dan door BB.', van Christelijke geloofsbelijdenis. In Zwitserland vereenigen zich al de verschillende Loges tot een enkel Groot-Oosten. Onder den naani Alfina wordt eene algemeene Groot-Loge opgerigt. 5846. De Groot-Loge van Engeland protesteert met nadruk tegen de weigering van de Groot-Loge Kogal York zur Freundschaft, te Berlijn, om in de werkplaatsen van haar afhankelijk Vrijmetselaren toe te laten, die in Engeland in de Orde zijn aangenomen, doch geene Christenen zijn; en breekt hare betrekking tot de Berlijnsche Groot-Loge af, zoo lang deze weigering blijft voortduren. Te Londen wordt het, door de Vrijmetselaren in Tree Masons Hall opgerigte standbeeld van wijlen den Hertog van Sussei plegtstatig ontbloot. T) _.l ..'C.I -Ji-i l.«v+ i-o-r rto- in het Groot-Oosten van Frankrijk ter gedachtenis van den overleden Grootmeester Jozef Bonaparte. De Gedeputeerd Grootmeester-Nationaal Jan Schouten, vijf-en-twintig jareu Groot-Officier, ontvangt van den H.*. E.\ Grootmeester-Nationaal eene fraai bewerkte zilveren diplomadoos, met toepasselijke zinnebeelden en het borstbeeld van den H.-. E.‘. in goud. 5847. De Groot-Loge van Hamburg breekt hare betrekking af tot de Grosse Landes-Loge te Berlijn, wegens het weren van BB.', die geene Christenen zijn. \ --i. T 7 U 7. -. TL. ...u 2L ~ H mm mmm l)e Groot-Loges Royal York zur Freundschafl en Zu den drei Weltkugeln, te Berlijn, verklaren zich tegen de bepalingen tot -wering van iiiet-Christenen. De Groot-Loges van Saksen en Baden heffen die bepalingen geheel op. ])e beroemde Br.'. Zacliarias, te Bresden, sterft. (1) Eeue vertaling dier wederlegging is in den jaargang voor 5815 opgenomeo. 5848. Br.*. Jan Schouten vereert aan al de Loges in Nederland een facsimile van het door hem van den H.*. E.*. in 5846 ontvangen geschenk. _ | ; De staatkundige beroeringen doen te Bunzlau, in Silezic, zeventien verspreide Vrijmetselaren eene Loge stichten {Zur goldenen Kette), om eeii onzijdigeii bodem te bezitten, waar zij, in weerwil van alle prof.*, verscbillen, elkander als Broe- dcrs kunnen ontmoeten. De Grootmeester van Schotland legt, na een plcgtstatigcn optogt, den eersten steen van een brug te Leeds. Stichting eener Loge te Agra iu Indië. De Orde in Nederland betreurt het afsterven van Br.'. P. Wentholt, Groot-Archivaris en Reg.'. Mr.*. der Frédéric Royal te Rotterdam. 5849. Z. M. Willem 11, Koning der Nederlanden, den 4dcn Maart 5817 in het Oosten van Brussel aangenomen, wordt door den dood aan de Orde ontrukt. De vergadering van het Groot-Oosten, op zondag den 3den Junij g.’. s.‘., wordt bijgew'oond door Br.'. Adrianus Petrus de Lange met zijne acht zonen, allen Meesters Vrijmetselaren, Leden van de Loge de Noordstar, te Alkmaar. Z. M. Prederik VII, Koning van Denemarken, wordt Grootmeester van de Orde in zijne Staten. 5850. In Californië worden Loges opgerigt. Op den Oden Mei bezoekt Z. K. H. de H.-. E/. Broeder Karei Lodewijk Eugenius, Kroonprins van Zweden en Noorwegen, de Loge VUnion te ’s Gravenhage, en aanvaardt haar Lidmaatschap van Eer. De Orde betreurt het overlijden van de BB.'. G. W. Verwey Mejan, zes-en-twintig jaren Groot-OMcier, en jaren Reg.'. Meester der Loge VXJnion Ro/fale, J. D. Lulofs, Groot-Oöicier en Regerend Meester der Loge La Paix, en I. J. Voute S.Ez., Oud Regerend Meester der Loge La Bien Junée en Oud Groot-Oflicier. Het Groot-Oosten der Nederlanden vereeuwigt met een gedenkpenning de vijf-en-twintigjarige echtverbindtenis van den Grootmeester-Nationaal Z. K. H. Prins Prederik der Nederlanden en H. K. H. Louisa Augusta Wilhelmina Amalia, Prinses van Pruissen. 5851. De Orde betreurt het afsterven van Br/. W. P. Barnaart, Groot-ïhesauiier sedert 27 Mei 1820, en te voren Grootmeester-Nationaal van 17 Mei 1812 tot 14 Mei 1815; het drietal jaren wier eerste helft het gedenkwaardige tijdperk uitmaakt, toen, in weênvil van ons vernietigd volksbestaan, de zelfstandigheid der Nederlandsche Vrijmetselarij, door de wijze en krachtige handelingen van het Groot-Oosten en 88/. Groot-Officieren, bewaard is gebleven. De Groot'Loge van Schotland benoemt den H.\ E/. Grootmeester-Nationaal der Orde in de Nederlanden tot Lid van Eer. Ter vergadering van het Groot-Oosten der Nederlanden worden voor het eerst de Groot-Loge van Schotland en de Groot-Loge van Hamburg vertegenwoordigd. T)e Groot-Loge "van ZÜid-Carolina verbiedt, op straffe van verbanning uit de Orde, den Broederen het tweegevecht, als strijdig met de broederliefde. Het Groot-Oosten van Frankrijk doet de Loges ouder zijn gehied hare werkzaamheden staken, tot vermijding van allen sclüju van staatkundige hemoeijingen. 5852. Prins Lucien Murat wordt Grootmeester-Nationaal in Frankrijk. De Loges hervatten hare werkzaamheden. Het Groot-Oosten koopt een eigen lokaal te Parijs voor 450,000 francs. Keizer Faustinus I, van Haïti, Vrijmetselaar, wordt Protector der Orde. Koning George V, van Hannover, aanvaardt mede het Protectoraat. De Orde wordt voortdurend in lerland, Frankrijk, Pruissen, Saksen en België aangevallen en voorgesteld als gevaarlijk voor alle godsdienst en monarchie. Br.*. G. Kloss wederlegt den Saksischen advokaat Bekert. De BB.*, van Schoor en de Fuisseaux verdedigen de Orde in den Belgischen Senaat. lii Spanje worden Vrijmetselaren verraden, gegrepen en tot vijf jaren gevangenis veroordeeld. Den I’ransclien Broederen wordt de straf op voorspraak van den Keizer van Krankrijk kwijtgescholden. I Het Groot-Oosteii van Nederland vereert aan den Broeder; |J. P. Schouberg, te Utrecht, een prachtigen zilveren beker,i jiPet IWiMJltk inschi’ift. j ' ïe Paramanbo sterft Br.'. Philip de Kanter, Gedeputeerd Grootmecster-Natiouaal voor de Oostelijke eu Westelijke gedeelten van Nederlandscli West-Indië. | De Vrijmetselarij betreurt liet afsterven van liaren beroemden zanger, den Gedeputeerd Grootmeestcr-Nationaal der Symbolieke Graden, Jan Schouten, sticliter en Reg.'. Mr.der Ijoge La in het Oosten van gedurende een-en-dertig Jaren Groot-Olhcier. ïcr zijner eere wordt voor rekening van te Dordrecht, de kiel gelegd van een barkschip, Jan Schouten Mnaaiud. I De drie Loges iu Overijssel selirijvcn eene prijsvraag uit, tot verlioeding van kindermoord, die in 1854 door de geneeskundige courant wordt beantwoord. I Br.*. Penning Nieuwland redt door zijn beleid de equivan de Ooeteiïrjksche brik Pitgio cTA7nicifia. Het eerste nonimer van het ma9.\ weekblad in Nederland verschijnt. 5853. I3e Orde verspreidt hare zegeningen in rijke mate over de Vereenigde Staten. De werking van den Amerikaanschen regel; » Help u zelven! » • gevolg van de overstrooming der Staten met veelal behoeftige landverhuizers, wordt er verzacht door de uitbreiding der Orde, wier gebod is: » Helpt elkander! " Prins yrederik AVilhelin van Fmissen wordt in de Ord^ I De Oroot-Loges Zu den drei WeUkitgeln, te Berlijn, ea Mjpina, te Bazel, worden voor liet eerst in het Nederlantboh Groot-Oosten ewtegenwoordigd. liet l)arkschip Jan welks reederij meest uit Vrijmetselaren bestaat, wordt 27 Augustus te water gelaten. 5854. De Orde betreurt bet afsterven van den Z.". V.-. Br.'. J. C. Rijk, Gedeputeerd Grootmeester-Nationaal eerst in Nederlandsch tVestludië, laatst voor de Oppergraden, en den Z.'. A.'. Br.'. G. J. Pool, Reg.'. Mr.'. der Loge Concordia I'incU Jnimos en Oud Groot-Officicr. I De vijandelijkheden tegen de Orde duren voort. Daarentegen zij in verschillende landen verdedigd; ook in Nederland in het 'lieUche Weekblad van 14 April. In Pruissen verdedigt haar Z. K. 11. de Prins Protector, te Elberfeld, op de audiëntie r Ter gedachtenis van het zilveren huwelijksfeest van den Prins Protector stichten de Vrijmetselaren in Pruissen eene liefdadige instelling, naar Z. K. 11. gemalin De Aagmia-Stichting iiiil I Z. K. 11. Prins Prederik der Nederlanden koopt de aanzienlijke bibliotheek en verzameling van oorkonden van wijlen den beroemden Z.*. A.*. Br.\ Cr. Kloss, Vertegenwoordiger van het Nederlaudsch Groot-Oosten bij de Groot-Loge te Frankfort , in_dit jaar overleden. | Groot-Loge 'Roijal York zur Treiindschaft te Berliju, ' CU de Groot-Loge van Zweden worden voor het eerst in het ' Nederlandsch Groot-Oostcn vliiptevwoorilliL I Br.*. Vernès door de !Maatsclia|)pij tot| ' redding van scliipbreukeliiHin mrt zilver Tjelcrooiid. I '5855. In di'ie weken verliest de Orde drie liarer Groot-Officieren: de Z.\ A.'. BB.’. C. van der Vijver, IVeede Groot-Opziener; C. Pels llijckeii, Groot-Zegelbewaarder, en J. Donker Hz., _ Tweede Groot-Onderzoeker. Te Parijs wordt op den Isten Junij een Algemeen Congres gehouden, dat van wege het Groot-Oosten der Nederlanden roemrijk vertegenwoordigd wordt door den Z.\ A.’. Br/. Groot’Aalmoezenier J. T. H. Nedermeijer van Rosenthal. De Groote Landes-Loge van Saksen wordt, voor het eerst, in het Nederlandseh Groot-Oosten vertegenwoordigd. De Prinsen Ernst en Georg von Solms-Brauns- veld worden, iii het Oosten van Ilannover, in de Orde ingewijd.
30,663
MMUBVU02:000007242_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,855
Christus Jezus, de e\u0301e\u0301nige Middelaar Gods en der menschen
Zaalberg, J.C. (Pz.)
Dutch
Spoken
8,076
13,990
pB |0574 CHRISTUS JEZUS, DE ÉÉNIGE MIDDELAAR GODS EN DER MENSCHEN. FEESTREDE I TIM. II : 5", GEHOUDEN IN DEN PLEGTIGEN DANKSTOND TKlï GEDACHTENIS DER KERKHERVORMING, op den 31«,cn October 1855, J. C. ZAALBERG, Pz., Theol. Doet. en Predikant te 'söravenhage. te 'S GRAVENHAGE, bij M. J. VISSER. 1855. 1 CHRISTUS JEZUS, DE ÉÉNIGE MIDDELAAR GODS EN DER MENSCHEN. FEESTREDE I TIM. II : 5b, GEHOUDEN IN DEN PLEGTIGEN DANKSTOND GEDACHTENIS DER KERKHERVORMING op den 31st°" October 1855, l J. C. ZAALBERG, Pz., Theol. Doet. en Predikant te 's Gravennage. te 'S GRAVENHAGE, bij M. J. VISSER. 1855. EEBSTE VOORZANG: Ps. CXI : L GELEZEN: EPHES. I EN II. TWEEDE VOOB.ZANG: Ps. C : 3. Gedrukt bij H. P. de Swart en Zoon. GEZAHG CUV : 1 en CLV : 2. De Gemeente. Op, nu op, het hart naar boven! 't Is de dag van zaligheid; Alles noopt ons God te loven Voor het licht dat Hij verspreidt; Daar men in den ouden dag Alles slechts door neevlen zag. De Vrouwe». Jezus wil zijn roem verhoogen, Jezus , Gods en 's menschen Zoon j In zijn hand is alvermogen, Menschenliefd' omringt zijn troon. De Gemeente. Welle een stof tot lof en vreugd! Hemelj aarde, weest verheugd! Een Pinksterlied in dit avonduur ? Ook deze dag een dag van zaligheid? — Voorzeker, BB. en ZZ. in ghmstüs, de laatste Octoberdag verdient ten volle die eer. Vieren wij op het doorluchtig Pinksterfeest dankbaar gedachtenis van de stichting der Christelijke Kerk, 't is heden het feest van de vernieuwing des tempels. En zoo de Gemeente van ohristus te regt die gedenkdagen het heiligst acht, welke, als aan de openbaring lier heerlijkheid van christüs zeiven gewijd, in den eigenlijken zin des woords, met den naam van CHRisTnsfeesten vereerd mogen worden, welnu, zoo zij ons dan ook deze dag driewerf gegroet en gezegend! 't ls waar, de zegenrijke gebeurtenis, die wij heden herdenken, heeft eerst vijftien eeuwen na de verschijning van PHrïstus op aarde plaats gehad; maar, geloovende in den > levenden christus, mogen wij in het leven zijner Gemeente de openbaring van zijn eigen hemelsch leven aanschouwen. Met hoeveel eerbied wij de gezegende namen van uuther en zwingli ook uitspreken mogen, zoo is ons de Hervorming der Kerk toch minder het werk hunner handen, dan wel dat van den verheerlijkten Heer der Gemeente, die Hoofd en Behouder des ligchaams is. De gedachtenisviering van de vernieuwing des tempels is ons, niet minder dan die zijner stichting, een feest aan christus, den levenden hoeksteen van het heerlijk Godsgebouw, toegewijd. Maar bovenal is ons dit tweede Pinksterfeest een heilig CHRisTusfeest, omdat het de herstelling der ware, maar droevig miskende betrekking tusschen Hem en de zijnen verkondigt en ons in de vernieuwde openbaring der eeuwenlang verduisterde heerlijkheid van Hem, den Oversten Herder der zielen, den algenoegzamen Zaligmaker, den éénigen Middelaar Gods en der menschen, met blijden jubel doet roemen. Wees ons dan gegroet, gij dag des lichts en des heils! Weest ook gij ons gegroet in dit plegtig avonduur, Medebelijders van christus! — Met hooggestemd gevoel ben ik voor uw aangezigt opgetreden. Zeer verheugde mij het besluit, om aan den avond van den Hervormingsdagzei ven eenen plegtigen dankstond te houden, maar met verdubbelde vreugde zien wij aan uwe talrijke zamenkomst, dat die eerste poging zulk eenen ruimen en diepen weêrklank in uw midden mogt vinden *). Daarom, weest ons nog eenmaal gegroet en gezegend'in den naam . van onzen eenigen Heiland en Heer! Ziet! het licht Zijner heerlijkheid is weder opgegaan aan de transen. Schitterend brak het door de nevelen van zonde en bijgeloof heen. Al blijft Rome die heilzon nog altijd verduisteren, ons, kinderen der Hervorming, bestraalt zij met helderen glans. Zoo zij het dan feest in ons midden. Het zij feest in ons hart! En, met onze liederen en psalmen, klimme nu ook ons vurig dankgebed tot den eeuwigen troon des lichts en der waarheid op! *) Aan het buitengewone der gelegenheid, waarbij deze feestrede is uitgesproken, schrijve men het dan ook toe, dat ik niet geweigerd heb, aan het herhaald verzoek om de uitgave te voldoen. GEBED. I Tim. II : 5b. t daar is ook één middelaar gods en der menschen, de mensch christus jezus. // Vijf en twintig jaren vóór christus werd er te Rome een tempel ter eere van al de Goden gesticht en in 't bijzonder aan cybele, de moeder der Goden, toegewijd. Men noemde hem Pantheon en maakte hem tot eene galerij van allerlei afgodsbeelden.— Het oude is voorbijgegaan en alles is nieuw geworden, maar, terwijl de afgodsbeelden verbrijzeld zijn, is de Godentempel zelf staande gebleven. Nog versiert hij het tegenwoordig Rome. Het oude Pantheon is sedert eeuwen in eenen christelijken tempel, onder den naam van Rotunda, herschapen. — Tijdens zijn verblijf te Rome, heeft paulus zeker dien tempel der Goden gekend en bij zijnen marteldood met profetische verrukking zijnen val in de toekomst aanschouwd. Maar stelt u nu eens voor, M. H., dat de Apostel uit zijn graf verrees, en wetende, dat er bijna 18 eeuwen sedert zijn ontslapen voorbijgegaan waren, maar zonder te weten, wat er in dat groote tijdsverloop met de Gemeente van christus geschied was, het voormalig Pantheon binnentrad, wat dunkt u, zou hij niet met ontzetting vragen: «Hoe! staat hier nog altijd de tempel der Goden? Leeft en bloeit thans te Rome, na 18 eeuwen, het oude Heidendom nog?//-Want wat zou hij zien? — Toen paus bonifacius IV, in het jaar 608, het Pantheon van keizer, phokas ten geschenke ontving, wijdde hij den ouden tempel van cybele en hare Godenzonen aan maria en al de Heiligen toe, en hervormde hem in eene galerij van heiligenbeelden. Ware 't wonder, indien paulus bij den eersten oogoplag de verandering, die er plaats had, voorbijzag, en, zonder op te merken, dat cybele door maria, jupiter doer petrus, en mercurius door zijn eigene beeldtenis vervangen werd, zich verbeeldde, nog in het Heidensche Pantheon te zijn ? Maar als hij nu juist op den dag van morgen, den dag van het Allerheiligenfeest, de Rotunda binnentrad, en bij den «aanblik van dat prachtig verlichte hoogaltaar, die kostbaar uitgedoschte heiligenbeelden en die onafzienbare schare van feestgangers met dien talrijken stoet van priesters aan "t hoofd, nu ook tevens het beeld van den Gekruiste aanschouwde, en aan de hymnen, die er ruischten,bespeurde, dat hij iu een Christelijk heiligdom was, wat dunkt u, T., zou de Apostel niet in heiligen toorn ontgloeijen, en uitroepen, wat hij eens aan zijnen timotheus schreef: "Er is één God, en er is ook één Middelaar Gods en der menschen, de mensch christus jezus.» Treffend is mij altijd de tegenstelling tusschen de beide feesten, door de twee grootste afdeelingen der Christenheid zoo onmiddelijk nevens en toch zoo strijdig met elkander gevierd. De laatste Octoberdag het feest deT Hervorming , de eerste Novemberdag het Allerheiligenfeest! Is er grooter tegenstelling tusschen licht en duisternis denkbaar? Wie ziet er den vinger des Heeren niet in, dat de gezegende luther juist op den middag vóór het Allerheiligenfeest, zijne stoute" stellingen aan de Slotkerk te Wittenberg sloeg, en daardoor, in de kracht des Heiligen' Geestes, den eersten openlijken stap op de baan der Hervorming deed, de eerste groote schrede om de reeds eeuwen lang geschondene eer van den éénigen Middelaar Gods en der menschen weder heerlijk aan 't licht te brengen? Wordt mijne tekstkeuze voor dit feestuur reeds door dit denkbeeld genoegzaam verklaard en gewettigd, toch is het niet enkel de blik op het straks weder door Rome te vieren Allerheiligenfeest, die mij tot die keuze bepaalde. Neen, meer in "t bijzonder werd mij onze feesttekst in 't harte gegeven door het groote teeken des tijds, dat sinds ons vorig Hervormingsfeest niet slechts de Roomsch Catholijke, maar zelfs ook de Protestantsche Christenheid heeft in beweging gebragt. — Een nieuw leerstuk is in de laatst verloopene maanden door Rome vastgesteld en met groote plegtigheid afgekondigd. In 't algemeen verstaan wij onder eenen middelaar een' tusschenpersoon, die — mag ik het zoo uitdrukken — tusschen twee partijen geplaatst is, om deze bij elkander te vertegenwoordigen , met elkander te verzoenen, of althans nader tot elkander te brengen. Zoo wordt mozes elders *) door paulus de Middelaar des O. V. genoemd, als de man, die jehovah bij Israël en Israël bij jehovah vertegenwoordigde, en door wiens tusschenkomst en bemiddeling jehovah zijn verbond met Israël sloot. In dienzelfden zin wordt christus in den brief aan de Hebreën, tot driemalen toe, de Middelaar des N. V. genoemd, omdat door zijne tusschenkomst het N. V. der genade en deiverzoening door God met de wereld gesloten werd f). Behalve op die plaatsen wordt de benaming: // Middelaar // nog maar alleen in onzen tekst aangetroffen. Aangezien er hier echter, in het verband der rede, hoegenaamd geene sprake is van het sluiten van eenig verbond, zoo meenen wij, dat hier aan het woord Middelaar eene uitgebreidere en meer algemeene beteekenis mag en moet worden toegekend. Paulus spreekt hier van den raad Gods, om alle menschen zalig te maken, en *) Gal. iii : 19, 20. f) Hebi. VIII : 6; ix : 15; Xn : 24. tot de kennis der waarheid te brengen. Ten bewijze daarvan beroept hij zich op de éénheid van God en het bestaan van eenen éénigen Middelaar Gods en der menschen. Duidelijk is het dus, dat hij hier onder dat Middelaarschap van christus jezus niets anders verstaat, dan dat Hij de groote uitvoerder van dien raad van Gods liefde is. En noemt hij Hem nu Dengene, '/die zich zeiven gegeven heeft tot een rantsoen voor allen,// dan brengt hij de uitvoering van dien raad Gods door christus in het naauwst verband met zijne liefdevolle overgave van zich zeiven, tot in den dood des kruises, om tot dien duren prijs, de wereld vrij te koopen uit de magt der verderfenis. Was de menschheid door de zonde van God vervreemd, de Zoon van God, trad als mensch in de wereld op, om haar met God te verzoenen. Daartoe openbaarde Hij, bij zijne omwandeling, als Zoon van God, den raad en het beeld van Gods liefde, maar stélde zich tevens, als Menschenzoon, aan het hoofd der menschheid, om haar als de Eerste der broederen tot zich te trekken, en haar zoo terug te voeren tot God. Daartoe gaf Hij zich over aan lijden en dood, en in zijn sterven openbaarde Hij op 't heerlijkst de ondoorgrondelijke liefde des Vaders en den geopenden toegang tot Diens genadetroon, maar ging tevens de broederen voor, om hen, door zijnkruis tot Hem getrokken, als de Overste Leidsman hunner zaligheid, door de geopende deur tot den Vader heen te leiden. Zoo was Hij in leven en in sterven de Middelaar Gods en der menschen, maar zet nu ook aan de regterhand Gods dat groote werk der verzoening voort, tot dat het: //God alles in allen // zal wezen. Daar staat Hij als de zigtbare Vertegenwoordiger des onzienlijken Vaders, maar tevens als het verheerlijkt Hoofd der gansche menschheid. Van Godswege deelt Hij, uit isijne volheid, genade ook voor genade aan de wereld uit. Van onzentwege staat Hij daar, om allen tot zich te trekken, en als bij de hand tot den troon des Vaders te brengen. Al wat ons toekomt van God, gewordt ons door zijne hand. Al wat wij toegaan tot God, doen wij in zijnen naam. In zijn aangezigt zien wij het aanschijn des Vaders, en voor des Vaders aangezigt staat Hij met raagt en liefde bekleed, als onze Voorspraak, d. i., ónze Helper en Bijstand. Christus jezus, de éénige Middelaar Gods en der Menschen. Komt T., wilt gij de groote.tegenstelling tusschen licht en duisternis zien, stellen wij dan Rome en de Hervorming in het licht dier groote waarheid: tegenover het Evangelie; tegenover den Christus; tegenover de toekomst. En Gij, verhoogde Middelaar en Heiland ! doe ons in Uw licht het licht aanschouwen.' Openbaar ons Uwe zoo vaak miskende en verdonkerde heerlijkheid, en breng ons in Uwe gemeenschap steeds nader tot God, Uwen Vader. Amen. -''"'Ir ; rome en de hervorming tegenover het evangelie. »De nacht is voorbijgegaan; de dag is nabijgekomen! » Zoo juichen wij op ieder Hervormingsfeest, en voorwaar, er is grond voor dien juichtoon, Gel.! — Donkere wolken hadden zich zamengepakt, om het licht det wereld, dat in Bethlehem's velden eenmaal zoo heerlijk verrees, voor het oog der wereld te benevelen. De sleutel der kennis ging verloren. De kaars werd onder de koornmaat gesteld. Rome verduisterde het Evangelie des heils. Maar, voor 338 jaren, brak er in dien donkeren nacht een nieuwe dageraad aan. Gods Woord werd aan de Gemeente van christus teruggegeven De Hervorming stelde het licht weder hoog op den kandelaar. Zouden wij dan God niet met verheuging des harten danken? — Maar treft ons de tegenstelling tusschen licht en duisternis natuurlijk te sterker, naarmate wij haar uit te treffender oogpunt beschouwen, komt wijden wij dan al onze aandacht aan de groote grondwaarheid des Evanj geliesj die tevens grondwaarheid der Hervorming mag heeten! christus jezus, de éénige Middelaar Gods en der menschen. Stellen wij in het licht dier waarheid Rome en de Hervorming allereerst tegenover het Evangelie, en zien wij hoe Rome door zijne Priesterorde, zijne Heiligen*vereering, maar bovenal door zijne maria-vergoding het heerlijk Evangelie verduistert! 1. '/Eén Middelaar slechts tusschen God en de menschen.// Zoo predikt het Evangelie. Zoo spreekt de Hervorming; En Rome ? — Opent de oógen en ziet! Wat is dat voor eene schare, door gewijde kleeding onderscheiden $ als gezalfden Gods met eerbied begroet? Zijn dat broeders onder de broederen? Neen! 't is een Priesterorde, in hoogere en lagere rangen verdeeld. Aan haar hoofd staat een Priestervorst, die« zittende op eenen Heiligen Stoel, en met eene driedubbele kroone getooid, zich Stedehouder van God en christus durft noemen. — Zoudt gij niet denken verplaatst te zijn in de dagen des O. V. -} of in de Heidensche wereld ? Daar behoorden die middelaars tusschen het volk en de Godheid te huis, maar niet waar de naam van den éénigen Middelaar chrIStus genoemd wordt. Of stellen zich die priesters niet als tusschenpersonen tusschen de gemeente en God? Voeren zij geene heerschappij over de conscientiën der menschen ? Handelen zij niet als magthebbenden in het koningrijk Gods? Ziet! alsof zij dorpelwachters aan de hemelpoort waren, worden die deuren beurtelings door hen opengesteld of gesloten. Zij prediken niet slechts vergeving van zonden, maar deelen haar als hun eigendom uit. Dien zij ontbinden willen, ontbinden zij; die zij binden, zullen ook in den hemel gebonden zijn. Zonder hen — zoo spreken zij — is er geene gemeenschap met christus, geen toegang tot God, geen ingang in den hemel. Zij slaan, waar zij 't willen, niet slechts een enkel lidmaat der kerk, maar zelfs geheele familien, steden en volken met den kerkelijken ban. Op hunnen wenk kunnen de kerken worden gesloten, en de bediening van het altaar gestremd. Dan wordt aan kinderen de Doop, aan volwassenen de gewijde Ouwel', aan bruidegom en bruid de huwelijkswijding, aan bedroefden de vertroosting der Godsdienst, aan stervenden zelfs de laatste zalving ge weigerde Wie niet aan hen zijne zonden belijdt, kan ook bij God geen genade vindem Wie zonder hun oliesel den doodsnik geeft, diens ziel wordt eene prooi des verderfs, aan diens stoffelijk overschot wordt de ruste des grafs in de gewijde aarde ont^ zegd. Ja, niet slechts tusschen de levenden en God, maar ook zelfs tusschen God en de dooden werpen zij zich als middelaars op, en verlossen de ontbondene zielen uit het louteringsvuur, als werd, op hunne wenken alleen, de Vaderlijke woning, voor wien zij het willen, ontsloten. — Dat noemen zij het gezag van de Heilige Moeder, de Kerk, maar die Heilige Moeder is in den grond niets anders dan de Heilige Vader, de Paus, met zijne lijfwacht van priesters. — Is dat dan eene kerk, die zich noemt naar Hem, die gesproken heeft: // Één is uw Meesier — christus , en gij zijt allen broeders *)? Waagt die Priestervorst te Rome het; zich opvolger van petrus te noemen, van petrus , die » als Medeouderling >/ aan de opzieners der gemeente schreef; Weidt de kudde Gods, die onder u is — — niet als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren f)? Weet Rome dan niet, dat diezelfde Apostel aan al de geloovigen den priesterrang toekent, en hen allen te zamen neen heilig ^ een koninklijk Priesterdom>■ §) noemt? Weet Rome dan niet, dat christus in zich zeiven den vrijen toegang tot *) Matth. XXin : s. f) 1 Petr. v ■ 1—3. $) 1 Petr. h : 5, 9; God voor allen ontsloten heeft, en dat Hij de éénige Middelaar Gods en der menschen is ? — Neen! Rome weet het niet, want het heeft het licht des Evangelies verduisterd. 2. Opzien? Ook Rome heft de oogen op naar den hemel — en ziet! Gelijk het altaar in de tempels op aarde door eene schare van priesters omgeven is, zoo omringt Rome ook den troon der Majesteit in den tempel des lichts met eene weinig minder talrijke schare van hemelsche middelaars tusschen God en de menschen. Eerbiedig buigen zich de geloovigen voor die menigte van Patriarchen en Profeten, Apostelen en Martelaars, Heiligen en Gezegenden neder. De feestdagen ter eere hunner geheiligde namen vermenigvuldigen zich tot het getal van dé dagen des jaars. Tempels worden er ter hunner eere gesticht. Hunne beelden worden ter plegtige vereering ten toon gesteld, en de bede om hunne tusschenkomst klimt gedurig tot die middelaars des hemels omhoog. Treedt morgen eens een van Rome's tempelen binnen. Dan is het Allerheiligenfeest. Hoe prachtig zijn die altaren verlicht, hoe rijk die beelden versierd! De wierookwalm van het reukoffer aan God,— neen, aan de Heiligen opgedragen, dreigt u schier te bedwelmen. Al die gezegenden worden gezamenlijk aangeroepen. Daar buigen in hunnen naam zich de knieën. De lofzang ter hunner eer verheft zich op hooge toonen. Aanschouwt, gloeijende van verontwaardiging, — neen, met innig medelijden, die treurige schepselvergoding en roept met paulus uit: //Er is één God?// — Maar 't is waar, op die aanklagt tegen zijne Heiligenvereering antwoordt Rome nog immer: t Wij plegen geene afgoderij. Wij aanbidden en dienen de Heiligen niet. Wij brengen hun slechts hulde en lof. Wij bidden niet tot hen als tot Goden, maar vragen slechts hunne voorbidding bij God. * — Wat zullen wij tot deze dingen zeggen, Gel.! Wij konden vragen, of 't dan niet door geschiedenis en ervaring geleerd wordt, dat die vereering der Heiligen, als van zelve, in aanbidding der Heiligen ontaardt! Of 't dan geene creatüurvergoding moet heeten, als men tot geschapene wezens op gebogene knieën om hulpe • roept, en van Beschermheiligen spreekt, onder wier oog de geloovige veilig is, als onder de vleugelen der eeuwige Almagt ? Of Rome dan niet menigwerf aan bijzondere Heiligen ook bijzondere krachten heeft toegekend, en het groote Godsrijk, als 't ware, in een tal van wingewesten , ieder met eenen Ondergod aan 't hoofd, heeft verdeeld? — Maar laat vrij dat alles in 't midden. Houdt u, als ware het waarheid, dat Rome in al die Heiligen nooit halve Goden, maar altijd slechts middelaars zag. *) Hebr. XII : 1. f) Hcbr. XII : 2. 3. En nu hebben wij nog niet op de zwartste schaduwzijde van 't het Evangelie zoo treurig verduisterend Rome gestaard. Zij heet: MARiA-vergoding. — Konden wij heden wel het feest der Hervorming vieren, zonder aan de groote gebeurtenis, die sedert den vorigen Hervormingsdagin Rome plaats greep, gedachtig te zijn? Neen, juist de beruchte pauselijke Bul, waarbij de onbevlekte ontvangenis der Maagd maria den volke plechtig als geloofsregel verkondigd werd, drong mij, om heden, onder den indruk van dat treurig teeken des tijds, mijne feestrede aan christus als den éénigen Middelaar Gods en der menschen te wijden. Ziet! terwijl het Evangelie ons de ontvangenis van jezus christus uit den Heiligen Geest, en zijne Goddelijke heiliging van den moederschoot af verkondigt, heeft Rome nu aan zijne moeder eene bijna gelijke eer toegekend. Ook zij zal door een wonder der Almagt op onbevlekte wijze ontvangen, en, van het eerste ontwaken der levenskiem tot aan hare laatste levensure, vlekkeloos rein en heilig, //zonder smet of rimpel// geweest zijn. Nu is de maria-vereering, die in den loop der eeuwen al hooger en hooger werd opgevoerd, eindelijk ten toppunt geklommen. Werd zij reeds lang als de eerste der Heiligen begroet, onder de liefelijkste namen, als »Hemelsche Jonkvrouw, Lieve Vrouwe, Heilige Moeder, Moeder Gods// en //Koninginne des hemels// bewierookt, en alom, niet alleen nevens, maar dikwerf zelfs ten koste van haren goddelijken Zoon verheerlijkt, ïeeds lang ook hadden hare vurigste vereerders verlangd, dat de kerk de Onbevlekte Ontvangenis, en daarmede ook de volkom ene heiligheid der Madonna prediken zou, opdat zij niet langer in de rei der verlosten door christus , en dus altijd toch ver beneden den christus zou staan. Maar talrijke en achtbare stemmen, zelfs van mannen, die Rome onder de Heiligen telt, vooral die van den boven allen uitnemenden bernard van clairvaux, verhieven zich tegen die nieuwe leer met krachtigen en heiligen ernst. Geestelijken stonden tegen geestelijken over. Heftig was somtijds de strijd, terwijl geen enkele Paus den moed had, de vraag te beslissen *)•. *) Zoo bedreigde Paus sixtus IV, in het jaar 1483, een iegelijk met <dea ban, die de meening zijner tegenpartij voor ketterich zou durven Maar wat zelfs in den duistersten nacht der middeneeuwen niet is geschied, dat is — hoort het, gij bewonderaars van de zoogenaamde eeuw der verlichting! — voor onze dagen bewaard. De leer, die niet slechts met het Evangelie, maar ook met de meeningen der oudste kerkvaders strijdt, en altijd door de verlichtsten en edelsten van Rome's kinderen bestreden werd, is eindelijk, in strijd met de hooggeroemde overlevering der kerk, ja zelfs in strijd met het kerkregt *), dat in Rome heerschende is, door pio Nono openlijk en plegtig verkondigd. De banvloek voor tijd en eeuwigheid is over allen bedreigd, die dat leerstuk betwijfelen durven, en terwijl er slechts enkele stemmen behoefden gesmoord te worden, is de Pauselijke Bul, als eene bittere spotternij met de eeuw der verlichting, door duizenden bij duizenden met geestdrift en gejubel begroet.... Zoo diep is Rome gezonken. Nu is de gouden eeuw der MABiA-vereering gekomen. Zij geeft nu weinig of niets meer aan cheistus toe. Zij was heilig als Hij, en er is daarboven althans ééne ziel, die hare kroon niet aan Zijne voeten behoeft neder te leggen, omflat' zij haar niet aan Hem heeft te danken. Ja, in zeker opzigt is zij nu zelfs meer dan Hij; want reeds vóór zijne verschijning droeg nu de aarde een wezen, dat volmaakt rein en heilig was. Eer nog de Zoon de zonde veroordeelen kwam in het vleesch, was zij reeds door zijne Moeder veroordeeld. Is 't wonder, dat zij nu als het ideaal der volmaaktheid, als het hoofd der gereinigde menschheid, ja als het beloofde Vrouwezaad, dat den kop der slang zou vermorzelen, met'lof en aanbidding begroet wordt? Ja, nu is zij eerst regt de Koninginne des hemels geworden. Nu wordt zij als de alvermogende lichten troost- en levengeefster geprezen. Nu is zij niet meer de hoogste voorspraak in den hemel, maar deelt nu zelve de verklaren. En toch omhelsde hij persoonlijk het gevoelen der Franciskanen, tot wier orde hij behoorde, terwijl de Dominikanen, met den H. thomas aquinas aan 't hoofd, het leerstuk altijd hevig bestreden. In dienzelfden geest spraken zich zijne latere opvolgers, pms V, pauius V, gkegoeius XV -en alexander VU, uit. *) Men had er een Algemeen Concilie voor moeten zamenroepen. Thans ■heeft pius IX slechts zijne uitverkorenen opgeroepen. Dat is eene stoutheid, nog door geen Paus straffeloos beproefd, maar toch in de 19de eeuw verdragen, Goddelijke gaven aan hare geloovige kinderen uit. Allen, die vermoeid en belast zijn, worden genoodigd om tot haar de toevlugt te nemen en bij haar ruste te zoeken, en terwijl de zondaars op aarde gedrongen worden om uit de bron h a r e r volheid genade, ook voor genade, te putten, gaat ook uit de reijen der Engelen en zaligen des hemels het Hallel, maria ter eere, op, omdat zij aan haar hunne zaligheid danken, aan haar, die nu zelve Zaligmaakster der wereld en Middelaresse Gods en der menschen is. — Ontken nu niet langer, o Rome, dat gij het schepsel vergoodt. Nu hebt gij uw masker, de bedekselen uwer schande afgeworpen. De zuurdeesem des Heidendoms, sinds eeuwen in uw binnenste werkende, is eindelijk naar buiten doorgedrongen. Het jaar 1854 brandmerkt u, voor het oog van hemel en aarde, met het woord mariavergoding. Als de Heiden dient en aanbidt gij nevens God eene Godin. Of kondt gij die aanklagt al van u werpen, zoo stondt gij daar toch nog als door het Evangelie veroordeeld, omdat gij, nevens den éénigen Middelaar christus, nog eene Middelaresse op den troon der hemelen plaatst. Eerst boog zij nog, als ootmoedige smeekelinge, aan de voeten haars Zoons, hare knieën. Toen trad zij met opgeheven hoofde voor zijn aangezigt op. Straks zette zij den voet op den drempel zijns troons. Nu zit zij reeds naast Hem aan de regterhand Gods. Zal nu de ure ook komen, dat christus aan haar zijne plaatse moet afstaan, en de Moeder haren Zoon aan hare voeten ziet knielen, zoodat, als Rome misschien ooit van een éénigen Middelaar spreken ging, het nieuwe Evangelie dan luiden zou: " E r is ééne Middelaresse Gods en der menschen, maria, de Koninginne des hemels//?! —-Goddank! Gel., wij zijn die fabelen niet nagevolgd. Wij zien ons tot den dag der betere dingen geroepen. Ons loflied geldt geene menschen, geene Engelen zelfs, maar christus en zijnen Vader alleen. Die kostelijke parel ontrukken wij aan de eerkroon van CHSisTus niet; want in Hem zien wij den éénigen Heiland der zielen. Dat Evangelie, door Rome verduisterd, bestraalt óns met zijn heerlijk en Goddelijk licht. En moet dan ook, helaas, met het oog op Rome, nog altijd de eeuwenoude klagte over den nacht op aarde herhaald worden, wij roemen tevens met gejuich en gejubel: »Wees ons gegroet en gezegend, morgenstond der Hervorming! In uw licht zien wij het licht; want gij openbaart ons den Heere jezus christus in zijne heerlijkheid, als: Eénige Middelaar Gods en der menschen!'/ II. rome en de hervorming tegenover den christus. " De Kerkhervorming eene openbaring en herstelling van de heerlijkheid van christus voor het oog zijner gemeente.» Roept die gedachte ons niet tot hooge en heilige vreugde, Gel. ? O, verre zij het van ons, aan Rome den Christelijken naam te ontzeggen. Wij verblijden er ons veeleer in, dat christus er nog gepredikt wordt, als is 't dan ook onder een deksel. Zijn kruisbeeld wordt er met eerbied begroet. Met hymnen en kniebuigingen wordt Hij, als de Verhoogde in den hemel, geprezen. Dagelijks zelfs wordt in het Misoffer zijne offerande aan het kruis, met opheffing van den gewijden Ouwel, vernieuwd. Maar, is reeds dat gedurig herhaalde Misoffer eene feitelijke verloochening van de kracht zijner liefdevolle offerande, ééns voor altijd op Golgotha gebragt, als wij Rome en de Hervorming in het licht der groote Evangelische waarheid, dat. Hij de éénige Middelaar Gods en der menschen is, tegenover den christus plaatsen, dan zien wij d&Hj zijne aardsche verschijning, zijne hemelsche heerlijkheid en zijne eeuwige liefde even treurig miskend en verdonkerd, als zij hier heerlijk geopenbaard en gehandhaafd worden. 1°. Waar Rome eene schare van aardsche middelaars, met eenen Priestervorst, en eene schare van hemelsche middelaars, met de H. Maagd aan het hoofd, tusschen God en de men- schen laat optreden, miskent het den christus inde kracht zijner aardsche verschijning. Daar trad de Zoon van God als mensch in de wereld op, om zijne broederen naar het vleesch, van den doolweg der zonde, tot God, zijnen Vader, terug te brengen. Maar, om dat groote doel te bereiken, moest Hij zichzelven overgeven aan lijden en dood. De heerlijke levenstaak, Hem door zijnen Vader opgedragen, moest aan het kruis voleindigd worden, en de wereld, die door zijn leven nog niet voor God werd gewonnen, moest door zijn sterven getrokken worden, en in het bloed zijns kruises den vrede vinden met God. Zoo stierf Hij dan den dood der smart en der schande, en, terwijl Hij, ook stervende, te gelijk aan God en de menschen behoorde, openbaarde Hij dan ook te gelijk den geopenden toegang en den weg tot den Vader, de vergevende liefde van God en de heerlijkheid der gemeenschap met God. Maar nu, ziet die schare van Heiligen aan, die Eome nog, buiten christus, als middelaars tusschen God en de menschen verheerlijkt. Edele gestalten ontmoeten wij onder hen. Martelaars zien wij in hunne reijen, die leefden en stierven voor God en de zegekroon langs den weg van strijd en lijden behaalden. Maar, hoe groot hunne glorie ook zij, taant niet de luister hunner martelaarskroon bij die der glorie van Hem, die op Gabbatha de doornenkroon droeg? Zij mogen geduld en gestreden hebben, wie hunner heeft kruis en schande veracht, om eene schuldige wereld met God te verzoenen ? En zoo er ook onder hen zijn, die zelfs als Hij aan het schandhout gestorven zijn, van wien hunner is dat kruis het teeken geworden van den geopenden toegang tot God en den herstelden vrede met God? — Maar dat niet alleen. Neen, ziet andermaal die schare van priesters der aarde en Heiligen des hemels aan. 2. Die lofzang klimt ook in de gewesten des lichts uit het midden der verloste menigte op. Maar, terwijl de Heiligen des hemels met dat lied aan de voeten van christus nederknielen, om s Hém de heerlijkheid toe te brengen, aan wiens heerlijkheid al de hunne ontleend is, «endt Rome tot hen, als middelaars bij God, gebeden en reukoffers op, en miskent zoo, op de treurigste wijze, den christus in zijne hemelsche heerlijkheid, te treuriger nog, waar het nevens die Heiligenschare daar boven ook hier beneden zulk eene menigte van middelaars telt. - Als loon op zijnen strijd heeft christus het Godsrijk van den Vader ontvangen. In zijne hand is het Boek van Gods *) Ouenb. V : 9, 10. Vgl. 1: 3,6. raadsbesluiten gelegd, op dat Hij er de zegelen van zoude ontsluiten. In den hemel zet Hij het groot verlossingswerk voort, en blijft aan de regterhand Gods de Uitvoerder van den raad van Gods liefde, tot dat die raad geheel voleindigd en de groote verzoening volbragt zal zijn. Als met de ééhe hand aan den Vader en de andere aan de wereld gereikt, staat Hij daar voor het aangezigt Gods, als de groote Vertegenwoordiger Gods bij de menschen en die der menschen bij God, de Eengeborene Gods en de Eerstgeborene der menschheid tevens. In zijn aangezigt zien wij het aanschijn der Eeuwige Liefde. Als oudste Broeder roept Hij ons tot zich, opdat wij door Hem tot den Vader gaan. Aan zijne hand is de volmagt ter vergeving der zonden vertrouwd. In Hem, die in de innigste gemeenschap met God en de menschen staat, is ook de volkomene en eeuwige gemeenschap der menschheid met God. Hij heeft, als des Menschen Zoon, de magt ontvangen, om ook gerigte te houden. Hij is het die sluit — wie waagt het te openen? Hij opent — wie is er die sluit? — Wie zijt gij dan, mensch of Engel, die in zijn regt durft treden, als of gij voorspraak bij den Vader, alsof gij uitdeeler van Gods genade kondt zijn ? Dat ware majesteitsschennis jegens den éénigen Stedehouder Gods in hemel en op aarde gepleegd. Dat heette christus naar de kroon zijner goddelijke eere te steken. — Of zegt men: »onze priesters en heiligen handelen niet buiten christus om, maar ontleenen hunne magt aan de zijne ? i Maar, dwaze mensch! is z\jne magt dan verkort ? Heeft hij dan de hulp van anderen noodig in de uitvoering van hetgeen Hem, Hem alleen, door zijnen Vader is toevertrouwd? Hij is met alle magt in hemel en op aarde bekleed. Waartoe Hem dan een Stedehouder op aarde, alzoo Hij zelf als «de Behouder des ligchaams« in zijne Gemeente leeft? Waartoe Hem eene schare van medehelpers daar boven, alzoo, naar Gods welbehagen, in Hem al de volheid woont? O Rome! wat hebt gij zijne hemelsche heerlijkheid in uwe verblinding verdonkerd. Maar gij, BB. en ZZ., over wie het licht der Hervorming verrees, brengt gij uwe hulde en dank, en al het vertrouwen uws harten, aan uwen éénigen Heiland en Heer. •3. Of is misschien zijne liefde verkoeld? Is de voorspraak van makia en de Heiligen bij Hem noodig, om Hem het hart te bewegen ? Zoo schijnt Rome wel over den Heiland der wereld te denken, maar daarom verdient Rome ook de aanklagt, dat het zijne eeuwige liefde miskent. Waartoe toch anders dat inroepen van, en dat steunen op de voorbidding der Heiligen, indien het niet is, om van Hem te verkrijgen, wat Hij anders uit zichzelven niet schenken zou ? Als Hij liefdevol genoeg is, om de tranen der zijnen te tellen, en de Behartiger hunner eeuwige belangen bij den Vader te zijn, waarom dan niet onmiddelijk tot Hem en zijnen Vader de toevlugt genomen ? En toch, zijne liefde is niet verminderd, nu Hij op den troon der hemelen zit. Hij, die op aarde sterk genoeg was, om eene gansche wereld op het harte te dragen, al trad zij Hem ook op dat hart, tot dat zij het aan den kruispaal deed breken, Hij strekt nog naar die wereld vol liefde de handen uit. Hij is niet slechts met de zijnen al de dagen, tot aan de voleinding der wereld, maar, nu Hij van de aarde verhoogd is, zoekt Hij ze ook allen tot zich te trekken, die nog in duisternis ronddolen, of nederzitten in schaduwen des doods. "Komt herwaarts tot mij, allen die vermoeid en belast zijt, en ik zal u ruste geven,» *) zoo klinkt ook uit den hemel zijn liefdestem, en in eeuwigheid werpt Hij niemand, die tot Hem komt, uit. Wat gaat gij dan herwaarts en derwaarts heen, arme, verblinde schare? Wat klaagt gij aan makia den nood van uw hart, en bidt haar om hare tusschenkomst bij den Zoon des eeuwigen Vaders? Hebt gij den Zoon iets te vragen, gaat vrijmoedig, gaat zelf tot Hem heen. Waarom denkt gij ruimer over de liefde der moeder, dan over de liefde des Zoons? Maria moge met bloedend hart bij zijnen kruispaal gestaan hebben, zij is het toch niet, die aan dat kruis is gestorven, 'tls zijne liefde, die sterker was dan de dood, en, terwijl zij eeuwig dezelfde blijft, gaat zij ook eeuwig «de kennis», en niet slechts der Engelen *j Matth. xi : 28. begrip, maar ook de bevatting van haar, die hem onder 't harte mogt dragen, te boven. Wat doen dan de priesters van Rome, dat zij zich zeiven als middelaars opwerpen tusschen christus en de zijnen, tusschen de wereld en God! Wat vermeet zich die Opperpriester te Rome, dat hij in het regt van christus durft treden, en zich als een Godheid de voeten laat kussen, als of 't een kinderspel was, de sleutels des hemels te dragen, en middelaar Gods en der menschen te zijn! Zouden ook die gezaligden, welke Rome's kinderen als middelaars voor den troon der majesteit groeten, — zouden zij ook een welgevallen hebben in die aanroeping hunner namen, die eere hun toegekend, die hulde hun hier beneden gebragt? Neen, T., heft de oogen opwaarts en ziet! Welk een geheel ander tooneel, dan dat, hetwelk de aarde ons aanbiedt. Die Heiligen des hemels zijn nederiger en ootmoediger dan de priesters der aarde. Zij weigeren eene hulde, die alleen aan God en christus toekomen kan. Dringt hun blik door tot in de gewesten des stofs, dan zien zij ook met afkeer en droefheid op de verblinde • menigte neder, die hunne beelden bewierookt. Terwijl zij geene hoogere vreugde kennen, dan blijde Halleltoonen christus ter eer te doen ruischen, dringt hun de lofzang, dien de aarde hun toezingt, als een schrille wanklank in 't oor. En als zij, waar hunne medegeroepenen in christus aanbiddend de knie voor hen buigen, hunne stem hier beneden konden doen hooren, zij riepen dan zeker hun toe, wat de Engel van Patmos eens tot den voor hem nedervallenden johannes zeide: » Ziet toe, dat gij dat niet doet; want wij zijn uwe mededienstknechten en die uwer broederen , die de getuigenis van jezus hebben. Aanbidt God! » *) En maria? O, zoo de zaligen weenen konden, de nederige dienstmaagd des Heeren, die in haren Zoon haren Heiland eert, zou, hoe nu ook van hemelglorie omstraald, tranen plengen, zoo dikwerf haar de hymne wordt toegezongen, die alleen haren Eerstgeborene toekomt. Tranen zou zij plengeu van bittere zielesmart, waar zij, de verloste door christus, als de volmaakt heilige wórdt zalig geprezen. Ja, 't zou haar zijn, als ging haar op nieuw een zwaard -do.an de *) Openb. XIX : 10. ziele, als zij zich daar als Middelaresse Gods en der menschen vereeren ziet. — Morgen is het Allerheiligenfeest. Dan zullen de hymnen weder ruischen, en de wierookwalmen opstijgen tot al de Heiligen, met maria , aller Koninginne, aan 't hoofd. Wij weten niet, of zij in den hemel getuigen zullen zijn van het feest ter hunner eere op aarde gevierd. Maar, indien zij die hymnen hooren, en dat reukoffer opvangen kunnen, ja, dan plaatsen zij zich te dierzelfder ure met gebogene hoofden voor christus' troon. Dan werpen zij allen te zamen hunne kroonen voor den éénigen Middelaar neder. Dan geven zij Hem de ontvangen hulde terug. Op gebogene knieën heffen zij een nieuw Hallel aan, dat die hymnen der aarde overstemt. En, zoo maria ooit als der zondaren voorspraak voor Gods aangezigt optreden konde, het zoude dan zijn, om uit de volheid haars harten te stamelen, wat zij eens haren Zoon hoorde bidden aan 't kruis: » Vader, vergeef het hun; want zij weten niet wat zij doen l» Feestgenooten! Wij vieren dat feest der Heiligen niet.' Onder ons openbaart de christus Gods zijne door Rome verdonkerde eere. Wij hebben zijn zuiver Evangelie ontvangen, en kennen Hem als den éénigen weg tot den Vadertroon. Daarom zijn wij verblijd, en zegenen de heugelijke Kerkhervorming, die in de duisternis der middeneeuwen het licht zijner heerlijkheid weder zoo helder verrijzen deed. Wij verblijden ons in de grootmaking van zijnen' eeuwiggezegen den naam; maar te hooger klimt onze vreugde, omdat wij nu de ware betrekking tusschen Hem en ons hersteld mogen zien. Wie zal ons scheiden van de liefde van christus? Geen priester, geen Heib'ge, geen Engel zelfs, die dat vermogen zou. Maar als wij zóó in gemeenschap met den Zoon mogen staan, dan hebben wij ook met den Vader gemeenschap. In Hem hebben wij dan den vrijen, den priesterlijken toegang tot God, en, terwijl wij langs dien levenden weg tot den Onzienlijke naderen, roepen wij dankbaar en jubelend uit : » Noch Engelen, noch Heiligen, noch Overheden, noch Magten, noch tegenwoordige, noch toekomende dingen, noch hoogte, noch diepte, noch eenig ander schepsel zal ons schei- den kunnen van de liefde Gods, die in christus jezus is. « Om de openbaring van dat heerlijk Evangelie zij ons deze gedenkdag gezegend. Gezegend zij de God en Vader van onzen Heere jezus christus voor zijne onuitsprekelijke gave. Gezang CXLV : 3 en CXLVI ; 4>\ 8". 111. rome en de hervorming tegenover de toekomst. Wachter! wat is er van den nacht ? Wachter! wat is er van den nacht? — De wachter antwoordt: "De morgenstond is gekomen, en "t is nog nacht! » — Voor ruim drie eeuwen brak reeds de dageraad aan en nog blijft de nacht het grootste gedeelte der Christenwereld bedekken. Licht en duisternis vertoonen zich voortdurend nevens elkander. Nog woedt de eeuwenoude strijd van de magt der duisternis tegen het rijk des lichts en der waarheid voort. En nu, — zal dat altijd zoo duren? Of, wat zal er het einde van zijn ? — Vrede ? Maar deze twee staan tegenover elkander. De duisternis kan het licht niet verdragen, al kon ook het licht de duisternis dulden. Eome en de Hervorming leven met elkander in strijd. Die strijd, reeds drie eeuwen lang, met afwisselende kansen, nu eens heftiger, dan eens met meerdere kalmte gevoerd, is in onze dagen op nieuw ontbrand. Wie denken mogt, dat Eome in sluimer gezonken, of althans tot ruste gekomen was, zag zich in zijne droomen bedrogen. Met vernieuwden ijver heeft het zich aangegord tot den strijd. Ons Vaderland heeft ook den schok van dien aanval gevoeld, en die schok trilt nog na in ons midden. — Eome verloochent zich nooit, maar houdt steeds hetzelfde doelwit in 't oog, en tracht met immer stoutere plaatse geweerd, omdat die Gemeente hare eerste liefde verliet *). Op bladzijden vol licht volgen, in de geschiedboeken der Kerk, meermalen onmiddelijk bladzijden, waarvan het opschrift moet luiden: »Het was hunne ure en de magt der duisternis », en meer dan één volk, boven welks hoofd eerst het licht der Hervorming heerlijk opging en scheen met heldere glansen, zit nu weder in donkere schaduwen neder, terwijl het licht duisternis werd, of naar eenen schuilhoek moest vlugten. Christus jezus, de éénige Middelaar Gods en der menschen. Zoo moet Rome dan vallen. Dat is de eisch des geloofs, de bede der liefde, de profetie der hope,-—omdat Rome den raad Gods weder- *> Openb. ii : 4 , 5. f) Jcs. XXI : 11 , 12. staat, den vrede Gods verstoort, den christus Gods miskent. 1" Gods raad zal bestaan, en Hij zal al zijn welbehagen doen. Zoo is 't dan de eisch des geloofs, dat Rome moet vallen, daar het den raad Gods wederstaat, 'tls waar, God laat dikwerf aan de zonde der wereld haren vrijen loop, opdat de wereld ook met hare zonde zijne ontwerpen dienen zou, en heeft zich zóó ook van de duisternis van Rome bediend, toen de Christenheid nog niet rijp was, om den dag des vollen lichts te aanschouwen. Maar, indien Rome ook al voor een tijd zijnen raad kon dienen, eens zal het dien raad hebben uitgediend, of datzelfde Rome zou den eeuwigen raad van Gods liefde verijdelen. » God wil, dat alle menschen zalig worden en tot de kennisse der waarheid komen. >i Reeds dit Apostolisch woord is eene profetie van Rome's toekomstigen val, omdat Rome de waarheid in logen verandert, en het licht der kennisse van God en christus verduistert. Maar hoeveel te vaster worden wij van den eindelijken triomf der Hervorming verzekerd, als wij op christus als den Uitvoerder van dien raad van Gods liefde, den éénigen Middelaar Gods en der menschen, staren. Ziet! dat is het welbehagen des Vaders geweest, dat in Hem al de volheid wonen zou, en dat Hij door Hem, vrede gemaakt hebbende door het bloed zijns kruises, door Hem — zegge ik — alle dingen verzoenen zoude tot zich zei ven, hetzij de dingen, die op de aarde, hetzij de dingen, die in de hemelen zijn *). Hij wil in Hem, als het Hoofd des ganschen ligchaams, als éénig Hoofd der Gemeente, alle scheiding tusschen zich en de wereld te niet doen, opdat al zijne kinderen, in christus bijéénvergaderd, den vrijen uiten ingang zouden hebben in zijn Vaderlijk huis. Maar de volvoering van dat welbehagen Gods is in Rome's gebied niet mogelijk. Zoo lang zich daar eene priesterorde tusschen God en Gods kinderen indringt, en den vrijen toegang tot den Vader verspert, — zoo lang daar eene heiligenschare tusschen de Gemeente en christus blijft staan, zoo lang *) Coll. 1:19, 20. zal er ook scheiding zijn tusschen God en de wereld, ook al wordt die wereld reeds naar chbistus genoemd. Eeuwen lang heeft God dat geduld, maar indien het altijd zóó blijven moest, dan werd zijn plan met de menschheid verijdeld. Dan zou Hij eenen raad beramen, zonder hem ten uitvoer te brengen? Dan ware Rome magtiger dan het eeuwig welbehagen Gods? Neen! eens werpt zijne almagtige hand eiken middelmuur des afscheidsels om. De dag moet komen, waarop zich geen schepsel meer indringt tusschen Hem en de zijnen. Zij moeten eens allen in chkistus den Vader zien. Dan gaan zij door de geopende deur tot den troon der genade. Geen priesterkleed wordt er gedragen, dan het algemeene kleed des geloofs, dat de door chkistus Gode tot priesters geheiligden tooit. Hemel en aarde roepen het aanlichten van den grooten dag der verzoening uit. En, gelijk die dag de zegepraal der Hervorming predikt, zoo moet hij voorafgegaan worden door Rome's val. 2. Is dat de eisch des geloofs, M. H., welligt denkt deze of gene, dat die verwachting de vrucht van onverdraagzaamheid is. Onverdraagzaamheid, zietdaar het modewoord onzer eeuw, het wachtwoord van alle onverschilligen en tragen van harte. En zeker de onverdraagzaamheid jegens den broeder, die in de duisternis wandelt, wordt door den Christen verfoeid; maar onverdraagzaam jegens de duisternis te wezen, Gel.,stelt daarin vrij uwe eer. Zoo verdragen wij den Roomschen broeder in liefde, maar Rome zelf verdragen wij niet Wilt gij weten waarom? Ja, ook uit ijver voor ons Evangelisch geloof en voor de eere van chkistus, maar evenzeer uit liefde voor die arme broederen, die wij als schapen zonder herder ronddolen zien, omdat zij, van wege al hunne herders, den éénigen Herder der zielen niet kennen. In het licht der waarheid, dat christus de éénige Middelaar is, verbeiden wij Rome's val, omdat het door de miskenning dier waarheid den vrede Gods verstoort. Wil iemand dat onverdraagzaamheid noemen, God noemt het liefde, want die verwachting is de bede der liefde, die niet slechts zelve den vrede Gods in christus wil smaken, maar dien ook zoo gaarne aan anderen gunt. — De vrede Gods, — is hij niet de zoete vrucht der gemeenschap met God, het zalig erfdeel der kinderen Gods, het innig bewustzijn van Gods vaderlijke liefde, door chkistus in het binnenste uitgestort? Welgelukzalig zij, die in gemeenschap met chkistus dien vrede Gods mogen vinden. Maar, naarmate ons die Goddelijke weldaad te dierbaarder is, naar die mate moet ons hart ook te diepere deernis gevoelen met die dwalende broederen, welke Rome van de sprinkader des levenden waters afvoert, om hen naar gebrokene bakken te leiden. Of, zegt ons, is dat vrede Gods, als men, bij de nooden en angsten der ziel, niet kinderlijk vertrouwend tot God durft gaan, maar in de voorbidding van Heiligen uitkomst zoekt, omdat men God niet in het. aangezigt van den éénigen Middelaar christus, als den Vader der liefde kent? Is dat vrede Gods, als de boetvaardige door tusschenkomst eens priesters tot den Heiland gaat en op geene vrijspraak van zonden durft hopen, zoolang hij ze niet van den priester ontving? Is dat vrede Gods, als de stervende zich ten prooi acht aan het eeuwig verderf, zoolang de laatste zalving zijne schuld niet heeft uitgedelgd ? Is dat vrede Gods, als men, staande bij de graven der zijnen, nog niet vol hope den blik naar den hemel durft slaan, maar de zaligheid der ontslapenen nog in de magt van priesteren ziet, en angstig voor de rust der geliefde dooden blijft smeeken. Is dat vrede Gods — maar waartoe meer? Br kan geen vrede zijn, waar men de éénige bron des vredes voorbijgaat, en nog elders ruste zoekt dan bij christus. Daarom bidt de liefde om Rome's val, opdat al die vermoeiden en beladenen tot christus komen, en in Hem den Vader der liefde vinden. Wij hebben innig medelijden met.die duizendmaal duizenden, die voor den verlorenen vrede des harten vruchteloos genezinge zoeken, ofschoon de Goddelijke Zielenarts toch nabij is. Duister Rome! wat klagen u tallooze zuchten en tranen, waarvoor er bij christus heul zou geweest zijn, voor den troon des Middelaars aan. En, zoo gij ook al bij velen door de kracht van gewoonte en dwaling den angel der onrust in het harte verstompt, en hen zelfs in hunnen schijnvrede roemen doet, zoo daar anderen onder u zijn, die, —gelijk helaas, ook in ons midden niet vreemd is, — naar het brood des eeuwigen levens niet vragen, ja, zoo daar zelfs enkelen zijn in uw midden, die door de vormen heen tot het wezen doordringen, en niet in priesterorde, kerkgebaar of heiligendienst, maar bij den éénigen Middelaar troost en zaligheid vinden, — o, als uw blik de gewesten daar, aan gindsche zijde des grafs bereiken kan, wat zoudt gij daar duizenden bij duizenden zien, die als aanklagers tegen u optreden. En, indien God niet barmhartig was, en medelijden met die armen had, wien gij het brood des levens van de lippen hebt weggerukt, Rome! voorwaar, voorwaar het gezigt van de menigte der door uwe schuld verhongerde zielen zou ijzingwekkend zijn. Gij verstoort den vrede Gods, omdat gij het Evangelie van den^éénigen Middelaar christus verduistert.
3,280
MMKB13:002466001:mpeg21_11
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,834
Bijdragen tot regtsgeleerdheid en wetgeving, 1834, Deel: 8, 1834
null
Dutch
Spoken
8,557
15,694
Over de noodzakelijkheid, om de beginselen van Staatsregt, vooral in onzen tijd., wel ie bepalen en aan dezelve vast te houden (i). DOOR Mr. C. A. dem TEX. »Zijn er schrijvers geweest, die zich inde beginselen der Staatsleer vergist hebben; zijn er geweest, die, hetgene slechts waar was over bijzondere Staatsinrigtingen, als algemeen geldig hebben voorgedragen; zijn er onvoorzigtigen geweest, die noch de stellingen, welke zij voordroegen, rijpelijk overwogen, noch derzelver gevolgen genoegzaam hebbende ingezien , echter aan derzelver toepasselijkheid in bijzondere omstandigheden niet twijfelden, ja, zonder de staatkunde te raadplegen , dezelve ligtvaardig beproefden; zijn er heethoofden geweest, die, met geheele omverwerping van het bestaande, nieuwe staatsgebouwen wilden hebben opgerigt: dit alles is niet de schuld der wetenschap, maar der menschen, die door onkunde, onbedachtzaamheid of hartstogt misdreven.” Mr. G, de Wal, Verhandeling over het bestaan, den aard, de waarde en de behandeling van het filatuurregt. Amsterdam, 1833, bl. 284 sg. Ve leven in zijnen tijd, niets schijnt gemakkelijkcr dan ditj ja, het tegendeel: niet te leven in zijnen tijd, of. te leven in eenen anderen tijd dan den zijnen, schijnt onmogelijk, en echter gebeurt het laatste maar al te dikwijls. Maar men vraagt al ligt: wat is dat, niet te leven in zijnen tijd? Men verstaat hieronder: niet eigen zijn met de begrippen en de meeningen, welke onzen leeftijd kenmerken, met de gebeurtenissen, die dezelve omvat, en met den toestand, die, uit dat alles voortvloeiende, als aanwezig of tegenwoordig moet beschouwd worden. Wanneer men dus, den werkelijken staat van za(i) Uit opstel is zijn’ oorsprong vri’scliuldigd aan eene voorlcden aanvang van hel jaar 1833 uitgesproken. ken -voorbij ziende, begrippen voorslaat, gebeurtenissen beoordeelt en eenen toestand zich v ooi stelt , hoedamge die weleer mogen bestaan hebben, doch zekei thans met in aanmerking kunnen komen , dan toont men niet te weten , wat bet is : te leven in zijnen tijd. Na den zin van dat gezegde aldus te hebben toegelicbt, geloof ik , dat wij het als eene wenschelijke zaak moeten beschouwen in zijnen tijd ie leven; maar dit is niet alleen eene wenschelijke zaak , dit is ook pligt: pligt van den handelaar, die met de werkelijke behoeften van onderscheiden Landen en Volken behoort bekend te zijn , zoo hij hoop zal voeden zijne ondernemingen met gewenschten uitslag te zien bekroonen ; pligt van den Staatsman, die methet meeste beleid en de grootste voorzigtigheid den toestand der zaken, die zich aan hem opdoet, behoort gade te slaan, zal hij zich kunnen vleijen, den Staat op eene met de behoeften der natie overeenkomstige wijze te verzorgen ; maar datzelfde is ook bijzonder de pligt van hem, die zich met wetenschappelijke nasporingen bezig houdt, en die zich de beoefening en bevordering der wetenschappen tot hoofddoel mag stellen (i). Voor de staatkundige wetenschappen inzonderheid is de tijd, in welken wij leven, hoogst gewigtig. Staatkundige beroeringen van den geweldigste!! aard schokten op het einde der vorige eeuw geheel Europa. Na den val van den magtigen beheerscher van Frankrijk scheen hetzelve tot rust en kalmte weder te keeren. Vijftien jaren vloden daarheen in bijna ongestoorden, en, ik mag haast zeggen, zorgeloozen vrede. Maarde Julij dagen van iB3o hadden naauwelijks het sein gegeven, of onrust en woelingen, ja omwentelingen volgden elkander met versnelde schreden op. Alles scheen tot in zijne giondves(i) Verg. üher das Begreifen der Zeit, van den Hoogt. ScanzE, in Gotiia, in Poelitz , Jahrb. der Gesch. iB3a. Au». If, W. ng—;3o. 6 ten geschokt. Hetgeen vroeger voor bestendig en duur-* zaam was gehouden, werd nu aan allerlei lotwisselingen blootgesteld ; hetgeen vroeger als waar en zelfs als onbetwistbaar Was beschouwd, werd nu als dwaling en ijdel bedrog verworpen, en hetgeen vroeger als voortreffelijk en als het meest geschikt tot waarborging van de regten en de vrijheid van allen werd geprezen, werd nu als door de ervaring afgekeurd, als niets waardig veracht.' Het is niet vreemd, dat vrij algemeen uit die afwisseling van gebeurtenissen en gevoelens twijfelingen ontstaan zijn, zoodat velen meenen, dat de beginselen der staatkundige wetenschappen thans aan de hoogste onzekerheid zijn prijs gegeven , en men zelfs voor eender kenteekenen van dezen tijd is gaan houden: onzekerheid van de beginselen der staatkundige wetenschappen. Ongetwijfeld is bet in die tijden de bijzondere pligt van den beoefenaar dier wetenschappen , dat geheele onderwerp naar vermogen te onderzoeken. Hoe meer toch onzekerheid rondom ons heen schijnt te grijpen, hoe meer het belang der wetenschap en de daarmede naauw verbonden belangen der Volken, schijnen te vorderen, dat er aan die onzekerheid paal en perk worde gesteld, en de echte beginselen voor verderf en miskenning worden bewaard. Van zoodanig onderzoek, door mij ingesteld, deel ik den uitslag mede, mij voorstellende te handelen over de noodzakelijkheid, om de beginselen van Staatsregt, vooral in onzen tijd, teel te bepalen en aan dezelve vast te hou■ den. Mijn oogmerk is, eerst de vele onzekerheden en twijfelingen , aan welke thans die beginselen schijnen te zijn blootgesteld, te schetsen, om daarna te wijzen op de dwalingen en verkeerde manieren van beschouwing, welke tot die onzekerheid hebben geleid, welke aanwijzing tevens tot bevestiging zal kunnen die* 7 nen van hetgeen mij nog altijd in die beginselen als waar en onwrikbaar voorkomt. Met eenige aanmerkingen over het hoog aanbelang, om, te midden der verwarring, aan zekere beginselen ons vast te houden, zal ik besluiten. Wanneer ik van de onzekerheid spreek, die thans in veie punten van Slaatsregt schijnt te heerschen, dan behoef ik wel niet aan te stippen, dat het niet mijne denkwijze is, die ik ontwikkel, maar dat het de gevoelens en gezegden van anderen zijn, welker juistheid of onjuistheid ik daarna zal overwegen. Vorsten van hunne troonen gerukt, openhaar geweld, oproer en opstand, ondersteund, aangemoedigd en verdedigd door Vorsten, wier pligt het was, en wier belang het scheen, wettige .orde en rustte handhaven. l)e zaak van het oproer gewettigd, die der troonen verguisd. Voor vrijheid, regeringloosheid ; voor openbare orde, willekeur; voor welvaart en voorspoed, gebreken stilstand van nijverheid en handel. Ziedaar in weinige trekken, wat wij elders kunnen aanschouwen. Waar zijn dan de begrippen van wettigheid, van orde, van regt gebleven; zijn die niet als verzonken onder den schrikbarenden loop der gebeurtenissen, die vooral Frankrijk en België hebben getroffen? Is van die begrippen wel iets meer over, dan de loutere, ijdele klanken; is er van de zaken, door die woorden aangeduid, iets meer dan de bloote schijn voorhanden? Welke duisternis, welke onzekerheid omgeeft ons; waar zijnde lichttoortsen, die ons ten gids verstrekken? Immers is er onzekerheid, overal, waar wij rondtasten! Vertegenwoordigende regeringsvormen, vroeger zoo geprezen,, wat zijn zij? Begoochelende voorstellingen, zon- 8 der vaste resultaten, In Frankrijk was liet de Kamer der Afgevaardigden, die, eigenmagtig, en eigendunkelijk, den Koning van den troon vervallen verklaarde, en de koninklijke waardigheid aan een’ ander opdroeg. Waar was de lastgeving, die haar daartoe magtigde? De vertegenwoordigers der natie zijn aldus niet bewaarders en hevestigers der wettige orde, maar verbrekers derzelve. Wat hecht men dan aan die zoo veel geprezen vertegenwoordigende regeringsvormen? Ligt niet eene losmaking der maatschappelijke banden veel meer in hare beginselen, dan eene bevestiging derzelve? Eene onbe- perkte alleenheerschappij heeft groote voordeelen boven die verbrokkeling van niagt, die in vertegenwoordigende regeringen wordt aangetroffen. In eene alleenheerschappij vindt men kracht en zekerheid. Daar ontbreekt het niet aan de middelen, om de Wetten te handhaven en het oproer te stuiten. Denkbeeldig waren dan al die voordeelen, welke men aan die vertegenwoordigende regeringsvormen toeschreef. De ervaring heeft onze begoocheling doen verdwijnen. Wie-verwondert er zich dan over, dat Prof. Yoixgkaff, te Marburg, onlangs een Boekje uitgaf, onder den titel: Tduschungen des Repraesentativ Systems, al heeft hetzelve de eergenoten, door de vrijheidlievende Marburgers openlijk op de markt te 'worden verbrand? Verdeeling van magt inden Staat is heilloos. Yon Halr-Ea zeide, en het schijnt waar, dat de leer van MoktfsftüiEu, over de verdeeling der wetgevende, uitvoerende 6,1 regterlijke magten inden Staat, inde hel schijnt mtgehroeid te zijn. Botsingen allerwegen, onophoudelijke tegenstand, die de wijsste maatregelen verijdelt. Zucht van zich met alles, ook met dat, wat hen niet aangaat, te bemoeijen. Onkunde en verwarring, inde beraadslagingen der wetgevende vergaderingen zigthaar, en de 9 Regering intusschen gedwongen, om aan den leiband te loopen van die woelige, onkundige, of eigenbelang beöogende wetgevers. Partijzucht voor vaderlandsliefde, kleingeestige vitterij voor onbevooroordeeld onderzoek, hardnekkig doordrijven voor kalme beradenheid. Ziedaar de wetgevende vergaderingen , die heeten de oppermagt te deelen met den Souvercin. En echter meende men weleer in die vergaderingen de beste waarborgen te vinden voor zekerheid van de regten van den troon, zoowel als van die der natie! IJdel droombeeld! Hoet ook niet dit als door de ervaring onzer dagen vervlogen worden beschouwd ? Mimstenéele verantwoordelijkheid, vroeger nescnouwu als waarborg van den troon, nu middel ixr de hand der vrijheidsgezinden, om Staatsdienaren, die heilzame maatregelen niet met gewenschlen uitslag zagen bekroonen, te vervolgen, en hun straffen op te leggen, bij geene wet bepaald, wegens misdaden in geene wet omschreven. Yeroordeeling van Ministers beveiligt niet langer het Hoofd des Staats. He Souverein zelf wordt in zijne regten aangetast, en zijn gezag miskend. Geene verantwoordelijkheid van Ministers is langer in staat, de slagen af te wenden, die op den troon zelven waren gerigt. Niet schuld of onschuld brengt tot toepassing der verantwoordelijkheid. In Julij iB3o deden de Ministers van Frankrijk op het gewapende Volk schieten, zij verklaarden de hoofdstad in staat van beleg. In Junij iB3z veroorloofden andere Ministers in hetzelfde Land zich dezelfde daden, en terwijl de eerste, als overwonnen , voor hunne daden boeten inde kerkers van het slot te Ham, zijn het de tweeden, die nog heden, grootendeels in hunne vorige betrekking, omkleed van eer en magt, Frankrijk regeren. Op welken grond kan men zich dan nog van dien hooggeprezen1 waar- 10 borg yan vrijheid en regt eenig heilzaam gevolg voorstellen ! Vrijheid van drukpers, als nood zake! ijk, afgeleid uit het volstrekt aangeboren regt van den mensch, om zijne gedachten aan anderen mede te deelen, in vele Grondwetten toegezegd, door weinige geschonken, dikwijls door hatelijke inquisitoriale maatregelen van policie verijdeld, Waar de letter der wet ze scheen te verzekeren ; krachtig middel, iiiet tot verbreiding van nuttige kennis en wetenschap, maar tot ophitsing van de gemoederen der onkundigen, tot het aanstoken van ontevredenheid, tot het aansporen tot werkelijker! tegenstand tegen wijze maatregelen, welke men eerst de voorzorg gehad heeft met zwarte kleuren af te malen. Gevaarlijke taal, niet tot het verstand , maar tot de hartstogten gerigt, die , eenmaal in werking gehragt, zich niet meer laten stuiten ; taal, des te gevaarlijker, omdat geen tegengif in staat is haren verderfelijker! invloed te stuiten. Misleiding van verblinde en onkundige, doch eigenbelang zoekende, listige vleijers en volksleiders: ziedaar, water Van de hooggeprezen vrijheid van drukpers geworden is; en welke stem zou dan nog het wagen, zich ten voordeele derzelve te verheffen? Grondwetten, weleer hooggeprezene waarborgen van vrijheid en regt, thans kunstmatige slagboomen, die de vrije en doelmatige krachtontwikkeling belemmeren , of slechts, als zwarte letters op wit papier, zonder werkehjken invloed hun bestaan rekken, om kort daarna voorgoed te verdwijnen. Geschreven Grondwetten te hebben, die de magt van den Souverein rraauwkeurig omschrijven , en de regten der burgers verzekeren : dit was een geluk, hetwelk vóór 4° aso jaretr slechts weinigen te beurt viel. De Franschc omwenteling deed eerre zucht naar Grondwetten geboren worden , die men met regt 11 eene Constitutiewoede zou kunnen noemen. Ben Kr:, in zijn beroemd Werk over de Fransche Omwenteling, zeide, dat men in Frankrijk toen allerhande constitutiën in gereedheid had, met brieljes gesorteerd en genom – merd, sommige van ée'ne kleur, andere veelkleurig; sommige met bloemen, andere zeer eenvoudig; sommige met Directeurs, (dit zag op het Fransche Directoire), andere zonder; sommige met Raden van Ouden, andere met Raden van Jongen, nog andere geheel zonder Raad; sommige, waar de kiezers de vertegenwoordigers, andere, waar deze de kiezers verkiezen, enz. zoo- dat, aldus besluit Bükke , geen constitutiedroomer van dien winkel onbevredigd behoeft heen te gaan. Ziedaar, in eenige voorname trekken althans, de onzekerheid geschetst, welke niet met onregt schijnt te bunnen gezegd worden vele onderwerpen van ons hedendaagsch Staatsregt aan te kleven. Men zal mij , geloof ik, het regt doen wedervaren, dat ik de zwarigheden niet heb trachten te bedekken, of te verminderen, maar ze daaientegen met vrij sterke kleuren heb afgeschilderd. Ik. heb daarbij gevoelens voorgedragen, zoo als die somtijds door eenigen zijn geuit. Ik voor mij kan even* ü"n zeggen, dezelve onbepaald te verwerpen, als ik ze onbepaald zou willen aannemen. Er is veel waars in al die gezegden, er is ook veel valschin; doch het komt <r °P aan, de bronnen der dwaling en de grondslagen dei waarheid op te sporen. Dit is het, waaromtrent ik Kipne wijze van beschouwing in eenige aanmerkingen imder wensche te ontwikkelen. Eene eerste bron van vele dwalingen is, hortzigtigheid. Men ziet dikwijls niet verder, dan wat onmiddellijk om ons heen is; wat buiten dien kring is, ontsnapt ons oog. VVii letten alleen op dat, wat wij zien, op dat, wat wij °P dxt oogenblik zien; en dat wij aldus bekrompen oordeelen moeten, dit zal men wel vooraf als zeker kun-IJeri aannemen. Maar al te dikwijls betrappen wij ons zelve op zulke verkeerde en valsche oordeelvellingen. Men ziet misbruiken van de drukpers, die onze drift (l) Zoo verklaart zich tegen die Theoriëu L. Ranke , in zijne sto>isch-politische Zeitschrift, ie Stuk. Hamburg, Januari] init. 13 en onze verontwaardiging gaande maken; oproerige geschriften worden straffeloos verspreid. Wij verlangen straf voor de daders en bewerkers van dit kwaad. Niets regtvaardiger dan dit; maar, dit voldoet ons niet. Die drukpers! hoeveel kwaads berokkent zij niet! Men heffe die vrijheid van drukpers op; niets verschijne in het licht, dan na vooraf van Staatswege goedgekeurd te zijn. Wanneer wij zóó redeneren, zien wij alleen op hetgeen onmiddellijk ons omgeeft, en niet verder. Breiden wij onzen gezigteinder uit, zoo trelt onze aandacht niet alleen het kwaad, hetwelk dadelijk ons omringt, maar wij letten tevens op al de heerlijke gevolgen, welke vrijheid van drukpers weleer aan verstapdelijke en zedelijke beschaving heeft aangebragt en nóg aanbrengt of kan aanbrengen. Letten wij daarop, zoo matigen wij ons oordeel , en geene onbepaalde verwerping is de uitslag, tot welken wij geraken. Men merkt gebreken en misbruiken op in vertegenwoordigende regeringsvormen. De Stenden gedragen zich wederspannig tegen den Vorst; zij weigeren het budget en benemen hem dus de middelen , om den Staat wel te bestieren. Weg met de vertegenwoordigende regeringsvormen ! zegt men , liever eene onbepaalde alleenheerschappij. Neen, zouden wij antwoorden, dat volgt nog niet. Er bestaan wettige middelen, ontbinding der kamers, en andere, om de vertegenwoordigers binnen de grenzen van hunnen pligt te houden. Men neme die ter hand. En wanneer men dan aan eene onbepaalde alleenheerschappij de voorkeur zou geven , dan zou men niet verder zien, dan hetgeen ons onmiddellijk omringt, eene onbepaalde alleenheerschappij heeft hare nadeelen in ruime mate; wie zou een Napoleontisch Despotisme boven eenen gematigden regeringsvorm verkiezen l Men wachte zich dus voor eenzijdigheid in het oor- 14 deelen; men overzie liet onderwerp, waarover men wil uitspraak doen, in deszelfs geheele uitgestrektheid; men wikke en wege de gevolgen, tot welke verschillende gevoelens of handelingen zullen leiden, en men zal aldus eene vruchtbare bron van dwalingen in het vak van Staatsregt hebben vermeden. Ecne tweede oorzaak van verkeerde en onjuiste oordeelvellingen is ie ijroole algemeenheid, die men aan zijne uitspraken poogt te geven (i). Zoo spreekt men van Staatsinstellingen, van regeringsvormen, enz. in liet algemeen, even alsof geen verschil van tijd en plaats daarbij behoefde in achtte worden genomen. Deze instelling is goed; die deugt niet; men zou zelfs wel de Oostersche Despotiën naar onze begrippen van regt inden Staat willen modelleeren. Zoo redeneert men maar in het algemeene voort. Eenige afgetrokken begrippen van regt, vrijheid, enz. worden ten grondslag gelegd en daarop wil men voortbouwen, even alsof verschil van Landen en Volken, van karakter, zeden, gewoonten en (i) Men lieeft veel te veel de Staatkunde willen abstrabeeren en tot algemeene begrippen brengen. Baco zeide reeds hierover; nla Science polillque s'applique a un sujet qui, plus qu'aucun autre, est plongé dans la maiière et difficils a réduire en axiomes en Rousseau schreef in een’ brief aan den Markies de Mirabead : “il n'y a point de principes abslrails dans la politique. C'est ane Science de combinaisons, cfapp/ications et d'exceptions, selon les lieux, les lemps et les circonstances.” Veel waars is er in deze woorden, voorkomende in Leipz. L. Z. i833, N°. i56, (waar beoordeeld wordt Ekesdahl , allgemeine Staatslehre), bl. taji: nJe tnehr man sich mii dem Wesen des Staats, mit seiner Geschichte und seinem heutigen Zustande beschdftigt, desto tiefer befestigt sich die Veherzeugung, dais er fast kein Element in sichhat, was nicht rdumlich und zeitlich bedingt ware, und dass gilles, was uns recht und zweckmassig scheinl, nur zu seiner Zeil und an seinem Orie es ist.” 15 instellingen geenen merkbaren invloed op de begrippen van Staats- en Regeringsregt moesten uitoefenen. Ook uit dezen hoofde moeten als overdreven en onverstandig aangezieu worden de loftuitingen, zoo onbepaald en ruimschoots aan vertegenwoordigende regeringsvormen toegebragt. De Engelschen, die hunne staatsregeling niet alleen aan Landen, als Portugal en Spanje, wilden opdringen, maar zelfs een schaduwbeeld derzelve aan de bewoners van Otaheiti als eene groote weldaad schonken, bewijzen de waarheid van het gezegde. Een andere misslag is, dat maar al te dikwijls afgescheiden en afgezonderd wordt, hetgeen in verband en als zamenhangend behoort beschouwd te worden, staatswetenschappen zijn er onderscheidene, Staatsregt, Staatkunde, Staatshuishoudkunde, enz. Verschillende zijnde beoefenaars derzelve. leder gaat slechts uit van zijne bijzondere wetenschap. Zóó kan het niet anders, of men komt tot tegenstrijdige gevoelens. Dé regtsgeleerde behandelde den Staat alsof die eene bloote regtsinstelling ware, en gaf op die wijze aan Wetten en Staatsbestuur eenen vorm, in welken deze zich in het werkelijk leven niet gevoegelijk konden bewegen. Aan het regt, eenzijdig opgevat, werden welvaart en beschaving ten offer gebragt, even als behoorde de verzorging hiervan niet evenzeer tot de pligten der Regering. De Staatkunde was, óf een zamenweefsel van zekere slimheidsregelen, zoo als die zich bij de lezing der Geschiedenis voordoen, óf de voorstelling vaneen droog, onbewegelijk Ideaal, waarvan de aanschouwing alles wat leven had in harden steen moest doen overgaan. De Staatshuishoudkundige eindelijk verlaagde het geheele wezen van den Staat tot eene huishoudelijke zaak. Zoo als een akker altijd op dezelfde wijze geploegd en bewerkt worden kan, zoo zou de Staat overal en altijd 16 dezelfde oekonomische bewerking moeten ondergaan, of eene instelling voor de vrijheid, voor de beschaving, Vo°i Staatsregeling van beteekenis zij, of niet? daarnaar werd niet gevraagd. Verhinderde zij toevallig de voortbrenging van eenige zakken koorn of van eenige ellen linnen , zoo moest zij, gelijk men zeide, voor de Welvaart des volks het zeil strijken. Een natuurlijk gevolg van die eenzijdige beschouwingen was, dat ieder, die slechts in een’ of anderen tak van oe Staatswetenschappen een oog had geslagen, waande, f en s eutel tot het geheele Staatswezen gevonden te hehen ’ en verbeteringen begeerde, nu in engere, dan ln ruimere mate en omvang, verbeteringen, die den Staat uiteen zouden hebben gerukt, en , door dcrzclvcr eenzijdigheid, aan den eenen kant zeker zoo veel kwaads moesten stichten, als zij bestemd waren aan de andere zijde goeds te veroorzaken (i). Eene vruchtbare bron van dwaling is mede de zoo gewone tegenstelling van Theorie en Praktijk. Men heelt schrik voor den invloed der Theoriën; men vreest, dat ZIJ strekken tot oraverw'erping van het bestaande; ja er is iets, wat men ten onregte Theorie noemt, doch hetgeen eigenlijk niet anders zijn, dan Phantasiën of ijdele dioomen. Voor deze hebbe men zich te wachten; doch de ware Theorie, die zich met het opsporen van den Wezenlijken aard der zaken bezig houdt, let allezins mede op ervaring en op de lessen der Praktijk. De tegenstelling van Theorie en Praktijk is ijdel, daar beiden in Eet naauwst verhand tot elkander staan, en elkander vriendschappelijk de hand bieden (2). 11) Uitmuntend goed is dit denkbeeld ontwikkeld door Joh. Schön , dh Staatswissenscha.fi, Breslau, iB3t, in finc, bl. 899 sq., van wiens woorden ik mij ook hier doorgaans heb bediend. (2) Ygl. Hall. L, Z. i833 , N°. a5, hl. 194 sq. Deei. a 17 Theorie is beschouwing of kennis; zij is het, die, zal zij haar oogmerk, wel bereiken, alle hulpmiddelen, die tot juiste kennis der onderzochte zaak leiden, moet aanwenden. Onder deze hulpmiddelen bekleedt de ervaring, d.i. de praktijk, zelve eene voorname plaats. Ervaring moet dus eender grondslagen zijn, waarop wetenschappelijke kennis, of Theorie, berust. Toont de ervaring, dat zekere begrippen, of redeneringen, die men zich had voorgesteld, geen steek houden, of voor geene toepassing vatbaar zijn; welnu, dan blijkt daaruit, dat, hetgene men voor wetenschappelijk waar had gehouden, zulks niet is, ten minste niet in dien omvang, waarin men dit had gemeend. Is op die wijze Praktijk eender hulpmiddelen, van welke men zich bedienen moet, om tot eene juiste en proefhoudende Theorie te geraken; behoort iedere ware Theorie ook op de ervaring te rus- ten, dan is niet wel meer een strijd tusschen Theorie en Praktijk ooit te duchten. Zijn er eenige bloot bespiegelende geniën, die zich, bij hunne Theorien, om de ervaring niet bekommeren, men late hen in vrede, mits zij maar niet trachten hunne leerstellingen op het werkdadig leven toe te passen; maar wilden zij dit, dan zouden wij met al onze magt hunnen invloed moeten weren; niet de wetenschap zelve, op beschouwing en ervaring tevens gegrond, is gevaarlijk, alleen zij zijn het, die Theoriën verdedigen, welke door de ervaring worden wedersproken. Eene vijfde aanmerking, die ook met de vorigen in naauw verband staat, betreft de verhouding tusschen wijsgeerig on stellig Staatsregt. Het is maar al te dikwijls liet geval, dat men zich toegeeft in bespiegelingen over de beste Staatsinstellingen ; ter goeder trouw onderzoekt men, wat het heilzaamst voor den Staat zou wezen, wat de regten van Vorst en Volk het best zou verzekeren. Zulk onderzoek kan nuttig zijn, doch alleen onder e'éne voorwaarde, dat men niet naar die dikwijls slechts denkbeeldige begrippen het bestaande wille plooijen, of recomtruiren, zoo ais men in Duitschland zou zeggen. Doet men dit, dan veroorzaakt men eene verwarring, uit welke men bezwaarlijk zich zal kunnen redden; dan werpt men omver, hetgeen als bestaande en als werkelijk geldend behoort te worden geëerbiedigd. Vóór bijna vijftig jaren reeds hield dé Hoog]. Kluit te Lejden eene Redevoering over het misbruik van het algemeen Staatsregt, en hij wees daar overtuigend de ongerijmdheden en verkeerdheden aan, tot welke eene ongeschikte beoefening van die wetenschap kan leiden. Doch de ervaring heeft geleerd, dat niet, allen die Redevoering kennen, of zich door dezelve hebben laten overtuigen. Eene andere omstandigheid, die ons tot minder juiste oordeelvellingen brengt, is nog, dat men dikwijls dat, wat louter feitelijk is , verwart met hetgeen regtens is. Men ziet, dat in Frankrijk de verantwoordelijkheid van de Ministers van Karei, X den troon niet heeft mogen behouden, en men besluit daaruit, dat ministeriëele ver-2 * 19 antwoordelijkheid niets beteekent en geenen waarborg hoegenaamd lot bevestiging der troonen oplevert. Het is maar al te waar, dat; tegen alle beginselen van regt aan, die verantwoordelijkheid in Frankrijk den troon niet heeft gered; maar dit feit op zich zelf doet wel zien, dat men aan die instelling, zoo als die op het papier gevonden wordt, niet te.veel moet hechten; maar, dat het daarom geheel onverschillig zou wezen, of zoodanige verantwoordelijkheid aangenomen zij of niet, volgt niet daaruit. De tegenwoordige Ministers in Frankrijk erkennen , dat bij het gevangen nemen en het gevangen houden der Hertogin van Berry al de bepalingen der wetten ten opzigte van de individuëele vrijheid geschonden zijn; hunne stoutmoedigheid ging zóó ver, met dit openlijk te zeggen; maar hieruit volgt nog niet, dat alle wetten op de individuëele vrijheid nutteloos zijn. Er worden diefstallen gepleegd; maarde wet tegen die misdaad is daarom niet overtollig. Eene andere bron van vele verkeerdheden is ook in eene onberedeneerde goedkeuring en navolging van vreemd Staatsregt gelegen. Sedert Montesquteü de aandacht der Volken van Europa bijzonder op het Engelsche Staatsregt is gaan vestigen, is bijna allerwegen het gevoel van eerbied en bewondering ontstaan voor eene zoo wijze, zoo gematigde, zoo veel vrijheids aan hare ingezetenen verzekerende Staatsregeling. Het is waar, dat dit Engel- 20 sche Staatsgebouw bewondering verdient ; hetzelve heeft veel voortreffelijks, bijzonder inde wijze, op welke het zich bij \ooitduring uit den loop der geschiedenis en den aard der natie heeft ontwikkeld. Het heeft regt op onze bewondering, veel meer, dan zij zelve zich voorstellen, die thans, gelijk ik vrecze, met ongewijde handen, het wagen de grondvesten van dat gebouw aan te randen; maar het volgt uit dit alles nog geenszins, dat het Engelsche Staatsregt in alle opzigten als een nooit overtiolïen en onbepaald voortreffelijk Staatsregt voor ale olken moet beschouwd worden. Men is verder ge- gaan: men heeft Staatsregelingen naar het Engelsche voorschrift iugeiigt ■ men heeft uit dat Engelsche Staatsregt en uit andere daarop weder gegronde Staatswetten eene soort van algemeen Staatsregt gebouwd hetwelk men iet Constitutionneele heeft genoemd, en hetwelk gerekend woidt te bestaan in eene verzameling van plaatsen en bepalingen uit de Staatsregten van onderscheiden Wken, die geschreven Grondwetten bezitten, bijeengehragt; zoo wil men beweren, dat er b. v. in Nederland munsteriëele verantwoordelijkheid bestaat, niet uit bepalingen van onze Grondwet, maar uit voorschriften van of Fransch Staatsregt. Ziet men dan niet in, toe ongerijmd het is, aldus te handelen? Hoe veel is er met m zoodanig vreemd' Staatsregt, hetwelk voor ons ongeschikt is, of nadeelig, als strijdig met onze zeden, wetten en gewoonten? Eene aldus op eene of andere wijze overgenomen instelling zal hij ons niet worden nageleefd, of zij zal straffeloos worden geschonden. Niets natuurlijker dan dit, en wanneer men dan hesluit, dat dit daaraan toe te schrijven is, dat die voor ons niet geschikt is, zoo heeft men regt; maar hierbij blijft men zelden j dikwijls veroordeelt men dan de instelling in ffct algemeen. Dit is verkeerd, zij is misschien elders 21 hoogst nuttig en heilzaam. Handelde men vroeger onberaden , met eene vreemde voor ons ongeschikte instelling over te nemen, men handelt weder bevooroordeeld, wanneer men onbepaald en zonder onderscheiding verwerpt, hetwelk betrekkelijk goed en nuttig wezen kan, of zulks werkelijk is. Eene fout, dikwijls in Staatsregt begaan, is eindelijk mede deze, dat men te veel gehecht heeft aan vormen, en te veel de ware grondslagen van de Burgerstaten en de echte beginselen, die alleen aan de vormen leven en werkkracht bijzetten, heeft verwaarloosd. Met hoeveel zorg en moeite is niet de vraag over den besten regeringsvorm onderzocht en in velerlei zin beantwoord? Men meende uit dat antwoord alle vragen, die zich over Staatsregelingen in zoo verschillende opzigten opdoen, te zullen zien oplossen. Men sloofde zich af in het uitwerken van al de bijzonderheden van zoodanigen besten regeringsvorm, in het schetsen der instellingen, die tot denzelven behooren, en het aanprijzen der waarborgen, welke eene aldus zamengesteldc Regering zou opleveren. Hen deed wel; die pogingen waren loffelijk, maar men hechtte er te veel aan, wanneer men dacht daarmede alles gewonnen te hebben. Wat beteekent de vorm, indien men niet juist weet, wat er in denzelven vervat is ? Godsdienstzin, zedelijkheid, moed, burgerzin en vaderlandsliefde zijn betere waarborgen voor regt, rusten orde, dan alle vormen, hoe fraai, hoe kunstig ook uitgedacht zij mogen wezen. Deze waarheid is te dikwijls over het hoofd gezien, en men mag het voor eene gelukkige eigenschap van onzen tijd houden, dat men zich van dezelve thans, zoowel in ons vaderland als elders, meer en meer overtuigd heeft. Maar men wachte zich nu voor het andere uiterste! Omdat vormen gebleken zijn niet dat alles te bevatten, 22 wat men vroeger er aan toekende, omdat men de overtuiging heeft verkregen, dat aan die vormen het geluk, het heil der Staten niet hangt, daarom geloove men niet, dat die vorm eene volstrekt onverschillige zaak is. Ik geloof, dat het thans vooral tijd is, voor dit tegenovergesteld uiterste te waarschuwen. Eene onbeperkte alleenheerschappij, h. v., moge elders met de behoeften en de zeden der natiën overeenstemmen, men behoude die daar; maar, als wijde zaak ons voorstellen, gelijk zij werkelijk is, dan moeten wij toch erkennen, dat onze zeden, onze denkwijze, de trap van verstandelijke en zedelijke verlichting ook, op welken wij staan, met geene onbeperkte Despotie zamenstemmcn. En zoo zijn dan ook die Grondwetten, door eenigen zoo vefsmaad, geene geheel onverschillige zaken. Zijn er eenigen, waarvan de verkeerde beginselen, waarop zij rusten, waarvan de ongerijmde of ongepaste voorschriften dcrzelver aanwezen en duur in gevaar brengen, of wel dezelve spoedig doen verdwijnen; er zijn ook andere, van wier beginselen en voorschriften men zich de heilrijkste gevolgen mag beloven, of reeds werkelijk ondervond. Doch wat ga ik verder hierover uitweiden ? Ik heb in eenige aanmerkingen meerdere dwalingen aangewezen, die tot zoo veel schijnbare onzekerheid hebben geleid; men vermijde die, en, ik vertrouwe het, wij zullen met vasten tred ook in het veld dezer wetenschap mogen voortgaan, en de onzekerheid zal wijken, aan welke wij ons anders zoo dikwijls zagen ter prooi gegeven. Zekerheid en vastheid van beginselen is meer dan ooit behoefte. Moge alleen in Frankrijk, door een’ Minister van Lodewijk. Philips, eene taal gevoerd worden, als die, waarbij hij voor eenige maanden de geheele nieuwe orde van zaken daar te Lande, de verbanning van Kakel X en de zijnen, de veroordeeling van zijne Ministers en wat dies meer, heeft durven verdedigen, niet op (i) Vormen zijn niet onverschillig. » Sie sind hald Ilemnisse der tVillkühr, hald Mittel, der Ilandlangsiveise der Menschen, mittelst des Privatinteresses der Handelnden, eine bcstimmle-Richtung zu gelen. Allein man wiirde sich irren, wenn man vonden Formen der Verfassung in der einen oder andern Hinsicht Alles erwarlete. Formen thun et was, aber wenig; au sich fesseln sie den Geist; wenn sie überhduft werden, so lodien sie den Geist. Die Denkart, der Characler der Nalion, enz. enz. sind am linde die Hauptsache.” Zachabue in Zeitschr. f. Aasl, Rechlsw. 111, hl. 94-96. 24 gronden -van regt, (want al waren dit slechts schijngronden geweest, dan had toch nog zijne verdediging bewijs gegeven van eerbied voor regt en wet), maar alleen op gronden van eene zekere noodzakelijkheid, die hij het gemakkelijkst vond geheel onbewezen aan te Hemen, en dat wel met openbare bekentenis, dat er aan regtsgronden ter verdediging niet te denken valt, omdat het erkend is, dat alle voorschriften van regt door de handelwijze, welke men gevolgd is, zijn geschonden. Doch nog meer. Hij voegt er bij, dat de Kamer der Afgevaardigden zelve al dat onregt, al die openlijke en moedwillige schendingen van wetten, met hare goedkeuring had bekrachtigd. Hij erkent dus de misdaad , en zijne verdediging is slechts, om de schuld daarvan ook door anderen te doen deelen. En de Kamer der Afgevaardigden ! zij zwijgt, zij hoort dit aan ! Geen Cicero ls er, die aan dien dolzinnigen redenaar het qnousque tandem toeroept. Zij zwijgt, doch neen, één enkele spreekt, hij treedt op als verdediger van het goede regt, Waarvan de schennis zoo onbeschaamd was erkend; maar zl)ne stem is onvermogend, zij is die des overwonnenen. Zij blijft eenzaam te midden dier honderden Afgevaardigden en toeschouwers, die haar omringen. En dit is dan, zegt men, dat hooggeprezen Liberalisme; dat leidt tot die schandelijke verguizing van alle regt en wetten! Liberalis homo, liberale ingenium ,liberales artes, waren bij de Ouden: een man van edele beginselen, eene edele inborst, schoone kunsten, die den Vl'ijgeboren’ man pasten. Dat woord Liberaal is te hoog, te voortreffelijk, om toe te laten, dat het zoo schandelijk misbruikt wordt, als thans wel geschiedt. Neen, *be naam past niet aan hen, die, onder den schijn van Vrijheidlievende gevoelens voor te staan , regt en wet Oerkrachten, om alles aan hunne willekeur en heer- 25 schappij te onderwerpen. Volksleiders, Jacohijnen mogen zij heeten; Liberalen zijn zij niet. Waarom zouden wij dulden, dat zij wederregtelijk zich dat woord zouden toeeigenen ? Immers wij behoeven dit niet te dulden, als wij niet willen. Tegen liberaal, of datgene, wat een’ vrijgeboren’ man past, staat slaafsch, of hetgeen slaven eigen is, over. En immers dit laatste willen wij niet. Een gepaste, op regt gegronde, door wetten beperkte vrijheidszin strekt den mensch tot sieraad ; hij is overeenkomstig met de beginselen van de Christelijke Godsdienst. In een’ der zendbrieven in het Nieuwe Verbond (i Petr. II; \6) wordt gehandeld over de gehoorzaamheid, welke de Christenen aan de Over- heid verschuldigd zijn; hoe moeten dan volgens den Apostel de onderdanen gehoorzaamheid betoonen : » ah vrijen, en de vrijheid hebbende, niet als deksel der boosheid, maar ah- dienstknechten Gods” (i). En zouden wij dan toelaten, dat die heillooze omwentelingsgeest, (voor welken de menschen zoeken een deksel der boosheid), terwijl hij als een Engel des verderfs overal rondwaart, dien naara voere, en niet die vrijheid, welke overeenstemt met Gods wil en ons door Godsdienst en Christendom ernstig is aanbevolen? Die vrijheidszin, gematigd en geleid door beginselen van Godsdienst en zedelijkheid, was het, welken onze voorouders huldigden. Wij weten het, zij plaatsten op hunnen standpenning de spreuk: De vrijheid verdedigen wij. Zonder de weldaden van verlichte beginselen, hadden zij noch grootheid, noch welvaart gekend. Maar onze voorouders hadden tevens op hunne munt de woorden: Op de Godsdienst steunen wij. Die (i) De Groningsche Hoogleeraar Hofstede de Groot verklaarde nader den zin dezer woorden, in zijne Leerrede, gehouden op a5 November iB3o, ter gelegenheid van het uittrekken der Studenten van Groningen en Franeker. 26 vrijheidszin, op godsdienstige en zedelijke beginselen gevestigd, -verdient nog altijd onze aanbeveling (i). Dat wij ons dan er van onthouden, om den eernaam van liberalen aan ben te geven , die toonen niet te weten, wat dat woord beteekent, of die deszelfs voortreffelijke beteekenis openlijk verguizen. Dulden wij niet, dat bijgeloof en dweeperij zich achter het masker der Godsdienst verschuilen ; dulden wij dan ook niet, dat oproer, geweld en willekeur den schijn van vrijheid aanriemen. Wij willen niet, dat bijgeloof Godsdienst zal heeten; welnu, dulden wij dan ook niet, dat onregt regt fleete, dat willekeur gezegd worde edel te zijn en vrijgeboren’ mannen te passen. Het is waar, het is slechts een woord, waarover ik nu spreek, en het komt meer aan op zaken, dan op woorden. Dit is zeer juist; maar toch woorden zijn ook niet onverschillig. Wanneer eigenbelang en gekrenkte eerzucht achter het masker van vaderlandsliefde zich verschuilen, wanneer de ondeugd de gedaante der deugd wil aannemen , moeten wij krachtig aan die zoo heillooze pogingen weerstand bieden. De wijze Cato zeide reeds, dat het nooit erger met de zedelijkheid van een Volk gesteld is, dan wanneer de woorden hunne beteekenis verliezen (2). Welaan dan, moedig de banden ineengeslagen! Met voortaan, met een heilzaam wantrouwen °P ons zelve, de waarheid zoeken, niet dan na rijp beraad oordeelen, niet dan met kalmte , en buiten in■VÏoed van driften en hartstogten, ons oordeel openbaren, (’) Zeer goed is dit ook onder anderen opgemerkt door den Heer H, J# Spijker, Theo!. Doet. en Predikaat te Dordrecht, in zijne Redevoering over den burgerlijken en godsdienstigen Vrijheidszin, 111 Ree, o. d. Ree. Aug. i833 , Mengelw. bl. 347. (2) Bij Salecst, Bell. Catil, c. si. 27 aan de eenmaal wel onderzochte en waar bevonden beginselen vast houden; dit is, geloof ik, thans, meer dan ooit, onze pligt. Handelen wij alzoo, dan, geloof ik, zal liet ons niet moeijelijk vallen, ons van de zekerheid der beginselen van Staatsregt te overtuigen. Waarlijk, aan de onzekerheid, die zich schijnt voor te doen, zijn wij zelve grootendeels schuld. Wij oordeelen voorbarig, of zonder genoegzaam de zaak van alle zijden te hebben beschouwd. Wij bemerken dan tegenstrijdigheid van gevoelens, niet alleen bij anderen, maar ook bij ons zelve. Slaan wij naauwkeurig ons zelve gade, zoo betrappen wij ons wel eens op verandering van meening. Hetgeen wij te voren hoog verhieven, daarop zien wij dikwijls laag neder; wat wij vroeger verwaarloosden, komt ons later voor inde eerste plaats de aandacht te verdienen. Maar sporen wijde oorzaken op van onze verandering van denkwijze , dan, geloof ik, zullen wij meermalen bemerken, dat de fout niet lag inde beginselen of de begrippen zelve, maar in onze verkeerde wijze van zien, die, óf vroeger ons oordeel belemmerde, óf thans ons verhindert de waarheid te erkennen. Van gevoelen te veranderen, wanneer men inziet vroeger te hebben gedwaald, is eene prijzenswaardige zaak; maar zij is dit eerst dan vooral, wanneer wij vroeger buiten de mogelijkheid waren de waarheid te kennen. Hebben wij deze toen alleen daarom niet ingezien, omdat wij het waagden bevooroordeeld, of zonder genoegzame kennis van zaken, uitspraak te doen , dan zij men op zijne hoede en zie men toe, dat niet dezelfde redenen de noodzakelijkheid zullen medebrengen, van ook dat, wat wij nu als waar aannemen, eenmaal te verwerpen. Voor eene zoodanige gewis laakbare veranderlijkheid van gevoelens kunnen wij ons wachten, alleen door het vast- 28 houden aan de beginselen , die eenmaal na rijp onderzoek voor waar zijn erkend (i). Doch, opdat ik besluite, wat spreek ik langer Tan schijnbare onzekerheid der beginselen van Staatsregt! Slaan wij het oog op ons vaderland, zie hier den troon gevestigd op de echte begrippen van regt, orde en wet. Wat men ook elders van vertegenwoordigende regeringsvormen moge denken, zoude wel, ik vraag dit met vertrouwen, zoude er wezenlijk wel blijken kunnen van eenstemmigheid van Volk en Vorst, indien wijde vertegenwoordiging des Volks niet onder onze instellingen telden ? Ontvangen de wetten, van den troon uitgevaardigd , niet eene nieuwe kracht daaruit, dat zij met gemeenzaam overleg van de vertegenwoordigers van het Nederlandsche Volk zijn vastgesteld? Is de vrijheid van drukpers niet het sprekendst bewijs van de vaderlandsliefde, van de gematigdheid, van de volksdeugden onzer Natie? Zonder vrijheid van drukpers zou men die kunnen vermoeden, alleen met dezelve kan daarvan (t) Een bekend Regtsgeleerde en Staatsman in Frankrijk zeide, ler gelegenheid van beraadslagingen over zekere Staatkundige Wet, inde Kamer der Afgevaardigden, op 16 Sept. 1821: »Je n’ai jamais invoqué un principe que je n’aie voulu Vappliquer dans toutes les circonstances. Je n’ai jamais lutte contre un Gouvernement sans être pret a lutter contre un autre Gouvernement qui voudrait suivre la mème marche, ■— J’ai combattu a la Gbambre des cent jours des lois d’exception contre la Restauration, et j’ai combattu ensuite des lois d’exception propose'es en faveur de la Restauration. Je n’abandonne pas les principes et des doctrines une fois admis, paree que ces principes el ces doctrines seraient favorables a d’autres hommes j je ne connais que la justice dont le type est genera!, universel, et ne vane point suivant les temps, les lieux et les circonstances.” Voorzeker, het past den Staatsman in zijne gevoelens ziek zelven gelijk te blijven! 29 blijken; want, waar zijn toch die geschriften, die van de losbandigheid der drukpers in ons vaderland zouden getuigen? En onze Grondwet, is zij niet de hechtste band tusschen Vorst en Volk? Zoo behooren wij ons over onze Staatsinstellingen te verheugen, zonder doelmatig aangewende pogingen ter verdere ontwikkeling of verbetering te wraken, aan het bestaande vast te houden en inzonderheid ons wel te wachten van aan zekerheid van regt te twijfelen, omdat wij zien, dat menschelijke ligtzirmigheid of kwade trouw roekeloos de heiligste beginselen durft aanranden of miskennen. Op bl. 27. « Dat woord Liberaal is te hoog, te voortreffelijk, om toe te laten , dat het zoo schandelijk misbruikt -wordt, als thans wel geschiedt Voorzeker kost bet weinig moeite , om dien raam gebaat te maken , en denzelven der algemeene verachting prijs le geven, wanneer men als toonbeelden van liberalen afschetst de zoodanigen, die, onder dien dekmantel, óf regeringloosheid, óf eeue regering, van wettige beginselen ontbloot, verdedigen, en niets minder beoogen, dan omverwerping van bet bestaande, om daardoor zich zalven eigen voordeel, roem en aanzien te verschaffen, terwijl zij bet welzijn en de vrijheid des Volks tot voorwendsel nemen, om bij uitsluiting hunne eigen belangen te verzorgen of hunne eigen roemen praalzucht bot te vieren. Van dit Liberalisme geldt ten volle de bepaling, welke nog onlangs de gewezen Minister van Kakel X, de Baron Capelle , er van gaf in zijn Werk: de VEsprit Révolutionnaire, la Haye, i833, bh iso, waar hetzelve genoemd wordt: »un cadre indefini, dont I’e'lasticité s’était successivement ouverte: aux hypocrisies du Jacobinisme, aux haines de I’impiéte, aux exigeances des intéréts révolulionnaires, aux jalousies plébéiennes, aux Vanités de la démocratie, aux regrets de I’ambition , aux blessures de I’amour-propre, aux pre'tentions de I’orgueil, aux présomptions de la gloire, aux rèves d’une politique desordonuee, aux illusions d’une perfectibililé sociale imaginaire,” enz. Prijzenswaardig is het , den oorlog te verklaren aan al de leerstellingen , die op zulke heillooze beginselen berusten. Maar als een ongeluk is het tevens te rekenen, wanneer af keer van gevoelens, die vrijheidszin tot dekmantel van boosheid hebben gekozen, tevens leidt tot het verwerpen van den vrijheidszin zelven, ook dan, Wanneer die door Godsdienst en zedeleer behoorlijk is bestierd. Niet ten onregte verklaarde onlangs de Hr, A. Veder in zijne JPhilosophia Jaris apud Vetéres , L. B. i833, bl. 168, dat onze tijd daarvan ten bewijze kan strekken : »Sic nostro tempore videmus rnullos viros probos patriaeque amantissimos tenaciler obsislendo perniciosis conaminibus eorum, que quasi ab aniroi liberalilate no- 31 men surripuerunt, in contrariam partem labi et ipsis principiis saepe verissimis infensos fieri, ac si abusu tolleretur usus, De tegenwoordige Groningsche Ploogleeraar Pareau hield, ter aanvaar* ding yan zijn Hoogleeraarambt inde Godgeleerdheid, eene Redevoering : de animo non minus Theologorum quam ingenio academica instilulione informando. Gron. iB3i. Hij verklaart zich daar ook over ditzelfde onderwerp, bl. i5: » LiberalUatem hodie impense laudant aliqui. Liberum enim hominem non decet esse servilem. Eenigen tijd, nadat ik deze Redevoering had uitgesproken, verscheen ook in hel licht eene Voorlezing over den burgerlijken en godsdienst!gen Vrijheidszin, door den Wel-Eerw. zeer gel. Heer H. J. SpiJKER, Th. D. en Predikant te Dordrecht; afgedrukt in het Mengelwerk van den Ree. o. d, Ree. voor Aug. i833. Ik vond in dezelve zeer veel, hetwelk mij voorkomt, tot juiste kennis en waardering van den gepasten vrijheidszin te moeten strekken. Die Redenaar merkte zoo te regt op, dat, wanneer wij zien, wat al inden naam der vrijheid geschiedt, wij dan van haar terugdeinzen als van eene booze en onheilbrengende Godes. Het is zoo , de verdediging der vrijheid wordt thans bij ons slechts zelden ondernomen, omdat men vreest aan de Vrijheidspredikers van onze dagen gelijkgesteld te zullen worden. Doch met dat al, dus nagenoeg vervolgde die schrijver, blijft ook thans burgerlijke en godsdien(l) Vgl. over Liberalisme en Democraiisme t als twee geheel verschillende, ja, soms tegenstrijdige zaken, den Hoogl. H. W. Tydeman, in d© Voorrede voor het Ie Deel van Bjlderdijks Geschied, van Holland, hl. XV en Ophelder, hl, 219. Vgl. ook v. Weber, in Poeeitz, Jahrh. d. Gesch. und Staatskunst, Jan. 1832, hl. 54 en volg. Avonturiers, die aan de omverwerping der troonen arbeiden, hebben zich verschillende benamingen toegeëigend: )) und selbst der sonst edele Ausdrück liheral hat durch sie ihre Bedentung verloren.” Briefe aus einer deutschen Hauptstadt. Berlin, 1833, hl. 21. 32 stige vrijheidszin, geheel onderscheiden vau omwentelings-gezindheid en losbandigheid , aanbeveling en hoogschatting verdienen. Ware vrijheidszin , op beginselen van Godsdienst, zedeleer en fcgt gegrond, is thans, wegens de hedendaagsche beroeringen, niet meer te veroordeelen , dan de godsdienstige verlichting der zestiende eeuw, wegens de buitensporigheden van eenigen, die zeiden , zich onder de baniere der kerkhervorming te willen scharen. Doch genoeg j men leze, ter aangewezene plaatse , verder na, wat de schrijver, ter aanprijzing van den burgerlijken en godsdienstigen vrijheidszin, aldaar in het midden brengt. Op hl. 32. » Dat het thans vooral pligt is , zonder aaizelen of weifelen aan die beginselen vast te houdend Vóór eenigen tijd werd het ineen Duitsch geschiedkundig Tijdschrift als pligt van hen , die thans over staatkundige aangelegenheden schrijven, voorgesteld: »auf der Unterlage klarer und bestimmter Begriffe, und bei einem durch keine Leidenschaft getrübten sichern Bliek auf die Welt der Gegenwart, über die wichtigsten, schwierigsten und selbst verfauglichsten Lehren der Staatswisseuschaften mit Freimuth, TJubefangenkeit und Ruhe zu onheilen und zu schreiben,1’ Poelitz, Jahrb. d. Geschichte, Sept. xB3a, hl. 269. Elders vind ik niet ongepast deze drie soorten van Staatkundige schrijvers onderscheiden. De eene schrijven , fcmdat zij zelve gehandeld hebben, en hunne eigene daden dus op alle mogelijke wijzen moeten verdedigen. De tweede meenen in net volhouden en in werking brengen van eenig gevoelen of stelling hun belang te zien, en trachten aldus door hunne schriften hun toekomstig lot voor te bereiden. Eene derde , ongelukkig (zegt de schrijver) minder talrijke, klasse schrijft alleen, om hare overtuiging, op wetenschappelijke gronden gevestigd, uiteen te zetten. Tot geene partij behoorende, geeue bijzondere oogmerken najageride, hebben zulke schrijvers de wetenschap en deze alleen op het oog, Ifeidelb, Jahrh. i833, bl, 118. Gerangschikt te mogen worden onder de schrijvers dezer laatste klasse, behoort de "Wensch te zijn van elk regtgeaard Nederlander , die zijne gevoelens over onderwerpen van Staatkunde en Staalsregt openbaar maakt» «ste Dtiri.. 3 33 (Jper de ware definitie van furtrnn in het Roweinsche Regt. DOOR Mr. A, C. HOLTIUS, Hoogleeraar te Utrecht. Quam caste et quam religiose a prudentissimiaviris quid esset f urtum, dtfinitum sit, prnetereundum non puto'. G ELLIPS. Het is mij meermalen voorgekomen, dat de bepaling van furlum in het Romeinsche Regt, in weerwil van hare juistheid en duidelijkheid, alsmede tot verachteiing harer bruikbaarheid voor de hedendaagsche wetgeving en regtsvordering, van velen verkeerd wordt opgevat, op eene wijs zelfs, die aanstootelijk en ongerijmd is. Naar de oorzaak daarvan onderzoekende, is het mij gebleken , dat het hierbij niet enkel aan eene rigtige verklaring, maar ook aan eene kritische behandeling van den tekst haperde. Niet alleen in het belang van de wetenschap, wier aanspraken ik voor even regtmatig houd als die van de bediening en uitoefening van het Regt, maar ook ten behoeve van deze laatsten, heb ik gemeend, dit eens in het licht te moeten stellen, en wel te eerder, daar zulks met weinige woorden, op eenige bladzijden, geschieden kan. Ik heb de aanleiding tot het misverstand gevonden in de omstandigheid, dat er eigenlijk van het furtum in de Romeinsche Regtsboeken twee bepalingen voorkomen, in schijn dezelfde, eene goede en eene slechte, de goede staande bij Paultis inde Pandekten, de slechte in de Instituten van Justiniaan: welke heide bepalingen men nimmer onderscheiden heeft. 34 Van § i lust. de obl. quae ex del, komen twee verschillende lezingen voor. Inde bekende Amsterdamschc Handuitgaven, die bij ons zoo gangbaar zijn, staat: Furtwm est contrectatio fraudulosa, lucri faciendi gratia, vel ipsius rei, vel etiam usm eins possessionisve , qnod lege nnturali prohibitum est admittere (i). Deze bepaling komt, gelijk wij aanstonds zien zullen, zeer na aan die inde Pandekten, en is wetenschappelijk de betere; doch zij berust op eenen valschen tekst, en is daarom uit de nieuwere uitgaven {2) verdwenen. Deze namelijk geven op het gezag der meeste en beste handschriften eenparig aan eene andere de voorkeur, in welke de woorden lucri faciendi gratia niet, en rei twee malen gevonden worden, aldus: Furtum est contrectatio (3) rei fraudulosa, vel ipsius rei, vel etiam usus eins possessionisve, quod lege naturali prohibitum est admittere, Dat zij voor de echte moet gehouden worden, is, be halve uit de handschriften (4), uit ïheophiuis kennelijk , die ook twee malen rei gelezen heeft, en van lu – cri faciendi gratia geene melding maakt: weshalve de afwijkingen inde eerstgemelde lezing waarschijnlijk uit eene latere, deels eigenwillige , deels uit de Pandekten ontleende, verbetering gesproten zijn. »Diefstal ,” zegt Theophiltts , »is, dat men oneerlijk (1) Wij hebben deze lezing van Gotbofbedüs ; zij staat echter ook bij Haloakder , en zelfs in bandschriften, hetgeen Charondas met wist: zie de aanteekeningen op Theoph. h. 1. (al Van Bieker, Bdcher, Beck, de gebroeders Kin egel, en Schrader. (3) Ook wel contractatio. (4) Zie de uiig. van Schrader , h, (j, met welker aangek, ook overeenstemt een H. S. door onze Regering voor de Leuvensche Hoogeschool in 1829 uit de boekerij van de Abdij van het Park aangekocht, oogenschijnlijk van de veertiende eeuw. 3* 35 „de handen slaat aan eens anderen goed, met ver)>korting van dengenen, die den diefstal ondergaat, «hetzij in het goed, hetzij in het gebruik daarvan, «hetzij in het bezit” (i). Het woord jrp ay^a, res , dat wij met goed vertalen, noemt hij twee malen, en van het lucri faciendi gratia spreekt hij niet, even zoo als men nu inde nieuwere uitgaven leest. Aan dit bevestigend getuigenis van Theophiees sluiten zich aan twee latere, die ook als geschiedkundige bijdragen niet onbelangrijk schijnen, t.w. dat van de Turiner glosse, en bet getuigenis van Accürsius. De Turiner glosse, niet de oudere aan de tiende, maai de latere aan de twaalfde en dertiende eeuw toegeschreven , heeft het volgende : ... cum scilicet (add, non) sit contrectatio incorpora-Hum, ergo non est furtum; sed cum res contrectatur fit fraus quandoque ipsius rei, quandoque usus , quandoque possessionis. Merkwaardig is hier, behalve het twee malen res, vooral de verbinding van fraus met res, usus en possessio, alsof deze glossator Theopuiees zijn uSucovaa mpi aura TO Trpnyfia enz. voor oogen had. Dat hij zich met de Instituten en niet met de Pandekten bezig houdt, lijdt geen twijfel, want het is eene Institutenglosse naast, en gedeeltelijk tusschen den tekst (2). Acceesies nam uit zijnen voorraad: Sxibaedi , lucri faciendi gratia; dus moet hij , noch ook zijne auctores, geene litera gehad hebben, waarin l. f. g. stond. (1) Klonij dè lati-v akkorijtoy ngaypa-coq saxlar-r/ ddi/iiêöa tov Tify nXoTtijv vJtOö'ca'VTd, tj vtfQo O.VTO 10 MQayfia y ij Tijv /QTjöOV 7] 'VOfATf'V. (2) "Von Savigky, Gesch. dt JR. R• /• Mittelcilter. Hï> en 715- 36 ■ Bö laatst opgegeven lezing is derhalve de tekst van Justiniaan , welke zijne Commissarissen inde Instituten hebben ter neder geschreven, om het denkbeeld van furtum te bepalen. Slecht en onbruikbaar is die bepaling, om de volgende redenen : i°. Er staat twee malen rei, waarvan het eene zinstorende is. Furtum est contrectatio rei, vel ipsius rei, nel , etiam... Eene aantasting van het goed, die toch ook niet van het goed, maar van wat anders wezen kan. Wanneer het tweede vel ipsiUs rei werd weggelaten , bleef de zin dezelfde, zonder dat men zich tegensprak. 2°. liidien deze redenen gegrond zijn, en de ondeugdelijkheid der definitie bewijzen, zoo hebben wij alle reden om te gelooven, dat zij niet van de Romeinsche Regtsgeleerden wezen kan, wien zulk eene ongerijmdheid aanstootelijk zoude geweest zijn. Dit is intusschen , gelukkig mag men zeggen, geene bloote gevolgtrekking. Inde L. i. § 3. D. de furtis staat volgens het Florentijnsche Handschrift, gelijk ik uit eigen aanschouwing betuigen kan: eurtu EST CONTRECTATIO REI FRAXTDÜLOSA LU CRI FACIENDI GRATIA VEL IPSIUS REI VEL ETI AM USOS EIUS POSSESSIO NISVE ÜCOD LEGE NATÜRALI PROHIBITUM EST ADMITTERE. In welke opzigten deze definitie beter is, volgt uit het zoo even bijgebragte van zelf, en behoeft hier slechts te worden aangewezen. Contrectatio rei moet er staan, omdat in allen gevalle, het moge een furtum wezen aan het goed gepleegd , óf aan het gebruik, óf aan het bezit, het roeren, vatten, behandelen, slechts aan de (i) »Nec enim factum quaerilur sed cansa faciendi.” L. 3g. D. de furtis. Zie ook L. 5 j,, § l. eod. Aan den anderen kant is het geene tegenwerping, dat niet alle Juristen de eigenbaat uitdrukkelijk noemen, b. v, Padlxjs niet, S. R. If, 3i, Zoude zulk een argumentum a silenlio iets beteekenen, dan moesten wij eerst hunne schriften hebben; Paulus is juist degene, die ons met dit vereischte het meest bekend maakt: zie inden tekst.
1,385
MMKB07:001521172:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,846
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 8, 1846, no. 730, 16-08-1846
null
Dutch
Spoken
5,402
9,481
3^6 en 32/ , had moeten worden gevorderd , veel minder door haar had moeten worden betaald, maar van de huurders of bruikers dezer panden en dat zij aljoo onverschuldigd heeft betaald ; 0., dal ook het stedelijk bestuur der stad Rotterdam, dezen omsla» als zoodanig beschouwende, bij hef aanslag-biliet te kennen geeft, dat, voor zooverre eenige panden verhuurd zijn, deze omslag komt ten laste van de huurders, en daarom aan de eigenaars van panden de gelegenheid aanbiedt, om ter thesaurie opgaven te bekomen van den aanslag van ieder pand afzonderlijk , om daarna de restitutie van den huurder te kunnen vorderen ; O-, dal het niet blijkt, dal de eischeresse in casu eenige opgave dienaangaande heeft noodig geacht, of dat zij de gelden, welke door de huurders harer panden moesten worden betaald , van deze niet heeft terug ontvangen ; O. dat hier niet is verschil over de regtmatigheid van de°zen omslag ] want dal de eischeresse alsdan daartegen, op de wijze, bij de wet voorgeschreven, had behooren te komen in verzet, vóór en aleer eenige betaling te doen maar dat de eischeresse zonder eenig wetlig verzet heeft betaald degelden' van haar bij het aanslag-biliet voor het onderhoud van lantaarns, brandspuiten en nachtwachten gevorderd, en nu deze gelden van het stedelijk bestuur eerst terugvordert; , ' dat'101 de verzekering van den geregelden gang der gemeente-comptabihle.t het stedelijk bestuur der stad Rotterdam door het hooge, bestuur gemac igt geworden, om den omslag voor het onderhoud van lantaarns bi andspuiten, nachtwachten enz in i„ j i • f j ^«ivvrtouien enz. in te vorderen van de eiqenaars van goe eren, met het regt van deze, om die gelden van hunne huurders terug te vorderen, en dat ook volgens plaatselijk gebruik deze omsla» naar den daarvoor bepaalden maat^i-if <-1 j i. 1 i i 0 ' wordt gerestitueerd; Uf' d°°r den b»u»ler aan den verhuurder O., dat de eischeresse, verhuurster, moet worden verondersteld, van het regt, haar toegekend, te hebben gebruik gemaakt, en ook volgens'plaatse ! èten'^T t r hSrer Panden in de ^austraal, wijk 10 , n. 3-b 3-7, den omslag voor het onderhoud van brandspuiten lantaarn en nachtwachten te hebben terum»»™»! a. HOOG MILITAIR GEREGTSHOF. Zitting van den 5 Junij 1848. Feitelijke wederstand tegen ieajibten in de uitoefening hunnes functiëk , dooh een persoon zonder wapenen gepleeod. I. Vonnis van den krijgsraad. I)e krijgsraad in hel prov. kommandement van Zuid-Holland , Gezien de stukken van den extra-ordinairen criminelen processe, door den auditeur-militair in hetzelve provinciaal kommandement r. o. gevoerd tegen lï. A. v. lï. v. O., gerequireerde ; Overwegende dat de gerequireerde, ter zake vaneen, in den nacht van den O op den «6 Aug. J 845, tusschen hem en T. d. V. ter eenre en nachtwacht of klapperlieden en eenen hoofdman derzelve ter andere zijde, mnen Leiden plaats gegrepen, in regten betrokken is voor de Arrondiss.1 eg bank te Leiden ; dat, bij vonnis van dezelve Arrondiss.-Regtbank, dd. 17 October deszelven jaars , voornoemde d. V. is ontslagen van alle regtsvervolgmg ter zake van een gedeelte van het aandenzelven te laste gelegde, oc (ie wegens een ander gedeelte van het tegen hem ingebragte veroordeeld tot acht dagen gevangen-zetting, terwijl voornoemde d. V en de gereq. bij hetzelve vonnis zijn vrijgesproken van eene derde tegen hen gezamenlijk ingebragie beschuldiging; maar gemelde regtbank zich bij dat vonnis heeft onbevoegd verklaard, om regt te spreken omtrent de tegen den gereq. mede ingebragte beschuldiging , wegens in voorzegden nacht gepleegde mishandeling van den nachtwacht of klapwaker J. R. en den hoofdman der nachtwachts A. J. B., beide te Leiden voormeld, en beide, zoo als daar gezegd, in iunelie zijnde; en dat dezelve regtbank den gereq. ter laatstgemelder zake heeft verwezen naar zijnen competenten regter; 0. , dat dien ten gevolge de onderhavige zaak voor dezen krijgsraad is aanhangig gebragt, en relatief het aan den gereq. te laste gelegde, nader onderzoek is ingesteld, mitsgaders de gereq. alstoen heeft bekend en ook anderzins gebleken is, dat hij gereq. op den voorzegden 25 Aug. 1845 te Leiden voormeld in garnizoen was , en voortdurend aldaar in garnizoen verbleven is ; dat hij in den nacht tusschen den 25 en 26 Aug. 11. aldaar is in gezelschap geweest met voornoemden d. V. , en zijlieden zich op de straat binnen gemelde sfad van elkander verwijderd hebben ; dat hij later in dien nacht heeft ontwaard, dat voornoemde d. V. werd in arrest geleid aan de wacht der klapwakers aan bet raadhuis der stad Leiden , en hij gereq. zich toen mede derwaarts begeven heeft; dat, op zijne (gereq.) nadering tot voornoemde d. V., deze op de straat in de nabijheid van gemeld raadhuis door een aantal personen omringd was, welke hij gereq. niet zoude hebben gekend, maar die hij veronderstelde, dat klapwakers waren (welk laatstgemelde, en het zicli onder dezelve bevinden van den hoofdman der nachtwachts, genaamd A. J. B., geconsleerd heeft:;; dat, na eenig over en weder plaatsgehad hebhend ge45Piek i door een der toen aldaar aanwezige nachtwachts , S. genaamd , is ie ennen gegeven , dat de gereq. hem nachtwacht vroeger in dien nacht zoude geslagen hebben ; dat voormelde hoofdman B. daarop aan den gereq. ïeeft gezegd , dat hij gereq. mede aldaar blijven moest, en die hoofdman hem gereq. bij een der armen heeft aangevat, en hem alzoo den gang van het ïaadhuxs heelt binnen geleid; dat de gerequireerde zich daartegen heeft verbet en van zich heeft afgeslagen ; dat hij wijders door eenige der toen aldaar aanwezige nachtwachts ié aangevat, om binnen voorzegd raadhuisin arrest f - J-e worden , en hij zich ook tegen deze heeft verweerd, mitsgaders ij herhaling getracht heeft los te komen en zich te verwijderen, doch dat ij door bedoelde personen binnen gemeld raadhuis in arrest geleid is ; dat iij ledier gelegenheid aan de verschillende hem aangevat hebbende personen stooten, duwen en slagen heeft toegebragt, maar hij geen derzelve personen door middel van een hard werktuig op den duim der regterhand geslagen zoude hebben , en hij, middelerwijl al het voorzegde gebeurde, door de hem aangevat hebbende personen of sommige derzelve wederkeerig gestooten, geduwd en geslagen is ; dat hij wijders tot den toen volgenden oc tend is in arrest gehouden, ea alstoen i« ontslagen geworden; en dat hem e 'ïijgs-artikelen bekend zijn; terwijl hij ter zijner verontschuldiging ee t yge lagt , dat alles, wat hij opzigtens het voorgemelde verrigt heeft, alleen geweest zoude zijn , om zich te onttrekken aan zijne aanhouding .' we -e hij a s onwettig beschouwde; dat hij geen der personen, welke hem in arrest genomen hebben, en tegen wie hij zich heeft verzet, destijds bij namen of in derzei ver betrekkingen zoude hebben gekend; doch hij vermeent, at. al zijn dit nachtwachts of een hoofdman derzelve , deze niet bevoegd waren , hem gereq., die op dat oogenblik niets misdeed , eigenun e ij en op eigen gezag in arrest te nemen , of met geweld in arrest te rengen o te houden; mitsgaders hij zich tegen dusdanige gewelddadige aanran mg vermogt te verzetten , tot welk verzet zijne handelingen zich dan ook zouden bepaald hebben; 0. , dat wel de nachtwacht J. B. , die zich onder bedoelde nachtwachts heeit bevonden , tegen den gereq. heeft getuigd , dat de gereq. hem ter voormelde gelegenheid door middel van een hard werktuig op den duim der ie ternan eenen slag zoude hebben toegebragt, ten gevolge waarvan hij B. ge urende eenige dagen in de uitoefening zijner gewone bezigheden zoude zijn verhinderd geworden , doch dat niet alleen de gereq. het toebrengen van dusdanigen slag heeft ontkend , en geene andere getuigenissen of aanwijzingen te dien opzigte bestaan , maar de heelmeester, welke den voornoemden B. ter zake van het door denzelven erlangd letsel aan gemelden duim heeft be andeld , onder eede heeft getuigd, dat hij het voor zeer onwaarschijnlijk houdt , dat het door voornoemden B. alzoo erlangde letsel zoude zijn ontstaan dooreenen slag met een hard werktuig, uit hoofde aan den duim geene de minste kneuzing , verwonding of ontvelling was te bespeuren, hetgeen het geval had moeten zijn geweest, wanneer de duim door een hard voorwerp getroffen was, en hij heelmeester alzoo vermeent, dat die duim gezwikt heelt, hetzij uit hoofde B. met den duim tegen een muur is aangekomen, of in eene worsteling; terwijl overigens door het getuigenis, zoo van gemelden heelmeester, als van^oornoemden B. zeiven , gebleken is , dat gemeld letsel aan den duim der regterhand van dien B. , uit welke oorzaak dan ook ontstaan, geene ziekte of onbekwaamheid tot werken gedurende meer dan 20 dagen veroorzaakt heeft ; O., dat alzoo ten deze slechts te onderzoeken overig blijft, of de gereq. zich met het voorzegde doorhem gepleegde wrerk el ijk heeft schuldig ^emaakt aan mishandeling van eenen nachtwaker en eenen hoofdman der nachtwachts handelende in de uitoefening hunner functiën , dan wel, of hetzelve door den gereq. gepleegde zich bepaalt lot verzet tegen eene onwettige aanhouding; 0. , dat bij het voorgedacht vonnis der Arrondiss.-Regtbank te leiden dd. 17 Oct. 1815, is uitgemaakt en beslist, dat de door den nachtwaker S. tegen den gereq. en voornoemden d. V. ingebragte beschuldiging wegens het vroeger in gemelde nacht aan hem door den gereq. toebrengen van eenen slag, en de door d. V. gepleegde gewelddadigheden , als geheel op zich zelve staande, niet genoegzaam van elders bevestigd, en door de beklaagden ontkend, geen voldoend bewijs in regten opleverde; en de gereq even als voornoemde d. V. dus is vrijgesproken van de deswege te-en hen ingebragte beschuldiging; 0. , dat intusschen de enkele zegging van voornoemden S., relatief het voorgemelde, de oorzaak geweest is van des gereq. door en op last van den hoofdman des nachtwachts R. m arrest geleiden , zonder dat de gereq. terstond na het aan hem als gebeurd te last gelegde door het openbaar gerucht vervolgd werd, en integendeel zijne komst aan de wacht geheel was vrijwillig, en slechts om met d. V. te spreken; O dat, aangezien, volgens de bestaande wetbepalingen, niemand mag worden ,n hechtenis genomen , dan op bevel van den regter, of op heeter daad betrapt zijnde, derhalve de functiën van voornoemden R. als hoofdman , oi van de destijds aan de wacht aanwezig zijnde klapperlieden , geenszins medebragteu de bevoegdheid, om den gereq. in arrest te stellen of te houden ; O. , dat alzoo niet. kan noodig geacht worden in speciaal onderzoek te tie ~n , of, en in hoeverre , degenen , tegen wie de gereq. zich heeft te weei gesteld, aan hem als hoofdman der nachtwachts of als nachtwakers ekend waren of zijn moesten , omtrent welk laatstgemelde daar te boven niets tegen den gereq. bewezen is, aangezien voornoemde B. heeft getuigd, wei de plaat als hoofdman te hebben om gehad, maar niet daarop gewezen te hebben , en de nachtwacht v. K., die vroeger had getuigd , dat hij en de overigen hunne stokken en klappen bij zich hadden , ter gelegenheid van zijn met den gereq. gehouden confrontatie-verhoor, die vroegere verklaring geheel heeft teruggetrokken, door te erkennen , dat hetzelve niet zoodanig moest worden verstaan, alsof hij en die overigen, in het oogenblik van het aanvatten van den gereq. en de opgevolgde worsteling, de stokken en klappen in handen hadden , maar dat die stokken en klappen zich aan de wacht bevonden , en vroeger door hen in derzelver wachtkamer nedergezet waren ; O. , dat derhalve des gereq. Regt doende enz. , Absolveert den gereq. van de tegen hem ingebragte beschuldiging, dat hij zich door zijn gepleegde zoude hebben schuldig gemaakt aan verzet en mishandeling van eenen hoofdman der nachtwachts, en eenen nachtwacht, »n functie zijnde, en dat hij, ter gelegenheid van zijn verzet tegen zijneaanhouding, door middel van een hard werktuig aan den voornoemden B. zoude hebben toegebragt eenen slag op den duim der regterhand, ten gevolge waarvan die B. gedurende eenige dagen in de uitoefening zijner gewone beroepsbezigheden zoude zijn verhinderd geworden; en compenseert de kosten van den processe , om redenen , den krijgsraad daartoe moverende. Aldus gevonnisd bij den krijgsraad te 's Gravenhage , den 11 Maart 1846. II Sententie. In de zaak, aanhangig voor het Iloog Militair Geregtshof tusschen den advokaat-fiskaal voor 's Konings zee- en landmagt, ambtshalve en als, bij resolutie van den 7 April jl. , geautoriseerd, aan den Hove te provoceren van het vonnis van den krijgsraad in het provinciaal kommandement van ZuidHolland, van den 11 Maart jl. , gewezen in de zaakivan B. A. v. 11. v. O. gerequireerde , welke daarbij , naar aanleiding van^artt. 13 en 210 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande," artt. 1, 22, 37, 38 , 43, 427 , 428, 433 en 435 Strafvord. en artt. 176, 177 en 181 van de regtspleging bij de landmagt, is geabsolveerd vari de tegen hem ingebragte beschuldiging , dat hij zich schuldig zoude hebben gemaakt aan verzet en mishandeling van eenen hoofdman der nachtwachts en eenen nachtwacht, in functie zijnde , en dat hij , ter gelegenheid van zijn verzet legen zijne aanhouding, door middel van een hard werktuig, aan eenen der nachtwachts zoude hebben toegebragt eenen slag op den duim der regterhand , ten gevolge waarvan die persoon , gedurende eenige dagen, in de uitoefening zijner gewone beroeps-bezigheden zoude zijn verhinderd geworden j met compensatie van kosten. En mitsdien verzocht en verkregen hebbende 'sHoves mandament van appel, heeft dezelve betoogd: Dat de gereq. , in den avond van den 25 Aug. 1845 , ten zijnen huize als gast beeft ontvangen zekeren T. d. V. ; dat, bij die gelegenheid, gezegde T. d. V. de montering van B. A. v. R. v. O. heeft aangetrokken terwijl laatstgenoemde in burgerkleederen *.vas gehuld; dat zij zich te zamen op straat hebben begeven, volgens hun zeggen, met het doel, om bij den stalhouder Z. een rijtuig, om naar '« Hage te gaan, te bestellen; dat de beide nachtwachts J. v. E. en F. 1. F. zich kort daarop hebben bevonden in de nabijheid van den stal van gezegden Z., ten ongeveer 2 ure in den nacht; dat zij , in dien stal gerucht hoorende, zijn blijven staan; dal weldra een persoon , gekleed als een officier der infanterie en voor wien zij beiden genoemden d. V. herkend hebben, den stal is uitgekomen, en, den degen trekkende, niet alleen heeft verlangd, dat zij , getuigen, zouden vertrekken, maar kort daarop zelfs een der nachtwachts heeft geslagen; dat dezed. V. met een ander persoon, die in den stal op een wagen gelegen had en als burger gekleed was, en voor wien v. E. en 1. F. beiden den beklaagde v. R. hebben herkend, vervolgens langs de Koepoortsgracht en de kleine Ruine naar het Rapenburg zich hebben begeven • dat de nachtwaker S., omstreeks ten 2 ure in dien nacht , zich bevindende in zijn wachthuisje nabij de Nonnensteeg, glazen hoorde inslaan op het Rapenburg tusschen de Cellenbroedersgracht en de Vliet, en zich derwaarts begeven hebbende met v. E. en 1. F. , daar twee personeu ontmoette, de een als officier en de ander als burger gekleed; dat die personen hem te kennen gegeven hebbende, dat er glazen op de Vliet ingeslagen werden, zulks aanleiding gaf, dat hij S. het vermoeden uitte, dat zij zelve welligt de daders waren, waarop de als burger gekleede persoon dezen nachtwacht een slag in het aangezigt gaf, terwijl de officier hem aangreep, de hand op den mond legde en in den rug naar den kant van het water duwde ; dat het hem nachtwacht S. echter gelukt zijnde, met de eene hand, die hij vrij had, den klap te roeren , en wel verkeerd-om, ten teeken , dat er onraad was, de beide door hem aangeduide personen wegliepen , waardoor hij den burger uit het oog verloor , terwijl hij den officier achtervolgde, en ongeveer gelijktijdig met dezen, die intusschen met behulp van andere nachtwachts was gearresteerd. op het raadhuis aankwam; dat voorts daarop ook de als burger gekleede persoon aan de wacht is gekomen, die, blijkens zijne eigene bekentenis, was de tegenwoordige ged. v. R. v. O. , en wien S. onmiddellijk heeft herkend en aan de omstanders aangeduid , als zijnde de persoon , die hem getuige het eerst een slag had gegeven ; dat dit laatste ook onder eede is bevestigd geworden door de voor de Arrondiss.-Regtbank te Leiden gehoorde getuigen J. v. K. en J. L., dat dien ten gevolge de hoofdman der nachtwachts B. aan den ged. gezegd heeft , dat hij mede daar blijven moest, hem bij een der armen heeft gevat en hem alzoo den gang van het raadhuis heeft binnengeleid; dat hij ged. zich daartegen verzettende, van zich heeft afgeslagen , en te dier gelegenheid aan onderscheidene hem aangevat hebbende nachtwachts stooten en slagen heeft toegebragt, onder anderen een slag op het hoofd aan den nachtwacht v. K. en eenen gelijken slag aan den hoofdman der nachtwachts B. ; dat wel de nachtwacht J. B. ook dit tegen den ged. heeft getuigd, dat de ged. hem, door middel van een hard werktuig , een slag op den regter-duim zou hebben toegebragt; edoch dat dit niet door andere bewijsmiddelen is gestaafd, terwijl de verklaring van den heelmeester A. het veeleer waarschijnlijk maakt , dat de duim van B. onder de worsteling heeft gezwikt, hetgeen niet ten laste van den bekl. mag worden bijgebragt; dat T. d. V. bovengenoemd, en de tegenwoordige gereq. , te dier zake > voor de Arrondiss.«Regtbank te Leiden , regt doende in correctionnele zaken, zijn teregt gesteld; dat , bij vonnis van die Regtbank, dd. 17 Oct. 1845, voornoemde d. V. i3 ontslagen van alle regtsvervolging , ter zake van het onwettig dragen van eene uniform, schuldig verklaard aan e^n ander punt, in de acte van dagvaarding omschreven; en voorts, te gelijk met den bekl. B. A. v. R. v. O., vrijgesproken op een derde punt van beschuldiging, dat hen beide gelijkelijk en te zamen betrof, namelijk, de mishandeling van den nachtwacht S.; terwijl wijders de Regtbank zich bij dat vonnis onbevoegd heeft verklaard, om regt te spreken omtrent de tegen den tegenwoordigen bekl. verder ingebragte beschuldiging, wegens het mishandelen van den hoofdman der nachtwachts A. J. B. en den klapwaker J. B., en dien ten gevolge den bekl. v. R. v. O., op grond van art. 14 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande, naar deszelfs competenten regter heeft verwezen ; dat er deswege een regterlijk onderzoek bij den krijgsraad in het prov. kommandement van Zuid-Holland ingesteld zij ad#, deze, bij vonnis van den 11 Maart 11., heeft aangenomen, dat de ged. ilderdaad de ter cognitie des krijgsraads bijgebragte feiten gepleegd heeft, doch zijne aanhoudingen in-arrest-stelling, op last van voornoemden B., door niets is gewettigd, en des gereq. wederstand tegen denzelven alzoo niet als strafbaar is te achten , mitsgaders dat niet blijkt, dat des gereq. wederstand tegen de te zijnen opzigte aangewende willekeurige handelingen is geweest buiten verhouding van het door hem gepleegde, of de palen eener wettige verdediging is te buiten gegaan ; dat de krijgsraad op deze gronden , en met aanhaling van artt. 13 en 210 van het Crimineel Wetboek voor het krijgsvolk te lande, artt. 176, 177en 181 reglement van krijgstucht, arit. 1,22, 37, 38, 427, 428, 433 en 435 Strafvord., den gpreq. heeft geabsolveerd ' van de hem ten laste gelegde feiten , met compensatie van kosten ; dat hij vertooner r. o. zich met deze beschouwing des krijgsraads niet kon vereenigen; dat toch in deze wel degelijk bij de dienaren der openbare magt, tegen welke de ged. zich heeft verzet en feitelijke gewelddadigheden heeft gepleegd, de bevoegdheid bestond, om hem ged. aan ie * houden; dat toch hier allezins moet geacht worden te hebben plaats gegrepen eene aanhouding, na betrapping op heeter daad, tot welke aanhou- r ding de hoofdman der nachtwachts en zijne onderhebbende manschappen niet ütilsïn bevoegd, maar, volgens art, 39Strafvord., verpligt waren; dat ie krijgsraad iu deze van het onjuiste begrip is uitgegaan , alsof betrapping op heeter daad niet heeft bestaan , wanneer het later gevoerd regtsgeding niet het wettige overtuigend bewijs van schuld des bekl. heeft opgeleverd; dat dit begrip geheel is in strijd met de uitdrukkelijke bepaling van art. 37 Strafvord., hetwelk de met de opsporing van misdrijven belaste ambtenaren gebiedt, om onmiddellijk alles aan te wenden, wat dienstig kan zijn , , om het feit tot klaarheid te brengen en den dader in handen te krijgen ; dat, wanneer die ambtenaren dit alles werkelijk hebben aangewend, het ' niet ten hunnen laste kan worden gebragt , zoo, ondanks hunne pogingen , nogtans het feit later niet tot klaarheid gebragt wordt; dat, in deze, blijkens al het hierboven, als in fucto consterend, aangevoerde, 1°. ontdekking of vervolging op heeter daad heeft plaats gehad ; 2o. de noodzakelijkheid bestond, om den ged. aan te houden; dat het eerste punt ten stelligste bewezen wordt door de aaneengeschakelde reeks van gebeurtenissen, die in den bewnsten nacht hebben plaats gegrepen , wier zamenhang geenszins daardoor is verbroken , dat S. aanvankelijk slechts d. V. trachtte aan te houden, en de tegenwoordige ged. uit eigene beweging aan de wacht is gekomen, daar de kennisgeving, door S. aan zijne mede-nachtwachts gedaan , tevens voor hen eene waarschuwing inhield, om ook den in burgergewaad gekleeden persoon, die hem mede mishandeld had, op te sporen; terwijl de ontdekking op heeter daad haar volkomen beslag kreeg, toen aan het raadhuis de beleedigde onmiddellijk aanwees , dat de inmiddels ook aldaar verschenen ged. dezelfde persoon was, die hem met d. V. had mishandeld; dat de noodzakelijkheid , om den ged. aan te houden, blijkt, zoowel uit het tijdstip, waarop de ontdekking plaats greep , als uit de omstandigheid , dat de ged. in ander gewaad gekleed was , dan gewoonlijk , en dus later welligt minder pertinent kon worden herkend, mitsgaders uit de onbekendheid der nachtwachts met zijnen persoon; dat nu, wel is waar, later het wettig bewijs niet is geleverd van de schuld des bekl. aan de mishandeling van S., maar dat deze echter pertinent ondereede bij zijne eersto opgave is blijven volharden; terwijl de wet ook niet vordert, dat men, om bij vervolging op heeter daad iemand te kunnen arresteren , den schuldige door een onomstootelijk bewijs kenbaar make, maar den vermoedelijk schuldige (art. 43), die in art. 31 slechts de verdachte genoemd wordt ; dat nu , op de aanwijzingen van S., dat hij door d. V. en v. R was mishandeld , en dat hij met moeite nog zijne klap had kunnen roeren , op de verklaring van twee andere nachtwachts , dat zij eene klap verkeerd hadden hooren slaan , op de aankomst van den ged. nog in denzelfden nacht ten raadhuize, de hoofdman der nachtwachts en zijne onderhebbende manschappen allezins bevoegd waren, om den gedaagde als verdacht of vermoedelijk schuldig aan te merken , en hem alzoo aan te houden , totdat er gelegenheid zoude wezen, hem aan den officier van justitie of deszelfs hulpofficier over te leveren; dat mitsdien ook de wederstand des ged. tegen deze aanhouding moet geacht worden te zijn geweest onwettig, en in geenen deele kan worden geacht slechts eene geoorloofde zelfverdediging daar te stellen; dat eindelijk, bijaldieiï ook al de meergenoemde beambten in deze de grenzen hunner bevoegdheid hadden overschreden, zulks nog in geen geval aan den gereq. het regt gaf, om zich feitelijkheden jegens hen te veroorloven of zich tegen hen te weêr te stellen, vermits de wet nergens aan bijzondere personen de bevoegdheid verleent om , a priori de regelmatigheid of regtmatigheid der daden van openbare ambtenaren beoordeelende , hunne eigene handelwijze van den uitslag dier beoordeeling afhankelijk te maken, behoudens hunne bevoegdheid, om zich later te beklagen over het gedrag dier ambtenaren , hetzij ter zake van mishandeling, hetzij wegens onwettige aanhouding of eenig ander , bij de wet strafbaar gesteld , hun aangedaan feit; dat mitsdien de feitelijkheden en gewelddadigheden. die de gereq. zich heeft veroorloofd, in elk geval als strafbare handelingen behooren te worden aangemerkt; En alzoo ten dage in regten beteekend , ter rolle van den Hove , eisch gedaan en geconcludeerd tot nullité of correctie van het gewezene vonnis, en dat de gereq., alsnog, bij sententie van den Hove , zoude worden schuldig verklaard aan gewelddadigheden, door het toebrengen van slagen , gepleegd tegen twee burgers, met eene openbare dienst belast, ter gelegenheid van het waarnemen hunner dienst, en dienvolgens veroordeeld, opgrond van artt. 230 eri 228 C. Welke zaak , nadat door de wederzijdsche partijen ter rolle van dezen Ilove respectivelijk was gediend van acten en munimenten en na verdere behoorlijke instructie als naar stijle , vervolgens in het collegie van den Hove was bepleit. Het Hoog Militair Geregtshof, Gehoord de pleidooijen, gezien en geëxamineerd de stukken van den processe, door de wederzijdsche partijen onder hetzelve gefurneerd en voorts met rijpe deliberatie van rade, doorzien en overwogen hebbende al hetgeen ter materie dienende was en konde of raogte moveren ; Overwegende, voor zooverre de feiten betreft, in deze ter cognitie gebragt van den militairen regter, dat het, zoo door de beeedigde verklaringen der getuigen, als door de eigene bekentenis des gerèq., in fucto is bewezen , dat de gereq. in den nacht tusschen den 25 op 26 Aug. 11. , te Leiden, in gezelschap geweest zijnde met d. V., en nadat zij zich op de straat van elkander verwijderd hadden , heeft ontwaard , dat voornoemde d. V., die in de montering van den gereq. was gekleed , werd iu arrest geleid aan de wacht der klapwakers aan het raadhuis der stad Leiden , en hij gereq. zich toen derwaarts heeft begeven , zijn verlangen te kennen gevende , dat genoemde d. V. met hem zoude méégaan ; dat dit geweigerd zijnde , de hoofdman der nachtwachts B., van den nachtwacht S. vernemende , dat de gereq. er ook was bij tegenwoordig geweest, toen deze nachtwacht in dien nacht slagen had ontvangen , aan den gereq. heeft aangezegd , dat hij insgelijks aldaar blijven moest, en die hoofdman hem gereq. bij een der armen aangevat, en alzoo den gang van het raadhuis heeft binnengeleid; dat de gereq. zich d tartegen verzet en van zich afgeslagen heeft; dat hij wijders alstoen door eenige der aldaar aanwezige nachtwachts is aangevat, en zich ook tegen deze verweerden aan dezelve stooten, duwen en slagen heeft toegebragt , totdat hij door dezelve in arrest is geleid , waaruit hij den volgenden ochtend is ontslagen ; O., dat reeds het zich begeven van den gereq. naar de wacht der nachtwakers in hel raadhuis, om zijnen vrocgeren medgezel f. d. V. te zoeken, het besef te kennen geeft, dat hij gereq. aldaar niet met gewone burgers, maar met beambten zoude te doen hebben ; O., dat de gereq. zich, door zoodanig verzet, gepaard met gewelddadige handelingen, heeft schuldig gemaakt aan gewelddadige wederspannigheid jegens openbare beambten van politie , handelende in de uitoefening hunner bediening, en dat deze wederspannigheid is gepleegd door een persoon zonder wapenen, waardoor dezelve vallende is in art. 212, 2degedeelte, in verband met art. 209 Strafr.; O. Hooge Raad. —Kamer van Vacantie. — Strafzaken. Zitting van den 14 Augustus* Behandeld het beroep van: 1°. G. J. Cohen , tegen een arrest van het Hof in Zuid-Holland; rapp* raadsheer Rengers; 2o. B. J. Meijer, tegen een arrest van het Hof1" Noord-Holland; rapp. raadsheer Gevers; 3°. J- H. Krafft, tegen ee'1 arrest van hetzelve Hof; rapp. raadsheer van den Velden. In al!1' drie concludeert de adv.-gen. Deketh lot verwerping. Uitspraak 2* Augustus. Zitting van den 15 Augustus. Behandeld het beroep van: 1°. H. Beentjes , tegen een arrest van het Hof iu Drenthe; rapp. raadsfr- j Yvo Diert van Melissant. De adv.-gen. Deketh concludeert tot verwerping. Uitspraak 29 Augustus. 2°. W. Littel, tegen een arrest van het Hof in Utrecht; rapp. raadsh' Vaillant. De adv.-gen4 Deketh concludeert tot verwerping. Uitsprak" 29 Augustus. BERIGTEN. 's Gravenhage. 15 Auquslus. Eene vreemdsoortige gebeurtenis heeft den 13 dezer, des avonds, lU den circus van den heer Gautier, te Rotterdam plaats gehad. De heer A. ^ ' ! S Jzn. voelde op een3 eene zekere zwaarte aan zijne parapluie , ietl j gevolge waarvan dezelve viel. Na de voorstelling dezelve wenschende ter".- j te bekomen, drong hij aan op een onderzoek. Dit leidde aanvankelijk geen gewenscht resultaat, totdat eindelijk de tent door de politie afgez,e en onderzocht zijnde, men onder dezelve eenige personen vond, welke reeds een aantal parapluien , naar gissing een dertigtal, op zulk eene wijze hadJei1 welen meester te worden. De ijver en activiteit der politie is bij «leze Se"l legenheid weder gebleken, daar deze spoedig en in genoegzamen getale aan- ; wezig was, om de tent af te zetten, zoodat niemand der schuldigen ontsnappen. — Op de badplaats Kreuznach, bij Bergen aan den Rijn, is in rmlU 52jarigen ouderdom overleden de heer Mr. II. de Ranitz , burgemeester va» Groningen sedert 1843, een sieraad van de kweekelingen in Groning*Cl1 hoogeschool, die, als uitstekend regtsgeleerde in die stad, eene reeks *a'| jaren eene uitgebreide praktijk had, en in verschillende betrekkingen vet'1 voor de stad en het gewest zijner inwoning gedaan heeft. — In Engeland heeft , zoo men weet, het sterven van zekeren soldaat White , ten gevolge der slagen , die hij , bij eene militaire strafoefening ie I Hounslow , eenige dagen geleden , ontvangen heeft, sedert de openbare a»11' dacht bijzonder op deze soort van strafoefeningen gevestigd. Ook in Lagerhuis was deze zaak reeds vroeger ter sprake gebragt, en den 7 Augustus 1'* * moest doet. Bowring aldaar de motie doen , dat alle ligchamelijke slraSe1* j bij het leger voor altijd zouden worden afgeschaft. De eerste minister Busse poogde hem die motie te doen intrekken , vooreerst door de mededeelt' hoe de hertog van Wellington , als opperbevelhebber des legers , bepaa 1 had, dat geen soldaat , in welk geval ook, meer dan vijftig slagen zal °"1 vangen ; ten andere door te betoogen , dat eene volstrekte afschaffing ^ief ! ligchaams-straf, althans zoo lang het zedelijk gevoel onderden krijgsman* | stand niet meer was. ontwikkeld , tot groote insubordinatie zou leiden. D()ct' Bowring gaf zijn motie echter niet op; maar, nadat verscheiden leden ^ ondersteund of bestreden hadden , werd zij met 97 tegen 37 stemmen yj worpen, welk lot ook aan eenemotie van den heer Osborne ten deel vie ofschoon deze niet zoo ver ging, maar slechts verzachtende wijzigingen beoog ^ Lord John Russell betoogde voorts, dat de zorg tot behoud van de krijgst'10' verhinderde nu dadelijk reeds tot de algeheele afschaffing over te gaan. 1 zou daartoe echter eenmaal komen , als de in de laatste jaren genooie1'0 . maatregelen, tot opbeuring van den zedelijken toestand van den s»$aaV meerdere vruchten droegen. Nu reeds zag men daarvan bereids eenige ?°e( J gevolgen. De minister legde een staat over , waaruit bleek, dat de verh°u ding van het getal lijfstraffen tot de sterkte des legers , sedert de laal^ acht jaren, zeer verminderd is ; hetgeen alleen het gevolg was van de bedo maatregelen. Zoo had men in : gemiddelde 'getal legersterkte. lijfstraffen. verhouding. 1838 96,907 894 1 man op 108. 1841 116,369 925 1 » » !26. 1843 123,452 637 1 » » 194. 1845 124,252 659 I » » 189. I De maatregelen, welke die vermindering ïeker hadden te weeg ; waren b. v. het aanleggen van boekeryen in de kazernen , het toeken ^ van belooningen voor goed gedrag , het invoeren van regements-scho ( ^ het oprigten van eene normale school voor regements-onderwijzers , het stellen van spaarbanken voor het leger en dergelijke. , Doet. Bowring had dadelijke afschaffing van de lijfstraffen verlangd. a" de manschap door de marteling toch niet beter werd. Intusschen ll00''li hij , dat het bewind de gewensclite afschaffing zoo veel mogelijkverhaasten z»^ Uit eene voorloopige stemming is het gebleken , dat het Huis de in^S des ministers ten deze deelt. jjij — Men verneemt, dat de dieven der overgioote som in bankbiljetten I de 1IH. Rogers et Cie., in het vorig jaar te Londen ontvreemd, er in^ afgeloopene maand in geslaagd zijn eenige dier briefjes te gelde te n(jig De bank zelve heeft er betaling op gedaan; de nummers waren c e 0$t • • 1 onnte ' veranderd door behulp van chemische bereidingen ; eerst toen ue opkwamen ter verwisseling, ontdekte men de vervalsching. Gedrukt en uitgegeven bij 5E3B.OEOÏ1RS te 's Gravenhage.
20,839
MMUBMA01:000177003:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,869
Waarheid in liefde; een godgeleerd tijdschrift voor beschaafde christenen, 1869, 01-07-1869
null
Dutch
Spoken
7,249
12,425
WAARHEID IN-LIEFDE. EEN GODGELEERD TIJDSCHRIFT VOOE BESCHAAFDE CHRISTENEN, NAAR DE BEHOEFTE DEZER DAGEN. ONDER MEDEWERKING VAN VERSCHILLENDE GELEERDEN IN NEDERLAND, UITGEGEVEN DOOR P. HOFSTEDE de GROOT, C. H, van HERWERDEN, CHz. en A. T. REITSMA. JAARGANG 1869. derde stuk. tolij — september. te groningen en 's gravenhage, bij ï". KOOBDHOFF en M. J. VISSER. 1869. INHOUD. julij. J. Offerhaus, Lzn., Het wezen, de grond en de maatstaf van 'tgeen wij „pligt" noemen. Naar aanleiding van de geschriften der lieeren van der Wijck, Hoekstra en Naville bl. 449. De gronden van mijn geloof aan liet Evangelie. Een woord van een Leek aan zijne Medeleden der Gemeente van Christus 4g0 Evangelisatie van Spanje 492 De komst van Jezus Christus op aarde noodig, ook indien de menschen niet hadden gezondigd, volgens J. van Yondel f 5Q2 Boekaankondiging. — Vervolgbundel op de Evangelische Gezangen, bl. 505. augustus. J. Offerhaus, Lzn., Het wezen, de grond en de maatstaf van 'tgeen wij „pligt" noemen. Naar aanleiding van de geschriften der heeren van der Wijck, Hoekstra en Naville „ 513 INHOUD. H. N. van Teutem, Bijdrage tot de kennis van wijlen den hoogleeraar L. G. Pareau in zijn academietijd kl. 541. Boekaankondiging. —■ J. H. Schol ten, De Doopformule, door A. M. Cramer, bl. 559. — P. F. «T. Molae, Komen de menschen uit apen voort? De moderne leer der ontwikkeling van het menschdom volgens Carl Vogt en anderen, getoetst aan weten schap en ervaring, bl. 586.— J. P. Hasebroek, J. F. Blaauw, J. J. L. ten Kate (en anderen), Gave der liefde, ten voordeele van het fonds voor weduwen van Protestantsche godsdienstonderwijzers, bl. 591. september. P. Hofstede de Groot, Gods openbaring aan Israël, de bron der Grieksche wijsbegeerte bl. 595 I. Busch K eis er, Paulus' leven en werkzaamheid, uit Engelsche schrijvers toegelicht 625 Herman, Wat is modern? 650 Aan de vereeniging van moderne Predikanten te Leeuwarden De zelfstandigheid van het zedelijk leven 656 Boekaankondiging. — Liederengave geofferd op het altaar der zending, bl. 659. — W. Beyschlag, Frans Wilhelm Traugot Beyschlag, een christelijk levensbeeld, bl. 6-60. — Althanase Coquerel, Jr., Het Geweten en het Geloof, bl. 665. — Carl Stug au, De kunst om gelukkig te leven, bl. 669.— W. Ziethe, Vrouwenspiegel, Anna Judson, eene levensgeschiedenis uit de zendingwereld, bl. 671. HET WEZEN, DE GROND EN DE MAATSTAF VAN 'T GEEN WIJ ,, PLIGT " NOEMEN. NAAK AANLEIDING VAN : Trof. van der Wijck, Onderscheid tusschen goed en kwaad, Amst. 1868. Trof. Hoekstra, Bz., Het nuttigheidsbeginsel, als rigtsnoer van het zedelijk oordeel, Gids 1865, II, III, IV. Ernest Naville, De Pligt, Twee Redevoeringen, uit het Fransch vertaald door Mevr. A. F. Bas ting-Kattenbusch, Amst. 1869. DOOR J. OFFERHAUS, Lzn., Theol. Doet. en Pred. te Eelde.' III. Wij komen thans tot het derde deel van ons onderzoek; Het eerste handelde over den omvang en het wezen van den pligt, het tweede over den grondslag, waarop hij rust. Wij zagen daarbij, dat geheel het gebied des zedelijken levens, of al wat goed is, als pligt moet worden erkend en dat het wezen van den pligt gelegen is in het onvoorwaardelijk gebonden, verpl'gt zijn tot het doen van het goede. Daarop gingen wij 1 Vervolg en slot van bl. 479. 1869, 33 na, waarop die verpligting rust, en vonden, dat zij gegrond is in onze,"met onze zedelijke natuur overeenstemmende zedelijke bestemming. Doch daar er van bestemming geen spraak kan zijn, zonder iemand die bestemt, moesten wij dieper doordenkende komen tot de slotsom, dat de laatste grond van den pligt gelegen is in God, en dat het geloof in God, als grond van onzen pligt, het geloof aan onsterfelijkheid met zich brengt. Wij besloten met de woorden van Naville: „God heeft den mensch bestemd voor het goede, daarom zal eenmaal zijn leven geheel aan het goede gewijd zijn." Maar wat is nu het goede? Welke is de maatstaf, waarnaar wij het zullen beoordeelen en het onderscheiden van het kwade? Dit is het derde punt van ons onderzoek. Schijnbaar is deze vraag zeer gemakkelijk te beantwoorden. Is toch Gods wil de grond van onzen pligt, is Hij het, die ons voor het goede bestemd heeft, dan moeten het goede en Gods wil volkomen gelijke begrippen zijn.1 Gods wil is dus de maatstaf van het goede. Haar het omgekeerde is even zeker: Het goede is de maatstaf van Gods wil. Wij hebben hier dus twee stellingen, waarvan de termen van weerszijden geheel gelijk staan, en die ons dus nog eigenlijk niets tot verklaring van beider inhoud geven. Wel echter wordt daardoor beider grens afgebakend. Zijn toch het goede en Gods wil geheel in overeenstemming met elkander, dan kan onmogelijk iets Gods wil zijn, wat in zich zelf niet goed is; noch iets, wat goed is, buiten betrekking staan met Gods wil. Hierdoor wordt dus aan de eene zijde de Jezuïtische stelregel: Het doel heiligt de middelen; men mag het kwade doen, indien het strekt ad majorem Dei gloriam (tot vermeerdering van Gods eer), als onzedelijk gebrandmerkt. Maar ook aan den anderen kant wordt daardoor veroordeeld de onverschilligheid van sommige overdreven Protestantsche orthodoxen 1 Dezelfde, t. r. p. bi. 38. voor goede werken, die, naar hun begrip, niet tot Gods wil, maar tot het gebied dezes aardschen levens behooren. Gods wil sluit al het goede in zich; maar ook omgekeerd, niets kan Gods wil zijn, wat niet goed is.1 Waaraan nu dat goede, dien wil van God te erkennen? Verschillend luidt liet antwoord, van onderscheidene zijden op deze vraag gegeven. Sommigen, aan den mensch, als slaaf der zonde, alle bevoegdheid om te oordeelen in dezen ontzeggende, willen van geen anderen maatstaf weten , dan van den, er sier, t. a. p. „De reden, waarom in 'toog van vele onzer ijdgenooten de idee van God voortaan geheel vreemd aan de zedeleer behoort te blijven, is hierin gelegen, dat deze idee hun hetzelfde is als Willekeur, en willekeur is de vernietiging zelve der zedeleer. Er is een vraagstuk, 'twelk de godsdienstige wij,begeerte dadelijk bij den aanvan°van haar onderzoek ontmoet; dit namelijk: Is iets goed, omdat God he°t wil of wil God het, omdat het goed is? Onderstellen wij, dat de wil van God de eenige regel is der zedeleer? Onderstellen wij, dat God, wanneer Hij het wilde, de leugen, de trouweloosheid, de wreedheid kon gebieden, dan is het zeker, dat er, tegenover zoo vreeselijke willekeur van geene regtvaardigheid meer sprake kon zijn; dan zou men, volgens dat prachtige woord van Kousseau, „moeten wensehen, dat de heilige stem der natnur, sterker dan die der Goden, zich deed eerbiedigen op aarde, en de misdaad met de schuldigen naar den hemel bande." Ondersiellcn wij van de andere zijde, dat God onderworpen is uan 't geen ons geweten het goede noemt, dan vloeit daaruit voort, dat het geweten des menschen de hoogste wet zal worden en dat, terwijl het denkbeeld van God afdaalt tot den tweeden rang, de zedeleer feitelijk onafhanke. ijk zal zijn. De christelijke openbaring heeft dit vraagstuk op bewonderenswaardige wijze opgelost, daar zij de zedeleer niet bouwt op den wil van God, als willekeur, maar op zijne natuur zelve, naar wier beeld de mensch geschapen is. „Weest heilig, want ik ben heilig," dat is het woord des Ouden Testaments, door Jezus herhaald, maar tevens met het Evangelisch merk gestempeld, toen Hij zeidei „Wees gij dan volmaakt, gelijk uw Vader in de hemelen volmaakt is." Door dit woord is voor al.ijd de zedeleer aan 't gebied van het willekeurige ontrukt, zonder dat toch het goddelijk gezag tot den tweeden rang behoeft af te dalen. Het goede wordt in ons oog de uitdrukking van het goddelijk wezen zelf. „Het Evangelie wordt," naar de schoone uitdrukking van Vmet, „het geweten van het geweten en de zedeleer heeft haar eeuwi gen grondslag gevonden."" 33* zoo als zij zeggen, volkomen objectieven, den in den Bijbel letterlijk en onfeilbaar geopenbaarden wil van God (A); 't zij men meent, dat die wil Gods altijd als eene wet buiten den mensch blijft staan (A, a); 't zij men zich voorstelt, dat de mensch door geloof ook tot eigen overtuiging van dien wil Gods kan komen (A, b). Anderen zoeken den maatstaf geheel' op het gebied des subjectieven levens (B); doch wederom op verschillende wijze, naar mate zij of (B, a) alleen aan het beginsel, het eigen geweten, het goede of kwade van elke handeling getoetst willen hebben, öf (B, b) aan het gevolg, 't welk daaruit voortvloeit voor den handelenden persoon. Nog weer anderen zoeken dien op het gebied van het menschelijk leven, als geheel beschouwd (C), doch op drieërlei wijze, zoodat öf (C, a) in het zoogenaamd algemeen geweten der menschheid, of (C, b) in het algemeen belang der menschelijke maatschappij op zich zelve, buiten verband met God, óf (C, c) in diezelfde menschelijke maatschappij, maar als Godsrijk gedacht, de maatstaf van goed en kwaad wordt gevonden, A. Het uitsluitend objectief standpunt. Op dit standpunt wordt de mensch, als slaaf der zonde, onbekwaam geoordeeld, om uit zich zeiven een zedelijk oordeel te vellen, of uit eigen inzigt en pligtbesef goed te handelen. Gods wil, van buiten af in geboden den mensch opgelegd, zal dan de eenige maatstaf zijn, waarnaar het goede of kwade kan beoordeeld worden. Dien wil kan men zich nu of nominalistisch, als willekeur denken (a), waardoor ook alle wezenlijk op eigen overtuiging gegronde instemming met den door God geopenbaarden wil aan den mensch ontzegd wordt (het zuiver RoomschKatholieke autoriteitsstandpunt);1 of realistisch (b) erkennen, • NI. dat wel de mensch eerst door geloof moet komen tot kennis der waarheid, maar dan ook door eigen overtuiging tot hare erkentenis kan opklimmen, 1 omdat zij niet in Gods willekeur, maar in zijn wezen, en mitsdien ook in het wezen der dingen, bepaald in 's menschen eigen wezen, gegrond is. a. Dat het zuiver Roomsch-Katholieke standpunt voor de ware zedelijkheid niets geeft, ja veeleer schadelijk is, behoeft niet met veel woorden betoogd te worden. De geschiedenis zelve leert het. Teregt zegt Bersier (t. a. p.): „ Er is geen vooruitgang, geene wettige uitbreiding van regtvaardige instellingen, geene meer billijke verdeeling van lasten, die niet bestreden, dikwijls zelfs vervloekt is in den naam van God; en daarentegen is er geene openbare schending der vrijheden van een volk, geene onwettigheid, geen meineed zelfs, welke niet gemakkelijk absolutie verkregen heeft, ja gezegend is, wanneer zij dienstbaar konden zijn aan het voordeel der Kerk. Bovendien komt op dit standpunt de gehoorzaamheid aan God altijd neer op menschendienst. Immers de wil van God kan niet tot menschen komen, dan door menschen. Is die wil onfeilbaar juist geopenbaard, dan dient hij, daar niemand er zelf over oordeelen mag of kan, ook onfeilbare tolken te hebben. En hiermede is de deur geopend voor het schromelijkst misbruik, 'twelk menschelijke heerschzucht en geestelijke dwingelandij van de zwakheid en goedgeloovigheid der onzelfstandige menigte kunnen maken. Schijnbaar moge deze maatstaf der zedelijkheid bedoelen, den mensch tot een dienaar van Gods wil te maken, in waarheid maakt zij hem tot een slaaf van menschen, die beweren tolken van Gods wil te zijn. Op dit standpunt wordt ook een der meest wezenlijke kenmerken van goed en kwaad, wat het gebied des zedelijken levens betreft, opgeheven. Indien de wil van God alleen uit- 1 Per fidem ad intellectum. wendig tot ons komt, en wij zelf het vermogen, om goed en kwaad te onderscheiden, missen, dan spreekt het wel van zelf, dat er ook alleen van goede of verkeerde daden, maar niet van goede of verkeerde beginselen kan worden gesproken. Daar gaat dus het zedelijk oordeel alleen over de daad als opus operatum (uitgevoerd werk), niet over de gezindheid. Maar daarmee wordt in den grond het meest wezenlijk kenmerk van het begrip zedelijkheid of onzedelijkheid opgeheven. Goed of kwaad noemen wij de dingen ook uit het oogpunt van orde of doelmatigheid. En ook der menschen daden, op zich zelve beoordeeld, afgezien van de beginselen, kunnen goed of kwaad genoemd worden, naarmate zij met de door God gewilde orde overeenstemmen of niet. Maar zulk een oordeel is een oordeel des verstands, geen zedelijk oordeel. Zedelijk goed of kwaad is eene handeling, naarmate niet alleen de daad, maar ook de gezindheid des daders met Gods wil overeenkomt of niet. Waar dus uithoofde van den maatstaf, dien men bezigt, de gezindheid niet meer in aanmerking komt bij het oordeel over goed of kwaad, daar kan ook geene zedeleer meer worden gegeven, maar moet zij plaats maken voor casuïstiek.1 b. Doch ook realistisch (Protestantsch-orthodox) opgevat, is de uitsluitend objectieve maatstaf van goed en kwaad, als gegeven in den onfeilbaar in de H. Schrift geopenbaarden wil van God niet houdbaar. Dit zou alleen dan 't geval zijn, wanneer de letterlijke ingeving van elk woord, dus ook van elk voorschrift des Bijbels, kon worden verdedigd. Doch dit is onmogelijk. Niet slechts zijn er tegenstrijdigheden in de historische berigten, welke zoodanige opvatting uitsluiten, maar in de zedelijke voorschriften niet minder. In den naam des Heeren worden zeer tegenstrijdige voorschriften gegeven • en daden gedaan. De wreedste verdelgingsoorlogen door Is- 1 Po leer, hoe in allerlei onderstelde gevallen zich te gedragen- raël gevoerd tegen sommige zijner vijanden, worden evenzeer voorgesteld als op Gods bevel ondernomen, als de mildste betooning van zachtmoedigheid en menschenliefde. De Heer wordt even goed gezegd „den lande verbeden te zijn" door de opoffering van eenige onschuldige mannen uit Sauls geslacht aan de wraakzucht der Gibeoniten, 1 als er van Hem wordt getuigd, dat Hij is barmhartig en genadig en groot van goedertierenheid en waarheid. Het beginsel der Wet is evenzeer in den naam des Hecren uitgesproken als dat des Evangelies. 2 Gaarne erkennen wij, dr.t do r.ieeste voorstanders der orthodoxe rigtihg in onze dagen zulk eene beoordeeling van. iemands zedelijk leven naar den maatstaf zijner regtzinnigheid afkeuren. Doch dat de orthodoxe rigling al ligt tot zulk een oordeel leidt, wordt ook door Bersier erkend, waar hij zegt (t a. p. bi. 339). „Indien al in theorie de Christenen bijna eenstemmig zijn in de erkentenis, dat de zedelijke verpligting den menseh is ingeschapen, zoo wordt toch deze erkentenis in de practijk dikwijls verzaakt, waar het geldt de waardering van handelingen van anderert, van wie men in godsdienstig geloof verschilt. Dit is de eeuwige verzoeking van den sectcgeest (en wie onzer kan zich daarvan geheel vrij achten?); dat men zoo ligt aan lagere, baatzuchtige drangredenen het beriep Jezus zich ook altijd op 'smenschen zedelijke natuur zelve, om de waarheid zijner zedelijke eischen te bevestigen, en sprak dat groote woord: „Zoo iemand wil den wil Gods doen, die zal van mijne leer erkennen, of zij uit God is, dan of ik van mij zeiven spreek."1 B. Zoo wijst dan de Bijbel zelf ons van het uitsluitend objectieve naar het subjectieve standpunt heen. En aanstonds hooren wij ons door vele stemmen toeroepen: Dat is het eenig ware, de maatstaf van goed of kwaad moet uitsluitend op het gebied des subjectieven individuëlen levens gezocht worden. Maar zij, die dit beginsel stellen, verschillen toch grootelijks in de toepassing daarvan, daar de godsdienstige moralisten (a) de stem van het eigen geweten, als Gods stem in ons binnenste, den eenigen maatstaf rekenen van goed of kwaad; terwijl zij, die godsdienst en zedelijkheid scheiden (b), in den regel niet in het beginsel, maar in de vrucht der handeling het kenmerk zoeken, waarnaar zij goed en kwaad meenen te moeten beoordeelen. a. Zeker is er veel, dat bij oppervlakkige beschouwing ons genegen doet zijn, om aan het oordeel des gewetens in dezen de volledig beslissende stem te geven. Dat schijnt het eenige, maar ook volkomen betrouwbaar beginsel te zijn van het Christendom en de Hervorming. Krachtig wordt het gepredikt door Paulus, waar hij zegt: „Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd."2 Niet minder krachtig werd het gehandhaafd door Luther, die vast stond tegenover het gedrag toeschrijft van hen, welke zich door andere overtuigingen laten leiden , dan die men zelf koestert. Zoodanige neiging schijnt mij toe door Jezus in de gelijkenis van den barmhartigen Samaritaan veroordeeld te zijn, en ik onderschrijf ten volle dit woord van een onzer diepste dénkers, (Charles Secretan): „Onze godsdienst verlaagt ons, wanneer zij ons met een ongunstig vooroordeel vervult ten opzigte van de bedoelingen en het gedrag van menschen , welke in denkbeelden niet met ons overeenstemmen/'" i Joh. VII: 17. . 2 Rom. XIV: 5. de vergadering van alle wereldlijke en geestelijke magten van het Duitsche keizerrijk, en niet wilde herroepen, „omdat het met raadzaam was iets tegen het geweten te doen." Dat is de bron geweest van zoovele edele, grootsche daden van mannen en vrouwen, waarop de mensehheid trotsch mag zijn, die alle bedenkingen en bezwaren, alle hinderpalen en verzoekingen overwonnen en, naar hun geweten en daarnaar alleen luisterende, rustig en kalm hun weg bewandeld hebben en voorgangers en weldoeners der mensehheid zijn geworden. Gewis, niet ligt kan er te veel gezegd worden tot lof van zulk een leven, door de stem des gewetens bestuurd. Alleen door het volgen van die stem wordt het leven van den mensch in waarheid een zedelijk leven. Tegen of buiten het geweten om te handelen is altijd onzedelijk. "Wat wij bedenken, begeeren, najagen of doen, in de eerste plaats behooren wij aan ons geweten te vragen, wat wij moeten, wat wij mogen of niet mogen doen. Het gaat dan ook niet aan, om, zoo als Prof. van der Wijck doet, aan het geweten kort en goed alle regt om te oordeelen over goed en kwaad te ontzeggen en het eenvoudig te maken tot eene getuigenis van 't geen door opvoeding , omgeving of gewoonte ons eigen is geworden. Zulk eene bewering staat in den grond gelijk met de ontkenning van de zedelijke natuur des menschen. Is deze eene werkelijkheid, en de bodem waarop het pligtbesef rust, gelijk wij straks hebben aangetoond, dan moet ook het oordeel over goed en kwaad vooral een zedelijk oordeel zijn, 't welk niet alleen over de handeling gaat, maar ook over het beginsel, en tot zulk een zedelijk oordeel over onze daden is alleen het geweten bevoegd. Maar nu moeten wij, terwijl wij het goed regt, ja de uitsluitende bevoegdheid des gewetens handhaven, om een zedelijk oordeel te vellen, het in menig geval gebrekkige en verkeerde van dat oordeel des gewetens niet voorbijzien. Dat zouden wij doen, wanneer wij beweerden, dat het geweten niet alleen het subjectief zedelijke of onzedelijke, maar ook het objectief goede en kwade altijd met volkomen juistheid beoordeelde. In de laatste jaren is dat dikwijls gedaan. Sommigen, het individuele vrijheidsbeginsel overdrijvende, beweren, dat het geweten, 't welk tccli inderdaad slechts de regter is, die naar den wil Gods, naar het zuiver begrip van het goede de menschelijke handelingen moet beoordeelen, ook voor ieder de hoogste wetgever is, zoodat het zich zijne eigene wetten kan stellen en daarnaar oordeel vellen, zonder dat ooit hooger beroep of herziening van dat oordeel noodig kan zijn. Anderen aan het geweten eerst een zekeren inhoud toeschrijvende en het beschrijvende als bewustzijn onzer door de zonde verstoorde gemeenschap met God, meenen daaruit dan niet slechts de zedeleer, maar de gansche theologie te kunnen afleiden. Door zulk eene overdrijving van de bevoegdheid des gewetens, waardoor men het maakt tot eenige, althans tot voornaamste bron van ke-nnis der zedelijke en godsdienstige dingen, in plaats van het te laten voor 'tgeen het in waarheid is, het vermogen om een zedelijk oordeel te vellen, heeft men van zelf aanleiding gegeven tot overdrijving aan de andere zijde. Raadplegen wij intusschen de ervaring, zij leert ons, dat het geweten in zijn oordeel niet verder gaat, dan voor zoover het door verstandelijk inzigt in onze pügten wordt voorgelicht; dat het geweten wel regter is over onze zedelijke daden, getoetst aan dat inzigt, maar geenszins de bron is dier zedelijke kennis; dat het geweten dikwijls gedwaald heeft en met innige overtuiging het kwade heeft doen bedrijven; dat dus het geweten wel oordeelt over goed en kwaad, voor zoover het oordeelend subject tot ontwikkeling van zedelijke kennis is gekomen, maar ook geene schrede ' verder, en dat, waar het inzigt dwalend is, ook het geweten willig die dwaling volgt. Tot op zekere hoogte kan dus ook het kwade door het geweten gewettigd worden en voor goed, voor pligt worden erkend. En daarom kan het individuëel geweten onmogelijk de zuivere maatstaf zijn, waaraan wij ook objectief goed en kwaad kunnen toetsen. b. Moeten wij daarom tot het besluit komen, dat er in beginsel geen onderscheid is tusschen goed cn kwaad, en alles beoordeeld moet worden naar het belang, het meer of minder nuttig of schadelijk gevolg der handelingen voor den handelenden persoon? Zoo hebben vele moralisten der oudheid geoordeeld, die de deugd alleen om hare gevolgen voor het geluk van haren beoefenaar wilden gewaardeerd en betracht hebben, en die alzoo aan het egoïsme of eudaemonisme (zelfzucht en gelukzucht) den maatstaf ter beoordeeling onzer daden ontleenden. Doch daarmee vervalt geheel het denkbeeld van pligt, welks wezen juist bestaat in het gebonden zijn tot het doen van 'tgoede, niet in het zoeken van eigen, 'tzij dan booger of lager, genoegen. Al is het dus eene op de ervaring welgegronde en hoe dieper zij opgevat wordt des te meer bewezene -waarheid, dat pligtsvervulling op den duur altijd het geluk, ook van den handelenden persoon, bevordert, omdat de deugd hare belooning in een gerust geweten en verheffend zelfgevoel met zich brengt: toch mag niet de van te voren met min of meer waarschijnlijkheid berekende vrucht onzer handelingen de maatstaf zijn, waarnaar wij goed of kwaad beoordeelen, veel min nog genotzucht het beginsel, waaruit wij handelen. C. Evenmin als er dus een uitsluitend objectieve maatstaf wordt gevonden, evenmin is de uitsluitend subjectieve, welke wij in ons geweten hebben, voldoende te achten, terwijl ons hooger of lager eigenbelang nog veel minder de maatstaf van onzen pligt kan zijn. Wij hebben dien dus noodwendig te zoeken op het gebied van het algemeen menschelijk leven, waarop het subjectieve tot zijn regt kan komen, omdat wij zelf menschen zijn, en tevens het objectieve kan gevonden worden voor zoover het algemeen menschelijke objectief staat tegenover het individuële. Zooveel intusschen hebben wij reeds gevonden, dat het oordeel des eigenen gewetens niet mag worden ter zijde gesteld, dat zijne goedkeuring een der ineest wezenlijke vereischten is voor het zedelijk goede, dat op het gebied der menschelijke daden niets waarlijk goed mag genoemd worden, al stemde de daad zelve ook met de objectieve door God gewilde zedelijke orde overeen, wanneer het beginsel, waaruit zij voortvloeide en 'twelk dus noodwendig haar karakter bepaalde, niet door het geweten als goed wordt gestempeld. Maar wij zagen tevens, dat het subjectief oordeel des gewetens onvolmaakt is en dikwijls zeer dwalend; dat het derhalve door verheldering van zedelijk inzigt moet worden voorgelicht, om het den strijd tusschen persoonlijke overtuiging omtrent goed en kwaad en het objectieve onderscheid daartusschen op te heffen en zoo het geweten in staat te stellen, om naar den objectieven maatstaf van het goede, of den wil Góds, zijn ooideel te vellen. a. Daarom, zeggen dan sommigen, moet het a 1 g e m e e n geweten den maatstaf aangeven ter beoordeeling van goed of kwaad. Voor zoover echter deze term voor hem, die ze gebruikt, niet alleen een voorwendsel is, om aan zijne persoonlijke overtuiging een algemeen gezag toe te kennen; maar werkelijk bedoelt de bij alle menschen tot bewustheid gekomene overtuiging omtrent hunne zedelijke verpligtingen, geeft zij wel iets, maar op verre na geen voldoenden maatstaf. In 't begin van dit opstel hebben wij reeds gewezen op de verschillende opvattingen van pligt en verdienste, welke men in verschillende zedelijke kringen aantreft. Daarbij werd het ons duidelijk, dat de hoogste opvattingen van pligt niet in de grootste, maar slechts in kleine kringen worden gevonden. Hoe wijder de kring dus getrokken wordt, des te lager zal het peil van de algemeen e, aan allen eigene overtuiging van pligt zijn. Een volstrekt algemeen geweten, gegrond op zoodanig zedelijk oordeel, hoe weinig omvattend ook, waarmee alle menschen zonder onderscheid zich zouden vereenigen, kan onmogelijk aangewezen worden. En voor zoo ver het kan worden getoond, dat de meesten, althans velen uit alle verschillende tijden en volken er mee hebben ingestemd, en eenige aan allen gemeenschappelijke denkbeelden van pligt gehad hebben, is het zeker, dat slechts de allereerste en laagste zedelijke overtuigingen daartoe behooren en dat zulk een algemeen geweten derhalve geenszins in staat is, om het individuëel geweten te verhelderen, en zijn subjectief oordeel tot het objectieve te doen naderen. b. Dat kan alleen geschieden door aan het algemeen belang den maatstaf van goed en kwaad te ontleenen, roepen ons de voorstanders van het nuttigheidsbeginsel toe. t Zijn vooral de mannen der empirische wetenschap, zoo als zij zich noemen, die in onze dagen dit beginsel aanprijzen als bij uitsluiting geschikt^ om ons een vasten regel voor ons zedelijk leven te geven. Yan eenigen metaphysischen grond der zedelijkheid willen zij niets weten; onderzoek te doen naar Gods wil, naar 's menschen bestemming, naar een hooger doel, waarvoor dit aardsche leven en de beoefening van het goede hier op aarde vorming en voorbereiding moet zijn, rekenen zij in den regel dwaasheid. Alleen naar het gevolg of de vrucht der handeling willen zij deze, ook zedelijk, beoordeeld hebben. Dientengevolge is dit hun regel: „Eene klasse van daden is dan zedelijk goed, wanneer het hare strekking is, het geluk, dat in de wereld bestaat, te verhoogen of wel haar leed te verminderen. Eene klasse van daden is dan slecht, wanneer het hare strekking is, het leed, dat in deze wereld bestaat te vermeerderen of wel haar geluk te verminderen. Yan iedere soort van nuttige daden kan men zeggen, dat men verplicht is ze te doen, of ten minste, dat men niet verplicht is ze natelaten. Yan ieder soort van schadelijke daden, dat men verplicht is zich er van te onthouden." 1 1 Van der Wijck, Onderscheid tusschen goed en kwaad, bl. 44. Wat zullen wij van dezen regel zeggen? Geeft het belang der maatschappij, en deze beschouwd buiten verband met God of eenige hoogere bestemming, ons nu den gezochten, voldoend objectieven maatstaf van goed en kwaad? Allereerst merken wij op, dat in dezen regel alleen sprake is van strekking, niet van bedoeling, 't Schijnt dus, dat niet eens de bedoeling der daden bij de beoordeeling van goed en kwaad in aanmerking komt. Maar dan natuurlijk zooveel minder nog het beginsel. Of er eene weldaad bewezen wordt uit egoïsme of uit sympathie, uit wel overlegde berekening van eigenbelang of eer, of met het doel, om anderen gelukkig te maken, dat is volgens dezen regel eigenlijk hetzelfde; 't eenige, waar het op aankomt is dit, of ze zóó gedaan wordt, dat het wezenlijk hare strekking is, om het algemeen belang, natuurlijk het eigen daarmee onder besloten, te bevorderen. Doch straks hebben wij gezien, dat het beginsel en de bedoelingen niet alleen onafscheidelijk bestanddeelen der daden zijn, maar dat het zedelijk oordeel daarover vooral moet gaan. En is dat zoo, dan is daarmee de regel, volgens welken alleen de strekking, en wel niet de bedoelde strekking, maar de strekking op zich zelve, gelijk zij uit de gevolgen blijkt, tot maatstaf der zedelijkheid genomen wordt, reeds bewezen zeer onvolledig te zijn. Wel zegt Prof. van der Wijck, dat de zedelijkheid niet enkel regeling eischt van ons doen en laten, maar ook bestaat in opvoeding van hart en wil. 1 Maar indien dit zoo is, moet dan niet de toestand van hart en wil in aanmerking komen bij de beoordeeling der zedelijkheid of onzedelijkheid der daden, welke daaruit voorvloeijen? Zijn niet in het hart de uitgangen des levens, en is het niet de wil, waardoor de inwendige gezindheid overgaat tot de daad? Kan dan op het gebied des menschelijken levens eene daad beoordeeld worden ' BI. 54. als goed of kwaad, buiten verband met het beginsel des harten en de keuze van den wil, waarvan zij slechts de openbaring is? In ieder geval is dus de theorie van het nuttigheidsbeginsel, als maatstaf van goed en kwaad, onvoldoende, omdat het juist het voornaamste, de beginselen der daden, van zijne beoordeeling uitsluit. 1 Wel trachten hare verdedigers deze bedenking te ontzenuwen door de bewering, dat zij ook de beginselen beoordeelen, voor zoover ook deze de strekking hebben, om het geluk van het algemeen te vermeerderen of te verminderen. Maar beginselen, afgescheiden van de daden, waarin zij zich openbaren, zijn, uit het oogpunt van het algemeen belang beoordeeld, onverschillige dingen, 't Moge voor het eigen gevoel van hem, die eene daad verrigt, onderscheid maken, uit welk beginsel hij handelt, het algemeen belang heeft slechts met de strekking van de4 daad te doen. In dien zoo even vermelden grondregel der nuttigheidsleer is dan ook van beginselen geene sprake, maar alleen van daden. "Verder tracht men zelfs te bewijzen, dat ook zij, die dezen regel verwerpen, toch onbewust in hun oordeel hem volgen. Al wat gij goed noemt, zoo voegen zijne voorstanders de overigen toe, dat acht ook gij immers nuttig, al wat slecht is, rekent immers ook gij schadelijk. Welnu, wij keeren eenvoudig den regel om; gij zegt: het is goed, daarom is het nuttig, het is slecht, daarom schadelijk; wij omgekeerd: het is nuttig, daarom goed, het is schadelijk, daarom slecht. Ik stem dadelijk toe, dat de denkbeelden goed en nuttig, evenmin als de tegenovergestelde, gescheiden kunnen worden. Goed is geen absoluut denkbeeld, maar relatief; het onderstelt altijd iets, waarvoor iets anders goed is, met andere woorden dus, waarvoor het nuttig is. Maar als wij zeggen: Vergl. Dr. Hoekstra, Set nuttigheidsbeginsel, als rigtsnoer van het zedelijk oordeel, Gids 1865, I, bl. 255. Al wal goed is, is nuttig, spreken wij eene stelling uit, die wij wel uit de ervaring in deze en gene gevallen kunnen toelichten; maar die in den grond eene uitspraak is des geloofs, gebouwd, niet op de waarneming van de werkelijke orde in deze wereld, maar op de overtuiging van eene hoogere zedelijke orde, volgens welke het goede altijd te zijner tijd vruchten zal geven. Doch als er gezegd wordt: Al wat nuttig is, is goed, dan is dat eene empirische stelling, welke uit de werkelijk in deze wereld bestaande orde zich steeds moet kunnen regtvaardigen. En kan zij dat? Teregt heeft Dr. Hoekstra er reeds op gewezen, 1 dat, blijkens de geschiedenis , dikwijls zedelijk slechte menschen, eer- en heerschzuchtigen, door oorlog en dwingelandij wel tijdelijk veel ellende hebben veroorzaakt, maar dat juist hunne daden, in hare verdere gevolgen, voor veel meer anderen tot zegen zijn geweest. "Waren deze daarom ook goed? De ervaring leert, dat zoowel in den enkelen mensch als in de menschheid, het kwade evenzeer eene oorzaak van het goede is, als het goede zelf. Op het standpunt eener godsdienstige wereldbeschouwing baart deze opmerking natuurlijk geene moeijelijkheid; zij doet ons integendeel te meer Gods magt en wijsheid en liefde in het wereldbestuur erkennen; maar op het standpunt eener wereldbeschouwing buiten verband met God moet deze opmerking consequent leiden tot ontkenning van alle zedelijk onderscheid tusschen goed en kwaad. Ter aanbeveling van zijne theorie wordt door Prof. van der Wijck er ook op gewezen, dat de mensch door egQÏsme en sympathie wordt bestuurd, waarvan het eerste hem dringt, om zijn eigen heil, het andere, om het heil van anderen te zoeken; beide doeleinden nu, zegt hij, worden dan het best bereikt, wanneer het geluk van allen het rigtsnoer is, waarnaar allen hunne daden regelen.2 Maar als nu egoïsme en sympathie Theol. Tijdschr. 1868, Julij. 2 BI. 49. met elkander in strijd komen, zoo als toch dikwijls gebeurt? Geldt in dat geval de onvoorwaardelijke wet, dat het geluk van anderen boven het eigen moet gaan, dat dus het egoïsme voor de sympathie moet wijken? Op christelijk standpunt zal natuurlijk deze vraag onbepaald toestemmend beantwoord worden. Doch zoover gaat de nuttigheidsleer niet. Neen, zegt zij, „om te weten, wat inderdaad goed of kwaad is, moet men de uitkomst der dingen berekenen, het ver verwijderde als reeds tegenwoordig beschouwen, daarenboven vreugde en smart behoorlijk tegen elkander afwegen, ten einde te weten, aan welke zijde de balans doorslaat." 1 Waar het meeste geluk uit zal voortkomen, dat is het beste, 'tzij dan, dat dit geluk voor ons zelf, 't zij dat het voor anderen is. Is het dus, dat wij kunnen berekenen door eenige daad ons zelf meer geluk te zullen verschaffen, dan door het nalaten daarvan of het doen van iets anders aan anderen, dan mag volgens het nuttigheidsbeginsel aan den prikkel van het egoïsme de voorkeur gegeven worden. Maar is dat zoo, dan is het zeer te vreezen, dat het eigen geluk, 't welk wij zelf gevoelen , in den regel den voorrang zal winnen boven het geluk van anderen, 't welk wij slechts kunnen berekenen, en dat alzoo de zedelijke practijk, door het nuttigheidsbeginsel geleid, zal neerkomen op een doorgaand egoïstisch streven naar eigen geluk, slechts nu en dan afgewisseld door de openbaringen eener natuurlijke sympathie, waar deze niet al te zeer met dat egoïsme in strijd is. Er is alzoo groot gevaar, dat door zulk een berekenen van de som van geluk, welke 'tgevolg van eenige daad zal zijn, het nuttigheidsbeginsel zich niet veel anders dan het naakte egoïsme zal openbaren (want ook het verst gedreven egoïsme sluit niet alle sympathie uit, daar de mensch zich zeiven nooit geheel kan ontmenschen en sympathie eenmaal 1 BI. 48. 1869. 34 behoort tot de onmiddellijke kenmerken onzer menschelijke natuur). Prof. van der Wijck gevoelt dit zelf, en, terwijl hij het als eenigen maatstaf aanneemt en aanbeveelt, maakt hij voor het gebruik daarvan toch zoo vele beperkingen, dat het in de toepassing eigenlijk niet veel waarde meer heeft. Vooreerst, zegt hij, laten zich daarnaar niet enkele daden, maar slechts klassen van daden berekenen, dewijl het zoo moeijelijk, ja dikwijls onmogelijk is, van enkele daden het nuttige of schadelijke te berekenen. Men moet dus bij het opstellen van zedelijke regels op de doorgaande strekking van zekere gedragslijn letten. En zelfs de uitzonderingen, welke deze voorschriften toelaten, zoo als het b. v. verkeerd zou zijn, om een vriend, die ons zijne wapenen ter bewaring had gegeven, maar intusschen krankzinnig werd en ze jn dien toestand terug vroeg, ze terug te geven, dienen er ook weer algemeene regels te zijn, wier grenzen naauwkeurig moeten worden getrokken, opdat het niet aan ieders willekeur overgelaten worde, het kwade te doen, opdat het goede er uit voortkome. 1 Zeker zijn dat voor dengene, die eene pligtenleer wenscht zaam te stellen, goede wenken, maar zullen zij voldoende zijn, om het gevaar, 't welk de zedelijke practijk door het egoïsme bedreigt, te keeren? Zelf'oppert Prof. van der Wijck de bedenking, dat, „indien het algemeen belang de regel van al ons doen en laten zal zijn, het ieder geoorloofd moet zijn te moorden en te stelen, indien hij berekenen kan, dat de hoeveelheid geluk, die in deze wereld bestaat, daardoor vermeerderen zal." Hij stelt het geval, dat iemand is een twistzoeker en ellendeling, een pest voor zijn huisgezin en voor de maatschappij. „De wereld zou bij zijn dood gebaat zijn. Is het dus goed, hemden nek te breken?"2 Neen, zegt de hoogleeraar, want nemen wij de vrijheid om te moorden, dan moet zij ook aan anderen BI. 53, vl. " BI. 53. tegenover ons ingewilligd worden. Maar heeft hij op zijn standpunt regt, zoo te spreken? Er is hier immers geene sprake van algemeen e vrijheid tot doodslaan, maar van eene bepaalde klasse van doodslag, het dooden dergenen, bij wier dood de wereld gebaat zou zijn; b. v. van kinderen, in wier onderhoud de ouders of de maatschappij nie£ kunnen voorzien, die daarom öf vóór öf kort na hunne geboorte in de voor-christelijke oudheid werden en nu nog in China wordeu omgebragt, zonder dat dit voor misdaad werd of wordt gehouden. En ik kan ook niet zien, wat volgens het nuttigheidsbeginsel daartegen zou zijn in te brengen. — Zoo is het ook met de doodstraf, door de maatschappij in haar belang aan die misdadigers voltrokken, die hare orde en veiligheid in gevaar rengen, over welke de hoogleeraar wel niet uitdrukkelijk zijn gevoelen uitspreekt, maar waarvan ik meen te mogen vermoeden, dat hij op grond van het door hem voorgestane beginsel er met tegen is. Trof. Hoekstra, een tegenstander dier straf, maar op grond, dat de maatschappij geen regt heeft om te ontnemen, wat zij niet gegeven heeft, betoogt? dat uit het nuttigheidsbeginsel deze straf zich uitnemend laat verdeaigen. Eindelijk waarschuwt ons Prof. van der Wijck, dat wij tegen ons zelf op onze hoede moeten zijn bij het bepalen van goed of kwaad. Daden, die een valstrik voor ons karakter kunnen zijn, moeten worden afgekeürd. ' Wel ma- deze waarschuwing bij elk stelsel worden in 'toog gehouden, maar J het nutt'gbeidsstelsel zeker bovenal, want in dat stelsel zelf is weinig kracht tot bewaring en zuivering van het karakter. Waar een kloeke geest en een vriendelijk hart," hoe onwaardeerbaar, „de hoogste goederen dezer aarde" worden genoemd en dus gesteld boven een rein geweten, boven standvastig deugd, boven geloof en liefde, daar mag men wel waarschuwen, om op zijne hoede te zijn tegen zelfbedrog; maar wat 1 BI. 53. 34* ons dan daarvoor zou kunnen bewaren, is moeijelijk te zeggen. Zelf erkent de hoogleeraar, „ dat, bij eene lage beschouwing van den mensch, het utiliteitsbeginsel eene lage moraal moet te voorschijn roepen,"1 en dat het der schare goed is, aan de bron der overgeleverde wijsheid gezeten te zijn. - Maar wat is dat anders dan toe te stemmen, dat het nuttigheidsbeginsel, in plaats van een voldoend objectieven maatstaf te geven van goed en kwaad, eenvoudig is een maatstaf van de zedelijke hoogte of laagte, waarop hij staat, die het gebruikt, en dat het ongeschikt is, om ooit in de practijk eene beweegkracht tot ontwikkeling te zijn. Neen, op het standpunt eener wereldbeschouwing buiten verband met God, waarop men van geen wil Gods, van geene bestemming noch van den enkelen mensch, noch van de menschheid kan spreken, maar alleen van haar belang, waarbij dus niet de beginselen en bedoelingen, maar slechts de strekking en de waarschijnlijke gevolgen der daden als maatstaf van goed en kwaad worden aangenomen, is niet alleen groot gevaar, dat de zedelijkheid geheel tot egoïsme zal vervallen, maar moet men ook zoo vele beperkingen maken, dat het beginsel in de practijk blijkt onbruikbaar te zijn, en kan derhalve geen vaste regel voor het onderscheid tusschen goed en kwaad ook maar bij benadering gevonden worden. c. Moeten wij dan eindelijk tot de slotsom komen, dat er geen practisch bruikbare maatstaf van pligt kan worden gevonden, dat, zoo als Prof. van der Wijck zegt, „welk beginsel men ook kiezen mogt, om er een stelsel van zedeleer 0p° te bouwen, verreweg de meesten op het dwaalspoor zouden geraken?"3 Maar dan is het met de zedeleer en met 1 BI. 54. 3 BI. 67. Wij zouden vragen: Wiens wijsheid dan? die van J. Stuart Mill, of misschien die van Prof. van der Wijck? — Als de schare toch behoefte heeft aan autoriteit, waarom laat men haar dan de beproefde van Jezus en zijne Apostelen niet liever houden? 3 BI. 67. het voorwerp harer beoefening, de zedelijkheid zelve, treurig gesteld. Laat ons, voor wij in zulk een hopelooze slotsom berusten, nog eens zamen vatten, wat wij in den loop van ons onderzoek hebben gevonden en zien, of wij niet daaruit een vasten maatstaf kunnen afleiden. Pligt is, zagen wij, naar zijn wezen een gebonden zijn tot liet goede en wel in zijn ganschen omvang, welke band zijn grond heeft in onze zedelijke natuur, die zich openbaart in de onvoorwaardelijke eischen des gewetens. Die zedelijke natuur wijst ons op eene zedelijke bestemming, naar wier verwezenlijking wij moeten streven, en deze bestemming heeft weer haren diepsfen grond in God, die ons haar ter bereiking heeft aangewezen. Gods wil en het goede zijn dus eenerlei. Maar Gods wil is niet van buiten af, als een afgerond stelsel van geboden, geopenbaard; zelf moeten wij dien op het gebied des zedelijken levens nasporen en zoeken. Die wil Gods nu kan niet alleen betrekking hebben op de daden, maar moet ook verwezenlijkt worden in al, wat tot de daden behoort, in de beginselen, waaruit zij voortvloeijen, inde bedoelingen, waarmee zij gedaan worden, in de ge volgen, welke er uit voortkomen. Beginsel en doel, als behoorende tot het gebied des subjectleven levens, moeten door het geweten beoordeeld worden, de daden zelf naar de door God gewilde zedelijke orde, welke in zijn wereldbestuur openbaar wordt. Maar het geweten, zoo als het feitelijk werkt in den door de zonde aan allerlei dwaling onderworpen mensch, velt niet altijd een zuiver oordeel. Zal het dit doen, dan moet het door heldere en zuivere kennis van Gods wil voorgelicht worden. En nu is het dus de groote vraag: hoe die kennis te verkrijgen? Geschiedenis en ervaring wijzen ons den weg aan, dien wij daartoe te volgen hebben. Zij toch leeren ons, dat er wel zeer onderscheidene, ja, tegenstrijdige zedelijke begrippen onder de menschen gevonden worden, maar tevens, dat niet alle evenveel regt en vastheid van bestaan hebben. Langzaam maar zeker moeten de lagere en verkeerde voor de reine en zuivere zedelijke ideën wijken. 1 't Is niet toevallig, dat de christelijk-zedelijke ideën van lieverlee de overhand verkrijgen over alle andere. De waarheid, dat is hier het goede, behoeft maar duidelijk gepredikt en zuiver geopenbaard te worden en zij zal den mensch, die voor het goede geschapen is, zeker op den duur voor zich winnen. Want het geweten, hoe bezoedeld en dwalend, en daardoor verhinderd om uit zich zelf Gods wil duidelijk te lecren kennen, behoudt toch het vermogen om haar te herkennen, wanneer zij duidelijk in woord en daad geopenbaard wordt. De mensch is en blijft Van Gods geslacht. zullen, ook in weejwil van de ongelijkvormigheid van ons hart en leven aan het zijne, welligt tegen wil en dank zelfs, ons gedwongen voelen tot de erkentenis, dat zijne zedelijke beginselen en bedoelingen volkomen zuiver waren, dat Hij zich altijd door het goede liet leiden en het goede beoogde, met één woord, dat zijn zedelijk leven de zuiverste openbaring is van het goede en dus voor ons de objectieve maatstaf, één met Gods wil, waarnaar wij dus steeds onze zedelijke beginselen, bedoelingen en gedragsregelen moeten zuiveren en volmaken. Nu was zijn zedelijk beginsel geen ander dan menschenliefde, gegrond op de liefde tot zijnen Vader, zijn doel geen ander dan het geluk der wereld. Wat menschenliefde is, behoeft niet met veel woorden omschreven te worden. Zij is de innerlijke neiging om te leven voor anderen, zich zeiven te geven aan anderen, eigen geluk te vinden in dat van anderen. Egoïsme, het opzettelijk zoeken van eigen heil, wordt dus door dit beginsel geheel buiten gesloten, als met de ware zedelijkheid in strijd. Voor berekening van de waarschijnlijke som van geluk, welke wij voor anderen of voor ons zelf kunnen te weeg brengen, om daarnaar te beoordeelen, of wij de aansporing van het egoïsme of die der sympathie moeten volgen, is dus bij het volgen van het beginsel der liefde ook geen plaats. Zij berekent alleen, op welke wijze en door welke daden zij de grootste mate van geluk aan anderen kan doen deelachtig worden. Zij geeft aan der menschen daden dat kenmerk van belangeloc JieiJ, Van adel der ziel, van kracht en moed ook tot zelfopolfering, 't welk ons, ook afgezien van het nut, dat zij te weeg brengen, zoo zeer bekoort en ons hulde afdwingt voor hem, die zich daardoor laat leiden. Zonder liefde is geen daad in waarheid zedelijk. Zij geeft ons den vasten maatstaf, waarnaar wij voor ons zelf het goed of kwaad onzer handelingen moeten afmeten. Doch in haar streven naar bevordering van het geluk der wereld moet de liefde door wijsheid worden voorgelicht.
28,733
MMKB07:001534162:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,872
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 35, 1872, no. 3433, 21-03-1872
null
Dutch
Spoken
6,939
12,001
Donderdag, 21 Maart 1872. N°. 3435. WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. VIJF REN-DER TIGS TE-JAAR GANZ. JUS ET VERITAS, Dit blad verschijnt el Maandag en Donderdag, en om de veertien dagen ook el Dingsdag. — Prijs per jaargang fl. 20; voor de buitensteden franko per post met fl. 1.00 verhooging. — Prijs der advertenties, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franko aan de redacteur. HOUE VAN DE NEDERLANDEN. Hogerhuis. Zitting van den 26 Januari 1872. Voorzitter, Mr. F. de Greve. Hoog beog. Hooger beroep. — Beweerde niet-ontvankelijkheid. — Berusting. — Verzet tegen het proces-verbaal van inbeslagname. — Art. 249, eerste al., en 338 b. r. Was het Hof bevoegd tot gehele vernietiging van het vonnis in eersten aanleg, wanneer dat vonnis tevens inhield een solidaire veroordeeling van den borg, en deze in hooger beroep niet werd opgeroepen? — Ja. Heeft het Hof inderdaad beslist het middel van niet-ontvankelijkheid van het hooger beroep, gegrond op de ten-uitvoer legging van het vonnis a quo, door beslag op roerende goederen en executie van dat beslag? — Ja. Vloeit uit de omstandigheid, dat de verweerder zijn aanstelling als bewaarder verkoos loven die van een vreemde, of uit de omstandigheid, dat de verweerder den eischer heeft doen betekenen een exploit, dat hij in verzet komt tegen het proces-verbaal van inbeslagname en meer speciaal tegen den bepaalden executieve vorm, en dat hij werkelijk nog vóór het verstrijken van den termijn van hooger beroep de noodige acte van appel heeft uitgebracht, berusting voort? — Neen. Volgt uit art. 249, eerste zinsnede, 3. R., dat aan de rechter in hooger beroep, naar gelang der omstandigheden, geheel is overgelaten of eerst en vooraf uit te wijzen de incidentele vordering, of dadelijk te beslissen de zaak zelve? — Ja. Mr. J. A. Willinge Gratama, eiser in cassatie, procureur Mr. M. Eyssell, tegen K. J. Duker, verweerder, procureur Mr. C. J. Tranaës. De advocaat-general Smits heeft in deze zaak de volgende conclusie gelomen : Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden! Vijf cassatie-ideeen zijn tegen het beklaagde arrest aangevoerd. Het eerste luidt: schending en verkeerde toepassing van art. 48, 65, 332, 353 en 354 B. R., in verband met de art. 1857, 1869, 1316, 1319, 1320, 1323, 1331, 1876 en 1877 B. W., heeft het bestreden arrest geheel vernietigd het vonnis, waarvan appel, inhoudende een solidaire veroordeling van den verweerder en cassatie van diens zelfschuldigen borg Jan Manden, terwijl verliezen de in eersten aanleg mede-gedaagde borg door den verweerder in het appel was Sloepen; en omdat dien ten voordeliger bijgaande de door den eiser in cassatie voorgetrokken exceptie plurium litterarum consortium, en recht sprekende tusschen hen met een hoogere roep aanwezigen borg en den eiser in cassatie, hem eiser in cassatie heeft beroofd van den door hem en den borg van de Rechtbank verkregen executoire titel. Wit middel bevat dus een tweeledige grief. De eerste off was door de eiser in cassatie dagvaard, bevel de verweerder in cassatie als hoofdschuldenaar van een zekere Jan Manden als zelfschuldige borg; en beide deze oorledijke gedaagden zijn in die instantie veroordeeld om ieder voor geheel de gevorderde som aan de eiser te betalen, en de verweerder in cassatie in hoger beroep kwam, heeft onder meer hem tegengeworpen de exceptie plurium litis consortium, omdat, in het geding was geroepen de mede-belasten in eersten aanleg, het middel werd door de rechter in appel ongegrond geacht; het besluit a quo werd vernietigd en de eiser in eersten aanleg zijn bij den appel ingestelde vordering ontzegd. Ik beweer, dat een wetenschap bestaat en door het voorbeeld van uitsluitend de geheele vernietiging van het recht. Wat het eerste punt betreft, geloof ik wel, dat het regelmatiger is weer overeenkomstig den geest onzer wetgeving, dat men in hoedanige opzet probeert alle partijen, die in het geding in eersten aanleg hebben gestand, en alzoodanig zijne noodlottige succumbenten, om zodoende voor den eersten rechter te brengen bij den hogere rechter; maar de verplichting daartoe is geene wetbepaling opgelegd, bepaald niet bij een der artikelen, vandaar middel als geschonden en verkeerd toegepast opgegeven. (Men kan de Pinto, Burgerlijke Rechtsv., 2de gedeelte, blz. 433) zien van de bij pleidooi aangebrachte arresten van den Hoogezelf, 16 mei, 18 mei en 16 -April 1852, beide te vinden bij de Hoge Raad, Burgerlijke Recht, de 29, blz. 423, het eerste in Wekelijkse blad, mout opmerken, dat het daar niet betrof cassatiezaken, maar partijen-appelen, en dat de toen niet mede opgeroepen echtgenoot bij de toewijzing van den gewijsde, in een minderen toestand zouden zijn gebracht, iets dat wel geen geval niet had kunnen zijn. Een rest twee eiken punt betreft, wordt wel het vonnis a quo bij het Slagen tüber. Zeventig dat bij die vernietiging enige reserve wordt in het aanzien van den eersten aanleg mede-veroordeelden en vindend sceptieken. Echter vermeen ik, dat de vernietiging alleen betreft de veroordeeling van hetelasten. In cassatie. Zeventig uit het intitulé van het arrest als een herinnering volgt, namelijk: "Ontzegt den geïnteresseerden, tegen de aanvankelijke dagvaarding van den 26, Aug. in de appelerende instantie, als gevolg ingestelde vordering. Er is dus met in hooger beroep geen recht gedaan tusschen den eiser in cassatie en aanwezig verweerder. Als tweede hoofdstuk Voorwaardelijk de toepassing van de artikelen 350, 339, 438, 456 B. R., artikelen 82 en 343 coder, omdat bij het bekende vonnis de appel is ontvangen en, reeds sprekende in hooger beroep, het vonnis a quo is vernietigd, met redenen van ondersteuning. uvu ia ^assaiio geinoveerae vraag 01 door pp>n bfislflcr nn mnrnn^n x- .. i . . , ° o guuucicu uu exueuuü van aat oeslag een von- nis kan worden beschouwd als ten uitvoer gelegd, met niet-ontvankelijkheid van het appel als gevolg daarvan, en omdat zulks bij het beklaagd arrest is <rocr»hi-or? a— j... ...i , , .r ; " «.iwi.ii uoniji uci. ucii vcrweeruer geiust had bij exploit te doen zeker in de wet onbekend verzet, met aankondiging van • i i , , o- » j vuuzneiuetj om in appel te komen, als na aftreden zodanig ex n oir. u u. j* _n ,• . ,, , ^ Ov,.,uiocuui; üiauut, uie aiieen aan nee ingesteld noo 2er beroen is toptrek«nri Omtrent dit middel merk ik aan, dat het de vraag niet was, en nog niet is, of het exploit, waarop gedoeld wordt, de kracht had om de executie te schorsen, welke kracht art. 350 B. R. aan het hooger gedeelte toekent, maar of, niettegenstaande inbeslagname van roerende goederen en executoire verkoop, de verweerder in cassatie nop* lil 7.iin Onroli 1 1:; i_ TVI 1 o -y* «p^i uuLvaiitieMjii. was. xiiijKens ae eerste overweging van het arrest was i i.®. -.v, u.uii-viitfa.ia.vujttuoiu ucwuciu; "uiuuai, nee vonnis a quo was ten uitvoer gelegd door beslag op de roerende goederen van den ann. 7nnrin» a„ _-j . . , , i , rr-»-»».uw «ai oi «au ue zijue van uezen verzet naa plaats gehad.'/ Het Hof impliceerde vroor» f/>» »:^a «.« u ? • r , fijuo lc Kunnen ïaten, or in Het algemeen door een beslag op roerende goederen, toegekend, kan worden beschouwd als ten uitvoer gelegd kan, beschouwd worden, met dat gevolg, dat, bij gebreke van verzet daartegen, het appel van het vonnis niet-ontvankelijk wordt, omdat de ann. hii pvnlnit vnn fi T.., io^-i i. ^ i.. i. rr 7.v.—1 —wou. io/i aan een geint. naa aoen ondertekenen dat hij in verzet komt te kennen. " " 1 i... ^ - nt/i/ piu^cjs-vei uatii »au m-uesiag-nemin<y en meer speciaal tegen den bepaalden executieve verkoop onder inroep van de roepen van — i_. ,• ' x—0 — v*. • «u uoiucp cn uaiiüonaigin^ van het voornemen om vóór het verstrijken van die termijn de noodige uitvoering, en geen verzet tijdens die termijn door de actie van annulering is onontvankelijk. TTr»f TTrtf mnoU»» j i_ , • , -rr— — " ' "VW « umaMC uaii OOK. nieu U1C, dat het verzet de executie had moeten schorsen, maar dat het appel mist reeds art. 407 15. lt., waarvan schorsing der executie krachtig is volgens :n i .• n- «° > «11^ iwcpooiiig, terwijl artikel handelt van een verschil, ontstaan over of bij de ten-uitvoer- IftfroMmr von 1 ^ . i . . . ^. ■"«« vuuuu», eeu gevraagd, wat niet aanwezig is. Hiermede einde a t. f U 4. TT £• r «"«vi^ci ^üixuegz,aain weergegeven. De vraag toen, of het Hof terecht, ook op grond van het bedoelde exploit, het hooger beroep niet-ontvankelijk zou hebben geacht. A~~*. ,1 V" —- ö^w.uwiu, uuci Z.AUU voor Dit een volgende middel, luidende : III. Schending en uitvoerdershandelingen volgens art. 82. 348 en 350 R R mnn inno men in,^,. tist *•> is uzo, is uu, laai, iao2 en 19b3 Ji. W., omdat hij huf-, Kalrln«^n * i_.._. tticsi des verweers angstig appel on van e ij t is geoordeeld en daarop recht is gedaan door vernietiging van het vonnis fl. mm pn nntvn»»:»» i 1 • i .° ,0 a 1 v««o^wi..ö van een oorspronkelijke eisen, fc hoon de verweerder in cassatie had berust, zoo door alreeds in wrW aanIeg van verdere verdediging af te zien en de aanvankelijk gedane verweerder t.A oio .J, , V ^ uuiaen executoriaal zich bij de executoriale verkoping krachtens het vonnis des eersten rechter, door deren « laten'«optaste goede (y„0(j0„n „ , executoriale verkoop fè dofn Ui flf M!en :SeSC_hlede" ' -Z°ntr, ef"e.^g^ard,ng in appel b-pliilr nm ' vuigei.s ai i. oot 13. ii., met meer ontvan- te komen 660 Vonnis' waarin men berust heeft, in hooger beroep Teregt overwoor* m i rr —^ k;; . .^ / ur 1 i i m "uuöc U,J »wb arrest van i y iNov. 869 ^3 bi.n;-79 d- honert' b- k- ™xiv' bi- Ned- r°w-> ■ , ««««i tuwicn, uiag verondersteld worden door berusting in do. ffpvnIli<n ïiitonronk u„ui 1 „a. . u,wf —- ««cucwu ie neuten gevaan van zijn recht van hooger beroep, met dit gevolg, dat hij naar de wet Hnnrin '/.nn mnntn„ i. i i .j "7- woruen verüiaaru met-ontvankelijk, dan inliet geval lm door wn^on ap «»0<!*•»<... -ï- > - In het begin van de zaak heeft het hof alle dubbelzinnigheid verheven, van zijn wil daartoe heeft doen blijken. Vergelijk ook de tekst in de bijlage, Bureau Regtsvorderingen, tweede gedeelte. Welke omstandigheden worden nu aangegeven, als aantonende de berusting, dat is het voornemen om zich aan de uitspraak van de eerste rechtbank te onderwerpen? In de firstlnotief in het arrest wordt... verweerd. Er is op de zaak gewezen, dat de verweerder in cassatie reeds in eersten aanleg van verdere verdediging ontkwam, en aanvaardde de verklaring van de eiser in zijn vordering, althans dat die hem zou worden ontzegd, op grond dat hij de eiser niets schuldig was. Op een latere rechtzitting verklaarde echter zijn procureur, dat hij zich zou onthouden voor deze gelegenheid als procureur op te treden en de voor deze vroeger genomen conclusie introk. Deze conclusie bestond dus niet meer; maar met het beklaagde arrest kan ik, onder deze omstandigheden, geen bekentenis van schuld zien, en nog minder daaruit afleiden een berusting in het vonnis aan dat vonnis voorafgaande. Ofschoon door de procureur-stelling hierover een stelling genomen is, die een oorsprong heeft die overeenkomstig is met die van de verweerder, dat hij. Ofschoon niet dadelijk verweerd hebbende gevoerd, daardoor niet is belet later zijn middelen van tegenspraak aan te voeren. Niet meer dan dat vandaag op een executieve verkoop der goederen en het feit, dat de verweerder zich de aanvraag tot executie laat welgevallen. Dat dit laatste onverfinancierd is, komt. De eenvouwgste oplossing van deze omstandigheid is, dat, nu er ten gevolge van het gelegde beslag een bewaarder moest zijn, de verweerder liever geen vreemden persoon als bewaarder in zijn huis toeliet. De verweerder had, door dadelijk na het beslag in hooger beroep te komen, de executie kunnen schorsen; hij heeft dit niet gedaan. De executie, de verkoop van zijn goederen is gevolgd; maar ook daaruit blijkt dat hij niet van berusting hoopte, vooral niet, nu uitdrukkelijk ten tijde van de verkoop is geprotesteerd en de verweerder zich zijn recht van appèl heeft gereserveerd. Bij het door mij aangehaalde arrest van 19 Nov. 1869 zag de Hooge Raad zelfs geen berusting in de betaling van kosten onder protest, omdat, zoals het arrest zegt: "alle denkbeeld van berusting verdwijnt bij de aanwezigheid van het protest", waaronder de (toenmalige) eiser in cassatie, met uitdrukkelijk voorbehoud van zijn bevoegdheid tot hooger beroep, aan de tenement uitgesproken veroordeeling in de kosten heeft voldaan. Het beroep op art. 82 B. R. baat hier, geloof ik, niets. Hier wordt gehandeld over vonnissen bij verstek, en onder de omstandigheden die aantonen dat de defailant met de uitvoering van het vonnis bekend is, en dus zijn verzet niet meer toelaatbaar wordt opgenomen wanneer de in beslag genomen goederen zijn verkocht geworden. Maar het gaat niet aan, deze wetsbepaling uit te strekken tot een geval als het onderwerplijke. Wij hebben hier te doen niet met verstek maar met appèl; en nergens staat geschreven, dat de executoriale verkoop van goederen, hangende de termijn van appèl, en niettegenstaande de uitdrukkelijke reserve van het recht van hooger beroep, berusting zou bewijzen en niet-ontvankelijkheid van het hooger beroep ten gevolge hebben. Ook in deze opvatting van art. 82 B. R. meen ik steun te vinden in het vermelde arrest van 19 Nov. 1869. Merkwaardig is ten deze, wat wij opgeteekend vinden bij Carré, Procédure Civile, editie Chablais Adolphe, deel III, Quest. 1584, note 2, i. f., pag. 378: »Mais que faut-il décider quant à l'exécution forcée ? La raison de douter vient de ce que l'appel, en ce cas, étant suspensif, il dépendait de la partie poursuivie d'arrêter les poursuites en notifiant son appel. Ne doit-on pas regarder comme volontaire une exécution qu'elle a soufferte, lorsqu'il lui était si facile de l'empêcher? «Ces raisonnements disparaissent, dit Meelin, Questions de droit, voce Acquiescement, no. 13, devant deux principes irrefragables ; 1 un que nul n'est tenu d'appeler sur-le-champ, et que l'on doit jouir, pour le faire, de tout le délai qu'accorde la loi, 2 autre que, tant que le délai n'est pas expiré, il n'y a qu'une exécution volontaire du jugement qui puisse faire présumer un acquiescement tacite. Or, est-elle volontaire, l'exécution que vous donnez au jugement qui vous a été signifié avec commandement, en vertu duquel vos biens sont sur le point d'être saisis ? Elle l'est bien en ce sens que vous pourriez vous en dispenser par un appel, mais elle ne l'est pas pleinement parce que vous êtes encore incertain si vous êtes fondé à appeler en effet, et que la loi elle-même approuve votre incertitude. Elle n'importe donc pas de votre part la preuve d'un acquiescement oral et parlant libre au jugement, et dès lors, point de fin de non-recevoir tirer contre votre appel.» Daarna volgt de somming van eenige arresten van het Hof van cassatie en andere rechtsgellegien, alsmede de vermelding van schrijvers, die deze leer deelen, waarop aldus wordt voortgegaan: «Or. conserve donc le droit d'appeler, en déclarant qu'on n'exécute, que comme contraint et forcé, et en faisant des réserves pour interjeter appel. Ces réserves ne seraient pas même nécessaires, s'il résultait de toute autre circonstance que l'exécution a été l'effet d'une poursuite judiciaire & à laquelle la partie ne pouvait pas se dispenser de répondre. On hiermee meen ik ook van dit middel te kunnen afstappen. Bij het vierde middel wordt beweerd: schending en verkeerde toepassing der art. 45, 48, 138, 139, 147, 160, 237, 247, 248, 249, 318 en 348 R. jz. art. 51, 161, 238, 346, 347 en 353 cod., omdat bij het beklaagde arrest het Hof recht gedaan heeft ten principale, het vonnis a quo vernietigd en de eiser in cassatie zijn oorspronkelijke vordering ontzegd. Dit had volgens de eiser in cassatie niet mogen geschieden om drieërlei grond: 1. omdat door de app., nu verweerder, tot een en ander niet was geconcludeerd, en tegen het vonnis a quo zelfs geen bezwaren of recht middelen (welke dus ambtshalve door het Hof zijn aangevuld) te berde waren gebracht. Blijkens het beklaagde arrest had de eiser in cassatie, toen geïnt., ten principale geconcludeerd, en wel: dat het aan de Hof moge behagen de app. in zijn appel te verklaren niet-ontvankelijk of wel hem de eis in appel te ontzeggen, met veroordeeling van hem in de kosten van beide instanties. Het Hof was bekend met de verdediging van de app. tegen de oorspronkelijke eis, daar, blijkens de eerste en vierde overweging, deze bij zijn incidentele conclusie tot het hooren van de geïnt. op verschillende punten had vooropgezet, dat hij nooit enige contanten van de geïnt. had ontvangen. Het komt mij dus voor, dat in deze stand van zaak de Hof geene recht middelen heeft aangevuld, door ten principale te beslissen, op grond, zoo als de vierde overweging zegt, dat, niettegenstaande de ontkenten is van den appeler, de geïnteressenten geen bewijs voor de deugdelijkheid zijner vordering had bijgebracht, noch zelfs aangeboden. De Hooge Raad keurde in een dergelijk geval de rechtenspraak ten principale goed bij arrest van 15 Februari 1855 (Weekbl. n°. 1621, v.d. Honert, Burg. lx egt, XIX, bl. 63, lijfspr., 49, p. 203). In de tweede plaats zegt het Hof niet ten principale mogen beslissen, omdat door des verweerders (toen appellanten) conclusie tot verhoor op vraagpunten van den eischer in cassatie slechts was gemoveerd een incidentele vordering, welke eerst en vooraf moest worden uitgewezen en op welke alleen dan ook tot dusver wederzijds was geconcludeerd. Hiertegen voer ik alleen aan, dat art. 249 13. R. voorschrijft dat de incidentele vorderingen eerst en vooraf zullen worden uitgewezen indien de zaak het medebrengt, en dat dus, toen het Hof oordeelde dat de zaak niet medebrengt de voorafgaande uitwijzing der incidentele vordering, het bevoegd was ten principale ren te doen. De derde grief, bij het middel opgenoemd, is: dat de eischer inzonder en niettegenstaande hij het recht had appellant te zijn, toch enig voordeel deed appel. Ne moet men niet opzien, dat de executie die hij heeft geleden, daarbij als vrijwillig moet worden gezien, aangezien het hem zo mogelijk was de 'empécher? Het is uiteindelijk uitgewezen, dat in deze zaak het medebrengt, en dat dus, toen het Hof oordeelde dat de zaak niet medebrengt de voorafgaande uitwijzing der incidentele vordering, het bevoegd was ten principale ren te doen. I.p Honla ni-inf V». I... 1 1 l Cassatie, bewerend dat de zaak niet meer vatbaar was voor hooger beroep, zijn daartoe strekkende excepties van niet-ontvankelijkheid had voorgesteld vóór alle andere verweering tegen het appel; en het Hof dus, met miskenning der door hem gebruikte bevoegdheid om zich, hangende dat geschil, niet over de zaak ten principale uit te laten, hem eischer in cassatie feitelijk heeft ontzet van zijn recht van verweering aan het fundament tegen het ingesteld appel. Art. 338 B. lijkt te zeggen, dat hij, die mag beweren, dat een zaak, uit welken hoofde ook, niet vatbaar is voor hooger beroep, de exceptie van niet-ontvankelijkheid, daartoe strekkende, zal moeten instellen vóór alle andere verweering van rechten, en niet verplicht is, zich, hangende dat geschil, in het geding over de zaak zelf uit te laten. De eischer in cassatie had dus niet ten principale behoeven te concluderen; hij heeft dit echter, zoo als ik reeds opmerkte, gedaan, en kan zich dus niet op grond van het bedoelde artikel beklagen, dat er ten principale is recht gedaan. Y. Het vijfde en laatste middel heet: schending en verkeerde toepassing van de art. 48 en 348 1. R., 1902, 1903, 1960, 1961, 1962 en 1963 15. W., omdat, aangenomen al (des niet), dat het de regering ten principale bevoegd was, de bij het beklaagde arrest uitspruken ontzegging van den oorspronkelijken eisch voor al het uitgaat van de onbekentenis, gedaan in de appellatievelige dingen van den verweerder in cassatie, dat deze eenmaal van den eischer in cassatie enige contanten zou hebben ontvangen; en deze verweerder moest geacht worden te zijn gedaan, ja door bekentenis van het tegendeel vervangen, dewijl zij in eersten aanleg, na aanvankelijk te zijn ingelaten, later uitdrukkelijk was ingetrokken. Volgens het tweede lid van art. 348 1. R., kan de oorspronkelijke verweerder nieuwe waren van rechten inbrengen, mits deze een verdediging ten principale opleveren en niet in het geding ter eerster instantie zijn gedekt. De ontkenning van de appelerende kan in zo verre een nieuwe weer van rechten worden genoemd als, door de intrekking van de conclusie, voor de appelerende in eersten aanleg genomen, hij kan geacht worden zich toen niet te hebben verdedigd. Deze ontkenning levert een verdediging ten principale op. Reeds bij de behandeling van het derde middel heb ik getracht aan te tonen, dat er aan een bekentenis, in eersten aanleg afgelegd, niet te denken valt; en door zich te onthouden van verdediging kan, in de zin van art. 148 B. R., de tegenwoordige verwerking ook niet gezegd worden te zijn gedekt. Dit artikel houdt toch kennelijk alleen op het oog zodanige excepties, welke op straffe van vervallen moeten worden voorgesteld vóór alle weren van rechten, immers vóór het antwoord (arrest van de Hogere Raad van 11 Dec. 1846, verkozen bij het Gemeente Zakboek, V, bl. 200, Nederlandsche burgerlijke processen, XXV, § 70, zie ook de Pinto, 1. 1., bl. 442). Hoogstens zoude de ontkenning, eerst thans in appel gedaan, aanleiding kunnen geven tot de toepassing van het laatste gedeelte van het artikel, bepalend, dat de oorspronkelijke verweerder kan worden veroordeeld in de kosten der procedures, tot op het voordragen der weren van rechten gevallen, indien hij dezelfde in eersten aanleg had kunnen doen gelden. Alle voorgestelde cassatie-middelen komen mij dus ongegrond voor; en ik helpt derhalve de eer te concluderen tot verwerping der voorziening, met veroordeling van de eischer in cassatie in de kosten. De Hooge Raad enz., Overwegende, dat als eerste middel van cassatie is voorgesteld: schending en verkeerde toepassing van de artikelen 48, 65, 332, 353 en 354 B. R., in verband met de artikelen 1857, 1859, 1869, 1316, 1319, 1320, 1323, 1331, 1876 en 1877 L. W., omdat, het beklaagde arrest geheel heeft vernietigd het vonnis a quo, inhoudende solidaire veroordeeling ook van de zelfschuldige borg, niettegenstaande deze in hoger beroep niet was geroepen, en omdat het Hof de exceptie plurium litis consortium en recht sprekende tusschen die in hoger beroep niet geroepen borg en den eischer in cassatie, hem heeft beroofd van den tegen die borg van de Rechtbank verkregen executieve titel; Zo te dien aanzien: 1°. dat, hoewel de oproeping van de borg in hoger beroep regelmatiger zoude zijn geweest, echter de verplichting daartoe niet is voorgeschreven bij enige der aangehaalde artikelen; en 2°. dat, zoowel uit het opschrift van het beklaagde arrest als uit hetgeen daarbij volgt op de vernietiging van het vonnis a quo, blijkt, dat het Hof alleen heeft recht gedaan tusschen de eischer en de verweerder in cassatie, en dat daarmee is blijven bestaan de door de eischer in eersten aanleg verkregen veroordeeling tegen de borg; O., dat als tweede middel van cassatie is aangevoerd: schending en verkeerde toepassing van de artikelen 350, 339, 458 en 456, in verband met de artikelen 82 en 343 R., omdat: 1°. in hoger beroep is vernietigd het vonnis a quo, zonder recht te doen op de door de eischer in cassatie voorgestelde niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep op grond der ten-uitvoer-legging van het vonnis a quo door beslag op de roerende goederen en executie van dat beslag; en 2°. het hooger beroep is verklaard ontvankelijk, alleen omdat de verweerder in cassatie had gedaan zeker bij de wet onbekend verzet, met aankondiging van zijn voornemen om in hooger beroep te komen; dat bij het beklaagde arrest is recht gedaan op al de voorgestelde middelen van niet-ontvankelijkheid van het hooger beroep; dat, wel is waar, het Hof heeft gemeend te mogen daarlaten den daarvoor mede aangevoerden grond, uit hoofde van genoemd verzet, met aankondiging van hooger beroep; dat echter, wat er ook moge zijn van de juistheid dier oplossing, het Hof inderdaad heeft behandeld en beslist het in deze bedoelde middel van niet-ontvankelijkheid; en dat daarmede vervalt het geheele middel; dat als derde middel van cassatie is voorgedragen: schending en verkeerde toepassing van art. 334, in verband met de art. 82, 348 en 350, B. R. en der art. 1902, 1903, 1960, 1961, 1962 en 1963 B. W., omdat des verweerders hooger beroep is geoordeeld ontvankelijk, ofschoon hij had berust: 1°. door reeds in eersten aanleg af te zien van verdere verdediging en te doen intrekken de aanvankelijk gedane verweering; en 2°. door te dulden een executoriaal beslag zijner goederen, krachtens het vonnis des eersten rechter, door namelijk zich te laten welgevallen de aanstelling tot bewaarder, en zelfs den executorialen verkoop te laten geschieden, zonder te doen uitgaan een dagvaarding in hooger beroep; wat betreft den eersten voor de beweerde berusting ingeroepen grond, dat, wel is waar, de procureur van den verweerder in eersten aanleg, na genomen conclusie, later heeft verklaard zich verder te zullen onthouden voor hem als procureur op te treden en in te trekken de vroeger voor hem genomen conclusie; dat echter genoemde procureur op eigen gezag was onbevoegd tot die intrekking; en dat mitsdien bleef bestaan de eens genomen conclusie; ten aanzien van den tweeden grond, de houding van den verweerder bij de executie zijner goederen, dat daarbij de aanstelling van een bewaarder moest plaats hebben, en derhalve uit de omstandigheid, dat de verweerder daartoe verkoos zijne aanstelling boven die van een vreemde, volstrekt niet volgt zijne berusting, en dat, vermits art. 82 B. R. alleen betreft de uitvoering van een vonnis bij verstek, daaruit in het onderwerpelijk geval niet mag worden afgeleid berusting in het vonnis des eersten rechters; wat betreft den daarvoor aangevoerden grond (dat de verweerder in cassatie de executie zoude hebben geduld, zonder dadelijk te komen in hooger beroep), dat bij het beklaagde arrest de berusting is verworpen, «omdat de verweerder aan den eischer in cassatie heeft doen beteekenen een exploit, dat hij in verzet komt tegen het procesverbaal van in-beslag-neming, en meer speciaal tegen den bepaalden executieve verkoop, onder inroeping van den termijn van hooger beroep en aankondiging van het voornemen om vóór het verstrijken van dien termijn de noodige actie van appel uit te brengen, en dat dit verzet ten tijde en voor de actie van appel is gevolgd door de actie van appel; en dat, vermits de verweerder in cassatie ter voorkoming van berusting door zijn verzet nog vóór den verkoop, met aankondiging van hooger beroep, met de daad heeft getoond, dat hij niet was voornemens zich te onderwerpen aan zijn veroordeeling in eersten aanleg, — bij het beklaagde arrest is terecht verworpen de beweerde berusting; dat als vierde middel van cassatie is beweerd: schending en verkeerde toepassing der art. 45, 46, 138, 139, 147, 160, 237, 247, 248, 249, 338 en 348 -B. R., in verband met de art. 51, 161, 238, 346, 347 en 353 van hetzelfde wetboek, omdat het Hof heeft recht gedaan ten principale, het vonnis a quo vernietigd en de eischer in cassatie zijn oorspronkelijke vordering heeft ontzegd; een en ander niettegenstaande: a. door de app. tot een en ander niet was geconcludeerd, en tegen het vonnis a quo zelfs geen bezwaren of rechtsmiddelen zijn aangevoerd; b. door zijn conclusie tot verhoor op vraagpunten van de eischer in cassatie slechts was ingesteld een incidentele vordering, welke eerst en vooraf moest worden uitgewezen, en op welke alleen dan ook van weerzijden was geconcludeerd; en c. de geïnt., thans eischer in cassatie, bewerende, dat de zaak niet meer was vatbaar voor hooger beroep, had voorgesteld zijn daartoe strekkende excepties van niet-ontvankelijkheid vóór alle andere verweren tegen het hooger beroep : en het Hof dus, met miskenning der door hem gebruikte bevoegdheid daartoe, hem feitelijk heeft ontzet van zijn recht van verweren aan fond tegen het ingestelde hooger beroep; G., wat betrekt het eerste punt, dat, wel verre dat de verweerder in cassatie, toen appellant, tegen het vonnis a quo geen bezwaren zoude hebben aangevoerd, hij integendeel voor het Hof heeft doen verklaren nimmer enige gelden van den geïnt. te hebben ontvangen, met verzoek vóór alles hem op vraagpunten te mogen hooren; dat, wat aangaat het tweede punt, uit het voorschrift van art. 249, eerste zin, B. R. (dat de incidentele vorderingen eerst en vooraf zullen worden uitgewezen, indien de zaak het medebrengt), volgt, dat aan het Hof, naar gelang van omstandigheden, is overgelaten of eerst en vooraf uit te wijzen de incidentele vordering, of dadelijk te beslissen de zaak zelve; en dat, wat betrekt het derde punt, art. 338 B. R. wel bepaalt, dat hij, die mag beweren, dat een zaak niet is vatbaar voor hooger beroep, de exceptie van niet-ontvankelijkheid, daartoe strekkende, zal moeten instellen vóór alle andere verweren van rechten, en niet verplicht is zich, hangende dat geschil, uit te laten over de zaak zelve; doch dat de eischer in cassatie van die bevoegdheid geen gebruik heeft gemaakt, als hebbende hij voor het Hof geconcludeerd: «dat het den Hoven moge behagen, den app. in zijn appel te verklaren niet-ontvankelijk of wel hem den eisch in appel te ontzeggen»; 6., dat als vijfde middel van cassatie is aangevoerd: schending en verkeerde toepassing van de artt. 48 en 348 B. R., en der artt. 1902, 1903, 1960, 1961, 1962 en 1963 15. Gepleid door Mr. A. P. Th. Eyssens voor de eiser, en door Mr. W. Wintgens voor de verweerder. Zitting van den 2 Februari 1872. Koop en verkoop. — Telling, weging op meting. Zin der slotwoorden van art. 1497 B. W. Zijn de slotwoorden van art. 1497 B. W., "totdat dezelve gewogen, geteld of gemeten zijn", in dien zin te verslaan, dat die weging, telling of meting geschied met goedkeuring van beide partijen? — Ja. J. J. de Maree, eiser in cassatie, gelegaliseerd door Mr. A. Q. Kraijenhoff van de Leur, tegen R. A. Fokker, verweerder, gelegaliseerd door Mr. C. J. Francois. De fungerende procuurbereidingsman Karseboom heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen: Edel Hoog Achtbare Heeren! Slechts een middel van cassatie is ten deze voorgedragen: schending namelijk van art. 1496 en verkeerde toepassing van art. 1497 B. W., omdat het beklaagde arrest aanneemt, dat in het bij art. 1497 bedoelde geval het risico eerst op den kooper overgaat van het oogenblik der telling, weging of meting door den verkooper alleen, door wien is ingeladen in het schip van een schipper, omtrent wenen beide partijen waren overeengekomen. Het bestreden arrest neemt ten aanzicht van de feiten in de tweede, derde en vierde overwegingen, in verband met de eerste, aan, dat door het koopbriefje, luidende: "gekocht van den heer -J. de Maree 46 gezouten huiden en pinken h. /'0.40 per Ned. pd. en 30 dito kalfsvellen a / 0.50 per Ned. pd., met 2 pet. korting voor contant, scheepsvracht voor koopers rekening, Middelburg, 6 Oct. 1870, nog een paardenhuid ƒ7'/, niet is bewezen, dat de verkooper zou hebben verkocht bepaaldelijk te Aardenburg beschikbare huiden en vellen, en ook niet, dat de weging zou zijn bedongen op koopers schaal; dat is gevorderd de koopschat voor 47 huiden en 32 vellen, wegende 910 en 86 Ned. pd.; dat die vordering later is verminderd met 20, doch zonder specificatie, welke dan ook door het vergaan van een gedeelte der zaak en het wegvallen van het gewicht de onmiskenbare factor voor de prijsberekening moest zijn, onmogelijk was geworden; en in de zesde overweging, dat het beding "scheepsvracht voor koopersrekening" wel invloed kan hebben gehad op de toestemming van partijen omtrent den prijs, maar niets doet ter beslissing van de vraag, ten wiens risico de koopwaar tijdens het vervoer (toen het schip is gestrand) geweest is. Dat partijen omtrent schip en schipper waren overeengekomen, bij het middel vooropgezet, blijkt niet uit het bestreden arrest. De beslissing van het Hof omtrent de zuivere rechtsvraag, ten wiens risico de vergane of beschadigde koopwaar destijds was, vindt men in de zevende overweging, op welke het vooral aankomt, namelijk: "dat het voorwerp van de overeenkomst tusschen partijen zijn geweest zaken, die moesten geteld, en, veel meer nog, die moesten gewogen worden om zeker en bepaald te zijn, zoodat de overgang van risico eerst daarna plaats kon grijpen; dat de bepalingen van art. 1497 BW, vergeleken met het voorgaande en het volgende, buiten twijfel stellen, dat, om de "koopwaar tot zeker en bepaald voorwerp te brengen, toetellen en toewegen met medewerking van beide partijen noodig is". De achtste overweging voegt er bij: "dat de oorspronkelijke eiser, 47 huiden en 32 vellen verzendende, de getallen van 46 en van 30 daaruit niet heeft toegeteld; dat hij, zijn eisch verminderende, tegenszijns naar den maatstaf van minder gewicht, maar voor een geldelijk bedrag, waarvan hij geen berekening kan aanwijzen, juist voor die handeling in rechten heeft doen blijken, dat een toewegen noodig was om het gewicht als factor voor den koopprijs van f 0.40 en f 0.50 voor het Ned. pd. te verkrijgen"; en de negende overweging besluit: "dat derhalve de verkooping tusschen deze partijen niet is voltooid geweest vóór het toetellen en toewegen en de koopwaar, volgens evengemelde wetsbepaling, tijdens het vervoer voor rekening van den verkooper is geweest". Op die grond heeft het Hof beslist, dat de nu verweerder met zijn aanbod ter betaling van de werkelijk ontvangen goederen kon volstaan, en het overige van den eisch ontzegd. Ik geloof, dat door zoodanige beslissing art. 1497 BW juist toegepast is, zonder enige schending van art. 1496 BW. Ik meen in de adstructie van dit mijn gevoelen zeer kort te kunnen zijn, omdat ik anders toch te herhalen zou hebben, wat, ook met het oog op de aangegevene Duitsche schrijvers, zeer duidelijk is te vinden bij twee schrijvers, die onze quaestie speciaal hebben behandeld, namelijk: Mr. J. G. Vogel, de risico bij den genuskoop, en later de raadsheer Kist, in zijne beginselen van handelsrecht, III, bl. 34—44. Hij heeft per zijne domus liszt ten grondslag onzer wet in art. 1495 B. VV., en dominus is, volgens dit artikel, alleen hij, wien geleverd is; doch ook vóór die levering kan een zaak zijn voor rekening van den kooper, "al heeft die levering nog niet plaats gehad", zoo als art. 1496 B. W. bepaalt, namelijk indien de verkochte waar niet nog is een res incerta, maar een "zeker en bepaald voorwerp". Zoodanige res ad hoc incerta ziet art. 1497 B. W. in goederen, welks "niet bij den koop, maar bij het gewicht, het getal of de maat verkocht zijn", gelijk in casu is gebleken te zijn geschied; deze blijven dan, volgens dat artikel, voor rekening van den verkooper, totdat ze zijn gewogen of geteld of gemeten. Nu is het in casu zeer mogelijk, dat de verkooper, de huiden verzendende met een schip, ze zal hebben geteld en gewogen bij de inlading, al is te dien aanzien eigenlijk niets beslist; maar zodanige eenzijdige handeling, zonder blijk van consensus of goedkeuring van den kooper, kan de gevorderde specificatie niet doen ontstaan. Het is niet noodig, dat er bijzonderlijk wordt toegewogen door de verkooper aan de kooper. Dit zou meer aan levering doen denken; maar er moet blijken, dat gewild is door beide partijen of die weging en telling coram des koopers, of althans dat een eenzijdige daad van de verkooper bij de inlading, b.v. weging enz., ten overstaan van de schipper of van een ander, derde of andere bepaaldelijk te bewijzen handeling, genoegzaam zou zijn om het bewijs te leveren, dat er geïndividualiseerd was, dat deze en geen andere species van het genus was afgezonderd en aangeduid. Om te kunnen zeggen, dat bepaaldelijk deze of die species is verkocht, moet daarvan blijken, dat die specialisatie of individualisatie overeenkomstig de bedoeling van beide partijen heeft plaatsgevonden. De reden, in verband met 's wetgevers wil, omtrent de risico ook vóór de levering, ligt in art. 1494 B.W., dat de overeenkomst van koop en verkoop slechts dan gehouden wordt tusschen partijen volkomen te zijn voltrokken, wanneer zij eenstemmig zijn over de zaak, welke men heeft willen verkoopen, en haar prijs, niet als nog slechts consensus bestaat omtrent de soort van zaken. «Si appareat, quid, quale, quantum sit, quod venierit». Terecht zegt m.i. Mr. Kist (p. 43), dat, zolang het voorwerp der verbindenis onbepaald blijft, zolang het quid niet duidelijk is, het onmogelijk is daarin eenerzijds te voorzien. Hij acht daartoe een nadere (niet latere) overeenkomst noodig en zegt, dat deze 'ook stilzwijgend kan worden gesloten, even als iedere overeenkomst. Het gebruik kan zodanige overeenkomst maken tot een bestendig gebruikelijk beding, dat geacht wordt in de overeenkomst begrepen te zijn, ook al is het niet uitgedrukt, b.v. indien het gebruikelijk was, dat de specialisering geschiedde, wanneer het goed de schaal doorgaat. Van zodanig stilzwijgend of uitdrukkelijk beding, van zodanige noodzakelijke accessoire overeenkomst of consensus was ten deze geene sprake. Zij is niet beweerd, veel minder in feit bewezen te hebben bestaan. Ik acht op die gronden, onder deze omstandigheden, het middel ongegrond; en heb de eer te concluderen tot verwerping der voorziening, met veroordeeling van den eischer in de kosten, daarop gevallen. De Hooge Raad enz., Overwegende, dat als enig middel van cassatie is voorgesteld: schending van art. 1496 en verkeerde toepassing van art. 1497 BW., doordat het beklaagde arrest aanneemt, dat in het laatstgenoemd artikel bedoeld geval het risico eerst op den kooper overgaat van het oogenblik, dat de telling, weging of meting heeft plaats gehad met medewerking van beide partijen; en dus met van het oogenblik, dat de waar, na te zijn geteld, gewogen of gemeten door den verkooper alleen door dezen is ingeladen in het schip van een schipper, omtrent waarom beide partijen waren overeengekomen; Dat tot staving van dit middel hoofdzakelijk is aangevoerd: dat art. 1497 BW. alleen zoude vorderen, dat de koopwaar zoude zijn geïndividualiseerd; en dat daardoor zoude zijn voldoende een telling, weging of meting, gedaan door den verkooper alleen, vooral nu die is achtervolgd door inscheping in het vaartuig van eenen door beide partijen gekozen schipper; Dat het al of niet gegronde van het aangevoerde middel van cassatie alleen daarvan afhangt, of de slotwoorden van art. 1497: «/totdat dezelfde gewogen, geteld of gemeten zijn-/ alleen vorderen de weging, telling of meting in het algemeen, immers alleen door den verkooper, met dien verstande, dat het verkochte na die weging, telling of meting door hem van andere zaken zij afgezonderd; dan wel of zij bedoelen de weging, telling of meting, geschied met goedkeuring van beide partijen; Dat daaromtrent, dat uit het verband van art. 1497 met art. 1496 BW. volgt, dat door de slotwoorden van art. 1497 moet zijn bedoeld zoodanige weging, telling of meting, waardoor het verkochte wordt een zeker en bepaald voorwerp, en wel een zoodanig, waaromtrent, uit den aard der verkochte zaak, geen twijfel kan bestaan voor beide contracterende partijen; Dat dit medebrengt, dat niet kan zijn bedoeld eene eenzijdige, geheel aan een der partijen overgelaten handeling, buiten medewerking of toestemming der andere; en dat mitsdien de slotwoorden van art. 1497 BW. (hoewel niet vorderende een eigenlijke gezegde toeweging, toeteiling of toemeting, dat is dezulke, waardoor de verkochte zaak tevens "overgaat in het bezit van den kooper en daardoor (y) Cf. Mr. Vogel, 1. c., p. 61, 107 sqq., Mr. Voorduin op de artt. 1497, 1498, 1499, nota II. aan hem wordt geleverd), echter vereischen de zoodanige, die is beïndemd met goedkeuring van beide partijen; dat de juistheid dezer uitlening daardoor wordt bevestigd, dat aan voorzien, bij het verlies van de verkochte zaak, de kooper zoude zin gehouden tot betaling van den koopprijs, ook dan, wanneer de verkooper, met opzettelijk, hetzij bij vergissing, niet mocht [overeenkomen met meer dan arbeid; dat alzoo het éénig aangevoerde middel van cassatie is ongrond; ' er wijst het beroep en veroordeelt de eiser in de kosten. eis' argumenteert Mr. J. G. Rochussen en Jhr. E. N. de Brauw voor den eiser, en Mr. B. M. Vuelander Heim voor de verweerder.) uitspraak van Strafzaken. Zitting van den 5 Februari 1872. Voorzitter, Mr. J. D. W. Pape. 1. Openbare verordeningen. — Vijfjarige herziening. — Gemis der verklaring, bij art. 178 gemeentewet bedoeld. — Verbindbaarheid. — Tapperij. — Onder gelag zitten. — Buiten de deur. Is de regel van art. 5 Alg. Bep., dat een wet alleen door een latere wet geheel of gedeeltelijk haar kracht verliest, ofschoon alleen van een wet sprekende, evenzeer van toepassing op elke wettelijke verordening, hoe ook genaamd? — Ja. Kan aan art. 178 gemeentewet zodanige kracht worden toegekend, dat, bij het niet-opvolgen van het daarbij vermelde voorschrift, de bestaande verordeningen eo ipso hun verbindende kracht verliezen en alzoo ophouden te bestaan? — Neen. Deel het iets af voor de strafbaarheid van het feit, dat men op het bij de verordening verboden tijdstip onder gelag zat, wanneer men juist niet in de herberg, maar buiten de deur zat? — Neen. De Enters, oud drie-en-vijftig jaar, apotheker, geboren te Hasselt (Limburg), wonende te Hulst, heeft zich in cassatie voor het vonnis van de kantonsrechter te Hulst van 4 november, waarbij hij met anderen is schuldig verklaard aan het gezaaijk onder drinkgelag vertoeven, en alzoo drank gebruiken, van de tapperij te Hulst, in de maand Juli tusschen des avonds elf en zons-opgang; en te dien zake, met toepassing der art. 1, 4, van de verordening omtrent tapperijen en daarmee gelijkgestelde en in de gemeente Hulst van 12 december 1856 en art. 1 der bodem van april 1864 (Stbl. nr. 29), veroordeeld in een geldboete van fl. 2, en met zijn medeveroordeelden solidair in de . verhanguwen. Dat de boete, zodra de veroordeling vormelijk is hoorbaar en betaalbaar, binnen een maand, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden. Bovendien dat de boete, zodra vormelijk is hoorbaar en betaalbaar, binnen een maand, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden. De straf van één dag gevangenis.
4,816
MMKB13:002665009:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,836
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1836, no. 9, 19-02-1836
null
Dutch
Spoken
4,498
8,031
ALGËM /4 EN LETTERBODE, VOOR HET JAAR 1 836. VRIJDAG DEN 19den FEBRUARIJ. N°. 9. BERIGTEJV* JLiEiDEN, den Ssten Februarij. Op heden droeg de Rector Magnificus onzer Hoogeschool , Prof. H. Cock , deze waardigheid aan zijnen opvolger Prol. N. C. Kist over, met het houden eener Redevoering ; de Jure Gentium Europae temporum nostrorum conyersionibns vehernenter labefactato ,• d.i.: ~ over den geweldigen schok , dien het Europesche Volkenregt, ten gevolge der omwentelingen in onzen tijd, heeft ondergaan. ” Daarna reikte de Redenaar met gepaste aanspraken de, volgens het voorgelezen verslag door den Secretaris van den Academischen Senaat, toegewezen Eereprijzen uit, te weten: de gouden Medaille , inde Faculteit der Regtsgeleerdheid aan den Heer J, VV. Tromp , Jur. Candid. alhier; vereerende Getuigschriften , in die der Godgeleerdheid , toegekend aan de Thtol. Stud. A. Niermeyer alhier en E. Roelandts ,te Groningen;— de gouden Medaille ia de Faculteit der Wis- en Natuurkundige wetenschappen op de vraag uit de Wiskunde , bij het lot te beurt gevallen aan den Heer W. van Lankeren Matthes, Litt. hum. Stud. te Amsterdam tegen den Heer Theodorus Kuyper , Math. et Phys. Stud., te Groningen , I. Deel I *an aan wien nu het bewijsschrift dar bekrooning werd overhandigd , gel ijk ook een loffelijk Getuigschrift aan den Heer B. de Jongh, Math. et Phys. Stud. te Utrecht, wegens zijn antwoord op dezelfde vraag; eindelijk de gouden Medaille inde Faculteit der Letteren ên bespiegelende Wijsbegeerte aan den Heer CL G. CoBEt, Litt. hum. Stud. alhier, als Schrijver van het antwoord op de vraag uit de Grieksche Letteren , hetwelk de Faculteit, na rijp beraad het best had geoordeeld van de drie uitmuntende Verhandelingen, die met vier andere bij haar ontvangen waren; weshalve aan de Schrijvers dier beide antwoorden de Heeren J. G. Tvdêman , Litt. hum. et Jur. Cand. alhier, en A. W. Wichers , Litt. hum. Cand. et Jur. Stud. te Groningen , buitengewone vereerende Getuigschriften werden uitgereikt. Deze plegtigheid werd besloten met de voorlezing van het Koninklijk besluit der aanstelling van den Rector Magnificus, voor 1836-1837, van de benoeming van Prof. C. Pruys van der Hoeven , tot Secretaris van den Academischen Senaat, ter vervanging van Prof. C. J. van Assen , en eindelijk van de uitgeschrevene nieuwe Prijsonderwerpetl, die eerlang zullen worden medegedeeld (*)• BIJZONDERHEDEN WEGENS DE KINDERZIEKTE en koepokinenting, WAARGENOMEN DOOR c. SMEETS, Med. Doct. , te GravenhaGe. (Tweede Artikel en vervolg van bl. 25.) Gedurende het heerschen van het roodvonk hier ter Stede heb ik mij menigmaal kunnen overtuigen van den i/*\ Volgens den Studenten – Almanak , telt deze Hoogeschool thans 657 Studenten, waarvan zich 178 der Godgeleerdheid , 140 aa.l de Regteh , 192 der Geneeskunde , aan de Létteren en 14 dhr Wijsbegeerte toewijden. 130 den nadeeilgen invloed , welken de met koorts vergezelde huiduitslagen op het gewoon beloop der Koepok-, ken uitoefenen. Op dezen regel schijnen de yariolaa verae, zoo als hieronder blijken zal , eene uitzondering te maken. Bij kinderen, die , slechts eenige weken geleden , hei roodvonk gehad hadden, gelukte inden regel de Koepokinenting zeer zelden , en gebeurde dit , dan nog waren de pokjes gewoonlijk klein, weinig levendig en met zeer weinig stof gevuld en schenen als ’t ware alleen plaatselijk te zijn, zonder met het organisme in eenig verband te staan. Een groot aantal van deze voorwerpen heb ik later ingeënt en bijna vatten bij allen de Koepokken veel beter en levendiger , dan dit bij de eerste inenting had plaats gehad ; een bewijs , mijns inziens, dat de eerste vaccinatie of onvolledig geweest was, of niet krachtig genoeg op het organisme gewerkt had, om de geheele vatbaarheid voor de Kinderziekte weg te nemen. In het algemeen ontwikkelden zich de Koepokken , die ik heb waargenomen, gedurende het jaar 1834 zeer langzaam; soms verliepen er van den eersten dag, dat zij zigtbaar werden, acht, negen , ja tien dagen , voordat zij hare geheele ontwikkeling bekomen hadden; dan nog waren deze Koepokken zeer spaarzaam van koepokstof voqrzien, vielen te zanten , wanneer zij eenige droppels stof ontlast hadden , vulden zich of' wel gedeeltelijk en, zeer langzaam , of wel in het geheel niet meer. Ook was het voor mij in het oogvallend , dat gedurende dit jaar zeer vele voorwerpen onvatbaar voor de smetstof der Koepokken schenen te zijn ; bij eenigen immers mislukte mij telkens de inenting, al werd dezelve tot zes ja zeven malen met de meeste zorg van arm op arm herhaald ; bij vele voorwerpen kwam van de zes of acht steekjes slechts eene enkele Koepok op , welke alsdan nog dikwerf zeer spaarzaam gevuld was. Deze zonderlinge toestand begon tegen her einde van het jaar 1834 eenigzins te veranderen , zoodac mijne vaccinatien, inde maand December 1834 verrigt, meer algemeen gelukten ; ook kwam het mij voor, dat alstoen de Koepokken grooter en levendiger werden. In het jaar 1835 scheen de vatbaarheid der voorwerpen voor de smetstof der Koepokken meer en meer toe te nemen , en zeer zelden mislukte alstoen eene inënting; ieder steekje werd bijna altijd do.or I 2 eene 131 eene pok gevolgd. Deze levendigheid der Koepokstof, of liever deze meerdere vatbaarheid der voorwerpen voer de smetstof der Koepokken scheen met het toenemen van het getal der aan variolae verat lijdenden te vergrooten; zoodat de Koepokken, welke ik in de maanden October en November waarnam , zoo buitengewoon groot, welgevuld en levendig waren , dat ik soms eene zeer groote hoeveelheid schoone heldere en kleverige smetstof uit eene Koepok nemen kon, en deze wederom daags daaraan volgende even goed gevuld was, als die Koepokken , uit welke ik geene stof genomen had;—zelfs ging deze weelderige en levendige ontwikkeling der Koepokken zoo ver, dat ik bij een voorwerp niet alleen eene aanmerkelijke koortsige beweging, maar zelfs op verscheidene plaatsen der huid constitutionele Koepokken heb opgemerkt. Zie hier dit zonderling geval : het zoontje van Duyze vaccineerde ik den 6den October 1835, met drie steekjes op iederen arm ; den pden October was niet alleen reeds de plaatselijke werking der besmetting duidelijk zigtbaar, maar zelfs was eene constitutionele werking aan de op dien dag herhaalde brakingen, aan het roode opgezette aangezigt, harden en snellen pols niet te miskennen; deze koortsige verschijnselen hielden tot den nden October aan, terwijl zich de Koepokken op den arm meer en meer ontwikkelden , en hier en daar op andere plaatsen der huid eenige roode Vlakken te bespeuren waren ; ik dacht nu , dat zich de Natuurlijke Pokken te gelijk met de Koepokken zouden opdoen, temeer, omdat in dezelfde wijk eenige voorwerpen aan de variolae verae ziek lagen. De uitkomst was geheel anders; eenige roode vlakken namen meer en meerden vorm van eene ware Koepok aan , zoodat zij op den i4den October zoo volkomen ontwikkeld waren, dat men ze niet meer miskennen kon. Van deze constitutionele Koepokken heb ik er zeven geteld , waarvan er twee in het aangezigt, een op de borst, twee op den rug en twee op de regterdij aanwezig waren, en in alles aan de Koepokken op den arm gelijk waren en hetzelfde beloop volgden. •■ J Uit de bovenaangehaalde Waarneming en uit het gansche beloop der Koepokken gedurende het jaar 1835 blijkt, mijns inziens, duidelijk, dat de Koepokstof niet, zoo als vele schrijvers vermeenen , minder kracht bezit, dan zij ten tijde van J enne r had ,en dat dus hare voorbehoedende werking zou afnemen, naarmate zij door den invloed van het organisme van den tnensch meer en meer verzwakt, gewijzigd of geheel werkeloos gemaakt werd. Ik heb immers gedurende het jaar 1835 zeer dikwerf die schoone en welgevormde Koepokken gezien, waarvan Jenner melding maakt ; zelfs is het mij voorgekomen , dat bij vele mijner gevaccineerden de constitutionele werking meer sterk en meer algemeen was , dan zij door Jenner, Woodville, Pearson en anderen beschreven is; een ontegenzeggelijk bewijs, dat de Koepokstof, even als de smetstof der Natuurlijke Pokken altijd dezelfde is en blijft, en alleen door eene bijzondere gesteldheid van het organisme in hare werking of geheel belet, gewijzigd of meer kan bevorderd worden. Gedurende hei jaar 1835 heb ik 89 voorwerpen met gevolg en de meeste zorg gevaccineerd; het grootste gedeelte van dit niet onaanzienlijk getal heb ik twee of drie maanden na de eerste inënting voor de tweede maal gevaccineerd. Bij geen eenig voorwerp gelukte deze herhaalde vaccinatie volkomen, en bij verre weg het meerendeel mislukte zij geheel; ook is er niet eenig voorwerp van deze gevaccineerden door de Kinderziekte aangetast, alhoewel een zeer groot I 3 aan- 133 aantal roet lijders San yaribïae yërae op alle mogelijke wijzen in aanraking kwam. Niets is inde Bu'rgfer • praktijk moeijelijker, dan proefnemingen te doein, vooral dan, wanneer zij op eenen grooten voet moeten ingerigt worden, en de welwillende medevj/erking van dèn stedeling vorderen ; het kostte mij dus niet weinig moeite, 40 voorwerpen tot eene herhaalde vaccinatie te doen besluiten , van welk getal 10 individuen slechts drie jaren geleden waren gevaccineerd , terwijl er zich 16 onder dezelve bevonden , welke men reeds over tien jaren de Koepokken had ingeënt , en de overige 14, waaronder ik mij ook bevond, reeds sedert ten minste vier eu-twintig jaren door de Koepokstof waren 'besmet geweest. Alle deze voorwerpen werden door mij voor de tweede maal in dén loop van dit jaar ingeënt , toen de algemeen e vatbaarheid voor de smetstof der Koepokken het meest in het oogvallend was. Inde eerste reeks bevonden zich drie voorwerpen, die door deze herhaalde besmetting eene soort van gewijzigde Koepokken kregen , terwijl de overigen voordezclve geheel onvatbaar bleven ; inde tweede reeks gelukte de ihëhting bij twee voorwerpen volkomen , bij zes anderen ontwikkelden zich gewijzigde Koepokken , en eindelijk leverde de derde reeks slechts één voorbeeld op van welgelukte Koepokinënting, terwijl er zich bij vijf voorwerpen anormaie Pokken vertoonden. Deze waarneming beWijst , mijns bedunkens , duidelijk , hoe ongegrond de meening is ‘van die deskundigen, welke beweren , dat de prophylactische werking der Koepokken slechts tijdelijk is , en na verloop van tien , vijftien of twintig jaren heeft opgehouden haren invloed op het organisme uitte oefenen. Men weet, dat eenige deskundigen, maar vooral de leekén , eene zeer groote waarde hechten aan de zeer ongegronde stelling , dat de Koepokken hare voorbehoedende kracht verliezen, wanneer zij in hare volledige ontwikkeling belet , of eenmaal welgevormd zijnde , geheel of gedeeltelijk worden vernietigd ; hiervan daan voorzeker de onnoodige voorzigtigheid van eenige inënters , van bij het nemen van Koepokstof altijd eene of twee Pokken in haar geheel te behouden , uit vrees, dat zij anderzins hare beveiligende kracht zou- 134 verliezen. Door zulk eene handeling toopt men ontegenzeggelük , dat men den gebeden processus prophilacticus der Koepokken in derzelver plgatselijke vorming en ontwikkeling vermeent opgesloten te zijn; en dat uit dit punt de prophylactische werking zich over het geheele organisme verspreidt. De daadzaken evenwel zijn tegen deze wijze van zien ; en men Jeest inde geschiedenis der Koepokinenting een oneindig getal voorbeelden, die duidelijk aantoonen, dat de plaatselijke vorming der Koepok de prophylactische werking der Koepokinenting noch vermeerdert noch vermindert. Hij, die de wel bewezene daadzaken leest , welke Bousquet ons mededeelt, (*} zal voorzeker met dezen Schrijver het geheel over dit punt eens zijn en met hem volmondig zeggen; „ L’effet préservaut „ de la Vaccine n’est pas dans les boutons , ils I’'m„ diquent, ils lerevèlent, ils le mettent en lumière; „ en ce sens on convient que leur témoignage est „ indispensable ; mais ils sopt si peu nécessaires aux „ propriétés essentielles quils peuvent raanquer, et „ ils manquent en elFet quelquefois , etc. etc,” Drie waarnemingen, welke ik inden loop van 1835 heb opgeteekend, vermeen ik , dat de wijze van zien van Bousquet meer zekerheid bijzetten. Zie hier deze gevallen : het zoontje van den Heer B vaccineerde ik den julij met zeer goede Koepokstof van arm op arm ; de vijf dagen na de inënting bespeurde ik op den arm niets; zelfs waren de kleine steekjes bijna geneel verdwenen ; op den ?den dag krijgt dat kind eene vrij sterke koorts met rood opgezet aangezigt, snellen en harden pols , hoofdpijn, brakingen etc.; deze toestand duurt ongeveer zi uren en verdwijnt wederom van zelf; edoch geene pokken ontwikkelden zich op den arm. Drie weken later vaccineerde ik hetzelfde kind met de meeste zorg en aandacht, vruchteloos; noch pokken noch koorts deden zich op ; eene derde en vierde inënting werden beproefd , doch zonder gevolg. Geheel aan het bovenstaande geval gelijk was , de inënting, welke ik bij het zoontje van C. v.d. H. verrigtte ; op den zesden dag na de eerste inënting ont- (*) Bulletin Gêné ral de Therapeutique medicale et chirurg. Tom. Hl pag, 150 152- I 4 135 ontwikkelde zich koorts met braking, doch ge;n* pokken; eene tweede, derde, vierde en vijfde uienring bleven geheel zonder gevolg. I—X yj nM- 1 A —■. M 1 1 -.1 1 t II ■ ■ ■ a Het derde geval leverde nog deze bijzonderheid op, dat dit kind , na op den vierden dag, die op de eerste inenting volgde, koorts met brakingen gehad te hebben , en vervolgens tot zesmalen zonder eenig gevolg gevaccineerd te zijn, ook voor de besmetting van de Natuurlijke Pokken ongevoelig bleef, die eenige weken na de laatste inenting vrij sterk in hetzelfde huis woedden, hetwelk dit kind bewoonde, alhoewel ik hetzelve op alle mcgelijke wijze met de poklijdets in aanraking liet komen.' Ik wil hier niet nog een grooter aantal waarnemingen en proeven aanhalen, welke door de achtenswaardigste mannen in het vak gedaan zijn , en alle aantoonen, dat de eigenaardige en prophylactische werking van de Koepokken niet inde Koepok zelve maar meer concentrisch in het organische plaats heeft; omdat van deze waarheid de meeste deskundigen ten volle overtuigd zijn. NIEUW UITGEKOMEN BOEKEN ACADEMISCHE EN ANDERE GESCHRIFTEN. Reisbeschrijvingen. Reize naar de Oost- en Westkust van Zuid,. Amerika en vandaar naar de Sandwichs en Phillippijnsche eilanden enz,, gedaan inde jaren 1826 1829 met het Koopvaardij Schip TVilhelmina en Maria door J. BOELEN, Johz. enz. Ilde deel. Amsterdam bij ten Brink en de Vries.44s bl. gr. Bvo. De Kapitein – Luitenant Boelen verpligt het publiek op nieuw aan zich door de spoedige uitgave van dit tweede deel zijner Reize. Indien wij het genoegen hadden , veel goeds van het eerste deel dezer Reize te kunnen zeggen , nog sterker kunnen wij dit tweede onzen landgenooten aanbevelen. Indien de Heer Boelen een Franschman of Engelschtnan was, en zijn werk in onze taal overgebragt werd , dan zouden wij daaraan gerustelijk grooten aftrek durven voorspellen; nu moeten wij ons vergenoegen met op zulk eene gunstige uitkomst te hopen. Ook de niet – wetenschappelijke lezer zal hier veel aantreffen, hetwelk zijne aandacht wekken, en een aangenaam onderhoud kan verschaffen. De ontmoetingen inderdaad van den Schrijver op de kust van Zuid« Amerika, bij de in staat van omwenteling verkeerende Republikeinen zijn waarlijk zeer belangrijk en ook in vele opzigten ook voor Europeanen leerzaam. In het vorige deel lieten wijden Schrijver met zijne bandelooze militairen aan boord , voor Guyaquil. In het tegenwoordige lezen wij, met hoevele moeite en gevaar hij zich van die ruwe gasten ontsloeg; wij hebben hier eene treffende beschrijving van de rampen der staatsberoeringen ook in dit andere werelddeel. Daar en tegen vinden wij hier I 5 den 137 den lof der tchoonen van Gayaquil met geestdrift vermeld. Inderdaad de schoonheid en lieftalligheid der vrouwen langs de kusten van Peru en Chili wordt schier door alle Reizigers hoogelijk geroemd , en onder deze schijnen nog de Dames van Guyaquil alle de anderen de loef af te steken. Waarlijk indien eens weder, gelijk wij hopen , een Hollandse!) Oorlogschip deze landen bezoekt, dan wenschen wij onzen jongen zee – officieren toe , dat zij inde gelegenheid mogen gesteld worden , om de juistheid der berigt.en van den Heer Boelen aangaande de Guayaquilenas , door eigene aanschouwing te bevestigen. De Schrijver strekt zijne beschouwingen ook uit tot de dieren en planten der door hem bezochte oorden. Ofschoon deze berigten voor den beoefenaar der natuurlijke geschiedenis minder voldoende mogen zijn , zal echter de algemeene lezer misschien met meer genoegen deze onderhoudende verhalen lezen , dan de meest wetenschappelijke beschrijvingen, die dan toch van eenen zeeman niet te vergen zijn. Wanneer slechts elk Reiziger naauwkeurig verhaalt, wat hij ziet, doet hij reeds genoeg. Eene aanmerking mogen wij niet terughouden, om der gevolgen wille. De Schrijver meent dat de kaaimans in Zuid-Amerika gevaarlijker en stoutmoediger dan die van Java zouden zijn , omdat de eersten somtijds de klaauwen op het boord der sloepen durven leggen, ten einde die te doen. omslaan, terwijl de Javaansche kaaimans voor eene sloep, die op hen aanstuurt, wijken. Dat de Javaansche krokodillen even weinig te vertrouwen zijn , leert het voorbeeld van den Luitenant ter zee Slijp, die op de kust van Java eene rivier opvarende , in zijne sloep , onverwachts dooreen kaaiman bij den arm gegrepen en slechts ter naauwernood door van S p ey k gered werd. De Schrijver , van de Andes en de Cordilleras sprekende, geeft ons een zeer belangrijk verslag van eenen togt naar, -of zelfs tot inden crater van den brandenden berg op Ternate , door hem zelf gedaan. Dit verhaal is waardig om vergeleken te worden met een gelijksoortig van den Kapitein ter zee Ver Hue 11 naar den crater van den Goenong Apie. Even lezenswaardig en even onderhoudend is hetgeen de 'Heer Boe Ie n zegt omtrent Lima, deszeifs inwoners, hunne la- 138 levenswijs, zeden en gebruiken. Geene Hollandschepen heeft toe dusverre over deze zaken gehandeld, en wij kunnen er bijvoegen, dat niemand der vreemden, die deze streken bezocht heeft, meer blijken geeft van onpartijdigheid en waar- heidsliefde dan onze Schrijver. Belangrijk is hetgeen wij hier aangaande de rijke mijnen van Peru vinden; niet te min zullen de mineralogen raoeijelijk met den Heer Boelen gelooven , dat het bewezen is, dat de meeste goudmijnen eerte voortdurende vruchtbaarheid behouden , en dat in mijnén , die ingestort waren , en later weder opgegraven werden, zich nieuwe goudaderen ontwikkeld hadden. Evenwel de Heer Boelen, die dit zeker op de plaats vernomen "heeft, doet wel dit, hoe ongeloofelijk ook ,te vermelden. KUNSTEN. Amsterdam. Op de alhier in 1835 gehouden Algemeens Vergadering van de 'Maatschappij: tot bevordering der Toonkunst, C*h zijn aan de Nederlandsche Componisten, welk* bürt(•) Zie een kort berigt deswegens Letterbode 1835, Dl. II bl, 210. 139 hunne werken ter beoordeeling aan de Maatschappij hadden aangeboden , de volgende premien van aanmoediging toegekend : 1. Tien gouden Dukaten en loffelijke vermelding aan den Heer Joseph Franco Mendes, Violist te Amsterdam, als Schrijver vaneen Quartet voor Strijkinstrumenten, verbeterd ten tweede male ingezonden; 2. eene gelijke premie aan denzelven , als Schrijver van een Quartet in Es, met verzoek om zijn werk, naar aan. leiding der beoordeeliugen verbeterd , andermaal in te zenden, teneinde het, alsdan aan de vereischten voldoende, op naam der Maatschappij te kunnen uitgeven; 3. Vijf gouden dukaten aan den Heer J. E, Schm i t z ; te Haarlem, als Schrijver van drie Zangstukken met Orkest getiteld : de Veldelingen , het Graf eener geliefde, en een Woord op Golgotha. 4. Tien gouden Dukaten aan den Heer H. Dahmen te Amsterdam als Schrijver van vier Concertstukken voor de Violoncel , waaraan vele verdiensten zijn toegekend, 5. Tien gouden Dukaten aan den Heer Jacob Franco Mende s, honorair Solo . violoncellist van Z. M„ als Schrijver vaneen Quartet voor Strijkinstrumenten in A, waarin .-poten van bijzonderen aanleg zijn gevonden. Nog was aan den Schrijver van vier Piano – Compositien onder het motto: Volharding voert tot het doel, eene premie van aanmoediging toegekend, ingeval eene nog in te wachten beoordeeling niet minder gunstig ware , dan de reedsingekomene; die verwachte beoordeeling echter ongunstig uitgevallen zijnde, kon aan de toewijzing geen gevolg gegeven worden. Op de uitgeschreven Prijsvragen was slechts één antwoord ingekomen, zijnde een Ouverture voor den Gijsbrecht van Aanstel van Vondel, onder de spreuk : Prins en Vaderland, welk ook, als niet voorzien van entre-actes noch nonnenkoor, niet bekroond kon worden. De ter laatste Vergadering uitgeschreven Prijsvragen alzoo nog onbeantwoord gebleven en de termijn van inzending 1 April 1836, nog niet verstreken zijnde, werd goedgevonden geene nieuwe op te geven , maar die vroegere te herinneren ( zie dezelve Letterb, 1834 > 11. bl. 410). Tot Leden van Verdiensten werden verkozen de Heeren L. Cherubini, Lid van het Instituut van Frankrijk, Directeur van het Conservatoire enz. te Parijs; G, Spon t i n i, Eerste Kapelmeester van Z. M. den Koning van Pruissen enz. te Berljjn en F. Mendelssohn Bartholdi, Muzyk – Directeur te Dusseldorp, HAN- 140 HANDEL, ZEEVAART , LANDBOUW , HUISHOUDKUNDE , BEVOLKING en WAT DAARTOE BETREKKING HEEFT. Groote Framche Spiegel. De Fransche papieren vermelden, darde grootste Spiegel , die tot hier gefabriceerd werd, inden loop van 183S uil de Fabrijk van St, Gobin is vourtgekomen. Dit meesterstuk namelijk houdt 175 Parijsche duimen hoogte , bij 125 dm. breedte. De grootste Spiegel op de laatste Tentoonstelling van Volksvlijt te Parijs was 155 dm, hoog en 93 dm. breed. Voortgang der Matigheids-Maatschappijen in Amerika. De New Tork American bevat een uittreksel uit het jaarlijksch Verslag van de Amerikaansche Temperance Society , waaruit blijkt, dat in iederen Staat eene Centrale Vereemging bestaat, onder welker beleid zich reeds 8000 Lokale gevormd hebben. Ook op de Schepen hebben deze verecnigingen wortelen geschoten: want op niet minder dan 120a Amerikaansche Schepen, is het gebruik van brandewijn geheel verbannen. STERKE- en WEERKUNDIGE. WAARNEMINGEN. Haarlem. Terwijl wij alhier op Vrijdag den 121. i. tusschen half drie en drie ure na den middag met eeue zware hagel- en windbui vrij kwamen, hebben elders, vooral Oostwaarts felle Donderbuijen plaats gehad. Te Arnhem had men destijds zwaar onweder en sloeg de bliksem driemaal op den toren dezer stad , die vaneen afleider voorzien is , zonder brand of schade te veroorzaken. Te Groenlo geraakte ook de toren door den bliksem inden brand , maar werd dezelve geheel in assche gelegd ; doch , hoezeer er een hevige wind woei en het als het ware vuur op de naburige huizen regende, bleven deze beveiligd. Naar men verneemt,'zou in het geheele VVestphaalsche ook dit q ’weder sterk gewoed hebben; —te Wezel trof ook de bliksem een’ toren driemaal, en geraakte die op twee plaatsen inden brand , welken het echter gelukte spoedig te blusschen. Dit was ook gelukkig het geval te Groningen, waar de Martinitoren getroffen werd door den bliksem en een orkaan het onweder vergezelde. WEER- 141 WEERKUNDIGE WAARNEMINGEN BUITEN HAARLEM. 1836. r B AIU>- | TH£R- | < HE I MOME- WIND- I LUCHTSGESTKLDHEID. Febr. tep. j tër. streek. ( f -9- 9 44 z. w. betrokken, zeer harde wind» jo ■! 29. 8 46 z. w. t. z. ’sav. met reg., ’s nachts/.eer * s9- Ui 3i z. z. w. hcviae stormvl. met hagelh. f 29- 381 \v- zware storm met kleine ha-11 <29 8 40 w, n, w. gelbuijen, waarvan eenige, b 3°- 1 37 n. w. t.w. met sneeuw vermengd. f29 9 4° w. t. z. j————— 12 I 29.7$ 43§ w. t. n. j storm, regen en hagelbuijen. 129 9 36j N. w. | p°- 2§ I 31 i w. t, z. I helder, toch iets beneveld , 13 > 3°- 3(4° w. .’s avonds betrokken. 1 3°- 3 I 37 w. t. N. I 3 ~4il wl ( “ 14 ' 3°- 3 44 w. n. w. j betrokken, ’s avonds winding. <- 30 Ü 41 w. | f3O. si I 39 w. ’ '5 304 4i helder. < 30- 3$ I 39 f3°- 3I 39 z. w. I tot inden nam. helder, zeef 30.2 46 w. z. w. j winding, verderbetr., harde 29- 7 I 43 z. w, t, z. I wind, ’sn. storraa, met reg. GEBOORTE-, TROUW- en STERFLIJSTEN. Voorbeeld van Vruchtbaarheid. d£.n och£frnd van den I3de« Februarij 1.1., is door de Med. Dr. en Vroedmeester Stein te ’s Gravenhage ver,oscr, ”'l’erdina van Foeteren, echtgenoote v?n Hartong> van vier Kinderen, twee van het man«eiijke en twee van het vrouwelijke geslacht. De moeder is 32 jaren oud en had reeds vijf kinderen. Voorspoedig was de beval mg , doch volgens het berigt inde Staatscourant zijn alle vier de Kinderen weinige uren na de geloorte overleden 5 terwijl volgens andere nieuwspapieren, een dood geboren is , twee tot den avond in ’t leven gebleven zijn, maar het vierde bij de berigtgeving nog leefde. Ge. 142 Getal der Overledenen, Geborenen, Huwelijken, Echtscheidingen, in eenige Steden gedurende het Jaar 1835. 1 co o o e a < rt c x 5* s; , po ü O < Steden. 2. g = S Aanmerkingen. « n *• s 2 a S =' ro , a = • \r ‘s Gni/enhaee. 1,601 2,050 Ö27 4 241 onechte Kinderen; log 0 doodgeb. met mede geiek. Utrecht .. 1,343 1,693 395 geene U(, Militairen overleden; 125 onechte Kinderen. Dordrecht. 621 750 199 3 Middelburg. 561 474 127 45 onechte. Leiden, .. 1,107 1,311 306 3 Vlissingen. 308 3?5 76 êeene Schiedam. 4(2 469 95 1 Alkmaar. 426 3°i 98 Goes 168 225 67 Vlaardingen. .110 29‘ 68 Gouda, ... 39455171 'S6 geene Hoorn. ... 316 264 66 14 over eden m bet Cor* Grónidgen. 644 1,140 318 reetje mis. Zaandam. 454 3!3 108 Delft 419 SP2 125 22 Militairen, overl. Rotterdam. 3,182 3,034 718 3 Haarlem. 699 77' iB3 Amsterdam. 7,716 6,969 2,043 22 Nijmegen. 472 64S 168 Leeuwarden. 43977131 240 geene Sneek. ... 121 256 62 Zwolle ... 347 533 160 geene Assen .... 43 103 33 KUNST- en LETTERNIEUWS. Door de Wed- A- LOOSJES Pz., te Haarlem, * zijn inden loop des jaars 1835 uitgegeven en verzonden de volgende Artikelen: I. Levensschetsen van Vaderlandsche Mannen en Frouwen , een Schoolboek, uitgegeven door de Maatschappij : Tot Nul van 't Algemeen ,3e Stuitje m-et Htmrsn. pl. , B°. .ƒ— 20 lï. Algemeen Verslag wegens den Staat van Landbouw in het Koningrijk der Nederlanden 143 den, gedurende 1833 , door de Neder!. Huis' houdelijke Maatschappij , gr. Bvo. , , f 7o 111. M. SIEGENBEEK , de Eer van Wagenaar als Historieschrijver en die van J, van Beyeren, tegen Bilderdijk verdedigd, gr. Bvo – i, (So IV, A. DAUMONT, Reis door Zweden ia 1830 in twee Deelen compl. met Platen en Aanhangsel van Kolonel Gustafson, gr. Bvo. 6, —- V. C. N. de GRAAFF (Pred. in ’t Woud.) De Levensgeschiedenis van den Apostel des Heeren Simon Petrus , gr. Bvo – I, 80 VI. E. L. BULWER, de Gebroeders Devereux , of de donkere Wegen der Vergelding , Familie-Tafereel uit Koningin Anna’s tijd, 2 Dn. compleet, met vignet, gr. Bvo. -5, 60 VII. J. C. APPENZELLER, Selma’s Romantische Verhalen van ware Gebeurtenissen, met gegr. titel en vignet, in één Dl. compl., gr. Bvo – a, 50 VIII. Mistr. TROLLOPE, Belgie en het Westen van Duitschland in 1833 , in 2 Deelen compleet, gr. 144.
36,670
MMCMC03:002018004:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,852
Mac\u0327onniek weekblad; uitgaaf voor broeders, jrg 1, 1852, no. 17, 26-04-1852
null
Dutch
Spoken
4,278
7,370
N°. 17. EERSTE JAARGANG. 1852. KEN U ZELVEN. De Uitgave geschiedt ioderen Maandag door J. G. Andriessen , Boekdrukker te Utrecht, aan wien men alle stukken , de uitgave of Bedactie betreffende, gelieve toe te tenden. MAANDAG 26 Apri 1. p.\ S.-. De Abonnementsprijs is /1.50 voor 3 Maanden, franco door het geheele Rijk.i men abonneert tich voor een geheel jaar. De Prijs der Advertentiën ia van 1—5 regelt J ; voor iederen regel meer 10 Cents. ONSTERFELIJKHEID. iï. Maar hoe komt de ziel tot het gevoel van hare onsterfelijkheid, wanneer deze niet in haar wezen ligt? De geheele aarde heeft in hare onoverzienbare verscheidenheid niets, volstrekt niets aan te wijzen, dat niet eene prooi wordt van den dood. De chemicus zegt wel, dat er niets anders vernietigd kan worden; de dood is slechts eene oplossing der dingen in hunne oorspronkelijke bestanddeelen en eene sehepping van nieuwe verbindingen en van een nieuw leven. Maar met de ziel des menschen is het iets anders. Het is juist tegen zulk eene oplossing en ontbinding dat haar streven gerigt is ; zij wil hare zelfstandigheid behouden; wat zij heden is, wil zij ook na den dood nog zijn, maar reiner en heiliger; eeuwig wil zij gevoelen, dat zij dezelfde is. Van waar toch dat gevoel te midden van eene wereld vol graven, wanneer het niet uit het wezen der ziel van zelve voortspruit? Maar ik beu een mensch, en er is geen waan zoo groot, of enkele menschen hebben denzelven gevoed; ik kan dwalen. Ja, ik was meer dan eens bedrogen, terwijl ik de volle waarheid meende te bezitten. Maar met de hoop op onsterfelijkheid sta ik toch niet alleen nevens de graven. Waar is een volk, hoe weinig het ook op beschaving des geestes moge roemen, dat boven de graven zijner helden en dierbare betrekkingen niet hoopvol naar boven staarde ? De Indiaan weet niets van onze bovennatuurkunde noch van onze godgeleerdheid, en toch spreekt hij met geestverrukking van de wildrijke jagtgronden, waarin de dood hem verplaatsen zal. Hij ziet rotsen verdwijnen, de oudste boomen verdorren, zijne bosschen door de bijl vellen , maar aan den dood zijner ziel gelooft hij niet. Wanneer was er een tijd, in welken de hoop op een ander leven de gemoederen niet met blijdschap vervulde? In abkaham's schoot zag de Jood zijne verlorene lievelingen rusten; de Heiden zag zijne helden in de elizesche velden wandelen. De ziel is anders dan het ligchaam. Onze zinnen hebben alleen te maken met de aarde , met het rijk, waarover de dood zijnen schepter zwaait; maar de ziel streeft onophoudelijk voort en dringt tot buiten de grenzen der aarde. Zij heeft een ander vaderland, w T aarheen zij zich getrokken voelt, een' anderen levenskring, waarin hare vreugde bloeit, dan de wereld, die hare bekoorlijkheden voor onze oogen ten toon spreidt. Zij ze<*t u: //Doe het goede boven alles. " Wanneer gij moede zijt, zegt zij tot u: //Doe dit en dat nog; het is beter, dat het * gedaan wordt! » Wanneer uw bloed kookt en de toorn zijne bliksemstralen schiet, zegt zij tot u: » Houd u in, wees zacht en liefderijk, geef toe! Laat den hartstogt den vrijen loop niet!" Wanneer gij uw hart eens op wilt halen, omdat gij meer hebt dan gij heden noodig hebt, omdat gij een onbezorgder blik in de toekomst kunt werpen en u eenige genoegens en gemakken meer verschaffen kunt, dan zegt uwe ziel: " Deel met //hem, die minder bezit, help hem met uw opgeruimd hart '/ zijnen zwaren last dragen ! " — Zie , hoe zij u van de aarde wegdringt, boven de aarde optrekt, hoe zij u het aardsche leven doet beschouwen als iets wisselvalligs, dat u niet alles kan noch moet zijn ! — Volgt gij de stem der ziel niet, dan is het even als het telken male is, wanneer gij tegen de natuur handelt of u tegen de orde van het heelal verzet; uw geheel streven en werken is vergeefsch; het is als of gij ijs wildet maken met vuur, als of gij palmboomen aan de polen wildet planten. De ziel behoort niet tot de ligchamelijke wereld, niet tot het land der verderfelijkheid; zij stamt af uit een hooger rijk en streeft opwaarts naar haar vaderland. Laten wij ons echter door hare roepstem leiden en maken wij de zinnelijke begeerten, ja alle krachten aan haar ondergeschikt, dan komt er een Wdfk, eeh leven tot stand, dat van eens geheel andere natuur is dan alles wat men op de aarde heeft, — een leven, zoo als ons bondgenootschap scheppen wil, zoo als uit de maQonnieke werkplaatsen verrijzen moet. Maar zegt toch, mijne BB.*.! of wij met een leven, zoodanig als wij pogen te scheppen, niet boven de plaatsen der verderfelijkheid zullen staan ? Wanneer ons nu noch vrees noch hoop drijft, wanneer niet meer de booze begeerte naar goud-, niet meer de zucht naar zinnelijk genot, niet meer de dorst naar roem, niet meer de gewoonte of de grillige mode onze schreden leidt en onze handelingen bepaalt, wanneer wij ons houden aan ééne wet — de wet, die ons gebiedt het goede te doen, de hemelsche wet der liefde — dan zijn wij geheel buiten het bereik van den dood, dan is de groote stap over de zerk en het graf gedaan. Ook op onze wangen en lippen zullen de rozen verwelken; onze oogen zullen zich sluiten ; onze handen zullen verstijven; zij zullen ons grafwaarts dragen; maar wat verscheelt het ons dan, het kleed, dat ons omhulde, het kleed, dat ons voor onze pelgrimsreis hierbeneden geleend werd, af te geven, — een kleed, dat welligt afgedragen en vaal genoeg is ? Wij verkeeren immers niet meer in den waan, dat het kleed een gedeelte van ons wezen is; wij weten, dat wij iets anders zijn dan het ligchaam, dat tot stof vergaat. Wij hebben immers niets anders geleerd in de bouwhutten, dan het uitwendige af te leggen en zonder hetzelve te leven, buiten hetzelve vreugde, vrede en zaligheid te vinden? Wij weten immers, dat het regte leven dan eerst begint, wanneer men zich boven liet stoffelijke, boven het 'toevallige verheven heeft? Wij vragen elkander immers niet, waar wij geboren zijn, welk vermogen wij bezitten, wat geloof wij belijden , of wij van adel zijn ? Wij beoogen niets, dat door het graf verzwolgen kan worden ; wij leven voor iets blijvends, voor iets eeuwigs hier in den broederkring. En — ik kan het niet anders zeggen — hoe meer ik mijnen wandel naar de winkelhaak en den cirkel regel, des te minder bindt mij wat eenmaal vergaat, des te williger geef ik weg wat ik van de aarde heb. De liefde doordringt mijn geheel wezen, zij smelt met hetzelve ineen , en de liefde is onsterfelijk. Dertig Broeders zijn er van de keten losgescheurd. Zij streefden met ons naar het bovenaardsche; zij werkten met ons aan één gebouw, hetwelk tegen den tand des tijds bestand moest zijn ; zij spanden zich in , offerden hun geld en hunnen tijd op, ontzeiden zich menig genot, om zich geheel te wijden aan de verhevene taak, die ons is opgelegd. Zij achtten zich daartoe verpligt; zij verweten het zich zeiven , wanneer zij zich door aardsche dingen van het verheven doel hadden laten afbrengen ; en hoe getrouwer zij waren, des te meer vrede heerschte in hunne ziel, des te meer achting en vertrouwen schonk hun de menschheid. Waren zij niet dwaas, dat zij zich maar één genot ontzeiden om het goede na te streven , wanneer er nu niets van hen overig is dan het afgedragen schootsvel en de op papier geteekende naam ? Zijn wij niet dwaas , dat wij dit uur in eene ernstige stemming aan hunne nagedachtenis wijden en de goedige dweepers niet in den maalstroom der vermaken vergeten? Waarvoor hebt gij nu gewerkt, gezorgd, gespaard? waarvoor hebt gij uwen geest afgetobd? Wanneer gij niet meer leeft, dan hadt gij u aan den wellust en aan het genot kunnen overgeven. — O wie zoude zóó tot de schimmen der getrouwe Broeders willen spreken ? Het doet ons immers wel , dat zij medewerkten, om de Loge in stand te houden en de kiem te ontwikkelen van het schoone, werkdadige leven, dat ons thans ia onze bouwbut vereenigt ? Daarvoor moeten wij hun immers onzen dank toebrengen? — Neen, gij zijt niet dood; de zielen sterven niet. AI die liefde, die goedheid, die trouw en edelmoedigheid van dertig vrije mannen van onbevlekten naam — dat alles zoude tot niets geworden zijn? Neen, neen ! Hoe meer edelen in het graf nederdalenj des te levendiger wordt de hoop op de onsterfelijkheid. — Üw graf, ontslapen BB.-.! was niets dan de donkere kamer, waarin men u beval af te leggen wat ons nog dikwijls verblindt en op het dwaalspoor brengt. Gij zijt opgenomen in eene meer verlichte Loge; als reiner, zaliger Broeders zullen wij u wederzien, wanneer de Almagtige meester eenmaal zeggen zal: a Geeft den getrouwen Broederen het licht! » fischer. Hij, die aan de besten van zijnen tijd voldoening heeft gegeven, heelt voor alle lijden geleefd. Heden, mijne BB/.! zijn wij buitengewoon bijeen gekomen ter plaatse, waar de acacia zich aan de mirt huwt, om de nagedachtenis te vieren van den geliefden Broeder link , die het Grootmeesterschap onder ons bekleedde. De hamer is den Hoogwaardigsten Meester ontvallen: de bouwmeester aller werelden , wiens bouwhut van den opgang tot den ondergang der sterren reikt, wier dak de boven ons zich welvende hemeltent is, heeft hem opgeroepen in de woning der gelukzaligen, die door geen kommer gekweld worden, in die lichte hoogten , waar hij het uit het Oosten helder stralende licht in volle klaarheid aanschouwt, waar de bron der wijsheid, welke hij naspoorde , hem uit eene onverdroogbare wel tegenborrelt, waar het zedelijk reine, waarnaar hij streefde, hem in zijne verheerlijking tegenblinkt, waar alle klagt verstomt. Wel hem, die den aardschen strijd gestreden heeft! Wel hem, die in de eeuwige gewesten het bewustzijn konde medenemen, dat hij naar het beeld der Godsverheerlijking gedurende zijn leven gestreefd heeft! Wel hem, die, geacht door zrjne Broederen en den Doorluchtigen Beschermheer van ons bondgenootschap, geacht in de profane wereld door staatsbeambten en burgers, geëerd door den Staat, het aardsche met het eeuwige verwisselde ! — Wij staan thans , als weezen , treurend bij de sarkophaag; diepe smart vervult ons gemoed, dewijl onze Loge van zijne leiding en bestiering beroofd is. Hij woont niet meer zigtbaar in onze Loges, hij heeft zijn dagwerk volbragt. Maar één troost is ons nog overgebleven: zijn geest verwijlt nog in onze Loges; de verheerlijkte mensch is niet geheel voor het Vrijmetselaarsbond en de menschheid gestorven; want de uitspraak is waarachtig: // Jij, die aan de // lesten van zijnen tijd voldoening heeft gegeven, heeft voor alle // tijden geleefd! » Eene korte verklaring van deze uitspraak met betrekking tot onzen verheerlijkten Grootmeester zal het voorwerp van onzen arbeid zijn. h Hij , die aan de lesten van zijnen tijd voldoening heeft geit geven, heeft voor alle tijden geleefd! « Zoo luidt de uitspraak, en wie, mijne BB.-.! zoude niet wenschen, dat men eens van hem zeggen konde: hij heeft aan de besten voldoening weten te geven? Onsterfelijkheid is zijn lot! IJdele, hoogmoedige pogingen leiden af van het doel van het waarlijk goede en schoone; onjuiste begrippen omtrent hetgeen men het beste noemen kan, verleiden tot een baatzuchtig streven, tot najaging van roem. Wars van zulk een' toeleg, die den mensch dikwijls vervoert, om heilige pligten te schenden, teedere banden los te scheuren , wendt zich ons hart naar het beeld van eenen wijze, van eenen echten Vrijmetselaar, van eenen trouwen staatsburger, in wiens trekken ons het type van zedelijke grootheid tegenstraalt. Het lijdt geen twijfel, dat in de gemelde uitspraak onder de besten diegenen bedoeld worden, welke eigenschappen bezitten, die eene duurzame, onvergankelijke waarde hebben; voorts diegenen, in wier oogen deze eigenschappen altijd eene hooge beteekenis behouden. — Welke zijn echter die pogingen, die deugden, wier beteekenis door den tijd niet kan worden uitgewiseht ? Welke ziju die karakters , welke in de geschiedenis altijd als groot en verheven staan aangeteekend ? Het is de echte geestelijke aanschouwing en het zedelijk schoone. Beiden leven als Geniussen in de geschiedenis voort; zij vergaan nooit; zij zijn duurzaam ; zij hebben een waar levensbeginsel, omdat zij de voorwaarde des levens, de kiem tot voortdurende ontwikkeling in zich dragen. Zalig de wijze, die in de beoefening der wetenschappen zijne ware vreugde vindt, die zich beijvert de bron der kennis na te sporen, die overal in de hoogste magt de aanschouwing van God tot stand brengt! In de volmaking onzer kennis , in de beschaving van onzen geest, in de vermeerdering onzer kundigheden door wetenschappelijke nasporingen wedijveren overal de groote geesten der natiën. Wie met hen in het bond geleefd en zich beijverd heeft om van zijnen kant de wetenschap door ijverige nasporing en verbreiding van juiste aanschouwingen te bevorderen, diens geest leeft voort, ook wanneer liet aardsche hulsel vergaan is. Wat zijn geest schiep, werkt in de jeugdiger geslachten , die de wetenschappen beoefenen. Maar welke wetenschappen brengen de verbinding met de kroon van alle wetenschappen (de philosophie) meer tot stand dan die, welker einddoel de navorsching der natuur is? Welke wetenschappen leiden meer tot de erkentenis van het hoogste Wezen , dan die, waardoor men zich beijvert de geschiedenis der scheppende kracht van dat Wezen na te vorschen ? In die wetenschappen heeft de ontslapen Grootmeester geleefd; zij waren de grond, dien hij bebouwde, het gebied, waarop hij vlijtig werkte. Het groote plantenrijk was het veld, waarop hij met vrucht gearbeid heeft. Wat link in de wetenschap geleverd heeft, blijft onvergankelijk. Zijn naam prijkt onder de sterren der eerste grootte aan den duitschen hemel; hij heeft zich een duurzaam gedenkteeken in de geleerde wereld opgerigt. Lang zal de naam van link door de natuurvorschers met achting genoemd worden. Zijn geest zal voortleven in degenen, die, op zijne schouderen gesteund, de onderzoekingen verder zullen uitbreiden. Maar het is niet alleen de rijkdom en volheid van geest, die ons den naam van onzen vereeuwigden Grootmeester dierbaar maken. Hij is onder de besten van zijnen tijd te rekenen, daar hij wakker en ijverig gewerkt heeft om de belangen te bevorderen van een bond, wiens leden aan de veredeling van het zedelijk beginsel in den mensch altijd met kracht werken moeten. Eeeds iu een zeer vroeg tijdperk zijns levens, in het jaar 1787, in het bond opgenomen, is hij gedurende zijn geheele leven een werkzaam Vrijmetselaar geweest. De hooge betrekking, waartoe vervolgens het vertrouwen zijner Broederen hem riep, gaf hem bepaaldelijk gelegenheid om voor het bond werkzaam te zijn. Hij heeft in Breslan eene Loge gesticht, waaruit later het provinciaal Gr.-. O.-, ontsproten is; hij heeft, als Grootmeester , er voor gewaakt, dat de Lóges in éen' bedenkelijken tijd verschoond bleven van het indringen van beginselen, die de kiem des doods in dezelve zouden gebragt hebben. Hij erkende, dat, wanneer de Loge haar waar karakter behouden wilde, hetwelk haar tot eene eeuwigdurende instelling wijdde, hare werkzaamheden daarhenen gerigt moesten zijn, om de menschen zedelijk beter en deugdzaam te maken. Moge de geest, waarmede hij den hamer gevoerd heeft, in onze Loges, in alle Broederen voortleven ! Mogen alle staatkundige bemoeijingen, dia in de profane wereld te huis behooren , van ons heiligdom verwijderd blijven! Moge de geest des verheerlijkten Grootmeesters huisvesten bij allen, welke struikelen en van den weg van echte maQonnieke deugd afdwalen ! Wanneer de spreuk: « Wordt volmaakt, gelijk uw Vader in h de hemelen volmaakt is! » onze leus is, dan zullen wij het voorbeeld nastreven, dat ons de ontslapen Grootmeester nagelaten heeft. Zouden wij, na tot het voorwerp van onzen arbeid gekozen te hebben de uitspraak : » Hij, die aan de besten van zijnen tijd u voldoening heeft gegeven , heeft voor alle tijden geleefd! » nog eenige bedenking voeden, om de echte BB.'. Vrijmetselaars voor de besten van hunnen tijd te erkennen ? Niemand zal ons daarom van egoïsme beschuldigen; wij weten allen, dat weinigen van het groote bond de roem ten deel wordt van echte Vrijmetselaars te heeten: niemand van de BB.-, zal zich zeiven een' echten Vrijmetselaar noemen, maar het oordeel der macjonnieke wereld dienaangaande afwachten. De werkzaamheid van Br.*. link is door den dood afgebroken; Broeders, wier namen de eerwaardigsten van ons bond met achting noemen, hebben hem den bijnaam van echten Vrijmetselaar gegeven. Wel ons, wanneer zijn geest onder ons verwijlt! De deugd, die in den magonnieken tempel gepredikt wordt, moet zich in het leven verheerlijken, zij mag geene dorre theorie zijn. De maijonnieke deugd moet zich bevestigen in het familieleven , in de waarneming der betrekkingen, waarin ieder tot den Staat gesteld is. — Link gevoelde zich gelukkig in den kring zijner familie. Na den dood zijner vrouw behoorden die uren tot de gelukkigsten van zijn leven, welke hem door de aanwezigheid zijner kinderen veraangenaamd werden. Hij was voorts een getrouw, naauwgezet beambte en staatsburger. In den tijd, waarin de banden der gehoorzaamheid dreigden los te gaan , heeft hij in zijne trouw jegens den Staat en den troon niet gewankeld. Hij heeft erkend, dat, al moesten ook de vormen in het staatsleven naar den tijdgeest ingerigt worden, de regte weg altijd die was, welke op het heil en den zegen van den geheelen Staat uitliep. — Vrede zij zijner assche! Zijn geest leeft voort in de edelen des volks , voor wie getrouwe vervulling der staatspligten en gehechtheid aan den koninklijken troon nog als ware burgerdeugd geldt. Dit uur, mijne BB.-.! moge niet nutteloos voor ons voorbijgaan! Vernieuwen wij heden bij de sarkophaag van onzen verheerlijkten Grootmeester de gelofte, om met alle kracht er naar te streven, om wijze deugdzame menschen , goede staatsburgers te worden! Prenten wij ons in, dat de veredeling van den geest en van de ziel het waardigste voorwerp van de werkzaamheid eens Vrijmetselaars is ! Dan zullen wij hierbeneden reeds in het bewustzijn van naar onze intellectuele en morele volmaking gestreefd te hebben eene inwendige voldoening vinden; dan zullen wij , al is het ook slechts in een' naauw beperkten kring, eenen zegen verspreiden , die eenmaal rijke vruchten zal dragen! schmidt. MA^OMIEKE ZINSPREUKEN. Nieniaml lieert een broeder, zonder broeder te zijn. Wilden wij deze zinspreuk woordelijk opvatten, zij zoude weinig stof tot nadenken opleveren; maar wanneer men de bloedverwantschap, aan welke daarbij schijnt gedacht te zijn , ter zijde stelt en alleen denkt aan eene broederlijke betrekking, zoodanig als dezelve onder de Vrijmetselaren bestaat, dan zal men daarin deze grondstelling vinden : » dat zulk eene betrekking alleen door wederkeerigheid kan gevestigd worden. » Het is ook in dezen zin dat ik de bovengemelde zinspreuk versta. Immers, hij alleen, die broederlijke gezindheden koestert en aan den dag legt, is den naam van broeder waardig, hem alleen kunnen en zullen broederharten tegenkloppen, zonder dat er gevraagd wordt naar eenen band van bloedverwantschap, zonder profane betrekkingen in aanmerking te nemen, die veelal een' onoverkomelijken scheidsmuur schijnen op te werpen tüssehen hem en dengenen, wien hij met broederzin te gemoet treedt. En het is juist ons bondgenootschap, hetwelk de broederketen slingert om allen, die aan hetzelve toebehooren. Als broeder wordt de nieuw aangenomene door ons begroet , zoodra hij zijne reis volbragt heeft; als broeder verkeert hij voortaan in ons midden , en zijne aanspraak op alle voorregten , welke aan den broedernaam verbonden zijn, wordt als geldig erkend. Maar ook hij moet zich als broeder in de ware beteekenis des woords gedragen, wanneer deze schoone betrekking dnurzaam zal bestaan, en juist daarom luidt onze zinspreuk: »Niemand heeft eenen broeder, zonder zelf broeder te zijn. u Mogt derhalve, mijne BB.*.! ons streven steeds daarheen gerigt zijn, dat wij den broedernaam waardig zijn : dan zullen wij ook broeders hebben. walther. XITSSSCITESIT STUKKEN. Mijnheer de Redacteur 1 In het Freemasons Quarterly Magazine and Re view , van de vorige maand, lezen wij het volgende, hetwelk wij de vrijheid nemen UEd. ter plaatsing in Uw geacht Weekblad aan te bieden, omdat wij het niet onbelangrijk achten aan onze BB. - , medegedeeld te worden. H. v. L. Aan den Uitgever van het Freemasons Quarterly Iteview. Mijnheer en zeer waarde Broeder! — In uwoverzigt, geleverd in uw Nommer van 31 Dec. 1.1. hebt gij opgenomen een artikel uit de Univers religieux tegen de Vrijmetselarij, en gij beschuldigt de Jezuiten van de vervolgingen , waaraan wij steeds blootstonden. Het behoort tot de regtschapenheid van den waren V. - . M.\ alles te verwijderen wat den naam van anderen bezoedelen kan, en ik haast mij deze gewigtige taak te vervullen. Het artikel in de Univers is uitgelokt door de onvoorzigtigheid van het hoofd van 't Secretariaat van het het G.\ O.*, van Frankrijk, die, nog te jong V/. M.\ zijnde, om genoegzaam te kunnen weten wat aan onzen toestand voegt, een twistgeschrijf had aangegaan met dat blad. Het spreekt van zelf, dat hij hierover behoorlijk is berispt; want de aard onzer Orde gebiedt, dat wij alle staatkundige en godsdienstige twisten moeten vermijden. Wat de Jezuiten betreft, wier naam men vaak te ligtzinnig uitspreekt en aan wie men alle slechte daden toeschrijft, doordien men het godsdienstig Jezuitismus verwart met het maatschappelijk Jezuitismus, wel verre van de Vrijmetselarij te vervolgen , schijnen zeer genegen haar te dienen door haar te bevrijden van de kluisters, die haar tot heden door het collegie van bisschoppen zijn aangelegd. Ik weet zeker, dat hunne opperhoofden verzocht hebben eene memorie over de Vrijmetselarij, ten einde die te brengen onder het oog van den Paus en hem aan te sporen tegen het herroepen van de bullen, door zijne voorgangers uitgevaardigd tegen onze O. - ., die niet ée'ne godsdienst aanstoot geeft. Deze memorie is opgemaakt door een' der BB. - ., die daartoe het meest geschikt en bekwaam is geoordeeld; zij is in handen der Eerwaarde Vaders, en ik ben verzekerd, dat zij de hun opgelegde edele taak met godsdienstigen zin zullen volbrengen. Heb de goedheid deze teekenpl. - . in uw eerstvolgend nommer op te nemen, en geloof mij Uw toegenegen Br. -. O. - , van Parijs. leblanc de marconnay , Febr. 1852, Lid van het G:. O.'. van Frankrijk. De uitgever van het Engelsche tijdschrift voegt er de navolgende regels bij, die wij gaarne tot de onzen maken : « Wij * moeten den echt ma?onnieken geest bewonderen van Br.*. n Marconnay, die een voorbeeld geeft van de waarheid : j « De u n liefde denkt van den evenmensch geen kwaad. » « Evenwel u nemen wij de vrijheid te twijfelen aan de opregtheid van het n Jezuitismus en aan iedere eerlijke bedoeling van de Eerwaarde n Vaders , om de Broedersch. - . te helpen. Wij hopen, dat wij u dwalen mogen, n JOURNALISTIEK. Prins paul kakel fiiederik august van Wurtemberg , eenige broeder van den koning van Wurtemberg , heeft het tijdelijke met het eeuwige verwisseld. Nog vóór weinige dagen , terwijl de hertog en de hertogin van Nassau , de ex-koning jerome , zijn zoon napoleon bonaparte , de gezanten van Wurtemberg en Rusland en de heer berryer bij zijne sponde vereenigd waren, verscheen plotseling de pauselijke nuntius in officiële kleeding. Eene vrouw, die men zegt dochter van den prins te zijn, verklaarde, te midden van het algemeen stilzwijgen, door de verbazing ontstaan, dat de prins het protestantsche geloof afgezworen en het katholieke omhelsd had. De hertog van Nassau heeft zich zeer ontevreden betoond; hij verklaarde, dat de prins niet in 't volle bezit zijner geestvermogens was en men hem alleen moest laten. Hij verliet oogenbÜkkelijk, door eenige personen gevolgd, het vertrek. Weldra verscheen een priester, die den prins de laatste sacramenten der katholieke kerk toediende.') ') Alle jagt op proselietenmakerij in de godsdienst, vooral wanneer deze plaats heeft in de laatste oogenblikken van iemands leven, zonder genoegzame helderheid van hoofd en volkomen overtuiging des harten , houden wij voor ongeoorloofd; het verdient algemeen regtmatige afkeuring, door welke partij of gezindte zulks ook geschiede. Door niets wordt de haat en verdeeldheid onder de menschen van onderscheiden geloofsbelijdenis meer opgewekt dan juist door deze onredelijke handeling ; en terwijl men meent ééne ziel gewonnen of behouden te hebben, is het verlies aan de andere zijde aanzienlijk en onberekenbaar te achten. Sluwe of geweldige actie werkt ook voornamelijk te dezen aanzien natuurlijke en onvermijdelijke reactie. Gelijk de nadeelige gevolgen dezer schandelijke en verachtelijke praetijken bij stervenden in soortgelijk opzigt als het bovenvermelde berigt luidt, door de ondervinding van alle eeuwen allezins veelzijdig bevestigd wordt, even dwaas en slecht handelt men door toepassing van dit ongelukkig denkbeeld op afgestorvenen. Zoo toch gebeurde het vóór nog weinige jaren, dat in den omtrek van Charleroi in Belgie door de roomsch katholieke geestelijkheid de begrafenis van eenen Br. -. Vrijmetselaar op het kerkhof volstandig aan zijne overgeblevene betrekkingen geweigerd werd. Het gevolg daarvan was, dat de overledene door een zeer groot aantal BB. Redactie. De A. - . ül!.\ Ultrajectina in het O. - , van Utrecht: Vergadering in den 1, 2 en 3 Gr. - , op Vrijdag, den 30 April 1852 p. - . s.\, des avonds ten 6 ure. ADVERTENTIE N. De Erven Wed. F. G. ONDER DE LINDEN, te Amsterdam , debiteren met succes : v. DE FÉRÉAL, Bi ViSS6)B9iBHli6)iB DER I1TQTTISITIE. Uit het Fransch, twee deelen in klein 8°. met platen. Yoor den veel verminderden prijs van ƒ 5.— Bijaldien dit werk door eenen Br. - . V. - . M. - . wordt aangevraagd , leveren de Uitgevers het exemplaar zonder verhooging van prijs in nette half linnen banden. Gedrukt bij J. G. ANDBIESSEN, te Utrecht.
18,336
MMKB10:000988002:mpeg21_9
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Bijvoegsel tot het Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden; inhoudende alle besluiten, resolutie\u0308n, dispositie\u0308n, decisie\u0308n, reglementen, enz. ..., 1882, 01-01-1882
null
Dutch
Spoken
8,047
14,351
m. de rijksveldwachters, zoo voor zich als voor de transporten ouder hun geleide. «. al degenen die kunnen doen blijken bij eene wettigen titel, vrijdom van tol te hebben verkregen. Behoort bij Koninklijk besluit van 11 Maart 1882, no. 9. Mij bekend, De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. No. 96. Koninklijk-Besluit van den 12den Maart 1882, no. 3, houdende verlenging der vergunning tot heffing van een havenen kaaigeld te Puttershoek. —sa ia—• Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 9 Maart 1882, no. 33, Afdeeling, Handel en Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan: Aan het bestuur van het waterschap Mijnsheerenland, van Moerkerken wordt op nieuw voor driejaren eindigende 1 Januarij 1885, vergunning verleend tot het heffen van haven- en kaaigeld te Puttershoek overeenkomstig de bepalingen en het tarief vastgesteld bij Ons besluit van 16 Januarij 1877, no. 20 (1), behoudens dat voor „ton" worde gelezen /,kubieke meter." Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit. 's Gravenkage, den Ylden Maart 1882. (Get.) WILLEM. De Minister van fFaterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLEECK. No. 97. Aanschbijving van den Minister van Waterstaat, Handel en N ij verheid, van den \iden Maart 1882, Posterijen, no. 65, houdende voorschriften omtrent de Rijks-postspaarbank. Art. 1. De hulpkantoren te Borselen , Ilpendam , Oldenhoven , Oosterhesselen, Son en Tongelre zijn sedert 1 Februarij jl. voor de dienst der Eijks-postspaarbank opengesteld. Art. 2. Uitsluitend ten behoeve der sehoolspaarbanken wordt een formulier no. Vis in gebruik gesteld, ingerigt ter aanhechting van 100 frankeerzegels van een cent. Die formulieren worden door den directeur der Eijks-postspaarbank regtstreekks verstrekt aan de hoofden der soholen, die daarvan voor hunne leerlingen gebruik wenschen te maken. Formulieren no. Vis, voorzien van 100 zegels van 1 cent, worden op denzelfden voet als de formulieren no. VI door de ambtenaren als inlagen in de Eijks-postspaarbank aangenomen, mits zij voorzien zijn van de handteekening van het hoofd der school. Eerste inlagen, ten behoeve van leerlingen, die niet kunnen schrijven, geschieden ten verzoeke van het hoofd der school op den voet van het bepaalde bij het volgend artikel. Art. 3. Met wijziging van het bepaalde bij art. 4 van no. 1137 en met uitbreiding van hetgeen bij art. 1 van no. 1142 der Verzameling is voorgeschreven, wordt bepaald, dat voortaan bij iedere eerste inlage ten behoeve van een derde, de persoon, die de inlage doet — waaronder ook te rangschikken is de vader of voogd van kinderen die niet schrijven kunnen — voorloopig zijne handteekening stelt onder de verklaring no. IV en in het register no. V. Hij, ten wiens behoeve de inlage geschiedt, is gehouden bij een der volgende inlagen of, in elk geval, bij de eerste terugbetaling, mede zijne handteekening in het register no. V te stellen en eene nieuwe verklaring no. IV te onderteekeneu, die met de quitantie 110. X of met de aanvraag no. XI aan den directeur der spaarbank wordt opgezonden. Er bestaat geen bezwaar te voldoen aan het verlangen van hem, (1) Bijv. 1877, no. 19. Red. die ten behoeve van een ander f 10 of meer inlegt, dat de desbetreffende kennisgeving, bedoeld bij art. 8 van het Koninklijk besluit van 10 Januarij 1881 [Stbl. no. 2), hem en dus niet den bevoordeelde worde ter hand gesteld. Aan den voet van den dagstaat, waarop zoodanige inlage is ingeschreven , wordt vermeld : „kennisgeving no. VIII te rigten aan te " De ambtenaren behooren de belanghebbenden in voorkomende gevallen dienovereenkomstig in te lichten. Art. 4. Het overleggen van eene volmagt, als bedoeld is bij het laatste lid van art. 13 van het Koninklijk besluit, wanneer een ander dan de inlegger zich om terugbetaling op een spaarbankboekje aanmeld, behoeft niet gevorderd te worden, indien de persoon, die namens den inlegger optreedt, zijne bevoegdheid daartoe ontleend aan de bepalingen van het burgerlijk wetboek. De vader of voogd van een minderjarige kan dus — mits op vertoon van het boekje — terugbetaling vorderen van gelden door of ten behoeve van dien minderjarige ingelegd. De handteekening onder de quitantie no. X aanvraag no. XI en de order van betaling no. XII moet dan worJen voorafgegaan door de vermelding vaa de hoedanigheid waarin terugbetaling geeischt wordt of geschied is. De ambtenaren hebben zich steeds te overtuigen , dat hij die als vader of voogd terugbetaling vordert op het boekje van een minderjarige, dit werkelijk is. Bij den minsten twijfel dienaangaande behooren zij de overlegging van een geboorteacte, eene acte van voogdijschap of eenig ander officeel bewijsstuk te eischen, waaruit de beweerde bevoegdheid volkomen blijkt. Bij elke terugbetaling of aanvrage om terugbetaling van dezen aard hebben de ambtenaren aan den voet der quitantie no. X of der aanvrage no. XI te vermelden dat en op welke wijze hun die bevoegdheid gebleken is. Vastgesteld 14 Maart 1882, no. 65. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. No. 98. Besluit van Gedeputeerde Staten van Gelderland, van den 15den Maart 1882, no. 37, houdende aanwijzing van de onderkiesdistricten in het hoofd-kiesdistrict Voorst voor de keuze van leden der Provinciale Staten. Extract uit liet register der besluiten van Gedeputeerde Staten der provincie Gelderland. Woensdag, den 15den Maart 1882. Gelezen eene missive van Burgemeester en Wethouders van Voorst, van 2 Maart j. 1., no. 74 B, daarbij op uitnoodiging van den Raad hunner gemeente verzoekende de regeling der onder-kiesdistricten in het hoofd-kiesdistrict Voorst voor de keuze van leden der Provinciale Staten zoodanig te wijzigen, dat deze, voor zoover hunne gemeente betreft, in overeenstemming zij met de laatste krachtens art. 6 der Gemeentewet vastgestelde verordening, waarbij is bepaald dat er drie stembureaux, te weten te Voorst, Twello en Terwolde, zitting zullen houden voor de inlevering van stembriefjes tot verkiezing van leden van den Raad; Gelet op art. 2 der wet van 5 November 1852 (Stbl. no. 197) en op dezerzijds besluit van 1 December 1852, no. 9 (1); Hebben Gedeputeerde Staten goedgevonden: Met wijziging in zoover van hunne beschikking van 1 December 1852, no. 9, (Prov. blad no. 115), in het hoofd-kiesdistrict Voorst de onderkiesdistricten aan te wijzen, die op den hierbij gevoegden staat zijn omschreven. En zal extract dezes in het Provinciaal bl&d worden geplaatst. Accordeert met voorschreven register , De Griffier der Staten, (iGet.) VAN DER FELTZ. Verdeeling van het hoofd-kiesdistrict Voorst. Hoofdkiesdistrict. Hoofd- Onder-kiesdistricten. plaatsen. Voorst. 1 Het dorp Apeldoorn van de burgerlijke Apeldoorn, gemeente Apeldoorn. 2 De dorpen Beekbergen en Loenen van de Beekbergen, burgerlijke gemeente Apeldoorn. 3 Het dorp Voorst van de burgerlijke ge- Voorst, meente Voorst. 4 De dorpen Wilp en Twello van de bur- Twello. gerlijke gemeente Voorst. 5 De dorpen Terwolde en Nijbroek van de Terwolde. burgerlijke gemeente Voorst. 6 Brummen. Brummen. No. 99. Resolutie van den Minister van Financiën, van den 16den Maart 1882, no. 58, houdende vaststelling der bezoldiging van deurwaarder der directe belastingen te Amsterdam. (2de kantoor.) DE MINISTER VAN FINANCIEN, brengt ter kennis van de belanghebbenden : dat met ingang van 1 Mei 1882, een deurwaarder der directe belastingen zal worden aangesteld bij het 2de kantoor derzelfde middelen te Amsterdam; dat de jaarlijksche belooning aan die betrekking verhouden, blijkens berigt van den provincialen inspecteur der directe belastingen enz. te Amsterdam, van 14 dezer, na aftrek der kosten wegens drukwerk, enz. kan worden geraamd op ƒ 1100; (1) Bijv. 1852, Ed. (TEngelbr;, p. 319, ;md. ed. XL, 703. lied. dat de adressen van de deurwaarders der directe belastingen , die naar voormelde betrekking wenschen mede te dingen, vóór 1 April e. k. bij het Departement van Financiën moeten zijn ingekomen. Accordeert met het origineel, De Secretaris- Generaal, (Get.) BARTSTRA. No. 100. Besluit van Gedeputeerde Staten van Friesland, van den 16den Maart 1882, no. 4, 2de afd. W., houdende het door den Koning goedgekeurd besluit tot oprigting van het waterschap „de Zwette", in de gemeenten Utingeradeel, Opsterland en Smallingerland en reglement. (P. B. no. 53, 54 en 55.) DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN FRIESLAND doen te weten, dat door de Staten dier provincie, in hunne vergadering van den 10 November 1881 , is vastgesteld hetgeen volgt: DE STATEN VAN DE PROVINCIE FRIESLAND, Gelet op art. 192 der grondwet, de artt. 137 en 188 der provinciale wet en op de bepalingen van het reglement nopens de oprigting van waterschappen in Friesland (Prov. Bladen no. 78 van 1874 en no. 4 van 1880); Gelet op hun besluit van heden no. 3A, tot oprigting van een waterschap „de Zwette", in de gemeenten Utingeradeel, Opsterland en Smallingerland, ter grootte van omstreeks 1900 hectare; Hebben besloten: Vast te stellen volgend Reglement voor het waterschap „de Zwette." HOOFDSTUK I. Fan de grenzen, werken en onderhoudpligtigheid. Art. 1. Het waterschap Zwette", ter grootte van ongeveer 1900 hectare, wordt begrensd: a. ten zuiden door den noordkant van den Leppedijk, van het kadastraal perceel gemeente Beetsterzwaag, sectie D, no. 854, westwaarts tot aan het kadastraal perceel gemeente Oldeboorn, sectie A, no. 380 ; verder door den noordkant van de kadastrale perceelen gemeente Oldeboorn, sectie E, nos. 380 , 378 , 376 , 533 , 370, 367, 366, 363, 358, 354, 350, 349, 346, 345, 480, 341, 336, 335, 332, 330, 325, 324, 320, 319, 316, 311, 305, 304, 531, 300, 294, 298, 290, 421, 281, 93, 92, 73, 65, 61 , 57, 56, 55, 49, 383, 44, 43, 539, 538, 37, 36, 30, 557, 561, 560, 24, 536, 584, 583, 395 (zijnde de scheiding tusschen de kadastrale sectiën A en E) en vervolgens van laatstgemeld perceel no. 395 andermaal door den noordkant van den Leppedijk tot aan het kadastraal perceel gemerkt Akkrum, sectie B, no. 217 ; b. ten westen door de kadastrale perceelen gemeente Akkrum, sectie B, nos. 217, 894, 891, 212, 211, 835, 209, 208, 207, 205 , 176, 719, 166, 89, 88, 87 , 86 en 85, de Botmeer en de oostzijde van de waterlossingen, liggende op de grens van Smallingerland en Idaarderadeel; c. ten noorden door de Wijde Ee, de Jansloot, de Bol of Baal, de Goè'ngahuistersloot, de Kromme He tot aan de grens van den Grooten veenpolder, in Opslerland en Smallingerland; d. ten oosten door den Grooten teenpolder , in Opslerland en Smallingerland. Art. 2. De werken tot dit waterschap behoorende, waarvan een staat zal worden opgemaakt, zijn. Ten eersten : a. de Zwette, loopende van den dam tusschen den Leppedijk en het kadastraal perceel gemeente Oldeloorn, sectie A, no. 576, tet aan de grens van de gemeente Smallingerland; b. de Sjoukesloot, van de Zwette tot aan de grens van de gemeente Opslerland, met zijtak tot aan den dam aan het kadastraal perceel gemeente Oldeboorn , sectie B, no. 440; c. de Vlierboschsloot; d. de Scheanesloot, van de Zwette tot aan de Groote Bol; e. de Ruigesloot, van de Zwette tot aan de Botmeer; /. het Ouddiep, van den molen kadastraal bekend gemeente Oldeboorn, sectie A, no. 173, tot aan de Botmeer: g. de Warniasloot, van den Leppedijle, langs den westkant der kadastrale perceelen gemeente Beetsterzwaag, sectie D, no. 876, 499, 478, verder tusschen laatstgenoemde perceelen en nos. 479, 1191, 480, 469, 468, 485, 486, 467 , 465, 466, 11, 471, 498, 15, 16 en 514; h. de waterlossingen op de grens yan Utingeradeel en Smallingerland, van de Vlierboschsloot tot aan de Botmeer; i. de waterlossingen ten westen van de Scheanesloot, van de Groote Bol tot aan de onder h genoemde waterlossing; j. het zoogenaamde Oudegat, in Smallingerland, kadastraal bekend gemeente Boornbergum, sectie D, no. 209; k. de waterlossing of hooisloot, beoosten het zoogenaamde Oudegat, in Smallingerland, kadastraal bekend gemeente Boornbergum, sectie D, no. 181; l. de opvaart naar Goëngahuizen, in Smallingerland, kadastraal bekend gemeente Boornbergum, sectie D, no. 291; Ten Tweeden: a. de kunstwerken, die voor het waterschap in zijn geheel noodig worden geooordeeld; b. de kunstwerken in en over de voornoemde vaarten, hooislooten, opvaarten en waterlossingen bestaande, die voor het waterschap van belang worden geacht. Art. 3. De verpligting tot het maken en onderhouden van de in art. 2 , onder ten eeksten , vermelde werken, zoomede tot voldoening van alle uitgaven ten behoeve van het waterschap, die van oprigting er onder begrepen , rust op al de daarin gelegen gebouwde en ongebouwde eigendommen, in evenredigheid van hunne kadastrale grootte. De eigendommen worden, wat hunne verpligting betreft, in minstens vier klassen verdeeld. Bij een besluit van het voorloopig bestuur wordt het getal der klassen, de omschrijving der gronden in iedere klasse op te nemen, zoomede de verhouding van de klassen onderling, bepaald, nadat het bevorens deswege het advies van minstens drie te benoemen onpartijdige deskundigen heeft ingewonnen. De verdeeling der eigendommen in de vastgestelde klassen geschiedt door het voorloopig bestuur, in overleg, voor zoover noodig, met de in het vorige lid bedoelde commissie van deskundigen. Eigendommen, welke geacht worden geen belang 'bij de werken van het waterschap te hebben, worden niet aangeslagen. De adviezen van voormelde commissie moeten schriftelijk aan het voorloopig bestuur worden ingediend. Op de besluiten van het voorloopig bestuur zijn van toepassing art. 32, 2de lid, zoomede art. 33. De verpligting tot onderhoud van de kunstwerken, bedoeld onder ten tweeden , rust, voor zoover die sub a betreft, op het waterschap en, voor zoover die sub b betreft, op de thans met dat onderhoud belaste perceelen. Betrekkelijk deze verpligting worden door het waterschapsbestuur leggers opgemaakt. Op deze leggers zijn van toepassing art. 32, 2de lid, artt. 33, 34 en 35. Het model daarvoor wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld. HOOFDSTUK II. Van de samenstelling, inrigting, regeling van het bestuur en van het stemregt. Art. 4. Aan het hoofd van het waterschap staat een bestuur van vijf leden. Zij benoemen uit hun midden een voorzitter en ondervoorzitter. Art. 5. De leden van het bestuur moeten zijn eigenaren, vruchtgebruikers , erfpachters of huurders van in het waterschap gelegen eigendommen, meerderjarig en in het volle genot van hunne burgerlijke en burgerschapsregten. Zij mogen elkander niet nader dan in den derden graad van bloedverwantschap of zwagerschap bestaan. Opkomende zwagerschap, gedurende den duur der zitting, maakt geene aftreding der leden noodzakelijk. De zwagerschap wordt geacht op te houden door den dood der vrouw, door wier huwelijk zij is ontstaan. Art. 6. De leden van het bestuur worden gekozen door de eigenaren , handelende hetzij voor zich, hetzij voor hunne vrouwen; voogden en curators, welke het bestuur hebben over minderjarigen en onder curatele gestelden; vruchtgebruikers en erfpachters van de binnen het waterschap gelegen eigendommen, in de bij art. 14 bedoelde algemeene vergadering. Tot grondslag der verkiezing wordt aangenomen het getal hectaren, waarvoor de eigendommen, na toepassing der Massificatie, volgens den legger kunnen worden aangeslagen. De verkiezing geschiedt bij ongeteekende briefjes, overeenkomstig den volgenden maatstaf: Het bezit van een tot en met vijf hectare grond, naar den hiervoor aangegeven grondslag, geeft regt op één stem; van meer dan vijf tot en met tien hectare op twee stemmen; van meer dan tien tot en met twintig hectare op drie stemmen; van meer dan twintig tot en met dertig hectare op vier stemmen, en van meer dan dertig hectare op vijf stemmen. Ieder ingeland ontvangt bij de stemming zoovele stembriefjes, als hij naar den legger stemmen kan uitbrengen. Art. 7. Ingelanden kunnen zich in de vergaderingen doen vertegenwoordigen bij eene schriftelijke lastgeving. Niemand mag meer dan eenen lastgever vertegenwoordigen. De acte van lastgeving moet zijn geregistreerd. Zij kan ook worden gegeven bij geregistreerde huurovereenkomst. In elk geval moet het stuk, waaruit van den last blijkt, zoo dikwijls er gebruik van wordt gemaakt, aan het bestuur worden vertoond, of bij den voorzitter worden gedeponeerd, tegen daarvan door dezen af te geven ontvangbewijs. Art. 8. Voor gehuwde vrouwen, minderjarigen, onder curatele gestelden, zedelijke ligchamen, enz., wordt het stemrcgt uitgeoefend door diegenen, welke hen volgens het burgerlijk regt vertegenwoordigen; voor met vruchtgebruik of erfpacht bezwaarde eigendommen geschiedt dit door de vruchtgebruikers of erfpachters. Mede-eigenaren van onverdeelde goederen stemmen in evenredigheid van hun aandeel in die goederen, mits hun regt, naar het oordeel van het bestuur , voldoende uit den legger blijkt. De eigendommen van minderjarige kinderen worden te zamen getrokken bij die van den vader of de moeder, en die van de vrouw bij die van haren man. In deze gevallen wordt het stemregt berekend naar het gezamenlijk bedrag. Art. 9. Elke verkiezing geschiedt ten overstaan van het bestuur. Bij de eerste stemming wordt niemand benoemd dan met volstrekte meerderheid van stemmen. Is die meerderheid bij de eerste stemming niet verkregen, dan heeft er eene tweede vrije stemming plaats. Is de meerderheid bij de tweede stemming niet verkregen, dan heeft er herstemming plaats tusschen de beide personen, die alsdan de meeste stemmen hebben erlangd. Zijn die stemmen verdeeld over meer dan twee personen, dan heeft tusschen deze allen de herstemming plaats. Ingeval na dengene, die de meeste stemmen op zich heeft vereenigd, twee of meer personen een gelijk getal stemmen hebben erlangd, wordt eerst bij stemming tusschen deze uitgemaakt, wie hunner met den eerstgenoemde in herstemming zal komen. Bij herstemming wordt men benoemd met de meeste stemmen. Indien de stemmen staken, is de oudste de benoemde. Ingeval van gelijken ouderdom beslist het lot. Art. 10. Bezwaren tegen de benoeming en ten opzigte van de vereischten der leden van het bestuur , indien zij staande de vergadering niet uit den weg worden geruimd, moeten door den reclamant, binnen drie dagen na de gehouden vergadering, worden ingezonden aan Gedeputeerde Staten, die deswege zonder hooger beroep beslissen. Nadat die beslissing aan het waterschapsbestuur is medegedeeld, wordt, zoo noodig, eene nieuwe verkiezing uitgeschreven. Art. 11. De leden van het bestuur hebben zitting gedurende zes jaren. Om het andere jaar treedt, zoo na mogelijk, een derde van hen af, overeenkomstig een door het bestuur bij het lot op te maken rooster, dat, binnen drie maanden na zijne benoeming, aan stemgeregtigde ingelanden wordt medegedeeld. De eerste aftreding heeft plaats op 1 Mei 1884. Wie de vereischten verliest, bedoeld bij art. 5, eerste zinsnede, houdt op lid van het bestuur te zijn. Art. 12. Zij, die verkozen zijn ter gelegenheid van buitengewone vacatures, treden af op het tijdstip, waarop zij, in wier plaats zij zijn verkozen, moesten aftreden. De leden van het bestuur kunnen ten allen tijde hun ontslag nemen. Het wordt door hen aan het bestuur ingezonden. Zij blijven echter in hunne betrekking, totdat zij door anderen zijn vervangen. De verkiezing ter vervulling van plaatsen, die door ontslag, overlijden of om andere redenen openvallen, geschiedt in de eerstvolgende of in eene buitengewone vergadering. Art. 13. De leden van het bestuur genieten eene schadeloosstelling , waarvan het bedrag door ingelanden wordt bepaald. HOOFDSTUK III. Van de vergaderingen van ingelanden en van die van het beduur. Art. 14. In de maand Mei van elk jaar wordt, op tijd en plaats, door het bestuur te bepalen, eene algemeene vergadering van ingelanden gehouden. In die vergadering geschiedt, zoo noodig, de verkiezing van bestuursleden, het opnemen en vaststellen der rekening, het opmaken der begrooting , en voorts al die handelingen , waartoe stemgeregtigde ingelanden, ingevolge dit reglement, behooren mede te werken. Het bestuur heeft het regt, de stemgeregtigde ingelanden ook buitengewoon bijeen te roepen. Gelijke bijeenroeping geschiedt, indien de eigenaren van minstens { der omslagpligtige eigendommen, onder aanbieding van een schriftelijk voorstel, de bijeenroeping van het bestuur verzoeken. De vergaderingen worden door den voorzitter uitgeschreven, bij oproeping in één of meer nieuwsbladen der provincie Friesland. De uitschrijving geschiedt minstens acht dagen vóór de te houden vergadering, met aanwijzing, zoo voel mogelijk, van de te behandelen punten. Art. 15. Het bestuur vergadert zoo dikwijls dit door den voorzitter noodig wordt geoordeeld, of in geval het door twee der leden schriftelijk , met opgave van redenen, wordt verlangd. De oproeping geschiedt door den voorzitter, met vermelding, zooveel mogelijk, der te behandelen punten. Art. 16. In geene vergadering van het bestuur mag een besluit worden genomen, zoo niet minstens drie leden tegenwoordig zijn. Indien het in 't vorige lid vereischte getal leden niet tegenwoordig is, wordt eene nieuwe vergadering uitgeschreven. In deze laatste vergadering besluiten de tegenwoordig zijnden, zij het ook de voorzitter alleen, over de uitgeschreven punten van behandeling. Art. 17. Alle besluiten, zoowel in de algemeene als in de bestuursvergaderingen, worden genomen met volstrekte meerderheid van stemmen. Bij staking van stemmen beslist de stem des voorzitters. Art. 9 is hierop van toepassing. Bij het stemmen over personen zijn de artt. 6 en 9 van toepassing, — over zaken, art. 6 , 2de en 4de lid. Art. 18. De voorzitter is belast met de leiding der vergaderingen. Hij ontvangt alle het waterschap betreffende stukken, en is verpligt die te brengen in de eerste vergadering, waar zij behooren. Hij is belast, voor zooverre dit bij de besluiten zelve niet anders wordt bepaald, met de uitvoering van alle besluiten, die het waterschap betreffen. In alle regtsgedingen, betrekkelijk het waterschap, treedt hij namens dit als eischer of verweerder op. Bij ongesteldheid, afwezigheid of ontstentenis van den voorzitter, wordt hij vervangen door den ondervoorzitter, en deze door het oudste lid van het bestuur. De voorzitter is bevoegd en verpligt, wanneer de drang der omstandigheden geene voorafgaande bijeenroeping van het bestuur of van de ingelanden gedoogt, op eigen gezag al die maatregelen te nemen, welke ter voorkoming van schade of gevaar in het belang van het waterschap worden vereischt, onder gehoudenheid daarvan, in eene binnen drie dagen daarna bijeen te roepen vergadering, aan het bestuur en, in de eerstvolgende algejneene vergadering, aan ingelanden kennis te geven. HOOFDSTUK IV. Van den secretaris , den ontvanger en den opzigter. Art. 19. Het waterschapsbestuur wordt bijgestaan door een secretaris, een ontvanger en een opzigter, die door ingelanden , op aanbeveling van het bestuur, tot wederopzegging worden verkozen. De betrekkingen van secretaris en ontvanger zijn vereenigbaar. Schorsing van hen geschiedt door het betuur; ontslag door ingelanden. Het bestuur voorziet intusschen tijdelijk in de waarneming dier betrekkingen. Art. 20. De secretaris is belast met de bewaring van alle stukken en bescheiden, die het waterschap betreffen. Hij legt daarvan een register aan en houdt het bij. Door hem worden alle stukken, die van de vergadering van ingelanden , zoomede van het bestuur en den voorzitter uitgaan, geschreven. Hij maakt de leggers en kohieren op, houdt boeken en registers aan en verrigt verder al dat schrijfwerk, wat het bestuur noodig acht. Stukken, het waterschap betreffende, onderteekent hij met den voorzitter. Art. 21. De ontvanger is belast met de ontvangsten en uitgaven, het waterschap betreffende, het aanhouden van boeken, die door het bestuur noodig worden geacht, en is (geen secretaris zijnde) den secretaris in het opmaken van de kohieren behulpzaam. Hij doet geene uitbetalingen dan nadat de stukken door den voorzitter zijn goedgekeurd en geteekend. Wegens zijn beheer stelt hij vóór zijne indiensttreding zekerheid, waarvan de aard en het bedrag door ingelanden worden bepaald. De kosten deswege komen ten laste van het waterschap. Art. 22. Hij doet jaarlijks, in de bij art. 14 bedoelde algemeene vergadering, van zijne ontvangsten en uitgaven over het vorige dienstjaar rekening en verantwoording, met overlegging van alle bewijsstukken. De rekening moet vooraf door het dijksbestuur zijn opgenomen en, ten blijke daarvan, verteekend. Art. 23. De verdere verpligtingen van den secretaris, den ontvanger en den opzigter worden bij instructiën, door ingelanden vast te stellen, geregeld. Art. 24. De secretaris, de ontvanger en de opzigter genieten eene jaarwedde, door ingelanden, op voorstel van het bestuur, vast te stellen. HOOFDSTUK V. Van de bevoegdheid van ingelanden en van het bestuur. Art. 25. Aan de vergadering van ingelanden behoort het nemen van besluiten: a. tot het uitvoeren van nieuwe en tot het verbeteren der bestaande werken; b. tot het verpachten of op eenige andere wijze in gebruik geven der eigendommen en inkomsten van het waterschap; c. tot het verleenen van uitstel, vermindering of kwijtschelding, die krachtens de wet of eene overeenkomst, of op grond van billijkheid, toekomt aan huurders, pachters of gebruikers van eigendommen, of aan aannemers van werken of leveringen ten behoeve van het waterschap; d. tot het koopen, vervreemden, ruilen, bezwaren of verpanden van de eigendommen van het waterschap , en het aangaan van dadingen; e. tot het doen van geldleeningen en het aanwijzen der middelen, waaruit de renten en aflossingen van de te doene geldleeningen zullen worden gevonden; J. tot het voeren van regtsgedingen, hetzij eischende of verwerende, onverminderd de verpligting van het bestuur, tot het nemen van de noodige conservatoire maatregelen, ter voorkoming van schade of verjaring; g. tot vaststelling van de begrooting , de rekening en van den staat, bij art. 2 bedoeld, en tot het verleenen van teruggaaf bij gebleken verkeerden aanslag op het kohier; h. tot het vaststellen van een reglement van orde voor de algemeene vergadering ; ». tot bepaling van het doen van schouwingen ; j. tot het vaststellen der bestekken van aanbesteding der werken en van de voorwaarden van verhuring en leveringen ten behoeve van het waterschap te doen, wier vaststelling niet aan het bestuur is opgedragen. Art. 26. Aau het bestuur behoort, met betrekking tot de regeling en het beheer van het waterschap, die bevoegdheid, welke niet aan de vergadering van ingelanden of aan den voorzitter is opgedragen. Het bestuur is belast met het behoorlijk voorbereiden van al hetgeen aan de vergadering van ingelanden ter overweging en beslissing zal worden aangeboden. Art. 27. Het bestuur wijst aau, waar de specie, voorkomende uit zuivering, verbreediug, afsnijding of verdieping der tot het waterschap behoorende waterlossingen, zal worden geborgen, en bepaalt, over welke eigendommen het vervoer zal plaats hebben, met inachtneming van het bepaalde bij het reglement (Prov. blad van 1874, no. 80). Art. 28. Het is bevoegd tot de handelingen, bedoeld bij art. 2 en volgende der wet van 9 October 1841 (S/M. no. 42) en die van 28 Augustus 1851 (Stil. no. 125), en zorgt, dat in dergelijke gevallen het verschuldigde worde betaald of geconsigneerd. Het maakt de voor het waterschap noodige verordeningen van politie en legt deze minstens 20 dagen ter inzage van ingelanden, nadat het daarvan vooraf in één of meer bladen van de provincie aankondiging heeft gedaan. Ingelanden kunnen, binnen den in het vorige lid gestelden termijn, hunne bezwaren tegen de verordeningen bij Gedeputeerde Staten indienen. Het bestuur zorgt, dat de verordeningen van politie, binnen ééne maand na ontvangst van het berigt van goedkeuring door Gedeputeerde Staten, worden afgekondigd. Deze afkondiging geschiedt op één of meer door het bestuur aan te wijzen plaatsen in of in de nabijheid van het waterschap door aanplakking van een afdruk van de verordening, bij navolgend formulier: Het bestuur van het waterschap ,de Zicette" doet te weten, dat het heeft vastgesteld de volgende door heeren Gedeputeerde Staten van Friesland, bij hun besluit van den no. .goedgekeurde POLITIE-VERORDENING. (Titel, inhoud en onderschrift der verordening.) En is hiervan afkondiging geschied op de wijze bij het waterschapsreglement voorgeschreven. Het bestuur voornoemd, (Volgt de onderteekening door den voorzitter en secretaris). De politie-verordeningen treden, indien daarin geen ander tijdstip is aangewezen, in werking op den achtsten dag na dien, waarop zij zijn afgekondigd. Het bestuur zorgt, dat de afgekondigde verordeningen in druk, tegen betaling van kosten, bij den secretaris verkrijgbaar worden gesteld. Het zendt vier afdrukken er van aan Gedeputeerde Staten, twee aan de gemeentebesturen van Utingeradeel, Opütrland en Smallingerland en een aan de regterlijke collegiën, die tot de toepassing van de verordening kunnen worden geroepen, zoomede aan de ambtenaren van het openbaar ministerie daarbij werkzaam. Art. 29. Het bestuur verstrekt aan Gedeputeerde Staten en aan de gemeentebesturen van Utiugerctdeel, Opsterland en Smallingerlund de nopens het waterschap gevraagde inlichtingen en opgaven. HOOFDSTUK VI. V'in de begrooting, rekening , legger , kohier enz. Art. 30. Het bestuur biedt, in de bij art. 14 bedoelde algemecnc vergadering, aan de ingelanden eene begrooting van de ontvangsten en uitgaven van het waterschap, voor het aangevangen dienstjaar, ter vaststelling aan, ingerigt naar een door het bestuur vastgesteld model. Zij loopt over het jaar, aanvang nemende 1 Mei en eindigende ultimo April. Op de eerste begrooting, aan de vergadering aan te bieden, worden de kosten van oprigting van het waterschap onder de uitgaven aangebragt. Art. 31. Het zorgt, dat de begrooting en de bij art. 22 bedoelde rekening, gedurende acht dagen voor de algemeene vergadering, ter inzage van ingelanden worden nedergelegd. Bij de oproeping ter algemeene vergadering wordt de plaats, waar de begrooting en rekening ter inzage zullen liggen, vermeld. Art. 32. Van de onderhoudpligtigheid wordt, met inachtneming van het bepaalde bij art. 3, door het voorloopig bestuur een legger opgemaakt, overeenkomstig het door hem aan Gedeputeerde Staten in te zenden en door deze vast te stellen model. Deze legger wordt, gedurende éene maand, ter inzage van belanghebbenden nedergelegd, nadat daarvan vooraf in één of meer bladen der provincie aankondiging zal zijn gedaan. De legger wordt van een onderschrift voorzien , houdende , dat hij door het bestuur is opgemaakt, zoomede dat hij, na aankondiging, den voorgeschreven termijn ter inzage heeft gelegen. . Art- 33- Ieder belanghebbende kan, gedurende den in het vorige lid bedoelden termijn, bij op zegel gesteld bezwaarschrift, zijne reclames tegen den legger bij Gedeputeerde Staten indienen. Gedeputeerde Staten, het bestuur gehoord en na kennisgeving van het advies van deskundigen, beslissen op de reclames en stellen den legger met of zonder wijzigingen vast. Art. 34. Deze legger is de grondslag van de regten en verpligtingen der ingelanden. Veranderingen, tengevolge vau eigendomsovergang, scheiding, splitsing en wat dies meer zij, ontstaan, worden, des gevraagd, en vóór den 1 Mei van elk jaar ambtshalve, door den secretaris, onder goedkeuring van het bestuur, op den legger aangebragt, en gelden als iu den legger opgenomen. Art. 35. De legger wordt minstens om de tien jaren herzien. De bepalingen van art. 3 en van de drie vorige artikelen zijn daarop van toepassing.. Art. 36. Binnen vier maanden, nadat de begrooting is vastgesteld, wordt door den secretaris, in overeenstemming met den legger, het kohier van omslag tot het bedrag, ter begrooting uitgetrokken, opgemaakt. Dit kohier wordt, gedurende acht dagen, ter inzage van ingelanden nedergelegd, nadat vooraf op eene der wijzen, bij art. 14 vermeld, daarvan kennis zal ziju gegeven. Binnen dien tijd kan ieder zijne bezwaren bij het bestuur op onge- zegeld papier indienen. Het wordt, overeenkomstig art. 32, laatste lid, door den secretaris van een onderschrift voorzien. Het bestuur beslist op de bezwaren en stelt, zonder dat hooger beroep toegelaten zij, het kohier met of zonder verandering vast. ^ ^ De aanslagen moeten worden betaald in een of meer termijnen voor of op de tijdstippen, door het bestuur bij de vaststelling van het kohier te bepalen. Art. 37. De ontvanger zendt, na de vaststelling vau het kohier, ten spoedigste aan ieder aangeslagene een aanslagbiljet, vermeldende tevens de "plaats, waar en den tijd, binnen welken de aanslag moet worden voldaan, of laat den aanslag bij voor voldaan door hem geteekend aanslagbiljet van ingelanden innen. Art. 38. Bij gebreke vau betaling binnen den bepaalden tijd, worden de maatregelen door den ontvanger, overeenkomstig de bepalingen der wet van 9 October 1841 {Stbl. no. 42) of de deswege nader vastgesteld wordende wettelijke voorschriften, vervolgd. Aanslagen, die oninbaar ziju gebleven, kunnen door ingelanden voor oninvorderbaar worden verklaard. Art. 39. De kosten van vervolging worden berekend overeenkomstig de tarieven, voorgeschreven bij de wetten van 22 Mei 1845 {Stbl. no. 22) en 1 Junij 1850 {Stbl. no. 26). De vervolgingskosten, die niet op de nalatige omslagschuldigen kunnen worden verhaald, komen ten laste van het waterschap, en worden door den ontvanger in zijne rekening voor uitgaaf gebragt. HOOFDSTUK VII. Algemeene en overgangsbepalingen. Art. 40. Geschillen nopens de toepassing van dit reglement, zoomede alle geschillen van bestuur tusschen dit en andere waterschappen, worden door" Gedeputeerde Staten beslist. Van deze beslissing staat, voor zooverre deswege bij dit reglement niet anders is bepaald, binnen vier weken na hare dagteekening, beroep op den Koning open. Art. 41. De schadevergoeding, aan de eigenaren te verleenen wegens vergraving, in bezitneming of liet gebruik van gronden ten behoeve van den aanleg van alle werken van het waterschap, wordt, voor zooverre die gronden niet gratis daarvoor worden afgestaan, bepaald door twee deskundigen, één door den betrokken eigenaar en één door het bestuur te benoemen. Bij verschil van gevoelen tusschen de deskundigen, wordt hun een derde toegevoegd, te benoemen door Gedeputeerde Staten, op verzoek van de eerstgereede der partijen. Indien de eigenaar van den grond, na daartoe door het bestuur schriftelijk te zijn uitgenoodigd, in gebreke blijft een deskundige aan te wijzen, of zich tot minnelijken afstand ongenegen verklaart, geschiedt de onteigening overeenkomstig de bepalingen der wet van 28 Augustus 1851 (Stil. no. 125). A.rt. 42. De eerste verkiezing van leden van het bestuur heeft plaats ten overstaan van het voorloopig bestuur. De voorzitter van het voorloopig bestuur roept, binnen veertien dagen, nadat de nieuwe bestuursleden benoemd zijn, hen ter vergadering op, en draagt het beheer en wat verder tot het waterschap betrekking heeft aan hen over. Hiervan wordt verbaal opgemaakt en afschrift daarvan aan Gedeputeerde Staten gezonden. Aldus vastgesteld door de Staten van Friesland. Leeuwarden, den 10den November 1881. (Get.) VAN HARINXMA THOE SLOOTEN, Voort. (Gei.) VAN BLOM, Griffier. Goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 4 Maart 1882, no. 4. Gegeven te Leeuwarden, den 16den Maart 1882. Be Gedeputeerde Staten voornoemd, (Get.) VAN HARINXMA THOE SLOOTEN, Voorz. (Get) VAN BLOM, Griffier. No. 101. Koninklijk-Besluit van den 11 den Maart 1882, no. 22, houdende verlenging der concessie tot heffing van tol of de Brasserskade, loopende van den straatweg tusschen Delft en 's Gravenhage naar Nootdorp. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Giioot-Hektog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Miuister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 15 Maart 1882, no. 33 , afdeeling Handel en Nijverheid ; Hebben goedgevonden en verstaan: Aan het gemeente bestuur van Delft wordt op nieuw voor drie jaren, eindigende 1 Januarij 1885 , concessie verleend tot tolheffing op de Brasserskade, overeenkomstig de bepalingen en het tarief vastgesteld bij ons besluit van 2 Januarij 1879 no 12 (1). Onze Minister van Waterstaat, Haudel en Nijverheid is belast met de uitvoeriug van dit besluit. 's Gravenhage, den 17den Maart 1882. (Get.) WILLEM. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. (1) Bijy. 1879, no. 1. 1882. lied. 12 No. 102. Koninklijk-Besluit van den 18den Maart 1882, no. 6, houdende verlenging der concessie tot heffing van tol voor liet gebruik van de trekvaart en den weg tusschen de gemeenten Leiden en Haarlem, aan de Bijnsburgervliet. I ^" - Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, bnz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 16 Maart 1882 no. 48, afd. Handel en Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. Aan het gemeente bestuur van Leiden wordt op nieuw, voor vijf jaren , eindigende 1 Mei 1887 vergunning verleend tot heffing van tolgeld voor het gebruik vau de trekvaart en den weg tusschen die gemeente en Haarlem, aan de Eijnsburgervliet, overeenkomstig het bij dit besluit gevoegd tarief. Art. 2. De opbrengst dezer heffing moet in de eerste plaats worden aangewend tot deugdelijk onderhoud van de trekvaart en den weg en hetgeen daartoe behoort. Art. 3. Het toczigt over de uitvoering van deze concessie wordt opgedragen aan Gedeputeerde Staten van de provincie Zuidholland, volgens de door hen deswege te geven voorschriften. Art. 4. Worden de bepalingen van dit besluit niet nageleefd of de bij het vorig artikel bedoelde voorschriften niet opgevolgd, dan wordt de in art. 1 van dit besluit verleende vergunning ook vóór den afloop van den daargenoemden termijn ingetrokken. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit. 't Gravenhage, den 18den Maart 1882. (Get.) WILLEM. Be Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Gel.) G. J. G. KLERCK. Afschrift. Tarief der tolgelden voor het gebruiken van de trekvaart en den weg tusschen Haarlem en Leiden aan den R'jnsburgervliet, te betalen aan het hek aldaar. Voor een paard, rund of koebeest 2 cents. „ , schaap of varken 1 „ „ , voertuig met twee of meer paarden bespannen. 10 „ , , voertuig met vier wielen en bespannen met een paard 7 „ , , voertuig met twee wielen en bespannen met een paard 5 , „ , voertuig bespannen met een of meer ezels of honden 2 „ , „ vaartuig 5 „ „ , vlot hout van elke balk lengte 2 „ No. 103. Koninklijk-besluit van den 18den Maart 1882 , no. 7, houdende verlenging der concessie tot het heffen van scheepvaart-regten voor het gebruik der Koekanger Wijk en van regten aan de ophaalbrug de Wijk naar het Station Koekange met tarieven. —*604^99*»™ Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 15 Maart 1882 , no. 35, afd., Handel en Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan: Aan de commissie voor het beheer der Koekanger Wijk wordt: 1°. opnieuw, voor drie jaren, eindigende 1 September 1884, concessie verleend tot het heffen van scheepvaartregten voor het gebruik van die Wijk, zoo mede van regten aan de ophaalbrug over die Wijk, in den straatweg van de Wijk naar het Station Koekange, een en ander overeenkomstig de bepalingen en de tarieven vastgesteld bij Ons besluit van 22 Augustus 1876, no. 17 (1); 2°. mede tot 1 September 1884 concessie verleend tot het heffen van regten voor het lossen en opslaan van goederen op de tot die Wijk behoorende gronden , overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde tarief en met inachtneming der bepalingen van Ons sub. 1 aangehaald besluit. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit. '■i (Jraveukage , den 18den Maart 1882. (Get.) WILLEM. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, {Get.) G. J. G, KLERCK. Afschrift. Tarief, waarnaar door de Commissie van beheer der Koekanger Wijk, loopende uit de Hoogeveensche vaart bij Schoonvelde naar Koekange tot goedmaking der kosten van onderhoud van gemelde Wijke, een regt voor lossen en opslaan op de tot de Wijke behoorende gronden zal worden geheven. Er zal worden geheven voor het lossen en opslaan: a. Op de tot de Koekangerwijke behoorende kanaalboorden aan de oostzijde der wijke, kadastraal bekend in sectie F der gemeente de Wijk en wel een gedeelte van nummer 1863 gelegen ten noorden van de woning van den brugwachter te Schoonvelde en wel speciaal tusschen het kanaal en den berm van den straatweg over een lengte van 300 meter. b. Op den tot voormelde Wijke behoorenden grond gelegen ten westen van het noordelijk eindpunt der Wijke en bekend als gedeelte sectie A, no. 1411, tot en met 1417 , aangekocht bij akte van 23 Augustus 1876, geregistreerd te Mcppel den 26 Augustus d. a. v. deel 42 folio 156 recto vak 7 en overgeschreven te Assen den 4 September 187G deel 435, no. 44, dag register deel 34, no. 1296. van elke 500 kilo hooi, van elke 500 kilo strooijing . . ƒ 0.029 „ „ stère mest, van elke stère zand - 0.02 (I) Bijv. 1876, no. 235. Red. van elke stère stamhout, vau elke stère gezaagd hout. . ƒ 0.05 f een hectoliter kalk, van een hectoliter cement ... - 0.003 , , duizendtal duizend hout, van een honderdtal boa riet. - 0.01 „ 65 kilo schors - 0.01 , een duizendtal geldersch hout, van een honderdtal theè bossen - 0.013 n „ honderdtal knuppelbossen van een honderdtal zee bossen - 0.05 „ » honderdtal tuinlatten, van een duizendtal steen . - 0.05 , , honderdtal takkenbossen, vau 500 pannen. . . - 0.023 , , duizendtal turf - 0.023 No. 104. Resoluitie van Je» Minister van Financiën, van den 18den Maart 1882, no. 91, houdende rangschikking van het kantoor der directe belastingen, invoerregten en accijnsen te Cocvorden in de zevende klasse. —*36*— DE MINISTER VAN FINANCIEN heeft volgens art. 23 vau het Koninklijk besluit van 20 Mei 1869, no. 30, (Verz. no. 79), in de zevende klasse gerangschikt het vacante kantoor der directe belastingen, invoerregten en accijnsen te C'oevorden, c. a-, waarvan de belooning, na aftrek der bezoldiging van de sub-ontvangers en van de overige kosten van beheer, kan worden geraamd op ƒ 1630 's jaars. Accordeert met het origineel, De Secretaris-Generaal, (Gel.) BARTSTRA. No. 105. Resolutie van den Minister van Financien, van den 18den Maart 1882, no. 92, houdende vaststelling der bezoldiging van deurwaarders der directe belastingen te Middelburg. Blijkens berigt van den Provincialen Inspecteur der directe belastingen enz. te Middelburg, van 15 dezer, wordt de jaarlijksche belooning verbonden aan het vacante deurwaarders-district Middelburg, na aftrek der kosten wegens reizen, drukwerk, enz., geraamd op een duizend gulden (ƒ 1000). Accordeert met het origineel, De Secretaris-Generaal, (Gel.) BARTSTRA. No. 106. Resolutie van den Minister van F i n a n c i e n, van den 18rfe» Maart 1882, no. 93, houdende rangschikking van het kantoor der directe belastingen en accijnsen te Zwartsluis in de 6de klasse. DE MINISTER VAN FINANCIËN heeft volgens art. 23 van het Koninklijk besluit vau 20 Mei 1869, no. 30, (Verz. no. 79), in de zesde klasse gerangschikt het vacante kantoor der directe belastingen en accijnsen te Zwartsluis, c. a., waarvan de belooning, na aftrek der kosten van beheer, kan worden geraamd op ƒ 2040 'sjaars. Accordeert met het origineel, Be Secretaris-Generaal, ('Get.) BARTSTRA. No. 107. Koninklijk-Besluit van den 21 sten Maart 1882 , no. 10, houdende verlenging der concessie tot heffing van tol voor het gebruik van het jaagpad langs de Vliet tusschen Leiden en den Leidschendam, mei tarief. H"**8 Wij WILLEM III, bij df. gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 18 Maart 1882 , no. 47 , afd. Handel en Nijverheid. Hebben goedgevonden en verstaan : Art. 1. Aan de gemeentebesturen van Leiden en van Delft wordt op nieuw, voor vijfjaren, eindigende 1 Mei 1887 concessie verleend tot heffing van tol voor het gebruik van het jaagpad langs de Vliet tusschen Leiden en den Leidschendam , overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde tarief. Art. 2. De opbrengst dezer heffing, moet in de eerste plaats worden aangewend tot deugdelijk onderhoud van het jaagpad en hetgeen daartoe behoort. Art. 3. Het toezigt over de uitvoering van deze concessie wordt opgedragen aan Gedeputeerde Staten yan de provincie Zuid-Holland, volgens de door hen deswege te geven voorschriften. Art. 4. Worden de bepalingen van dit besluit niet nageleefd , of de bij het vorig artikel bedoelde voorschriften niet opgevolgd, dan wordt de in art. 1 van dit besluit verleende vergunning ook vóór den afloop van den daar genoemden termijn ingetrokken. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit. 's Gravenhaqe , den 21 sten Maart 1882. (Get.) WILLEM. Be Minister van Waterstaat Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. Tarief van de Gabel. Voor het gebruiken van het jaagpad langs den Vliet tusschen Leiden en den Leidschendam te betalen aan den pachter, van het Noorden komende, aan den Hofweg onder voorschoten, en van het Zuideu komende, aan den Leidschendam. Dit padgeld is verschuldigd: 1». Voor elk paard, dat gebruikt wordt tot het voorttrekken van eenig vaartuig of houtvlot, groot of klein , mits niet meer dan twee vaartuigen tegelijk voorttrekkende 25 cent. 2°. Meer vaartuigen voorttrekkende wordt dit verhoogd voor ieder vaartuig met 3°. Voor elk vaartuig, dat men met den hals trekt of met den boom weegt 5 cent. 4°. Voor elk paard dat men aan de hand leidt, of wel berijdt 3 „ 5°. Voor eiken ezel, los of voor eene kar gespannen . 2 „ 6°. Voor eiken hond voor eene kar gespannen . . . 2 „ Voor elk rund 2 , Voor elk schaap, lam of varken 1 „ De bruikers der landen langs het jaagpad derwaarts gaande of komende daaruit met hun vee Vrij Voor het overzetten met de schouw aan den Hofweg: t ieder persoon 1 cent. » v paard H » „ een rund 1 „ n ieder schaap, lam of varken IJ « K eiken jager met zijn paard ,1 , Voor elke betaling wordt door den pachter bewijs van ontvangst afgegeven, dat des gevraagd aan alle rijks- of gemeenteveldwachters moet vertoond worden. Bij wanbetaling of het des gevraagd zijnde niet vertoonen van het genoemd bewijs van ontvangst heeft geene overzetting aan den Hofweg plaats. Geen gabelgeld wordt geheven voor de jaagpaarden der vaartuigen voor baggerwerk in de vliet gebezigd, dat door of van wege de provincie of dengene die zal blijken onderhoudspligtige te zijn, wordt uitgevoerd. Behoort bij Koninklijk besluit van 21 Maart 1882, no. 10. Mij bekend, De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Gei.) G. J. G. KLERCK. No. 108. Missive van den Minister van Binnenland sche Zaken, van den 22sten Maart 1882 , no. 409 , S., betreffende verkoop van sterkendrank in het klein door schutterij-officieren (P. B. no. 19.) '» Gravenhage, den 22sten Maart 1882. Met mijn ambtgenoot van Justitie ben ik van gevoelen, dat de betrekking van officier der schutterij niet is te beschouwen als openbaar ambt in den zin van art. 3, nr. 9, der Wet van 28 Junij 1881 {Stil. no. 97). Ik heb de eer UH.E.G. te verzoeken, hiervan kennis te geven aan Burgemeester en Wethouders der gemeenten in Uwe provincie, alsmede enz. De Minister van Binnenlandsche Zaken , (Gei.) C. P1JNACKER HORDIJK. No. 109. Koninklijk-Besluit van den 23sten Maart 1882, no. 7, houdende wijziging van het reglement op het beheer en de rangverdeeling van het personeel van den Rijkstelegraaf. —•eftSKW».— Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 23 Maart 1882, no. 78, afdeeling Telegrafie, hebben goedgevonden en yerstaan te bepalen: Art. 9 van Ons besluit van 11 Julij 1880, no. 24 (1), wordt in dien zin gewijzigd, dat te rekenen van 1 April 1882 , aan de betrekking van Onderdirecteur van den Rijkstelegraaf is .verbonden eene jaarwedde van 900 tot 2600 gulden. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uil voering van dit besluit, waarvan afschrift wordt gezonden aan de Algemeene Rekenkamer. 's Gravenhage, den 25sten Maart 1882. (Gtt.) WILLEM. Be Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. No. 110. Koninklijk-Besluit van den 24sten Maart 1882, no. 2, houdende concessie tot het heffen van veergeld aan de veeren van Feere op Camperland en van Camperland op Feere. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods , Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz, Op de voordragt van Onzen Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid van 21 Maart 1882, no. 55, afd., Handel en Nijverheid; Hebben goedgevonden en verstaan: te bepalen dat tot 1 Mei 1887 aan de veeren van Veere op Camperland en van Camperland op Veere , veergelden zullen worden geheven overeenkomstig het bij dit besluit gevoegde tarief. Onze Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift zal Worden gezonden aan Onzen Minister van Financiën. 's Gravenhage, den 24sten Maart 1882. (Get.) WILLEM. De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid, (Get.) G. J. G. KLERCK. Afschrift. Tarief voor de overzetveeren van Veere op Camperland (eiland Noord-Beveland) en van Camperland op Feere. Voor vracht van Veere naar Camperland of terug is verschuldigd: 1°. per persoon ƒ 0.50 de bagage, welke ieder persoon mede draagt, mits minder dan 25 kilogrammen wegende, is Vrij Voor elke 15 kilogrammen of gedeelte er van daarboven. ƒ 0.15 2°. Voor goederen 25 kilogram of minder wegende . , - 0.25 Voor elke kilogram daarboven - 0.01 3°. Voor het dragen van de bagage des passagiers: a. Van Camperland naar de sluis van den Onrustpolder, voor vijf kilogram of minder. . . - 0.15 Voor elke kilogram meer - 0,01 b. Van Camperland naar het einde van den provincialen Veerdam: Voor vijf kilogrammen of minder - 0.25 „ elke kilogram meer - 0.025 (1) Bijv. 1880, no. 297. Red. No. 111. Koninklijk-Besluit van den Visten Maart 1882 , no. 10, houdende herziening der organieke bepalingen betreffende de controleurs der directe belastingen, invoerregttn en accijnsen. (Ferz. no. 35). Wij WILLEM III, bij de gkatie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz.
20,063
MMUBVU04:001881078:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
De heraut, 1881, no. 185, 10-07-1881
null
Dutch
Spoken
8,179
13,944
Dit blad wordt geregeld des Vrijdags aan de geabormeerden verzonden Bijdragen van medewerkers, ingezonden stukken en alles wat verder den inhoud van dit Had betref te adresseeren aan de REDACTIE; Abonnementen en Advertentiën aan de ADMINISTRATIE van „De Heraut" Warmoess raat 106, Amsterdam inzendingen die later dan Donderdag 'snamiddags te 12 uren worden ontvnn^ xn aaiujuei jiiijü Kuirieii. kunnen voor het nummer van die week niet meer Zondag 10 Juli 1881. N°. 185. „iaat niet vamx bc werken iiwtfr jjanireit!". De Heere zal het voor mij voleinden; uwe goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken uwer h inden. Psalm 138 : 8 Niets benauwt, niets beknelt en kwelt meer de ziel dan de onmacht waarin we staan tegenover het werk onzer handen. Dat heeft een landman reeds., die ploegt en egt, die zaait en wiedt, maar aan het groeien zelf zoo niets doen kan; en die, om een goeden oogst te krijgen, zoo diep afhankelijk is van den regen die neêr zal druppen en van de zon die zijn akker zal beschijnen. Er behoort moed en geloof toe om een eikenbosch te planten. Want ge weet immers bij dat inpoten van de eikels in den bodem, dat ze o, zoo traag zullen ontkiemen en nog trager zullen opgroeien, en dat er voor u zeiven geen denken aan is, om ooit de winste van die aanplant te genieten. Een dom als die van Keulen of van Straatsburg, waar eeuwenlang aan gebouwd is, onderneemt geen egoïstisch geslacht, dat alleen op het succès van het oogenblik ziet en jaagt naar de voleinding van zijn arbeid. Maar veel sterker nog spreekt datzelfde eeuwigheidsgevoel bij allen zedelijken arbeid, bij alle hand die we uitsteken om te bouwen aan den onzichtbaren tempel des Heeren. Neem het maar, in zijn- eenvoudigste afmetingen, bij de opvoeding uwer kinderen. Wat staat ge daar niet vaak machteloos en beschaamd ? Een ander doet er veel minder zijn best aan dan gij; bekreunt er zich nauwelijks om; en laat zijn kinderen schier in den wilde opgroeien ; en zie, die verwaarloosde kinderen komen terecht; — terwijl uw kinderen, waar ge eiken morgen en eiken avond voor gebeden hebt, die ge droegt op uw ziel, die ge gadesloegt als den appel uwer oogen, en die ge op het zorgvuldigst opkweektet in de vreeze des ' «eeren, u, o, in zoo klimmende mate zorg 1 wekten, veelminder lief bleken, en schier niet ' Dij de vreeze des Heeren te houden zijn. i En toch gaat ge door, en denkt ge er n'et aan, om ze los te laten I Waarom, ge weet het zelf niet; maar ge vraagt er (. ook niet naar. Ge kunt, ge wilt, ge moogt 1 jjiet anders. Dat stille kweeken van uw y «roost is u een ongedwongen vanzelfheid. Zie op het werk onzer scholen! o, Is het f 'Jiet om moedeloos te worden, als ge ziet hoe de godsdienstlooze school soms een geslacht v kweekt, dat weer naar God en zijn Woord ^ gaat vragen, terwijl de resultaten van onze e ^'gen scholen soms zoo tegenvallen 1 En f 'Och, niet waar, denkt ge daarom er geen j ^Ogenblik aan, om den ijver voor school"Ouw op te geven, en blijft ge, tegen die r' Resultaten in, getuigen, dat de Bijbel op ? e school toch alleen machtig is, om ons " v°lk te behoeden. En zoo, ja, zóó is het waarlijk met allen w geestelijken arbeid in het Koninkrijk Gods. " gemeente op gemeente is er, waar een : lnval van het ongeloof en een moderne Prediking de mufheid heeft weggevaagd, g'sting in de geesten heeft gewekt, en een , ^eerlijken terugkeer tot een bezield geloof «eeft gewerkt, terwijl er naast deze weêr an- 21 "ere gemeenten staan, altijd door met de pre- SC ng des Woords gezegend, die, helaas, in- w ' "epen en schier uit werden gedoofd, En toch rc ^rzelt ge geen oogenblik om met de pre- n' 'king des Woords door te gaan, en het V£ 0tlgeloof te bestrijden. __ Neem welk arbeidsveld ge wilt, van Zonagsscholen, van jongelingsvereenigingen; zending onder de Heidenen, Joden en ^am-Christenen; van poging tot herstel den kerkstaat; van de worsteling om ® unds gouvernement weêr onder de macht es Heeren te brengen, en immers telkens ai. Se moedeloos opgeven, als ge "een op u zelf, op uw machteloosheid, op * gestadige teleurstelling en klein resultaat , pgt. Maar neen, dat doet ge niet, en ge i doorarbeiden; eer u zeiven van traag- sei e'd aanklagend; altijd met nieuwen moed; Dl krachtiger energie; met heiliger be- vC e"ng. ^ Ja, zelfs, als ge ten slotte op uw eigen 8cl ^ komt, en ook daar datzelfde rusteloos ?i irs*e'en naar hooger vrede, naar innige rj^ sgemeenschap met uw Heer, naar meer- sta r betoon van kracht des Geestes bespeurt, kel 0 **r telkens afstuitend op de droeve klacht |cel t; er geesteloosheid en inzinking en afmat- f-1 eg vanbinnen, niet waar? dan denkt ge dec toch ook voor uw ziel nooit aan, om eei Sg? strijd vanbinnen te staken en het aan pat ge an gewonnen te geven; maar, hoe weet gir Zel' niet> £aat het onder die inzinking tija *'C1 V rï°0r naar h°°ger> heiliger, heerlijker ha; t>ev- at.' we* n'et v00r uw a^ijd aanklagend ms v "stzijn; maar toch feitelijk in uw stand °P °Jr God. ha; SCKla hoe dan dat zonderlinge in 's men- arbeid te verklaren? cj^ tjen e verklaren, dat hij schijnbaar altijd met has stroom terugdrijvend, toch vooruitkomt- 5 De Heere zal het voor mij voleinden; uwe goedertierenheid, Heere, is in eeuwigheid; en laat niet varen de werken uwer h inden. Psalm 138 : 8 bij al wat ontmoedigt, toch den moed houdt; t. eid; Door het geloof dat het alles juist anders 8n en omgekeerd is dan hij het met zijn 002 i_ waant te zien. fit ; Het geloof' dat niet hij werkt, maar dat de eigenlijke Werker van alle ding is God de Heere; en dat hij in de hand van dien almogenden Werker nog veel minder en veiT* onbeduidender instrument is, dan de • beitel in de hand van den beeldhouwer, eo ^if* geloof, dat al ons werken, al ons F trachten en pogen, toch niets nut en tot al leiden kan, of het moet gaan onder inspiratie van boven; op heiliger intuïtie aan; om het oog geblinddoekt, maar ongemerkt door onzen God omgeleid met de o " onzichtbare Ieidzeelen der eeuwige wijsheid ^ en der teederste liefde. ! ,.Zie> alIeen .wie er zoo aan toe staat in zijn ziel, arbeidt rustig door en vraagt naar '' geen uitkomst. e Die denkt: »De eigenlijke werker is toch de Heere mijn God. Niet ik voed mijn kinderen op, maar God doet het. Niet ik onderwijs op school, maar de Heere is de onat derrichter. Niet ik predik, maar de Heere j zelf doet zijn woord uitgaan. Niet ik be|e hartig de teederste belangen mijns volks, j maar die over zijn volk waakt is de Heere! ^ En dan, als men daar een oog op krijgt, , dan ja, gaat de arbeid van harte. Want f.' dl5 God bliJft eeuwig en al zinken j wij neêr en vallen weg, dan gaat toch zijn. is werk altoos door. Dan doet het er dus 1 mets toe, of ik nu resultaten bij mijn kin- | ,r deren zie, als God ze maar ziet na mijn , ^ sterven. Ja dan is mijn arbeid nog zelfs dan , ^ niet doelloos, als het Gode behagen mocht, t om eerst in een geslacht dat daarna kwam, t als door reactie, het zaad mijner opvoeding ' o te doen rijpen. ö t s o, In dat geloof, dan is geen enkele ar- t beid doelloos; dan wordt elke arbeid kalm f s en met rustige kracht afgewerkt; dan let r men niet op de dagen maar op de jajen, g > niet op de jaren maar op de eeuwen, en ]> ziet van personen en toestanden en oogen- d " blikkelijke gelegenheden, altijd weêr op de £ kern der beginselen, of wil men, op Hem, r die, omdat Hij alleen aller dingen Beginner 0. is, ook alleen macht heeft alle ding te eA voleinden. d j r Het geslacht dat zulk een geloof, zulk ; een eeuwigheidsgevoel mist, leeft snel, ar- ó ; beidt in koortsachtige gejaagdheid, en too- V; ; vert in enkele jaren halve steden uit den zi grond, maar van huizen wier wand ge met fc een wat forsche vuist inbuigt; terwijl het w geslacht dat zulk een inleven in het werk le Gods kende, monumenten wist te stichten, N. die de eeuwen verduurden, en wier lof en m roem niet voor de aardsche bouwlieden ^ was, maar voor den oppersten Kunstenaar in de hemelen. ee Een zondaar buiten dat heerlijk geloof, gi wandelt op de tinne van zijn dak en roept hc in hoovaardij: Is dit niet het trotsche Ba- m' bylon dat ik gebouwd heb ?; — terwijl de zon- &e daar, die in dat zalig geloof staan mag, naar geen uitkomst vraagt, maar stil in den m' dienst van zijn God voortarbeidt, en zoo ^ bij zijn arbeiden. voor zijn huis als voor ijsi zijn vaderland, zoo bij zijn ijveren voor de zaï school als voor de kerk van Christus, altijd weêr kracht en troost put uit de bede, die scl reeds David op de lippen nam: »Heere, niet mijn werk, maar uw werk! laat niet da varen de werken uwer handen 1" Kuyper. be CVj) ♦ \ \ JtttttMiOW. 0° lati ^Hgemeerte ^ergaDerina S me der yer Vereeuiging- voor Hooger Onderwijs op vei. Gereformeerden grondslag. m(J Donderdagavond te 8 uren had in de Prin- hec senkerk te Rotterdam, onder leiding van Prof. dri: Dr. Ph. J. Hoedemaker, de aangekondigde bid- Ma stond plaats ter opening van de Algemeene Chi Vergadering voor Hooger Onderwijs op Gere- kee, formeerden grondslag. Eene betrekkelijk talrijke den schare gaf aan de uitnoodiging daartoe gehoor, van Z£W. sprak naar aanleiding van Hebr. 6 :1—3. teg' De Vrije Universiteit bestaat. Reeds dat be- mei staan op zichzelf genomen heeft groote betee- dat kenis èn voor maatschappij, èa voor staat en der Kerk. Ia dat bestaan toch is een idéé tot reali- er teit geworden. Het is een feit, dat ook tot allen, mei die buiten staan, spreekt van het beginsel, in beg deze stichting belichaamd, van het geloof aan Zoc een toekomst in hen, die geld, vooruitzichten, syra ■ het pathie, en in dit alles zichzelven voor dat be- in ginsel geven wilden. Tot de kindtren van onzen vou tijd spreekt onze stichting. Zij, willende krachtens traa haar beginsel alle wetenschap omvatten, heeft daar- nog mede de ongeloovige wetenschap tot een strijd Mei op leven en dood uitgedaagd. Laat deze met vers haar spotten als de Midianieten met Gideons drie- daa honderd, toch droomt zij van datgene, waarmede het zij niet wil rekenen, misschien juist om de zien dwaasheid van Gideons streven. Het feit zeifis gen< haar onverklaarbaar. Zij spreekt tot ons volk en voert het terug ers tot den grondslag der Hervorming. Zij begint >0g de historie niet mat 1S16, maar, haar beginsel afscheidende van personen en namen en richJat tijgen, legt zij - Opnieuw ten grondslag de "od belijdenis, aan oas volk gegeven in de dagen ien van ouds. en Haar beginsel, het Gereformeerd beginsel, was krachtig genoeg om eene Universiteit in het leven te roepen. Dit is opmerkelijk, juist, omdat liet niet het eenige is, dat eene Universiteit eischt. 'ns Wctenschap en opvoeding beiden pleiten voor eene iot dergelijke stichting. Ier Wat is wetenschap P Ze isééa geheel, nimmer tie eenige vakken, los van elkaar, zonder eenheid ,n_ van uitgangspunt, methode of doel. Ze is het de sterrenstelsel, waarvan de godgeleerdheid de zon, de koningin is. Zoolang ze dat is, zal de RijksUniversiteit in haren tegc nwoordigen toestand haar naam ten onrechte dragen. ,n De opvoeding eischt vóór alle dingen van ar den leerling onbepaald vertrouwen in zijn onderwijzer, en hoe is dit mogelijk waar de leer:h l'ng den een zijner onderwijzers door den ander n_ hoort tegenspreken ? Zij eischt meer. Ook dat q_ het verkrijgen van kennis aan het vormen van 1_ een eigen oordeel voorafga. Zonder dit, geene ware zelfstandigheid, maar slechts betweterij, waarbij de privaat-docent moet komen om e ten slotte, als het op een examen aangaat s, eenige orde in de schromelijke verwarring te. ?! brengen. Immers, door dit stelsel wordt de ; t, lust tot de studie vermoord en de geest gelijkt i it een zeestrand, waar drijfhout en wier en water ; ,n dooreen spoelt. j 'n het Christelijk standpunt eischte vrij ? JS hooger onderwijs en de verzoeking is groot, } om dit pleidooi, door hen, die in dezen tegen- c over ons staan, te laten voeren. Maar waartoe c n dit? De vrij machtelooze poging in een der n Academiesteden om een orthodox hoogleeraar h t, tegenover een modernen aan de Universiteit toe C 1, te voegen, omdat dit zelfs voor hen wat al te v s kras was, was op zich zelf reeds een afdoend z bewijs voor hetgeen hier beweerd werd. ti Doch alleen het Gereformeerd beginsel had ^ genoeg ruimte van terrein, om te bouwen. Dat g beginsel toch had niet alleen kerken gesticht, 0 1 maar ook volken gevormd en een stempel af- f i gedrukt op de wetenschap en 'de letterkunde, u 1 Nauwelijks had de invloed van Genève zich - doen gevoelen, of ons volk heeft daaruit kracht ; geput tot tachtigjarigen strijd. Dat beginsel o , DU heeft kracht om eene Universiteit te stichten, g; r omdat 't het gansclie menschenleven omvat w , en den ganschen mensch eischt. Het Methodisme, Individualisme, Conservatisme en Con- A fessionalisme omvat niet genoeg en rekent óf g( : alleen met de ziel, óf louter met de eenlingen, Je óf heeft het uitsluitend tegen de uitspattingen ■ van het tegenovergestelde beginsel, óf beperkt de zich tot de handhaving van de belijdenis. Men pr ; kan zich niet voor iedere zaak opofferen. Al ce , werd het schoonheidsgevoel der Sanballats be- te leedigd door dezelfde puinhoopen, waarover m Nehemia's paard struikelde, zij hadden Israël niet lief genoeg, om te bouwen aan de muren de van Jeruzalem. Zij geloofden niet aan Israëls mi verleden en toekomst. or Het Gereformeerd beginsel dus is bij machte een Universiteit te geven. Doch juist dat be- no ginsel ergert velen. Was het weggeruimd,' hoevele grooten zouden ons toevallen! Daarom moet deze ergenis worden getoetst en ia het licht vr: gesteld. ste Te lang reeds leven onze leuzen in den be mond onzer tegenstanders en dragen zij ons hi« vaandel in hunne hand. Paulus bestreed men zit: onder de leuze van »heiligmaking", de liberalisten bestrijden ons onder die van «verdraag- Vri zaamheid." st De anti-Gereformeerde bestrijdt ons met de be- toe schuldiging : sgij dient eene partij!" pri Dit smart, omdat wij vastelijk overtuigd zijn, ion dat niets anders de partij kan te niet doen. Ch Wat is dan dat Gereformeerd beginsel ? siu Onze tekst zegt het ons: nalaten de eerste ger beginselen. Nalaten de melk des kinds voor de j vaste spijze van den volwassene. Wassen in dri kennis, doordringen in ervaring. Of .,. afvallen! der Ontzettende^ maar onvermijdelijke keuze. Na- leg laten,^ als het kind, tot hoogere klasse over- I gaande, zijn A-B-boek, maar om het geleerde stel tot hooger te gebruiken, als de stam, die steeds onc meer van den wortel vraagt, naarmate hij dien I verlaat, als de bouwmeester, het fondament var verlatende, om er de muren op te bouwen. ove Die eerste beginselen, welke aldus nagelaten Sta moeten, het zijn niet de z. g. «eenvoudige waar- Ale heden". Hoe dieper wij in de waarheid door- te dringen, hoe eenvoudiger wij haar opvatten, voo Maar «algemeene", in dit geval »niet"-specifiek von Christelijke waarheden, zooals die van doop en be- I keering, welke Johannes predikt, van het geloof aan gesl den waren God, dat de Jood tegen den Heiden, Tot van opstanding en oordeel, dat de Farizeeër I tegen den Sadduceeër verdedigt. Deze belijdt des men, de overigen geeft men prijs, om- schi dat men niet kwetsen wil. Door vasthou- met den nu aan zulke algemeene waarheden, is war er gevaar ^ Yoor afval. Men huwt als de ge- lijk meenten uit de heidenen godsdienst aan wijs- len begeerte en valt in de dwalingen der Gnostieken. »ho Zoo deed men in de revolutie-dagen, toen men voo het Evangelie redelijk maken wilde; zoo ook thans sche in uitgebreiden zin. Men roept: «die een- beai voudige waarheden zijn de hoofdzaak!" en, E traag om te hooren, verliest men ook wat men lang nog heeft. Dit is een doorgaand verschijnsel. Hij Men is den boom gelijk, wiens kruin reeds loor versterven toont, al is de stam en het loover '8o, daarbeneden nog frisch en groen. Gij kunt zoo: het allereenvoudigste, b. v. de leer der Voor- het zienigheid, niet vasthouden, zonder tot dat- med gene door te dringen, wat daarin verscholen ligt: den het wereldplan Gods, de leer tder zonde, de vooi Verbondsleer, enz. enz. De Remonstranten bleven Reci g en staan bij het geloof, en spraken met veel tand zalving hierover; maar gaven prijs de diepte, die 1 wil er achter lag, om met Radicalisme te eindigen. ">0rn t. ' ^'en behoeft zelfs geen bestrijder te zijn. iien Nalaten, traag om te hooren, dat is genoeg tot niet den afval. Men bezit niet, wat niet in 't leven treedt. Daarom juist is het Geref. beginsel van ?rug zooveel beteekenis. Het ziet geene tegenstelgint ling tusschen »het Evangelie" cn de waarheden psel er in verborgen. Het erkent, dat de H. Geest ich- de Kerk geene achttien eeuwen vergeefs geleid de heen en, teruggaande tot het Apostolisch Evangen *elt het mede, wat God den voorvaderen heeft geleerd. Het tracht de harten der vaderen j was tot de kinderen terug te voeren, ven Wat zal de vrucht zyn ? God heeft dit jaar Let verrassende en verblijdende teekenen doen zien* :ht. doch veel is er, dat ontmoedigen zou, indien' ene het niet verootmoedigde. Overal nog vraagt tmen2M ".kan ^et ^" waar men vragen moest: «moet ner het. Angstig vraagt men: «hoe brengt gij ze eid 111 de Kerk. ïr En indien het al eens tot scheuring kwam, 1 lr 3. qui la faute ? Aan de mannen, die weigerden >e ae veiligheidsklep open te zetten, die, niet de .e wetenschap en niet de belijdenis, maar zich- 2 d zeiven ea hunne valsche positie tot het uiterste a toe zochten te handhaven. f d Zoover zal het evenwel niet komen, indien 1 it gij wakker zijt en uw plicht doet. Laat ons p t, ook in dezen rekenen op God alleen, opdat f f- Hen1 de eer van het gansche werk en zijne vi uitkomst worde toegebracht! h i< t Op Vrijdag 1 Juli werd in de zaal «Caledonia" :1 op 't Haringvliet te Rotterdam de Algemeene Ver- '> gadering der //Vereeniging voor Hooger Onder- k t wijs op Gereformeerden grondslag" gehouden. f - Te half elf uren opende de Voorzitter, Prof. a - A. Kuyper, de vergadering met gebed, het zin- 1 gen van Ps. 130 : 2—4 en de voorlezing van tc , Jesaia 54. b ' j ^,oor ^en Voorzitter daartoe uitgenoodigd, gi t deed Prof. F L. Rutgers voorlezing van de f: 1 presentielijst. Behalve een achttal geïntrodu- f; ceerden, waren 85 leden en 60 begunstigers d( tegenwoordig, terwijl een vijftal corporatiën ge- te macatigden ter vergadering hadden afgevaardigd. U Op verzoek van den Voorzitter belastten zich dc de heeren W. Hovy en Prof. D. P. D. Fabius va met het onderzoek der geloofsbrieven, welke in i< orde bevonden werden. De Secretaris doet hierop voorlezing van de we notulen der vorige jaarvergadering. ko De heer Hovy vraagt het woord: rai «In de notulen wordt gezegd, dat op de nii vraag van een der leden, of er te Am- nu sterdam gelegenheid ter opleiding was, in eff bevestigenden zin is geantwoord. Ik wenschte fi< hier wel eenige toelichtiog, mijnheer de Voorzitter, opdat er geen misbegrip geboren worde." te Prof. Rutgers. »Ik herinner mij, op deze da: vraag geantwoord te hebben, dat er te Am- del sterdam voorloopig tweeërlei mogelijkheid daar- nis toe bestaat. Er kan door ons of een onzer ha; privaat onderwijs gegeven worden, of wel: de me jongelieden kunnen opgenomen worden in een Christelijk gezin en voorts het gewone gymna- bes sium bezoeken. Ik behoef echter niet te zeg- de gen, dat beide wijzen gebrekkig heeten moeten." bai De Voorz. Ik zou voorstellen, bij - deze uit- stel drukking eene inlassching te doen plaats vin- bes den: op gebrekkige wijze is er voorloopicr ge- van legenheid. dus De Vergadering vereenigt zich met dit voor- I stel, waarna de notulen worden gearresteerd, bes onder dankbetuiging aan den Secretaris, aftr De Voorzitter brengt de verontschuldigingen I van het Bestuur en het Bureel aan de Vergadering regl over, wegens het niet stipteiijk navolgen der U. Statuten, die bepalen, dat de Agenda voor de ber Algemeene Vergadering minstens veertien dagen Alti te voren den Leden wordt toegezonden, alsook te voor de abuizen, die bij de verzending plaats geg vonden. \ Daarna wordt het Jaarverslag aan de orde stut gesteld en den aanwezigen gelegenheid verleend peri tot het doen van vragen of opmerkingen: het Ds. Post. Op pag. 8 lees ik: //Vóór het einde uit des jaars was reeds een vijftal studenten inge- Am schreven, een getal sinds nog geklommen." Ik maa meen in den geest der Vergadering te spreken, Het wanneer ik het Bestuur verzoek, indien het moge- te e lijk is, ons daarbij wel eenige inlichting te wil- heei len geven. Dikwijls vragen ons belangstellenden: mog «hoeveel studenten zijn er toch? Hoeveel zijn er de voor den nieuwen cursus ingeschreven?" Wen- nooi schelijk ware het, indien wij dergelijke vragen en beantwoorden konden. sten De Voorz. Gaarne ben ik bereid, op de be- H langstellende vraag van Ds. Post te antwoorden, het Hij vergunne mij de opmerking, dat het Verslag lede loopt over het burgerlijk jaar van 1 Jan.—31 Dec. /an- Op verzoek van den Voorzitter bracht de 2ren heer C. de Bordes namens de Commissie tot :ren onderzoek over de rekening 1870 en 1880 rapport uit. 1 aar «Bij afwezigheid van den heer Heyblom trad ien; ik als diens plaatsvervanger op, zoodat de Com,iea missie samengesteld was uit de heeren S. baron ■agt van Heemstra, H. Pouwels en mij. Met belan?oet stelling en genoegen hebben wij den stand der ze zaken met de overgegeven rekeningen vergelekt: ken. Alle mogelijke vragen werden ons door Ür n ^eer Algemeenen Penningmeester bereidvaarsyn dig beantwoord. Goederen en papieren werden ien m volmaakte orde bevonden, waarom de Comra.n missie de eer heeft, der vergadering voor te ien stellen, de rekening goed te keuren, den heer en, Algemeenen Penningmeester, onder hartelijke en, dankbetuiging voor den voorbeeldigen ijver en de strikte nauwgezetheid, aan de fioantieele ad;en ministratie betoond, te dechargeeren, terwijl de pr- Commissie daarbij gaarne de bede voegt, dat ten het hem nog vele jaren gegeven worde, de zaak an des Heeren m deze te dienen." de De Voorzitter, iladien niemand het woord ng vraagt, zoo veroorloof ik mij het te nemen, sis, Het rapport geeft aan de vergadering niet ien datgeen, wat andere rapporten van dien aard sn, geven en waarop de leden ook recht hebben, in- namelijk eene opgave van ontvangst en uitgaaf, iet Daarom heb ik mij veroorloofd, den heer Thene sauriër te verzoeken, zulk een staat te willen d" opmaken en daarvan wel voorlezing te willen ud doen, staande deze vergadering. Mag ik hem ke daartoe thans uitnoodigen ?' De heer Glinderman brengt het volgende m, verslag uit: en «Staat van ontvangsten en uitgaven in 1879: de Aan schenkingen, waarbij 3 i f 1000, 3 a f Soo; 1- 2 & fioo en f138.50 aan diversen, f48a8.?o, te aan contnbutiën van -leden en begunstigers ^24 SS) aan interest van belegde gelden f 100.«. :n lotaal f7393.85. Terwijl de uitgaven bedroegenis per verhuis- en reiskosten van HH. Professoren at 1655.5°, per onkosten van advertentiën, drukïe werken, lokaalhuur, enz. f480.08, per saldo (waarvan fiooo a deposito en f4000 op pro- 11 l0ncgatie 8eP'aatst) f 6258.27. Totaal f 7393.85. Staat van ontvangsten en uitgaven in 1880: r- Aan saldo van 1879 f6258.27, aan schenr- kingen, waarbij x & f25000; 1 è. f9500, c £1 f2000, 1 £ f1535, 1 & f1440, 20 & f 1000, 3 f. 4 f750, 1 (Vrienden der Waarheid) 4 f689.44 1- 1 4 f260, 2 4 f200, 2 4 f300, 3 4 f 100; n totaal f71974.44, aan contributiën van leden en begunstigers f 13836.985, aan interest van belegde !, gelden f 386.23, aan collecten, voor gecollecteerd e f 118.60, aan effecten, voor verkochte effecten 1- f5184.58, aan Pensioenfonds, voor gestorte gels den f 150, aan schenkingen, voor geschonken - ter bestrijding der openingskosten van de Vrije .. Universiteit f 500, gecollecteerd voor hetzelfde 1 doel f360.51, totaal f860.51, aan schenkingen s van diversen (beneden f 100) f 3422.25. Totaal 1 102,19 Ï-86'- Waartegenover per onkosten, incassa's, druk: werk, porto's enz. f1702.165, reis- en verhuiskosten van HH. Professoren f 1928.40, honoraria van HH. Professoren f13395.82, ope! mngskosten van de Universiteit f 380.926, Ama- ■ nuensis en bureel f575, Effecten, voor gekochte 1 effecten f76488.415, Bibliotheek, voor boekwerken ■ f106.40, Saldo f7614.74. Totaal f102.191.86*." 1) De Voorzitter meent de tolk der Vergadering te zijn, zoo hij den heer Algem. Penningmeester dank betuigt voor die zeer gewaardeerde, zeer gedetailleerde opgave van zoo omvangrijke administratie, en der Commissie tot Onderzoek voor haar welwillende contröle. Deze woorden worden met luiden bijval door de aanwezigen gehoord. Thans is aan de orde de benoeming van een bestuurslid in de vacature, die ontstaan is door de periodieke aftreding van den heer G. H. L. baron van Boetzelaer. Wijl niemand eenig voorstel heeft, om bij de voordracht van het bestuur, bestaande uit het aftredend lid en den heer P. van Oordt, een anderen naam te voegen, blijft dus de stemming tusschen beide heeren bepaald. De heer Seret stelt voor, dat er, naar zijn bescheiden meening, geen bezwaar bestaan, het aftredend lid bij acclamatie te herkiezen. De Voorzitter merkt op, dat het huiselijk reglement zulks verbiedt en noodigt de heeren U. baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg, Mr. A. W. van Beeck Calkoen en J. B. Altona uit, zich tot bureau van stemopneming te constitueeren, waaraan bereidvaardig gevolg gegeven wordt. Voor den tweeden plaatsvervanger van bestuursleden, in de vacature, die ontstaat door de periodieke aftreding van den heer H. Seret, heeft het bestuur een voordracht gedaan, bestaande uit het aftredend lid en den heer A. Walkarl Ameshoff. • De laatste heeft echter bezwaar gemaakt, eene eventueele benoeming te aanvaarden. Het bestuur heeft echter gemeend, de voordracht te mogen behouden, wijl het niet twijfelt, of de heer Seret zal ook hier op dezelfde sympathie mogen rekenen, die hij bij de verkiezing voor de Tweede Kamer ondervond. De Voorzitter noodigt de heeren J. C. Fabius, M. Chevalliet en N. J. A. C. Swellengrebel uit, zich met de stemopneming te willen belasten. Het ligt wel niet binnen de competentie van het bestuur, een voordracht te doen voor de drie leden der Commissie tot onderzoek van de rekening over 1881 en voor twee plaatsvervangers van leden dier Commissie, toch meent de Voorzitter, der vergadering geen ondienst te doen, door hare aandacht op daartoe bekwame en zeker 0 Hierbij is de herinnering misschien niet overbodig, dat de jaarrekening met het burgerlijk jaar sluit dus met 31 December en er nu feitelijk een tekort is bereidvaardige personen te vestigen. Als zoodanig beveelt hij den heer G. H. A. Grossheide, nauwgezet boekhouder, benevens de om hun ijver bekende heeren J. C. Fabius en R. Okma, en voor hunne plaatsvervangers de beide leden der vorige Commissie, de heeren S. baron van Heemstra en C. de Bordes, zeer aan. Voorts doet de Voorzitter medédeeling van een ingekomen telegram van den heer G. J. M. Oudenampsen, te Gorssel, provinciaal Secretaris van Gelderland, die tot zijn leedwezen verhinderd is, de vergadering bij te wonen en den aanwezigen een gezegend en aangenaam samenzijn toebidt; benevens een dito van Ds. Gunning te Klundert, die door bijzondere omstandigheden verhinderd werd, als gemachtigde van denKerkeraad aldaar ter vergadering te zijn, waarom een plaatsvervanger voor ZEw. afgevaardigd werd. De Commissie voor stemopneming ter benoeming van een bestuurslid brengt nog vóór de pauze rapport uit. Van de 88 stemmen hebben er zich drie op den heer Van Oordt vereenigd, terwijl de overigen voor de herkiezing van den heer Baron van Boetzelaer zich verklaarden. De Voorzitter dankt de Commissie voor genomen besogne, en vraagt den herkozene, of hij, ziende de stemming, de keuze, op hem uitgebracht, nog in beraad of in overweging wenscht te nemen. De heer Baron van Boetzelaer wenscht van den hem verleenden tijd tot beraad geen gebruik te maken, doch, der vergadering dankende voor dit hernieuwd blijk van broederlijk vertrouwen, de nieuwe benoeming te aanvaarden. De Voorzitter spreekt onder luiden bijval der aanwezigen de vreugde der vergadering uit over dit besluit. Moge ook deze nieuwe keuze strekken tot eer van 's Heeren Naam en tot heil van ons volk, ook het herkozen lid des besluurs zoo nauw aan het hatt! Na de pauze stelt de Voorzitter allereerst aan de orde de bepaling van de plaats der volgende jaarvergadering. De heer Esser. Mijnheer de Voorzitter! Ik wenschte wel voor te stellen, daarvoor thans 's-Gravenhage eens te nemen. Daar toch is nog zeer weinig sympathie. De Algemeene Vergadering daar ter plaatse zou tot nadere kennisneming en meerdere belangstelling kunnen leiden. Ds. Ringnalda. Ik heb mij zeer verblijd in de talrijke opkomst voor deze vergadering. Ik beweer echter, dat die op eene andere plaats, meer in het midden des lands gelegen, nog talrijker had kunnen zijn. Voor vele streken onzes lands is Rotterdam zeer moeilijk gelegen. Als centraal-punten zou ik wenschen te wijzen op Utrecht of Amsterdam, die ook voor het Noorden, hier bijna niet vertegenwoordigd, veel gewenschter zouden zijn. Ds. Felix. Ik wensch niets af te doen van het ware en goede, door de beide vorige sprekers in het midden gebracht. De heer Esser zou aan 's-Gravenhage de voorkeurjgeven, omdat daar zoo weinig sympathie is; ik geef de preferentie aan Leeuwarden, omdat er in Friesland zoo veel sympathie is, en bovenal, omdat reeds bij eene vorige vergadering zich zooveel stemmen ten gunste van Leeuwarden deden hooren. Toen won Rotterdam het slechts met geringe meerderheid. Prof. Rutgers. Ik wensch mii bij het voorstel- Felix aan te sluiten, deels omdat er bij de vorige vergadering bijna vast besloten is, een volgend maal te Leeuwarden saam te komen, deels omdat Friesland zooveel belangstelling openbaart, deels omdat hier bijna geen Friezen aanwezig zijn en ten slotte als een uitspraak der aanwezigen, dat Friesland deze onderscheiding verdient en dat het hun eene ware vreugde is, vele Friezen ter vergadering te zien. De heer Roodhuizen. Ik wenschte wel, dat de vergadering verschillende belangen in overeenstemming brengen wilde. Het Noorden is voor ons bijna niet te bereiken. Waarom niet een plaats, waar allen met weinig moeite komen kunnen ? Arnhem bijv. is een uitnemend centraalpunt, ook voor de Friezen gemakkelijk te bereiken en m, i. de aangewezen plaats. De heer Baron thoe Schwartzenberg en Hohenlansberg. Ik schenk bij al het gehoorde mijne adhaesie aan Leeuwarden. De heer C. van der Linden. Uitnemend ditmaal Friesland de eer te gunnen, doch het Bestuur kieze dan een plaats, vanwaar men in één dag heen en terug reizen kan. De Voorzitter. Dat kan ik niet in stemming hrpncrpn. De keuze zou zeer moeilijk zijn en tot allerlei consideratiën aanleiding geven. De heer v. d. Linden gelieve eene plaats te noemen. De heer v. d. Linden. Ik hoor Heerenveen noemen; doch doe geen voorstel. Dr. De Hartog. Allereerst betuig ik, namens het Locaal-Comité en de vele vrienden der Universiteit hier ter stede, onzen dank voor de onderscheiding, aan Rotterdam te beurt gevallen, en onze vreugde over het talrijk bezoek ; zelfs zijn nog meerderen opgekomen dan te Amsterdam zelve. Ik herinner mij, dat verleden jaar bij de stemming tusschen Leeuwarden en Rotterdam de schaal bijna naar Leeuwarden zou zijn overgeslagen. Daarom zou het hoogst ondankbaar van ons zijn, indien wij thans niet onze stemmen op Leeuwarden vereenigden en ik twijfel dan ook niet, of Leeuwarden zal de besliste meerderheid hebben. Ds. Ringnalda. Ik ben zelf een Fries en zou niet gaarne Friesland schade doen, toch betwijfel ik, of Leeuwarden wel de geschikte plaats is. Ook voor een groot deel van Friesland is Amsterdam beter te bereiken dan Leeuwarden. De heer Van Alphen. Men duide het een Overijselsche niet ten kwade, dat hij ook Zwolle eens aan de aandacht beveelt. Niet wijl ik Friesland mijne adhaesie zou willen onthouden, maar als een teeken conciliorum, als een bewijs van sympathie; juist Zwolle, zoo na aau Friesland gelegen. De heer Boon. De Universiteit is eene zaak van opoffering, hebben we straks gehoord. Welnu, men offere zichzelve dan ook hier en vrage: «Waar kunnen alle landgenooten 't gemakkelijkst komen." De juiste plaats is, dunkt mij, de beste en de beste plaats' is die, waar wij allen het gemakkelijkst komen kunnen en waarheen we allen evenver reizen moeten. Ik ben niet met de kaart van het land bekend, doch mij dunkt die plaats is gemakkelijk genoeg te vinden. Prof. R. Ik moet mij nog eens vóór Leeuwarden verklaren. Men voert als argument aan, dat het zoover is en men verkiest daarom geene plaats in het Noorden. Gaat dit gevoelen door, dan moet men altijd zijne keuze bepalen tot drie & vier plaatsen in het midden, dan komen we ook nooit meer te Rotterdam. Men moet niet van het beginsel uitgaan: »Waar kunnen we allen bij elkander komen", maar hoe kunnen in vijf k zes jaren alle leden eens eene algemeene vergadering bijgewoond hebben, hoe kan de zaak meer bekendheid krijgen overal, o Zeker, men zou een dozijn plaatsen kunnen noemen, die gunstiger gelegen zijn; maar die minder in het belang der Vereeniging zijn. 't Is niet de zaak, of we allen precies elk jaar op de vergadering kunnen tegenwoordig zijn, maar dat de vereeniging èn hier èn ginds belangstelling opwekke. Wil ik de vergadering nu ook eens in het Zuiden zien, dan moet ik thans Leeuwarden nemen. Ook met het oog op onze FriezeD, die niet ver buiten hun gebied reizen, op de Friesche vrouwen vooral, die zeer veel belangstelling toonen en een open oor en hart hebben voor de belangen van het Koninkrijk Gods, blijf ik aandringen op Leeuwarden. De .heer Mr. Van der Jagt. Een van de vorige sprekers zeide: de zaak der Universiteit is eene zaak van opoffering. Welnu, laat ons dan eigen gemak opofferen en bepalen, dat de ' vergadering altijd te Amsterdam zijn moet. Daar hebben we ten minste dit voor, dat men tegelijk de gebouwen enz. der Vereeniging bezichtigen kan. De Voorzitter. Dit kan ik niet in stemming brengen. Eene definitieve vaststelling zou strijden tegen de reglementen. Wel kunnen we ons verklaren, een volgend maal te Amsterdam samen te komen. De heer Smelik. Ik schenk mijne adhaesie aan Leeuwarden. Ik herinner mij de vergadering van Christelijk Nationaal Schoolonderwijs daar ter plaatse. Nooit is er zulk eene levendige vergadering geweest en van de impulsie, teen gegeven, zijn de vele Christelijke scholen, die later verrezen, hier en ginds, de nawerking geweest. De opmerking, zooeven gemaakt aangaande de Friesche vrouwen, bleek ook toen waar. Laat ons te Leeuwarden vergaderen; ik hoop daar vele Friesche vrouwen te zien. Het zal een beschamend voorbeeld voor óns, mannen, zijn. Ds. C. A. Renier. Bij de argumenten voor Leeuwarden wensch ik er nog één te voegen. Ds. Felix gaat eigen stad voorbij, Dr. De Hartog en één der professoren evenzeer. Uit het midden dergenen, die de zaak het meest ter harte nemen en wel op de hoogte zijn ter beoordeeling der geschikte plaats, hooren we eenparig Leeuwarden noemen. Laat ons met hun oordeel instemmen. Ds, Post. Mag ik het bestuur herinneren, dat de volgende vergadering van Christelijk Nationaal Onderwijs eveneens te Leeuwarden zal gehouden worden ? De heer Meijer. Hoogst waarschijnlijk ook die der Vereeniging voor Christelijk Onderwijs. Eu bij mij pleit nog iets voor Friesland. Als ik mij moe gearbeid heb, ga ik in de vacantie een snuifje nemen in Friesland. Ik zou de Transvalers wel eens goed in de oogen willen zien: mij dunkt zoo, er leeft nog iets vau die mannen ook in mij; maar den besten afdruk dier Transvalers hebt ge in de Friezen. Zoek ik ontspanning van mijn slaven en zwoegen, dan vind ik die in Friesland. Daar bekomt men. De heer Van Alphen. Ik stel voor, tot stem¬ ming over te gaan en de prioriteit te verleenen aan hetj voorstel-Felix. Daar niemand tegen de motie-Van Alphen iets heeft, stelt de Voorzitter voor, zoo men Leeuwarden als geschikte plaats questieus vinde, daarvoor Friesland te noemen en den Frieschen vrienden zeiven de keuze der plaats over te laten. Ds. Felix beweert echter, dat deze keuze niet questieus zalblijken, en nu wordt het voorstel-Felix onveranderd in stemming gebracht. Slechts één der aanwezigen verklaarde zich tegen Leeuwarden. Namens de Commissie van stemopneming voor een plaatsvervangend lid des Bestuurs rapporteert de heer Fabius, dat van 88 stemmen, zich 86 hebben verklaard voor het aftredend lid, i voor Ds. J. D. B. Brouwer en i voor den heer A. Walkart Ameshoff. De Voorzitter vraagt den heer Seret, of hij de nieuwe benoeming nog ia beraad wenscht te nemen. De heer Seret betuigt, onder de bewijzen van ingenomenheid der aanwezigen, geen beraad te wenschen. Spreker gevoelt zich vereerd door de keuze der vergadering en is bereid de benoeming opnieuw aan te nemen. Namens de Commissie voor stemopneming tot de keuze eener Commissie tot onderzoek der rekening rapporteert de heer Seret, dat met 85 geldige stemmen tegen 1 blanco en 2 van onwaarde, de heeren Grosheide, Okma en Fabius benoemd zijn. Op de vraag van den heer Fabius, of deze zich over de benoeming wenscht te beraden, antwoordt de benoemde, dat het hem niet rechtvaardig toeschijnt, dien last van zich op anderen over te dragen, en dus bereid is, de benoeming te aanvaarden. Aan de afwezigen zal van hunne benoeming kennis gegeven worden. Ook de heeren De Bordes en Baron Van Heemstra verklaren zich bereid, als een dier heeren verhinderd mocht zijn, in hunne plaats op te treden. De Voorzitter brengt namens de vergadering dank aan de Commissiën van stemopnemingen verblijdt zich, dat de vergadering reeds bij eerste stemming slagen mag. De heer Glinderman merkt op, dat twee afwezigen benoemd zijn. Mocht een der afwezigen bedanken, wat zal men dan doen ? De Voorzitter. Hoemeer deuren men openstelt, om er uit te loopen, des te gevaarlijker. Ik zou u raden, die er in zijn, er in te houden. Thans is punt 7 der agenda aan de orde. Mag ik prof. Hoedemaker, die van den aanvang af zich met de zaak heeft bemoeid, verzoeken ons eenige inlichting te geven over het stadium, waarin deze dit jaar getreden is. Prof. H. Gaarne ben ik daartoe bereid. Vergun mij echter, even buiten de orde te zijn, om een gerucht tegen te spreken, dat ik aan den ingaDg dezer vergadering heb ontmoet. Mij werd svoor zeker medegedeeld" dat ik het met u, mijnheer de Voorzitter, volstrekt niet kon vinden en daarom voor het professoraat zou moeten of willen bedanken. Ik denk voor het naast, dat men mij in zekere kringen de eer geeft van te veronderstellen, dat ik nog altijd te goed ben mij met u en uws gelijken op te houden, óf dat de eigenaardigheid en zelfstandigheid, die ik tegenover u hoop te bewaren, niet strookt met de theorie, die men zich aangaande u als partijhoofd heeft gevormd. In ieder geval kan ik de gerustellende verzekering geven, dat gij, met mijn wil, voorshands in geene vacature zult hebben te voorzien. Reeds terstond na de opening meldden zich vele jongelieden aan, om uitsluitend voor het predikambt opgeleid te worden. Zij vonden zich nu aangevuurd, daar zij meenden thans eene geopende deur voor hunne hope te vinden. Eerst werden dergelijke aanzoeken ter zijde gelegd, doch zij werden zoo vele en zoo dringend, dat wij daarin eene aanwijzing Gods meenden te moeten zien en ons de vraag voorstelden: Ligt het ook op onzen weg, ons deze jongelieden aan te trekken? Bij mij heerschte het besef: in de eerste jaren moet beslist, wat de Universiteit zijn zal. Bij den aanvang moet de strijd beslist, 't Is niet hetzelfde, of we met enkelen staan, die ons van de Rijks Universiteit toevloeien, dan met velen, die uit den boezem van ons volk voortkomen. Zoo" werden er dan onderscheidene Commissiën benoemd, om in deze werkzaam te zijn. Aan de eene werd de zorg voor de finantiën, aan de tweede de beantwoording van de vraag: wat ons in zake van het gymnasiaal onderwijs te doen stond, en aan de derde het onderzoek van de jongelieden opgedragen. De laatste commissie heeft de aspiranten onderzocht. Van 30 zijn er 7 ter opleiding aangenomen. Vooreerst zal de Commissie niet noodig hebben, een beroep op de -milddadigheid der broeders te doen. De plaats der opleiding is nog niet uitgemaakt. Zetten is besproken, doch enkelen hebben nog veel privaat-onderwijs noodig. 't Ia daarenboven nog eene vraag, of ook op andere plaatsen gymnasien zuilen dienen opgericht te worden. Met dat al is net een verblijdend teeken, dat van onze burgerij zoovelen zich aanbieden. Waar het Gereformeerd begingel zóó inheemsch is en voor het predikambt en de letterkunde zooveel krachten sluimeren in den lande, daar kan bij ontwaking het goede gewacht worden voor het Koninkrijk Gods. De Voorzitter dankt voor de mededeelingen en stelt de gelegenheid open tot het doen van vragen en opmerkingen, Ds. Tichelman, We wenschten wel meer te weten, We zijn nog onzeker, waar de voorloopige opleiding plaats hebben zal, te Zetten of in eene andere inrichting. Ik meen: Zetten is de eenig aangewezen plaats, waar jongelieden opgeleid kunnen worden voor de Vrije Universiteit. Welke zijn de anderen, waarvan gesproken wordt ? Ds. Lion Cachet. Ik wensch niet meer te weten, maar meer te hebben. Mij werd een jongeling uit Zuid-Afrika toegezonden ter studie aan de Vrije Universiteit. Daar hij echter nog niet bekwaam was, om admissie-examen te doen, moest ik hem eerst naar Schotland zenden, juist omdat ik Zetten niet de geschikte plaats vond. Kan er misschien meer gezegd worden aangaande de plaats ter voorbereiding? Ik weet niet of Zetten een plaats is, rustende op Gereformeerd beginsel. De vergadering wettige het bestuur tot het nemen van zulke stappen, als noodig blijken. De Voorzitter. De eerste helft van hetgeen Ds. L. C. gezegd heeft, neem ik dankbaar aan: de laatste niet. De vergadering kan zulk eene machtiging wel geven, doch het Bestuur zou deze niet kunnen aanvaarden. Ds. Van Loon wenscht, dat het Bestuur adviseere op de vraag: »Waar moeten we met onze jongelingen heen ?" Ds. Renier wenscht Prof. H. attent te ma ken op een klein verzuim. Z.Eerw. heeft niet genoeg doen uitkomen, welke verhouding er bestaat tusschen het Curatorium en de Commissie ter voorloopige opleiding. De heer Séret vraagt, of een studeerend jongeling, die propaedeutisch examen gedaan heeft, recht heeft te komen aan de Vrije Universiteit? De Voorzitter. loge val hij admissie- en propaedeutisch examen gedaan heeft, kan hij aangenomen worden. De heer Van Alphen weet niet, of het oorbaar of niet oorbaar is, te vrageu: Is er reeds verband of onderhandeling tusschen het bestuur der Vrije Universiteit en het Gymnasium te Zetten, of is er hope, dat ze tot stand kome? Indien de zaak niet rijp is voor beantwoording, oefent hij geen pressie uit. De Voorzitter. Zetten verkeert in het geval van alle vrije gymnasiën. Het bestuur van het Gymnasium aldaar heeft zich tot dat der Vrije Universiteit gericht, de wederzijdsche conditiën zijn aangenomen en vastgesteld voor één jaar, en daarbij het recht toegekend aan het gymsium om zijne leerlingen der vijfde klasse te diplomeeren voor de Vrije Universiteit. Van onze zijde zal dit gepubliceerd worden en daar wij dejheeren Baron van Boetzelaer en Dr. De Hartog in ons midden mogen zien, zullen ook zij wel op zich willen nemen, van de zijde van het gymnasium te Zetten op publiciteit aan te dringen. Prof. Hoedemaker ontvangt nu het woord ter repliek aan de overige sprekers. ZEW. spreekt niet namens Directeuren der Vrije Universiteit. Wel is de Commissie door den Rector uitgenoodigd, doch zoolang de zaak nog in haar eerste stadium verkeert, meende de Commissie, niet meer op de schouders van heeren Directeuren te mogen leggen, doch eerst te moeten zien, hoe de zaak loopen mocht. Wat Zetten betreft, het heeft de sympathie van ons, Christenen, — voor eene Christelijke inrichting. Ik weet niet of het Gereformeerd beginsel aan net gymnasium aldaar ten grondslag ligt. Genoeg zij het, dat van een ander verband, dan de Rector zooeven aangaf, geen sprake zijn kan. Voorts kunnen wij de zaak niet en bloc beoordeelen. Een jongeling, die zich aanmeldde ter voorloopige opleiding werd door zijn geneesheer dringend ontraden, zich naar Zetten te begeven, indien zijn leven hem lief was. Andere jongelieden zijn in den handel of aan het onderwijs werkzaam en kunnen door gewoon lokaal onderwijs tot de 3de of 4de klasse gebracht worden. Wat de stichting van een gymnasium betreft, hierbij komen vele lokale balangen in het spel. Misschien meenen de Friesche broeders, dat het in hun belang is, een gymnasium op hun terrein te bezitten; daar weder doen zich stemmen voor Amsterdam hooren. Nauwgezette overweging is alleszins noodig en tot zoolang: heeft een der broeders een jongeling, die opleiding wenscht, dan wende hij zich tot den spreker. De Voorzitter dankt voor de bekomen inlichting. Opzettelijk is dit punt hier ter sprake gebracht, wijl men eene begrijpelijke nieuwsgierigheid veronderstellen mocht. Wat zal men zeggen ? Tracht eerst zooveel mogelijk aan eene Staats-Universiteit klaar te komen, ja, promoveert er zelfs? Of wel: zal men dien weg niet opgaan, maar eenheid van opvoeding eischen? Van tweeën een : of heulen met den Staat of er mede breken en zeiven en alleen mannen vormen, mannen van naam en karakter, van wetenschap en waardij, die eene positie in de maatschappij kunnen innemen. Ik spreek niet in naam van Curatoren, Senaat of Directeuren, maar op eigen verantwoording, als ik zeg: daartoe zal het moeten komen, willen we niet half en half op de tramrails van den Staat, maar op eigen wielen het eigen beginsel voorwaarts drijven. (Levendige bijval.) Daar staat Zetten. De broeders hebben ons daar op de meest vriendelijke wijze bejegend. De vraag geldt alleen: Is het gymnasium te Zetten vast op zijn grond of verplaatsbaar ? Het zal toch moeilijk blijken op den duur, mannen van wetenschap en ontwikkeling te be- 1) De commissieleden zijn: Prof. Hoedemaker en Rutgers, Dr. Datema, Ds. Renier en de heeren ]Ur Mr. Godin de Beaufort, A. Meyer en Mr. Van Ueeck Calkoeo wegen, op een afgelegen dorp te wonen. Ik vrees zeer, al spreek ik slechts mijne eigene opinie uit. Willen we eigen gymnasiën, dan zou er één in Friesland, één te Amsterdam en één in het Oosten des lands moeten zijn. Elk daarvan zou een kwartton vereischen. Niet, dat ik vreeze voor die som. Het goud en zilver is des Heeren en Hij kan de stroomen daarvan ons over het gansche land doen toevloeien. Of getuigde de. Augustus-collecte nie.t, dat de lagere school bij onze pogingen niets verloor? Doch alles hangt nog te zeer in de lucht en persoonlijke belangen maken het onmogelijk, vooralsnog meer daarover te zeggen. Kennen de broeders een jongeling, die van God geroepen zich gevoelt, waarvan zij vermoeden: dat is een man of kan een man worden, heb dan de goed • ! heid u tot Prof. Hoedemaker en daarna tot de commissie te wenden, die zich bepaald met deze overweging bezig houdt, de heeren Dr. Woltjer, Okma e i mij, opdat het ons uit de kennis van de elementen in den lande blijke, of de stichting van Christelijke gymnasiën gerechtvaardigd zij. Ds. Renier. Er is daar over geld gesproken en gezegd, dat er minstens voor elk gymnasium een kwart ton noodig is. De som is groot, doch meer en grooter gebrek is er nog aan mannen die onderwijs geven zullen. Tot nu toe meldden de jongelieden zich altijd maar voor het predikambt aan. l^aat ona toch trachten, oen lust tot de studie der letteren op te wekken en evenzeer voor andere vakken. Dit is evenzeer noodig. De heer Esser. De opmerking van Ds. Renier is zeer juist. Al hebben we morgen drie gymnasiën en de onderwijzers ontbreken, wat baat het? De stroom van onzen tijd leidt tot materialisme. De jongens willen niet naar de Vrije Universiteit en de ouders stijven hen daarin. De meeste jonge lieden willen alleen geld verdienen; zij zoeken een bestaan en het is geen ideaal meer, het Evangelie te verkondigen. Als ze aan de Vrije Universiteit komen, kuunen ze niet voort, zoo heet het. Laat ons toch allen, die invloed uitoefenen, aansporen, dat ze het hunne doen, om ons volk af te brengen van het zoeken alleen naar brood, het streven alleen om een bestaan en het weer een ideaal begeerlijk maken.
10,890
MMKDC04:000918001:mpeg21_10
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,846
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs; behelzende brieven van de bisschoppen en missionarissen van de missien der onderscheidene werelddelen, mitsgaders alle berigten, betrekking hebbende tot de missien en het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1846, Deel: dertiende deel, 1846
null
Dutch
Spoken
7,368
12,406
» Op den 24 December 11. heeft men een schip gehuurd , door Z. Exc. den graaf de la Marguerite, minister van huitenlandsche zaken van Z. M. den koning van Sardinië; te Alexandrië, ontscheept de Zusters van Liefde: Van Onze Lieve Vrouw des goeden Herders. Deze Religieuzen begaven zich terstond naar Cairo, waar zij den 28 in den morgen aankwamen ; allen zegenen onze Zusters van Liefde, en bewonderen haren moed , waarmede zij in het meest ongunstig jaar – saizoen de zeereis trotseren en zich aan het brandend klimaat van deze landstreek durven blootstellen, om het aankomende geslacht op den weg der deugd te leiden en te bevestigen. 2 il!B (i) 1 Bladz. verslag over den jare 1845 193 MISSIËN VAN CHINA. Brief van den Eerw. P. Clavelin , Missionaris van het Gezelschap van Jezns in China. . 240 Tweede hricf van denzelfden Pater .... 262 MISSIËN VAN COREA. Brief van Andreas Kimai – Kim , een corecsch Diaken 276 Uittreksel van een brief van den Eerw. Daveluj, Priester van het Genootschap der huitenlandsche Missiën. 293 Mandementen en herigten 296 Namen der Paters en Broeders van het Gezelschap van Jezus, die naar de huitenlandsche Missiën vertrokken zgn 297 MISSIEIV lIV lIVDIË. Uittreksel uit een brief van den Eerw. Luquet, aan den Eerw. Uuot, Priester van de Congregatie der buitcnlandsche Missiën, te Yun-nan, in China (1). Sorakelpatlou, 6 April 1844. » Waarde Medebroeder , » Gij verlangt te weten, wat de arme Missionaris , die zoo innig aan u gehecht is, op zoo verren afstand van u, uitvoert. Dat gij gaarne de plaatsen en voorwerpen, waarmede hij in aanraking komt leert kennen, kan ik ligt begrijpen; immers is het zoo zoet met onze gedachten de vrienden te vergezeilen , die men niet dan in zijne herinneringen kan wederzien ! ° » liitusschen, stip ik dit maal geen persoonlijke bijzonderheden aan ; ik bepaal u bij meer ernstie onderwerpen , welke dientengevolge ook meer aanspraak maken op uwe belangstelling. Alzoo, waarde vriend , stel u tevreden, gij zult niets te weten komen van mijn nederig verblijf te Sorakelpattou, des Zondags mijne kapel en. als de tijd der heilige Offerande verstreken is, mijne woning, terwijl de scheuring op eenige schreden afstands van mij, al e weelde van bare Iraaije maar ledige kerk ten toon spreidt; niets zult gij vernemen van die liefelijke boschjes , vol kokosboomen , bananen , man- (I) Sedert het verzenden van dien brief, is de Eerw Ln qnet gewijd jreworden tot Bisschap van Ilésébon in paitWus. XIII. Deel. 14 geliers en pompelmoussen , waar het rijk gevederd gevogelte zich verlustigt en beijvert, om den God des heelals, door gezang en prachtigen opschik , te verheerlijken. » Luister eebter naar een der bevalligste vogels. Hoort gij hem? Hij wil de verrukkelijke toonen van den nachtegaal in onze berglanden voor mij aanslaan. Arme kleine 1 de heerlijke taal van de vogels in mijn vaderland is u vreemd; gij zijt fraai , maar dit zegt ook alles; in u zie ik het beeld eener schitterende ziel met schitterende gaven beschonken , maar die nog niet bezield wordt door de gratie van mijnen God. » Hoeveel kleinigheden , die echter voor mij zoo veel aangenaams aan zich hebben, zoudt gij wenschen te hooren, mijn vriend , maar geen woord hiervan. Naauweiijks noem ik hier de vlugge Ampoulley , de palmrat, gelijk men baar in Europa noemt, door de Indianen onder de dieren eener goede 'kaste gerangschikt, even als de onbevallige raven , die ons doof maken, te regt onder de parias gerekend worden. Hoe bevallig en vlug is dat half tamme eekhorentje! Zie hoe het aan het uiteinde van dien tak , door den sanar gereed gemaakt , aan onschuldige bijen (1) het geurig sap betwist, waarvan men den gevaarlijken drank bercidt, waarop ooze dronkaards zoo verlekkerd zijn. » Vermits ik het woord sanar uitgesproken heb , wil ik ook , met een enkel woord , gewag maken van eene zonderlinge overlevering , welke u tot menige opmerking stof zal geven. In Indië , zijn nog vele oude venetiaansche sequinen (2) in omloop. Het volk noemt ze sdndrekdssou, munt van den sanar. Zie hier waarom. . , , ~ » Men noemt sanars de lieden der kaste , welke, (1) Deze bijen licbben geen angel. (2) Een gouden munt. zoo als gij weet, uitsluitend gebruikt wordt. om Uit de kokos- en palmboomen het sap te verzamelen , waarvan men kallou en arak maakt, geestrijke en bedwelmende dranken , die hier te lande den wijn en den brandewijn vervangen. »Up zekeren dag, naar men zegt, liet een sanar die eenen kokosboom beklommen had, door een misverstand het snoeimes uit zijnen gordel vallen. Jn de nabijheid groeiden verschillende struiken, waaronder een van eene zonderlinge soort. In den val trof het mes een takja van dezen wondervollen s ruik, en veranderde terstond in goud zoo zuiver als men onder de zon niet aantreft. Verrukt over deze ontdekking , raakte de Indiaan den afgesneden tak met al de ijzeren voorwerpen aan , Welke in Zijn bezit waren; vervolgens begaf hij zich met dien schat naar een’ goudsmid, om daarvan de munt te laten vervaardigen , welke men nog heden en dage aantreft. En om een aandenken van hel gebeurde te bewaren , liet hij zich op de keerzijde der munt afbeelden, voor den kokosboom slaande welke op die wijze de oorzaak van zijn fortuin was geworden. •’ » Dus luidt de indiaansche volks – overlevering waarin het indiaansch karakter geheel volgens de natuur geschilderd is. Ik liet mij een dier goudstukken brengen, en men toonde mij op de keerzijde den snnor, aan den voet van zijnen kokosboom. Het is niets anders dan de doge van Venetie, voor het kruis nedergeknield. » Ziedaar dus nog eene levende getuigenis van den eertijds zoo uitgestrekten koophandel van het iraaije, maar thans zoo eenzame Venctie. Ziedaar al weder een bewijs , dat onze europesche droomen van hel goudmaken zich reeds, in de middei- Sroot deel van den aardbol verspreid hadden. » Ik weet niet of gij van mijn gevoelen zijt, maar met zeker genoegen herken ik deze sporen van het vcrledene, onder de plaatselijke kleuren en den doorschijnenden sluijer van de volksverhalen , hetgeen aan andere landen ontleend is. Derhalve stel ik ook hoogen prijs op den vertrouwelijken omgang met onze wel onderwezene Christenen , betrekkelijk al de echte daadzaken , die het genie van een volk kenmerken. Hierdoor gewen ik mij, om allengs het heste uit hunne verhalen af te zonderen, terwijl ik hunne genegenheid win, door de bijzondere belangstelling, welke ik aan den dag leg voor alles, wat betrekking tot hen heeft. Vooral stel ik hoogen prijs op den omgang met de Christenen van Poudoupaléyam. Dikwijls en gaarne komen zij mij bezoeken , omdat zij weten . dat ik bun genegen hen. Bovendien, wijl zij mij mijn dagelijksch onderhoud bezorgen , is het voor mij een genoegen, in dezen de liefde der goede Voorzienigheid te zegenen , welke mij voedt. »Ik heb u reeds gesproken over den ijver, welken Tambissamy – moudeliar heeft aan den dag gelegd. Thans is het eene behoefte voor mij, u mede te deelen , wat ik aan hem verpligt ben , voor de instelling van de voortplanting des Geloofs in ons midden. » Het is u hekend , hoe onlangs onze Medebroeders van Pondichérij , in den lamouischen tongval, een berigt hebben gedrukt over dit Genootschap, onze eenige ware toevlugt in de Missiën. Dank hehhe den ijvervollen Christen, aan wien ik u herinner, bij een getal van slechts 70 geloovigen , die de kleine gemeente van Poudoupaléyam uitmaken , tellen wij thans vijf lOtallen voor het Genootschap ter voortplanting van het Geloof. » Keeren wij echter terug tot onze goede Indische Christenen en de vruchten , welke mijne ge- durige verstandhouding met hen oplevert. Het verschaft mij een uitstekend middel, om mij voor te bereiden tot het w'aardig voeren van den strijd met het oude heidendom dezer landen, die no<'- eenen geruimen tijd zal aanhouden. ® « De oude litteratuur , de werken over de zedeleer en de godsdienst der heidenen , bevatten onder een, als gij wilt, vaak overdreven omkleedsel, min ot meer duistere fabels, verzoekingen en begoochelingen , die het voor velen moeijelijk maken , om de zoo reine en hoogst eenvoudige Evangelie – leer aan te nemen. Hieruit laat zich verklaren , hoe, in de oudste tijden van Griekenland en Rome, lomerus en de andere dichters eenen geruimen tijd de vurige verbeelding van velen boeijen, en ze terughouden moesten op wegen , die geheel strijd ia waren met bet heil der zielen. » Doch indien de beidensche poëzij van Indië ook al een band te meer is, die de heidenen aan de altaren hunner góden boeit, zou zij niet, op onze heilige Godsdienst toegepast, in onze handen, een krachtig hulpmiddel van gratie en bekeering kunnen worden? De oude Vaders van het Gezelschap van Jezus, die zoo geschikt waren tot het daarstellen van vele bijzondere verrigtingen in de Missiën , waartoe hunne roeping hen bestemd heeft, bezigden haar menigmaal met een goed gevolg. r allen overtrof, zijnen onsteHelijken roem niet te danken aan zijne voortrelfelijke dichtstukken. « Voortbrengsels van dien aard, gedurende den nacht, op openbare plaatsen gezongen, komen ons van zooveel belang voor, dat wij, in onze bijeenkomst van Januarij jongstleden , bet bezigen van dit gebruik hebben moeten aanbevelen , als een krachtig middel, om de bekeering der heidenen uit te werken » UIJ ziet, dat ik verschillende en wel ernstige punten slechts even aanbaal; dit heeft daarom plaats, wijl mijn gebeel leven niet lang genoeg zoude zijn, om die punten grondig te behandelen, welke ik u nog moet opgeven. » Twee voorname punten houden mij vooral bezig. In de eerste plaats zou ik u , door eene vergelijking van de legale zeden der heidenen met die van het Christendom, moeten wqzen op de som der weldaden der wereld aangebragt, door onze heilige Godsdienst, zoo dikmaals gelasterd en miskend door dezulken, die inderdaad de grootste voordeelen van haar trekken. Het tweede punt zou daarin bestaan , om , bij het onderzoeken van de hoeken, overleveringen, gebruiken en talen der volken, in wier midden wij leven , die familietrekken op te sporen , welke de tijd , na de groote verwarring van Babel, niet gebeel heeft kunnen uitwisschen. » Zie b. v. op den boog van Titus te Rome , de muzijk – instrumenten uit den tempel te Jeruzalem ; gij vindt ze voor een gedeelte in de handen van onze Indianen weder. Leen het oor aan hunne liefelijkc tonnen , en als gij de landlieden uit het koningrijk Napels gehoord hebt, als gij een Bretagner zult zien weenen, zoodra een herder der Abruzzen begint te zingen, vergelijk dan die zelfde wijzen met de treurige tonnen van den Indiaafn , en gij zult met mij moeten erkennen , dat de muzijk , even als alle menschelijke dingen, eenen algemeenen oorsprong beeft. »De bouwkunst, deze magtige stoffelijke openbaarmaking van de grootste denkbeelden der menschen, biedt onseenesoortgelijke overeenstemming aan. » Slaan wij den Bijbel open ; le/.en wij de verhevene beschrijvingen van den lenipei; bezoeken wij dan de indrukwekkende bouwvallen van bel oude Egijpte; vestigen wij een bedroefden blik op de ongelukkige pagoden van Indië, waarin nog zoo veel millioenen zielen hunne offers den boozen geest aanbieden, en wij zullen zien , of men in bet geheel der verdeelingen en vormen niet vaak een algemeen denkbeeld terugvindt. » Toen ik voor de eerste maal in het binnenste der groote huizen in Indie kwam, trof mij de overeenkomst met hetgeen ik te Pompeie en in andere romeinsche bouwvallen gezien had. Van buiten, geene andere opening behalve de deur; vanbinnen, dezelfde verdeelingen van het geheel als in de woningen der oude Romeinen : een afzonderlijk verblijf voor de vrouwen ; weinig of geen verdiepingen; gaanderijen, waaropenge vertrekken uitloopen; hoogst eenvoudig huisraad; kroonkandelaars, ingerigt overeenkomstig de hier heerschende gewoonte , om op eenvoudige matten neder te zitten ; de vormen en sieraden der vasen, alles is hier het levende beeld van tijden, die verre van ons verwijderd zijn, terwijl het voor deze volken onbewegelijk schijnt geworden te zijn. » Voeg nu bij deze eerste bijzonderheden de vrouwen , die altijd voor de vreemdelingen verborgen blijven in bet binnenste van de buizen ; de weelde in bedienden en volgelingen; de jonge meisjes, zich met allerlei huiswerk bezig houdende en even als Rebeeca water puttende uit de algemeene fontein, versierd met hunne edelgesteenten , halsketenen en oorringen , welke zij nooit afleggen en gij zult ligt een oordeel kunnen vellen over de belangstelling , waarmede men bij zoo vele nuttige en aantrekkelijke waarnemingen kan blijven stilstaan. » Monumenten , nog veel ouder dan die, waarvan ik tot hiertoe gesproken heb, bewijzen daarenboven de overeenkomst, die overal tusschen de werken der menschen bestaat. Terwijl de oude volken van Europa, door de inspanning van eene kracht, waarvan wij naauwelijks een begrip kunnen vormen , die reuzen-torens en toover-paleizen houwden, welke de wetenschap tot de klasse van dolmens, peulvans en cromlecks gebragt heeft, stapelde men in Indië de ontzaggelijke steengevaarten op een , welke wij nog ten huldigen dage daar aantreuen. »Ik wil u mededeelen, wat ik hij Sadras, op den weg van Madras naar Pondichérij heb kunnen waarnemen ; ongelukkig ontbrak mij de tijd , om mijn onderzoek verder voort te zetten. )> Stel u mijne verbazing voor, of beter blijdschap, toen ik mij onverwacht in de nabijheid zag van een monument, waaraan ik niet kou denken , van een monument, hetwelk mij zoo in het oo'>'vallend herinnerde aan de sleenen der druïden” in de nabijheid van de rotsen van Langres. In dat oogenblik ontwaakten al de herinneringen van mijne jeugd en van mijne kindschheid. » Aan den weg lagen drie niet zeer hooge heuvels, bedekt en omringd door staande sieenen, juist als zich de celtische monumenten in Frankrijk vertonnen. Deze steenen, allen van wit of even met rood vermengd graniet, en waarvan eenige zeer groot zijn, geven onderscheidene schikkingen in de verdeeling te kennen. De grootste schijnt op den top van den heuvel geplaatst te zijn geweest; in de dubbelde rij van afzonderlijke steenblokken aau den voet des bergs, meende ik eene soort van gaanderij Ie moeten opmerken, welke tot toegang naar het bovenste punt dienen moest. » Wat ik u hier heb medegedeeld , is voldoende tot opheldering van mijne gedachte betrekkelijk de te maken vergelijking tusschen de gebruiken der onderscheidene volken. Nu moet ik nog met u spreken over de daar te stellen vergelijking tusschen de leoaie zeden van het heidendom en de heilige wet van het Evangelie : een hoogst nuttig onder- zoek, hetwelk bijzonder geschikt is, om ons allen te overtuigen van de bijzonder groote gratie, welke aan de Christene volken is te beurt gevallen. » Hoeveel zou ik niet kunnen zeggen over het ongelukkige lot der heidensche vrouwen in Indië. Meer malen door hare eigene familien aan de eeredienst van verfoeijelijke godheden toegewijd, die als eerste offerande het opofferen der deugd vorderen ; gehuwd zonder dat men zich de moeite geeft om ze over de keuze, waartoe men deze ongelukigen dwingt. te raadplegen ; dikwerf van hunne kindsche jaren en tot aan hunnen dood toe weduwen , zonder dat de wet haar toestaat eene nieuwe verbindtenis aan te gaan ; nooit of zelden bekend met de buisselijke en christelijke reine genoegens van ons gelukkig Europa; overal en altijd zijn deze arme vrouwen tot dien staat gedoemd, waaruit het Christendom al een deze helft van het menschelijke geslacht heeft kunnen verlossen. U hierover in de bijzonderheden te onderhouden zou uwe ziel slechts bedroeven en welligt de kicsche gevoelens van uw hart kwetsen ; dat wij dierhalve eenen sluijer werpen over deze droevige verborgenheden van de ongeregtigheid. »De geheele wereld intusschen behoort al de buitensporigheden van het verschrikkelijkste bijgeloof te kennen; ik bedoel de menschen – offers, die van tijd tot tijd nog in Indië plaats vinden , in spijt der werkzaamheid van de europesche regeringen , die Indië beheerschen. « Sedert mijne aankomst bij de Missie, vernam ik lueryan het volgende; gedurende mijn vcrbliif te Pondichérij, vond men, in de nabijheid van de oude stads – grachten het lijk van een kind, dat slechts eenige dagen dood was. Men zag terstond, dat het bij eene olTerande omgebraet was. Deze D 14* ceremonie geschiedt op de volgende wijze : na het arme schepsel een safl'raankleurig kleed aangetrokken te hebben , hetwelk het onderste gedeelte des li<vchaams geheel bedekt, bindt men het te m'et een’ bloemenkrans eene koord om den hals. No" andere bloemen versieren het slagtoffer; vervolgens doornagelt men de beide handen, waarin men bananen plaatst; de voeten worden met een touw aaneengebonden , ten laatste wurgt men het. )) Soortgelijke wreedheden hebben somtijds met vrouwen 'plaats , als men geloof mag slaan aan hetgeen een geloofwaardig Christen, en die wel bekend was met de heidensche gebruiken van het land , mij verhaalde. Volgens zijn verhaal, zijn er in Indië bedelende toovenaars , die zich bezig houden , om de openbare vrees of ligtgeloovigheid gaande te houden , door het uitventen van elders geputte profetische wenschen , die overeenkomstig eens ieders behoeften zijn ingerigt, en derhalve rijke belooningen ten gevolge hebben. Deze huichelaars noemen zich Koudoukoudoupékdrers , naar eene kleine trom, waarop zij bij het binnenkomen van de huizen een groot geweld maken. Somtijds raadpleegt men ze over zaken van groot aanbelang , welke hun wegens het daaraan verbonden geheim , veel geld opbrengen. Men zegt, dat zij , in zulke gevallen , hunne toevlugt nemen tot menschen – otters. » Hiertoe , wijl zij zich meestal in de bosschen ophouden, kiezen zij eene vrouw van het land, welke zij door kleine geschenken omkoopen en voor hunne belangen winnen. Zoodra zij oordeelen , dat hun slagtoffer genoegzaam voorbereid is sluiten zij het in hunne hut op en begraven bet levend tot aan den hals ; vervolgens maken zij uit het deeg van meel eene groote lamp, welke zij het slagtolier op het hoofd zetten , met olie vullen, om er vervolgens vier lonten aan te steken. Als de ongelukkige door de hitle gestorven is, wat niet lang duurt snijden zij het hoofd af. En wijl nu, door de offerande op zich zelve , de ziel der vermoorde eene nieuwe godheid geworden is , wenden zich de toovenaars lot haar, (en einde achter de verlangde openbaring te komen. » Deze daadzaken , hoe ontzettend ook , vinden nu en dan nog in onze dagen plaats. Het is waar, de waakzaamheid der engcische regering weet het indisch bijgeloof genoegzaam Ie breidelen. Bij geir menschen – offers. moeten de góden zich, zelfs bij de plegligste gelegenheden tevreden stellen’ met eemge offeranden van rijst, vruchten en dieren. Hiervan zag men in het vorige jaar een voorbeeld in de nabijheid van Pondichérij, in het door de chdera verwoeste vlek Sidgg. Men slagte eenen Dullel , wiens bloed vermengd werd met rijst-balletjes , die bestemd waren tot spijs van de uitgehongerde godin van deze kwaal. Deze ballen werden builen bel dorp geworpen in de rigling van de vier hoofdwindstreken , ten einde de wreede verwoester , dit voedsel op haren weg vindende, zich daarmede tevreden stellen en de menschen sparen mogt. Het schijnt, dat het middel niet beantwoordde • want, sedert dien tijd, heeft de ziekte toegenomen! » üebalve rijst en bloed, die aan dien boezen geest ais spijs aangeboden worden , hebben de heidenen nog andere even onvoldoende middelen , om lera lot bedaren Ie brengen. Nu eens zijn dit bloemkransen , die zij bij het inkomen der gehuchten ophangen, ora hem den toegang af te snijden* dan weder zoeken zij hem te verschrikken door processen , welke zij met den blooten sabel in de hand bgwonen , hunne wapenen heen en weder zwaaijende en als onzinnige menschen naar de lucht slaande, ten einde de godin van het braken op de vlugl te jagen .... O! wanneer zal voor die vol- ken de morgenstond des heils aanbreken, dien wij te gemoet zien , dien wij dringend voor ben afsmeeken, en volgaarne met opoffering van ons leven zouden verhaasten! •• i • »Bid, ik bezweer u, onzen Heer en zijne heilige Moeder, opdat die dag van zegen spoedig korae en geloof mij voor altijd. » Uw getrouwe Medebroeder en vriend , » Lüquet, Missionaris Apostoliek. Bnef van den Eerw. Jarrige , Missionaris Apostoliek, aan den Heer Tesson, Directeur van het Semina- ’ vie dev buitenlaïidsche Missiën. Trivandéram , hoofdstad van ïravaneore. » Mijn Heer en geachte Medebroeder, » (ji] weet, hoe wij te Pondichérij er lang over psproken hebben, om het Evangelie te gaan verkondigen in de Maidiven. In Junij I. j. verliet ik iMlaguérij ten einde de noodige berigten in te winnen tot het doen slagen eener zoo moeijeliike onderneming ; na vervolgens te Coïrabatour de bevelen van Mgr. van Drusipare ontvangen te hebben begaf ik mij op weg naar Cocbin. Bii het overtrekken van de bergketen van Gates en het doordringen ,n Malabar, bewonderde ik de vruchtbaarheid van die landen, die overal een’ rijken oogst en weilanden vertoonden. Hoe vruchtbaar is de natuur, welke overvloedige inzamelingen ! He regens, die dit land bevochtigen, het grootste gedeelte van het jaar aanhoudende, matigen de “ B™"'* al klim ontmoet men een aantal rivieren, die zich naar alle rigtmgen uitstrekken en baren weg naar D Oceaan zoeken ; de bogten ziende, welke zij beschrijven, zou men ze houden voor onmetelijke groote slangen , die hare ringen zonder einde voor uwe voeten ontrollen. en daar in hare willekeurige kromten graven zij kanalen , storten zich in groote waterkommen uit, of vormen eilanden waarvan ZIJ bet groen terugkaatsen; zij schijnen als<l.n sul ,e sla.n e„ ,a„ ,„e, LZeZe slapen , welke bare oevers beschaduwen Kleine vaartuigen wetneJen bijna zonder ophouden, dagen nacht in alle rigtingea , boven de kalme oppervlakte van deze meren, wier lengte somtijds drie of vier mijlen bedraagt. Al deze heerlijke tooneelen zijn het werk der natuur of liever van haren Schepper. » Aan den oever van eene dier rivieren , ziet men de bouwvallen van de stad Cranganore, welke ten tijde der Portugezen tot een Aartsbisdom verheven was. De Hollanders vernielden de vestingwerken op het einde der 16'*' eeuw: er is geen enkel huis staande gebleven. De afstand van Cochin, w'elkc ten zuiden van deze stad ligt, bedraagt ongeveer acht mijlen. » Cochin , waarvan ik zoo even sprak , ligt aan de zeekust en aan den mond van onderscheidene ineenloopende rivieren , welke te zamen eene veilige groote en gemakkelijke haven uitmaken. Thans is zij echter alleen eene schaduw van het voorledene; de handel is uit hare kantoren gevlugt, de oude hoofdslad van het Christendom in Indie heeft niet eene kerk overgehouden , met uitzondering van een huis, hetwelk tot kapel dient. De Hoflanders van dien tijd verwoestten al de fetholijke heiligdommen ; slechts een , dat aan de Franschen loebehoorde , spaarden zij , ora daarvan eencn protestanischen tempel te maken ; hetzelve 'S "Of? in hel bezit van de kinderen der reformatie, /elts de hoofdkerk werd omvergehaald ; op een’ der torens , waar eenmaal het kruis prijkte, ziet men thans een’ scheepsmast. » Moet ik als Missionaris mij over zulk een schouwspel bedroeven, ik heb daarentegen ook sto tot blijdschap bij het zien der kerken , die overal als gezaaid zijn langs de oevers der rivieren en meren ; het zijn de fraaiste en sierlijkste gebouwen van bet land. Welk cene vreugde te mogen denken, dat de Heer, eene stad verlatende, welke Hem niet erkennen wilde , op het land zoo vele godsdienstige schuilplaatsen gevonden heeft, waar zijne ceredienst in eere wordt gehouden. Het gelat van onze broeders is hier zeer groot, even als in Europa zijn zij in parochiën verdeeld. Aan de zijde van CocLin, behoort het meerendeel der Christenen tot den Syro – chaldeeuwschen ritus ; zij dagteekenen hunnen oorsprong uit de tijden van den 11. Thomas, den Apostel der Indiën. Omstreeks der 6'*“ eeuw vervielen zij tot de scheuring en de ketterij van Nestorius, waarvan zij echter bij de komst der Portugezen grootendeels terugkwamen , om zich met de Katholijke Kerk te vereenigen. De overigen verkeeren in eenen hoogst treurigen toestand. Bij den dood van hunnen laatsten Bisschop , waren zij verlegen, waar zij een’ opvolger zouden vinden ; wat deden zij? Zij verzonnen een middel, waaraan al onze godgeleerden in Europa niet zouden gedacht hebben. Zij stelden eenen Priester, dien zij tot Bisschop gekozen hadden, voor het lijk van den overledene , en legden diens ijskoude handen op het hoofd des Priesters. Wat wilt gij meer? Is deze niet een Bisschop door eenen anderen Bisschop gewijd ? Onderscheidene personen hebben mij van deze daadzaak verzekerd, ten overvloede heb ik nog bijzondere narigten ingewonnen. » In de nabijheid van Cochin vindt men Verapoly, een eiland door eene menigte van rivieren gevormd; de Vikaris Apostoliek van Malabar houdt hier zijn verblijf. Een welbezocht seminarie, in twee deelen gesplitst, het eene voor de Latijnen, het andere voor de Christenen van den sjrischen ritus, dient tot opleiding van de jeugdige levieten voor het Priesterschap; hunne zedigheid en naauwgezetheid hebben mij bijzonder gesticht. » Ziedaar , mijn Heer en waarde Medebroeder , het voornaamste, wat ik u op dit oogenbiik kan melden. Ik beveel mij in uwe gebeden en heilige offeranden aan. » F. Jakbigë , Missionaris Apostoliek." Uittreksel uit een’ brief mn Mgr. Bonnand, Bisschap van Drusipare, aan den Eerw. Bessen. Pondichérij , 18 November 1845. » Hoog Geachte Vriend , » In den loop van mijn laatst herderlijk bezoek , overviel ons op een’ avond , dat wij ons een weinig te lang opgehouden hadden, een dier orkanen, welke in Indië zoo dikmaals plaats vinden. Alvorens eene schuilplaats te kunnen bereiken, moes-- ten wij nog meer dan eene mijl afleggen. Wij moesten enge paden volgen, midden door velden en bosschen , en toch was de zon reeds bijna geheel ondergegaan. Onze Christenen dierhalve ziende, dat er geen ander middel overbleef, om aan dien zondvloed van regen te ontkomen , welke lederen nacht deze streken overstroomt, dan de vlugt te nemen naar het naaste dorp, stelden zich allen in beweging. Sommigen droegen mijne goederen, welke mijne bedienden niet langer konden dragen; anderen ontstaken flambouwen , om den weg te verlichten ; nog anderen liepen vooruit, om dc naburige geloovigen van de plaatsen , welke wij moesten doortrekken, te waarschuwen , dat de groote Samy (Priester) komen zou, dat zij fakkels moesten brengen, enz. » Men kwam ons om strijd te gemoct; bijna ieder oogenblik, zag ik deze neophieten zich aan mijne voeten werpen, om mijnen zegen af lesmeeken, dien ik hun gaarne gaf. Voor en naast mij was eene lange rij van fakkels, gelijk aan een loopend vuur, terwijl het veld in de verte van lichten wemelde, die zich heen en weder bewogen bij bet naderen van de mij omringende menigte. Dit gezigt was te indrukwekkender, doordien de lucht met zware wolken bedekt en de nacht ongemeen duister was. , , , • » Intusschen bleef de regen ons steeds bedreigen, het bliksemde in alle rigtingen , de donder ratelde boven onze hoofden, welk geratel de hooge bergen, aan wier voet wij met den meesten spoed onze reis vervolgden, nog geduchter maakten. Onze Christenen kenden het gevaar, zij maakten zich ongerust over mij; bijna bij iederen donderslag hoorde ik ze hunne toevlugt nemen tot God , en de bescherming van Maria afsmeeken, opdat hun Bisschap en zijn gezelschap, alvorens te Saint Antoine aan te komen , niet door den watervloed verrast zoude worden. Hun gebed werd verhoord en de orkaan hield eindelijk op. Naauwelijks waren wij aangekomen of een hevig tromgeraas verkondigde aan de naburige parochiën , onder begunstiging der stilte van den nacht en den weerklank der bergen , dat hun opperste herder hen weldra zou komen zegenen. » Den volgenden morgen , na de eerste Mis gecelebreerd en hier en daar eenige vermaningen gegeven te hebben, begaf ik mij naar de voornaamste parochie van het district, op een afstand van ruim twee mijlen. De Christenen van de hoofdplaats, die mij des morgens te gemoet gekomen waren , hadden een groot geraasmakend orkest met zich gebragt; zij vergezelden mij dus onder muzijk tot in de kerk. Nooit beleefde ik eene zoo scbilderachtige ontvangst. Het dal, wat wij doortrokken, tusschen de hooge bergen, waarvan ik u gesproken heb, is misschien het vruchtbaarste, wat ik in Indië zag ; alles wordt er bebouwd , en de vruchtbaarheid is ongelooflijk. Het regent hier gedurende vier maanden in het jaar; doch de landbouw lijdt hier niets door ; de inwoners werken met een regenscherm in de hand. Gij kunt ligt denken , dat hij niet van zijde is, het is eenvoudig het blad van eenen boom, die overal in bet land aangetroffen wordt, maar nergens anders door mij gezien is; het is voldoende eene ronde gedaante aan dit blad te geven en daaraan een bamhous – stok vast te maken. Deze regenschermen , in eenen goeden toestand zijnde , laten geen regen , hoe zwaar ook, door ; voor de beste betaalt men , naar ik meen , zes stuivers. » Te midden van mijn herderlijk bezoek , hield eene ziekte mij tegen. Zoodra ik eenigzins hersteld was, reisde ik met moeite naar de bergen van Nilaguery , waar de Engelschen hunne gezondheid gaan herstellen. De zijde dier heuvels is met veel geboomte bezet, geheel anders is het op de bergvlakte. Dit oord was, 30 jaren geleden , de Engelschen geheel onbekend ; en nu hebben zij op het hoogste punt reeds eene kleine stad gebouwd. Ook het kruis behoorde op die hoogten geplant te worden. In 1839 hebben wij hier eene ruime kapel laten bouwen; moge zij eene ark des heils zijn voor de 500 Christenen , die haar omringen 1 Ik ben de eerste katholijke Bisschep, die deze bergen beklommen en bezocht heb. » De oude bewoners van deze streken hehben niets gemeens met die van de vlakte; zij dragen allen een’ langen baard , hebben tot kleeding eene soort van antieke toga , spreken eene bijzondere taal en hebben geen tempel; men wil, dat zij hunne offeranden aan den voet van eenen boom vieren. Bij gemis van monumenten , die den oorsprong van dit bergvolk zouden kunnen ophelderen, zijn sommigen, zich op zekere overeenkomsten verlatende, van gevoelen, dat zij vande Joden of van deßomeinen afstammen. Het Kersfeest vierde ik aan den voet van den Nilagucrij , in eene lieve Christen – gemeente , welke in de dagen van Tippoo veel geleden heeft; ik diende daar het Vormsel toe, en vertrok alleen naar Pondichérij , waar ik den 9 Januarij aankwam. » Vaarwel, Eerw. Heer! geloof, dat ik sleeds blijf uw opregle vriend, n Claude , Bisschap van Drusipare , en Viharis Apostoliek van Pondichéry." üiltreksel uit een brief van Pater Brissaud, Missionaris der Sociëteit van Jezus, aan zyne ouders en vrienden in Europa. Tiitiicurin, (Kust van Malabar). 12 Fcbruarjj 1845. » Veel geliefde Ouders en Vrienden , «Mij dunkt, ik hoor u gezamenlijk vragen : Hoe gaat het u in uw nieuw vaderland ? Ik ben hier meer tevreden dan ik ooit te voren als Vikaris , Pastoor , Kapellaan en Missionaris geweest hen, meer tevreden dan ergens in Europa , uilgenomen in het noviciaat te Avignon. Onlbreekt u niets? Op deze vraag , die mij het zeggen van Jezus Christus tot zijne Apostelen te binnen brengt; » Wat heeft u ontbroken sedert gij met mij zijl?” kan ook ik antwoorden: » Niets Heer, volstrekt niets.” Op zekeren dag was ik zonder het kleinste stukje brood, en ver van de plaats, waar ik iets kon vinden. Op het etensuur , bragt een onbekende , een dier Negers, die nooit een brood in huis hebben en bet ook niet eten , mij een brood van een pond; hoe hij er aankwam , weet ik niet. » Op een’ anderen, op eene reis van 60 mijlen, bereik ik in den nacht een heidensch dorp, waarvan de huizen bijzonder gelijken op de hutten in uwe wijngaarden. Stelt u niet voor, dat hier logementen zijn, waar men voor geld gehuisvest en bediend wordt; neen, men moet de keuken , het gereedschap en hare onmisbaarste meubelen met zich nemen , of er toe besluiten , om in de gastvrije hut niets meer aan te treffen, dan men op de velden van Europa vindt. » Zoo ben ik dan eindelijk in dit volslagen heidensch dorp, in een land vol dieven en gevaarlijke dieren, midden in den nacht, met regen, bliksem en donder, /.onder te weten, waar ik een weinig water koken kan. Meent gij , dat de Heer mij in dien nood verlaten zal? Neen, geliefde ouders. Op een balf uur afstand. was een engelsch regiment in de opene lucht gelegerd ; een protestantsch officier, die mijne komst vernomen had, laat mij zijne tent aanbieden , en neemt zelfs zijn intrek bij ecnen van zijne krijgsmakkers. Nog meer, sedert mijne aankomst, verwijdert men de soldaten, om mij rust te verschaffen en de drie hoofdbevelhebbers deelen hun avond – eten met mij. Later spraken wij regt vriendelijk met elkander. Wijl men uit hoofde van de hitte in dat land des nachts reist, vergezelde ik het regiment om een ure in den morgen; de katholijke soldaten, die men altijd voor een gedeelte in de engelsche legers aantreft, bleven mij , den geheelen weg over , omringen. | >rSedert ik Europa verliet tot op dezen dag, heeft de Heer mij altijd genadig bewaard. Wat zal ik racer zeggen ? Even als alle Missionarissen , die in dit ongezond klimaat komen, moest ik tol aan hetzelve betalen, dat wil zeggen: ik ben ziek geweest. Doch een Katholijke engelscbe geneesheer , die zich in de stad ophoudt, waarhenen men mij overbragt, heeft mij alle mogelijke middelen toegediend ca zorg voor mij gedragen; tot aan mijn volkomen herstel gaf hij mij huisvesting en onderhoud ; en niet alleen weigerde hij datgene, wat mijne erkentelijkheid hem aanbieden kon ; maar wilde zelfs niet toelaten, dat zijne bedienden de geringste helooning van ml zouden aannemen. | » Vraagt gij mij nu, waarom ik dezulken, die mij liefhadden en mij zoo dierbaar waren, verlaten heb , waarom ik mij uit een geliefd vaderland verwijderde, en meer dan 4,000 mijlen reisde , om mij, bij al de gevaren van eene stormachtige zeereis, onder eene brandende zon, te midden van verschroeijende zandwoestijnen te begeven; dan wijs ik u , ais mijn eenig antwoord, op bet crucifix op mijne borst, en herinner u aan Jezus Christus, die voor ons uit den Hemel gekomen is: het geschiedde, is dan mijn antwoord , om God te verheerlijken , en als het noodig is, voor Hem te sterven, gelijk Hij voor ons gestorven is. » In deze hoop omhels ik u en bid ik u altijd te gelooven, dat ik nu en altijd in de heilige harten van Jezus en Maria blijf M Uw ootmoedige en liefhebbende, » Brissacd, Jesuit – Missionaris." Uittreksel uit een’ brief van Pater Trincal, Missionaris Apostoliek van het Gezelschap van Jezus , aan zynen broeder. Trichiuopolij 5 25 Mei 1845. Veel Geliefde Broeder , » Van de kusten van Frankrijk tot aan die van Indië, beeft onze reis niets, wat uwe aandacht waardig is, opgeleverd, ik onthoud mij dus van een verbaal, hetwelk op alle reisbeschrijvingen van den Oceaan gelijken zou. tVoensdag van Pascben liepen wij de haven van Galle, op het eiland Ceijlan binnen. Met verbazing ontwaarden wij , hoezeer dit eiland afstak bij de landen , welke wij sedert lang in het gezigt hadden. Hier vertoont de oever niets dan een ontzaggelijk woud , de palm en allerlei soorten van vrucfatboomen ; nooit spreidde de natuur zoo veel weelde voor mijn oog ten toon; teregt noemt men dit eiland het paradijs van Indië. )) Des avonds gingen wij daar aan land ,om den cenigslen Priester , die er zijn verblijf houdt, een bezoek te brengen en om den volgenden morgen onze Missen te kunnen opdragen. De kerk en pastorij slaan op eene mijl van de stad midden in een woud , waardoor bet een zeer koel en aangenaam verblijf is. Hier waren wij getuigen van een geval, hetwelk de vrome gastvrijheid van de hier wonende Christenen grootelijks tot eer verstrekt. Zoodra zij onze aankomst vernamen , kwamen zij bij groote scharen om onzen zegen verzoeken , en zich gelukkig achtende, dien ontvangen te hebben, verwijderden zij zich in stilte. Wij hadden den Missionaris pzegd , dat wij aan boord gegeten hadden, en bij hem niets ’zouden gebrui- ken: goed , zeide hij, ik zal niets gereed maken. Maar, zie, tegen 9 uren, verzoekt men, dat wg in eene andere kamer zullen gaan, om eenige ververscbingen te gebruiken. Wij vonden hier eenen grooten maaltijd gereed. Wij komen hier tegen op , en de Priester zegt ons ; »Ik ben bet niet, die u dien maaltijd aanbieden mag, bet is de goede God , die hem u toebereidt;” bier te lande is bet gebruikelijk, dat de geloovigen de doorreizende Priesters vrijhouden, en dit doen zij met eenen waarlijk godsdienstigen naijver. » Terwijl wij in den avondstond de frissche lucht inademden , zagen wij boven onze hoofden eene menigte van als het ware vurige paarlen schitteren ; het waren gevleugelde glinsterwormen , die zich in de lucht verlustigden , en , door zich in alle rigtingen van den eenen boom naar den anderen te begeven , ware lichtstralen voortbragten. Alles in een woord , had voor ons het bevallige van het vreemde , en al het verrukkende der verrassing , en zulks te meer onder eenen hemel zoo verschillende van dien, welken wij van onze kindsche dagen af gezien hadden! » In de Missie aangekomen , gevoelde ik weldra den invloed van het Indisch klimaat; mgne europesche krachten vermogten niet langer dan drie maanden dien invloed te wederstaan. In September was ik gedurende eenige dagen ernstig ziek , en er verliepen meer dan zes maanden , alvorens ik herstelde. Op dit oogenblik gevoel ik mij vrij wel, en mag de hoop voeden , dat ik er af zal komen met dezen eersten cijns aan de verandering van klimaat. Intusschen hebben mijne krachten even als die van al onze Missionarissen geweldig afgenomen. Hij, die in Frankrijk , een togt van zeven of acht mijlen voor eene wandeling houdt, zou hier niet ondernemen, eene enkele mijl te voet af te leggen. » Gelukkig behoeven wij geene zoo sterke gezondheid, om onze bediening uit te oefenen en het goede Ie doen. Vooreerst gaan wij nooit van huis dan te paard ; vervolgens daar het onmogelijk is, om van 9 uren in den morgen tot 5 uren des avonds te reizen , volgt hieruit, dat de toglen niet te lang duren. Worden wij bij eenen zieke geroepen , die meer dan twee mijlen van ons af is, gaan wij des avonds en blijven er slapen ; daar dragen wij dan vroeg in den morgen de Mis op, want in al de Christendorpen is eene kleine kerk van klei, waar de geloovigen des avonds te zamen komen , om met elkander te bidden. Als de Mis gecelebreerd is, spreken wij eenige oogenblikken met de neophieten, die ons allen komen begroeten; zoodra zij onderling eenig geschil hebben , maken zij het aan ons bekend, en de vrede is weldra gesloten ; eindelijk bieden zij hunne kinderen aan, om door ons gezegend te worden, en tot afscheid voegen wij hun eenige woorden toe, die altijd met de grootste belangstelling aangehoord worden. )) Dit verlangen van het volk, om onderwezen te worden, is een der gelukkigste trekken van het volkskarakter. Men zou de geloovigen 24 achtereenvolgende uren in de kerk kunnen houden , zonder hunne aandacht te vermoeijen, als de Gourou (de Priester) slechts met hen spreekt. Van daar, dat men het bekende zeggen van den H. Thomas hier zoo dikmaals bewaarheid vindt: Dat God eer een wonder zou doen ten behoeve van eene eenvoudige ziel, welke de ingevingen van het geweten getrouw blijft, dan haar te laten omkomen , bij gebrek aan den bijstand van het Geloof. Builen zijn weten door eene geheimzinnige Voorzienigheid geleid, komt de Missionaris aan de deur eener eenzame hut ; hier treft hij eenen grijsaard of zieke aan , die aan den rand des grafs blijft wachten, lot dat de gezondene van God hem het eenigste, wat hem voor de eeuwige reis ontbreekt , de gratie van den doop of het brood der sterken komt aanbieden. » Uikmaals, echter, is de Missionaris op een afstand van 8 of 10 mijlen , als iemand ziek wmrdt. Vreezende zonder Sacramenten te zullen sterven | laat hij zich naar het dorp van den Pater brentrente vergeefs heeft men zich gehaast, de Pater is’ reeds naar elders vertrokken ; altijd zoekt men hem in te halen. De enkele gedachte, dat hij het geluk zal hebben , om te biechten en zijn’ God te ontvangen , geeft den armen zieke krachten ; ziet hij dien wensch vervuld, stijgt zijne blijdschap ook ten top Alsdan zegt hij tot hen, die hem gebragt hebben ; « O ! doet nu met mij wat gij wilt ; ik 'erlang niets meer ; de goede God kan mij gerust laten sterven. En waarlijk, de vermoeijenis, aan zulke reizen verbonden , brengt weldra hare droevige gevolgen voort; de zieke bezwijkt, men brengt slechts een lijk in zijne woning terug. ° » Ik kom op het klimaat van Indië en deszelfs invloed op de vreemdelingen terug. Gij weet, dat in de maanden Februarij, Maart en April het’ tiidstip IS , waarop de zon over onze hoofden gaat. Misschien zult gij u voorstellen , dat wij alsdan j door de brandende zonnestralen , eenen geweldigen dorst moeten uitstaan: geenszins; buiten den maal- IV ’i ‘c drinken. Uit hebben wij grootendeels aan onze gew-one snijzen te danken. Zij zijn dan zeer verfrisschend, zult gij mi] antwoorden. Neen, integendeel ons voedsel IS zeer prikkelend ; de rijst, die daarvan het voornaamste gedeelte uilmaaki, wordt nooit «-edelen zonder eene saus, bestaande uit piment, peper tamarinde en andere kruiden meer, die allen zeer xiH. Deel. 15 sterk zijn. In den beginne verbrandt een lepel van dit mengelmoes uw gehemelte ; doch eerlang wordt men er zoo aan gewoon, dat men zonder die vreemdsoortige kruiding , niet met smaak eten , ja bet eten niet verteren kan. » Als men zich hier verfrisschen of een aangenamen drank gebruiken wil, b. v. zoo als men ten uwent aan iemand geven zou, die uit eene ziekte herstelt, drinkt men een kop water, waarin men een handvol peper heeft laten koken. In Frankrijk zijnde, dacht ik vaak als ik uit eene heldere fontein dronk ; indien ik zulke bronnen in Indië vond , als ik in dat hecte land zal komen! Welnu , al troffen wij ze nu bij elke schrede aan , wij zouden er toch geen gebruik van maken. Het versche water zou doodelijk voor ons worden ; bet goede water, wat w'aarlijk dorst verslaat, is dat uit vijvers of rivieren , die steeds aan de werking van de zon zijn blootgesteld. » Hoe groot ook de bitte zij, wij stikken er niet van , gelijk in Frankrijk. In bet heetste van den zomer , als men zicb maar in de schaduw houdt, wordt men ,om zoo te zeggen, het vuur niet gewaar , hetwelk tot u doordringt, dan aan het overvloedig zweet, wat langzaam uit al de deelen van het ligchaam loopt. Om eene matige temperatuur in de vertrekken te houden, moet men niet slechts het binnenste maar ook de muren zoeken vrij te houden van de zonnestralen, en dit geschiedt door middel van groole daken van palmhoomen-hladen rondom de woningen ; zonder dat, worden de vertrekken zoo heet, dat zij aan ovens gelijk zijn. In geheel Indic vindt men geen enkel vensterglas. Deuren en vensters zijn met jalousien voorzien, om de lucht door te laten enden togt te onderhouden. Gevulde matrassen en armstoelen zouden hier overtollig wezen ; eenvoudig gevlochten bedden vorderen geen andere stoffaadje en staan aHoos gereed. Over dag dienen zij tot rustbank , en , als de nacht komt, gaat men daarop gekleed liggen ; op die wijze kan men spoedig naar bed gaan en opstaan.
45,920
MMKIT03:000104048_14
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Recueil voor den militair geneeskundigen dienst in Nederlandsch-Indie\u0308
Ludeking, E.W.A.
Dutch
Spoken
6,604
11,935
129 Geneesmiddelen afkeuring van — (model proces-verbaal) . 155 25 Gepensioneerden — officieren van het leger — vrije geneeskundige behandeling door, met den C. G. D. belaste partikuliere geneesheeren 31 25 ii burgerlijke — geen aanspraak op vrije ge¬ neeskundige behandeling . . .31 98 Geregtelijk scheikundige onderzoekingen leiddraad tot het op¬ maken van proces-verbaal bij — 124 99 ii ii , tarief van deklarie- gelden .... 126 « geneeskundige dienst . . . .117 101 ii „ verklaringen beëediging van — . 130 97 ii ij schouwing — leiddraad tot het opmaken van visum repertum . 120 76 Gestichten Gezondheids- ...... 90 ii a u n Gadok ..... 90 ii b u Samarang . 9 2 79 u gesticht te Petjarongan. stadsgenees- heeren ...... 24 84- « , „ door officieren van ge¬ zondheid en met den C. G. D. belaste andere geneesheeren . . .100 85 n geneeskundige keuring van — . . . 101 103 ii Europeanen — opnemen ter verpleging in een militair ziekengesticht .... 133 81 Gevangenissen — bevordering der hygiene in — . . 98 82 ii toepassing van het systeem Moulé . . 99 83 . stroomend water in militaire ziekengestichten. 133 § Pap. I. 135 Inlandsche geneesmiddelen en geneesmethoden onderzoek naar 167 25 » rekruten voor het leger, keuring van — door 68 > i inlandsche hoofden en vaccinateurs . . 67 50 Instrumenten verstrekking aan inlandsche vroedvrouwen . 49 59 » « u Ds. Djawa ... 57 129 , afkeuring van — .... 155 K. 122 Kinaboom — aanbeveling om den — te verspreiden . 151 — Koepokinenting — reglement op de — Zie Vaccine. 18 Kommissiën plaatselijke — van geneeskundig Onderzoek en Toevoorzigt .... 20 18 » id. id. — voorziening bij aftreding van den Dir. off. van Gezondheid ... 20 » id. id. — hare pligten en diensten . . 21 132 Korrespondentie — voorschrift in acht te nemen bij — . 162 78 Krankzinnigen — bepalingen betreffende huune opname en verpleging in ziekengestichten . . 93 L. 107 Laboratorium scheikundig — verpligting tot het aanhouden van — in burgerlijke apotheken . .143 S0 Lepra-gestichten. ..... 90 B. » « nadere bepaling . . . .186 138 Lijken — aangifte van opgenomen — in ziekengestichten 170 M. 50 Medicijnkist — verstrekking aan geëxamineerde inlandsche vroedvrouwen . . . . .49 ^9 » , id. aan Ds, Djawa .... 57 . id. aan gezagvoerende ambtenaren . .150 126 ' 'd- aan de gouvernementsmarine . 152 § Pag. 94 Militaire geneeskundigen — in zaken van burgerlijke strafvordering . , . .118 103-104 ii hospitalen — van geneesmiddelen aan brigade's der —- door civiele geneesheeren 153 82 Moulé — Systeem van — toepassing in gevangenissen . 99 N. O. 28 Officieren van Gezondheid belast met den C. G. D. omschrij¬ ving hunner diensten . . 34 29 ii „ ii hunne reizen zijn spoedreizen . 35 117 ii ii „ geneesmiddelen ten behoeve hun¬ ner partikuliere praktijk . 149 84 ii ii ii geneeskundige behandeling van ge¬ vangenen , bannelingen en veroordeelden . . . 100 32 ii ii u mutatiestaat , . . 36 118 » ii ii verstrekking van geneesmiddelen uit 's lands voorraad door — aau op 's lands kosten verpleegde personen . . . 150 4 u u ii verhouding tot de Nederlandsche Wet, regelende de bevoegdheid tot uitoefening der geneeskundige praktijk . , . 10 20 ii ii ii benoembaarheid tot stadsgenees¬ heer te Batavia ... 23 92 » ii Justitie geregtelijke rekwisitie door den — 117 103-104 Opvarenden van Nederlandsche of vreemde partikuliere schepen — opnemen ter verpleging in militaire ziekengestichten . . .132-134 103 Oude mannenhuis te Samarang personen uit — opnemen ter verpleging van — in militaire ziekengestichten . . .133 14 Overtredingen, op het Reglement voor den C. G. D. moeten voor de respektieve raden vau Justitie gebragt worden . . . ,17 * Pag. P. 103 Pandelingen — opnemen ter verpleging in militaire zieken- gestichten . . . . .132 25 Partikuliere geneesheeren belast met den C. G. D. Dienst¬ regeling. Belooning . . 30 26 „ u daggelden en kosteloos gebruik van postpaarden voor in kommissie reizende — . . . .32 84 , ii belast met den C. G. D. behan¬ deling van gevangenen, bannelingen en veroordeelden . . 100 85 u u keuring van gecondemneerden en gevangenen . , . 101 103-104 ii personen opnemen ter verpleging in militaire ziekengestiehten . . . 132-134 7!) Petjarongan — te Samarang. Nadere regeling . . 95 110 Pharmacopoea Neerlandica — invoering van de — . 145 103 Pradjoerits reglement tot wering der schadelijke gevolgen, welke uit de — voortvloeijen . . 105 90 u Toelichting betreffende de oprigting van gebou¬ wen voor de — , , . . . 107 91 » waar het reglement tot wering van de schadelijke gevolgen, welke uit de — voortvloeijen, van toepassing is verklaard, en nadere bepalingen daarmede in 113 14 § Pag. ii Celebes ...... 116 « Cheribou ...... 109 ii Djocjokarta " Krawang .115 Tagal " Tangerang " Tebing tinggi • Tjandjoer ..... jqS " Tjilatjap » Toeloeng agoeng . . . . .114 Q. R. Uw. Reglement op den C. G. D. . jgy 96-101 » „ de uitoefening der politie, de burgerlijke regtspleging en de strafvordering onder Inlanders en daarmede gelijkgestelde personen op Java en Madura ... 119-130 9 2-93-95 » van strafvordering voor de raden van Justitie op Java en Madura . . # 117-118-119 SS » °P den dienst der genie en sappeurs . . 103 103-104 „ vau administratie voor de Landmagt in N. I. . 132/134 '105 n op de schutterijen ... 106 " van keuring voor den schutterlijken dienst ! 136 op de uitoefening der koepokinenting . . 64 °°-'J1 « tot wering der schadelijke gevolgen, welke uit de prostitutie voortvloeijen . , # 105-107 93 Regter-Kommmaris — Geregtelijke rekwisitie door den — 118 S. 105 Schutterijen — reglement op de — . j35 « » van keuring voor den dienst iw »«■•, bij de - . . . 136 1/6 üchrijfloonen eu schrijfbehoeften — voor dir. off. van gez. 19 " 'i voor den inspekteur der vaccine . . .60 76 Sindanglaija — .... gO 20 Stadsgeneesheeren — te Batavia. ... 23 21 " geneeskundige behandeling van ambte¬ naren te Batavia door de . .24 § Pag. 21 Stadsgenecsheereti tarief van betaling — . . .26 22 u te Samarang en Soerabaija . . 27 23 , geneeskundige behandeling van burger¬ lijke ambtenaren, buiten Batavia . 27 24 n nadere regeling der verhouding van — tegen over den chef G. D. en de dirigerende officieren van gezondheid . 28 4-1- 45 Stadsvroedvrouw — te Batavia — diensten en tarief . 46-47 1 14 Sleden — de beteekenis van liet wooi'd — toegelicht . 147 138 Sterfgevallen — aangifte vm — in zieken-gestichten . 170 14 Strafbepalingen — op de uitoefening van eenigen tak der geneeskunde door onbevoegden . 17 14 , zijn niet toepasselijk op Inlanders of daarmede gelijkgestelde personen en onder zekere omstandigheden ook niet op Europeanen . . . . .17 14 » bij overtredingen, van het reglement op den C. G. D. behooren aan de respektieve raden van justitie .17 T. 21 Tarief van betaling — voor sl adsgeneesheeren te Batavia 26 23 n o n ii geneeskundige behandeling buiten Batavia . . 27 36 ii u ii ii burgerlijke veeartsen . 38 45 » u u u de stadsvroedvrouw te Bat. . 47 99 n ii ti » geregtelijk scheikundige on¬ derzoekingen . . 126 ü. 2 Uitoefening — van de geneeskunst enz. — bevoegdheid tot 1 4 id. id. volgens de Nederlandsche wet . 9 2-3 r akte van toelating tot — . . . 1-2 14 ii der geneeskunst of een harer takken door onbevoegden . . . . .17 17 k toezigt op de — door den chef G. D. . 18 17 » ii • n — ■ dirig. off. van gez. . 19 19 n « u ii — » de plaatselijke kommissiën van geneeskundig onderzoek en toevoorzigt 7 2 » hulp — niet aanstellen of in dienst houden, bij afwezigheid enz. van den vaccinateur . 86 73 „ inlandsche geestelijken als — . . 88 68 u instruktie voor — . . . .67 60 Vaccine — inspekteur der ..... 60 67 ii reglement op de uitoefening . . .64 68 „ instruktie voor inlandsche hoofden (model) . .82 70 ii Tourneerapport (model) . . . .83 71 > Toelichting op het opmaken enz. der rapporten volgens de nadere regeling . . .84 61 • opzieners der — inspektiereizen . . .60 'l"62 , ii , deklaratien van daggelden —. 61-62 63 ii rapporten — .... 62 64 « , „ van den inspekteur der vaccine 63 74 „ lancetten — verstrekking van . . .88 75 » voorschriften — aanbeveling tot stipte opvolging 83 .03 en daaraan verbonden voorwaarden . 37 34 i « formatie en standplaatsen . . 37 35 » » verpligting tot militaire diensten . 38 36 ii , tarief van betaling aan — . .38 37 n , rekwisitie door H. G. B. . 39 B » » verhouding tot den chef G. D. en dir. off. van gezondheid . .185 38 ii Inlandsche opleiding te Soerabaija . . 39 39 o » (eléve's) — reiskosten . . 40 40 Veeziekten — voorziening bij besmettelijke . . 40 ® » » » « is alleen van toepassing op veetijphus . . . .185 41 » voorschriften betreffende het begraven en ver- § Pag. branden van aan besmettelijke vee-ziekten gestorven, of wegens zoodanige ziekten afgemaakt vee ...... 43 42 Veeziekten berigt aan de regering bij het uitbreken van — door H. G. R. In ieder geval van — de bevelen der regering vragen . . .45 +2 » het rapport betreffende — in te dienen aan den direkteur van binnenlandseh bestuur . 45 — Veroordeelden. Zie gecondemneerden . . . . — 84 Ververschingen — verstrekking van — aan gevangenen, veroordeelden en bannelingen . .100 136 Verslag — algemeen — jaarlijkseh — van den chef G. D. 168 97 Visum, repertum — Leiddraad tot het opmaken — tarief . . .47 46 > inlandsche — opleiding te Batavia — . 47 47 ii „ — toelating tot de praktijk . 48 ii toezigt . . . .48 48 » ii onderstand . . . .48 49 n ii verleenen van gratis hulp aan be¬ hoeftige vrouwen uit de bevolking. 49 50 , ii verstrekking .54 w. 4 Wel — regelende de voorwaarden tot verkrijging der bc voegdheid van geneeskundige, apotheker, hulp apotheker, leerling-apotheker en vroedvrouw. 4 » id. id. — overgangsbepalingen — . 4 « ii „ slotbepalingen X. 11 Pag. IJ z. 131 Ziekenregister — aanhouden van — . . . . ]5g 131 ' — model 161 133 Ziekenrapporten — opmaken en indienen van — . . 163 ] 34 Ziekteverslagen — opmaken en indienen van — . . 163 ' 'i5 « — leiddraad voor het opmaken van — . 164 ERRATA. Pag. 2. G. B. 35 Julij. Lees u 14. Medicinae — Doktores « « 15. Oordoel , , 16. Lijdes , , 21. Provisineel » , 41. Des infektie « , 62. § 50 « > 60. Gouvernemenswege » , 62. Apottillaire , » » Zie § 60 » « 64. Opziezer » » 66. Onnaauwksurige » « 69. Gevaccigeerd « , 90. Verbintenis » > 126. Bedaling « u 161. Eede * « 161. 13 Nov. 1861, No. 1861, No. 1345 « , , Geneeekundigen „ 169. Stbl. 1863, No. 1863, No. 132 25 Julij. Medicinae Doctores. Oordeel. Lijders. Provisioneel. Desinfektie. § 51. Gouvernementsw ege. Apostillaire. § 61. Opziener. Onnaauwkeurige. Gevaccineerd. Verbindtenis. Bepaling. Bene. 13 Nov. 1861, No. 1345. Geneeskundigen. Stbl. 1863 , No. 132. /r '>u. t ' 'jjf N 70-365 J recuetiw 30£K™;' VOOR OEN ^ ' J MILITAIR GEBSffllffl DIENST IN MEDER.LANDSCH-TND1E, jé^^v\ f: £ samengesteld iloor£v\ Centrale Boekerij 00 ;| J?JJ E. ^A. TNG. H. M. VAN DORP. 1871. Cfy. lcf' KtLCU&J-L dfyc. De officier van den militair geneeskundigen dienst in N. I., die vóór zijne indiensttreding niet de minste administratieve opleiding geniet, later geene gelegenheid vindt, onder goede leiding, zich in de kennis der vele voorschriften, die op zijn dienst betrekking hebben, naar eisch te vormen en te bekwamen, en in den regel na zeer korten diensttijd zelfstandig geplaatst wordt, waarbij wil hij zijne plichten naar behooren vervullen, — die kennis onontbeerlijk is, vindt vooral in de veelzijdige verspreiding van die voorschriften, een, uit den aard zijner konsekwentien zeer hinderlijk, bezwaar. Overtuigd dat een leiddraad welkom en nuttig zoude zijn, heb ik getracht, die voorschriften te ordenen, onder zekere hoofden te brengen, en samen te vatten in dit werk, dat een algemeen overzicht bevat van de bepalingen hiervoren bedoeld. Ten behoeve van minder ervarenen, zijn zij zooveel mogelijk gespecificeerd, met aanduiding der bronnen, waaraan zij ontleend zijn; voor enkele bepalingen, heb ik vermeend, met de verwijzing naar die bronnen, te d Buitenzorg, enz. ........ 69 II Dienst bij de Gaknizoens-Hospitalen en Ziekenzalen. 46 Bij de garnizoens-hospitalen en ziekenzalen . . .69 VIJFDE AFDEELING. Administratief geneeskundig beheer bij de ziekengestichten. I. Groote Hospitalen. 48 De eerstaanwezende officieren van gezondheid zijn speciaal verantwoordelijk voor de opvolging van administrative voorschriften, in zoo verre deze hunnen dienst betreffen. . 71 49a Kleeding en fournituren ....... 71 49£ Toezigt door officieren van gezondheid op de reinheid der fournituren ......... 74 50 Lijders naar hunne klasse van verpleging gekleed . . 74 51 De hospitaal-direktie zal zorgvuldig waken voor . .75 11 a Zindelijkheid, vcrschooning en reinheid der ligplaatsen . 75 11 b Algemeene en buitengewone verschooning . . . .75 11 c Zuiveren van binnenkomende zieken . . . . .75 11 d Be ligplaatsen van overledenen moeten gereinigd worden . 76 , e Fournituren gemerkt S of "V mogen niet aan andere zieken verstrekt worden ........ 76 11f Fournituren van besmettelijke ziekeii . .... 76 11 g Zuivering der fournitures en kleeding van Nitras-argenti-vlekken 76 n h Kabaaijen en sarongs aan vrouwelijke lijders verstrekken . 77 11 i Lappen van oude fournituren tot verband . . . .77 11 k Nog bruikbare fournituren mogen nimmer gebezigd worden tot verbandlinnen ....... 77 52 Verstrekking van buikbanden ...... 77 53 Huisraad ......... 78 54 Verlichting 83 55 Voeding ......... 85 U a Over het voorschrijven van voedingsmiddelen . .85 11 b Toezigt op het voorgesehrevene ..... 86 , c Pligt van den spijsverzorger of hospitaal meester . . .86 " 'i Over de bereiding der voedingsmiddelen, Thee en Rijstwater. 86 5 Bladz. 55e Distributie van soep ....... 87 «f Tijd van distributie der spijzen ...... 87 «g De verpleegd wordende officieren eten te zamen .. . . 87 56 Zamenstelling der dieeten en voedingstarieven . . .88 57 Pligt van den officier van gezondheid der wacht. . . 102 58 achtvivres voor officieren van den geneeskundigen dienst. 102 59 Bewaren van wijn ........ 102 60 Verstrekken van wijn aan inlanders . . . .102 61 Aankoopen van IJs ....... ]03 62 Voorwaarden voor de levering van levensmiddelen ten be¬ hoeve van het Departement van Oorlog .... 103 63 Speeifikatie welke lijders worden opgenomen . . .111 64 Lijders eerste en tweede klasse afzonderlijk verplegen. . 125 65 . Uitbetaling der hospitaal-toelage ten overstaan van den of¬ ficier van gezondheid der wacht 126 66 Uitschrijven van zieken 67 Herstelde officieren en manschappen der zeemagt. . .126 68 Welke lijken ter begraving worden opgenomen . . .127 69 Begrafenissen van inlandsche militairen .... 127 /0 Pligten van den hospitaal-of menage-meester . . .128 70 a Ten aanzien der zieken ...... 128 n b Ten aanzieu van de ziekenoppassers 129 , c Bij onverwachte gebeurtenissen ..... 129 » d Het verkoopen van spijs enz. aan of voor zieken tegengaan, als ook het vorderen of toeeigenen van geschenken van zieken ........ n g In het hospitaal niet toelaten vreemde personen . . ,129 71 Orde en tucht in de hospitalen. Straffen van zieken . 130 72 Toezigt op de naleving van hijgienische voorschriften en reinheid in iet bijzonder . . . # ^30 73 Lektuur ]31 74 0rer het reinigen van privaten in troepen-kampementen en hospitalen ...... 131 15 Hoe te handelen met beschonken personen. . . 132 76 Amfioen. Verbodsbepalingen ter zake . . 133 II. Gaknizoenshospitalen. 77 Garnizoenshospitalen .... 133 III. Ziekenzalen. 78 Beheer der ziekenzalen .... 133 79 Verstrekking van Thee aan lijders in ziekenzalen . , 144 § Bladz. 80 Extra rijst voor cataplasmen 144 ZESDE AFDEELING. Administratief- en Bedieningspersoneel bij de Ziekengestiehten. Militairen gedetacheerd bij den pharmaceutischen dienst. Militaire schrijvers. I. Administratief personeel. 81 Kwartiermeesters, belast met liet beheer der ziekengestiehten. 145 82 Militaire ambtenaren ........ 147 II. Bedieningspersoneel. 83 Organisatie van dit personeel 147 84 Formatie. 150 85 Beheer en gezag over het bedienings-personeel . . .150 III. Militairen, gedetacheerd bevordering, ontslag, enz. van dit personeel. ......... 152 ii a Aanvulling en Indeeling 152 , b Bevordering 155 « c Ontslag 155 ad Bestraffing Inspektie-Rapporten. 91 Direktie van dezen dienst 167 § Bladz. 92 Uitoefening van praktijk <167 93 Verleenen van vrije geneeskundige hulp . . . .168 94 Geneeskundige visite bij het garnizoen 169 95 Onderzoek der zieken . . . . .171 99 Geneeskundige visite bij vaste uit Europa. Bij aan- of terugkomst van militairen in het garnizoen . 173 101 Maatregelen, wanneer manschappen met sijphilis behebt bevonden worden ....... 174 102 Geheime ziekten, bij het personeel der militaire verkenningen. 175 103 Keuring en re-engagement van militairen . . . .175 n a Engagement 175 « 6 Re-engagement ........ 175 104 Voorschriften bij herkeuringen in acht te benting dienst, enz. . 176 , c Bij militairen, die door geneeskundige kommissieu voor bentingdienst zijn geschikt verklaard ..... 177 n cl Bij nemen van de strafregisters . . . . .178 105 Keuring van Pupillen ...... 173 106 Vergoeding bij onnaauwkeurige keuring .... 178 107 Provoost- en arrestlokalen ...... 179 11 a Gevangenkamer voor onder-officieren . . . . .179 « b Soldaten in provoost of cachot ..... 179 11 c Brood. Verstrekking van- aan mlitairen, gestraft Provoosten ..... 180 „ f Reiniging van het Linnen «g Luchten van fonrnitures en slaapsteden . . . .181 » h Scheren § Bladz. 107« van gezondheid present zijn het vuur. 183 „ a Aanwezigheid van een officier van gezondheid . . .183 o b Militaire wandelingen ....... 183 ii c Marschen .......... 184 110 Militairen met buikziekten moeten zich dadelijk melden . 184 111 Brancards den monsterstaat ..... 186 117 Geschiktheid voor aktieven dienst. .... 186 118 Kleeding en fournituren der troepen dekens . . . . .... 187 „ a Voedings-tarieven ........ 187 , b Verbetering der menages op kleine kookgereedschappen te gebruiken . 188 , e Gebruik van watervaten . . van den dirigerend officier van gezondheid 2e klasse, ingedeeld bij het groot militair hospitaal Ie Weltevreden . . . .189 5 Bladz. NEGENDE AFDEELING. Dienst te velde. Verpleging van zieke militairen aan boord van transportschepen. /iekenschepen. Overlijden te velde. I Dienst te Velde. 121 Veldhospitalen eu ambulansen ..... 191 122 Veld-apparaat 191 123 Inhoud der veld-apparaien 192 124 Buikbanden ....... 194 125 Driehoekige verbanddoek van Esmarck .... 194 a Voedingstarief ....... 196 11 h Verstrekking van Liebig's vleesch-extrakt . . .196 II Verzorging van zieke militairen aan boord van transportschepen. 129 Voorziening van geneesmiddelen ..... 197 III ZlEKENSCHEPEN. 130 Leiddraad tot het inrigten van hospitaal-schepen bij expeditien 198 IV Overlijden te velde. 131 Opmaken van proces-verbaal, enz. .... 207 TIENDE AFDEELING. Geregtelijk militair geneeskundige dienst. 132 • Requisitie door Regter-Kommissarissen . . . 209 I3.i Geregtelijke bezigtiging. Lijkschouwing (proces-verbaal.) . 210 134 \ isum repeHum. Leiddraad tot het opmaken van — , 211 135 Behandeling van duel-wonden .... 214 136 Bij zelfmoord van proces-verbaal van geregte¬ lijk scheikundige onderzoekingen . . . .216 140 kommissiën. 141 Plaatsen, waar zij gevestigd zijn en hunne zamenstelling . 223 I Onderzoek en afkeuring van militairen. 142 Hoe de betrokken militair voor de geneeskundige kommissie wordt gebragt ....... 223 143 Verklaring van den betrokken korpschef . . . 224 144 Opzenden (evacueren) uit de ziekengestichten . . . 225 145 Afkeuriug voor militairen aktieven dienst . . . 225 146 Bentingdienst. ....... 225 147 Geneeskundige certilikaten ..... 226 „ a Model geneeskundig certifikaat ..... 226 ii b Omschrijving der invulling ..... 226 148 Keuring van hospitaal-soldaten wegens wangedrag , . 228 149 Overplaatsing van mindere militairen .... 228 II Verloven. 150 Binnenlandsch ....... 229 n a De hiertoe strekkende certifikaten worden slechts door geneeskundige kommissiën afgegeven .... 229 ii b Model geneeskundig certifikaat ..... 230 ii c Bij dringenden spoed tot vertrek .... 230 ii d Geen buitenlandseh verlof wordt verleend aan officieren, wier terugkomst niet gewenseht wordt . . .231 n e Geen verlof, bij misbruik van sterken drank . . . 231 152 Nonaktiefstelling van officieren wegens ziekte . . .231 153 Afgeven van certifikaten onder aanbod van eede . . 232 TWAALFDE AFDEELING. Pharmaceutische Dienst. I Bij de Groote Hosfitalen. 154 Verantwoordelijkheid pharmaceutischen dienst . . . 233 156 Pligten van den eerstaanwezend apotheker .... 234 ii a Toezigt op zindelijkheid 11 k Behoorlijke bewaring van der geneesmiddelen . . . 234 157 Pligten der apothekers in het algemeen .... 235 11 a. Welke recepten behooren aangenomen en gereed gemaakt te worden ........ 235 11 b Tot hoever zieh het gratis gebruik van geneesmiddelen uitstrekt 235 « c \ erstrekking van ten behoeve van den civiel geneeskundigen dienst ..... 23G 11 e Gereedmaken der voorgeschreven geneesmiddelen . . 237 "f Bij twijfel omtrent de voorgeschreven dosis . . . 237 11 1/ "Wijze van aflevering der gereedgemaakte geneesmiddelen . 238 n h Persoonlijke distributie door den apotheker . , . 238 158 Van den apotheker der wacht . . , . . 238 11 a Wacht bij de groote hospitalen 238 ^ n l Gereedmaken van tusschentijds voorgeschreven geneesmiddelen 239 159 Dagelijksch relevé van de apothekers ..... 239 1()0 Dagelijksche relevé, op te maken door den apotheker der wacht 239 161 Maandelijksehe relevé 239 162 Opmaken der verantwoording van geneesmiddelen . . 240 163 Aanvraag van geneesmiddelen ' 240 164 Ontvangst van geneesmiddelen 241 165 Bij te min bevinding of beschadiging. . . . . 241 166 Bedorven of verloren artikelen uit den voorraad] ! ! 242 167 Bewaren van recepten .... *242 168 Bewaren van flessch.en, enz 242 169 Verstrekkingen aau de Apotheek door de hospitaal- admi- nistratie 2^2 170 Apotheek-Meubilair ' 17 1 Militaire Apotheken. Algemeen voorschrift betreffende . 243 II. Bij de garnizoens-hospitalen, ziekenzalen en andere geneeskundige inrigtingen. 172 Litoefening van den pharmaceutischen dienst . . . 249 III. Rijks magazijn van geneesmiddelen. 173 Instelling van een Rijks magazijn van geneesmiddelen . 249 1/4 Verantwoordelijkheid van den administrateur . . .250 § Blad i. VIJFTIENDE AFDEELING. Algemeene bepalingen. 216 Bekendheid met en stipte opvolging van bepalingen . .331 217 Verbod van het uitoefenen van civiele praktijk . chefs van diensten op de buitenbezittingen .... 332 220 Opleggen van straffen door militaire kommandanten jonger in anciënniteit of lager in rang dan de officieren van andere wapens ........ 334 221 Vrijstelling van kommissiën, enz. ..... 335 222 Bijzondere kommissiën in Nederland ..... 335 223 Kleeding . ......... 335 224 Dragen van burgerkleeding ...... 335 225 Medewerking aan Wetenschappelijke Vereenigingeu . . 336 « a Natuurkundige Vereeniging ...... 336 » b Rijks Kabinet te Leijden 337 ii c Geneeskundige Vereeniging in Nederl. Indie . . . 337 226 Reis- en Verblijfkosten ....... 337 1 A. Bijvoegsel en Verbeteringen ...... 339 B. Opgave der vervallen circulaires...... 342 C. Bladwijzer der behandelde bepalingen . . . .345 D. Aanduiding der gebezigde verkortingen .... 351 E. Alphabetisch register ....... 352 Eerste Af deeling. BENOEMING. FORMATIE. ONTSLAG. BEVORDERING. EXAMINA. § 1. Uitoefening van en benoeming enz. bij den militair Geneeskundigen dienst. Art. ]. R. M. G. D. Art. 1. A. O. 1863, No. 51. De militair geneeskundige dienst zal worden uitgeoefend door officieren van gezondheid, militaire apothekers (en paardenartsen) , waartoe zonder buitengewone omstandigheden niemand benoemd wordt dan zij, die voor die betrekking speciaal van 's Rijks wege opgeleid zijn, of van het bezit der vereischte kunde, op een daarvoor vastgesteld examen, hebben doen blijken. A. O. 1860, No. 13. De officieren van den geneeskundigen dienst worden (in Nedêrlandsch-Indie) door den Gouverneur-Generaal benoemd, bevorderd, op nonaktiviteit gesteld, gepensioneerd of ontslagen! overeenkomstig de ter zake bij het leger bestaande of nader vast te stellen algemeene voorschriften. 1 N.B. Elke ziektegeschiedenis, zoowel voor deze als de volgende rangen, zal moeten opgemaakt worden zonder het raadplegen van boeken en andere bescheiden, terwijl de examinandus, vóór dat hij tot aan de dagelijksche opteekening gereed zal zijn, het gebouw niet zal mogen verlaten. — Zoowel dit stuk, als de volgende dagelijksche aanteekeningen, zullen telkens door een lid der kommissie moeten worden geparapheerd. 8. Het visiteren van een' rekruut. Mondeling gedeelte. Zal loopen over dezelfde vakken als het schriftelijk theoretisch gedeelte, behalve nos. 17, 18 en 19. Voor Officieeen van Gezondheid dek tweede klasse. Algerneene bepaling. Zij zullen de kennis moeten bezitten van de navolgende vakken, met toepassing derzelve op alle bijzondere gevallen en omstandigheden. Schriftelijk theoretisch gedeelte. 1. Natuurkunde, toegepast op de geneeskundige weten¬ schappen. 2. Scheikunde, toegepast op de geneeskundige wetenschappen. 3. Plantenkunde, toegepast op de geneeskundige weten¬ schappen. 4. Weefselleer, algerneene ontleedkunde. 5. Ontleedkunde, toegepast op de heelkunde en met inbegrip van de beginselen der vergelijkende ontleedkunde. 6. Levensleer van den gezonden mensch, met inbegrip van de beginselen der vergelijkende physiologie. 7. Leer om de gezondheid te bewaren. 8. Grondbeginselen of het algerneene der openbare en gereg- telijke geneeskunde. 9. Geneesmiddelen voor genees- en heelkunde. 10. Yergiftleer. 11. Leer der verbanden en heelkundige toestellen. Voor Officieren van Gezondheid der eerste klasse. Algemeene bepaling. Zij zullen moeten bezitten de kennis van al de navolgende vakken in dier voege, dat zij dezelve op alle bijzondere gevallen en omstandigheden weten toe te passen, en kritisch en historisch te beschouwen. Schriftelijk theoretisch gedeelte. 1. Heelkundige ontleedkunde. 2. Ziektekundige ontleedkunde. 3. Algemeene leer der diagnostische hulpmiddelen. 4. Levensleer in hare toepassing op den zieken menscli. 5. Leer om de gezondheid te bewaren, vooral in hare toe¬ passing op Oost-Indie. 6. Huishoudelijke warenkennis, bv. van melk, boter, rijst, enz., enz. 7. Bijzondere ziektekunde. 8. Heelkunde met inbegrip der oogheelkunde. 9. Leer van de bloedige kunstbewerkingen. 10. Vergiftleer. 11. Leer van het stelselmatig onderzoek der manschappen, benevens de kennis van de voorgewende en ontkende ziekten. 12. Geschiedenis van de genees- en heelkunde, en van de ziekten, die in Oost-Indie voorkomen. 13. Openbare en geregtelijke geneeskunde. 14. Het schriftelijk bewerken van een geneeskundig adminis¬ tratief vraagstuk en nopens de dienst te velde. Praktisch gedeelte. 1. Toebereiding, aanwijzing en ontleedkundige beschrijving van eene afperking (regio) des ligchaams, met toepassing op de heel- en geneeskunde, na eenen door de kommissie te bepalen tijd van voorbereiding. 2. Het verrigten van twee der moeijelijkste en meest zamen- gestelde, bloedige, heelkundige kunstbewerkingen op het lijk waarvan één met een door de kommissie te bepalen tijd van voorbereiding. ■i. Het aanleggen van een der meest zamengestelde verbanden en van twee der meest zamengestelde toestellen. 4. Het behandelen gedurende hoogstens eene maand van drie ijders met inwendige ziekten, en twee met uitwendige gebreken, met opmaking van derzei ver beredeneerde geschiedenissen daaruit afgeleide gevolgtrek- |5. Het visiteren van twee voor de dienst ongeschikte manschappen met beredeneerde toelichting o* Mondeling gedeelte. Zal loopen over dezelfde vakken als het schriftelijk theoretisch gedeelte, met uitzondering van nos. 6, 11, 12 en 14- Vooit Apothekers der derde klasse. Algemeene bepaling. zullen moeten bezitten <1, kennis van de grondslagen en fan hot mees algemeen aangenomen en erkende van de lavolgende vakken: • Schriftelijk theoretisch gedeelte. 1. Natuurkunde. 2. Scheikunde der onbewerktuigde ligchamen. ó. Scheikunde der bewerktuigde ligchamen. 4. Kwalitatieve analytische scheikunde, met inbegrip van de leer der herkenmiddelen. 5. Plantenkunde. 6. Dierkunde, toegepast op de artsenij-bereidkunde. • ineraal- en aardkunde, toegepast op de artsenij-bereidkunde 8. Pharmaceutische warenkennis. 9- Artsenij-bereidkunde (pharmacia). 3. Kecepteerkunde (ars-formulandi). 1. Kennis van de verantwoording der militaire apotheek. 2 Praktisch gedeelte. 1. Bereiding van twee pharmaceutische preparaten. 2. Herkenning van de bestanddeelen van een onbewerktuigd zout. 3. Bereiding van drie verschillende recepten. 4. Herkenning van honderd enkelvoudige geneesmiddelen. 5. Herkenning van zestig levende, gedroogde of afgebeelde genees- en vergifplanten. Mondeling gedeelte. 1. Vertaling uit de pharmacoprea Neerlandica en van vijf geneeskundige recepten. 2. Rekenkunde en beginselen der stelkunde. Verder loopt het over al de vakken van het schriftelijk theoretisch gedeelte, behalve nos. (>, 7 en 11. Voou Apothekers deu tweede klasse. Algemeene bepaling. Zij zullen moeten bezitten eene uitgebreide kennis van de navolgende vakken, zoo als die van een zelfstandig apotheker kan worden gevorderd. Schriftelijk theoretisch gedeelte. 1. Natuurkunde. 2. Scheikunde der onbewerktuigde ligchamen. 3. Scheikunde der bewerktuigde ligchamen. 4. Kwalitatieve en kwantitatieve analytische scheikunde. 5. Plantenkunde. 6. Dierkunde, toegepast op de artsenij-bereidkunde. 7. Mineraal- en aardkunde, toegepast op de artsenij-bereid kunde. 8. Pharmaceutische warenkennis. 9. Artsenij-bereidkunde. 10. Kennis van de verantwoording der militaire apotheek. 11. Kennis van de reglementen op den geneeskundigen diens en van de openbare geneeskundige voorschriften, toege past op de apothekers. Praktisch gedeelte. 1. Bereiding van drie moegelijke pharmaceutiache prseparaten. 2. Kwalitatief en kwantitatief scheikundig onderzoek van eene onbewerktuigde zelfstandigheid. 3. Kwalitatief en kwantitatief scheikundig onderzoek van eene bewerktuigde zelfstandigheid. 4. Opsporing van eene vervalsching, met slechts eene enkele stoffe van een levens- of geneesmiddel en van eene vergiftiging door eene enkele stoffe. 5. Herkenning van honderd enkelvoudige geneesmiddelen. 6. Herkenning van honderd levende, gedroogde of afgebeelde genees- en vergifplanten. Mondeling gedeelte. Zal loopen over dezelfde vakken als het schriftelijk theoretisch gedeelte, met uitzondering van nos. 6, 7, 9, 10 en 11. Voor Apothekers der eerste klasse. Algemeene bepaling. Zij zullen moeten bezitten eene grondige en vooral op praktische ervaring steunende kennis der navolgende vakken , en dezelve historisch en kritisch weten te beschouwen. Schriftelijk theoretisch gedeelte. 1. Natuurkunde. 2. Theoretische scheikunde. 3. Analytische scheikunde. 4. Plantenkunde. 5. Dierkunde. 6. Mineraal- en aardkunde. 7. Pharmaceutische warenkennis. 8. Administratieve en openbare geneeskundige kennis van het apothekerswezen. Praktisch gedeelte. 1. Kwalitatief en kwantitatief scheikundig onderzoek van twee onbewerktuigde ligchamen. 2. Kwalitatief en kwantitatief scheikundig onderzoek van twee bewerktuigde ligchamen. 3. Uitvoeriug van drie geregtelijke scheikundige onderzoe¬ kingen , één in geval van vervalsching van levensmiddelen , één in geval van vergiftiging, en een in geval van vervalsching van geneesmiddelen. Mondeling gedeelte. Zal loopen over dezelfde vakken als het schriftelijk theoretisch gedeelte, met uitzondering van no. 8. Litt. B. CIJFER-SYSTEEM, behooreiide l>ij het, reglement op liet afnemen der examina voor officieren van gezondheid en apothekers in Nederlandsch Oost-lndie. In dit systeem zijn drie sommen als normaal-cijfers aangenomen; die voor officieren van gezondheid der 3e klasse zijn 174, 280 en 386 (zie de slotsom van den eerst hierna volgenden staat van het cijfer-systeem), en zouden verkregen worden, wanneer de kandidaat al de vragen in al de vakken of voldoende, of zeer voldoende, of buitengewoon voldoende had beantwoord De som van de door den kandidaat verkregen cijfers in de drie kolommen zal minstens het 2/g gedeelte van het normaalcijfer voor voldoende (bv.: 174, 2/3 116 voor officier van gezondheid der 3e klasse) moeten bereiken om, bekwaam, het s/3 van het normaal -cijfer voor zeer voldoende (bv.: 280, 2 '3 = 186 voor officier van gezondheid der 3e klasse) om zeer bekwaam, en het 2/3 van het normaal-cijfer voor buitengewoon voldoende (bv.: 386, 2/3 256 voor officier van gezondhei l der 3e klasse) om buitengewoon bekwaam te worden beoordeeld. Daarenboven zal eene vierde kolom het aantal vragen bevatten, hetwelk door den kandidaat onvoldoende is beantwoord. De normaal-cijfers kunnen op de navolgende wijze verkregen worden: Vooh Officieren van Gezondheid der 3e klasse. Schriftelijk theoretisch gedeelte. Natuurkunde .... Scheikunde Plantenkunde .... Weefselleer (algemeene ontleedkunde) Ontleedkunde (beschrijvende) Levensleer van den gezonden mensch Leer om de gezondheid te bewaren Algemeene ziektekunde en algemeene geneesleer . . .. Artsenij-bereidkunde Geneesmiddelleer .... Vergiftleer ...... Verbandleer Bijzondere ziektekunde, met inbegrip van deleer van den schijndood Heelkunde .1 Beginselen van de leer der kunstbewerkingen en meer bijzonderde zoogenaamde kleine chirurgie Ziektekundige ontleedkunde Leer van het stelselmatig onderzoek der manschappen .... jeer der reglementen .... )pmaken van een proces-verbaal van eene uitwendige beleediging (zal tellen voor 2 vragen) Praktisch gedeelte. )pneming van eene holte des ligchaams, met aanwijzing der verschillende daarin bevatte deelen (zal tellen voor 3 vragen) Aaantal vragen Onvoldoende. Voldoende. Zeer voldoende. Buitengewoon voldoende. 5 0 5 | 10 15 5 0 5 10 15 3 i 0 3 6 9 'I 5 i 0 5 j 10 15 5;0 5 10 15 5 0 5 I 10 15 3 0 3 6 9 5;0 5 10 15 3 0 3 6 9 5 0 5 10 15 3 0 3 6 9 3 0 3 6 9 5 0 5 10 15 5 0 5 10 15 5 0 5 10 15 3 0 3 6 9 3 0 3 6 9 3 0 3 6 9 2 0 2 4 6 I 3 0 3 619 79 158 |237 Vooe Officieken van Gezondheid der Be klasse. =====j Het verrigten eener kunstbewerking, behoorende tot de kleine chirurgie (zal tellen voor 3 vragen) . . Het nabootsen eener herstelling van eene ontwrichting, eener beenbreuk of van het terugbrengen van eene breuk (zal tellen voor 2 vragen) Het aanleggen van één eenvoudig verband, van één eenvoudig heelkundig toestel (ieder van deze zal tellen voor 2 vragen) . . Het erkennen van 12 enkelvoudige geneesmiddelen (zal tellen voor 2 vragen) Het bereiden van 2 magistrale voorschriften (ieder zal tellen voor 2 vragen) Het behandelen gedurende hoogstens 8 dagen van ééne snel verloopende geneeskundige ziekte en van ééne eenvoudige heelkundige ziekte, met opmaken der ziekte-geschiedenis , zonder epicrisis (ieder dezer behandelingen zal voor 5 vragen tellen) Het visiteren van een recruut (zal voor 2 vragen tellen) . .. Mondeling gedeelte. Natuurkunde Scheikunde Plantenkunde Weefselleer Aantal vragen. Onvoldoende. Voldoende. Zeer voldoende Buitengewoon voldoende. | 79 158 237 3 0 3 6 9 2 0 2 4 6 4 0 4 8 12 ! 2 0 2 I 4 ; 6 i 4 0 4 8 12 H ! I I | 1 10 I 0 | 10 20 j 30 2 0 2 4 6 5 0 5 1 5 5 ' 5 0 5 5 5 3 0 3 3 3 5 0 5 5 5 124 1230 '|336 Voor Officieren van Gezond- £ ft 2 § s "2 > o © ® S 2 O "o -1 O heid DER 3e klasse. : g ^ _© 2 § J? ; K* © I 3 > 5 0 © 'CQ SJ p 124 230 J336 Ontleedkunde 5 0 5 5 ! 5 Levensleer van den gezonden mensch 5 0 5 5 ! 5 Leer om de gezondheid te bewaren .3 0 3 3 3 Algemeene ziektekunde, enz. . . 5 0 5 5 ! 5 Artsenij-bereidkunde 3 0 3 | 3 , 3 Geneesmiddelleer 5 0 5 5 5 Y ergiftleer 3 0 3 3 3 Verbandleer 3 0 3 3 3 Bijzondere ziektekunde, enz. ..5 0 5 5 5 Heelkunde 5 0 5 5 5 Beginselen voor de leer der kunstbewerkingen, enz 5 0 5 5 5 Ziektekundige ontleedkunde... 3 0 3 3 3 Normaal-cijfers . . 174 280 386 2/3 116 186 256 j Voor Officieren van Gezondheid der 2e klasse. Schriftelijk theoretisch gedeelte. Natuurkunde, enz 5 0 5 10 15 Scheikunde, enz 5 0 5 10 15 Plantenkunde, enz 3 0 3 6 9 Weefselleer 5 0 5 10 15 Ontleedkunde 5 0 5 10 15 Levensleer van den gezonden j mensch, enz ; 5 1 0 5 10 15 Leer om de gezondheid te bewaren 5 0 5 10 15 33 66 i 99 Aantal vragen. Onvoldoende. Y oldoende. Zeer voldoende. Buitengewoon voldoende. Aantal vragen Onvoldoende. Voldoende. Zeer voldoende Buitengewoon voldoende. Voor Apothekers der 3e klasse. > ® § 2 bc g •a ; o 2 > §2 > o o S 1 M > ö '3 ► ! <4 1 ° i eg m Kennis van de verantwoording der ' ^''1" militaire apotheek 3 0 3 6 9 Praktisch gedeelte. Bereiding van 2 pharmaceutische prteparaten (ieder zal voor 4 vragen tellen) 8 0 8 16 24 Herkenning van de bestanddeelen van een onbewerktuigd zout (zal voor 4 vragen tellen) .... 4 0 4 8 12 Bereiding van 3 verschillende recepten (ieder zal voor 2 vragen tellen) 6 0 6 12 18 Herkenning van honderd enkelvoudige geneesmiddelen (10 zullen voor ééne vraag tellen) ... 10 0 10 20 30 Herkenning van zestig levende, gedroogde en afgebeelde, enz. (10 zullen voor ééne vraag tellen) . 6 0 6 12 18 Mondeling gedeelte. Vertaling uit de pharmacopoea, enz. (zal voor 3 vragen tellen) . . 3 0 3 3 3 Rekenkunde en beginselen der stelkunst 3 0 3 3 3 Natuurkunde 5 0 5 5 5 Scheikunde der onbewerktuigde ligchamen 5 0 5 5 5 Kwalitatieve analytische scheikunde, enz 5 0|5 5 5 Plantenkunde 5 0 5 5 5 Pharmaceutische warenkunde ..5 0 5 5 5 Artsenij-bereidkunde 5 0 5 5 5 Recepteerkunde 5 0|5j5 5 Norm aal-cijfers . 123 205 287 2/3 i 82 f 136 j 190 Voor Apothekers der 2e klasse. ^ o g J % \ _ T3 O O < -£§ g 2 ^ S: a § o * ,-g , ca JT1 t> ® a t ^ i° tg m Schriftelijk theoretisch gedeelte. Natuurkunde 5 q 5 10 lr Scheikunde der onbewerktuigde ligchamen 5 0 5 |0 1r Scheikunde der bewerktuigde lig- chamen 5 q ^ 10 15 Kwalitatieve en kwantitatieve schei- ° ° Plantenkunde' I 5 JJ 5 }J }? Dierkunde . . . . ! ! 3 J J 1 ! 15 Mineraal- en aardkunde .... 6 0 6 1° IS Pharmaeeutische warenkunde . . 5 0 5 10 1r Artsenij-bereidkunde 5 0 5 10 15 Ivennis van de verantwoording der militaire apotheek 5 0 5 10 15 kennis van de reglementen -.8 0 3 6 9 Praktisch gedeelte. Bereiding van 3 moeijelijke pharmaeeutische prasparaten (ieder zal voor 4 vragen tellen) . . 12 0 12 24 36 K wa litatief en kwantitatief scheikundig onderzoek van eene onbewerktuigde zelfstandigheid (het 1ste zal voor 4 en het 2de voor 8 vragen tellen) 12 0 19 24 Kwalitatief en kwantitatief scheikundig onderzoek van eene bewerktuigde zelfstandigheid (het 1ste zal voor 4, het 2e voor 8 vragen tellen) 12 0 | 12 I 24 ir Opsporing, enz. (ieder zal voor 4 vragen tellen) | 8 0 ' 8 ' 16 24 Herkenning van honderd, enz. (10 zullen voor ééne vraag tellen) . 10 0 ; 10 20 30 I 116 232 348 Aantal vragen. Onvoldoende. Voldoende. Zeer voldoende. Buitengewoon voldoende. 'Voor Apothekers dek 2e klasse. Aantal vragen. Onvoldoende. Voldoende. Zeer voldoende. Buitengewoon voldoende. 1116 232 348 Herkenning van honderd levende, gedroogde, enz. (10 zullen voor ^ gQ eene vraag tellen) iU Mondeling gedeelte. Natuurkunde k 1 n \ t Scheikunde, enz l l - Scheikunde, enz - r> Kwalitatieve, enz ° r r r. Plantenkunde - Pharmaceutische warenkennis . . o Normaal-cijfers . . 1^6 ^78 2/3 | 96 174 252_ ~ I Vook Apothekers der le klasse. Schriftelijk theoretisch gedeelte. tvt x T J 5 0 5 10 15 Natuurkunde ° c in it; Theoretische scheikunde . .... 5 0 5 ïu xd Analytische scheikunde .... ■> ■ Plantenkunde | | » ! '! 1 Dierkunde ,,, Mineraal- en aardkunde .... 6 0 6 1- - Pharmaceutische warenkunde . . 5 U o Administratieve en openbare genees- ; kundige kennis, enz. . • • 5 Praktisch gedeelte.
34,638
MMKDC07:006300001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Maandrozen ter eere van het H. Hart van Jezus en ter verbreiding van het Apostolaat des Gebeds, jrg 5, 1873, 1873
null
Dutch
Spoken
7,719
13,730
I. IN ’t ALGEMEEN. 11. SPANJE. 111. SYRIË. IV. KATHOLIEKE BEWEGING. ROME. V. FRANKRIJK. VI. DÜITSCHLAND, SPANJE, ITALIË, ENZ. I. Wanneer wij een blik op het H. Hart van Jesus werpen, wordt altijd daarbij onze aandacht op twee hoofdzaken getrokken, op de vlammen der Goddelijke liefde, en op de geheimzinnige teekenen des lijdens. Zoo moest het ook zijn. De liefde Gods zal nooit door de weerbarstigheid van velen overwonnen worden, en het schijnt, helaas, dat de ondankbaarheid der menschen zich ook nimmer geheel en al door de liefde wil laten óverwinnen. Goed en kwaad strijden alzoo voort, tot dat eenmaal, want dit moet komen, het beminnend Hart Gods of als Verlosser of als Kegter over allen zal zegevieren. Wat moeten wij hieruit afleiden? Gewis, dat ook nu nog de poorten der helle tegen Jesus en zijne Kerk zullen strijden, doch nooit zullen zegevieren; dat de tarwe met onkruid gemengd is, doch de Heer des oogstes leeft; dat vooral in onze dagen, waarin zoo vele uit de hel gekropen satans rondloopen, zoekende wien zij verslinden zullen, ook de Heer zijne Engelen zal zenden, om de zijnen te versterken; dat eindelijk tegen zooveel middelen der hel, om de harten te bederven, de liefde Gods die eigenaardige middelen geven zal, om de harten te heiligen. Tot deze mogen wij in de eerste plaats de Devotie, de dagelijks toenemende en steeds wondervoller bloeijende devotie tot Jesus’ Hart rekenen. De geheele kerk kan het getuigen. In Duitschland hebben de Bisschoppen openbare gebeden en godsdienstoefeningen voorgeschreven ter eere van Jesus’ Hart. In Frankrijk brengen de geloovigen schatten bijeen voor de oprigting der Kerk van Jesus’ Hart te Parijs, die een blijvend gedenkteeken der algemeene Devotie moet zijn. De meeste Bisdommen van Italië zijn reeds in het bijzonder aan Jesus’ Hart toegewijd, in andere landen tot zelfs in Amerika is men begonnen met denzelfden akt van devotie. Te Home, zooals vroeger gemeld is, is men begonnen met het onderzoek, of de tijden niet vorderen, de gansche H. Kerk op bijzondere wijze aan Jesus’ Hart toe te wijden. Z. H. de Paus zelf heeft meermalen, en nog onlangs op nieuw, alle geloovigen op het H. Hart van Jesus gewezen, en er hen dringend in aanbevolen. 2. Bijzondere tijdingen uit verschillende landen bevestigen denzelfden voortgang der devotie. Uit Spanje meldt de hoofddirecteur Morgades: ,/Ondanks de armoede veroorzaakt door de hevige beproevingen onzer dagen, gaat de goede zaak toch vooruit. Meer dan 1350 parochies en kloostergemeenten zijn met het Apostolaat des gebeds vereenigd, en het getal der leden bedraagt in Spanje reeds 1,100,000.... Vooral werken we door het verspreiden van goede boeken.... Hopen we , dat men meer en meer, vooral in de Seminariën, de grootsche gedachte van ons H. Verbond moge begrijpen, waardoor zekerlijk de harten voor Jesus’ Hart zullen ontvlamd en alzoo de wereld gered worden.” 3. De Ew. P. Martin S. J. schrijft uit Beyrouth (Syrië): t, Het Apostolaat heeft in Syrië eene uitstekende gunst verkregen, de goedkeuring namelijk van Mgr. Valerga, Patriarch van Jerusalem, voor zijn patriarchaat en de geheele delegatie van Syrië. De groote devotie onzer Arabieren tot de H. Maagd, beeft ons doen besluiten, de afbeelding van bet onbevlekte Har van Maria met die van Jesus’ Hart op de mschrijvmgsbriefjes te plaatsen ... Het Apostolaat is doorgedrongen ten Noorden van den berg Libanon, tot aan Latakieb, bet oude Laodicea aan zee, waar een ijverig priester bet voortplant.. Wij bebben dit jaar een Maand van 't H. Hart in het Arabisch laten drukken, en de maand van bet H. Hart wordt bier op vele plaatsen gevierd gelijk de Maand van Maria. Te. Glia zir doen wij het in de kerk voor bet volk, en in bet Seminarie voor onze jonge geestelijken van al de Ritussen van bet Oosten. Dewijl de Oosterlingen eene bijzondere devotie bebben in den zegen met de afbeeldingen van heilige voorwerpen gegeven, sluiten wij ons lof (de lezing, de zang der Litanie, en van een Lofzang van Jesus’ Hart), met den zegen, dat is het teeken des kruises met de afbeelding van Jesus Hart over de geloovigen te maken ” 4. Dat er overigens nog veel te werken en veel te bidden overblijft, is gewis ook aan onze Lezers bekend. De goede voorbeelden ontbreken ons echter niet. Te Rome hebben, den 20aten September en den sden October, de vijanden vau den Man naar Jesus’ Hart den algemeenen Vader der geloovigen gehoond en gekweld. Maar ook kwamen er 4000 brave inwoners der eeuwige stad (uit Transtevere) om den H. Vader hun medelij- den en hunne getrouwheid te betuigen. //Maar, zeide de Paus, weet gij, tot wie Hij het met eene nog veel verschrikkelijker stem zeggen zal? Tot de goddelooze schrijvers, tot hen, die te koop loopen met de ongeregtigheid en wierook branden voor de schandelijke afgoden van laster, van leugentaal, van onzedelijkheid, en vooral tot hen, die slechts de stof aanbidden en den geest verwaarloozen, die de rijkdommen zoeken en zelfs voor de schandelijkste middelen , om die te verwerven, niet terugdeinzen.” Zondag den 27 October, sprak Z. H. desgelijks, tot de 8000 getrouwen van do wijk dei Monti: „De Zaligmaker vond rondom het lijk (van Jaïrus’ dochter) eene lwoelige menigte, turbam iumultuantem. En Hij zond hen allen weg, zeggende: Gaat heen, het dochtertje is niet dood, maar het slaaptEn de Phariseën begonnen te lagchen , zeggende: „ Zij slaapt! o neen, zij is wel degelijk gestorven!” // Ik weet het, velen zeggen thans, dat het grootste feit voldongen en geëindigd is door de vernietiging der tijdelijke magt (van den Paus). Zij beroemen zich er op, dat zij nu te Eome zijn, en beweren, dat zij er zullen blijven. Het is helaas! maar al te waar, dat zij er zijn ; doch van daar tot de waarheid, dat zij er blijven zullen, is nog een groote afstand. De beproevingen door God nu toegelaten, zullen niet altoos duren Z. H. voegde er nog bij: nDe goddeloozen wenden thans al hunne pogingen aan om ook de geestelijke ■magt van den Paus te vernietigen.” En hoe waar dit is, moge onder duizenden blijken, uit het volgend tafereel , door een Engelsch schrijver uit Eome zelve naar Londen gcbragt. „ De wet der conscriptie , zonder eenig ontzag uitgevoerd en op eene wijze, dat zij de leden der Eeligieuse Orden beleedigt; goddelooze professoren geplaatst op de leerstoelen der Universiteiten en scholen; ketters en vijanden van het katholieke geloof overal in Eome hunne kapellen oprigtend ; het huwelijk, in de oogen der Italiaansche wet alleen als een louter burgerlijk contract beschouwd; —de gebouwen, tuinen en andere eigendommen der kloosterorden , door het gouvernement op de willekeurigste wijze geroofd; de schandelijkste stukken in den schouwburg opgevoerd, gevuld met de grofste beleedigingen tegen de hoogste waardigheidsbekleeders der Kerk en vooral zelfs tegen 'Z. H. den Paus; de Kardinalen , die om zoo te zeggen, zich niet meer in de straten mogen vertoonen; de H. 6 . H ier tegenover staan weer de wreede vervolgingen der Heilige, Katholieke, en Apostolieke Kerk. In Duitschland is één slag geslagen. De Jesuïten zijn verbannen en zoeken, met hunne eereteekens gesierd, waar zij verder in den wijngaard des Heeren kunnen werken. Maar het Kijk is gered! de Poorten der helle juichen, —ende H. Kerk wacht, welke harer kinderen nu het eerst staatsvijandig en volkbedervers verklaard zullen worden. Hoe niet alleen de Hoog Doorl. Bisschoppen , maar ook de priesters en de leeken en zelfs tot de 6000 zich in Nieuw-Orleans bevindende Duitschers daartegen geprotesteerd hebben is wederom bekend, en op nieuw een feit, dat de goede harten vertroost. Niet minder troost vinden wij in den moed, waarmee de Katholieke Pelgrims vooral het vorig jaar hunne bedevaarten volbragten. In Polen, het arme Polen ! is het bisdom Chelm (der Griekscli-vereenigde Kerk) op het punt te verdwijnen. Tot nu toe voerde men de priesters gevankelijk naar Siberië. Dit schijnt te kostbaar ; men begint dus de Priesters der vereenigde Grieksche Kerk met hunne gansche familiën eenvoudig weg te jagen. Maar Polen protesteert door zijn gebed. Het Heiligdom te Hochkirch zag nooit zoovele pelgrims bijeen. Te Annaberg , aan de Russische grenzen, zijn 100,000 bedevaartgangers gezamentlijk komen bidden. Wat in Frankrijk te Salette, Lourdes , Issoudun, Pont-main, Liesse en elders heeft plaats gevonden, was zóó gewigtig, dat onze moderne zonen van den Aartsleugenaar, de Radikale en Liberale bladen , het hebben noodig geacht de honderd duizenden in eenige kwezelgroepjes te herscheppen. In Italië, te Verona, heeft men een Triduüm en daarna eene plegtige processie gehouden , waarbij openlijk voor Z. H. den Paus is gebeden. De hoofdstad der Romagna hield desgelijks een plegtigen optogt naar // het Heiligdom der H. Maagd van den H. Lucas, en dit, ondanks den tegenstand der Revolutionnaire Liberalen, die deze openlijke gebeden voor den H. Vader wilden beletten. Ook in Zwitserland woedt de vervolging; doch ook daar heeft (den 2den November 1872) de priesterschap van het Canton Geneve een adres aan Z. H. gezonden, als een akt van opregte liefde en een protest tegen de tyrannie der Revolutie. # In 1811, zeggen zij daarin, kwamen arme christenen van Chorea hulp zoeken bij Pius VII, toenmaals te Fontainebleau gevangen; t hans komen wij evenzoo tot u, om ons hulpgeroep door de deuren uwer gevangenis tot u te doen doordringen.” YVat vinden wij in dat alles, zoo niet eene ware gelijkenis met de eerste Kerk: aanhoudend gebed voor den gevangen Petrus, — en moed. //Moed, zeide derhalve de beroemde P. Felix, die onlangs gedurende 8 dagen voor de Pelgrims van Tours bij het graf van den TI. Martinus predikte, — moed is in onze tijden de noodzakelijkste deugd ; maar die moed, welke er bestaat, bewijst ook de eeuwige jeugdigheid en vruchtbaarheid der Kerk.’’ Wat zien wij integendeel bij de vijanden dier Kerk? Een paar staaltjes zeggen reeds zoo veel. In het Katholieke Weenen van 1655 had in één geheel jaar 1 zelfmoord plaats; in het half joodsche en verjoodschte onzer dagen telde men 107 zelfmoorden in het jaar 1869, en wel zulke slechts gerekend, die openlijk geconstateerd en bewezen moeten heeten. In eene zoogenaamde godsdienstlooze staatsschool in Massachusets werd onlangs eene jonge Meesteres, Etta Barton, door 4 jonge Tankee’s, haar leerlingen, doodgesteenigd. In Washington heeft een 17 jarige scholier zijn leeraar (Prof. Wilson) doodgeschoten, eenvoudig wijl deze weigerde een billet-doux des jongelings aan eene der meisjes, zijne medeleerlinge, over te geven. (Ev. Kirchenzeit.) Waar worden dan de harten gevormd, en welke is de pligt voor de harten van Jesus’ kinderen? /LGEMEEP INTENTIE. EEN ZALIG JAAR VOOR DE KERK VAN JESUS. In het Hart van Jesus is eene liefde, die al de andere liefdevlammen, welke daarin zijn, overtreft, of laat ons liever zeggen, die al de andere in zich bevat ,en verbonden is met de onbegrensde liefde tusschen Jesus en zijn hemelschen Vader : het is de liefde voor de H. Kerk, zijne Bruid Voor haar is Hij uit den hemel nedergedaald; voor haar heeft hij gewerkt op aarde; voor haar heeft Hij geleden en is Hij gestorven; in haar vindt Hij nog altijd zijn lust in den hemel; voor haar houdt Hij niet op tusschen beide te komen aan de regterhand zijns Vaders en in onze Tabernakelen. Deze Bruid van Jesus Christus is onze Moeder; Zij moet dus, na Jesus zelven en den hemelschen Vader, de eerste plaats in ons hart innemen. Voor haar zijn dus ook onze eerste w'enschen en gebeden. Vooreerst dan een zalig jaar aan Pius IX, haar roemrijk Opperhoofd! Wat zal Hem dit jaar aanbrengen ? Wij weten het niet. Zal het een nieuw kruis zijn, bij de honderden, neen duizenden kruisen, die Hem den naam van Crux de cruce reeds zoo vaak hebben doen verdienen? Misschien de marteldood, als de voornaamste gelijkenis met het sieraad van Golgotha, naar hetwelk hij steeds voortwandelt ? Of liever, wat ons hart moet wenschen, eene plotselinge verlossing uit de handen van al zijne vijanden? Nog eens: wij weten het niet; en Gode alleen is het bekend; doch dit weten wij toch, dat wij mogen, en willen, en moeten bidden, gelijk Hij zelf zoo herhaaldelijk verzocht heeft, dat de Bruid van Jesus spoedig moge zegevieren, en Jesus’ Plaatsbekleeder op aarde dien triomf nog moge zien.. „ Een zalig jaar aan het Episcopaat, dat, vereenigd met zijn Hoofd door het geloof, door de liefde en door de hartelijkste onderdanigheid , moedig met hem de regten der Kerk verdedigt; aan de Bisschoppen van Italië en Spanje, rijk door hun apostolischen geest van opoffering; aan de Bisschoppen van Duitschland , die fier overeind staan te midden van een volk onder het juk van het cesarisme nedergedrukt; aan de Bisschoppen van Polen, deels verbannen , deels bedreigd door eene vervolging even vreeselijk in hare verraderlijke geheimen als in hare openlijk geweldige middelen; aan de Bisschoppen van Erankrijk, Engeland, België, Holland, altijd in de bres en altoos bereid om de aanvallen des vijands af te slaan ; aan de Bisschoppen der Nieuwe Wereld en der Missiën , die met een onvermoeiden ijver het Kijk van Jesus in de landen der afvalligen of ongeloovigen uitbreiden. Moge dit eerbiedwaardig ligchaam, het gansche Episcopaat, gedurende dit jaar nog groeijen in hemelsche verlichting, in heiligheid, in kracht en in vruchtbaarheid. Een zalig jaar aan al de Priesters, Missionnarissen, Eeligieusen , die door woord en voorbeeld , verstervingen en gebeden den goddelijken Zaligmaker meer en meer doen kennen en beminnen. Mogen zij zelven Hem dagelijks nog volkomener kennen, vuriger beminnen ,% volmaakter navolgen, en alzoo allen ware Priesters volgens zijn Hart worden! Een zalig jaar aan de belijders des geloofs en aan allen die vervolgd worden om Jesus’ Naam, niet alleen in Japan , maar ook in Europa, in Italië, Polen en Duitschland. Een zalig jaar aan al de godvruchtige christenen, de meest getrouwe dienaars van Jesus’ Hart, in het bijzonder aan de leden der godsdienstige Vereenigingen en vooreerst die van ons Heilig Verbond. Een zalig jaar eindelijk voor al de zondaars, afgedwaalden of ongeloovigen, zelfs voor de vervolgers van Jesus’ Kerk, voor wie Hij nu reeds achttienhonderd jaren heeft gebeden, en voortdurend nog bidt met gewis een der zoetste woorden zijns Harten: hVader! vergeef het hm; want zij weten niet wat zij doen." Volharding en vermeerdering van ijver voor de goeden, bekeering voor de boozen, opdat allen „één Herder en één schaapsstal” worden; wat kunnen wij zaligers wenschen en in onze gebeden van God vragen ? GEBED. Goddelijk Hart van Jesus, ik offer U door het onbevlekt Hart van Maria, al de gebeden, de werken en al het lijden van dezen dag, in vereeniging met al de intenties, met welke Gij zelf U onophoudelijk op het altaar opoffert. Ik offer U die in ’t bijzonder, ten einde, gedurende dit gansche jaar, eene meer overvloedige uitstorting uwer genaden te verwerven, ten gunste van het zigtbaar Opperhoofd uwer H. Kerk, van hare verdedigers, van al hare kinderen en zelfs van hare vijanden. Geef, o goddelijke Verlosser! dat dit jaar voor ons allen een jaar van ware zaligheid , en voor de H. Kerk een jaar van triomf moge zijn. Amen. DE MA/ND FEBïjUARIJ voor jesus’ hart. De Maand Februarij is een der weinigen, die nog niet algemeen aan een bijzonder geheim of een enkelen Persoon zijn toegewijd. Te regt is men toch sedert eenigen tijd reeds begonnen, de bijzondere aandacht in deze maand op Jesus’ lijden te vestigen. Na de o-eheimen van Jesus’ kindschheid te hebben overwogen, begint immers de H. Kerk zelve, omstreeks dezen tijd de geheimen van het Lijden voor te stellen. De zondag Septuagesima valt nooit later dan Pebruarij ; Assche-Woensdag valt dikwijls nog in dezelfde maand; en van dien eerstgenoemden Zondag af tot Paschen stelt de Kerk ons achtervolgens een of ander gedeelte van Jesus’ lijden voor. Maar indien Eebruarij het begin brengt van de overweging van Jesus’ lijden, dan is hij ook, in dit opzigt, een der schoonste maanden voor Jesus’ Hart. Niets is Jesus aangenamer dan de overweging van zijn H. lijden; door geene zaak ter wereld kunnen wij zijn 4 Hart beter leeren kennen, door geene ook meer opgewekt worden, om ons hart volgens het zijne en naar zijn voorbeeld te vormen. Werpen wij, om het klaarder in te zien, een vlugtigen blik op de nu volgende feesten. Wij kunnen die der Maand Maart mederekenen, wijl die maand op bijzondere en meer eigene wijze aan Jesus’ Hart dubbel dierbaar is. Dingsdag, na den zondag Septuagesima (dit jaar, den 9 Februarij) valt het feest van het Gebed omes Heeren Jesus Christus, van dat gebed, zegt de H. Anselmus, '•dat Jesus met de hoogste devotie zijns Harten en op de dringendste wijze aan God opdroeg.” O, hoeveel kunnen wij van dit goddelijk Hart niet leeren; hoeveel moeten wij er niet van leeren, ter gelegenheid dat het bidt, en zóó bidt, als Hij gedaan heeft in Gethsemane. Zijn Hart is bedroefd tot stervens toe, vervuld, overladen met alle soort van smarten en pijnen; en het bidt: „ Vader ! niet mijn, maar uw wil geschiede l” Den volgenden Dingsdag, (na Zondag Sexagesima) stelt de H. Kerk ons in eens en vooraf het Lijden, het gansche lijden van Jesus voor. (De Passione D. N. J. C.) Dan volgen de bijzondere deelen of geheimen, en wèl op de dagen aan Jesus’ Hart bijzonder gewijd, op de Vrijdagen. ’s Vrijdags na Quinquagesima, het feest der Doornenkroon • den tweeden Vrijdag in de vaste, het feest der H.H. Lans en Nagelen; den derden Vrijdag, dat van den H. Zweetdoek; den vierden, dat van de vijf won- DES pEBEDS. ©EtÉionb VAX JESUS’ UA.RT VOOR DE ZALIGHEID DER ZIELEN, DEN TRIOMF DER H. KERK EN VAN DEN H. STOEL. intenties ooor öe maanö jfebruartj. I. Algemeene Intentie. Dat God ons Heiligen schenke. IT. Bijzondere Intenties. 1. Z. H. Ignatius. M. Zes zeer gewigtige tijdelijke zaken, goeden uitslag voor 2 examens. Eene voorspoedige Verlossing. Genezing van eene oogkwaal door de voorspraak v. d. H. Ignatius 5 2. Zondag O. L. Vrouw Lichtmis. Eene dienares van Jesus’ Hart vraagt eene vurige liefde VOor de H. Maagd; eene andere bevrijding van alle melancolie. M. 11. Blasius. Genezing voor 1 vader zuster die lang ziek is, 1 jong meuscb, 1 huismoeder 2 broeders, 1 zieke vriendin door de voorspraak van den H. Ignatius; 1 kind. 4. D. H. Joanna. De goede uitslag in eene gewigtige zaak; bekeering van 2 leden eener familie en van 1 dierbaren zieke, bijlegging van tweespalt in eene aanzienlijke dorps°-emeentp H W TT r. „ 5. W. H. Martelaren van Japan. Eene dienares van Jesus’ Hart vraagt eene krachtdadige liefde. .Fatsoenlijke betrekking voor 4 jongelieden en dochters. 6. D. H. Amandus. Dankgebed voor een man die tot God is teruggekeerd, —en voor geestelijke en tijdelijke gunsten verkregen van het H. Hart. Gebed voor een zaligen levensstaat voor 6 personen. 7. V. 11. Romualdis. Eenige jongelieden en broeders, opdat zij hunne godsdienstpligten onderhouden; 6 broeders, voor een , opdat hij zijn Paaschpligt moge volbrengen. 8. Z. II. Joannes de Matha. De terugkeer tot God eener ziel, die zich verlaten meent. Invoering der devotie tot het H. Hart in eene parochie. 9. Zondag H. Titus. Septuagesima. Zielerust voor een plotseling overleden vader, — voor 2 overledene moeders, uit kind. dankbaarheid, — voor vele andere overledenen. 10. M. U. Wilhelmus. Dankgebed voor velerhande groote gunsten door het H. Hart verkregen, vooral in het begin dezes jaars. Tijdelijke zaken voor 7 beproefde huisgezinnen. 4 belangrijke ondernemingen. Gelukkige levensstaat voor een student. 11. 1). F. v. ’t Gebed v. Jesus. Een man en vrouw die helaas met elkander in twist leven, terwijl de man vooral zijne pligten verwaarloost. Eene zélatrice vraagt gehoorzaamheid, bedaardheid, en een goeden levensstaat. 12. W. H. Eulalia. Kostbare gezondheid van een moeder en zoon, alsook voor 7 andere personen. Een huisvader, die kindsch dreigt te worden. Een vader, die bijna 3 jaren aan de jicht lijdt. U1JUU U jUil/U UUAA UV J1WJH 13. D. ƒ/. Catharina. Iemand, die in gevaar ia van zinneloos te worden. Eene, die met een Protestant gehuwd is. Een weduwenaar, die zich overgeeft aan den drank; een vader, die zijne kinderen verlaten heeft. 14. V. U. Joan. de Britto. Eene talrijke familie; de genade van een goeden dood voor eene dierbare moeder. Volle onderwerping aan Gods wil voor eene jonge vrouw. Bekeering van een vader, die hevig vloekt. 15. Z. H. Joan. Machado. Dankgebed voor een alleen door het Goddelijk Hart vereffende twist, die menschelijkerwijze niet te vereffenen scheen. 16. Zondag Sexagesima. Een dienares v. Jesus’ Hart vraagt eene ijverende liefde. 17* M. H. Raijmundus. Eene reeds door het H. Hart beweldadigde beveelt aan: 2 verkeerde jongelingen , waarvan een zich reeds betert, eene onverschillige huisvrouw, de gelukkige geboorte van een kind en het slagen van 2 zaken. 18. D. F. v. Jesus’ Lijden. Bijzondere intenties, 8, en eenige eener Overste, en van een Eerw. H. Bast. voor eene Parochie. De zielerust van dierbare Ouders, van 2 broeders en 1 zuster. 19. W. Soliede godsvrucht en liefde voor 6. Andere genaden voor 10. 3 zaken van groot gewigt.. Bevrijding van angstvalligheidjVoor 1 man, inwendige vrede voor een tot nu toe trage. 20. D. lemand uit L. die naar vreemde landen vertrekt; een ander, die in haat met zijne familie en in hevigen twist met zijne vrouw leeft. 21. V. H. Didacus, Verscheidene personen hevig door angstvalligheden en bekoringen gekweld. 4 onverschillige jongelingen: een jonge ijveraar voor de bekeering der slaven van Japan. 22. Z. St. Petrus-Stoel. De gezondheid van verschillende personen, en 2 Eerw. Pr. Zélateurs, en 1 dierbare vader, een jong mensch aan teering lijdende. Z. H. de Paus. 23. Zonpag Quinquagesima. 2. jongelingen, 1 meisje, die roeping gevoelen voor het religieuse leven; 8 postulanten. 24. M. H. Matthias, Ap. Eene beproefde ziel vraagt de vereeniging met God ; eene andere bevrijding van bekoringen aangaande het geloof, geduld. meer godsvrucht en liefde. 25. D. H. Petrus Dam. Gehoorzaanheid voor eene bijna wanhopige; hulp voor de kinderen eener familie. Geduld voor 1 zieke moeder. Een zalig huwelijk ; de welstand van de kinderen eens huisgezins. Gelukkige loting voor een pauselijk Zouaaf. 26. Assche-Woensdag. Eene jonge dochter wenscht een beter bestaan volgens den wenseh van ’t H. Hart. Een and. de getrouwe vervulling van hare pligten, in eene heele wereldsche omgeving, die haar verdriet. 27. D. Bekeering van 2 familieleden. Een huisvader, die zich aan den drank overgeeft tot schande zijner familie, en droefheid zijner oude moeder en vrouw. Nog 2 huisvaders, en 1 die in slechte gewoonte is. 28. V. F. v. Jesus Doornen-Jcroon. De bekeering eener wereldsgezinde vrouw, die met de godsdienst spot. Een zalige uitkomst voor een zieken jongeling:, die door de liefdadigheid moet onderhouden worden. AMSTERDAM, J. BEERENDONK. den; den vijfden, het feest van Jesus* H. Bloed. Na Passiezondag volgt nog de feestdag der "VII smarten van Maria, en eindelijk, als de kroon van alles, de bij uitstek zoo genoemde Goede Vrijdag, waarlijk dc goede, waarop ons, door Jesus’ dood, alle goed geschonken is, en zijn Hart zelf geopend, als om ons daarin, als in een boek, al de onbegrijpelijke geheimen zijner eindelooze liefde te doen lezen. v T■ • 1 1 ~ ...■ 1 1 ATT 1W Niet al deze feestdagen, gelijk gezegd is, vallen m Februarij; de eerste komen er toch in, en leeren ons van het begin af onze oogen en ons hart op Jesus beminnelijk en lijdend Hart te vestigen. En helaas! er komt een feest bij, niet van de H. Kerk, doch van een ander ingevoerd, en juist tusschen de feesten van Jemis’ lijden en der Doornenkroon geplaatst, dat ons nog dringender tot het aanbiddelijk Hart van Jesus roept. Het is, u genoeg bekend, —de zoogenaamde Vastenavond. Ach! dan worden vaak weer op nieuw scherpe doornenkransen voor Jesus’ Hart gevlochten; dan behooren dus ook de Minnaars van dat goddelijk Hart den balsem hunner godsvrucht aan Jesus’ Hart niet te onthouden. Dewijl meestal ook die dag in Februarij valt, mag deze maand des te eerder als eene maand van gebed, overweging en verzoening aan Jesus’ Hart aangeboden worden. mm F-. < i rw n 1 /I T"T n Uwe bijzondere oefening voor deze Maand zal dus zijn: de aandachtige overweging van Jesus’ bitter lijden. T jpt echter daarbij vooral op de gevoelens van Jesus’ 4* XLVI. Jesus wordt ten l'cruisdood veroordeeld. (Mt. XXVII: 23—26. Mr. XV: 14—15. Luc. XXIII: 22—24. Jo. XIX : 12 , 16.) Van toen af zocht Pilatus Hem. los te laten. Maar de Joden riepen , en zeiden : zoo gij dezen loslaat, zijt gij geen vriend des Keizers; want een ieder, die zich tot koning maakt, wederspreekt den Keizer. Als Pilatus deze woorden gehoord had , bragt hij Jesus buiten, en zat weder op den regterstoel, genaamd Lithostrotos, in het hebreeuwsch Gabbatha. Het was de dag der voorbereiding (dat is: de Vrijdag) van Paschen, omtrent de zesde ure; en hij zeide tot de Joden: Ziet, uw Koning ! Maar zij riepen en hielden aan met luide kreten, schreeuwende : Weg , weg met Hem ! Kruisig hem ! (J.) en hunne kreten namen (meer en meer) toe. (L.) Pilatus zegt tot hen: Zal ik dan uwen Koning kruisigen ? Maar de Opperpriesters antwoordden: Wij hebben geenen koning dan den Keizer? (J.) Als dan Pilatus zag, dat hij niets vorderde , doch er veeleer oproer ontstond, nam hij water en wiesch zijne handen ten aansohouwe van het volk, en zeide: Ik ben onschuldig aan het bloed van dezen regtvaardige. Gij moogt toezien 1 En al het volk antwoordde en zeide: Zijn bloed kome over ons en over onze kinderen! (Mt.). Toen velde Pilatus het oordeel, dat hun eisch ge- geschieden zou (L.); en hij liet hun dengene los, die om doodslag en oproer in de gevangenis was geworpen (Barabbas namelijk) dien zij verlangden; maar Jesus gaf hij over aan hunnen wil (L.), nadat Hij gegeeseld was, om nu gekruisigd te worden. (Mr.). VFyEffDElf VAN JESUS’ HytljT. DE H. MARIA-FRANCISCA DER VIJF WONDEN VAN O. H. J. C. Het leven der H. Zita heeft bewezen, dat ook onder de dienstmaagden uitmuntende dienaressen van Jesus’ Hart worden gevonden; het voorbeeld der heilige Maria-Francisca moge bewijzen, dat ook in later tijden zulke dienstmaagden hebben geleefd. Wij willen in ’t kort eenige feiten uit haar leven aanvoeren tot troost en tot opwekking van velen. De H. Maria, Anna Maria Eosalia gedoopt, zag het levenslicht te Napels, den 25 Maart, feest van Maria Boodschap, 1715. Hare ouders waren weinig bemiddeld, doch hare moeder ten minste was god- vruchtig, en ontving dan ook, toen zij, bevreesd voor een ongeval, bij den Minderbroeder Joannes-Josephus van het kruis (heilig verklaard in 1839) ten rade ging, tot antwoord: // Yrees niet, uw kind zal gelukkig ter wereld komen en eene groote heilige worden. Patei Franciscus de Hieronymo S. J. (insgelijks heilig verklaard in 1839) gaf hetzelfde antwoord, en bijna met dezelfde woorden. Een wonder versterkte die prophetiën; want de moeder niet in staat om haar kind te voeden, verkreeg plotseling die gunst door de voorspraak der H. Maagd. Zoodra Anna Maria begon te spreken rigtte zij zicli eerbiedig op op den arm harer moeder, zoodra zij een priester zag, en riep met eerbied: een priester! een priester l Drie j aren oud schonk zij haar voedsel weg aan eene zuster, voor eene onderrigting in de Christelijke leering. Over dag vond zij haar lust in het nederknielen voor een klein altaartje, ’s nachts stond zij op om haar gebed voort te zetten, en ’s morgens zeide zij tot hare moeder: u Moeder , wasch dit doodshoofd, dat aan de verrotting onderworpen is.” In haar vierde jaar smeekte zij de H. Mis te mogen bij wonen; en wie haar zag bidden, noemde haar yde kleine heilige. Op haar en der moeder verzoek, om te biechten, antwoordde de Biechtvader: // Laat die kleine maar tot mij komen;” maar hoe stond hij verwonderd in een kind van 4 jaren zooveel kennis van Gods geheimen te vinden! Toen zij eindelijk, op haar zevende jaar, ter H. Tafel mogt naderen, gloeide haar aangezigt en haar ligchaam zoo zeer, dat zij die haar naderden, de hitte gewaar werden. Weldra nam hare liefde tot Jesus in het H. Sacrament zoodanig toe, dat zij verzocht en verwierf dagelijks de H. Communie te ontvangen. Haar rader' Franciscus Gallo, plaatste weldra de twaalfjarige dochter in een werkwinkel, om gouden galon te leeren weven. Dit werk was echter te zwaar, Anna Maria wordt ernstig ziek, en heeft reeds de laatste HH. Sacramenten ontvangen, als zij plotseling door de voorspraak der H. Maagd de gezondheid terug erlangt. In plaats van te weven wordt zij nu uitgezonden om gouddraad te spinnen, wat haar des te aangenamer was, wijl hare moeder en zusters hetzelfde handwerk verrigtten, en zij nu niet meer tusschen allen slag van menschen in eene fabriek behoefde te werken. Anna Maria was gedurig in de Kerk, en toch had zij altijd meer werk afgemaakt dan eene harer zusters, waarom deze soms lagchende zeiden: //Haar Engelbewaarder spint voor haar, terwijl zij in de Kerk is.” Zij was altoos vrolijk, maar nooit uitgestort, en vereenigde op wondervolle wijze het inwendig gebed met den ijver bij haar werk. De Zon- en feestdagen bragt zij in de kerk of met godvruchtige oefeningen door, en nimmer stoorde zij zich aan de de bespottingen van andere meisjes, die haar soms verweten dat zij nooit deelnam aan hare wandelingen of vermaken. Toen haar vader haar zocht over te halen tot een huwelijk met een deugdzamen en tevens zeer rijken jongeling, die door hare godsvrucht was ingenomen, verklaarde zij eerbiedig: //Vader, mijn besluit is sedert lang genomen; ik wil geenen anderen Bruidegom, als den Gekruiste; ik meende u juist de vergunning te vragen, om den derden regel van den H. Franeiscus aan te nemen.” Nu volgde de beproeving. Anna Maria werd in eene kamer opgesloten en ontving dagelijks slechts een arm stuk brood en eene kruik water. Maar zij bleef zóó standvastig, dat de Vader eindelijk overwonnen werd en zijner dochter de vrijheid gaf, om haar levensstaat te kiezen. Het goede kind viel voor hem op de kniën, vatte zijne hand en besproeide die al kussende met hare tranen. Vader en moeder weenden beiden van aandoening over hare ootmoedige en eerbiedige onderwerping. Den 8 September, Maria-geboorte, 1731, versierde zij het altaartje in hare kamer, ontving het kleed van den H. Franeiscus, en nam, volgens de gewoonte des lands, den naam aan van Maria Francisca der vijf wonden. Hare liefde tot Jesus’ en zijn bitter lijden is er door blijkbaar. Dagelijks hield ze dan ook den kruisweg, en barstte reeds bij de eerste statie in een vloed van tranen los, terwijl zij zelden tot aan de vierde statie kwam zonder overstelpt te worden van droefheid en als dood ter aarde te vallen. Eens viel zij zoo hevig, dat hare hand en arm uit de gewrichten hingen. Doch een woord van haar biechtvader; //Sta op uit gehoorzaamheid ,” deed haar terstond oprijzen en geheel genezen weder voortgaan. Dewijl echter het volk haar nu als eene heilige begon aan te zien, bad zij God, haar toch niet zoo in ’t openbaar zijne gunsten te verleenen. Haar gebed werd verhoord, en zij genoot die nu nog veel meer in het geheim met haren God. Onder de voorspellingen, die zij deed, behoort deze : dat Margareta Troise op het aanstaande Pinksterfeest het kleed der Derde Orde zou aannemen en Maria’s getrouwe gezellin zou worden. Het gebeurde tegen de waarschijnlijkheid in, en Maria Felix, gelijk ze voortaan heette, werd Prancisca’s gestadige medgezellin. In drie jaren leerde Maria Francisca zoo goed het spinnen van gouddraad, dat zij veel meer verdiende, dan zij voor haar onderhoud noodig had. Haar vader was echter nooit tevreden, en liet haar zóó werken, dat zij nogmaals ziek werd en de laatste HIT. Sacramenten ontving. Doch nu verscheen haar de H. Pascalis Baylon, zeggende: //Sta op, gij zijt genezen.” Haar vader verpligtte haar nu met de naald te leeren werken, er. Maria Francisca was dus genoodzaakt zich wederom in een werkwinkel te begeven. De jonge dochters, die bij eene deugdzame meesteres, Brigitta Gorgitano, werkten, waren niet ondeugend , maar, zoo als vele van die soort, zeer genegen tot de kleederpracht en bij gevolg weinig tot de godsvrucht. Men zocht Francisca te overtuigen, dat de kleederpracht eene noodzakelijkheid in haar beroep was, doch te vergeefs. Zij bleef zindelijk en net gekleed, maar altoos zedig en eenvoudig. Dan begon men met hare eenvoudige kleeding te spotten; even vruchteloos, of liever neen, met de grootste vrucht, want weldra waren alle dochters door hare lieftalligheid overwonnen, en volgden zij dit levend toonbeeld der heilige eenvoudigheid na. Toen hierbij nog eenige voorzeggingen kwamen, zoo- als deze tot hare meesteres : // dat haar huwelijk met drie zonen zou gezegend worden ,” begon men wederom in de gansche stad te spreken van yde heilige naaister.” Die naam kwam haar duur te staan. Eene dame wilde een geheim ontdekken, en bood daartoe geld aan aan den hebzuchtigen vader van Erancisca. Dat deze weigerde, zijn verlangen te voldoen, laat zich denken. Maar beschimpingen en slagen waren de belooning voor de heilige. De Bisschop was eindelijk verpligt tusschen beide te komen, en den gramstorigen vader door bedreigingen te stillen. Een vreemdsoortig ijveraar werd nu haar folteraar. De biechtvader der gansche familie wilde ook Erancisca tot biechtkind hebben. Zij antwoordde: //lk ben sedert verscheidene jaren bij denzelfden biechtvader, dien God mij heeft aangewezen, en die veel zorg voor mijne ziel draagt; ik heb geene reden hem te verlaten.” Eindelijk verpligtte haar heur vader. Zij gehoorzaamde, ofschoon zij bekend heeft, dat haar nog nooit iets zoo smartelijk was gevallen. Zij gaat en vraagt den zegen. Maar de priester valt uit in ver wijtingen ; //Ik weet het beter, zeide hij, gij zijt eene schijnheilige bedriegster , eene hoovaardige en ongehoorzame dochter, eene geestdrijfster. Ga! heen gij zijt onwaardig in mijnen biechtstoel te zitten.” Eerwaarde vader, antwoordt de heilige, wijl ge mij zoo goed kent, gelief dan voor mij te bidden.” Daarna werd ook de eenige troost hier op aarde haar ontnomen. Hare goede moeder wordt ziek, Francisca, hoewel zelve doodzwak, verzorgt haar en vertroost haar in de laatste oogenblikken zooveel zij maar kan , en de brave moeder geeft eindelijk den laatsten snik op het kruisbeeld, dat hare heilige dochter haar laat kussen. Spoedig volgen weer andere kruisen; waarom God eindelijk tot driemaal toe Francisca hooren laat: „ Maria Francisca! vertrek van hier, verlaat dit huis.” De heilige neemt vooreerst haren intrek bij brave lieden, alwaar zij zeven maanden in het nederigste huiswerk overbrengt. Hare zwakke gezondheid verpligt haar echter dit huis te verlaten, en nu huurt zij een nederig kamertje in de Messenmakersstraat, waar zij met Maria helix, hare vriendin, gaat wonen. Deze verlaat haar niet meer, tot aan haar dood, zooals Francisca voorspeld had. Hare meubels waren zeer gerino-; twee stokken, waarover een schaapsvel genageld was, dienden haar voor bed, een altaartje met eenige papie- ren prentjes was het kostelijkste wat zij bezat. De twee dienstmaagden des Heeren leefden in die arme woning als in een hemel. Maria Francisca verkreeg nu ook, daar zij den gewenschten ouderdom bereikt had, de vergunning van openlijk het kleed der Derde Orde te dragen, en de gewone belofte van armoede, zuiverheid en gehoorzaamheid af te leggen. Van nu af begon een nieuwe strijd voor Francisca. De Dame, waarbij Maria-Felix gewoond had, beschuldigde haar als eene tooveres bij den Aartsbisschop; dewijl toch Francisca tot haar gezegd had: „ daar de biechtvaders van God verlicht zijn, mag men zich tegen hunne beschikkingen niet verzetten,” oordeelde die Mevrouw dat Francisca de oorzaak was, dat Maria-Felix niet meer bij haar in dienst wilde komen. De Kardinaal Aartsbisschop Spinelli wees haar derhalve een anderen biechtvader aan, den geleerden maar gestrengen pastoor Mostello namelijk, die Francisca op de hardste wijze behandelde. Den eersten keer reeds wees hij haar af, verbood haar de dagelijksche Communie, en zeide onder anderen: //Daar is nu het geschenk, dat de Kardinaal mij zendt.... Zijt gij die heilige, aan wie het kind Jesus zoo dikwijls verschijnt?” z/Neen, antwoordde Francisca met diepen eerbied, ik ben geene heilige; maar wel eene ellendige zondares.” Op witten Donderdag liet hij haar zitten in de kléine kapel, welke men het H. Graf noemt, op de plaats, waar andere jaren het beeld der H. Magdalena stond, ,/otti 6 we zonden , zeide hij, te beweenen ,” zoodat allen, die de kerk inkwamen met haar lachten, als met eene arme zondares. En zulke en nog grootere beproevingen verdroeg de heilige met een engelachtig geduld zeven jaren lang. Haar vader en hare zusters begonnen insgelijks weer haar te kwellen. Zij werden opgehitst door de Dame, waarbij Francisca gewoond had, en die haar nu begon te lasteren, dewijl ze in onmin was met haar man, die eene groote achting voor de heilige koesterde. Goede menschen bezorgden haar nu een plaatsje in een klooster, waar weldra al de religieusen zich in hare gebeden aanbevolen, uitgenomen twee jaloersche, die haar op zekeren dag van bittere beleedigingen aandeden. Nog andere beproevingen en lasteringen gaan we stilzwijgend voorbij , slechts opmerkende, dat ten laatste, door toedoen van brave lieden, de onschuld van Francisca door de hoogste regtbank van Napels erkend en verkondigd werd. Francisca beoefende verder steeds allerhande deugden. Schold haar eene booze vrouw openlijk op de straten uit voor al wat eene heilige en vooral engelreine ziel kan kwetsen; Francisca juichte, en leed slechts, zooals zij betuigde, om de zonden dier snoode lasteraarster. Toen haar vader in de gevoelens van het opregtste leedwezen gestorven was, verkortte zij zelve, door haar lijden, zijn vagevuur. Kandden haar, gedurende 56 jaren de vreeselijkste ziekten aan, zij bleef moedig en geduldig tot aan het einde toe. Ont- trok zelfs de goede God zijne openbaringen en vertroostingen, Francisca bleef even getrouw in het vervullen harer pligten en geestelijke oefeningen. Zij moedigde zelfs anderen aan, om op God alleen en altoos te vertrouwen. // God bemint ons meer, zeide zij, dan wij ons zelven kunnen beminnen. Hij wil of verlangt niets dan onze zaligheid, en Hij weet, wat ons daartoe dienstig is.” Kortom, Francisca muntte in alle deugden uit, en nam dagelijks in de volmaaktheid toe tot aan het einde van haar heilig leven. In het kort ja, maar toch hoofdzakelijk, hebben wij de reden daarvan gehoord. Zij zocht vooreerst, zooveel zij kon de geestelijke onderrigtingen om haar hart volgens Jesus’ Hart te vormen. Zij overwoog vervolgens gestadig het bitter lijden van haar goeden Jesus, en trachtte aldus van zijn Goddelijk Hart te leercn, hoe ootmoedig, geduldig en liefderijk zij zich moest gedragen. Zij voedde dien brandenden ijver om Jesus na te volgen, door het dikwijls ontvangen van het H. Sacrament, en liet geene gelegenheid voorbij gaan, waarop zij Jesus of kon bezoeken, of ontvangen, of in zijne lijdende broeders dienen. Wij kunnen althans eenigzins beseffen (eenigzins, want wie kent Gods goedheid volkomen?) wat het beminnelijk Hart van Jesus aan zulk een hart terugschonk. De geschiedenis getuigt het ook ten deele. Meermalen verdween eensklaps de H. Hostie van de pateen of uit de hand des priesters, om door de hand 6* Och! waren nu ten minste al hare kinderen onderdanig gebleven ! Doch , hoe verre van daar ! In Duitschland woedt Luther, in Drankrijk Calvijn, in Zwitserland Zwingli, in Engeland Hendrik VIII, allen om het kleed zonder naad van Jesus te verscheuren enmillioenen van den schoot der Heilige Moeder los te rukken. Welk middel tegen allen? Al wederom Gods Heiligen: in Spanje de HH. Ignatius, Franciscus Xaverius, Franciscus van Borgia, de HII. leresia en Joannes van het kruis, de HH. Petrus van Alcantara en H. Joannes de Deo; in Italië de HH. Philippus Nereus, Camillus de Lellis en Garolus Borromeus; in Duitschland en Frankrijk de ZZ. Petrus Canisius en Petrus Favre, begeleid en gevolgd van eene groote menigte andere heilige maunen en vrouwen, die te zamen gestreden en te zamen geleden hebben (zoo als b. v. ook ten onzent Gorcums martelaren) om de ketterij tegen te gaan, de deugden te doen bloeijen, de Kerk van Jesus door alle soort van heldendaden te ondersteunen. In ge vaar volle tijden heeft alzoo de Heer der Kerk zijne geliefkoosde Bruid op bijzondere wijze door zijne Heiligen ondersteund. Onze tijden zijn slecht, misschien dreigender voor Jesus’ Kerk dan er ooit geweest zijn. In onze dagen meer dan ooit moeten we dus den goeden God om zulke nieuwe gaven zijner barmhartigheid vragen. Zeg hierbij niet: de Kerk heeft altijd heiligen; want er zijn groote en uitstekende Heiligen noodig. Zeg nog veel minder met sommige laffe Katholieken : de zaken staan goed; doe liever uwe oogen open , en ween. Waag u eindelijk vooral niet aan die roekelooze uitdrukking van velen: God zal zorgen. Gewis, God zal wel zorgen: maar Hij vraagt van u, dat gij Hem, tot uwe zaligheid, ondersteunt. Christenen! bidden wij dus met vernieuwden ijver in deze maand, vragen wij vooral Heiligen van God, opdat de tijd der beproeving verkort worde en nog onze roemrijke Pius IX de nieuwe overwinning der H. Kerk moge zien! GEBED. Goddelijk Hart van Jesus, ik offer U door het onbevlekt Hart van Maria , al de gebeden, de werken en al het lijden van dezen dag, in vereeniging met al de intenties, met welke Gij zelf U onophoudelijk op het altaar opoffert. Ik offer U die in het bijzonder, om van uwe oneindige liefde voor uwe Kerk de hulp te verkrijgen, die voor haar noodzakelijk is. Heer! zend ons groote Heiligen , mannen, magtig in werken en woorden, die de waarheid doen zegevieren, de heerschappij uwer wetten herstellen, uw rijk in de wereld doen bloeijen. Amen. DE MAAND MAART voort jesus’ hart. l)e dienaars van Jesus’ Hart weten allen, dat de Maand Maart aan den grooten H. Joseph is toegewijd. I 3 er meer noodig, om te begrijpen, welke de beteekenis dezer maand ten aanzien van Jesus’ Hart moet wezen? De H. Joseph is Jesus’ voedstervader. Met wien, na de H. Maagd, stond Jesus’ Hart eens hier op aarde en dan ook wel daarboven in naauwere betrekking? Wiens hart is door het zijne vuriger bemind? Voor wien heeft Hij meer gedaan, en zal Hij ook nu meer doen, dan voor zijn geliefden en uitverkoren Joseph? Wat zullen wij dan in deze maand bij voorkeur moeten doen? Zeer eenvoudig. 1. Den H. Joseph vereeren als een der meest bevoorregte vrienden van Jesus’ Hart. 2. Ook op het hart van den H. Joseph letten, als op een der beste spiegels , waarin het Hart van Jesus te kennen is. 3. Door Josephs hart tot Jesus gaan, gewis ook Maria niet vergetend , om zonder den minsten twijfel te verkrijgen, wat wij van God verlangen. Op het eerste, de vereering van den H. Joseph, behoeven wij niet aan te dringen. Het is, of al de ware geloovigen die devotie in onzen tijd niet de moedermelk indrinken. Sedert de groote H. Teresia deze devo- 7 tie zoo bijzonder heeft aangeprezen, is zij met den dag in de H. Kerk toegenomen; sinds onze JI. Vader, de roemrijke Pius IX, den H. Joseph tot algemeen Patroon der H. Kerk heeft gemaakt, is zij, mogen wij wel zeggen, geheel algemeen geworden, en in dien zin tot haar hoogste toppunt geklommen. Wie is er, die niet weet, dat de Woensdagen door het jaar den H. Joseph zijn gewijd? Wie kent niet de verschillende achtereenvolgende Woensdagen ter eere des Heiligen gevierd ? Wien is de bijzondere Patroon der Maand Maart onbekend? En welk Christen viert niet den 19d™ dag dier Maand en den 3<ï™ Zondag na Paschen het Beschermfeest des Heiligen Josephs. Wij kunnen slechts zeggen: „gaat voort, Christenen, en vereert meer en meer den eersten en grootsten onder de vrienden van Jesus’ Hart.” En wat zult gij dan vooral van Josephs hart leeren? Eenvoudigheid , gebed en vertrouwen. Eenvoudigheid, omdat de arme ambachtsman van Nazareth vooral in die deugd heeft uitgemunt. De gave en kennis des gebeds, dewijl immers Josephs hart zoo naauw met het Hart van Jesus vereenigd is geweest, en Jesus’ voedstervader gedurende dertig jaren met den Godmensch heeft omgegaan op eene wijze, die wij wel kunnen overwegen, maar nooit genoeg waarderen. Het vertrouwen eindelijk, omdat de H. Joseph het geluk had tusschen de armen van Jesus en Maria te sterven, en dezelfde, die in ons leven alle gunsten bij Jesus kan verwerven, bovendien een eerste beschermer in het allesbeslissend stervensuur moet zijn. Hoezeer hij zelf op de almagt van zijn goddelijken Pleegzoon vertrouwd, met hoeveel vurigheid zijn hart voor Hem geklopt, met welk onwrikbaar vertrouwen Hij tot Hem gebeden heeft, wie zal het ons zeggen? Gaan we dus, vooral tijdens deze Maand, tot het goddelijk Hart van Jesus, door middel van het veelvermogend hart van den grooten H. Joseph. Wij kunnen, onder anderen, tot oefening het schietgebed nemen, „Jesus, Maria, Joseph!" enz. Trachten wij vooral ’s morgens ons den H. Joseph te bevelen bij de H. 7 * EEp GïjOOTE GEN/DE H. JOSEPH. Yoor eenige dagen verspreidde zich door Messina het gerucht, dat een lid eener wel bekende familie oogenblikkelijk genezen was vau eene verlamming, die sinds 14 dagen duurde: en deze genezing werd aan een wonder van den grooten Patriarch, den H. Joseph, toegeschreven. De directeur van de „Parola Cattolica” van Messina, die aan de waarheid van het feit twijfelde, meende eerst er geen woord van te zeggen, doch toen hij later van eenige geloofwaardige personen vernomen had, dat in die familie inderdaad een wonder had plaatsgehad, ging hij in persoon naar dat huis om zich van de waarheid van het voorgevallene te overtuigen, en een naauwkeurig verslag van het gebeurde te hebben. Alvorens het verhaal te beginnen meent hij eene opmerking te moeten maken, die vooral in deze tijden, waarin men zoo weinig aan soortgelijke wondervolle voorvallen gelooft, van het grootste belang is: men moet namelijk weten dat het huisgezin, waarin het wonder gebeurde volstrekt niet bijgeloovig is, en al is het katholiek, zoo hecht het toch niet gemakkelijk geloof aan soortgelijke gebeurtenissen. Zie hier dus het gebeurde, zooals het verhaald werd door Mejufv. Angiolina Sergi, huisvrouw van den Heer Antonino Bonaventura, in tegenwoordigheid van vele leden der familie en van vele vreemden. „Ik werd door eene verlamming getroffen (zoo verhaalt zij) die de geheele linker zijde van mijn ligchaam bewegeloos maakte. De mannen der kunst trachtten het doodsgevaar te verwijderen, en na twee dagen slaagden zij er in mij het gebruik mijner verstandelijke vermogens terug te geven; maar ik bleef blind aan het linker oog, doof aan dat oor en verlamd aan die geheele zijde.
21,913
MMUBVU04:001871044:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
De heraut, 1881, no. 201, 30-10-1881
null
Dutch
Spoken
385
770
£ ,%VOr.men 8?" cursus nog aanmerkelijk, zoodat ik het Al- weêr zullen opzoeken. °m gezamenlijk het mdnngen van het, Chnstendom te de aardrijkskundige ligging en buitengewone mee"ten te leide,° en te £ge en> -Te Berhi« 13 Civium met reeds namen aan Bij alle uiteengaan is en blijft het toch vruchtbaarheid van® Pantin! aantonen, Lt dit S mijn opvolger overhandigen kan. Een getal maar de vraag: aan welken kant komt de tegen den nieuwen godsiienst. Het schijnt, dat die wenk 'and een grootsche toekomst heeft zoodra het w' steeds om meer dan 5' niet zoo klein, eer bevredigend te noemen, schare van 's Heeren volk. komt de massa niet opgevolgd is, althans iade laatste nummers spreekt verlost is van de onbekwame Turksche regee- mpt „r,r.r»i>htiVheid aanvaard wat een reden indien ge overweegt, dat in Leiden, Gronin-' der kinderen Gods te staan? SfSUS wtden ' """ he' ^ ~ „een aandachtiS ^bellezer freft ïhee^fe gen en hier aan de Stads-faculteit soms 5 Zoo bij de irenischen, dan zijn wij weg verdedlger wordeQ w het mij, dat de uitvoering van 's Heeren Oli- wijzfn_ xmmers, we gedachten der^vele^teleur- a 6 theologen, en minder, aankwamen, ter- en willen we weg zijn. Iemand vraagde eens aan den heer Moody: „Wat P an S,P ^26 °v®r?enk°mt ateujngen Van hen, wier verwachtingen hierom- wij, aan ofze theologisehe (acukeit dit jaar Maar indien & oL, dan zijn 2ij verloren KJSbtfSLiï S, onS ÏLZSlT 7 studenten enkel voor de Theologie werden Of nu de schare van s Heeren volk ooit vormen?" de goedkeuring en met de huln van vprsrhil. verschijnsel als t vermelde, in verband met de ingeschreven; overweegt niet minder wat met de modernen tegen de gereformeerden £enk er niets van," antwoordde de heer Moody. iende koningen en vorsten zou volkomen over- J^?denciua®S I^' Ie ai?3 ^e' Midden- en Oost- ginds aantrelk en hier afstoot; en overweegt zal sttijden, dat gfven w=8 aan de fijne, " e«n,tem„en8m«, ïi STÏÏ, d^nd'S^nt,^ eindelijk, dat alleen onze Universiteit de geestelijk ontwikkelden onder de irenischen ¥ 60: 3—5 ; 61: 4, 5 ; 66 : 20." ,uaDS niet om weike r.iPnJ a.s' we vragen eere geniet om eiken morgen het opschrift zeiven te bedenken. === ' Het hoofdorgaan der Joden in Engeland, tht het z00veel beweging wekkend po8e°- ZoU van Dante's Inferno met nachtelijk krijt op KUYPER.
29,355
MMKB07:001534033:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 33, 1871, no. 3305, 30-03-1871
null
Dutch
Spoken
4,547
8,839
Wij arbiters, Overwegende ten aanzien der feiten en proceduren : dat de verweerders, bij polis, gedagteekend 25 Sept. 1865 , met eene andere firma, aan den eischer hebben verzekerd eene som van ƒ 18,000 op geheel het casco en de kiel, het tuig, de takelage en net oorlogstuig van net .Nederlandsen scnip ïLiisabeth. Maria, gevoerd door kapitein Smoor , voor eene reis van Londen en alle circumjacentiën van dien af tot Buenos Ayres en/of Montevideo; dat de eischer heeft geposeerd, dat op deze reis het verzekerd interest voor hem geheel is verloren gegaan, en dus is geleden eene schade van 100 pet.; dat echter verweerders, ter zake eener eerste avarij op de bedoelde reis, reeds hebben betaald 19% pet., en dus thans nog slechts hebben te betalen 80 % pet. over de verzekerde sommen, uitmakende voor de verweerders te zamen de som van f 1 1,270; weshalve de eischer heeft geconcludeerd, dat bij vonnis in het eerste ressort, uitvoerbaar bij voorraad , niettegenstaande hooger beroep en zelfs bij lijfsdwang, voor zoover betreft den vijfden en negenden verweerder, de verweerders zouden worden veroordeeld om aan den eischer , tegen behoorlijke kwijting, te betalen voornoemde som van f 11. J 70 of 80 Vo net. over de door hen ueteekende sommen, met de renten ad 6 pet. 'sjaars, sedert den 7 Maart 1867 tot op de algeheele voldoening, en met veroordeeling van de verweerders in de kosten van het geding; dat, na gewisselde conclusiën omtrent eene incidentele vordering tot overlegging van het scheepsjournaal, waaromtrent de beslissing van arbiteren niet is ingeroepen, de vwwcciucis neoueu geposeeru., dat uit het echte journaal van het schip Elisabeth Maria ten duidelijkste blijkt, dat dit schip reeds bij de belading te Londen in Nov. 1865 in eenen onzeewaardigen toestand verkeerde, immers dat de zeeëvenementen, welke dit schip heeft ondergaan van 2 tot 4 Dec. 1*65, als wanneer het reeds lek bevonden is, niet van dien aard zijn geweest, dat een zeewaardig schip daardoor in dien toestand is kunnen gebragt worden , die het ongeschikt maakt om verder zee te bouwen, en het binnenloopen te Falmouth als noodhaven heeft noodzakelijk gemaakt; dat dit nog wordt bevestigd door den staat, waarin het schip zich, na de te Falmouth aangebragte reparatie, heeft bevonden, waaromtrent het echte journaal bijzonderheden heeft aan het licht gebragt, die in het vroeger overgelegde afschrift waren verzwegen ; dat de eischer dus niet alleen geene vordering heeft wegens de schade, aan het schip op de verdere zeereis aangekomen , maar ook verpligt is het te goeder trouw en onverschuldigd betaalde wegens de avarij° te Falmouth terug te geven , daar die betaling is gevorderd en is geschied op een tijdstip, toen dat journaal nog niet is en ook nog niet konde worden overgelegd ; dat subsidiair de vordering door de verweerders is bestreden: 1(). op grond, dat het schip te Lissabon niet ten koste der verzekeraars mogt worden gerepareerd, naardien de geraamde materiële kosten van herstel bereids de drie kwart der waarde van het schip te boven gingen, en het schip dus ten opzigte der verzekeraars moest worden beschouwd als afgekeurd; en 2. omdat uit de overgelegde stukken en journalen blijkt, dat de executoriale verkoop van het schip te Montevideo geenszins het gevolg is geweest van eenig risico, waarvoor de verweerders moeten instaan, maar alleen van de wanpraestatie des eischers; weshalve de verweerders hebben geconcludeerd, dat de eischer niet-ontvankelijk zou worden verklaard in de ingestelde vordering, immers hem die zou worden ontzegd, met veroordeeling in de kosten; en reconventionneel hebben geconcludeerd, dat bij vonnis, executabel bij lijfsdwang en bij voorraad, de eischer, reconventionnele verweerder, zou worden veroordeeld om aan de verweerders, reconventionnele eischers, terug te geven hetgeen door hen in Junij 1866 onverschuldigd is betaald wegens de avarij te Falmouth in Dec. 1865 , uitmakende 19% pet. over de door ieder hunner geteekende som , zijnde enz., met de wettelijke renten sedert den dag van het exhibitum der conclusie van eisch in reconventie , en met veroordeeling in de kosten ; dat hierop de eischer, verweerder in reconventie, zijne vordering in het breede tegen de bestrijding der verweerders heeft verdedigd en geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring der verweerders in hurine reconventionnele vordering, immers tot ontzegging dier vordering , met veroordeeling der verweerders in conventie, eischers in reconventie, in de kosten van het geding; dat eindelijk de verweerders hun stelsel nader hebben toegelicht en verklaard bij de genomen conclusiën te persisteren ; 0., dat als bewijsstukken ten aanzien van de door het voormelde schip op bedoelde reis ondervondene evenementen door den eischer zijn overgelegd: 1°. eene scheepsverklaring, op 9 Dec. 1865 afgelegd voor den notaris W. J. Genn, te Falmouth; 2°. eene scheepsverklaring , op 29 Maart 1866 afgelegd voor den heer H. 0. Hulsenbos , consul-generaal van Z. M. den Koning der Nederlanden , te Lissabon ; 3°. drie journalen, gemerkt A , B en G; dat van deze drie journalen , dat, gemerkt A, betreft de reis van Londen tot Lissabon en niet dagelijks geteekend is; dat, gemerkt B, betreft de geheele verzekerde reis en is gehouden in de Duitsche taal en geteekend door den stuurman, en dat, gemerkt C, betreft de reis van Lissabon naar Montevideo en is geteekend door den kapitein ; 0., dat, blijkens deze stukken, het gemelde schip, beladen met stukgoederen, den 13 Nov. 1865 Londen verliet, bestemd naar .Montevideo en Buenos-Ayres ; dat den 7 Dec. daaraanvolgende, wegens den lekken staat van het schip, moest worden besloten naar Falmouth, als de naastbijgelegen noodhaven , af te houden, waar het schip den 8 Dec. 1865 aankwam; dat het schip, na te Falmouth geïnspecteerd en gerepareerd te zijn, op 11 Maart 1866 weder van da£r vertrokken is en spoedig daarna weder zoo lek bleek te zijn, dat den 19 Maart door den Scheepsraad besloten werd naar Lissabon, als noodhaven , koers te zetten ; dat te Lissabon het schip, na onderzoek en tauxatie der reparatie-kosten, gerepareerd en tot dekking der kosten door den kapitein eene bodemerij genomen is, onder verband van schip, lading en vracht, tot een bedrag van 2434 p. st., 19 sh., 2 d.; dat het schip den 15 Junij Lissabon wederom verlaten heeft en op 8 Sept. te Montevideo aankwam, alwaar het wegens niet-betaling v n den bodemerijbrief door den houder werd in beslag genomen en op 29 April 1867 verkocht ; 0., dat de eischer poseert, dat, volgens de te Montevideo opgemaakte dispachen, de voor rekening van het schip komende kosten en betalingen overtreffen het provenu van het schip, zoodat het verzekerd interest voor den eischer zou zijn verloren gegaan ; dat echter, dewijl de verweerders, ingevolge deze zelfde verzekering, reeds 19 % pet. over de verzekerde sommen hebben betaald, wegens de te Falmouth gerepareerde schade, thans nog slechts 80 % pet. derzelfde sommen van hen te vorderen zou zijn O. in regten, en wel wat betreft de vordering in conventie : dat, naar aanleiding der defensie van verweerders, drie vragen te onderzoeken zijn, betrekking hebbende op de oorzaak der schade, het repareren en niet-afkeurer. te Lissabon en de executie van den bodemerij-brief te Montevideo; dat de bewering der verweerders , dat te Lissabon het schip had moeten worden afgekeurd, ofschoon subsidiair voorgedragen , in de eerste plaats moet worden onderzocht, omdat, indien zij gegrond is, daaruit de niet-ontvankelijkheid des eischers zoude voortvloeijen in eene actie, die, als de thans ingestelde, op eenen anderen grondslag dan de afkeuring van het schip berust; dat derhalve de drie regtsvragen , die zich hier voordoen, zijn te beantwoorden in deze voigorae: lo. moet het schip op grond der te Lissabon geconstateerde schade ten aanzien dezer verweerders als afgekeurd worden gehouden ? 2°. moet de geleden schade, waarvan vergoeding geëischt wordt, worden toegeschreven aan zeeëvenementen , waartegen verzekerd is , of wel aan eigen gebrek var! het verzekerde schip ? 3". komen de gevolgen der niet-voldoening van den bodemerij-brief en daarop gevolgde executie van het schip voor rekening dezer verweerders , en , zoo neen , welken invloed heeft deze beslissing op het te vorderen schadebedrag ? 0. ad Ium.. dat, volgens art. 717 W. K., het schip tegenover den verzekeraar moet worden gehouden voor afgekeurd, indien de reparatie-kosten meer dan drie vierden der waarde van het schip zouden beloopen; dat dus, zoolang hij, die zich op afkeuring beroept (in casu de verweerders) , niet bewijst, dat dit geval aanwezig is , deze wettelijke fictie van totaal verlies niet kan worden aangenomen; dat in casu tusschen partijen verschil bestaat, zoowel omtrent hetgeen als waarde van het schip als omtrent hetgeen voor het bedrag der reparatie-kosten moet worden aangenomen ; dat, wat de waarde van het schip betreft, de eischer beweert, dat alleen in aanmerking kan komen de tauxatie van het schip in zeewaardigen staat, te Lissabon geschied, en wel op een bedrag van 7,900,000 reis ; terwijl de verweerders de tauxatie bij het sluiten der verzekering, bedragende f 18,000, als waarde van het schip wenschen te zien aangenomen ; dat het stelsel der verweerders in dit opzigt gegrond is, daar , al mogen ook bij het sluiten van deze verzekering niet de woorden gebezigd zijn : "dat ingeval van schade of avarij de poliswaarde tot reglement zal dienen'/, desniettemin het bedrag van f 18,000 uitdrukkelijk met wederzijdsch goedvinden als waarde van het schip is aangenomen en vastgesteld, en dat tusschen deze partijen geene andere waarde kan in aanmerking komen; dat derhalve het schip zou moeten worden aangemerkt als afgekeurd, indien de reparatie-kosten te Lissabon op meer !an drie vierden over ƒ 18,000, dat is op meer dan f 13,500, waren begroot : dat de door den Nederlandschen consul te Lissabon benoemde deskundigen, bij hun rapport van 10 April 1866, deze reparatie-kosten hebben begroot op 5,333,000 reis; dat echter de verweerders beweren, dat dit cijfer moet worden verhoogd met een bedrag van 60,000 reis voor het vervangen van de looze kiel door eene nieuwe, welke reparatie door de deskundigen bij hun nader onderzoek op 7 Vlei 1866 was noodzakelijk verklaard; terwijl de eischer, deze verhooging betwistende, integendeel het op i 10 April praamde bedrag der reparatie-kosten wenschte verminderd te zien mét een cijfer van 247,150 reis, zijnde de netto-opbrengst vau de afgekeurde scheepsmaterialen ; dat de door de verweerders verlangde verhooging met 60,000 reis ! niet kan worden toegestaan ; dat toch de noodzakelijkheid tot het aanbrengen van een nieuwe looze kiel niet terstond is gebleken, maar eerst later, nadat de gezamenlijke reparatie-kosten op 5,335,000 reis waren begroot, en men dien ten gevolge tot de reparatie was overgegaan; dat wanneer de aanvankelijke begrooting der reparatie-kosten, door bevoegde deskundigen met in-aeht-neming der vereischte formaliteiten „esehied, de afkeuring van het schip niet regtvaardigt en de schipper dien ten' gevolge tot reparatie overgaat, men niet kan beweren, dat dit ten onregte geschied is, op grond, dat later zou zijn gebleken , dat de werkelijke kosten de raming hadden overtroffen , en dat het onverschillig is, of de raming overtroffen wordt, doordien ieder onderdeel of enkele onderdeelen op zich zelve meer kosten dau de raming, of wel doordien een geheel nieuw onderdeel aan de reparatie moet worden toegevoegd, dat, gelijk in casu , aanvankelijk door de deskundigen niet was in aanmerking genomen; dat de eischer teregt beweert, dat de raming der reparatiekosten moet worden verminderd met het provenu der afgekeurde scheepsmaterialen, daar oe werkelijke kosten eener reparatie bestaan in etgeen daarvoor moet woriien besteed, onder aftrek van hetgeen ten gevolge dierzelfde reparatie wordt ontvangen ; dat nu de begrooting der reparatiekosten op 5,335,000 reis is verkregen door de samenvoeging van een aantal posten voor de onderdeelen van het werk, zonder dat daarbij het provenu van oude ma- teiialen is in aanmerking genomen; dat dus de schipper geregtigd en verpligt was , ter beantwoording cr.v.ïrï «is afo-ekeurd moest worden beschouwd, te uer vraaii , ui uoi. ciirer der netto-opuicn^ —- , daar de verweerders niet beweren, veelmin bewijzen, dat dit cijferde werkelijke waarde aer ouae mawuwou ^uuuu u»Cii,iouu., Hp7.pir 247.150 reis van het bedrag van 5,335.000 reis, aai, na mbiw». —---- > „ , ' overblijft een bedrag van 5,087,850 reis, of, tegen den koers van /'423/a (gelijk door den eischer wordt gesteld en door de verweerders KotJ-iar.i fiere som van /' 13.4 74.85 Nederl. courant, en dus H1CV , - ^ ,io.. r i a ftno • Uli.uu.Cl uun,/ ■ % , .. , /-Ii-iq rlnnr dp. vfirvvp.p.rdprs nipt is treleverd het bewns , dat het verzekerde schip zou moeten worden gehouden voor afgekeurd ; ri nA i Ti'hq fint t.pr honntwnnrHinfr iiflrt.wpede vraair, de journalen. «qrnüi-h a p.n !1 nip.t knnnftn in aanmerking komen, omdat het novctfl allö hpwiiifln vn.n nn thfintip-iteit. mist. en het laatste eerst te Lissabon aan var gt; / . nif inni-naai r ïr 1 ndinnrnaal van den stuurman V., UttU Ulü Uttl JUUIHBU! ^ y-v» J - Hnnr rifi vfirweerders niet is betwist) en ae naai van ijgaiuv"- — - ' r.„u„—„mAiovJniffln hliilrt dnr. het schio. den 13 JNov, overgeie^uo btucopvwaiunugu.. , — t ^ a 1865 van Londen vertrokken, den 15 daaraanvolgende onder Deal voor . u Mi „fwiocoionri nn van t.iid tot tüd stormachtig anser Kwam, su aiuom, "u «»»»»». - , , - _-i 1.1f t.^4. q tw tnpn hpt. anker jrelifft werd; aat net weuer, uieei iuu uc» r. ^ schip daarna met zeer slecht weder, hevige buijen , storm . orkaani i - - v»nnft tu iromnon crpbad l bGD£L8.1cleIilK op 4, Duiien, nooge zeeeu «u*., uwo — v. x 5 en 6 Dec.) en den 9 te Falmouth, als noodhaven, lek is binnen- geloopen , uQQ„*T*,rwvt.,qir.r* ripr vrfiaff. of deze lekke staat aat intussoucu uy uo »> -- , aan voormelde evenementen kan worden toegeschreven, moet worden in aanmerking genomen , dat reeds onmiddellijk na het vertrek van Londen , in de rivier de Theems, het schip niet digt bleek te zijn, terwijl gedurende den tijd, dat het schip onder Deal voor anker lag, meestal" tweemaal per etmaal en den 13 Nov. elke wacht moest worden 1. _ . ïot vnAft« tnpn hp.t so.hin in zee gestoken was, den lens iieuuiuLut, vitiL r o. ,> n... mnaef wnrHpn ïpns crpnnmnt. terwiil den 4 Dec. in O i^ec. ai ioiuaai mut-oi .. r ^ > , .1. knf ïoiimcai r-oorio staat aan^eteekend: schift lecfc. ae nonuenwauut ui uwjvu.u«m — ~ dat voorts het schip te Falmouth is gerepareerd en, nadat door üe , _ on TTf»hf ïSfiA was verklaard, dat de Denoemue aesis-uu-ai^cii ««« ----- - reparatiën naar hun genoegen volbragt waren en het schip derhalve r . 1. ^ J_ . -■ rv TV/T ^ T?olrr»nilth VPV. door hen zeewaaraig weru geaent, uen lkj maan — LfUlS.lS.Cil lO , , rlïif- rinnrnn reeds den 15. 13 en 14, bii goed weder, elke wacht moest worden lens gepompt en wel van 6 tot 3 duim, hetgeen eeno . i—v, q /inin» nur wflf.ht, of 18 duim ner etmaal waiervermeciucniig van ^ - — r — aantoont; terwijl den 15, bij slecht weder, regen en wind, stormachtig weder hooge zee enz., elke waeht van 8 a 9 tot 3 duim moest worden lens Gepompt, hetgeen eene watervermeerdering van 30 ïi 36 duim per etmaal aanduidt, en den 16, bij storm met hevige buijen enz., zelfs driemaal per wacht moest worden lens gepompt; dat, het slechte weder en de lekke staat van het schip steeds toenemende, den 19 Maart door den Scheepsraad besloten werd naar Lissabon af te honden; dat, wanneer arbiteren in aanmerking nemen zoowel dat het schip reeds in de hondenwacht van 4 Dec. wordt verklaard lek te zijn , en dus de na dit tijdstip op 4 , 5 en 6 Dec. in het journaal vermelde evenementen hier niet als oorzaken van dat lek mogen m aanmerking komen ; en voorts, dat den tweeden dag, na het veitrek van lal mouth, bij goed weder, reeds zooveel water werd geca^kt,-zij to niet waarschijnlijk achten, dat de evenementen, op gende dagen voorgevallen, oorzaak der te Lissabon geconstateerde sc'iade zijn geweest, al zou men ook willen aannemen, dat deze evene menten op zfch zelv'e hevig genoeg zijn geweest om aan een volkomen zeewaardig schip de schade toe te brengen; ^ ... dat arbiteren het echter wenschelijk achten, alvorens om ren punt definitief te beslissen, de voorlichting van deskundigen ( omtrent de uit de expertisen te Falmouth en te Lissabon af te lelde gevolgtrekkingen), in te roepen; 0. ad Illum., dat de beantwoording dezer vraag eerst zal te pas i.... ... -i- ! •-; _• ï „oi Tir^i-rion Vtpslist fint de schade is toe te Komen, ais uij eiiiuvuuxjis schrijven aan oorzaken, waartegen verzekerd is, en deze vraag voor alsnog geene beantwoording vereischt j O., wat betreft de vordering in reconventie, dat twee vragen te beantwoorden zijn:. lu. zijn de verweerders, eischers in reconventie, ontvankelijk in deze vordering? 2. lö UCZrO yuiuciuig vaiiuaai vvjvi. _ 0. ad Iulu., dat, zoo als tusschen partijen in conjesso is, de betaling der te Falmouth gerepareerde schade door de verweerders, eischers in Vippft. rilaats n^ehad . zonder dat, daarbii alle Stukken, die reconventie, — o J « , thand in het geding zijn , aan de verweerders zijn medegedeeld, Deüaaldeiiik uit het scheepsjournaal 15, aan boord van het schip gebleven; ■T . _ i- : 1;1r inrlian TOmaordavc rlit ctrit Crp.kpnrl hadden. dat dus waarscuijiii'j^, — — üoKKon zij (Je betaling der te f almouth gerepareerde schade zouden hebben geweigerd even als zij thans de vordering in conventie tegenspreken, ® /-.nxrrvllpi^iorp fivwlptrtrincr van avarii-Danieren en dus, de Detaniig 0 — v r r- r nntvarik-p nk- mnptpn wnrnp.n ceaent in geschied zijnde, verweeiuoio —^j» —™ ®r 7 ï r . „oo-mnd nn het onverschuldip-de dier betaling: nunne xerugvuraonwg, — ~r o «- 0 ad IIU,C. dat de beantwoording dezer vraag, op grond van het ten aanzien der vordering in conventie, sub 2» overwogene eerst behoort te geschieden, nadat de bij dit vonnis te benoemen deskund!aen hun rapport zullen hebben uitgebragt, Gezien, behalve het reeds aangehaalde artikel, de artt. 249 en 637 W. K., 56 , 222 volg. en 634 B. R.; Alvorens ten principale regt te doen, zoo op de vordering in conventie als op die in reconventie: Revelen, dat in handen van drie deskundigen ten fine van onderzoek zullen gesteld worden de hiervoren vermelde scheepsverklaringen, afgelegd te Falmouth den 9 Dec. 1865 en te Lissabon den 29 Maart 1866 benevens het journaal, gemerkt li, alsmede de processen-verbaal van expertisen te Falmouth, gedagteekend 2 .Jan., 9 Jan. en 20 Febr. 1866 en die te Lissabon, gedagteecenrt 2b Maart, 10 April, 7, ,i o tv/i«; ïöfifi. t.pn ftindft . na examinatie dezer stukken en od li en io j — — _ — _» i i U an nrtrocinn1 Hnrvr rlPair nnrlïfiror» cohriftplillf grona nuiiner ü-eumo ^ en gemotiveerd worde gerapporteerd omtrent de navolgende vragen : i A ~ otoot WOPrlTI hpt. KPhlT» W. li Cftholh A/fnVIfl. ïo. tii(ltSL uc goa»aiisbi«w " i " den 8 Dec. 1865 te Falmouth aankwam, worden toegeschreven aan zeeëvenementen, na het vertrek van Londen op 13 Nov. 1865, onder- . . __i_ —n,„— ï— VOnden, waartegen ook. och vuit^umcu toewaaiui^ ouuxp uici uooiauu mnuf man hot. or -xrrtrtv hnnrlon rlaf hot vnnt*. ZOU ZIJ 11 ^CWCCBb , ui «vu«wi. , "ww ' meld schip op die reize leed aan eigen bederf? 2". moet de geavarieerde staat, waarin het schip Elisabeth Maria den 24 Maart 1866 te Lissabon aankwam, worden toegeschreven aan buitengewone evenementen, na het vertrek van Londen den 13 Nov. 186^ ondervonden, en waartegen uok een voiKom^n zeewaaruig scuip niet bestand zou zijn geweest, of moet men het er voor houden, dat _ 1 .1 nn rJia raio lppfl aan ainran 9 voormeiu semp vjj ututu * JJrvan tan. ±senoemen toi uoBauuwig»" uuc »wi mem gu&., Bepalen, dat de eeds-afiegging der deskundigen zal geschieden op enz.; Reserveren de kosten tot aan de eind-uitspraak. MENGELWERK. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. 15ij Kon. besluit van den 22 dezer, no. 8, is aan Mr. H. H. Geradts, met ingang van 1 April 11. eervol ontslagen als raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden , te rekenen van dat tijdstip, een pensioen ten laste van den Staat verleend, ten bedrage van f 3000 's jaars , en zulks op grond der artt. 3 en 43 van de wet van 9 Mei 1846 (Stbl. n". 24), zoo als zij is gewijzigd bij die van 3 Mei 1851 (Slbl. n». 49). — Bij Z. M. besluit van den 24 dezer, no. 2, is aan Mr. W. G. de Knokke van der Meulen , op zijn daartoe gedaan verzoek , met ingang van 1 April aanst., eervol ontslag verleend als president der Arrond.-Regtbank te Goes. — Bij Z. M. besluit van dezelfde dagteekening, n°. 3, is, met ingang van 1 April aanst., benoemd tot president der Arrond.-Regtbank te Goes, Mr. J. J. Del Baere, thans regter in de Arrond.-Regtbank te Leiden. — Bij Z. M. besluit van den 25 dezer, n». 13, is benoemd tot lid van het collegie van regenten voor het huis van arrest te Heerenveen, C. F. Tuymelaar, fabrikant en koopman aldaar. — Bij Z. M. besluit van den 26 dezer, n". 13, is aan G. Mulder, op zijn daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag verleend als plaats- .mxirnnnanil Ir a r» tnnrArrt.pr tft Oirsehnt. — Bij Z. M. besluit van den 27 dezer, n°. 12, is aan J. van den Bergh, op zijn daartoe gedaan verzoek, met ingang van 1 Julij e. k., eervol ontslag verleend als kommandant van het huis van militaire detentie , nabij Leiden. DB GEZONDHEIDSTOESTAND IN DE BELGISCHE GELLUJjAItUi UEVAJNUJtüNlSSfSN. (Uit de Geneesk. Courant.) «» . 1 ïQAQ aan rip.n minictai- in Rflltrië t-iet m uecexuuoi mudmmc x« _ iran Hen heer Herden «nrlminictfatanr la Aflreté toegezonuiiii uougi »«" > ; pubiique et des prisons» bevat aangaande den gezondheidstoestand in . _ ï i„i het volden He • ae cenumiic 1 )e eerste proef in België met de cellulaire gevangenzetting bij dag en nacht werd in het jaar 1835 door het inrigten van eenige cellen in het tuchthuis te went au uuur uei nn siana orengen van een cellen-afdeeling te Vilvoorde genomen. Later werden pas volkomen cellulaire gevangenissen gebouwd en van den 1 Januarij 1840 tot heden — i Ar. onHpren ziin in aanhnnw tnrintirr rrovan - 17 geopenu, eu uuv/ -v- genissen bevatten te zamen 3468 cellen. Behalve de groote gevangenissen bestaan er nog 9 kleinere waarin 824 gevangenen bij dag gemeenschappelijk worden geborgen. De heer riofr cPilert, het iaar 1857 epHart -nrolb-on tüH He ±seraen loom aan, —;— — j— —u — cellulaire opsluiting ook in groote strafgebouwen consequent wordt . «. „nnmol hpt oretal der cevanfrenen in h«t nlnomPAn als de loe^ejjööb, 0" — — recidiven trots de toename der bevolking van het land, gestadig aan het afnemen is. Zoo bedroeg het gemiddeld getal van de gezamenlijke gevangenen in België in de jaren : 1851 tot 1853 7409 gevangenen 1854 » 1856 8015 1857 » 1859 6868 1860 » 1862 6377 1863 » '865 5833 » luAfi „ lftfiS 5151/10 En voor de statistiek der hygiëne bevat genoemd verslag het volgende ^rie ^ tuchthuizen met gemeenschappelijke opsluiting . .. 1 r: 1 1 ~ C»- Un^noivl Kq,1 rAOrr in H« iftTfln bij dag — uenr, vnvuoiue, cu ui. ^ j 1831 tot 1860 de sterfte 2,95 pet. In de cellulaire gevangenis te Leuven van ioci 4-r.t clApht.H 9.fiO net. 1qu1 tuu 1uuu uiwwuvu — ■" " In het tuchthuis te Gent met eene bevolking van 600 gevangenen ■ .... • a~ : iqci i qaq Hürripn crp.calleii van zelfmoord. Kwamen m ue jaicu iou». & ■ : ^Qifmr»nrH An twinticr prevallen van waanzin voor. Vlei UU^liiiiCLi lui) üviiuiuui- o o-- t .i ii i^;_^ tp r.p.iiven kwamen od 500 gevangenen in ae cenuiaiio «w -- , , " • . . i.: ..nifmnn«^an tnrao nmTincTAn naai't.ne en in dezelfde tijdsruimte veerweu aeniuwmcu, , . ,ir00n7in xrr»nf "PWi hewiis voor het oniuiste van veertien gevanen vau — de zoo vaak uitgesproken bewering, dat eenzaam opgeslotenen zeer ...... r./inct V»lr»r»f.«tan.n. ligt aan stoornissen v»» u«u 's Gravenhage , den 29 Maart. m_ ry li _ !_ a. Innffiirl /nmvla/lün Thv M r 16 /-jWUlie la op IWee-eU-ZCBUgjaii^ou xcoivij^ ^ituwu uiMi. A»-».». .T. VV. van Thve Hannes . sedert 1853 raadsheer in het Prov. Ge- regtshof van Overijssel. — Met veel leedwezen berigten wij, aat neoen aimer in zes-envijftigiarigen ouderdom is overleden de heer Mr. G. Matthes, benoemd raadsheer in den Hoogen Raad der Nederlanden. HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN. Zitting van Maandag, 27 Maart. Burgerlijke kamer. Voorzitter, Mr. F. de Grkve. ït . ,»■ na^onvi in VolfP ' uitsjfuaajv gcuflau x14 . . 7 11 , /. ,Amn,i™ric Hps Koninffs in de nrovmcie Zuidholland, CaSSBUC UWl wmmiuüu.w o X #> v • i A/r>. .T ï<rn.no.ois. teo-en M. Wilt Jr. en eioCIiei, piui-uium Afü. r —» —o— — tr c. Wijt, verweerders, procureur Mr. M. Eyssell. Verworpen. Hamer vau Strafzaken. Voorzitter, Jhr. Mr. B. van den Velden. r* _ — — li Af ^attnnn trnn • iJEHANDUil^l» net uo'wjj. rn. • u;; tp Niimetren . tefren een vonnis in den oracier uy uc — ,v v,,. I r « zake S. Sanders. Rapp., raadsh. Elias. Adv.-gen. Smits con- • 1 I " 1_ „Irlnuivt^ TTU/i^wnr.lr 1 1 A riTll cludeert tot niet-ontvankenjK-veii"»iiuë* uiwpiaa^ ^ Zitting van JJingsdag, 28 Maart. _ A • „olrfl - 1. Uitspraak geuauu in. « . —tran hpt H(if m Nooraholland. 10. Th. örnitn, tegen een Het arrest vernietigd, voor zooveel de qualificatie betreft. Den ... . , ' 1 1. nnn ïravtrAnmon on iwc. reu- schuldig verklaard aan muwu» 7'. ^7 ii , x. ,f.0f van 7.es maanden eenzame onslui ooraeeia dol gevaugems-au»' -— . • ting en geldboete van / 12.50 of subs. gevangenis-straf van ~ a,?eD' . van hetzelfde Hof. Verworven 2°. A. (jralianc , tegen eeu au*». - C Kers tegen een vonnis der itegtbank te Tiel. erworpen. d . O. JVCIO , "ve 1", 4». S. A. Siebenga, tegen een vonnis uei nog,..»..*. Verworpen. . „ j anwïi nitspeaak. in zake: J Geerlings, huisvrouw van A. Oosterman, tegen een arrest van ViBt. Hof in Gelderland. ui. Behandeld het beroep van: L .1 Beek tegen een arrest van het Hof in Zuidholland. Rapp., ' raadsh. Kist. Adv.-gen. ttómer concludeert tot verwerping. Uitspraak 4 April. NB. Woensdag is er geene zitting gehouden. BERIGTEN. ADVERTENTIEN. Bij J. B. Wolters, te Groningen, verscheen: MR. W. C. I. J. CREMERS, AANTEEKENINGEN OP DE NEDERLANDSCHE WETBOEKEN. Afl. 5 (artt. 1006—1253 B. W.) MAGAZIJN VAN HANDELSREGT, VERZAMELD DOOR Mr. Abr. de Vries en Mr. J. A. Molster. De eerste vellen van den jaargang 1871 zijn aan de Inteekenaars verzonden. —• De prijs is 20 Ct8. per vel druks, de omvang gemiddeld 25 vel per jaar. — Van de vroegere jaargangen zijn nog enkele complete stellen 1 •• 1 verKrijgDaar. Amsterdam., 23 Maart 1871. Gebroeders Kraaï. LEERBOEK DER GMCHTELIJKE GENEESKUNDE, voor ARTSEN EN RECHTSGELEERDEN. Yrij bewerkt naar het Duitsche Leerboek van Dr. E. Büchner , DOOK Br. W. KOSTER, Hoogleer aar te Utrecht. Prijs ƒ 4.15. Uitgave van H. G. A. CAMPAGNE, te Tiel. Bij Is. An. NIJHOEF EN ZOON, te Arnhem, is verschenen: BESCHOUWINGEN OVER'Bï PRIVAAT- EN PUBLIEKREGTELIJKE STREKKING DER STRAF, DOOR Jhr. Mr. O. Q. VAN SWINDEBEN , Substituut-griffier bij de Arrondissements-üechtbank te Arnhem. Prijs f —.60. «snelpersdruk en Uitgave van RKIjIWFIMTE, te 't (3raveoba(e>.
22,115
MMTUK01:000005778_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,866
Aphorismen op Christelijk-godsdienstig gebied
Ernst, H. (Jr)
Dutch
Spoken
3,726
6,471
65. Een waarheid is het, dat de apostel Johannes in zijn Evangelie het goddelijke in den persoon des Heeren mèèr op den voorgrond heeft gesteld dan de schrijvers der drie andere Evangeliën. Hieruit evenwel blijkt op een onbevooroordeeld, historisch-kritisch standpunt niet in het allerminst, dat daarom dat Evangelie aan een' ooggetuige als auteur ontzegd moet worden. Immers deze o. i. willekeurige bewering steunt in het diepste wezen der zaak allèèn op de onbewezene, en naar ') Waarh. in Liefde, 2de st. 1865 p. 335. 3 onze overtuiging, onware stelling, dat Jezus niets meer geweest is dan gewoon mensch. Aan den anderen kant echter is het een bepaalde onwaarheid, dat Jezus bij de synoptici slechts als een gewoon mensch wordt voorgesteld. Dit is alleen dan waar, als men eerst met zijn moderne kritiek al het wonderbare aan en in Jezus uit die drie eerste Evangeliën verwijderd heeft. Allèèn nog maar de aldaar van den Heer vermelde redenen en woorden karakteriseeren Hem, ja als mensch, maar tevens als meer dan mensch. 66. Het bezwaar, 'twelk de kinderen der 19de eeuw tegen het geloof in een' Christus van bovennatuurlijken oorsprong, den God-mensch van het Evangelie, doen hooren, wanneer zij beweren, dat deze Christus door gewone stervelingen, als wij zijn, niet kan worden nagevolgd, legt onwillekeurig de vraag op de lippen, of die ware toonbeelden van Christelijk geloof en leven, die de geschiedenis ons uit vroegere dagen doet kennen, en die den Christus der Evangeliën beleden, en op hoogst treffende wijze, zij het dan ook van verre, hebben nagestreefd, óók dit bezwaar in hunnen tijd hebben te berde gebracht ? — Zoo niet, wat valt dan hieruit alzoo af te leiden met betrekking tot onzen tijd? 67. Wie beweren in den regel, blijkens de ervaring, het sterkst den Christus der Evangeliën als een wezen van bovennatuurlijken oorsprong niet te kunnen navolgen? — Antwoord : dezulken, die het minst afdoende bewijzen leverden, dat zij die navolging ooit ernstig hebben beproefd. 68. Zouden zij, die als gewone stervelingen den Christus der Evangeliën zeggen niet te kunnen navolgen, inderdaad zich willen inspannen, om in het voetspoor van een gewoon-menschelijken Christus te treden, indien deze eens'kon worden aangetoond werkelijk bestaan, maar daarbij de zelfde zedelijk-godsdienstige eischen gedaan te hebben, welke de' waarlijk historische, d. i. god-menschelijke Christus tot ons richt? 69. De geest des ongeloofs zoekt den christen eerst te beduiden, dat Christus, in plaats van den Eeniggeboren Zoon Gods te zijn, slechts een gewoon mensch is geweest, om hem vervolgens voor zich zeiven de voor den zondelievenden mensch zoo welkome gevolgtrekking te doen maken, dat Jezus als zoodanig (d. w. z. als gewoon mensch) dan ook wel wat al te sterke en overspannen eischen aan zijn belijders heeft gedaan. Op modern standpunt is deze laatste gevolgtrekking dan ook logiscli-noodwendig. 70. Door hunne heftige en aanhoudende bestrijding van het geloof aan het supranatureele in het algemeen, en der Bijbelsche wonderverhalen in het bijzonder, geven de Modernen onwillekeurig een démenti aan hunne eigene bewering, dat het geloof des harten met «historisch geloof» niets heeft uit te staan. Ware dit inderdaad zóó, de Modernen zouden dan, van hun standpunt uitgeredeneerd, een zaak onbestreden moeten laten, die volgens hunne overtuiging, baten noch schaden zal aan het zoogenaamde geloof des harten, te meer, wanneer die bestrijding een zeer groot deel der gemeente nadeel toont te doen. 71. Te zeggen, dat «de supranatureele Christus der Evangeliën met al den aanhang van dien» (geloof aan wonderen,. etc.) voor het zedelijk-godsdienstig leven der menschen nadeelig en schadelijk is, geeft den Anti-moderne het recht, om op zijn standpunt en volgens zijne beginselen precies het omgekeerde te stellen, en te vragen, waaruit het betere christelijk-godsdienstige leven der wonderontkenners in vergelijking van dat der wondergeloovigen zal moeten blijken. — In dit geval zou het alzoo de overtuiging zijn van beide richtingen, zoowel der Moderne als der Anti-moderne richting, dat de zoogenaamde dogmatische opvatting van Jezus' persoon en het geloof aan wonderen wel degelijk het geloof des harten raakt, m. a. w. dat hetzelve daardoor moet worden gebaat of geschaad. 72. Welke is één der eerste kenmerken eener waarlijk christelijke belijdenis? Dit, dat wij bij de gedachte daaraan nog altijd met een' Paulus moeten kunnen blijven zeggen: »ik schaam mij het Evangelie van Christus niet." Indien toch ten aanzien onzer christelijke belijdenis van dit woord en deze gedachte: «zich niet schamen" in het geheel geen sprake kan zijn tegenover wien ook, dan ligt daarin reeds het bewijs, dat onze opvatting des Evangelies in den grond der zaak eene valsche moet zijn. Met andere woorden: indien onze opvatting van het christendom eene zóódanige is, dat zij aan allen, en dus ook aan hen, die feitelijk buiten het christendom staan, voorkomt eene in alle opzichten natuurlijke, hoogst redelijke te zijn, dan is juist dit het sterkste bewijs, dat onze voorstelling van het christendom met het oorspronkelijke christendom in volslagen strijd is. 73. Een zoogenaamd christendom boven geloofsverdeeldheid, en in overeenstemming gebracht met de verstandelijke eischen der heden ten dage levenden, zou men kunnen vergelijken bij een' tempel, waarvan de muren telkens moeten worden afgebroken, om geplaatst te worden achter wie op grooteren of kleineren afstand van denzelve worden gezien, en die halstarrig willen blijven staan, waar zij zijn, in plaats van te naderen en binnen te treden. Zij willen niet komen tot en in den tempel, maar de tempel moet zich verwijden, totdat zij hèn kan omvatten; dat is hunne leuze. 74. Het christendom — aldus zal men misschien van zekere zijde antwoorden — mag niet vergeleken worden bij een gebouw, een' tempel, die menschen van een zelfde belijdenis omvat, want dat verraadt exclusivisme (uitsluitingsgeest). Maar wij vragen op onze beurt, of het christendom dan vergeleken moet worden bij een onafzienbaar ruim plein, waar wij ons allerlei soort van menschen van de meest onderling tegenstrijdige begrippen, denk-en zienswijze op zedelijk-godsdienstig gebied, geestelijk vereenigd moeten denken ?! Zoo ja, welnu spreek, preek, bid dan maar niet langer, met het doel om anderen tot het christendom en deszelfs belijdenis te zien toetreden, want zij zijn er dan reeds. Het christendom bestond dan reeds vóór er eenige godsdienstige belijdenis werd gevonden, gelijk de opene ruimte reeds bestond vóór er een tempel verrees. 75. Op een standpunt, waarop de woorden »kerk'' en «belijdenis" geen bepaalde, positieve beteekenis meer mogen hebben, moet het duidelijk zijn, dat prediking en zendingsarbeid als overbodig en nutteloos behooren te worden beschouwd. Beide woorden en begrippen hebben dan alléén recht van bestaan op een standpunt, ten onrechte met den naam van exclusivisme gebrandmerkt. 76. Exclusief is noodzakelijk—'t ligt in den aard der zaak — elke stelling, elk stelsel, iedere belijdenis, hetzij godsdienstige of staatkundige, immers exclusief ten aanzien van alles wat daaraan tegenovergesteld, of daarmede meer of minder in strijd is. Wie niet exclusief is met betrekking tot hetgeen hij voor waar houdt en belijdt, bezit geen overtuiging, heeft geen belijdenis. 77. Exclusivisme, in tegenoverstelling van exclusief-zijn, is de zucht, het streven, de geestesrichting van menschen, die er een ongoddelijk behagen in hebben, om in de overtuiging en belijdenis van anderen elementen op te sporen, op te zoeken, die (zóó hopen zij) strijdig zullen bevonden worden met hunne overtuiging, hunne belijdenis, ten einde zooveel mogelijk aan anderen eenheid met hen in denken en gevoelen te kunnen ontzeggen, en hen rechtstreeks of zijdelings uit hunne gemeenschap te verbannen; aldus in den grond der zaak met geen ander doel dan om »éénig" te zijn, en zooveel mogelijk te blijven. 78. Het recht tot onbeperkte leervrijheid in de Christelijke kerk tracht men alleen door sophismen en machtspreuken te handhaven op een standpunt, waarop de twijfel aan eenige positieve, blijvende overtuiging en belijdenis, zich in tijds het verlof van de zijde der publieke opinie wil waarborgen, om onophoudelijk van meening en denkwijze te kunnen veranderen. 79. Men steekt vaak den draak met de zoogenaamde kanaanstaal der separatisten, en inderdaad dwingt die taal menigeen, niet zonder reden, somtijds tot een spottenden glimlach; maar toch oneindig onuitstaanbaarder is mij de kanaans- taal der modernen, die hun gemis van geloof in Jezus als den Christus, den Eengeboren' Zoon van God, den Verlosser van Zondaren, trachten goed te maken en aan te vullen, door ten aanhoore der gemeente, in de meest hoogdravende taal een' Israëliet op te hemelen, die voor ruim 18 eeuwen op een gering plekje in Palestina is geboren, en van wien men eigenlijk op dat standpunt niet met uitgemaakte zekerheid zeggen kan, wat hij nu juist wel gedaan en gesproken mag hebben, behalve dit, dat hij verkondigd zal hebben: »God is geest." èn »Gij zult God liefhebben boven al, en uwe naasten als u zeiven." 80. Wanneer de wondergeloovige in de taal der hoogste geestvervoering met eerbied en bewondering zich ten aanhoore der gemeente over Jezus Christus uitlaat, blijft hij toch nog altijd zeer verre beneden de waarde en beteekenis van zijn onderwerp; wanneer echter de moderne op zijn standpunt hetzelfde doet, is hij er zeer verre boven. 81. De modernen wijzen hunne tegenpartij herhaaldelijk op den plicht, om anderer gevoelens te eerbiedigen. Die eisch echter heeft alleen recht van bestaan, waar het de beschouwing en bespreking van zoogenaamde onvevschillic/e zaken geldt; maar ten aanzien van eenige godsdienstige overtuiging, waarbij alzoo vraagstukken van den teedersten aard ter sprake komen, is die eisch even dwaas als ondoordacht, dewijl het zoowel onmogelijk als ongeoorloofd is, om rechtstreeks of zijdelings eerbied en toegeeflijkheid aan den dag te leggen met betrekking tot gevoelens, die men volgens zijn eigen standpunt van beschouwing valsch en, in de gevolgen voor het praktische leven, schadelijk acht te zijn. De modernen leveren dan trouwens ook zélve het sterkste bewijs voor de onmogelijkheid der beantwoording van zulk een' eisch, door hunne doorgaans heftige en voortgezette bestrijding van het gevoelen hunner tegenpartij, der wondergeloovigen. 82. De door de hedendaagsche godgeleerden zoo hoog geroemde moderne kritiek, is in den grond der zaak niets anders dan de in het breede, inzonderheid op Bijbel en Evangelie toegepaste willekeurige stelling (onderstelling): «wonderen zijn onmogelijk." 83. Uitlegkunde heeft op consequent modern-theologisch standpunt geene andere dan een uitsluitend letterkundige waarde. Volgens genoemde zienswijze is het voor de gemeente een zaak van zeer ondergeschikt belang, om te weten wat en hoè Jezus-zèlf en de Evangeliën-schrijvers over de zaken hebben gedacht en gesproken. Het zoogenaamd zedelijkgodsdienstig zelfbewustzijn van het individu is voor den moderne ter eerster en ter laatster instantie de eenige bron voor het zedelijk godsdienstig leven van dat individu-zelf, onafhankelijk van eenig uitwendig gezag of uitspraak van wien dan ook. 84. Het zedelijk-godsdienstig bewustzijn van den christen verliest deszelfs zuiverheid en kracht, als het niet onophoudelijk wordt opgescherpt door, en getoetst aan de stem van den Godmensch in het Evangelie. Wat de stand der zon is voor de regeling van het uurwerk, en de wetsteen voor het bot geworden mes, dat is Christus' stem in het Evangelie voor het zedelijk-godsdienstig bewustzijn van den mensch, en meer bepaald van den christen. 85. Dwaas is de eisch van hen, die aan den wondergeloovige bewijs vragen voor de werkelijkheid van het wonder. Wat willen zij toch? Dat men hun een wonder doe zien? Maar als dit mogelijk ware, en er derhalve ten allen tijde wonderen konden worden gezien, dan zou immers daarmede het geheel buitengewone karakter uit het wonder verdwijnen, en dien ten gevolge het wonder van-zelf opgehouden hebben wonder te zijn. De vraag alzoo naar een aanschouwelijk bewijs voor het wonder, staat dus in den grond der zaak gelijk met ontkenning van het wonder. 86. De vraag naar een aanschouwelijk bewijs voor de geschiedkundige werkelijkheid der wonderen, kan nooit ernstig gemeend zijn van de zijde der modernen, dewijl zij, in het veronderstelde geval, dat hun werkelijk een wonder nu nog te zien kon worden gegeven, zulk een feit nimmer als een wonder zouden kunnen en willen erkennen, krachtens hunne stelling (niets dan een onbewezen en onware hypothese): ,.wonderen zijn onmogelijk !" 87. Hij, die, bij de voor een oogenblik van zijne zijde toegegevene veronderstelling, dat er werkelijk wonderen door en aan Jezus zullen geschied zijn, toch durft vol te houden, dat daaruit dan nog in elk geval niets zou kunnen afgeleid worden, met betrekking tot den Heer, van hetgeen de wondergeloovigen daaruit meenen te mogen en te moeten afleiden, zulkeen verdient, wel beschouwd, geen ernstig antwoord of wederlegging. Het is toch duidelijk, dat het zulk een' persoon óf aan de noodige bevattelijkheid bf aan de tot vruchtbare samenspreking vereischte waarheidsliefde ontbreekt. 88. De wonderen als bloot zinnelijke feiten te karakteriseeren, staat gelijk met genoemde feiten op het zelfde oogenblik als nooit geschied aan te merken, dewijl de uitdrukking „bloot zinnelijk feit" een term is, die zich zeiven vernietigt. 89. „Bidden mag geen vragen zijn," zegt de man van onzen tijd. ,,Goed!" — antwoorden wij hem — „maar laat dan ook altijd den vragenden vórm na in uw gebed, anders spreekt gij u-zelven tegen; en denk er vooral aan, om u voor uwe bewering nimmer op Jezus te beroepen, want deze heeft wel degelijk het bidden ook in den zin van vragen verstaan." 90. Als bidden niets anders ware dan de moderne verzekert, dat hetzelve alleen kan en mag zijn, namelijk: geestelijk omgaan met God, spreken tot God, het gemoed uitstorten voor God, dan zou ik het wél zoo rationeel vinden, om dit alles dan maarliever tot en tegenover een gewoon menschenkind te doen. Deze (die mensch nml.) zou — indien hij mij dan ook al niet vermocht te helpen, mij dan toch nog minstens bepaalde bewijzen geven, dat hij mij aanhoorde, en naar mij luisterde, terwijl ik dit, ten aanzien van den God der modernen, op hun gezag maar goedgeloovig moet aannemen, zonder iets van de waarheid en werkelijkheid daarvan te bemerken. 91. Als de inwendige stem des harten, die ons van een God spreekt, ook zelfs volgens der modernen overtuiging voor een bewijs mag doorgaan van het bestaan van God, dan moet het roepen van alle, ook zelfs van de meest ongeloovige menschen tot God om hulp en uitkomst, als zij in angst en nood verkeeren, als bewijs voor de mogelijkheid der gebedsverhooring gelden. 92. De moderne verklaring van het bidden is niets anders dan een noodzakelijk uitvloeisel van de ontkenning der gebedsverhooring, en die ontkenning weder een noodwendig gevolg der onbewezene stelling, dat God noch zou hunnen noch zou willen ingrijpen in den natuurlijken en zedelijken gang van zaken. Verg. aphor. 22 en vlg. 93. Te zeggen, dat men als' christen aan onsterfelijkheid en eeuwig leven gelooft, zonder voor zich-zelven aan het bestaan van een plaats of een oord te gelooven, waar wij na den dood van ons lichaam op de een of andere wijze zullen voortbestaan, is niets anders dan bedriegelijk woordenspel, waarmede men de eenvoudigen misleidt. 94. Modern te willen heeten, en daarbij te beweren, dat men aan een' hemel, een plaats der onsterfelijkheid gelooft, levert het bewijs, dat men zijn eigen standpunt en de „tragweite" van deszelfs uitgangspunten of beginselen niet begrijpt. Immers de moderne richting, monistisch van nature, laat het geloof aan een' hemel niet toe. Wie aan een oord der onsterfelijkheid gelooft, staat met ons op een ander standpunt dan dat van het monisme, ') al is het, dat hij zich daarvan voor het oogenblik nog niet bewust is. ') Het woord monisme, van het Gr. woord fiovö; — eenig, alleen, beteekent: stelsel of leer van eenheid of liever alleenheid, en dient tot kenschetsing van een zienswijze, volgens welke o. a. aan God en wereld niet als aan op zich zelve staande substanties of op zich zelve 95. „Tegenwoordig moet van den kansel godsdienst worden gepredikt, géén theologie, géén dogma!" aldus is de leuze van velen in onze dagen. Is het echter mogelijk, vragen wij. om over God te spreken zonder een bepaalde, zij het dan ware of onware opvatting of voorstelling aangaande Gods betrekking tegenover ons en de wereld te bezitten, en deze opvatting onwillekeurig (kan het wel anders?) te doen doorstralen in ons spreken over Hem? En is dit dan niet reeds theologie? Is het mogelijk, om over Jezus Christus, in wien de godsdienst hare hoogste openbaring vond, te spreken, zonder rechtstreeks of zijdelings te doen gevoelen voor wien men Hem houdt, hetzij voor den Godmensch of slechts voor een gewoon Israëliet? En is dit niet reeds het dogma rechtstreeks of zijdelings, in bevestigenden of ontkennenden zin in verband gebracht met de prediking? Wat is dan alzoo godsdienst, christelijke godsdienst zonder volstrekte inmenging van theologie, van dogma? Een onding, een herzenschim, het onbereikbaar toppunt van volslagen kleurloosheid. 96. »Wat doet men mij al niet zeggen!" zeide Socrates tot Plato, toen de eerste gesprekken van dezen laatste werkende factoren in het heelal wordt gedacht, (vergel. Douwes, W. in L. 3de stuk, 1862) maar waarbij beide als één onoplosbaar geheel worden voorgesteld in den meest platten zin van het woord. God is niet zonder de wereld, en de wereld niet zonder God — deze uitdrukking op te vatten ongeveer in denzelfden zin , waarin men volgens een bijna al te wijsgeerige abstractie-manie zou kunnen zeggen: de plant bestaat niet zonder de in haar aanwezige groeikracht, evenmin als die daarin aanwezige natuur- en groeikracht op zichzelve bestaat zonder die plant. Op dit standpunt van beschouwing is het duidelijk , dat het diesseits en jenseits , het aan deze en aan gene zijde des grafs vervalt. Een hemel, een oord of plaats, waar de afgestorvenen onsterfelijk zullen voortbestaan, kan volgens evengenoemde zienswijze niet gehandhaafd worden, dewijl dit te willen doen. reeds de eerste toenadering tot een min of meer dualistische, maar tegelijk de besliste veroordeeling der zoogenaamde monistische wereldbeschouwing zou zijn. uitkwamen. „Wat doet men ons al niet zeggen!" zouden o. a. Paulus en Luther zeggen, indien zij konden opstaan uit hun graf. 97. De dagelijksche ondervinding leert ons op het gebied der moraal, dat bijv. een hoogmoedige, een gierigaard anderen het sterkst van hoogmoed en gierigheid plegen te verdenken of te beschuldigen. Met andere woorden, en meer in het algemeen uitgedrukt: zij, die in bijzonder sterke mate aan de eene of andere ondeugd mank gaan, trachten gewoonlijk het meest deze hunne eigene ondeugd in anderen terug te vinden. Is dit waar, dan volgt de toepassing van-zelf, waar de beschuldiging zoo dikwijls van zekere zijde wordt gehoord, dat de wondergeloovigen bij uitstek inhumane en onverdraagzame menschen zijn. 98. j> Wanneer het gemis van alle stelsel zelf een stelsel wordt" — zegt Bungener zeer krachtig en juist — »dan is dit het slechtste van alle stelsels." De moderne richting beroemt er zich op, geen stelsel te zijn of te bezitten; waar zij alzoo haren roem en hare kracht in vindt, daarin ligt volgens anderer meening juist hare oneer en zwakheid. 99. Ongeloof is er nog meer in het leven dan in de leer; van daar dat hetzelve in de meeste gevallen opklimt uit het hart naar het hoofd. Daarom wordt de praktischongeloovige een theoretisch-ongeloovige, zoo spoedig hij in stilte er op bedacht wordt, om zijn denken en spreken in overeenstemming te brengen met, en de uitdrukking te doen zijn van zijn gevoelen en willen. 100. Krachtens de allereerste en meest algeraeene beginse en van eerlijkheid en goede trouw, verdient het scherpe afkeuring eu diepe verontwaardiging, dat zij, wier gevoelens op zich zelve hen geen oogenblik langer in de Christelijke kerk vergunnen te blijven, tot verzekering en handhaving hunner valschelijk aangehoudene positie in die kerk, zich van christelijk-klinkende termen bedienen, die in geen enkel opzicht de uitdrukking hunner eigenlijke gevoelens kunnen worden genoemd, maar waarvan gebruik wordt gemaakt, om daarmede de eenvoudigen en oppervlakkig-denkenden langs onderscheidene omwegen ten slotte te brengen daar waar men hen hebben wil. 101. Op godsdienstig, en meer bepaald op christelijkgodsdienstig gebied, is alle samenwerking met hen, die der moderne richting zijn toegedaan, ten strengste af te keuren dewijl het zou kunnen zijn, dat de elementen der zuiver evangelische opvatting een' gezegenden invloed gaven aan, en den slechten invloed neutraliseerden van de verderfelijke elementen der moderne leer, ten gevolge waarvan de onnadenkende op het dwaalspoor gebracht, en zulk een' diets gemaakt zou kunnen worden, dat niet de evangelische, maar de moderne opvatting het grootste aandeel in den gezegenden invloed van beider samenwerking heeft gehad. Dit nu zou de door ons gevraagde en gezochte waardeering der echt evangelische, met ter zijdestelling der moderne opvatting, in de publieke opinie kunnen schaden. 102. Als het waar is, dat de zedelijk-godsdienstige waarde of' onwaarde der moderne opvatting ten eenre, en der evangelische opvatting ter andere zijde, ten slotte voor hen, die zich op een zoogenaamd geheel onzijdig standpunt gesteld hebben, zal moeten blijken uit de praktische gevolgen en invloeden van beide richtingen, ieder afzonderlijk beschouwd, dan blijkt reeds genoegzaam de noodzakelijkheid, dat beide op den duur geheel afzonderlijke proeven en bewijzen moeten trachten te leveren voor de meerdere bruikbaarheid en zegen hunner aan elkander tegenovergestelde beginselen en strevingen voor en in het praktische leven. Dan alleen, wanneer de beide bedoelde richtingen niet te samen, maar afzonderlijk werken voor en in het praktische leven, zal het ten slotte kunnen blijken, aan welke zijde de grootste zedelijke en godsdienstige waarde, zegen en kracht voor het leven is te vinden. 103. Het behoeft niet bepaald als een bewijs van vrijgevigheid en humaniteit te worden aangemerkt, indien de modernen zeer minzaam betuigen: »wij zouden de orthodoxen niet uit de kerk willen drijven, ook al konden wij zulks. Immers, die van moderne zijde uitgesproken betuiging, of hoe men haar anders mogt willen noemen, zou even goed opgevat kunnen worden als een bewijs van gevoel van zwakheid. Indien toch de behoudende partij eens de kerk verliet, ging die kerk, menschelijkerwijze gezien en gesproken, allerwaarschijnlijkst te niet, en daarmede zouden de modernen hun plaats als reactionnairen in die kerk van zelf verliezen. Immers, waar de actie ophoudt te bestaan, verdwijnt de reactie tevens. 104. Van geloof, hoop en liefde is de laatste de meeste, niet tegenover de beide eerste, maar als derzelver uitvloeisel of samenvatting. Liefde staat alzoo tot het geloof en de hoop in dezelfde verhouding, als waarin de hoofdsom staat tot de afzonderlijk bij elkander opgetrokkene posten. h0°r °r Ch™""- -<« gevoel, 'twelk door den tiid 6611 m'"der of meer zinnelijk een zoogenaamde natuurlijke goedh^S <ï óf tegenkanting of beproeving noodie heeft 1 weinjS overgestelde over te slaan De 2 v het tegen" h°udt, die zich voor anderen onnff J ^ ® F dl® Stand geeft, bestaat niet, en kan niet h t ' 16 verdraa8t en verde hope des christens. bestaan zonder het geloof en Gedrukt bij Lomau, Kirberger Sc van Resteren.
23,810
MMKB10:001059001:mpeg21_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,848
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, 1848, 01-01-1848
null
Dutch
Spoken
7,981
13,602
» Aan Gedeputeerde Staten der onderscheidene provinciën » wordt overgelaten alle zoodanige maatregelen te nemen, » als- tot de rigtige uitvoering van dit voorloopig kies» reglement vereischt worden , en alle oprijzende geschillen » of bezwaren te beslissen." Art. 3. Deze wet zal worden toegezonden aan de Staten der provinciën Noordbrabant, Gelderland , Zuidholland , Noordholland , Zeeland, Utrecht, Friesland, Overijssel, Groningen, Drenthe en van het Hertogdom Limburg, welke, vóór den 1848, aan de gewone leden der Tweede Kamer van de Staten-Generaal een gelijk getal buitengewone leden zullen toevoegen, ten einde de Staten-Generaal, de Tweede Kamer in dubbelen getale, op den nader door Ons te bepalen dag bijeenkomen, om te beraadslagen over de veranderingen der Grondwet in deze wet vermeld. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriele Departementen, Autoriteiten, Gollegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 'sGravenhage, den 8sten September 1848. WILLEM. De tijdelijke Voorzitter van den Baad van Ministers, r, ENT INC K. Uitgegeven den achtsten September 1848. De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings, A- G. A. VAN RAPPAHD. STAATSBLAD van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N*. S4.) be sluit van den Ssten September i 848 , bepalende wanneer de keus zal plaats hebben van buitengewone leden van de Tweede Kamer der Stat en-Generaal, alsmede wanneer die Kamer in dubbelen getale zal bijeenkomen, om te beraadslagen over de veranderingen in de Grondwet. Wij WILLEM II, bij de oratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje - Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz. , enz. , enz. Gezien het slot-artikel der onderscheidene wetten tot herziening der Grondwet, waarbij bepaald is , dat de Staten der Provinciën en van het Hertogdom Limburg, binnen een' termijn van het loopende jaar 1848 aan de gewone leden der Tweede Kamer van de Staten-Generaal een gelijk getal buitengewone leden zullen toevoegen, en voorts, dat door Ons de dag zal bepaald worden, waarop de StatenGeneraal, de Tweede Kamer in dubbelen getale, zullen bijeenkomen, om te beraadslagen, over de veranderingen der Grondwet, in boven bedoelde wetten vermeld: Op de voordragt van Onzen tijdelijken Minister van Binnenlandsche Zaken ; Hebben besloten en besluiten: Art. 1. De keus der buitengewone leden van de Tweede Kamer der Staten-Generaal zal plaats hebben in de vergadering der Staten van de onderscheidene Provinciën en van het Hertogdom Limburg, welke bepaald is op den gdeti dezer maand. Art. 2. De dag van bijeenkomst van de Tweede Kamer der Staten-Generaal in dubbelen getale, wordt vastgesteld op den i8den September aanstaande. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken, is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschriften zullen gezonden worden aan de overige Departementen van algemeen bestuur , aan de beide Kamers der Staten-Generaal, aan de Algemeene Rekenkamer, en hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst Gegeven te 's Gravenhage, den 8sten September 1848. WILLEM. De tijdelijke Minister van Binnenlandsche Zaken, j. m. de kempenaer. Uitgegeven den achtsten September 1848. De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings , a. g. a. van rapparü. STAATSBLAD van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN (N\ 55.) BESLUIT van den 6den September 1848, houdende verklaring, dat het zinnelooshuis te 's Hertogenbosch, behoort tot de geneeskundige gestichten, bedoeld bij de wet van den 29sten Mei 1841 (Staatsblad n°, 20) Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg , enz. , enz. , enz. Op het rapport van Onzen tijdelijken Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 5den September 1848 , 110. 104 7de afdeeling, en de daarbij overgelegde missive van de Inspecteuren der gestichten voor krankzinnigen, betrekkelijk een verzoek van regenten van het zinnelooshuis te 's Hertogenbosch, dat die inrigting thans bepaaldelijk tot geneeskundig gesticht voor krankzinnigen verklaart moge worden; Gelet op art. 2 der wet van den 2gsten Mei 1841 (Staatsblad n°. 20); Gezien Onze besluiten van den ioden November 1S44 > enden 25sten April 1847 (Staatsbladen n°. 55 en 19), waarbij voormeld zinnelooshuis, bij uitzondering, tijdelijk onder de geneeskundige gestichten is gerangschikt géwordén; Overwegende dat de inspectie van genoemd gesticht, van wege de Regering bewerkstelligd , de overtuiging heeft doen verwerven, dat hetzelve thans in eene genoegzame mate de vereischten van een geneeskundig gesticht voor krankzinnigen in zich vereenigt. Hebben besloten en besluiten: Te verklaren. dat het zinnelooshuis te 's Hertogenbosch, behoort tot de geneeskundige gestichten bij de voormelde wet bedoeld.. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan een afschriit zal worden gezonden aan Onzen Minister van Justitie, tot informatie en narigt; en hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's Gravenhage, den 6den September 1848. WILLEM. De tijdelijke Minister van Binnenlandsche Zaken, 1. M. DE KEMPESAEK. Uitgegeven den zestienden September 1848. De Staatsraad , Directeur van het Kabinet des Konings, A. G. A. VAN RAPPARD. ERRATA. In het Staatsblad no. 43 (wet van den 7den September 1848, tot herziening van het Ilde hoofdstuk der Grondwet), moet op bladz. 14, 6de regel van boven, wegvallen het woord overzeesche, en zijn in art. 4°> achter den i3den regel vanboven, uitgevallen de woorden : . Hij regelt de bezoldiging van alle collegien en ambtena» ren , die uit 's Lands kas worden betaald." In het Staatsblad 110. 45, (wet van den yden September 1848 , tot herziening van het IVde hoofdstuk der Grondwet), moet op bladz. 3, den 8sten regel van onderen, het woord gelofte, vervangen worden door belojte; terwijl op bladz. 9, 3den regel van boven , in plaats van: zij mogen den doorvoer, den uitvoer naar enz., moet gelezen worden: zij mogen den doorvoer, en den uitvoer naar enz. In het Staatsblad n°. 48, (wet van den 8sten September 1848, tot herziening van het Vilde hoofdstuk der Grondwet) , moet op bladz. 2 , 7de regel van onderen, in plaats van: De leden der Kamer enz, gelezen worden: Dc leden der Rekenkamer enz. STAATSBLAD van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN, (N\ 56.) BESLUIT van den listen September 1848, betreffende eene uitbreiding van de vrijstelling verleend bij de reglementen voor de Loodsen en Bakenmeesters op de Lek en de Waal. Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz. , enz. , enz. Op het rapport van Onzen tijdelijken Minister van Financien, van den 2osten September 1848 n°. Inen Uitgaande Regten; Den Raad van State gehoord (advies van heden n°. 7); Hebben goedgevonden en verstaan: bij wijziging in zoo verre van de reglementen voor de Loodsen en Bakenmeesters op de Lek en de Waal, van Lobith tot aan Krimpen en Gorinchem , en voor die belast met de dienst tusJchen Gorinchem, Dordrecht en Rotterdam, mitsgaders Krimpen en Rotterdam, vastgesteld bij de Koninklijke besluiten van i5 September 1834 (Staatsblad n°. 29) en 23 Mei 1837 (Staatsblad n°. 27), te bepalen: dat de vaartuigen welke minder dan 600 centenaren geladen hebben, zullen zijn vrijgesteld van de betaling der Loods- en Bakengelden. Onze tijdelijke Minister van Financien is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 'sGravenhage, den a5sten September 1848. W T L L E M. De lijdelijke Minister van Financien, van Bosse. Uitgegeven den negen en twintig sten September 1848. De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings , a. g. a. van rappahd. STAATSBLAD van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN, (N°. 57.) BESLUIT van den a8sten September 1848, houdende toepassing van de daarbij vermelde bepalingen op de ten jare 1689 gemaakte stichting door Hermanus Neuspitzer, te Dordrecht. Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden , Prins van Oranje - Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg , enz. , enz. , enz. Op de voordragt van Onzen tijdelijken Minister, van Binnenlandsche Zaken, van den 26sten September 1848 n°. 87, 5de afdeeling, betreffende eene stichting door Hermanus Neuspitzer, destijds Rector der Latijnsche scholen te Dordrecht, bij testament van den 31 sten October 1689 gemaakt, ter bevordering der studiën in de Godgeleerdheid , eerstelijk van de leden van zijn geslacht, en bij gebreke van dien van de zonen der twee onderste Praeceptoren bij gezegde scholen, welke stichting door voornoemden Neuspitzer is gesteld, onder administratie van Curatoren der Latijnsche scholen te Dordrecht; Gelet op art, 3 van liet Koninklijk besluit van den i2den tebruarij 1829 (Staatsblad no. 3), betreffende het toepasselijk maken op oude stichtingen, die daarvoor vatbaar zijn, van de bepalingen der Koninklijke besluiten van den 26sten December 1818 (Staatsblad n°. A8) en 9. Tlpfpmlipr {Staatsblad n„. 49), rakende het beheer der stichtingen voor het oftderwijs. Herzien de gemelde besluiten van den 26sten December 1818 en 2 December 1823. Hebben besloten en besluiten : De besluiten van den 2Östen December 1818 {Staatsblad n°. 48) en 2 December i8a3 (Staatsblad n. 49) > z'Jn toe" passelijk op de hier voren gemelde stichting van Hermanus Neuspitzer in leven Rector aan de Latijnsche scholen te Dordrecht. Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk, in het. Staatsblad zal worden geplaatst. 'sGravenhage, den a8sten September 1848. W ILLE M. De tijdelijke Minister van Binnenlandsche Zaken , J. M. de Kempenaer. Uitgegeven den zesden October 1848. De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings , a. g. a. van bapp4bd. STAATSBLAD van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (N". 58.) BESLUIT van den ?>den Oclober 1848, tot buiten koers stelling en inwisseling van de voor 25 centen koers hebbende schellingen en zesthalven en van de een vierde guldens, ter uitvoering der wet van den 18den December 18 4 r> (Staatsblad n. 90.) Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog ■van Luxemburg, enz., enz., enz. Gezien art. 1 der wet van den i8den December 1845 (Staatsblad n». 90), waarbij bepaald is, dat op de daartoe door ons vast te stellen tijdstippen en wijze, alle vóór het vaststellen der wet van den 28sten September 1816 {Staatsblad n°. 5o) , vervaardigde zilveren muntspecien , daaronder begrepen die, welke krachtens art. 12 en 17 derzelve wet nog in omloop zijn, hetzij in eens , hetzij achtereenvolgens buiten koers zullen worden gesteld , nadat tot derzelver inwisseling gelegenheid zal zijn gegeven, Overwegende, dat er thans gelegenheid is om deze maatregelen toe te passen op de laatste nog in wettigen omloop zijnde oude mnntspecien , te weten : de voor 25 centen koers hebbende schellingen en zesthalven en de één vierde guldens. Op de voordragt van Onzen tijdelijken Minister van Financien , van den 3den October 1848, n„, $4/829 G. S. Hebben goedgevonden en verstaan ; Art 1. Op den agsten October eerstkomende worden buiten koers gesteld de oude voor 2 5 centen koers hebbende schellingen en zeslhalven, alsmede de één vierde guldens; zullende van Maandag den 23sten tot en met Zaturdag den a8sten derzelfde maand October, alsmede nog op Maandag en Dingsdag den 3osten en 31 sten dier maand, gelegenheid tot derzelver inwisseling worden gegeven. Art. 2. Tot de inwisseling in art. 1 bepaald, zullen gebruikt worden nieuwe zilveren munten , benevens de muntspecien volgens de wet van den ?8sten September 1816 (Staatsblad n°. 5o) en latere wetten geslagen , ol ook munt-bdjetten van f 10 of f 5, volgens de wet van den i8den December 1845 (Staatsblad n°. 90; daargesteld. Art. 3. Behalve bij de Nederlandsche Bank, zal de inwisseling plaats hebben bij al de Betaalmeester, welke voor de ingetrokken specien, bij ongenoegzaamheid hunnen kassen, zullen afgeven bewijzen op de Nederlandsche bank te Amsterdam, bij vertoon aldaar betaalbaar, als bij art. 2 vermeld, of bewijzen bij hen zelve, mede in diervoege betaalbaar vijf dagen na dato , en zulks naar keuze door de belanghebbenden bij de inwisseling der buiten koers gestelde specien te doen. Art. 4- Onze Minister van Financien, wordt gemagtigd, om de noodige maatregelen te nemen , omtrent de inwisseling bij de \oorgaande artikelen bepaald, ook om die te bevorderen op de kantoren der Rijks Ontvangers van de belastingen door overneming tot en met den 3osten October aanstaande zooveel hunne kassen dit toelaten, van de bij dit besluit buiten koers gestelde specien. Onze Minister vau Financien is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan een afschrift tot informatie zal worden gezonden aan de Algemeene Rekenkamer en aan Raden en Generaal Meesteren der Munt, en hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's Gravenhage, den 3den October 1848. WILLEM. IJc tijdelijke Minister van Financien , VAN B OSS E. Uitgegeven den negenden October 1848. Dc Staatsraad , Directeur van het Kabinet des Koning s, A. G. A. VAN RAPPARI), STAATSBLAD van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. ter. 59.) TVE T van den 11den October 1848 , houdende herziening van het Iste Hoofdstuk der Grondwet. Wij WILLEM II, bij de ghatie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassaij, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen , die deze zullen zien , of hooren lezen , salut ! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben , dat de wet van den yden September 1848 (Staatsblad n°. 4?) heeft verklaard , dat er noodzakelijkheid bestaat tot verandering en bijvoeging van bepalingen in het Eerste Hoofdstuk deiGrondwet van het Koningrijk der Nederlanden, en dat in die wet tevens de noodzakelijke veranderingen en bijvoegingen duidelijk zijn aangewezen en uitgedrukt; Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het opschrift van bet Iste Hoofdstuk der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Van het Rijk en zijn inwoners." Art. 2. Artikel i der Grondwet wordt veranderd als volgt: « liet Koningrijk der Nederlanden bestaat in Europa uit de tegenwoordige provinciën: Noordbrabant, Gelderland, Zuidholland , Noordholland , Zeeland, Utrecht, Friesland , Overijssel, Groningen, Drenthe en het Hertogdom Limburg, behoudens de betrekkingen van het Hertogdom Limburg, met uitzondering der vestingen Maastricht en Venlo en van hare kringen, tot het Duitsche verbond. Art. 3. Artikel i der Grondwet zal wegvallen. Art. 4- Artikel 3 der Grondwet wordt veranderd als volgt : B De wet kan provinciën en gemeenten vereenigen en splitsen. » De grenzen van den Staat, van de provinciën en gemeenten kunnen door de wet worden veranderd. Art. 5. Artikel 4 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Allen die zich op het grondgebied van het Rijk bevinden , hetzij ingezetenen of vreemdelingen, hebben gelijke aanspraak op bescherming van persoon en goederen. » De wet regelt de toelating en de uitzetting van vreemdelingen , en de algemeene voorwaarden, op welke ten aanzien van hunne uitlevering verdragen met vreemde mogendheden kunnen worden gesloten. Art. 6. Artikel 5 der Grondwet wordt veranderd als volgt : » De uitoefening der burgerlijke regten wordt door de » wet bepaald." Art. 7. Na artikel 5 der Grondwet wordt een artikel gevoegd luidende: » Om eenig burgerschapsregt te hebben moet men Neder» lander zijn." Art. 8. Artikelen 6 en 7 der Grondwet zullen wegvallen. Art. 9. Artikel 8 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Ieder Nederlander is tot elke landsbediening benoembaar. # Geen vreemdeling is hiertoe benoembaar, dan volgens » de bepalingen der wet." Art. 10. Artikel 9 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De wet verklaart wie Nederlanders zijn. » Een vreemdeling wordt niet dan door eene wet gena» turaliseerd." Art. 11. Artikel 10 der Grondwet zal wegvallen. Art. 12. Artikel 225 der Grondwet zal uit het Xde Hoofdstuk worden overgebragt in liet Iste Hoofdstuk , op artikel 9 volgen , en luiden : » Niemand heeft voorafgaand verlof noodig, om door de » drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens » ieders verantwoordelijkheid volgens de wet.' Art. i3. De Vierde Afdeeling van het IVde Hoofdstuk zal wegvallen. Artikel i5g der Grondwet wordt overgebragt in het Iste Hoofdstuk , zal volgen op het artikel, in art. 12 van dit ontwerp vermeld, en luiden : » Ieder ingezeten heeft het regt om verzoeken aan de « bevoegde magt schriftelijk in te dienen, mits die per» soonlijk en niet uit naam van meer worden ondertee» kend , welk laatste alleen kan geschieden door of van » wege ligchamen, wettelijk zamengesteld of als zoodanig » erkend, en in dat geval niet anders dan over onderwer» pen tot hunne bepaalde werkzaamheden behoorende. Art. 14. Achter het artikel der Grondwet bij art. 13 van dit ontwerp overgebragt, wordt een artikel gevoegd, luidende: » Het regt der ingezetenen tot vereeniging en verga» dering wordt erkend. » De wet regelt en beperkt de uitoefening van dat regt » in het belang der openbare orde.' Lasten cn bevelen , dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriele departementen , autoriteiten , collegien en ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de naauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den nden October 1848. WILLEM. De tijdelijke Ministers van Marine en Koloniën , van Justitie, voor de Zalen der Roomscli- Katholijke Eeredienst , J. C. RIJK. D. DONKER CUftTIUS. LIGHTENVELT. van Binnenlandsclie Zaken, van Buitenlandsche Zaken, van Oorlog , J. M. DE KEMPENAER. BENTINCK, VOET. van Financiën , voor de Zaken der Hervormde Eeredienst enz. VAN BOSSE. S. VAN HEEMSTRA. Uitgegeven den veertienden October 1848. De Staatsraad, Directeur van het Kabinet des Konings, A. G. A. VAN RAPPARD. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (H°. 60.) WET van den nden October 1848, houdende herziening van het Ilde Hoojdstuk der Grondwet. Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Komng der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg , enz. , enz. , enz. Allen , die deze zullen zien , of hooren lezen, salutdoen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van den 7den September 1848 (Staatsblad n°. 4^) heeft verklaard, dat er noodzakelijkheid bestaat tot verandering en bijvoeging van bepalingen in het Tweede Hoofdstuk der Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden, en dat in die wet tevens de noodzakelijke veranderingen en bijvoegingen duidelijk zijn aangewezen en uitgedrukt; Zoo is het dat Wij , den Raad van State gehoord en met gemeen overleg van de Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verslaan bij deze: Art. 1. Artikel i3 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De kroon gaat over door regt van eerstgeboorte, des » dat de oudste zoon van den Koning, of wel het manne» lijk oir van den oudsten zoon bij representatie, opvolgt." Art. 2. Artikel 14 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Bij ontstentenis van mannelijk oir uit den oudsten » zoon gesproten, gaat de kroon over op diens broeders » of hun mannelijk oir, insgelijks door regt van eerstge» boorte en representatie." Art. 3. Artikel i5 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Bij geheele ontstentenis van mannelijk oir uit het Huis » van Oranje-Nassau, gaat de kroon over op de dochters » van den Koning door regt van eerstgeboorte." Art. 4* Artikel 11 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Bij ontstentenis van nakomelingschap uit den tegeni) woordigen Koning Willem Frederik van Oranje-Nassau , » gaat de kroon over op deszelfs zuster, Prinses Frede» rika Louisa Wilhelmina \an Oranje , douairière van » wijlen Carel George August, Erfprins van Brunswijk» Lunenburg , of hare wettige nakomelingen , uit zooda» nig nader huwelijk, als door dezelve, overeenkomstig » art. 12, mogt worden aangegaan. Art. 5. Artikel 11 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Indien ook de wettige nakomelingschap van deze » Vorstin ontbreekt, gaat het erfregt over op het wet» tig mannelijk oir van Prinses Carolina van Oranje , » zuster van wijlen Prins Willem den Vijfden, en gemalin " van wijlen den Prins van Nassau-Weilburg, insgelijks » aoor regt van eerstgeboorte en representatie." Art. 6. Artikel 23 der Grondwet wordt veranderd als volgt : " Wanneer bijzondere omstandigheden eenige veran• deringen in de opvolging van den troon noodzakelijk » maken, is de Koning bevoegd, daaromtrent eene voor» dragt te doen , te behandelen op de wijze, ten aanzien » van verandering in de Grondwet, in artt. (2 en 3 ont» werp XI.) voorgeschreven." Art. 7. Artikel 24 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Hetzelfde vindt plaats, wanneer er geen bevoegde » opvolger naar deze Grondwet bestaat. » Is de opvolger niet benoemd of ontbreekt hij bij » overlijden des Konings, dan geschiedt de benoeming » door de Staten-Generaal, daartoe in dubbelen getale bij» eengeroepen , in vereenigde zitting." Art. 8. De artikelen 2 5 en 26 der Grondwet zullen wegvallen. Art. 9. Artikel 27 der Grondwet wordt veranderd als volgt: " In de gevallen in artt. 21, 22, 23 en 24 omsehre- » ven, wordt de troonopvolging geregeld naar de bepa» lingen van artt. 12, 13, 14 » 1 ^ > 1 ® > 17» 1 ^ en 19- Art. 10. Artikel 28 der Grondwet wordt veranderd als volgt: »> De Koning kan geene vreemde kroon dragen , met uit» zondering van die van Luxemburg. ». In geen geval kan de zetel der regering buiten het Rijk » worden verplaatst." Art. 11. Artikel 29 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Behalve het inkomen uit de domeinen, door de wet » van den 26sten Augustus 1822 afgestaan en in 1848 door » den Koning tot kroondomeinen aan de n Staat terug» gegeven, geniet Koning Willem II een jaarhjksch ïnko» men van één millioen gulden uit sLands kas. ,, Bij elke nieuwe troonsbeklimming wordt het inkomen ti der kroon door de wet geregeld. Art. 12. Artikel 3o der Grondwet zal wegvallen. Art. i3. Artikel 32 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Koning en de Prins van Oranje zijn vrij van alle ■> personele lasten. » Geen vrijdom van eenige andere belasting wordt door » hen genoten.' Art. 14. Artikel 34 der Grondwet wordt veranderd als volgt : » Het jaarhjksch inkomen eener KoniDgin-weduwe, ge- » durende haren weduwelijken staat, uit 's Landskas is » f i5o,ooo." Art. i5. Artikel 38 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Zoolang de Koning minderjarig is, staat hij onder de « voogdij van eenige leden van het koninklijk Huis en - eenige aanzienlijke Nederlanders." Art. 16. Artikel 39 der Grondwet wordt veranderd als volgt; » De voogdij wordt geregeld en de voogden worden » benoemd door eene wet. » Over het ontwerp dier wet nemen de Staten-Generaal » hun besluit in eene vereenigde zitting der beide Kamers.1' Art. 17. Ariikel 4° der Grondwet wordt veranderd als volgt : » Deze wet wordt nog bij het leven van den Koning, « voor het geval der minderjarigheid zijns opvolgers, ge» maakt. Mogt dit niet zijn geschied, zoo worden, is » het doenlijk, eenige der naaste bloedverwanten van » den minderjarigen Koning over de regeling der voogdij » gehoord." Art. 18. Artikel 41 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Alvorens de voogdij te aanvaarden, legt elk der voog» den, in eene vereenigde zitting van de beide Kamers » der Staten - Generaal, in handen van den voorzitter, den v volgenden eed of belofte af: ). » Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning; ik » » zweer (beloof) al de pligten , welke de voogdij mij » oplegt, heilig te vervullen, en er mij bijzonder » » op te zullen toeleggen, om den Koning gehecht» ». heid aan de Grondwet en liefde voor zijn volk in » - te boezemen. » » Zoo waarlijk helpe mij God almagtig! " " (» » Dat ■i » beloof ik !" ') Art. 19. Artikel 46 der Grondwet wordt verplaatst, zal volgen op artikel 41 1 en luiden als volgt: » Ingeval de Koning buiten staat geraakt de regering » waar te nemen, wordt in het noodige toezigt over zijn » persoon voorzien naar de voorschriften, omtrpnt de voog» dij van een minderjarigen Koning in art. 39 en volgende » bepaald." Art. 20. De artikelen 42 en 4^ der Grondwet worden veranderd, en door de twee volgende artikelen vervangen: Art. ... » Gedurende de minderjarigheid van den Ivo» ning wordt het koninklijk gezag waargenomen door eenen » Regent." Art. ... » De Regent wordt benoemd door eene wet, » die tevens de opvolging in het regentschap, tot s Ko» nings meerderjarigheid toe, kan regelen. Overliet ont» werp dier wet nemen de Staten-Generaal hun besluit » in eene vereenigde zitting der beide Kamers. » De wet wordt nog bij het leven van den Koning, voor het geval der minderjarigheid zijns opvolgers, ge» maakt.1' Art. 21. Artikel 4^ der Grondwet zal geplaatst worden achter de artikelen ia artikel 20 van dit ontwerp opgenomen, en wordt veranderd als volgt: •• Het koninklijk gezag wordt mede aan eenen Regent » opgedragen, ingeval de Koning buiten staat geraakt de » regering waar te nemen. O Wanneer dit aan den Raad van State, vereenigd » met de hoofden der ministeriele departementen , na » een naauwkeurig onderzoek , is gebleken , roept deze » vergadering onverwijld de Staten-Generaal in dubbelen » getale bijeen , om hun van het voorhanden geval verslag » te doen." Art. 22. Na het artikel, bij art. 21 van dit ontwerp vermeld, wordteen nieuw artikel bijgevoegd, luidende: » De Staten-Generaal onderzoeken het verslag, en, zoo » zij in een besluit, in vereenigde zitting der beide Kamers » in dubbelen getale genomen, er de juistheid van erkend » hebben, wordt in den vorm eener plegtig af te kondi» gen wet verklaard, dat het geval, in het vorig artikel » bedoeld, aanwezig is." Art. 23. Na het artikel, in art. 22 van dit ontwerp vermeld, wordt een nieuw artikel bijgevoegd, luidende: » Wanneer de Prins van Oranje zijn achttiende jaar niet » heeft vervuld, wordt in het regentschap, gelijk in art. (20 » van dit ontwerp) is bepaald, voorzien voor zoolang de » Koning tot het waarnemen der regering buiten staat » blijft, en de Prins van Oranje zijn achttiende jaar niet » heeft vervuld." Art. 24. Artikel 44 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Regent legt, in eene vereenigde zitting van de » beide Kamers der Staten-Generaal, in handen van den » voorzitter den volgenden eed of belofte af: » » Ik zweer (beloof) trouw aan den Koning ; ik » » zweer (beloof), dat ik in de waarneming van het » » koninklijk gezag, zoolang de Koning minderjarig » » is (zoolang de Koning buiten staat blijft de rege» » ring waar te nemen), de Grondwet van het Rijk » » steeds zal onderhouden en handhaven. » » Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid » » en het grondgebied des Rijks met al mijn vermo» » gen zal verdedigen en bewaren; dat ik de alge» » meene en bijzondere vrijheid, en de regten van » » alle des Konings onderdanen, en van elk hunner » » zal beschermen, en tot instandhouding en bevor» » dering van de algemeene en bijzondere welvaart » » alle middelen aanwenden, welke de wetten ter » » mijner beschikking stellen , gelijk een goed en » » getrouw Regent schuldig is te doen. » » Zoo waarlijk helpe mij God almagtig !" " (» » Dat » » beloof ik !" ") Art. 25. Artikel 47 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Wanneer de Prins van Oranje zijn achttiende jaar ver- » vuld heeft, is hij, in het geval van art. 4^, >'an » regtswege Regent." Art. 26. Artikel 48 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Tot dat in het geval, in art. 4 5 aangewezen, de Prins » van Oranje of de benoemde Regent het regentschap heeft » aanvaard , wordt het koninklijk gezag waargenomen door « de vergadering , zamengesteld als in art. 4^ is voorge« schreven. » Hetzelfde vindt plaats, zoo , bij overlijden desKonings, » een Regent voor den minderjarigen opvolger of ook de » bevoegde opvolger ontbreekt, tot dat de benoemde Re» gent of opvolger de regering heeft aanvaard. » De leden van deze vergadering leggen in handen van » den door hen gekozen voorzitter, en deze in eene ver» eenigde zitting van de beide Kamers der Staten-Generaal, » den volgenden eed of belofte af; » » Ik zweer (beloof) dat ik , als lid (voorzitter) van » i> dezen regeringsraad, in de waarneming van het » » koninklijk gezag de Grondwet zal helpen onder» v houden en handhaven. » » Zoo waarlijk helpe mij Godalmagtig!" " (» » Dat » » beloof ik!" ") Art. 27. Artikel 49 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Eene wet bepaalt, bij de benoeming van den Regent » of bij de aanvaarding van het regentschap door den » Prins van Oranje, de som, die op het jaarlijksch inkomen » van de kroon zal worden genomen voor de kosten van ii het regentschap. v Deze bepaling kan gedurende het regentschap niet ii worden veranderd." Art. 28. Artikel 5o der Grondwet zal wegvallen. Aan het slot der afdeeling wordt een nieuw artikel bijgevoegd , luidende : i) De Koning , op wien art. (22 van dit ontwerp) is toege» past, herneemt zoodra mogelijk de waarneming der rege» ring, krachtens eene wet, waarin die, welke in het ge» noemde artikel is bedoeld, wordt afgeschaft. .1 Tot aan deze afschaffing zijn de hoofden der ministe» riele departementen , gelijk de voogden , persoonlijk » gehouden, aan de Kamers der Staten-Generaal, zoo dik» werf het wordt gevraagd, van des Konings toestand ver» slag te doen." Art. 29. Artikel 5i der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Koning, de regering aanvaard hebbende, wordt » zoodra mogelijk plegtig beëedigd en ingehuldigd binnen » de stad Amsterdam, in eene openbare en vereeuigde zitting •> der beide Kamers van de Staten-Generaal. Art. 3o. Artikel 52 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » In deze vergadering wordt door den Koning de vol» gende eed of belofte op de Grondwet afgelegd: » » Ik zweer (beloof) aan het Nederlandsche volk » » dat ik de Grondwet van het Rijk steeds zal on» » derhouden en handhaven. » » Ik zweer (beloof), dat ik de onafhankelijkheid » » en het grondgebied des Rijks met al mijn vermo» » gen zal verdedigen en bewaren; dat ik de algemeene » » en bijzondere vrijheid en de regtenvan alle mijne » » onderdanen zal beschermen, en tot instandhouding » » en bevordering van de algemeene en bijzondere i» » welvaart alle middelen zal aanwenden, welke de » » wetten ter mijner beschikking stellen , zoo als » » een goed Koning schuldig is te doen. » » Zoo waarlijk helpe mij Goclalmagtig!"" (» ■> Dat » » beloof ik!"") Art, 3i. Artikel 53 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Na bet afleggen van dezen eed of belofte wordt de » Koning in dezelfde vergadering gehuldigd door de Staten» Generaal, wier voorzitter de volgende plegtige verklaring » uitspreekt, die vervolgens door hem en elk der leden, » hoofd voor hoofd , beëedigd of bevestigd wordt: » » Wij ontvangen en huldigen , in naam van het » » Nederlandsche volk en krachtens de Grondwet, » » u als Koning; wij zweren ^beloven), dat wij » » uwe onschendbaarheid en de regten uwer kroon » » zullen handhaven ; wij zweren (beloven) alles te zul» • len doen wat goede en getrouwe Staten-Generaal » n schuldig zijn te doen. » » Zoo waarlijk helpeons God almagtig!""(» » Dat » » beloven wij!" ") Art. 3a. Artikel 54 der Grondwet zal wegvallen. Art. 33. In de Zesde Afdeeling van het Ilde Hoofdstuk zullen vóör artikel 55 de twee volgende artikelen worden geplaatst: Art. ...» De Koning is onschendbaar ; de ministers » zijn verantwoordelijk." Art. ...» De uitvoerende magt berust bij den Koning. C Art. 34. Artikel 55 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Koning heeft het opperbestuur der buitenlandsche a betrekkingen." Art. 35. Artikel 56 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Koning verklaart oorlog. Hij geeft daarvan onmid. » dellijk kennis aan de beide Kamers der Staten-Generaal, » met bijvoeging van zoodanige mededeelingen, als hij » met het belang en de zekerheid van het Rijk bestaan» baar acht." Art. 36. Artikel 57 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Koning maakt en bekrachtigt vredes- en alle andere » verdragen met vreemde mogendheden. » Hij deelt den inhoud dier verdragen mede aan de » beide Kamers der Staten-Generaal, zoodra hij oordeelt » dat het belang en de zekerheid van het Rijk zulks toelaten. STAATSBLAD van HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. \1>I . öl.J WET van den nden October 1848, houdende herziening van het lilde Hoofdstuk der Grondwet. Wij WILLEM II, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje - Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien, of hooren lezen, salut» doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de wet van den ;den September 1848 (Staatsblad n°. 44) heeft verklaard, dat er noodzakelijkheid bestaat tot verandering en bijvoeging van bepalingen in het Derde Hoofdstuk der Grondwet van het Koningrijk der Nederlanden, en dat in die wet tevens de noodzakelijke veranderingen en bijvoegingen duidelijk zijn aangewezen en uitgedrukt; Zoo is het dat Wij, den Raad van State gehoord en met gemeen overleg der Staten-Generaal , hebben goedgevonden en verstaan , gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze : Art. 1. Artikel 80 der Grondwet wordt veranderd als volgt: « De Staten-Generaal zijn verdeeld in eene Eerste en » Iweede Kamer. Art. 2. Artikel 81 der Grondwet zal wegvallen. In de plaats komen twee artikelen, luidende: Art. ... »De leden der Tweede Kamer worden in » de kiesdistricten, waarin het Rijk verdeeld wordt, ge» kozen door de meerderjarige ingezetenen, Nederlanders, » in het volle genot der burgerli ke en burgerschapsregten, » en betalende in de directe belastingen eene som, die, » overeenkomstig met de plaatselijke gesteldheid , doch » niet beneden het bedrag van f 20, noch boven dat » van f 160, in de kieswet zal worden vereischt." Art. ... » Het getal van de leden der Tweede Kamer » wordt bepaald naar de bevolking, voor ieder 4^,000 één. » De verdere regels ten aanzien van het kiesregt stelt » de kieswet." Art. 3. Artikel 82 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Eerste Kamer bestaat uit 39 leden. » Zij moeten behooren tot de hoogst aangeslagenen in ,) de rijks- directe belastingen. .. Het getal dezer hoogst aangeslagenen, waaruit zij >, worden gekozen, wordt in elke provincie zoo bepaald, » dat op iedere drie duizend zielen één, die tevens de » oveiige vereischten bezit om lid dezer Kamer te zijn, » verkiesbaar is. .. Deze overige vereischten zijn dezelfde, welke voor de » leden der Tweede Kamer worden gevorderd. » Zij worden verkozen door de Provinciale Staten in de • volgende verhouding: Noordbrabant ... 5 Gelderland.... 5 Zuidholland ... y Noordholland ... G Zeeland i Utrecht 2 Friesland ; . . . 3 Overijssel 3 Groningen .... 2 Drenthe Limburg .... 3 39 # » Ingeval van vereeniging of splitsing van provinciën, voor' ziet dezelfde wet, die dit beveelt, in de wijziging, welke daardoorin deze verhouding noodig zal worden bevonden." Art. 4. Artikel 83 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Om tot lid der 1 weede Kamer verkiesbaar te zijn, wordt .dleen vereischt dat men Nederlander, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsregten zij en den ouderdom van dertig jaren hebbe vervuld." Art. 5. Ka artikel 83 der Grondwet wordt een artikel geplaatst, luidende: » Die te gelijk of op meer dan ééne plaats tot lid van » de Eerste of van de Tweede of van beide Kamers is ;• gekozen , verklaart welke dier benoemingen hij aanneemt." Art. 6. Artikel 84 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De leden der Tweede Kamer hebben zitting gedurende » vier jaren. » De helft van hen valt om de twee jaren uil, volgens » een daarvan te maken rooster. De uitvallende zijn dade» lijk weder verkiesbaar," Art. 7. Artikel 85 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De leden stemmen, elk volgens eed en geweten, » zonder last van of ruggespraak met hen, die benoemen." Art. 8. Artikel 86 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Bij het aanvaarden hunner betrekking leggen zij, » ieder op de wijze zijner godsdienstige gezindheid, den » volgenden eed of belofte af: » » Ik zweer (beloof) getrouwheid aan de Grond« * wet. " » Zoo waarlijk helpe mij God almagtig!"" » Dat beloof ik !" ") u AIvoiens tot dien eed of belofte te worden toegelaten, » leggen zij den volgenden eed (verklaring en belofte) » van zuivering af: » » Ik zweer (verklaar), dat ik, om tot lid van » » de Tweede Kamer der Staten-Generaal te wor» » den benoemd, directelijk of indirectelijk , aan » » geene personen , hetzij in of buiten het bestuur, » » onder wat naam of voorwendsel ook , eenige » Siften of gaven beloofd of gegeven heb, noch » » beloven of geven zal. • » Ik zweer (beloof;, dat ik, om iets hoege•• » naamd in deze betrekking te doen ofte laten, » » van niemand hoegenaamd eenige beloften of » » geschenken aannemen zal, directelijk of indii» » rectelijk. » » Zoo waarlijk lielpe mij God almagtig!"" (» •> Dat verklaar en beloof ik ! " ") » Deze eeden (beloften en verklaring) worden afge» legd in handen van den Koning., of in de vergadering » ,ler Tweede Kamer, in handen van den voorzitter » daartoe door den Koning gemagtigd." Art. g. Artikel 87 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De voorzitter wordt door den Koning benoemd voor » het tijdperk eener zitting, uit eene door de Kamer aan» geboden opgave van drie leden." Art. 10. Artikel 88 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De leden genieten, tot vergoeding der reiskosten , » eens, heen en terug, voor elke zitting, zoodanige » som, als naar de afstanden door de wet zal worden » geregeld. - Als verdere schadeloosstelling wordt hun toegelegd » eene som van f 2000 'sjaars. » Deze schadeloosstelling wordt, voor den lijd der zit» ting, niet genoten door hen , die gedurende de geheele » zitting afwezig bleven." Art .11. Artikel 89 der Grondwet zal wegvallen. Art. 12. Artikel 90 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De leden der Eerste Kamer hehben zitting gedurende 3 negen jaren. » Een derde gedeelte treedt om de drie jaren af, vol•> gens een daarvan te maken rooster. De uitvallende v leden zijn dadelijk weder verkiesbaar. Art. 85 is op » hen van toepassing. » Zij leggen, bij het aanvaarden hunner betrekking, » in handen van den Koning , gelijke eeden (beloften en v verklaring) af, als voor de leden der Tweede Kamer » zijn bepaald. » Zij genieten reis- en verblijfkosten volgens de wet. Art. i3. Artikel 91 der Grondwet wordt veranderd als volgt : » De voorzitter wordt door den Koning benoemd , voor het tijdperk eener zitting. Art. 14. Artikel g3 der Grondwet wordt veranderd als volgt : » De hoofden der ministeriele departementen hebben » zitting in de beide Kamers. Zij hebben alleen eene » raadgevende stem , ten ware zij tot leden der vergade» ring mogten benoemd zijn. » Zij geven aan de Kamers, hetzij mondeling, hetzij » schriftelijk, de verlangde inlichtingen, waarvan het » verleenen niet strijdig kan worden geoordeeld met het » belang en de zekerheid van het Rijk , de koloniën en » bezittingen van het Rijk in andere werelddeelen. » Zij kunnen door elke der Kamers worden uitge» noodigd om te dien einde ter vergadering tegenwoordig « te zijn." Art. i5. Na artikel 93 der Grondwet zal een artikel volgen , luidende : •> De Tweede Kamer heeft het regt van onderzoek (enquête), » te regelen door de wet." Art. 16. Artikel 94 der Grondwet wordt veranderd als volgt : » De leden der Staten-Generaal kunnen niet te gelijk » zijn leden of procureur-generaal van den lloogen Raad, •> noch leden van de Rekenkamer, noch commissaris des » Konings in de provinciën, noch geestelijken, noch bedie* » naren van de godsdienst. » Krijgslieden in werkelijke dienst, het lidmaatschap van » eene der beide Kamers aanvaardende , zijn gedurende » dat lidmaatschap van regtswege op non-activiteit. Op» houdende lid te zijn , keeren zij tot de werkelijke dienst » terug. » De ambtenaren, die ter verkiezing voorzitten, zijn » binnen het district, waarin zij voorzitten, niet be» noembaar. » Leden der Staten-Generaal een bezoldigd staats-ambt » aannemende of bevordering in de staats-dienst verwer» vende, houden op leden der Kamers te zijn, maar zijn » dadelijk weder verkiesbaar." Art. 17. Artikel 95 der Grondwet zal wegvallen ; in plaats komt een artikel, luidende: Art. ... » De leden der Kamers zijn niet geregtelijk » vervolgbaar wegens de advijzen , door hen in de vergasi dering uitgebragt." Art. 18. Artikel 96 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » Elke Kamer onderzoekt de geloofsbrieven harer nieuw » inkomende leden, en beslist de geschillen, welke aan» gaande die geloofsbrieven of de verkiezing zelve oprijzen." Art. 19. Artikel 97 der Grondwet wordt veranderd als volgt : » Elke Kamer benoemt haren griffier buiten haar » midden." Art. 20. Artikel 98 der Grondwet zal wegvallen. Art. 21. Artikel 99 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De State n-Generaal vergaderen ten minste eenmaal » s jaars. » Hunne gewone vergadering wordt geopend op den » derden Maandag in September. " De K°nmS roept de buitengewone vergadering bijeen, » zoo dikwijls hij zulks noodig oordeelt," Art. 22. Artikel 109 der Grondwet wordt uit de Vijfde Afdeelina m de Vierde Afdeeling van het [[[de Hoofdstuk ovei" gebragt, achter artikel 99 gevoegd , en zal luiden: » De afzonderlijke zittingen der beide Kamers, en even» zoo de vereenigde zittingen, worden in het openbaar » gehouden. » De deuren worden gesloten, wanneer een tiende » gedeelte der aanwezige leden het vordert of de voorzitter » het noodig keurt. » De vergadering beslist, of met gesloten deuren zal » worden beraadslaagd. » Over de punten in besloten vergadering behandeld, " kan daarin ook een besluit worden genomen." Art. 23. Aitikel 100 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Staten- Generaal bij overlijden des Konings of bij afstand - van de kroon niet vergaderd zijnde , vergaderen zonder - voorafgaande oproeping. » Deze buitengewone vergadering wordt op den vijftien- » den dag na het overlijden of na den afstand geopend. » Zijn de Kamers ontbonden, dan vangt deze termijn aan » van den afloop der nieuwe verkiezingen." Art. 24. Artikel 101 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De vergadering der Staten-Generaal wordt , in ver„ eenigde zitting der beide Kamers , door den Koning of » door eene commissie van zijnentwege, geopend. Zij .» wordt op dezelfde wijze gesloten, wanneer hij oordeelt, « dat het belang van Jiet Rijk niet vordert de vergadering » langer bijeen te houden » De gewone jaarlijkschb vergadering blijft ten minste . twintig dagen bijeen, tenzij de Koning gebruik make van . het regt in art. (46 ontwerp II) omschreven." Art. 25. Ka artikel ioi der Grondwet zal een artikel volgen , luidende : . Bij ontbinding van eene der Kamers of van beide, sluit » de Koning tevens de vergadering der Staten-Generaal.' Art. 26. Artikel 102 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Kamers mogen, noch afzonderlijk, noch in ver. >, eenigde zitting, beraadslagen of besluiten, zoo niet meer dan de helft der leden tegenwoordig is." Art. 27. Artikel io3 der Grondwet wordt veranderd als volgt: v Alle besluiten worden door volstrekte meerderheid dei » stemmende leden opgemaakt. » Bij staken van stemmen wordt het nemen van het besluit » tot eene volgende vergadering uitgesteld. » In deze, en evenzoo in eene voltallige vergadering , » wordt, bij staken van stemmen, het voorstel geacht niet • te zijn aangenomen." Art 28. Artikel io5 der Grondwet wordt veranderd als volgt: " Bij eene vereenigde zitting worden de beide Kamers » als slechts eéne beschouwd en nemen hare leden, naar » willekeur, door elkander plaats. » De voorzitter der Eerste Kamer heeft de leiding der » vergadering." Art. 29. Aitikel 107 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Koning zendt zijne voorstellen , hetzij van wet, » hetzij andere , aan de Tweede Kamer, bij eene schriftelijke boodschap , welke de redenen van het voorstel >' inhoudt, of door eene commissie." Art. 3o. Artikel 108 der Grondwet wordt veranderd als volgt: " Over eenig ingekomen voorstel des Konings wordt » door de volle Kamer niet beraadslaagd , dan nadat het is » overwogen in de onderscheidene afdeelingen, waarin al » de leden der Kamer zich verdoelen en welke op gezette » tijden bij loting vernieuwd worden," Art. 3i. Na artikel 108 der Grondwet wordt een artikel bijgevoegd luidende : •> De Tweede Kamer heeft het regt wijzigingen in een » voorstel des Konings te maken." Art. 32. Artikelen 110 en 111 der Grondwet worden vervangen door één artikel, luidende : Art. ... » Wanneer de Tweede Kamer tot aanneming » van het voorstel , hetzij onveranderd , hetzij gewijzigd > » besluit, zendt zij het aan de Eerste Kamer met het vol>• gende formulier: » i De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt » » aan de Eerste Kamer het hiernevensgaaude ■> » voorstel des Konings, en is van oordeel , dat » » het, zoo als het daar ligt, door de Staten■■ » Generaal behoort te worden aangenomen." » Wanneer de Tweede Kamer tot het niet aannemen » van het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan » den Koning met het volgende formulier: •> •> De Tweede Kamer der Staten-Generaal be» » tuigt den Koning haren dank voor zijnen ijver » in het bevorderen van 's Rijks belangen , en » .i verzoekt hem eerbiedig het gedane voorstel in » » nadere overweging te nemen."" Art. 33. Artikelen 112 en 113 der Grondwet worden vervangen door één artikel , luidende: » De Eerste Kamer overweegt, met inachtneming van » art. io3, het voorstel zoodanig als het door de Tweede » Kamer is aangenomen. » Wanneer zij tot aanneming van het voorstel besluit, • geeft zij daarvan kennis aan den Koning en aan de' » Tweede Kamer met de volgende formulieren: » Aan den Koning. » » De Staten-Generaal betuigen den Koning » » hunnen dank voor zijnen ijver in het bevor» » deren van sRijks belangen, en vereenigen zich » » met het voorstel, zoo als het daar ligt."" » Aan de Tweede Kamer. » » De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft » ■> aan de Tweede Kamer kennis, dat zij zich heeft » » vereenigd met het voorstel betrekkelijk. " " °P ^en aan haar door de » » Tweede Kamer toegezonden."" » Wanneer de Eerste Kamer tot niet-aanneming van . het voorstel besluit, geeft zij daarvan kennis aan den » Koning en aan de Tweede Kamer met de volgende » formulieren: « Aan den Koning, » » De Eerste Kamer der Staten-Generaal betuigt » » den Koning haren dank voor zijnen ijver in » » het bevorderen van 's Rijks belangen , en ver» » zoekt hem eerbiedig het gedane" voorstel in » » nadere overweging te nemen."" » Aan de Tweede Kamer. » » De Eerste Kamer der Staten-Generaal geeft aan • » de Tweede Kamer kennis, dat zij den Koning » » eerbiedig heeft verzocht het voorstel betrekkelijk » » op den aan haar » » door de Tweede Kamer toegezonden, in nadere » » overweging te nemen."" Art. 34. Artikel 114 der Grondwet wordt veranderd als volgt: » De Staten-Generaal hebben het regt voorstellen van wet » aan den Koning te doen." Art. 35. Artikelen 115 en 116 der Grondwet worden vervangen door één artikel, luidende : » De voordragt daartoe behoort uitsluitend aan de Tweede » Kamer , die het voorstel overweegt op gelijke wijze als » zulks ten aanzien van 'sKonings voorstellen is bepaald, » en , na aanneming, aan de Eerste Kamer verzendt met » het volgende formulier : » » De Tweede Kamer der Staten-Generaal zendt » » aan de Eerste Kamer het hiernevens gaande » •> voorstel , en is van oordeel, dat de Staten» » Generaal daarop'sKonings bewilliging beliooren » » te verzoeken."" Art. 36.
38,249
MMKB13:002677026:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,848
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1848, no. 26, 30-06-1848
null
Dutch
Spoken
5,425
10,320
der overftaande partijen , Rome en Dordrecht, maar brengt de fchool, waar men beide wil bevredigen , in een gedwongen toedand, ten koste der waarheid. Dit ftelfel laat den onderwijzer geenszins vrij in zijne denken handelwijze, tot nadeel der hoogere eifchen der opvoedkunde. Die beperking en gedwongen toedand ftroken al dadelijk niet met de vrijheid van godsdienst en geweten, die men aan eiken daatsburger waarborgt, zoo lang men zich met de uitoefening der eerfte binnen huis- en kerkmuren bepaalt. Die vrijheid van onderwijs is even onaffcheidelijk van die der godsdienst, als onderwijs en opvoeding van elkander. Men verkort de vrijheid van onderwijs en opvoeding beide , als men niet wil gedogen , dat beide naar de godsdienst, die men belijdt, zullen gewijzigd worden. Men belemmert ook de voldoening aan de hoogere eifchen der opvoedkunde (paedagogie') en handelt dus zeer onopvoedkundig, als men bepalingen daardelt, die den onderwijzer de vrijheid ontnemen, om zijnen kweekeling naar geweten en pligt te vormen of te helpen vormen. Dit ftelfel van onzijdigheid mag men dus niet blijven aankleven. Of hoe! de onderwijzer, een zedelijk perfoon, die, zoo als teregt is aangemerkt, tot zegen of vloek vaneen geheel gedacht kan arbeiden, die zijne waarde en roeping gevoelt, de man, die binnen de muren van zijn lokaal , alleen aan God en zijn geweten rekenfchap verfchuldigd is, zal uit kracht eener wet eerbied koesteren voor begrippen, die niet de zijnen zijn , die hij integendeel zou kunnen verwerpen Hij zou zelfs zijne handelwijze in eene zoo hoogst aangelegene zaak moeten fchikken naar de denkwijze , naar het geweten zelfs van anderen! Dat kan voor hem hetzelfde wezen, als hem onder het juk van Rome of in het keurslijf van Dordrecht te willen dwingen, in elk geval onverdragelijk , indien hij op een ander vrijer (landpunt (laat. Maar zoodanige wettelijke bepalingen , die wij bedtijden , kunnen hem ook nopen, met opzigt tot de godsdienst , voor zijne leerlingen niets te zijn ; een quidam , die voor elke godsdiendige denkwijze, voor eiken godsdiendigeti vorm evenveel eerbied heeft, die zijne zelfstandigheid aan anderen ten offer brengt. Zal men in eenen tijd, waarin het beginselen geldt, beginselen van godsdienst, begmfelen van grondwet, de vorming van C 2 zijn 403 eljn kind toevertrouwen aan iemand, die zelf uit kracht der wet beginfelloos moet zijn ? Geenszins : wilt gij kracht en leven in eenigerlei opzigt ontwikkelen , het dient dan wel in eene positive rigting te zijn. Niet meer dat neutrale, beginfellooze (tellet, dat alle veerkracht, dat alle leven van den geest, in weerwil van de aangewende middelen , om het denken te bevorderen , veeleer verdooft, dan ontwikkelt , en den onderwijzer tot eene loutere machine in zijne fchool vervormt. Zoekt gij naar de oorzaken , waarom het onderwijs , gelijk men meermalen heeft opgemerkt, inde laatfte jaren zoo zeer (lationnair is gebleven, waarom men zelfs hier en daar achteruitgang, in plaats van verblijdende ontwikkeling heeft opgemerkt; alvorens een Nederlandsch Onderwijzers-Genootfchap nieuw leven, nieuwe geestkracht in het fchoolwezen heeft trachten uitte (lonen: het is, omdat onder het bellaande (lelfel van neutraliteit en eerbied voor ieders godsdienftige denkwijze alle positive rigting was gellremd, Die (lationnaire toeftand was het natuurlijke gevolg van het ftelfel zelf, dat men aankleeft. Niet door en tot beginfelloosheid, maar in eenen positiven godsdienftigen vorm, moet de jeugd worden opgeleid; in eene positieve rigting, die kracht en waarheid bevat, en waarbij niemands ouderlijke regt, geen natuur-, (katsof kerkelijk regt wordt verkort. Het onderwijs zij daarom vrij, en de onderwijzer gevoeie, als vrij man, zijne roeping en de rigting , die hij, ook met betrekking tot licht en waarheid, te volgen Jiebbe ! In eene pofitive rigting, en met opzigt lot de godsdienst, in eenen bepaalden godsdiendigen vorm, zeggen wij, moet de jeugd worden opgeleid; doch men verfta ons wel, wij maken onderfcheid tusfchen in eenen pofititiven vorm, en voor eenen pofitiven vorm, en zeggen niet voor dien vorm , niet, voor Rome, Dordrecht of Genève, maar voor het rijk van God moet de jeugd worden opgeleid , dat is de hoogfte eisch eener ware paedagogie ; aan dien eisch moet de Onderwijzer met een vrij geweten kunnen voldoen. Zoo past zijn kweekeling eenmaal in alle betrekkingen des levens , in eiken (land, op ieder post; zoo ook (Ireeft hij, eenmaal in die pofitive rigting gebragt, onophoudelijk voort naar het hoogere Ideaal der menschheid, zoo (Ireeft hij 404 hij, om een zigtbaar evenbeeld te worden van God op aarde , tot wien hij alleen komen kan door Christus. Inde opleiding van den jongen mensch tot het njk van God, in zijne vorming tot een beeld van gelegtigheid, heiligheid en liefde, zoo verre dit door opvoeding en onderwijs op aarde kan worden bereikt, beltaat het wezen en de taak der paedagogie, waaraan de Ichool moet worden dienstbaar gemaakt, zal zij aan hare beftemming voldoen. Daarom verlang ik vrijheid vooi den Onderwijzer, opdat hij naar overtuiging en geweten aan dien hoogen pligt kunne voldoen! De Schrijver dezes kent de vrees, die men koestert, dat men door deze vrijheid , die ik de vrijheid noem van den geest van het onderwijs, in tegenoverflelling van het administrative gedeelte, het getal fcholen, enz., de toekomende bevolking zal opleiden tot voorvechters van Rome, Dordrecht of Genève / De fchool, zegt men ,is de kampplaats geworden , waar waarheid en leugen elkander ontmoeten. Wie de kracht der waarheid kent, en de waarheid lief heeft, vreest dien ftrijd niet; doch wij zien niet in, dat gevaar, waar men aan den hoogeren eisch der opvoedkunde tracht te voldoen ; wil verwachten veeleer, als de onderwijzer zelf door den Christelïjken geest der liefde is bezield, dat er vrede en zachtmoedigheid van zijne fchool uitga, en daarom ftellen wij het fchrikbeeld van Paapfche en Geuzenfcholen vaneen onzer Hoogleeraren ter zijde. Waar de ondeiwijzer verbittering zaait tegen anders denkenden , waar zekere partij de hand leent, om twist en tweediagt te ftrooijen, waar men met verfmading der gekozene fpreuk van het Nederl. Onderwijzers Genootfchap : eendragt maakt magt, toch voor de tweedragt wei kt, daar maakt men misbruik der vrijheid, die wij voorbeen hooger, edeler doel verlangen. Wil nu evenwel zekere partij misbruik maken van de vrijheid , die de grondwet vergunt, ten einde aan den hoogifen eisch der Opvoeding te voldoen; wil zij zelfs als dienstknecht van Rome ook kampvechters vormen vooi Rome- men beklage hare verblindheid met Christelijke liefde, maar men onthoude niet om het mogelijke misbruik, de verlangde vrijheid, aan, zoo wij vertrouwen, de groote meerderheid der betergezinde Onderwijzers. Van het verstand der groote meerder- C 3 heid 405 heid van de verlichte en vaderlandsgezinde bevolking verwachten wij, dat juist die fcholen het minst zouden bezocht worden, waar de Onderwijzer zijne banier als kampvechter voor eene of andere factie het hoogst zoude opfteken. En zou de wetgever, die toch ook de vrijheid van drukpers eerbiedigt, niet even als tegen het mogelijke misbruik van deze , zoo ook tegen misbruik van vrijheid van onderwijs kunnen waken , zonder de vrijheid zelve te verkorten? Het komt hier vooral aan op de bepaling, wat misbruik moet heeten en inderdaad misbruik is: alles, wat zuivere godsdienftigheid, naar de inzigten van eene of andere partij is, kan en mag volffrekt niet onder //-«/bepalingen begrepen worden, in zoo verre het den hoogeren eisch der fchoolopvoeding , der paedagogie geldt. De Onderwijzer moet vrij zijnde eene of andere rigting te kunnen volgen, welke de betrekking tusfchen God en zijn geweten hem aan de hand geeft. In handen van den Onderwijzer, als vrijen, als zelfftandigen man, berust alzoohet toekomftige heil en geluk van den (laat. Wie der onderwijzers zijne roeping gevoelt, kan daaraan niet meer twijfelen. Mogten zij allen van die waarheid diep doordrongen zijn. Ook met betrekking tot het onderwijs inde historie wenfchen wij vrijheid ; burgerzin en vaderlandsliefde worden daardoor gevormd. De grond van alle volksgeluk is Gode te geven, vat Godes is, dan zal men ook den Keizer geven , vat des Keizers is : een waarlijk goed en godsdienftig mensch, is ook een goed burger, die prijs (feit op de kennis zijner afkomst, die de onvervalschte daden zijner voorouders met Oranje aan het hoofd, taal en zeden in gezegend aandenken en in (land houdt. Waar deze verzwakken, daar gaat ook de zelfilandigheid des volks verloren. Wie de woorden des ministers Donker Curtius, over de ontwikkeling der nationale kracht, in zijn Staats-programma heeft gelezen, zal moeten erkennen, dat die kracht inde eerde plaats van de fchool moet uitgaan. Wie ook de woorden van den minister de Kempenaer,ja zelfs die des Konings, bij gelegenheid van de inhuldiging van het Standbeeld van Wi 11 em I, wèl overwogen heeft, zal befeffen, van hoeveel aanbelang de historie des Vaderlands is. Zij is een betoog, dat Oranje en 406 en het Nederlandfche volk fteeds één waren, inden bangften ft rijd voor zelfstandigheid en vrijheid: eendragt 7naakt magt, is de oude leus inden ftrijd ook voor gewetens-vrijheid. En zou men nu den Onderwijzer door wetsbepalingen mogen beperken , hem de vrijheid willen onthouden , om de dierbaarfte herinneringen der voorgeflachten, naar geweten en pligt mede te deden ? Zou men- hem nu eenen eerbied willen voorfchrijven voor begrippen van andersdenkenden , om daaraan de dierbaarfte herinneringen, de luisterrijkfte feiten der gefchiedenis zelfs op te offeren ? —' Ook hier zij het onderwijs vrij, en de Onderwijzer, die zich met de gevestigde begrippen en lesfen der volks-gefchiedenis niet vereenigen kan, om daardoor burgerdeugden op te wekken , onderwijze insgelijks vrij naar eigen overtuiging en geweten. Maarde wetgever wake, dat ook hier geen misbruik worde gemaakt van dat kostbare kleinood , dat de veiligheid van den ftaat zou kunnen fchaden. Eene andere bedenking moeten wij nog in overweging nemen. Velen zien inde vrijheid van onderwijs, nog een ander fchrikbeeld. Men vreest daardoor namelijk den ondergang vaneen fchoolwezen, dat vreemdelingen Cu vier. Rara on de la Sa g ra, Coufin en anderen geroemd hebben , de vernietiging vaneen volkseigendom , dat als een parel aan Nederlands gloriekroon moet worden geacht. Wij antwoorden hierop: wanneer men door de vrijheid van onderwijs verftaat de onbepaalde toelating van fcholen; de geheele loslating van het fchoolwezen , opdat ieder er zich van meester kunne maken, wie Hechts wil, dan ja! dan heeft Belgie, dan hebben Beijeren en andere Staten genoegzaam bewezen , wat er van het Nederlandfche fchoolwezen worden zou. Men verwarre echter niet langer onderwijs met fchoolwezen; vrijheid van onderwijs met loslating, eh geheele verwaarlozing van fchoolwezen. Of hoe! zou men, om de verlangde vrijheid te fchenken, het werk en ftreven van 40 jaren met ééne penneftreek vernietigen? Wij hebben te veel vertrouwen op de verlichte en vaderlandsgezinde meerderheid des volks, ook op het fchander doorzigt onzer ftaatsmannen , dan dat wij zouden vreezen, dat men die onnatuurlijke verklaring en toepasfing aan de woorden vrijheid van onderwijs C 4 zou- 407 httïpSnrT* Neenl VOegde inde grondwet niet het begin fel van vrijheid, maar dat van loslating, bandC 0“;e'd’ v;™.etiging of zoo iets. Van oudsher be-1 Pfïö/n eene zijde, een toezigt, en de fchool genoot als het eigendom der gemeente , de Onderwijzer als bezitter vaneen verkregen regt in zijne gemeente, de noodige befcherming. a-ni]en. ï| WEIBKUHPIGE WAAKHEÏIBCIII. j RECAPIT U 1 A T I Evan deze Weérkimdlge Waarnemingen! I r.An IS4T Hoogte van den Hoogte van den Heerfchende Hoeveelheid van gevallen i ~ , J lSarolnctcr- Thermometer. en uitgewafemd water. ' ° ’ l Taah 1547 Hoogte van den Hoogte van den Heerfchende Hoeveelheid van gevallen Lucht s g eft eldh e id. f hoogde laagfte HiiwdiF-''''—iTTdhT' wmden. .. driemaal daags waargenomen. I * Barometer. Thermometer. en uitgewafemd water. E —— —noogue iaagite__ gevallen, uitgewafemd j ' “tt ' winden. driemaal daags waargenomen II Maanden. cUJ. d. 1. graden. graden. __ j. ho°sfte laagfte hoogde laagfie gevallen uitgewafemd °enomen. den 9dcn den 28ftcn den 28den den lödeii ööst] ~ —- :,7. 1 Maanden. d. I. d. I. graden graden lijnen lijnen ~ " I Tanuarij. ‘ avonds, s middags, s middags ’s morgens 0.N.0. 53 27 betrokken. den 31den den 28den den 28den / den !6den Z. AV. 195 maal bewol';;. “ Z. O. Doch onze- Doch onze- 24 helder. T •,Mei , Ja™anJ Mel Janusrij N. W. 95 betrokken. 29—6 28—'n 441 Z.. W. ker door de ker door de 19 Uew. of betr., mist of damn. Januanj den ge- s middags ’s middags ’smorgens N. O. 124 helder. 7-4— — vorst. 3 betrokken , fneeuw. P heelen dag. 791 Z. O. 5G bew. of betr., reg. , buijig. den 23ften den lOden den ISden den 13den Z. W. '23 maal bewolkt ——- c 90 121 21 bew. of betr. , fneeuw of hagel. Februari] s midda§s s avonds, ’s avonds, ’smorgens N. O. 17 betrokken. Junij «n™ urf 47 bew. of betr., mist of damp. Februanj. el’ West. 15 6 13 —1 helder. ' J ten sme 3 betrokk., zware mist. B_be.. otb.tr,,«!,,b.„:jig, I 29 —6J B-II Sl( « 1 _ SllkllCértS"’ ~. » at__ 31 ■KaFTES"=TBC’-Tnaß--TTC den 3den den 281 lenden 22den den 11 den n w ” 'TT~~Tr~ ———-— JU“J October December Juhi December N. W. 163 maal bewolkt, s avonds ’s avonds, ’s middags ’smorgens w‘ n’ 3b maal bewolkt den s morgens ’s middags ’smorgens Z. O. 201 betrokken, 17 w* 'f betrokken. tot geheelen en Zuid. 160 helder. *** • — helder. da£i. ’s middags -<cn ioc -to i r. Maart. 6 bew. of betr., reg., buijig. December °. reScn’ buijig. 327 3 bew. of betr., fneeuw of hagel 1 betr., fneeuw. _ ;7 betr., mist of damp. 8 ‘ H~ w betr., mist of damp, 3- betr., zware mist. 29 61- 27 —Bl 83 17 betr., zware mist. 29—6|_ 28—5t 58J 21’ , I m'lal ieSe”’ donder en, denjltten den 7den den 17den 'den 16den Z. W. ~~ 358 maal bewolkt. ' ' den 22ften den 2den den 2Sflen den Uien Y~W i’ —— ,Mel December Julij Januarij N. W. 296 —.betrokken. s-middags ’s avonds ’s middags ’smorgens w’ O, 39 maal bewolkt t , ,n g,e' s morgens ’s middags ’smorgens Z. O. 284 helder. A»i. ’Ü’SSÜ’ *“• U-bS&t J““,j -„.hV, 69 _ b.,01k, of b„ re.„, M*. APul* den zjltcn N w 25 14 helder We.sp , 22 bew. of betr., fneeuw of hagel. erf’smiddags 12 – bewolkt of betrokk., buijig. ° Eot ™ 1 ~ tZ' °f ’ “ÏSt of damP’ i ° * bew., fneeuw of hagelt’ J 8 December – °°St’ f “ feKzwi^“lst; , 29—ia 28 31 7 bewolkt of betr., damn T bewolkt, regen, donder. 55 331 damp, 2g 27 81 83 141 bewolkt, weêrlicht. den 31ften den Bften den 2Sficn den 3den " ~y w “ —• ~ geheelen g* ’S%^gS ’savol,ds $2%. 36 maal bewolkt. ~~ Mei. dag. ? Idem 3 W. Z.W. £ = betrok]ken. ' r , „ ’s namiddags 7 bew. of betr., regen, buijig. 1 Behalve de opgegevene Recapitulatie der Wéér kundige Waarnemingen kan men, 29-61 28_gt öt“"e , IZI betrekkelijk de ftreken der Winden, nog melden, dat dezelve gedurende het Jaar Ift„n —3-"-; „v-- -v—8!;.— °P de navolgende wijze zijn aangeteekend, als: aen llten den 9den den 14den den 6den N. W. 41 maal bewolkt J J b ’ s middags ’smorgens ’s middags ’s avonds, N* h_beZkken. •Tunlj'‘ S avonds Iz- w- ■3B 26 23 bewolkt of betrokk., regen, buijig. I 80 maal Zuid. 97 maal West. 29—61 I 1 bew.., regen met donder, ° 206 Z. W. i» ,T , oo oi ln Biutend. 2 maal reg. met dond, en weêrl. , ' N. W. :—-7 —f iii 48 34 W. Z. W. 9,R w N W I aen I4den den 26ften den 17den den 1 (lon iv w “fn iTT—TTZ———* # * vv * ’s morgens ’smorgens ’s middags ’s morgens, N N. w. l®ü!?teSSkken 2° Z’Z’W’ 35 N. N. W. JJ* , „ Noord. 21 40 32 helder. s middags Z. W. , j 1 betrokken, regen. 29—4f 28—ii f 83 551 j j1 bewolkt, damp. 52 maal Noord. 74 maal Oost. I den lijden den Men den 2den den 30itaT Z. W. '24 maal bewolkt. 103 N. O. 114 Z. O. g.s„ -y ’"TS’ 8-sas** 23 n.n. o. 24 —o.z. O. AUg™,>. .„„UingA Ita 23 331 —^.rotten, rtj.n. 3? 0.N.0. 26 Z7. O s namiddags 4 betrokken, damp of mist. ° Z., Z,. U. o teil Buitendien 1 maal regen, donder, weêr- L on e 00 ~ ’* oi0- licht en blikfera. , _ r – 7 56 AI:S ™en cczc opgaven vereenvoudigt, door de Bij ftreken bij de Hoofdftreken te tellen, dan verdfn 16d0n ,den-i?en den 27ftcn Z.W. 47 maal bewolkt. krijgt men ; September. 8 8 aV°nds S middags ’s morgens West. 24 betrokken. F N. W. 44 24 10 helder. ’ —— ,9 El l ben'okokeuecr;nisrtegen‘ 131 maal Zuid* ! 139 maal West. —2B-~4.l MI 1 betrokken zw'arê mist. 206 Z.W. 137 ZW ndenften ?Cn 19lnen ’dm mi16” den 27ttm Z. W. 27 bewolkt. – – October geheelen ' S middagS ’smorgens Zuid., 31 betrokken. ... , , geheelen Z. 0. 2212 28 helder 110 maal Noord. 135 maal Oost. 6 Oost. 4 bewolkt of betr. , regen, buijig. 100 AT n ~ , „ «q-, , .. 2 _ betrokken, mist. IU3 ’ N. O. 114 Z. O. 28~7 61 41 1 betrokken, zware mist. —■ den 2den den 28ilen den Bften den 21ften Zuid. ~ ’ ’s avonds, den en 9den ’s avonds, zl W. 13 maal bewolkt. Tr> _ november. geiden s middags z. o. 22 6 p betrokken. NB. Deze Waarnemingen zijn gedaan driemaal daags, inde maanden Januarij en December des mor-29_5 ' '2 betrokken, mist. Scns ten acl’t: a’s middags ten één en ’s avonds ten tien ure. Van en met Februarij tot en dFn iften ■ jcn 3deu' —— – met November des morgens ten zeven ,’s middags ten één en ’s avonds ten tien ure. ’S avonds, ’smorgens ’s middags ’smorgens Oosu’ 12 maal bewolkt. De hoogte van den Barometer is gefield in Rijnlandfche Duimen en Lijnen. December. ’s middags ‘ o! z.'o! is s 29 H Dc hoogte van den Thermometer is gefteld in Graden van Fahrenheit, 29-5 | 27-82 511 17 l~ be.tr9fek^h,fneeuw. STERKE- en WEERKUNDIGE WAARNEMINGEN. Benevens de jaarlijkfche tabel van den Heer G. A. de Geus, deelen wijde flotfom mede der jaarlijkfche waarnemingen van den Heer j. j. Bruinsma , te Leeuwarden. Barometer. De gemiddelde Barometerftand van het geheele jaar , berekend over alle waarnemingen , bedroeg 760.61“™. welke Band iets lager was, dan inde jaren 1842 en'lB4o." Inde andere jaren, van 1838 tot 1847 , was deze Hand telkens lager , en het verfchi 1 bedraagt nagenoeg 1 a [,smm. De hoogde gemiddelde der maandelijkfche danden "was inde maand Juli] en bedroeg 763.49“™., de laagde inde maand April 755.40“™. De abfoliuu hoogde van bet geheele jaar nam men waar den 9 Jannarij , en bedroeg 775.67 mm., welke dand overeenkomt met die van het jaar 1841. De abfoliuu laagde dand viel voör op den 7 December, en bedroeg 726.46 mi“., zijnde nagenoeg 2»™. hooger dan in het jaar 1843, inde andere jaren, van 1838 tot 1847, was deze dand telkens hooger, Ihermometer. De middelbare temperatuur, gedurende net geheele jaar, van alle waarnemingen bedroeg 48°7 , hetwelk eemgzins hooger is, dan in 1844—45, eri lager, dan m de overige jaren van 1838—1847. C 5 De 409 De warmde maanden waren Junij 61°.3, Augustus 66°.8 en Julij 67°.9. De koudfte maanden waren December 33°.7, Februarij 33°.6 en januari] 28°.4. De hoogfte warmtegraad van het geheele jaar werd waar. genomen op den 17 Augustus, en bedroeg 86°, de laagfte temperatuur op den 22 Januari] , 11°. Het aantal dagen , waarop het meer of min heeft gevroren, de zomernachtvorsten daaronder gerekend, bedroeg 74, hetwelk meer is dan in het jaar 1846. Windstreek. De hoofdwindfireek was Z. Westelijk, en veel meer Z. W. als N. West; de wind woei nog al dikwijls uit het Noorden en daarentegen minder uit het Zuiden. Waterachtige en vurige Verhevelingen. De heidebrand of veendamp nam men ten minde 12 dagen waar, en niet alleen in het laatst van Mei en in het begin van Junij, maar ook inde maand Augustus; zware mist, zeedamp enz., zijn er, voor zoo verre ons bekend is , niet waargenomen, De hoeveelheid gevallen regen- en fneeuwwater is, gedurende het jaar 1847, niet geregeld opgeteekend , aangezien de regenmeter eenigen tijd onbruikbaar is geweest. Boezemwaterstand. De Hand van het boezem- of binnenwater was gemiddeld over het geheele jaar Hechts 26.86 Ned. duimen. De hoogst gemiddelde ftanden vielen voor inde maanden December 42.54 Ned. dm., en Februarij 43.64 Ned. dm. De laagst gemiddelde (landen inde maanden September 4.47 Ned. dm. en October 8.87 Ned. dm. De abfoluut hoogfte (land was den' 17 Februarij en II December + 53 Ned. dm. De abfoluut laagfte (land was den 9 April—-20 Ned. dm. Behalve bovenftaande flotfommen, acht ik het ten flotte niet onbelangrijk, mijne berekende refultaten mede te deelen nopens mijne waarnemingen gedurende de jongst verloopene tien jaren. Barometer. De gemiddelde (land over bovengemeld tijdsverloop bedroeg 759.59mm., de gemiddelde (land van den Barometer was gevolgelijk inde jaren 1838—39—41—44— 45—46 te laag, en inde jaren 1840—42 —43—47 te hoog. De grootfte verfchillen vielen voor in het jaar 1842 ~ 761.84mm. en in het jaar 1838 = 758-66mm. De hoogfte (land , die het kwik bereikte , was in het jaar 1840 = 782,20 mm. de laagfte echter in het jaar 1843 = 724.31mra., de gemiddelde (land van alle jaren is berekend 776.91'™. als maximum , en 730.94mm. als minimum. Thermometer. De middelbare temperatuur over de tien jaren is =: 49°.6, hieruit volgt, bij vergelijking, dat inde jaren 1838—40—44—45—47, de gemiddelde warmtegraad eenigzins te gering was, en inde jaren 1839—42—46 te hoog 410 hoog, terwijl in 1841—43, de juiste middelbare temperatuur is waargenomen. 1Q.._,-0R De langde middelbare temperatuur was in 1844 _47 .b. De hoogde „ ” , , ”. ,. —ua :„' De abfoluut hoogde dand van het kwik viel in het jaar 1846, en bedroeg + 90°, de abfoluut laagde in 1838,zijndeüT gemiddelde der abfoluut hoogde danden was 84°5 en der laagde + 12°6. Barometer, k O°C. Gemiddelde fland. Maanden Voorin. Nam. Av. Geheele Hoogf. Laagf. 8 uur. 2 uur. 8 uur. maand. dand. dand, mm mm. mm. mm. mm mm. Tanuarij 761 84 761,96 761,52 761,77 775,67 739 90 Februarii 57 95 57,87 58,02 57,94 71,37 42.83 Maart 62,39 62.01 62,36 62.25 73,40 46.54 Aurï 55 40 55,02 55,28 55,23 63,88 40,59 Md 60,25 60,65 60.71 60,54 73,74 52,71 Tnnii 60 54 60 64 60,41 60,53 73,54 5-j,47 C 63,49 63,43 63.37 63,43 68,93 57.92 Aiiffiistus 61 79 61,90 61,88 61,86 69,13 00,89 Se/tember SS 59.65 59,45 59,52 71,87 42,19 November &« S’S Sfctó 7$ «ft December 60,’1l 60,35 60,25 60,24 69,92 26 46 mm. mm. Voormiddag 8 uur 760,64 ’s Avonds 8 uur 760,58 Namiddag 2 uur 760,61 Gedur. Wind ft reek. Vm. Nam. Windflreek, Vm. Nam. 8 uur. 2uur. 8 uur. 2 uur. Noord 49 48 Zuid. 59 54 N, N. Oost 13 9 Z. Z. West 26 20 N. Oost 9 6 Z. West 24 25 O. N. Oost 10 II W. Z. West 1412 Oost 34 39 West 55 67 O. Z. Oost 51 W. N. West 12 10 Z. Oost 12 13 N. West 18 16 Z. Z. Oost 1514 N. N. West 10 20 Tusfchen Zuid en West (vlak West daarond. begr.) 243. Noord en West —— Noord 183. Noord en Oost Oost —— 131. Zuid en Oost Zuid 173. De Windwaarnemingen zijn gedaan volgens den Wind wijzer op den Nieuwen Toren volgens de 16 Windllreken, Waarnemingen omtrent ds weersgesteldheid. Schoon weder 90 Zeedamp . . 13 Harde wind , 18 Goed weder 157 Hagel ... 7 Wind ... 88 Stortregen . 12 Sneeuw . . 30 Vorst ... 74 Regen . . 116 Onweder . . 15 Noorderlicht . 6 Mist ... 30 Storm.. . . 8 Heidebrand . 12 Waterhoos . 1 Gemiddelde hoogste en laagste standen van den Barometer en Thermometer gedurende de laatfte tien jaren. Barometer a O.°C. Thermometer Fahr. Gem. Hoogde Laagfte Gem. Hoogde Laagf. jaren. ftand. (land. (land. (land, (land. (land. 1838 758.66mra 774.20 mm 734.60 mm 49° ,0 85°.8 3°,5 1839 59,02 73 60 30.80 50,1 89,8 +24,0 1840 61,01 82,20. 32.95 49 ,3 76 ,212 ,2 1841 57.86 75,44 33,33 49 ,6 81 ,4 8 ,6 1842 61,84 76 57 34,03 50,7 86 ,4 19 ,4 18i3 59.62 77.00 24,31 49 ,6 84 ,0 26 ,0 1844 59 39 76.77 29.23 47 .6 80 .0 13 ,0 1845 58,73 77.20 31,21 47 ,9 86 ,0 I ,5 1846 59.22 80,50 32,51 52 ,17 90 ,011 ,0 1847 60,61 75.67 26,46 48,7 86 ,011 ,0 Gem. 59,59 76,91 30,94 49 ,6 84 ,512 ,6 HAN- 413 HANDEL, ZEEVAART, LANDBOUW HUISHOUDKUNDE, BEVOLKING, en ’ WAT DAARTOE BETREKKING HEEFT. °ZrJ,e* mt V,an aderlatingen inde heerfchende Longziekte van net Rundvee; door Dr. A. NUMAN ■tloogleeraar en Directeur van 's Rijks Vee- ’ Artfenijfchool, te Utrecht. In het Dagblad Overijsfel van 19 April i| N° pöq bengt lezende – hetw'e/k in onderfcheid ne andSf ’ bla den .s overgenomen – van den beer E. C. E, klaar rZJ*t ZmT UitWe';ki”Z Van «deAatingen Vide heerfchende Longziekte van het Rundvee, heeft dit ftuk mii aan 's?sr ftige oVook 'rainToiroend^nitwSinfheVo^de^v6 f”* groote nuttigheid -kan hebben /ten ‘einde anderen’7a" heer “ ’ HP«£ ~ De* heer t geVa"en vo°r waa rd el ij k als nuttig aanpr N° 2 dezes laars vin h nkl.aar> later bekend gemaakt in aderlatingen moeten worden aangewend Maar ziedaar vond b,j, ineen, door den, als Arts en evenzeer als I and huishoudkundige, beroemden A. D. Thaer reeds in isrC het m,t der bloedsontSngenten terklte aanbevolen en met afdoende voorbeelden o-efHaPd Scb?j°'e VÏ‘ d'L' *“'“«’«« *>o, valï ia on« zS''‘m.T,di‘ ook gearuitt zijn. Men zie onder anderen de Verban- 414 handeling van Dr. Franque, uit het Hoogduitsch vertaald, (te vinden in het Veeartfenijkundig Magazijn , D. 111 bladz. 129. Utrecht 1837) , die als de eerfte aanwijzing houdt, voor de fpoedigfte en zekerde wijze ter genezing der Longziekte, de aanwending van fterke, aan den trap der ziekte en de krachten des diers geëvenredigde , bloedsontlastingen. Hij haalt meerdere Veeartfenijkundige Schrijvers aan , met name D ie t er i c h s , Bojanns, Wagenfeld en anderen, die van hetzelfde gevoelen zijn. Hij raadt aan 8 tot 12 ponden bloeds op eens af te tappen; de aderlating kan zelfs, na 24 uren tot 30 uren, herhaald worden. Hoe fterker de dieren zijn, hoe fneller de ademhaling is, hoe rooder de oogen , hoe drooger de mond en neus zijn , des te ruimer moet de bloedsontlasting zijn , enz. Inden Komt- en Letterbode van 4. Mei 1839, N“, 19, vindt men de gnnllige uitwerkingen medegedeeld, door den heerl. A. van Elburg, te Loosduinen, ondervonden bij de behandeling der Longziekte, op den (lal van Mr, A. C, va n der Goes, en op vijf andere ftallen, van aderlatingen tot 4 pinten, waardoor een twintigtal koeijën volkomen werden herfteld , terwijl meer dan f dergene, die met verfterkend e middelen werden behandeld, zonder te zijn adergelaten, kwamen te overlijden. Had deheer Enklaar dezefchriften, reeds voor 10 jaren in het licht gegeven, weten te vinden en te raadplegen , hij zou zich vroeger dan in 1848 met de aanwending en het nut der aderlatingen inde Longziekte hebben kunnen bekend maken. Ook andere Veearcfen hebben hunne bevindingen omtrent deze wijze van behandelen en de uitwerkingen, welke zij daarvan, naar verfchillende omflandigheden der ziekte en der voorwerpen, door haar aangetast , ondervonden hebben, bekend gemaakt. (Zie het Fee – Artfenijkundig Magazijn , 3de en 4de deel). Ik zelf heb ook fteeds , zoo dikwijls als ik over de Longziekte gehandeld heb, mijn gevoelen ten voordeele der aderlatingen , en eene daarmede overeenkomende verdere behandeling doen kennen, en de regelen aangewezen , onder welke men daarvan, zoo ik meen, op rationele geneeskundige gronden , inde bijzondere gevallen , voordeelen al dan niet kan verwachten. (Men zie het Vee Artfenijkundig Magazijn , Dl. 111, bladz. 64—130; Dl, IV, bladz. 382). De heer Lafeur, Veearts der eerfte Klasfe, te Eist, provincie Gelderland, vroeger kweekeling aan ’s Rijks Veearcfenijfchool, deelde onlangs in het Repertorium, Tijdfchrift voor de geneeskunde in al haren ontvang van R i enderhoff en Hekmeijer, Amersfoort 1847, bladz. 139, waarnemingen mede omtrent de gelukkige behandeling der heerfchende Longziekte bij het Rund, Hij deed aderlatingen van 4 tot 6 Nederl. ponden, en gaf tevens eenige andere middelen , welke in het gemelde Tijdfchrift worden opge‘ g£- 415 geven. Steeds betoonden fterke bioedsontiastingen zich heilzaam , bij de door hem behandelde dieren. Al deze gefchriften fchijnen den heer Enk laar, ongeacht hij alles heeft opgezocht, wat voor hem te vinden was, onbekend te zijn gebleven: bij welk gemis van historifche kennis, omtrent hetgeen over de Longziekte, zoo in bukenlandfche als inlandfche fchriften, openbaar is gemaakt, thans de aderlatingen, door Thaer met mu aangewend, als ware deze behandeling nieuw en bij ons onbekend, worden aangeprezen. Men ziet nit het bovenllaande tevens, dat het er ver af is, dat de Veeartfenijkundigen, ook in ons land, bijna eenparig van gevoelen zouden zijn, dat er in deze ziekte geene aderlatingen moeten worden aangewend. (.Het Vervolg en Slot hierna.) Weerkundige Waarnemingen , op den Huize Zwanenburg. (Hoogte „-ó j van den S2 g Wind- Wind- A S g. Luclitsgefteldheid. Juni). D. L. Tlun. t. % (treken. kracht. j > -o H o. "9' ro Iz- w- ij betrokken. 21 ” 9' rn M. 0 helder. 416 ALGEMEENE KON S Ten LETTERBODE VOOR HET JAAR 1848. VRIJDAG DEN SOtten JUNIJ. N°. 26. BERIGTEJV. ut OTiAssACHUsETTS. Inde verzameling van den Heer Dexter. Marsh, te Greenfield, vindt men de afdrukken der pooten van eene zeer groote vogelfoort. Zii werden bij de rivier Connecticut , op eene diepte van dertig tot veertig voet gevonden ; de ruimte tusfchen ieder fpoor bedraagt meer dan zeven voet, en de lengte der toonen achttien duim. De vogel moet dus eene verbazende grootte en vooral zeer lange pooten gehad nebben , om zulke (lappen te kunnen doen. Men vindt m dezelfde verzameling afdrukken van kleine vogelpooffukken" fra^e f°sfile visr°hen en andere belangrijke v.r:?rJIT°' keer William Jameson maakt in eenen „ Van ? Julij 1847 opmerkzaam op eene voedende piant van Zuid-Amerika, de Oca , een foort van OxailJ' „71 v7°rdt getedd ’ evenals de aardappel, maar gej a m koudere (Ireken, waar de aardappel niet rrJaa°re,het Te Climbal ’in de Paskomr ïï .graan ’ W6gens de koude ’ niec nieer voorin ieder meerCH °vfvl?ediS- De lanSe knollen vvenf« A ee ifan 8 100d’ ZÜ worden na het rooiien 5 I Deel V“"r °f inde z0" «droogd’ “ f™- C ken ken dan aangenaam zoet. Men kookt of braadt ze, gelijk de aardappelen, en eet ze ook wel raauvv. Eene andere plant, de Papa lifa (Melloca tuberofa), wier knol veel ftijffelmeel bevat, levert ook een belangrijk voedingsmiddel op, dat door de Indiaanfche bevolking veel gebruikt wordt. OVER DE VR IJ HEID VAN ONDERWIJS. Meermalen heeft de ondergeteekendende in deze dagen , gelijk vroeger in 1829—30 en in 1839—40, regtftreekfche aanleiding ontvangen , zoo in gefchrifte als door perfoonlijk onderhoud, om zijn gevoelen over dit veel befprokene en ' betwiste onderwerp eenigerraate uitvoeriger te ontwikkelen , dan bijzonder die aanleiding misfchien zou gedaan hebben. Men kent den twistappel. Het ontwerp der grondwet werpt dien op nieuw onder de menigte , onder meer of min regtftreeks belanghebbenden uit. Én wie heeft bij het vrije onderwijs geen belang ? Bijna elk een heeft daarbij een hooger of lager, een zedelijk of geldelijk belang. Terwijl wij het laatfte voor eenen oogenblik buiten overweging laten, willen wij bij de befchouwing der vrijheid vooral het eerile op het oog houden. Men is voor of tegen de oorgeftelde vrijheid , om het hooge belang van opvoeding en onderwijs, om het wezen der zaak zelve. Sommige gronden voor, anderen tegen de vrijheid zijn edel of onedel. Wij willen die allen hier niet optellen; ook niet voorbij zien het mogelijke misbruik, dat men van de vrijheid van onderwijs , gelijk van elk ander regt, zou kunnen maken, als zij inde grondwet wordt gewaarborgd. Wij zijn evenwel voor de vrijheid, en hebben daarom deze woorden der grondwet, art. 183 toegejuicht, toen wij ze lazen: „het onderwijs is vrij!” Ziehier, wat ons daartoe noopte. Het ftelfel van onzijdigheid (neutraliteit) op openbare of ftaatsfcholen , gelijk dat thans door fommigen , misfchien nog door velen , ook om financieel belang, wordt aangekleefd, ergert niet alleen twee tegen elkander 402.
4,303
MMIISG06:001125005:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,878
Friesch volksblad, jrg 3, 1878-1879, no. 110, 04-08-1878
null
Dutch
Spoken
7,182
13,065
No. SIO. Zondag 6 Augustus 1878. Dit blad verschijnt eiken Zondag. Prijs per half jaar ƒ 2.—, franco per post door geheel Nederland. Uitgevers en Redacteurs: O. fë1?JSLXjIï^G-"W^H3? > te Tjum, en WALING DIJKSTRA., te Holwerd. Agent: li. KUIPERS, Boel»handelaar te Leeuwarden. Brieven, ingezonden stukken, enz. franco te adresseeren aan een der Uitgevers. Advertentiën aan den Agent. Prijs der advertentiën 50 ets., zoolang ze niet meer dan 7 regels beloopen. Elke regel meer kost 5 ets Groote letters worden berekend naar plaV',ruimte. Hebben wij ons te schamen? Op verschillende plaatsen heeft het comité van het vólks-petitionnement het volgende laten aanplakken. „Het plaatselijk comité van het volks-petitionnement alhier vestigt op het navolgende de aandacht: In de drie groote protestantsche rijken Pruisen, Engeland en de Vereenigde Staten, die evenals het onze zeer gemengd van bevolking zijn, bestaat voor ieder, die zulks verlangt, de mogelijkheid om zijn kind te zenden naar een school met den bijbel. Dat zelfde is ook het geval in de vijf kleine protestantsche koninkrijken, in Zweden, Noorwegen , Denemarken , Wurtemberg en Saksen. En alleen in het ook nog overwegend protestantsche koninkrijk der Nederlanden bestaat, uitgenomen voor de rijkeren, deze mogelijkheid niet. Dit machtige veelzeggend feit behoort ter kennisse gebracht van het publiek, dat onbekend met de buitenwereld, zich ter goeder trouw verbeeldt, dat een school met den bijbel te vragen eene dwaasheid is, die men zich alleen in onze orthodoxe kringen in het hoofd zet. Het comité is gaarne bereid om in deze zoo gewichtige zaak nog meer inlichtingen te verstrekken." De meesten onzer lezers hebben zeker ook wel in de Leeuwarder Ct. de met vette letters gedrukte advertentie van Ds. Blüggel van Oostermeer gezien, die dezelfde woorden bevatte, dien donkeren vorm van publicatie van de comité s van 't volkspetitionnement. De Standaard had die woorden een tijd lang aan 't hoofd zijner nommers. 't Moet alzoo wel als een gewichtige waarheid beschouwd wordeD, als eene waarheid, die de liberalen van schaamte moet doen blozen, die haar moet doen schrikken van zich zeiven. Tot ons leedwezen hebben enkele burgemeesters, onder anderen die van Rotterdam, het aanplakken van de boven aangehaalde publicatie verboden, en de burgemeester van Amsterdam wilde geen verlof geven tot aanplakken, als men niet de woorden: „uitgenomen voor de rijkeren" schrapte. Die burgemeesters hebben zeker als hoofden der politie in hunne gemeenten in die publicatie eene poging tot oproer»tichting gezien, en waar is 't, dat de taal door sommige mannen tot het volk, dat de opruiende taal zijner drijvers gelooft, gericht, som» vrij oproerig klinkt. En als de burgemeester van Amsterdam de woorden: „uitgenomen voor de rijken" geschrapt wil hebben, dan doet hij dat stellig, omdat hij weet, dat de leidslieden der vrome schare standenbaat bij den godsdiensthaat willen voegen om met te meer succes standjes te kunnen wachten. Toch meenen wij, dat men de zaak niet moet tegenwerken, 't Beste middel tot bestrijding dier publicatie's ware misschien geweest al» eene Andere partij naast de woorden van 't aanplakbiljet een ander stuk had laten plakken, waarop enkele gedeelten uit den bijbel waren afgedrukt, b. v. de verhalen, waaruit men kan leeren wat door onanie en sodomie wordt verstaan, van dien aard is er veel in den bijbel te vinden —-en daaronder had dan de vraag kunnen geplaatst worden: Is dat nu lectuur voor kinderen? Maar neen, zoo*n pnblicatie zou zedekwetsenc üijn, en al zou men op dien grond haar niet £ verbieden, daar't in den bijbel staat, toch zou s aet zedelijk gevoel van menigeen er pijnlijk 1 door aangedaan en de verbeelding vau menig t kind, dat het mocht lezen, zou zeker bezoedeld worden. Beter ware 't om bij de mededeeling, dat in de drie groote protestantsche rijken Pruisen, Engeland, en de Vereenigde Staten een ieder, die zulks wenscht, zijn kinderen naar eene school met den bijbel kan zenden, terwijl dit in Nederland, zooals men beweert, alleen de rijkeren kunnen doen, nog dit te voegen: dat het zedelijk peil hier te lande toch hooger staat. In Pruisen werkt en wroet eene machtige partij, die kerk en maatschappij, zooals wij die tlians kennen, den ondergang heeft gezworen. En wie vormen die partij? Het zijn mannen, die op de school mtt den bijbel onderwijs hebben ontvangen; die den catechismus al vroeg van buiten hebben geleerd en in weerwil, neen, ik geloof ten gevolge daarvan thans niets dan spot en smaad voor den godsdienst over hebben. Aan de klerikale partij is geen grooter kwaad toe te wenschen, dan dat zij hare wenschen verhoord mag zien, en de bijbel heeft misschien de meeste vereerders, niet onder hen, die hem lezen of gelezen hebben, maar onder hen, die hem alleen 's Zoudags voor den dag balen, om er in de kerk mee te pronken. Of Engeland zoo braaf is als het op den Zondag lijkt? Nog onlangs werden in 't Vaderland eenige mededeelingen gedaan over de groote zedeloosheid onder de Engelsche arristocratie. Dagelijks geven de voornaamste bladen, de Times en Daily News, kolommen ter lezing, waarin de schandelijkste zaken, die de rechtbank ter behandeling krijgt, haarfijn worden medegedeeld. Die walgelijke lectuur is vooral lectuur voor de jonge Engelsche dames, en zij schamen zich daarover niet. Waarom zouden ze ook? Als men vertrouwd is met de geschiedenis van Sodom; als men de historie van Loth en zijne dochters kent; als men weet hoe David leefde en zondigde met Bathseba; hoe Solomo wel een duizend vrouwen er op nahield, — zie, waarover zou men zich dan schamen? Ja, in 't vrome Engeland deelen de fatsoenlijke bladen mee, wat geen Fransch blad, dat prijs op zijn naam stelt, zou durven verhalen !!! De schrijver in 't Vaderland sloot zijn schrijven met de woorden, dat zoo Parijs het nieuwe Babyion werd genoemd, Londen gerust het nieuwe Nineveh mocht heeten. Van de Vereenigde Staten behoef ik eigenlijk ; niets mede te deelen? Waar is de zwendelgeest i zoo tot in alle standen doorgedrongen? Waar is de eerlijkheid zoo geheel zoek als daar? Zijn daar niet bijna al de ambtenaren, tot de hoogste regeeringspersonen incluis, omkoopbaar? Ik behoef niets meer te zeggen. Neen, 't is waarlijk geen schande, dat wij den bijbel van de volksschool weren, wanneer wij het zien , dat die volken bij welke hij het meest vereerd wordt, in zedelijkheid toch geenszins uitmunten. Neen, 't is geen kinderboek: bij het schoone zooveel onverstaanbaars voor het kind, en dan zooveel dat onreine gedachten w»kt. Weten dit 1 de schreeuwers onder de orthodoxen niet? Hebben zij dan nooit gezien, als zij die hoofdstukken lazen, welker inhoud onkiesch is, dat het jonge volkje begon te glimlachen en knechten en meiden elkander aanstootten ? INGEZONDEN. Nog eens dan! Mijnheer N ! Ik mag zeggen, dat gij geen lezen hebt geleerd, of ik geen schrijven. Toch ben ik verwaand genoeg te meenen, dat de schuld eerder bij U dan hij mij ligt, de schuld ul. dat een achtenswaardig man zeer te onpas in Uw. schrijven wordt aangehaald. Voor den heer De Boer gevoel ik, gevoelt gij ook respect, en hij verdient dit ten volle. Ik sprak dan ook van een lid van 'l Zanggezelschap-, misschien voeg ik in gedachten er nog een bij; maar niet van den Directeur, die inderdaad zich verdienstelijk heeft gemaakt bij de Friezen. Tot Uw naricht nog dit: hoe komt gij door deze woorden: „Nu wordt het Eriesch wel toegelaten, maar niet gekritiseerd," tot deze merkwaardige gevolgtrekking : „ergo het staat beneden kritiek ?" Zie, dat begrijp ik niet en gij ook niet, dat is zeker. Mijnheer de R! Uw Dienaar V—a. De Redactie wenscht thans deze zaak beschouwd te hebben als afgehandeld. Brieven uit 't Noord-Oosten. V. Waarde Redacteur! Sedert mijn laatsten brief is er al heel wat water door den Rijn geloopen, al heel wat bloed gevloeid in 't Oosten, al heel wat gekakeld in de Ned. tweede kamer over de nu aangenomen onderwijswet, al heel wat gehaspeld te Berlijn over 'n doelmatige ontleding van „den zieken man.' (Vreemd hé? dat men in deze warmte nog zoo heet is op dat zieke vleesch!), al heel wat och! vul zelf maar in te Parijs. Maar dat daar gelaten. Zoudt ge gelooven, dat „Baas" sedert dien laatsten brief al 'n paar malen in Erieslaud geweest is ? Toch is 't zoo. Te Harlingen zag ik o. a, den grooten historischen optocht. Jongen», jongens, wat mooi! Met wat 'n gracie groeten die prinsen de blijde toeschouwers, hoe fier reden en keken die edellieden, hoe welbewust stapten wetenschap en kunst der oudHollandsche Republiek naast elkander. En dan de feestcommissie! Hoe „brimsti" zag en stapte ze, als voelde ze iets — véél wellicht — van het groote en hoogmogende der Staeten-Gene- rael uit de dagen van Neerlands macht en glorie. „Tige moai, sjea dêr!" zei 'n vrouw, die met hare beide dochters het feest te H. was komen bijwonen en daartoe een flink eind geloopen had, „tige moai! 't wier de moeite wol wirdich, hearl En hwet wier dy prinsesse moai yn 'e klean!" Mijn God, wat 'n teleurstelling, toen ik 't mensch beduidde, dat er heel geen prinses bij was! 'tKostte haar blijkbaar moeite die schoone en mooie prinses, die zoo vriendelijk groet- Derde Jaargang. te van uit die mooie koels met zóóveel paarden, te moeten laten slippen uit den geringen voorraad voorstellingen, die ze van 'tfeest had meegenomen. Ja, eigenlijk bracht ze, na 't verdwijnen dier prinses, geen ook maar ietwat begrensde voorstelling meer mee huiswaarts. 'kHad spijt van mijne verklaring, die, hoe welgemeend ook, wreed bleek te zijn. Zij (mijne verklaring nl.) had, de reis dier vrouw in aanmerking genomen, eene duurgekochte illusie geknakt. Ik wil nooit weer iemand zoo wreed van '11 prinses losrukken, ook al zit Baas zelf er a»n vast. I11 trouwe: Albert Bakker met zijn bloedige tafereelen staat der lagere volksklasse on- c> gelijk veel nader dan zoo'n historische optocht. Of dan die bloedige tafereelen, met wat daarmee samengaat, beter voor 't volk zijn?" Dat zij verre! Maar zij wijzen, geloof ik, beterden weg aan, dien men heeft in te slaan om 't volk te vermaken, dan die grootsche optochten. Men bedenke toch: 0111 te genieten is begrijpen de eerste voorwaarde, ja, begrijpen zelf is genot, 'k Ben ook te Wons geweest, 't bekende Wons, bekend tot in de tweede kamer. Brengt'slands belang nu mee den nationalen tijd te verbabbelen ter wille vau Wonserige recht- ofte steilzinnigheid? Nu, ja, dat beginsel vond ik daar tamelijk aanschouwelijk voorgesteld in die fameuse pastorie. Die hoort daar niet! Ieder vreemdeling zal er den indruk van krijgen, alsof dat gebouw daar verdwaald is. Wat ik graag gelooven wil. Er is ook iets aan 't front vergeten. Als ge, M. d. 11., eens een Wonzer kerkvoogd ontmoet, zeg hem, dat ze ter verfraaiing hunner pastorie en tevens tot stichting van den voorbijganger, een paar testen in den voorgevel moeten laten beitelen, b- v. Matth. 8 : 20 en Matth. 10 : 25 a of Matth- 11 : 29, of ... . de keuze is groot genoeg. Ook ben ik gereisd vau Boisward naar Sneek per stoombootje. Een vriendelijk reisgenoot wees mij het plaatsje, waar men de vermetelheid heeft gehad Dr, A. Kuy- FEÜILLËTON. Tnstjurd. Tige efteroan, mar doch foarüt. in. It ald hüs waerd fen boppen keild. Der kamen skippen mei stien en mei san; de iene pream koe de oare mar just foarby. Der ivaerd in kalkhok by 'noar spikere; it hussteed waerd rüm make, de alde mop oubikke, en dy kaem as füudamint ünder de tsjerkemürren. En do 't sa fier wier, dat de earste stien lein wirde koe, halden se in föech ure bidskoft. Baes Skrepper mei syn timmerfeinten; Goffe mei syn hushalding, op Japke nei, ja, de tankbere Tsjinnebürsters kamen ut bjar wirk om 'f, feest mei to halden. Mei de bleate holle stiene se ónder de bleate loft, do Draeyer bigün: „Wy scille in timpel bouwe, en dy de namme fen Men-llaëzer jaen." — IIwent it wier oan alles wol op to merken, dat de Heare bjar hjir oan ta holpen hie. En tige lang het er om fierdere help frege en bidden. Do 't er syn nocht hie liet er 't folk sjonge: „De steen, die door de tempelbcuwers—dat it troch de loft trille. Do dat ut draeid en galme wier, naern er de troffel en laei de earste stien, wyls 't master efter de haech laei to gnyskjen. Hwent de tsjerke kaem foart tsjin master syn tdn oan to stean. Baes Skrepper halde goed wird; hy levere in kreaze tsjerke en in gnappe pasterye, sa goed as 't hoefde; der foei neat op to sizzen, Foaral de preekstoel wier moai to neamen, Alles oprêdden en yn 'e grónferwe, sa levere baes it spil oer. De ynwijing joech fen seis g&ns drokte; TsjinnebörreiL wier lust op stelten, safolle freamd per te begeeren tot predikant. In ruil voor zóó'n vermetelheid, zoo zegt men, stelde Dr. Aaaaabraaahamm voor, dat men dan 0. a. een telegraafbureau aan zijne pastorie zou verbinden. Eene mooie combinatie! Pastorie-telegraafbureau, hemel en aarde, en Dominé '11 soort Godheid, die zich allicht verbeelden zou de aarde nu tot een voetbank zijner voeten te hebben. Waarlijk, de muzikale Dr. A. K. (muzikaal: denk aan 't bespelen vau dat groote klavier) heeft, wat vermetelheid betreft, geene lessen van Friesche greidboeren „van noode". Ware die Dr. A. mijn zoon, ik zou vuriglijk voor hem bidden wat ge vindt opgeteekend in Matth. 17 : 15, En hoe zou ik mij verblijden, zoo ik dan als gebedsvrucht mocht ontvangen wat daar staat in vs. 18! „Maak ik het te erg?" Waarachtig niet! Met bekwame hand zaait die man van groote gaven verdeeldheid onder 't Nederlandsche volk in eene mate, die bij lange na niet betaald is met den weinig beteekenenden spot van Baas. 't Is waar, nu hebt ge nog niets uit of over 't Noord-Oosten. Och, hier gebeuren ook al wonderlijke- dingen in den name van zedelijkheid en godsdienst. Dit voorjaar nl. werd de hoofdonderwijzer aan de Chr. Nat. School te Appingedam zoo maar klakkeloos ontslagen. De man had vele, zeer vele jaren die betrekking waargenomen, steeds — en tot het laatste toe — naar genoegen zijner schoolcommissie (een waar sanhedrin intusschen, naar men zegt). Naar genoegen, ten minste. wanneer men moet aannemen, dat die commissie meende, wat ze neerschreef in hare verslagen. En vrat had nu dat hoofd van eene school met den bijbel wel misdreven, vraagt ge? Och, de man was wat men noemt een oud-vrijer en nu had hij eene huishoudster, die jong was en knap en lief tevens, en ziet! hij geloofde aan en in zoo'n drieëenigheid, hij aanbad haar, en, als meer pleegt te geschieden, 't gebed vond verhooring. In 'tkort: de man trouwde vóór den tijd . . . (zes weken nl, voor'n zekere crisis), folk kaem der op ta. Yn de earste wiken, do Draeyer yn 'e nije tsjerke preke, krige er drok bisiik, — meast ót nijsgjirgens, dat blykte , hwent it sakks al ridlik gau wer ou. Draeyer het er lyk enóch fjouwer jier yn preke, en op 't each ou gyng it hirn skoan. Yn 'e Mts roan er mei in bunte husjas, sa lang dat er hiua op 'e skün hinge, — en as er op reis gyng siet er alheel yn in tsjükke mantel. Syn wiif waerd omdoopt; hja hjitte oars altiid dominys Gelske, mar nou moast se jiffrou hjitte. Dêr hie se oars gjin halding for. Nijmoadrich husrie krigen se ek. Eben-Ilaézer die hjar goed, seven de ljue. Mar hvvet er do barde, dêr het nimmen goed efter komme kind. Draeyer gyng mei syn hushalding nei in oar plak ta. Dêr wenne in.mynhear, fen seis in drjuwer, rly hie dêr in skoalle stichte, dy 't se dêr de Bokkeskoalle neamden. Sa 't hjitte waerd Draever syn hiisgesin to great om sa langer to libjen; hja krigen der alle jierren ien by. Dêr jinsen koed er foardeliger dwaen. Der wieren Tsjinnebürsters, dy seyen. dat Goffe en hy ruzie hawn hiene, om 't eigendom fen de tsjerke en de pastorije. Mar de measten seyen dat se Draeyer by in boerinne op bêd fun hiene. Lykwol it rjuchte wit nimmen; wol, dat Tsjinnebürren fakant bleau. En do Draeyer in jier letter ut syn plak rekke , om 't er dêr tige min bifoel, en in goed frjün him redte om mar stil wer nei Tsjinnebürren to gean, do sei er suchtsjende: „Dat kin 'k net dwaen; dêr is to folie bard." Goffe het oarde'1 jier foar 't boerdsje yn'e tsjerke preek-lêzen; mar dat koe op 't lest net inear, om 't nimmen it langer hearre woe. Yn dy tiid het er de bakkery forkocht, — nei 't de ljue ba woene, om 't léste jild for Skrepper by elkoar to kryen. E11 't hüs en de tsjerke stie leech. Mei syn rie to'n ein, fün er 't goed maar niet tijdig genoeg naar den zin van bovengenoemde commissie. Deze aan 'tagiteeren in verband met het bekende spreekwoord: men moet het ijzer smeden, enz. Meester werd tijdelijk geschorst in zijne kerkelijke bediening en berustte daarin, denkende, dat hiermede zijne zonde voldoende geboet was. 't Mocht wat! De commissie had intusschen 't bekende christelijke klavier zoo goed weten te bespelen, dat er in der haast eene vergadering belegd, en daarin besloten werd, meester zijn congé te geven. Die „heuchelijke tijding" werd den man deftig aan huis bezorgd, toen zijne jonge vrouw pas „in 't warm bed lag." Matth. 18: 21 en 22. Dat de man gloeide van verontwaardiging is licht te begrijpen; dat het „Damster" publiek hartelijk deelde in die verontwaardiging, troostte meester in zijn leed en steunde hem in zijn verzet tegen zóó'n behandeling. Het publiek mompelde hoe langer zoo luider, dat men den man wilde wippen, om ruim baan te maken voor zijn hulponderwijzer, die in 't bezit der hoofdonderwijzersakte, tevens een goed oogje had of heeft, op eene dochter van den Chr. afg. dominé, dat die heele historie van dat „late trouwen" met het daaraan verbonden : gejeuzel over onzedelijkheid een zeer welkom motief was, dat men als hefboom wilde gebrui* ken om bovenbedoeld wippen uit te voeren. Dat .... och, gij weet wel hoe publiek mompelen kan, als 't eens aan den gang is. Genoeg, de zaak is, zoo niet dóór, dan toch met tusschenkomst van advokaten aldus geschikt: meester Smith heeft ontslag genomen — of, zoo ge wilt, berust in het verkregen ontslag — onder voorwaarde, dat hem eene som in eens ad f1250 werd uitgekeerd, hem een goed certificaat werd uitgereikt en hij tot Mei 1879 de onderwijzerswoning mocht blijven bewonen. Aldus gedaan in het jaar onzes Heeren 187S! Nu, de heer S. kan zich ook buiten deze betrekking wel redden. En dat 's maar gelukkig ook. De heer Huizenga, de hulponderwijzer bovenbedoeld, is in de plaats des heeren S. benoemd tot hoofdonderwijzer aan de Chr. school te Ap- om der mar in ouskiedene gemeinte fen to meitsen. Hy fün ljue dy't dêr in foege bylage ta jaen woene; dêr moasten de gaven ut it ponkje by, om sa'n dominy in fêst traktement jaen to kinnen. Do kaem er ek in ouskiedene dominy, dy tige syn fak koe; hwent fen 't bigjin oan hied er fiks klandisie, —— en dat woan swietwei yet oan. Mar dy baes het Goffe in lilke loer draeid. De tsjerke en de pastorye, sa 't Goffe dy by 'n oar skrept hie, waerden it eigendom fen de gemeinte, en dêr koe Goffe neat tsjin dwaen, om 't spil stichte hiet to wêzen fen gaven , dy 't for de gemeinte jown wieren. Goffe hie neat mear rjuchten as oaren dy 't noait in cint oan 't hele spil opoffere hiene. Do dat utmakke en foar 'n oar wier, liet de gemeinte in stik oan 'e tsjerke meitse. — En nou is er yette alle sneinen fol. Mar Goffe, — nou al aerdich op syn jieren, — rint mei de siele ünder 'e earm, en hwer 't de man fen libbet is for de measte ljue in riedling. Draeyer lijt forblorame earmoed; men wit net ienris hwêr 't er op 't lést flein of stoud is. Goffe syn soanneti binne kristelike bidlers, — as der bidle wirde mat for 'tien of'fc oar. Syn jongste dochter hat in fikse wirkman krige, dy 't for syn skoanfaer wol achting het as heit, — mar gekjaget mei 't geloof, dat Goffe sa'n bulte jild koste het. „Sa'n geloof is my to djür," seit de jongkearel. Sa los wei wirdt der wol ris sein: Tsjinnebürren komt yet wol hündert jier efteroan , — en dat is in heel ein. Lykwol binne se dêr doch yn 'e léste tritich fjirtich jier gans foariit gien. As 't fen ünderen op bigjinne mat scil 't net bést oars kinne as sa'n wei lans lyk as se dor gien binne, — alteast as de biskaefde maetskippy, dy 't liberael lij it, sa'n plak mear efterüt as foarut helpt, op sa'n rnenear as ik yn pingedam en aireede als zoodanig in functie. Of hij nog of reeds druk vrijt ia et dominé's dochter is mij niet bekend. Als ze bij tijd en wijle mochten tronwen, dan hoop ik 't u, om den wille der volledigheid van mijn verhaal, te melden. Nu .... ja, nog iets. De mazelen heerschen sterk in deze omstreken. Baas zijn kinderen hebben ze ook. Dat werkt schadelijk op de klandizie. En dan die beide reizen naar Friesland . . . neen, neen, het kan er niet uit; anders kocht ik mij: le. „De Skearbaes Dokter" van W. Dijkstra. 2e. „Katechismus fen de Leare der wierheid," fen Jentsje Sijtema. Zulke pennevruchten zullen, dunkt me, verkwikkelijker zijn, dan 't laatste geschrijf van Busken Huet. Wat drommel! die B. H. moet 'n Pruis worden, of is 't al misschien. Maar zoo'n skearbaes en zoo'n katechismus zullen, raad ik, aangenaam gezelschap ziju, vooral voor Baas in zoo'n mazelige warmte. En nu, M. d. R.! mijn groet eu die van de mijnen! 'tGaat goed met de kinderen. De mazelen ziju niet kwaadaardig, bovendien zijn ze zeer geschikt tot slot van dezen brief, die, wat bontheid betreft, ook wel de mazelen schijnt te hebben. Aan den Eemsïcant, 23 Juli 1878. BAAS VRO OLIJKS MA. Brieven uit Utingeradeel. II. Aan den Heer O. StellingwerfWaarde Vriend? Wil je wel gelooven, dat ik al wat raar opzag, doe ik die brief van Klaas zag in uwe krant, hij pruttelde over wat ik schreef en wat ik niet schreef, waut dat ik u niet berigte hoe het met ons ging kwam alleenig dat ik het vergeeten had, en dat ik mij het friesch schaamde en het Hollandsch niet verstond zeg ik op: dat ik het friesch niet schrijven kan en het Hollandsch doen ik zoo goed ik kan, en op zijn ander schrijven zeg ik, dat ik prijzen zal 't bigjin forhelle hab. Dêrom mat it jen doch bigreatsje, dat sa'n ien lyk as Goffe, dy 't sa goed miende, syn wolfeart en syn hüslike frede der by ynskeat. Soks fait oer 'talgemien lang uet yn'e smaek fen de gelovigen, — al iverje se noch sa for de goede saek. Binne der in bul te dy't hjar seis for fordotnd h&lde en graech fen 'e genade ouhingje wolle, — hja groeije en bloeije mei dat al troch hjar roppen fen djippe öfhankelikheid, en kinne dryst sizze: „De genade het my bihalden,"— om 't se wol oppasse, dat se dêrit ludst roppe, hwêr 't hjar meast foardeel dwaen kin. De ljue stekke Goffe de gek oan om 't hy alles der by ynsketten het. Aldermeast dogge dat dy ljue, dy 't spil ynpakt lia, om dêr hjar gelove, hjar bidden en tankjen oan de rjuchtfeardige Heit op to stjüren. njuggentsiende ieu nimt min martelers fen t gelove yn de skiednis op. Dy't op syn eigen houtsje de greate lieap syn miening oantwinge wol, scil biskamme weikomme en ünderfine hwet ^ sprekwixd seit: „Men kin mei de kop tsjin e mürre oanrinne, marden stuitet men fen seis werom." — Yn foarige fiden koe immen om syn gelove syn libben kwyt reitse; nou kin men der, maklik yens jild by ynsjitte, — en dy 't den op 't lést fen *t kristelik meilyen ite mat kriget in skriele kost. Dat wol nou safolle sizze: jy matte wol oer 't gelove prate en der for dwersbongeije, — mar dêrom dóch ek goed op jo seis passé. Mei sa'n man as Goffe mocht men oars wol hwet meilyen ha; hwent der rinne ünder dat soarte fen ljue wol minder as hy ien is. Het syn neibesteanden bineideeld, troch hjar erfskip op to meitsen , hy het dat doch net eftertitstoppe, om der letter seis moai waer mei to spylien. — lyk as der wol ris güds binne. Dy 't minsken herfoarmje wol en in kras for syn gelove drage wol as 't wêze mat, dy mat der gjin wiif en bern op neihalde, dy 't mei wat mij goed denkt en waar ik het vind te doen, dat zeg ik maar, wil hij alles afkeuren dat moet hij weten. Jongens, ik vind nu een boel zooveel beter als vroeger, de vorige Burgemeesters mogten wel graag eens wat overleggen met de raadsleden in de andere dorpen, als zij daar zoo eens kwamen (e zien, en eens bepraten wat het beste was om daar dan te doen, heb ik wel eens hoord, maar deze dat hoeft niet, hij weet het allemaal wel en dat bespaart veel tijd. En wat is er veel meer order in alles, vroeger als men op de Siktarij om wat vroeg dan kon het een heele poos duren, maar nu als je hier of daar om vragen dan heb je het dadelijk, 't is een lust dat zeg ik maar, ik weet niet hoe ze alles zoo gauw doen, en dat is doch een boel waardig voor ons. De politie dat is ook een boel beter, vroe» ger zagen je die kerels haast niet, maar Mijnbeer zorgt nu dat ze wat meer in de beenen zijn, en dat is voor hun gezondheid ook beter, zij mogen ook wel wat doen, dat zeg ik maar. En dat Mijnheer de polisie wel wat gunt, dat hebben wij laatst nog zien, er was een polisieman vertrokken en ze zeggen daar stond op de begrooting vau dit jaar f400— voor, en nu zouden een heele boel met dat geld verlegen weest zijn maar mijnheer niet, zonder er met de raadsleden over te praten, want dan had het doch niets geworden, verdeelde hij dat geld, en zoo mooi dat weet je zoo niet. De 3 polities kregen te zamen f200— en daarvan kreeg de langste van haar ook het langste end, die kreeg f150—, en de beide anderen die zoo wat even groot zijn ieder f 25 — is 't niet mooi? Nu was er nog f200— over, maar nu was er een nachtwacht te Oldeboorn en een te Akkrum, en nu kregen die ieder f150— dan moesten ze de poUsies wat behulpzaam zijn, dus dat was in order, nu mocht ik wel graag zien, dat die twee ook wat mondeering of hoe heet het ook aankregen, maar mijnheer zal dat wel redden. Doe ik het Raadsverslag van 16 Februari las, yn 't üngelok sleept wirde kinne. Lanforhiisjen en in geloof trochdrjuwen , — dêr mat men gjin hushalding by ha Mei lanforhiisjen mei't soms al ris slagje, — hwet lykwol altiid ttlzen om trettsien is; — tsjin wille en tank yens oertsjüging de wrald oan to twingen, — dat slaget noait. En dat ha de measte gelovige ljue al sahwet bigrepen. Men sjucht hjir en dêr wol ris sa'n skildery hingjen, dat het fen fleren wol hwet fen in wereldkaert mei syn beide healrunten. Mar ynpleats dat der yn de eastlike healrünte Europa en Australië stiet, — sit dêr in grtze djippe tinker, mei de holte op syn rjuchterhan to leunjen. 11 y het in kranze fen hagedoarnen om him hinne, hwer 't de skerpe punten ut stekke. Boppe yn dy doamekranze hinget in ingeltsje, dy't de tinker od in near krusen wiist, dy 't him flak foar de noas hingje. En efter him sit in diveltsje, mei keatting en al, lyk as se dy dingen folie oubieldsje. Lang het er mei dat bield foar eagen omtöge en der tsjin strïden. En nou 't er ald en to 'n ein is, freget er yette, — om 't it him altiid in riedling bleaun is: „Antwoord, Vader! als gij daar zyt,. . . antwoord. Yn de westelike healrünte, hwer oars Noarden Sud-Aménka stiet, —■ dêr sit in blanke lêstwol Hy is tige op syn jierren, mar men kin skoan oan him sjen, dat er it beste brükt het; sa fol en blier is er yn syn troanje. Het de tinker in doamekranze mei krusen fcar syn eagen, — hy het in hoarn fol oerfloed foar him, hwêrut in blommekranse om him hinne slacht, en dêr binne effekten , pongen mei jild en in bibel yn bifrissele. Woltofreden en mei in bïiere laeits op 'e troanje seit er : „Ik dank u , Heer, dat ik niet ben als hij 1 Och ja, sa is 't meast. Fen 't ierdske yn oerfloed brftke en 't stoflike, — al is 't ierdsk slyk, — safolle as 't kin nei yen lüke.meiin: „tankje, Heare, dat ik net bin lyk as hy." — was ik wat kwaad, want doe waren er van die leden die daar nog wat over te zeggen hadden, verbeeld je, maar die werden gauw op haar plak gezet, en zoo moet het ook, want als men het geld goed bestelt, en billijk verdeeld, dan wil men er ook geen praatjes over hebben, dat zeg ik maar. 'tls nu kort leden, doe werd mij verteld dat de voorzitter van de schoolcommisje ook zoo maar had bedankt, dat zal ook hier of daar wel weer om wezen, daar kan je af, want het is nooit goed, ik zeg maar, het is een boel als het zoo moet. Ik moet nu noodig ophouden, ik zal je in kort weer een boel schrijven, en wil Klaas mij teregt zetten over mijn schrijven, dat moet hij weten, hij is doch nooit tevreden, en om hem daar nu niet weer reden met te geven herigt ik u maar dat wij allen goed op stap benne. Gegroet van uw vriend, JANBOER. Mynhear de Redacteur ! Forline wike waerd er yn jou kraute de winsk utere, dat de Easthemmers net wer by 't domenybiroppen in kat yn de sek keapje mochten. Haw jou al heard hwet er bard is? Né? hja hawwe net wer sa ünnoazel west, hja hawwe hjar alde dominy wer oanklampt en as de Heare hjar dat nou ynjown het, den scil 't wol goed komme. Hja witte nou fêst, dat er mar ien I)s. Guldenarm is en hy is moochlik ek sa wiis wirden, dat er mar ien Easthem is. Och, der is to Easthem sa'n forlet fen him. As in jongfaem nou ris utfenhus nedige wirdt, den kin hja nou earst net nei dommy tagean om to freegjen of 't wol mei. Eu de ljue dy 't nou ris de bikearing krye, hawwe nou ek net ien dêr 't hja 't spil mei biprate kinne, dy 't it oan de gemeinte bikend makket, dat er wer ien „begenadigde" yn hjar midden is en as er dêr nei al yn 't nagebet stean gjit, hwa kin der den op oan, dat alles mei him yn de es is ? Nou 't de hikke fen de daem is, reitsje de skiep yn 'twyld, en dêrom is Tfc Dat wol 't minskdom better oan, as troch seis opperjen en striid in goed libben hjir neimels to krijen. Habben is habben en krijen is kinst, wirdt tier tocht, — en de nije wittertskip wirket dat al hwet yn 'e han. De geweldige tiid» geast, mei syn stoom en telegrafen en loft» skippcn, lükt dromers en dwepers en domkoppen as ten seis mei. JJe tromste dwersbongeler rydt al graech mei 't spoar, om 't it him dagen reisgjen en in hele bulte busjiid bisparret. Ja, dy soarte fen ljue sitte ek al folie ljeaver yn in maklike stoomboat as yn in forfelend trekskip Ik wol leauwe, as in gelearde natürkindige ris in stoarm foarspelde, lyk as tsjinwirdich wol bart,— dy 't, om dy en dy reden, dizze en dy richting nimme kin; — den scil de fromste gelovige toar de reis opstrupe, as syn paed der lans.is, der t de stoarm komme mat, — en Ijaver thus bljuwe as him buteniit oan syn God ta to bitrouwen. Hwent sokken, dy 't sterkst yn geloofsfortrouwen hjitte to wêzen, skytskoarje 't meast tsjin de greate reis oan. Nou kin men Goffe de gek wol oanstekkeen him for in domme dweper ïltskelde, om 't syn hushalding üngelokkich makke het. Mar by hie for syn gelove doch mar alles oer, en dat is in biwys, dat it syn inerlike oertsjüging wier.— Hwet scoene dy oaren den wol fortsjinje, dy 't hjar troch middel ten hjarfrommens fetmêste, en mei in glanzige troanje bidde of tankje: „Dank u, Heer, dat ik niet ben als hy,"— knyp-eagjende, mei de bannen gear,de Heare op 'e lippen en de divel yn 'fc hert,.,,.? y j), for 't echte Easlhemmer gemoet sa'n saek dat Ds. G. werom komt. N. Politiek Overzicht. Na het congres wat achter den rug is, begint men eens na te zien, wat Turkije zoo al is afgenomen, en dan moet men wel tot de slotsom komen, dat de dokters, die te Berlijn den zieke man onder behandeling namen, geen zuinig gebruik van 't mes of liever van de zaag gemaakt hebben, 't Zijn inderdaad rechte afzetters geweest, in dubbelen zin. Van Europeesch Turkije is den sultan zoo ongeveer 3000 vierk. mijlen met 4 millioen menschen afgenomen. Hij behoudt nu nog ruim 3500 vierk. mijlen met 6 millioen menschen. Dat mag zeker snijden heetenj en de vraag mag wel gedaan worden of de patiënt, die zooveel verliest, nog kan blijven leven. In Duitschland hebben de verkiezingen voor den Rijksdag weer plaats gehad. Terwijl wij dit schrijven, weten wij te weinig van den uitslag, om er veel van te kunnen zeggen, 't Lijkt echter wel, dat de regeering haar doel, om eene conservatieve meerderheid te krijgen, niet zal bereiken. In ons land is de Eerste Kamer bijeengeko-f men, om nu ook de onderwijswet in behandeling te nemen. Een 300tal adressen van katholieken is ingekomen om verwerping te vragen. Maar sedert in de bladen de geheime circulaire van den aartsbisschop aan de geestelijken is gepubliceerd,— natuurlijk buiten weten van den aartsbisschop, — weet elk, wat men van dat volkspetitionnement te denken heeft. Nu en dan komen er berichten in de bladen voor, die melding maken van het groot getal onderteekenaars van het adres aan den koning, om, zooals 't volk zegt, den bijbel op de school te mogen hebben. Hoe sommige handteekeningen verkregen worden, daarvoor kan het volgende dienen. Een meisje van een twintig jaar was door den dood haars vaders wees geworden. Haar voogd woonde aau den Sneeker kant, en sedert Mei was zij bij hem thuis. Dezer dagen ging zij naar den N.-Westhoek uit logeeren en nam nu ook de Eraneker kermis waar. Zij vertelde dat, alvorens zij het huis van den voogd verliet, men van haar verlangde, dat ook zij het adres teekende. „Ik haw mar teikene", zei ze „om gjin spil to kryen, en hja seyen 'twier, om de bibel op skoalle ta hawwen, en dat het, tocht ik, nea sa'n forkeard boek net wést." Men zal moeten erkennen, dat het plaatsen van den naam onder het smeekschrift op bovengemelde wijze moeielijk te rijmen is met de verklaring daarin gegeven, dat men „in de christelijke opvoeding van de volksjeugd zeer ernstig belang stelt." In Hennaarderadeel moeten, naar men ons mededeelt, ook liberalen, voorstanders van 't openbaar onderwijs, hun naam hebben geteekend onder het adres; o. a. te Wommels, waar eene christelijke school bestaat. Of deze eerlijk waren met de woorden te onderschrijven: „Zoo hebben wij dan, deels uit nooddwang, onze kinderen naar de staatsschool gezonden, deels door eigen krachtsinspanning op kleine schaal voorzien in de behoefte aan eigen scholen, en voorts ons nu deze lange jaren geschikt in het onvermijdelijke." Konden deze ook verklaren, dat zij grievend teleurgesteld waren, omdat men met hunne schreiende grieven, geen de minste rekening hield en alles staan liet, wat hun een steen des aanstoots is ? Kijk, wij kunnen ons liberalen denken, die gaarne op de een of andere wijze aan de eischen der voorstanders van bijz. scholen willen te gemoet komen, maar dat ware liberalen, zooals de bedelaars om naamteekeningen te Wommels moeten verklaard hebben, eigenlijk hun naam onder het adres der antirevolutionairen moeten zetten, begrijpen wij niet. En evenmin begrijpen wij, dat het eerlijk van de naamverzamelaars waa, bij liberalen aan te kloppen. Sommigen teekenden waarschijnlijk, omdat hun de kosten van *t onderwijs, volgens de nieuwe regeling, »ls enorm hoog worden afgeschilderd; anderen omdat zij brooddienst boven den dienst der waarheid lief hadden; maar gebood de eerlijkheid niet aan de christenen bij uitnemendheid, om te weigeren in zoo'n gezelschap tot den koning te gaan P BERICHTEN. In de raadsvergadering te Winschoten, op Zaterdag 27 Juli 1.1., kwam een verzoek van het bestuur van 't zendingsfeest ter tafel, waarbij door het lid Mulder werd herinnerd, dat op 't vorige zendingsfeest een der sprekers den avond tevoren het publiek had vergeleken bij rotte vruchten, eene uitdrukking die niet zeer bescheiden was. Mocht aan 'tverzoek van genoemd bestuur worden voldaan, dan wenschte de heer M. daaraan de voorwaarde verbonden te hebben, dat men die soort van bescheidenheid achterwege liet. Het lid Sitter pleitte voor de vrijheid in dezen, ook op grond, dat de woordvoerders toch niet anders kunnen spreken dan zij gewoon zijn. Die mijnheer Sitter gelooft dus aan de waarheid van het Schriftwoord: „Men leest geen druiven van doornen of vijgen van distelen." De heer Mulder bleef er niet op staan, dat de bedoelde voorwaarde werd gesteld. Nu, dit verheugt ons. Wanneer desprekers op een zendingsfeest niet mochten zeggen wat ze wilden, zouden hunne toespraken al te veel eigenaardigs missen. Immers men verwacht in die toespraken zoo iets vermakelijks, evenals men van den schreeuwer voor een kermistent verwacht, dat hij gekken onzin en bespottelijke bluf zal uitstooten. Leve de vrijheid 1 ook voor de woordvoerders op een zendingsfeest. MARKTBERICHT. Leeuwarden, 2Augustus 1878. De handel ia Hoornvee- Varkens en Biggen levendig. Kalveren niet zoo vlug. Schapen en Lammeren traag. Stieren van ƒ80 tot / 240. — Ossen ' Vette Koeien van ƒ 140 tot ƒ325. — Melke Koeien van ƒ120 tot 280. —Pinken van ƒ 70 tot ƒ 160. _ Vette kalveren van ƒ 16 tot ƒ 65. — Gras Kalveren 15 tot 35. Nuchteren Kalveren van ƒ 4 tot ƒ9. Vette Schapen van f 16 tot ƒ 48. |Melke Schapen van f 16 tot ƒ 32. lammeren van —ƒ8 tot f 20. — Vette Varkens van ƒ40 tot ƒ 100. — Magere Varkens van ƒ 30 tot ƒ 40. Vette Biggen van ƒ20 tot ƒ 35. — Magere Biggen van / 4 tot f 12. — Paarden ƒ 40 tot f 200. CORRESPONDEN1 TTE. De schrijver die zich teekent N. X. Z. wordt verzocht zijn naam aan de redaktie bekend te maken; dan kan zijn ingezonden stuk geplaatst worden. — Die den schoen past trekt hem aan, in 't volgend nommer, ADVERTENTIEN. Leeuwarder fabriek van Metaalvrije Minerale SPUITWATEREN, Systeem BEINS, van de HAAN & HULKEMA, j fabriek en kantoor Sacramentstraat. Mineraalwater 5 ets. per flacon kogelsluiting. Limonade Gazeuse 10 ets, „ „ Gemberbier 10 ets. „ Coguac mousseux 15 ets. „ „ „ HH. Wederverkoopers genieten rabat. De machine BEINS is de eenigste machine, die aan de eischen der gezondheidsleer kan voldoen. WALING DYKSTRA to Holwerd tinkt mie koarten yn 't ljocht to jaen: i- De Skearbaes Dokter. Biyspii mei sang in trye Bidrjuwen, fry forMske nei Molière's „Le Médicin malgré lui," troch Waling Dijkstra. Priis 75 cinten. 2. Katechismus fen de Leare der Wierheid, dér 't Boer Pt6e syn lytsfeint yn underrjuchte. In Eraechbóek for 't dageliks libben, om altyd witte to kinnen ïit hwet hoeke de wyn waeit, yn 't ljocht jown troch Jentije Sytema. Priis 30 cinten. Disse beide kinne bisteld wirde by de boekforkeapers yn Eryslan, DE UNIE VAN UTRECHT. DOOR Dr. P. L. Muller. 2e druk. Met facsimile en geillustr. omslag. prijs f 1,50. Dit allerbelangrijkst geschrift, het uitvloeisel van eigen onderzoek en grondige studie, komt op een tijdstip in het licht, dat elk Nederlander, met het oog op de te vieren herdenking der Unie, een heldere en duidelijke voorstelling zal wenschen te verkrijgen van het gewicht dier gebeurtenis Het boek is fraai uitgegeven. TJtr. Prov. en Steel. Dagblad, 27 Jan. 1878. Deze taak is door alleszins bevoegde handen aanvaard, dit blijkt uit den voortreffelijken inhoud van liet boekje, dat wij niet genoeg in de belangstelling onzer lezers kunnen aanbevelen. Nieuws van.den Dag, 1 Febr. 1878. Trekt de Unie van Utrecht thans de aandacht van velen, wij durven ieder, die meer van haar weten \vi[ dan de historische handboeken behelzen, 't werkje van den heer Muller aanbevelen. Nieuwe Rotterd. Courant, 1 Febr. 1878. De Unie van Utrecht is de titel van een zeer belangwekkend boekje. Gids, Maart 1878. Wij houden ons overtuigd, dat zijue uiteenzetting in beiderlei opzicht de vrucht is van nauwkeurige studie en kalme, onpartijdige critiek; wij zijn daarbij van oordeel, dat de resultaten, waartoe hij gekomen is, ten zeerste verdienen in wijderen kring verspreid te worden. Tijdspiegel, No. 4, 1878. rcuüh & vaps unrafth, Afdaeiiag: ALgemeehx Advertentie-Bureau. UITSLUITWD^ÖESTSCHAP coor geheel Nederland, voor d« bexorgi ng van Advertoatiön in l'Aitfépendance Beige en de KölnisoheZcitung, bïnivsks tak 1)* mtbbiek Regclmassige Dan^fschijf-' Verluuhmqen. und SegeUchiffBxpMÜUorHn in de „KölniBQlte Zeitung;" ASEMTSCHAP ■van Tcnchii^tttde Mt&fuié&i, Minut/u-, Enaelscie, Dtriftche, IPtii.-Jndi&he ca jtn&as BaiteaJuudsehe Couranten. COSIoES'ft.IfflEirYEi? In Parijs — Brae#el — Jjtü&aa — Berlijn — St. Petersborg — ïïome. Agentschap vook Rotterdam, ï*n meer d»n 170 Nederlaodsche Dag-, Week- en Advertentiebladen. &Ue« broodvowig «inschuiven in de verschillende uitgegeven Catalogusssk , Lijbtex, etc. Aan het Algsmssn Advertentie-Bureau is verbonden de uitgave van „DE AANKONDIGER," ega wkelijku'sh Advertentieblud, waarin tal v»a Hooutvilaofc- en andere Advertentiii Dat bi*4 heeft thans eene opia* ExerafÉiren. Be distributie it tut j vifyi: Am Burgemeesters en Wethouders, Notarbttoj, Afnemers, in 1200 Gemeenten van NedttrlwU. Verder aan alle voorname Architecten, Ajttflrad«tt.«ren, Bankiers, Cargadoors, Convooilöspeéitenjps, labrikauton, Houtkoopem, Koopfiodott, Makolanrn, lleeders, Winkeliers, in allo CJwMettiea van ons land. Eindelijk aan de Waehtvan alle Spoorwegstation»» en de Kajuiten van alle voorname Biuncnlamlsehe Stoombooten. In deaen AAN KON/HGÜJK worden de Adverteattón ü lö Cente pu,* regel opgenomen, doch wonit die prije op 10 Cents per regel gereduceerd, w»nnwr men di«r,«*lfde Advertentie door bemiddeljng ran genoemd Bureau, tevens voor een of meer Bimimlaikdsche Couranten ter plaatsing opgeeft. In den AANKONDIGER of bij phiatsgebrek in het ROnTSlDAMSClI ZONDAGSBLAD, komt ook wekdijks kosteloos voor een uittreksel ven gedurende de afgcloopen week door bemiddeling van het algkmjykn abvbrtektibburbau goplaatste Advertentiën in de BinnonlandseheBtadea en in dou „Aankondiger" aelven. Omtrent veelvuldige plaatsing in Binnenlandiehe Couranten, kan men xich met bovengenoemd Adrer- j tentie-Bnreaa verstaan. Brieven over en weder Pranco. Leeuwarden,-— Coöperatieve Handelsdrukkerij.
34,783
MMUBVU02:000006885_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,848
Korte opmerkingen over de gebeurtenissen van den dag
Bosch Kemper, J. de
Dutch
Spoken
2,390
4,539
KORTE OPMERKINGEN GEBEURTENISSEN VAN DEN DAG. I. DE MIMSTERIËELE VERANDERING. — HET KIESREOT. Prijs 10 Cents. AMSTERDAM, JOHANNES MÜLLER. 1848. GEDRUKT BIJ C. A. SPIN Sf ZOOR. önel volgen de gebeurtenissen elkander op. Zamenspreking, zamenwerking tusschen hen, die niet veel van elkander in gevoelens verschillen, is niet meer dan pligt. Schrijd vers die bij ondervinding weten, dat er velen zga, die. hunne gedachten in overweging nemen, mogen niet zwijgen. Lange betoogen zijn niet geschikt voor de snelle opvolging der gebeurtenissen; zij zijn niet noodig, omdat de meeste vraagpunten meer dan eens onderzocht zijn. Deze overwegingen gaven aanleiding tot het openbaar maken van de volgende gedachten. Wij zullen waarschijnlijk op dit stukje andere laten volgen zonder ons aan bepaalde tijdstippen te binden. Openbaarheid is de eisch van den tegenwoordigen tijd De geheimzinnigheid, die plannen en voornemens doet raden, belet dikwijls dat men vertrouwen stelt, in 'tgeen geschreven wordt. Om aan hetgeen uit die stellingen als verphgting voorvloeit te voldoen, verklaren wij, dat zij, die in dit geschrift den redacteur van de Tijdgenoot en den schrijver van Volksiml en VolBbdang meenen te herkennen, zich niet zullen bedriegen. Ieder herinnert zich welke moejjejjjkheden de vorming yan een Ministerie veroorzaakte in Maart 1. 1., en hoe de samenstelling van dat Ministerie in de toenmalige omstandigheden vertrouwen inboezemde. De wenschen der Tweede Kamer van de Staten-Generaal waren bekend, de kundigste lieden van het land hadden daaraan hunne goedkeuring gehecht. Alles scheen eene zeer spoedige grondwetsherziening te belooven. De Commissie tot het werk der grondwetsherziening benoemd is echter veel verder gegaan dan de Staten-Generaal, en heeft eene gewijzigde Belgische Constitutie voorgedragen. Van daar verschil van gevoelen in het Ministerie. Dat Ministerie is thans ontbonden, voorzeker tot groot leedwezen van velen. Eén nieuw Ministerie, zamengesteld uit de vorige leden, met uitzondering van de Heeren schimmelpenninck en nepveu, die bij velen juist de oorzaak waren geweest, waarom het Ministerie van 24 Maart vertrouwen inboe- j zemde, is opgetreden, en heeft zijn programma bekend o-emaakt. Het begint zijne loopbaan met een beroep te doen op de Natie. Zal men dat Ministerie ondersteunen of tegenwerken? Op ons standpunt, waarop wij alle partijschap wraken en elke verdeeling in Staatspartijen voor het Land noodlottig j noemen, kan die vraag niet moeijelijk te beslissen zijn. Vroe- j ger mistrouwen in de degelijkheid en deugdzaamheid der politieke beginselen van den Heer donker curtius mag geen' burger, die zijn Vaderland liefheeft, beletten, het tegenwoordig Ministerie te ondersteunen, wanneer hetzelve toont het goede te willen. Elke ministeriëele verandering is in den regel een kwaad; het gezag verliest van zijne kracht als het telkens in andere handen overgaat, I en welk onbevooroordeelde zal daarbij niet volmondig aart 1 veel zijne goedkeuring hechten, dat het Ministerie beloofd heeft; maar men zou de regten, die in eenen vrijen I Staat bestaan, onwaardig zijn, zoo men aan die welge- I meende ondersteuning ten offer bragt zijne overtuiging, I wanneer men meent, dat het Ministerie handelingen verrigt en gevoelens openbaart, welke men gevaarlijk acht voor den Staat. Burgerpligt gebiedt dan het spreken, vooral in eenen tijd, waarin de regering zegt te willen regeren overeenkomstig de volkswenschen. Bij de beoordeeling van het tegenwoordig Ministerie moet men wel in 't oog houden, dat hetzelve is provisioneel, in dien zin, dat deszelfs voortdurend bestaan zal afhangen, van de zamenstelling der Staten-Generaal na de grondwetsherziening. Wij geven daarom de hoop nief op, dat later nnadat de grondwetsherziening zal zijn afgeloopen, de Heeren. schimmelpenijpick en nepveu op nieuw als Ministers zullen optreden; de oorzaak van hun aftreden heeft dan opgehouden. Be omstandigheden van het buitenland, de lspanning die op het oogenbjik op sommige plaatsen bestaat, de noodzakehjkheid, dat vele zaken geregeld worden, die alleen na de grondwetsherziening en door een defifl^ÏQf Mjtoiflterie kunnen worden tot stand gebragt, maken eene spoedige afdoening der grondwetsherziening aller noodzakelijkst. De Heer lipman heeft het zeer juist aangewezen. Spoed sluit geene overhaasting in zich. Bij de bekendheid van al de vraagpunten, die bij de grondwetsherziening te berde komen, heeft men slechts korten tijd tot goed beraad noodig. Het zoude eene noodelooze en gevaarlijke vertraging zijn, zoo de deliberatiën bij den Baad yan State langen tijd aanhielden, De Heer donker ciMt^üÖ «egt in zijn programma, dat het Ontwerp der Commiadë publiek is gétöfcakt öm den geest der Natie*daarover te leeren kennen. Eilieve, dit is eene zonderlinge bewering. Velen dachten, dat dit oordeel eerst moest worden uitgesproken, wanneer het Ontwerp ter tafel kwam bij de Staten-Generaal. — En inderdaad, men konde immers niet weten, welke veranderingen bij den Koning of den Raad van Staté in het ÓMwerp zouden gemaakt worden, en nu'Wil de Minister uit de voorbarig ingeleverde petitiën- de stem dei4 Natie opmaken. Daartegen komen wij in verzet. Men mag niet' willekeurig eenen tertft^^érkörten. Tot op het oogenbiat^jkfe nog niets uit petitiën, dan dat men op kleine dorpen, waar misschien geen drie kiezers wonen, honderden voor directe verkièaihgën heef? laten teekén*É. Het Ministerie heeft verklaard, dat de algemeene stem voor het Ontwerp der Commissie zich had doen kennen. Is dié verklaring waarheid, !dtin mag men daarin"berusten; meent men dat die verklaring op eene eenzijfligè voorstelling vat hetgeen geschied is béftót, '■ dan is het voor een' ieder, dieüièh daa*V**Jièf«*tuigd houdt pligt, p*ö«eM daartegen in leveren. Niemand mag stilzwijgend toeaïéh, dat een regeringsvorm op een dwaalbegrip gebouwd worde. In gewone tijden en omstandigheden, waarin mei* de volkwvertegenwöórdiging als den plaatsbekleder van het volk beschouwt, mogen sommigen het indièriBtt van petitiën voor algemeene staatkundige vraagpunten niet -overeenkomstige achten met de beginselen van eenen igtóhdwettSg'en 'regeringsvorm: nu de Regering in petitiën, waarvan vele handteekeningen de bewijzen met aich voeren, dat regtstreeksche verkiezingen verzocht zijn door hen die een algemeen kiesregt met directe verkiezingen'. > 2eer ligt hebben kunnen verwarren, is het hoog tijd, dat allen die eenige kennis van zaken hebben , met bezadigdheid hun oordeel te kennen geven. Is men':voor de beginteelen van grondwetsherziening, gelijk zij in het Verslag der Staten-Generaal van 16 Maart zijn geuit, en welk Verslag toen bij zoo velen hoóge goedkeuring heeft gevonden, wegens de vereeniging van een' krachtigen vooruitgang, door den tijd gevorderd, met hetgeen de wézenlijke behoeften van het volk zijn, of voor dé beginselen van het Ontwerp door de Commissie ingediend, dit is de groote vraag, wa«r%p men te beslissen heeft in de petitiën, waarin de Minister donker curtius de stem der Natie zegt te erkennen. Gewigtig is de grondwëtëhériiening, die thans ondernomen is. Zij moge diea'Btbaar>'kunnen zijn om in de bewogene oogenbfikfeèn, die wij thans beleven, kalmte in de gemoederen te brengén: wanneer die oogénblikken voorbij:fcfflen zijn, zal de nerzfene Grondwet den regeringsvorm regèlènV'inisschien voor vele volgende jaren. — Hétgeen thans geschiedt heeft 1 den grootstén invloed op het toekomende. Het geldt het belang van onze kinderen, van onze nakomelingen. Het <Koude een laakbaar egoïsmus zijn, als men zich alleen liet leiden door de geèêtèkxs: hoe is op het oogenblik de eêrfsgézindheid het best te bewaren, en verder denkende: Aprh« nous le Velen zien weinig gevaar in directe verkiezingen, met den census, die thans is voorgesteld. Zij redeneren aldus: Door het voorgestelde kiesstelsel worden alle stensgeregtigden van allen invloed op het kiesregt verstoken; dat is goed, want daardoor worden velen die onzelfstandig zijn en door den invloed van anderen bestuurd worden, van de deelneming aan de verkiezingen geheel uitgesloten. De verkiezingen daarentegen door personen^-die den census betalen, die thans in de conceptwet is voorgesteld, zullen niet zeer in den democrfttischen geest uitvallen. — Toegegeven. Maar dit is 'de vraag niet. . , Directe verkiezingen met eenen cemos zijn alleen rationeel, wanneer men een algemeen kiesregt als beguisel en toekomst waarnaar men streven moet, aanneemt, en de census slechts als een tijdpflijk hulpmiddel beschouwt om diegene, die men onbevoegd acht tot de uitoefening van dat regt, daarvan uit te sluiten. Allen die over de directe verkiezingen geschreven hebben, zijn het daaromtrent eens. In het Verslag der Commissie staat opgeteekend: De census streeft \ steeds naar verlaging. In de opmerkelijke verhandeling van Prof. thoebecke, over het, hedendaagsche stmtsbwgerschap, waarin de ultrademocratische beginselen doorstralen, die j deze geleerde volgt, nadat hij zijne gevoelens in zijne eerste j Aanteekening op de Grondwet geopenbaard, heeffcypranderd, wordt de vraag: of hét stemregt aller volks- of rijksge- I nooten de regel is, bevestigend beantwoord in dien zin, dat de beperking van de oefening van het stemregt slechts ge- I schiedt van wege bepaalde, persoonlijke, wettigt voorbijgaande I ongeschiktheid. De Arnhemsche Courant zegt hetzelve met andere woorden: Directe verkiezingen moeten wij hebben, voor als nog met een' niet te lagen census. Mr. van nierop I zegt, dat het moeijelijk te bepalen is, of men later een I vote wrwtWzalbegeeren; hij wenscht slechts, dat de te- I genwoordige census der stemgeregtigden tot grondslag worde genomen, waardoor zoowat 8000 kiezers in Amsterdam aan de directe verkiezingen zouden deel krijgen. Mr. opzoomer, die Omwenteling voorspelt, als men aan de gedane demonstratiën niet toegeeft, zegt, dat het wezen der zaak medebrengt: dat ieder die een' wil heeft, dus ieder, die meerderjarig is, kiezer zij, maar hij voegt er bij: dat bij de velen, die nog geen' politieleen wil hebben (wanneer zal men hun dien toekennen!), nog eene grensscheiding moet worden aangenomen, die verplaatst kan worden... Die grens moet echter zeer bewegelijk zijn (Hoe bevorderlijk voor de rust!); het doel moet blijven, allen tot kiezers te vormen. De schrijver der Brochure over Stemregt en Verkiezingen, de meest consequente van allen, en die daarom ook de dwaling tot het uiterste drijft, wil reeds nu geen' census hoegenaamd. Men kan rijp zijn zonder dat men kan onrijp zijn, in weerwil van dat. Directe verkiezingen met een' onveranderlijken census, is het minst rationele dat uitgedacht kan worden. Wij moeten het toegeven. Niemand, die directe verkiezingen wil, begeert zulks. De vraag is dus deze: wat is beter voor het land: Directe verkiezingen, met een' census, die telkens verlaagd wordt, wanneer er volksdemonstratiën plaats grijpen of kiescollegiën door stemgeregtigden benoemd? En die vraag hangt weder van eene andere af: is het te doen om goede keuzen ofwel om het kleingeestig genot, dat men in het stemregt mede mag regeren? Directe verkiezingen kunnen uit den aard der zaak nimmer waarheid uitdrukken, tenzij alle kiezers goed en braaf' en verstandig waren en daarbij over de keuze konden raadplegen, door te stemmen en over te stemmen, totdat men tot eene volstrekte meerderheid komt. Waar deze omstandigheden niet aanwezig zijn, wordt de keuze altijd geregeld door de meest bedrijvige partij, bij wie de minste gemoedelijkheid is en bij wie daarom de meeste geneigdheid bestaat, om partijmannen te stemmen. Men wil, dat het kiesstelsel eene waarheid zij. Directe verkiezingen, waarbij eene geslotene partij door de betrekkelijke meerderheid per-: sonen kan doen kiezen, die de volstrekte meerderheid niet wil, drukken slechts onwaarheid uit. Wil men daarentegen goede keuzen, keuzen, die de ware meerderheid van goede kiezers uitdrukken, dan volstrekte meerderheid bij de keuze. Verkiezingen door kiezers kunnen zoodanig geregeld worden, dat in de kieskollegiën de braafste, de onafhankehjkste der meest geachte ingezetenen, zonder politieke kleur ritting nemen, en waar de volksvertegenwoordigers gekozen worden door de braafste en meest geachte ingezetenen, daar zal men ook het meest mogen vertrouwen, dat de beste keuzen zullen gedaan worden. Wij willen geene uitsluiting der tegenwoordige stemgeregtigden , gelijk de Commissie, maar betere regeling van hun regt, om uit de meest geachte ingezetenen, die zij kennen een kièscollegie te vormen dat direct goede, keuzen voor de Staten-Generaal kan doen. Dit is een veel grootere waarborg, dat volksregten en volksbelangen zullen verdedigd worden, dan de politieke wedstrijd, die van directe verkiezingen onafscheidelijk is. De vermeerderde deelneming, van het Volk aan de. Begering voert dikwijls tot vermindering van de vrijheid, wanneer bij de regeling daarvan de overheersebing van eene bedrijvige minderheid wordt gemakkelijk gemaakt. Zij die de ware vrijheid liefhebben, mogen wel toezien, dat zij niet, door onbedacht te wijken voor hetgeen sommi* gen de eischen des tijds noemen, eene nieuwe overheer- scliing voorbereiden, die in Frankrijk zoo sterk bestaat, dat het gepeupel eene censuur uitoefent over alles wat er geschreven wordt. Er zijn twee Brochures in het licht verschenen, beide door Utrechtsche Hoogleeraren geschreven. De eene kenmerkt zich door mededeeling van vele feiten, die niet geloochend kunnen worden; de Brochure is misschien door dezen overvloed van stof niet zoo wegslepend als de andere, maar de andere is misschien juist daarom voor den oppervlakkigen Lezer zoo innemend, omdat men over allerlei historische feiten heenspringt, en levendigheid aan zijn betoog bijzet, door het Volk als één wezen voor te stellen, dat denkt, handelt en tot bewustzijn komt, en in de menschheid de menschen over het hoofd ziet. Wij komen misschien op beide Brochures terug. De eene is van Prof. veeede. De registreeksche verkiezing tot de nationale vertegenwoordiging bestreden, de andere is van Prof. opzoomer, getiteld: Volkswil en vrije verkiièingen. In de Gids wordt aan het Geschrift: Volkswil en Volksbelang het verwijt gedaan, dat men in hetzelve hoofdzakelijk slechts eene herhaling vindt van vroegere betoogen, en dat dit een geringlewijs is, dat men de tegenwoordige tijden begrijpt; Wij maken onzen geëerden Recensent opmerkzaam, dat hij de hoofdbedoeling van ons Geschrift niet heeft verstaan, niettegenstaande wij haar in 't Voorberigt te kennen gaven. Wij hadden in 1844 meer dan eens het algemeene stemregt en de Republiek in Frankrijk voorspeld uit de verkeerde beginselen, die aldaar verspreid werden. De uitkomst heeft onze voorzeggingen vervuld. Wij meenden, dat dit eene kracht kon bijzetten aan onze waarschuwing, dat deleer der volkssouvereiniteit voert tot vernietiging van het volksgeluk. Wanneer in ons Vaderland dezelfde beginselen de bovenhand mogten bekomen, zal men dezelfde gevolgen hier zien. De Nederlandsche bedaardheid is geen behoedmiddel tegen staatkundige twisten. Men denke slechts aan de patriotsche twisten van 1781—1788. Mogten wij ons aan geschiedkundige voorbeelden spiegelen. Een Volk dat moedwillig blind is voor het licht der Geschiedenis, heeft geene aanspraak op vrede en voorspoed. Mogten het gezond verstand onzer Natie en het ondervonden leed van den Franschen invloed behoeden , dat men zich niet tweemalen aan denzelfden steen stoote.- :t De Ministers nepveu en schimmelpenninck» mannen beide algemeen geacht odftunne. kunde en regtvaardigheid, zijn afgetreden, omdat zij in het Voorstel der Commissie de voorbereiding der republiek zagen. Hunne openbaar gemaakte brieven bewijzen het. — Zij zijn eene waarschuwing voor allen, die het Vaderland liefhebben. Bij de Grondwetsherzieni% zij de leus voor allen: vrijmoedige, bedaarde, vredelievende discussie vóór dat de herziening tot stand is gekomen; opregte, welgemeende trouwe opvolging der Grondwet, welke die ook zijn moge, ,zoodra zfj "Wt Staatswet is aangenomen.
17,710
MMUBVU04:001835047:mpeg21_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,862
De Heraut; eene Nederlandsche stem voor Israels koning, het hoofd der gemeente, jrg 13, 1862, no. 47, 21-11-1862
null
Dutch
Spoken
2,896
4,973
Doch een program, dat niet verbindt, kan geen aanspraak geven op den titel van partij. De vraag blijft: zijn wij politieke partij? Als zoodanig zijn we, in organisatie en invloed, onbeduidend. In deze Kamer. In cle periodieke drukpers. Niet ééne courant, niet één weekblad en zelfs niet één maandschrift; onze kiesvereenigingen kwijnen en sterven weg. Onze Christelijk historische, onze antirevolutionaire theorie bijkans niet bekend dan onder den vorm van caricatuur tot op den huidigen dag. En iedereen weet evenwel, dat die antirevolutionaire rigting, hoe ook miskend, hoe klein ook, hoe onbeduidend, eenige kracht heeft; dat ze wel eens, ook bij de stembus, al het is zeer zelden, ten behoeve van een eigen candidaat door hare interventie beslist. Ja, ik ga verder, en zeg: „die rigting heeft somtijds, in een kritiek oogenblik, eene onberekenbare kracht. In deze Kamer althans is het betoog hiervan overtollig ; daar , van de twee lioofdrigtingeu waarin zij verdeeld is, de eene van onze bruikbaarheid in het doen opkomen, de andere van onze ge- \ vaarlijkheid in het doen vallen, zelfs tegen onzen wil doen vallen van een Kabinet ervaring gehad heeft. Van waar die kracht? Omdat wij, ook bij het onbegrepene van onze staatsregtelijke theorien, desniettemin in sympathetisch verband staan met een talrijk, met een magtig deel der bevolking omdat wij met de Cristelijk-Protestantsche bestanddeelen van de Protestantsch natie homogeen zijn. We hebben steun in het volk. Oproeping van het volk. Maar de Minister toonde zich niet ingenomen met volksinvloed en oproeping van het volk. Sommige slagen, die de geachte spreker uit Alkmaar ontving, waren, naar ik gis, ook op mij gemunt. Ik heb niet vergeten dat, toen ik in deze Kamer het eigentlijke volk ook buiten den staatsregteiijken kring der kiesgeregtigden gezocht had, de Minister zijn vriend vergeleek, ik weet het niet juist meer, met Robespierre of met Danton. De Minister vraagt; wie heeft het volk opgeroepen? deden wij het ooit? Of gij het ooit d'eedt ? Deedt gij het nooit? Ik dacht, bij de vraag van den Minister, aan zeker voorstel in 1844° aan de grondwetsherziening in 1848. Doch de Minister wees op 1853, 1856, op de spoorwegen, op de koloniën. Spoorwegen en koloniën laat ik nu eens daar; laat ik aan andere sprekers. Maar 1853 en 1856, ja toen vond ik de belangstelling van het volk, in ruimeren zin, door de vrije drukpers en de uitoefening van constitutionele regten blijkbaar, gansch niet afkeurenswaard; omdat het toen om zaken, waarbij geweten en volksgeloof betrokken waren, te doen was. In 1853. Ik kan over dat jaar met meer vrijmoedigheid spreken dan misschien menigeen, omdat toen het onderscheid is gebleken tusschen antipapistische opgewondenheid, die ik misprijs, en ChristeUjk-Frotestantscheve&Tkracht, die ik verlang. Laat ik, nu we aan het jaartal 1853 zijn, er bijvoegen, dat„ gelijk ik mij nu over de opkomst van dit Kabinet verblijd heb, de val van het Kabinet in 1863 mij, in het al¬ gemeen belang, leed gedaan heeft. Veel liever had ik gezien — de uitdrukking is ietwat onbarmhartig — dat men het Kabinet zijn natuurlijken dood had laten sterven. Ik acht dat het, naar mijn inzien, toen reeds kwijnend liberalisme geen krachtiger opbeuring en levenswekking dan juist die ongelukkige manoeuvre gehad heeft. Nu 1856. Toen ja, heb ik ook niet langer weerstand geboden aan veler aandrang, die reeds vroeger, in de schoolquaestie, de pligtmatigheid beweerden van een algemeen petitionnement. En waarom? Omdat het toen gold het familie-belang, het belang van ieder huisvader, die in de godsdienstige vorming zijner kinderen belang stelt. De Minister zegt: zoo brengt men de volkssouvereiniteit in praktijk. Een teeder punt, hier voor geene behoorlijke ontwikkeling vatbaar. Eigenlijk Jcent het liberalisme geen volk dan het souvereiue volk, het zoogenaamde vrije volk, dat men door politieke vormen in bedwang houdt. Wij daarentegen zijn altijd aan de natie gedachtig , wier levensvrijheid zich in den staatsman, zoo deze waarlijk nationaal is, openbaart. Volk en natie. Natie in liberalen zin is eigenlijk ondenkbaar. De etymologie van het woord natie is er het bewijs van. De eigenaardigheid van den liberalen Staat is dat die, meest uit het volksleven geboren, altijd door het grondwetgeven gemaakt wordt. Het is dus allezins verklaarbaar, dat de Minister veel minder dan wij den volksinvloed begeert; dat hij deze Kamer meer als een permanent regeringscollegie , gelijk ik onlangs zeide: als een talrijken Baad van State, beschouwt. Als een politieken microcosmos, als de staatsregtelijke concentratie van het volk , waarmede hij veel liever dan met den volksinvloed te doen heeft. Liefst strijd enkel in de Kamer. Opmerkenswaard is, uit dit oogpunt, de houding der vrijzinnige drukpers sedert de opkomst van dit Bewind. Men heeft gewaagd te wijzen op de voorbeeldige krijgstucht der ministeriele partij in deze Kamer. Daarover vermeet ik mij geen oordeel; maar wel zou ik durven vragen, of niet de ondergeschiktheid van de drukpers althans niet minder prijzenswaard is. De Minister zal dupliceren. Niets is er waarvoor ik zóó beducht ben als voor dupliek van den Minister. Omdat hij dan, billijkerwijs, het laatste woord heeft, en een woord van hem, niet onmiddelijk wedersproken, maakt dikwerf eendiepen en blij venden indruk. Ook in de dupliek ga üij met sparende heuschueid te werk. Is mij welligt nog wat ontvallen, Hat, door onduidelijkheid of onvolledigheid, aanleiding zou kunnen geven tot gevolgtrekkingen, die ik niet bedoeld heb , hij gelieve het in overeenstemming te brengen met hetgeen hem althans omtrent mijne beginselen en bedoelingen sedert lang overbekend is. De liberale beginselen doorgedrongen ? Ten slotte nog ééne beschouwing, zeer alge¬ meen , en naar mij toeschijnt, van meer dan ge¬ woon belang, jue minister neett twee malen gezegd — en men zegt wel eens als ter zelfverster- king tegen nog overgebleven twijfel, twee malen juist dat waarvan men nog niet volkomen over¬ tuigd is — de Minister heelt een- en andermaal gezegd: de liberale beginselen zijn sedert 1853 meer en meer opgenomen in de maatschappij. De liberale beginselen? Zijn die, sedert 1853, bii toeneming doorgedrongen en gevestigd? Het woord liberaal stel ik nu eens ter zijde. Het kan zoo ligt gebeuren, ik zeg niet dat het met dit woord is gebeurd, maar het kan zoo ligt gebeuren, dat met woorden geschermd wordt. Het woord liberaal nu eens daargelaten, vraag ik: heeft het kenmerkende van uwe beginselen sedert 1853 zooveel opgang gemaakt, zich vereenzelvigd met de maatschappij ? De Minister weet, dat wij in menig opzigt homogeen zijn, dat ik reeds in 1829 en 1830 de eenheid van een Ministerie, ter verkrijging van een parlementair Gouvernement, zoo als hij het gisteren met behoedzame juistheid gedefinieerd heeft, tegen vorstelijke autocratie voorgestaan heb; dat ik reeds lang vóór 1848, even als hij, gewezen heb op ontbindbaarheid van de Kamer en verbetering van het kiesregt; dat ik de nationale en constitutionele regten en vrijheden verdedigd heb, op het papier en ook door eigen gebruik. Daarin ligt dus niet het kenmerkende zijner theorie. Neen; doch waarop? Mij dunkt, ik kan het aldus aanduiden. Wij willen in menig opzigt hetzelfde. Maar hij wil het op theoretischen, en wij verlangen het op historischen grondslag. Nu herhaal ik de vraag: is uwe theorie, de vrijheid op theoretischen grondslag, sedert 1853, hier en elders met zoo veel welgevallen en zegeningen opgenomen in de maatschappij ? Ik wil nu aan den Minister van Buitenlandsche Zaken geen informatie vragen omtrent hetgeen elders gezien wordt. Ik blijf bij dezen Minister en ons land. In het historisch tafereel, waarvan ik het schetsen beproefd heb, heeft de Minister eenig welgevallen gehad. Naar aanleiding daarvan heeft hij beweerd, dat de conservative partij geene partij kan zijn. In die onderstelling versmelt ze dan in uwe partij. Wat hebt ge dan, naar het voorschrift uwer theorie (al het goede en voortreffelijke dat op andere wijze door u verrigt is zal ik niet miskennen), wat hebt ge, ter ontwikkeling van dien trek in het constitutionele staatsleven te zamen, sedert de grondwetsherziening (ik wil niet hooger opklimmen) verrigt? Ik antwoord niet. Maar ik wijs op uwe wederzijdsche verwijten in het najaar van 1861; ik wijs op bet beweren van een uwer voormalige bekwame medestanders als voorzitter of woordvoerder van het Ministerie van 1861, dat nu (hij heeft toen misschien te weinig op u gelet) door het liberalisme hier te lande de laatste kaart gespeeld werd. Ik durf vragen, of ik niet naar waarheid beweerd heb, dat de noodzakelijkheid van dit Ministerie , van dezen Minister, in de behoefte, niet aan vrijzinnigheid, maar aan gezag ligt, en dat de tijdelijke dictatuur, waarin men, of met weerzin of niet ongaarne berust, het bewijs is te gelijk van hulde aan zijne veerkracht en van het discredict zijner theorie? UIT EENE REDEVOERING VAN DEN HEER DE BRAUW. Dit brengt mij nu, Mijnheer de Voorzitter, tot eene korte retrospective beschouwing, naar aanleiding van hetgeen door den geachten afgevaardigde uit Arnhem in het midden is gebragt. Die geachte afgevaardigde heeft ons te kennen gegeven, dat de conservative rigting, voor zoover die bestond, tusschen 1853 en 1860 of 1861 op den duur hare beginselen, indien zij die had, heeft verloochend; dat zij scheen geene beginselen te hebben, want dat de leiders van die rigting steeds handelden in den geest hunner vijanden. Ik ontken het laatste feit volstrekt niet; het is volkomen waar: in 1853 trad er een conservatief' Ministerie op, en dat is getrouwelijk gesteund, daar waar het door de conservative leden dezer Kamer gesteund kon worden, tot het oogenblik dat de lijders van die rigting tot den vijand overliepen. Was het de schuld van de conservative leden, dat de leiders hunner rigting tot de toenmalige oppositie overgingen en deden wat de oppositie verlangde? Immers neen. Was het hare schuld, dat zij daardoor den schijn erlangde alsof zij öf hare beginselen verloochende, öf zelfs geene beginselen had. Het kan haar als partij niet geweten worden. Wat was het gevolg daarvan Dat de conservatie partij die toen bestond, is gedisloqueerd, uit elkander gerukt, omdat hare lijders haar verlieten en tot den vijand overgingen, en dat zij daarna als zoodanig weinig Kracnt meer Kon uitoetenen. Wat zou er gebeuren met de liberale partij, indien haar uitstekende leider haar verliet en tot de tegenovergestelde rigting overging? Wat zou er geworden zijn van de vrienden van den geachten spreker uit Arnhem, indien hij tot de liberale rigting ware overgegaan? Zouden dan niet die partijen het aanzijn hebben verloren, althans van hare kracht zijn beroofd? Als de veldheer overloopt wat wordt, er van het leger ? En zou er niet geruimen tijd moeten verloopen om aan zoodanige partij het aanzijn terug te geven? Daaraan , niet aan het gemis van beginseleu, daaraan alleen, dat hare leiders haar verlieten, is het te danken, dat de conservative partij, na 1855 althans, geen partij meer was en als zoodanig weinig kracht kon oefenen. Een ander Ministerie volgde dat van 1853 op. Het was de voortzetting van dezelfde politiek. Daar bestond nu eenmaal desorganisatie en er kon geen organisatie komen, tenzij er gebeurde wat nu gebeurd is, dat namelijk eene rigting aan het roer kwam, die door scherpe afbakening barer beginselen, hetzij die door antecedenten bekend waren, hetzij die door het nieuw Kabinet werden vooropgesteld, ook afbakening vs,n de andere zijde noodzakelijk maakte. In het Ministerie van 1860 kon ik geen conservatief Minesterie erkennen; dat Ministeriebeleed gemagtigd liberale beginselen; het was dus een liberaal Ministerie, maar liberaal binnen zeker perk of maat. Het Ministerie, in 1856 opgetreden, kon een conservatief Kabinet geweest zijn, maar het vond geen steun, omdat ook dit Ministerie niet beantwoordde aan de politiek , die van de personen, die er zitting in hadden, mogt verwacht worden, en naar het scheen tot den vijand over wilde loopen. Wat was het gevolg van dit alles ? Dat eindelijk ten vorigen jare plaats had eene complete anarchie, en men begreep in deze Kamer, althans zij die de conservative partij hadden uitgemaakt, dat daaraan een einde moest komen. En daarom heeft die partij met de liberale partij zamengewerkt om het toenmalige Ministerie, dat, ten gevolge van hetgeen er gebeurd was, geen kracht in eigen boezem had, zoo mogelijk, onmogelijk te maken. De conservativen wisten zeer goed, dat zij toen aanleiding konden geven tot dit of een soortgelijk Ministerie, maar zij zagen daartegen niet op; of het een of ander Ministerie moest optreden, maar altijd een Kabinet van beginselen, opdat alles op de regte plaats zou kunnen komen. En ik geloof dat dit laatste ook gebeurd is. Dit Ministerie is in mijn oog een middel, een noodzakelijk kwaad, als men wil. Noodzakelijk misschien, een kwaad, ja in het oog van velen, maar misschien ook, gelijk gezegd is, een betrekkelijk goed. Uitzijn, Mijnheer de Voorzitter, naar mijn oordeel, de oorzaken van hetgeen gebeurd is, en nu kan de geachte spreker uit Dokkum wel begrepen, dat de conservative rigting dit Minis- sterie verondersteld zij had er de magt toe,°P dit oogenblik juist niet zou bestrijden met he doel om het nu reeds onmogelijk te maken) maar oppositie maakt zij om de verkeerdheden» die zij in dit Kabinet opmerkt, tegen te gaanIndien dus de geachte afgevaardigde uit Arnhem (de heer Groen) heeft opgemerkt, dat hij bij de conservative leden gedurende dat tijdsverloop wein'g mpripworlrin(r Tiarï aAfiiVfi het WllUV/i YUUUOU ) 1J1J ÖV/UJ.1J ' ~ toe eensdeels daaraan, dat de conservative lede» met dien geachten algevaardigde en zijne vri«u den in sommige opzigten verschillen, anderdeels aan de desorganisatie, die had plaats gehad bij de conservative partij door den afval harer laders, waardoor veroorzaakt werd dat zamen* werking en medewerking op grond van hetgeeD beide rigtingen vereenigde, moeijelijk, ja toCtl onmogelijk gemaakt werd. Zamenwerking tusschen Conservativen en Anti-revolutionnairen. Ik geloof met den geachten afgevaardigd®' dat er zeer goed zamenwerking kan wezen tof schen hen, die men noemt conservative lefleD en tusschen zijne partij. Ik geloof dat dit th&D® zeer mogelijk is. Wat was eigenlijk het groot® punt van verschil? De geachte afgevaardigd® vergunne mij dat in het midden te brengenWas het niet, misschien ten onregte, maar het juist niet het beginsel, waarvan hij dezej udgen spraK, cte scheiding van Kerk en Qtaa1' Het kwam den conservativen leden voor, dat de geachte afgevaardigde en de zijnen aan het kelijk element, ik spreek niet van godsdienstiS element, te veel invloed in den Staat wenschte11 toe te kennen. De geachte afgevaardigde heef' ons nu medegedeeld, dat hij die scheiding va° Kerk en Staat volledig accepteert, maar dat M verlangt regtvaardigheid van de zijde van het Gouvernement. Welnu, geene andere is onze leus in den tegenwoordigen stand der zaak: regtvaardigheid voor allen en neutraliteit: ma®1' scheiding van Kerk en Staat, des noods doof* gevoerd. Maar daarom stellen wij het godsdien' stig element bij de natie niet ter zijde, m£»ar veeleer op hoogen prijs, en ik hoop niet da' wij van de Regering ook vernemen zullen , even als wij ten opzigte van kunst en wetenschaP vernamen: godsdienst is geene zaak van reg®' ring, in dien zin namelijk dat de godsdienstige gezindheid bij de natie niet moet worden geëei" biedigd, even als dat kunst en wetenschap do°' de Regering niet behoorden te worden beschermd' UIT EENE REDEVOERING VAN DËN HEER Minister van Binnenlandsche Zaken- De geachte afgevaardigde (de Heer Gro®"^ roept tweeërlei gezegde van mij in. Het eerste ontken ik, althans in dien waarin het nu te berde is gebragt, ooit te heb' ben gezegd; heb ik het gezegd, ik zou mij vei" gist hebben. Afscheiding van onderwijs en op' voeding zou de Minister steeds hebben voorge' staan. Dat is zoo niet. Ik kan gezegd hebben» dat de geheele opvoeding niet moet worden overgebragt in de school, maar zonder te ont' kennen, dat met onderwijs van kinderen eenige opvoeding van zelf verbonden is. Hetgeen & niet wil is, dat de opvoeding aan het ouderlij'' huis ontnomen en de ouderlijke opvoeding do°' de school vervangen worde. Het andere gezegde is juist aangehaald, e0 dat houd ik vast: Christendom boven geloof9' verdeeldheid. Wat schijnt nu de geachte spfe' ker te verlangen? — stellig durf ik het a°S niet zeggen, — hij schijnt van dit Ministerie te verlangen, dat wij onze inrigtingen van oo' derwijs brandmerken als onchristelijke, god3' dienstlooze, zoo niet goddelooze scholen. Indien de geachte spreker dat verlangt, en wil dfl' het Gouvernement maatregelen neme, om iets te bevorderen, hij kan zeker zijn bij ®'J geene voldoening te zullen vinden. Dat is onffl"* gelijk, en uit dien hoofde onmogelijk te verklaren* omdat het Christendom onze gansche maatschappï' al onze instellingen, ons onderwijs, onzen °,a' gang en onze beschaving doortrokken heeft. nu zouden wij het eerste algemeene werktuig om het ieuffdisr geslacht nr> t.n lfiiHpn. de scboo' als tegengesteld, als vijandig aan dat hoofdei® ment van ontwikkeling teekenen. De eisch, Mijnheer de President, zoo hijg® daan wordt, is van alle die ooit gedaan zÜ®! de meest anti-historische eisch. En daarom v^el ik mij, dat hij niet zal gedaan worden door iemand, die Christelijk-historische beginselen de staatkunde wenscht in te voeren. De spreker laakt, en het geldt ook hier waarheid, die ik niet mag laten miskennen» bijvoeging van zoogenaamde bij „ scheiding va^ Kerk en Staat" Zoogenaamd, Mijnheer de ^°°r zitter, ik geloof dat ik het woord meermal® heb gebruikt; wanneer ik het niet gebrui^ heb, dan doe ik het nu, en zal ik het ge^rl?'t ken bij voorkeur, omdat het de zaak zeer jul __ uitdrukt: de Kerk is niet van den Staat g® scheiden, is in den Staat, is een hoofdbestaü deel in onze Staatsmaatschappij. Alleen de v°ü. malige bijzondere verbindtenis, waarin eene K61^ stond met den Staat, heeft opgehouden of m° ophouden.
33,485
MMATR09:234277007:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
De huisvrouw : weekblad tot voorlichting, nut en ontwikkeling van het huisgezin
Dr. S. Sr. C.
Dutch
Spoken
11,526
20,495
No. 7. ZATERDAG 20 OCTOBER 1883. I3« Jaargang. “L"' «■"■MH'irimii mm mi&ukt^uuMgwa"'’ "101 «aam'imm nu ■111*1 »ni. iimmiiiiiiiiRwiiinmHrmnKBmstEaK'iUk.i^sBBi ffnrr Piiirw ir l■ll^«^^ rwwii 111 — ■ ,i■ m 1 ai, wui■' '^^)wkbhb bnor Hoofdreactie: Movr. O. VAN AMSTEL. ABONNEMENT- Per 12 Nommors ƒ 1,50. Franco per post « 1,65. ADVERTENTIEN. Per regel ƒ 0,15. Reclames, per regel • 0,50. Alle bijdragen of mededeelingen de Redactie betreffende, zoomede orders op Abonnement of Advertentiên, gelieve men te adresseeren aan de Uitgevers NIJCH & VAN DITMAR. Rotterdam. INHOUD. Roeping en plichten der gegoede vrouwen. — Onze eigen warmte. Door dr. S. Se. Cokonel. — Nog eens ter sprake gebracht. Door M. B. — Brie ven uit de Minahasse. Door J. W. — De Cactus soorten. (Slot). — Huishoudelijke raadgevingen en mededeelingen. — Ingezonden. Gecondenseerde melk. Door 0. H. Hummelinck. — Feuilleton. Jacob en Rachel Vertelling van Hieronymus Lorm. — Ad- vertentiën. Roeping en plichten der ge goede vrouwen. Op den „vrouwendag” te Dusseldorf, dezer dagen gehouden, hield mevrouw Mathilde Weber uit Tubingen eene voor dracht „over de plichten der beschaafde vrouw tegenover de vrouw uit de volks klasse.” Om de uitnemende strekking dezer voordracht wenschen wij een deel daarvan, de hoofdzaak bevattende, onder de aandacht onzer lezeressen te brengen. De redenares wenschte, dat de vrouwen uit de welgestelde klassen, die veelal zooveel tijd beschikbaar hebben, dien zullen aanwenden in het belang van de vrouwen uit de lagere klassen, en daar door in het belang der maatschappij. is iet denkbeeld niet; in gelijken geest sprak ook ons blad herhaaldelijk; maar mevr. Weber werkte het denk beeld op aardige wijze uit, en al is het niet nieuw wat zij zeide, behartigens waard is het zeker. Wij moeten — zeide zij — voor alles de dikwijls in hare huiselijke en moe derlijke plichten ongelooflijk onwetende arbeidersvrouwen raadgevend en helpend ter zijde staan. Een deel dier vrouwen kunnen als dienstboden eene goede school doormaken, mits de huisvrouwen, in wier dienst zij zijn, er steeds op bedacht zijn, welk een grooten invloed zij door hare dienstboden, die eenmaal huisvrouwen en moeders zullen zijn in de handwerks- klasse, kunnen uitoefenen op de sociale toestanden. Maar er zijn ook zooveel andere vrouwen uit die klasse, welke niet in de gelegenheid zijn geweest om als dienstbode veel te leeren dat haar in eigen huishouding van nut kan zijn. Vooral die vrouwen hebben voorlichting noodig, willen zij als vrouw en als moeder in staat zijn het geluk van de haren te bevorderen en daardoor werkzaam te zijn aan de verheffing der maatschappij. Mevr. Weber herinnert het bekende feit, dat een groot deel van de dronkaards tot den drank vervallen omdat zij geen ordelijk en aangenaam tehuis vinden. Er is niets wat op de geheele levens richting zulk een beslisten invloed uit oefent, als ten eerste het huiselijk leven waarin men wordt groot gebracht, en ten tweede de omgeving waarin men zich later in eigen woning vindt geplaatst. Daaruit blijkt hoeveel de vrouw vermag, want van haar hangt het af, of man en kinderen een aantrekkelijk tehuis vinden. Onder de zekerste en werkzaamste hulp middelen tot verbetering van het sociale lot des werkmans moet dus gerekend worden, dat hem een beter huiselijk leven verschaft worde. En zorgt men voor veredeling van het huiselijk leven van den werkman, dan bevordert men daar door in vele opzichten het geluk van zijn geheele gezin, óók — dit vooral niet te vergeten — de zedelijkheid zijner dochters. Waarin bestaat nu de invloed dien de vrouwen uit de gegoede klassen kunnen uitoefenen'? In de eerste plaats hierin, dat zij door alle middelen, die zich bij na dagelijks aan de hand doen, hare eigen beschaving zooveel mogelijk trach ten mede te deelen aan de vrouwen van minderen stand in hare omgeving. Voorts daarin, dat men al liet mogelijke doe om onder de vrouwen der volksklasse nuttige kennis te verspreiden omtrent al datgene, wat de belangen betreft van hare huis houding en haar gezin. Tot zoover mevrouw Weber. Wij heb ben de uiteenzetting van hare denkbeelden slechts kortelijk weergegeven. Er zou in dien geest nog veel meer te zeggen zijn, en uitvoeriger zijn aan te geven wat er gedaan kan worden in het belang van het aangegeven doel. Voor heden echter genoeg. Alleen herinneren wij, wat vroeger ons blad in overweging heeft gegeven: de oprichting eener ver- eeniging die zich ten doel stelt, onder de vrouwen uit de handwerksklasse en den kleinen burgerstand kleine geschrif ten te verspreiden tot haar voorlichting in huishoudelijke aangelegenheden, in zaken van kinderverpleging en opvoeding, ■; van verzorging der gezondheidsbelangen, ; enz. Onze eigen warmte. De herfst is in ,’t land gekomen en daarmede de gure, nevelachtige en regenachtige dagen, ’t Is nog te warm voor de kachel en reeds te koel om in het gewone wandeltoilet zich te bewe gen. Men ziet reeds hier en daar dames en heeren met demi-saisons aan, en — als men de onbe scheidenheid wat ver zou drijven — zou men wellieht menig voetje op het warme stoofje vinden. Zoo zorgt een ieder op zijne wijze voor zijn eigen warmte. En toch, ’t zou er zeer treurig meê gesteld zijn, indien ons eigen lichaam niet zoo voortreffelijk ware ingericht, dat het, vaak zonder ons willen en weten, beter voor de rege ling zijner warmte zorgt, dan de zorgzame huis moeder of de beste stoker onzer openbare gebou wen. Zonder thermometer, zonder alle weten schappelijke theorieën en wiskunstige berekenin gen, zorgt dit wonderlijk mechanisme van organen, dat wij steeds een standvastige inwendige of bloedwarmte van 37.5° Celsius hebben. Wij mogen ons in het hooge Noorden of aan de Zuid pool bevinden, het verschil in onze bloedwarmte zou geen graad verschillen. „Hoe is dat moge lijk 1” hoor ik mij toeroepen. „Als do thermo meter op een zomerschen dag 25° C. teekent, dan is het toch „etouffant” warm, en als diezelfde thermometer nog geen 20° C. onder 0 staat, dan bevriezen we haast van de koü.’’ Volkomen juist, mijn scherpzinnige lezeres; en toch... plaats den bol van een gevoeligen thermo meter een minuut of tien onder uw tong of in den oksel, dan zult ge ontwaren dat, ondanks uw blazen van de hitte of koude, het kwik niet veel meer rijst dan de genoemde 37.5° Celsius. „Maar, hoe komt het dan toch, dat wij dien ongelijken graad van warmte zoo duchtig waar nemen ?” hoor ik weder vragen. Zie hier de reden. De warmte van het levend lichaam is een kracht, die uit andere krachten voortspruit. Zij werkt op hare beurt op de omgeving van den mensch. Gij staart me wellicht aan, alsof ge zeggen wilt: ik begrijp u niet; dat is me te geleerd. Welnu, ik zal trachten duidelijker te spreken. Beschouw ons lichaam als een kachel, waarin verschillende brandstoffen gestookt worden, de een wat minder snel dan de andere verbrandend, maaralle toch warmte-voortbrengend, als het noodig is. Ge weet, dat wij die brandstoffen voedsel noemen, en onder die voedingsmiddelen zijn er, die meer bepaald tot verwekking van warmte bestemd zijn; het zijn de zoogenaamde koolhy draten en vetten, beide aan elkaar verwante stoffen, die in samenstelling niet veel verschillen met hout en turf en steenkolen. In den winter en in koude landen, bijv, in Groenland, wordt er vrij wat meer vet gebruikt dan des zomers en aan de tropen. Waarom? Omdat de omgeving, waarin wij des winters en de Laplander steeds verkeert, zóó koud is, dat onze huid en longen aan de lucht een aanzienlijke hoeveelheid warmte afstaan ; dat nu moet vergoed worden door meer brandstof. Of we willen of niet: ’s winters ge bruiken we meer vet, om ons lichaam meer warmte te schenken, ’s zomers meer plantenzuren, om de verdamping en dus de warmteuitstraling gemakkelijker te maken. Ziedaar nu reeds twee gegevens om de warmte van ons lichaam te re gelen. En, waarlijk, zulk een regeling is noodig, want anders zouden wij zoo heet worden, dat wij ons zelf zouden braden aan het braadspit van ons eigen lichaam. Want weet, dat de warmte die de mensch in 24, uren voortbrengt, in staat is 30 liter water van 0° 100° te verwarmen, d. i. aan den kook te brengen. Bleef al de warmte in het lichaam terug, dan zou de mensch in 24 uren zijn lichaams warmte tot 85° C. zien rijzen, een temperatuur, juist hoog genoeg om een stuk vleesch te braden. De uitdrukking: „ik ben gebraden”, zou is dit geval volkomen juist zijn. Maar daarin komt nu de uitwaseming van longen en huid tegemoet. De afgifte van warmte door het menschelijk lichaam aan de omgevende lucht duurt zoo lang, als die lucht koeler is dan het lichaam. De mensch in een besloten ruimte geplaatst, deelt haar een deel van zijn warmte mede; vandaar het gevoel van kilheid in een vertrek van lagere temperatuur, welk gevoel vermeerdert hoe langer wij daarin vertoeven, dus hoe meer warmte wij aan de lucht en aan de wanden en meubels afstaan, totdat de temperatuur der omgeving met die van ons lichaam een zeker evenwicht heeft verkregen. Ons lichaam verliest FEUILLETON. JACOB EN RACHEL. VERTELLING VAN HIERONYMUS LORM. 4) Het meisje was bij dit gesprek niet tegenwoordig; zij had een dakkamertje, dat het noodige licht bezat, tot atelier ingericht en was weer ijverig met schilderen bezig. De moeder zag nadenkend voor zich heen; het was haar aan te zien dat zij het er nog niet over eens was, of zij hare toestemming, dan wel een weige rend antwoord zou geven. Jacob zette haar zijne omstandigheden uiteen, die vrij wel overeenkwamen met wat anderen haar er van gezegd hadden. Zij waren voorzeker niet schitterend, maar welke aanspraken kon hare doehter eigenlijk doen gelden, en was het niet reeds een geluk, dat een wakker man zich voor haar opdeed, die in elk geval eene vrouw kon onderhouden? En toch durfde zij Jacob geen hoop geven: zij kende Malvina te goed om geen tegenstand te duchten, die van haar zelve zou uitgaan. „Spreek met mijne dochter,” zeide zij eindelijk en verliet de kamer, Jacob in een weifelenden tweestrijd achterlatende. Wel was hij blijde, dat hij een bepaalde verklaring gedaan had, maar Van den anderen kant maakte het denkbeeld, dat hij eigenlijk eerst met Malvina de zaak in orde had moeten brengen, hem wel een weinig bezorgd. Was zijn bewustzijn, zijn zalig vertrouwen, dat zij hem beminde, een voldoende reden om hare toestemming stilzwijgend te mogen veronderstellen? Onverschillig! Het was nu zoo gebeurd, men was hem met de bedreiging aan boord gekomen dat hij zijn dagelijkschen, zijn ongestoorden omgang met haar moest afbreken, en nu had zijn hartstocht hem geholpen om, schielijker dan de bezonnenheid wel eischte, de zaak tot eene beslissing te brengen. Hij had dit nauwelijks overdacht of Malvina trad de kamer binnen. Haar vrijmoedige houding verried hem, dat de moeder haar den inhoud van het voorafgaande onderhoud niet kon hebben mede, gedeeld. Des te moeielijker viel het Jacob in het eerste oogen- blik, hare kalmte te verstoren met de bekentenis van zijn ernstig doel. Maar allee, wat hem in haar bekoorde, vertoonde zich juist heden in nog verleidelijker glans. De bekoorlijkheid harer schier mannelijk krachtige en toch rijzige gestalte, de gloed harer fraaie oogen, zelfs de uitdrukking, die hare onafhankelijkheid, haar karaktervolle zelfstandigheid aan haar woorden en gebaren verleenden, — dat alles boeide hem op dit oogen blik met onweer staanbare tooverkracht. Het waren derhalve niet meer goed over dachte en stijve woorden, maar ’t was een door de geest drift van het oogenblik bezielde bekentenis, die over zijne lippen stroomde, toen hij haar eindelijk zeide, hoe diep en vurig hij haar beminde, hoe zijn geheele ziel naar haar smachtte, en dat eene vereeniging met haar alles zou vervullen, wat hij op deze wereld kon hopen en wenschen. Hij greep haar bij de hand, hij drukte er voor de eerste maal een kus op, en het getuigde van de zuiver heid en diepte van zijn gevoel dar hij, anders niet week, tot tranen geroerd was, die hij met moeite onderdrukte. Malvina was schier van zich zelve gevallen, als ’t ware onmaeh- machtig, en niet in staat een enkel woord te uiten. Het sterke schepseltje, dat niet licht te buigen was, gevoelde zich thans over weldigd door de eerste werkelijkheid, die haar stille genegenheid voor dezen man, tot dusver slechtB in haar hart gekoesterd, door zijn openlijke verklaring plotseling verkreeg. Hij beminde haar! Dat was tot dit oogenblik slechts een droom, een schaduw geweest, maar nam nu vorm en gestalte aan, werd eene daad door het gesproken woord. Zij toonde niet de gebruikelijke verlegenheid, niet het beven en blozen, dat „dochters uit den beschaafden stand” bij zulk eene gelegenheid als ’t ware beschouwen als een plicht der overlevering. Sterk en vastberaden in haar wezen, was ook haar gevoel voor Jacob tot in de wortels van haar leven door gedrongen. Maar het is voorzeker het treffendst, eerst dan de zwak heid en de overgave der liefde — het algemeene lot der vrouw — ver vuld te zien, als het fiere gevoel en de bijna mannelijke vastheid eerst moeten verteederd worden. Daarom klonk het ook zoo onuitsprekelijk roerend, toen zij op Jacob’s hartstochtelijk herhaalde vraag of zij hem beminde, op den kinderlijksten toon en met de eenvoudigste woorden antwoordde : „Meer dan alles op de wereld !” Hand in hand bleven zij lang zwijgend zoo staan, met de zaligste verrukking in het hart. „Gij zijt de mijne,” zeide hij eindelijk, „mijne verloofde, mijn geliefde vrouw.’’ „De uwe,” riep zij, en ontwond zich zacht uit zijne omarming ; „de uwe roet mijn geheele ziel, maar nog lang niet uwe vrouw misschien na verloop van jaren, —• misschien nooit!” Hij zag haar zoo getroffen aan, dat zij haar laatste woorden moest herhalen. En daar hij haar nog steeds niet scheen te verstaan, zeide zij : „Luister naar mij, Jacob, en geloof niet dat ik u minder bemin, omdat ik sterk genoeg ben mijn geluk te laten varen, als het niet in alles tevens uw geluk is, vol en ge heel. Ik ben geheel zonder vermogen, ik ben armer dan eene bedelares, die ten minste nog kan bedelen. Wel weet ik, dat een man als gij daar niet aan hecht, en van ieder meisje in mijn positie zou de wereld zeggen, dat het een lot uit de loterij DE HUISVROUW. dus een deel van zijn warmte door uitstraling. Om dat eenigermate tegen te gaan, dienen onze kleederen. De warmte, die van ons lichaam uit straalt, wordt door onze kleederen opgevangen en in de poriën van de stof, als ’t ware, gevangen gehouden. Van lieverlede geeft het kleed zijn warmte aan de buitenlucht af, zoodat wij het warmteverlies van ons lichaam, bij een behoorlijke bedekking schier niet bemerken en wij zelfs geen kou gevoelen, waar de oppervlakte van ons bo venkleed met een laag bevrozen waterdamp van onze huid bedekt is. Wij hebben daarom liefst in den winter een bovenkleed aan, los, doch dik van weefsel, opdat er een dikke luchtlaag tus- schen onze huid en de buitenlucht aanwezig zij, die voortdurend verwarmd wordt. Bovendien kan dat overkleed nog den dienst van mantel- kaehel vervullen, doordien het de lucht, die tus- schen het onder- en bovenkleed aanwezig is, verwarmt. Wij hebben hier dus twee wegen leeren kennen, waarop ons lichaam zijn warmte verliest: de uitstraling en de geleiding; en even zeer twee middelen waardoor het zijn warmte erlangt en zooveel mogelijk behoudt: het voedsel en de kleederen. Nu is er nog een derde weg, waardoor, of liever, wijze waarop wij onze overmaat van warmte kwijt raken, en wel de verdamping. Als gij het étouffant heet noemt, zoodat het zweet u van het gezicht gudst, vindt ge die positie minder aangenaam. En toch is ze zoo heilzaam mogelijk. De overmaat van warmte wordt in dien zweetre- gen ontlast, en wij gevoelen ons even verkwikt na zulk een zweetkuur, als na een Hinken regen na een langdurige zomerwarmte. De verdamping die uit ons lichaam ontstaat, is even heilzaam als die in den heeten grond, die den opgevangen regen weder in de lucht doet verdampen. Dat verdampend water bindt dan de warmte van de atmospheer. Iets dergelijks doet de zweetregen, dien de zweetkliertjes voortdurend uit de lichaams- oppervlakte gieten en die verdampend een groote hoeveelheid lichaamswarmte aan de omgevende lucht afstaat. De warmte-onttrekking door waterverdamping van de huid en door de longen bij de ademha ling, bedraagt gedurende de rust 20 a 25 pCt. ven het geheele warmteverlies. De mensch ver liest namelijk door den adem en de huid in rusti- gen toestand gemiddeld 90) gram water, in den vorm van waterdamp, een hoeveelheid, die bij jnspannenden lichaamsarbeid tot het dubbele kan stijgen, wederom een aanwijzing hoe doelmatig de regeling der warmte in onze huishouding plaats heeft, want daardoor wordt de bloedwarmte van een werkzaam mensch geen honderdste van een graad verhoogd, ja, bij sterke verdamping daalt ze eerder iets beneden het gewone peil. De uitdrukkingen: ’t is warm of koud, hebben dus altijd een betrekkelijke waarde en hangen persoonlijk af van het waarnemings-vermogen van, en den toestand waarin iemand verkeert. De huiszittende bijv., zal bij een matig gestookte kachel, in viltpantoffels en viltjapon gewikkeld, zich nog niet lekker gevoelen, zelfs zal ze over koude voeten klagen, al doet een kooltje vuur zijn dienst. Maar betreedt nu iemand, die een flinke wandeling gemaakt heeft, zulk een vertrek, dan zal hij het onuitstaanbaar warm daar noemen en zoo spoedig mogelijk zich van zijn overklee- deren ontdoen. Een sprekend bewijs van de subjectieve gewaar wording van koude en warmte vinden wij bij den koortslijder : deze rilt en klappertandt van koude en kan maar niet warm worden, ondanks alle mogelijke bedekking. Plaatst men hem echter den bol van een thermometer onder den oksel, dan zal men gewaar worden, dat de temperatuur van zijn lichaam hooger dan in normalen toestand is. Hier heeft dus een stoornis in de warmte- regeling plaats en wij noemen ons ziek. Waar zulk een toestand op den duur en in nog hoogere mate voortduurt, bijv, bij snel verloopende ziek ten, daar dreigt levensgevaar. En die het even wicht stoort tusschen de huid- en longwerkda- digheid, kan zich een ernstige ziekte, zooals rheumatiek, longontsteking, nierontsteking, hersen- of hartvlies-ontsteking op den hals halen. Me dunkt, we hebben in het aangevoerde, vingerwijzingen genoeg geleverd, om zich bij het aanstaande koude seizoen daarnaar te kunnen gedra gen en daarvan al de lasten te kunnen trotseeren, maar ook de lusten te kunnen genieten. Dr. S. Sr. C. Leeuwarden. Nog eens ter sprake gebracht. „Ik neem een winterhoed met een mooien, grooten vogel,” hoorde ik laatst eene dame zeggen. Zoo, dacht ik, dat is dan weêr een lief schep seltje minder in de natuur, en vreemd is t dat, ondanks de vele stemmen die er tegen opgegaan zijn, men steeds voortgaat met dat eigenaardig soort van moorden, en dat alles ter wille van... een modegril. Of denkt ge, dat ’t op eenige duizende vogels niet aankomt, en dat zij eigenlijk toch niet van veel nut zijn? Maar wat spreek ik van duizenden I Laat ons liever zien, hoeveel leven en poëzie één enkel vogeltje kan brengen... als we ten minste niet door ijdelheid gedreven, medewerken tot zijn vernietiging. Ik verbeeld mij een kind, een meisje, aan wie vader of moeder een vogeltje heeft beloofd; het kooitje is er reeds, en hij die ’t moet bewonen al besteld. Eindelijk breekt de dag aan waarop het beestje zal komen; in gespannen verwachting verbeidt ze het uur van zijn komst; er wordt gescheld, en hoor, hoe klopt haar het hartje, zou het daar zijn ? vraagt ze zich angstig af. Doch reeds eenige malen is ze te leur gesteld; de tra nen staan haar bijkans in de oogen, en ze neemt zich voor als er weer gescheld wordt, niet meer te luisteren of ’t haar vriendje is. Maar zie, er is weer iemand aan de deur; daar ze toch haar nieuwsgierigheid niet kan bedwingen, luistert ze nog eens, vangt eenige woorden op en — snelt de gang door, om het beestje, dat er nu wer kelijk is, aan te nemen. Ten toppunt van vreugde, verzorgt ze het en blijft t verzorgen als haar beschermeling. En meen niet dat ’t nu levenslang gevangen zit, volstrekt niet; iederen dag mag hij eenige uren in vrijheid, springt dan door haar kamertje, eet eenige kruimels van haar bord, pikt van de frissche blaadjes der bloemen, die ’t vertrekje versieren, want, o! dit vogeltje mag zooveel doen bij zijn kleine meesteres. Doch zie, alles gaat voorbij en ook die kleine vriend zal spoedig niet meer zingen, hoewel het jarenlang zijn lief geluid heeft doen hooren; hij gaat kwijnen en sterft eindelijk op de zachte zode, die de lieve hand van zijn verzorgster hem heeft bereid. Het meisje staart met droeve oogen op dat beestje, waar ze zooveel van hield, op dat schepseltje, dat, betreurd door ’t kind, haar niet alleen tot een soort van vermaak heeft gediend, maar in haar jeugdig hart ook een vonk van die liefde voor al wat bestaat, heeft doen ontstaan, waarvan eens haar geheele ziel vervuld zal zijn. Slaan we nu een blik in een andere woning ; ook daar vindt men zulk een vriend. Maar nu is hij niet het eigendom van een kind, doch van een arme vrouw, die, verlaten door de menschen, niemand heeft om hare eenzaamheid op te vroo- lijken dan een vogeltje; ’t is waar, dikwijls moet ze het alleen laten, soms gansche dagen, omdat ze hard moet werken voor haar brood, doch wanneer ze op haar kamertje is, is dat diertje haar eenige troost; het is haar dan alsof t kleine sombere vertrek, waar zelfs geen bloem kan tieren, iets gezellige, iets levendigs krijgt, want ze gevoelt dat ze bij zich een schepseltje heeft, dat hare zorgen noodig heeft en haar door zijn gezang er ruimschoots voor beloont. Maar op zekeren ochtend zwijgt de kleine zanger, zijn meesteres is gestorven; ’t is of ’t beestje het gevoelt dat die trouwe hand hem niet meer zal voeden, die vriendelijke ktem hem niet meer zal toespreken, want hij laat het kopje droevig hangen en is de eenige die de arme vrouw betreurt, welke alleen op de wereld, on beweend grafwaarts ging... Zouden we nu nog wreed genoeg zijn, om de vreugde van een kinderhart en den troost van een verlatene zoo koelbloedig te helpen vernietigen? M. B. Brieven uit de Minahasse. Geachte Mevrouw! Als vervolg op mijn vorig schrijven, ga ik u nu een en ander meêdeelen over ons jong volkje, en daarvan meer bepaald over onze meisjes. Het zou zeker voor de meeste huisvrouwen in Nederland een schrikbeeld zijn een dienstdoend personeel van 8 meiden om zich heen te hebben. Nu, al is het voor ons hier niet zoo erg als het in ’t vaderland het geval zou zijn, aangenaam is het toch ook niet. Maar het is nu eenmaal de gewoonte van de eerste zendelingen alhier af, om zooveel mogelijk van dat jonge volk in huis te nemen, om, zooals ik reeds vroeger opmerkte, op hen door dagelijkschen omgang invloed ten goede uit te oefenen, hopende dat zij later, door huwelijk of anderszins teruggekeerd tot hun om geving, dat goede dan weer verder zullen ver spreiden. De eenige voorwaarde die wij stellen om in ons huis opgenomen te worden, is: geregeld de school bezocht te hebben. Overigens ontvangen wij ze zooals ze zijn : niets kunnende en niets bezittende. Het maakt het werk hunner opvoe ding zeer gemakkelijk dat de volksaard gedwee en volgzaam is : het zou niet in één hunner opkomen zich tegen ons bevel te verzetten, een aanmerking te maken, of ons onbeleefd toe te spreken. Dat is een zeer groot verschil met wat men in ’t vaderland somB ondervindt, niet waar? Doch een minder aangename volkstrek, en die mij vooral zeer hinderlijk is, bestaat in hunne geslotenheid. Wat er in hen omgaat, wat ze gevoelen en denken, wat ze wenschen en verwachten, men komt er zelden iets van te weten, En dit vooral bij de vrouwen. Vroeger hoopte ik nog dat door het jarenlang bij ons inwonen en het altijd om mij heen zijn, het met onze pleegkinderen wel anders zou worden. Doch daaromtrent heb ik nu geen illusiën meer; mijn oudste, die 7 jaar in ons huis is, iB wat haar innerlijk leven aangaat, nog even zeer een gesloten boek voor me, als de jongste, die pas een half jaar bij mij is. Dit is nu wel weer bij de ééne meer dan bij de andere, doch het is hun kenmerkend karakter, waar ik bij mijn beste pogen soms bijna moedeloos onder werd. Op welke wijze er voor zooveel meiden werk in één huis is, schreef ik in mijn vorigen reeds terloops. Is men eenmaal zoo ver dat er onder haar eenige zijn die reeds eenige jaren getrouw zijn, dan gaat alles vrij gemakkelijk, dan werkt altijd een der jongeren met een oude meid samen, en leeren ze, onder onB oppertoezicht, van en met elkaar. De onderlinge verhouding is steeds zeer goed; van twist of onaangenaamheden is hoogst zelden iets te merken. Terwijl de jongens een geheel vrij huis op het erf bewonen, hebben de meisjes alleen een kamer voor hare vrije oogenblikken des daags ; ’s avonds zijn ze of in school, of werken ze voor zich zelven, doch onder mijn oog, en ’s nachts slapen ze allen op haar matje in de huiskamer, waarvan de sleutel bij ons bewaard wordt. Dat streng toezicht en strenge afzondering noodig is, leert men hier al spoedig inzien. Toch is er nog voldoende gelegenheid tot een behoorlijken omgang met elkaar, jongens en meisjes, dit blijkt uit vele huwelijken die later gesloten worden. Bij sommige gelegenheden geven we hun ook wel een feestje. Laat ik er u een beschrijven, dat erg in hun smaak valt, ’s Avonds 8 uur komen ze dan allen met elkaar bij ons binnen. Ik zit dan voor een groote tafel, die overdekt is met allerlei voor hen zeer begeerige voorwerpen, b. v. schrijf- en naaibehoeften, zak- inktkokers, notitieboekjes, werkdoosjes en zoo al meer. Zij gaan naar ouderdom van dienstja ren naar mijn man die hun geld geeft, waarvoor ze bij mij kunnen koopen waar ze zin in hebben. Dat is altijd een vreugde van belang! Dan weten de ervarenen al spoedig hun geld voor één enkel goed stuk in te ruilen, terwijl de nieuwe lingen wikken en wegen om toch zoo veel stuks mogelijk te verkrijgen. Niet de minste pret is er bij een hoop prenten, waar ze hun laatste centen of zelfs een halve, aan kunnen besteden. Wanneer dan de tafel leêg is gekocht, wordt er koffie met allerlei van hun gebak opgezet, dan la’en we hen alleen om met elkaar te genieten. En daarna wordt er wel eens gekiend of geschim meld, met een prent lot inzet, maar het liefst zitten ze dan te zingen. Aardige liedjes van school of ge zangen en psalmen ; dan denken ze aan geen eind, tot wij er heen gaan om met avondgebed het feest te besluiten. Een ander feest, maar waar meer menschen genot van hebben, is het opvoeren van een of ander tooneelstukje, door mijn man tot dat doel bewerkt. Dat zoo iets van een zendeling nog al op allerlei wijze beoordeeld is, laat zich wel den ken, niet waar ? Doch het is dan in waarheid: onbekend maakt onbemind. Al ware het alléén te doen om den menschen eens een genotvolle avond te bezorgen dan zou het al toe te juichen zijn, want och, het volk weet hier niet veel van levens genot. Tuinwerk voor de vrouwen en heeren- dienst voor de mannen: daar gaan hun dagen meê heen. Doch het is hier wel zeer zeker ook een leerzame avond, daar is natuurlijk de inhoud van het stukje waarborg voor. Het groote Kerst feest, dat drie dagen duurt, wordt meestal door een tooneelopvoering besloten: zooveel mogelijk elk jaar een nieuw. De geschiedenis van Jozef in Egypte was het eerste; dan volgde „Vrede op aarde" van Rosmade, „het I’aauwenveerke” van Cremer: dat zijn al zoo de voornaamste. Maan- is, als een wakker man, die haar kan onderhouden, haar zijne hand biedt, zonder te vragen naar geld en goed. Maar zulk een geluk wil ik door u niet deelachtig worden, geliefde! Ik wil niet door u verzorgd worden, ik wil de zaligheid van mijn hart niet voor de helft veranderen in de bevrediging van mijn honger. „Vrij wil ik u toebehooren, zonder dat de nood, de ellendige behoefte om te kunnen leven, deel aan zulk een geluk hebbe. De vreugde, de uwe te zijn, zal nooit in een zwak oogenblik het gevoel bij mij doen opkomen, dat ik mij welbehagelijk gevoel, omdat gij geheel en alleen mij verzorgt. Ik moet door eigen kracht mij door d6 wereld kunnen redden, ofschoon ik slechts eene vrouw ben: dat was mijn leidende gedachte mijn geheele leven lang. Dan eerst mag ik met de reinste en volkomenste liefde mijn hart laten spreken; dan eerst ben ik waardig, u te bezitten, omdat mij daarvoor niets anders geschonken wordt dan u, slechts u alleen.” Een Bchaduw van diepe treurigheid vloog over Jacob’s zooeven nog van geluk schitterend gelaat. Hij gevoelde zich niet in staat, in dit oogenblik, waarin niets in hem leefde, zijn hart met wapenen van het verstand te bestrijden, wat hij dikwijls in kalme oogen blikken meende weerlegd te hebben, zonder te vermoeden dat zij zich eens tegen zijn eigen wenschen zouden keeren. Bijna stamelend zeide hij: „Is het iets anders, wat ik van u verlang dan u, en u alleen?” „En zou mij als vrouw niet hetzelfde recht toekomen ?’ antwoord de zij; „hoe gelukkig maakt het u, dat geen wereldsche voordeelen met den wenseh van uw hart zijn verbonden. Ik weet.dat, indien gij arm waart als ik, gij u te trotsch zouden gevoelen om uw hand te bieden aan haar, wier rijkdom u van alle aardsche zorgen zou ontheffen. Moet dit voor den man alleen vernederend zijn? „Malvina!” riep hij uit, „ik heb nooit aan uwe omstandigheden gedaeht; ik wist niet dat de klank van het geld ooit eene stem zou hebben in de harmonie onzer zielen. Maar als ik op het oogen blik dat gij u do mijne noemdet, had ontdekt dat gij de dochter van een millionair waart, dan zou ik gemeend hebben u en mij te beleedigen, als ik om die reden ware teruggetreden.” „Omdat gij een man zijt,” antwoordde zij, „omdat gij in staat zijt in uw eigen levensonderhoud te voorzien, en kunt veronder stellen dat ik moet weten, dat gij mijne millioenen niet noodig hebt om te leven. Dierbare, geliefde man! Laten wij bedaard en kalm wachten. Ik arbeid en doe mijn best om vooruit te komen. Niet altijd zal aan mijne billijke verwachtingen de bodem worden ingeslagen. Er zullen, er moeten zich koopers voor mijne schil derijen opdoen; opnieuw is mij daar uitzicht op geopend. Ver schillende kunsthandelaars hebben reeds een werk van mij ten toongesteld. Ik haak niet naar roem. Roem behoort de vrouw ■ niet toe, maar wel de rein mensehelijke vrijheid, die de man in de volste mate geniet, om ook buiten het huwelijk, in elk geval niet door het huwelijk, zich een positie in de maatschappij te verwerven. Laten wij wachten; de hoop dat wij eenmaal zullen vereenigd worden, houdt mij staande. En als de tijd zal gekomen zijn, dat voor mijn stoffelijk bestaan voldoende is gezorgd ook zonder u, dan wil ik de uwe zijn, omdat ik zedelijk zonder u niet kan leven.” Te vergeefs bracht hij de kracht zijner argumenten en de wel sprekendheid zijner liefde tegen Malvina’s besluit in het veld. Zij verklaarde, dat zij van dat besluit niet kon afstappen. „Zoudt gij mij nog achten,” zeide zij, „als ik bij de eerste verleidelijke lokstem van het geluk, een afvallige werd van mijn eigen vaste overtuiging ! ?” Treurige uren volgden op dezen dag, die zoo veelbelovend was geweest. Als het bij den strijd van verschillende levensbeschou wing niet alleen meer betreft beter inzicht, maar een persoonlijk doeleinde, dan sluipt zoo gemakkelijk verbittering en miskenning zelfs in de teederst minnende harten. Ontdekken edele menschen ' zulk een treurige werking, dan onderdrukken zij den strijd, 1 maar een gevoel van ontevredenheid blijft dan achter. Dat drukte I weldra ondragelijk op de ziel van den jongen man. Het was alsof een spookverschijning tusBchen hem en de vervulling van zijn vurigsten wensch stond, een spookverschijning, die des te ver schrikkelijker was, omdat zij door een ademtocht, door één enkel woord kon worden verdreven, en thans toch sterk en machtig genoeg was, zooveel geluk te verhinderen. Hoe meer Malvina’s uitzichten om door hare kunst in haar levensonderhoud te voor zien, bedriegelijk bleken te zijn, des te meer geloofde zij het aan hare eer verplicht te wezen, zich door het ongeluk evenmin als door geluk in hare overtuiging aan het wankelen te laten brengen. Jacob echter, wien daardoor dagelijks steeds smartelijker wonden werden geslagen en die bespeurde, dat er niet veel aan ontbrak of hij liet zich daardoor tot ontevredenheid, tot onedelen spot en hoon prikkelen, wilde liever door duizende mijlen, dan door een langzame verkoeling van het voorwerp zijner liefde worden gescheiden. Het voorwendsel te baat nemende dat hij voor zijne zaken op reis moest, wilde hij zich voor geruimen tijd uit hare nabijheid verwijderen. Malvina schrikte geweldig toen hij zekeren avond haar zijn plan t mededeelde. Uiterlijk liet zij echter alleen koele verontwaardiging blijken. Zij had hem al lang beschuldigd, dat hij voor haar besluit, ’t welk zij met zooveel leed en opoffering handhaafde, niet het juiste gevoel had en het niet met gepaste waardeering bejegende. De mededeeling van zijn vertrek vatte zij op als ontrouw van zijne zyde. Het afscheid was wanhopig treurig. Wat er aan ontbrak, en dat zelfs de grootBte smart voor een gedeelte tempert, was: de oprecht heid en de tranen. Wel weenden beiden veel en bitter, maar het was reeds zoo ver gekomen, dat zij eerst weenden, nadat zij elkan- DE HUISVROUW. DE HUISVROUW. den van te voren worden ’ dan alle vrije oogenblikken in ons huis besteed om de rollen te bestudeeren. Ons volkje doet het heel graag, en velen bezitten er bepaald gaven voor. Onder de meisjes is er één die zeer uitmunt, en diederol van Balders dochter met veel gevoel weêrgeeft. Toen voor het eerst die meisjes meêspeelden, zat ik bij de uitvoering, alleen voor haar zichtbaar, in een hoekje om haar aan te moe digen en zooveel mogelijk te helpen. Doch dit is nu onnoodig geworden. Het instudeeren kostte veel moeite en zorg, maar dat is het wel waard, om op den avond der uitvoering” die groote menschenmassa te zien, met gezichten die stralen van genot, terwijl ook in aller hartreen goed zaadje te meer is neergevallen, als ze naar huis terugkeeren. Doch ik begrijp, dat ik dit onderwerp niet in één brief kan afhandelen, want na deze algemeene mededeelingen wensch ik u eenige mijner pleeg kinderen meer in ’t bijzonder voor te stellen. Daarmede zal ik dan een volgenden keer aan vangen. Laat ik u nu ten slotte nog mededeelen, dat ik eenige weken geleden als lid der commissie te Tomohon de openbare les onzer meisjesschool heb bijgewoond. Na anderhalf jaar onderwijs zijn de vorderingen in het Hollandsch en de verschillende handwerken te bewonderen. Als het nu nog gelukt om na langduriger bestaan der school, met de huishoudelijke opleiding even goed te slagen, dan zal het werk der dames-onderwijzeressen zeker niet vruchteloos zqn. En hiermede, geachte Me vrouw ! van uit de verte vriendelijk gegroet. J. W. De Cactus-soorten. (Slot.) De Epiphyllum of bladcactus onderscheidt zich van de overige cactussoorten door eigenaardigen vorm en bouw. De bladeren zijn geleed, en de afzonderlijke vleezige leden zijn óf plat, óf drie hoekig, óf min of meer rond en op zulk een wijze aan elkaar verbonden, dat men ze gemakkelijk kan afscheiden, om ze voor stekken te gebruiken. Men vindt er fraaie planten onder, ook wat den bouw betreft, en sommigen zijn min of meer overhellend. In den winter bloeien zij met fraaie, meestal vurig-roode bloemen, die zich uit de bladeren ontwikkelen en een rijk effect maken. Vooral bloeit de Epiphyllum weelderig, als hij op andere cactus-soorten geënt is. Hiertoe gebruikt ’ men den Cereus speciosissimus, den Peireskia aculeasa, of ook wel opuntia's. Bij het enten van een Epi phyllum op een Cereus duurt het twee jaar voordat de plant zich goed gezet heeft en tot bloei komt; bezigt men echter een Peireskia, dan is daarvoor maar één jaar noodig. Het enten mag niet geschieden in den bloeitijd van den cereus; de beste tijd daartoe iB van midden-Maart tot begin Juni en verder na Augus tus, Men gaat daarbij op de volgende wijze te werk: de cereus wordt van boven dwars door gesneden; in het midden van den stam maakt men dan een kleine gleuf, steekt daarin het lid van den Epiphyllum, na dit een weinig spits toe gesneden te hebben, en bevestigt het een met het ander door er een speld of wel een dun puntig gesneden houtje door heen te steken. Bezigt men een Peireskia als onderlaag, dan koppelt men meestal de plant, door bladlid en onderlaag met fijne bastdraden aan elkander te hechten en beide Btukken aan een bijgestoken stokje vast te binden om er een goede houding aan te geven. De aldus geënte plant wordt evenzoo behandeld als de cereussoorten ; zij kan er echter minder goed tegen om des zomers in de open lucht geplaatst te worden. Van de talrijke epiphylla zijn de^navolgende vermeldenswaardig: Epiphyllum bicolor, met zeer fraaie bloemen, minstens 10 cM. lang; ,de kleur der bloemen is helder purperrood, naar de basis toe wit; eene zeer vroeg bloeiende soort. Epiphyllwn Harrisscnii; bloembladen karmozijn rood, goudgeel gespikkeld, matwit gevlekt; de bloemkelk roodachtig lila; ook deze soort bloeit zeer vroeg. Epiphyllum phyllanthoides', bloembladen bruinrood met lila omzoomd, in het midden zilverwit. Epiphyllum Russelianum; bloembladen helder karmozijnrood met karmijnroode randen, helder lila uitgestraald. Epiphyllum salmoneum flavum; bloembladen chro- maatgeel met ponceau omgeven en mat lila ge spikkeld. Epiphyllum truncatum, eene zeer gezochte plant met purperen bloemen; oude, weelderige planten hebben een fraaien vorm (overhellend) en brengen zeer talrijke bloemen voort. Epiphyllum truncatum multiflorum; bloemen kar mijnrood met scharlaken gestreept, bloembladen in het midden zilverwit gevlekt en omgebogen. Epiphyllum violaceum; bloemen zuiver lichtviolet met wit gevlekt; kleine spitse bloembladen; ook deze soort bloeit zeer vroeg en rijk. Epiphyllum violaceum superbum; groote bloemen van het fraaiste violetpurper, en elk bloemblad in het midden wit gevlekt. Deze epiphyllum, die vroeg bloeit, geldt voor de schoonste. De epiphyllum heeft ietwat vettiger aarde noodig dan de overige cactus-soorten en kan ook een weinig meer water verdragen. Bij het stekken moet de stek steeds twee of drie dagen droog blijven liggen, alvorens te worden geplant. Het stekken gaat zeer gemakke lijk, maar het duurt lang voordat het stekje zich tot een volwassen, bloeibare plant ontwikkeld heeft. Huishoudelijke raadgevingen en mededeelingen. Hoe maakt men zelf een reukwater.— Men neemt een | liter van den zuivers óen en besten aloohol (van 90 pCt.), 15 druppels citroenolie, 15 drup pels oranje-olie, 15 druppels bergamotolie, 10 druppels rosmarijnolie, 8 druppels cardamonolie. Al deze oliën giet men in den alcohol, dien men te voren in eene daartoe geschikte flesch gedaan heeft, schudt alles goed door, en zet dan de flesch goed gekurkt 14 dagen lang op eene zonnige plaats, in welken tijd zij dikwijls geschud moet worden. Dit krachtig en aangenaam riekend reukwater, met de beste eau de cologne gelijk te stellen, blijft in goed gekurkte flesschen jaren lang goed. Onoplosbare zwarte inkt voor het mer ken van de wasch. — Men lost zoogenaamden helschen steen (lapis infernalis) in gedestilleerd water op, en wel zooveel als zich daarin maar even oplos sen laat, voegt er dan eenige druppels geest van salmiak bij en ten slotte zooveel Arabische gom, als op de punt van een mes kan liggen. Dit mengsel laat men goed gekurkt 48 uren staan, in welken tijd het dikwijls doorgeschud moet worden. Het stuk goed, dat men merken wil, doopt men nu op de plaats waar het merk staan moet, in met zwakken spiritus opgelost pyrogalluszuur, laat dit er in drogen en strgkt daarna de plek weer glad. Met eene nieuw vermaakte ganzepen kan dan met den^ bovengenoem den inkt het merk op die plek geschreven worden. Men vraagt ons naar het beste middel om lederen laarzen en schoenen in te smeren, ten einde het leder zacht en duurzam te maken. Wij hebben dit middel reeds vroeger medegedeeld. Traan is voor dat doel minder aan te bevelen, omdat deze vloeistof te veel icdroogt en het leder dan licht afbrokkelt. Veel beter is varkensvet (reuzel), hetwelk warm (zoo. dat men even den vinger er in kan houden) op het leder wordt gebracht. Het inwrgven moet twee- of drie maal geschieden; het leder blijft dan lenig en droogt niet uit, en tevens dringt het water er dan minder gemakkelijk in door. Bij het gebruik van dit middel moet gezorgd worden, dat het vet, hetwelk op het leder blijft zitten, met een doek goed worde afgeveegd. -°^^0 Ingezonden. Gecondenseerde melk. hl oog geachte Mevrouw! Met belangstelling lazen wij in het weekblad De Huisvrouw, No. 5 van 6 Oetober jl., het artikel: „Gecondenseerde welk", onderteekend Leeuwarden, Dr. S. Sr. C. Vergun ons naar aanleiding van deze lezing bij het onderwerp van dit artikel enkele kanttee- keningen te plaatsen, hopende dat de welwillende Schr. hierin zal ontwaren beschouwingen aan zijne verhandeling toegevoegd — om te voorkomen dat door sommige lezeressen en lezers worde te kort gedaan aan de waarde, die aan dusdanige melkproducten mag worden toegekend. Wij achten ons hiertoe te meer verplicht door de omstandigheid, dat reeds nu door een ver bruiker de vraag werd gedaan : „Is het wellicht dienstig dat wij, in plaats van gecondenseerde melk met suiker, gecondenseerde melk zonder suiker doen gebruiken;” niettegenstaande tevens werd medegedeeld, dat het kind, bij het gebruik van gecondenseerde melk met suiker welig groeide. Als directeur der fabriek H o 11 a n d i a bren gen wij in de allereerste plaats onzen innigen dank voor de belangstelling, door Schr. aan onze producten betoond ; wij behoeven niet op te mer ken, dat wij zijne moeiten om onze fabriek bij zijn onderwerp in te lasschen op hoogen prijs stellen. Met ingenomenheid lazen wij de inleiding van zijn onderwerp, en zouden wij velen zijner be schouwingen gaarne onderschrijven, vooral waar de Schr. een hooge waarde toekent aan goed en gezond vee dat op uitstekende wijze wordt ge voed. Wij kunnen hierbij niet genoeg wijzen op de qualiteit der van oudsher beroemde Hollandsche koemelk, vooral als deze uit onze voornaamste melkdistricten — met name Delftland — wordt getrokken. De melk, die door de Hollandia wordt ver bruikt, bezit deze eigenschappen, ze is van puike qualiteit en er worden geen moeiten en kosten gespaard om de zekerheid te bezitten, dat op de deugd van voedsel, vee en melk niets is af te dingen. Kent Zwitserland zich het recht toe met in genomenheid te spreken van het Alpengras, onze prachtige weiden behoeven inderdaad voor geen Alpengras in waarde onder te doen. Beide gras soorten bezitten een geur, die men het best waarneemt wanneer het gras versch gehooid is, en het zal zwaar te beslissen zijn, aan welke grassoort de voorkeur te geven. Wij waren in de gelegenheid het Alpengras te plukken en dit in een stevige enveloppe te bewaren, zoo ook voor gras van onze weiden. Nadat het maanden lang op eene droge plaats was bewaard, hadden beide nog een aangenamen hooigeur, waarbij het moeielyk was eenig ver schil waar te nemen, en nog moeielijker kon worden bepaald welk aroma het aangenaamste was. Bovendien heeft onze melk eene hoeveelheid vaste stoffen, die door geen andere melk wordt overtroffen. Wij gelooven dus der waarheid niet te kort te doen, als wij onze melk — evenals die welke in het goede gedeelte van Zwitserland wordt gewonnen — de melk bij uitnemendheid noemen. De goede en minder goede eigenschappen van gecondenseerde melk met suiker besprekende, geeft Schr. als zijn oordeel, dat om deze als ge schikt kindervoedsel aan te bevelen, de meeningen nog al uiteenloopen. Twee zijner bezwaren, en wel de voornaamste, mogen wij niet stilzwijgend voorbijgaan. Ten eerste lezen wij: dat het gebruik dezer melk te duur komt. Wanneer wij den uniformprijs (ƒ0.45 per buB) waarvoor de winkeliers en comestible-handelaren de gecondenseerde melk met suiker algemeen ver- koopen, als grondslag aannemen, dan leert de ondervinding, dat een kind van 14 dagen elke drie dagen een bus gecondenseerde melk met suiker noodig heeft, als het uitsluitend door deze melk wordt gevoed. Wanneer we nu be denken dat ter verdunning en bereiding niets verder noodig is dan zuiver water, dan mogen wij aannemen dat zulk eene uitgave per dag — in gevallen dat een surrogaat de moedermelk moet vervangen — niets buitengewoon is; ja, wij betwijfelen of een minder kostbaar voedsel is aan te wijzen. Ten tweede lezen wij: „En de zuigeling zei niets, maar weigerde eenvoudig het verdunde mengsel op te zuigen. Me dunkt dat laatste was afdoende genoeg, zelfs meer dan al de geleerde beschouwingen der scheikundigen en hygiënisten te gader.” Veroorloof ons, geachte Schr., dat wij met deze beschouwingen niet kunnen instemmen. Wij vermeenen dit met eenig recht te kunnen doen, als we in de allereerste plaats de practische er varingen van zoovelen als tegenbewijs aanvoeren ; talrijk zijn de zuigelingen die met onze gecon denseerde melk werden en worden gevoed — we zouden bijna zeggen: dit aantal is „legio.” Het wordt gebruikt door alle standen, zoodat we onze bewijzen uit den ruimsten kring kunnen putten. Wij ontvingen een menigte betuigingen van gebruikers van gecondenseerde melk om de uit nemendheid van dit kindervoedsel te constateeren. Verder kunnen wij wijzen op het oordeel van vele geneeskundigen, die aan de gecondenseerde melk als surrogaat voor moedermelk een eerste plaats toekennen. Het wetenschappelijk bewijs zal door ons het best geleverd worden, als we verwijzen naar een artikel, voorkomende in het weekblad van het Nederl. Tijdschrift voor Geneesk. dd. 8 Juli 1883. Dit artikel spreekt, wel is waar, niet van Hollandia’s melk, maar wij durven het op ons geheel toepasselijk achten, en is die verhandeling n. o. m. een krachtig pleidooi voor onze beschou wingen. Wij vleien ons, dat dit alles te zamen Schr’s oordeel omtrent gecondenseerde melk met suiker mag matigen en, kan het, hem aanleiding doen vinden om ook waarnemingen in die richting te verzamelen. In de voorlaatste alinea van dit artikel zegt Schr.: „Voor uitsluitend kindervoedsel zouden wij in Nederland minder de tot siroopdikte en overzoete bussenmelk durven aanraden. De ver dunning (wij cursiveeren) op een vierde zooals de gebruiks-aanwijzing der exploitanten aangeeft, achten wij niet voldoende den walgachtig zoeten smaak weg te nemen, en bij verdere verdunning verliest de melk te veel aan voedende bestanddeelen.” Hier ie, gelooven wij, een vergissing ingeslopen, want onzen gebruiksaanwijzingen geven voor kindervoedsel aan : verdunning van 1 deel melk met 7 a 10 deelen water, naar gelang van den leeftijd van het kind. Wij verblijden ons intusschen, dat onze Neder- landsche onderneming, om zoovele redenen, door Schr. wordt aanbevolen, en onze gecondenseerde melk zonder suiker zijn geheelen bijval verdient; zoomede dat hij de vergelijking van onderscheiden melksoorten voor eiken belangstellende zeer gemak kelijk heeft gemaakt door zijne tabel met analy- se-getallen. Al moeten wij erkennen, dat de meeningen nog eenigermate verschillen, toch vertrouwen wij dat de medische uitspraak, die reeds in ruime mate voor dit voedsel werd gedaan, en de ervaring van zooveel gebruikers overtuigend genoeg zullen werken, om beide soorten van Hollandia’s melk als kindervoedsel bij uitnemendheid geschikt te achten en aan te bevelen. Wij laten wijders gaarne aan het oordeel der H.H. medici over, welke melksoort in een aan gegeven geval de voorkeur verdient. De plaatsing dezer regelen u aanbevelende, hebben wij de eer te zijn, Mevrouw, Tlaardingen, Uw dienaar, C. H. HUMMELINCK. Oetober 1883. der met droge oogen de hand hadden gegeven, dat zij eerst ween den in de eenzaamheid en stilte van den slapeloozen nacht. IV. Het uur kwam, waarin hij altijd verscheen, doch nu kwam hij niet. De morgen kwam, die, hoe somber ook de winterzon scheen, steeds bestraald werd met den rozegloed der zekerheid, dat zij hem zou zien; maar thans bracht de morgen dien rozegloed niet meer mede. Het leven der beide dames ging oogenechijnlijk zijn ouden gang. Het was echter niet meer het oude, niet alleen bekrompen leven, welks gebrek half door onbewustheid, half door gewoonte bijna niet meer werd gevoeld, maar het was een arm geworden leven, dat een korten tijd door buitengewone vreugde was verhel derd, welke later des te smartelijker zou doen gevoelen, hoeveel er thans gemist werd. Gelaten kweet de moeder zich van haar huiselijke bezigheden en herdacht met geen enkel woord den afwezige. Dikwijls had de blik, die op hare dochter rustte, door deze als een verwijt kunnen worden opgevat. Doch Malvina gevoelde zich nu des te meer in haar recht, wanneer die zwijgende blik haar scheen te zeggen, dat zij de gelegenheid eener practische verzorging misschien onherroe pelijk had laten voorbijgaan. Zij sprak niet over Jacob, niets in haar doen en laten had onmiddellijk betrekking op hem, maar dat de ijver, waarmee zij nu schilderde, gloeiend, koortsachtig werd, verried, hoezeer zij nog aan het voorgevallene dacht; want dit alleen kon de reden zijn, dat zij zich geweldig inspande om eindelijk het doel harer wenschen te bereiken. Wie niet gelukkig is, klemt zich gaarne vast aan kleine verwachtingen, waarvan de vervulling niet al te onwaarschijnlijk is. Twee zulke mogelijkheden gaven aan Malvina’s eentonig leven eenige afwisseling. Er kon ! een brief van Jacob komen — er kon een kunstkooper in haar atelier verschijnen. Hoe had het verlangen elk spoor van bitterheid verdreven, die zij in haar omgang met Jacob in de laatste dagen niet geheel-en-al had kunnen onderdrukken! Zij zou een brief van hem met alle uitdrukkingen van liefde beantwoord hebben, al ware het antwoord ook niet gunstig. De brief kwam niet, maar wat hare kunst betreft, daarin was zij gelukkiger. Zekeren dag werd zij in haren arbeid gestoord door het bezoek van denzelfden Engelschman, die haar groote schilderij „Jacob en Rachel” niet had willen aannemen. Hij beschouwde haar nieuwe voortbrengselen en zeide dat hij, baar wenschende schade loos te stellen voor eene teleurstelling, die hij haar vroeger, ofschoon zonder zijne schuld, had bereid, zoo vrij geweest was, andere kunst liefhebbers op haar atelier opmerkzaam te maken. Werkelijk kwam hij den volgenden dag weder, maar toen in gezelschap van een landgenoot. Dat was nu volkomen de traditio- neele Engelschman, zooals hij op het tooneel en in satires typisch geworden is: de Engelschman met hooge vadermoorders, koel, stijf, deftig en karig in woorden. Hij beschouwde de schilderijen met onwrikbare kalmte en langzaamheid, en scheen ter beoordeeling een maatstaf te gebruiken, die voor ieder ander onberekenbaar was. Daarbij raadpleegde hij geheimzinnige boeken en catalogussen en maakt in zijn zakboek met een potlood aanteekeningen, die al even raadselachtig waren als de rest. Toen hij eindelijk vertrok, had noch Malvina noch de andere Engelschman kunnen zeggen, welken indruk de schilderijen op hem gemaakt hadden. Verscheidene dagen verliepen, waarin zij niets meer van dit bezoek hoorde. Toen ontving zij een brief, die op het eerste gezicht er uit zag als de rekening van een ambachtsman, want hij behelsde bijna niets als rubrieken en cjjfers. Bij nadere beschouwing zag Malvina, dat de brief de taxatie van al hare schilderijen behelsde, met inbegrip van de studiekoppen, ja zelfs van onbeduidende schetsen. De waarde van hare kunstverzameling werd geschat op 1500 pnd. St., waarvan de helft uitsluitend kwam op de schilderij „Jacob en Rachel”, als de eenige schilderij van eenigszins grooten omvaug en met talrijke figuren. Bij deze berekening bevond zich een schrijven aan de kun> stenares, beginnende met de opmerking, dat de prijzen wel te laag waren getaxeerd, doch de kunstschatter had ze niet geschat naar de waardo der schilderijen, maar naar de middelen, die voor den aan koop konden besteed worden. Hij zou echter niets onbeproefd laten om de kunstenares te bewegen, al hare werken voor deze som af te staan, al zou hij ook gebruik moeten maken van intriges om andere koopers op een afstand te houden. Hij verzocht haar der halve, nu reeds het aangeboden bedrag aan te nemen, misschien, dat hij later onder gelukkiger omstandigheden zou kunnen bijbe talen, wat zij oordeelde dat haar nog toekwam. Zij werd tevens verzocht, niet al te lang met haar besluit te dralen, daar de koop terstond kon gesloten worden en zij in dat geval nog denzelfden dag in het bezit van de koopsom zou worden gesteld. Het blad zonk Malvina uit de hand, en met sidderende knieën liet zij zich naar haren stoel geleiden. Was dat scherts, die men zich met haar veroorloofde, — was het een droom ? Vijftienhon derd pond, achttienduizend gulden P Een kapitaal, een vermogen, de verwezenlijking van haar geluk op aarde, — door haar zelve verworven ' De zegepraal harer overtuiging, de opheffing van den vrijwilligen ban, die haar van Jacob scheidde, in hare handen! (Wordt vervolgd.) ADVERTENTIE N. Magazijn van Thee VAN VEEN & C°.. Hofleveranciers n, AMSTERDAM, ™ re®. Damrak 90, Z.M.taKoiw.«öWi» over ie Bars. Congo B 100 ets., Souchon C 125 ets en Pecco Souchon Congo D 150 ets. MONSTERS GRATIS. Depot te Rotterdam: Mej. C. M. WEINREICH. 173 Kruiskade 81. THEE in alle prijzen, speciaal tot ƒ 1,10 per 5 Ons, verdient aanbe veling bij 2| Ko. Franco. 5 Ons tot Monster te ontbieden. JAO. VERKERK. 187 Vinnen a/d Lek. T. UITERWIJK. BOrilHKOOPKIÏ, Zutphen. Bekroond Londen 1880. Levert prima fijne ROOMBOTER in 1/8 en 1/16 voor Winterprovisie. 196 GRAHAM BROOD. Wed. J. DE JONGE, O.Z. Voorburgw. 22, Amsterdam. TELEPHOONNUMMER 165 1S9 SPECIALITEIT I S VAN g’ Kitflerwieieu, KinierMiHitsj, Vuur- 8 mailden en Kinderioedinandjes. Alles desverkiezende gestoffeerd met of I zonder toebehooren in alle genres en alle I prijzen. Wed. L. J. L’HEUREUX, | HAAG 3, bij <le Groote Markt. | MÉ2222222222222222222: I THEE VAN E. BRANDSMA, Kalverstraat 158, AMSTERDAM. TRADE MARK In het bijzonder wordt de aandacht gevestigd op: SOUCHON THEE § a f 1,30 per 5 ons. De Haagsche MARGARINE-BOTER FABRIEK van Dr. J. TH. M0UT0N. Bekroond te Amsterdam met de ZILVEREN MEDAILLE, zijnde de hoogste onderscheiding aan Margarinaboter toegekend. Franco door geheel Nederland lever ik Prima qualiteit GOIIDSGHE KAAS (4 a 5 Kilogr. per stuk) a 85 Cent per Kilogr. Prima qualiteit EDAMMER KAAS (11 a 2 Kilogr. per stuk) a 95 Cent per Kilogr. A. VAN NIEKERK, Kaashandelaar te BreuMen. Een duidelijk leesbaar handschrift wordt aanbevolen! Wegens het groote debiet zijn wij in staat franco door geheel Nederland te leveren, tegen ontvangst van postwissel van slechts ƒ 2,25. Een KISTJE, inhoudende: 2 halve Wijnfles- schen hoogst fijne verfrisschende Eau de Cologne, daarbij gratie 1 flacon Duizendbloemen- geur, of 1 do. Es-Bouquet naar verkiezing, en bovendien nog 1 groot stuk Toilet-Zeep, — alles van de fijnste qualiteit. — Voor Ned. Indië bij 6 of meer Kistjes, tegen f 2,50, mede franco. 170 REUKWATERFABRIEK „FLORA”, Oostei'straat, I) 11. Grvoniiig-eii. NB. Eehte Rozenolie, (Serail) ƒ 1,— per gram. 8 4QGOUDEN MEDAILLES g 8 IIJeN EERE DIPLOMAS lu 8 I LIEBIGS j § VLEEsch-extrACT i h bereid te FRAY-BENTOS [zuid amerika) tl O —- -— w 8 ALS BEWIJS VAN ECHTHEID g — w E/SCHEM^HETFAC-S/M/LE^)^^^ g H DER FAN DTE EKEN/NG S • IN BLAUWEN INKT o H «9 Sa Oogenblikkelijke bereiding van krachtige en smakelijke Bouillon en Soep. Ook is 99 W liielbig’o Vleesch-Extract uitnemend geschikt tot verbetering van alle soepen enjhet M bereiden van sauzen, ragouts, vleeschspijzen en groenten. Bij nauwgezet gebruik geeft het gj bij veel gemak eene groote besparing in de huishouding. || M Voortreffelijk versterkingsmiddel voor zieken en herstellenden. 199 22 Verkrijgbaar bij de voornaamste handelaren in comestibles en koloniale waren. g En gros bij C. J. SMITS, te HclcltIc'ïïi, H Eenig Agent voor Nederland en de Koloniën. Bierhandel G. II. PIETERSE, OFFERT 67. — ROTTERDAM. Beveelt zich aan voor de levering van: 1 DOBBEL GERSTE BIER BASS <Ê Co. — London. Per 24 Flesschen f 2-50 Imperial Stout p. | flesch 17| Cts. „ 50/2 „ „ 3-— Extra Stout „ 15 „ Franco boord of spoor Botterdam. Fale Ale „ 15 „ Dit Bier is chemisch onderzocht door de HH. Schalk- « kisten van 25 of 50/2 flesschen. wijk & Pennink alhier; en wordt door verschil- De uitstekende kwaliteiten van BASS’ Bieren, lende Geneeskundigen voor tafelbier aanbevolen, doen mjj dezelve met vertrouwen aanbevelen. DE HUISVROUW. PE HUISVROUW Stnomdrukkarii NIJGH A VAN RITMAR Rotterdam Goederen met Urling'» Patentstijf- sel behandeld, kan men gerust laten liggen, ze worden niet geel. Koog a/d. Zaan. § JACOB OUOVIS. | taHliieloMilüaiifi: I 500,000 | MARK I te winnen. Dit groote kapitaal bedraagt in het gelukkigste ■ ■ geval de Hoofdprijs, welke in de Groote Ham- g ■ burger Geldloterij te winnen is. Dezelve js ■ is goedgekeurd door de Regeering en gewaar- ■ ■ borgd met het geheele staatsvermogen. De Hl ■ Hamburger Geldloterij is juist zoo in- H ■ gericht als de Nederlandsche klassenloterij, met B yS het enkel verschil, dat deHamburger Geld- B B loterij 50,500 prijzen bevat, die in 7 klassen || getrokken worden en als volgt samengesteld B 1 Premie a Mark 300,000 1 Prijs a „ 200,000 g’ 2 Prijzen a „ 100,000 F’ 1 Prijs a „ 90,000 vj 1 Prijs a „ 80,000 2 Prijzen a „ 70,000 1 Prijs a „ 60,000 2 Prijzen è. „ 50,000 ' 1 Prijs a „ 30,000 5 Prijzen è „ 20,000 S 3 Prijzen a » 15,000 - 26 Prijzen è. „ 10.000 56 Prijzen a „ 5000 ' 106 Prijzen è „ 3000 253 Prijzen a „ 2000 6 Prijzen a „ 1500 ? 515 Prijzen a „ 1000 1036 Prijzen a „ 500 60 Prijzen a „ 200 , 63 Prijzen a „ 150 29020 Prijzen a. „ 145 || 19340 Prijzen a 124, 100, 94, 67, 40, 20 Mark. ■ Een hoofdzakelijk punt van belang is in R B de Hamburger Geldloterij opgesloten en be- ■ ■ staat daarin, dat geen nieten, maar wel prijzen B 9 getrokken worden; een ieder heeft dus tot s ja aan het eind der 7 klassen kans en behoeft B PI niet te vreezen, reeds vroeger, zoo als in de Nederlandsche klassenloterij, met een niet uitgeloot te worden en zoo doende de kans te verliezen. De prijstrekkingen zijn volgens het plan officieel vastgesteld. Voor de eerstkomende prijstrekking der van den Staat gewaarborgde Geldloterij kosten Geheele Origineele-Loten N.fl. 3,60 ets. Halve „ „ 1,80 „ Kwart „ „ 0,90 „ De orders worden, na inzending van het bedrag, met de grootste opmerkzaamheid door ons geëffectueerd. Het bedrag gelieve men in muntbiljetten, Nederl. postzegels of het gemakkelijkste door middel van intern, post wissel te remitteeren en ontvangt een ieder van ons, de orgineele loten, met het Staats wapen voorzien. Ook de halve en kwartloten zijn orgineel. Bij het verzenden der loten worden de noodige ambtelijke plannen gratis I bij gevoegd en verklaren wij ons bereid, bij niet overeenkomst de loten voor de trekking terug te nemen en het toegezonden geld te retourneeren. De namen der bestellers worden in onze loterij registers dadelijk genoteerd en na ieder trekking ontvangt de inhouder van een lot onopgevorderd de ambtelijke trekkingslijst. De uitbetaling der prijzen geschiedt onder toezicht der Regeering. Door onze tusschen- komst kunnen ook de winsten dadelijk na elke trekking, ter woonplaats der winnaars uitbetaald worden. Onze collecte is steeds van het geluk bij- B zonder begunstigd en hebben wij n.1. in Neder- B land, in de laatste’loterijen de grootste winsten 9 uitbetaald, te weten prijzen van Mark 250,000, B 100,000, 80,000, 60,000, 40,000 Mark etc. Het is vooruit te zien, dat deze soliede onder- 9 neming zeer veel deelnemers vindt en verzoeken 9 wij derhalve om al de orders te kunnen uitvoeren B de bestellingen zoo spoedig mogelijk, in elk ge- B val vóór den 2 October a. s I toe te zenden aan Jsenthal & Co., I Bank en wisselzaak, Hamburg. > F.S. Wij danken voor het nu toe geschon- H ken vertrouwen en terwijl bij het begin der tg nieuwe verloting ter deelneming uitnoodigen, B zal ook verder ons streven zijn, door reëlle 9 bediening de tevredenheid onzer geëerden Et interessenten te verwerven. Harde, VI itte en Zuivere STUMHHISU VAN de Stearine-Kaarsenfabriek „Apollo”, TE SCHIEDAM. BEKROOND: 167 te Weenen in 1873 met de Verdienst-Medaille, te Parijs in 1878 met de Gouden Medaille, te Amsterdam in 1883 met de Gouden Medaille. Zijn verkrijgbaar bij alle voorname Winkeliers. VROUW. N. FAASSEN - ROTTERDAM. Boymansplein 25. Het geachte Damespubliek maak ik door deze attent op mijne delicicuse Geldersche Worst, van 48 en 41 Cts. per | Kilogram, alsmede diverse soorten puike KEUKENBOTER in verschillende prijzen. Bestellingen worden^,|teD spoedigste aan huis bezorgd. 188 ***.. Zo' jO Kindermeel van Uestlé. i FARINE LACTÉE NESTLÉ, 1 Jj per bus ƒ 0,75. j GntaerMelli Wié, i B 171 per bus ƒ 0,50, 4, bij hoeveelheid lager. # s F. E. VAN SANTEN KOLFF, ; gp ' öl Hoofdsteeg No. 1, Rotterdam. tóg Koninkl. Zeej- és ParftmeriefaÈrieï P. J A. SfiVALLE. - Voorburg. BEKROOND, AMSTERDAM 1883. EAU DE VOORBURG ROYALE het nieuwste, aangenaamste en verfris- schenste Parfum voor den Zakdoek. De ZEEPEN, van mijn naam of merk voor zien, worden als geheel zuiver en onschadelijk gewaarborgd. Beide zijn in de voornaamste Parfumeriemaga- zijnen te bekomen. 179 speci.i'lu ixrk'htixg VOOR HET Verven van alle soorten Belangrijk voor gehuwde en ongehuwde Dames, [let Algemeen Meisjes-, Vrouwen- en Weduwenfonds, gevestigd te Rotterdam, opgericht in 1828. —. .. | B. DE B.EGT, Directie: j Dr Th VAH DOESBURGH. VERZEKERT 178 Weduwen-Pensioenen en Lijfrenten, ook voor Vrouwen en Meisjes. Voorwaarden en Tarieven gratis verkrijgbaar. Mauritsstraat 9, Rotterdam. Vesticht in 1813. Leveranciers van H. M. de Koningin van Engeland en van Z. K. H. de Prins van Wales. Tegen rembours franco door geheel Nederland in kistjes van 6/, of 12/2 flesschen, voor de vol gende prijzen: PALE DRY CREAMING half zoet 6/, fl. ƒ 81. QÜALITÉ SUPERIEURE gewoon „ 6/, „ „ 81. CARTE BLANCHE „ „ 6/, „ „ 18. BOUZY MOUSSEUX „ „ 6/, „ „ 15. Een kistje van 12/2 flesschen ƒ 1.50 verhooging. Voordeelige conditiën voor Hótels en Sociëteiten. Te verkrijgen aan de table d’höte van het Amstel Hotel. 186 Algemeene Maatschappij van Levensverzekering en Lijfrente. Gevestigd te AMSTEJRDA.M. Gtoeclgelieiir<l bij Koninklijk Besluit van 1 JXovenibev 1S8O, INo. ’AS. HOOFDKANTOOR: AMSTERDAM, Heercngracht rJV’X BIJKANTOREN: SOERABAIA, BRUSSEL en HAMBURG. MAATSCHAPPELIJK KAPITAAL: EEN MILLIOEN GULDEN. DE VERZEKERDEN KUNNEN DEELEN IN DE WINSTEN. Commissarissen, de Heoren: M®. W. van der Vliet, F. J. W. H. Schmitz, M®. G. van Tienhoven, M®. P. W. H. van Sonsbeeck, allen te Amsterdam; M®. W. M. Reepmaker, te Rotterdam; M®. J. P. R. Tak van Poortvliet, te ’s Gravenhage; Prof. P. van Geer, te Leiden; W. A. Baron van der Feltz, te Assen; Jhr. M®. L. F. H. Michiels van Kessenich, te Roermond; Jhr. M®. J. H. F. K. van Swinderen, te Rijs (Friesland); Jhr. M®. J. B. A. J. M. Verheijen, te ’sHertogenbosch; M®. F. H. J. Baron de Bieberstein Rooalla Zawadzky, te Maastricht; M®. C. G. de Beus, M®. J. J. C. Enschedé en J. Dinger, allen te Soerabaia. Directeuren: D®. S. R. J. VAN SCHEVICHAVEN, B. W. SCOTT en J. F. L. BLANKENBERG. De Maatschappij gaat contracten aan voor alle soorten verzekeringen op het menschelijk leven, ook voor Oost- en West-Indië. Hare tarieven zijn volgens de nieuwste statistieke gegevens berekend. Dl nni/CÖ’C P A P A HIT O werd bekroond met de GOTDEN MEDAII«I«E EjL.UUrlt.li w VrvU/vUr UtLUtli op de Tentoonstelling te Amsterdam, 1883. Van Houten’s CACAO Fabrikanten C. J. van Houten & Zoon, TE WEESP BIJ AMSTERDAM. Intern. Tentoonst. Amst. 1883. Gouden Medaille. Gemakkelijk bereidbaar Cacaopoeder, CACAO A. DRIESSEN. 193 Rotterdam. Alom Verkrijgbaar. CHOCOLATINE ZUIVER oplosbare CACAOPOEDER in bussen van 1/2, 1/4 en 1/8 Kg. netto, tegen ] f 1.60, f 0.85 en f 0.45. Alsmede diverse soorten CACAO in brooden, f OEDER-, MELK- en ZOETE CHOCO LADE uit de Fabriek van D. & «. GBOOTES GEBROEDERS te WESTZAAN. Verkrijgbaar bij vele Kruideniers en Banketbakkers. 176 BKÏ&&SO°\’S Een warm Strijkijzer op den achterkant van het Papier gestreken, brengt het Patroon over op alle fabrikaten. MOnilLLKNBOIilA voor het jaar 1883, alsmede de nieuwe Majaarspatronen wordt na ontvangst van 35 ets. francc per post verzonden. Een ruime sorteering llngelsche Hand werken steeds voorhanden, ook al de benoodigd- heden. 183 Verkrijgbaar bij : Mej. E. <« II6SOX, 3, Herderstraat, Rotterdam. Voor Amsterdam bij: Mej. BOELEN & BEUNIS, 21, Leidscheplein. Voor ’s Gravenhage bij: Mej. A. J. W. BECHT, 11, Tollensstraat. Foor Haarlem bij: Mej. E. ROELOFSEN, 16, Jacobijnenstraat. WINTERAVONDEN. Die zijne winteravonden aangenaam en nuttig wil besteden abonneere zich, op 185 SCHORER’S FAMILIENBLATT grüne Ausgabe 1884, waarvan zooeven de eerste Aflevering verschenen is. De prijs is per Aflevering slechts 30 Cts. (SEYFFARDT’S Boekhandel te Amsterdam. U'";'""';cACfi0PÖE0ER „De Bijenkorf’ j ■ f. Kuiirr U UU U Verkrijgbaar in bussen van i, | kilo, te AMSTERDAM. Tuw )N MARCHEr Firma Ari8ti(le Bouchuuit nouveauté -magazijnen Leid en de werkelijke te^en lcl’etHe mnst en goedkoopheid van al £3 A R | de znachtnemmg van de zijne artikelen. * • H strikste goede trouw. Wij hebben de eer ter kennis der Dames te brengen, dat onze geïllustreerde Catalogus der Nouveautés voor het Winterseizoen verschenen is en dat hij op aanvrage aan een ieder franco wordt toegezonden. Wij zenden insgelijks franco op aanvrage Stalen van al onze Zijdenstoffen, Effen en Fantasie Wollen Stoffen, Lakensche Stoffen, enz. enz.; alsmede de Albums onzer Nieuwe Modellen Mantels, Confecties, Japonnen, Kostumen, Modes en Kapsels, Onder en Bovenrokken, Nieuwe Toiletten, Kostumes en Kleedingstukken voor Kinderen (Meisjes en Jongens), Schoeisel voor Dames, enz. enz. Elke bestelling van af 25 francs wordt vrachtvrij verzonden, met uitzondering evenwel van Meubels, Beddengoed en artikelen van een zekeren omvang en gewicht, volgens de bepalingen van den Catalogus. De Dames hebben dus slechts het bedrag onzer factuur vermeerderd met de inkomende rechten te betalen. Het Huis Au Bon Marché heeft geene Succursalen noch Vertegenwoordigen te Parijs, evenmin in de Fransche Departementen noch in het Buitenland. 195 AMERIKAANSCHE ORGELS. Ook in zeer nette moderne gepolitoerde KASTEN. Van liefelijk en zachten overgaande in zeer krachtige TOON, met sierlijke LUSTRES en POIGNEES. 5 octaaf 1| spel 7 registers ƒ 165 5 » 2 » 8 » » 180 enz., in verschillende vormen en grootte. Eenvoudige en deugdzame constructie niet 10 jaar garantie. Stoom- Orgelfabriek, J. VAN DER TAK & Co. ROTTERDAM, Hooge Boezemkade 32. Tevens nog de vroegere platte soorten van af f 80, en Ruilen en Repareeren ook van Amerïkaansche Orgels. ISO LOTERIJ VAN DE INTERNATIONALE TENTOONSTELLING TE AMSTERDAM. 1ste Trekking 10 November a. s. Van de Seriën 1—10, elk van 200,000 Nummers ; te samen 2,000,000 Loten. De Loten op welke eene Premie valt worden afgestempeld voor de latere trekking der Hoofdprijzen, over alle 30 Seriën verdeeld. frijs r>or XjoI 50 Cents. OVERAL VERKRIJGBAAR. Voor den Verkoop in het groot vervoege men zich tot den Heer WTDEMANN, Kassier, Paleis voor Volksvlijt, te Amsterdam. Het geïllustreerd Feestblad ROTTERDAM-KRAKATAU, (20 pagina’s Illustration-formaat), dat van wege de Dilettanten-Club te Rotterdam, op den feestavond van 13 dezer werd uitgegeven, is, voor zoover de voorraad strekt, a f 0.50 verkrijgbaar ten kantore van de firma NIJGH & VAN UITMAK, Wijnhaven te Rotterdam en verder bij den boekhandel. Voor buiten de stad tegen toezending van f 0.60. 9>e opbrengst strekt ten bate van de slachtoffers in Indië. Wat is dat nu weer? Een komiek met een massa geld op zak? Dat is wat vreemds, want een komiek is doorgaans al zeer slecht bij kas! Waar is dus dat komieke wonder in zijn komieke soort? Is de avondstond genaderd En de ontspanningstijd breekt aan, Dan, in huis of club vergaderd, Vraagt men vaak: wat nu gedaan? De Komiek zal ’t antwoord geven: Blijde scherts en vroolijklieid, Past na d’ernst van ’t daaglijksch leven; De avond zij aan vreugd gewijd! En die vreugde is te vinden Bij een voordracht of een lied, Bij een kwinkslag onder vrinden, ■Zooals de Komiek u biedt. Let op de enorme voordeelen!! U Zoo een echten Komiek betaamt, is Egg hij prettig, dartel, gezellig, lerens- ■ lastig, en vol geestiger, echten humor. De R I Komiek geeft niemand aanstoot of er- « gernis en bevat eene uitgelezen verzame- HM : ■ ling van Chansonnetten en liedjes op ■Ml algemeen bekende wijzen, Komische Scènes, B :.;B luimige voordrachten, coupletten en Samen- B;'/ spraken in proza en poëzie voor allerlei Q : J Let op de enorme voordeelen!! c Hij is waard gelezen, herlezen, ja, J I van buiten geleerd te worden. Kostelijk B I vermaakt men zich zelven mei liet lezen Bi' H en geheele gezelschappen zullen u bij de 5® ‘-B voordracht dacerend toe juichen ! S’ Let up de enorme voordeelen!! ■'.i De eerste uitgaaf werd in weken K; ra|| uitverkocht en deze tweede is ook reeds B? weer een heel eind op weg, en geen B ■M wonder! Voor 65 cents franco in huis. ■ door het geheele land, daarvoor wil ieder- - I een zulk een Komiek bezitten, te meer (Sj ■ daar bij ieder Exemplaar franco eene HM ■ ■ gesloten enveloppe wordt verzonden. ,.g|' Wat zit er in die enveloppe?? w Bij iedere verzending groot of klein, ■*>*..
24,145
MMKB07:001181001:mpeg21_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1871, 01-01-1871
null
Dutch
Spoken
7,164
12,436
t) Ziehier de missive, door Lodewijk XIV bij deze gelegenheid geschreven. Zij komt voor in een opstel van den heer de Hautccloque, oud-burgemeester van Atrecht, inde Chroniques ariésiennes van P. Roger, d'Allonville en Dusevel: "Trés-chers et bien-aimés. Ayant appris avec un tres sensible déplaisir que nostre tres cher et tres aimé fils, le duc de Vermandois amiral de France, est décédé depuis peu en ville de Courtray , en Flandre, et désirant qu'il soit mis dans Téglise cathédrale de notre ville d'Arras, nous mandons au sieur e'vèque d'Arras, de recevoir le corps de nostre dit fils, lorsqu'il sera porto dans ladite église, et de la faire inhumer dans le choeur de ladite e'glise avec les cérémonies qui s observent dans Tenterrement des personnes de sa naissance. „Ce que nous avons bien voulu vous faire savoir par cette lettre et vous dire que notre intention est que ayez & vous conformer a ce qui est en cela de nostre volonté et assister en corps a cette cérémonie , ainsi qu'il est d'usage en pareille occasion; et nous assurant que vous y satisferez, nous ne vous faisons la présente plus longue ni plus expresse; n'y faites donc faute: car tel est notre plaisir. «Donné a Versailles, le XIX novembre 1683. (w. g.) Louis en (lager) Le Tellier " Naar de lezer zal opmerken wordt hier gesproken van »19" Novem- zich de burgerlijke en kerkelijke overheden van Atrecht gereed, om aan den wil van hun heer en meester gehoor te geven. De aankomst van het lijk wordt ten i2 ure door het bulderen van het geschut en door het luiden der klokken den volke medegedeeld. Door de poort van Méaulens, waar de //maïeur'' en de schepenen inet hun groote witte waskaarsen, de goeverneurs der stad en der citadel, al de officieren van den generalen staf, de geestelijkheid der verschillende parochieèn en de geestelijken der bedelorden reeds vergaderd zijn, dringt de rijk gedrapeerde lijkkoets de stad binnen, terwijl de kavalerie van het garnizoen haar tot geleide strekt, en de infanterie een dubbele en levende haag vormt van de poort tot aan de katedraal. Binnen de plaats gekomen, wordt de kist uit de koets gelicht, door den bisschop in priestergewaad en zijn kapittel ontfangen en door de kanunnikken, gevolgd door alle dignitarissen van het graafschap , naar de kapel van Sint-Vaast gedragen, waar zij wordt neergezet. Onafgebroken en tot op den dag der plechtige teraardebestelling wordt daar gebeden #); men leest bovendien missen van 6 uur af' tot den middag 12 uur toe. Den 27ste November 1683 vullen degenen, die bij den lijkstoet tegenwoordig zijn geweest, het koor der domkerk dat, evenals het schip , met rouwfloers is behangen, waarop het wapen van Vermandois schittert. Daar midden in het koor, daar waar men eenmaal een naamgenoote des afgestorvenen in het kille graf heeft gelegd f); daar op de plek, die den bijnaam l'ange voert, wordt de rustplaats van Vermandois gevonden. Daar wordt hij plechtig neergelaten ! ber. Daar deze dagteekening op de registers van het kapittel in Romeinsche cijfers staat uitgedrukt, onderstellen de heeren Hautecloque en Topin, dat XIX een »erreur de copiste maladroit" voor XXI is, hetgeen niet onwaarschijnlijk is. In elk geval is »19" November in strijd met de historiesche waarheid. *) Register van het kapittel en het stadhuis van Atrecht in Hautecloque (zie een vorige noot). De kanunnikken zonden er gedurende den dag hun gebeden ten hemel op, terwijl de kapellanen hen 's nachts aflosten. f) Izabella van Vermandois, gade van Filips van den Elzas, graaf van Vlaanderen , een afstammeling van Hendrik T van Frankrijk. Het moet zeker een treffend schouwspel geweest zijn, beschenen door het sombere schijnsel van ontelbare wijkaarsen ; terwijl slechts de treurzang van onzichtbare koren , de doffe tonen der klokken, en het snikken der treurende, in rouwgewaad getooide, aanwezigen de heilige stilte verbreken! Nog waren de eerbewijzen aan de nagedachtenis van den zoon van de la Valiiere hiermee geenszins afgeloopen. In de maand Januari van het volgende jaar (1684) stelde de heer de Chauvehn, de intendant der provincie, uit naam des konings en onder medewerking van het domkapittel een oirkonde op, waarin het volgende gezegd wordt: 'Informd des témoignages publiés de zèle qu'a donne's le chapitra tant par la pompe des obsèques que par le choix du licu de la scpulture, dont Sa Majesté a éte très-satisfaite; desirant donner des preuves de son' affection pour son fils et voulant que les chanoines et leurs sucecsseurs puissent continuer h, jamais leurs priores pour le repos de son ame, le roi a résolu de leur procurer les moycns d'y subvenir *)." Er wordt dus vastgesteld en verordend als volgt: »Les prélat, doyen et chanoines diront tous les jours, chacun 'a son tour, et pendant l'année de 1'inhumation, uno messe basse de requiem dans la chapelle ardente f), pre'pare'e et tendue de deuil a eet effet; le IS novembre de chaque année, ou autre jour proehain, en eas d empêchement, il sera célébré a perjêtuité dans leur église un service solennel, précédé de vigiles a neuf psaumes et neuf le9onS; le chapitre fora distribuer annuellement a cinquante pauvres, qui devront assister a ces offices, 5 sols a chacun et un pain do 8 livres; il sera aussi donne' tous les ans par le chapitre, le jour du service, une somrne de 6 livres aiix pauvres Clairisses de la cité d'Arras, afin que leur communauté prie pour le salut du comte de *) Zie den tekst der oirkonde bij Hautecloque in de Chroniques Artésiennes. t) De katedraal, waarin het lijk vanVermandois werd bijgezet, bestaat niet meer. In 1789 onderging zij het lot schier aller andere Atrechtsche kerkgebouwen, en werd zij het slachtoffer van wreed fanatisme en woeste vernielzucht. Waar zij eenmaal stond, verheft zich nu de Sint-Nikolaaskerk. De Sint-\ aast-kapel, waar de kist van Vermandois aanvankelijk werd neergezet, maakte deel uit van de abdij van Sint-Vaast. Het is de tegenwoordige katedraal van Atrecht. Vermandois; et tcmtes les cloches seront sonnées le jour et Ia veille , comme il est d'usage aux obits des évêques *)." Lodewijk zond aan het kapittel van Atrecht do som van 10,000 livres, alsook ettelijke prachtige geschenken, om het te beloonen voor zijn ijver in deze zaak en tevens om een soort van schadeloosstelling te verleenen voor de gemaakte onkosten. Er werd voor het geld een pachthoeve aangekocht in het dorp la Coutaiejbij Béthuno, die sedert dien tijd ferme de Vermandois wordt genoemd. De bepalingen der koninklijke oirkonde werden tot in 1789 stipt tenuitvoergelegd. De voorgeschreven ceremonie werd diensvolgens den 25st« November van elk jaar, getrouw gedurende meer dan een eeuw herhaald. De Revolucie moest ook deze herinnering aan den bastert eens allerkristelijken konings doen verdwijnen. Met het vorenstaande voor oogen kan men — dunkt me — geen waarde meer hechten aan het sprookje van de Mémoires de Ferse, of aan het betoog van père G-riffet, dat slechts een twijfelachtigen steun vindt in de (voor dit geval) ongeloofwaardig gebleven bron der Mémoires van M"e de Montpensier. Want hoe zou een oplichting van Vermandois hebben kunnen plaats grijpen te midden van het leger, dat hem lief had? Welke huichelaar zou niet alleen de vorst maar ook de vader hebben moeten zijn, indien hij er toe ware overgegaan, een misdaad te plegen jegens zijn kind, na dien welwillenden brief aan den markies de Montchevreuil, door ons reeds vroeger medegedeeld! Om tot die misdaad zijn toevlucht te kunnen nemen , moest Lodewijk niet alleen mannen omkoopen als d'Humières, Montchreveuil en de Boufflers, hij moest bovendien ook het geheele kapittel van Atrecht bedriegen of door goud eveneens het zwijgen opleggen. Om aan de Yermandois-teorie te gelooven moet men onderstellen, dat de lijkkist, daar zoo plechtig in het koor der Atrechtsche domkerk neergelaten, öf ledig was, óf' wel het lichaam bevatte van een ander. Het eerste is echter ondenkbaar, ook al waren de dragers bij den lijkstoet omgekocht, even *) Zie den tekst der oirkonde bij Hautecloque in de Chroniquei Arté littnnes. ondenkbaar als het tweede, daar in 1786, op bevel van Lodewijk XVI, die zich ongerust begon te maken, de kist geopend werd , en wel in de tegenwoordigheid van den bisschop van Atrecht, van den provoost der domkerk, van den chef de fabrique en van den prokureur-generaal. Ben proces-verbaal, door allen onderteekend, konstateert de aanwezigheid vau het lichaam // entier et bien conforme1' *). De zoon van MUe de la Vallière iigt dus werkelijk te Atrecht begraven en een ander moet de gemaskerde zijn geweest, die op 20 November 1703 te Saint-Paul ter aarde werd besteld. "Ware men in staat, door deugdlijker bewijzen dan die van den schrijver der Mémoires secrets pour servir a l'histoire de Perse en van den père Grriffet de gevanzetting van Yermandois te staven — dan zou Lodewijk XIV niet alleen een wulpsch, hoovaardig, ijdel en fanatiek koning zijn geweest, maar bovendien ook een doortrapte schurk, die er niet tegen opziet bijna een kindermoord te begaan; die de geestelijkheid en de militeire macht omkoopt; en er geen gewetenszaak van maakt, deze schanddaden te vereeuwigen , door een dan even snoode als overtollige ceremonie. Dit monster Lodewijk bestaat echter— Goddank! — nog niet, en zal, naar wij hopen willen, nimmer bestaan. (Wordt vervolgd). *) Zie de Beauchesne , Vie de Madame Elisabeth, I). I, bis. 543. HET LEESKABINET. AMSTERDAM, 1BEAHAM FR IJ LINK 1871.. MENGELWERK V TOT MMIÊIÏ©ÏÏIS) ; N BESCHAAFDE KRINGEN. Bij A. ÏHLJÏilNK , te Amsterdam, is heden verschenen DE VIJFDE AFLEVERING VAN ONli EEUW OP HET GEBIED VAN GESCHIEDENIS EN VAN STAATKUNDE. imiüiulaagstlt ONDER LEIDING VAN H. TIEDEMAN, en met medewerking van vele Nederlandsche geschiedvorschers en letterkundigen Prijs per Jaar f 4,80. BRIEF VAN FREDERIK WILLEM I, KONING VAN PRUISEN. Door Dr. A. de Jager. De Geleerde, over wien in den mede te deelen brief de inhoud loopt, ia Johan Gottlieb Heineccius, in 1681 te Eisenberg in het Hertogdom Altenburg geboren, waar zijn vader, Joh. Mich. Heinecke, leeraar aan een Lyceum was. De zoon studeerde eerst te Leipzig in de godgeleerdheid, daarna te Halle in de rechten, en werd te dezer stede in 1713 Hoogleeraar in de AV'jsbegeerte en in 1720 in de Rechten. Voor het laatstgenoemde vak vertrok hij in 1723 naar Franeker en in 1727 naar Frankfort aan den Oder; doch zes jaren later keerde hij weder, als Hoogleeraar zoowel in het Hecht als in de Wijsbegeerte, naar Halle terug, waar hij in 1741 stierf. In de Geschiedenis der Leidsche Hoogeschool door Prof. tsiegenbeek, D. I, blz. 267 enz., lezen wij het volgende: // De hooge jaren van de beide Hoogleeraren in het Burgerlijke Regt, Schultingh en Westenberg, gaven Curatoren , in den jare 1732, aanleiding, om de Faculteit met een' waardigen onderwijzer in het Romeinsche Regt te versterken. De aanbeveling van den vermaarden President van Bynckershoek deed hen het oog vestigen op den beroemden Jo. Gottlieb Heineccius , voormaals Hoogleeraar in de Regten te Franeker en thans te Frankfort aan den Oder; dan, helaas! eene geopperde bedenking omtrent zijne aankleving van de Augsburgsche Geloofsbelijdenis gold, in deze dagen van mindere verdraagzaamheid, nog genoeg, om van het voornemen af te zien ter verrijking van de Hoogeschool met eenen leeraar, die zeker onder hare eerste lichten zou hebben uitgeblonken.... //Zoo vonden zij (t. w. de curatoren) het, in den jare 1737 , geraden, Mr. Joachimus Schwarz, die reeds vele jaren , door zijn bijzonder onderwijs, zoo in het Burgerlijke, 1871. I. 12 als Volkenregt, der Academie merkelijke diensten bewezen had, tot Lector in de Eegten aan te stellen; en, toen kort daarna, door den dood van J. O. Westenberg, een harer schitterendste lichten voor altijd onderging, hervatte men, nu niet langer door kleingeestige bedenkingen teruggehouden , het vroeger gestaakte opzet, om den beroemden Heineccius aan deze Hoogeschool te verbinden. Dan, hoezeer hij zelve ter aanvaarding van den hem opgedragenen post niet ongenegen was, kon men echter den Koning van Pruissen niet bewegen, om hem het vereischte ontslag te verleenen." Het is ter bevestiging en opheldering tevens van het laatst gemelde feit, dat de brief des Konings dient, welks inhoud ik in staat ben, mede te deelen. Hij voert noch dagteekening, noch adres, en is, waarschijnlijk met andere stukken, ingesloten verzonden, hetzij aan den Secretaris der Staten van Holland, of aan dien van den Senaat der Academie , of aan eenen ander ambtenaar. Dat hij tot het jaar 1738 moet gebracht worden, blijkt uit Siegenbeeks verslag. Letterlijk luidt hij aldus: //Monsieur, //Je viens d'apprendre, par votre Lettre du 30 Septembre, la demande que vous me faites au nom de leurs hautes Puissances, vos maitres et mes bons amis,d'accorder a l'Université de Leide, mon Professeur Heineccius. Comme vous connoissez mes sentimens d'amitié pour la République, vous croirez aisément que j'embrasserois avec plaisir cette occasion de lui en donner des marqués, si des obstacles invincibles ne s'y opposoient. Ce Professeur est un des meilleurs que j'ai a Halle, et il est évident que son départ feroit beaucoup de tort a cette Académie. II est d'ailleurs d'une complexion peu propre pour le climat d'Hollande et c'est 1'unique raison qui 1'a porté a retourner dans mon service; il n'est pas besoin d'ajouter que la République n'a jamais trouvé a propos de m'accorder quelques grands Mügelmanner qui auroient, peut être, pu balancer quelques grands s 9a vans. J'espère donc que vous rendrez faire valoir ces raisons auprès de vos Seigneurs et Maitres, aux quels je m'efforcerai toujours de donner des preuves convaincantes de ma sincère amitié. //Je suis Votre trés aflectionné. // (signé) Frédric Guillaume." Vereert deze brief den te Leiden zoo vurig verlangden hoogleeraar, hij strekt niet minder tot roem van den doorluchtigen Schrijver. Trouwens, de geschiedenis van dezen Vorst, die van 1713 tot 1740 den koninklijken zetel innam, getuigt van hem, dat hij ja een uitmuntend krijgswezen op hoogen prijs stelde en zelfs de kloeke mannen uit Holland en elders tot zich riep om zijne lijfwacht uit te maken; maar ook niet minder nadrukkelijk, dat hij steeds trachtte te bevorderen, wat tot de stoffelijke en geestelijke welvaart van zijn volk kon bijdragen. De betuiging van zijne goede gezindheid jegens onze Republiek was niet louter plichtpleging. Ik vind van hem opgeteekend, dat hij in zijn hart echt gemeenebestgezind was en meer dan eens het voornemen te kennen gaf, zijne dagen, vrij en stil, in de Nederlandsche Eepubliek te gaan eindigen. Rotterdam, Januarij 1871. EEN BESLTSSEND OOGÈNBLIK. EENE NOVELLE. Door A. J. Berman. 1)ominé Zaaier heeft voor zijn gereformeerde Draspoelers een //waterloópreek" gehouden. Hij had tot tekst: //Dit is de dag, dien de Heer gemaakt heeft, laten wij daarop verheugd en verblijd zijn.'' Of het nu van blijdschap is, weet ik niet; maar er is heden namiddag // geen dienst." Dat is een buitenkansje, óók voor den heer Jan van Harp, schoolmeester , voorzanger, koster en doodgraver van Draspoel. 12* Tehuis gekomeu, stopt van Harp ziju wat ingekorten Gouwenaar, doet een paar krachtige halen, gaart al zijn moed samen, en zegt: //Vrouw, eet je van middag eens om vier, in plaats van om drie uur? Ik wou vóór den eten nog eens naar Klikweerd, om meester Slaghek eens op te zoeken. Die is al zoo lang ziek, en ik heb hem nog niet eens bezocht." //Wat mieter Jan, al weêr ait! (*) Daer beurt niet van, hoor. Ik hang op slag de eerpels (f) over. Het is wel vergloeid, da je werm eten in je pens kraigt, as je nae Slaghek gaet. Je bent hemelsdagen (§) noch toe Klikweerd eweest. Je hait er niks te maeken." //Bedaar maar moeder, bedaar maar! Dan zal ik er wel eens op een anderen dag heen gaan." En na dit vrij zoetsappige antwoord, brengt Jan van Harp den nachtspiegel, die nog gevuld op tafel staat, naar //'t walletje," om dan gaauw //een half elfje" te snijden voor zich en zijn gezin. Dit en dergelijk huiselijk tooneeltje is u iets vreemds?... Maar dan hebt gij nooit den schoolmeester van Draspoel bezocht. Pas connu? Mag ik dan het genoegen hebben u den iieer van Harp en zijne ega voor te stellen? Tout honneur aux dames! Deze dame, daar links.... Maar, mijn lieve Mevrouw, kijk niet zoo gramstorig! Dat heb ik heusch niet verdiend, 't Is echt geen vogelverschrikker. 't Is jufvrouw van Harp in levenden lijve Jawel, die lange, gezette vrouw, met die donkere oogen, zonder wimpers en zonder wenkbrauwen, die vrouw, wier blonde haren uit haar bodemloozen boerinnehoed in een mond hangen, zoo groot als een drogist maar voor zijn' gaper verlangen kan, die vrouw, die daar op Zondag staat te wasschen, met haar rokken over de slippen van haar jak, en met kolossale klompen aan de platte, groote, breede voeten, dat is jufvrouw van Harp, geboren Leip Donk, (*) Ait = uit. (t) Eerpels = aardappels. (§) Hemelsdagen = zeer onlangs. dochter van wijlen Klaas Donk en Kaatje Norres zaliger. Sinds haar huwelijk heet ze Betje. Maar wilt ge meester en haar in hun zwak tasten, dan moet ge haar jufvrouw van Harp noemen. Misschien doen dan de Draspoelers het ook nog wel eens. Ze zeggen echter, dat ze het wel verpoffen, om zóó'n mins juffer te noemen. Nu, dat moeten zij zeiven weten. Daar komt jufvrouw van Harp net uit het waschhok. Zou ze de kleêren al op het bleekveld gaan leggen, of aan de lijn hangen ? Gre moogt ze gerust zien, Mevrouw , hagelwit, dat verzeker ik u. Neen, ze komt maar eens even //kaiken, of het scheep nog vreet", en of de //pullen niet wegloopen, en of »dien rooien (*) al een ai (f) eleid heit. Ze is //miserabel beestachtig," zeggen de Draspoelers. Ja, ze is beestachtig. Meer, dan u lief kan zijn. Mejufvrouw van Harp, geboren Leip Donk, heeft veel, dat niet menschelijk is. Zoo beroemt zij onder anderen er zich op, dat zij «een grooten bek" heeft, en dat zij dien //roeren" kan. Dien „roeren," is haar zoo groote behoefte, dat zij met geen enkel menschelijk wezen in vrede leven kan. Ruw, beestachtig ruw kan zij zijn. Aan het heiligste ontneemt zij alle wijding. Het was walgelijk, om te hooren , wat al „ aardigheden zij uitsloeg," toen zij , na zevenjarig huwelijk, voor het eerst na haar' trouwdag //in het bed moest," eene //gezegende onder de vrouwen" worden mocht. Toch kwam ook bij haar, na de geboorte harer dochter, de moeder boven. Zij — moeder wint het altijd van vader heeft Netje lief, nog meer dan van Harp zijn eenig kind lief heeft. Zij vertelt u gaarne, dat zij het //heel krek" weet. En ik durf u verzekeren, waarde Mevrouw, dat gij uwe dochter nog nooit zóó hebt opgeschikt, als jufvrouw van Harp haar kind. Zie maar eens! Het driejarig nekje bezwijkt schier onder den last der drie rijen groote //bloedkralen' en het daaraan bevestigde gouden slot — alles van grootmoeder afkomstig. Als straks de wasch //deen is," moet Netje (*) Uien rooien = de 100de kip; (■f) Ai - ei. daarmee — gelukkig maar in figuurlijken zin — de oogen van de buren uitsteken; want die hebben // volk te gast," en licht zelfs wel te // wachtschip " (#) Maar daar hebt gij den heer Jan van Harp zeiven! Ziet gij? Daar rechts van het waschhok, in de keuken, die tot woonkamer dient. Hij heeft juist vuur gedaan onder den //konkelpot" (f), die op een ijzeren potje te koken staat, welk ijzeren potje rust op een met blik beslagen rond plankje, zoodat de //keukentafel," die dat alles draagt, er weinig last van heeft. Daar staat van Harp nu in zijn volle lengte voor u. Niet onknap, niet waar? Zwart haar, dito baard, lichtblauwe oogen, donkere wimpers en wenkbrauwen, //rijzig van stature," en gelaatstrekken, die iets goedigs hebben. Het geheel van dat voorkomen is zoo //onbillijk" niet. Hoort ge nu, dat van Harp zijn' vader is opgevolgd als onderwijzer in eene school, waar de Heidelbergsche katechismus nog onder de leerboeken behoort, zonder dat het iemand ergert, ja tot groote vreugde van een ieder, aangezien alle Draspoelers //van het ware geloof" zijn, dan knnt ge tevens van Harp bewonderen. Hij houdt den boel in school aardig loopend. Maar hij is zelfs veel te verlicht, begrijpt ge ? Als dominé Zaaier niet zoo'n paus en de burgemeester niet een neef van den dominé was, dan Dus stel u maar gerust, van Harp weet te geven en te nemen. Hoorde ik u daar niet zqggen: 't is zonde, dat zoo'n man aan zulk een vrouw vervallen is. Vervallen? Ik begrijp u. Ja, ze zijn wat te laat, wat geforceerd getrouwd, 't Is waarheid, zij beviel een maand vóór haar huwelijk ontijdig van een doodgeboren kind. Maar wat zou dat? Wat dat zou? Och, Meneer blijf mij in vrede's naam van het lijf, met uwe philippica tegen de gedwongen huwelijken ten platten lande!... (*) Te wachtschip of wachtschipper zijn (te waardschap zijn?) = te logeeren zijn. (tj Konkelpot =- koffieketel. O. ik weet het — en ik dank God, dat ik het zoo goed Weet — een groene bruiloft strooit maagdelijk loover over het gansche huwlijksleven. Van den oranjebloesem, die de blonde lokken uwer bruid sierde, geniet gij den levensgeur, zoo vaak gij u bukt over het -wiegje, waarin uw Benjamin sluimert. Zonder die groene bruiloft, hadden jaren en beproevingen licht een floers getrokken over de woorden, die nu in eeuwige frischheid te lezen staan in de harten der twee, die tot één werden: //gij de mijne, ik de uwe.' Zonder die groene bruiloft moest — o, pijnlijkste aller smarten! — uwe gade uwe achting missen, en zich het gelaat van schaamte bedekken voor hare zestienjarige dochter. En dat de moeder uwer kinderen- nog zoo beminnelijk //groen" is, komt meê van haar groene bruiloft. Daaruit verklaar ik mi} voor een goed deel deze ondeugd harer deugd, dat zij de zonde harer sekse zoo heel moeilijk vergeeft. Maar ziet gij, u, Meneer Nikodemus, u ontzeg ik het recht, om uwe philippica te houden. Tegenover u neem ik het op voor de Draspoelers. \ an u kan ik het niet velen, dat gij de schouders ophaalt over der boerinnen eerbaarheid en kuischheid. Ei zoo , is die hooggeroemde onschuld van het platteland al even ver te zoeken , als de onschuld der groote steden van ons devoot vaderland? Kom meê naar buiten, Meneer Nikodemus! Daar hebt ge een paar, dat //mekaêr mient." En ze meenen het oprecht, Meneer! Ze kunnen elkander voorbij gaan of voorbij varen, zonder een woord te spreken. Maar dat is //boeremenier.'' Doch ze meenen het er niet minder oprecht om. Ze voelen zóó'n // dingsigheid," zóó'n liefde voor elkander, dat zij geen begrip hebben van uwe koele berekening. Zij zouden u verachten als zij in uw binnenste konden lezen, waarom gij u verbonden hebt aan de ongelukkige, met wie gij een contract hebt aangegaan, dut evenveel van een huwelijk heeft, als een ieeren pop van een fleren jongeling. Hij kijkt zoo //giander," en is zoo // kant" voor zijn werk. Zij is zoo //gnap" van neus en ooren , en zoo'n // beste keezer" (*). Do rest kunnen ze niet onder (*) Keezer — kaaswaakstei'. woorden brengen. Maar dat weet onze lieve Heer wel. Dat die het weet, is hun genoeg. Nu geven ze zich zeiven geheel aan elkaêr, vat ge? En als het zóó ver komt, zullen ze //mekaer ook eeren veur de minsen." Het eenige kleine onderscheid tusschen u en hen is dit. Zij verleggen de huwelijksgelofte naar den dag van het engagement. Grij teekent een huwelijkscontract, om met onheilig vuur een liefdegloed na te bootsen, die uwe grijsheid zou verwarmen, indien uwe jeugd, indien uw rijpe leeftijd slechts eene vrouw gekend had en waarachtig bemind. Jan van Harp heeft Leip Donk//geëerd veur de minsen." Hij is met haar getrouwd. Want ze wisten niet beter, of //ze mienden mekaer." Maar Bet van Harp verliet hare eerste liefde, of, beter gezegd, Leip keerde tot hare eerste liefde, hare schroomlijke eigenliefde terug. Zij schoot wat heel veel te kort in den strijd der liefde, in zelfverloochening. Zij hield wel van haar' man, maar veel meer van zich zelve. Eigen zin en lust ging vóór alles. Het werd er met de jaren natuurlijk niet beter op. Jan kwam meer en meer onder den pantoffel. Toch krijgt ze hem er nooit geheel en al onder. Ze zou hem er geen oogenblik onder gekregen hebben, — en dan zou het een gelukkig huwelijk geweest zijn — indien Jan zelf van wat beter allooi ware geweest. Maar Jan is geen man, zoo als gij Meneer Brutus. Jan is een man, zooals gij er elk oogenblik een te zien krijgt, als gij maar vooral niet in den spiegel kijkt. Jan mist den zedelijken moed, de geestesmacht, om met waardigen ernst die vrouw op hare plaats te zetten. Eonduit gezegd, Jan van Harp deugt niet. Ik weet het wel, de Draspoelers noemen hem //een kerel als een kalf," hetwelk, overgezet zijnde, beteekent: een Joris Groedbloed. Hij .heeft ook iets goedigs, iets, dat hen, die slechts de oppervlakte zien, moet innemen. Maar ik betwijfel, of hem dat beter maakt. Zoo weet onder anderen ook die lieve v ogel verschrikster niet beter, of Jan //hait er niks tegen ineleit," en is gedwee tehuis gebleven. Maar nog zoo even, toen hij op eerbiedigen afstand van zijn vrouw stond, mompelde hij: //lieveit, ik wou, dat gij in den hemel zat, dan waren we er beiden goed aan toé." Dat is een vrome wensch, zegt Jan. Daar haalt Jan zijn glaasje uit de kast. 's Zondags moet hij toch één bittertje hebben. Zie, daar //slaat hij er eerst twee dood," terwijl hij in de kast staat, en nu zet hij zijn één bittertje op tafe!. Het is //etenstijd." Van Harp eet gewoonlijk weinig. Thans echter schijnt het hem bijzonder te smaken. De //eerpels" laat hij zoo goed als onaangeroerd. Maar het vleesch is geen alledaagsche kost, en het is het laatste, dat de slager borgt. Het deel van den leeuw zou hem best lijken. Hij weet er zich vrij wel meester van te maken. En als zijne vrouw dat wel wat laat ontdekt, verhoogt dat zijne vreugde niet weinig. Zoo vast als het Zondag is, zoo vast gaat van Harp bij dominé de Zaaier thee drinken. Hij blijft er maar kort. Hij wil er zich maar eens even te goed doen aan de praktijk van het bekende: //bluf, bluf" Nu moet hij een paar noodige commissies verrichten. Dat wil zeggen: nu kiest hij weer eigen wegen, paden waarop wij hem liefst niet volgen. De weg is weêr kleverig. Al kan hij veel ver dragen, toch keert hij niet dan waggelend terug. Maar wacht! Nog niet direct naar huis, al is het reeds na middernacht. Eerst nog een winkeliertje van Draspoel opgeklopt. De man slaapt er al op, dat meester nog komen moet. Zie zoo, nu is van Harps maag weêr even leêg, als zijn portemonnaie. Nu onder de dekens! Houd dat schelden en razen maar tehuis, Bet van Harp ! Uw man is er al aan gewoon. Hij slaapt al. Morgen over negen gaat hij weêr naar school. Dan zal hij de kinderen weêr op zijne wijze uit den Heidelbergschen katechismus leeren, dat // wij de schuld nog dagelijks meerder maken." En morgenavond of overmorgenavond wacht hem weêr zijne Delila, en wordt de weg weer // kleverig." Green wonder! De man, die met zulk een vrouw gezegend is, moet wel uithuizig worden. Dan komt van het eene het andere. Zoo maakt de vrouw den man slecht. Och kom! Zeker, men kan moeilijk te hooge denkbeelden koesteren van den invloed der vrouw. Wij, mannen, zijn niet opgewassen tegen de zoogenaamde zwakkere sekse. Wij zijn bang voor de onvrouwelijke, die hare roeping vergeet en niet schroomt zich zelve te verlagen. Wij zijn bang voor haar, die van haar engelenzang is vervallen. Daarom kruipen wij in onze schulp tegenover kwade vrouwen. Dan voelen wij , dat men in duivelenlucht niet kan ademhalen, voor men zeif sataniesch geworden is. En tegenover goede ? .. . Maar oneindig is de almacht der dienende liefde De vrouw, die haren adel weet te handhaven, door zich ten bloede toe te verloochenen, door zich te geven, zooals G-od zich geeft, mild en zonder verwijt — zij vindt vroeg of laat den doolzieksten echtgenoot geknield aan haar schoot, om haar te danken voor haren onweerstaanbaren, rijk gezegenden invloed. Maar met welk recht maakt gij uit de gebreken der vrouw een kwijtbrief voor de schuld des mans? Ik vind het wel wat heel gemakkelijk, en wat weinig voldoende, om tot onzen lieven Heer te zeggen: //de vrouw, die Gij mij gegeven hebt, die heeft mij verleid." Ik durf beweren, dat het alleen door onnatuur natuurlijk is geworden, dat Jan van Harp door zijn vrouw uithuizig werd, en van kwaad tot erger verviel. Ik heb te veel mannentrots, om, zonder protest, aan de heeren der schepping een bewijs van onvermogen uitgereikt te zien, waar het aankomt op herscheppen. En Jan van Harp wekt mijn ernstigen weerzin , zoo vaak ik bedenk , dat hij jaren lang zijn vrouw verbittert in plaats van verbetert.' Het bevreemdt mij overigens volstrekt niet, dat gij u bij voortduring veel meer tot van Harp, dan tot zijn wederhelft getrokken voelt. Ook bijna al de Draspoelers vinden hem //een aardigen man." Maar //zen waif, — nee, da's gien mins. We weten dan ook allen reeds lang, dat het op verre na niet altijd onze deugden zijn, die ons //aardig," aangenaam maken. Het helpt niet, Mevrouw, of gij al voor den honderdsten keer uwe dochter wijst op de oprechtheid en ingetogenheid van uw' neef. Zij schenkt haar hartje veel liever aan den beminnelijken, vreemden losbol, voor wien gij haar menigmaal waarschuwdet. En kunt gij het haar kwalijk nemen ? Maar nog zoo even bekendet gij het u zelve: het is wel jammer van Jacques, dat hij wat veel uitloopt; want hij is toch veel //aardiger" in gezelschap, dan Hieronymus. u Aardig in gezelschap" kan Jan van Harp ook zijn, dat verzeker ik u. Hij heeft een gladde tong, en weet zich vrij goed te presenteeren. Daarmee maakt hij dan ook schroomlijk veel goed , heeft hij verschrikkelijk veel voor. Van zulke lui geldt het: „Wanneer men op hun voorspoed let, Hunne oogen puilen uit van vet En al keert daarmee nu heel de Asafsklacht terug — het helpt niet. Het is niet anders. Behaaglijke vormen, Meneer, dat is het heele leven. Het doet er niet toe, dat het er bij uw' zoon dunnetjes op zit. Het doet er niet toe, dat hij in den grond bitter nietig is. Het doet er waarlijk niet toe, dat hij geene zelfstandigheid, geene sprekende persoonlijkheid bezit. Het doet er niet toe, dat hij de onschuld bij haar kleed grijpt, en haar in zijne omhelzing smoort. Hij heeft behaaglijke vormen. Dat is genoeg, volkomen genoeg. Reeds zijn u entree de chambre" maakt alles goed. Vorm, weet ge, dat is alles. Dat is zóó alles, dat gij bij de beoordeeling van dit mijn geschrijf deze drie vereischten stelt: l3 vorm, 2° vorm en 3° vorm. Dat is zóó alles, dat ik haast zou wenschen, wat armer aan oordeel, maar dan wat rijker aan vorm te zijn. Dat is zóó alles , dat ik alle vormen vloeken zou — indien ik iets minder eerbied gevoelde voor den goddelijken kunstenaarstrek, die den menseh er toe dwingt, om het schoone te vereeren , het schoone, dat zich in vormen openbaart. Meer dan tien jaar zijn verloopen, sinds den Zondag, waarop Bet van Harp haren echtvriend verbood, om zijn' zieken collega te Klikweerd te bezoeken. Wilt gij nu weten, wat er van hem en zijn gezin geworden is ? Wees dan s.v.p. maar zoo vriendelijk, u aan dit mijn paardje-toe te vertrouwen ! — Alles in orde ? — Kom aan dan ! .... Daar ziin we al, waar we wezen moeten. Juist zoo als gij zegt, mijn waarde, deze-lieve provinciestad heet Kaasstapel. Gra nu eens even meê, buiten de havenpoort! Ziet gij daar dat huisje met een' trapgevel, die den bouwkundige beter tijden herinnert? Ziet gij dat nette u bloemstukje er voor, en dat mooie lapje grond er achter? Staat hier niet met recht boven de deur: Welgelegen? Durft gij uwe oogen niet vertrouwen? Ja, gij ziet wel goed. Daar in den armstoel zit meneer Jan van Harp uit zijn langen Gouwenaar te dampen, met een corpulentie, die hij ook niet van het vasten gekregen heeft, al eet hij bitter weinig. Naast hem zit zijne dochter — die waarlijk flink uit de kluiten gegroeid is — wat uit te kijken. Tegenover hem is Leip — och, dat geheugen, dat geheugen! — is mevrouw van Harp bezig, om het edele mokkavocht voor een paar oude bekenden in te schenken. Zij vertelt hun juist, dat zij niet zoo // onfersoenlijk" is, als //dat waif van de Zaaier," die... de gefiltreerde koffie presentable maakt! — neen, die . . . //lang nat bij de bakjes gooit." Een paar Draspoeiers die meester jaarlijks, als het kermis te Kaasstapel is, //een keesje of zuks of zijn" (#) vereeren, zijn hem weêr de jaarlijksche schatting komen brengen. Met de kermis zitten ze in de //mooie kamer," de koepelkamer. Er ligt een paardenharen vloerkleed. Er zou ook wel een karpet liggen. Maar — zegt mevrouw van Harp tegen de Draspoeiers — dat doen de groote lui niet. Dat // hait ze eigens geheurd van jufvrouw Haspel, die bai den burgemiester un hais naait, en der as kind over de vloer is. De burgemiester hait allemael [Smyrnaasche] kleeën , zonder kerpetten." En zij eindigt met de betuiging, dat zij God dankt, dat ze van dat // stinkende Draspoel of" is. //Ik heb altijd gezegd, dat ik in de wieg was gelegd voor de administratie," verzekert daarop menheer van Harp. Natuurlijk beamen de goede Draspoelers ook dat, al heeft meester van Harp hun vroeger altijd beweerd, dat hij in de wieg was gelegd voor onderwijzer. In waarheid was van Harp dan ook beter geschikt voor administratieve werkzaamheden, dan voor schoolonderwijs. Dat had hij al te Draspoel bewezen. Hoe het kwam, kon men zoo niet zeggen ; maar zijn rekening en verantwoording sloot altijd precies, en was keurig netjes. De vorm gaf hier weêr heel wat te prijzen. Dat was zijn geluk. Ik heb eens ergens de uit- \*) Een keesje of zuks of zijn — een kaasje of iets dergelyks. drukking gehoord: //ik weet niet, of de betrekking hem, of dat hij de betrekking vaarwel zeide." Dat zelfde zou ik willen zeggen van meester van Harp. Het schijnt, dat hij zich wat te groote vrijheid t'en opzichte van het godsdienstonderwijs veroorloofde, en eindelijk het geraden achtte, zijne demissie te nemen. Juist bijtijds hielp hem nu zijne bekwaamheid in het administratieve. Daardoor vinden wij hem hier. als den ruim gesalarieerden boekhouder van den heer Adelart, een' der rijkste kooplieden van Kaasstapel. Een der beide Draspoelers verzekert voor de elfde maal, dat ze hier n miserable mooi" wonen. Daarop wendt de andere zich tot mevrouw van Harp met de vraag: // bint uwe nog altijd zoo biestachtig?"— //Nou, dat schilt niet veul," is het antwoord. — //Maar zie je," vervolgt ze, //jufvrouw Haspel hait me verteld, dat ze dat hier zoo niets noemen. Dat wil hier zeuveel zeggen, as dat ik boos veul sernieachtigheid in 't vee heb. Ik bin daer op slag nog is een ommezien bai m'n scheep en m n kippes eweest. G-rietdorie t is een lust zoo als ze [de kippen] leggen. Muer ik zeg jou, da' 'k ze goed doe!" Gij bemerkt, geciviliseerd is mevrouw van Harp nog niet veel. Ook in de verstandhouding der echtgenooten onderling > in hun gedrag en hunne handelwijze is zeer weinig verandering gekomen. Ze zorgen alleen wat meer, dat een en ander iets minder in het oog loopt. Hij betreedt den n k!everigen" weg nog wat meer bedekt. Zij is wat stiller in het bijzijn van anderen. Van beiden ziet men ook wat meer door de vingers. Want het is van algemeene bekendheid, dat meneer van Harp een aardig stuivertje geërfd heeft van zijn oom zaliger, wiens eenige erfgenaam hij was, en die — zegt men — zeker meer bezeten moet hebben, dan men van zoo'n eenvoudigen schoenmaker gedacht had. Bengelt op zijn' pantalon niet de sleutel van ooms gouden horloge, dat den uittocht der kinderen Israëls uit Egypte te zien geeft? Heeft zij niet n het geeltje" (*) opgekregen? Ja, ja, die lui zitten er zeker warmpjes in. (•) Het geeltje = het gouden oorijzer. Van Harp weet van dien roep zijner fortuin gebruik te maken. En de Draspoelers verkeeren, terwijl zij dien avond in het paardenspel zijn, nog aanhoudend onder den verpletterenden 'indruk hunner nietigheid tegenover meester van Harp, die zoo goed tegen een kouden winter kan. De familie van Harp geeft de voorkeur aan de komedie. De beide vrouwelijke leden dier familie hebben nog nooit een schouwburg bezocht, en heden avond wordt Abalino of de groote Bandiet //opgevoerd." Verblindend, betooverend is voor moeder en dochter die zee van licht, die pracht der costumes, geheel de voorstelling, die al het bekoorlijke der nieuwheid voor deze twee ten toon spreidt. In dezen tijd van vroegrijpheid, waarin uw achtjarig zoontje den neus ophaalt voor een kindervoorstelling in het theatre; in dezen broeikas-tijd, waarin uw vijftienjarige viasbaard reeds zoo geblaseerd is van opera en concert, dat hij — dank zij uwe opvoeding! — uit louter overprikkeling, verstomping en verveling — verdronken is vóór hij water kent; in dezen tijd is het een genot, een weemoedig genot, om op te merken, welken indruk dit eerste tooneelbezoek maakt op mevrouw van Harp en hare dochter. Maar Euterpe wreekt zich op die twee. De onervarenheid dier beiden heeft — als alle onervarenheid — hare koddige zijde. Dat blijkt. Reeds meermalen hebben zij op het punt gestaan, om den acteur, die zich vrij goed van de hoofdrol kwijt, toe te roepen, dat hij der waarheid, te kort doet. Zij hebben zich echter nog bedwongen. Maar nauwelijks roept de groote bandiet uit: //Elodoardo is Abalino en Abalino is Elodoardo", of Antoinette valt in zwijm. Nu kan mevrouw van Harp zich niet langer goed houden. Nu klinkt het door de schouwburgzaal: //Netje, Net dan! Bin je gek, meid, laister dan toch nae je moêr, zeg ik je! Hai liegt as een diet. Die mietersche apekop is geen bandiet, 'k Zal dien stinkert wel leeren. Net, wil je nou die kuren is t'hais leten. Alle minsen, kaiken nae ons. Jan, Jan! Wat wiersom, waer is Jan nou weer?" Meneer van Harp komt juist nog tijdig genoeg uit de koffiekamer, om te hooren, dat zijne wederhelft hem bij den voornaam roept. Met handgebaar en oogwenk tracht hij eerst moeder tot bedaren te brengen. Maar weldra denkt hij nergens meer aan, dan aan zijne dochter; ziet hy mets anders meer, dan dat doodsbleeke gelaat en die krampachtig gesloten handen zijner veel lijdende Antoinette. Acht dagen zijn verloopen, nadat de familie van Harp den Stadsschouwburg bezocht. Al acht dagen, zegt de mindere man uit Kaasstapel, dien men het maar al te zeer kan aanzien, hoe hij in die acht dagen is achteruitgegaan. En alsof het zonde was, als er nog een cent in zijn zak bleef, zal hij zich dezen laatsten kermisnacht nog eens ter deeg te goed (?) doen Weêr al acht dagen, zeggen de beide Draspoelers, die opgetogen uit het paardespel huiswaarts zijn gekeerd, en hunne schade op het land hebben ingehaald. "Weêr al acht dagen, zeggen zij. En ze knikken tegen vrouwlief, alsof ze zeggen willen: oost, west, t'huis best. Nog maar acht dagen, zeggen meneer en mevrouw van Harp, en zij kunnen niet begrijpen, hoe de tijd toch zoo traag kruipt, noch hoe een mensch in acht dagen zoo verschrikkelijk veel lijden kan. Zij hebben geleden in dien tijd, geleden als winterkoren. De tooneelvertooning mocht al eenigen invloed geoefend hebben op de zeer prikkelbare zenuwen hunner dochter — toch bleek het, nadat zij haar met groote moeite huiswaarts gebracht hadden, al spoedig, dat hare ongesteldheid van zeer ernstigen aard was. De kundige arts, die nog denzelf— den avond de patiënt bezocht, sprak zoo weinig, en gaf zooveel te denken, dat van Harp en zijne vrouw de handen wrongen van smart. Geheel de verloopen week heeft die ruwe vrouw, zonder aan wasch of schapen of kippen te denken, aan het krankbed harer dochter gewaakt, gezorgd, zich zelve vergeten, de wondere macht der moederliefde groot gemaakt! Ach het waren lange, bange dagen en akelige nachten, die zij slapeloos doorbracht. En als gij nog een voorbeeld noodig hebt, tot bewijs, dat een mensch in acht dagen oud kan worden — hier hebt gij er twee voor één. Niet slechts zijne vrouw, ook van Harp zelf is oud geworden deze week. Hij is haast niet verder geweest, dan van huis naar het kantoor, en omgekeerd. Slechts éénmaal beproefde hij het, om afleiding te zoeken op den //kleverigen weg." Maar het ging niet. Hij moest weêr naar huis. Naar huis, waar zijne gedachten waren, ook als hij op het kantoor dof voor zich zat te staren, in plaats van te schrijven. Naar huis is hij heden weêr zoo vroeg mogelijk gekeerd. De man, die anders zooveel verdragen kan, schijnt nu wel dronken, zoo waggelt hij den trap op naar het ziekevertrek Daar zit hij aan het krankbed zijner lievelinge Hoe vermagerd is zijn gelaat. Wat staan zijn oogen hol. Hoe mat hangt zijn hoofd in de holle hand. Hoe schreit zijn hart. Hoe stikt hij onder het wee. Wie van deze twee wel het meeste lijden zou, dochter of vader ? Maar hij vermant zich. Hij heeft op zich genomen, dezen nacht te waken. Moeder zal eindelijk toch eens eenige rust zoeken op hare legerstede. Yader blijft bij het krankbed. Hoe angstig beluistert hij de ademhaling der zieke Hoe snijdt hem dat kermisgeschreeuw door de ziel. Wat stoort dat hardvochtige volk er zich weinig aan, dat daar zoo'n dierbare kranke ligt. Hij had wel op het voor zijn deur gestrooide zand willen knielen, om te smeeken: menschen, bedenkt toch, dat mijn dochter zoo hoog noodig stilte behoeft. Maar wat geven de kermisgasten daarom. Eindelijk trekken toch de vogels meer naar het midden der stad. De buitenwijk, waarin van Harp woont, schijnt nu weldra tot rust gekomen. De nacht breidt de vale vlerken over dit halfrond. Het is of de nacht zich schaamt over de menschen, zoo stikdonker is de tastbare duisternis, waarin hij zich thans hult. Ach, ach, het is zoo'n donkere nacht voor van Harp! Hij maakte zich reeds zoo ongerust over dat ijlen zijner dochter. En nu zegt de dokter hem daar, dat het lot der patiënt binnen weinige uren moet beslist worden. Wat denkt je er van, dokter? Zoo lang, als er leven is, is er hoop, van Harp. Wij hebben het onze gedaan. Verder moeten wij het aan Grod overgeven. Maar moet het ergste gebeuren, houd je dan toch goed voor je arme vrouw. Met die woorden laat dokter den ongelukkigen van Harp weêr aan de eenzaamheid over. Maar een mensch is eigenlijk nooit geheel alleen, en van Harp is het nu ten minste volstrekt niet.
5,746
MMTEY01:179465002:mpeg21_10
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,857
Natuurkundig tijdschrift voor Nederlandsch-Indië
CORNs. DE GROOT. L. K. I. I.
Dutch
Spoken
11,763
25,245
De romp hoog, langwerpig, naar voren toe pun tig toeloopend, en een den kop bedekkend uitsteeksel daar- stellend, roestkleurig, zoo als het geheele insekt. De kolf jes van gewone gedaante, kort. liet achterlijf lang, smal, en van boven sterk platge drukt, veel langer dan de vleugels, aan weerszijden harig. De vleugels langwerpig, de schijfcel langwerpig 5 hoe kig, de le submarginale cel zoo lang als de 2o; zij zijn lichtbruin, aan den voorsten rand onregelmatig donker ge vlekt, en in de rust elkander bedekkend. De pooten lang en dun. Midden-Java. Een zeer eigenaardig Dipteron, hetwelk ik reeds honderde malen gezien had, voordat ik het als insekt en als Dipteron herkend heb. Op de bijgevoegde plaat heb ik het zoo geteekend, als men het op muren en in woonhuizen na regenachtige dagen ziet (in natuurlijke groot te). Vele Tipulariën nemen in de rust (even als sommige spinnen) eene streepvormige gedaante aan. Ik had dat reeds meermalen gezien, maar ik was ten hoogste verwonderd, toen ik het zich nederzettende dier die eigenaardige positie zag aannemen. De 2 eerste pooten zijn stijf, ik zou bijna zeo-gen tetaniscli naar voren gestrekt, en zoo digt bij en aan elkander geplaatst, dat eene lijn daardoor ontstaat, die als eene voorste voortzetting der lengteas van het dier zich ver toont. De pooten van het 2o paar leggen zich ieder aan weers zijden naast het lepaar, namelijk het dijgedeelte alleen, de tibia en de tarsus maken met het le paar eenen min of meer scherpen, soms regten hoek; de 2 achterste pooten zijn op gelijke wijze naar achteren gerigt als dit met het le paar het geval was. De vleugels bedekken het achterlijf en elkander. Ilier- 390 cloor ontstaat eene gedaante, die min of meer aan den soort naam dien ik aan het dier gaf, beantwoordt. Zeer talrijk in de zomermaanden en waarschijnlijk het geheele jaar door in woonhuizen op Midden Java (Ambara- wa, Djokjokarta, Gombong). Op Amboina heb ik het nog niet gezien. Limnobia (?) saltens nov. sp. Corpore pedibusqe fuscis, bis longissimis, tarsis omnibus albo- niveis; alis divaricatis basi attenuatis pulcherrime cyaneo-nitenti- bus, antennis porrectis moniliformibus 16-articulatis. Long. 2* "'. liet ligchaam is zeer dun in vergelijking met de vleugels en de pooten; reeds een bewijs dat het insekt het grootste gedeelte van zijn kortstondig leven in de lucht doorbrengt. Het ligchaam bruin, evenzoo ook de pooten en de kolfjes. Het achterlijf lang, aan het begin zeer dun, naar het einde toe iets dikker wordend. De kolfjes knopvormig lang ge- steeld. De vleugels staan onder een’ regten hoek van het lig chaam af, zijn lang, en naarden wortel toe zeer dun, aan den achterrand fijnharig; de basilaarcel is zeer groot, daar entegen de achterste cellen zeer kort, zonder kleur, maar met een1 fraaijen blaauwen glans. De pooten lang en dun, onbehaard; de tarsen sneeuw wit. Midden-Java. Gedurende de drooge moesson zeer talrijk; houdt zich meestal in woonhuizen, vooral in de hoeken op; zelden eenzaam, meestal in groot aantal, waarbij zij in de lucht zwevende onophoudelijk zich in eene dansende be weging bevinden, zijnde hunne vleugels en pooten daarbij zeer wijd uitgestrekt. Door hun zeer digt bijeenzijn heb ben zij het voorkomen, als of zij elkander gedurende het dansen vasthielden. Zij vormen dan geregeld eene keten. 391 Limnobia? sanguinea nov. sp. Corpore miniaceo rubro, gracili capite cinereo oculis nigris, pedibus pallide fuscis, glabris, alis diaphauis iridescentibus cel- lula discoidali nulla. Long. 2}.*' Grootte en gedaante der voorgaande soort. De thorax naar voren toe zeer smal; de kop hartvor mig j de oojren en de korte sprieten zwart. liet achterlijf dun cilindervormig, aan weerszijden behaard. De kolfjes lan<r. bloedrood van kleur zooals de romp en het achterlijf van het dier. De pooten lang, dun , onbehaard, bruinach tig. De vleugels korter dan het achterlijf, lancetvormig, zonder kleur, met bruine aderen; geene discoidale cel. Midden-Java. In gemeenschap met andere mugsoorten, tusschen gras, gedurende de drooge moesson. (Gombong). Cylindrotoma? albitarsis nov. sp. Cinereo-fusca, thoracis dorso 4 punctis nigricantibus signato, pedibus longissimis setaeformibus, tarsis omnibus albis; alis pellu- cudis, elongatis lanceolatis. Long. 2|."' Behoort ook tot die insekten, welke men gedurende de vochtig warme dagen in de lucht dansende ziet. Op een voorwerp zittende bevindt zich het geheele ligchaam, en het grootste gedeelte den zeer lange pooten in de lucht, waar door het insekt in staat is, zich eene aanhoudende en schom melende beweging te geven. Het ligchaam grijsaclitig-bruin, overal met korte haren bedekt. De kop bolvormig met groote zwarte niervormige oogen, en in een1 tamelijk langen snuit verlengd waarop de naar boven gekromde, uit 14 cilinder vormige geledingen van gelijke lengte bestaande sprieten , en de naar achteren gekromde voelers geplaatst zijn. liet achterlijf smal, het eindlid puntig en zwart. De pooten veel langer dan het ligchaam, dun, boistel- 392 vormig; de dijen eenigzins doornharig; de tarsen platge drukt , sneeuwwit. De vleugels zoo lang als liet achterlijf, lancetvormig, met 2 randcellen. Midden-Java. Gedurende de zomermaanden in woonver trekken. Sciophila tropica nov. sp. Oehracea: oculis, antennis maculaque post ocellos sita nigris, ocellis 2, thorace gibbosissimo striis- duabus nigris convergentibus signato, tibiis apice bispinosis. Long. 2 Geelbruin; de kop klein, de oogen zwart rondachtig; de sprieten regt naar voren gerigt en naar beneden ge kromd, de 2 eerste geledingen iets grooter dan de overi ge; de voelers geelachtig, hun laatste lid dun en lang. De thorax hoog, kort-stijf-harig, op den rug 2 kromme naar achteren zich vereenigende zwarte overlangsche stre- o O pen. Het achterlijf allengs naar zijn einde toe dikker wor dend, stijfharig, in het midden een door alle geledingen verloopende overlangsche zwarte streep. De pooten matig lang, bruingeel met zwarte tarsen , de ti- biae der 2 achterste paren aan het ondereinde met 2 doornen. De vleugels tamelijk breed, iets langer dan het achter lijf, alleen aan den voorsten rand bruinachtig, overigens kleurloos. Midden-Java. Slechts eenmaal gevangen. ö o II. Tanystomata. Dasypogon lanatus nov. sp. Albo-einereus, dense pilosus oculis smaragdinis, fronte mystace- quc albo-sericeo pilosis, antennis nigris, pedibus tenuibus; abdo- mine cilindrico gracili, densissime albo piloso; alis diaphanis ner- vaturis capitalibus rufis. Long. 5."' 393 De oogen in het leven groen (na den dood zooals bij de meesten zwartbruin); het achterhoofd grijswit; het voorhoofd en de knevel zijdeachtig wit; de sprieten klein, zwart. Op het midden van den rug eene overlangsche zwarte streep, die aan weerszijden wit is gezoomd. Het achterlijf slank, op de rugvlakte en aan weers kanten fluweelachtig witharig, de insnijdingen tusschen de afzonderlijke geledingen even als de buikvlakte zwart.— De pooten dun en matig lang, ongëdoornd, zwart, met uitzon dering der dijen, die wit zijn.— De vleugels kleurloos; de discoidaal-cel langwerpig 5-hoe- kig; op het midden van de randader een bruin vlekje. Amóoma. Schijnt zeldzaam te zijn. Asilus barbatus nov. sp. Fuscus, oculis metallico-aeneis, mento barba ïongissima e pilis flavicantibus constante instructo; abdomine elongato, articulis 4 anterioribus dense rufescente-pilosis, articulo penultimo albo-ni- veo piloso; pedibus rufis, tarsis nigris. Long. 11."' Aan alle deelen sterk behaard. De kop breed, de oogen bronskleurig, beide door eene diepe, met grijze haren gevulde sleuf (vertex) van elkan der gescheiden. De sprieten zwart, het 3B lid kegel vor mig, plotseling in den eindborstel overgaande; de knevel bestaat uit geelachtige, digt bijeen staande haartjes; het on derste gedeelte van den kop digt met lange geelachtige haren bedekt (baard). De thorax bruin, sterk behaard; het achterlijf allengs dunner wordende, zwart, de 4 eerste geledingen digt met geelbruine haren bedekt; op het voorlaatste achterlijfs- lid een uit sneeuwwitte haren bestaand vlekje. De pooten sterk en lang behaard, roodbruin, de tar- sen alleen zwart. De voetzool geel. 3” DERDE SERIE DL IV. 26 394 De vleugels bruinachtig. Midden-Java. Gedurende de zomermaanden tusschen al- ang-alang in de nabijheid van rivieren, waar zich vele waterjuffers en andere insekten, die het insekt tot voedsel strekken, ophouden. Asilus lalro nov. sp. Sïmillimus praecedenti, differt: antennarum articulo 2° longiore, articulo 3° sensim in setam longam exeunte, barba multo brevi- ore, articulo abdominis penultimo nigro. Long. 9." De baard veel korter en niet zoo digt. Op den rug van den thorax bevindt zich eene in het midden overlangs verloo- pende donkerbruine streep, en zijdelings van deze aan de voorste vlakte eene geelachtige vlek. Het achterlijf smal, zwart, de 5 eerste geledingen aan haren achterrand geel achtig behaard, de 2 laatste zwart, zonder een wit vlekje. De pooten sterk, de tarsen en de bovenste vlakte der dijen zwart. De voetzolen donkerbruin. Midden-Java. (Gombong). Met de vorige op dezelfde plaatsen. Ommatius fulvidus Wied. Java (Djokdjokarta, Gombong). Amboina, hier een der meest voorkomende insekten. Ommatius minor nov. sp. Cinereo-niger; oculis aeneis, facie mystaceque flavicante, bar ba alba, antennis nigris, macula scapulari utrinque rotunda, fla vicante; abdomine angusto dorso nigro incisuris ventreque gri- scis, pedibus nigris, tibiis rufis. Long. 5". De oogen koperbruin; het achterhoofd grijs, het voor hoofd geelachtig, diep, de baard wit.—De thorax en het achterlijf van boven zwart, zonder glans, gene ovaal, aan de voorste helft aan weerszijden twee geelachtige ronde 395 vlekjes; de zij vlakten en de borst grijs, de kolfjes geel achtig: op iedere geleding van het achterlijf eene onduidelijke, sinalle grijze dwarsclie streep. — De pooten matig lang, niet verdikt, zwart, de bovenhelft der tibiae roodbruin, overigens schaars behaard. De vleugels kleurloos, slechts naar den voorsten rand en de punt toe bruinachtig. Amboina. In den droogen tijd, zeldzaam. Ommatius minimus nov. sp. Oculis metallico-viridibus, fronte angusta, grisea, nitente, facie barbaque albida. Thorax griseo-fuscus; abdomen nigerrimum; pe- des anteriores 4 flavidi, posticorum femora et tibiae nigro-fuscae alae diaphanae. Long. 2J." De kleinste soort, niet alleen van dit geslacht maar ook van de geheele afdeeling der Asilidae, en reeds hierdoor aanmerkelijk verschillend van de 2 vorige soorten. Op den rug, die grijs van kleur is, volstrekt geene vlekken. Het achterlijf zwart, en alleen aan de zijden eenigzins behaard. De voorste 4 pooten bruingeel met weinige zwarte haar tjes; de onderste helft der achterdijen en tibiae donkerbruin; overigens ook dit voetpaar bruingeel. Amboina. In de drooge moesson. Laphria Fabr. a. Species facie aureo-flavo nitente. 1. Laphria cyanea Macq. Suit. a Buffon. Viridi-aenea, facie aureo-flava, scapulis flavicantibus, lralteribus nigris, alis totis infuscatis, pedibus anterioribus longe pilosis. Long. 6”. Amboina. Een der het meest voorkomende dipteren. 396 2. Laphria pellucida nov. sp. Tota viridi-aenea, nitens, facie fronteque aureo-flavo-pilosis; pedibus, longe pilosis, alis pellucidis non infuscatis. Long. 6”'. De gogen donkergroen, sterk glinsterend. De sprieten zwart evenals de lange, horizontaal uitstekende snuit. De kop ovaal, smal; het scuttellum blaauw. Het achterlijf smal, cilindervormig, aan weerszijden weinig behaard; de kolfjes aan de basis zwart, het knopje wit. De pooten langharig, groen, de achterste dijen blaauw; de vleugels geheel kleurloos. Op dm&ozwa gedurende den droogen tijd tussclien struik gewas; zeldzaam. 3. Lapliria Kollari nov. sp. Oculis purpureis, thorace cupreo nitente, macula scapulari utrin- que flava sericeo nitente; abdomine paululum depresso, articulo primo aeneo-viridi, secundo partim azureo partimque roseo, re- liquis azureis metallico splendentibus; pedibus viridibus longe den - seque pilosis, alis infuscatis. Long. 12 ". De oogen purpurbruin, groot, door eenen diepen en breeden vertex gescheiden; de kop breed en eenigzins platgedrukt. De sprieten tamelijk lang, zwart, de kne vel sterk en lang, de snuit lang en horizontaal uitstekend. De romp ovaal, koperbruin, glinsterend, aan weerszij den der voorste helft eene gedachtige vlek; de borst grijs- achtig-wit. De kolfjes aan de basis zwart, overigens wit. Het achterlijf eenigzins platgedrukt, breed, donkerblaauw, met uitzondering van het eerste segment, hetwelk bronskleu rig is. De eerste helft van het 21,e buiksegment blaauw, de achterste helft donker rozenrood. De pooten sterk, inetaalgroen, de voorste langharig. 397 De vleugels bruinachtig, vooral langs de vertakkingen der aderen. Een der grootste en fraaiste Dipteren van Amboina, waar liet niet zeer zeldzaam schijnt te zijn. Ik noem deze Lapliria ter eere van den heer Von Kol- lar, direkteur van het Keizerlijke Museum te Weenen, aan wien ik mijne geringe zoölogische kennis te danken heb. 4. Lapliria Kubinyii nov. sp. Oculis viridibus, thorace fere circulari, nigro-viridi metallico, macula in utraque scapula flavida, serieeo nitente; abdomine lato, depressiusculo pulclierrime cyaneo, articulis 2°-4° que in latere macula parva alba notatis, pedibus eyaneis, paree pilosis, alis paululum tantum infuscatis. Long. 9"'. Kleiner dan de voorgaande soort. Van alle Laphria-soorten, die zoo even zijn beschreven, door de bijna geheel onbehaarde pooten verschillende; de thorax rond, donker metaalgroen; het achterlijf eenigzins platgedrukt, spits eindigend, donkerblaauw, zeer weinig behaard, aan weerszijden van het 2e tot 4e segment een klein wit vlekje; de pooten donkerblaauw, de achterste dijen iets verdikt. De steel der kolfjes zwart, het knopje wit. De vleugels slechts weinig bruinachtig gekleurd. Amboina. Niet zeer zeldzaam gedurende de drooge maan den. b. Species facie argenteo-alba. 5. Lapliria villipes nov. sp. Tota nigra sine splendore metallico, oculis nigro-viridibus, fa cie albo-sericeo nitente; macula scapulari utrinque flavida; tibiis tarsisque omnibus longissime villoso-pilosis, alis parte basilari pellucidis, parte externa fuscis. Long. 7”'. 398 Geheel zwart zonder glans. De oogen donkergroen; het achterhoofd en de sprieten zwart, het aangezigt zijdeachtig witharig, de knevel kort, zwart; de snuit meer schuins dan bij de 4 voorgaande soor ten. De thorax ovaal, digt kortharig, met de gewone geelach tige schoudervlekken. Het achterlijf matig breed en iets plat; de kolfjes roodbruin. De pooten digt langharig, de achterdijen eenigzins verdikt. De vleugels van af den wortel tot aan de schijfcel ge heel zonder kleur, de buitenste helft bruin. Amboina. Zeldzaam. 6. Lapbria tristis nov. sp. Nigra, abdomine pedibusque coeruleis nitentibus, liis paree pi- losis; alis fuscis, ima basi tantum pellucidis. Long. 8'". Iets grooter dan L. villipes, van welke zij door de na volgende kenmerken stadvastig verschilt. Het achterlijf iets breeder en korter, zeer weinig be haard, zwartblaauw; het knopje der kolfjes geelach tig; de pooten zwart met een blaauwen glans en zeer schaars behaard; het grootste gedeelte der vleugels bruin, met een’ staalblaauwen glans; het doorzigtige gedeelte reikt niet tot aan de discoidale cel. Amboina. Gonypes moluccanus nov. sp. Corpore gracili, oculis viridi-aeneis, thorace abdomineque ni- gro-fusco, hujus segmentis coerulescente cingulatis; alis diapha- nis abdomine multo brevioribus, hocce gracili, posticam partem versus incrassato, pedibus rufo-fuscis, tarsis 3-unguiculatis, ha- matis. Long. 5"'. 399 De kop van voren platgedrukt, veel breeder dan de romp; de oogen donkergroen, door eene matig diepe sleuf van elkander gescheiden; het aangezigt smal wit, de knevel uit 24 korte witte haartjes bestaande. — De sprieten dun, kor ter dan de kop, donkerbruin, de stijl kaal. De thorax klein, ovaal, zwartbruin, aan de zijden grijs achtig kortharig; het scutellum zeer kort. liet achterlijf veel langer dan de romp, de eerste helft dun, steel vormig, allengs dikker wordende , zwart, de achterrand der geledingen blaauwachtig-grijs ; de kolfjeslang, geelbruin. De voorste 4 pooten veel korter dan liet achterste paar, alle dun, donkerbruin en geelachtig geringd; de tarsen haakvormig gekromd; 3 groote klaauwen aan eiken voet. De vleugels kort, iets geelachtig van kleur. Amboina. Zeldzaam. Anthrax ventrlmacula nov. sp. Nigra alis basi margineque antico fuscis, alioquin diaphanis, thorace in margiuibus dense rufo-piloso antennis nigris; abdomi- ne latiusculo, ovali, fasciis duabus transversis albis in 1° et 3° seg- mento, punctisque argenteo-albis in uitinris duabus segmentis; ventre nigro, macuta mediana magna argenteo-alba signato. Long. 6"'. De oogen koperbruin, groot, door een tamelijk breed zwart voorhoofd van elkander gescheiden. De sprieten zwart. De romp plat, digt behaard, zwartbruin; aan den voorsten rand zoowel als langs den geheelen omtrek van digte, bruin- roode haren omzoomd.—Het achterlijf iets breeder dan de romp, en zoo lang als deze, zwart; aan de voorste helft der zijranden, bij het scutellum, bruinroodharig. Op de le en 3e geleding eene smalle, dwarsche, witte streep 400 waarvan de voorste iets smaller is; aan het uiteinde aan weerszijden eenige zilverachtig witte vlekjes. De buikvlakte zwart, in het midden met een groote vierkante sneeuwwitte vlek.— De pooten lang, zwart. De vleugels aan den wortel en langs den voorsten rand zwart, zonder glans, overigens geheel zonder kleur.— Amboina. Gedurende den droogen tijd. Vliegt zoo als de volgende, alleen op de heetste middaguren. Antkrax fiaviventris nov. sp. Simillime praecedenti, differt; pilis thoracem cingentibus fusco- flavis, ventre flavicante, maculis albis in ultimis abdominis seg- mentis non rotundis, sed transverse oblongis. Long. 6."' Bij den eersten oogopslag door geelachtige buikvlakte van A. ventrimacula verschillend; deze geelachtige kleur gaat allengs in het zwartbruine over, terwijl daarentegen bij de bovengenoemde soorten, op een’ zuiver zwarten grond een scherp omschreven wit vierkant vlekje was; de voorste rand der vleugels meer bruinachtig dan zwart. Amboina. Met de voorgaande. Anthrax coeruleopennis nov. sp. Niora. alis fuscis caeruleo-nitentibus; haustello capitis longi- gitudine; fronte nigra, cupreo nitente; thorace pilis rufis cincto fascia abdominis transversali albida in artieulo 3°; puncta 4 alba in ultimo segmento. Long. 5."' De sprieten zwart, de oogen koperbruin, het voor hoofd breed zwart, en in den omtrek der sprieten met een koperglans. De romp is vierkant, niet hoog, donkerbruin bijna zwart, langs den omtrek met roodbruine haren gezoomd. Het ach- 401 terlijf is breed, de zijranden van liet le en 2* segment rood- bruinharig, op het 3e segment eene breede dwarsche geel achtige streep en op het laatste eenige witte punten. De buikvlakte zwart, in het midden bruinachtig harig. De pooten dun en tamelijk lang, zwart. De vleugels koffij- bruin met een’ blaauwen glans. Amboinct- Niet zeldzaam. Anthrax argyropyga nov. sp. Nigra, antennis brevissimis, articulo tertio sphaerico depresso apice albo; occipite albicante, abilomine lato, articulis duobus ulti- mis argenteo-albo pilosis; alis basi nigro fuscis, extus diaphams, hic punctis duobus nigris signatis. Long. 5."' De kop bolvormig, de oogen koperbruin, het achter hoofd grijsachtig-wit behaard, evenzoo liet aangezigt. De sprieten zeer kort, ver van elkander geplaatst, het eind- lid kort, bolvormig, plotseling in een’ korten borstel over gaande. De thorax geheel zwart, zonder bruinroode ha ren in den omtrek; het scutellum kort, maar breed. Het achterlijf zwart, langs den omtrek digt langharig; de 2 achterste geledingen geheel zilverachtig-wit. De pooten zeer dun en matig lang. De binnenhelft der vleugels zwartbruin met een’ schuin- schen bogtigen buitenrand; de buitenste helft zonder kleur; hier bevinden zich twee kleine zwarte punten, waarvan een op de discoidale, de andere op de submarginale cel. Amboina. De larve schijnt in oud houtwerk te leven. Ik zac althans deze soort omstreeks den middag altijd rondom Ö aangevreten balken zweven.— O 402 IIeliomyia. Dolicliopodarum genus novum. Characteres generis. Antennae supra epistomium sitae, articuli omnes breves tertius tatior quam longus seta apicalis longa. Ocelli tres'.’ Articulus palporum ultimus deorsum flexus. Alae cellula discoidali magna longa, fere triangulari praeditae, non in- cumbentes. — Tibiae paris pedum secundi apice bispinosae. Organon copulatorium maris forcipatum.— Alhoewel Macquart, in zijne Hist. Nat. des Insectes Di- ptères, de familie der Dolichopoda kenmerkt als geene cellula discoidalis hebbende, vind ik tusschen het nu te beschrij ven insekt zooveel overeenkomst met de overige Dolichopo da betrekkelijk den geheelen habitus, de oogen, de sprieten het epistomium , de voelers en de pooten, dat eene afschei ding van het te beschrijven Dipteron wegens de aanwezig heid eener discoidale cel van deze afdeeling der Dipteren hoogst tegennatuurlijk zou zijn. Heliomyia ferruginea. Ferruginea, fronte nigra, epistomio albido, parte superiore ocu- lorum viridi, inferiore purpurea, tarsis tibiisque padum nigrieantibus, alis diaphanis, macula ad apicem in margine antico fusco. Long. 4."' De kop breeder dan de thorax; de bovenhelft der oogen groen , de onderhelft purpurkleurig; het voorhoofd zwart, sterk glinsterende; de spieten zwart. De monddeelen geel achtig. De thorax, het achterlijf en de dijen der pooten geelbruin, zeer weinig behaard; de thorax ovaal, matig hoog, het scutellum iets breeder dan lang. De pooten dun en lang, de tibiae en tarsi zwart, aan het onderste einde der middelste tibiae 2 lange doornen. De vleugels groot en breed, iets geelachtig aan den voorsten rand; in de nabijheid van de punt der vleugels een klein donkerbruin vlekje. 403 Amboina. Gedurende de drooge moesson tusschen struik gewas, niet zeldzaam. III. Notacatiia. Sargus f'ormicaef'ormis nov. sp. Thorace metallico-viridi, abdomine basi paululum attenuato, depressiusculo, cupreo ni tente, pedibus concoloribus flavo-rufis, alis pellucidis abdomine multo longioribus. Long. 31”. De kop breeder dan de thorax, rond; de oogcn groot, alleen door eene zeer smalle goudkleurige streep (frons) van elkander gescheiden, zwartbruin, 3 oogstipjes •.•-vor mig geplaatst het voorste verder van de 2 andere dan deze van elkander, alle op den vertex. De sprieten zeer kort, bruinachtig rood. De romp donkergroen, metaalglanzig, langs den om trek zeer fijn behaard, langwerpig; het achterlijf plat, van voren smal, allengs breeder wordende, koperbruin , fijnharig. De pooten dun en kort, geelachtig rood. De vleugels tamelijk breed, veel langer dan het achterlijf, zonder kleur, met bruine aderen. Amloina. Odontomyla cinerea nov. sp. Antennis divergentibus, basi fuscis dein nigris, facie argenteo- alba, oculis nigris, albo tomentosis; thorace nigro, tineis duabus longitudinalibus indistinctis albidis, spina ad basin alae utriusque nigra, scutello nigro; abdomine dilatato, nigro-coeruleo, lateribus albo maculato. Long. 31'". Wat kleur en teekening betreft heeft dit insekt veel over eenkomst met Ephippium spinigerum Dol. doch verschilt hiervan door de geheel anders gevormde sprieten. 404 Bij de zoo even aangegevene kenteekenen 'Sijn nog vol gende te voegen. Het 3e lid der sprieten uit 5 afdeelingen bestaande waar van de 2 laatste kortharig en zwart, de 3 eerste bruin. De thorax in het midden het breedste, en hier aan weerszijden boven den oorsprong der vleugels met een kort regtop staand doorntje; zwart met 2 onduidelijke witach tige overlangsche strepen. De doorntjes op het scutellum aan de basis zwart, aan de punt bruinrood. liet achterlijf iets platgedrukt, staalblaauw, aan weerszijden eenige witte vlekjes, en aan het uiteinde eene overlangsche korte witte streep. De buik geheel zwart, even als de pooten, alleen de tibiae der 2 achterste paren zijn bruinachtig. De vleugels kleurloos; aan den voorsten rand bevindt zich voor de discoidale cel een bruinachtig vlekje, en eene an dere iets grootere vlek in de nabijheid van de punt der vleugels. AmJoina IV. Athericera. Ceratophya indica nov. sp. Fusca, fronte tota ferruginea nigro maculata, articulo 3° an- tennarum secundo multoties longiore; scutello maculisque latera- libus thoracis miniaceis; abdomine basi attenuato, fasciis 2 trans- versis luteis. Long. 3|"'. Van alle onze dipteren door de eigenaardige sprieten verschillend; deze zijn bruin, de beide 2 eerste geledingen klein, en beide parallel, het 3e lang en aan de basis een klein borstelhaartje dragende. Het voorhoofd glad, zonder verhevenheden , breed , bruinrood, met eenige zwarte punten. De monddeelen 405 zeer klein. De thorax langwerpig 4 kantig, donkerbruin, het scutellum en een streep aan den oorsprong der vleu gels menierood. De pooten klein, bruin, met roodbruine tarsen; het achterlijf cilindervormig aan het voorste gedeelte iets dun ner, donkerbruin; op het 2e en 3e lid eene dwarsclie gele streep. De vleugels breed, zonder kleur, de nerven donkerbruin , en aan het uiteinde eene bruine niet omsclirevene vlek. Amboina. In de maand December eenige exemplaren gevangen. Volucella aurata. Macq. Suit. a Bufl. Midden-Java. (Gombong). Gedurende de zomermaanden. Een der fraaiste Dipteren onzer Fauna. Schijnt vrij zeld zaam te zijn. Eristalis maxima nov. sp. Coerulea, metallice nitens, glaberrima, styilo antennarum nudo, antennis in processu frontis lato, coeruleo impositis, facie argenteo- nitente, alba, articulis abdominis duobus ultimis aurantiacis, alis circa nervaturas rufo-brunneis. Long. 12'". Het grootste en fraaiste Dipteron, dat ik tot nu op Amboina heb gevangen doch slechts eene enkele keer. Omstreeks de heete middagsuren op bloemen zwevende. Geheel donkerblaauw metaalglanzig en bijna geheel on behaard.— De kop groot, halfbolvormig, dik; de oogen donker bruin, door eene staalblaauwe, niet zeer breede streep (voorhoofd) van elkander gescheiden ; deze streep eindigt naar voren in een iets breeder uitsteeksel op hetwelk de korte sprieten zijn geplaatst; de eindborstel is lang en kaal. liet aan<rezi<rt zilverachtig-wit behaard. De thorax en het achter- Ö O D 406 lijf bijna van gelijke breedte; de 2 laatste geledingen van liet laatste oranjekleurig. De pooten bijna onbehaard, donkerblaauw. De vleugels lang en breed, aanliggend, vooral langs de vertakkingen der aderen roodbruin gekleurd. Eristalis metallica nov. sp. Oculis contiguis, purpureis, antennis rufls, seta articuli 3‘ non pilosa; thorace nigro-fusco, striis duabus longitudinalibus pa- ralellis luteis; scutello abdomineque viridi-aureo metallico niten- tibus, hoe transversim nigro fasciato; alis pellucidis, macula in medio alae sita fusca. Long. 6."' Uitgezonderd de kop bezit bijna het geheele ligchaam een’ prachtig groenen metaalglans. De kop half bol vormig, op een1 kleinen steel geplaatst; de oogen grenzen aan elkander, zijn roodbruin van kleur, aan de onderhelft geel gevlekt, en niet behaard; het uit steeksel van het voorhoofd, waarop de korte sprieten zijn geplaatst, zwart en kort digtharig. Het aangezigt geel achtig. De romp zwartbruin, iets langwerpig; in het midden verloopen 2 parallelle overlangsclie, gele strepen; de zijden zijn goudgroen glinsterend, even als het geheele scutellum en het korte ei vormige achterlijf; op dit bevinden zich 4 dwarsche pekzwarte strepen, waarvan de 3 laatste in het midden iets breeder zijn en hier met een punt aan elkander grenzen. De pooten bruinrood, de dijen gedeeltelijk zwart. De vleugels met de gewone adervertakkingen, aan het uit steeksel geelachtig, overigens zonder kleur, alleen in het midden eene van den voorsten rand tot in de helft der breedte verkopende bruine, niet omschrevene vlek. 407 Amboina. Gedurende de geheele drooge moesson tussclien struikgewas op bloemen talrijk te vinden. Eristalis inscripta nov. sp. Viridis, metallico-nitens, paree pilosa; oculis contiguis rufis, glabris, seta antennarum nuda; thorace abdomineque nigernmo regulariter striatis punctatisque; pedibus nigris, alis totis dia- phanis. Long. 5."' Donker blaauwgroen. De kop bijna niervormig, van vo ren eenigzins platgedrukt, door de aan elkander grenzende oogen geheel bruinrood; het voorhoofd zonder een merk baar- uitsteeksel; de sprieten kort, bruin. De romp gewelfd, ovaal, slechts aan de schouders eenig zins behaard; in het midden eene overlangsche niet geheel tot aan het scutellum verloopende breede zwarte streep, aan weerszijden van deze 2 driehoekige vlekken van gelijke kleur, alle zooals ook die op het achterlijf zonder eeni- gen glans. Het achterlijf ovaal, op het le en 2de lid eene dwarsclie zwarte streep, op het 3° en 4° 3 zwarte vlekken, waarvan de middelste rond, de buitenste halvemaanvormig.— De pooten zwart, en alleen de dijen beneden met doorn achtige haartjes voorzien. De vleugels zonder kleur, met zwarte aderen. Amboina. Met de voorgaande soort, echter, zoo het schijnt, zeer zeldzaam. Didea Ellenriederi nov. sp. Nigra, thorace viridi-nitente, antice & in scutello luteo;abdo- mine faseiis 3 aurantiacis transversis, quarum prima in medio interrupta; pedibus tenuibus, quatuor anterioribus fusco-ruiis, duo- bus posticis nigris; alis ima basis tantum et in medio fuscis, ce- teroquin diaphanis. Long. 5.'" 408 Heeft veel van eene Syrphus. Het voorhoofd eindigt naar voren in een klein kegel vormig uitsteeksel; zwart; de sprieten roodbruin, klein; de oogen aan elkander grenzende, zwartbruin, kaal. De romp klein, en zooals het geheele insekt plat, zwart, met eenen donkergroenen tint; de voorste rand en vooral de schouders geel behaard, even zoo het scutellum. Het achterlijf ovaal, zeer plat, aan den omstrek kortlia- rig, zwart, op het le, 2e en 3e lid een breede dwarsclie gele streep; de eerste in het midden afgebroken. De vleugels breed en veel langer dan het achterlijf, aan den oorsprong bruinachtig; het middelste gedeelte der vleu gels bruin, overigens zonder kleur. De pooten dun, weerloos, kort, de 4 eerste bruinrood, het achterste paar zwart. Amboina. In de maand December, op bloemen. JDidea Macquarti nov. sp. Thorace viridi-aeueo, lateribus luteo pilosis, scutello luteo, abdomine aurantiaco, striis 4 transversis nigris tenuibus signato; oculis fuscis, fronte coerulea, alis flavicantibus; flavescente bre- viter dense pilosa. Long. 5'”. De sprieten bruinrood; de romp klein, bijna vierkant, metaalgroen, aan weerszijden kort, geel behaard; het scu- tellnm geel, kort, maar breed. Het achterlijf zeer plat, in het midden breeder dan de thorax, oranjekleurig; de achterste rand van ieder segment zwartblaauw, waardoor evenzoo vele dwarsclie dunne strepen ontstaan als er seg menten zijn; de buik oranjekleurig. De pooten kort en dun, geel; de tibia en de tarsus van het achterste paar zwart. De vleugels geelachtig, vooral langs de vertakkingen der aderen. 409 Amboina. Didea diaphana nov. sp. Octilis nigro-fuscis, vertice nigro, facie albo-sericeo nitente thorace nigro, lateribus, scutello abdomineque aurantiacis, hu- jus segmentorum marginibus posticis nigris, alis diaphanis. Long. 3}.” Van Didea Macquarti, met welke deze soort veel over eenkomst heeft verschillende door de mindere grootte en de kleurlooze vleugels; het voorhoofd is hier in het midden zwart en aan beide zijden geel gezoomd terwijl het bij gene geheel zwartblaauw is. Bij D. diaphana zijn alle pooten geel, alleen de achterste tarsen bruinachtig. Amboina. Helophilus vnsignis nov. sp. Thorace fusco, striis 4 longitudinalibus scutelloque rufis, emi- nentia frontali antennas ferente coeruleo-nitente; abdomine lato nigro-coeruleo, nitente, articulo 2° 3o-que fascia transversa rufa lata, in medio angustata, notato; alis flavicantibus. Long. 8". De kop iets breeder dan de romp; de oogen koperbruin; het voorhoofd breed en zwartachtig; de sprieten bruin. ITet aangezigt geelachtig, sterk zijdeglanzig. De romp langwerpig, vierkant; van boven donkerbruin met 4 evenwijdig verloopende, overlangsche, smalle rood bruine strepen; het scuttellum roodbruin. Op de schouders bruinroode haartjes. Het achterlijf bijna kaal, donker staalblaauw, eivormig; op de 2e en 3e geleding aan weerskanten eene bruinroode ovale vlek. 3° SERIE dl. iv. 27 410 De pooten zwart, de achterdijen verdikt en blaauwach- tig; de achterste tibiën gekromd, haar ondereinde in eene korte punt uitloopend. De vleugels groot, geelachtig. Midden-Java. In de met glaga begroeide ravijnen van het gebergte Karangbollong gevangen. Ilelophilus pilipes nov. sp. Thorace fusco, striis 4 longitudinalibus lateis; abdomine elon- gato, luteo, fasciis nigricantibus transversis unaque longitudinali mediana interrupta signato; ab’s hyalinis; pedibus nigris, femo- ribus tibiisque paris 1‘ in margine externo dense aureo-pilosis. Long. 6". De oogen koperbruin, aan elkander grenzende; het uit steeksel van het voorhoofd kort en geel, digt behaard; de sprieten zwart. De thorax donkerbruin, met 4 bijna evenwijdig verloo- pende overlangsche gele strepen; het scutellum bruingeel. liet achterlijf eivormig, naar achteren toe dunner wordend, geel; op iedere geleding eene donkerbruine dwarsche streep; de strepen met elkander door eene overlangsche evenzoo gekleurde streep vereenigd. De pooten zwart, de achterdijen dik; de dij en de tibia van het le paar aan den buitenkant lang geelharig. Midden-Java. Op dezelfde plaatsen met de vorige. Eumerus argyropus nov. sp. Fusco-niger; oculis rufis, fronte argenteo-alba; striola alba obliqua, laterali in 2°, 3° 4°-que abdominis articulo; alis pelluci- dis; tarsis posticis paululum dilalatis, et ut tibiis posticis argen- teo-albo-pilosis. Long. 2j”'. 411 De twee eerste geledingen der sprieten zwart, de der de bruinrood; de oogen vereenigd. De thorax zwart», het scutellum breed en aan den ach terrand gedoomd; het achterlijf smal, zwart, de buik- vlakte donkergroen. De vleugels zonder kleur. De poo- ten klein en kort; de achterdijen eenigzins verdikt, de tibiae weinig gekromd, de tarsen iets breeder dan de tarsi der voorste pooten, zilverachtig wit-glinsterend; de vier voor- pooten zwart, met bruine ringen op de gewrichten. Amboina. Baccha vespaeformis nov. sp. Ochracea, scutello scapulisque luteis; facie flava, antennis ru- fis; abdomine antice quasi stiloso dein dilatato, spathulato, fas- ciis tribus transversis nigris, quarum intermedia fere triangulari; pedibus concoloribus luteis. Long. 3^”’. Heeft dezelfde gedaante als B. pedicellata Dol. De kop half bolvormig; de oogen donker purperkleu rig; het voorhoofd en het aangezigt geelachtig, kortharig; de sprieten bruinrood. De thorax veel korter dan het ach terlijf, afgerond, plat, geelbruin; de schouders en het scu tellum geel. Het le segment van het achterlijf kort, geelbruin, liet 2' dun, zoolang als de overige te zamen, van dezelfde kleur; het 3e tot 6e veel breeder dan de zoo even ge noemde ; de achterrand van elk segment zwart. De pooten, voornamelijk het le paar, zeer kort en dun, geel. De "vleugels iets korter dan het achterlijf, al leen aan den voorsten rand bruinrood gekleurd. Amboina. Alle soorten van het geslacht Baccha en ook andere geslachten der afdeeling Syrphida kenmerken zich door bui- 412 tengewoon kleine pooten en betrekkelijk groote vleugels. Men ziet ze ook daarom bijna nooit zittende, maar altijd in de lucht zwevende, rondom bladen waarop zich bladlui zen bevinden. Buccha moluccana nov. sp. Fusco-nigra; scapulis Inteis; facie in medio nigra utrinque fla- vescente cincta; antennis rufis; scutello nigro, abdominis pedicel- lati articulis duobus anterioribus, maculisque duabus in 3° arti- culo ferrugineis, pedibus concoloribus flavis. Long. 3’." Gedaante en teekening van B. pedicellata, tusschen deze en de zoo even beschrevene soort in het midden staande; doch van beiden door het geheel zwarte scutellum en de teekening van het achterlijf verschillend. De oogen purperbruin, door eene smalle zwarte streep van elkander gescheiden; de sprieten roodbruin. De tho rax kort, bijna zwart, met sterken glans; aan de schou ders een klein geelachtig vlekje, en hier eenige haartjes; overigens is het insekt bijna kaal. De 2 eerste segmenten van het achterlijf dun en bruin geel , de overige veel breeder, zwartbruin, op het 3e segment eene dwarsche breede bruingele vlek, die in het midden eenigzins is afgebroken. De vleugels en pooten als bij B. vespaeformis. Amboina. Conops rufifrons, nov. sp. Fronte latissima, antice in apicem producta, rufa; antennis elongatis rufis, oculis nigro-fuscis: thorace subquadrilatero fusco, scapulis scutelloque rufis; articulis abdominis duobus primis atte- nuatis, nigris; 3°-5°-que crassioribus rufis; alis basi flavicanti- bus, ceteroquin paululum tantum iufuscatis. Long. 4J.“' 413 De kop is liet breedste gedeelte van het insekt; de oogen uitpuilende, bruinzwart; het voorhoofd zeer breed, eenigzins uitgehold, bruinrood, naar voren puntig, en hier op zijn de lange en dunne, ook bruinroode sprieten ge plaatst; hunne 3 geledingen zijn bijna van gelijke lengte; de stijl bestaat uit 3 afdeelingen waarvan de laatste in een kort haartje eindigt. Het aangezigt roodbruin, met een’ geelachtigen tint; de snuit zwart, reikende tot aan het 3e lid der sprieten. De thorax matig gewelfd, bijna vierkant; de schouders puntig en roodbruin ; het scutellum zeer kort, van dezelf de kleur. De kolfjes kort, zwavelgeel. Het achterlijf aan het voorste einde dun, allengs dunner wordend; de twee eerste segmenten zwart, met een’ gele- achtigen achterrand, de overige bruinrood. De pooten bruinrood, de tarsen zwart, de tibiae goud- glanzig. De vleugels bijna onmerkbaar bruinachtig gekleurd aan den voorsten rand geelachtig. Amboina. Lucilia nosocomiorum, nov. sp. Coeruleo-viridis, metallice nitens; facie nigra albo cincta; oculis contiguis rufis, abdomiue ovali rotundato obtuso, alis diaplianis. Long. 4.*' Groenachtig-blaauw, metaalglanzig; de kop eenigzinsplat gedrukt, de oogen bruinrood, aan het bovenste gedeelte (vertex) aan elkander grenzende: het aangezigt zwart, aan weerszijden wit gezoomd, en hier met zwarte kromme, stijve haartjes. De sprieten plat aan den kop gedrukt. De romp aan weerszijden van gekromde doornachlige haren voorzien; het scutellum rood, aan den achterrand doornharig. 414 Het achterhoofd ovaal, aan het segment stijfharig. De pooten zwart, den dijen aan den buitenrand fijn gedoomd. -4»«Z>oïna. Uitermate talrijk in de ziekenzalen van het hospitaal, vooral op zalen waar vele excreta geëvakueerd worden, en hoofdzakelijk om de kribben van zware lijders, aan welke zij voornamelijk door het sterke gegons lastig worden. Het lastigste vond ik ze tusschen een en drie ure ’s namiddags. Ochromyia ferruginea nov. sp. Ferruginea, articulis duobus ultimis abdominis nigricante-coe- ruleis, pedibus flavis, alis diaphanis margine antico tantum pau- lulum infuscatis. Long. 4."' Roestkleurig, stijfharig. De kop smaller dan de tho rax, van voren platgedrukt; de oogen donkerbruin; het voor hoofd roodbruin, wit gezoomd, het aangezigt stijfharig. Het achterlijf bijna bol vormig, aan den omtrek harig, de 2° laatste geledingen staalblaauw. De vleugels breed, veel langer dan het achterlijf, aan den wortel geelachtig, langs den geheelen voorsten rand licht bruin. Ambonia. Zeer talrijk tusschen struikgewas. Lydella unguiculala nov. sp. Nigro-einerea; facie breviter aureo-flavo-pilosa & nigro-setulosa; thorace longitudinaliter nigro striato; abdomine cilindrico, macu- la utrinque in articulo 2°-4°-que magna ochracea; pedibus ni- gerrimis, unguibus tarsorum magnis; alis diaphanis. Long. 6.” Het achterhoofd lang- en digt-harig, de haartjes grijs achtig; de oogen smal, ovaal aan den achterrand met een’ goudgelen smallen zoom. Het voorhoofd goudgeelharig, evenzoo het aangezigt; het laatste uitgehold ter opname der sprieten; deze zijn zwartbruin, het 3e lid lang en cenig- 415 zins platgedrukt, liet borstelhaar onbehaard. liet voor hoofd weinig uitpuilend: aan het epistomium eenige lange stijve zwarte haren. De thorax zonder het scutellum bijna vierkant, aan de randen stijfharig, grijs en zwart gestreept, met een1 zijdeaclitigen glans. Het scutellum zoo lang als breed. Het achterlijf veel langer dan de romp, bijna cilindervor mig, zwartgrijs, op het 2°, 3e en 4e segment, aan weerszij den, eene breede bruingele goudgeelglanzige vlek; beide vlekken in het midden door een zwarte overlangsche streep gescheiden; op het 1° en 2e segment in het midden 2 lan ge , op het 3e en 4° talrijke lange zwarte borstelharen. Alle pooten zwart, tamelijk lang; de voetklaauwen en de zolen zeer groot. De vleugels zonder kleur. Amboina. Tetanocera tripunctata nov. sp. Ferruginea; seta antennarum nuda, nigra; oculis nigris; punctis in vertice capitis 3 nigris; dorsi punctis 4 nigrescentibus; abdo- inine masculs mucronato, transversim nigro fasciato, alis pellu» cidis immaculatis. Long. 2j'". De kop iets breeder dan de thorax, dik, zoo lang als breed; de oogen zwart, het overige gedeelte van den kop bruingeel; op den vertex drie zwarte in een1 driehoek ge plaatste punten; de sprieten op een kort uitsteeksel van het voorhoofd geplaatst, op dit een A vormig zwart streep je. De sprieten zoo lang als de kop, het derde lid pun tig, naar beneden gebogen. De kolfjes tamelijk lang. Het achterlijf bij het man netje in eene lange, breede hoornachtige punt eindigend, die loodregt naar beneden gekromd is; de eerste 2 buikrin- gen veel dunner dan de 3 overige. 416 De pooien korter dan liet ligchaam, de achterste iets langer dan de overige; de dijen aan de ondervlakte doorn achtig, alle bruingeel. De vleugels tamelijk langen breed, kleurloos; denderen zwart; de randcel geel. Van de submarginale ader loopt eene dwarsche, echter de 8e ader niet bereikende adertak. Amboina. Acinia faciestriata nov. sp. Thorace pedibusque fusco-rufescentibus; oculis fronteque trans- versim rubro viridique striato; abdomine abbreviato nigro-coeru- eo; alis diaphanis, fusco reticulatis. Long. 3."' Zeer in het oogvallend door den bontkleurigen dwars ge- streepten kop. Deze is hartvormig, het voorhoofd zeer breed; de monddeelen als opgezwollen, dik, bruingeel; de sprieten kort, bereiken het epistomium niet, zijn bruinrood en heb ben een’ onbehaarden eindborstel. De thorax met het groote scutellum langer dan het achterlijf, op de borst bruinrood; dan volgt op de hoogte der vleugels een overlangsche gele streep, hierop eene iets breedere zwarte, dan weder een gele die zich tot op het scutellum voortzet. De rug donkerbruin. Het achterlijf kort, van voren veel breeder, donkerblaauw bij het wijfje in eene korte breede onbehaarde punt (eileider) uitloopend. De pooten korter dan het ligchaam, bruinrood, de laats te 8 tarsus geledingen zwart. De vleugels lang en matig breed, met talrijke dwarsche bruine strepen en punten. Amboina. De geheele drooge moesson door tusschen strui ken gemeen. 417 Diopsis apicalis Dol. Natuurk. Tijdsein’. Ned. Ind. No. 40 is D. graminicola te noemen daar reeds eene soort uit Senegambia den naam apicalis heeft ontvangen. NeriüS Fabr. 1. Nerius strialus Dol. Zeer talrijk te Gombong en op Amboina. 2. Nerius phalanginus nov. sp. Niger capite angnsto elongato, antennis rufo-fuscis caput lon- gitudine aequantibus; tliorace antice angustato; pedibus longissi- mis nigris; alis infuscatis, abdomine multo longioribus. Long. 31."' Van alle hier te beschrijven soorten door lange sprie ten, smallen kop, en naar voren zeer verengden romp gemakkelijk te onderscheiden. De monddeelen bruinachtig. De thorax lang en smal, zwart even als het geheele dier en zonder glans. Het achterlijf veel korter dan de romp, die door de vleugels geheel bedekt is. De pooten lang en dun, eenkleurig bruinzwart, de dijen aan den onderkant fijn gedoomd. De vleugels bruinachtig. Midden-Java. (Gombong). Op schaduwrijke plaatsen op hoornen zeldzaam. 3. Nerius annulipes nov. sp. Niger; capite cordiformi longiore quant lato, antennis nigro- fuscis capite parum brevioribus; thoracis lateribus parallelis; pe dibus tenuibus, longissimis nigris, annulo in quovis femore unico rufo; alis infuscatis. Long. 4."' Grootte, gedaante en kleur der voorgaande soort; hiervan verschillend door korteren, breederen kop, kortere sprie ten , naar voren toe niet verengden thorax, iets kortere poo- 418 ten en bruinrooden ring op liet ondereinde van iedere dij. Bij deze soort zijn de voorpooten de kortste, de ach- terpooten daarentegen veel langer dan de overige. De vleugels bedekken elkander, zijn bruinachtig en heb ben een’ blaauwen glans. Amboina. 4. Nerius tibialis, nov. sp. Corpore fusco, facie femoribusqne rufo-flavis; capite cordi- formi, antennis (sine seta) corpore paruin brevioribus; tibii3 pedum anteriorum apice spathulatim dilatatis; alis fuliginosis. Long. 4."'. De sprieten donkerbruin, met een witachtig borstelhaar op het 3e lid; het voorhoofd donkerzwart, alleen het uit steeksel, waarop de sprieten geplaatst zijn geelachtig. De oogen donkerbruin. De romp zoo lang als het achterlijf, naar voren niet smal ler , donkerbruin, met 2 onduidelijke zwarte overlangsche strepen. Het achterlijf bruinrood, met 3 zwarte overlangsche stre pen , waarvan de middelste het breedste is. De pooten veel langer dan het ligchaam; het le paar het langste; hierop volgt het 2°; alle zijn bruingeel, uitge zonderd de tarsen, de gewrichten en het bovenste einde der voorste tibiae. Deze aan liet einde peervormig verdikt, waardoor deze soort zeer kenbaar wordt. De vleugels, vooral langs de adervertakkingen , zwartach tig, met een’ staalblaauwen glans. Amboina. Amboina, den 16n Maart 1857. Fy j n- 2 '&. f^' Pij’ 3. //<settdi- 'M^. ^l' '£/, link F,;y J FCy 2 ya///i«i y* fiy 3 F OaiLu 2^Fij. 4 Ftf 3 J^L- n&^FOF ? tt-F2^'FJJ'7tea 'Fl' M. L. ffu.&j't,. -ÜC-.L &. Z.itJ>' -BaC^vi^ link F$ X. Fij 2. F^ 3 AxZ' tl'. Fvj -f ' ^e-ÜU^ iïi/ta/< '&■■ l'i.fj. 6 F~F& z?4*o -n link Fty 1 '» •>/> Fuj 2 ’ /-■/<-///^/«. Fl^ea- n f /? /? s '", -—CtlM> .^F. link Fiy. > 223) J/i Fiy .e 32>f ''^z^az/zzzzz y .wZZ/z? n J/i Fuj 3. c33> sc >z/z Fvy 4 f',</£r wa^. Fiy 5. 2L2a> F' amZwie-ntiJ n-. >^iz. M. L. Hu^rb. J}»L k Z-v/ru JSaAa.-tjza' link \ft.j 3 'R^^ -£l^'‘> ” y' fy 4 Cm^AMO mtn^ « tyt \/^ ’/' %'/ '/ (. ^U‘/i ltt->J ‘/i^a .M £j Huarc. Vd- i -£ rZ^'- Ëaza. "■ f KJI. 1. 0?,ptxz/fxj '9’t' i^.-. Fij 2. £(’//*•> XX ^l- FtJ 3. -■' ><x //x -9t< Ftj &. ^urneUM xt'. Fiy. 3. ^c ■' £ StyZXZXXX- *&■.; M 1-. Haart,. DnZ, iC L itiy BaZa.-o<-Os t/aJ V7JT / Fiy .1. Fiy.2 vndoO' Fiy o -rntdcccaswo yb Fy 4 ■nsyt' ^y J cF. Fansceza. ./l^/fH.sLc/a/a rt'ó/z- IX Fy. i. Fy. *. r. S,,//",.,- Fy. 3. '/.2^//^ autaFa^ CX^y Fy 6 C7#>L^&£> Fny™ FV* fz. y/z CJT. M I fy. i ppk. Fg. l. ^/^a- " pi- Fg .1. • l''é/wpra »pt- Fg. i F'ieal^J " p Fg 5 èz^/a L» ^epi/v „ p Fig.6. '7..p Rg ~.C ^7777, j.z/Z^-- -zz ^/è. BERIGTEN VAN VERSCHILLENDEN AARD. Vulkanische verschijnselen in den IndiscJien Archipel. Malang.—De in deze afdeeling gelegen vulkaan Smeroe, werkt sedert eenige dagen zoo geweldig, dat de oudste ingezetenen dezer plaats zich iets dergelijks niet herinne ren. Ontploffingen, voorafgegaan en gevolgd door sterke on- deraardsche geluiden, volgen elkander zonder tusschenpoo- zen op, en de bevolking staart dien reus van Java’s ber gen vol ontzetting aan. — De rookkolommen, die gewoonlijk des morgens en des avonds uit den krater opstijgen, wor den niet meer waargenomen, evenmin als aschregens die anders zoo vaak neder vallen. De adsistent-resident van Malang, zich in den nacht van 13 Aug. jl. in den pasangrahan te Madja op circa 35 palen van den voet des bergs gelegen, bevindende, werd met het hem vergezellend gezelschap dien geheelen nacht door genoemde geluiden uit den slaap gehouden. (Java-Bode van 16 September 1857 No. 74). Sumatra's Westkust. — Den 19den Augustus werden te Padang twee vrij hevige aardschuddingen gevoeld, waar door echter geene schade werd aangerigt. (Javasche Courant van 16 Sept. 1857 No. 74). Vernette. Den 26sten July des avonds (8’- ure) werd ge durende eenige schonden eene aardbeving gevoeld van eene 420 zachte schommelende beweging, en welke den 2den Augus tus op nieuw werd opgemerkt. Gedurende de maand Augustus kenmerkte de weersge steldheid zich door groote droogte en hevige winden uit het zuiden en westen. Kema. Den Ssten Augustus, des middags ten 11» ure, den 14“ dier maand des middags ten 12 ure, enden 30sten daaraanvolgende, des avonds omstreeks half negen ure, wer den hier ligte aardbevingen waargenomen. Volgens berigten van Gorontalo, over Mei en Juny,had het aldaar in Juny, even als in de Minahassa, zwaar ge regend. Op den 27sten en 29sten Mei werden zware aardbevin gen waargenomen, beide des avonds omstreeks 7 ure, aan vankelijk zich kenmerkende door korte schokken , doch daar na overgaande in eene golvende beweging van het zuiden naar liet noorden. Aan de gouvernements gebouwen werd daardoor eenige schade toegebragt. In den middag van den 26sten Juny, omstreeks 5 ure, zag men te Gorontalo op een’ schijnbaren afstand van 15 ned. ellen van de ondergaande zon, eene tweede zonneschijf. Dit beeld was scherp afgeteekend, helder zilverglanzig licht, gelijk de maan bij dag, en omgeven van eenige hel dere wolkjes, bij eenen overigens onbewolkten hemel. Dit natuurverschijnsel bleef ongeveer tien minuten onver anderlijk , maar verflaauwde toen langzaam en loste zich op in eene donker groene massa. Op den 20sten July, omstreeks half een ure des middags, weid andeimaal eene ligte aardschudding waargenomen. (Javasche Courant van 3 Oktober 1857 No. 79). Batavia. In den avond van den 27“ dezer, ongeveer ten 12 ure is hier een ligte schok eener aardbeving gevoeld, in de rigting van het noorden naar het zuiden. Zij is echter 421 zoo gering geweest, dat zeer vele personen er niets van hebben ontwaard. (Java-Bode van 31 Oktober 1857 No 87). Banda.—In den namiddag van 11 den Augustus, om streeks 32 ure, deed zich in de rigting van het zuiden naar het noorden eene ligte en korte aardschudding gevoelen. (Javasche Courant van 4 November 1857 Nu. 88). Verrigtingen van de Ingenieurs voor het mijnwezen. Wester-A[deeling van Borneo. — De ingenieur der derde klasse Everwijn zou zich van Sambas naar Palo begeven, om van daaruit een onderzoek in te stellen naar het voor komen van het te Boedok (Montrado) gevonden goudhou- dend koperzand. Zuid- en Ooster-Afdeeling van Borneo. — De ingenieur der derde klasse Bant deed in de maand Maart waarne mingen op zee, ter bepaling van de juiste lengte en breedte van eenige in kaart gebragte bergen, heuvels, enz. In April werden door hem nabij den padang Pasiraman, goenoeng Djabok, boringen en opmetingen bewerkstelligd. Hij begaf zich in Mei naar de mijn Oranje-Nassau, tot het doen van opmetingen en ter bepaling van de juiste ligging van den goenoeng Bissi. Deze opmetingen te Bandjerma- sin in teekening gebragt hebbende, vertrok hij in het be gin van Juny naar Martapoera en Banjoeïrang, om de al daar geopende nieuwe mijn te bezoeken. (Javasche Courant van 9 September 1857 No. 72). Wester - Afdeeling van Borneo. — De ingenieur der 3de klasse Everwijn vertrok den 5den Augustus van Sambas naar Palo, ten einde de berg- en heuvelreeksen oostelijk van T. Blimbing te onderzoeken, alwaar, volgens berigten, ijzer-, tin- en kopererts zou voorkomen. Op de plek, die hem als ijzererts bevattende werd aan- 422 gewezen, was slechts een klei-ijzersteen met zeer weinig ijzeroxyde, en in den omtrek in liet geheel geen erts aan wezig. De ingenieur voer daarna de hoofdrivier van Palo op, onderzocht al de omliggende bergreeksen, zoomede meer dere punten op de kust, als T. Rassak, T. Datoe en Se- mattan, doch bevond dat ook daar geen erts voorkomt. Den Oden September begaf hij zich naar Boedok (Mont- rado) en bezocht daar de vindplaatsen van goud- en gede gen koper. Dit laatste komt slechts in zeer geringe hoe veelheid voor. De hoofdvorming bij Boedok is een bonte kleisteen, en de streek is bijzonder rijk aan goud, grootendeels reeds uitgewerkt. Behalve het verspreide metaal, in het alluviale en diluviale terrein, werden goudhoudende aders aangetrof fen die aan den dag uitgewerkt werden. Van Boedok vertrok de ingenieur Everwijn naar Bang-Pi- sang, en deed aan de Piniti-rivier eenige gravingenj over eene uitgestrektheid van 3 ned. el vond hij fijne adertjes zwart koperoxyde, vermengd met ijzerpyriet en klei. Een daarvan had op 14 voeten beneden de oppervlakte eene dikte van 0,06 ned. el. Zuid- en Ooster-Afdeeling van Borneo. — In het laatst van de maand September begaf de ingenieur der 3e klasse llant zich naar den Goenoeng Djabok om opmetingen te doen en een’ landweg naar Pengaron te doen kappen. (Javasche Courant van 11 November 1857 No. 90). 423 Personaliën. Naar Nederland vertrokken tot herstel van gezondheid het Lid der Vereeniging de Generaal-Majoor titulair C. A. De Brauw. Van Timor te Soerabaja teruggekomen het Lid der Vereeniging, de Kolonel L. J. Kroel. Van Timor te Batavia teruggekomen de Leden der Ver- eeniging, de Majoor J. C. Smits en de Kapitein R. F. De Seyff. Benoemd tot Ridders der Orde van den Nederlandschen Leeuw, de Leden der Vereeniging de heeren D. F. .Schaap, Gouverneur van Celebes en onderhoorighe- den, en A. J. F. Jansen, Resident van Manado. In Kommissie vertrokken naar Riouw en Lingga het Lid der Vereeniging, de heer E. Netscher, Hoofdkom- mies ter algemeene sekretarie te Batavia. Benoemd tot Resident van de Zuid- en Ooster-afdeelin«' O van Borneo, het Lid der Vereeniging, de heer E. F. Graaf van Bentiieim Teeklenburg Riieda. Van Besoeki te Batavia aangekomen het Lid der Vereeni ging, de heer Dr. J. J. Van Limburg Brouwer. Verlof verleend naar Nederland aan het Lid der Vereeni ging, den Luitenant-kolonel W. E. Kroesen en resi dent ter Borneo’s westkust. Benoemd tot Kommandeur der Orde van de Eikenkroon de President der Vereeniging, de heer Dr. P. Bleeker. Overleden het Korresponderend Lid der Vereeniging, Prins 421 Charles Lucien Bonaparte, te Parijs. Vertrokken naar Nederland de Leden der Vereeniging, do HIT. E. W. Ckajierus , A. A. Reed en C. A. Bensen. Benoemd tot Resident van Ternate, het Lid der Vereeni ging, de lieer C. Bosscher. \ ergund het aannemen en dragen der Deensche medaille voor verdiensten aan het Lid der V ereeniging, den heer Dr. O. G. J. Mohnike. Weder benoemd tot Lid der Hoofdkommissie van Onderwij's in ederlandsch Indie het Lid der Vereeniging, de heer Dr. G. Wassink. Op verzoek eervol ontslagen uit s’ gouvernements dienst het Besturend Lid der Vereeniging de heer G. F. De Bruijn Kops. Bevorderd tot Adsistent-resident van Tebingtinggi, het Lid der Vereeniging de heer J. C. W. Baron Van Heec- keren tot Waliën. INDEX Sl’ECIERUM PLANTAKUM IN VOLUMINIBUS I AD XIV DIARII SOCIETAT1S SCIENTIARUM INDO-NEËRLANDICAE DESCRIP- TARUM. Algae. Cladophora sumbawensis Sond. Tom. VIII p. 44. Ectocarpus indicus Sond. VIII p. 44. Sargassum subfalcatum Sond. VIII p. 44. Gymnogongrus javanicus Sond. VIII p. 45. Gelidium Zollingeri Sond. VIII p. 45. Gigartina Chauvini J. Ag. var. VIII p. 45. Rhodomenia javanica Sond. VIII p. 45. Liciienes. Grapbis ochracea Hp. VI p. 141. Verrucaria tristis Hp. VI p. 14 J. » Zollingeri IIp. VI p. 142. » umbonata. Hp. VI p. 142. ” mammillaria Hp. VI p. 142. » javanica Hp. VI p. 142. » sericea lip. VI p. 142. » makrospora Hp. VI p. 142 Lecidea mikrospora Hp. VI p, 142. » triseptata Hp. VI p. 142. 3® SERIE DL. IV. gg 426 Bocomyces crenulatus Hp. VI p. 143. Cladonia squam. ƒ3 squamosissima javanica lip. VI p. 143. » botrycephala Hp. VI p. 143. Parmelia squamulosa Hp. VI p. 143. » eumorpha Hp. VI p. 143. » Zollingeri Hp. VI p. 143. Physcia Schaereri Hp. VI p. 143. Ramallina fraxinea ampliata Hp. VI p. 143. » » calicaris Hp. VI p. 144. » dichotoma Hp. VI p. 144. Usnea barbata hirta Zoll. VI p. 144. » » longissima Hp. VI p. 144. Fungi. Eurotium margaritaceum Lóv. VIII p. 45, Ascroë multiradiata Zoll, VIII p. 45. Phallus bambusinus Zoll. VIII p. 46. Plilebophora rugulosa Lév. VIII p. 46, Thelephora (Stereum) Fries! Lév. VIII p. 46. » spongiosa Le'v. VIII p. 46. Merulius cuticularis Lév. VIII p. 46. Polyporus (Trametes) fuscellus Lév. VIII p. 46. » lenziteus Lév. VIII p. 46. » manubriatus Lév. VIII p. 46. Hexagona tabacina Lév. VIII p. 46. Lentinus braccatus Lév. VIII p. 56. » dichrous Lév. VIII p. 47. IIepaticae. Scapania javanica Gottsche, IV p. 575. Jungermannia retusa Gottsche, IV p. 575. Chiloscyphus succulentus Gottsche, IV p. 576. » Zollingeri? Gottsche, IV p. 576. » trapezioides La Coste, X p. 394. » tjiwideiensis La Coste, X p. 395. 427 Ptychanthus intermedius Gottsclie IV p. 576. Plagiochila salaccensis Gottsclie IV p. 576. » Junghuliniana La Coste, X p. 393. » variabilis La Coste, X p. 394. » Korthalsiana Molkenb. Ms. X p. 394. ” » (3 robustior La Coste, X p. 394. » fusca La Coste, X p. 394. Lophocolea horridula La Coste, X p. 394. Mastigobryum javanicum La Coste, X p. 395. » densum La Coste, X p. 395. » paradoxum La Coste, X p. 395. Radula anceps La Coste, X p. 395. Thysananthus planus La Coste, X p. 396. Phragmicoma polymorpha La Coste, X p. 396. Lejeunia venusta La Coste, X p. 396. ” Molkenboeriana La Coste, X p. ,396. » falsinervis La Coste, X p. 397. » apieulata La Coste, X p. 397 Frullania reflexistipula La Coste, X p. 397, » campanulata La Coste, X p. 397. » repandistipula La Coste, X p. 397. » tenella La Coste, X p. 398. » pinnulata La Coste, X p. 398. » sinuata La Coste, X p. 398. » minor La Coste, X p, 398. Mosci. Fissidens Zippelianus Dz. et Mb. VIII p. 47. Schistomitrium robustum Dz. et Mb. VIII p. 47. Seligeria apieulata Dz. et Mb. VIII p. 48. Bartramia javanica Dz. et Mb. VIII p. 48. » prabaktiana Dz. et Mb. VIII p. 48. Trichostomum krintjingianum Dz. et Mb. VIII p. 49. Didymodon cuspidatum. Dz. et Mb. VIII p. 49. Racomitrium javanicum Dz. et Mb. VIII p. 50. Disticliophyllum (Mniadelphus) nanum Dz. et Mb. VIII p. 50. 428 Ilypnum kuripanum Dz. et Mb. VIII p. 51. POLYPODIACEAE. Polypodium dimorphum Zoll. VIII p. 51. » rectangulare Zoll. VIII p. 51 » subsecundo-dissectum Zoll. VIII p. 51. » lampongense Zoll. VIII p. 51. Lomaria mollis. Zoll VIII p. 51. Nephrolepis celebica Zoll. VIII p. 51. Lycopodiaceae. Selaginella Jungermannioides Zoll. VIII p. 52. » hypnoides Zoll. VIII p. 52. Balanopiioeeae. Rafflesia Rochussenii T. & B. I p. 425, II p. Gal. » Arnoldii R. Br. XII p. 277. Okchideae. Pholidota membranacea T. & B. V p. 488. Coelogyne Croockewiti T. & B. V p. 488. Bolbophyllum membranaceum T. B. V p. 488. » biflorum T. & B. V p. 488. Cirrhopetalum carinatum T. & B. V p. 489. Dendrobium carnosum T. & B. V p. 489. » (marginatum) cymbidioides BI. V p, 490. » ocliraleucum T. & B. V p. 490. » intermedium T. & B. V p. 490. » Lobbii T. & B. V p. 491. » unguiculatum T. & B. V p. 491. » ferox Ilsskl. X p. 1. Polystylus cornu-cervi V. Hsslt, X p. 3. Dendrobium Veitcheanum Lndl. X p. 2. Appendicula membranacea T. & B. V p. 491. Aruudina pulcliella T. & B. V p. 492. 429 Trichotosia ciliata T. & B. V p. 492. Taenia fiinbriata T. & B. V p. 492. Plocoglottis (fimbriata) reflexa BI V p, 493. Trichoglottis cirrliifera T. & B, V p. 493. Vanda pusilla T. & B. V p. 493. Cleisostoma amabile T. & B. V p. 493. » longifolia T. & B. V p. 491. ZlXGIBEREAE. Kaempferia undulata T. & B. IV p. 393. Amomum Daniëli Ilook. fil. VI p. 173. Elettaria anthodioides T. & B. IV p. 393. Donacodes villosa T. & B. IV p. 391. Najadeae. Wolffia Schleidenii Miq. X p. 401. Palmae. Sabal Adansonii Guerns. X p. 5. Celtideae. Sponia stryclinifolia T. & B. IV p. 391. ( » annulata T. & B.) Gironiera subaequalis Planchon II p. 303 Mokeae. Ficus (asperrima T, & B.) trachycoma Miq. III p. 326. Nyctagixeae Pisonia sylvestris T. & B. IX p. 319, X p. 6. Laurixeae. Dehaasia squarrosa Zoll. X p. 8. CompOsitae. Zollingeria scandens Scliltz. X p. 4G6. Lobeliaceae. Centropogon fastuosus Sclidw. X p. 13. 430 Campanülaceab. Codonopsis cordata Hsskl. X p. 9. Rübiaceae. Scyphipbora hydrophyllacea Grtn. X p. 16. Psychotria expansa BI. X p. 17. » robusta BI. X p, 19. » montana BI. X p. 19. Rhodostoma gardenioides Schdw. X p. 20. Pavetta Wyckii Hsskl, X p. 21. » arborescens Hsskl, X p. 22. » macrophylla BI. X p. 24. » subulata T. & B. III p. 327 Coelospermum scandens BI. X p. 26. Stylocoryne fragrans BI. X p. 27. » racemosa Cav. X p. 29. Bertiera chrysantha Hsskl, X p. 30. ” ’> » ft macrocalyx, X p. 33. » fasciculata BI. X p. 34. » javanica BI. X p, 35. Gardenia Schönmannii T. & B. III p. 327. » curvata T. & B. III p. 328. Mussaenda Afzelii Don. X p. 37. Loxicereae. Viburnum sandankwa Hsskl. X p, 37. Oleaceae. Linociera rostrata T, & B. III p. 329. Apoctneae. Bleekeria kalocarpa Hsskl, X p. 40. » salubris Hsskl, X p. 41. Kopsia arborea BI. X p. 43. » flavida BI. X p. 44. Calpicarpum Roxburghii Don. X p. 45. Rauwolfia reflexa T. & B. III p. 329; 431 Beaumontia multiflora T. & B. IV p. 395. Pottsia ovata A. Dc. X p. 4G. Asclepiadeae. Iloya Motoskei T. & B. IV p. 39G. Spigellaceae. Spigelia anthelmia L. X p. 47. Labiatae. Ortliosiphon tomentosus Bnth. q parviflorus Bntli. X p. 49. Salvia stachyoides Knth. (3 allodapa Hsskl X p. <51. Roylea elegans Wil. X p. 54. Verbesaceae. Priva ecbinata Jss. X p. 56. Clerodendron disparifblium BI. X p. 57. » i eriosiphon Sehauer, X p. 58. » calamitosum L. tx, glabriusculum Hsskl, X. p. 58. » » » (3 molle Hsskl, X p. 58. » fallax Lndl. X p. 59. » infortunatum L. X p, 59. » villosum BI. X p. 60. » foetidum Buge (3 integrifolium Hsskl, X p. 60. » squamatum Vhl. a japonicum, X p. 61. » » » (3 indicum, X p. 62. AsperipoliaE. Ileliotropium curassavicum L. X p. 63. Cardioptereae. Cardiopteris quinqueloba Hsskl, X p? 64. CoNVOLVDLACEAE. Batatas glaberrima Hsskl, X p. 66. Argyreia tiliaefolia Wght, X p. 67. » speciosa Sweet, X p. 68. Ipomoea tuberosa L. (3 oligantha Hsskl, X p. 69. » dasysperma Jcq. X p. 70. 432 SOLAXACEAE. Solanum glaucum Dun. X p. 70. » cuneifolïum Dun. X p. 71. ” grandifiorum Dun. (3 leiocarpum Dun. X p, 71, » comitis Dun. X p, 73, ScROPHULARIXEAE. Paederota bracteata Sbld & Zucc. X p. 74. Beyrichia ocymoides Chm. & Schicht. X p. 76. Acaxthaceae. Ebermeyera subpanieulata Hsskl, X p. 77. Barleria lupulina Lndl. X p. 79. » pubiflora Bnth. X p. 82. Aphelandra tetragoma Nees, X p. 85. Cyrtanthera Pohliana Nees, velutina Nees, X p. 87. Andrographis echioides Nees, X p. 88. Utriculakiae. Utricu’aria diantha R. et S. X p. 89. » conferta Ilsskl, X p. 90. » reclinata Ilsskl, X p. 92. Sapotaceae. Chrysophyllum rhodoneurum Hsskl, X p. 95. Kakosmanthus macrophyllus Hsskl, X p. 99. Keratophorus Wightii Hsskl, X p. 101. » Leerii Hsskl, X p. 101. (Araola Leerii T. & B.) VI p. 116 Ebexeae. Maba ebenns Sprng. X p. 108. Maba javanica Zoll. XIV p. 158. j » hermaphrodita Zoll. XIV p. 158. ( Rhipidostigma Zolliflgeri Hsskl, X p. 105. » Teysmanni Ilsskl, X p. 106. Diospyros aurea T. & B. 111 p. 330. » laxa T. & B. III p. 330. 433 Diospyros Kuhlii Zoll. XIV p. 159. » penduliflora Zoll. XLV p. 159. n Ilasseltii Zoll. XIV p. 159. Drebbelia subarborescens Zoll. XIV p. 160. Styraceae. Symplocos congesta Zoll. XIV p. 160. » caryophylloides Zoll. XIV p. 160. » fasciculata Zoll. XIV p. 161. Ericaceae. Gaultheria trichophylla Royle, X p. 109. Umbelliferae. Apium fractophyllum Ilornm. X p. 111. Cryptotaenia japonica Hsskl, X p. 113. Saxifragaceae. Adamia sylvatica Msn. X p. 111. Menispermaceae. Cocculus lucida T. & B. IV p. 397. Axoxaceae. Uvaria concava T. & B. III p. 331. » multiflora T. & B. IV p. 397. » acuta T. & B. IV p. 398. Mitrephora macrantha Ilsskl, X p. 116. Guatteria litoralis BI. X p. 117. Capparideae. Gynandropsis speciosa Dc. X p. 118. Cleome aeuleata Dc. X p. 119. NraPHAEACEAE. Nymphaea (rubra) Lotus L. var. pubescens Ilook. Thms. X p. 120, 235. » » » » a purptirca, X p. 120,235. 434 Nymphaea (rubra) Lotus L. ft rosea, X p. 121, ” » » » 7 albiflora, X p. 121. ” stellata Walld. @ parviflora Hook. Thoms. X p. 123,235. ” ” ” » 7 versicolorHook. Thoms. X.p. 123,235. Droseraceae. Dioryktandra Roxburghii Hsskl, X p. 125. Samydeae. Casearia odarata T. & B. II p. 304. » angustifolia T. & B. II p. 305. Pangiaceae. Taraktogcnos Blumei Hsskl, X p. 127. Passiflokeae. Illigera, XIV p. 166. Portülaceae. Portulaca cincta Fzl. XIV 162. Caryophylleae. Aylmoria Zollingeri Fzl. XIV p. 163. Stellaria australis Zoll. XIV p. 164. » tenella Fzl. XIV p. 165. » modesta Fzl. XIV p. 165. Phytolacacceae. Microtea maypurensis G, Don. X p. 129. Malvaceae. Abutilon sundaicum G. Don. X p. 130. Stercüliaceae. Helicteris oblonga Wil. X p. 133. Oudemansia hirsuta Miq. X p. 134, » javensis Hsskl, X p. 134. » virgata Hsskl, X p. 134. 435 Biittneriaceae. Schoutenia ovata Krthls? X p. 135. Tiliaceae. Erinocarpus Knimoni hrt. Bomb. X p. 137. Corchorus capsularis L. X p. 139. Triumfetta humifusa L. X p. 139. Dipterocarpeae. Anisoptera bantamensis Hsskl, X p. 141. Ternstroemiaceae. Ternstroemia gedehensis T, & B. lil p. 332. Sauravia pendula BI. X p. 142. Gordonia acuminata Zoll. XIV p. 161. Leucoxylon buxifolium BI. XIV p. 162. Clusiaceae. Calopliyllum lanceolatum T. & B. IV p. 398. Meliaceae. Melia japonica Don. X p. 144. Aglaia inaequale T, & B, II p. 305. Sandoricum glaberrimum Hsskl, X p. 115. » indicum BI. X p. 146. » nervosum BI. X p. 146. Walsura? pinnata Hsskl, X p. 147,235. Sapixdaceae. Neplielium altissimum T. & B. II p. 306. Polygaleae. Polygala javana Dc. X p. 148, » variabilis H. B. K. albiflora Dc. p. 149. Celastrixeae; Celastrus repanda BI. X p. 150. Siphonodon celastrinus Grff. X p. 150. 436 Ir.ICIXEAE. Villaresia scan «lens Hsskl, X p. 152. Aquilaeixeae. Drymispermum Blumei Dcsn. X p. 151. » laurifolium Dcsn. X p. 155. Eüphorbiaceae. Alchornea Zollingeri Ilsskl, X p. 15G. Excoecaria bicolor Zoll. X p. 158. » oppositifolia Jcq. X p. 160. Sapium indicum Wild. X p. 161. » aucuparium Jcq. X p. 162. Sauropus albicans BI. X p 162. » indicus Wght, X p. 161. » macranthus Ilsskl, X p. 166. Hedycarpus cauliflora Ilsskl, X p. 168. Paracelsea fruticosa Zoll. XIV p. 172. Doryxylon spinosum Zoll. XIV p. 172. Eriococcus gracilis Ilsskl, XIV p. 173. » glaucescens Zoll. XIV p 173. » caudatus Zoll. XIV p. 173. ovalifolius T. & B. (Reidia Wgh Icon ) sp. quart. XIV p. 173. Metilococcus quercifolius Zoll. XIV p. 173. Axacaediaceae. Erythrostigma diverslfolium Ilsskl, XIV p. 174. » ellipticum Zoll. XIV p. 174. » obliquum Zoll. XIV. p. 174. » macrophyllum Zoll. XIV p. 174, » villosum Zoll. XIV p. 175. COMBEETACEAE. Lumnitzera racemosa Wild. X p. 170. 437 Lytiikaiueae. Pemphis acidula Frst. f3- ovalifolia Hsskl, X p. 171. Lagerstroemia ovalifolia T. et B. II. p. 306. Melastomaceaü? Lasiandra argentea Dec. X p. 173. Staphidium pauciflorum Naud. J. calcaratum. Naud. X p. 174. Myrtaceae. (Syncarpia Vertholenii T. et B.) Nania vera Miq. II p. 307. Barringtonia Vriesei T. et B. II p. 308. Bosaceae. Kubus Boschianus Zoll. XIV p. 176. Amygdaleae. Pygeum parviflorum T. et B. II p. 309. (Cerasus) Prunus javanicus Miq. II p. 309. Prunus nitidissima Hsskl, X p. 175. Chrysobalaxeae. Maranthes multiflora Klis, VII p. 207. » corymbosa BI. VII p. 208. Dapania racemosa Khs, VII p. 208. Angelesia splendens Khs, VII p. 210. Lepidocarpa ovalis Khs, VII p. 211, » costata VII p. 211. Diemenia racemosa Khs , Vil p. 212. Leguminosae. Clitorea heterophylla Vnt. X p. 177. Flemingea involucrata Bntli. X p. 178. Erytlirina vespertilio Bnth. X p. 179. Micropteryx crista-galli Wip. X p. 180. Stenotropis Berteroi Hsskl, X p. 183. Arachis hypogaea L. X p. 186. » >.> » (3 aegyptiaca Hsskl, X p. 190. 438 Cynomctra ramiflora L. X p. 192, Jonesia asoca Rxb. X p. 192. » confusa Hsskl, X p. 194, » declinata Jcq. X p. 196. ( » monopetala Hsskl) Pahudia insignis Hsskl, X p. 199. Toucliiroa bantamensis Hsskl, X p. 202. Acacia arabica L, (3 indica Bnth. X p. 204. » tomentosa Wild. X p. 205. » leucophloea Wild. X p. 207. Albizzia lebbek Bnth. X p. 208. ” ” ” (3 leucoxylon Hsskl, X p. 208. ” » » / borbonica Hsskl, X p. 208. » odoratissima Bnth. X p. 209. » procera Bnth. X p. 211, » rufa Bnth. X p. 211. Arthrosprion stipulatum Hsskl, X p. 212. Calliandra Sancti-Pauli Hsskl, X p. 214. » haematocephala Hsskl, X p. 216. Pithecolobium dulce Bnth. X p. 219. ” umbellatum Bnth. X p. 221. ” lobatum Mrt. X p. 221. ” bigeminum Bnth. X p. 223. » ellipticum Hsskl, X p. 225. » angulatum Bnth. X p. 227. ” clypearia Bnth. X p. 228. » montanum Bnth. X p. 229. Catliormion moniliferum Hsskl, X p. 231. INDEX SPECIERUM ANIMALIUM IN V0LUM1NIBUS I AD XIV DIARII SOCIETATIS SCIENTIARUM INDO-NEËRLANDICAE DESCR1P- TARUM. COXCHIFEBA. Venus labuana Ad. Reev. II p. 462. Psammobia flexuosa Ad. Reev. II p. 462. Lyonsia navicula Ad. Reev. II p. 463. Poromyia pulchella Ad. II p. 462. » nitida Ad. Reev. II p. 463. Neaera moluccana Ad. Reev. II p 463. Cyrena pulchella Mouss. I p. 149. „ expansa Mouss. I p. 149. Cardium Adamsii Ad. Reev. II p. 462' » kalamantanum Ad. Reev. II p. 462. Luclna carinifera A. Adams. VI p. 177. Unio mutatus Mouss. I p. 149. » productus Mouss. I p. 149. » ligula Mouss. I p. 149. Alasmodonta Zollingeri Mouss. I p. 150. » crispata Mouss. I p. 150. Anodouta polita Mouss. I p. 150. Mytilus Grayanus Dunker, VI p. 177. Pecten denticulatum Ad. Reev. II p. 462. Gasteopoda. Conus borneënsis Ad. Reev. II p. 456. 440 Cyllene pulcliella A<1, Reev, II p. 457. Columbella taeniata Ad. Reev. II p. 458, Cancellaria macrospira Ad. Reev. II p. 458. Orulum acuminatam Ad. Reev. II p. 456. » coarctatum Ad. Reev. II p. 456. » dentatum Ad- Reev. II p. 456. » formosum Ad. Reev. II p. 457. » subreflexum Ad. Reev. II p. 457. » gracile Ad. Reev. II p. 457. » bullatum Ad. Reev. II p. 457. Marginella diadoelius Ad. Reev. II p. 457. Cerithium articulatum Ad. Reev. II p. 458. Nematura glabrata A. Adams, VI p. 178. Melania infracostata Mouss. I p. 146. » sulcospira Mouss. I p. 147. » unifasciata Mouss. 1 p. 147. » cylindracea Mouss. I p. 147. » perfecta Mouss. I p. 152. » pontificalis Van dem Busch. VII p. 165. Natica macrotremis Ad. Reev. II p. 459. Sigaretus acuminatus Ad. Reev. II p. 459. Pyramidella magnifïca Ad. Reev. II p. 459. Navicella maculifera Mouss. I p. 148. » parva Mouss. I p. 152. Neritina rarispina Mouss. I p. 148. » iris Mouss. I p. 148. Stomatella malukana Adams, II p. 349. Gena plumbea Adams, II p, 349. Ziziphinus elegantulus A. Adams, VI p. 178. Monodonta tricingulata A. Adams, VI p. 178. Rotella conica Ad. Reev. II p, 458. Siphonotus geographicus Ad. Reev, II p. 461. Helix Augustae Alb. IX p, 156. » antiqua Ad. Reev. 11 p. 460. » borneënsis Pfr, II p. 350. » bulbus Mouss. I p. 152. » Brookei Ad. Reev. II p. 460. » colorata Mouss. I p. 152. 441 Helix encbroea Pfr. VIII p. 193. » helicinoides Mouss. 1 p. 142. » nobilis Pfr, II p. 350. » obscurata Ad. Reev. II p. 460. » orientalis Ad. Reev. 11 p. 460. » platystyla Pfr, II p. 350. » rareguttata Mou33. I p. 151. » regalia Bens. I p. 162. » smiruensi3 Mouss. I. p. 141. » sulcosa Pfr. VIII p. 194. » tuba Alb. IX p. 155. » tropidophora Ad. Reev. II p. 460. » vittata Ad. Reev. II p. 460. Nanina bimaënsis Mouss. 1 p. 141. » centralis Mous3. I p. 151. » balata Mouss. I p. 151. Bulimus apex Mous3. I p. 143. » elegans Mouss. I p. 142. » galericulum Mouss. I p. 143. » glandula Mouss. I p. 143. » gregarius Ad. Reev. II p. 460. » porcellanus Mouss. 1 p. 143. >> purus Mouss. I p. 142. » rusticus Mouss. I p. 150, Clausilia Moritzii Mouss. I p. 143. Auricula dactylus Pfr, IX p. 155. » fasciata Desh. I p. 144. » granifera Mouss. I p. 144. » Mörclii Menke, VII p. 164. » sulculosa Mouss. I p. 144. Paxillus adversus H. et A. Adams , II p. 350. Cassidula faba Menke, VII p. 165; » Grüneri Pfr, VIII p. 194 Scarabus pyramidatus Reev. I. p. 144. Pythia albovaricosa Pfr, VII p. 165, » inflata Pfr, VII p. 165; 3e SERIE DL. IV. 442 Dimnaeus longulus Mouss. I p. 144, Cyclostoma anostoma Bens, IV p. 128. » Charpentieri Mouss. I p. 146. » ciliferum Mouss. I p. 146. » corniculum Mouss. I p. 145. n cximium Mouss. I p. 145. » malayanum Bens. IV p. 428. » opalinum Mouss I p. 145. » quadrifilosum Bens. IV p. 428. » (Leptopoma) sericatum Pfr, VII p. 164. » spiracellum Ad. Reev. II p. 459. » tenebricosum Ad. Reev. I p, 459. » Zollingeri Mouss. I p. 145. Pterocyclos biciliatum Mouss. I p. 144. Ampullaria scntata Mouss. I p. 146. Goniodoris Whitei Ad. Reev. II p. 461. Bornella Adamsii Gray II p. 461. » digitata Ad, Reev. II p. 461. Imsecta. Culex amboinensis Dol. XIV p. 381. » aureostriatus Dol. XiV p. 385. „ cingulatus Dol. XIV p. 381. » luridus Dol. XIV p. 381. » Nero Dol. XIV p. 383. » sctulosus Dol. XIV p. 384. » subulifer Dol. XIV p. 382. Chironomus cubiculorum Dol. X p. 405. » pictus Dol. XIV p. 386. Tanypus cyanomaculatus Dol. X p. 406, » melanurus Dol. X p. 405. » nigrocinctus Dol. X p. 406. » ornatus Dol. XIV p. 385. » pardalis Dol. X p. 405. Sciophila tropica Dol. XIV p. 392. Ctenopliora javanica Dol. X p. 406. Cilindrotoma ? albitarsis Dol. XIV p. 391. 443 Tipula javensis Dol. X p. 406. Oligomera javensis Dol, XIV p. 387. Limnophila crux Dol. XIV p. 388. Scatopse pusilla Dol. X p. 407. Limnobia? sanguinea Dol. XIV p. 391. » ? saltens Dol. XIV p. 390. Tabanus bubali Dol. X p. 407. Haematopota pungens Dol. X p, 407. Ephippium spinigerum Dol. X p. 407. Sargus formicaeformis Dol. XIV p. 403, Ptilocera quadridentata Wied. X p. 407, Odontomyia cinerea Dol. XIV p. 403. Chrysochlora vitripennis Dol. X p. 408. Laphria cyanea Macq. XIV p. 395, » pellucida Dol. XIV p. 396. » Kollari Dol. XIV p. 396, » Kubinyii Dol. XIV p. 397. » tristis Dol. XIV p, 398, » villipes Dol. XIV p. 397. Ommatius fulvidus Wied. X p. 408, XIV p. 394. » minor Dol. XIV p, 394. » minimus Dol. XIV p. 395, Dasypogon imberbis Dol. X p. 408. » lanatus Dol. XIV p. 392. Asilus barbatus Dol. XIV p. 393. » latro Dol. XIV p. 394. » melanurus Dol. X p. 408. Gonypes moluccanus Dol. XIV p, 398. Antbrax argyropyga Dol.
20,511
MMLIND01:001086012:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,878
Het Oosten; wekelijksch orgaan der Weesinrichting te Neerbosch, 1878, no. 377, 20-03-1878
null
Dutch
Spoken
814
1,593
— De poëzie mant uit door welluidendheid en zoetvloeiendheid, zooals zij bij geen ander zoo doorgaande wordt aangetroffen, en van haar kan met volle recht gezegd worden: zij is bij uitnemendheid waar. Moet poëzy de edelste uitdrukking der waarheid zijn, dan voorzeker is BEETS dichter in den edelsten zin des woords." — , BEETS is onze beste prozaïst, BEETS is onze meest geliefde dichter; lees zijne werken, breng ze op uwe scholen, prent ze uwe kinderen in,datNederland verrijze uit den doodslaap der lamlendigheid!" — »Zoo iemand, dan behoort zeker een dichter het geheele volk toe , waarboven hij als een reus in 't land uitsteekt en mag niet wat hij zong enkel worden gelezen door de bevoordeelden in den lande, wie het op eenige guldens meer of min niet aankomt; daarop wenschte ik te wijzen en den uitgever in overweging te geven, een Volks-Uitgave te doen verschijnen." — „ Daar komt in de drie schoone boekdeelen, waarin BEETS zijne Gedichten bijeenvoegde, bijna geen bladzijde voor, waar we niet van die „echte zangen" aantreffen; geen bladzijde bijna, w-ar we niet de schoonste verzen ontmoeten; en indien ooit de tijd komen mocht, waarin, naar de woorden van Buskes Huêt, «taalstudie onze eenige studie zal zijn, en het geheele werk der opvoeding, het hooger onderwijs daaronder mede begrepen, bestaan zal in het verklaren der dichtelijkc werken van den ouden en nieuwen tijd," zullen de dichtwerken van NICOLAAS BEETS tot de eerste en voornaamste handboeken behooren. Wat een genot zal dat zijn! Indien er dan nog geen goedkoope, geen volksuitgave van is, zal ze zeker spoedig komen, en de uitgever zal telken jare, zoo hij met alle lagere, middelbare en hoogere scholieren in vrede wil blijven leven, verplicht zijn een nieuwen druk te bezorgen '. Aldus het oordeel van alle letterkundigen, van iedere richting; aldus de drang van allen om eene goedkoope uitgave.. Maar de prachtuitgave is nog niet uitverkocht! De uitgever heeft er op gerekend, dat er minstens drieduizend Nederlanders zijn, beschaafd en Wens rijk genoeg om 't geen overdreven weelde te achten, een boek als dit voor ƒ 22,60 te koopen ; en er zijn nog altijd van deze uitgaaf, die stellig niet herdrukt wordt, tot dien prijs verkrijgbaar. — Maar daarom mag hij niet langer de telkens sterker wordende begeerte van zoo velen onbevredigd laten, en zie hier dan eene voor Nederland voorbeeldeloos goedkoope uitgaaf van NIC. BEETS DICHTWERKEN, 3 deelen voor ƒ4,50. Het eerste deel is verschenen, deel 2 en 3 volgen spoedig. Bestellingen worden door alle boekhandelaars aangenomen. Aanvragen om directe toezending moeten echter vergezeld gaan van een postwissel voor het bedrag van den prijs. Amsterdam, 1878. de uitgever W. H KIRBERGER. Aan de drukkerij der Weesinrichting zijn verschenen: „Muurteksten.", zeer geschikt ter verspreiding, voor vrienden van evangelisatie. Ze zijn met een flinke letter gedrukt, met een netten rand er om, en zeer geschikt om de aandacht te trekken. Prijs S Cent per stuk. Bij getallen, desverkiezende gesorteerd, tot verminderden prijs. Aanvragen aan den uitgever dezes. Nijmegen. —1 Snelpersdruk der Weesinrichting. schikt voor kleine kerk, zaal of Jongelingsvereeniging. Adres J. VAN GELDER, orgelmaker te Leiden. stond één sreaaag»* ZOïj O. vAN SLEEKT, horlogemaker te STEETÏWIJK, kan terstond één LEERLING geplaatst worden, des verkiezende met kost en inwoning. DJB BILTSOHE Tapijt- en Touwfabriek, BILT BIJ UTRECHT, in de onmiddellijke nabijheid van het station van den Centraal-Spoorweg, vervaardigt alle soorten van Wolen Katoen- Schotsch, Gonje en Koehaar TAPIJTEN, LOOPERS EI KARPETTEN, onverslijtbare Manilla-, Touw- en Cocos Tapijten. GANG EN TBAPLOOPERS, WOLLEN GANG- EN KAMERMATTEN, Hennep Drijfriemen voor Fabrieken, bijzonder voordeelig. PAKKING voor Stoomtuigen en alle soorten van grof en fijn TOUWWERK. Monsters en Stalen op aanvraag verkrijgbaar. Bij B. H. BLANKENBERG Jr. te Amsterdam verschijnt: VOLKSUITGAVE van door Mevr. WRICHT. uit het engelsch naar het negende duizendtal door E. GERDES. Met vier Platen. Prijs ƒ1,50. Eerste afleveringen en prospectussen alom voorhanden. Op franco aanvrage wordt afl. 1 opzicht gezonden. De boekhandelaar C. J. HENDRIKS WmSF te Klundert heeft uitgegeven, een VRAAGBOEKJE, van 130 vragen en antwoorden over de 12 Artikelen des Geloofs, door P. BARSTRA pred.^ te Klundert, zeer geschikt voor de catechisatien en voornamelijk dienstig voor aankomende ledematen. Prijs 15 Cent. Heeren predikanten kunnen ter inzage op aanvrage een Ex. precent verkrijgen. Ik twijfel niet of ieder pred. die er kennis mede maakt, zal deze vraagboekjes ontbieden. * * * Bij den uitgever IL A. BERENDS te Harderwijk verschijnt: Jerazalem's Laatste Pascha, aan de jeugd verhaald door F. W. W^GKISTJEH. {Met geillustreerden omslag.) Prijs 85 Cent; 25 ex. ƒ7,0Oj 100 ex. f 25. Tegen overmaking van het bedrag in *0"^ postzegels wordt dit werkje alom franco verzonden. Dringend blijven wij dezen arbeid uwe clirist. liefde aanbevelen, daar het gebouw zijne voltooiing nadert, en nog Wij vragen allen die den Heere liefhebben. en belang stellen in de uitbreiding van uoos KomnKrijK: neipi uus um Jezus wil, en ook zijne belofte zal aan u vervuld worden.
30,704
MMUBA08:000002469_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,855
Handleiding der vergiftleer, ten gebruike bij het onderwijs aan s Rijks Kweekschool voor Militaire Geneeskundigen
Hasselt, Alexander Willem Michel van
Dutch
Spoken
7,984
15,618
1) Bij het nemen van scheikundige proeven met dit gas (soms onwetend bij onzuiverheid der materialen): bij de bereiding daarvan, door behandeling van arsenik en zink, van arseniuretum ferri, \an arseniuretum stanni, met verdund zwavel- of zoutzuur; bij het koken van ac. arsenicos met potassa caust., enz. — Onder meerdere dreigende, zijn uit Engeland, Frankrijken Duitschland vier doodelijke gevallendien ten gevolge bekend gemaakt 2). 2) Bij het branden van een aantal met acidum arsenicosum bereide stearine-kaarsen, z. g. «bougies de 1'Etoile" 3). 3) Bij de langzame ontwikkeling van dit gas uit muren , die met kalk en auripigment aangestreken, § 47, of mei scheele's groen of andere arsenicale verwstoflen bedeeld zijn, zelfs uit groene kamerbehangsels en groen papieren gordijnen 4). aanmerking. Wijders moet men omzigtig zijn met het langdurig gebruik van den toestel van marsh (vooral als die lek is), of van döbereiner lampen (met toevallig arsenik-bevattende ingrediënten;, in kleine vertrekken ») Bij nicolaï, Grundriss der Sanitdts-polizey, s. 358, leest men: dat de lijfartsen van leopold I van Oostenrijk in waskaarsen, door wier dampen men dezen had willen vergiftigen, eeiie ontzettende hoeveelheid acidum arsenicosum hebben aangetroffen. Op £S ponden dezer kaarsen vonden zij nagenoeg 3 ponden van dit vergift. 2) geulen te Munchen werd het slagtoffer zijner proeven met deze vlugtige arsenikverbmding. brittan te Dublin bezweek aan de gevolgen eener inademing van dit gas, in plaats van zuiver hydrogenium, dat hij meende te hebben bereid, taïlor verhaalt een derde voorbeeld van eenen Engelschen proefnemer. Een vierde geval, van een' werkman in eene fabriek te Parijs, wordt door girardin beschreven. Een vijfde, waar na belangrijke verschijnselen, eenige weken later herstelling volgde, is door schindlek medegedeeld; ofschoon orfila de waarheid dezer laatste intoxicatie betwijfelt, vinden wij daarin eene groote symptomatische overeenkomst met de vorige gevallen. Een zesde voorbeeld, evenzeer met herstelling, verhaalde j. vogel. 3) Het voorkomen van arsenik in stearine-taarsen is het gevolg der reeds verbodene technische bereiding daarvan, met het doel om ze minder broos en meer lichtgevend te doen zijn. "Volgens galtier heeft men in ééne bougie tot 4 greinen van dit vergift gevonden, duflos, hirsch en runge hebben opmerkzaam gemaakt op sommige kenteekenen, waardoor zulke kaarsen zich laten onderscheiden. Zij ontwikkelen bij het uitblusschen den bekenden reuk van verbrandend arsenik, en hare pit is, zoo ver de vlam reikt, pik-zwart, terwijl die van eene arsenik-vrije kaars van onderen hare witte kleur behoudt. Er is werkelijk meermalen door de bovengenoemde oorzaak voorbijgaande vergiftiging veroorzaakt, inzonderheid op groote partijen. Of hierbij echter aan ontwikkeling van As2ll® moet worden gedacht, is wel vermoed, onder anderen door biot, doch niet bewezen. De hier gevormde dampen bestaan wel grootendeels uit acidum arsenicosum, welks vorming door de gewone proef is aan te tooiien. 4) Zoowel hier, als bij de vorige oorzaak, wordt ontwikkeling van As^H» vermoed, vooral in vochtige kamers, volgens sommigen onder den invloed van sterk zonlicht volgens anderen bij eene juist tegenovergestelde verhouding, in donkere slaapkamers van benedenverdiepingen, op het Noorden gelegen, volgens kleist, onder invloed der producten vau huid- en long-uitwaseming (koolzuur, ammonia). Vele schei-en geneeskundigen, in Duitschland, Zweden, Noorwegen, enz., iiünefeld, h. reinsch, ghelin, martin, 8ch.midt, 8chaible, von basedow, berzelius, malmsten, ascherson, hoefman, riedel en anderen, hebben hierop hunne aandacht gevestigd en beweren, daardoor verscheidene gevallen van chronische arsenik-intoxicatie, zelfs een enkel doodelijk bij een kind, te hebben ontmoet; terwijl bij verandering van woonplaats of van kamer, de verschijnselen daarvan weldra ophielden. Oorspronkelijk heeft men echter dit vermoeden niet door scheikundig onderzoek der lucht bewezen, maar is daartoe alleen gekomen door het waarnemen van eenen eigenaardig stinkenden reuk in dergelijke verdachte vertrekken; men geeft zelfs verschillende namen aan dien reuk, en vergelijkt hem met dien van muizen (odeur de souris), met dien van prei (lauchartig), met dien van aetherische mostaard-olie, enz. Anderen beschrijven hem meer bepaald als kakodyl-reuk, zoo als men zich dien bereiden kan (met hooge voorzigtigheid) door het koken van eene zeer geringe hoeveelheid acidum arsenicosum met droogen acetas potassae. chevallier is van meening, dat men hier op den reuk alleen niet mag afgaan, omdat een dergelijke reuk zich ook ontwikkelt, althans in behangene kamers, uit de vlugtige vetzuren (ac. butyric., ac. phocenic,) van de rottende lijm, waarmede de behangsels zijn geplakt. Ook is verwisseling mogelijk met deu reuk, die door hout-zwammen in zoodanige vertrekken kan worden ontwikkeld. Hoe dit zij, regtstreeksche proeven waren hier noodig; en deze zijn genomen, doch nog met geen geheel bevredigende uitkomsten. Die van l. krahmer (Deutsche Klirak, 1852), met een mengsel van Neuwieder groen, muurkalk en lijm, vielen negatief uit; proeven van v. ben broek en mij insgelijks; wij lieten vochtige lucht stroomen over repen groen papier (Aanteeken. van het Prov. Utrechtsch Genootsch. 1853). Die van mohr daarentegen, op gelijke wijze als de onze, doch reeds vroeger genomen (1852) gaven een positief resultaat, even als de latere experimenten van p. f. ras; deze verkreeg ten duidelijkste As^Il^ uit lucht, die dagen lang gestreken was over papier bedeeld met witkalk en ac. arsenicosum, of in eene andere proef met arseniis potassae {Repertorium, 6 jaargang, 1853). — Behalve door vervlugtiging, zijn zulke stoften ook gevaarlijk door verdamping en verstuiven. 5) In één der nommers van het Prager Vierteljahres Schrift, voor het jaar 1847, leest men eene korte mededeeling van Dr. reuter, waaruit blijkt, dat bij scheikundige experts, na dagen laug te hebben gewerkt met den toestel van marsh, ligte vergiftigings-verschijnsclen optraden. § 312. vergift1gings-hoeveelhejd. Uit dier-proeven is opgemaakt, dat 10°/n arsenikwaterstof-gas in de dampkringslucht volstrekt doodelijk werkt '). Volgens de waarnemingen bij den menscli schijnt de inademing van eene uiterst ge- ringe hoeveelheid, ofschoon niet terstond, daartoe reeds voldoende te kunnen zijn 2). ') Deze opgaaf van berzemes is de eeuige, die ik hieromtrent heb kunnen vinden. Ik heb zelï nog geene proeven met dit gas genomen. Men moet die nimmer anders, dan in de opene lucht ondernemen. sciilossberger beweert, dat eene voor scheikundige opsporing niet meer vatbaro hoeveelheid van dit gas reeds tot vergiftiging toereikend zou zijn (?). In het geval van geulen heeft baande gesteld, dat geulen, bij het rieken aan zijnen toestel, niet veej meer dan eenige -r Jg- deelen van een grein daarvan kan hebben ingeademd. In het geval van schindler zon iets meer opgenomen zijn, echter slechts gelijkstaande met J grein arsenik. Iu dat van brittan werd het meest ingeademd, en de hoeveelheid daaivan gelijk gesteld met het arsenik, in 12 grein aeiduin arsenicosum bevat. § 313. wekking. De werking van het hydrogenium arseniatum, ofschoon zeer analoog met die van de overige arsenik-vergiften, § 127, mag daarmede niet, zoo als door sommigen geschied, volkomen gelijk worden gesteld '). Dit vloeit reeds voort uit zijne lage dosis toxica. Welke wijziging hier bestaat, bekennen wij echter niet te kunnen opgeven. De opslorping daarvan in het bloed is zelfs moeijelijk te begrijpen, bij de geringe oplosbaarheid van dit gas 2). Deze kan intusschen zoowel uit de semeiologie, als uit de bevinding van het lijk worden opgemaakt. *) Bij deze en andere verbindingen der waterstof toch wordt eene nieuwe stof geboren, waarin de eigenschappen van de oorspronkelijke radicalen aanzienlijk kunneu gewijzigd worden. Als voorbeeld mag het hydrogenium sulphuratum worden gesteld, welks vergiftigend vermogen wel niet kan worden afgeleid van de physiologische werking van de waterstof of van den zwavel zelve. 2) De moeijelijke oplosbaarheid geldt nogtans voornamelijk voor zuiver water-, de opneming geschiedt gemakkelijker in andere vloeistofTen; zoo wordt dit gas zeer goed opgeslorpt door verschillende metaal-oplossingen. § 314. verschijnselen deb acute vergiftiging. In de weinige bekende gevallen ontstonden de eerste teekenen der aandoening vrij spoedig, evenwel zonder eenige oorspronkelijke plaatselijke inwerking op de longen. Er wordt melding gemaakt van een subjectief gevoel van flaauwte, angst en vooral van krachtverlies, z. g. prostratio virium, soms ook van voorbijgaande duizeling en hoofdpijn. Bij scheikundige bewerkingen moeten deze verschijnselen als watlTschuwf'ïldc voorloopers worden opgemerkt. Daarna, — eens omstreeks 1 uur na de inademing, — volgden algemeene koude rillingen, aandrang tot buikontlasting, walging, ook braking met opvolgende maagpijnen, strangurie zelfs haematuries1), lendenpijn en arthralgie, soms diarrhoea, soms icterus. De dood trad nu eens onder lievig lijden, dan weder in comateusen toestand in. Het verloop was steeds subacuut; er verliepen 6, 9, 24 dagen vóór het doodelijk uiteinde. 1) De urine neemt dan soms eene inktzwarte kleur aan, volgens vogel's onderzoekingen door opgeloste bloedkleur stof. § 315. chronische vergiftiging. Door meer langzame inademing van zeer kleine hoeveelheden van deze en andere gas- of dampvormige arsenik-verbindingen, § 311, wil men, dat de volgende (echter zelden doodelijke geëindigde) verschijnselen tot stand kunnen komen: ligte vermoeidheid, duizeling , beving; pijn in het hoofd, vooral in de oogen, met oedcma palpebrarum; keelpijn, dyspnoe, met hoest en pijn in de borst, als bij pleurodynia; verlies van de stem, en vele andere aandoeningen van neuralgischen aard, die ligt met rheumatische pijnen kunnen worden verwisseld. Dikwijls gingen deze gepaard met gaslricismus, nausea of diarrhoea. Somtijds werden zij opgevolgd of vergezeld door het uitbreken van een eczema arsenicalis, of meer nog van petecliiae, die van eene blaauw-roode kleur, hier en daar ineenvloeijende, over de bovenste ledematen verspreid waren. Tenslotte oedema extremitatum, paralysis, uittering, verstands-afname, enz. Zie arsenicismus, § 129.—Voor de diagnose is het wme-onderzoek hier van zeer hoog belang. § 316. herkenmiddelen. Het arscnikwaterstof-gas heeft een' hoogst onaangenamen, knoflookachligen, volgens sommigen niet geheel met dien van verbrandend arsenik overeenkomenden reuk. Het is te herkennen door: De verbranding (het is brandbaar met witte vlam, onder afzetting van water, acidum arsenicosum en metallisch arsenik, dat verder door de gewone reagentia moet worden beproefd, § 130. Eene sterke oplossing van sublimaat (op de oppervlakte daarvan vormt zich spoedig een wit vliesje '). Met niiras argenti bevochtigd reageerpapier, of eene oplossing van dit zout (verkrijgt terstond eene bruin-zwarte kleur, door reductie van zilver). Eene oplossing van sulphas cupri (hierin wordt dit gas geheel en al opgeslorpt). l) Dit reagens heeft volgens berzelius eene uiterst hooge gevoeligheid-het teekent reeds, wanneer slechts een tien duizendste As2 II® in eene atmospheer aanwezig is. § 317. behandeling '). Mechanische. Terstond na het opnemen van dit gas zou men kunnen trachten hoest op te wekken, door het doen inademen van prikkelende dampen, tabaksrook, dampbaden met aromatica of met alcoholica ; of wel, men doe in de ruime buitenlucht snelle en diepe uitademingen verrigten. Uitpomping der luchtwegen op mechanische wijze is niet aan te raden , te meer daar er geen verlies van bewustzijn bestaat; maar men zou de poging lot krachtige expiratie-bewegingen kunnen versterken door aanwending van den borstgordel van lerojj. Veeltijds echter zal het te laat zijn, om hierdoor of op andere wijzen de verwijdering van het gas uit de luchtwegen nog te kunnen bewerkstelligen. Chemische. Als tegengift is de inademing van verdund zwavelwaterstof-gas voorgeslagen, waardoor het gas ontleed en onoplosbaar zwavel-arsenik in de luchtwegen kan worden nederge- slagen. Het spreekt van zelf, dat men dit, overigens door de ondervinding nog niet gestaafd, antidotum niet dan met de hoogste omzigtigheid moet toedienen, en dat het niet veel kan baten dan kort na de vergiftiging. Organische. In de voorgekomene gevallen heeft men zich tot eene symptomatische kuur der toevallen bepaald. Wij zouden daarbij het grootste vertrouwen stellen op de aanwending van diuretica en diaphorelica. Misschien zal ook hier de murias ammoniae werkzaam kunnen zijn tot eliminatie van het vergift. Zie voorts de wenken in § 131 en 132 bevat. aanmerking. Als voorbehoedmiddel voor hen, die genoodzaakt mogten zijn te ademen in eene met dit gas bedeelde atmospheer, zou eene in een' zakdoek voor den mond en neus gehoudene spons, met eene oplossing van sulphas cupri doortrokken, welligt zeer goede diensten kunnen bewijzen 2). 1) Ik zie niet in, met welk regt men het taïi.ok zou mogen nazeggen: »No treatment can safe life, when it has been once respired." 2) Tot middel van prophylaxis kan men in gevallen, waar men veel van dit gas in laboratoria bij bereidingen, als bij-produkt, te verwachten heeft, eene oplossing van één der drie metaal-zouten bezigen in 5 316 genoemd, waardoor men het gas leidt; het wordt dan opgeslorpt of ontleed, deels onder vorming van acidum arsenicosum. Liever nog werke men dan in de vrije lucht. In gevallen, waar dit onmogelijk is, zorge men voor goede ventilatie of plaatse men de gevoeligste reagentia in het vertrek. § 318. £ijkb£v1nd1ng. De lijkopening is slechts in een geval verrigt '). Hierbij werd als opmerkingswaardig opgeteekend, dat, behalve gewone sporen van ontsteking in het spijsverterings-kanaal, de lever eene blaauwe, als door indigo geverwde kleur had, en dat er een bloedig serum hetsreen eene sterke arsenicale reactie vertoonde, in de borstvlies- O holten bevat was. 1) Namelijk in dat van bbittan, beschreven door o'beilly; de opening van geulen werd niet toegestaan; in het derde voorbeeld, dat van taylor, wordt geenc melding van de lijkschouwing gemaakt. NEGENDE HOOFDSTUK. GAZ CHLORICÜM. § 319. Hel chloor-gas, ofschoon door sommigen niet bijzonder gevreesd, is als eene zeer gevaarlijke lucht-soort le beschouwen. Men moet intusschen erkennen, dat zijn vermogen nagenoeg ten eenemale door de hoeveelheid of den graad van verdunningt bepaald, en door de gewoonte belangrijk gewijzigd wordt. Nagenoeg eene gelijke werking als aan het chloor, moet aan het acidum chlorosum worden toegekend, wiens dampen gelijktijdig met dit gas kunnen ontwikkeld worden. § 320. OORZAKEN. Oeconomische vergiftiging. Het toevallig rieken van O O O O onwetenden aan flesschen met geconcentreerd chloor-water, voor huishoudelijk gebruik tot desinfecteren bestemd, kan reeds zeer onaangename , zelfs dreigende uitwerkselen opleveren, waarvan mij drie voorbeelden bekend zijn geworden. Technische. Het zijn voornamelijk de scheikundigen, die bij vele bewerkingen door dit gas worden bedreigd, alsmede de werklieden in sommige fabrieken en trafieken, vooral papiermakerijen en bleckerijën '). Rij tallooze voorbijgaande aandoeningen, zijn hier betrekkelijk weinig doodelijke vergiftigingen bekend gemaakt; wij kennen daarvan echter vijf gevallen 2). Medicinale. Geneeskrachtige inademing van chloor, vroeger meer dan thans in gebruik, bijv. tegen phlhisis, moet nimmer anders dan bij sterke verdunning van dit gas geschieden, even als de zuiverings-berookingen daarmede in kleine of beslolene ruimten, bijv. op schepen. 1) dietl spreekt daarvan ook als voorkomende in sommige Zücs/èr-fabrieken, alwaar van cliloras potassae gebruik wordt gemaakt, en klencke gewaagt zelfs van sterke chloor-ontwikkeling in zoutmijnen (?). 2) Twee buitenlandsehe scheikundigen, peli.etier van Bayonne en roe van Dnblin, zijn aan de gevolgen der te sterke inademing van chloor-dampen bezweken; zie girak— din's Scheikunde, blz. 170. Twee werklieden in eene Belgische papierfabriek ondergingen een dergelijk lot, volgens opgaaf van dieudonné, door te rijkelijke en onvoorzigtige aanwending van chloor bij het ontkleuren van den papier-brij. Een vijfde geval, mij door den Hoogleeraar G. J. mulder verhaald, kwam bij een' apotheker hier te lande voor. § 321. WEKKING. Alhoewel het waarschijnlijk is, dat een gedeelte van het ingeademde chloor-gas, bij de diffusie of wisseling der gassen in de longen, gemakkelijk in het bloed overgaat ') en er dus eene verwijderde werking kan bestaan, moet hier in den plaatselij Ie en invloed van het gas de voornaamste schadelijke zijde worden erkend. Het chloor behoort in niet of weinig verdunden staat tot de sterk irriterende, zelfs ligt corrosief werkende vergiften, waarbij de aangeraakte weefsels, grootendeels door vorming van chloris proteini en acidum hydrochloricum, belangrijk worden aangedaan. Dat het in geconcentreerden toestand zou behooren tot die gassoorten, welke door krampachtige sluiting van de stemspleet doodelijk worden, is ons in dier-proeven niet gebleken 2). 1) Dewijl het tot de zeer oplosbare gas-soorten behoort, nysten ontkent echter de opslorping van het chloor in het bloed. Welligt treedt het niet als zoodanig over, maar eerst na overgang in zoutzuur. Dit zou kunnen dienen ter verklaring der bij werklieden hier niet ongewone pyrosis, zie de volgende §. ï) In door mulder en mij genomen proeven op konijnen, met inademing van dit langzaam opgehoopte gas, vertoefden zij langen tijd, nagenoeg J uur, in dit gas, voordat zij stierven, en waren niet alleen de luchtpijpstakken, maar ook het longparenebyma in hooge mate aangedaan. Zie § 325. § 322. verschijnselen. De inademing van geconcentreerde cliloor-dampen, vooral wanneer die onverwacht geschiedt, openbaart zich terstond door niezen, hoesten, vaste stekende pijnen in de borst, soms gevolgd door zeer moeijelijke, zelfs tot stikking stijgende adembeklemming. Deze verschijnselen zijn wel is waar in den regel voorbijgaande, doch bij sterken graad van inwerking, bij langen duur daarvan, of bij personen met gevoelige en ziekelijk gestelde ademhalings-werktuigen, kunnen meer belangrijke aandoeningen volgen '). In sommige gevallen nam men dan eene corxjza a chlorio waar, met opzetting van het gelaat, slijmvloeijing uit den neus en den mond, belemmerde slikking als bij angina. In andere meer zeldzame voorbeelden kwam liet tot de ontwikkeling van ontsteking, en werden niet alleen hevige laryngitis en bronchitis, maar zelfs doodelijke longontsteking (pneumonia toxica) waargenomen 2), aanmerking. Dat het in verdunden toestand veel minder krachtig werkt, daarvoor getuigt, bij hetgeen algemeen omtrent de cliloorberooking xn ziekenhuizen, enz. bekend is, de goede gezondheidstoestand der arbeiders in fabrieken van chemicaliën. De cliloordampen hebben bij hen op den duur geene andere uitwerking, dan dat zij veeltijds aan pyrosis of maagpijnen, met acidum primarum viarum, onderhevig zijn, en dat zij, hoewel eenen hoogen ouderdom kunnende bereiken, buitengewoon vermageren 3). !) Alleen bij voorbeschikten kan, door de hevigheid van het hoesten, ook bloedspuwing worden veroorzaakt. Behalve de reeds genoemde schrijvers hebben ook eourcroy, wibmer en mulder belangrijke gevallen van chloor-vergiftiging gezien. 2) Men wil, dat daartoe soms eene enkele diepe inademing, zelfs het sterk rieken van dit gas, voldoende is geweest. — Het is dan ook bekend, dat dieren, die eens¬ klaps aan den vollen invloed van enkel chloor-gas worden blootgesteld, spoedig be- zwijken; volgens nysten, spoediger, dan alleen uit gemis van dampkringslucht kan worden verklaard. 3) Deze toestand, door dietl als dyscmsia a chlorio beschreven, zou volgens proeven van hertwig ook eenigermate bij paarden worden aangetroffen. Overigens zijn deze arbeiders niet alleen zeer gezond, maar blijven zij, volgens eene opgaaf van christison betreffende eene chemicaliën-fabriek te Belfast, zelfs bevrijd van epidemische ziekten, zoo als tijdens het heerschen eener koorts-epidemie, die in Ierland, van 1816 tot 1819, groote verwoestingen aanrigtle, is gebleken. § 323. herkenmiddelen. Somtijds is de geel-groene kleur van dit gas, altijd zijn eigenaardige, verstikkende en lot hoesten of niezen prikkelende reuk lot de practische herkenning daarvan voldoende. Ofschoon niet brandbaar, dooft het een brandend licht niet uit, maar de vlam wordt rood met groene randen en walmend. Onder de beste reagenlia dienen de volgende: De plantaardige kleurstoffen (deze ondergaan eene blijvende ontkleuring '). Een plaatje zilver (dit neemt in het chloorgas spoedig eene zwarte kleur aan 2). Reageerpapier met stijfsel en joduretum potassii bedeeld (wordt terstond blaauw). Het zwavelwaterstof-gas (daarmede vermengd, vormt er zich zoutzuur, onder afzetting van zwavel). 1) Als hoogst gevoelig voor deze proef kunnen roode bloemen worden gebezigd. Doch niet alleen deze, maar zelfs de z. g. sulphas indigo wordt er door ontkleurd. De blijvende ontkleuring dient in den regel ter onderscheiding van dit gas vau het zwavelig zuur. 2) Men kan een goed gepolijst zilveren muntstuk aanwenden. Tot nadere bevestiging van den aard van het gevormde zwarte beslag, kan dit door koking in ammonia worden opgelost, en dan de vloeistof hydrochemisch op chloor worden beproefd. Behalve zilver, kan ook goud ter herkenning dienen; het bladgoud namelijk wordt opgelost in water, waarin men eene voldoende hoeveelheid van het chlojr-gas heeft doen opslorpen. § 324. BEHANDELING. Mechanische. Voor zoover het hoesten dit toelaat, moeten ook hier diepe in- en uitademingen worden bewerkstelligd in eene zuivere dampkringslucht. Chemische. Over het inademen van eenig als tegengift werkzaam gas wordt niet eenstemmig gedacht. Sommigen prijzen de dampen van ammonia liquida, ter vorming van onschadelijk chloor-ammonium. Velen ontraden dit ten sterkste, op grond van hun prikkelend vermogen, waardoor de dreigende vrees voor ontsteking der luchtwegen nog aanmerkelijk zou worden vermeerderd Anderen geven de voorkeur aan het zwavelwaterstof-gas, dat het chloor eveneens bindt, en de luchtwegen minder of niet irriteert 2). Hiertegen zou men vooreerst kunnen aanvoeren, dat dit laatste niet toepasselijk is op het produkt der inwerking van deze gassen , namelijk het zoutzuur, en ten tweede, dat dit tegengift zelf zoo gevaarlijk is. Hoe dit zij, beide middelen hebben somtijds werkelijk verligting aangebragt; doch men boude in het oog, dat zij, vooral het laatste, zeer verdund, niet in te rijkelijke hoeveelheid mogen worden toegediend, en niet lang, maar terstond na de vergiftiging, daar zij, inzonderheid het eerste, te laat aangewend veeleer schade zullen aanbrengen dan voordeel. Organische. Als uitstekend hulpmiddel tot bcdanng van het krampachtig hoesten bezit het dampbad 3), d. i. de inademing van laauw-warme waterdampen, naar omstandigheden alleen aangewend of in verband met narcotische kruiden, bijv. herba belladonnae, herba hyoscyami, ons meeste vertrouwen. Ook kan hier in belangrijke gevallen de aether-inademing, of die van de chlorolorme van eene nuttige toepassing zijn. Ontstaande ontsteking der luchtwegen wordt volgens algemeene 18 regelen, door antiphlogistica, emollientia, denvantia (vooral sinapismi op het borstbeen), enz. bestreden. Tegen de pijrosis, door dagelijksch verkeer in dit gas ontwikkeld, zijn de werklieden gewoon stukjes krijt te gebruiken. aanmerking. Als prophylacticum voor hen, die zich aan sterke chloor-dampen moeten blootstellen, wordt eene gelijktijdige ontwikkeling van een of ander der genoemde tegengiftige gassen in het vertrek geprezen. Anderen bedienen zich eenvoudig van een weinig alcohol, op een klontje suiker in den mond gehouden. Liever wende men dit middel aan volgens de gewone spons-methode. Het werkt, als rijk aan waterstof, door vorming van zoutzuur, enz. l) Na k&rtker stonden dévergie, bisschow en anderen de ammonia voor; obkla is er ten sterkste tegen; ciikistison zag er geene gunstige uitwerking van. ï) Op raad van wibmer en hüneeeld beproefd , werd het hydrogenium sulphuratwn door simon, PixiscHL en anderen uitstekend werkzaam bevonden. 3) In één geval, waar alle andere middelen vrncbteloos waren aangewend, werd alleen door het dampbad verbetering te weeg gebragt. De waterdampen werken met alleen verzachtend en ontspannend op het slijmvlies der luehtwegen, maar verdunnen ook het in de long-cellen mogelijk nog aanwezige chloor-gas, of het daar misschien gevormde zoutzuur, enz. Daartoe moet dit middel eenigen tijd en in ruime hoeveelheid worden voortgebruikt. § 325. lijkbevinding. Zij is in de doodelijke gevallen, die bij den mensch zijn voorgekomen, voor zoo ver mij bekend is, niet opgeteekend. " Èij konijnen, door spoedige inwerking van chloor-gas gedood, ziet men de gekleurde haren verbleekt, de cornea wit en ondoorschijnend geworden, de longen ten deele ontstoken, doch grootendeels van kleur veranderd; vooral de onderste kwabben z^n licht-oeeZ met zwarte vlekken, en als het ware verdroogd. Vergelijk het Specimen tnxicolcgico-medicum van vo» BAUMHAUER, p. 13. - Bij honden en andere -en vond hébréart na meer langzame werking van dit gas, pseudomembranen m de luchtwegen, als bij den croup. § 326. AyUA CHLORINA. Het in water opgelost en in ruime dosis in de maag gebragt chlorium brengt, hoewel veel minder krachtig zijnde' en niet zoo snel doodende, bij dieren eene gelijkaardige uitwerking te weeg als het acidum hydrochloricum, § 5. Behalve de gewone middelen, zijn bij mogelijk toevallig inwendig gebruik daarvan, proteine-bevattende vloeistoffen als de beste tegengiften aan te wenden, vooral melk 1), of gesuikerd eiwit, ter vorming van een tamelijk onoplosbaar chloris proteini. Wanneer men eerst na eenigen tijd wordt ontboden, voege men daarbij een weinig magnesia, om de gevormde chloor-zuren te binden. !) Het drinken van melk is zelfs ook aan te raden na de inademing van het gas. Zij werkt aangenaam verzachtend op de mucosa van den mond en de keel, zells op het bovenste gedeelte van het strottenhoofd. IS* TIENDE HOOFDSTUK. GAZ ACIDUM N1TR0SÜM. § 327. In weinig verdunden toestand, of lang achtereen ingeademd, bezit het gasvormig salpeterigzuur een meer levensgevaarlijk vermogen, dan wel algemeen wordt vermoed. Het wordt niet altijd op zich zelf, maar somtijds gelijktijdig met deutoxydum azoti ingeademd. Zie later, § 843. § 328. 'OORZAKEN. De vergiftiging met dit gas, die bereids in een twaalf-tal gevallen eenen doodelijken afloop had l), is een uitsluitend gevolg van den technischen omgang daarmede. Zoo bij chemisten en droogisten, vooral toevallig, door het breken van flesschen met rookend salpeterzuur 2), alsmede bij schei- en natuurkundige proeven 3). - Bij werklieden in fabrieken van salpeter- en zwavelzuur. — Bij hoedenmakers-knechts, ten gevolge der bereiding van nilras hydrargyri 4). — Bij het behandelen van koper- of ijzerwerk met sterk salpeterzuur ). aanmerking. Te sterke smira'sche berookingen in kleine vertrekken , ofschoon daarvan nog geene ongevallen zijn hekend gemaakt, moeten vlijtig worden vermeden. Ook de nadeelige gevolgen der inademing van de in lage vesting-gangen opgehoopte buskruid-dampen zijn welligt gedeeltelijk op rekening van dit gas te stellen G). ') Deze zijn medegedeeld door ciierrier, coluneau, desgranges, gerdï, hans, hkitz süccjuet, wkdemann, enz. 2) In twee verschillende voorbeelden bezweken de beide personen, die zich te lang met het opruimen der hierdoor veroorzaakte gevolgen hadden bezig gehouden; een hunner vermeerderde de gas-ontwikkeling ontzettend, door het onvoorzigtigovervaten van het zuur uit de gebrokene flesch in een' ijzeren pot. 3) De amanuensis voor de natuurkunde aan de hoogeschool te Utrecht ondervond den gevaarlijken invloed van dit gas meermalen, vooral bij het schoonmaken der GROVE'sche cellen. *) De nitras hydrargyri is bij het vilten in gebruik tot het zuiveren en het z. g. «levend" of glimmend maken der hazen-vellen. Vele hoedenmakers laten zelf deze verbinding bereiden. Bij de bereiding er van staan de arbeiders bloot aan de ontwikkeling van dit gas; bij het droogen der vellen, aan die van kwik-verdamping, 5 164. 5) Dit schijnt echter hoofdzakelijk te gelden voor onvoorzigtigheid en bij ongewoonte; althans beweert chevai^ier, dat in de fabrieken te Parijs, waar het koper wordt gezuiverd (le dérochdge du cuivre), bijna nimmer belangrijk nadeel van deze dampen wordt ondervonden. Zie zijn opstel daarover in de Ann. cChyg. publ., Oct. ]847, Accidens, qui peuvent survenir aux ouvriers, qui passent le cuivre a l'acide nitrique. b) klencke beschrijft, onder den naam van »Pionniers-kraukheit", daardoor bij militairen te weeg gebragte gevallen van flaauwte en asphyxie. Hier komen echter vele andera schadelijke gas-soorten mede in aanmerking, als het zwaveligzuur-gas, het koolwaterstofgas, het koolzuur en kool-oxyde, het zwavelwaterstofgas, enz. § 329. werking. Ofschoon het salpeterigzuur-gas te regt onder de venena irrilantia wordt gerangschikt, en het misschien 111 zuiver geconccntreerden toestand lot die gas-soorten behoort, welke eene krampachtige sluiting der stemspleet bewerken '), openbaart zich zijne plaatselijke werking op de luchtwegen, bij eene zekere mate van verdunning, geenszins altijd terstond in hare volle kracht; integendeel, het levensgevaarlijk vermogen van dit gas treedt, veel meer dan het vorige, op eene betrekkelijk sluipende wijze op. Bij de groole en snelle oplosbaarheid van dit gas in water, is liet niet vreemd, dat het, bij inademing, ook ten deele in het bloed wordt opgeslorpt. Zijne verwijderde werking, daarvan afhankelijk, uit enkele verschijnselen bij hel leven en in het lijk gebleken, is in haar wezen onbekend. 1) Met meer andere prikkelende gassen, wordt ook het door J. mulleb als zoodanig werkzaam beschouwd. In de waarnemingen bij den menseh wordt dit gevoelen niet bevestigd, doch daar werd het gas min of meer verdund ingeademd. § 330. VERSCHIJNSELEN. Bij den meer gewonen graad der inwerking van salpelerigzuurgas op de ademhalings-werktuigen bepaalt de aandoening zich eenvoudig tot meer of minder hevige /(oes/-aanvallen, hoewel eene enkele maal daarbij ook bloedspuwing is waargenomen '). In verscheidene der doodelijk geeindigde vergiftigings-gevallen ontwaarden de lijders in de eerste oogenblikken, zelfs in de eerstvolgende 2 , 4 en meer uren na de inademing, geene bijzonder verontrustende gevolgen; enkele bleven nog eenige uren daarna hunne gewone bezigheden verrigten. Yan lieverlede ontstond eene nu meer en meer toenemende brandende pijn in de keel en in de borst, somtijds ook vergezeld van hoofd- en maag-pijnen. De ademhaling werd steeds meer beklemd, eerst met een' droogen hoest, daarna met expectoratie van hoogled gekleurde sputa, gevolgd door alle verdere gewone teekenen eener hevige pneumonie, zelfs met hik, delirium, enz. Somtijds deden zich te gelijkertijd herhaalde buik-ontlastingen voor, waarbij insgelijks de citroen-jre/e kleur 2) der faeces in het oog liep. Meermalen was de urine-lozing moeijclijk of zelfs geheel onderdrukt. De doodelijke uitgang, in e'e'n geval door gangraena faucium voorafgegaan, volgde gewoonlijk reeds na ruim 24 uren; somtijds verliepen er 2 tot 6 dagen 3). *) Ouder anderen in het geval van den amanuensis der phvsica hier ter stede. *) De bijzonder uitgedrukte gele kleur jder faeces en der sputa, ofschoon de laatste ook bij gewone longontsteking niet vreemd is, moet beschouwd worden als afhankelijk te zijn, deels van hunne kleuring door het salpeterigzuur zelf, deels misschien ook van vorming van acidum xantho-proteicum, daar het N*05, na de opslorping, ten deele in salpeterzuur overgaat. s) Dieren, die ouder gelijke omstandigheden als de mensch aan dit gas zijn blootgesteld, sterven spoediger-, in een der gevallen leest men, dat een vogel in zijne kooi leenige oogenblikken" na de gas-ontwikkeling bezweek; in een ander voorbeeld stierf een hond, die daarbij tegenwoordig was, mede reeds na acenige uren." § 331. HERRENMIDDELEN. Dit algemeen bekende gas geeft zich voldoende te kennen door zijne oranje-kleur, — zijnen onaangenamen, eigenaardigen, prikkelenden reuk, — door zijne volkomene oplosbaarheid in water, — door zijne zure reactie op blaauwe plantensappen, — gele verkleuring van bewerktuigde, vooral proteine-houdende ligchamen, bruine verkleuring van sulphas protoxydi ferri, enz. § 332. BEHANDELING. Deze is volgens dezelfde regelen in te stellen als bij de chloorgas-vergiftiging, § 324, is gezegd, alleen met uitzondering van het daar aangeraden hydrogenium sulphuratum. De amffMmm&-dampen ') zijn hier werkzaam als antidotum, door vorming van nitras ammoniae. Bij hevige maagpijnen zouden wij het gebruik van antacida aanbevelen, op grond der bevinding van het lijk, § 333. aanmerking. Als voorbehoedmiddel stellen wij, op grond der gemakkelijke oplosbaarheid van dit gas in water, veel vertrouwen op het binden van eene door en door natte spons voor den mond en den neus. Ook kan het veiligheids-kussen van ghaham dienstig zijn. 1) d'arcet wil hebben opgemerkt, dat de werklieden, die genoodzaakt zijn, dikwijls in de dampen van acidum nitrosum te verkeeren, zich daarvan met voordeel bedienen. § 333. LIJKBEVINDING. Hare uitkomsten strookten, in het enkele geval, waar zij zijn opgegeven, volkomen met die der bij het leven herkende ontsteking van de longen. Bovendien wordt daarbij gewag gemaakt van het bestaan van belangrijke ontstekings-sporen in de maag, met sterke ontwikkeling van zuur in dit orgaan '). 1) Zelfs zoodanig, dat daarbij de tot de lijkopening noodige instrumenten werden gecorrodeerd. Het is jammer, dat de reactie niet is geschied, zoodat de aard van dit zuur onbekend is gebleven. Meer dan waarschijnlijk zal het salpeterig-salpeterzuur zijn geweest, dat bij kleine hoeveelheden met het speeksel was ingeslikt. ELFDE HOOFDSTUK. GAZ ACIDUM 8ULPHUI10SUM. § 334. Onder de schadelijke gas-soorten komt het zwaveligzuur-gas niet het minst veelvuldig voor. Zijne beteekenis in de vergiftleer is echter gering, dewijl van zijne doodelijlce werking slechts zeer weinig bekend is. § 335. OORZAKEN. Behalve een hoogst opmerkelijk voorbeeld van mislukte poging lot moord door dit gas en een ander niet minder bevreemdend geval van zelfvergiftiging 2), wordt de aanleiding tot inademing daarvan alleen gevonden in zijne technische ontwikkeling en in louter toevallige omstandigheden. Technische vergiftiging. Kan niet alleen ontstaan ten gevolge van tallooze bewerkingen in scheikundige laboratoria, maar ook van die in de zwavel-mijnen en solfaterras, of bij het roosten van metallische sulphureta; in slroohoeden-{ahric\i.en of op plaatsen, waar stroo en andere voorwerpen worden gebleekt; in affineer-fabrieken van zilver en goud, door middel van zwavelzuur ; bij het zwavelen van raten, voor wijn of andere dranken bestemd ; bij het vervaar- dieren der verschillende soorten van zwavelstokken en lucifers in O het groot; bij zwavel-berooking tot het dooden van ongedierte-, enz. Toevallige. De sterke ontwikkeling van dit gas in de nabijheid van vulkanen 3); die bij het blusschen van brand in kagchels of schoorsteenen door zwavel; die bij het toevallig in brand geraken van bossen zwavelstokken 4), enz. aanmerking. De gevaarlijke, somtijds zelfs doodelijke inwerking van den rook van sterk gezwavelde steenkolen wordt door sommigen grootendeels aan den invloed van het daarin voorhanden gaz acidum sulphurosum toegeschreven 5). Vroeger beschuldigde men dit gas ook als oorzaak van den verstikkenden damp, die bij het inslaan van den bliksem in beslotene ruimten wordt bespeurd 6). 1) De Hoogleeraar mulder heeft mij daaromtrent het volgende medegedeeld: voor eenige jaren werd eenc bejaarde vrouw in hare slaapkamer opgesloten, alwaar men opzettelijk, doch huiten haar weten, waarschijnlijk terwijl zij sliep, eenige stukken pijpzwavel op gloeijende turfkolen had nedergelegd. Door een' hevigen hoest nog tijdig gewekt, ontkwam zij het haar dreigend stikkingsgevaar nog in tijds, door het openen van een venster. Het bewijs van het misdrijf werd niet geleverd. 2) In het groote werk van osiandek over den zelfmoord, wordt in korte woorden verhaald, dat de hoornist lebrun zich in het jaar 1809 te Parijs van het leven heeft beroofd door verstikking in den damp van brandende zwavel. In dit en in het vorige geval, moet worden opgemerkt, dat overigens de kans van verstikking hier bijzonder wordt verhoogd, dewijl de zuurstof der dampkringslucht daarbij nagenoeg ten eenenmale kan worden verbruikt. 3) Als zoodanig kan dit gas voor reizigers in vulkanische landstreken gevaarlijk worden, vooral wanneer het hen eensklaps door veranderde wind-rigting overvalt. Men weet, dat cajus plinius de Oude aldus bij eene uitbarsting van den Vesuvius om het leven gekomen is. 4) ramazzini geeft een voorbeeld op, waar dit gevaarlijk werd voor de personen, die dezen brand wilden blusschen. 5) Bij chr15tison en taïlor staan eenige gevallen opgeteekend, waar deze zwaveligzuurhoudende rook, uit stoom-ovens ontsnapt, doodelijk werd voor werklieden in kolenmijnen, enz. In sommige fabrieken, waar coaks worden gebezigd, vond zeli.er den ook daaruit ontwikkelden zwavel-damp nadeelig voor de arbeiders. — Men heeft evenwel geen voldoenden grond, om den noodlottigen uitgang meer aan dit gas, dan aan de andere koolstoffige gas-vergiflen toe te schrijven. g) Ofschoon ook mij zeiven de reuk en zelfs de smaak van dit gas voor den geest kwam, bij eene zoodanige gelegenheid, weet men evenwel niet juist, welke stof hier ontwikkeld wordt. Men spreekt ook van ozon-vorming. § 336. WEBKIN3. Daar het zwaveligzuur-gas zeer gemakkelijk oplosbaar is in water , wordt het, na het intreden in de longen, niet ligt weder uitgeademd, en oefent het op het slijmvlies der luchtwegen eene langdurige plaatselijke werking uit. Deze is als eene prikkelende bekend, zoodat ook dit gas algemeen onder de venena irritantia wordt gerangschikt. De aard dier werking is echter even onbekend, als de verwijderde werking op het bloed. Voor het overige behoort dit gas tot de meest onadembare ') lucht-soorten, en heeft het ook op de planten, eenen uiterst verderfelijken invloed 2). ') Ook hier wordt door j. muller, bisschoh en anderen aangenomen, dat het S02 doodehjk werkt door spasmodische sluiting der rima glottidi3, misschien op grond der proeven van hallé, waarbij kleine dieren in het zuivere gas zeer spoedig, na 1 a 2 minuten reeds, bezweken. Ook hier zag ik, met muldek en von baumiimjer, dit gevoelen, in proeven op konijnen, niet bevestigd. Zie de volg. §. 2) CHR.STiS0N.en TURNER hebben bevonden, dat reeds rwixr<r van dit gas in eene atinospheer, binnen 2 dagen, de bladeren van een aantal planten, die zij daaraan blootstelden, deed verwelken. § 337. VEBSCHlJNSELfcN. De verschijnselen van belangrijke acute aandoening der luchtwegen zijn bij den mensch 1) niet voldoende opgeteekend. Die der ligtere en meer voorbijgaande inwerking daarentegen zijn overbekend. Ieder weet, dat zelfs de geringste hoeveelheid van dit gas aanhoudenden, krampachtigen, pijnlijken hoest kan opwekken, met meer of minder hevige beklemming in de ademhaling. Voor het overige komt deze vergiftiging veel met die door chloor overeen. Het meesl weet men nog omtrent Jen meer chronischen ziektetoestand , die bij werklieden kan voorkomen, welke dagelijks aan zwaveligzure dampen zijn blootgesteld 2). Zij hebben een ziekelijk voorkomen en eene bleeke gelaatskleur, lijden veelvuldig aan hoofdpijn en beving der ledematen, aan Amrf^ii'es-ontsteking, soms aan gastricisme, maar bovenal aan slepende bronchitis, die, dikwijls onder den naam van asthma , door empliysema pulmonum schijnt te worden gevolgd, en soms in pneumonie over te gaan. 1) Bij dieren was daarbij alleen opmerkelijk, dat zij geen het minste bewijs opleverden van oogenblikkelijk dreigend stikkingsgevaar. Konijnen, die onder een' glazen klok worden geplaatst, in welken men van lieverlede eene ruime hoeveelheid acidum sulphurosum laat instroomen, zoodat mede daaronder geplaatste roode bloemen geheel verbleekt zijn, bezwijken niet dan na verloop van 20 tot 30 minuten, onder stuipen. 2) Na desbois (de Rochefort) zijn herhaalde inededeelingen hieromtrent gedaan door gkndrin, pigeolet, bognetta, zelikr en anderen. § 338. hekkf.nmidde1.en. Het zwaveligzuur-gas is kleurloos, zwaarder dan dampkringslucht, zeer oplosbaar in water '); het dooft brandende ligchamen uit en doet zich, in praclischen zin, gewoonlijk voldoende kennen door den algemeen bekenden prikkelenden en onaangenamen zwavelreuk en den eigenaardigen zuren smaak, die vrij lang aanhoudt. Behalve door de gewone zure reactie, is bet te herkennen door de tijdelijke ontkleuring van organische kleurstoffen 2), — door de ontleding van acidum jodicum 3), — door zijne werking op zwavelwaterstof-gas 4), enz 1) Een volumen water kan tot veertig volumina SO2 opnemen. 2) De verbleekte ligchamen herkrijgen in de dampkringslucht na eenigen tijd hunne oorspronkelijke kleur; men kan die ook terstond weder te voorschijn doen komen door indompeling in verdund zwavelzuur. 3) Op de gewone wijze te herkennen door voorafgaande vermenging daarvan met stijfsel. 4) Bij het zamcnkomcn met dit gas, wordt er ?cater gevormd en zwavel afgezet. § 339. BEHANDELING. Zij is geheel in te rigten naar de aanwijzingen, ten opzigte van het chloor-gas, § 324, gegeven. Omtrent de slepende aandoeningen der werklieden zijn geene bijzondere behandelings-wijzen uitgedacht. Men bezige als voorbehoedmiddel eene natte spons, § 332, die met voordeel kan worden bedeeld met eene slappe polascli-loog, tot sterkere binding van het gas. aanmerking. Bij het mogelijk inwendig gebruik van aqua sulphurosa, diene men antacida toe, en handele voorts als bij vergiftiging door minerale zuren, § 12. § 340. LIJKBEV1NDTNG. Deze is bij den rncnsch, voor zoo ver ons bekend is, niet voorgekomen. Bij konijnen vindt men de luchtpijpstakken vol met een wit schuim, de longen sterk met bloed gevuld en lioog-rood van kleur. Niet alleen bij bet openen van de borstholte, maar ook van den buik, ontwikkelt zieh de kenmerkende zwavelige reuk. TWAALFDE HOOFDSTUK. aanhangsel op de gasvormige vergiften. § 341. Onder de gewoonlijk meer kunstmatig voortgebragte gasvormige vergiften, welker invloed op de menschelijke bewerktuiging zelden of niet in de practijk wordt waargenomen, en omtrent welke onze toxicologische kennis grootendeels slechts aan zelfproefneming en dierproeven is ontleend, behooren nog het protoxydum azoti, het deutoxydum azoti, het hydrogenium phosphoralum, het hydrogenium seleniatum, het cyatiogenium en het hydrogenium. aanmerking. Over de inademing van aether- en chloroformedampen zal in een aanhangsel op de plantaardige vergiften worden gehandeld. !) Tot het nemen van proeven met gas-soorten op dieren gebruiken wij, in navolging van den Hoogleeraar mulder, een' lantaarn-vormigen glazen klok van circa 4 Ned. palmen middellijn en 5 palmen hoogte. Deze is van boven voorzien met 2 regthoekig omgebogene glazen buizen-, eene wijdere toegangs-buis voor de gas-ontwikkeling, waardoor hij met een wouLF'schen toestel kan worden verbonden; eene veel naauwere, als ontsnappings-buis voor de dampkringslucht, de uitademingslucht en het overtollige gas, zoodat deze tevens als verklikker dient. Bij het gebruik wordt de klok, door middel van lutum, goed bevestigd op eene ondergelegde zinken plaat. § 342. PROTOXYDÜM AZOTI. Het is bekend, dat het stilestofoxydwle-gas verbranding toelaat , dat het, naast de zuurstof, de eenige adembare gas-soort is, en dat het dus geschikt is, om, althans voor eenen korten tijd, het ademhalings-proces te onderhouden. De inademing van dit gas oefent op sommige personen eene opwekkende werking uit. Er ontstaat een gevoel van welbehagen, met groote levendigheid van alle animale verigtingen; bewegelijkheid van het spierstelsel; vrolijkheid; lachlust, soms met hallucinaties der zintuigen. Van daar is het van ouds bekend onder den naam van vrolijk mak end gas (gas hilarians) '). Het is echter met dit gas gesteld, even als met de alcoholica. Vele personen, die zich aan zijnen invloed blootstellen, ondervinden daarvan daarentegen eene hoogst onaangename uitwerking 2). Het gelaat verbleekt; de lippen worden blaauw; er ontstaan duizelingen , benaauwdheid, misselijkheid, flaauwten, deliria. Bij anderen een gevoel van branding in de luchtwegen, met beklemming der ademhaling. o d Een gevoel van onpasselijkheid kan er lang na de proef blijven bestaan ; in een geval werd nog dagen daarna eene verandering van den smaak waargenomen 3). ') Volgens de proeven van h. davy, apoiger en vele anderen, wordt dit gas algemeen als zoodanig beschouwd, onder andereu door j. muller; de Duitschers noemen het ook »Lust-gas." i) orfila, pfaff , pereira , proust, taïlor , thénard, hebben zeer te regt op deze keerzijde der werking van het N^O opmerkzaam gemaakt; vooral is de ondervinding van phretra ten deze van bewijskracht, daar hij haar op zijne waarnemingen bij een 1 OOtal personen steunt. 3) Deze waarneming is .door silliman medegedeeld. Tot ruim 14 dagen na de proef bleef de smaak zoodanig gewijzigd, dat volstrekt geene spijzen met genoegen werden genomen, of zij moesten met veel suiker bedeeld zij». § 343. deutoxydum azoti. Er is slechts weinig omtrent de werking van het stikslofoxyde-gas bekend. De oorzaak hiervan is zeer eenvoudig; bij aanraking met zuurstof gaat het onmiddellijk in salpeterigzuur over. h. davy heeft echter beproefd, om het in te ademen. Daartoe bezigde hij den maatregel, om voorloopig zijne longen te vullen met het vorige gas, waarin deze overgang in acidum nitrosum niet plaats grijpt. Er was intusschcn dampkringslucht genoeg in de luchtwegen overgebleven, om het ingeademde stikstofoxyde ten deele in dit gas te veranderen, waardoor terstond eene zoo krachtige werking op het strottenhoofd werd uitgeoefend, dat het den proefnemer ondoenlijk was voort te gaan. Onvoorzigtig genoeg deed hij nu eene inademing in de gewone lucht, waardoor de mond en keelholte geheel met salpeterigzure dampen gevuld werden, waarvan eene belangrijke ontsteking van het slijmvlies dier holten het gevolg was. Het moet als een geluk voor den proefnemer worden beschouwd, dal hij niet geslaagd is in de volkomene inademing van het stikstofoxyde, daar dezelfde inwerking van het acidum nitrosum anders op de geheele oppervlakte van het slijmvlies der longen zou hebben plaats gegrepen. Zie christison. — hébréart vond, dat het N202 doodelijk werkte op dieren. OokNYSTEN beschouwt het, volgens zijne proeven met aderinspuiting, als een der krachtigste narcotische of tetanische vergiften. Het bloed zou daarbij eene chocolade-kleur aannemen. § 344. hydrogenium phosphoratum. Wij handelen hier natuurlijk alleen over het niet spontaan ontvlambare phosphorwalerslof-gas. Dit is toxicologisch slechts onbeduidend bekend. Waarschijnlijk echter behoort het insgelijks tot de vergiftige gas-soorlen '). Bij inademing van dit naai' rollende viscli slinkende gas, bij scheikundige bewerkingen, heeft men pijnen in de borst waargenomen , als bij pleurodynia, die soms dagen en weken aanhielden. Overigens waren de oorzaken der vergiftiging met dit gas van eene geringe beteekenis 2). Men heeft aangeraden, om, zoowel tot prophylactisch als tot tegengiftig gebruik, zeer verdunde chloor-dampen te doen ontwikkelen, ter ontleding van dit gas. 1) nysten nam het, op grond van zijne dierproeven, onder de slechts negatief werkende gas-soorten op. Dien ten gevolge wordt het door sommige toxicologen, onder anderen door chkistison en taylor, geheel over het hoofd gezien, orfila echter waarschuwt er met kracht tegen en vergelijkt het, doch slechts a priori, in werking met die van den fijn verdeelden phosphorus zeiven (?). goeppert noemt het mede »ten hoogste" vergiftig, en liebig stelt het zelfs nevens het arsenikwaterstof-gas. Dit laatste is niet zee waarschijnlijk, dewijl bij de vele chemische onderzoekingen omtrent het hydrogenium phosphoratum, door rose, graham, enz. enz., daarvan niets schijnt te zijn gebleken. 2) In een der nommers van the London medical Gazette, voor het jaar 1818, wordt een geval medegedeeld van eene zoo het heet opzettelijke vergiftiging met het P2II6. In de deur van een vertrek, waaruit men de bewoners de wijk wilde doen nemen, was een pot geplaatst met een mengsel van phosphuretum calcii en verdund zoutzuur, waaruit het zich ontwikkelde. De verschijnselen, zelfs de geheele verdere toedragt der zaak, worden zeer onduidelijk beschreven. § 345. HYDROGENIUM SELENIATÜM. Het seleniumwalerstof-gas zou niet alleen scheikundig, maar ook toxicodynamisch, eene groole overeenkomst hebben met het hydrogenium sulphuratum, § 296. Zelfs de reuk 'san beide deze gas-soorten is zeer gelijkaardig. »Ook dit gas oefent eene zeer nadeelige werking op de luchtwegen uit; men beschouwt de inademing daarvan, zelfs in zeer verdunden toestand, als een gevaarlijk «waagstuk". Deze laatste opgaaf ontleen ik in haar geheel aan graham. — Bij foderé vindt men zelfs, dat berzelius eens op het punt heeft gestaan, om het slagtoffer te worden eener te rijkelijke inademing van het Seïl2 (?). § 346. CYANOGENIUM. De gasvormige blaauwstof heeft eenen doordringenden, eigenaardig prikkelenden reuk en smaak. Zij is oplosbaar in water en brandbaar met eene purper-roode vlam. Deze stof komt in werking overeen met het blaauwzuur of met andere venena cyaniea; zie de plantaardige vergiften. coullon en hünefeld hebben met dit gas proeven genomen op dieren; zelfs in zeer verdunden staat brengt het zeer spoedig coma en convulsies te weeg, en doodt het konijnen in 5 a 6 minuten. Omtrent zijne plaatselijke werking wil büchner hebben ontwaard, dat, wanneer men slechts den top van een' vinger eenigen tijd aan den invloed daarvan blootstelt, een gevoel van verdooving in den vinger of de hand, zelfs in den geheelen arm, kan ontstaan (?). § 347. hydrogenium. Even als de stikstof, wordt het waterstof-gas vrij algemeen als negatieve gas-soort beschouwd. In de nieuwste proeven is het zelfs gebleken, dat dit gas weinig of niet in het bloed wordt opgenomen '). lntusschen willen sommige proefnemers hebben bevonden, dat het een ligt narcotisch vermogen openbaart, zelfs wanneer het met eene voldoende hoeveelheid zuurstof vermengd wordt ingeademd 2). Bij het nemen van zelfproeven met dit gas, moet men zich vooraf met zorg overtuigen, dat het niet voor een deel door arsenikwaterstof-gas is verontreinigd. Zie het geval van brittan, § 311. 1) Nog onlangs vonden regnault en reiset dit algemeen gevoelen omtrent de werking der waterstof weder bevestigd. Zij zagen, dat honden, konijnen en kikvorschen, in eene atmospheer geplaatst, waarin de stikstof voor het grootste gedeelte door waterstof was vervangen, op dezelfde wijze voortademen, als in de gewone dampkringslucht. De dieren moesten alleen met meer kracht en spoed respireren. Men vond dan ook, dat meer zuurstof dan anders verdwenen was, doch dat daarentegen de hoeveelheid waterstof in de klok na de proef genoegzaam onveranderd was gebleven. Annal. de chim. et de pliys. To^, 27, 3e Série, 1850. 2) allen en pepys, en later wettlrstedt, een Zvveedsch scheikundige, onderzochten het insgelijks op dezelfde wijze. Men maakte een mengsel van zuurstof- en waterstof-gas, geheel in verhouding van de zamenstelling der dampkringslucht, en zag, dat de waterstof in deze niet kan gesubstitueerd worden voor de stikstof, zonder verschijnselen van coma en asphyxie te doen ontstaan. Het is intusschen nog de vraag, of in deze (alsmede in de volgende) proeven behoorlijk acht is geslagen op het wegnemen eener oorzaak, die daarbij bepaaldelijk in aanmerking komt, namelijk de narcotische werking van het uitgeademde koolzuur. Wat het zuurstof-gas betreft, zoo klinkt het wel is waar zeer vreemd, ook dit door christison onder de venena narcotica opgenomen te vinden, doch hij grondt zich in deze uitspraak op de algemeen bekende proeven van broughton, waaruit gebleken is, dat de dieren, die men in zuivere zuurstof lang genoeg laat ademen, daarin bezwijken, niettegenstaande er nog oxygenium genoeg is overgebleven, om een' gloei j enden zwavelstok weder te doen ontvlammen. Men vindt het bloed dan overal hoogrood van kleur en zeer strembaar, waaruit wordt afgeleid, dat de dood hier volgt door z. g. hyperarterialisatie van het bloed. Ook deze stof, misschien slechts als eene allotropische wijziging van het voriye gas te beschouwen, kan onder bepaalde omstandigheden eene levensgevaarlijke prikkelende werking op de luchtwegen uitoefenen, zelfs min of meer analoog aan die van het chloor. Nadat schönbein had gevonden, dat het ozon, ter hoeveelheid slechts van ^J^ste, muizen doet bezwijken, heeft schwarzenbach dit ook voor duiven en konijnen bevestigd gezien, door -j-^^ste ozon, in een mengsel daarvan met dampkringslucht. Dyspnoea en asphyctische toestand gingen den dood vooraf, die soms eerst na eenige dagen, andere malen echter reeds na 2 tot 12 uren volgde. In het lijk waren oedema pubnonum en [ongen-hyperaemie de voornaamste afwijkingen (Verhand!. der physik. mediz. Geseüsch. in Würzhurg, v. kölliker, u, s. w., 1 Band). Bladz. 66. § 94. Noot 2. lassatgne, reynal en anderen bevestigden zulks. Vergelijk over verdere bijzonderheden, den amorphen phosphor betreffende, vooral de mededeelingen van chevallier en caussé in de Annal. d'hyg. publiq. Janvier 1855. Bladz. 109. J 136. Reg. 16, van boven. Hier werd, bij vergissing, de methode v&n mllsens genoemd, als aanleiding gevende tot verontreiniging yan suiker met lood. oxygenium. ozon, VERBETERINGEN EN BIJVOEGSELS.
44,244
MMKB10:001071003:mpeg21_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,863
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, 1863, 01-01-1863
null
Dutch
Spoken
7,423
14,339
Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat de Staten van Drenthe aan Ons hebben voorgedragen het heffen gedurende vijf jaren, te beginnen met 1e Januarij 1864, van rechten voor het gebruik van de Drentsche Hoofdvaart; rechten waarvan de opbrengst de provincie in staat moet stellen te voorzien in de kosten van vernieuwing, herstel en onderhoud der hoofdvaart en van het stellen en exploiteren van stoom-pompwerktuigen tot voeding dier vaart; En dat die provinciale belasting volgens art. 129 der Grondwet bekrachtiging door de wet vereischt; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. De vereiste bekrachtiging wordt verleend aan de heffing, ten behoeve der provincie Drenthe, gedurende vijf jaar, aan te beginnen met den 1sten Januarij 1864, van het recht, geregeld als volgt? 1°. voor elk vaartuig: a. dat de Veeneschutsluis doorvaart, een en een halve cent per ton; b. dat de Hare-, Dieverder-, Wittelter-, Uffelter-, Havelteren Paradijs-schutsluizen doorvaart, bij elke sluis een cent per ton; c. dat den in den mond van de Beilervaart te plaatsen boom doorvaart, een cent per ton; d. dat een der twee boomen, te plaatsen in de Hoofdvaart, de een onmiddellijk beneden en de andere onmiddellijk boven den mond van de Norgervaart, doorvaart, een cent per ton. Voor vaartuigen, die de beide onder genoemde boomen doorvaren en waarvoor bij een dier boomen betaald is, wordt bij den anderen boom geen recht geheven. Voor vaartuigen van beneden de zestien ton, die de onder deze vermelde boomen doorvaren, wordt geen recht betaald. 2°. voor elk houtvlot: a. dat de Veense Schutsluis doorvaart, twee cents per vierk. meter; b. dat de onder 1°. b, c of d genoemde schutsluizen en boomen doorvaart, bij elke schutsluis een cent per vierk. meter. Wanneer voor de doorvaart van een der onder 1, d bedoelde boomen betaald is, wordt voor het doorvaren van de andere boom geen recht gevorderd. 3°. voor het recht van voorafschutting, dat alleen voor vaartuigen op vaste tijden in door de bevoegde macht erkende veren en alleen onder verplichting tot doorloopend gebruik verleend wordt, bij elke sluis: voor vaartuigen tot en met 21 ton twaalf centen; van 21 tot 31 ton vijftien centen; van 31 tot 51 ton twintig centen; van 51 ton en daarboven dertig centen. 4°. voor elk vaartuig of houtvlot, dat de Veense Brug doorvaart, tien centen. De rechten onder 1, 2, 3 en 4 omschreven worden geheven onverminderd de wettig verkregen vrijheid van vaart- en sluisgelden. Art. 2. De rechten worden ingevorderd naar de reglementaire voorschriften, goedgekeurd bij Ons besluit van den 20sten November 1858, nr. 72. Art. 3. Deze wet verbindt met den 1sten Januarij 1864. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 29sten December 1863. WILLEM III. De Minister van Binnenlandsche Zaken, TH. KOK. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOK. STAATSBLAD VAN HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. GN°. 203.) WET van den 29sten December 1868, houdende vaststelling van het eerste hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1864. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje - Nassau, Groot - Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens de artikelen 119 en 120 der Grondwet, de algemene begrooting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: eenig artikel. Het eerste hoofdstuk der begrooting van staatsuitgaven voor het dienstjaar 1864, betreffende het Huis des Konings, wordt vastgesteld als volgt: Artikel 1. Inkomen van den Koning f 600 000 Artikel 2. Inkomen van de Koningin-Weduwe. . 150 000 Artikel 3. Inkomen van den Prins van Oranje. . 100 000 Artikel 4. Onderhoud der Koninklijke paleizen. . 50 000 f 900 000 en alzoo tot een bedrag van negen honderd duizend gulden. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 29sten December 1863. WILLEM. De Minister van Financien, G. H. BETZ. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. IN°. 204.) WET van den 29sten December 1863, houdende vaststelling van het tweede hoofdstuk der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1864. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, salut doet weten: Alzoodan Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens de artikelen 119 en 120 der Grondwet, de algemene begroting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeend overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het eerste hoofdstuk der begroting van staatsuitgaven voor het dienstjaar 1864, betreffende de Hooge Colleges van Staat en het Kabinet des Konings, wordt vastgesteld als volgt: Eerste afdeeling. De Staten-Generaal. Artikel 1. Reis- en verblijfkosten van de leden der Eerste Kamer. ... f 23 000,00 Transporteren f 23 000,00 Per transport f 23 000,00 Artikel 2. Schadeloosstelling van de leden der Tweede Kamer .... 150 000,00 Artikel 3. Vergoeding van de reiskosten van de leden der Tweede Kamer. 2 350,00 Artikel 4. Tractementen van de griffiers der beide Kamers, van de commiezen-griffiers en van de ambtenaren en bedienden, daggelden, mitsgaders schrijfloonen 21 625,00 Artikel 5. Kosten vallende op de stenographie 13 700,00 Artikel 6. Kosten vallende op het bezorgen der uitgave van de vroegere handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal 600,00 Artikel 7. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk voor de beide Kamers der Staten-Generaal 700,00 Artikel 8. Aankoop van boeken voor de beide Kamers der Staten-Generaal. 1 200,00 Artikel 9. Buitengewone en noodzakelijke herstellingen aan de lokalen en aan de meubelen van de beide Kamers der Staten-Generaal. ... 4 500,00 Artikel 10. Kosten wegens schadeloosstelling aan getuigen en deskundigen, krachtens art. 26 der wet van den 5den Augustus 1850 (Staatsblad n°. 45) Memorie. f 251 675,00 Transporteren f 251 675,00 Per transport f 251 675,00 11de AFDEELING. De Raad van State. Artikel 11. Tractementen van den vice-president en van de leden van den vice-president f 8 000,00 van veertien leden f 67 000,00 f 75 000,00 Artikel 12. Tractementen van den secretaris, de referendarissen, de commiezen van Staat en van de ambtenaren en bedienden f 16 750,00 Artikel 13. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk, benevens aankoop van boekwerken f 4 145,00 f 95 895,00 De Algemene Rekenkamer. Artikel 14. Tractementen van den voorzitter en van de leden f 29 000,00 Artikel 15. Tractementen van den secretaris, de verdere ambtenaren, geëmployeerden en bedienden f 72 500,00 Artikel 16. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk f 6 525,00 Artikel 17. Kosten wegens opruiming van archieven f 150,00 f 108 175,00 Transporteren f 455 745,00 Per transport f 455 745,00 De Kanselarij der Militaire Orden. Artikel 18. Tractement van den ambtenaar ter kanselarij f 1 500,00 Artikel 19. Bureaubehoeften voor den kanselier f 100,00 Artikel 20. Verhoogde soldijen van militairen, ridders der Militaire Willemsorde f 43 500,00 Artikel 21. Toelagen van de broeders der orde van den Nederlandschen Leeuw f 9 600,00 Artikel 22. Decoraties, de kosten van het stempelen daaronder begrepen f 2 200,00 f 56 900,00 Het Kabinet des Konings. Artikel 23. Tractement van den Directeur f 5 000,00 Artikel 24. Tractementen van de ambtenaren en bedienden f 21 600,00 Artikel 25. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk f 4 000,00 Artikel 26. Reis- en verblijfkosten f 100,00 f 30 700,00 Transporteren f 543 345,00 Per transport f 543 345,00 Pensioenen en wachtgelden. Artikel 27. Pensioenen f 27 119,00 Artikel 28. Wachtgelden ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolge van maatregelen van bestuur f 10 685,00 Artikel 29. Onvoorziene uitgaven 7.000,00 588.029,00 en alzoo tot een bedrag van vijf honderd, acht en tachtig duizend negen en twintig gulden. Art. 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen in de artikelen 1, 3, 7, 10, 13, 16, 19, 20, 21, 25, 26, 27 en 28, ontoereikend mogt worden bevonden, dan kan het ontbrekende bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den October 1841 (Staatsblad nr. 40), aangevuld worden door verhooging uit den post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Art. 3. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, de Hooge Colleges van Staat en het Kabinet des Konings betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 29sten December 1863. WILLEM. De Minister van Financien. G. H. BETZ. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, WILLEM. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, salut! doen weten: Alzoo wij in overweging genomen hebben, dat volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begroting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat wij, den Edel van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het lidde hoofdstuk B der begroting van de staatsuitgaven voor het dienstjaar 1864, betreffende de Administratie voor de Zaken der Roomsch-katholijke Eeredienst, wordt vastgesteld als volgt: Eerste afdeeling. Kosten van de Administratie. Artikel 1. Jaarwagen van den administrateur en de verdere ambtenaren en bedienden f 13 650,00 Transpotlin gegeven f 13 650,00 Artikel 2. Bureau- en locaalbehuizing, benelvens drukwerk 2 800,00 Artikel 3. Reis- en verblijfkosten. Memorie. f 16 450,00 Tweede AFDEELING. Roomsch-katholiek kerkgenootschap. Artikel 4. Kerkelijk bestuur . . . f 20 724,00 Artikel 5. Seminarien 13 400,00 Artikel 6. Onveranderlijke competentien 21 745,515 Artikel 7. Plaatselijk dienstdoende kerkleeraars 494 452,79 Artikel 8. Subsidie ten behoeve van kerkelijke gebouwen en pastorijen. 23 600,00 —— 573 922,305 Derde afdeeling. Kerkgenootschap der Oud-Bisschoppelijke Klergy. Artikel 9. Kerkelijk bestuur ...f 4 300,00 Artikel 10. Plaatselijk dienstdoende kerkleeraars 7 300,00 Artikel 11. Subsidie ten behoeve van kerkelijke gebouwen en pastorijen. Memorie. 11 600,00 Transporteren f 601 972,305 Per transport f 601 972,305 Vierde afdeeling. Pensioenen, wachtgelden en lijdelijke onderstand. Artikel 12. Pensioenen f 59 037,00 Artikel 13. Wachtgelden .... 2 733,50 Artikel 14. Tijdelijke onderstand. . 1 930,00 63 700,50 Artikel 15. Onvoorziene uitgaven 3 000,00 f 6G8 672,805 en alzoo tot een bedrag van zes honderd acht en zestig duizend zes honderd twee en zeventig gulden tachtig en een halve cent. Art. 2. Naar aanleiding van deze begroting is de Afdeling Rekenkamer haar ratificatie op de uitgaven van de Administratie voor de Zaken der Roomsch-katholieke Eeredienst vastgesteld en openbaar gemaakt. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen onder de artikelen 2, 3, 8, 11, 12 en 13, ontoereikend mocht worden bevonden, kan het ontbrekende bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den October 1841 (Staatsblad nr. 40), aangevuld worden door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Art. 3. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, voor voorschreven administratie betreffende, welke haar omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post van onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zoovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 30sten December 1863. WILLEM. De Minister van Buitenlandsche Zaken, P. VAN DER MAESEN DE SOMBREFFE. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. STAATSBLAD van het KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. (PT. 206.) WET van den 30sten December 1863, tot vaststelling van het vierde hoofdstuk A der Staatsbegroting voor het dienstjaar 1864. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Aldus Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begroting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het vierde hoofdstuk A der begroting van de Staatsuitgaven voor het jaar 1864, betreffende het Departement van Justitie, wordt vastgesteld, als volgt: Eerste afdeeling. Kosten van het Departement. Artikel 1. Tractement van den Minister f 12 000,00 Transporteren f 12 000,00 Per transport f 12 000,00 Artikel 2. Tractementen van den secretaris-generaal, de ambtenaren, geëmployeerden en bedienden, maandgelden en schrijfloonen 65 675,00 Artikel 3. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk 10 400,00 Artikel 4. Reis- en verblijfkosten. 1 500,00 f 89 575,00 Tweede AFDEELING. Kosten van de rechterlijke macht. Artikel 5. Tractementen van den president, den vice-president en de leden van den Hoogen Raad, van den procureur-generaal, de advocaten-generaal, den griffier, de substituut-griffiers en de ambtenaren, geëmployeerden en bedienden fl 107 300,00 Artikel 6. Tractementen van de presidenten, vice-presidenten en leden der provinciale gerechtshoven, van de procureurs-generaal, advocaten-generaal, griffiers en substituut-griffiers. 296 000,00 Artikel 7. Tractementen van de presidenten, vice-presidenten en leden der arrondissements-rechtbanken, van de officieren, substituut-officieren, griffiers en substituut-griffiers. 472 650,00 Artikel 8. Tractementen van de kantonrechters en hunne griffiers. 151 050,00 Artikel 9. Tractementen van de deurwaarders bij de provinciale gerechtshoven 8 100,00 Artikel 10. Vaste toelagen voor kleine onkosten aan den Hoogen Raad, de provinciale gerechtshoven, arrondissements-rechtbanken en kantongerechten en het daartoe behoorend openbaar ministerie, schrijfloonen van de klerken bij de parquetten van de procureurs-generaal, kosten van telegrammen van rechtelijke en andere ambtenaren, 90 800,00 GROTE AFDEELING. kosten van het Hoog Militair Gerechtshof en de audits in de militaire afdeelingen. Artikel 11. Tractementen van den president en de leden, den advocaat-fiscaal, griffier en substituut-griffier, de overige ambtenaren en bedienden van het Hoog Militair Gerechtshof. f 37 500,00 Artikel 12. Tractementen en toelagen van de militaire auditeurs in de militaire afdeelingen 17 400,00 Artikel 13. Toelage aan het Hoog Militair Gerechtshof en aan den advocaat-fiscaal, ingevolge art. 5 der wet van den 4den Juni 1858 (Staatsblad n°. 45) 3 300,00 58 200,00 Transporteren fl 1 273 675,00 Per transport fl 1 273 675,00 IVde AFDEELING. Geregiskosten en kosten van den Raad van Tucht. Artikel 14. Tractementen van den scherprechter en zijne assistenten . . f 2 000,00 Artikel 15. Algemene gerechtskosten in strafzaken, kosten gerelateerd op de herkenning van veroordeelden, transportkosten van uit te leveren vreemd delingen, de reis- en verblijfkosten geueleiders daaronder begrepen, en andere kosten, voortvloeiende uit de overeenkomsten tot wederkeerige uitlevering van beschuldigden en misdadigers; kosten van uitvoering van de voorschriften van art. 10 en volgende van de wet van den 29sten Mei 1811 (Staatsblad n°. 20) door de ambtenaren van het openbaar ministerie .... 203 000,00 Artikel 16. Bureaukosten, schrijven, drukloonen, briefporten, kosten van verlichting en verwarming van het lokalen der vergaderingen, schadeloosstellingen van getuigen, en verdere noodzakelijke uitgaven van den Raad van Tucht, bedoeld in art. 25 der wet van 7 Mei 1856 [Staatsblad n°. 32), en vacatiegelden van den president en van de leden van dien raad 2 500,00 207 500,00 Yde AF DEELING. Kosten van algemene of rijkspolitie en in zake van jacht en visserij. Artikel 17. Bureaukosten der procurateurs-generaal bij de provinciale gerechtshoven, als belast met de rijkspolitie in de provincies € 3 400,00 Artikel 18. Bureaukosten der officieren van justitie bij de arrondissementsrechtbanken in zaken van rijkspolitie en jacht en visserij € 4 175,00 Artikel 19. Tractement en abonnement voor bureaukosten van commissarissen van algemene of rijkspolitie € 4 100,00 Artikel 20. Huur en onderhoud van gebouwen en kosten van meubilair ten dienste der rijkspolitie € 150,00 Artikel 21. Tractementen der rijksveldwachters (daaronder begrepen zij, die meer bijzonder belast zijn met het toezicht op de jacht en visserij) € 236 230,00 Artikel 22. Kleeding, wapening en uitrusting der rijksveldwachters € 26 400,00 Artikel 23. Druk- en bindloon, mitsgaders vergoeding voor schrijfbehoeften der rijksveldwachters € 2 000,00 Artikel 24. Verplaatsingskosten, mitsgaders gratificaties voor bijzondere plichtsbeterkijkend en tot verdere aanmoediging der mindere ambtenaren van algemene of rijkspolitie en jacht en visserij € 1 200,00 Artikel 25. Reis- en verblijfkosten in zaken van algemene of rijkspolitie en jacht en visserij € 4 500,00 Transporteren € 282 155,00 € 1 481 175,00 Per transport € 282 155,00 € 1 481 175,00 Artikel 26. Kosten, vallende op de uitleiding en uitzetting van vreemdelingen, de reis- en verblijfkosten der geleiders daaronder begrepen € 2 000,00 Artikel 27. Kosten vallende op de uitgave van het Algemeen Politieblad € 3 000,00 Artikel 28. Geheime uitgaven € 6 000,00 Artikel 29. Verschillende uitgaven, vallende op het toezicht van de rijkspolitie en op het toezicht en de conservatie der jacht en visserij € 7 200,00 300 355,00 Vide DEEL VIII. Kosten der gevangenissen. Artikel 30. Tractementen, toelagen en beloningen der beambten en bedienden, hetzij tijdelijk of definitief aangesteld f 187 249,00 Artikel 31. Voor tijdelijke waarneming van betrekkingen, wegens ziekte of andere tijdelijke ongeschiktheid of afwezigheid van beambten .... 600,00 Artikel 32. Gratificaties voor buitengewone of bijzondere plichtsbetrokken, en tot verdere aanmoediging van beambten, volgens het Koninklijk besluit van den 12den April 1827, n°. 101. 600,00 Artikel 33. Abonnementen voor schrijfloonen en kleine onkosten der besturen over de huizen van arrest, van Transporteren f 188 449,00 fl 781 530,00 Per transport f 188 449,00 fl 781 530,00 verbetering en opvoeding en de burgerlijke en militaire huizen van verzekering; mitsgaders voor de kosten der vergaderingen van de commissie van administratie over de strafgevangenissen, en voor schrijfloonen van het thesaurierschap bij dezelfde .... 12 748,00 Artikel 34. Onderhoud der burgerlijke en militaire gevangenen, zoowel zieke als gezonde, met al den aankleding van dien, en van jeugdige vrouwelijke overtreders, vallende in de termen van art. 66 van het Wetboek van Strafregt, mitsgaders van in transport zijnde bedelaars en landloopers, daaronder begrepen de verwarming, de verlichting en het schoonhouden der lokalen, de bewaakking, de kleding- en liggingstukken voor gevangenen en bewaarders, de wapening der bewaarders, de kerk- en schoolbehoeften, de kistertentiekosten, de leesboeken, de vrachten bureaukosten, mitsgaders het druk en bindwerk, en de dagloonen der gevangenen en jeugdige vrouwelijke overtreders voor de huishoudelijke dienst gebezigd wordende, na korting van 's Rijks aandeel. ...... 445 155,00 Artikel 35. Verstrekkingen en vervoer van geneesmiddelen voor gevangenen en voor beambten bij de gevangenissen die daarvan gebruik maken, alsmede genees- en heelkundige behandeling en leverantie van geneesmiddelen aan burgerlijke genees- en heelkundigen opgedragen, voor gevangenissen bij welke geene officieren van gezondheid zijn gedetacheerd. ... 14 000,00 Transporteren f 660 352,00 fl 781 530,00 Per transport f 660 352,00 fl 781 530,00 Artikel 36. Transportkosten van veroordeelde gevangenen, bedelaars en landloopers, de reis- en verblijfkosten der geleiders daaronder begrepen, benevens reisgelden aan ontslagen en begrafeniskosten van gevangenen, welke uitgaanskassen daartoe ontoereikend zijn 11 475,00 Artikel 37. Reis- en verblijfkosten van rechtelijke ambtenaren bij het bezoeken der gevangenissen, van verdere ambtenaren voor de dienst der gevangenissen, mitsgaders vergoeding voor de kosten van verplaatsing van beambten 1 500,00 Artikel 38. Kosten van het afzonderlijke huis van verbetering en opvoeding te Alkmaar voor jeugdige mannelijke overtreders, die volgens art. Gebouwen. Artikel 40. Kosten van aanbouw, vertimmering, herstel, onderhoud, aankoop, huur en vergoeding voor het gebruik van gebouwen met hunne aanhoorigheden en van localen, bestemd of gebruikt wordende voor de dienst van de rechterlijke colleges en kantongerechten, bijdragen in die kosten; schadeloosstellingen wegens verrichte werkzaamheden of leveranties aan of ten behoeve van voornoemde gebouwen en localen; aankoop van terreinen, aankoop, huur of onderhoud van het in die gebouwen en localen benoodigd of aanwezig mobilair; kosten van teekeningen en bouwkundige stukken, voorts onderhoud of herstelling, vertimmering en vergrooting van bestaande gevangenissen, huur voor dezelfde en kosten voor aankoop en herstelling van mobilair; uitgaven voor tuinen en tuingereedschap; bijdragen in de kosten van oprichting, inrichting en onderhoud van huizen van bewaring, en kosten van oprichting van passantenhuizen of bijdragen deswege; koopsommen voor benoodigde terreinen of bijdragen daarin; mitsgaders kosten wegens het ontwerpen van plans, het maken van bouwkundige stukken, daaronder begrepen, de daartoe betrekkelijke vacatiegelden, en reis- en verblijfkosten van de betrokken ingenieur-architect; reis- en verblijfkosten van ingenieurs en oppassers, en de beloning van oppassers voor het toezicht op de uit te voeren werken, mitsgaders kosten van het bewaken van werken gedurende de winter. Artikel 41. Aanbouw van nieuwe gevangenissen of van cellen voor eenzame opsluiting bestemd bij of in de bestaande gestichten, en eerste verplaatsing van mobilair voor dezelfde, met inbegrip der koopsommen voor de benoodigde terreinen en van de kosten wegens het ontwerpen van plans en het maken van bouwkundige stukken, mitsgaders van daartoe betrekkelijke vacatiegelden en reis- en verblijfkosten van de ingenieur-architect voor de nieuwe gevangenisbouw; reis- en verblijfkosten van ingenieurs en oppassers; voorts beloning van oppassers voor het toezicht op de uit te voeren werken, en daggelden van de hoofdoppasser over de aanbouw van nieuwe gevangenissen, ingeval hij zich in die betrekking op reis moet bevinden, mitsgadders kosten van het bewaken van werken gedurende de winter. Adel. Artikel 42. Reis- en verblijfkosten van de leden van den Hoogen Raad van Adel f 500,00 Artikel 43. Aankoop van boekwerken en handschriften 200,00 IXde APDEELING. 700,00 Pensioenen, wachtgelden, gratificaties enz. Artikel 44. Pensioenen f 97 614,00 Artikel 45. Uitkeeringen aan buiten dienst gestelde scherpregters en assistent-scherpregters, alsmede aan hunne weduwen en kinderen en aan die der overleden scherpregters en assistenten. 7 031,00 Artikel 46. Onderstand aan gewezen bezoldigde opzieners der jacht en visserij vóór 1°. Januarij 1858 eervol ontslagen, aan hunne weduwen en Transporteren f 104 645,00 f2 785 225,00 Per transport f 104 645,00 f2 785 225,00 weezen en aan de weduwen en weezen van rijksveldwachters opzieners der jacht en visserij v<5<5r 1°. Januarij 1858 als bezoldigde opzieners der jacht en visserij in dienst geweest. . ". 5 520,00 Artikel 47. Wachtgelden ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolge van maatregelen van bestuur. 8 354,00 Artikel 48. Schadeloosstellingen wegens vervoer over de spoorwegen van in dienst zijnde beambten der politie en onderofficieren of manschappen der gendarmerie en van personen reizende onder geleide van het openbaar gezag 3 000,00 Artikel 49. Toelagen, gratificaties, onderstandgelden, schadeloosstellingen en belooningen 7 000,00 Xde AFDEELING. Artikel 50. Onvoorziene behoeften, f 20 000,00 128 519,00 20 000,00 f 2 933 744,00 en alzoo tot een bedrag van twee millioen negenhonderd drie en dertig duizend zevenhonderd veertig gulden. Art. 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen in de artikelen 3, 4, 6, 7, 10, 11, 15, 16, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 27, 31, 33, 34, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 41, 42, 43, 44, 45, 46, 47, en 48 ontoerechtig mogt worden bevonden, kan het ontbrekend bedrag, met inachtneming der voorschriften van het 3de lid van art. 24 van de wet van den 5den Oktober 1841 (Staatsblad nr. 40), aangevuld worden door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. ART. 3. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, het voorschreven departement betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wiens zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 30sten December 1863. WILLEM. De Minister van Justitie, OLIVIER. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. STAATSBLAD KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. (Nr. 207.) WET van den 30sten December 1863, tot vaststelling van het vierde hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor het dienstjaar 1864. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begroting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, de Eerste van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het IVde hoofdstuk B der begroting voor de Staatsuitgaven voor het jaar 1864, betreffende het Departement van Justitie, afdeeling: Hervormde en andere Eerediensten, behalve die der Roomsch-katholieke, wordt vastgesteld als volgt: Iste AFDEELING. Kosten van de afdeeling Hervormde Eeredienst. Artikel 1. Tractementen van den administrateur en van de verdere ambtenaren en bedienden 15 600,00 Artikel 2. Bureau- en locaalbehoeften, benevens druk- en bindwerk, boeken en kleine uitgaven .... 3 350,00 Artikel 3. Reis- en verblijfkosten. Memorie. f 18 950,00 Ilde afdeeling. Protestantsche Kerkgenootschappen. Artikel 4. Kosten van de provinciale collegia van toezicht op de kerkelijke administratie, van de provinciale kerkbesturen, de Commissie tot de Zaken der Waalsche kerken, de klassieke besturen en ringvergaderingen, alle bij de Hervormden; mitsgaders kosten van kerkbestuur bij de Lutherschen en Remonstranten, benevens druk- en bindwerk ten behoeve van het Hervormd kerkgenootschap. . . f 52380,00 Artikel 5. Tractementen van Hervormde predikanten 1 126 048,085 Artikel 6. Tractementen van Evangelisch-Luthersche predikanten . . 36 510,50 Artikel 7. Tractementen van Hersteld Evangelisch-Luthersche predikanten 3 275,00 Transporteren f 1218213,585 f 18 950,00 Per transport fl 218 213,585 f 18 950,00 Artikel 8. Tractementen van Doopsgezinde predikanten 11 550,00 Artikel 9. Tractementen van Remonstrantsche predikanten .... 20 150,00 Artikel 10. Tractementen voor nieuwe standplaatsen, verhoogingen of personele toelagen, hare plaats vervangende 8 000,00 Artikel 11. Bezoldiging, meest van candidaten, voor hulppredikdienst bij de Hervormden en Lutherschen . . 5 000,00 Artikel 12. Kinder-, school- en akademiegelden bij de Hervormden, Lutherschen, Doopsgezinden en Remonstranten 158 000,00 Artikel 13. Kweekscholen der godgeleerdheid voor de Evangelisch-Lutherschen en Remonstranten, mitsgaders kosten van opleiding van studenten bij de Hersteld Evangelisch-Lutherschen 10 000,00 Artikel 14. Tractementen en toelagen voor kerkelijke bedienden, mitsgaders toelagen voor gemeenten, leeraren, emeriti predikanten, weduwen en anderen, van verschillenden aard . . 20 000,00 Artikel 15. Onderstandgelden aan kerkelijke gemeenten, meest voor kerken en pastoryen 24 000,00 1474 913,58» Transporteren f 1493863,585 Per transport f 1493 863,585 AFDEELING. Israëlietisch kerkgenootschap. Kosten van het bestuur. Artikel 16. Kosten van het kerkelijk bestuur bij de Israëlieten . . f 3 886,00 Artikel 17. Bureau- en locaalbehoeften, benevens druk- en bindwerk, boeken en kleine uitgaven 439,00 Artikel 18. Reis- en verblijfkosten . 700,00 Kerkgenootschap. Artikel 19. Tractementen en toelagen voor opperrabbijnen, rabbijnen, kerkleeraren en predikers, weduwen, kindergelden, en kosten van waarneming van vacante rabbinaten . 11 625,00 Artikel 20. Godgeleerd en godsdienst onderwijs, daaronder begrepen het Israëlietisch Seminarium en aankoop van boeken, mitsgaders de Rabbinale Commissie en de Algemeene Commissie van examinatoren voor godgeleerden en godsdienst-onderwijzers .... 17 500,00 Artikel 21. Onderwijsgelden aan Israëlietische gemeenten voor synagogen en andere kerkelijke gebouwen, mitsgaders verschillende behoeften. . 3 500,00 37650,00 Transporteren f 1531513,585 Per transport fl 531513,585 IVde AFDEELING. Pensioenen en wachtgelden. Artikel 22. Pensioenen . ... f 207 000,00 Artikel 23. Subsidie aan het provinciaal kerkbestuur van Friesland voor predikanten-weduwen-pensioenen. . . 6 400,00 Artikel 24. Wachtgelden ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolge van maatregelen van algemeen bestuur 4 473,00 217873,00 Vde A. F D E E L ING. Artikel 25. Onvoorziene uitgaven . f 3 500,00 3 500,00 f 1752886,585 en alzoo tot een bedrag van een millioen zeven honderd twee en vijftig duizend acht honderd zes en tachtig gulden acht en vijftig en een halve cent. Abt. 2. Wanneer de som in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen in de artikelen 2, 3, 11, 12, 14, 22 en 24, ontoereikend zou worden bevonden, kan het ontbrekend bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van 5 October 1841 (Staatsblad n°. 40), aangevuld worden door overschrijving uit de post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Abt. 3. De, in de loop van het dienstjaar opkomende behoeften van het Departement van Justitie, afdeeling diensten, behalve die der Roomse Katholieke, betreffende, welke heeft omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. De uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord bijzondere posten. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden gepubliceerd, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 30sten December 1863. WILLEM. De Minister van Justitie, OLIVIER. Uitgegeven den een en dertigsten December 1863. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN (N°. 208.) HETSTBLAD van den 30sten December 1863, houdende goedkeuring van wijzigingen in het reglement voor het hoogheemraadschap van Rijnland. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Heer van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de voordrag van Onze Minister van Binnenlandsche Zaken, van den 29sten December 1863, n°. 139, 3de afd., strekkende tot bekrachtiging van de door de Staten van Noord- en Zuid-Holland in hunne respectieve zittingen van den 5den en 6den November 1863 gemeenschappelijk vastgestelde wijzigingen in het reglement voor het hoogheemraadschap van Rijnland, goedgekeurd bij Onze besluiten van den 6den July 1857 (Staatsblad n°. 90) en van den 10den April 1859 (Staatsblad n°. 20); Gelet op art. 97 en 138 der provinciale wet; Hebben goedgevonden en verstaan: die wijzigingen zoo als ze in de hierbij behorende besluiten van Staten zijn vastgesteld, met onze goedkeuring te bekrachtigen Onze Minister van Binnenlandsche Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. 's-Gravenhage, den 30sten December 1863. WILLEM. De Minister van Binnenlandsche Zaken, THORBECKE. Uitgegeven den een en dertigsten December 1868. De Minister van Staat, Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. WIJZIGINGEN IN HET REGLEMENT VOOR HET HOOGHEEMRAADSCHAP IN RIJNLAND De Staten der provincieën Zuid- en Noord-Holland, Hebben besloten, vast te stellen de navolgende wijzigingen in het reglement voor het hoogheemraadschap van Rijnland, vastgesteld bij Koninklijk besluit van den 6den Juli 1857 (Staatsblad nr. 90), en gewijzigd bij Koninklijk besluit van den 10den April 1859 (Staatsblad nr. 20). Art. 5, 2de zin, te lezen: Jaarlijks op den 1sten Juni heeft aftreding plaats van hoofdingelanden en hoofdingelanden-plaatsvervangers, en op den 1sten Augustus van dijkgraaf en hoogheemraden, op den voet in de volgende artikelen vermeld. Art. 13 te lezen: De dijkgraaf moet te Leiden wonen, de hoogheemraden binnen een der gemeenten, geheel of gedeeltelijk in Rijnland gelegen. Art. 17 te lezen: Bij afwezigheid, ongesteldheid of ontstentenis wordt de dijkgraaf in alle de hem opgedragen werkzaamheden vervangen door een der leden van het college van dijkgraaf en hoogheemraden, daartoe door dat college aangewezen. Art. 25. 1ste district, te lezen: Hoofdplaats Bloemendaal (Overveen) Bloemendaal. Schooten en gehuchten. Haarlem. Spaarndam. Heemstede. Bennebroek. Zandvoort. Velzen (gedeelte). 2de district, te lezen: Hoofdplaats Haarlemmerliede en Spaarnwoude (Houtrijk en /Volkstannen). Amsterdam (gedeelte). Haarlemmerliede en Spaarnwoude. Sloten e.a. 5de district, te lezen: Hoofdplaats Leyden. Nieuweramstel (gedeelte). Aalsmeer (gedeelte). Leyden (gedeelte). Ter Aar. 7de district, te lezen: Hoofdplaats Aarlanderveen. Aarlanderveen. Nieuwkoop (gedeelte). Nieuwveen (gedeelte). Zevenhoven (gedeelte). Bodegraven (gedeelte, te weten tusschen de Meij en den Meijendijk). 11de district, te lezen: Hoofdplaats Reeuwijk. Bodegraven (gedeelte, te weten bezuiden den Rijn). Lange Ruige Weide (gedeelte). Ouksloot. Sluipwijk. Stein en Willens. Gouda (gedeelte). Broek e.a. (gedeelte). Reeuwijk. 12de district, te lezen: Hoofdplaats Hazerswoude. Hazerswoude. Benthuizen. Boskoop. Noordwaddinxveen. Zuidwaringen (gedeelte), Moerkapelle (gedeelte). Bleiswijk (gedeelte). 16de district, te lezen: Hoofdplaats Zoetermeer. Veur (gedeelte). Stompwijk (gedeelte). Zoetermeer (gedeelte). Zegwaard (gedeelte). Voorburg (gedeelte). Art 29 te lezen: Jaarlijks op de eerste Donderdag in Februari worden de lijsten der stemgerechtigde inwoners door dijkgraaf en hoogheemraden opgemaakt, gedurende veertien dagen op de Secretarie van Rijnland voor iedereen ter lezing gelegd en tegen betaling der kosten bij afdruk verkrijgbaar gesteld. Gedurende diezelfde tijd ligt in elk district en onderkiesdistrict, op de plaatsen door de verenigde vergadering te bepalen, de lijst van dat district ter inzage van belanghebbenden. Hiervan geschiedt openbare kennisgeving. Art. 30, de 1ste zinlijn te lezen: Iedere inwoner, die vermeent dat een of meer van die lijsten niet nauwkeurig zijn opgemaakt, heeft gedurende veertien dagen na het aanplakken der openbare kennisgeving, het recht zijn bezwaren, met overlegging van de vereiste bewijzen, aan de beoordeling van de verenigde vergadering te onderwerpen, die, nadat de belanghebbenden door de dijkgraaf zijn gehoord, althans behoorlijk opgeroepen zijn, in een bijeenkomst, te houden op de eerste Donderdag in Maart, omtrent die bezwaren beslist en de lijsten vaststelt. Art. 32 aan het einde: In plaats van het woord Mei te lezen: Juni. Art. 42, de 4de zinlijn te lezen: De stembus met haar in een behoorlijk verzegeld papier gesloten sleutels en de in art. 41 bedoelde lijsten (door de voorzittende stemopnemer gesloten en getekend) moeten door de jongste stemopnemer vóór driuuren van dezelfde dag overgebracht zijn bij het bureau van het hoofdkiesdistrict, om aldaar geopend te worden. Art. 46 te lezen: Bij gelijktijdige benoeming van hoofdingelanden en hoofdingelanden-plaatsvervangers, geschiedt de stemming in afzonderlijke busjes. Art. 55 te lezen, in de aanhef: De verenigde vergadering onderzoekt ten spoedigste het procesverbaal der verkiezing, de stukken enz. Art, 60, 1ste zinsnede: In plaats van het woord Maart te lezen: Juni. Art. 83, achter de 10de zinsnede te laten volgen een nieuwe zinsnede, luidende: De hoofdopzichter voor vergoeding van reiskosten jaarlijks niet meer dan f 500. En in het laatste lid van dat artikel, in plaats van de woorden: de uitgaaf der beide laatste posten, te lezen: de uitgaaf der drie laatste posten. Art. 154, op de zinsnede onder lett. g te doen volgen: li. landen, die voor elke opbrengst ongeschikt zijn. Art. 155, 5de zinsnede, te lezen: Degenen, die op den 20sten October bekend staan als eigenaars, erfpachters of vruchtgebruikers, worden ten opzichte van het hoogheemraadschap als zoodanig voor het volgende jaar aangemerkt. Achter art. 183 een nieuw artikel te laten volgen, luidende: Art. 184. In elk geval, dat Gedeputeerde Staten van de beide provincies ingevolge dit reglement gezamenlijk moeten tusschenbeiden treden, een voorziening nemen of hunne goedkeuring verleenen, en tusschen hen verschil van gevoelen ontstaat, wordt de zaak ter beslissing aan den Koning onderworpen. Art. 184 wordt art. 185, en zoooo vervolgens. Aldus vastgesteld door de Staten van de provincies Zuidholland, Noordholland, den 6den November 1863. den 5den November 1863. J. Loudon, Voorzitter. Cochlin, Voorzitter. J. De la Paisières, Griffier. Van Vladeracken, Griffier. Behoort bij het Koninklijk besluit van den 30sten December 1863 (Staatsblad n°. 208). Mij bekend, De Minister van Binnenlandsche Zaken, THORBECKE. STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. # END Allen, die deze zullen zien of horen lezen, salut! doen ta weten: Aanzooo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begroting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Het vijfde hoofdstuk der begroting van de staatsuitgaven voor het dienstjaar 1864, betreffende het Departement van Binnenlandse Zaken, wordt vastgesteld als volgt: Eerste afdeeling. Kosten van het Departement. Artikel 1. Jaarwet van den Minister f 12 000,00 (WET van den 25e December 1863, tot vaststelling van het vijfde hoofdstuk der Staatsbegroting voor het dienstjaar 1864. Art. 1. Transport f 12 000,00 Artikel 2. Jaarwetden van den secretaris-generaal, van de verdere ambtenaren en bedienden, mitsgaders schrijfloonen 137 000,00 Artikel 3. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk 36 000,00 Artikel 4. Reis- en verblijfkosten 1 500,00 Tweede AFDEELING. Kosten van het bestuur der provincies. Noord-Brabant. Artikel 5. Jaarwetden van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen f 40 200,00 Artikel 6. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 7 300,00 Artikel 7. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 800,00 Artikel 8. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 4 700,00 Gelderland. Artikel 9. Jaarwetten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 39 800,00 f 186 500,00 Transporteren f 92 800,00 f 186 500,00 Per transport f 92 800,00 f 186 500,00 Artikel 10. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 9 250,00 Artikel 11. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 1 050,00 Artikel 12. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 5 300,00 Zuidholland. Artikel 13. Jaarwetten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 51 930,00 Artikel 14. Bureau- en locaalbehoefte, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 9 500,00 Artikel 15. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 950,00 Artikel 16. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 6 000,00 Noordholland. Artikel 17. Jaarwonen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 48 940,00 Transporteren f 225 720,00 f 186 500,00 Per transport f225 720,00 f 186 500,00 Artikel 18. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 8 275,00 Artikel 19. Kosten van bewaring, meubelering, verwarming, schoonhouden en verlichting van het bureau van den Commissaris des Konings te Amsterdam 700,00 Artikel 20. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 1 600,00 Artikel 21. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 6 000,00 Zeeland. Artikel 22. Jaarwonen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 38 100,00 Artikel 23. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 7 300,00 Artikel 24. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 800,00 Artikel 25. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 3 000,00 Utrecht. Artikel 26. Jaarwetten van den Transporteren f 291 495,00 f 186 500,00 Per transport f 291 495,00 f 186 500,00 Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen. Artikel 27. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen Artikel 28. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie Artikel 29. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten. Friesland. Artikel 30. Jaarwetten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen Artikel 31. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen Artikel 32. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. Artikel 33. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten Transporteren f 385 675,40 f 186 500,00 Per transport f 385 675,40 f 186 500,00 Overijssel. Artikel 34. Jaarwetten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 37 700,00 Artikel 35. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 5 450,00 Artikel 36. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie 860,00 Artikel 37. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 3 225,00 Groningen. Artikel 38. Jaarwetden van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 36 850,00 Artikel 39. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 6 400,00 Artikel 40. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 760,00 Artikel 41. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 2 700,00 Transporteren f 479 620,00 f 186 500,00 Per transport f 479 620,00 f 186 500,00 Drenthe. Artikel 42. Jaarwetden van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 2b b/D,uu Artikel 43. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen Artikel 44. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. . euu.uu Artikel 45. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten Limburg. Artikel 46. Jaarwetden van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen ö/ ^zo' Artikel 47. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen ° ' Artikel 48. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. . bou.uu Artikel 49. Reis-en verblijfkosten van de leden der Staten 562 785,00 Transporteren f 749 285,00 Per transport f 749 285,00 GARDE AFDEK LING. Nationale militie en schutterijen. Artikel 50. Jaarwetten van de militie-commissarissen f 13 800 00 Artikel 51. Jaarwetten van de secretarissen der militieraden .... 4 200 00 Artikel 52. Bureau- en reis- en verblijfkosten van de militie-commissarissen; presentiegelden en reis- en verblijfkosten van de voorzitters en burgerlijke leden van de militieraden, van hunne plaatsvervangers en van burgerlijke geneeskundigen; reis- en verblijfkosten van officieren van gezondheid, van de secretarissen der militieraden, van burgemeesters, gemeenteraadsleden en beambten, dienende tot geleiders der manschappen; drukloonen; kosten vallende op het aanhouden van achtergebleven lotelingen; eereteekenen ter belooning van diensten bij de schutterijen, en verdere uitgaven 11 38 800,00 56 800,00 IVde AFDEELING. Medische politie. Artikel 53. Subsidies aan de provinciale commissies van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht f 14 000,00 Artikel 54. Werende van epidemische en besmettelijke ziekten en bevordering van den algemene gezondheidstoestand 2 000,00 Artikel 55. Opleiding van vroedvrouwen 7 600,00 Transporteren f 23 600,00 f 806 085,00 Per transport f 23 600,00 f 806085,00 Artikel 56. Uitoefening van toezicht over krankzinnigen en over de daarvoor bestaande gestichten 2 700,00 Artikel 57. Jaarwetten en verdere belonningen van den directeur, de leeraren, ambtenaren, bedienden en arbeiders aan 'sRijks Veeartsenijschool, mitsgaders schrijfloonen 13 420,00 Artikel 58. Voeding en verpleging der kweekelingen en bedienden aan 'sRijks Veeartsenijschool; subsidies voor de verzamelingen en inrichtingen van onderwijs; onderhoud en lasten der gebouwen; onderhoud en aankoop van meubelen en gereedschappen; vuur en licht; aankoop en voeding van runderen; administrative en andere uitgaven 21 700,00 61 420,00 Vde AFDEELING. Verdere uitgaven betrekkelijk het binnenlandsche bestuur.
40,873
MMTUA01:000001060_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
Ds. A. J. Westhoff, Ned. Herv. predikant te Gorinchem, op zijn verkenningstocht ontmoet en terechtgewezen
Smitt, W.G.
Dutch
Spoken
3,849
6,630
Na al het voorgaande zou men verwachten, dat ook de meest vindingrijke tegenstander niet veel meer zou kunnen toevoegen aan hetgeen we reeds uit den "Verkenningstocht" vernamen, maar we worden verrast door Westhoff's verklaring: "ik heb het gewichtigste bezwaar tegen de broeders der scheiding nog niet genoemd." We hebben ons voor te bereiken op wat Ds. W. zijn "laatste en gewichtigste bewijs" noemt "voor de waarheid dat alle gebreken schier, die de Ned. Herv. Kerk in het groot aankleven, in de Christelijke Geref. Kerk reeds meer dan in beginsel aanwezig zijn," wat tevens tot rechtvaardiging van zijn stelling moet dienen, dat "de Gereformeerden in het Herv. Kerkgenootschap winst zou kunnen doen met een deel der Chr. Gereformeerden weer eens met hen te zien worden, maar dat een talrijke fractie onder hen theologisch niet met de "Gereformeerden" homogeen kan heeten, omdat ze niet meer op den bodem der belijdenis staat." Hieraan knoopt de heer W. een beschouwing vast, waarin hij naar eigen zienswijze en, het spreekt van zelf, op niet eervolle wijze voor de Chr. Ger. Kerk het "tijdelijk succes der scheiding" verklaart, die in zijn oog tot op zekere hoogte te billijken was in de dagen toen ze plaats greep, hoewel ze naar W.'s meening "een afkeurenswaardige daad blijft, die met Gods Woord in de hand nooit is te verdedigen." Intussen stelt hij zich tevreden met eenvoudig deze zienswijze, alsof ze onbetwistbaar ware, te verkondigen, zonder zich één oogwenst moeite te geven uit het getuigenis Gods te staven, wat hij met al te grote gemakkelijkheid op eigen gezag vaststelt. We hebben bij de bestrijders der scheiding dikwerfel deze soort van bewijsvoering, die eigenlijk geen bewijsvoering kan heeten, opgemerkt. Men zegt alsdan met zekerheid en autoriteit tot ons: "het Woord Gods veroordeelt u," maar als het er op aan komt, de Schrift te openen, om ons met haar uitspraken te overtuigen, dan blijft men in gebreiken. Trouwens, hoe zou men ons met de Schrift kunnen overtuigen, daar juist dit de sterkte der Christ. Gereformeerden is, dat ze in het stuk der scheiding Gode meer gehoorzaam zijn geweest dan den menschen, en de Gereformeerde geloofsbelijdenis hebben gehandhaafd tegenover de instellingen der valsche leeraars. Dat de vaders der afscheiding niet zonder deugdelijke gronden uit het Woord Gods tot den uitgang uit het genootschap der Nederduitsche Hervormden zijn overgegaan, blijkt uit de Acte van Welkomst door de Gereformeerde Gemeente van Ulrum onder dagtekening van 13 October 1834 bij de Ned. Herv. Synode ingediend, welke acte men in haar geheel lezen kan in het werk van prof. H. de Cock, Het ontstaan der Christelijke Gereformeerde Kerk, haar strijd en haar verdere geschiedenis. Le Stuk blz. 55—58. Hoewel het bestek van dit geschrift ons verbiedt, uitgebreide aanhalingen van vele schrijvers op te nemen, kunnen we toch de verzoeking niet weerstaan, hier enkele, hoogst merkwaardige en niet algemeen bekende woorden in te laten vallen uit de Opstellen van Godgeleerden en zedekundigen, inhoud van Mijnheer Willem Bildeedijk. Deze vaderlandse geleerde en Gereformeerde christen, riep reeds in het jaar 1810, alzoodanig eenige jaren vóór de scheiding de „Ware Hervormden in de gemeenten van Holland" toe: „Wat staat ons als oprechte gelovigen thans te doen? Kunt gij, zo gemoedelijke christenen, de bondseiligen met dezulken gebruiken, die ze (het zij zonder bitterheid gezegd), naar uw inzien en naar uw beginselen ontheiligen? Moet gij er u van onthouden, en uw leven lang van blijven onthouden? Moet gij uwe kinderen buiten alle christengemeenschap opbrengen? Moet gij hen opdragen in een kerk, die geen kerk meer is, maar een ongeordende samenvloeiing van godonteerende dwalingen? Vraag het Woord van God, vraag uw geweten om raad en behoudt het zuiver. De Herstelde Luthersche gemeente is u voorgegaan: voorgegaan op een tijd, waarin het voor verstandige christenen, opmerkzaam op de tekenen der tijden en op den voortgang des christendoms in ons midden, reeds zichtbaar was, dat gij binnen enige jaren verplicht zoudt zijn haar te volgen. Wat doet gij? Zorgt, o mijn geloofsgenoten, dat gij weet, wie uwer aan de ondergang der Hervormde Nederlandsche Kerk vasthouden, en wie uwer leeraren onder u gezind zijn aan die leer getrouw te blijven. Wij durven hopen, dat hun getal nog niet gering zal zijn. Doch, hoe het zij, is de priester gelijk de Leviet geworden, buigen wij de knieën voor den in onze dagen zoo goddeloos onteerden Jezus, ieder voor zich, en Hij zal ons leeraars en voorgangers verwekken. Zeggen wij vaarwel aan een gemeenschap, waar Jezus niet in het midden is, maar menschelijke wijsheid, die dwaasheid voor God is, het woord voert." Aan deze roepstem, nu en dan door enkele anderen tot in het jaar 1834 achtervolgd, hebben de eerste Christelijke Gereformeerden gehoord gegeven, en het thans nog levend geslacht, dat in hun voetstappen wandelt, heeft denzelfden vasten grond der Heilige Schrijftuur en der Confessie onder de voeten; een grond, die zelfs door de kritiek van den Gorinchemse predikant niet bewogen wordt. Intussen hooren we zijn verwijt, dat ook nu weer in de vorm van een uitroep tot ons komt: „En zouden vele afgescheidenen van deze tijd nu zijn blijven voortbouwen op dat vaste fundament, waarop eens hunnen vaderen stonden, de handhaving van de zuivere leer! Een groot deel zeker wel, een andere groote fractie hunner, evenwel zijn meer Kerkelijk verworvenheden geworden dan beproefde strijders voor de oude waarheid, zijn meer smalend op hen, die in de Ned. Herv. Kerk blijven, dan predikers der oude beproefde waarheid. En opnieuw zijn wij genoodzaakt, de heer W. te vragen: Waar is nu het bewijs voor dit alles? Gij veroorlooft u al deze beweringen en oordeelvellingen, alsof gij van onwedersprekelijke feiten getuigdet, en ook nu durft gij u ontslagen achten van elke bewijsvoering, waar gij een beschuldiging uitbrengt die tal van evangeliedienaren aantast in hun bediening, onteert in hun karakter, ondermijnt in hun vertrouwen bij de gemeente. Indien deze dingen alzoo zijn als de heer W. met onverklaarbare driestheid uitspreekt, dan zijn vele, zeer vele predikanten der Christelijke Gereformeerde Kerk, huichelaars die de waarheid zeggen te belijden en de gemeente verwoesten, meineedigen, die de canones der Kerk hebben bezworen en tegelijk dwalingen invoeren, kwade arbeiders, die tot des Heeren dienst zijn gekocht, maar inderdaad dien Heer miskennen. Wat dacht denken christenen in ons vaderland, hebben we onrecht, wanneer we ook hiervoor bewijs vorderen? En toch, hoewel het ons leed doet om Westhoff's wil, ons hart is verheugd binnen in ons, dat Ds. W. dit bewijs niet leveren kan. Hij mag ons gebreken aanwijzen, leemten voor de voeten werpen, hij mag spreken van geesteloosheid hier, van dorheid ginds, van gebrek aan gave en zalving elders, maar ons waar maken, dat een groot deel van onze leeraars de belijdenis zou bezworen hebben en toch, (het zijn zijn eigen woorden!) niet meer op den bodem der belijdenis staan, onzen getrouwen God zij dank! dat kan hij niet. Maar de heer W. is nog niet aan het einde. Alle gematigdheid en zelfbeperking uit het oog verliezende, aarzelt hij niet, de maat van zijn valsche oordeelvellingen over de Christelijke Gereformeerde Kerk vol te meten door het uitspreken van lasteringen, die elk christelijk gemoed met weerzin vervullen, zodat zijn geschrift de laatste sporen van waardigheid en bescheidenheid doen verliezen. En ware het dit maar alleen! Waarheid en eerlijkheid zijn door hem opgeofferd aan vooroordeel en partijzucht. Als onder den invloed van een onbedwingelijk kwaad, werd de pen, die zich reeds tot zooveel onbillijkheden leende, voortgedreven van kwaad tot erger, daar ze niet tot rust kon komen voor zij een edelen dienstknecht Gods had aangerand en in smadelijke taal zijn bediening onteerd. Ds. Westhoff heeft niet geschroomd het volgende te schrijven: „Of de afgescheidenen het willen weten of niet, er is onder hen een fractie, waarvan men als de geestelijke vader prof. van Velzen, een andere, waarvan men als het hoofd prof. Brummelkamp kan noemen: de eerste houdt vast aan de oude belijdenis op ieder punt en erkent als uitgangspunt harer theologie de predestinatie; de tweede is tot de algemene verzoening vervallen, en zoekt het misnoegen, dat daarover in de gemeente ontstaat weg te gaan onder een kerkelijk verzoek, die haar veel bitterder gal over onze kerk doet uitstorten dan eerstgenoemde, die meer bij de hoofdzaak blijft." Is ooit, sinds de dagen der scheiding, van rechtzinnige zijde een aanval op de Christelijke Gereformeerde Kerk gedaan, die deze in kwaadmoed en schaamteloosheid overtreft? Heeft ooit een gelovige in de Ned. Herv. Kerk, hoe ook tegen de scheiding ingenomen, zulk een taal tegen de Vrije Kerk gevoerd, of zulk een smet op een harer voortreffelijkste dienaren geworpen? Hoe durft dan deze jonge man, die zelfs de wetten van den strijd nog leeren moet, slijk op te nemen, om er een grijzen krijgsheld van Christus met naar het hoofd te werpen? Moest niet Westhoff nog geboren worden, toen Brummelkamp reeds in de voorhoede stond van de slagorden Israëls? En is de kleinste vinger van deze Godsman niet dikker dan de lendenen van die hem smaadde? Meent de heer W., dat hij straffeloos deze dingen kan uitspreken tegen een man, die nu veertig jaren lang, niet slechts door de Christelijke Gereformeerden, maar door geheel het volk Gods in ons Vaderland werd geacht en geliefd, en van wien allen, die het Evangelie van zijn lippen hoorden en oordeel des onderscheids hebben, het weten, dat bij hem geen sprake is van algemene verzoening, ofschoon onwetende en onvaste menschen de aanbieding des heils, die hij in de naam van zijn Zender deed, hebben verdraaid in een dwaling, waarvan hij evenver verwijderd is, als de beste godgeleerden van vroeger en van later tijd. Wat zal de heer W. ons dan antwoorden, indien we met allen nadruk het bewijs, ook voor deze aanklacht van hem vorderen? Wat zal hij te berde brengen, om op wettige wijze aan te tonen, dat prof. B. de algemene verzoening, of in geschrift, of van den katheder, of van den kansel, of in een christelijke vergadering, of waar ook heeft geleerd? Hoe zal hij waar maken, wat door geheel de Christelijke Gereformeerde Kerk feitelijk wordt gelogenstraft, dat de leer van dezen trouwen dienstknecht van Christus ongenoegen in de gemeenten verwekt? Hoe zal hij zich zuiveren van de lastering, zonder enige terughouding uitgesproken, dat de waardige grijsaard zijn laatste levensdagen zou toewijden aan een bedektelijk invoeren van dwalingen, die hij zonder ophouden in zijn lessen aan onze toekomstige leeraren bestrijdt? Hoe zal hij enigszins kunnen verdedigen, dat hij op ruwe wijze het karakter en de eer aantast van een in alle opzichten boven hem verheven Kerkleeraar, dien hij van niet minder beticht, dan dat hij het misnoegen der gemeente weggoochelt onder een kerkijver vol bittere gal? Daarom eischen we, dat Ds. Westhoff, tenzij hij zichzelf prijs wil geven aan de billijk verdiende minachting van het christelijk publiek, prof. Brummelkamp, tegenover wie hij zich in het openbaar aan eerroof schuldig maakte, evenzeer in het openbaar in zijn eer herstel. Wij eischen, dat hij den blaam terugneemt, die hij op de Christelijke Gereformeerde Kerk heeft gelegd, door haar wantrouwen toe te dichten jegens een harer vaders, die zich den eerbied van alle de gemeenten heeft verworven, en voor wie alle de kansels der Kerk van het Noorden tot het Zuiden openstaan. Wij eischen, dat hij den hoon intrekt, waarmede hij in een van onze voortreffelijkste docenten, alle de curatoren onze Theologische School, die met het toezicht op de leer zijn belast, alle de leeraren, die aan die School onderwijzen, alle de kweekelingen, die door de Kerk aan Brummelkamp's leiding zijn toevertrouwd, ja de geheele Kerk, die dat vertrouwen zonder tegenspraak steunt, in arrengulde heeft beleedigd. Wij eischen schuldbelijdenis van Ds. Westhoff, dat hij zich heeft laten vervoeren, het karakter te lasteren van een man, die de Kerk van Christus, in de dagen van haar druk, zoowel als in haar bloeitijd door toewijding en zelfopoffering aan zich heeft verplicht. Intussen heeft W., terwijl hij zijn pijlen richt op prof. B., lof over voor prof van Velzen, die hij de geestelijke vader noemt van een fractie, die, volgens hem, met de school van B. een tegenstelling vormt. Bij al de ruwheid, die W.'s aanvallen kenmerken, verraadt zich hier een zekere tactiek. Zijn wijze van doen herinnert ons aan het oude onheilige divide et regna; want de eer, die hij prof. v. V. toekent, dient om de schaam van prof. B. te vergrooten. En dit niet alleen. Het hoofddoel van dit alles is gelegen in den toeval om de Chr. Geref. Kerk voor te stellen als een innerlijk verdeeld lichaam, dat de beginselen der ontbinding met zich omdraagt, en der verdwijning nabij is. De partij, waarvan hij het vaderschap aan prof. van Velzen toedicht, wordt door hem geprezen, wij hadden bijna gezegd, geliefkoosd; de partij, waaraan hij den naam van prof. B. verbindt wordt gelaakt en ten laatste buiten de grenzen der gereformeerde gemeenschap verwezen. Daar de aanstaande scheuring der Chr. Geref. Kerk een onvermijdelijk feit is, anexeert de heer W. in zijn gedachten het een deel der kerk bij zijn eigen richting, en wijst het andere deel aan de ethisch-irenischen toe. Het valt den heer W. niet zwaar, voort te bouwen op een stelling, die de vrucht van zijn eigen verbeelding is, en gevolgtrekkingen te maken uit feiten, die door hemzelf zijn samengesteld. Heeft hij eenmaal als onweersprekelijk aangenomen, dat de Chr. Gereformeerden door tweespalt verteerd, hun einde tegemoet gaan; staat eenmaal vast, dat prof. B. een goochelend dwaalleeraar is, zijn volgelingen aanhangers der algemene verzoening zijn, dan kan niets gemakkelijker zijn dan over de uiteengevallen stukken der vermolmde Vrije Kerk te beschikken. Het spreekt vanzelf, de grootste helft der Chr. Gereformeerden, is zoo bedorven, dat het ternauwernood in het Arminiaansche kamp een onderkomen kan vinden. Welhaast is van die fractie, naar W.'s profetie, met de 'etischen samengesmolten, geen sprake meer. Zij is verre weg links afgedreven en heeft met de gereformeerden niets gemeens meer. Het ander deel der Chr. Gereformeerden onder aanvoering van prof. v. V., wiens achtbare naam door W. zoozeer wordt misbruikt, moet nu nog bezorgd worden. De heer W. is zoo goed, aan hen een getuigschrift van zuiverheid uit te reiken, en daarna een plaats bij de „Gereformeerde stroming" in het Ned. Herv. Kerkgenootschap aan te bieden. Hij zal hen met open armen ontvangen en hen gaarne insmelten bij zijn eigen richting, waaruit alleen de ware Gereformeerde Kerk der toekomst opbloeien kan. Of de „Gereformeerde stroming" waarbij Ds. W. behoort, alsdan nog onder of wel zonder de Ned. Herv. Synode zijn zal, wordt niet vermeld. Eén ding schijnt zeker. De Chr. Geref. Kerk heeft uitgediend; haar dagen zijn geteld, haar uitvaart is bezorgd, haar nalatenschap verdeeld. Indien het verschijnsel, dat een leeraar, die zich onder de Gereformeerde banier plaatst, zulke beschouwingen aan den man brengt, niet zoo treurig ware, zou men het belachelijk kunnen noemen; want wie, die de kerkelijke toestanden in ons Vaderland, en in het bijzonder de Christelijke Gereformeerde Kerk recht kent, verwondert zich niet over de oppervlakkigheid en onwetendheid, waarmede deze dingen door den heer W. worden besproken? Waarlijk, die de Christelijke Gereformeerden van nabij kennen, met hun door strijd en lijden ontwikkeld kerkelijk bewustzijn; met hun samenbinding (bij alle verscheidenheid) in één gevoel van verantwoordelijkheid voor de zuiverheid der leer; met hun nu en dan tot het uiterste gedreven voorliefde voor de consequenties hunner belijdenis; zullen aan Westhoff's profetie geen grote waarde toekennen. Wetende dat het volk der scheiding, met al zijn gebreken, gevaren en eenzijdigheden, op dit eigen oogenblik nog als een eenig man staat op den bodem der Gereformeerde belijdenis, zullen ze den heer W. beklagen, dat hij zich gewaagd heeft aan de kritiek van een kerk, die hij niet leent. Er is voorzeker onder driehonderd leeraren, meer dan duizend ouderlingen, (om van de leden der Christelijke Gereformeerde Kerk niet te spreken) verschil van inzicht op sommige punten van ondergeschikt-dogmatischen, exegetischen, of praktischen aard; niet allen zijn in alle dingen en ten allen tijde van hetzelfde gevoelen. Onder onze predikanten zoowel als onder onze gemeenteleden zijn, om zoo te spreken, verschillende kleurschakeeringen waar te nemen. Zonder altijd volkomen recht te laten wedervaren aan de juiste betekenis der woorden, spreekt ons volk, om deze schakeeringen te onderscheiden, bij voorkeur van onderiverpelyjk en voorwerpel'ijlo. Indien er nu van richtingen sprake mag zijn in de Christelijke Gereformeerde Kerk, dan zou men, zonder evenwel een scherpe lijn van afscheiding te mogen trekken, die richtingen tot deze twee terug kunnen brengen en er wellicht een derde bij kunnen voegen, die er naar streeft de beide eerste samen te voegen. Maar dat één dezer richtingen ook maar één oogenblik den bijbelschen, Gereformeerden grondslag losgelaten heeft, zal door niemand beweerd worden, die billijk oordeelt en kennis van zaken bezit. Het spreekt vanzelf, dat hier en daar uitersten gevonden worden, en sommigen in gevaar verkeeren, naar de eene of andere zijde af te wijken, een verschijnsel dat in den hoogsten bloeitijd van Gods Kerk evenzeer als thans, werd aangetroffen en veel meer uit persoonlijke oorzaken moet verklaard, dan aan algemene afwijkingen van geheel de Kerk moet toegeschreven worden. Daarenboven; wanneer de verschillende richtingen op theologisch gebied zich bewegen binnen de grenzen der belijdenis; wanneer de tucht der leer, zoowel als der zeden met trouw gehandhaafd wordt, gelijk door Gods genade van de Christelijke Gereformeerde Kerk getuigd mag worden, moet dan niet juist deze beweging der geesten als een levensteeken worden begroet, en als een bewijs erkend, dat de Heilige Geest zijn Kerk voor verstijving en versteening bewaart? Het is waar, diezelfde Geest moet haar behoeden voor afdwaling ter rechter- en ter linkerhand, en door zijn eigen tucht de dienaren des Evangelies binnen de palen houden der gehoorzaamheid van Christus; maar, wat nood? zolang de gemeente staat op het vaste fundament Gods en zich buigt onder de scepter van Koning Jezus? Te reiden van alle gevaren, ook der wetenschap en der verschillende geestesrichtingen, zal haar Leidsman haar besturen, en het woord des Heeren, hetwelk het randschrift van haar zegel is, zal aan haar bevestigd worden: „de poorten der hel zullen haar niet overweldigen." Welke waarde moet dan toegekend aan een beschouwing, die de levensteekenen der kerk haar aanstaanden dood voorspelt, en een verschijnsel dat tot haar normale ontwikkeling behoort, als een kenmerk van versterving begroet? De vraag rijst onwillekeurig bij ons op; „heeft een theoloog deze dingen geschreven? En zoo ja, welke beginselen dan ten grondslag liggen aan zijn kerkkritiek, die een der eerste levensvoorwaarden der kerk minacht, en de onbelemmerde uiting der verschillende geestesrichtingen, binnen de palen der belijdenis, voor een merkteken van ontbinding rekent? Wij vragen ons af, welk een Gereformeerde Kerk het zijn zoon, die aan het ideaal van zulke godgeleerden beantwoordt? Is de vreeze wel ongegrond, dat het een karikatuur-kerk zou zijn, waarin alles pasklaar gemaakt werd naar één enkelen vorm; waarin de rijke verscheidenheid des geestelijken levens werd opgeofferd aan de kunstmatige éénheid, of liever eenerleiheid van een doodende stelselzucht, die tegelijk het christelijk geloof en de christelijke wetenschap vijandig is; een kerk die den naam der reformatie hoog in top zou voeren, maar de kracht der reformatie, dat is de vrijheid die in Christus is, zou verliezen? In deze Kerk zou geen plaats zijn voor Fabel naast Beza, voor Beza naast Calvijn, ja voor Calvijn zelfs niet, wiens institutie en commentaren ten exempel verstrekken der meest voorwerpelijke Evangelieverkondiging. Daarom kan een theologie, die tot buitensporigheden leidt, als waarvan Westhofe's geschrift ons een voorbeeld geeft, niet behagen aan een Gereformeerde van echten bloede, die juist omdat hij de tucht liefheeft, de vrijheid niet vreest. Het is echter mogelijk, dat zodanige voorstelling, bij velen die ongeoefend en aan de zuivere Gereformeerde leer ontwend zijn, voor een ogenblik veld wint; doch een leer, die den bodem der kerk mist en als hefboom voor partijformatie dient, is reeds van haar wortel losgemaakt en draagt het oordeel der onvruchtbaarheid met zich. We herinneren hier een woord van onzen voortreffelijke Gispen, dat bij het schrijven van deze regelen onder onze ogen komt. Hij zegt in een zijner geestige „brieven aan een vriend te Jeruzalem": „De theologie van het volk is de theologie van den dag; hoe absurder hoe mooier." In dit woord, dat een even juiste als snijdende kritiek behelst over veel wat ons de Kerkgeschiedenis van het heden te aan schouwen geeft, is tegelijk een vonnis over W.'s brochure vervat. Daarom, bij al wat we in onzen tegenstander hebben bestreden, kunnen we met volle instemming het advies begroeten, dat hij aan het slot van zijn geschrift aan zijn partij genooten geeft: Isoleren tegenover de Christelijke Gereformeerden. Inderdaad, over hem en die van één gevoelen met hem zijn, zou een andere geest moeten komen, eer een tegenovergesteld advies onzen bijval zou uitlokken. Laat dan W. en de zijnen met de ethischen samengaan op het gebied van school en zending, gelijk hij (wonderbaar genoeg!) aanraadt te doen, alsof de gereformeerde beginselen voor deze twee gewichtige takken van Christelijken arbeid niet gebiedend noodzakelijk waren! Wie zich ook van de Christelijke Gereformeerde Kerk isolateert of zich bij haar voegt, wie haar prijzt of lake, wie haar opschrijft ten doode of haar een schoonen bloeitijd voorspelt, zij zal met de hulp haar Heeren niet afwijken van haar standpunt. Zij zal, al ware ze kleiner dan Benjamin, onbevreesd haar vaandel ontplooien. Vasthoudende aan de beloften Gods, zal te midden van de beweging der tijden het apostolisch woord, haar sterkte zijn: „Hij, die u roept is getrouw, Die het ook doen zal." Ten eenenmale koud voor profetieën, die niet wortelen in de historie en daarom geen waarde hebben voor de toekomst; profetieën die in een tiental jaren haar dood voorspellen, zal de Christelijke Gereformeerde Kerk blijven staan in haar levensgrond, zij zal toenemen in levenskracht, zij zal zich bewust blijven van haar levensroeping. Niet tevergeefs zal ze deze bijna vijftig jaren hebben doorworsteld in armoede en miskenning, in vreeze van binnen en in strijd van buiten. Zij zal niet vergeten, dat haar Koning haar trouwelijk heeft geleid, teeder verzorgd, machtig beschermd. Immers, haar zonden heeft Hij haar niet toegerekend en om haar ellenden is hij niet ganschelijk van haar geweken. Hij heeft haar twistzaken getwist. Hij heeft haar scheuringen geheeld. Hij heeft haar gekroond met goedertierenheid en weldadigheden. Ziet, met een staf is zij over de Jordaan gegaan, en nu is zij tot twee koningen geworden. Nog een weinig tijds, en zij richt een steen der hulpmiddelen op, waar haar zonen en dochteren vaste hand op schrijven: "Eben-Haëzer, tot hiertoe heeft ons de Heere geholpen." En de getuige in den hemel, Die getrouw is, wiens profetieën alle waarzeggingen te niet doen roepen van zijn Troon haar toe: Ik weet uwe werken; zie, ik heb een geopende deur voor u gegeven, en niemand kan die sluiten; want gij hebt kleine kracht, en gij hebt mijn woord bewaard, en gij hebt mijnen naam niet verloochend. Zie, ik geef u aan eenigen uit de synagoge des Satans, der genen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, maar liegen; zie, ik zal maken, dat zij zullen komen, en aanbidden voor uwe voeten, en bekennen dat ik u liefheb. Zie ik kom haastiglijk; houd dat gij hebt, opdat niemand uwe kroon neme. Die ooren heeft, die hoort wat de Geest tot de gemeente zegt.
1,313
MMUBA08:000000524_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
Grondbeginselen der physiologie van den mensch
Hermann, L.
Dutch
Spoken
7,115
12,934
GEONDBEGINSELLEN DER PHYSIOLOGIE VAN DE MENSCH, DOOR Dr. L. II. KRMAWH. Uit het Duits vertaald door A. DRIELSMA, Med. et Art. Groningen, j. B. WOLTERS. 8°., I boek, 1864, 26 blz. Gedrukt volgens de regels voor tekst-afzetting van de Koninklijke Prentfabriek. HANDBOEK DER PRAKTISCHE GENEESKUNDE VAN Dr. HERMANN LEBERT, Hoogleeraar in de geneeskundige Kliniek en bijzondere Pathologie en therapie te Breslau. Naar den tweeden Hoogduitachten druk door Dr. A. DRIELSMA. Met een voorrede van Dr. J. VAN DEEN, Hoogleeraar in de geneeskunde te Groningen. Groningen, j. B. WOLTERS. In 8°., 4 deelen, hekel druk, XXXV en 2193 blz. ƒ 19.75. BIJLAGEN TOT PROF. LEBERTS HANDBOEK DER PRAKTISCHE GENEESKUNDE, inzonderheid met het oog op de ziekten der schildklier. Door Dr. A. DRIELSMA. Groningen, j. b. WOLTERS. 1863. 8°. ƒ1.00. HYSTERIE, DOOR Dr. HERMANN LEBERT, Klinisch Hoogleeraar te Breslau. Uit het Duits vertaald door H. BEINS, Med. et Art. obstr. Doctor te Groningen. Groningen, J. b. WOLTERS. 8°. ƒ 1.65. Met de uitgave der vier, bovenaan in het hoofd dezes genoemde boekdeelen, is een hoogst belangrijke arbeid voor den hoogleer aan den lebenschal voortgegaan, wat de Hollandsche vertaling betreft, zodat de talrijke koopers van het eerste deel, hetwelk wij schreven (jaargang 1861, Boekbeschouwing bl. 416 en volgende) hebben aan gekondigd, binnen twee jaren tijds in de gelegenheid gesteld zijn geworden zich het geheele werk aan te schaffen. Wij verheugen ons dat de voortvarend ijver van vertaler en uitgever die uitkomst gehad heeft, daar het niet te ontkennen is, dat een zodanig werk eerst volkomen aan zijn bestemming voldoet, wanneer het geheel is, en zodoor den lezer over elk onderwerp op het gebied der praktische geneeskunde, hetwelk hem belangstelling inboezemt, terstond kan geraadpleegd worden. Aan die laatste woorden schulden wij geen verkeerde betekenis toe, alsof het werk van lebenschal naar onze meening, hoofdzakelijk bestemd ware om door den praktische genezer, bij voorkomende gelegenheden, nageslagen en geraadpleegd te worden, daar steller dezes van oordeel is, dat het boek een veele hoed nut kan opleveren en alle zins geschikt is, om door de auteur andere aanstaande kunstoefenaars, als handleiding tot de praktische geneeskunde, van het begin tot het einde toe, bestudeerd te worden. Tot dat einde verdient het zelfs boven het uitvoerige en kostbare onder de redactie van Virchow uitgegeven, doch in acht jaren tijde nog niet voltooide "Handbuch der speciellen Pathologie", enkel de auteurs meer eenheid in hun benadering, het werk van één de gemeenschappelijke arbeid van onderscheidene schrijvers beloofd dan graphisch bewerkte bijdragen, hoe men na een naauwgezet onderzoek een organisch geheel kunnen opleveren. Daarenboven is het boek, dat wij aankondigen, werkzaam geweest. Daarin ligt de inhoud van de mis opgedragen docent is verklaring voor het hele boek van Lebert, die de voorafgaande werken verwees heeft op een uitgestrekte, en heeft de schrijver er voorzorgen een geheel praktisch, zijns geschrift tevens aan het tegenwoordige voldoen, en grondregels der wetenschap te doen beantwoorden. Het werk is niet uitsluitend op basis van onderzoeken, noch aan fysioligische staat, noch aan empirische strekking, noch aan uitgebreide statistische, noch aan uitsluitende wasbehandelingen of overvloeien toekomstgelegd, om menige noemer hulpmiddelen naar hare waarde te schatten en te gebruiken, maar voorzien van die toe te passen. GRONDBEGINSELEN DER PHYSIOLOGIE VAN DEN MENSCH, DOOR Dr. HERMAN UIT HET HOOGDUTSCH OVERGEBRAGT DOOR Dr. A. DRIELSMA. Met 26 in den Tekst gedrukte hoefijzigen. KLAMAAT S(H A PI.' F ^ | ik u vov,: : > j, r,KSFïsvi> > 5 GRONINGEN, J. B. WOLTBES. 1864. Gedrukt by J. van de WOUDE, te Groningen. Aan den Lezer! De redenen die ons bewogen hebben om Herman's Grundriss der Physiologie des Menschen in onze taal over te brengen, zijn hoofdzakelijk gelegen in de volgende drie punten waardoor zich, volgens ons bescheiden oordeel, juist het werk van hermann onderscheidt: 1° het principe van het behoud van arbeidsvermogen, zooals dit vooral door Mayer het eerst bij de leer der verschijnselen van het levend individu is in toepassing gebracht, wordt door hermann overal op den voorgrond gesteld, het is het uitgangspunt van al zijn beschouwingen; 2° de mathematische uitbreiding, die hermann aan sommige punten in de physiologie heeft gegeven; om maar enkele voorbeelden te noemen verwijzen wij naar de hoofdstukken over de stem, de spraak, het geluid, waarbij het klassieke werk van den genialen Helmholtz tot grondslag is genomen; voorts den mechanische spierarbeid, de beweging, terwijl de psychophysiek geheel volgens Fechner bewerkt is; 3° de gelukkige wijze, waarop h. geslaagd is om alles wat op andere velden der natuurwetenschappen in den laatsten tijd is ontdekt, dienstbaar te maken aan de physiologie (Darwin's theorie over het ontstaan der soorten bij dieren en planten door "natural selection", enz.). De doelmatige indeling van het grote materiaal eensdeels en ten anderen de beknoptheid waarmee elk onderwerp beschreven wordt, zijn de twee glanspunten van Hermann's werk. Doch één zaak mogen wij niet verzwijgen. Hermann deelt het lot van, ik mag wel zeggen, alle jeugdige geleerden: ze lopen te veel weg met het allernieuwste, zonder het oudere te kennen, veel minder te waarderen; — vandaar dat hij hier en daar in strijd is met de waarheid. Over enkele punten heb ik mijn hooggeschatte leermeester en vriend, prof. J. van deenen, geraadpleegd en van zijn opmerkingen, waarvoor ik hem mijn dank betuig, in de eerste vellen gebruik gemaakt. Mijn wens om het hele boek aldus te bewerken, kon echter niet worden vervuld, daar de afstand tussen beider woonplaatsen en een andere tussengekomen omstandigheid (zie het Naschrift) dit te moeilijk maakten. De vraag of er behoefte bestond aan een werk over physiologie zooals deze „Grondbeginselen," laten wij aan de lezer zelf ter beantwoording over. Schrijver en Vertaler staan tot elkaar in een te eigenaardige betrekking, dan dat de laatste bij zijn oordeel over het werk van de eerste, of liever over de vraag of daardoor in een behoefte wordt voorzien, de beschuldiging van partijdigheid ooit ten volle van zich kan afwerpen. Doch niemand zal, bij een nadere en meer dan oppervlakkige kennismaking met de inhoud, ons van partijdigheid verdenken, wanneer wij beweren dat hier in een betrekkelijk uiterst klein bestek alles wordt teruggegeven, wat de ontdekkingen op het gebied der physiologie in de laatste tijd hebben aan het licht gebracht. En het is juist aan boeken van dergelijk kaliber dat de tegenwoordige tijd, dat het tegenwoordig veelomvattend onderwijs behoefte heeft. De tijd der lijvige boekdelen is voorbij! Zwolle, 2 September 1864. Dr. A. Dielisma. VOORREDE. Wanneer men voor een wetenschap, welke nog slechts weinig afgeslotene hoofdstukken heeft aan te wijzen, en hoofdzakelijk op onopgeloste vraagstukken berust, een handboek wil schrijven, is misschien een eenvoudige opsomming der feiten daarvoor de doelmatigste vorm, en in elk geval de veiligste, omdat men zich daarbij geheel van hypothesen kan onthouden. Doch in deze „Grondbeginselen" heeft de schrijver de nieuwste ontdekkingen op het gebied der natuurwetenschappen tot grondslag genomen en getracht aan zijn beschouwingen een systematisch afgeronden vorm te geven, daarbij natuurlijk overal zorgvuldig aanwijzende wat tot het gebied der feiten, wat tot dat der hypothesen behoort; het schema daarvoor vindt men in de inleiding. Alleen langs deze weg is het voor de beginner mogelijk een overzicht te verkrijgen over de uitkomsten van het fysiologische onderzoek, terwijl hij er tevens door zal opgewekt worden tot eigen onderzoek. De moeilijkheden, aan zulk een wijze van bewerking verbonden, zijn echter te groot, dan dat de schrijver zich niet bewust zou zijn, hoe weinig hij er in geslaagd is zijn doel te bereiken. Alleen dit standpunt moest in de voorrede uitdrukkelijk aangegeven worden, met vermelding waarom daaraan boven zo veel andere de voorkeur gegeven is. Van welke gezichtspunten de schrijver bij de bewerking der bijzondere hoofdstukken is uitgegaan, zal duidelijker blijken uit een onderzoek van den inhoud dan zulks uit zoogenaamde praegomena mogelijk is. De afbeeldingen, tussentrekken den tekst geplaatst, bepalen zich — tegen de algemeen gevolgde gewoonte — tot de hoogst noodzakelijke, doch zijn nooit weggelaten, waar zij tot een juist begrip van het behandelde onontbeerlijk schenen. De nadenkende lezer zal ze nergens te vergeefs zoeken. Overeenkomstig het doel van dit werk, zijn geen bronnen opgegeven en alleen, gelijk gebruikelijk is, de namen der schrijvers opgenoemd. Bij dit laatste is hoofdzakelijk het volgende in aanmerking te nemen: vooreerst, dat zij aangehaald zijn bij het vermelden van opgaven die door anderen betwist worden of die zich nog niet bevestigd hebben, ten einde de zegsman daarvoor verantwoordelijk te stellen; ten tweede bij hoogst belangrijke onderzoekingen, ten einde de lezer bekend te maken met de namen der voornaamste onderzoekers op het gebied der physiologie. Berlijn, Augustus 1863. L. HERMANN. INHOUD. INLEIDING. EERSTE AFDEELING. Bladz. Overzicht. Ontwerp van bewerking 1. De stofwisseling van het organisme 9. 1e Hoofdstuk. Scheikundige bestanddeelen van het menschelijke lichaam 13, Vrije elementen 13. Scheikundige verbindingen Anorganische verbindingen Organische verbindingen 15. Stikstofhoudende zelfstandigheden (eiwitachtige lichamen en hunne afstammelingen) 16. Koolhydraten en hunne afstammelingen .... 29. Vetzuren, vetten en aanverwante lichamen . . 31. Aanhangsel 34. 2e Hoofdstuk. Het bloed en zijne beweging 36. I. Het bloed II. De beweging van het bloed 45. De beweging van het hart 46. De beweging van het bloed in de vaten ... 53. 3e Hoofdstuk. Het opnemen en afgeven van gasvormige stoffen door het bloed. Ademhaling 65. I. De bijzondere ademhalingswerktuigen 66. II. De gaswisseling 74. Aanhangsel 4e Hoofdstuk. Afscheidingen 81. I. Afscheiding in het algemeen 82. II. De afzonderlijke afscheidingen 86. A. Parenchymsappen 86. B. Vloeistoffen die in holten besloten zijn ... 86. C. Afscheidingen van klieren 87. 5e Hoofdstuk. Het opnemen van stoffen in het bloed, resorptie . . 112. Voorbereiding van het voedsel voor de resorptie, spijsvertering I. Mechanisme van den spijsverteringstoestel 112. II. Chemisme van de spijsvertering 117. Opslorping. Vervolg (bladz. 112) 121. 6e Hoofdstuk. Stofwisseling van het bloed 129. Het ontstaan en vergaan der bloedlichamen 129. Opgeheven stukken. Veranderingen der scheikundige bestanddeelen . . . 133. Suikervorming in parenchymatische weefsels. . . 136. Constante waarde van de hoeveelheid bloed . . 139. 7e Hoofdstuk. Stofwisseling van het organisme in zijn geheel . . . 140. INHOUD. Bladz. I. Het voedsel .... 140. II. De uitscheidingen 144. III. Quantitatieve verhoudingen tussen ontvangsten, uitgaven en samenstelling 146. 1. Noodzakelijke uitscheidingen van het organisme en vergoeding daarvan door de voeding . . 148. 2. Het opnemen van ontoereikend voedsel . . . 151. 3. Het opnemen van overtollig voedsel .... 154. TWEEDE AFDEELING. De verrichtingen van het organisme 159. 8e Hoofdstuk. Krachtwisseling van het organisme in het algemeen en haar verhouding tot de stofwisseling 161. I. De aanvoer van spankrachten 162. II. Het ontstaan van levende krachten in het lichaam (arbeidsverrichtingen des lichaams) 163. III. Het afgeven van krachten aan de buitenwereld . . . 165. IV. Onderlinge vergelijking der hoeveelheden opgenomen en afgegeven krachten (krachtbalans) 165. V. Invloed der krachtwisseling op de stofwisseling . . . 167. 9e Hoofdstuk. Ontwikkeling van warmte en verschillende warmtegraden van het lichaam 170. I. Ontwikkeling van warmte 170. II. Warmtegraden des lichaams 171. 10e Hoofdstuk. Verrichtingen van werktuigelijke arbeid. (Bewegingsprocessen) 176. I. De spieren 176. A. De dwarsgestreepte spieren 177. B. De gladde spieren 200. II. Contractiele weefselcellen 201. III. De vliegende cellen 201. IV. Cellen met moleculaire beweging 203. Aanhangsel. Het nut der spieren 203. Mechanisme van het skelet 206. Voorwaarden van het evenwicht en actieve locomotie van het gehele lichaam 211. Stem 217. Spraak 225, DERDE AFDEELING. De vrijmakingsorganen. Het zenuwstelsel 231. 11e Hoofdstuk. De geleidingsorganen (zenuwen) 234. A. Algemeene beschouwingen 234. B. Bijzondere zenuwphysiologie 248. 12e Hoofdstuk. De perifere eindorganen der zenuwen .... 255. I. Het gezichtsorgaan 255. Zien Bewegingen van het oog 278. Zien met beide ogen 281. Werktuigen die tot bescherming van het oog dienen 294. II. Het gehoororgaan 295. Hooren 302. Hooren met beide ooren 311. Werktuigen die tot bescherming van het oor dienen 313. III. Het reukorgaan 313. IV. Het smaakorgaan 315. V. De overige zintuigsorganen 317. 13e Hoofdstuk. De centrale eindorganen der zenuwen (organen van het centrale zenuwstelsel) 327. A. Algemeene beschouwingen 327. B. Bijzondere beschouwingen 1. Automatie 333. 2. Reflexieprocessen 339. 3. Zielsverrichtingen 345. 4. Geleidingen in de centraalorganen 351. Aanhangsel. Beschrijving van den sympathicus 358. VIERDE AFDEELING. Ontstaan, ontwikkeling en einde van het organisme 361. 14e Hoofdstuk 363. A. Algemeene beschouwingen 363. Geslachtelijke voortplanting 367. Ontwikkeling van het bevruchte ei 369. B. Voortplanting bij den mensch 371. C. Ontwikkeling van het ei bij den mensch 379. D. Veranderingen na de geboorte 396. E. Dood 397. Naschrift 401. É INLEIDING. De physiologie is de wetenschap van de regelmatige processen in de zoogenelevende lichamen of organismen, — de planten en dieren. De processen, die uitsluitend aan de levende lichamen eigen zijn, en die alzoo gezamenlijk het leven uitmaken, kunnen, in hun geheel genomen, beschouwd worden als regelmatige veranderingen: 1° van de scheikundige inhoud van de lichamen, 2° van de daarin werkende krachten, 3° van hun vorm. — Vroeger zocht men de oorzaak van deze eigenaardige processen in bijzondere, aan de organismen eigene, overerfelijke vermogens, waarvan men de som „levenskracht" noemde. Intussen heeft men dit onbepaalde begrip laten varen, sederen men ontdekt heeft, dat in de levensprocessen, die het nauwkeurigst onderzocht zijn, dezelfde grondwetten heersen als in de onbewerktuigde natuur, en inzonderlijk sederen men een belangrijk beginsel van de hedendaagse natuurwetenschap op de organische wereld heeft toegepast en daardoor den samenhang tussen de stoffelijke veranderingen en de krachtuitingen der organismen beter heeft verklaard. Op grond daarvan mag men aannemen, dat over 't algemeen in de levende lichamen uitsluitend dezelfde krachten, naar dezelfde wetten werkzaam zijn als in de niet-levende, en dat het bij gevolg ook eenmaal gelukken zal, de thans nog duistere processen, inzonderlijk die van den vorm, uit reeds bekende wetten te verklaren. Heeft deze hypothese op zichzelf reeds de waarschijnlijkheid voor zich, — zij levert buitendien nog het belangrijke voordeel op, dat zij, ook op het organisch gebied, den weg baant tot een nauwkeurig onderzoek en een juist begrip. Daarom hebben wij haar dan ook tot grondslag gekozen van onze beschrijving van het menschelijke organisme. INLEIDING. Het menschelijke zoowel als het dierlijke lichaam is een organisme, waarin door oxydatie van zijn bestanddeelen, krachten vrij worden, d. i. spankrachten in levende krachten overgaan. De laatsten doen zich voor als de verrigtingen of werkzaamheden van het lichaam. Wanneer oxydeerbare stoffen en de oxyderende zuurstof, die altijd in voorraad in het organisme aanwezig zijn, neiging hebben zich met elkaar te verbinden, veroorzaken ze, zoo lang de verbinding nog niet plaats gehad heeft, spankrachten. — Door het tot stand komen van deze verbinding, — door de oxydatie-processen, — worden deze spankrachten vrij.— Hierdoor ontstaan bewegingen, die men in haar verschillende vormen waarneemt, nl. als werktuigelijke arbeid (beweging der massa) of als warmte, elektriciteit enz. (moleculaire bewegingen). Deze bewegingen noemt men de verrigtingen van het organisme. Als een dergelijke verrigting, en wel als werktuigelijke arbeid, moeten tevens de regelmatige veranderingen in de vormen der morphotische elementen beschouwd worden, die men met den naam van groei, deling enz. bestempelt. 'Men kan het vrij worden van krachten bij de oxidatie (waarvan de gewone verbranding het meest bekende voorbeeld oplevert) naar de tegenwoordig heerschende begrippen ongeveer op deze wijze verklaren: Twee molecule, die geneigd zijn zich te vereenigen (die b.v. scheikundig met elkaar verwant zijn, zoals een molecule koolstof en zuurstof), hebben, zolang zij door de een of andere omstandigheid verhinderd worden zich te vereenigen, een zekere hoeveelheid spankracht. Beweging van de molecule, met andere woorden levende kracht, kan eerst dan aanvangen, wanneer dat beletsel is uit den weg geruimd. Is dit plaats gehad, alsdan komt eerst de verbinding te voorschijn, d.i.: de eerste beweging, waardoor zich de vrij geworden spankracht doet gelden; deze verbinding bestaat in een samensmelting van de twee molecule. Volgens de wet van het in stand houden der kracht kan echter een vrij geworden kracht niet verdwijnen, maar moet zij in een of anderen vorm levend blijven bestaan, zolang zij niet, — b.v. door scheiding van de beide vereende molecule, — op nieuw in spankracht wordt veranderd. De vorm nu van die beweging kan in een hypothetischen zin uiterst verschillend zijn; men stelt zich gewoonlijk alle aanhoudende moleculeaire bewegingen voor als trillingen der molecule (en der aetheratomen die haar omringen). Men beschouwt de verschillende vormen van deze bewegingen als het wezen der warmte, des lichts, der elektriciteit, enz. Is met de moleculeaire beweging een plaatsverandering tot buiten de ruimte van het gebied van de molecule verbonden, dan bestempelt men deze met de naam van beweging der massa of werktuigelijken arbeid. De sterkte van de krachten, die in het lichaam vrij worden, derhalve de hoogrotheid der verrichtingen van het lichaam is onmogelijk te dezer plaatse daarvan een breedvoerige verklaring te geven, omdat daarvoor, zal zij gemakkelijk begrepen worden, een zekere uitvoerigheid, doch inzonderheid het gebruik van voorbeelden, onmisbaar is. Nergens is dit onderwerp uitstekender behandeld dan in het populaire geschrift van Liebig: "Über die Wechselwirkung der Naturkräfte, enz. Ein Vortrag etc." Königsberg, 1854, waarnaar wij bij deze verwyzen. Organisme, hangt uitsluitend af van den omvang van het oxydatieproces en van de hoeveelheid spankracht, welke de oxydeerbare stoffen bezitten. Ontstaat bijvoorbeeld door verbranding van een gram druivensuiker in koolzuur en water nu eens warmte, dan eens werktuigelijke arbeid, dan zijn de hoeveelheden warmte en arbeid ten eerste volkomen aan elkander gelijkwaardig, en ten tweede wordt hare grootte bepaald door de hoeveelheid spankracht, in een gram druivensuiker aanwezig ten gevolge van zijn oxydeerbaarheid. (Deze hoeveelheid spankracht komt in dit geval in haar geheel in aanmerking, omdat de verbranding volledig plaats heeft.) Daarentegen zijn de vormen der verrichtingen aan voorwaarden onderworpen, waarvan het wezen, even als in de geheele natuurwetenschap, nog ten eenenmale onbekend is. Men weet alleen, dat bepaalde vormen van verrigting aan bepaalde delen van het lichaam gebonden zijn, die zoowel door de daarin aanwezige stoffen (hunne scheikundige samenstelling), als door hun eigenaardigen bouw zich van elkander onderscheiden, en die men met den naam van organen bestempelt; dat wijders zekere vormen van verrigting, b. v. de ontwikkeling van warmte, veel vaker voorkomen dan andere; dat eindelijk in hetzelfde orgaan op verschillende tijden verschillende vormen van verrigting zich kunnen voordoen, en dat deze verscheidenheid gedeeltelijk door de later te bespreken vrij makende kracht der zenuwen veroorzaakt wordt. Op grond van hetgeen wij in 't begin zeiden, moet elke verrigting van het lichaam verbonden zijn met een verlies van oxydeerbaar lichaamsmateriaal en van voorraadzie zuurstof. Aangezien nu de produkten der oxydatieprocessen (koolzuur, water enz.) niet op nieuw op de een of andere wijze in het lichaam zelf een reductie ondergaan, maar gestadig daaruit verwijderd worden, zoo kan het verlies van het verbruikte niet anders dan van buiten af vergoed worden door opname van nieuwe zuurstof en van nieuwe stoffen, die oxydeerbare bestanddeelen van het lichaam kunnen uitmaken. En dit heeft inderdaad plaats, aangezien het organisme gestadig van buiten opneemt: 1. zuurstof; 2. zelfstandigheden, die oxydeerbaar zijn of waaruit oxydeerbare bestanddeelen van het lichaam kunnen gevormd worden, — organische voedingsstoffen. Men vindt in het organisme behalve zijne oxydeerbare bestanddeelen ook nog andere, niet oxydeerbare (anorganische). Hunne betekenis is slechts ten deele bekend; — zij schijnen hoofdzakelijk een werktuigelijk nut te hebben. Terwijl sommige dienen om de organische op te lossen, werken andere krachtig mee, om aan de vaste lichaamsdeelen hun vorm te geven. Ook de anorganische stoffen worden voortdurend in zekere hoeveelheden naar buiten verwijderd, waarbij zij insgelijks gedeeltelijk dienen om de uit te scheiden oxydatieproducten op te lossen; zij moeten dus ook gestadig vervangen worden door nieuwe stoffen, die van buiten worden opgenomen. Deze zijn de anorganische voedingsstoffen. De stoffelijke bestanddeelen van het organisme worden dus te allen tijde gevormd door: 1. zekere hoeveelheden vrije zuurstof, 2. de aan de oxydatieprocessen onderhevige organische stoffen, op de meest verschillende trappen van oxydatie, 3. anorganische stoffen. Hieruit blijkt tevens, dat deze bestanddeelen door uitscheiding en opname aan een gestadige wisseling zijn blootgesteld, welke onder den naam van stofwisseling van het organisme bekend is. Nevens de stofwisseling hebben in alle lichaamsdeelen zekere regelmatige gedaanteveranderingen van de morphotische elementen plaats (groei, deling, enz.), waarvan tevens langzame veranderingen in den vorm van het geheele lichaam een gevolg zijn. Het is vooralsnog onbekend, of er tusschen deze veranderingen en de stofwisseling enig nauw verband bestaat (afgezien van hetgeen wij bladz. 2 gezegd hebben, dat namelijk de krachten, welke voor de vormveranderingen noodig zijn, gelijk alle andere, gevolgen van de stofwisseling zijn). In volkomen tegenoverstelling met het lichamelijke organisme bestaat het wezen van het plantaardige bij voorkeur in reductie, en dientengevolge in de verandering van levende krachten in spankrachten. De plant toch neemt verbindingen van zuurstof op, met name de producten van de dierlijke oxidatie (koolzuur, water, ammoniakzouten, welke laatsten afkomstig zijn uit zekere dierlijke excreta en uit rottende dierlijke lichamen) en reduceert ze, zet de radicalen (koolstof, waterstof, stikstof, enz.), zoowel onderling als met zuurstof verbonden, als zoogen. 'organische verbindingen' in zich af, en geeft het grootste gedeelte der vrij geworden zuurstof aan de dampkringslucht over. Om de eenmaal verbonden moleculen te scheiden, worden hoeveelheden levende kracht vereist, die gelijk zijn aan de spankrachten, welke na de scheiding weer aanwezig zijn; men kan dus zeggen, dat bij de reductie levende krachten in spankrachten overgaan. De levende krachten, welke de plant verbruikt, worden, naar het schijnt, hoofdzakelijk aangebracht: door de warmte, die zij ontvangt (door geleiding uit den omtrek, de planten koelen af, door uitstraling van de zon), verder door het licht, dat zij opslorpen, (scheikundige stralen) en eindelijk door de krachten, die door de verbindingen welke in de plant ontstaan, vrij worden. De spankracht echter, waarin deze levende krachten worden veranderd, wordt juist voorgesteld door het gescheiden voorhanden zijn van de vrijgewonnen zuurstof en van de voor oxidatie vatbare organische verbindingen, die in de plant afgezet zijn. (Overigens mogen wij niet onvermeld laten, dat in de planten ook tegenovergestelde processen kunnen voorkomen, die analoog zijn aan de dierlijke; — zoo brengt menig deel der plant warmte voort: verder vereischen de vormprocessen in de planten, even als bij de dieren, levende krachten.)— Hieruit volgt het hoogst belangrijke feit, dat het planten- en het dierenrijk tot elkander in een omgekeerde verhouding staan. De plant namelijk verbruikt levende kracht en verandert deze in spankracht, doordien zij reduceert. — het dier verandert spankracht in levende kracht, doordien het oxideert. De plant verbruikt de oxidatieproducten van het dier, CO2, H2O, enz., het dier neemt de reductieproducten van de plant op, O2, en ten anderen de in de plant gevormde organische verbindingen van C, H, N, O, enz. De laatstgenoemde maken, afgezien van de anorganische stoffen, het eenige vlees van het dier uit, want ook het vleesetend dier nuttigt bij slot van rekening niets anders dan de omzettingen van plantaardig voedsel. De oxydatieprocessen en veel ook de verrichtingen van het organisme staan grootendeels onder een zekere regelende invloed, die van een bijzonder apparaat, het zenuwstelsel, uitgaat. — Het ligt in de aard der zaak, dat deze invloed zich niet alleen uitstrekt tot de graad van oxydatie en de hoeveelheid van haar produkten, maar ook tot de grootte der vrij wordende krachten, — der verrichtingen. Evenwel zijn wij gewoon, naar gelang van hetgeen wij voor de wezenlijke verrichting van een orgaan houden, het een of het andere der beide gevolgen op den voorgrond te plaatsen. Zoo beschouwen wij in een spier den invloed van de zenuw op de beweging, derhalve de verrichting, als het wezenlijke, terwijl wij den gelijktijdigen invloed op de soort en hoeveelheid der gevormde oxydatieprodukten in de regel over het hoofd zien. Daarentegen houdt men bij de klier den invloed der zenuwen op de oxydatieprodukten (namelijk de specifieke bestanddeelen van het secretum) voor het wezenlijke, terwijl men gewoonlijk den gelijktijdigen invloed op de warmtevorming, derhalve de krachtuiting, geheel uit het oog verliest. — Hoe de verschillende invloeden zich doen gelden is nog volkomen onbekend; in een materieelen zin doen zij zich voor als zogenaamde „vrijmakende krachten," d. i. als een kracht, die een zekere som van spankracht in levende kracht verandert. Gelijk bekend is, kan een uiterst kleine vrijmakende kracht grote hoeveelheden spankrachten vrij maken, en het is zeer waarschijnlijk, dat ook de vrijmakende krachten van het zenuwstelsel, als krachten gemeten, zeer gering zijn; dat derhalve ook de oxydatieprocessen, waarop ook zij waarschijnlijk, even als alle krachtuitingen in het organisme, berusten, slechts een kleinen omvang hebben. — Een tweede, reeds genoemde en evenmin verklaarde invloed van het zenuwstelsel heeft betrekking op de vorm der bewegingen, waardoor zich de vrijgemaakte krachten openbaren; er schijnt alzoo een zeer nauw verband te bestaan tussen de wijze, waarop zich deze invloed doet gelden, en den omvang daarvan. Het volgende diene om het begrip van vrijmaking en van vrijmachtende kracht te verduidelijken: Onder vrijmachtende kracht verstaat men die, welke een hinderpaal uit den weg ruimt, waardoor de hier of daar opgehoopte spankracht tot nu toe verhinderd werd, vrij te worden. Een opgewonden uurwerk, b.v., dat echter door een pal in zijn gang belemmerd wordt, bezit een zekere som van spankracht; de zwaarte van het gewicht of de elasticiteit van de veer zijn in som wat werking ten opzichte van den vorm van beweging gestoord. Naauwelijks wordt intussen de pal weggetrokken, of de spankrachten worden vrij, leven, het gewicht valt, de veer nadert weer haren natuurlijken vorm, en het uurwerk gaat. De kracht, die den pal terug trekt, en alzoo het uurwerk vrij doet worden, zijn spankrachten vrij maakt, wordt de „vrijmachtende kracht" genoemd. Hare grootte staat klaarblijkelijk dikwijls in geen de meest verhouding tot de grootte der vrij gemaakte kracht; dezelfde kracht, die den pal van een uurwerk, dat door een gewicht van één lood bewogen wordt, terug trekt, zou ook een uurwerk, dat door een gewicht van honderd pond wordt in beweging gebracht, kunnen vrij maken. Andere voorbeelden van zulke vrijmakingen zijn: een vonk, die een massa kruid doet ontbranden en daardoor buitengewoon grote hoeveelheden kracht vrij maakt, — een kleine beweging, die een sterke batterij sluit. Evenwel bestaan er ook toestanden van vrijmaking, waarbij de vrijmachtende kracht niet, gelijk in de genoemde gevallen, oogenblikkelijk den geheelen voorraad van spankrachten, maar slechts een gedeelte daarvan vrij maakt, waarvan de omvang tot die van haar zelf in een bepaalde, evenredige of meer samenstelde verhouding staat. Wordt b.v. een massa water door een sluis met een rechthoekige deur verhinderd uit te stromen, alsdan verhouden zich de uitstroomende hoeveelheden water, bijgevolg ook de levende krachten, die door hun val worden voorgesteld, als de hoogten, tot welke de sluisdeur wordt opgeheven, of de daartoe benoodigde — hier vrijmachtend werkende — krachten. Tot de laatste soort behoort, naar het schijnt, ook alle vrijmakingsprocessen in het organisme. Uit de naderende beschouwing van het zenuwstelsel volgt inmiddels, dat men niet alleen zijn invloeden op de arbeidende organen van het lichaam, maar ook die op zijn eigen afzonderlijke delen moet in het oog houden, en ze als op elkander vrij makend werkend beschouwen. (Met den naam van arbeidende organen zullen wij hier kortweg, ter onderscheiding van de nerveus, die organen bestempelen, waarin belangrijke hoeveelheden kracht vrijgemaakt worden en gemakkelijk aanwijsbare verrigtingen, ontwikkeling van warmte, werktuigelijke arbeid enz. te voorschijn treden, — derhalve spieren, klieren en parenchymatiseuses weefsels). Men kan zich namelijk een gedeelte van het zenuwstelsel, het zo genoemd „geleidende," voorstellen als uit verschillende rijen van deeltjes bestaande, waarvan elk zekere spanningkrachten bezit, en die zoo met elkander verbonden zijn, dat de vrij geworden krachten van het een deeltje de spanningkrachten van het naburige vrij maken; op deze wijze brengt een vrij makende kracht, die op het eerste deeltje van zulk een rij werkt, achtereenvolgens een keten van vrijmakingen tot stand, totdat eindelijk de vrij geworden krachten van het laatste deeltje in een ander orgaan (b. v. gelijk hierboven, in een zo genoemd arbeidend orgaan) krachten vrijmaken. Deze ketens van vrijmaking worden in twee soorten onderscheiden met verschillende uitgangs- en eindpunten; de een gaat van zo genoemd „zintuigorganen" uit, d. i. van organen, waarin een uitwendige invloed (drukking, warmte, geluid, licht, enz.) als vrij makend moment werkt, en eindigt in zo genoemd „orgaan van het centrale zenuwstelsel." Men noemt deze keten de centripetale. De tweede, die van organen van het centrale zenuwstelsel uitgaat, loopt in de zo genoemd „arbeidende organen" uit. De laatsten worden centrifugale genoemd. Op grond daarvan moet men de organen van het centrale zenuwstelsel beschouwen als uitgangs- en eindpunten van ketens van vrijmaking. Het is echter onbekend, welke processen in het eerste geval als oorspronkelijke vrijmakende momenten werken, en welke andere in het tweede het gevolg zijn van de centripetaal loopende vrijmaking. Ten opzichte van deze vraag bestaan slechts hypothesen, waarover bij de organen van het centrale zenuwstelsel zal gesproken worden. Wij willen hier alleen aanmerken, dat er ook gevallen zijn, waarin de vraag eenvoudig opgelost schijnt, bij voorbeeld als eene centripetale keten in het centraal-orgaan onmiddellijk een centrifugale vrijmaakt, zodat eigenlijk slechts één keten, die van een zintuigsgan uitgaat en in een arbeidend orgaan eindigt, aanwezig is (reflexieproces). Eindelijk moet volledigheidshalve reeds hier aangemerkt worden, dat in een gedeelte van de centraalorganen zekere stoffelijke processen, — onder andere ook de zodanige, die als vrijmakende momenten voor centrifugale ketens werken, en zulke, die het gevolg zijn van centripetaal loopende, — op een voor ons onverklaarbare wijze verbonden zijn met een onmogelijk nader te bepalen verschijnsel, dat men voorstelling noemt. (In de beide hier boven aangehaalde bijzondere gevallen noemt men de voorstellingen „wil" en „gewaarwording.") De som van alle aanwezige en mogelijke voorstellingen van een organisme wordt met de naam ziel bestempeld. Het is nu de taak van de physiologie, de moleculaire processen van het organisme te onderzoeken en zijn verrigtingen, op de wijze, als tot dusver is aangeduid, daaruit te verklaren. Daarentegen bezitten wij voor een wetenschappelijke behandeling van de verschijnselen der ziel geen enkel zekeren grondslag, daar zij onder geen der natuurwetenschappelijke begrippen kunnen opgenomen worden. De physiologie moet zich daarom hier voorloopig beperken tot het onderzoek der organen, waaraan die verschijnselen gebonden zijn. Doch ook van al het overige, waarvan men de oplossing door haar als mogelijk mag aannemen, is nog slechts een klein gedeelte opgehelderd. INLEIDING. Het is moeilijk bij de behandeling van hetgeen wij tot nu toe gezegd hebben streng logisch te werk te gaan. Daar wij zo weinig weten van den samenhang tussen de scheikundige processen en de verrichtingen van het organisme, dat daarover na onze algemene beschouwingen bijna niets meer valt te zeggen, zo kan men er nog niet aan denken, beide, die zo naadloos met elkaar verwant zijn, in hun natuurlijk verband te beschrijven. Het is daarom doelmatiger de stofwisseling en de krachtomzetting (met welk laatste woord wij gemakshalve de omzetting van spankrachten in levende krachten willen aanduiden) elk op zichzelf in een afzonderlijke afdeeling te behandelen. Doch ook hierbij doet zich een nieuw bezwaar op door het in elkander grijpen der organische processen. Verrichtingen van het organisme namelijk, derhalve gevolgen van de krachtomzetting, met name werktuigelijke, worden dikwijks tot het bewegen der stoffen aangewend, zodat het om een goed begrip van de stofwisseling te verkrijgen, een vereiste is, dat men daarmee bekend zij. Hierdoor zal men zich kunnen verklaren, dat reeds in de eerste afdeeling, die over de stofwisseling handelt, dikwijks over bewegingen, derhalve over vrijgekomen krachten gesproken wordt, ofschoon zonder op hun oorsprong te letten. Op den anderen kant weten wij nog zo weinig van de bijzondere stofwisseling der afzonderlijke arbeidende organen, dat het om vele redenen doelmatiger is, hetgeen daarover bekend is eerst in de tweede afdeeling bij de arbeidende organen (bijv. de spieren) nader te beschouwen. — De derde afdeeling omvat de physiologie van de vrijmaken organen, van het zenuwstelsel. — In de vierde wordt gesproken over het ontstaan, de ontwikkeling, de tijdelijke veranderingen en den dood van het organisme. EERSTE AFDEELING. DE STOFWISSELING VAN HET ORGANISME. Eigenlijk moest men bij de leer van de stofwisseling alle stofdeeltjes, die in het organisme zijn opgenomen, op hun weg door het lichaam vervolgen, overal de veranderingen opgeven, die zij door ontledingen of door onderlinge verbindingen (met name door oxidatie) ondergaan; en ten slotte nagaan, van welke lichamelijke vormelementen zij op elke plaats bestaan zijn. Dit is echter ten eenenale onuitvoerbaar, deels omdat onze kennis van de processen der stofwisseling nog zo gering is, ten anderen omdat de weg, die de stofdeeltjes doorlopen, de veranderingen, die ze ondergaan, geenszins in hun geheel vooraf bepaald zijn. De wisseling der stoffen tusschen de bestanddeelen des lichaams en de buitenwereld, gelijk ook onderling, geschiedt namelijk slechts voor een zeer klein gedeelte onmiddellijk, voor verreweg het grootste gedeelte door tussenkomst van een vloeistof, die gestaag in aanraking is met alle deelen des lichaams, en ook met de organen, die als 't ware als poorten naar buiten moeten beschouwd worden; — deze vloeistof is het bloed. Het neemt in de eerste plaats van buiten de zuurstof en het voedsel op, en verzorgt daarna de afzonderlijke deelen des lichaams; op gelijke wijze geven slechts weinige dezer deelen hun uitscheidingsprodukten rechtstreeks naar buiten af, maar nagenoeg alle staan de genoemde voortbrengselen eerst aan het bloed af, dat ze op geschikte plaatsen uit het lichaam verwijdert; eindelijk neemt het bloed gestaag bestanddeelen op, die hier of daar zekere veranderingen hebben ondergaan, en brengt ze naar andere plaatsen over om tot andere doeleinden te dienen. Elk deeltje, dat aan de stofwisseling is onderworpen, moet derhalve meermalen, vermoedelijk zeer dikwijls, een bestanddeel worden van een zeer volumineuze vloeistof, waarin het zich met ontelbare andere vermengt, zodat zijn verdere weg ten eenenale afhangt van de toevallige plaats, waar het de bloedmassa weer verlaat. Het is daarom noodzakelijk, dat men bij de beschrijving van de stofwisseling, van het bloed — als natuurlijk middenpunt daarvan — uitgaat. Daardoor zal men tevens het best in staat zijn, de voorwerpen die aan de stofwisseling onderhevig zijn, in die vormen te leeren kennen, waaronder zij onmiddellijk aan de processen aan de stofwisseling deel nemen. Daar namelijk alle stoffen, die van buiten in het organisme opgenomen zijn, in de eerste plaats in het bloed overgaan, daar verder bijna alle stoffen, die uit het lichaam verwijderd moeten worden, vooraf bestanddeelen van het bloed moeten geweest zijn, en eindelijk daar de stoffen bijna op elk trap van verandering, die zij in een of ander deel van het organisme doorlopen hebben, eerst weer bestanddeelen van het bloed moeten worden, voordat zij een nieuwe verandering op een andere plaats ondergaan, — zoo bevat het bloed gestadig een voorraad van alle bouwstoffen van de stofwisseling, en wel bijna op alle mogelijke trappen van verandering. De leer der stofwisseling van het organisme zal dus beginnen met de leer van de stofwisseling des bloeds. Na een korte vermelding van de voorwerpen der stofwisseling, d. i. van de scheikundige bestanddeelen des lichaams (Hoofdstuk I), zal derhalve in de eerste plaats gesproken worden over het bloed, en wel met betrekking tot zijn bestanddeelen en beweging (Hoofdstuk II). Daarop volgen zijn opgenomen en uitgescheiden stoffen, die, overeenkomstig de rol, die het bloed als overbrenger van stoffen vervult, in twee soorten moeten onderscheiden worden: namelijk 1. die van de uitwendige wisseling, ontvangst van buiten en uitgaven naar buiten; 2. die van de inwendige wisseling met de bestanddeelen des lichaams. De eerstgenoemde vallen in wezenlijkheid samen met de opgenomen en afgegeven stoffen van het geheele organisme. — De gasvormige opgenomen en afgegeven stoffen van het bloed zijn zoo nauw met elkaar verbonden, dat beide gezamenlijk, afgescheiden van de overige afgegeven (Hoofdstuk IV) en opgenomen stoffen (Hoofdstuk V), in een afzonderlijk hoofdstuk (III) behandeld worden. — Hierop volgt alsdan een algemeen overzicht van de stofwisseling van het bloed (Hoofdstuk VI) en aan het slot der afdeeling (Hoofdstuk VII) een schets van de stofwisseling van het geheele organisme, waarbij wij dit alleen zullen beschouwen in zijn verband met de buitenwereld, zonder de inwendige stofbeweging daarbij in aanmerking te nemen. EERSTE HOOFDSTUK. Scheikundige bestanddeelen van het menselijke Lichaam. Het menselijke lichaam is uit de volgende elementen samengesteld: zuurstof, waterstof, koolstof, stikstof, zwavel, fosfor, chloor, fluor, kiespijker; — kalium, natrium, calcium, magnesium, ijzer. Als onstabiele en hoogst waarschijnlijk onwezenlijke bestanddeelen komen nog koper en lood, en als begeleider van het ijzer, gelijk overal in de natuur, mangaan voor. Waarschijnlijk komen ook sporen van andere metalen, overal in een geringe hoeveelheid verspreid, in het lichaam voor, gelijk bijvoorbeeld het lithium reeds daarin gevonden is (folwarczny). I. Vrije elementen. Zuurstof; zij wordt in een vrije toestand in het lichaam opgenomen, en daarin (zie Inleiding) tot de oxydatie (verbranding) van zijn bestanddeelen gebruikt. Om redenen, die wij later zullen vermelden, vermoedt men dat zij deze verbranding, die langzamerhand en zonder hulp van een hogere temperatuur plaats heeft, in haar gewijzigde toestand als ozon tot stand brengt. De zuurstof komt in alle vochten des lichaams deels eenvoudig opgelost, deels los scheikundig gebonden voor. Stikstof wordt gasvormig uit de dampkringslucht opgenomen en komt ten gevolge daarvan in de vochten des lichaams opgelost voor. Buitendien wordt zij bij de oxydatie van stikstofhoudende organische verbindingen vrij en in deze toestand uitgescheiden. Ook waterstof komt vrij, gasvormig, in het darmkanaal voor als een ontledingsproduct van een onbekenden oorsprong. II. Scheikundige verbindingen. Al de overige bestanddeelen des lichaams zijn verbindingen van verscheidene elementen, en wel deels organische, deels anorganische. In het algemeen zijn alleen de eersten voor een verdere oxidatie vatbaar en kunnen zij derhalve beschouwd worden als de eigenlijke krachtbronnen van het organisme (zie Inleiding), terwijl de laatsten bijna alle reeds zuurstof in toereikende hoeveelheid bevatten, en dus voor de oxidatie en verrigting van arbeid niet geschikt zijn. Behalve het water, dat als algemeen oplossingsmiddel een belangrijk bestanddeel van alle lichaamsdeelen, met name van de vochten, uitmaakt, de kalkzouten, die als vaste onoplosbare lichamen aan het skelet zijne stevigheid geven, en de anorganische produkten van de dierlijke oxidatieprocessen (koolzuur, enz.) — is de bestemming van de anorganische verbindingen in het lichaam nog niet geheel duidelijk. A. Anorganische verbindingen. 1. Water is, zooals reeds is aangemerkt, als algemeen oplossingsmiddel een hoofdbestanddeel van alle weefsels (ongeveer 70% van het geheele lichaam). Het wordt in een grote hoeveelheid gestaag met het voedsel opgenomen en onveranderd uitgescheiden; een klein gedeelte ontstaat in het lichaam door oxidatie van de waterstof der organische verbindingen. 2. Koolzuur komt vrij, als opgelost gas, en in de vochten des lichaams voor, als oxidatieprodukt van de koolstof der organische verbindingen, en wordt in grote hoeveelheden uit het lichaam uitgescheiden. In vrije toestand wordt het slechts in geringe hoeveelheid van buiten opgenomen. 3. Zoutzuur, waarvan de oorsprong onbekend is, komt vrij (?) in het maagsap voor. 4. Kiezelzuur is een bestanddeel van verschillende weefsels, met name van de hoorn weefsels. Het wordt in kleine hoeveelheden in het voedsel opgenomen en langs wegen, die slechts voor een gedeelte bekend zijn, uitgescheiden. 5. Zouten (zoals aschbestanddeelen van het lichaam, omdat zij bij de volledige verbranding grootendeels onveranderd als asch overblijven). Alleen oplosbare zouten worden in de stofwisseling opgenomen; in het lichaam wordt echter een gedeelte in een onoplosbare toestand neergeslagen, terwijl een ander gedeelte opgelost blijft. De uitscheiding gebeurt grootendeels door urine en pis. Behalve de kalkzouten die, gelijk gezegd is, tot steun van het skelet dienen, is de physiologische betekenis van de zouten nog onbekend; waarschijnlijk zijn zij voor een groot gedeelte van belang voor de oplossing van zekere organische structuren. Een gedeelte van de samenstellende stoffen der zouten, inzonderlijk het koolzuur, zuringzuur, zwavelzuur en fosforzuur, ontstaat eerst in het lichaam door oxydatie van organische verbindingen. De zouten, die het meest in het organisme voorkomen, zijn: chloornatrium, chloorkalium; koolzure natrium, kalium, kalk, — magnesia; zwavelzure natrium, — kalium, — kalk; fosforzure natrium, — kalium, — kalk, — magnesia; fluorcalcium. De ammoniakzouten moeten beschouwd worden als zouten die waarschijnlijk niet normaal voorkomen, doch in elk geval in den normalen toestand slechts in uiterst kleine hoeveelheden aanwezig zijn (chlorammonium, koolzure ammoniak, fosforzure natrium-ammoniak, fosforzure ammoniak-magnesia). De vorming van het ammoniak uit oxydatieprodukten van stikstofhoudende zelfstandigheden (uit pisstof enz.) heeft waarschijnlijk op de normale wijze buiten het organisme en alleen bij terughouding van die excrementiële stoffen in het lichaam plaats. Op deze wijze kan men verklaren, dat ammoniakzouten wel is waar dikwijks in het lichaam voorkomen, doch altijd in uiterst kleine hoeveelheden, en dat zij meermalen volkomen ontbreken. Evenzo is misschien het zwavelcyankalium in het speeksel een abnormaal ontledingsprodukt. Men moet de gasvormige lichamen, die in de darm uit de ontleding van organische verbindingen ontstaan, zwavelwaterstof en verschillende koolwaterstoffen, niet als bestanddeelen des lichams beschouwen, omdat zij alleen door ontleding van voedingsmiddelen voor hun opname in de stofwisseling ontstaan en terstond weer uitgescheiden worden; waarschijnlijk is zelfs een gedeelte van deze ontledingen abnormaal. — Voor het vrije ammoniak geldt hetzelfde als voor de ammoniakzouten. B. Organische verbindingen. Zoals reeds gezegd is, zijn het deze stoffen welke, als ze geoxydeerd worden, de vervrijtingen van het organisme tot stand brengen. De oxydaties in het lichaam geschieden veel langzamer dan die van de gewone rechtstreeksche verbranding; bij deze doorlopen de elementen slechts weinig trappen van oxydatie in een uiterst snelle opeenvolging, zodat elk element in de kortste tijd zo veel zuurstof opneemt, als het slechts kan binden. Het organisme doorloopt zeer langzaam talrijke oxydatietrappen, waarvan elke volgende steeds een weinig meer zuurstof bevat dan de voorgaande. Dikwijls komen op een van deze trappen splitsingen voor, doordien zekere complexen der elementen bijzondere groepen vormen, die nu zelfstandig hun weg vervolgen en zich verder oxyderen. Dikwijls geschiedt ook de splitsing in die voege, dat een afdeeling hare hoogste oxydatie bereikt heeft en uit het lichaam uitgescheiden wordt, of dat een afgescheiden element, dat niet verder voor oxydatie vatbaar is, afzonderlijk in het speeksel van het lichaam wordt gevonden, zijn (op De nieren vormen met het scheidingswerk van het lichaam, zijn niet ver van de eindproducten der oxydatie van het lichaam verwijderd, dienen, zijn (op De opname van 2 atoom van zuurstof. Eindproducten: zuur, groepen en niet ver - , zijn in allantoïne, pisstof, zuur en koolzuur; men kan de volgende formule schrijven: C14H14N404 + 2C4H4N20 + 2C2O2 + 4C2O2; + 1 allantoïne pisstof -scheidingspissen zuur gaat door oxydatie onder de invloed van Verder: Valeriaanzuur (C6H4O2) gaat onder invloed van koolzuur en water naar acetaat + water. Een ander element dat niet verder voor oxydatie vatbaar is, is als voorbeeld van de geoxydeerde stoffen, dat bij de oxydatie van stikstofhoudende atoomcomplexen soms nog niet ver is gescheiden wordt. Er zijn nog meer dergelijke voorbeelden, maar het is duidelijk dat de dierlijke stof, die de lichaamscellen vormen, uit een groot aantal verschillende elementen, die niet ver voor oxydatie vatbaar zijn, en die alle een speciale rol spelen in de lichamenstooi is opgebouwd. stof afgegeven en afzonderlijk uitschijnende bestanddeelen de, Bij de opsomming van opeenvolgende reeksen der vaste stoffen is het voornaamste: de organische oxydatieprodukten, te nemen. Voornamelijk bestaan er scheikunde tot nu toe echter met name wat de drie zulke reeksen, waar betreft nog slechts zeer weinig: laagste trappen van O2 reeksen willekeurig, weten. Tevens de scheiding tussen de stoffen van waterstof en stikstofhoudende stoffen en hunne afstammelingen. Bij de uitsplitsing uit de eerste kunnen ontstaan. stikstofhoudende stoffen (waterstof) en stikstofhoudende stoffen en stikstofhoudende stoffen en hunne aftakkelingen.
21,264
MMUBVU02:000006511_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,838
De christen aangespoord, om aan zijne roeping te beantwoorden
Hoest, S.J. de
Dutch
Spoken
5,351
9,447
DE CHRISTEN AANGESPOORD OM AAN ZIJNE ROEPING TE REANTWOÖRDEN. LEERREDE over I KOL. III: 2, 3. door & J. DE HOESW, LEERAAR BIJ DE HERVORMDE GEMEENTE TB NIJK.ERK OP DE VELUWI. Uitgegeven ten voordeele van verarmde Geloofsgenooten. Voor de Inteekenaren 10 Cents. Buiten inteekening . . 15 Te AMSTERDAM , bij , J. H. DEN OUDEN. Is ook te bekomen btj G. VAN PEUR-SEM, la de Nieuwe Spiegelstraat, b§ de Kerkstraat. 1838. LEERREDE. BE CHRISTEN AANGESPOORD OM AAN ZIJNE ROEPING TE BEANTWOORDEN. Voorzang: Pf. CXIX: 1,2,?. VOORAFSPRAAK. TT XXet is voorwaar eene hooge en heilige roeping, tot welke een Christen door het Evangeliufa geroepen is. Hij is .geroepen tot een Godegewjjjd Jeven, tot eene in .alle doen en laten uitblinkende heiligheid, tot een verachten •«a venntjden van hetgeen, tjjdeljyk, zinneujk, Gode mishagend, nietig en verderfelijk is. Hij is geroepen tot matigheid , onthouding, verloochening , diir, waar de wereldvriend vreugd en wellust geniet; tot ijverig najagen en volhardend betrachten van dingen , die den natuurljjken imensch onveifthillig zgn, ja waarvan deze een afkeer heeft. Hij is tot dit alles geroepen van Godswege; hij is tot die roeping verbonden door de teederfte banden; hfl heeft in getrouwheid aan die roeping de heerlijkfte A a ver- verwachtingen voor de toekomst en het zalige gevoel van vrede voor het tegenwoordige; genoegzaam opwegende tegen de moeilijkheden en rampfpoeden, die een booze wereld, 'een bedorven hart, een fteeds woelende en woedende zielevijand heen in het volgen zijner roeping veroorzaken* Wanneer een Christen hieraan fteeds gedachtig was, dit fteeds in oog en hart hield, hij zou gewisfelijk meer bedachtzaam wandelen, zich meer onderfcheiden van degenen, die. buiten zijn, God meer verheerlijken, zijne zaligheid meer uitwerken; hij zou een glans verfpreiden over het Christendom, de ongeloovigen zouden door hem befchaamd , zijne eigene vertroostingen zouden vermenigvuldigd worden. Dat hierin veel gebrek is bij die Godvreezend zijn, is, helaas! niet te ontkennen. Maar daarom is het dauook ten allen tijde nbodig de vermaningen tot getrouwheid aan hunne dure verpligting, waarvan de Apostolifche Schiften overvloeijen, hen bij herhaling op het hart te drukken' Zoo deden de Apostelen , zoo deed op hunnen voorgang elk getrouw Evangeliedienaar, zoo wenscfalk mede te handelen , en mijne rede te dezer ure heb ik beftemd, om hetzelfde te doen. Ik zal tot u komen, gtj, die gaarne ten hemel zoudt ingaan, met een vermanend woord eens Apostels, om u te herinneren, dat gq-voor den hemel leven moet, zoo lang gij hier op aarde zijt. Het weg* u op 't gemoed en werke in uwe zielen, wat Gode welbehagelijk en u héilzaam is. Tekst: Tekst: Kol. III: 2, 3. „ Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet die op dc aarde zijn. Want gij zift geftorven, en uw leven is met Christus verborgen in God."" (*) Eerst zal ik Paulu's vermaning in den tekst eenig- zins ophelderen, om haar Vervolgens breeder te ontwikkelen, en Eindelijk toepasselijk aan te dringe^i. I A. Apostel paulus begint in ons teksthoofddeel, of 't ware de toepasfing te maken van de waarheden , die hij in 't vorig gedeelte z^jns briefs had voorgefteld. Hij volgt dezelfde orde in andere brieven5 trouwens, de Apostel befefte, dat geene waarheid zonder invloed op hart en daden blijven mag; enkele kennis-in het verftand vormt mondbelijders, niets meer'; die ten beste genomen voor de waarheid ijveren, als of zij er het hoogfle be. lang in {lelden; maar de echte Christen keert met de waarheid tot zich zei ven in; hij laat het niet bij befpiegeling en redenering; in zijnen wandel is de invloed merkbaar van hetgeen hij als waarheid leerde kénnen. Had nu paulus de Kolosfer Christenen vooral gewezen op de heerhjleheid, door Christus hun verworven, hij fpoort hen, die waarheid toepasfende, ten fterkften aan, tot eenen hemelschgezinden levenswandel, als welke zulken allezints betaamde, wien hemelheerlijkheid was be- fcho- (*) Uitgesproken te Nijkerk op de Veluwe, 27 Augustus 1837. A 3 fchoren. „ Indien gij," zegt hij vs. i, „ met Christus „ opgewekt zijt, zoo zoekt de dingen, die boven zijn." Hij wil zeggen: „ Aangezien gij dan, door uwe geloofs„ vereeniging met Christus deelgenooten geworden zijt „ van een nieuw leven, dat eens in den hemel volkomen „zijn zal, betaamt het u, u als hemelburgers te ge- n dragen." MM Hij herhaalt deze algemeene les, onder andere bewoordingen in onzen tekst, en van vs. 5 af ontwikkelt hij haar in bijzonderheden. „ De Apostel," zoo fchrtjven onze randteekenaars in hunne inhoudsopgave, | de Apostel, na zijne gewoonte, „ de gronden van de leere' toe hiertoe voorgefteld hebben„ de, komt in de twee volgende kapittelen tot.de verma„ tóngen van Godzaligheid, en vooral vermaant hij hen „ in 't gemeen, dat zij zoeken zouden hetgeen dat in den " Hemel is , waarvan zij 'nu wel eetrige beginfekn heb„ben, maar de volle bezittiög in de openbaring van „ christos verwachten; ftelt hun daarna den weg voor ' „ oogen, die daartoe leidt." enz. B. In onze tekstverzen zien wij duidelijk de vermaning tot een bemelsehgezind, aan de te wachten heerlijkheid beantwoordend levensgedrag en de drangrede, waarmede zij aangeklemd wordt, of zoo gij 'liever wüt, den grond waarop zij rust. De vermaning is tweeledig; het éerfte lid is: „ bedenkt de dingen die boven zijn;'* het tweede, bij tegenftelling er noodwendig uit voortvloeijende: „ niet die op de aarde zijn." De drangrede of grond dewr vermaning levert vs. 3. » Want gij zijt geftorven;" het is betzettïfe als vs. 1. „ Gij zijt met CHRrt*** opge- „ wékt, m wekt," als of paulus gezegd had: „ gij zijt geftor„ ven, en hebt een nieuw leven ontvangen»" Doelende op dat nieuwe levens voegt bijerWjj „ het is met chris'„ tus verborgen in God." Eene uitdrukking te verklaren uit vs. i. „ Daar Christus is, zittende aan de reg„ terhand Gods." Christus bij God den Vader verhoogd in heerlijkheid, was verborgen, bleef daar in den Hemel, tot dat Hij in Zijne volle heerlijkheid openbaar zou worden j bip'&gne wederkomst ten oordeel. Zoo ook was het nieuwe leven der Christenen, wat deszelfs vol genot aangaat, verborgen; in den Hemel zouden zij eerst tot dat volle genot gefttken; inzonderheid dan, wanneer Christus wederkwam. Inmiddels moesten zij in die verwachting , als levendgemaakten verkeeren, en, gelijk hij verder zegt vs. 4. „ Wanneer Christus zou geopenbaard wor„ den, in heerlijkheid, dan zouden zij het ook worden, n dan zou hun nu nog verborgen leven niet langer ver„ borgen zijn." Wij mogen den tekst aldus omfchrijven: „ vestigt uwen „ aandacht, uwe gezindheden, zet uwe harten, op de „ hemelfche, trekt. 35e af van de aardfche • dingen 1 gij „ moogt, gij moet het; want gij zijt geftorven 'en gij zijt „ opgewekt tot een nieuw leven, offchoQB gij dat eerst „ in den Hemel volkomen genieten zult." Maar nu juist dit, dat de vojkomene zaligheid der Christenen, met caaamja verborgen was in God, moest hen te meer dringen , om de hemelfche dingen te bedenken; in den Hemel a was hun fchat weggelegd en waar iemands fehat is, daat immers zal zijn harte zijn ? De aangevoerde drangrede kuaitó» wij dus ©ok fephveeèn A 4 1111; dee- deden. Zij moesten de hejjaelfche dingen bedenken, niet alleen omdat zij voor de aardfche geftorven waren, maar ook omdat het hun befchoten heil, ipaden Hemel bewaard wierd. Dat nu 's Apostels woorden niet uitfluitend gelden voor de Christenen van zijnen tijd, behoef ik naauwlijks te : zeggen. Dat ik ze dan in de tweede plaats, ten onzen behoeve, breeder ontwikkek. Let met mij A. eerst op denier gegevene vermaning: „ Bedenkt de dingen die boven zijn, niet die op de aar(je zijn!" zoo luidt de vermaning des Apostels. Dingen die boven zijn!" Waaraan mogen wijhieririj denken? Als wij op wieken der verbeelding opvaren naar boven, boven zon en maan en fterren, tot in den Hemel tder Hemelen, dan ontmoeten vrij een talloos tal van din- \ «en, gen, uit welke fommigen de bevatting van gerchapene wezens te boven gaan, andere voor geene omfchrijving in me»lö«é[ke taal vatbaar zijn; maar wij ontmoeten ook veel, dat onder onze bevatting valt en waar wij, hoewel als ftamelend j van fpreken kunnen. Deze laatflen bedoelt paulus hier, en voornamelijk deelt hij op die dingen, welke op christus , zoo als hij aan 's Vaders regterhand verhoogd is, betrekking hebben. Wij mogen hier denken aan christus , den Verheerlijkten Middelaar; aan chrisJiS£ die met eer gekroond, met magt bekleed is; aan christus, die heerfchappij voert over Hemel, aarde en hel; wien het Koningrijk is' gegeven en het hoogst bewind over alles; aan christus, die werkzaam is, tot heil van allen, die op Hem hunne hope ftellen, geloovende in Zijnen Naam; aan christus , die om zich heen zaligheid verfpreidt, van wien, als uit een immer fpringende bron, zaligheden afvloeijen en uitftroomen, zonder maat of einde. Deze dingen moet elk Christen bedenken. 's Menfchen geest kan nooit in rust zijn. Hij is werkzaam, zelfs in den flaap. Altijd vormen wij ons denkbeelden; altijd peinzen wij op voorwerpen en vooral zulken, waarvan wij door onze zintuigen eenen indruk bekomen hebben. 's Christens geest nu moet tot voorwerp zijner bedenkingen deze dingen hebben, dié boven zijn. Hij zag ze niet met zijn oog, hij vernam ze niet met zijn oor, zijn voet betrad nooit hunne plaats; maar hij verkreeg kennis' van hun waarachtig beftaan door het Woord van God, dat hij geloovig aannam als het Woord der waarheid, en van nu af aan , moeten zij nooit uit zijn geheugen, nooit A 5 uit uit zijne gedachten wijken,-hij moet ze bepeinzen dag en nacht. Wanneer hij ze regt bepeinst in bun gewicht ook. voor hem, dan kan het niet anders of uit zijne overdenkingen vloeijen gezindheden, werkzaamheden en daden voort. De wil toch volgt het verftand, en naar dat onze denkbeelden zijn en onze gedurige overdenkingen zal ons gantfche gedrag wezen. Als dan een Christen gedurig denkt aan christus, die na lijden verheerlijkt is, hoe kan het dan anders, qf hrj wordt gezind om ook te lijden, en na dat lijden dé kroon te ontvangen, Als hij gedurig denkt .aan christus, die heerfchappij voert, zal hij dan niét met ontzag voor Hem aangedaan, zich onder Hem buigen en Hem hand en hart geven ? Als hij gedurig denkt aan christus, die ten goéde van de zijnen werkzaam is, voorzeker -hij zal dan in liefde voor Hem ontbranden en in dankerkentenis aan Heffl.wegr fmelten. Als hij gedurig denkt aan christus , in wiens nabijheidzaligheid is, zaligheid, die ook hij eens fmaken zal, hoe zal zijn hart dan niet in begeerte uitgaan, om ontbonden en d£ar bij christus te zijn? Zulk een bedenken van de dingen die boven zijn is het, waartoe elk Christen hier wordt opgewekt. Hij wordt te gelijker tijd vermaand, om niet te bedenken de dingen die op de aarde zijn. Er zijn op deze aarde dingen van onderfcheiden aard. Er zijn er, die des Christens gedachten moge&ren «oeten beug houden; hij mag en moet bedenken de dingen van Gods Gods Koningrijk, dat hiör beneden wordt uitgebreid; zijne medegeloovigen mogen en moeten voorwerpen zijner belangftdiing zijn. Er zijn ook dingen op deze aarde, die de Christen matiglijk bedenken mag; zijn eerlijk maatfchappettjk bedrijf, zijn verkeer onder ongeloovigen, zijn tijdelijke welvaart, Zijn ligchaamswelvaart behooren hiertoe. Maar er zijn dingen op deze aarde, die een Christen itf* mag bedeflken, zoodat zijfie genegenheden er zich op vestigen en hij er zijn hart aan geeft: het zijn alle zoo* danige, dingen, waarin zonde is, in zich zelve, of die niet zonder zondigen gebruikt kunnen gorden, of die lichtelijk tot zondigen brengen. Genietingen, die het Christelijk hart van God aftrekken, hoedanig zij ook wezen mogen; voordeden, die het hart bekooren en de wereld Beftle voeden of opwekken, en al wat van dien aard meer is. Overmits echter een Christen , omdat hij Christen is, in deze wereld als op zich zeiven ftaat, een vreemdelmg onder dé lieden der -wereld is, en aan velerlei zaken onderworpen, die bij de wereldvrienden geen plaats vinden; zoodat hij, bijvoorbeeld, af moet zien van aangenaamheden, die overigens wenfchelijk en geoorloofd zijn; daarentegen ziéh getroosten moet onaangenaamheden, die anderen niet ondervinden, zoo volgt hieruit dat een Christen ook deze dingen niet bedenken moet. Hij moet met te zeer naar voorfpoed wenfc&en, hij moet niet te zeer over tegenfpoed treuren. Waarom hij-'ntf hiertoe wordt opgewekt zal ons. B. voorts blijken uil de draiigrede, welke de Apostel bif zijne vermaning gevoegd heeft. Welke is déze drangreden: „ gij zijt geftbrven en uw „Ie- „ leven is met christus verborgen in God." „ Gij zijt geftorven." ! Een geftorvene is gevoelloos voor al wat hem omringt; hij heeft geen betrekking meer tot deze wereld; hij is aan zijne vrienden, aan zijne bezigheden, aan zijne vermaken ontvallen; niets treft hem meer van hetgeen hem vroeger aandeed; hij is voor vreugd en leed onvatbaar. * Zoo ook is de Christen geftorven; hij behoort niet meer tot deze wereld; wat hem te voren boeide, daar N van is hij nu losgemaakt; wat te voren hem blijdfchap gaf of verdriet veroorzaakte, heeft nu zijnen invloed verloren. 4 Hoe is dit te verftaan? Let op deze bijzonderheden; de Christen leefde te voren, in zijn treurig eertijds, onder de heerfchappij des duivels en der zonde; hij diende met lust de wereld, wandelende naar de begeerlijkheid zijner •oogen en het goeddunken zijns harten; hij jaagde naar zinnelijk genot, en wat zijne zinnen ftreelen kon was hem ; het hoogst genoegen; hij was een üaaf zijner driften; hij zocht alleen hare bevrediging; wat deze in denwegftond, trachtte hij te verwijderen, en vandaar dat niets hem zoo vreesfelijk voorkwam dan tegenfpoed, dan ziekte, dan dood en eeuwigheid. Maar de Christen leerde bij Goddelijk licht zich zeiven kennen in zijHen diepen ellendeftaat; hij leerde den weg der zaligheid door christus'kennen; hij leerde tot christus vluchten, om door Hem behouden te worden; hij geloofde in dien eenigen Naam, die ter zaliging aan menfchen gegeven is ; nu wierd hij verlost van vloek en ftraf, die de fchennis der Goddelijke wet over hem gebragt had; nu nu verloor de wet hare verdoemende kracht over hém en hij ftierf aan de wet. Nu deed ,hij de keuze , om als het met bloed gekocht eigendom van christus te wandelen; nu wierd hij van 's duivels heerfchappij bevrijd en hij ftierf aan deze; nu deed hij afftand van zonde en werelddienst en ftierf ook. daaraan, om voortaan God te dienenj nu verloochende hij aardsch genot, en tijdelijk voordeal en ook aan deze dingen ftierf hij. En gelijk een geflorvene een ander leven leeft, daar zijn geest niet ftierf, maar in een anderen kring, en nieuwe betrekkingen verplaatst is, zoo leeft ook de Christen een nieuw leven; hij leeft voor God, die hem getrokken heeft' uit de duisternis; hij leeft voor christus, die hem geworden-is van den Vader tot wijsheid, regtvaardigheid heiligmaking en verlosfing. Klemmende drangrede voorzeker ! die de zonde geftorven. is, hoe zal die er' nog in leven; die den duivel geftorven; is „hoe zal die nog zijnen wil doen ? die der wereld geftorven is, hoe zal die haar nog dienen; die de aardfche dingen geftorven is, hoe zal die ze-nog driftig najagen? Voorwaar, zoo ongerijmd het is, dat een doode zich zou bekommeren over dingen, die hij ftervende heeft moeten verlaten, zoo ongepast is het voor den Christen, de dingen die op aarde zijn te bedenken, nadat hij van zijne betrekking op aarde losgemaakt en door het geloof met christus verbonden is geworden. ' Daar is nog meer. „ Gij zijt geftorven," zegt de Apostel, „ en uw leven is met christus verborgen in „ God." Christus is in den Hemel; ddar is Hij met onbefefbare heerlijkheid bekleed, dddr geniet Hij onuitfprekelijke za- zaligheid j dat is echter voor het (loffelijk oog des Christens verborgen ; hij ziet er niet van , zoolaög hfl hier beneden verkeert. En van die heerlijkheid , van die zaBgheid zal hij eens deelgenoot zijnJ CflRïSWJsr heeft ze voor alle de zijnen verworven en zal ze eent in het bezit daarvan ftellen. De beginfelen hebben zij er nu reeds van ontvangen; zij zijn geftorven en tot een nieuw leven opgewekt} tot een nielfw kifen, dat zij nooit kunnen verliezen, en dat begin is van het eeuwig zatig leven in dei* Hemel; welk eene verwachting is hunne verwachting? efr hoe zeker is zfl! Zoo zeker als christus , die nu 'itf den Hemel is, eens in zijne heerlijkheid Openbaar zal worden, zoo Zeker zullen alle de geloovigen tot de Volle heerlijkheid eü' zaligheid; geraken. Maar hoe zoo dan de Christen, die zulke verwachtingen heeft, wien zulk een groot goed is weggelegd, zijn hart op de aardfche dingen zetten en niet al zijne' verlustiging vinden in de hemelfche, die hem bewaard worden. Zietdaar de Apostplifche vermaning met hare drangrede. C. Hoe wvéig is het, haar gedurig te herinneren aan elk die God vreest. Laat mij dit ten derden aanwijzen. Wanneer een Ch^feten zich zeiven dagelijks toeriep j n gÜ zijt geftorven en uw leven is met christus verbor„ gen in God!" dan zou alles wat hem aftrekt van het bedenken dér hemelfche dingen, niet zoo veel iajfloed óp hem hebben. Wanneer hij de kracht' dezer drangrede op zijn gemoed liet wegen, dan zou hij minder denken aan de dingen dezer aarde. Maar wie is er onder de vromejfc die dat doet, gelijk het behoort ? Wie is er die fteeds wandelt jdn; des Heeren weg«l£en fteeds jaagt naar den prijs der roepinge Gods. Inderdaad f ^jj die duur gekocht zijn , behoorden in ligchaam en geest Hem te verheerlijken , die hen verloste; zij, wier burgerfebap in den Hemel is, behoorden als vreemdelingen en bijwoners te verkeeren ; zij, die op aarde hun fchat niet hebben, behoorden de aarde te verachten. Maar, ach I het wordt zoo niet gevondeni^Treurig is het, maar het is onmiskenbaar ; noodig, dringend npodig mogen wij deze vermaning achten: „ bedenkt de dingen, die boven zijn, en niet die „ op de aarde zijn !" IJdele wereld! ach ! hoe groot is haar invloed op des Christens hart! ó, dat jammerlijk Haven en zwoegen om blinkend -goud, om eer en magt! Is het dan chrisJms niet, in wien alle de fchatten , al den rijkdom , al de volheid heid woont? Is het dan niet in den Hemel, dat verzadiging van vreugde gevonden wordt? Zondige wereld! ach! hoe kan zij des Christens hart nog aanlokken, zijn oog nog verblinden? daar is vergif in den kelk der aardfche genietingen; daar zijn fcherpe doornen aan de roozen, hier op aarde. In het beste is de vloek, in het uitgelezenftd is goddeloosheid! En vanwaar deze treurige verfchijnfelen ? Het is omdat de Christen niet bidt en niet ftrijdt en niet waakt! het is, omdat hij geen verbond met zijne oogen gemaakt heeft, of het gemaakt hebbende, even ras verbreekt; het is omdat hij geen wacht voor zijne lippen zet en de deuren zijns monds niet behoedt; het is omdat hij zijn hart niet bewaart, boven al wat te bewaren is. 1 Vooral zfjti Tiet de eerde beginfelen van het kwaad, waartegen velen niet op hunne hoede zijn. Dingen der aarde, die geen zonde 18 zich hebben, bedenkt men, fchoon men het laten kon, en van deze gaat de vlugge geest zoo gemakkelijk over tot het ongeoorloofde, tot het zondige, tot het zielverdervende. Men fluit een voorzigtig verdrag met het fprekend geweten; men doet pleo-üge geloften, men neemt heilige voornemens, en wat wordt er van dit alles, wanneer de eerfte flap gedaan en de tweede daardoor gemakkelijk gemaakt is. Dat een verkochte zondeflaaf, dat een blinde aardworm, dat een verharde fpotter, dat een dwalende eigengeregtige alzoo handde , maar. niet zij, die betere dingen geleerd hebben, niet zij, die het nietige der aarde hebben erkend, niet zij, die dikwerf- beleden: „ in den Heere is ons heil, het is „ ons goed nabij God te zijn!" Maar Maar ik laat dit daar, om de dwaze wereld geen Hof tot fmaden te geven; de dwaze wereld, zeg ik, die het óórdeel der regtmatigheid misfende, alleen der vromen gebrek en onvolkomenheid opmerkt; niet lettende op dé woelingen van den.vorst der duisternis, die hen tracht tezif"ten als de tarwe, noch op de kracht van het inwonend bederf des harten, dat eenen paulus zelf deed uitroepen : _* Als ik het goede wil doen, ligt het kwade mij bij; ik „ ellendig mensch! wie zal mij Veriosfen uit het ligchaam „ dezes doods ?" Hf&fis Gaat gij, Christenen! in uw binnenfte, fteekt de hajid in den boezem, leert uw gebrek en afwijking kennen; ziet het, een ieder uwer voor zich; wanneer en waarin en hoever hij bedenkt, niet de hemelfche dingen, maar die dezer aarde zijn; en och of gij uw oor mogt neigen naar des Apostels vermaning, en haar in ijverige en duurzame betrachting brengen van nu af aan. D. Heilrijke gevolgen zult gij daarvan ontwaren. Ik wil er u ten vierden èenige van opnoemen. Indien gij, aan uwe toeping getrouw, als Hemelburgers wandelt, niet meer bedenkende de dingen die op aarde, maar die boven zijn, dan zult gij daardoor, als uit de vruchten, van de echtheid uws geloofs voor u zeiven meer en meer verzekerd worden; dan zult gij daardoor; om met paulus te fpreken, een bewij» ontvangen, daaruit het befluit kunnen opmaken, dat gij waarlijk geftorven en met christus opgewekt zijt, tot een nieuw leven. Als toch de lust in u ontwaakt, om de hemelfche dingen te bedenken en er tegenzin in de aardfche dingen bij u oprijst, vanwaar is dit? dat uit de aarde is, keert zich B tot tot de aarde; dat van boven is, trekt naar boven; zoo moogt gij dan beunken: „ er is wat nieuws in ons gelegd geworden; en dat is niet uit ons, dat is Van „ God!" Behoef ik te zeggen, hoe zalig het is, aldus den boom aan zijne voortbrengfelen, de wedergeboorte aan hare uitwerking, het geloof aan zijne werkzaamheden te leeren onderfcheiden'? maakt het niet het vurig verlangen uit der bekommerde en verlegene ziele, om te mogen weten of zij met christus geftorven en met christus levend gemaakt is? Ziet, dit is de weg tot deze wetenfchap, en die weg is veilig. fedien gij verder, aan uwe roeping getrouw, niet de aardfche, maar de hemelfche dingen bedenkt, dan zal er dit, heilrijk gevolg uit voortvloeijen: gij zult in het leven voor den Hemel rasfe en groqte vorderingen maken. Uwe gedachten zich beftendig bezig houdende met het hemelfcjbe, zal het aardfche van lieverlede aanmerkelijk veel van zijne kracht verliezen en u minder aantrekken en verleiden. Hes hemelfche zal door gedurige befchouwing u dagelijks meer kenbaar worden in zjjn gewicht, dierbaarheid, beminnelijkheid en begeerenswaardigheid, en daardoor uw hart en zin met fteïker banden tot zich Bekken» Gij zult gewoon worden aan de bepeinzing dep dingen die boven zijn, ep die gewoonheid zal u als losmaken van de aarde; de aarde zal u vreemd worden en te minder zal zij nadeeligen,,©vloed op u oefenen. Aan uwe roeping.tot nabedenken, van de dingen , die hoven zijn, getrouw beantwoordende , zal het leed dezes tijds u minder fcherp tref» fen. Gij zult leeren het juiste onderfcheid te maken tus- fchen fthsn het tegenwoordige leed en de toekomftige heerlijkheid:;: gij: ruit. het evenwigt in uw hart bewaren , door de dingen en die boven en die beneden zijn, ieder op zijn regten prijs te fchatten. Gij zult een tegenwigt vinden, als het kruis u drukt en nederbuigt; gij zult bkjde kun* nen zijn, met het oognaar boven, ook in moed benemende omftandigheden. Zoo zult gij den Hemel in het harte hebben, offchoon gij zelf nog op aarde zijt; zoo Zult gij eenen voorfmaak proeven van de zaligheid, die u is toebereid, 'k Zou er nog veel kunnen bijvoegen, gefchikt om u het heil te doen kennen, dat in een gehoor» zaam opvolgen van paulus voorfchrift-gelegen is. God wordt verheerlijkt, als gij de dingen, die boven zijn, bedenkt en daarin is immers uw lust, het leven van uw leven? de gezaligden^' die nu reeds in den hemel zijn , hebben blijdfchap , wanneer de geloovigen als hunne toekomftige medeburgers wandelen. Het ongeloof wordt befchaamd gemaakt, en als dat gebeurt, juicht het geloof. En inmiddels fpoeden uwe dagen voort, de dagen uwer vreemdelingfchap, uwer doorreize door de ramp» woestijn, en inmiddels komt de ure uwer ontbinding nader ; uwer opneming in de hoogte, tot het genieten van dat leven, dat nu nog met christus verborgen is in God. Wat dunkt u, Godvruchtigen 1 wanneer die ure flaat, zal dan iemand uwer het zich beklagen, dat hij de dingen, die boven zijn, bedacht heeft? zal dan een en' kele uwer zeggen: „ ik heb mij te veel aan de wereld „ onttrokken?" of zullen alle vromen erkennen, dat dé beste voorbereiding voor den hemel was, de hemelfche B a din- dingen te bedenken? ja, gewis, die zich beklaagt, zal hierover klagen, dat hij te weinig gehoor verleend heeft aan paulus vermanend woord. Laat dan de wereld u een zwaarmoedige of onverftandige noemen; laat het * moeite kosten en-veel ftrijd en gebeden; laat het u op een uitgetrokken oog, een afgehouwen hand te ftaan komen; dit alles is niets bij de heilrijke gevolgen, die uit het bedenken van de dingen des hemels voortvloeijen; gij, Christen, laat de wereld fmaden-, laat den vijand woeden, laat den ouden mensch opbruifen, bedenk'gij de dingen, die boven zijn, en niet, die op de aarde zijn. Maar laat ik niet vooruitloopen; hetgeen-ik tot hiertoe zeide, zou ik III. Ten befluite toepasselijk aandringen. A. Gij onbekeerden; u mag ik toeroepen, ja met des Apostels woorden: „Bedenkt de .dingen, die bo. „ ven zijn, niet die op de aarde zijn!" maar ik kan er niet bijvoegen: * want gij zijt geftorven en uw leven « „met Christus verborgen in God!" Neen! deze drangrede is op u niet toepasfelijk! „En waaromniet?' vraagt misfchien een mondbelijder, die het Christendom ftelt in doop en,belijdenis; of een hoogmoedige eigengeregtige, die, trotseh op deugd en pligt, zich ver boven anderen verheven waant; of een ligtzinnige onverfchillige, die God en de wereld te gelijk wil dienen. „ Waarom niet?" Is die-vraag u ernst, o mensch! zoo w V Mte-Zii weet weet dan, dat niemand een Christen is, dan die zich zeiven als zondaar, christus als Zaligmaker leerde kennen , en dat met eene werkzaammakende kennis, met eene kennis tot geloof en tot bekeering. Een onbekeerde maakt zich zeiven als onbekeerde openbaar; waaraan is hij geftorven ? aan de wet? Neen ! want bij wil door de werken der wet zalig worden! aan den duivel? Neen.' want hij is zijn gewillige dienstknecht! aan de wereld? Neen! want zij vervult zijn geheele hart. En wat is er in hem van dat leven, dat met christus in God verborgen is? niet het minfte'blijk; ook zelfs geene begeerte naar dat leven; hij fpot er veebeer mede; dat leven is hem te naauwgezet, te ernftig, te fomber; hij zou wel den hemel willen beërven , maar eerst van de wereld genieten al wat er van te genieten is. Onbekeerden! ik vermaan u met de vermaning des Apostels: „ Bedenkt de dingen, die boven zijn, niet „ die op de aarde zijn!" maar ik^ieb eene andere drangrede er bij te voegen. Indien gij dat niet doet , zeg ik, er nevens * dan zult gij voor eene eeuwigheid onherftelbaar verloren gaan,,en nooit zal uw oog den hemel aanfchouwen; ja ook deze aarde zal u ontvallen, de plaatfe der eindelooze fmart en wroeging zal dan uw deel zijn. O mogt deze drangrede u . dringen! maar ik moet ook nóg dit zeggen: dat leven, hetwelk gij nu leeft, daaraan moeb Gods almagt u; dqeö fterven; gij zelf kunt het niet; dat nieuwe leven, hetwelk gij mist, moet Gods almagt u fchenken; gij zelf vermoogt dat niet. En welke is hier nu de weg, dien gij te gaan hebt ? Indien uw verftand mijtte woorden toeftemt en uw geweten, ze aanklemt, valt valt dan biddend voor Gód neêr en vraagt het van Hem, wat van Hem alleen moet komen. B. Bekommerden , die in twijfel ftaat of gij'geftorven zijt met christus en met Hem.opgewekt! doet, om dat te weten, u zeiven, onder opzien naar boven, deze vragen: „ was te voren mijn hart niet verdronken in de we„ reld en gevoelloos voor de hemelfche dingen?-Zie ik nu M niet Waarlijk het ongenoegzame en verderfelijke van de „ wereld, en het begeerlijke en noodzakelijke van de din„ gen des Hemels? Is het mijne doorgaande begeerte niet, „ om voor God te leven, en niet meer voor de wereld en de zonde? Schep ik vermaak in het bedenken Van " hetgeen boven is, veel meer dan in het bedenken van l hetgeen op aarde is? Is het mij tot innige fmart, dat !* er dagelijks «ardfche lust en afkeer van Gods dienst bij ^imij ©prtjst? Keer Ik bij afwijking en val tot Gods ont" „ fcrmtog en vergevende genade ? Is chrïs*us mijn hoogst« begeerlijk goed, en bij Hem te zijn mijn grootst ver„ langen?" — Zoo gij toeftemmend kunt beantwoorden, &n zeg ik n, in 's Heeren Naam, dat gij met christus waarlijk geftorven ^zijt, en het leven, dat uit Hem is, aan • *aökelijk in u 3s gelegd geworden; dan zeg ik ook tot u: g bederikt nu voortaan de dingen, die boven zijn, niet " die op de aarde \ijni" En is het u tot hiertoe zoo klaarniw, dat 's Apostels, drangrede op n past, (want bij ?s Heeren licht zien wij het licht,) laac-^nfettémmuwe bedenkingen op de hemelfche dingen zijn, en ftaat er naar rm *m de *ardfche het hart af te trekken; Het zal u Höóiï tot'nadeel, altijd tot voordeel (trekken. Immers het licht '«11 n opgaan en een middel daartoe, in '6 Heeren weg, is is juist de opvolging Van PAüius woord. Zoekt al uwe kracht bidden Heere; verwacht van Hem uw *eil ; Hij zal u niet befchaamd maken 1 C. Meer geyorderde Christenen ! ik heb n uwe roeping Wöifcefteld; ik heb haar aangedrongen met hoegstgewigtige redenen; ik heb u doen mpmerken uw gebrek ih dezea^.ik heb u de zaligheid getoond, die getrouwheid toet zich brengt; ó dat het niet te vergeefs z| geweest. Ja, «Qttult wel ingaan in den Hemel, maar het zal naanweIps indien gij niet voor den Hemel leeft 5 -m 5k wenschte u ieenen ruimen ingang te vetfchaffen. Nogmaals roep ik u toe: >, gij z§t geftorven en gij leeft Godfe, hoewel uw volkomen gelukftaat bewaard blijft Vdor den Hemel, in den dag van christus.; indien gij dan geftorven zijt en Gode leeft, indien dan uw fchat in dert Hemel is, bedenkt dan de dingen die boven, niet die op de aarde zijn 1" o, Dat niets u daarin belemmere of ontmoedige! dat dit bedenken veeleer ftrekke om alle hinderpalen weg te ruimen en uwen moed te verfterken. Is uw weg door dit leven moegelijk, denkt dan : „ hier„ boven is tmjn Vaderland 1" Is uw kruis zwaar, denkt dan: „ hierboven is mijver„ losfing bereid." Woeden de vijanden, denkt dan: „hierboven leeft „ christus, die fterker is dan zij allen!". -Verfchrikt u de dood, denk*dan: „ hierboven is Hij,, >, die den dood heeft te niet gedaan." ' In allen weg en onder alle wisfehngen, Heft uwe harten naar boven; daar behooren zij, daar is uwe plaats. Het bit- bittere doe u niet te zeer klagen; het is onaffcheidettjk van deze aarde, denkt er niet verder aan. Het goede doe u niet te zeer blijde zijn; het is zeer verfcnütend nog van dat ware, 'van dat volkomene goed, dat de Hemel u zal opleveren. 6 , Christen! overweegt deze dingen ! fchrijf ze in uw harte, vergeet ze nooit. En als men uwen wandel ziet en men'miskent u, wees getroost; geüjk uwe zalige toekomst verborgen is, maar eens openbaar zal worden; zoo zijt ook als onbekend en vreemd voor anderen, die uwen weg niet gekozen hebben , maar eens zal de Heere ook dat openbaar maken, tot fchrik voor uwe tegenftanders, tot uwe namelooze vreugde l Amenl Nazang: Pfalm LXXHI: H-.
38,929
MMKB07:001521177:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,846
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 8, 1846, no. 735, 03-09-1846
null
Dutch
Spoken
4,955
8,719
276 en 277, groot te zamen 22 bunders, Jó roeden en bO ellen , ingenomen en ten zijnen voordeele heeft afgegraven en beplant, waardoor de oorspronkelijke eischer van de uitoefening van het voorschreven regt en genot is verstoken geworden en aanbiedt het bestaan dezer daadzaken door alle middelen regtens , ook door getuigen , te bewijzen, hem daartoe, overeenkomstig de wet, zoo noodig, te admitteren, in dat geval kosten gereserveerd, en bij ampliatie, dat de Regtbank hem oorspronkelijken eischer gelieve te verleenen acte, dat hij alsnog in facto poseert: dat het stuk, door hem genaamd titel van 1381, is geëxtraheerd uit het protocol van de gemeente St. Michiels-Gestel, ter griffie dezer Regtbank als zoodanig berustende; dat de bewoners van het huis met toebehooren , thans door hem op Herlaar bewoond wordende, over den tijd, bij de suppletoire conclusiën bepaald, de feiten, daarbij omschreven, hebben uitgeoefend onder de daarbij vermelde omstandigheden, en dat de bewoners van Herlaar voor het omschreven regt en genot, gedurende denzelfden tijd, jaarlijks aan den eigenaar der omschreven gemeente-gronden den daarvoor bedongen cijns hebben betaald en aanbiedt om deze facta door dezelfde middelen , ook door getuigen, te bewijzen , kosten gereserveerd ; dat hierop door het in vrijwaring gedaagde bestuur is geantwoord, dat de oorspronkelijke eischer, ter bestrijding van het in regten gefundeerde middel van met-ontvankelijkheid, door het bestuur opgeworpen , is vervallen in een onderzoek naar de waarde en strekking van den hersensehimmigen titel, die tot heden noch in originali noch in copij is geëxhibeerd ; dat het product, dat de eischer voor den titel wil doen doorgaan, hoegenaamd geene bewijskracht in regten kan opleveren ; dat de eischer zeer onoordeelkundig het pretense bezit verbindt met een titel, die niet bestaat; dat de 16 producten,bij procureurs-acte van den 11 Dec. 184-> gecommuniceerd, in regten geene de minste „ bewijskracht bezitten en voor het cas subject niets kunnen bewijzen; dat de ingeroepen praescriptie behoort te steunen opeen individueel door den eischer zeiven uitgeoefend bezit op de ten processe aangeduide perceelen sectie E, n0. 276 en 277, vermits de eischer individueel agerende, zonder titel, alleen de regtsgevolgen kan inroepen, aan zijne daden verbonden; dat de eischer geene persoonlijke en individuele daden op voorschreven litigieuse perceelen heeft ingeroepen, en de geposeerde daadzaken niet zijn bewezen; dat dezelve voorts noch ter zake dienende noch afdoende zijn, en als irrelevant behooren te worden verworpen , concluderende hetzelve bestuur mitsdien tot het verleenen van acte: 1°. dat hetzelve persisteert bij zijne primitive conclusiën ; 2°. dat hetzelve de bij suppletoire conclusiën geposeerde daadzaken ontkent, met uitzondering van de omstandigheid a. dat de eischer is inwoner van Herlaar, b. dat de oorspronkelijke ged. de litigieuse perceelen E. n's 276 en 277 heeft ingenomen, afgegraven en beplant; voorts, zonder acht te slaan op en met verwerping van het aangeboden bewijs door getuigen , den oorspronkelijken eischer te verklaren niet-ontvankelijk, immers en in alle geval ongegrond in zijne regtsvordering, dienvolgens die hem te ontzeggen, met de kosten; dat eindelijk het in vrijwaring gedaagde bestuur op het zittingblad heeft doen vragen acte : dat hetzelve het stuk, door den eischer de actis causae gemaakt onder de benaming van titel van 1381 , niet betwist door den lieer griffier dezer Regtbank te ziin afgeschreven uil een register, dat ter griffie berust, als herkomstig uit hel archief der gemeente St. Michiels-Gestel, waarop van buiten staat: « protocolle pro Ao. 1663, attestatiën, borgbrieven, deijlingeii , resolutiën enz., begint den 10 üct. 1663 en eindigt den 30 Maart 1666;» dat hij de overige daadzaken, in dé suppletoire geamplieerde conclusiën van den eischer omschreven, ontkent; O. , ten aanzien van het regt en wel opzigtens de door het in vrijwaring gedaagde bestuur opgeworpen exceptie: dat de eischer bij zijn exploit vau dagvaarding poseert , dat hij is ingezeten van Herlaar en alzoo behoort tol de luiden van Herlaar; dat hij almede poseert, dat aan de luiden van HerJaar , krachtens titel en een meer dan vier eeuwen dienovereenkomstig bezit, toekomt het regt van maaijen en turven op zekere gronden, bij dagvaarding omschreven; dat hij daarbij al verder poseert, dat de oorspronkelijke ged. hem eischer in dat regt heeft verkort, dooreen gedeelte dier gronden in te nemen , af te graven en te beplanten ; dat hij eischer op en kiachtens die positiven vordert, en wel ten zijnen name en voor zich , dat zal worden verklaard voor regt, dat hij als ingezeten van Herlaar geregtigd is lot het maaijen en turven , in voege voorschreven , met verbod op den ged. hem daarin te storen , en bevel om den ingenomen grond in deszelfs vorigen staat te herstellen, met vergoeding van schaden , interessen en kosten ; dat, naar al des eischers positiven , het bedoelde regt van maaijen en turven gecedeerd is aan en geacquireerd door, niet de gemeente , niet het gehucht. niet die van Herlaar , als corporatie , maar aan en door de luiden van Herlaar, met welke positiven eensluidende spreekt de door hem ten processe overgelegde en ingeroepen titel , in de woorden: onze luiden van ISie-llerlaur ; O., dat dus niets obsteert aan de bewering van den eischer, ged. op de exceptie , dat het regl in geschil voor de luiden of ingezetenen van Herlaar is een individueel regt, immers een regt, dat, althans met betrekking tot de wijze van procederen, hem niet collective als zedelijk ligchaam of°corporatie is opgedragen; O., dat het inderdaad hier niet geldt een honorifiek , ook niet een ondeelbaar of zoodanig ander regt, hetwelk, uit deszelfs aard , alleen aan corporatiën kan toekomen, maar een louter regt van maaijen en turven , juist in deszelfs natuur bestemd , om individueel genoten te worden ; O , dat het niet alleen niet is opgedragen aan eene bepaalde burgerlijke gemeente, als St. Hichiels-Gestel, Roxtel, enz. , ook niet aan een bepaald gehucht, als Herlaar, noch aan al de luiden van dien, maar aan luiden èn van Herlaar èn van Thede èn van Gestel, promiscue onder die gehuchten en gemeente woonachtig en zonder eenig aanzien , of en tot vrelke gehuchteiyke of gemeentelijke corporatie zij behooren , welke corporatiën , bij de cessie van het regt, in geene de minste aanmerking zijn gekomen , als hebbende de cedant en cessionarissen enkel bewoners van een bepaalden strook gronds zonder ulterieure relatie op hel oog gehad ; O. , altijd naar des eischers positiven , dat dan ook niets den luiden of bewoners van Herlaar belet dat regt te doen gelden ut singuli, in dien zin , dat, wanneer een bewoner van Herlaar daarin verkort wordt, hij wel degelijk bevoegd is suo nomine sibi et prose de handhaving van dien te reclameren ; 0., dat onder onze zoo costumiere als huidige wetgeving regt en regtsvordering of actie zijn correlativa. , het een zonder het ander ondenkbaar • dat ook den eischer, in casu en naar zijne positie )rdering of actie moet toekomen individueel, vooral nu bij a ^meente St. Michiels-Gestel, welke a limine litis de zaak pronke- lijken ged. op zich genomen en diens daden de han ; 0. , dat toch wel niet kan worden beweerd, da * hand¬ having van zijn individueel regt, zich had behooren f ageren door de gemeente St. Michiels-Gestel, welke corpor..^ .egt ver¬ kort heeft en waartegen alzoo de regtsvordering of actie moet gerigt worden ; O. , wat aanbelangt de ingeroepen Fransche wetten en wanneer al eene of andere van die aan onze veranderde staats-inrigting overleefd heeft en niet stilzwijgende geabrogeerd is , dat zelfs die wetten , getuige de wankelende jurisprudentie op dit stuk , den eischer niet verhinderen het onderwerpelijk regt als individueel en niet aan eene gemeente , gehucht enz. e collectief als corporatie opgedragen , als man van Herlaar , enkel in zijn bij zonder belang, quoad se laesus ot in quantum te reclameren , zoo al» hij eischer in specie is doende ; 0., dat op de gedaagde gemeente als eischeres ten exceptionele de last drukt om te bewijzen, dat het onderhavige regt aan die van Herlaar enkel toekomt ut universis, zoodanig, dat geen der luiden of ingezetenen individueel daarvan vrij en vol genot heeft, maar, bij elke stoornis , de gezamenlijke luiden of ingezetenen aldaar , coïlective in corporatie vereenigd , als zedelijk ligchaam, per sijndicum , aut quovis alio modo , zouden behooren op te treden en te ageren, om herstelling van die ook individuele stoornis te kunnen vorderen, hetwelk door de gedaagde gemeente niet bewezen is ; O., opzigtens de oorspronkelijke vordering , dat de eischer , zoo als reeds ten exceptionele is overwogen , vordert , dat hem als ingezeten van Herlaar door den regter worde toegekend het regt van maaijen en turven op de bij dagvaarding omschreven gronden , met verbod, bevel en schadeloosstelling, als daarbij vermeld; dat de gedaagde gemeente het pleit voor den oorspronkelijken ged. opnemende en des eischers hoedanigheid van bewoner van Herlaar en de stoornis erkent, maar des eischers regt van maaijen en turven , ook in die hoedanigheid , ter aangeduide plaats betwist en denegeert ; dat de eischer, ten bewijze van het door hem gevorderde regt , in de eerste plaats en wel buiten en behalve het middel van verjaring, aanvoert: eenen titel en een langdurig (meer dan vier eeuwen) bezit dien overeenkomstig; dat die titel is een schrift, dagteekenende van 1381, 's Vrijdags na St. Martens-dag in den winter , waarbij W. van Heurne , heer va°n Pernijs van Duffele en van Herlaar, in goeder trouwe gelooft voor zich en zijne nakomelingen aan zijne luiden van Nie-Herlaar , Thede en van Gestel tot het Maas-bruggetje toe, dat hij zijne gemeente, gelegen tusschen het Maas-bruggetje en den geregte van Boxtel, wederom tot de Dommel toe , zoo als zij daar op de zijde van 1 hede liggen en hem toebehoorende zijn, niet verkoopen noch uitgeven zal, in geenen tijde toekomende, of dat hij ze zal laten liggen ongehoefslaagd, gelijk ze nu ligt, en dat die luiden daarop overal zullen mogen maaijen en turf winnen in de koolvennen , zoo als in dat schrift breeder voorkomt, alles tegen betaling van 200 oude schilden, die hij, heer van Heurne, erkent genoten te hebben, en van een jaarlijkschen erfcijns van 12 oude grooten .'s jaars, te betalen op St. Michiels-dag ; O. , dat dit stuk, voerende tot opschrift : copie uijth privilegie ofte caert der uijtgifte der Thederheijde , is een authentiek extract uit di protocollaire minuten der gewezen secretarij van St. Michiels-Gestel , thans berustende ter griffie dezer Arrondiss.-Regtbank , hebbende tot onderschrift: « ende was de originele brief geschreven opfrancijn of perkament en bezegeld met twee uijthangende zegels;» dat de gedaagde gemeente dat stuk qualificeert een chiffon, als zijnde in de protocollaire minuten niel geteekend, noch van eenig bewijs van authenticiteit voorzien, hoezeer zij erkent, dat hetzelve uit die protocollaire minuten gedesumeerd en dus daarin aanwezig is; 0. alzoo , dat dit authentiek extract, door den eischer ten processe overgelegd , niet is een oorspronkelijke titel, maar, zoo als ook in deszelfs hoofd staat gerelateerd , eene copie ; O., dat die copie overgenomen is en beschreven staat in een boek of register, ten opschrift voerende: «protocollaire minuten der gewezen secretarije van St. Michiels-Gestel en wel van den jare 1663:» welk register te dier secretarije heeft berust en gedeelte van het St. Michiels-Gestelsch gemeentelijk archief heeft uitgemaakt, totdat dit archief, op bevel der hooge regering, ter griffie dezer Regtbank is overgebragt, alwaar hetzelve alsnog bewaard wordt; O. , dat de oorspronkelijke titel niet meer ervindelijk is; 0.: dat deze copie bewaard is geweest in en genomen uit den boezem der partij , de gedaagde gemeente St. Michiels-Gestel; O., dat er meer dan 180 jaren verloopen zijn , sinds die copie in het archief van St. Michiels-Gestel is opgenomen; O. , dat de oorspronkelijke copie in het protocollaire register wel niet conform geteekend is , edoch dat zij dit gemeen heeft met al de andere stukken, daarin voorkomende; O., dat het teekenen der tilels en slukken|te dier tijde , maar vooral het teekenen van dien in archivale registers geenszins algemeen was en veel minder daarvan het bewijs van derzelver echtheid en authenticiteit afhing , zijnde ook de oorspronkelijke titel volgens de copie wel bezegeld, maarniet geleekend geweest; O. dat, onder zulke omstandigheden, de oude regtsdocloren niet aartelen aan een in een openbaar archief bewaard stuk, ook ongeteekend, volle bewijskracht toe te kennen , vindende men die reglsleer onder anderen geresumeerd bij S. van Leeuwen, in censura forensi, de probat. et praesum. ; O. , dat tot deze gevolgtrekking zelfs leiden 71e beginselen, aangenomen bij art. 1335 Code Kap. , en art. 1926 Ned. B. W. , voor 7.00 veel de onderhavige copie betreft; O. , dat ook naar de strengste toepassing der huidige theorie op het stuk van bewijs , de onder werpelijke copie minstens zou gelden als een begin van bewijs door geschrift, als zijnde voortgekomen van de gemeente, tegen welke de vordering gedaan wordt, art. 1939 B. W. , terwijl in zoodanig geval het bewijs van dien door getuigen kan worden volmaakt, hetwelk te doen de eischer aanbiedt 5 O. f dat toch, zonder zich in de natuur van het gereclameerde regt te verdiepen , hetzelve moet geacht worden te zijn een jus usus , modificatie van het jus usus fructus , welk regt zeer zeker vóór de invoering der Franache wetgeving zonder absoluut volmaakten titel en in dier voege bestaanen bewijsbaar was ; O., wat aangaat de delimitatie , bij den titel omschreven , dat deze naauwkeurig en duidelijk i* ; O. , dat de eischer zich niet enkel beroept op den overwogen titel, maar tevens aanvoert een langdurig bezit, met dien titel overeenkomstig, en ten bewijze van dien een aantal bescheiden overlegt , en voorts in deszelfs suppletoire conclusiën, op den 18 en 30 Mei 1814, aan den ged. beteekend , onderscheidene feilen articuleert, door getuigen te bewijzen en dat van die feiten eenige door de gedaagde gemeente zrjn erkend ; O. , dat de geproduceerde bescheiden , in onderling verband genomen en bij den titel gevoegd, speciaal het bewijs van betaling der rente, bij dien titel bedongen , denzei ven titel ongetwijfeld corroboreren ; O., dat de gearticnleerde feiten, welke kunnen onderscheiden worden in generale en speciale, op verre na niet alle, den eischer zijn personeel; O. echter, dat die onder het onderhavig aspect niet worden aangevoerd om het middel van verjaring te gronden, welke verjaring een afzonderlijk en geheel afgescheiden middel van den eischer uitmaakt, maar enkel in verband met de geproduceerde titel en bescheiden , om een bezit, dien overeenkomstig, te bewijzen en langs dien weg zoowel aan het bestaan van den titel kracht bij te zetten , als diens uitvoering te doen consteren ; O., dat meergemelde feiten als zoodanig zijn relevant, pertinent en «oncludent; O., dat het in deze aangenomen stelling noodeloos is, bij het middel van verjaring stil te staan ; O. , dat de tegenwerping , dat hel hier zoude gelden een jus usus , aan een zedelijk ligchaam geconcedeerd, na eenige jaren moetende vervallen, genoegzaam wederlegd is door het overwogene met betrekking tot de exceptie ; Regt doende enz., Verleent acte aan partijen van datgene, waarvan door hetzelve acte is gevraagd; Verklaart he- in vrijwaring gedaagde bestuur van St. Michiels-Gestel ongegrond in deszelfs voorgestelde exceptie van niet-ontvankelijkheid van den oorspronkelijken eischer; verwerpt die exceptie en veroordeelt het getegde bestuur in de kosten, daardoor veroorzaakt, te verevenen volgens de wet; Admitteert den oorspronkelijken eischer om de door hem bij suppletoire conclusiën gearticuleerde feiten, met uitzondering alleen van diegene dertelve , welke door de gedaagde gemeente , zoo bij hare conclusiën als bij cte op het zittingblad, zijn erkend en in het hoofd dezes zijn omschreven , n mitsdien door alle middelen regtens, ook door getuigen, te bewijzen ; dat e luiden of ingezetenen van Herlaar. gedurende en zelfs over meer dan 30 chtereenvolgende jaren , vóór de invoering van den G. C. Nap,, met uitsluiting van ieder ander , bepaaldelijk van de ingezetenen van het dorp St. Michiels-Gestel , zelfs overeenkomstig den titel van 1381 , privatief hebben gemaaid, turf gewonnen, hun vee geweid, vlaggen gestoken en alle daden tot eene volledige uitoefening van dat regt en genot hebben gepleegd op de gemeen te-gronden van St. KANTONGEREGTEiN. KANTOINGEREGT TE GRONINGEN. Zitting van den 2 7 Juni) IS40. Plaatsvervangend kantonregter, Mr. W. AVolthers. vordering tot verhooging van honorarium wegens een geschreven werk. H. [). tegen de erven J. O. De kantonregter eiu„ Overwegende, wat de daadzaken betreft, dat er een contract tiis— seh?n Hen eischer en nu wijlenden heer J. 0. is aangegaan, waarbij laatslgemelde zich verhonden heeft om voor een door den eischer te schrijven werk : Aanleekeninyen, gehouden op eene reir. over NoordOuilschlanden Denemarken naar St. Petersburg in het jaar 1840 , in gr. 8°. formaat van ongeveer 20 vellen, wanneer hij eischer daarop 600 inteekenaren zou leveren, aan den eischer te betalen tot honorarium ƒ 750, en voor ieder exemplaar , dat meer wordt ingeteekend en afgeleverd kan worden, nog aan den eischer zal voldoen hel in dit contract vermeld bedrag; dat het getal inteekenaren heeft heloopen 810, doch dat het werk eene uifgebreidheid heeft erlangd van 24 velion, weshalve de eischer Yoor de 4 vellen, die het werkhovende 20 bevat, eene evenredige vermeerdering van zijn honorarium vraagt, ten bedrage van ƒ190.125 , welke hem door gedaagden geweigerd wordt ; <9., d;it het honorarium Vsin den eischer bij het bedoelde contract niet is berekend naar het getal vellen , waaruit het werk zou bestaan , zoo als zulks bij het prospectus het geval is geweest, met betrekking tot de inteekenaren , maar dat aan den eischer bii de overeenkomst is toegestaan een vast honorarium voor zijn werk, hetwelk alleen door vermeerdering van het getal inteekenaren eene bij het contract uitdrukkelijk vermelde verhooging kon ondergaan , zoodat het contract geen grond voor den ingestelden eisch oplevert ; O. , dat er geene voldoende gronden zijn om aan te nemen, en het dus veel min bewezen is, dat der ged. erflater of zij zelve uit de meer» dere uitbreiding van het werk voordeel getrokken hebben , zoodat er evenmin gronden van billijkheid bestaan , om, strijdig met de duidelijke Iet/er van liet contract, volgens art, 1375 B. W., eene vermeerdering van het vastgestelde honorarium toe te staan ; O. (Gepleit, voor den eischer, Mr. A. Oudeman; en voor de gedaagden Mr. H. van Giffen en Mr. J. L. Schaap,) MENGELWERK. VALSCHE GETUIGENIS. Onder die benaming komt in het Weekblad van het liegt van 13 Julij I8l6,n0. 720, een belangrijk verslag voor van de zaak van W. Blokland, van Groot-Ammers} behandeld ter tcregtzittingen van het Prov. Hof in Zuid-Holland, dd. 19 en 26 Junij jl. Wij beoogen met dit schrijven geenszins iets toe te voegen tol de verdediging, voor den Hove gevoerd, niet alleen omdat Blokland reeds is veroordeeld, maar ook omdat wij zouden nieenen te kort te doen aan het talent van den geachten pleiter, wiens verdediging zoo juisten volledig was, dat wij , onder het lezen daarvan, geene veroordeeling verwachtten. Wij willen slechts, met terugzien op deze zaak, eene bedenking in het midden brengen omtrent de wijze van procederen tegen iemand , die tijdens zijne verklaring als getuige van valschheid wordt verdacht gehouden; eene bedenking,reeds vroeger bij ons gerezen,toen wij onlangs eene bekende zaak voor 't Hof in Noord-Rolland bijwoonden. Rij gelegenheid der tereg'stelling van J. Schep voor 't Prov. Hof in Zuid-Holland, dd. 5 Maart 1816, ter zake van het verwonden van den jagt-opziener Blewanus, was Blokland als getuige gehoord en zijne verklaring bleek in strijd Ie zijn met die van twee andere getu:gcn. Wie kan beslissen, welke getuigenis met de waarheid overeenkwam? Naar onze meening niemand. Het Hof inmiddels besliste dadelijk, dat Blokland van valsche getuigenis moest worden verdacht gehouden ; deze wordt dus voorloopig in hechtenis gesteld en tegen hem eene instructie begonnen. Ware het daarbij gebleven en de zaak van Schep geschorst lot na den afloop van het onderzoek nopens den getuige, waartoe art. 195 al. 2 Strafvord. aanleiding geeft, men kon zeggen: twee personen verdienen meer geloof dan één en er bestaat althans eenige praesumtie, dat de getuigenis van dien eene onwaar is, maar het Hof ging verder ; want, ofschoon het ten opzigte van Blokland slechts verklaarde , dat zijne getuigenis verdacht was, veroordeelde het Schep op de getuigenis van de beide anderen , en maakte daardoor tevens uit, dat de verklaring van Blokland niet alleen verdacht moest worden gehouden , maar dat zij valsch was. Van dat oogenblik kon men de zaak van Blokland als verloren beschouwen, en inderdaad, welke kansen tot een ontslag van regtsvervolging of vrijspraak bleven hem over? Wel moest de instructie nog tegen hem gevoerd worden, maar de uitslag daarvan was te voorzien; de verdenking, dat df getuigenis van Blokland valsch was, kon, tegen over twee andere getuigen , op wier verklaring reeds eene condemnatie was gevolgd, by hel onderzoek niet verminderd worden , en dat onderzoek moest dus eindigen in eene verwijzing naar de openbare teregtzitting. En voor welke regters ? Dezelfde regters, die reeds hadden beslist, dat Blokland valsch getuigd had; want op de getuigenissen , die tegen de zijne overstonden , hadden zij reeds eene veroordaeling uitgesproken. Gesteld, Blokland had bij zijne Icregtstelüng bewijzen bijgebragt , waaruit althans twijfel ware ontstaan , of niet zijne verklaring waarheid had bevat (en voor ons , die niet met den adv.-gen, in de getuigenis van Rouw Groen de bevestiging zien , van hetgeen Blewanus en Wolf verklaard hadden , beslaat die twijfel), dan ware tevens de overtuiging aan het wankelen gebragt,dat Schep met voorbedachten rade en niet bij ongeluk den jagt-opziener had gewond , en zoo die overtuiging eenmaal ware geschokt, dan was Schep onregtmatig gestraft, Blokland onschuldig gevangen gehouden. En dan welke een moeijelijke toestand voor den regter! Zal hij op de eerste dwaling terugkomen, Z, 31. smeeken, d.«t deze de straf van Schep verzachte en Blokland eene burgerkroon toereike voor zijne standvastigheid aan de waarheid ? 01 zal eene tweede veroordeeling eene eerste dwaling voor altijd bedekken? Wij zijn er verre af te gelooven , dat de raden in den Siove zulken vreesselijken gemoeds-strijd zouden' te strijden gehad hebben; wij zijn veeleer overtuigd, dat het Hof slechts op de teregtzitting de bevestiging hebbe gevonden van 't geen het reeds vroeger had uitgeunak', maar altijd blijft het zeker, dat er voor Blokland, door de veroordeeling van Schep, een praejudicium bestond. Art. j95 Strafvord. , al. 2, geeft intiisschen aanleiding, en hierop wilden wij alleen opmerkzaam maken, om, indien het belang dr zaak zulks vordert, de voorzetting van 't geding te schorsen tot na den afloop van het onderzoek nopens den getuige. Het belang der zaak: men kan vragen, welke zaak? Die van het geding of van het verdacht houden van valsche getuigenis ? D«ï wet schijnt het eerste te bedoeïen, omdat zij en aan den proc. gen. èn aan den beschuldigde het regt geefi de schorsing te vragen; maar wij beweren, dat het belang der zaak altijd de schorsing vordert , zoodra de veroordeeling afhankelijk kan zijn van den uitslag van het onderzoek nopens den getuige, zoo als hier het geval was en wel gewoonlijk zijn zal. Doch ook het belang der zaak van den verdachte vordert altijd eene schorsing, en het ware wenschelijk, zoo de wet ook aan deze het regt hadde gegeven , om de schorsing te eischen , opdat niet te zijnen uadee:e een praejudicium moge ontstaan. De wet heelt daarin niet voorzien en nu behoorde de proc.-gen. altijd de schorsing te vragen, het Hof behoorde die altijd toe te staan. De toestand van hem, die geroepen word' om getuigenis af te leggen , en die, ofschoon de waarheid sprekende , hij ongeluk met twee andere getuigen in strijd is, is reed* verontrustend genoeg ; zoo de tegenwoordige, wijze van procederen zich a's regel vestigt, wordt die toestand allertreurigst. Wanneer het eenmaal vaststaat , dat de regter op de getuigenis van twee personen, ofschoon daartegen één getuige lijnregt overslaat , zonder verder onderzoek veroordeelt en dien éénen getuige dadelijk als verdacht in hechtenis doet stellen, dan loopt men gevaat de stem der waarheid te verstikken. Het zou dan kunnen gebeuren, dat iemand, wetende dat zijne verklaring iu slrijd moest wezen met die van twee andere getuigen , weigerde getuigenis af te leggen; hij zou den Hove , a's men hem den eed wilde afnemen, kunnen zeggen : « Ik maak zwarigheid den eed te doen, omdat, ik zeker weet, dat mijne verklaring, ofschoon op waarheid gegrond, in strijd zou wezen met twee reeds gehoorde getuigen. Mij zoudt gij dus niet gelooven e" den beschuldigde (och veroordeelen. Ik heb den moed niet t«*r Wi'" Ie van de waarheid mij aan eene verdenking van valschheid bloot t(' stellen; eenmaal verdacht, zijn de kansen van vrijspraak gerin j, en ik loop gevaar van met 5 tot 15 jaar tuchthuis, misschien wel met geeS" seling en brandmerk, gestraft te worden. Ik wil het zekere voor het onzekere nemen en verzoek dus d" toepassing van art. 130 Strafvord.» A X. Hooge Raad. — Strafzaken. Zitting van den 1 September. Behandeld het beroep van: 1°. W. Bonte, tegen een arrest van het Hof in Zuid-Holland; rapp' raadsheer van den Velden; gepleit Mr. M. J. van Gigch. Conclusie be' paald op 8 September. 2°. den proc.-gen. bij het Hof in Zuid-Holland, tegen W. van Schalk' wijk; rapp. raadsheer Gockinga; gepleit Mr. J. Kappeyne van ^ Coppello. Conclusie bepaald op 8 September. 3°. den proc.-gen. bij het Hof in Drenthe , tegen L. Keijzer; rapp. raad5" heer Gockinga; de adv.-gen. Deketh concludeert tot cassatie en ten pri"' cipale , dat de Raad den gereq. verklare te zijn in staat van reci<È>e en mitsdien tot veroordeeling in een half uur tepronkstelling, bra®^" merk, confinement van 5 tot 15 jaren , enz. Uitspraak 15 Septeinbel' Zitting van den 2 September. Behandeld het beroep van : 1&. A. van der Schoot, C. de Knegt en J. H. Ippel, legen een an'est van het Hof in Zuid-Holland , waarbij zij , benevens twee anderC personen, ter zake van diefstal bij nacht met alle verzwarende om standigheden , zijn veroordeeld tot de straffe des doods (zie WC^' blad n°. 709); rapporteur, raadsheer van den Velden; de proc»'. gen. concludeert tot verwerping. Uitspraak 16 September. 20. K. Kluit. , tegen een arrest van het Hof in Noord-Holland, waar^I hij , ter zake van moedwillige brandstichting zijner eigene woniflo' veroordeeld is tot de straffe des doods (zie Weekbl. n°. 722), rapp; | raadsheer Spoor ; de proc.-gen. concludeert tot verwerping. Uitspa3 ; 22 September. « I 30. E. Hulberts, tegen een arrest van het Hof in Gelderland, van * Julij jl., waarbij zij, ter zake van kindermoord, veroordeeld is tot( straffe des doods (zie Weekbl* n°. 721); rapp. raadsheer van den *e den ; de proc.-gen. concludeert tot verwerping. Uitspraak 16 Septemher' BERIGTEN. Gravenhage, 2 September. Men verneemt, dat op Zaturdag, 19 dezer, voor het Hof in Holland , in hooger beroep zal worden behandeld de zaait van deti ■ ^ C. A. Thieme , uitgever der Arnhemsche Courant, welke zaak, vroeg voor het Hof in Gelderland behandeld , bij arrest van den Hoogen van den 17 Junij jl., naar het Hof in Zuid-Holland is verwezen. De raa • heer Mr. Elout zal in deze zaak rapport uitbrengen. — Men meldt ons uit Breda van den 28 Augustus 11.: Heden is in eene ple^ tige teregtzitting der Arrondiss.-Regtbank alhier geïnstalleerd geworden 3 j regter-plaatsvervanger Mr. K. A. Meeussen. ^ Nadat de president en de officier aan den nieuw benoemde hadden te ken11 ^ gegeven, hoe aangenaam zijne benoeming voor het collegie was, werd d°_ Mr. Meeussen hierop zeer gepast geantwoord en deze plegtige zitting gesl^, Den 28 Augustus 11. had te-Leeuwarden op het gouvernements-geb011^ de publieke aanbesteding plaats van de vergrooting of verandering van 's rIJ ^ groote strafgevangenis, het huis van opsluiting en tuchtiging aldaar , daarvan aannemer geworden de heer P. J. van der Wal, timmerman ^ metselaar te dier stede, voor de som van/16.000. Dit werk bestaat eenS"eL in het optrekken van een groot gebouw op het terrein ter oostzijde gevangenis , bestemd tot twee verwerijen, perserij , twee werkzalen , ; kamer, dagverblijf der invaliden, enz. , en anderdeels in het aanbrengen * veranderingen in het tegenwoordige gebouw, het inrigten van negen hok ^ voor afzonderlijke opsluiting, het maken van riolen tot aanbrenging s warme lucht, van eene bewaarders-wacht-kamer , van eene grootere .j tine , van eene linnen-kamer, enz. Door deze uitbreiding zal de geschikt'1 van dit belangrijk gesticht zeker zeer bevorderd worden. ADVERTENT1EN. ECHTSCHEIDING. Kij vonnis der Arrondissements-Kcgtbank te 's Gravenhage , den 20 1846, bij verstek gewezen, is uitgesproken de echtscheiding laSSl^e, GEEKTRUI VERHAGEN, dienstbode, vroeger aldaar gewoond heWe jthans wonende te Nijmegen, als eischeresse , en PE1RUS ROUTEN? gietersknecht te 's Gravenhage, als gedaagde; geschiedende deze aaT\;:ke diging ter voldoening aan art. 828 van het Wetboek van Bmó^ Regtsvordering. 's Gravenhage , den 25 Julij 1846. jp, De procureur, voor de eischeresse occupere" (52} IT. 1.. Troost. e* Joh. Nomah en Zoon , te Zalt-Bommel , hebben intjjejevc" alom verzonden: I. Een woord over liet Examës van SnaxvaisittiBKii d"1' tiutie en andere Examens, in het belang van eenJ>- J(!, huisvaders , gr. 8° t^ II. Prospectus van een Tijdschrift , voor de Registratie , T Notaris-ambt , hlbotheek-weien , en de regter van 'l Griffie en Successie. Om de 3 maanden zal hiervan, te beginnen met 1 . nommer van G a 7 vel in gr. 8°. het licht zien, en de 0$- mers of jaargang slechts f 4.80 kosten. — b iti'0"1 ^^(ii pectus van dit belangrijk tijdschrift is alom gr atis te ~ ~ 1 Gedrukt en uitgegeven bij GEB»OE3SaS BELINFA ' te 's Gravenhage.
17,694
MMKB07:001513177:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,850
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 12, 1850, no. 1152, 01-09-1850
null
Dutch
Spoken
5,519
10,208
deeling van haar in de kosten ; dat, bij nadere conclusien respectivelijk van partijen, de gemelde gronden lljn wederlegd en ook nader gehandhaafd zijn geworden ; dat de Arrondiss.-Regtbank te Rotterdam, bij vonnis, gepronuncieerd op den 21 Maart 1849, de geïntimeerde heeft verklaard in haren eisch ontvankelijk, en de appellanten heeft veroordeeld om aan de geïntimeerde tegen bewijs van kwijting uit te keeren eene som van 1008 franken, 58 centimes , uitmakende in Nederlandsch geld, behoudens erreur in de reductie, de som van ƒ479,08, met de interessen daarvan volgens de wet, met veroordeeling van de appellanten in de kosten van het regtsgeding; dat de appellanten van dat vonnis zijn gekomen in hooger beroep aan dit Geregtshof, en dat vervolgens de procureurs van partijen ter audientie van dezen Hove zoodanig hebben geconcludeerd als dit blijkt uit derzelver schriftelijk overgelegde conclusien ; O. , met betrekking tot het regt: dat er in de eerste plaats behoort te worden onderzocht en beslist , of de vordering, door de geïntimeerde tegen de appellanten ingesteld, zoodanig als dezelve ingerigt is, al of niet-ontvankelijk is; O. daaromtrent, dat aan de erflaatster van de appellanten M.C. Deutz, echtgenoote, en later weduwe van A. F. Ebeling, die geweest is eene dochter van P. C. Deutz , bij twee acten van scheiding van de nalatenschap Van C. Deutz, weduwe van T. Evers, respectivelijk op den 24 Maart en den 22 Aug. 1818 te Keulen gepasseerd, een negende deel van die nalatenschap , tot een beloop van 32,274 franken , 81 centimes , is aanbedeeld , en zij, hetzij teregt, hetzij bij vergissing, door de erfgenamen van de weduwe Evers toen als mede-erfgenamen van de weduwe Evers voornoemd is beschouwd en toegelaten geworden , als ook tot haar overlijden toe in het ongestoord bezit van de aan haar toebedeelde erfportie gebleven ; O., dat de geïntimeerde beweert, dat die toebedeeling abusivelijk en ter harer benadeeling is gedaan , en dat tij mitsdien thans te vorderen heeft een vierde van een achtste in bovengemelde som van 32,274 franken , 81 centimes, en alzoo 1008 franken , 58 centimes, of Nederlandsch courantgeld ƒ 479,08 ; O., dat zij uit dien hoofde, zonder dat de mede-erfgenamen, welke tot de scheidingen medegewerkt hebben , nevens haar optreden , noch in dit proces mede opgeroepen zijn , en zonder dat de nietig-verklaring van de bovengemelde scheidingen wordt geëischt, de uitkeering vordert van eene bepaalde som , als haar aandeel in het beloop van hetgeen ten onregte aan de erflaatster van de appellanten zou zijn toebedeeld ; O.y dat de geïntimeerde in die aldus ingestelde vordering niet-ontvankelijk is; O. toch, dat, zonder ten deze te onderzoeken, of der appellanten erflaatster teregt of ten onregte bij de scheidingen van de nalatenschap van de weduwe Evers bij plaatsvervulling van haren vader is opgetreden, en of zij bij dwaling als zoodanig is toegelaten, dit echter zeker is, dat zij bij twee wettig tot stand gebragte scheidingen door de mede-erfgenamen als zoodanig is erkend , en dat aan haar een negende deel van de nalatenschap is toegescheiden ; O., dat eene acte van scheiding wel geen erfregt aan iemand kan geven , die volgens de wet , of krachtens uitersten wil, de betrekking van erfgenaam mist; O. ook , dat het wel eene waarheid is , dat eene acte van scheiding slechts aanwijst, welk aandeel aan elk erfgenaam bij de verdeeling uit de nalatenschap wordt toebedeeld, maar dat de eigendom der toebedeelde goederen dadelijk van den erflater op den erfgenaam overgaat, en dat dus de betrekking van wettig erfgenaam te zijn de grondslag zijn moet , waarop eene scheiding en verdeeling tusschen daartoe geregligden berusten kan; O. evenwel, dat eene acte van scheiding en verdeeling van eene nalatenschap, in behoorlijken vorm tot stand gebragt, eene overeenkomst daarstelt, tusschen de scheidende partijen aangegaan , welke , zoolang zij bestaat, voor elk, aan wien een gedeelte is toegewezen , een titel oplevert, waarop hij zich beroepen en krachtens welken hij regten uitoefenen kan ; O., dat naar regten geene overeenkomst van zelve vervalt, maar alleen door een regterlijk gewijsde kan vernietigd of buiten gevolg gesteld worden, en dat dezelve zoolang kracht behoudt, totdat een uiterlijk gewijsde haar heeft doen vervallen ; O. , dat de geïntimeerde de beide bovengemelde acten van scheiding niet aanvalt, noch derzelver vernietiging vordert, maar, terwijl zij dezelve voortdurend laat bestaan , thans dadelijk de teruggave eischt van het haar , zoo zij beweert, toekomend aandeel in de som, weike zij vermeent, dat len onregte aan de erflaatster van de appellanten als vermeende medeerfgename van de weduwe Evers zoude toebedeeld zijn ; O. , dat de geïntimeerde in die actie, zonder gevorderde vernietiging der bestaande acten van scheiding en verdeeling, niet-ontvankelijk is; O. bovendien, dat de geïntimeerde de uitkeering eischt van eene bepaalde som van ƒ479,08, met interessen daarvan volgens de wet, maar dat zij ook in die vordering almede niet-ontvankelijk is ; O. toch, dat, indien men van de onderstelling uitgaat, zoo als de geïntimeerde doel, waarover de beslissing thans niet kan plaats hebben, dat der appellanten erflaatster niet is geweest mede-erfgenaam van de weduwe Evers, en dat ten onregte aan haar een negende deel van de nalatenschap van die weduwe is toebedeeld geworden , alsdan daaruit wel volgt , dat dat een negende deel als een ongescheiden deel der nalatenschap van de weduwe Evers, aan de erfgenamen dier weduwe toekomt, maar dat dit alsdan vervallend een negende gedeelte van de nalatenschap van de weduwe Evers in allen gevalle alsdan zoude zijn te beschouwen als een nog ongescheiden deel van die nalatenschap, en dat de geïntimeerde , zonder dat er eene nadere scheiding daaromtrent plaats gehad heeft, niet geregtigd is om daarvan, zoo als zij thans doet, eene bepaalde som te vorderen , als aan haar toebehoorende; 0. A1ÏUOND1SSEMENTS-REGTBANKEN. een erkend gebrek heeft, in verzuim zijnen geene betaling kunnen vragen ; dat zij dus het gebrek eerst hadden moeten herstellen , of het herstel hadden moeten aanbieden ongeclausuleerd , immers niet verbonden aan eene onregtmatige beperking; dat aanneming van hetgeen geleverd wordt, wel in den regel goedkeuring in zich sluit, maar dat dit gevolg geen plaats heeft dür, waar, gelijk in casu, de gebrekkelijke toestand van het goed erkend is en de aanneming conditionneel heeft plaats gehad; Gezien art. 56 B. R.; Verklaart, dat de eischers met hunne bereid-verklaring niet kunnen volstaan ; verklaart dezelve in hunnen gedanen eisch en genomen conclusie niet-ontvankelijk; veroordeelt dezelven in de kosten. Kamer van Vacantie. Zitting van den 23 Ju lij 1850. Verzet van den derde, eigenaar, tegen executoriaal arrest Mijner goederen. Toelating run het getuigen-bewijs. Artt. 1933 B. W% tn 456 !i. R. J. K... eisclier, procureur J. van Praag, tegen 11. J F., gedaagde, procureur W. Bingeb, alsmede tegen G. G., mede-gedaagde, procureur Mr. E. J. Asser. De Reglbank enz., Overwegende , wat de daadzaken betreft, dat, bij vonnis dezer Regtbank van 30 Jan. 1^50, de mede-ged. is veroordeeld om aan den lsten ged. te betalen eene som van ƒ546,71; dat legen dezen mede-ged. dien-tengevolge door den lsten ged. is gedirigeerd eene executie op roerende goederen ; dat tegen deze exfeutie de eischer is gekomen in verzet, met betrekking tot den verkoop van een gedeelte der in beslag genomene goedereu, by dat verzet omschreven, opgrond, dat deze goederen zouden zijn de eigendom des eischers, met behoorlijk geregistreerde dagvaarding en conclusie strekkende tot opheffing van het op deze goederen gelegd beslag , en zoo als zulks daarbij is vermeld ; dat de 1ste ged. zich tegen deze vordering heeft verzet op de navolgende gronden: 1». dal de eischer zoude zijn gehouden, tijn eigendom en bezit te bewijzen ; 2°. ook de identiteit der goederen ; en 3°. dat een getuigenverhoor, waartoe de eischer zich bereid verklaard had , om den eigendom van de door hem gereclameerde goederen te bewijzen, zoude zijn inadmissibel; dat de eischer bij nadere conclusie heeft verzocht admissie tot bewijs van zijne positieven door getuigen ; dat echter de 1ste ged. op verschillende gronden zich legen deze admissie heeft verzet; dat de mede-ged. zich aan het oordeel der Regtbank heeft gerefereerd ; Ad IIO. wat het regtspunt betreft ,dat in het algemeen , volgens art. 1932 B. W., een bewijs door getuigen toegelaten wordt; dat art. 1933 B. W. alleen van toepassing kan worden gemaakt op eene acte of overeenkomst, houdende verbindtenis of ontheffing, maar niet op een feit van eigendom, beweerd volgens art. 456 B. R., daar het toch niet de bedoeling des wetgevers kan geweest zijn, om ieder feit, dat later aanleiding zoude kunnen geven tot actiën van eene onbepaalde waarde , van het getuigenbewijs uit te sluiten; dat alzoo een getuigen-verhoor in deze admissibel is; Ad Iura. en Ilum. O., dat uit dit getuigen-verhoor zal kunnen blijken, zoowel of de eischer is eigenaar geweest en gebleven , als wel of hij bij het beslag was bezitter der quaestieuse goederen , en of deze dezelfde zijn als de in beslag genomene , zoodat dé reeds nu daarover gevoerde contestatie na de gehoudene enquête beter dan thans zal kunnen worden beoordeeld * Gezien de artt. 103, 199, 200 en 56 B. R. (Gepleit Mr. Cosman voor den eischer, en Mr. Pinneb voorden laten ged.) ARRONDISSEMENTS-RËGTBANK. TE AMSTERDAM. Tweede Kamer. Zitting van den 37 Junij 1850. Voorzitter, jhr. Mr. D. Rutgers van Rozenburg. De verkooper is tot behoorlijke levering verpligt. Het aanbod daarvan voor het geval van weder-verkoop is onvoldoende. G. ïl. P. en Comp., eischers, procureur F. Th. Lublink, tegen R. en v. E., gedaagden, procureur Mr. C. 11 Kihn. De Regtbank enz., Overwegende, wat de daadzaken betreft, dat de eischers de betaling vorderen van verkochte en geleverde star-anijs; dat de gedaagden de (behoorlijke) levering ontkennen , zich beroepende op eene reeds vroeger gedane weigering tot ontvangst, gegrond op de slechte en onleverbare fustaadje; dat de eischers beweren, dat eenige kleine herstellingen, aan de fustaadje te doen , de gedaagden van de verpligting tot betaling niet kunnen ontslaan , aanbiedende eene billijke vergoeding, ingeval die gevraagd wierd, bij weder-verkoop; dat de verpligting tot betaling zoude volgen uit de omstandigheid, dat de gedaagden sedert 23 Jan. 1850 zijn in bezit der factuur; dat de gedaagden beweren, dat zij alleen opeen namens de ei«chers gedaan verzoek de partij hebben opgeslagen; O., wat het regtspunt betreft, dat alhier niet geleverd is , aangezien het er voor moet worden gehouden, dat dadelijk bij de aanbieding der goederen of derzelver fustaadje is aanmerking gemaakt en de goederen niet anders dan onder belofte, immers onder beweerde verpligting tot herstel, onder de gedaagden zijn gebleven; O., dat dan ook de eischers dit herstel aanbieden, maar hetzelve ten onregte afhankelijk stellenen verschuiven tot eenen weder-verkoop door de gedaagden; dat toch het regt der gedaagden niet kan worden ondergeschikt gemaakt aan de handelingen van of met derden of aan eenen verkoop, tot welken de gedaagden niet gehouden zijn , en welke van hunne zijde facultatief, ja zelfs geheel onzeker is; O., dat de eischers, door iets aan den kooper aan te bieden , hetwelk Zitting van den 23 Julij 1850. Onbepaalde bewering van ralschkeid van een ten proeesse aan* wezig stuk kan niet worden toegelaten. D, d. L., eischer, procureur H. Boai , tegen W. H. , gedaagde , procureur F. T, Lublink, en J. L., mede gedaagde, procureur J. Sobbe. De Regtbank enz., Gelet op de conclusie van het Openb. Min., strekkende, dat de Regtbank het bewuste stuk in het geding zal toelaten ; partijen zal gelasten op de hoofdzaak voort te procederen en de uitspraak over de kosten tot het eindvonnis zal voorbehouden ; Overwegende , wat de daadzaken betreft, dat de eischer den ged. heeft aangesproken tot betaling van een wisselbrief, groot ƒ 1204, door den 2den ged. aan eigen order op 4 Julij 1848 uit Amsterdam op den lsten ged. getrokken, den 16 Aug. 1848 betaalbaar, door den betrokkene geaccepteerdj vervolgers door den trekker aan den eischer in blanco geëndosseerd , doch ten vervaldage onbetaald gelalen en deswege geprotesteerd , nader door den eischer gerembourseerd , en zulks mei de renten van zes ten honderd in het jaar, sedert den dag van het behoorlijk geregistreerd protest lot de voldoening loe, mits de een betalende de ander zal tijn bevrijd; O., dat na het over en weder wisselen van conclusien tusschen den eischer en den lsten ged., met betrekking tot het overleggen van den bedotlden wissel , waaromtrent des regters beslissing niet wordt ingeroepen , de 1ste ged. in eene conclusie van 24 April 11. heefi verklaard den bedoelden wissel te beschouwen « als valsch of vervalscht, of als door misbruik van handteekenmg en bovenschrijving ten onregte te zijn verkregen en gebruikt, en dien ten gevolge onder anderen geconcludeerd, dat de eischer zich zal hebben te verklaren, of hij in de aanhangige zaak zal willen blijven gebruik maken van den bedoelden wisselbrief; dat, op de bij conclusie van repliek gedane verklaring door den eischer , dat hij van dien wisselbrief blijft gebruik maken en daarop blijft regt vragen , de 1ste ged. in eene conclusie van 5 Junij 11. heeft gevorderd , dat ook de mede-ged. zich zal hebben te verklaren, of en in hoeverre hij van hel geïncrimineerde stuk, vóór zooveel hem aangaat, wil hebben gebruik gemaakt of zal willen gebruik maken ; dat de eischer daarop heeft geconcludeerd, dat, met verwerping van de laatstgemelde conclusie, de lste ged. zal worden gelast om binnen acht dagea na de uitspraak vaa het te wijzen ?onni« terrolle dezer Regtbank zfjn# verklaring uit te brengen , of hij al dan niet de beweerde vervalsching blijft volhouden , terwijl de 2de ged. op de zoo even vermelde ten zijnen opzigte genontene conclusie van zijnen mede-ged. heeft verklaard den wissel in genchil, zoo als toede tegen hem daarop is regt gevraagd en Toor zooverre hij bij dentelveu als trekker en endossant betrokken is, voor echt le erkennen, en zich, wal de vordering ten principale betreft, reeds nu aan desregters uitspraak te refereren;dat de Jsteged. vervolgens in eeneconclusie van 28 Junij II. verklaard beeft: «wel uitdrukkelijk te persisteren bij zijne vroegere verklaring, en alzoo ten stelligste te blijven ontkennen: 1°. ooit of immer aan den trekker iets te tijn schuldig geweest; 2°. ooit of immer, heizij eene haridteckening, hetzij eene erkenlenis van waarde onder eenigen wissel of dergelijk *an den mede-ged. afkomstig stuk te hebben gesteld of geschreven over aulks m casu • 3°. a. indien het bestaan des wissels vóór de acceptatie bewezen zij , in dat geval èn het accept èu de handteekening te ontkennen ; b. indien de echtheid der handteekening en acceptatie als van hem afkomstig bewezen zij, Toor dat geval al wat er boven geschreven is te blijven beschouwen als ter kwader trouw geschied en dus het stuk als wissel te houden toor valsch of ▼ervalscht;» dat op die conclusie wederom gevolgd i» eene conclusie van den eischer: «dat de Regtbank zal verklaren, dat do 1ste ged. niet heeft volhard bij zijne vroegere bewering van vervalschin" des wissels, en dus niet heeft voldaan aan art. 181 , 1ste lid B. R ; toorts den wissel in het geding zal toelaten en gelasten , dat 'ten principale zal worden voorfgeprocedeerd;» dat eindelijk de lste ged., tot ontzegging van die laatsle conclusie des eischers concluderende , heeft gevorderd : adat de Regtbank zal verstaan, dat de eischer en mede-ged., op de verklaringen en ontkentenis voortprocederende, vóór alles zullen hebben te •rkennen of te ontkennen, dat zij vnn den lslen ged. eene handteekening in blanco hebben bekomen; voorts daarop, TOo noodig, dat is in cas van weigering of van ontkentenis, zal bepalen den termijn, na welken zij suilen hebben te bewijzen , dat de naamteekening en acceptatie echt zijn ;» 0., wat het regtspunt betreft, dat, wanneer men het groot aantal in dit geding over en weder gewisselde conclusien in haar onderling verband be.chouwt, daaruit ontegenzeggelijk blijkt, dat het hier geldt een geschil over echtheid of onechtheid van een geschrift, en wel zoodanig een der bij de wet erkende gevallen, als in art. 176, n°. 3, li". R. bedoeld wordt, daar toch de lste ged. beweert, dat het tegen hem gebezigde stuk valsch vf vervalscht is; dat de lste ged. mitsdien den weg had moeten volgen, in art. 178 B. R. voorgeschreven, en had behooren te vorderen om tot bewijs te worden toegelaten , na overlegging van de vereischle acte ter griffie en het doen van de gevorderde consignatie; dal, aangenomen , dat die formaliteit alsnog zoude kunnen geschieden , dan toch de lste ged., behalve de stellige verklaring, dat het bewuste stuk door hem voor valsch of vervalscht wordt gehouden , ook had behooren op te geven de daadzaken , omstandigheden en bewijsmiddelen, door welke hij zich voorstelde die valschheid of vervalsching te zullen bewijzen , te meer, nadat de eischer had verklaard , zich *an het bewuste stuk te zullen blijven bedienen; dat de lste ged. de betigting van valschheid of vervalsching niet afhankelijk kan maken van eenige andere verklaring der wederpartij, dan die, dat zij zich van bet stuk denkt te blijven bedienen, en veelmin aan die wederpartij den last van het bewijs kan opleggen, dat het stuk niet valsch, maar echt is; dat die ged. evenmin geregtigd is van den eischer te vorderen , dat hij erkennen of ontkennen tal, met of zonder medewerking van den mede-ged. eeno handteekening in blanco van hem bekomen te hebben, daar hij die om«tandigheid, zoo zij tot dit geschil afdoende is, zelf moet bewijzen, zoodat ie laatstgenomene conclusie den lsten ged. niet kan volgen; dat mitsdien 1e beslissen staat, of de lste ged. voldaan heeft aan het voorschrift van art. 181 B. R. , en of hij kan geacht worden naar eisch der wet zijne betigting van valschheid of vervalsching te hebben volgehouden ; O., dat die vraag ontkennend moet worden beantwoord, omdat de wet eene uitdrukkelijke, bepaalde en omschrevene, en niet eene voorwaardelijke , onbestemde en onzekere bewering van valschheid of vervalsching vordert; dat de regler ook niet uit de bedoeling van partij kan aanvullen wat deze stellig had behooren te verklaren, en alzoo niet vermag in het algemeen een geregtelijk onderzoek over de echtheid of onechtheid van het bedoelde «tuk te bevelen, indien partij zelve het onderwerp van dat onderzoek niel duidelijk en pertinent heeft vastgesteld; 0., dat de lste ged. alzoo niet kan geacht worden, in den zin van art. 181, lste lid, in verband met art. 178, 2de lid, B. AIUIOÜIDISSEMENTS-REGTBANK TE APPIKGADAH. Zitting van den 15 Maart 1850. Voorzitter, Mr. J. C. Wicliers. De De exceptio disqti.il ilieatoria is een dilatnire ererptie. daadzaken , welke ti CU door qetuinen teil bewijzen, niartrn bij acte van conclusie van procureur tot procureur worden beteekend, en kunnen niet ter rolle bij conclusie worden ioeijeliclil of yewijzii/d. Verjaring is een regtsmiddel, geenszins enne daadzaak. T. S. II. en M. D. E., ehclicdcn , landbouwer! to T , procureur Mr. R. T. Mees , tegen tf. C. II. ■ wed. B, J. l>. , landbouwster ta SI,, procureur Mr. II. vau Bouiuts. De Regtbank eni. ( Gezien de conclusien, door de procureur» van partijen genomen; Gehoord de pleidooijen , in deze gevoerd; Gezien de processale stukken; Overwegende, ten aamien der daadiaken, dat de eischers de gedaagde, hij exploit van den 31 Ang. 1849, behoorlijk geregistreerd, voor deze Regtbank hebben gedagvaard, om ongeregligd te worden verklaard tot hel ■wegnemen of doen wegnemen der plank of het vonder over de slooi tustclien de ter conclusie omschrevene landen ran O. J. W. en gedaagde, en dienende tot uitoefening van het regt vau voetpad naar den publieken weg voor de boerenplaats van de eischers , en door hen wordende bewoond Rebruikt en beieten , en, bij gebreke van gedaagde om hieraan te voldoen binnen een door de Regtbank te bepalen termijn, de eischers te autoriseren om op de kosten van de gedaagde zulks te laten doen , als ter dagvaarding ; dat de gedaagde op die dagvaarding procureur heeft gesteld, ontkennende alle de door de eischer» geposeerde daadeaken, speciaal het regt van voetpad «elf en het wegnemen der plank door haar persoonlek, of op bare order ; dat de eischers, bij acte van procureur tot procureur, beteekend den 30 Nov. 1849, behoorlijk geregistreerd, hebben geconcludeerd, dat de gedaagde binnen acht dagen de daarbij omschrevene feiten zou erkennen of ontkennen, hij gebreke waarvan dezelve zouden worden gehouden voor erkend door den regter, en, in cas van ontkentenis, dat de Regtbank zal gelasten het bewijs door getuigen der feiten , welke de gedaagde zal hebben ontkend, ia dit laatste geval met reserve van kosten; dat de gedaagde, bij acte van procureur lot procureur, beteekend den 5 Deo. 1819, behoorlijk geregistreerd, bij hare ontkentenis is verbleven, Bewerende, dat geen getuigen-benjjs daarover mogi plaats hebben; dienvolgens opgeworpen , O. voorts dat de eischer» daarna hebben geconcludeerd, dat de Regtbank het getuigenbewij» der bij de conclusie omschrevene daadzaken mogt gelasten °met veroordeeling van de gedaagde in de kosten van dit incident; dat de gedaagde, nu gedaagde in cas van incident, heeft geconcludeerd tot met-ontvankelijk-verklaring van de eischer», nueisehers in cas van incident, in hunnen incidentele.! eisch, immers tot ontzegging van denzelven , met veroordeeling van de eischers in de kosten van dit incident; Wat betreft het regt: O., dat alle de door gedaagde geavanceerde middelen van non-admissibiliteit der eischers in dit geding, zoowel wat hare qi.aliteit als die der eischers betreffen, allen het karakter hebben van dilatoire exceplien , en als zoodanig moeten worden beschouwd; O., dat zoodanige eiceptien, volgens het gebiedend voorschrift van art. 159 li. R., vóór de litis-contestatie moeten worden voorgesteld en dezelve i dezen stand van bet geding niet meer kunnen worden ils zijnde door het antwoord ten principale gedekt; wat den incidentelen eisch zeiven heir^fi ono B. R. (Gepleit voor de eischer» Mr». II. taj, mitui en R. t. Mees. en voor de gedaagde Mr. 11. Frih.i.) ÏV1I. UTRECHT. Uitgebragt 1971 stemmen (van Onwaarde 7erkl>srd 69 stembriefjes) , waarvan 1714 op Mr. J. K. baron van Goltstein , 1185 den heer E. C. U. var. Doorn , 556 op Mr. B. G. A. Pabst, 77 °P Mr. J. F. baron van Reede van Oudtshoorn . 73 on Mr. .1 Hora Siccam8, BENOEMINGEN , VEKK1EZ1NGEN ENZ. Uitslag bes verkiezingen va.i leden voor de Tweede Kamer X1EH Statek-Geheïuai,. I. Groningen. Niemand heeft de vereischle meerderheid van de nitgebragte 807 stemmen bekomen. l)e meeste stemmen hadden de heeren S. Blaupot ten Cate S90, Mr. B. Wicliers 263; over deze twee zal op nieuw gestemd moeten worden. JV» hen had de heer Jlr. 11. t. Wicher» 70 stemmen. II. Zihdkorn. Gekozen de heer G. REINDERS , met 455 stemmen. III. Appingadaji. Uitgebragte stemmen 1-159. Verkozen de heeren J. V. Z1JLK.ER, 1255, en dr. R. WESTER1IOFE , met 1128 stemmen. IV. Assen. Gekozen Mr. J. t. graaf VAN HEIDEN REI.\ESTEIiV, met 1134 stemmen; voor de tweede vacature herstemming tusschen Mr. P. van der Veen, die 763, en Mr. L. IV. graaf van liandwijck, die 585 stemmen verkregen. V. Leeuwarden. Uitgebragt 1531 stemmen, waarvan 925 op den heer Mr. J. 1)1 RK.S , die derhalve als zoodanig verkozen is. Over de heeren baron van üoëoell, die 707, en Mr. A. F. Jongstra , die 542 stemmen bekwamen , zal eene herstemming moeten plaats hebben. Daarna hadden de meeste stemmen de heeren : Mr. S. baron van Heemstra 489 , Groen van Prinsterer 110 en Mackay 101. yl. Sn eek. Bij de stemming hebben verkregen: de heer Mr. Iluguenin 800 stemmen, Mr. Jongstra 786, P. J.Costerus 395, van Heioma 338, Mr. G. Groen van Prinsterer 169, iE. Mackay 144, Dirks 84, van Eysinga t5 , van iloövell 30, N. N. 25, Vegilin 22, en eenige andere met mindere stemmen. Gekozen zijn, bij volstrekte meerderheid de heeren Mr. II. U. ÜUGÜElMN en Mr. F. JONGSTRA. VII. Dogki'm. Gekozen de heer J. T. TER BRUGGEN IIUGENH0LTZ. VIII. Steenwijk. Gekozen Mr. J. A. DüYMAER VAN TWIST, met 706 van de 873 stemmen. De heeren A. F. Jongstra had 92, JS. van Heloma 28 en Mr. Groen van Prinsterer 27 stemmen bekomen. IX. Zwolle. Uitgebragt 1923 stemmen. Gekozen de heer Mr. B. W, A. E. baron SL0E1 101 OIDHUlS met 1115 stemmen. Vervolgens bekwamen de heeren Mr. A. J. Duyinaer van Twist 750, 13. P. G. van Diggelen 478, Mr. G. Groen van Prinsterer 410, baron Mackay 257 Mr. A. de Pinto 252 en C. BI, Storm van 's Gravesande 230 stemmen. Zoodat er eene herstemming moet plaats hebben tusschen do heeren Duymaer tuin Twist en van Diggelen. X. A l.belo. Uitgebragt 1383 stemmen. Gekozen de heer Mr. M. J. DE MAN met 1256 stemmen. Aldus zal er eene herkiezing plaats hebben voor het tweede lid tusschen de heeren baron va.t Iloëoell, die 644, en Mr Jj G. ten Pol, die 633 stemmen hadden bekomen. XI. Deventer. Uitgebragt 880 stemmen. Gekozen de heer jhr. C M STORM VAN 'S GRAVESANDE , met 679 stemmen. De heer Mr. A J* Duymaer van Twist bekwam 185 stemmen. XII. Zl/tphen. Gekozen de heeren baron VAN ZUYLEN VAN NIJE VELT, met 1509, en Mr. W. A. DULLERT, met 1435 stemmen. XIII. Arnhem. Uitgebragt 1795 stemmen , waarvan 959 op (len* heer Mr. M. J. de Man, 950 op den heer W. II. Dullert , 751 op f|en heer Groen van Prinsterer en 622 op den heer iE. baron Macknv /oodit de Uil. Mr. M. J. DE MAN en Mr. U. DULLERT tot leden herkozen zijn. Atv. lMJHEGEiv. Uitgebragt I83J stemmen. Ixeltozen de heeren ihr I r A vAN nispfn vaiv «vïïivaïïr I:*ir „.. •. ^ J " ' ULULU5 V LLUL mei stemme,. do /-oouat de 1UI. VAN GOLTSTELN en VAN DOORN tm h;lon van Tweede Kamer herkozen zijn. XVIII. IIoorn. Gekozen de heer Mr. W. J. C. VAN HASSELT, me* 1529 van de 2285 uitgebragte stemmen, en jhr. Mr. D. VAN AKERLAKEN, met 1319 stemmen. Verder zijn in dat district uitgebragt ül' de heeren Mr. A. S. van Nierop 488, Mr. L. Metman 319, J.F.Scheltinga Winterberg 313, J. Donker Ilzn. 140, jhr. Mr. P. Opperdoes Ale* wijn 100, S. de Vries 49, Mr. G. Groen van Prinsterer 21 stemmen» de overige stemmen verdeeld. XIX. Alkmaar. Gekozen Mr. II. J. SMIT, te Zaandam, met 1566," de lieer S. A. I)E MÜKAAZ le Alkmaar, met 1275 stemmen. Jhr. C. vari Foreest, te Alkmaar, bekwam 685, en de heer Waterschoot t»n de Gracht 255 stemmen. XX. Haarlem. In de bussen zijn gevonden 762 stembriefjes , wanrvan 2 in blanco. Van de 760 geldende stemmen hebben zich 513 verklaard vo°r den heer Mr. W. 11. VAN VOORST, die alzoo als wettig verkozen >» aangemerkt. Verder zijn uilgebragt op de heeren C. van der Tuuk 59 stemmeP) Mr. A. A. Delcourt van Krimpen 46, jhr. M. Salvador 18, Mr. P. El'" 11. l)e overige stemmen zijn over 38 andere personen verdeeld geweest. XXI. Amsterdam. Tot verbetering van het in ons vori» n". medegedeelde, strekt, dat het getal kiezers ongeveer 3500 bedroeg. Uilgebrag!» stemmen 2315. Volstrekte meerderheid 1158 stemmen. Van'deze hebben de volgende heeren op zich vereenigd: jhr. Mr. C. Backer 225-1 stemmen, Mr. M. I!. Godefroi 19Ü6, II. Stolte 1672, Mr. J. Heemskerk llz. 1335, Mr. F. A. van Hall 1145, Mr. J. Heemskerk Az. 578, dr. W. li. bar00 van Iloëvell 530, dr. E. C. Bucliner 478, Mr. G. Groen van Prinslere' 365, Mr. J. W. van Roinunde 336, Mr. J. J. Teding van Berkhout 263. Mr. M. baron Mackay 225. Voorts enkele stemmen op een aan'"! andere. Tot leden van de Tweede Kamer voor het boofd-kiesdislrict Amsterdam zijn alzoo verkozen de heeren: jhr. itfr. C. HACKER Mr M. G0DEFRÓI, II. STOLTE en Mr. J. HEEMSKERK Bz. Voor de vijM" vacature zal eene herslemming moeten plaats hebben tusscheu de hente" Mr. F. A. van Hall en Mr. J. Heemskerk Az. XXII. LEIDEN. (Reeds medegedeeld in ons vorig n°.) XXIII. Gouda. Getal kiezers 2810. GetaJ stemmen 1956. Van onwaatJ" 8 briefjes. Oningevuld 7 briefjes. Het getal geldige stemmen bedroeg alz"° 1941, waaruit volgt, dat de volstrekte meerderheid is 971 stemmen "Gek"' zen de heer Mr. G. M. VAN DER LINDEN met 1087 stemmen. Na die" heer hebben de meeste stemmen bekomen : K. A. Poortman 818 E U. van Dooro 773, M. baron Mackay 634, E. C. Buchner' 185. L. Metman 130 , Groen van Prinsterer 77 , en een aantal andere heeren hebben minder dan 10 stemmen verkregen. Mitsdien moet er eene over• temming plaats hebben tusschen de heeren Poortman en van Doorn. XXIV. Delft. (Reeds medegedeeld in ons vorig no.) XXV. Rottürdam. (idem) XXVI. 's GltAVEfilIAGE. (idem) XXVII. Dordrecht. Volstrekte meerderheid 695 stemmen. Gekozen 3Ir. J. S. L0TSY, met 1158 stemmen. Na dien heer verkregen de heeren P' Hlussé van Oud-Alblas 484 , en A. Vogelsnng 462 stemmen. Tusschen die twee heeren moet worden overgestemd. Voorts kree» de heer "VVijnaendts tot Beijerland 'i.93 en baron van Iloëvell °te 'a llage 137 stemmen. XXVIII. Goringhem. Uitgebragt 992 itemmen, waarvan 256 op den lieer C. Schilfer; 239 op den heer Groen van Prinsterer; 163 op den lieer^Anemaet ; 135 op den lieer van der Poel ; 74 op den heer Metman, en 70 op den heer Begram van Jaarsveld; zoodat er eene herstemming moet plaats hebben tusschen de heeren Schiffer en Groen van Prinstereri XXIX. Middelburg ; XXX. Go£s; XXXI. Zierikzee. (No- niet ontvangen.) ^ ° XXXII. Breda. Uitgebragt 2242 stemmen. Gekozen de heeren' Mr. I. 1). STORM met 2085 en Mr. K. A. MEEÜSSEN met 1301 stemmen. Na deze benoemde heeren verkreeg de meeste stemmen de heer Mr. PGouverneur 774. XXXIII. Tilbdeg. Gekozen de heeren : Mr. J. A. MUTSAERS met 1592, en Mr. F. J. JESPERS met 1412 stemmen. SST* lijn J,F' VAN DER HEYDE,met 1133, en Mr. J. BOTS, met 1068 van de 1420 uitgebragte stemmen. Na hen bekwamen de heeren jhr. Mr. J. 0. de Jong van Heek en Honk 249 en Mr. P. van den Heuvel 185 stemmen. x*xy. maastbjcht. Gekozen zijn Mr. C. DE LIMPENS, met 731, en Mr. E. L REI, altredend lid van de Tweede Kamer, met 719, van do 1328 stemmen Op den heer jhr. L. L. G. M. de Viller* de Pité , aftredend lid van de Tweede Kamer, werden uitgebragt 553, op den heer A. II. Roberli , oud-hoófd-inspectenr der belastingen, 4(54 en op den heer Kerkhoff, oud-griffier, 113 stemmen. XXXVI. Roermond. (Nog niet ontvangen.) XXXVII. Boxmeer. Gekozen Mr. J. B. HENGST, met 519 stemmen. XXXVIII. 's H ert0genb0sch. Gekozen de heer Mr. J. L. A. LTJYlJEN met 1405 stemmen. Voor het tweede lid zal eene herstemming plaats hebben tusschen de heeren Mr. F. baron van Rijckevbrssel van Kessel > die 605 , en dr. J. II. II. de Poorter., die 332 stemmen hadden be* komen. Verder verkregen nog de heeren Mr. ran de Mortel 319 en J* ïhorbeeke 257 stemmen. BERIGTEN. 's Gvavenhurje , den 31 Augustus. Op 25 Aug. 11. overleed te 's Gravenhage. in den ouderdom ran jaren, de heer J. van den Honert Tllz., hoofd-commies bij het ministerie van Justitie, wiens dood wij in ons vorig n°. kortelijk berigten en wiens afsterven voor ons eene zeer smartelijke tijding was. Hij is sedert 1838 alhier gevestigd geweest en heeft zich inzonderheid gedurende dien tijd door een meer dan gewoon werkzaam en ijverig leven onderscheiden. Zijne menig" vuldige werken, meestallen over de geschiedenis onzer wetgeving, kunnen daarvan getuigen; de naauwkeurigheid en volledigheid, waardoor alles wat uit zijne handen kwam zoo loffelijk uitmuntte , geeft den schrijver duurzaam aanspraak op de dankbaarheid van allen, die de wetenschap of de praktijk van het regt beoefenen. Maar niet het minst verdienstelijk maakte zich de heer van den Honert jegens onze Nederiandsche regtsgeleerdheid door zijne uitmuntende verzameling van arresten van den Hoogen llaad; en het is ons aangenaam , op goede gronden , de verzekering te kunnen geven, dat deze zoo nuttige en verdienstelijke arbeid op denzelfden voet zal wordpn voortgezet door des schrijvers zoon , den heer J. C. M. van den Honert, substituut-officier van justitie bij de Arrondiss.-Regtbank te Brielle. A. C. A C. K. DOMMER VAN POLDERSVELDT "■lumcn. lip innrnn Mr. J. W. Losekaat Vermeer vereenigde op zich 398, en Mr. W. baron van Lijnden le Nijmegen 361 stemmen. De overige «temmen waren verdeeld onder de heeren: jhr. Mr. C. E. J. F. van Nispen van I'annerden Mr. M. .1. de Man , jhr. illr. L. C. J. C. F- »n Nispen , R. JJ. Dnller! enz' XV. Tl EL. Gekozen de heer E. W. VAN DAM VAN ISSE1.T met' 553 stemmen. De heer W. U. barnn van IloSvell bekwam 470 stemmen XVt. Ajierspcoht. Uitgebragt 4619 stemmen. Gekozen Mr A W ENGELEN met 1335 en Sr. S. VAN WALCUREN met 1209 stemmen! De heer E. W. van Dam van Isselt verkreeg 847, Mr. 3. M. de Kempenaer 710, van den Heuvel 100, Ackersdljlt 97, Groen van Prinsterer 58, Mr. 11. A. I.aan 53, Mackay 40, Mr. F. van de Pol 25 en baron van Iloövell 17 stemmen. ADVERTENTIEN. Bij C. VAN DER POST, boekhandelaar te Utrecht, komt op lieden van do pers: .4. C. IIOLTIÜS, het nederlakdsche faiiLIETENREGT af 6,üü. MAA.TSCII.tP OF VENNOOTSCHAP, volgens wette» lijke bepalingen en regteriijke uitspraken verklaard a f 0,50. ■ (?7) Gedrukt en uitgegeven bij GEaaOJSJOSKS BJEIiIJSFAIUTE , te '(Gravenhage.
23,784
MMNMM02:000396016:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Militair blad, gewijd aan de belangen van staat, leger, marine en schutterij, jrg 2, 1882, no. 15, 15-08-1882
null
Dutch
Spoken
7,514
13,053
MIUTAIR BLAD, gefijü aan üe lielanoen m Staat, Lanar, Marina an Scinttanj TWEEDE JAARGANG. No. 15. ’s Gravenhage, 15 Augustus. 1882. Het Militair Blad verschijnt den 15en en den laatsten van elke maand. Alle Postkantoren, Boekhandelaren en het Hoofdbureau van het Militair Blad nemen abonnementen aan. Prijs per jaargang ƒ 7.—, betaalbaar in 4 termijnen. Advertentiën 20 Cents per regel. Alle Bijdragen gelieve men in te zenden bij den Redacteur, den Heer W. Rooseboom, Anna Paulownastraat 68, ’s Hage. Boeken en Advertentiën aan het adres van de Uitgevers, Gebr. Belinfantb, 2e Wagenstraat 100. INHOUD: Opstellen. De verdediging van Amsterdam aan de Zuiderzeezijde. Cavaleristische Aphoriamen. Belangen van den soldaat. Mededeelingen van verschillenden aard. Doorschijnende Kaarten-foedralen. Berichten. Najaarsmanoeuvres der Ie Divisie Infanterie. Bencemingen, enz. Advertentiën. De verdediging van Amsterdam aan de Zuiderzeezijde. De verdediging van de hoofdstad des Rijks, het laatste bolwerk onzer onafhankelijkheid, aan de Zuiderzeezijde heeft, hoezeer het steeds een onderwerp van overweging heeft uitgemaakt bij de plannen tot versterking van Amsterdam aanleiding gegeven tot zeer uit elkander loopende meeningen aangaande de wijze waarop aan den eisch eener behoorlijke bevestiging der stelling aan die zijde zou kunnen worden voldaan. Niet alleen dat op de denkbeelden dienaangaande invloed moest uitgeoefend worden door de groote wijzigingen welke de aanvalsmiddelen hebben ondergaan, die tegenover de hoofdstad zouden kunnen worden verwacht wijzigingen die wat aantal, gehalte en krachtsuitwerking betreft, in een voor onze verdediging nadeeligen zin plaats hadden, maar waar tegenover ook van onze zijde van verbeterde weermiddelen kan worden partij getrokken maar ook bij verdedigingsplannen onder nagenoeg gelijke omstandigheden ontworpen, viel meer dan eens een verrassend, althans opmerkelijk verschil van zienswijze op te merken. Het groote gewicht aan eene goede oplossing van dit belangrijk onderdeel van ons defensievraag- i stuk verbonden lokt er toe uit om met nauwgezetheid te overwegen wat, bij de bekendheid met den naast toekomstigen toestand der aanvalsmiddelen van onze groote naburen, van onze zijde daartegenover aan de Oostzijde van Amsterdam moet worden verricht; wij kunnen de uitkomst van dat onderzoek dan tevens toetsen aan de bevestigingsplannen, zooals zij door Zijne Excellentie den Minister van Oorlog bij de behandeling van de vestingbegrooting voor het loopende dienstjaar aan de Volksvertegenwoordiging zijn blootgelegd. Evenwel mogen eenige herinneringen aan de geschiedenis van het vraagstuk der verdediging van Amsterdam aan de Zuiderzeezijde vooraf gaan, omdat de kennisneming van de verschillende denkwijzen dienaangaande niet van helang ontbloot is; kortheidshalve zullen wij ons hierbij echter in hoofdzaak tot de officieële litteratuur moeten bepalen. Aanvangende met een onderzoek naar de meening van de commissie, welke den 3den Juni 1864 door den Koning belast werd met de herziening van hetgeen nopens de kustverdediging in Nederland was vastgesteld, ontwaart men uit het rapport dier commissie, dat zij aan de Zuiderzeezijde aan verdedigingswerken een volkomen stormvrij met zwaar geschut bewapend fort aan den oostelijken toegang tot het IJ, dat tevens de aldaar liggende sluizen beschermde, noodig achtte. Wanneer dit fort eenmaal bestond, was er volgens haar gevoelen geen drijvend materieël opzettelijk noodig voor de blijvende verdediging der toegangen tot Amsterdam van de zijde van het Pampus. In afwachting van het gereed zijn van dat fort, waarvan de bouw afhankelijk was van den voortgang der werken tot afsluiting van het IJ, meende men tijdelijk in den toestand te moeten voorzien door het aanleggen van kustbatterijen bij Durgerdam en Immetjeshorn, waar achter en tusschen eene versperring, liefst van door electriciteit te ontsteken torpedo’s gelegd moest worden, terwijl die positie aan maritieme middelen ondersteund zou worden door 2 der toenmaals nog bestaande drijvende batterijen met verbeterde pantsering en eenige kanonneerbooten. Men ziet hieruit dat de vraag hoe een bombardement van de hoofdstad van de Zuiderzee uit kon worden afgeweerd, minder bepaald door de commissie van 1864 werd behandeld; wel was dit bet geval bij bet eerste ontwerp der Vestingwet van de Ministers van Mulken en Brocx, hetwelk den 26sten April 1870 aan: , de Tweede Kamer der Staten-Generaal werd aangeboden, en web in navolging van een reeds in den loop van bet jaar 1867 door den Minister van den Bosch ingediend ontwerp van wet tot verbooging der oorlogsbegrooting voor dat dienstjaar, waarin I gelden o. a. voor forten bij den vuurtoren van Burgerdam en op bet Diemerbuitenveld beoosten Immetjesborn werden aangevraagd, welke aanvraag echter weldra werd ingetrokken, even als de voor hetzelfde doel op de oorlogsbegrooting voor 1868 gebrachte sommen daarvan werden gelicht. Blijkens de Memorie van Toelichting op dit ontwerp vestingwet behoorde een aanval op Amsterdam van den kant der Zuiderzee naar het oordeel der J voorstellers geenszins tot de onmogelijkheden, weshalve de stelling er dan ook op ingericht moest zijn om eene beschieting der hoofd-I stad van de zeezijde te kunnen beletten. Uit hoofde van den hetrekkelijk geringen diepgang, die de vaarwaters door de Zuiderzee naar Amsterdam toelaten, ten gevolge waarvan aldaar geen ander dan ongepantserd materieël of gepantserd materieël j hoogstens van het charter onzer monitors verwacht zoude behoeven te worden, meende men zoodanige vijandelijke scheeps macht wel met vrucht door onze monitors te kunnen doen bestrijden. Daartoe werden vier dier vaartuigen, waarvan twM voorzien van een ram, bijgestaan door acht stoomkanow neerhooten (type Staunch of Farcy) toereikend geacht. genoodzaakt te wijken, dan kon deze scheepsmacht teru|j trekken op de positie van Burgerdam, bestaande uit een kustJ verdedigingsfort op den IJdoorn en een daartegenover op het IDiemerbuitenveld, gesteund door drie drijvende batterijen. Ook' imet het oog op het beletten van een bombardement vani Amsterdam, achtte men bovendien den aanleg noodig van eenl jklein werk aan het Zuidelijk uiteinde van het Kinselmeer. Bei aldus gevormde kustverdedigingslijn was gemiddeld 9 kilometerj van het centrum der hoofdstad (de Dam) verwijderd. j Bij het afdeelingsonderzoek der Tweede Kamer van het wetsontwerp heeft men zich blijkbaar over het verdedigingstelsel van Amsterdam in ’t algemeen en van de vrijwaring der hoofdstad tegen aanval of bombardement van de Zuiderzeezijde in het bijzonder het hoofd niet gebroken. , Het bij de eerste ontwerp-vestingwet aan de Zuiderzeezijde van Amsterdam ontworpen defensiesysteem werd bij het den 22sten November 1871 aan de Tweede Kamer aangeboden ontwerp van de Ministers Engelvaart en Brocx aanzienlijk I gewijzigd. Bij dit ontwerp toch werd voorgesteld de bouw I van twee forten in de Zuiderzee, een ten Oosten van het Kinselmeer en een ten Noorden van Diemerdam. De batterijen op de IJdijken kwamen daardoor in tweede linie, waarbij aangenomen werd dat zij in vredestijd niet onderhouden zouden behoeven te worden. Eenig betoog ter opheldering van de redenen die deden besluiten tot de voorgestelde wijziging, welke de ondersteuning der Marine door de vaste versterkingen veel krachtiger kon doen zijn en de beschermingslinie ruim een kilometer verder Oostwaarts verplaatste, vindt men in de Memorie van Toelichting niet opgegeven. De Minister Delprat, die den 14den Maart 1872 eene nota van wijzigingen op het ontwerp Engelvaart aan de Tweede Kamer inzond, liet de verdedigingsplannen van Amsterdam daarbij onveranderd; de Tweede Kamer van hare zijde liet het in haar Voorloopig Verslag op het gewijzigde ontwerp bij de vraag, of de beide forten in de Zuiderzee wel noodig waren en bij de opmerking, dat de Regeering bij haar voorstel daaromtrent niet bedacht schijnt geweest te zijn op eene mogelijke droogmaking van een deel der Zuiderzee; men achtte bij dien stand van zaken de stelling van Pampus meer geschikt voor verdediging door de Marine. Werd de aangenomen noodzakelijkheid van forten in de erzee ter van Amsterdam in de ontwerpen Engelvaart en Delprat door geenerlei bewijsgronden gestaafd, slechts zeer karig is de Minister Van Limburg Stirum in de mededeeling der redenen welke hem de overtuiging schonken, dat zoodanige forten konden worden gemist. In de Memorie van Toelichting van het den 16den April 4873 aan de Staten Generaal aangeboden nieuw ontwerp van de vestingwet, treft men daaromtrent aan, dat wanneer men den tegenwoordigen toestand der vaarwaters en nog meer hun vermoedelijk toekomstigen toestand in aanmerking neemt, men tot het besluit mag komen, dat vrijwaring van Amsterdam tegen bewerping van uit zee voldoende zal kunnen geschieden door de zeemacht, gesteund door krachtige batterijen op de IJdijken en door allerlei hindernissen, (welke wordt niet vermeld; versperringen en orpedo’s zullen wel bedoeld zijn' alzoo zonder de ontworpen zeeforten. De kosten voor den bouw dier forten vereischt en de onzekerheid der uitvoering overtreffen het nut dat de werken kunnen opleveren. Met uitzondering der opmerking, dat men zich nog maar weinig voldoende ingelicht achtte omtrent de plannen der Regeering wat betreft het vrijwaren van Amsterdam voor eene aanranding van de zijde der Zuiderzee en eene vraag naar de inrichting van de kustbatterijen op de IJdijken, vindt men in het Voorloopig Verslag der Tweede Kamer op het ontwerp van Stirum niets aangeteekend, waaruit blijkt dat de hernieuwde wijziging in het defensiestelsel der hoofdstad zeer de aandacht heeft getrokken. Het Voorloopig Verslag werd beantwoord door den Minister Weitzel, aan wien, nevens den interimairen Minister van Marine Fransen van de Putte het voorrecht te beurt viel van de vestingwet in het Staatsblad te mogen doen plaatsen. In de Memorie van beantwoording, den 14den Februari 1874 aan de Kamer ingezonden, wordt het vraagstuk der wijze van verdediging van Amsterdam geheel in het midden gelaten. De Regeering deelt mede dat de bijzonderheden van uitvoering eerst behoeven ter sprake te komen bij de daarvoor noodige credietaanvragen. Intusschen zegt zij, dat die bijzonderheden door den Minister Van Stirum geregeld werden op eene wijze, die den Minister Weitzel niet volkomen bevredigt, maar welke details der regeling hieronder begrepen zijn, wordt niet vermeld gevonden. Wel zegt de Regeering in dit Staatsstuk in het algemeen, dat het een punt van onderzoek zal uitmaken of door het aanleggen van forten op voor de defensie gunstig gelegen punten de Marine niet krachtig ondersteund kan worden. Uit de rnetnorie blijkt dus niets aangaande de wijze, waarop de Minister Weitzel zich de verdediging van Amsterdam aan de Zuiderzee voorstelde. Bij de openbare beraadslagingen over het wetsontwerp, zeide de Minister echter tot den bouw van een fort op het Pampus te willen overgaan, wanneer het blijken mocht dat zoodanig werk noodig is, om Amsterdam ernstig te kunnen verdedigen. Voorshands betwijfelde hij echter of die ondiepte zou toelaten dat groote vijandelijke schepen positie zouden kunnen nemen om Amsterdam met eenig gevolg te bombardeeren, te meer omdat zij zich daartoe binnen het vuurbereik van de kustbatterijen op de IJdijken moeten opstellen. Ofschoon de heer Stieltjes bij die beraadslagingen als zijne meening te kennen gaf dat de redenen voor het laten vervallen der forten in de Zuiderzee, door den voorganger van den Minister Weitzel opgegeven, eigenlijk geen redenen waren, en dat hij, het absoluut meesterschap op de Zuiderzee voor de verdediging van Amsterdam noodzakelijk achtende, bevreesd was dat men bij het laten vervallen van die forten aan onze geringe maritieme hulpmiddelen te zware eischen ging stellen, was de eenige spreker in de Tweede Kamer, die zich als beslist voorstander van zoodanige werken deed kennen, de heer Rutgers van Rozenburg. Zoowel bij deze gelegenheid als herhaalde malen later stelde hij met warme overtuiging en veel talent de voordeelen in het licht welke zijns inziens de Zuiderzeeforten, ook tegenover eene vermeerdering van onze maritieme krachten zouden opleveren. Zijn betoog was daarom zooveel te «belangrijker omdat het als ’t ware een tegenhanger vormde van het stelsel door den interimairen Minister van Marine ontwikkeld, hetwelk hierop neerkwam dat, in aanmerking genomen de diepgang welke de Zuiderzee toeliet en het charter der vijandelijke schepen die men in verband daarmede aldaar tegenover zich kon verwachten, de verdediging van die zee met vertrouwen aan onze Marine zoude kunnen worden overgelaten. Voor die verdediging zeide de Minister dat bestemd waren vier monitors en twaalf stoomkanonneerbooten. Noch in het Verslag, noch bij de openbare beraadslagingen in de Eerste Kamer werd het hier behandelde onderdeel van ons vestingstelsel besproken. Evenmin vindt men daarvan verder in den anderen tak der Volksvertegenwoordiging gewag gemaakt alvorens de definitieve begroeting ter uitvoering van de vestingwet voor het jaar 1879 aan" de orde was. Wel wist men uit andere dan de parlementaire stukken hoe de beide ministers, welke den Generaal Reuther in het beheer van het departement van oorlog voorafgingen, over de verdediging van Amsterdam aan de Zuiderzeezijde dachten en wel is het bekend dat de Minister Beijen een fort op het Pampus daartoe noodig achtte, terwijl de Minister den Beer Poortugael de beveiliging voornamelijk verwachtte van de Marine in den vorm van vlottende pantserbatterijen, monitors, stoomkanonneerbooten in verband met torpedo’s en versperringen en gesteund door batterijen van den wal. Deze Minister had echter, toen hij in 1878 deze zijne zienswijze deed kennen, de droogmaking van het zuidelijk gedeelte der Zuiderzee voor oogen en meende dat met dit grootsche ontwerp in het gezicht geen kostbare zeeforten mochten worden gebouwd. Van de gelegenheid dat de Minister den Beer Poortugael een crediet aanvroeg voor den bouw van een fort bij IJmuiden, maakte de heer Rutgers van Rozenburg gebruik om nogmaals op de noodzakelijkheid der verdediging van Amsterdam aan de Zuiderzeezijde te wijzen, een wenk die door hem bij de behandeling der vestingbegrooting voor 1880 werd herhaald. De inmiddels opgetreden Minister Reuther gaf daarop de verzekering dat de verdediging van den toegang aan dien kant in het definitieve defensieplan voor de hoofdstad zou worden opgenomen. Hij achtte het echter niet waarschijnlijk dat de aanvaller in de daar bestaande ondiepe vaarwaters met overmacht tegenover onze Marine zou kunnen optreden. Bij de indiening der vestingbegrooting voor het dienstjaar 1881 gaf de Minister Reuther te kennen dat hij toen de hand wenschte te slaan aan de eigenlijke stelling van Amsterdam. Bij de aanduiding der richting welke hij aan de linie van versterkingen wenschte te geven vindt men van de Oostzijde geen gewag gemaakt. Wel bestond het voornemen om door opmaking van de bestaande batterijen een veiligheidskring om de hoofdstad te maken; daaronder konden de batterijen aan het IJ begrepen zijn, maar blijkens de toelichting niet als kustbatterijen tegen een aanval van de zijde der Zuiderzee. Intusschen vond de Tweede Kamer ’s Ministers plannen nog niet voldoende tot rijpheid gekomen om het door hem gevraagde crediet te verleenen. Dit bleef bewaard voor de vestingbegrooting van het nu loopende dienstjaar, de beraadslaging waarover aanleiding gaf om ook de verdediging van Amsterdam aan de Zuiderzeezijde nogmaals te bespreken. Inmiddels had de Minister naar aanleiding van vragen in het Voorloopig Verslag over de vestingbegrooting zoowel voor 1881 als voor 1882 gedaan, hoedanig hij zich voorstelde dat de oostelijke zijde der stelling van Amsterdam verdedigd moet worden, geantwoord, in 1881 dat de beveiliging tegen bombardement van die zijde uit, krachtige hulp der Marine noodzakelijk maakte en in 1882 dat voor de verdediging aan die zijde gerekend is op de talrijke op te maken bestaande kustbatterijen op de beide oevers der oostelijke monding van het IJ en op den bijstand door de Marine te verleenen; verder dat Monnickendam bezet, de zeedijk door troepen bewaakt en eene landing aldaar belet zal dienen te worden. Wijders neemt de Minister aan, dat zoolang het Tcoepelfort op de Harssens niet bezweken, is, onze Marine onbeperkt meester zal zijn op de Zuiderzee, maar dat ook later de vijand geen schepen van grooteren diepgang of van zwaardere bewapening dan de onze op dat water zal kunnen brengen, terwijl verder uit het betoog der Memorie van beantwoording volgt, dat men meer het oog heeft gehad op het afweren van de gevolgen eener landing nabij Amsterdam, dan op beveiliging der hoofdstad tegen een bombardement van uit de Zuiderzee. Op welke wijze de kustbatterijen op de IJdijken zullen worden opgemaakt blijkt niet; intusschen is het zaak, om, in aanmerking genomen de som welke volgens de beraamde plannen bestemd is voor de verbetering van een groot aantal der bestaande posten en batterijen om Amsterdam, waaronder die kustversterkingen begrepen zijn, daarvan geen overdreven verwachtingen te koesteren. Het zal den lezer, die van het voorafgaande kennis genomen heeft, niet bevreemden dat de heer Rutgers van Rozenburg zich bij de jongste beraadslagingen over de vestingbegrooting onvoldaan toonde over hetgeen de Minister aan de Zuiderzeezijde van Amsterdam meende te moeten doen. Hij waarschuwde er met nadruk tegen om onze toch reeds niet oversterke Marine zwaarder taak op de schouders te leggen dan zij zou kunnen volbrengen; volgens hem was een fort op het Pampus onmisbaar tot steun onzer maritieme middelen; ook werden door hem nogmaals de voordeelen van forten boven versterking onzer vloot in het licht gesteld, voordeelen welke daarin bestaan dat zij tegenover het geschut, de torpedo’s en de pogingen tot enteren des vijands minder kwetsbaar zijn dan schepen, dat men ze onafhankelijk van diepgang zoo zwaar kan pantseren en wapenen als men wil, dat de trefkans der eigen artillerie veel grooter is, dat zij bij gelijk vermogen minder aan aanschaffing en onderhoud kosten en veel duurzamer zijn. Ook de schrijver dezer bladzijden toonde zich niet overtuigd dat het vraagstuk der beveiliging van Amsterdam aan de oostzijde met de noodige zorg overwogen was, terwijl hij naar aanleiding der verwachting van den Minister, dat het gedeelte der vloot, dat aanvankelijk stelling genomen heeft in de positie van den Helder naar Amsterdam zoude stevenen, wanneer die stad van de zijde der Zuiderzee mocht worden aangevallen, meende te moeten opmerken, dat er omstandigheden kunnen voorkomen, waaronder daarop volstrekt niet mag worden gerekend. Intusschen bleef de Minister ten aanzien van een bombardement van Amsterdam eene zeer optimistische zienswijze koesteren en is het een feit, dat terwijl aan de uitvoering van het verdedigingsstelsel der hoofdstad aan de landzijde naar zeer uitvoerige en met veel zorg uitgewerkte plannen de hand wordt geslagen, omtrent de beveiliging aan de zeezijde nog steeds in het duistere wordt getast. Naar aanleiding van de vorenstaande beknopte geschiedkundige herinneringen, dringen zich de volgende twee opmerkingen aan ons op. Ofschoon het bezwaarlijk aan te nemen is, dat de verschillende ministers van oorlog, welke opvolgend hunne zienswijze over het vraagstuk dat ons nu bezighoudt hebben uitgesproken, zich niet met juistheid rekenschap zouden hebben gegeven van het aantal, de soort, de bewapening en de pantsering van de maritieme middelen die de ons omringende groote mogendheden bezitten, voor zooverre zij voor een strijd op de Zuiderzee in aanmerking zouden kunnen komen, vindt men dienaangaande nooit iets met juistheid aangeduid; uitsluitend treft men hieromtrent algemeenheden aan, welke voor hem, die zich gaarne rekenschap geeft van de voldoendheid der voor onze landsverdediging voorgestelde middelen, niet veel meer waarde hebben dan machtspreuken, wier juistheid nog wel eens met zorg mag worden onderzocht. Toch zijn deze factoren, in verband met onze eigene beschikbare middelen ter zee alles afdoende ter beoordeeling van de vraag of wij meester zullen blijven op de Zuiderzee en zoo neen, wat wij voor Amsterdam van die zijde te duchten hebben. De tweede opmerking is deze, dat men steeds hoorde gewagen van eene voldoende, van eene krachtige zeemacht ter beveiliging van Amsterdam, terwijl van vermeerdering van het getal of verandering in de soort van onze daarvoor beschikbare oorlogsbodems, met het oog op de eischen, welke ter wille van die beveiliging gesteld moeten worden, nimmer sprake is geweest en nog niet is, sedert bij de aanneming der vestingwet eene aanwijzing is gedaan der voor het ageeren op de Zuiderzee als noodig aangenomen vaartuigen, terwijl toch bij de ons omringende groote mogendheden ook wat betreft de kleinere typen van oorlogsvaartuigen in dat opzicht sedert 1874 aanzienlijke vooruitgang op te merken valt. (Wordt vervolgd.) A. KoOL. Cavaleristische Aphorismen Het is een feit, dat bij vredes-manoeuvres vele patrouilles, onder leiding der beste officieren, worden uitgezonden, doch dat de berichten gewoonlijk te laat aankomen. Het verloop eener vredes-manoeuvre is sneller dan de oorlogshandeling in de werkelijkheid; alsdan is er steeds meer oponthoud, daar men zich beter wil oriënteeren en wacht, totdat de berichten zijn ingekomen. Oorzaken dat berichten bij vredes-manoeuvres te laat aankomen zijn: le. dat het bericht te laat is afgezonden. 2e. dat de overbrengers ruiters zijn, dus eene beperkte snelheid bezitten. 3e. dat de adressant niet altijd gemakkelijk te vinden is. Ad. 1. Dit wordt veroorzaakt door de stereotype uitdrukking waarmede iedere patrouille wordt uitgezonden: bericht geven over sterkte, stelling en voornemens des vijands.” Hierdoor ontstaat bij den patrouille-commt. besluiteloosheid, want het is lang niet gemakkelijk in ieder terrein nauwkeurig aan deze eischen te voldoen; de commandant wil geen onvolledig bericht wegzenden en er gaat een kostbare tijd verloren. Het is daarom zaak, het eerste waarnemen des vijands onmiddellijk te melden; dit is het Geeft-Acht voor den bevelvoerende, daarna volgt er nauwkeuriger bericht. Ad. 2. Door het geven van teekens of signalen kan het doel spoediger bereikt worden; een ruiter (overbrenger van een bericht) rijdt op ons aan, hij moet omwegen maken, de minuten schijnen eeuwen; daar verschijnt tegelijk met hem de vijand, wiens nadering hij wilde melden. Een afgesproken teeken, of op grooten afstand een schot, was voldoende geweest om ’s vijands nadering kenbaar te maken. Ad. 3. De staven zijn bij de cavalerie moeielijker te vinden dan bij de infanterie, zij steken niet uit boven de omgeving; doelmatig zou het zijn, door een vlag hunne aanwezigheid kenbaar te maken; hierdoor wordt tevens voorkomen, dat verkennende patrouilles hen voor vijandelijke afdeelingen aanzien. Worden berichten op eene bepaalde plaats ingewacht, zoo moet bij verandering van standplaats een staf-officier, volkomen bekend met de bedoelingen van den bevelvoerende, achter blijven. Een ander gewichtig punt bij het patrouille-rijden, is, zooals de ritmeester von Pach zegt: »das unselige Schreiben aller unserer Patrullen, eine mündliche Meldung findet kaum Beobachtung.» ledere patrouille-commandant, die ooit in de gelegenheid geweest is, door een moeilijken (in de werkelijkheid dikwijls gevaarlijken) rit, zich zoodanig in ’s vijands nabijheid optestellen, dat hij geheel voldoen kan aan de gegeven opdracht, zal zulks volkomen beamen. Kort is de tijd, hem tot waarneming gelaten, en hij mag zich gelukkig rekenen wanneer hij het waargenomene aan een intelligent ruiter kan meedeelen, die dan ijlings vertrekt; weinige oogenblikken daarna wordt misschien de geheele patrouille uit elkaar gejaagd. Zou een dergelijk mondeling bericht nu alle waarde missen? Waarom eischt men dan van de gevechtspatrouilles ook geene geschreven berichten? Het is zeker waar, dat een geschreven bericht immer aanbeveling verdient, doch men eische het niet als regel. Onmiddellijk na den Fransch-Duitschen oorlog heerschte er, wat den patrouilledienst betreft, vrij wat overdrijving, en eischte men zelfs van onderofficiers-patrouilles, niet alleen schriftelijke rapporten, doch tevens croquis van den afgelegden weg, welke dikwijls eenige uren gaans lang was. De patrouilledienst in ’s vijands nabijheid is te ernstig en vereischt van den commandant zooveel inspanning, zoowel geestelijk als lichamelijk, dat het ónmogelijk voor dezen is, eene schets te maken van het terrein, dat hij doorrijdt. Vijandelijke patrouilles dwingen hem telkens van richting te veranderen of zich te verbergen, en de patrouille-commandant mag zich gelukkig rekenen, wanneer hij onder die bedrijven zijne opdracht niet uit het oog verliest en steeds in het hem onbekend terrein georiënteerd blijft. Het maken van dergelijke croquis moet zich m. i. bepalen, tot het met enkele lijnen op de kaart aanteekenen van het waargenomene, en men moet het kader vooral oefenen in het nemen van een croquis van de kaart in het bezit van dengeen, die de patrouille uitzendt. Altijd indien hiertoe tijd beschikbaar is. Zijn er kaarten voor den patrouille-commandant beschikbaar, zoo stelle men hem die onverwijld ter hand. Men eische in vredestijd niets minder, doch volstrekt niets meer, dan men in werkelijkheid kan verlangen, want dit geeft tot scheeve voorstellingen aanleiding. Thiange. Belangen van den soldaat. Niet altijd wordt naar mijn bescheiden meening genoeg rekening gehouden met de belangen van den soldaat. Dit klinkt wellicht hard, maar toch, ik moet het blijven gelooven. Men schroomt er voor, zijne overtuiging mede te deelen, wanneer de Regeering, door zucht naar bezuiniging gedreven, de militairen beknibbelt op hunne soldijen en toelagen, hun onthoudt wat zij zonder weelde kunnen vergen. Op de bureau’s in den Haag schijnt men helaas wel eens wat eenzijdig te oordeelen en telt men het direct geldelijk voordeel voor den Staat dikwijls hooger dan de belangen van het leger veroorloven. Laten wij, die dagelijks met met den troep in aanraking komen, die de aangewezen personen zijn voor onze soldaten te spreken, wanneer zij dat niet kunnen, met kracht opkomen tegen toestanden, welke naar onze meening niet goed geacht kunnen worden. Als wij dat doen, bezield met het gevoel voor het welzijn van het leger te strijden, als wij oordeelen over zaken, die ons volkomen bekend zijn, dan kan geen sprake wezen van bedilzucht of betweterij, dan kan niemand ons onbescheidenheid verwijten. Ik acht het beter openlijk en rond zijne meening uit te spreken, dan onder elkaar te morren, zooals veelal geschiedt. Heeft men ongelijk, welnu, zij, die het beter weten, kunnen ons dan trachten te overtuigen. Bovendien worden vele belangen van den soldaat te gering geacht om er zich het hoofd mede te breken, de kwestie handelt b. V. dikwijls over een paar centen, men vreest zich op een te huishoudelijk terrein te wagen; maar ik veroorloof mij de opmerking, dat in deze, onderwerpen, die oppervlakkig beschouwd van weinig gewicht voorkomen, bij nadere kennismaking blijken wel van zoodanig belang te wezen, dat men zich de moeite kan getroosten er zijne aandacht op te vestigen. Zoo eenmaal de persoonlijke dienstplicht mocht zijn ingevoerd, dan, wees er verzekerd van, zal het voor ons officieren overbodig blijken voor die zoogenaamd kleine belangen te waken, dan zullen wel anderen zich opmaken om verbeteringen in het lot van den soldaat aan te brengen, doch zoover zijn wij helaas nog niet gevorderd. Op ons blijft voorloopig de plicht rusten te spreken uit naam van hen, die aan onze zorgen toevertrouwd, die zelven, goedig als zij zijn, zich schikken in hunnen toestand, omdat zij geen kans zien er iets aan te veranderen. Waarlijk, al uiten die mannen hunne meeningen niet in het openbaar, zij gevoelen toch zeer goed hoe men hen behandelt. Hoewel het verkeerd zou wezen zich gouden bergen te beloven van verbeteringen, welke in overweging worden gegeven, zoo mag zulks toch niet afschrikken, men denke aan den druppel die den steen uitholt; spreken is plicht waar de geest getuigt. Thans ter zake. Dezer dagen las ik «Een beleefd verzoek van een Milicien aan alle onderwijzers in Nederland» en zooeven de mededeeling, dat volgens Min. aanschr. van 16 Juni 1.1., VI Afd. «Intendance» No. 85 het volgende o. a. bepaald wordt: «Militairen aan wie voor één of twee dagen permissie wordt verleend, moeten niet meer buiten de menage worden gevoerd. Voor hen behoeft echter, evenmin als als dit vóór de uitvaardiging van de aanschr. van 13 Aug. 1877 Kab. litt. geschiedde, niet te worden ingekocht». Welk een contrast! Terwijl de schrijver dier brochure met eenvoudige doch warme taal de onderwijzers tracht op te wekken hunnen invloed op de jeugd te doen gelden om het leger meer populair te maken, om op die wijze de dienstvervanging te doen ophouden, om den drang tot het aanbrengen van verbeteringen in de strijdkrachten en strijdmiddelen uit het gansche volk te doen opgaan, om het lot van den milicien te verbeteren, wordt door eerstgemelde Min. aanschr. weder eens een steentje, al is het niet groot, aangebracht om het lot van den soldaat er niet aangenamer op te maken. Afgescheiden van het verkeerd begrepen belang van den Staat in deze richting voort te gaan, zoo zou men diegenen, welke vrijwillig in het leger dienen, wanneer zij klagen over te geringe inkomsten of minder goede verpleging, kunnen antwoorden, dat het hun vrijstond dienst te nemen, dat hun de voorwaarden bekend waren, waarop zij zich verbonden. (Volkomen eens ben ik het natuurlijk niet met hen, die zulks mochten bewéren). Eenigszins anders wordt de zaak, als men de belangen der miliciens in aanmerking neemt. Zij worden gedwongen in de gelederen plaats te nemen, het Rijk aanvaardt de verplichting voor hunne verpleging en hun onderhoud te zorgen. Hoe deze verplichting nagekomen wordt kunnen zij beoordeelen, die zich de moeite willen getroosten een bezoek aan eenige kazerne’s te brengen en daar van belanghebbenden de noodige inlichtingen in te winnen, terwijl zij dan tevens hunne oogen moeten gebruiken om te zien. Dat alles niet als bij moeder te huis (misschien is het voor sommigen zelfs wel beter) behoeft te zijn is natuurlijk; dat men tegenwoordig bezig is kazerne’s te bouwenj veel geriefelijker dan verscheidene bestaande, verdient toejuiching» doch het lichaam zelf heeft ook zijne eischen. Wanneer men niet doelmatig gekleed en niet behoorlijk gevoed de opgelegde diensten moet verrichten, en zonder eigen middelen zijn toestand moet verbeteren, geloof ik, dat er gegronde reden tot klagen blijft bestaan. Nu zijn dit misschien voor optimisten vage woorden en zullen deze mij antwoorden: de milicien wordt wel doelmatig gekleed en behoorlijk gevoed, hij krijgt immers o. a. een hemd (het is zelfs wit) en vleesch en brood. Ja, om eens erg huishoudelijk te zijn, een hemd krijgt hij, maar hebt gij er wel eens over nagedacht wat een nuchtere kleeding een hemd met een mouwvest of met een kapotjas bij guur weder is, in verband met het erfstuk onzer vaderen, de stropdas. De schoenen zullen op marsch en op wacht, bij sneeuw en regen, zeker voldoende tegen zich zelven getuigen. Hebt gij wel eens een korporaal of soldaat van het korps genietroepen in hun wit werktenue op een frisschen wintermorgen ontmoet. Die heeren zijn dan gekleed in linnen werkkiel en broek over hunne model-onderkleeding. Zij kunnen zich troosten met het denkbeeld, dat ieder naakt in zijn kleeren zit, maar velen zullen toch met mij moeten bekennen, dat door hen wat al te zeer het oud-Hollandsche voorschrift: »Houd lijf en leden warm” wordt overtreden. Wanneer men van den geniesoldaat diensten eischt zooals gedurende den afgeloopen winter bij het dichtmaken van een duiker of verleden jaar bij ijsopruimingen, waarbij hij des winters lang aan wind en weder blootgesteld werkzaamheden moet verrichten, die niet altijd krachtige beweging van het lichaam vergen, is het hem eenvoudig onmogelijk in bovenbeschreven tenue gekleed te zijn. Detachementscommandanten of andere autoiiteiten moeten voor hem de noodige kleedingstukken aanschaffen, of zoo niet, dan is hij gedwongen uit eigen spaarpenningen zulks te doen, en stel u nu in dit laatste geval voor, dat hij die penningen niet bezit; wat dan? Ik behandel hier een zeer bijzonder geval, doch wat boven voor den geniesoldaat geldt, geldt weder in anderen zin voor den infanterist of vestingartillerist. Denk u dezen in een konden winternacht bij sneeuwjacht op post, verplaats u naar het bivouac en zie daar den kapotjas dragenden soldaat vergeefsche pogingen aanwenden om tot de overtuiging te geraken, dat hij dat kleedingstuk als een mantel zou kunnen gebruiken om zich in te wikkelen. In het algemeen zal het niet moeielijk zijn zich allerhande toestanden voor den geest te roepen, waarin een militair zelfs reeds gedurende vredestijd kan verkeeren en waarbij blijkt, dat hij niet doelmatig gekleed is. Waarom niet? Ik denk, dewijl men te zuinig is hem ofliciëel te verstrekken, wat hij werkelijk noodig heeft. Werd een voorbeeld genomen aan de wijze, waarop het Rijk voor de kleeding van den matroos der Marine zorgt, de soldaten zouden het niet slechter hebben. Wel dient men er steeds aan te denken, dat bv. een roerganger aan boord anders gekleed moet wezen dan een huisknecht, met andere woorden, dat, ofschoon een militair in sommige opzichten zeer goed en netjes gekleed is, dit nog niet in zich sluit dat hij daarom eene uitrusting bezit, geschikt voor alle omstandigheden, waarin hij niet alleen bij wijze van uitzondering, maar vrij dikwijls kan verkeeren. Hier is nog geen sprake van ziekelijke vertroeteling, het geldt eenvoudig de kwestie ieder wapen te kleeden, zoodanig, dat men zonder gewetenswroeging onder allerlei omstandigheden van de soldaten kan vergen hunne diensten te vervullen. Ik beschouw het niet als eene gemakkelijke taak, om zoo eens uit te maken wat behouden of vervallen, wat veranderd of toegevoegd dient te worden aan de kleeding, maar wensch slechts te betoogen, dat verbetering noodig is en het eene prijzenswaardige zaak zou wezen, wanneer eenige daarvoor geschikte personen met lust en ijver die belangrijke kwestie tot een goed einde konden brengen. Wat de voeding betreft, ligt het niet zoozeer in de hoeveelheid dan, wel in de mijns inziens onoordeelkundige verdeeling en vaak onsmakelijke bereiding (met eene gelukkige uitzondering nl. het commiesbrood) die den soldaat gretig de gelegenheid doet aangrijpen om, wanneer de middelen het hem veroorloven in de cantine zijn jong lichaam te sterken; die neiging gelieft men soms snoeplust te noemen. Op het gebied van kleeding, zoowel als van voeding zien wy dus, dat het den soldaat bepaald eene levensbehoefte is, over eenig geld te kunnen beschikken. Welnu laat ons aan het rekenen gaan. Een milicien der infanterie b.v. ontvangt werkelijk f 0,35 in de 5 dagen, een van het korps genietroepen f 0.50 (1). Men behoeft weinig kennis van prijzen der verschillende benoodigdheden, om zich te kunnen voorstellen, dat het niet mogelijk is voor die sommen veel in te koopen, vooral wanneer in aanmerking genomen wordt, dat nog verschillende noodzakelijke uitgaven, (als aanschaffing van poetsgoed, enz.) daaruit bestreden moeten worden. Men zou kunnen denken, de toestand is eenmaal zoo, de begroeting van Oorlog kan niet hooger worden opgedreven, het moet dan maar gaan, edoch ziet, aan die ware minimumlijders wordt thans nog de verplichting opgelegd, te betalen voor voedsel dat zij niet eten, dat is te zeggen: zij worden onderworpen aan de bepaling van de in den aanvang van dit opstel vermelde Min. aanschrijving. Het is billijk de permissiegangers voor wasch- en scheerloon te doen bijdragen, de dagen gedurende welke hij afwezig is, doch welke reden kan er bestaan meer dan dat te laten betalen? Misschien dewijl men meent, als zouden anderen hunne diensten verrichten, maar vooreerst wordt op Zon- en feestdagen het veelvuldigst permissie gegeven, terwijl bovendien gemakkelijk de bepaling gemaakt kan worden, dat men, met permissie willende gaan en aangewezen zijnde voor bepaalde diensten, zich door een ander moet doen vervangen, die zulks overeenkomstig onderlinge schikking wenscht te doen. ledere reden vervalt dan volgens mijn bescheiden meening hem, die met permissie gaat, zijn soldij af te nemen. Maar neen, men zou nog iets kunnen vinden. Is b.v. een menage sterk 400 man en gaan 100 met permissie, dan kan men niet precies voor 100 man minder brandstoffen inkoopen, het Rijk moet dus een weinig duurder stoken; doch wanneer door eene of andere reden (b.v. opkomst van lichtingen) de menage in weinige dagen van 400 tot 500 man stijgt, behoeft het Rijk niet precies voor 100 man meer brandstoffen aan te schaffen. Het dan behaalde voordeel komt zeer zeker niet ten bate van den soldaat, waarom zou dan een klein nadeel ten zijnen laste komen ? Vroeger, vóór 1877, toen geen bijslag werd gegeven, hadden de kameraden van den perrnissieganger ten minste het voordeel (1) Op de mijns inziens groote onbillijkheid, dat een milicien van laatstgenoemd korps slechts f 0.15 per 5 dagen meer ontvangt dan een der infanterie, terwijl hij f 0.30 meer behoorde te ontvangen, omdat zijn soldij per dag f 0.06 hooger is, werd door mij reeds gewezen in de Nieuwe Rot. Courant van 10 Februari 1881 en het Mil. Weekblad van 7 Mei 1881. Onbegrijpelijkerwijze is die onbillijkheid tot heden nog blijven bestaan. meer te deelen als er personen waren, die ook in dien tijd aan de menage geldelijk moesten deelnemen, al deden zij dat niet in natura. Men kon toen eenigszins met recht zeggen: ieder zijn beurt, het geld komt in het eigen groote huisgezin; maar thans is het mij onmogelijk met den uitgeschreven maatregel in te stemmen; trouwens de Min. aanschr. van 13 Aug. 1877 Kab. Litt. J2* is daar om te bewijzen, dat de toenmalige Min. van Oorlog zulks ook inzag; ik heb dus een krachtig bondgenoot in mijn misschien wat rond uitgesproken meening. Die laatst aangehaalde Min. aanschrijving is nu wel geheel en al niet zoo ro.oskleurig, want daarbij wordt bepaald, dat de permessieganger op den dag van vertrek en terugkomst geen brood zal ontvangen. Eenige aanleiding daartoe bestond, doch men had het moeten overlaten aan hem, die met permissie gaat; de fouriers zouden dan wat meer gecontroleerd, het brengen van brood buiten de kazerne wat beter nagegaan dienen te worden. Nu ik toch aan het mopperen ben, zooals de militairen dat noemen, zelfs dan als zij met recht klagen over bestaande toestanden en bepalingen, wip ik nog even de bruine heide op. Daar staan de witte tenten, schilderachtig zich afteekenend tegen het matte groen der dennen, frisch komt de geurige wind over heuvelen en dalen tot ons; die krachtige adem der natuur, wij gevoelen het, schenkt ons nieuw leven, staalt onze spieren, doch ook wij bemerken het na volbrachten arbeid, de maag laat zich gelden en stelt hare eischen hooger dan in de dompige stad. Welnu voldoe de maag en de zaak is geregeld. Doch ook hier, in die heerlijke omgeving, kan de poëzie het proza van het leven niet verdringen. Geld moet er wezen om aan de grootere behoeften te voldoen. Terwijl langzamerhand de prijzen der verschillende behoeften stegen, werden de loonen der werklieden in evenredigheid hooger, maar niet de soldijen; bijslag moest worden gegeven om het uit te betalen zakgeld niet al te gering te doen worden. Waarmede moet nu de milicien zijn honger, en die is niet gering, stillen. Vader en moeder weten daar wel raad op, zij zenden hun jongen geld, doch niet alle ouders en moeders kunnen dat doen. Vergen dat een kerel als een boom met f 0,13 (Kamp Korps genietroepen 1881) per dag rondkomt, als hij om s’/2 uur des morgens begint te werken en dan eerst om 7 uur des avonds van den arbeid mag rusten (na 10 werkuren) en dat alles op meergemelde frissche heide, is wel wat veelgeeischt. Hij krijgt ja zijn gewone ration, doch terwijl dat in de stad reeds onvoldoende is, hoe moet het dan in het kamp wezen? Men zegt wel eens spottend: »Gij mocht willen dat wij allen zulke stevige lui waren, zij zien er niet erg hongerig uit», maar dat is dan een compliment aan hen en hunne vindingrijkheid zich de middelen tot levensonderhoud te verschaffen. Men vergete voorts niet, dat behalve voor het directe levensonderhoud, toch nog wel iets meer verstrekt mag worden aan hem, die zich voorbereidt geschiktheid te verwerven om persoonlijk zijn vaderland te verdedigen. Een enkel glas bier na een warmen dag zal hem toch zeker niet misgund worden. Aan boord wordt van rijkswege een oorlam gegeven, laat men in verband met de rechtmatige jenevervrees den soldaat de gewoonte doen aannemen hier te drinken. Enfin zoo langzamerhand wordt het een praatje. De zaak is deze: Ik keur het ten zeerste af, dat niet alles in het w'erk wordt gesteld om de militairen te behoeden voor achteruitgang in geldelijke positie. Mijne meening is, dat terwijl bijna voortdurend de prijzen der levensmiddelen stijgen, van vermindering geen sprake mag wezen, dat men er veeleer naar streven moet hunne finantiëele positie te verbeteren. Bovendien dient getracht te worden wat kleeding, huisvesting en verpleging betreft, hen zoodanig te bedenken, dat zij geen rechtmatige klachten daaromtrent kunnen doen gelden. Wanneer ik hoofdzakelijk over miliciens spreek, geschiedt dit natuurlijk niet omdat het lot der vrijwilligers, korporaals en onderofficieren mij niet ter harte gaat; integendeel, zij vormen de kern en als zoodanig wensch ik ook voor hen het heste, maar de milicien is steeds de minste der broederen (men denke aan zijn eeuwigdurende korting), hij wordt gedwongen in dienst te komen, hij vraagt zulks niet, men roept hem op uit eigen werkkring van uit het ouderlijk huis, welaan het Rijk aanvaarde dan ook de ouderlijke lasten, zij niet onbillijk jegens hem, geve den jongeling, die pas het leven intreedt, door onbekrompenheid het bewijs, dat men den duursten aller plichten van hem vergend, ook weet de vervulling daarvan te heloonen. En hiermede thans basta. Soesterberg, 13 Juli 1882. P. Kleijnhens. Mededeelingen van verschillenden aard. Doorschijnende Kaarlen-foedralen, Dat de kaarten bij het gebruik te velde veel te lijden hebben, zal door menigeen ondervonden zijn; zij worden vuil, vlekken, scheuren, laten van het linnen los, enz. Vooral wanneer zij bij regen gebruikt worden heeft dit plaats; was de kaart met waterverf gekleurd, zooals met uitzondering der bij de veldmanoeuvres verstrekte kaarten bij de Nedei'landsche Stafkaart altijd het geval zal zijn, dan loopen de kleuren door elkander en de kaart wordt niet alleen onoogelijk, maar ook zeer onduidelijk. Om in dit euvel te voorzien, heeft de Duitsche boekhandelaar G. Scriba te Metz kaarten-foedralen verkrijgbaar gesteld. Zij bestaan uit gewaste taf, die geheel doorschijnend is; de taf is met roode lijnen gequadrilleerd, waardoor het aflezen der afstanden gemakkelijk wordt gemaakt. Ook de naden van het foedraal zijn van waterdichte stof vervaardigd, zoodat de kaart daarin geheel tegen den regen beschermd is. De prijs is niet hoog, zoodat dan ook in twee jaar tijds ongeveer 10000 stuks aan Duitsche officieren geleverd zijn. Grootte. Voor de Schaal Prijs. NO. 1. 45 X2O C.M. 1 : 100,000 1.40 Mark. >5 Ibis. 17.5X21 jj 1 : 100,000 1,80 „ )) 2. 15 X 24 1 : 80.000 1.60 „ 2bis. 17 X 23 ?) 1 : 80.000 2 „ n 3. 15 X 22 1 : 50.000 1.50 „ 4. 15 X24^ 1 : 100.000 1.60 4bis. 16.5 X 25 )) 1 ; 25.000 2 „ ï) 5. 17 X2B 5i 1 : 50.000 2.25 „ n 6. 21 X3s'i 2 ïi 1 : 1 1 : 100.000 / 25.000 ! 4. De nummers der foedralen, hunne grootten en de schalen, waarvoor zij bestemd zijn, blijken uit het volgende overzicht; Bij de firma Smulders te ’s Hage kunnen deze foedralen bezichtigd en verkregen worden. (De prijs van N. 3 is f 0.90) Bovendien zijn door Scriba te Metz dubbele decimeters in den handel gebracht, zij zijn op gewaste taf met de indeeling op 1 : 100.000 en 1 : 80.000 gedrukt en dienen tot het meten der afstanden op kaarten van de genoemde schalen. De maten der foedralen komen niet overeen met de vakken, waarin onze stafkaarten gewoonlijk bij het opplakkcn worden verdeeld. Daartoe zou een maat van 12 X 28 cM. of nog lie- Arer 22'/2 X cM. verkieslijk zyn. De heer Scriba is bereid foedralen van die afmetingen te leveren, als minstens 100 stuks te gelijk worden besteld en er uitzicht wordt gegeven op latere nabestelling. BERICHTEN. Najaarsmanoevres der Ie Divisie Infanterie. Blijkens de laatst-A'erschenen aflevering van het Ree. Mil. zullen de najaarsmanoeuvres van 26 Aug. tot 7 Sept. a. s. in een gedeelte van Gelderland, Utrecht en Noord-Holland plaats hebben. Daaraan zullen deelnemen: De eerste vier bataljons van het en van het Reg. Inf op de grootst mogelijke sterkte gebracht, door daarbij te detacheeren de miliciens der lichtingen 1879, 1881 en 1882, ingedeeld bij de s<ie bataljons dier regimenten; het 2°, 3'=, 4® en s eskadron van het 3® Regiment Hussaren, elk eskadron ter sterkte van 95 a 100 troepenpaarden en een gedeelte van het eskadron ordonnancen, sterk 1 officier en 30 minderen; de le, 28, 5’ en 6e batterij en de beide treincompagnieën van het 2e Reg. veld artillerie, de batterijen bestaande uit 4 vuurmonden, 2 caissons, 1 voorraad affuit, 1 bagagewagen en 1 smidswagen; de 1® veldcompagnie van het korps genietroepen; een detachement van de comp. hospitaalsoldaten, ter sterkte van 2 onderofficieren, 8 korporaals en 36 soldaten; eene veldtelegraafbrigade; een detachement cavalerie van het 3® Reg. Hussaren ter sterkte van 3 officieren en 69 bereden minderen, bestemd tot het verstrekken van paarden aan niet-bereden officieren; en een detachement maréchaussée. BENOEMINGEN ENZ a. Leger. Gepensionneerd: de kapt. P. G. van Harpen Knijper, van het 3e reg. I veld-art. (f 1300); de kapt. A. M. van der Heide, van het 4e reg. inf.' (f 1560). i Eervol ontslagen: op het daartoe door hem gedaan verzoek, uit den militairen dienst, de 2e luit. op non-activiteit J. M. Rappard, van het wapen der artillerie. Gesteld: op non-activiteit, in afwachting dat omtrent hem nader zal worden beschikt, de Ie luit. J. E. Jurling, van het 8e reg. inf. Benoemd: bij het personeel van den geneesk. der landm. tot apotheker 2e kl. de student (apotheker) K. R. 0. A. van der Pluijm; tot off. van gez. 2e kl. bij het leger in Ned.-Indië, de heer A. C. van Dijk, arts; bij het wapen der inf., bij het Ie reg. tot luit.-kol., de maj. jhr. F. F. yon Miihlen, van het reg. gren. en jag.; tot apotheker 2e kl. bij den milit. geneesk. dienst in Ked.-Indië, de heeren A. F. de Wolff en W. J. L. van Dissel, beiden met ingang van 1 Sept. a.s. Overgeplaatst: de Ie luit. B. Gordinou de Gouberville, van het 2e reg. inf., in zijnen rang bij het wapen der inf. van het leger in Ned.-Indië. Gedetacheerd: voor den tijd van vijf jaren: 1. bij het leger in ïfed.- Indië, de Ie luit. H. F. van Thiel, van het Be reg. inf.; 2. bij het leger h. t. 1. en wel bij het 6e reg. inf., de Ie luit. D. R. F. van Haeften, van het wapen der inf. van het leger in Ked.-Indië; bij het personeel der milit. admin. van het leger in Ned.-Indië, de 2e luit.-kwartierm. J. J. Yerwijnen, van het 3e reg. inf.; van 3 jaren; bij het wapen der cav. van het leger in Ked.-Indië, de Ie luit. jhr. H. W. Boreel de Mauregnault, van het Ie reg. huz. Vergunning verleend: aan den kapt. der inf. hij het leger in Ned.-Indie A. Yelu, tot aanneming van het ordeteeken 5e kl. van het Borstbeeld van den Bevrijder, hem door de Regeering der Vereenigde Staten van Yenezuela geschonken. b. Marine.
28,913
MMKB07:001513066:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,849
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 11, 1849, no. 1042, 12-08-1849
null
Dutch
Spoken
7,752
13,205
N°. 1042. Maandag, i3 Augustus WEEKBLAD VAN HET REGT. REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. elfde jaargang. Jus et Veritas. Dit blad verschijnt geregeld twee malen per week. — Prijs per jaargang f '20; voor de buitensteden franco per post, met ƒ 1.20 verhooging. — Prijs der adverlentién, zonder het segelregt, 20 cents per regel. Bijdragen, brieven enz., behalve van de HE. gewone correspondenten, franco. COMMISSARISSEN VAN POLICIE. Het rijk bezigt dus de middelen zijner plaatselijke gemeenten, om in de atgemeene dienst te voorzien. Is dit regtvaardig ? Tiiorbegiile. Wij hebben nog eene tweede gewigtige grief tegen het ontwerp der gemeente-wet; zij zou gelijkelijk de directeuren en commissarissen van polieie betreffen; over de directeuren echter hebben wij vroeger on/.e gedachte gezegd; en, vermits wij van oordeel zijn en blijven, op de tot dusverre niet tegengesproken, veel min wederlegde, gronden, dat deze, bij eene nieuwe inrig'lng, met hunne adversaria, met hunne registers, inet hunne voogdij over vagebonden en ontuchtige vrouwen , geheel moeten vervallen, hebben wij ris met hen niet verder bezig te houden, en spreken wij thans alleen over de commissarissen. De artt. 159 en 140 van het ontwerp bepalen, dat de commissarissen van policie zullen worden benoemd door den Koning, op vooi dragt der gemeente-raden, doch dat de keuze ook kan geschieden buiten de voordragt; en dat de jaarwedden worden bepaald door den Koning, doch uit de gemeente-kassen voldaan. Dus het lijk benoemt, het rijk regelt de bezoldiging , maar de gemeente betaalt. Zulke voorschriften zijn zeker niet minder vreemd dan onbillijk ; immers, in plaats dat,, gelijk het behoorde , hij, die betaalt, ook het regt van benoi-ming hebben zal, laat men 'slands regering eigenmagtig beschikken over de gelden der gemeente, om de lands-ambtenaren te bezoldigen ; want door de benoeming aan den Koning te geven, maakt het ontwerp de commissarissen van policie ontegenzeggelijk tot lands-ambtenaren; of dit juist is of onjuist, daarover zoo aanstonds een woord nader. Vrolijk vooruitzigt zeker voor de gemeente. Een oud vader'audsch spreekwoord zegt: «van een ander mans leer, is liet goed riemen snijden.» Welk beginsel, welk stelsel mag aan deze bepalingen ten grondslag liggen ? Wij weten het niet; maar het kan moeijelijk eene andere zijn, dan de leer van conveniëntie, dat men het aangenaam vindt zich zelveit een regt toe te eigenen , dat men heeft ot niet heeft, doch eeii ander te laten zorgen voor de pót cassé. Het is , als of gij den oppasser of de keukenmeid betalen moet , van uw magtigen sterkeren buurman. Wanneer de lands-regering ot wetgeving het noodig oordeelt, in het belang der justitie van het land, in de stad uwer inwoning eene Regtbank ot' een Hof te vestigen, of een ontvanger of ander rijks-ambtenaar te laten wonen, moet dan de gemeente zorgen voor de bezoldiging? —Neen. En waarom moet dit dan anders zijn voor de policie-ambtenaren ? Naar ons begrip ondertusschen is de vraag van bezoldiging en benoeming t«n eenemale afhankelijk van de vraag, of de commissarissen van policie zijn te beschouwen als ambtenaar van bet rijk of van de gemeente, dan wel van beide te gelijk? Want, dat hij, die het genot der diensten heeft, betalen moet, maar dan ook het reg! moet hebben om zelf zijne dienaren te kiezen, en hun loon te bepalen , dat alles is zoo eenvoudig en natuurlijk, dat daarover wei k el ij k geen twisten mogelijk is. Het stelsel van het ontwerp kan met het regt van den sterkste, met 'ietsje tol 0 , sic jubeo, worden doorgedreven, maar het kan niet niet een verstandigen grond verdedigd worden. En wat is er nu van die vraag? Het antwoord is, dunkt ons, niet moeijelijk; wij zullen daarover echter in geene bijzonderheden treden; maar eenvoudig onze meening mededeelen , hetgeen voor het doel van dit opstel voldoende is. De geregtelijke pol ",ie , geregeld bij de algemeene wet, ten nutte van alle ingezetenen van het rijk, voor allen en overal dezelfde , is ontegenzeggelijk een onderwerp van algemeen belang; en voor zooverre de diensten van de policie—ambtenaren daaraan gewijd zijn , zijn zij «Jus rijks-ambtenaren. De enkel administiritive policie daarentegen staat misschien «neer in verband met het huishoudelijk gemeente-belang; en met betrekking daartoe kunnen dus de commissarissen van policie worden aangemerkt als dienaren der gemeenten. Wij moeten nngtans doen opmerk, r,, dat deze laatste werkzaamheden èn in getal èn in gewigt veel minder zijn dan de eerste ; zoodat het besluit dit is: de conimissarissen van policie zijn gedeeltelijk, maar vooral en hoofdzakelijk lands-, zij zijn ook gedeeltelijk'gemeente-ambtenaren. En moeten wij nn nog vragen , wat van die beschouwing het gevolg zijn moet, met betrekking tot benoeming en bezoldiging? Immers neen. Er staan twee wegen open: De eerste is, dat men de geregtelijke van de administrative P°Heie geheel afseheide; dat men de eerste toevertrouwe aan landsa lrdj ten aren , door bel rijk bezoldigd en benoemd; de tweede aan {jfnieente-ambtenaren, door de gemeente bezoldigd en benoemd. De tweede weg is, dat men bij voortduring geregtelijke en administrative policie laat uitoefenen door dezelfde personen, die dan te gelijk rijks- en gemeente-ambtenaren zijn zullen ; met dat gevolg, dat beiden hun aandeel zullen hebben in benoeming en bezoldiging. Daar het intusschen billijk is, dat hij die het grootste aandeel in de voordeelen heeft en de meeste diensten trekt, ook het grootste gezag uitoefent, maar tevens het meest in de lasten bijdraagt, zal in dat geval de benoeming behooren te blijven bij den Koning, doch niet anders dan uit een tweeof drietal, door den gemeente-raad voorgedragen, en zal de bezoldiging moeten worden geregeld in dier voege, dat het rijk daarin ten minste drie vierde , de gemeente hoogstens één vierde draagt. Wij willen ten slotte nog zeggen, dat wij voor ons aan dit laatste middel de voorkeur zouden geven, omdat wij vreezen, dat de juiste grens tusschen geregtelijke en administrative policie niet altijd even gemakkelijk zal te bepalen zijn ; omdat althans hieruit moeijelijkheden en verschillen zouden kunnen ontstaan , die het beter is te vermijden. HOOGE RAAD DER NEDERLANDEN. 0.t dat alzoo het onderzoek niet alleen nopens het getal paarden door de postmeesters gebruikt , maar ook naar de noodzakelijkheid daarvan ten eenemale bij de wet is opgedragen aan het administratief gezag , hetgeen ook alleen in staat was zulks te beoordeelen , en tevens onderzoek te doen naar de gepretendeerde onvoorziene verliezen , door de postmeesters geleden, doch dat te dien opzigte geenszins bij de wet eene bepaalde onvoorwaardelijke schuldvordering is gecontracteerd , welke alleen naar de opgaven der postmeesters , zoo als in casu, in regten opvorderbaar is , maar waarvan zij de regeling en repartitie moesten verkrijgen bij de administratie, en die daarna alleen als schuldvordering in regten zoude kunnen aannemelijk zijn; O., dat de postmeesters, op dien voet hunne betrekking aanvaardende, wisten , of moesten weten , waaraan zij zich bij nalatigheid der administratie blootstelden , en zoo veel te meer voor de regeling in verschil hadden moeten waken , doch dat zij bij gebreke daarvan geenszins een onderzoek aan de administratie voorbehouden, voorden regter kunnen brengen, noch daarop raauwelijks als op eene liquide schuldvordering regterlijke veroordeeling vorderen , 's regters gezag inroepen om in een onderzoek te treden van administratieven aard ; O. , dat de eischer alzoo in zijnen eisch , alhier gedaan , is niet-ontvankelijk ; Kegt doende , passerende de voorgestelde exceptie van verjaring, verklaart den eischer niet-ontvankelijk in zijne vordering en veroordeelt hem in de kosten. (Gepleit voor den eischer Mr. P. L. F. BlussÉ en voor den verweerder Mr. J. C. Faber van Riemsdijk.) * Burgerlijke Kamer. Voorzitter, Mr. W. B. Donker Curtius van Tienhoven. Zittingen van 18, 25 Mei en 22 Junij 1849. Zin en strekking- van de artikelen 12 en 13 der wet van 19 Frimaire VII jaar. Uit de artikelen 12 en 13, in verband niet de artikelen 18 en 20 van de wet van 19 Frimaire Vit jaar, volgt wel, dat aan de postmeesters gage , loon of toelage is toegekend, naar gelang van het getal paarden, niet die zij beweren gebruikt of' in dienst te hebben gehad, maar die zij zouden geoordeeld worden noodig te hebben gehad voor hunne dienst en regt op indemniteit of schadeloosstelling voor moeijelijke plaatsing en voor grove en onvoorziene verliezen door hen te lijden , eerstgernelde. naarmate van het getal paarden , te berekenen op 40 en 30 franken respectivelijk, doch de regeling en repartitie van dit alles is bij de tweede zinsnede van art. 12 uitdrukkelijk opgedragen aan het uitvoerend bewind, en alzoo aan de administratie, en zulks naarmate der sommen volgens art. 18 en 20, door het wetgevend ligehaarn te stellen ter beschikking van het uitvoerend bewind. Het onderzoek, niet alleen nopens het getal paarden t door de postmeesters gebruikt, maar ook naar de noodzakelijkheid daarvan is bij de wet ten eenemale opgedragen aan het, administratief gezag , hetwelk ook alleen in staat is zulks te beoordeelen. A. M. t, II., procureur A. F. de Bas, tegen Den Staat der Nederlanden , procureur Mr. J G. A. Clant. De Hooge Raad enz., Geboord het Openb. Min. in zijne conclusiën , uitgebragt door den proc.gen., strekkende tot gedeeltelijke admissie casu que der exceptie van verjaring primario voorgesteld , en, voor zoover geoordeeld wordt op den grond der zaak te moeten worden beslist , tot ontzegging van den eisch : Overwegende, wat de daadzaken betreft, voor zoo verre die zijn ter zake dienende , dat de eischer als sedert December 1812 de betrekking van paarden-postmeester te Apeldoorn hebbende uitgeoefend , beweert als zoodanig aanspraak te hebben op de bij art. 12 der wet van 19 Frimaire Vilde jaar aan de postmeesters toegekende gages, en op zekere schadevergoeding bij art. 13 dier wet toegezegd, en dat hij te dier zake sedert den jare 1813 zoude te vorderen hebben van den Staat te zamen eene som van ƒ5268.37 , waarvan bij de voldoening in regten opvordert ; O., dat de gedaagde tegen die vordering primario heeft voorgesteld de executie van verjaring, *t zij voor de geheele vordering, 't zij immersten deele, en wijders subordinaat heeft geconcludeerd tot ontzegging van den eisch , vermits de wets-artikelen door den eischer ingeroepen , hem in alle geval, zoo al regt van reclame bij de administratie, geene regtsvordering als de onderwerpelijke geven; O. , wat het regt betreft, dat , indien de voorgestelde exceptie van verjaring , immers ten deele, als gegrond moet worden beschouwd, dan toch zou moeten worden onderzocht, of de vordering zelve, als in dat geval ten deele niet verjaard, is aannemelijk, terwijl bij eene ontkennende beantwoording dier vraag, de vordering in haar geheel behoort te worden ontzegd of niet-ontvankelijk verklaard , en alle onderzoek omtrent de al of niet verjaring in regtön nutteloos is; O. nu ten aanzien dier vraag. dat uit de ingeroepene artt. 12 en 13 der wet van 19 Frimaire jaar VIT , waarop de vordering alleen is gegjond , in verband met artt. Voorzitter, Mr. J. Op den HooflT. Zittingen van 13 en 20 Maart en 10 April 1849. Artt. 181 , 202, 203, laatste zinsnede , 206 , 227 , 228 » 229 en 253 Strafvord, Is de regter bevoegd, het eenmaal gesloten onderzoek weder te openen en alsnog het inwinnen van nieuwe bewijsmiddelen te gelastenl Ja. Kan een Kantonregter geacht worden te zijn onbevoegd, aan het Opcnb- Min. , door hetwelk de zaak was aanhangig gemaakt, de overlegging van een zeker stuk te gelasten , en daardoor te hebben begaan overschrijding van regtsmagt? Neen. Wanneer uit het proces-verbaal der teregtzitting blijkt , dat het authentiek afschrift van een nieuw stuk ten fine van kennisneming aan den ged. is ter hand gesteld en dat deze daarvan inzage heeft genomen en naar aanleiding daarvan zijne aanmerkingen heeft voorgedragen, doch geenszins, dat gezegd stuk toen is voorgelezen , noch ook dat aan die voorlezing is gerenunciëerd, — is daardoor art. 181, 2 de zinsnede, Straf oord. geschonden? Ja. C. de Vos, zonder beroep, wonende te Brandwijk, heeft zich in cassatie voorzien tegen twee vonnissen van het kantongeregt te Sliedrecht, het eerste van den 28 Dec. 1848, waarbij de Kantonregter, krachtens art. 181 Strafvord., heeft bevolen, dat ter diligentie van het Openb. Min. alsnog zou worden overgelegd de lijst der dijkgeslaagden, en voorts de verdere behandeling der zaak heeft uitgesteld tot den 11 Jan. daaraanvolgende ; het tweede van den 18 Jan. 1849, waarbij de req. is verklaard schuldig aan het op den 4 Nov. bevorens , bij het houden der tweede schouw nog niet herstellen der op den 28 Oct. te voren bij de eerste schouw , op den kerk weg gemaakte slagen , waartoe hij was verpligt als eigenaar van zes op de meetlijst voorkomende huizen, en te dier zake, met toepassing der keur van schout en Heemraden van Brandwijk in Gubeland van den 10 Febr. 1703, betreffende het maken van voormelden kerk weg, is veroordeeld in zes geldboeten, elk van f 1,25, en dus gezamenlijk ten bedrage van f 7,50 en in de kosten. Nadat in deze zaak door den raadsheer DK Grëvk verslag was uitgebragt , heeft de adv.-gen. DëKETH namens den proc.-gen. geconcludeerd tot verwerping dezer voorziening in cassatie, met veroordeeling van den req. in de kosten , daarop gevallen. De Hooge Raad enz.; Gelet op de memorie van cassatie; Ten aanzien van het in de eerste plaats praeparatoir vonnis van den 28 Dec. 1848: Overwegende, dat daartegen als eerste middel van cassatie is aangevoerd schending van art. 253, in verband met de artt. 227, 228 en 229 en bepaaldelijk met art. 202 tot en met 206 Strafvord., op grond dat reeds ter openbare teregtzitting van voornoemden 28 Dec. 1848 het regterlijk onderzoek in deze zaak zou zijn afgeloopen en de Kantonregter derhalve, het zij dadelijk, hetzij binnen de acht dagen, het eindvonnis had behooren uit te spreken , en hij dienvolgens niet ineer zou zijn geweest bevoegd tot het wijzen van het beklaagde praeparatoir vonnis, waarbij door hem is bevolen, dat, ter diligentie van het Openb. Min. , alsnog zou worden overgelegd de lijst der dijkgeslaagden en de verdere behandeling der zaak is uitgesteld tot den 11 Jan. daaraanvolgende; O. dienaangaande, dat uil het proces-verbaal der in deze zaak den 21 Dec. 1848 voor het Kantongeregt te Sliedrecht gehoudene teregtzitzing wei blijkt, dat de verdere behandeling der zaak toen is bepaald op den 28 Dec. daaraanvolgende, doch niet dat het regter lijk onderzoek op eerstgenoemden dag is gesloten en de uitspraak bepaald op laatstgemelden dag, en dat derhalve reeds uit dien hoofde het aangevoerde middel van cassatie is ongegrond; O. bovendien dat, al ware het regterlijk onderzoek op den 21 Dec. 1848 reeds gesloten, dan nog bij geen artikel van het Wetboek van Strafvordering, noch bij eene andere wet, den regter is verboden het gesloten onderzoek weder te openen , en alsnog het inwinnen van nieuwe bewijsmiddelen te gelasten ; terwijl integendeel de geest der bepalingen, vervat in den vijfden titel van dat Wetboek, met name die van art. 181 en 203, laatste zinsnede, medebrengt, dat de wet, wel verre van den regter te beperken in bel beltomeu van alle deze hem noodig geachte bewijsmiddelen , hem daarentegen te dien aanzien heeft toegekend de meestmogelijke vrijheid, en alleen onnoodig uitstel der afdoening vaneen regtsgeding heeft willen voorkomen ; Q.y dat tegen hetzelfde vonnis, al» tweede middel van cassatie, is aangevoerd, verkeerde toepassing van art. 181 Strafvord., als zullende het daarbij den regter toegekend vermogen , zich nieuwe stukken te doen voorbrengen, lijn veroorloofd alleen in den loop en niet na den afloop van het onderzoek; O. te dien opzigte , dat ook dit middel vervalt, ten gevolge der reeds vermelde omstandigheid, dat het niet blijkt dat tijdens dit vonnis het onderzoek reeds zou zijn gesloten; Ö., dat tegen hetzelfde vonnis, als derde middel van cassatie, is aangevoerd overschrijding van regtsmagt; als zijnde in allen gevalle de kantonregter geweest onbevoegd aan het Openb, Min. te gelasten de overlegging der bedoelde lijst; O. te dien aanzien, dat art. 181 Strafvord. den regter veroorlooft zich nieuwe stukken te doen voorbrengen: dat dit derhalve medebrengt dat de last daartoe door den regter niet alleen vermag, maar zelfs behoort te worden opgedragon: dat in dezen het bedoeld bevel te regt is gegeven aan den ambtenaar van het Openb. Min. , door wien de zaak was aanhangig gemaakt, omdat het Openb. Min. , zoowel uit den aard van deszelfs ambt, als krachtens art. 4 R. O. in het bijzonder is belast met het doen uitvoeren van alles, wat door den strafregter wordt bevolen; en dat alzoo de kantonregter, door hel geven van voorzegd bevel aan het Openb. Min., wel verre van zijne regtsmagt te overschrijden, integendeel heeft gehandeld volkomen overeenkomstig de wet: Ten aanzien van het in de tweede plaats beklaagde vonnis , het eindvonnis van den 18 Jan. 18-19; O. , dat daartegen als eerste middel van cassatie is aangevoerd schending van art. 181 , tweede zinsnede, Strafvord., als zijnde ter openbare teregtziiling van het Kantongeregt te Sliedrecht niet voorgelezen de door het Openb. Min. geproduceerde lijst; O. te dien opzigte, dat uit het proces-verbaaal der in dezen den 11 Jan. 1849 gehoudene teregtzitting van genoemd Kantongeregt wel blijkt dat het authentiek afschrift der toen geproduceerde lijst ten fine van kennisneming aan den ged. is ter hand gesteld, en dat deze daarvan inzage heeft genomen, en naar aanleiding daarvan zijne aanmerkingen heeft voorgedragen , doch geenszins dat gezegd stuk toen is voorgelezen noch ook dat aan die voorlezing is gerenuncieerd • lat intusschen art. 181, tweede zinsnede, Strafvord. uitdrukkelijk voorschrijft dat de aldaar vermelde nieuwe stukken op straffe van nietigheid zullen worden voorgelezen ; en dat alzoo dit middel is ongegrond ; O-, dat daardoor vervalt het onderzoek naar de beide andere tegen het eindvonnis aangevoerde middelen van cassatie; Verwerpt de voorziening in cassatie tegen het beklaagde praeparatoir vonnis van het kantongeregt te Sliedrecht van den 28 Dec. 1848; En gezien art, 106 R. O. Zitting Van den 10 April 1849. Artt. 475 , eerste gedeelte en n°. 8 , en 47 0 Straf regt. Heeft de regter , door , met toepassing van artt.. 475 , eerste gedeelte en n°. 8, en 47(3 Straf regt , een beklaagde wegens het werpen van slijk aan anderen , te veroordeelen in eene gevangenis-straf van één dag en niet tevens in eene geldboete, eerstgemeld artikel geschonden en het andere onjuist toegepast ? Ja. De Hooge Raad enz. , Op het beroep van den officier van justitie van de Arrondiss.-Regtbank te Zierikzee, tegen een vonnis , door die Regtbank gewezen , op den 26 Jan. 1849, tegen P. de Ruiter en C. Dalebout, te Noord-Gouwer, edoch alleen voor zooverre daarbij P. de Ruiter wegens het opzettelijk werpen van slijk slechts tot eene gevangenis van éénen dag en niet mede tot eene boete veroordeeld is; Gehoord het rapport van den raadsheer Hanlo; Gehoord den adv.-gen. Deketh, namens den proc.-gen., in zijne conelusiën , strekkende tot vernietiging van het vonnis, voor zooverre de bekl. P. de Ruiter bij hetzelve niet tot eene geldboete is verwezen, hoewel hij schuldig verklaard is aan de politie-overtreding van het opzettelijk werpen van slijk op andere lieden, en dat de Hooge Raad, ten principale regt doende, alsnog eente boete van f3 zal opleggen, met veroordeeling des gerequireerden in de kosten ; Overwegende, dat bij vonnis bovenvermeld, de gereq. op wettige bewijsmiddelen is schuldig verklaard aan het opzettelijk werpen van slijk op de personen van J. Walkier en M. Krabbe te Kerwerve , edoch dat , hoewel in art. 475 eerste zinsnede en n°. 8, mitsgaders artikel 476 Strafregt, bij hei vonnis zijn aangehaald en voorgelezen, de gereq. echter alleen tot eene gevangenis-straf van één dag is veroordeeld ; O., dat de wet, in art. 475 eerste zinsnede, in n». 8 vermeld, duidelijk bepaalt, dat met eene geldboete van f 6 lot 10 franken ingesloten , wordt gestraft diegene die iemand opzettelijk met vuiligheden geworpen rnogt hebben , het den regter in art. 476 Strafregt overlatende, om, boven en behalve de geldboete, bij het voorgaand artikel gesteld , naar omstandigheden ook tegen deze contraventie eene gevangenis-straf van hoogstens drie dagen te wijzen ; O.. dat het alzoo in casu den regter wel vrijstond om alleen de boete op te leggen , maar geenszins om, met achterlating daarvan, alleen tot eene gevangenis-straf te veroordeelen , en de regter mitsdien door deze uitspraak te doen , art. 475 eerste zinsnede Strafregt heeft geschonden , en art. 476 onjuisl heeft toegepast; Gezien art. 105 R. O.; Vernietigt het vonnis der Arrond.-Regtbank te Zierikzee , op den gereq. gewezen, edoch alleen voor zoover daarbij geene boete is opgelegd, en, ten principale regt doende : Gezien art. 475 eerste zinsnede, en n°. 8 Strafregt; Veroordeelt den gereq P. Zittingen van 12 Maart, 2 en 24 April 1849. Artt. 206, 223 en 227 Strafvord. — Artt. 222 en 367 Strafregt. — Artt. 2 en 4 der wet van den lö Mei 1829 (Stbl. n°. 34). Kan een beklaagde geacht worden te zijn schuldig verklaard aan een geheel ander feit en te zijn veroordeeld wegens een geheel ander misdrijf dan waarvoor tegen hem was geïnstrueerd en waarvoor hij heeft te regt gestaan, en even daardoor bij \y regters uitspraak le zijn geschonden art. 223 , in verband met artt, 227 en 206 , Strafvord., — wanneer de beklaagde volgens de dagvaarding heeft te regt gestaan ter zake van , in zekere herberg , ter gelegenheid, dat aan een ander diens aanslag-billet in de plaatselijke belasting van wege het gemeente-bestuur door den veldwachter werd overhandigd, te hebben gezegd , onder veelvuldig razen en tieren , en onderscheidene reizen herhaald, dat de daarin voorkomende aanslag onregtvaardig door het gemeente-bestuur gedaan was , hij beklaagde te veel betalen moest, ten onregte tot een bedrag van ƒ6, en de ander niet hooger dan tot f 1 ivas aangeslagen, dat het bestuur daarin schandelijk , infaam en schelmachtig had gehandeld ) aan de ingezetenen hatelijk was , maar zulks ook verdiend had , en dat hij, van zijn invloed gebruik makende , het volk tegen meerbedoeld bestuur zou oprui jen, — terwijl in facto door den regter is aangenomen , dat op gemelden dag de beklaagde ter voormelde herberg en ter bij de dagvaarding gemelde gelegenheid, na het aan den bedoelden persoon ter hand gestelde billet te hebben gelezen , heeft uitgeroepen: «. Hoe, gij betaalt maar zeven gulden «en ik zes , dat is infaam t dat is schelmachtig van het «gemeente-bestuur; ik zal het. volk tegen hetzelve opmakken; zij me enen , dat ik niets te zeggen heb , maar ik «. heb nog influentie. »? Neen. Kan hier, waar de dagvaarding alleen behelst eene eenvoudige opgave van het te laste gelegde feit, en alzoo noch eenige qualificatie van het feit noch de benaming van een zedelijk Hgchaam, uit meer dan één persoon bestaande, — met grond worden aangevoerd verkeerde toepassing van artn 222 Strafregt, omdat de beklaagde was aangeklaagd van hoon of beleediging aan een zedelijk Hgchaam, uit meer dan één persoon bestaande (en niet uitsluitend aan den burgemeester der gemeente in de uitoefening zijner bediening) en bij gevolg de qualiteit van een of meerdere leden van dat Hgchaam niet in aanmerking kon komen ? Neen. Heeft de regter boven-omschreven feit ten onregte gequalificeerd beleediging Van magistraats-personen van het regeringsbestuur ter gelegenheid van de uitoefening hunner functiën , door woorden , strekkende , om hunne eer en kiesebheid aan te tasten , en alzoo daarop verkeerdelijk toegepast art. 222 Strafregt, en moet het worden gequalificeerd het wanbedrijf van lastering, voorzien bij art. 3 67 Strafregt, in verband met art. 2 der wet van den 16 Mei 18^9 (Stbl. n°. 34) ? Neen. fs beleediging (out ra ge) jegens de m art. 222 Strafregt bedoelde ambtenaren ook denkbaar buiten de tegenwoordigheid der magistraats-personen zelve? Ja. fs art. 222 van toepassing , zoowel wanneer de magistraatspersonen individueel, als wanneer eenig collectief bestuur beleedigd is? Ja. Is elke beoordeeling van daden van eenig bestuur, en dus ook beleedigende , geoorloofd, zonder te vallen onder het bereik der strafwet ? Neen. Zoowel de proc.-gen. bij het Prov. Geregtshof in Limburg als F. A. Janssen, deurwaarder bij de Arrondiss.-Regtbank te Roermond en bij het Kantongeregt te Horst, wonende te llorst, hebben zich in cassatie voorzien van een arrest van dat Geregtshof, van den 21 Dec. 1848 (Weehbl. n". 1002), gewezen in hooger beroep van een vonnis van de Arrondiss.-Regtbank te Roermond, van den 4 October 1848, bij welk arrest, met gedeeltelijke verbetering overigens van het vonnis van den eersten regter , wat betreft de qualificatie der bewezen feiten , is gehandhaafd de tegen den gereq. en mede-req., ter zake van beleediging van magistraats-personen van het regerings-bestuur ter gelegenheid van de uitoefening hunner functiën , door woorden, strekkende, om hunne eer en kieschheid aan te tasten , met toepassing van art. 222 Strafregt, door den eersten regter uitgesproken gevangenis-straf van ééne maand en verwijzing in de kosten, en de gereq. verder is veroordeeld in de kosten van hooger beroep. Nadat in deze zaak door den raadsheer Gockinga verslag was uitgebragt, en de gronden van voorziening , namens den gereq. en mede-req., door Mr. A. de Pisto waren voorgedragen, heeft de adv.-gen. Deketh hoofdzakelijk het volgende gezegd; « Er is in deze zaak beroep in cassatie aangeteekend, zoowel van wege den proc.>-gen. bij het Hof van Limburg als van wege den veroordeelde. Daar evenwel het ingestelde beroep van den kant van het Openb. Min. eeniglijk betrekking heeft tot de qualificatie , en die qualificatie , hoezeer dan ook op andere gronden , almede namens den veroordeelde is bestreden , zoo zal ik bij het onderzoek van de middelen, door den veroordeelde voorgesteld , als van zelf gelegenheid vinden , om ook mijn gevoelen over bet ingestelde beroep van het Openb. Min. aan dezen Raad kenbaar te maken. De beide eerste namens den veroordeelde voorgestelde middelen van cassatie , welke alleenlijk zijn opgenomen in de acte van aanteekening van het ingestelde beroep, en welke dan ook bij het gehouden pleidooi ten eenemale onaangeroerd zijn gelaten , zijn in mijn oog van weinig aanbelang, en leveren volstrekt geene termen op tot cassatie. Men beweert namelijk : 1°. schending van art. 223, in verband met de artt. 227 en 206 , Strafvord., op grond , dat de req. aan een geheel ander feit zoude zijn schuldig verklaard en wegens een geheel ander misdrijf zoude zijn veroordeeld, dan waarvoor hij in den gerigte was geroepen. Deze bewering echter vindt hare volkomene oplossing en wederlegging in de oorspronkelijke dagvaarding zelve , als in welk stuk eene opgave en omschrijving wordt aangetroffen der feiten, ter zake waarvan de bekl. ter verantwoording werd geroepen ; en wanneer men nu de schuldig-verklaring in hel beklaagde arrest aan deze omschrijving toetst , dan is het duidelijk, dat hel onderzoek , bij den regter gedaan , en de daarop gevolgde condemnatie volkomen hetzelfde onderwerp uitmaakt als dat der dagvaarding. liet zal niet noodig zijn , om aangaande dit middel iets verder in het midden te brengen. 2°. Wordt beweerd: verkeerde toepassing van art. 222 G. P., op grond , dat de req. was aangeklaagd van hoon of laster aan een zedelijk ligchaam , uit meer dan één persoon beslaande , en niet exclusief aan den burgemeester; en dat bij gevolg de qualiteit van een of meerdere leden van dat ligchaam niel in aanmerking mag worden genomen. Voor zooverre ik evenwel dit aangevoerde middel begrijp (want de strekking is mij niet regt duidelijk), ben ik van oordeel, dat ook deze bewering hare oplossing vindt in de dagvaarding. Datstuk toch maakt den grondslag uit van deze geheele regtsvervolging; en in dat stuk nu vindt men noch de qualificatie van hoon of laster, noch de vermelding van een zedelijk ligchaam , uit meer dan één persoon bestaande ; maar die dagvaarding behelst eene eenvoudige vermelding van het feit, en welk feit, onder anderen, daarin had bestaan, dat de bekl. in de herberg te Horst zoude gezegd hebben, dat het bestuur ton aanzien van den omslag der belasting schandelijk , infaam en schelmachtig had gehandeld. Dit was het feit, aan de kennisneming des regters onderworpen ; en welk feit voorzeker de regter, na gehouden onderzoek, bevoegd was zoodanig te qualificeren , het zij dan als hoon aan een zedelijk ligchaam» het zij als beleediging aan één of meer magistraats-personen, — als dit met het oog op de wet behoorde te geschieden. Ook dit tweede middel is dus in mijn oog ongegrond. Van meer regtskundig belang evenwel is het derde aangevoerde middel (hetgeen dan ook bij het gehouden pleidooi is ontwikkeld) en waarbij wordt beweerd: verkeerde toepassing van art. 222 C. P. , in verband met artt. 2 en 4 der wet van den 16 Mei 1829 [Stbl. n°. 34) , op de drie navolgende gronden : vooreerst, omdat beleediging (outrage) tegeu de aldaar bedoelde ambtenaren ondenkbaar is buiten de tegenwoordigheid der magistraats-personen elve; ten tweede, omdat art. 222 alleen van toepassing is , wanneer de maistraats-personen individueel, en niet wanneer eenig collectief bestuur be~ ecdigd is ; ten derde , omdat eene beoordeeling van daden van eenig bestuur , hoeeer dan ook beleedigend, geoorloofd zoude zijn en niet zoude vallen nder het bereik der strafwet. Wat nu evenwel de eerste dezer stellingen betreft, dat namelijk de outrage teeds zoude moeten geschieden in de tegenwoordigheid van de daarbij berokkene magistraats-personen, zoo geloof ik ten aanzien van dit punt envoudig te kunnen verwijzen tot de daaromtrent bestaande regtsleer , zoo ls men die bij de voornaamste Fransche schrijvers aantreft, en welke egtsleer daarin is gelegen, dat de tegenwoordigheid van den beleedigde» ri den regel, evenmin wordt gevorderd bij outrage als bij woordelijke eleediging tegen particulieren. Men zie onder anderen Chassan, Dèlits de la parole et de lapresse, . I, p. 414, n. 512 , et Grillet Dumarsan , de la Dijfamation, 1.1» i. 222, n°. 360, en p. 275, n°. 457, waar men onder anderen leest: « II n'est pas nécessaire que Poutrage soit adressé a la personne préen te du fonctionnaire , a moins qu'il ne soit considéré comme commis dans 'exercice des fonctions , » welk laatste hier volstrekt het geval niet was. Eveneens geloof ik len aanzien van de derde stelling, de bewering lamelijk, dat eene beoordeeling, hoezeer dan ook beleedigend, steeds ;eoorloofd zoude zijn , te kunnen verwijzen tot de daaromtrent gegevene leslissing van dezen Raad in de bekende zaak van van Hulst , en met velke beslissing de regtsbeschouwing in het beklaagde arrest volkomen iverefenstemt. Men vindt die beslissing van den Hoogen Raad bij van den h0nert , verz. van Arresten (Strafregt en Strafvordering) , jaargang 1846, I. II, bladz. 111 (Weehbl. n°. 715) , en de beslissing van het Hof in le 10de considerans. Meer bedenkelijk echter is mij de tweede stelling voorgekomen , en dat vel zoodanig, dat ik mij met de daaromtrent geopperde zwarigheid wel leb kunnen vereenigen, en dat dus ook ik van mijnen kant van meening •en , dat art. 222 C. P. niet van toepassing is op outrages , begaan ten lanzien van eenig zedelijk of collectief ligchaam. En dit mijn gevoelen nu is niet alleen gegrond op de woorden zeiveder vet, als welke alleen gewag maakt van un ou plusieurs magistrats, ils individuele persoon of personen , maar vooral ook daarop, dat èn de jransche èn de Nederlandsche wetgever het noodzakelijk geacht hebben , hu bij latere wetten speciaal te voorzien in hoon en beleediging, aan >penbare autoriteiten of ligchamen , als zoodanig, en collective, aangedaanVan daar dan ook, dat bij Grillet, na eerst te hebben afgehandeld de )nderscheidene soorten van beleediging, zoowel tegen ambtenaren als egen particulieren, vervolgens in eene afzonderlijde sectie (t. I, p. cvordt overgegaan tot de behandeling van beleediging omtrent collective iigchamen , terwijl evenzeer onze Nederlandsche wetgever gemeend heeft , laaromtrent bij eene speciale wet te moeten voorzien, en dat wel door op zoodanige ligchamen en openbare autoriteiten toepasselijk te verklaren de gewone bepalingen van hoon en laster, vervat in artt. 367 tot 375 C. P» [Men zie art. 2 der wet van 1829.) Met het oog dus hierop, kan ik met den req. wel instemmen , dat bij het arrest gegevene qualificatie erroneus is , en dat dus art. 222 C. P* verkeerd is toegepast. Intusschen, E. H. A.H.! geloof ik niet, dat het gevolg van &eie erroneuse qualificatie zal zijn, dat de req. van alle regtsvervolging za behooren te worden ontslagen , maar ben ik integendeel van meening * dat hier allezins van toepassing behoort te zijn de gewone leer omtrent hoon en laster , in verband met de wet van Mei 1829. En zoo ben ik dan als van zelf genaderd tot het beroep in cassatie van wege den proc.-gen., waarbij wordt beweerd insgelijks verkeerde toepassing van art. 222, en daardoor schending van art. 367 C. P., op grond, dat hier zoude bestaan de lelastlegging van eene bepaalde daad , welke, indien zij waar was, het bestuur ongetwijfeld zoude blootstellen aan de verachting en den haat der burgers, en alzoo eene telastlegging, vallende in de termen van gezegd art. 367. Wanneer zich hier de quaestie zuiver voordeed , of eenige beleedigiu£ \e*eTi$fonctionnaires, het zij als eene outrage, het zij als gewone calom*116 of injure gr ave zoude moeten worden aangemerkt , dan zoude zulks voorzeker tot geene onbelangrijke regtsbeschouwing aanleiding kunnen geven , aangezien de gevoelens hieromtrent nog al uiteenloopen. Thans evenwel , nu hier geen sprake is van fonctionnaires , individueel , er' dus ook niet van de toepassing van artt. 222 C. P. , geloof ik, dat het voldoende zal zijn, om, met betrekking tot dit regtspunt, eenvoudig te verwijzen tot Chassan , l. c., p. 414 en 415 in notis , en tot Grillet, p. 273, n°. 454, en inzonderheid ook p. 274. Hoezeer dus volgens den regel : Vapprêciation du caractère de Voutrage ten eenemale geacht moet worden te zijn overgelaten aux luinieres des tribunaux (met welk denkbeeld ik mij zeer wel kan vereenigen) ? zoo is het evenwel niet minder waar, dat het hier geldt eeniglijk de qualificatie , en dat dus , ook uit dit oogpunt beschouwd (daargelaten, dat art. 222 hier buitendien niet van toepassing zoude zijn) , de gegevene qualificatie hier zeer wel kan en behoort te worden beoordeeld. En zoo ben ik dan van meening, dal ook in zooverre het beroep cassatie van den proc.-gen. gegrond is , dat niet art. 222 C. P. , maar de bepalingen omtrent calomnie et injures hadden behooren te zijn toegepast, met dien verstande evenwel, dat het feit geenszins is vallende inde termen van art. 367, zoo als de proc.-gen. dit beweert, maar in die van art. 375 , als zijnde hier niet aanwezig een fait précis , maar eene beleedigende beoordeeling, waarvan het criterium van het beleedigende eeniglijk als un vice döterininè is te beschouwen. Ik concludeer dus tot cassatie, en voorts , met applicatie van art. 375, tot regtspraak ten principale; alles met veroordeeling van den req. Janssen, als veroordeelde , in de kosten. » De Hooge Raad enz., Wat aangaat de middelen, rakende de behandeling der zaak, in verband met de bestaande dagvaarding, voorgesteld van wege den veroordeelde en mede-req. van cassatie bij de aanteekening van ,Jhet beroep, en wel vooreerst wat betreft de beweerde schending van art. 223 , in verband met de artt. 227 en 206 Strafvord., doordien het Hof, even als de Regtbank te Roermond , den req. aan een geheel ander feit heeft schuldig verklaard en wegens een geheel ander misdrijf heeft veroordeeld, dan waarvoor tegen hem is geïnstrueerd en waarvoor hij heeft te regt gestaan : Overwegende, dat de bekl. heeft te regt gestaan eerst voor de Arrondiss.-Regtbank te Roermond, en daarna in hooger beroep voor het Prov. Geregtshof in Limburg, als beklaagd van op den 22 Julij 1848 in de herberg van J. Houben te Horst, ter gelegenheid , dat aan dezen het billet van diens aanslag in de plaatselijke belasting van wege het beslnur door den veldwachter werd overhandigd , te hebben gezegd , onder veelvuldig razen en tieren, en onderscheidene reizen herhaald, dat de daarin voorkomende aanslag onregtvaardig door bet gemeente-bestuur gedaan was, hij beklaagde te veel betalen moest, ten onregte tot een bedrag van fn* en Houben niet hooger dan tot f 7 was aangeslagen, dat het bestuur daarin schandelijk, infaam en schelmachtig had gehandeld, aan de ingezetenen hatelijk was, maar zulks ook verdiend had, en dat hij , van zijn invloe gebruik makende, het volk tegen meerbedoeld bestuur zou opruijen ; O., dat in fado door den regter in hooger beroep is aangenomen, daf op gemelden dag de bekl. ter voormelde herberg en ter bij de dagvaarding gemelde gelegenheid , na het aan Houben ter hand gestelde billet te hebben gelezen , heeft uitgeroepen: «hoe, gij betaalt maar zeven gulden en ik zes, dat is infaam, dat is schelmachtig van het gemeente-bestuur, ik zal het volk tegen hetzelve opmaken; zij roeenen , dat ik niets te zeggen heb, maar ik heb nog influentie; » O., dat uit de vergelijking van den opgegeven inhoud der dagvaarding en het als bewezen aangenomene duidelijk blijkende, dat het feit, bij de dagvaarding opgegeven, en dat, waarvoor de req. is schuldig verklaard en veroordeeld, volkomes hetzelfde is geweest, daaruit van zelf volgt, dat het aangevoerde middel is onaannemelijk; Ten andere, wat betreft de beweerde verkeerde toepassing van art. 222 Strafregt, omdat de req. was aangeklaagd van hoon of beleediging aan een zedelijk ligchaam , uit meer dan één persoon bestaande (en niet exclusief aan den burgemeester der gemeente Horst in de uitoefening zijner bediening) , en bij gevolg de qualiteit tan een of meerdere leden van dat ligchaam niet in aanmerking kon komen : 0.» dat in de dagvaarding noch de qualificatie voorkomt van hoon of beleediging, noch de benaming van een zedelijk ligchaam, uit meer dan één persoon bestaande, maar dat die dagvaarding behelst eene eenvoudige °Pgave van het feit, dat werd te laste gelegd, terwijl de regter voorzeker bevoegd was, om dat feit, na gedaan onderzoek, te qualificeren zoodanig als hij zou vermeenen te behooren; 0., dat alzoo dit middel, als gerigt tegen eene beweerde qualificatie, die bij de dagvaarding aan het feit zou zijn gegeven, doch die met der daad daarin niet voorkomt, ten eenemale is onaannemelijk; Wat voorts aangaat de middelen , rakende den grond der zaak, en wel vooreerst : wat betreft de door den proc.-gen. bij hel Prov. Geregtshof in Limburg als req. van cassatie beweerde verkeerde toepassing van art. 222 Strafr. , vermits de door den bekl. uitgesprokene beleediging aan het gemeente-bestuur van Horst, eene bepaalde daad, namelijk het schelmachtig , dat is , met opzettelijke onregtvaardigheid , opmaken van den omslag der plaatselijke belasting , b de telastlegging van eene daad , welke , indien *ij waar was , dat besturend ligchaam , zoo niet aan regterlijke vervolging dan toch ongetwijfeld aar» de verachting en den haat der burgers zoude blootstellen , zoodat de door den bekl. geuite beleediging behoort te worden gequalificeerd het wanbedrijf van iastering , voorzien bij art. 367 Strafregt , in verband met art. 2 der wet van den 16 Mei 1829 (Stbl. n°, 31) ; O., dat voor de toepassing van art. 367 evengemeld , in verband met art. 2 van de wet van 1829, wordt gevorderd de telastlegging van bepaalde daadzaken , die, im ze waar waren , de bij gemeld art. 467 verder omschreven gevolgen zouden hebben ; O. , dat echter hier zoodanige bepaalde telastlegging in de als gebezigd aangenomen bewoordingen niet wordt aangetroffen , maar die veeieer alleen bij gevolgtrekking zou kunnen worden opgemaakt, en dat opgrond hiervan het beweren , alsof hier had behooren te zijn schuldig verklaard aan het wanbedrijf van Uster , niet is aannemelijk ; Ten andere, wat betreft het van wege den veroordeelde en mede-req. bij de mondelinge voordragt van zijnen advocaat ter leregtzitling, met verwijzing tot en uitbreiding van het derde middel, opgegeven bij de aanteekening van het beroep, voorgedragen middel van cassatie, verkeerde toepassing namelijk van au. 222 Strafregt, in verband met de artt. 2 en 4 van de wet van den lf> Mei 1829 (Stbl. n°. 34 op de drie navolgende gronden, vooreerst, om'Jat beleediging ( outrage) jegens de aldaar bedoelde -ambtenaren ondenkbaar is buiten de tegenwoordigheid der magistraats-personen zelve ten tweede. omdat art. 222 alleen van toepassing is, wanneer de magistraats-persoon ii iividueel en niet wanneer eenig collectief bestuur beleedigd is; en ten derde, omdat eene beoordeeling van daden van eenig bestuur, hoezeer dan ook beleedigend, geoorloofd zoude zijn en niet zoude vallen onder het bereik der Strafwet ; O. ad primurn, dat, eveneens als in het algemeen eene beleediging zeer wel denkbaar is buiten de tegenwoordigheid van eenen beleedigde, zoo ook in het bijzonder de woorden auront recu in art. 222 op zich zelve geenszins eene zoo beperkte beteekenis hebben , dat slechts beleedigende uitdrukkingen , die door den beleedigde zijn gehoord of hadden kunnen worden gehoord, daardoor zouden worden aangeduid, en dat voorzeker liet gezag en aanzien van den magistraats-persoon eveneens iu diens afwezen als in diens tegenwoordigheid kunnende worden aangerand, er ook uit dezen hoofde geen de minste grond bestaat, om die woorden in zoo beperkten zin op te vatten , alsof de magistraats-persoon zelf zou moeten zijn tegenwoordig gewee>.?., om de beleediging te kunnen ontvangen ; O. ad secundum , dat art. 222 geenszins inhoudt, dat het daar bedoelde misdrijf alleen zou kunnen worden bedreven jegens magistraats-personen individueel , en niet jegens eenig collectief bestuur ; dat daarentegen de woorden; un ou plusieurs magistrats geenszins een zoo beperkten zin medebrengen , en geens/.,ns denzelfden zin hebben als het woord individu, in artikel 367 gebezigd, maar ruim genoeg zijn, om meerdere magistraatspersonen aan te duiden, niet alleen individueel en op zich zelve staande, maar ook in een zedei c ligchaam vereenigd ; O., dat dan ook de wetgever, door bij de wet van den 16 Mei 1829 alleen eene toepasselijke verklaring van art. 367 en volgende Strafregt, op laster en hoon, aangedaan , onder anderen aan ligchamen, uit meer dan één persoon bestas de, hebbende noodig geoordeeld, maar de bepaling van art. 222 onaangeroerd hebbende gelaten, ook hieruit moet worden afgeleid, dat de wetgever zelf in art. 222 niet denzelfden beperkten zin heeft gezien } die de bewoordingen van art. 367 medebragten , daar toch, bijaldien de zin voor denzelfden ware gehouden , ook de redenen, die tot het daarstellen van de wet van 1829 aanleiding gaven , tot de aanvulling van art. 222 zouden hebben moeten leiden; O. , ad tertium , d>ff wanneer er al eenig verband mogt kunnen worden geacht te bestaan Hisschen art. 4 van de wet van 16 Mei 1829 en art. 222 Strafregt f of wanneer al evengenoemd art. 4 mogt kunnen geacht worden een algemeen en op zich zelf staand voorschrift te behelzen , dan toch bij het beklaagde arrest teregt dienaangaande is overwogen , dat, hoewel ieder het regt heeft, om over de handelingen der openbare magten zijne gedachten te uiten en ie te beoordeelen , daarin geenszins de bevoegdheid ligt opgesloten, om die handelingen boosaardiglijk in een verachtelijk of hatelijk daglicht te steÜen , en daardoor de openbare magten, van wie die handelingen zijn uitgegaan , te beleedigen , vermits er tusschen dit laatste en eene zelfs zeer scherpe en harde beoordeeling een aanmerkelijk onderscheid bestaat; O., dat dan ook te regt de uitdrukkingen vorengemeld , gebezigd onder de mede reeds opgegeven omstandigheden, zijn geoordeeld zoodanige aanlanding van eer en kieschheid daar te stellen, als bij art. 222 Strafregt is strafbaar gesteld; O., dat op grond van een en ander ook het van wege den veroordeelde en mede-req. Raadkamer. Zitting van den 23 April 1849. Artt. 169 , 170, 171, 173, 255, 386, n°. 3 en 4, Strafr. Hee/t de regter, door te verklaren , dat de volgende feiten , namelijk dat iemand, die gedurende eenigen tijdvoor loon, kost en inwoning bij een ander in dienst was , tweemalen de gelden, die hij van zijnen meester had ontvangen , om die aan kooplieden te betalen , achtergehouden en zich toegeëigend heeft, — daar stellen het wanbedrijf van misbruik van vertrouwen , geschonden art. 386 , n3, Strafr., uls moetende die feiten worden beschouwd als diefstal ? Ja. Be Hooge Raad enz. , Gehoord het verslag van den adr.-gen. Deketh , uitgebragt op de voorziening in cassatie van den proc.-gen. bij het Prov. Geregtshof in Groningen , tegen een arrest van hetzelve Hof, op den 27 Maart 1849 in raadkamer gewezen, waarbij , op het verzet van het Openb. Min., is bevestigd een bevelschrift van de Arrondiss.-Regtbank te Winschoten, van den 24 Maart bevorens , waarbij feitelijk is aangenomen , dat er voldoende bezwaren aanwezig zijn om W. SinkeJaar , thans zonder beroep, wonende te Groningen, verdacht te houden , dat zij van den 1 Mei tot den 8 Dec. 1848 gedurende welken tijd zij voor loon, kost en inwoning bij M. S. , weduwe B. , te Bellingwolde , in dienst was, twee malen de gelden , die zij van hare meesteres had ontvangen om die aan kooplieden te betalen, achtergehouden en zich toegeëigend heeft, doch bij welk bevelschrift deze feiten zijn beschouwd als opleverende het wanbedrijf van misbruik van vertrouwen , en de zaak is verwezen naar de correctionnele teregtzitting; Gelet op de memorie van cassatie, waarbij beweerd wordt , dat de feiten, waarvan de bekl. verdacht wordt gehouden , moeten worden beschouwd als diefstal , gepleegd jegens hare meesteresse , tijdens zij bij dezelve voor loon in dienst was, voorzien bij art. 386 , n°. 3 , Strafregt, en dat mitsdien gezegde wetsbepaling door het Hof zou zijn geschonden ; Gezien de conclusie van den proc.-gen. bij dezen Raad, door genoemden adv.-gen. geteekend en ter tafel overgelegd , strekkende tot cassatie van gezegd arrest, en tot het alsnog verleenen van regts-ingang legen de bekl., ter zake van diefstal zoo even gemeld; Overwegende , dat door de woorden: « arglistige ontvreemding,» gelijk duidelijk blijkt uit de vergelijking van de artt. 169, 170, 171, 173, 255, tweede lid , en 386, n°. PROVINCIALE HOVEN. PROVINCIAAL GKREGTSHOF IE GELDEflLAND. Zitting van den 5 April 1849. President , Mr. J. Rau- Verzoek tot opheffing van curatele. —~ Tweede geval in art. 494 B. W. voorzien, namelijk dat de eerste regter geineend heeft niet genokgz\am te zijn ingelicht , en mitsdien het houden van een getuigen-verhoor in contradictorio heeft bevolen, zoodat volgens de aangenomene jurisprudentie , de tegenstelling, in art. 494 voorkomende, en art. 493 /?. W., het houden van het getuigen-verhoor en de verdere behandeling der zaak ter rolle van de Regtbank behoort plaats Le hebben.
36,172
MMKB10:000716002:mpeg21_17
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,880
Vragen des tijds, 1880, 01-01-1880
null
Dutch
Spoken
5,610
9,707
Hierboven hebben wij reeds gezien hoe het metrieke stelsel van maten en gewichten niet de eenige vernieuwing uit den revolutietijd is; ook nieuwe regelingen voor de tijds- en cirkelverdeeling werden voorgedragen, die evenzeer op het tientallige stelsel berustten. Juist door de bovengenoemde bezwaren is de invoering verijdeld. Noch voor den tijd, noch voor den cirkel is de tiendeelige indeeling bruikbaar. Voor den eersten niet, omdat de natuur zelve ons eene verdeeling in twee en vier deelen aan de hand doet; voor den cirkel niet, omdat voor de berekening de oude verdeeling van het kwadrant in 90 graden, een graad in 60 minuten, eene minuut in 60 secunden te verkiezen is boven de tiendeelige, waar het kwadrant in 100 graden, een graad in 100 minuten, eene minuut in 100 secunden wordt verdeeld. Slechts enkele tafels, enkele beroemde werken, zooals de ,/Mécanique Celeste" van Laplace, herinneren nog aan het kwijnende leven dezer indeeling. Buiten Frankrijk is zij nooit in gebruik gekomen, en ook daar genoot zij slechts een kortstondig bestaan. Dat dit bezwaar tegen het metrieke stelsel van den beginne af aan niet onopgemerkt is gebleven, blijkt uit een opstel in de „Edinburgh Review" (October 1806 en Januari 1807) waar door een onbekenden, maar hoogst bekwamen en helderzienden geleerde een kritiek van het metrieke stelsel wordt gegeven. De voor- en nadeelen van het natuurlijke stelsel maten en gewichten, zooals het toen werd genoemd, worden grondig uiteengezet. In het algemeen verklaart de schrijver een voorstander te zijn van de algemeene invoering van dit stelsel, doch vooral merkwaardig is het verwijt, dat hij hierbij tot de commissie richt. Waarom, zoo vraagt hij haar, zijt gij in een tijd toen eene manie van hervormingen den geest uwer landgenooten bevangen had, zoo bedeesd geweest en hebt daarvan geen gebruik gemaakt om het geheele getalstelsel te vernieuwen? Door het twaalftallige voor het tientallige in de plaats te stellen, zoudt gij eene ware weldaad aan de beschaafde wereld hebben bewezen. Hij voorspelt ook, dat moge al het nieuwe maatstelsel worden aangenomen, dit nooit met de nieuwe verdeeling van den cirkel of den tijd het geval zal zijn. Het eerste beveelt hij sterk bij zijne landgenooten aan. „Het is waar," zoo besluit hij zijn opstel, „wat ons aangaat, kan deze aanneming slechts geschieden met eenige opoffering van onzen nationalen trots; de omstandigheden zijn niet gunstig, omdat wij nooit zonder eenige jalousie en wantrouwen de onschuldigste en lofwaardigste handelingen der Franschen kunnen aanzien, maar wij moeten aan zulke vooroordeelen niet toegeven, wanneer het gezond verstand en de duidelijkste bewijzen zoo sterk daartegen opkomen. In eene zaak, die slechts op de kunsten en wetenschappen betrekking heeft, moet men zich houden aan de spreuk: Fas est et ab hoste doceri." Heeft bij de grondleggers van het nieuwe stelsel omtrent het wenschelijke der tiendeelige indeeling nimmer eenig verschil van gevoelen plaats gehad, met de benamingen is dit een geheel ander geval geweest. Men dwaalt, wanneer men meent, dat die nieuwe benamingen mede tot oorspronkelijke kenmerken behooren en door de geleerden, die het stelsel ontwierpen, zijn vastgesteld. Zij zijn juist groote tegentegenstanders dezer benamingen geweest. Slechts over één naam waren alle het van den beginne af aan eens, dat is die van mètre aan de eenheid van lengte te geven, een woord uit het grieksche ,/metron" (maat) afgeleid. Het verzet tegen deze nieuwe benamingen was niet ge- ring; het kwam ditmaal zoowel van de geleerde wereld als van het volk. De eerste spotte niet weinig met het onwetenschappelijke samenkoppelen van woorden, aan verschillende talen ontleend; en dan nog de verkeerde spelling hecto voor heaato, en kilo voor chilio! Niet de wetenschap, maar de pseudo-classieke geest, die in den eersten tijd der fransche revolutie de maatschappij bezielde, heeft die benamingen in het leven geroepen. Het volk kwam op tegen het onpraktische der vreemde benamingen, die voor het dagelijksche gebruik ongeschikt werden bevonden, omdat zij te lang zijn en te veel op elkander gelijken. Het gevolg was dan ook dat, kort na de invoering van het metriek stelsel, bij eene supplementaire wet nevens de nieuwe benamingen de oude, grootendeels overeenkomstig de door de akademie voorgestelde, werden toegelaten. Eerst veel later is ook in Frankrijk het uitsluitend gebruik der nieuwe namen verplichtend gesteld. Geheel afgescheiden van de taalkundige bezwaren is aan deze nieuwe namen eene moeilijkheid verbonden, die haar invloed overal doet gevoelen, waar het metriek stelsel is aangenomen. Uitdrukkelijk werd door de fransche commissie op den voorgrond gesteld, dat de eenheid van gewicht is het gewicht van een volume water, in den vorm van een cubus, die het tiende deel van de eenheid van lengte tot ribbe heeft. De benaming der gewichten moet noodzakelijk met deze eenheid overeen komen, en in alle voorstellen werd dit in het oog gehouden, hetzij door de benaming livre of die van grave. Bij de wet is dit echter uit het oog verloren. De eenheid van gewicht verkreeg geen afzonderlijken naam; deze werd toegekend aan het duizendste gedeelte der eenheid nl. gram, terwijl de eenheid zelve den saamgestelden naam kilogram (duizendgram) verkreeg. Te vergeefs heb ik naar eene behoorlijke verklaring gezocht. De vurige voorstander van het metriek stelsel, onze van Swinden, weet geene andere reden te bedenken, dan dat men het wenschelijk vond aan een klein gedeelte van de eenheid een naam te geven, omdat de gedeelten meer dan de veelvouden gebruikt worden. Hoe het zij, de fout heeft reeds tot veel verwarring aanlei- ding gegeven. Zoo vindt men zelfs hier en daar vermeld, dat niet de kubiek decimeter maar de kubiek centimeter water tot eenheid van gewicht is aangenomen, hetgeen met de duidelijk en herhaaldelijk uitgesproken bedoeling van de grondleggers van het stelsel in strijd is. Vooral de wetenschappelijke wereld ondervindt de moeilijkheid dezer willekeurige naamsverwisseling, zoodat de commissie voor de eenheid van maten van de British Association nog kort geleden heeft voorgesteld, den meter als eenheid van lengte te laten vallen en daarvoor den centimeter in de plaats te stellen, welke nieuwe eenheid dan met de (jram overeenstemt, omdat de dichtheid van het water evenzoo tot eenheid bij massabepaling wordt genomen. Alleen langs dezen weg kunnen alle eenheden met elkander in overeenstemming worden gebracht. Trouwens meter en kilogram komen in dit opzicht evenmin met elkander overeen. III. Het nieuwe stelsel maten en gewichten was niet alleen bestemd om alle anderen in Frankrijk te vervangen, maar om een internationaal stelsel over de geheele wereld te worden. Dit denkbeeld hing samen met den droom der universeele republiek der menschheid, die door algemeene wetten zou worden bestuurd. Het is genoegzaam bekend hoeveel van deze illusie tot werkelijkheid is gekomen; de meeste wetten en maatregelen die met het oog hierop zijn voorgesteld of aangenomen, zijn verdwenen zonder een spoor achter te laten. Doch met het stelsel maten is dit niet het geval geweest. De grondslag, dat de eenheid aan de natuur zelve moest ontleend zijn, om geen aanleiding tot verschil of naijver te kunnen geven, moge gevallen zijn, het stelsel zelf is behouden gebleven. Al heeft het niet den snellen triumftocht door Europa gehouden, dien men aanvankelijk verwachtte, niettegenstaande heftige bestrijding of lijdelijken tegenstand heeft het zich toch langzaam maar zeker een weg door de beschaafde wereld gebaand. In Frankrijk zelf is het niet dan na eene langdurige lijdensgeschiedenis tot uitsluitend stelsel van maten en gewichten verheven. Zooals wij reeds zagen werd, nog vóór de definitieve vaststelling van de mètre, op eene voorloopige eenheid, afgeleid uit de bestaande graadmetingen, het metrieke stelsel gebouwd en met de tiendeelige verdeeling en nieuwe benamingen in 1795 ingevoerd. In 1799 werden eerst de mètre en het kilogramme, zooals zij thans nog bestaan tot vaste grondslagen van het stelsel aangenomen; maar reeds het volgend jaar werden weder nevens de nieuwe benamingen, welke bij het volk nog geen ingang konden vinden, de oude volksnamen geldend verklaard. In 1812 had echter weer een omkeer plaats; de oude namen en verdeelingen werden bij keizerlijk besluit ingevoerd, doch met eenig verband tot het nieuwe stelsel; zoo bestond de toise uit 2 mètres, de avne uit 6 decïmètres, het livre werd het halve kilogramme enz. Dit verwarde stelsel, dat alle voordeelen van het metrieke ter zijde stelde, heeft lang geduurd. Eerst onder de regeering van Louis Philippe werd eene wet aangenomen, waarbij het oorspronkelijke metrieke stelsel met al zijne nieuwe benamingen als uitsluitend stelsel werd ingevoerd. Met der! aanvang van het jaar 1840 is deze wet in werking getreden en sedert dien tijd niet meer gewijzigd. Zoo heerscht het zuiver metrieke stelsel sedert een veertigtal jaren in Frankrijk en kan thans eerst als duurzaam gevestigd beschouwd worden. Onder de krachtige bescherming van van Swinden heeft het stelsel in ons land spoedig ingang gevonden. Na de wisseling van vele stukken werd het in 1802 door het wetgevend lichaam der Bataafsche republiek verbindend verklaard. Met de uitvoering van dit besluit schijnt men getalmd te hebben, althans den 9den Februari 1809 werd door den koning van Holland een besluit geteekend, waarbij op nieuw het decimale maatstelsel verbindend werd verklaard, met behoud echter van oudhollandsche benamingen, zooals palm, daim, streep, akker voor are, morgen voor hectare; kan voor litre, musse voor deciliter; kop, maatje, vingerhoed; pond voor kilogram, once, lood, aas voor decigram, korrel voor milligram. De eenheid van lengte bleef echter den naam meter behouden. Tijdens de inlijving in Frankrijk waren wij natuurlijk aan de bepalingen van dat land onderworpen en werden ook hier overeenkomstig het bovengenoemde besluit van 1812 de oude maten nevens de nieuwe toegelaten, zoodat de vroegere verwarring terugkeerde. Maar na de verlossing van het fransche juk werd spoedig tot de herziening der maten en gewichten overgegaan, met het gevolg dat in 1816 het oorspronkelijke metrieke stelsel in eere werd hersteld, doch met behoud der oudhollandsche benamingen, waarbij nu tevens de meter Ned. el werd genoemd. Na de afscheiding van België werden daar in 1855 deze oude namen door de nieuwe vervangen. In ons land is Hit nog niet geschied; eerst in 1869 werd deze zaak aan de orde gesteld en wel het metrieke als uitsluitend maatstelsel gehuldigd; maar naast de nieuwe bleven ook de oude benamingen behouden. Bij het ingediend wetsontwerp wordt echter voorgesteld de laatste voor goed te doen vervallen en slechts de eerste als wettig te verklaren. In Engeland heelt het metrieke stelsel van den beginne af aan, vooral in de geleerde wereld, vele voorstanders gevonden. De waarschuwing van den scherpzinnigen Engelschman, die wij hierboven hebben meegedeeld, is echter in den wind geslagen. Het oude maatstelsel met de yard als eenheid en zijne twaalftallige onderverdeelingen: feet, inch, line is tot nu toe blijven bestaan; slechts is het gebruik van het metrieke stelsel bij de wet nevens het bestaande toegelaten. De invoering van het metrieke stelsel in Duitschland is met vele moeilijkheden gepaard gegaan, en toch was nergens meer dan daar een gemeenschappelijk maatstelsel een vereischte. De verschillende landen en landjes hadden ieder een eigen maatstelsel, zonder eenige onderlinge verwantschap • hoeveel verwarring hieruit ontstond behoeft wel niet gezegd te worden. En toch is in geen der beschaafde landen de invoering van het metrieke stelsel langer en heftiger bestreden dan hier. Toen in 1816 voor Pruisen een° nieuw maatstelsel werd ingevoerd, kwam het metrieke, hoewel het reeds zoovele vorderingen had gemaakt, niet in aanmerking maar werd tot eenheid genomen de Stab, verdeeld in drié Pruisische voeten, elke voet in 12 Zoll, een Zollm 12 Linien- zoover werd toen de afkeer van de nieuwe mètre gedreven, dat de vergelijking niet het fransche stelsel zich tot de oude toise beperkte. In 1835 werd Bessel door de koninklijke pruisische regeering belast met de taak een nieuw stelsel te ontwerpen. Nu zagen wij reeds welke eene scherpe kritiek door dezen gezaghebbenden geleerde over het metrieke stelsel werd uitgesproken; ook hij stelde het geheel ter zijde en hield zich aan de oude maten en hare verdeeling, waarvoor hij nieuwe, geheel conventioneele typen liet vervaardigen. Toch kon deze hardnekkige tegenstand niet verhinderen, dat het metrieke stelsel in Duitschland aanhang verwierf. Verschillende kleinere landen, zooals Baden, Nassau, ITessenDarmstadt, gingen voor met de geheele of gedeeltelijke invoering, totdat in 1860 de duitsche bondsdag de wenschelijkheid uitsprak om een eenig maatstelsel voor Duitschland in te voeren, en eene commissie uit afgevaardigden van verschillende landen benoemde om deze zaak voor te bereiden. Deze commissie, waaraan echter Pruisen, dat zijne voelen niet wilde loslaten, zich onttrok, verklaarde zich voor de volledige en algemeene aanneming van het metrieke stelsel. Zoo als meer gebeurt, bleef de zaak hierbij rusten, tot in 1863 het internationale statistische congres te Berlijn bijeenkwam en zich ook deze zaak aantrok. De krachtige taal van den beroemden natuurkundige Dove, die het metrieke stelsel met warmte in bescherming nam, lokte het besluit uit om bij alle regeeringen op de invoering van dit stelsel aan te dringen. Ingevolge hiervan werd in 1864 in Engeland het stelsel nevens het bestaande wettelijk toegelaten, hetgeen, zooals hierboven reeds werd opgemerkt slechts een halve maatregel is. De gebeurtenissen van 1866, waardoor de oude Duitsche bond werd opgelost, brachten ook stoornis in de behandeling dezer zaak, maar de nieuwe Noordduitsche hond nam haar in 1868 weer op en stelde eindelijk eene regeling vast. Daarbij werd het metrieke stelsel volledig aangenomen, de oude maten en gewichten ter zijde gesteld, slechts werden nevens de fransche namen ook duitsche ingevoerd; zoo heet de meter ook Stab, de centimeter Neuzoll, de millimeter Strich, de dekameter Kette, de liter Kanne, de halve liter Schoppen, de hektoliter lass, het halve kilogram Pfund, 50 kilogram Centner, 1000 kilogram Tonne. Buiten het metrieke stelsel werd slechts de Meile van 7-j kilometer voor het meten van wegen behouden. Deze regeling werd spoedig daarop ook door de Zuidduitsche staten aangenomen, zoodat zij thans voor geheel Duitschland geldt; Oostenrijk en Zwitserland hebben dien weg gevolgd. In Italië, Spanje, Portugal en Griekenland is evenzoo het metrieke stelsel aangenomen, doch met behoud van landsbenamingen, hetgeen vooral vreemd klinkt voor het laatste land, omdat zooals wij zagen, de fransche namen zooveel mogelijk aan de classieke grieksche taal werden ontleend. Rusland en de noordsche rijken schijnen de eenige staten in Europa te zijn, die zich nog niet bij het metrieke stelsel hebben aangesloten; althans de dagbladen hebben voor eenige dagen gemeld, dat het in Turkije was of zou worden ingevoerd. De Vereenigde staten van Noord-Amerika voegen zich naar het verwarde engelsche matenstelsel, doch Mexico en de staten van Zuid-Amerika hebben het metrieke aangenomen. In die landen echter waar het nog niet is ingevoerd bestaat eene sterke neiging om hiertoe over te gaan; de wetenschap en de groothandel vereenigen zich om hierop bij de regeering aan te dringen. Zoo is het althans in Rusland en de Noord-Amerikaansche staten; in de laatste wordt de invoering van het metrieke stelsel door het lager onderwijs voorbereid. Zoo valt er dus niet aan te twijfelen of de geheele invoering en het algemeene gebruik van het metrieke stelsel maten en gewichten zal binnen een betrekkelijk kort tijdsverloop volbracht zijn, en daarmede een groote dienst aan 6e jaargang, II. 27 de maatschappij bewezen. De wetenschap is voorgegaan; haar internationaal karakter maakt een algemeen matenstelsel onmisbaar, zoodat hier het metrieke reeds gernimen tijd als het eenige is aangenomen. Voor den handel is de zaak van niet minder gewicht. Een eenig stelsel maakt een einde aan de verwarring, die door het gebruik van verschillende maten in een land ontstaat en aan het bedrog dat hiervan een noodzakelijk uitvloeisel is. De uitbreiding van het internationaal handelsverkeer maakt een voor alle landen gemeenschappelijk maatstelsel onmisbaar. Zal het metrieke stelsel, eenmaal zoover gekomen, voor altijd het eenige maatstelsel blijven? Valt het steeds moeilijk over den toekomstigen loop der gebeurtenissen te oordeelen, toch geloof ik niet te ver te gaan door dit te betwijfelen. Bij de groote voordeelen hebben wij de schaduwzijde opgemerkt. Als natuurmaat kan het stelsel niet meer beschouwd worden, en hoewel volgens het oordeel van Bessel het ontleenen van eene maat aan de natuur voor ons onbereikbaar is, kunnen wij niet beoordeelen of de voortdurende uitbreiding der natuurwetenschappen nooit tot de kennis eener meer eenvoudige en bruikbare maat zal leiden. De verdeeling heeft ook hare bezwaren, maar is met, het gebruikelijk talstelsel onafscheidelijk verbonden; dat men van het tientallige tot het twaalftallige overgaat is zeker vooreerst niet te wachten; daar het echter groote voordeelen zou geven, is de mogelijkheid voor de toekomst volstrekt niet uitgesloten. In dat geval zou men stellig tot de oude twaalftallige verdeeling der maten terugkeeren. Vele hervormingen uit den eersten woeligen tijd der fransche revolutie zijn na een kortstondig bestaan verdwenen zonder een spoor achter te laten, doch het zal haar, onder het vele goede dat zij tot stand bracht, steeds tot eer gerekend worden de invoering van een algemeen matenstelsel te hebben voorbereid. IV. Voor ons land is de invoering van het metrieke stelsel geene vraag meer. Ons vaderland stond, zooals uit het ge- schiedkundig overzicht bleek, onder de eerste rijen der voorstanders en is daaraan altijd getronw gebleven. Toch valt niet te ontkennen, dat het bij het volk nog niet den invloed heeft gevonden, welken men van den hoogen leeftijd zou verwachten. Een nieuwe wet kan dus slechts ten doel hebben de zaak zoodanig te regelen, dat bij eene zuivere toepassing van het stelsel een gemakkelijk gebruik voor het volksleven gepaard zij. In hoeverre het ingediend ontwerp aan deze vereischten beantwoordt zullen wij thans nagaan. Hoewel het zich noch over den oorsprong, noch over de hooge waarde van het stelsel uitlaat, kan toch uit de bewoordingen der wet tegenover die van vroegere besluiten, de verandering van zienswijze omtrent de beteekenis van de aangenomen eenheid worden afgeleid. Heette het in het boven aangehaalde besluit van 1802 nog: „als onveranderlijke grootheid en tot grondslag van alle Maaten en Gewigten wordt aangenomen de Quart-Meridiaan ... en wel, tot eerste of primitive lengtemaat het tien millioenste gedeelte van den gemelden QuartMeridiaan , thans luidt de wet op heel wat lager toon: „de eenheid van lengtemaat is de. .. Mètre, in het jaar 1799 in de staatsarchieven van Frankrijk neergelegd." Terwijl van regeeringswege steeds is geijverd voor de invoering van het internationale maatstelsel, heeft zij zich van het internationale muntstelsel voortdurend afkeerig betoond. Toch zijn deze beiden nauw verbonden, ja van den beginne af aan als onafscheidelijk vastgesteld. Reeds bij de eerste vaststelling van het metrieke maatstelsel in Frankrijk was daaraan een nieuw, evenzoo metriek muntstelsel gevoegd, met de franc als eenheid en hare honderddeelige verdeeling in centimes. Op alle congressen die hierover in later tijd zijn gehouden en steeds door afgevaardigden van ons land werden bijgewoond, is op de eenheid van ministelsel aangedrongen. De moeilijkheden die uit de verschillende munstelsels voortvloeien, zijn nog grooter dan die met uiteenloopende maatstelsels samenhangen. Voor het eerste heeft men toch, behalve al de moeilijkheden van het laatste, nog dit bezwaar, dat het geld bij den overgang van het eene land in het andere een deel zijner waarde verliest. Herhaaldelijk zijn in verschillende rapporten door de beste staathuishoudkundigen van alle landen de bezwaren hieraan verbonden uiteengezet en de middelen aangewezen om tot eenheid te geraken; het mocht niet baten. Het ligt niet op onzen weg thans in nadere bijzonderheden hieromtrent te treden, slechts wilde ik er op wijzen , dat ons land tegenover de eenheid van het muntwezen eene geheel andere houding aanneemt dan tegenover die van het maatstelsel. Ons muntstelsel staat geïsoleerd tusschen die van de naburige groote rijken, sluit zich bij geen van allen aan; eene hervorming hiervan zou zeker grooter weldaad zijn dan eene nieuwe wijziging in de wettelijke bepalingen omtrent de maten. Is eenmaal de eenheid van lengte aangewezen, dan behoeft voor de vlakte- en inhoudsmeting geene nieuwe te worden vastgesteld. De wetenschap leert, dat zij geene andere kan zijn dan het vierkant en de cubus op de eenheid van lengte beschreven. Om b. v. het oppervlak te berekenen van een rechthoek, wiens lengte 4 en breedte 3 eenheden bedraagt, moet men, zooals iedereen weet, deze getallen met elkander vermenigvuldigen en vindt dan 12 vierkante eenheden. Het zij mij vergund hier ook een voorbeeld uit de meetkunde aan te halen. Zij leert, dat een bol, wiens straal door R wordt voorgesteld tot omtrek heeft 2/R, tot opper- vlak 4 r. R2, tot inhoud 4/j 77 R'; * is hierin het onbenoemde getal, dat de verhouding van den omtrek tot de middellijn eens cirkels voorstelt en heeft tot waarde 3,14159... Neemt men dus den straal des bols gelijk aan de eenheid van lengte, dan wordt de omtrek gegeven door het getal 2 t. , de oppervlak door 4 de inhoud door */s de eerste is in lengte eenheden, de tweede in vlakte eenheden, de derde in lichaamseenheden aangeduid. Maar onze wet leert dit beter. In strijd met de wetenschappelijke voorschriften stelt zij het vierkant op tien maal de lengte-eenheid tot vlakte-eenheid, maar weer de cubus op de lengte-eenheid tot lichaams-eenheid. Volgens de wet wordt dus van bovengenoemden rechthoek het oppervlak niet 12 maar 0,12 eenheden; de bol met den straal tot eenheid heeft wel den omtrek 2 ~, maar het oppervlak 4/ioo * en weer tot inhoud \3 f. In geen ander land vindt men zulk eene ongelukkige redactie dezer wet. Zoowel in de oorspronkelijke fransche verordening als in alle volgende leest men: Les mesures de surface sont les carrés des mesures de longueur; les mesures de volume sont les cubes des mesures de longueurs. Evenzoo in de duitsche: Einheit des Langemasses : das meter; Einheit des Flachenmasses: das Quadratineter, Einheit des Körpermasses, das Kubikmeter. Doch wat nog sterker spreekt: in onze oude verordeningen, zooals die van 1802 en 1808, staat overeenkomstig hiermede: tot grondslag der maten van oppervlakte (wordt aangenomen) het vierkant van die eerste lengte-maat. Slechts in onze latere wetten komt de bepaling voor: de eenheid van lengte is de meter, de eenheid van vlakte de are dat is het vierkant op 10 meter, de eenheid van ruimte de stère, zijnde weer de cubus op den enkelen meter, terwijl dan aan het slot dezer verwarde nomenclatuur de volgende bepaling voorkomt: „de namen en waarde der lengtematen kunnen met bijvoeging van het woord vierkante voor vlaktematen, en met bijvoeging van het woord kubieke voor ruimte- of inhoudsmaten gebezigd worden." Zoo is dus de tabel in de wet in strijd met de wetenschappelijke voorschriften, maar bij goedgunstige uitzondering wordt de toepassing der wetenschap ook toegelaten! Het is zoo goed alsof in een der nederlandache wetten het volgende artikel werd opgenomen : de som der hoeken eens rechtlijnigen driehoeks kan aan twee rechte hoeken gelijk gesteld worden! Maar zal men zeggen: de are en stère komen toch ook in de buitenlandsche verordeningen als eenheden voor. Zeker, maar uitdrukkelijk wordt er bijgevoegd, dat de are — 100 □ meter, met hare veelvouden en onderdeelen uitsluitend voor landmetingen dient, de stère uitsluitend voor het meten van houtsoorten, zooals bij ons de wisse. Het is dus in strijd met het metrieke stelsel, wanneer men overeenkomstig de wettelijke voorschriften ten onzent spreekt van: zooveel stères gas of centiares muuroppervlakte, uitdrukkingen , wier weerga men te vergeefs zal zoeken bij de in hare vormen zoo scherpe fransche taal. Ook bij ons zou men vroeger nooit gezegd hebben: „die ruimte bevat zooveel wissen lucht," of „die muur heeft zooveel bunder oppervlakte." De fout zit dus in de verwarring van de maten met de namen, die zij voor sommige toepassingen verkrijgen. Trouwens in het geheele tafeltje van art. 3 zoekt men te vergeefs de zuivere toepassing van het metrieke stelsel. Willekeurig zijn verscheidene maten weggelaten, alleen omdat hunne namen niet in den smaak des ontwerpers vielen. De nadruk wordt in het geheel niet op de eerste maar op de laatste gelegd, alsof de hoofdzaak van het metrieke stelsel daarin bestond. Hierboven hebben wij reeds uit den oorsprong en de geschiedenis van het stelsel afgeleid, dat dit geenszins het geval is; de nieuwe namen zijn op geheel andere wijze dan de maten tot stand gekomen, en slechts overgenomen door de volken, die de fransche taal als landtaal bezigen. In elk ander zijn nevens de fransche ook volksnamen ingevoerd, juist om het gemakkelijk gebruik van het stelsel te bevorderen. Onze wetgever schijnt er anders over te denken, althans in de memorie van toelichting schrijft hij: „de onder- geteekende is van oordeel dat hiertoe in het belang der eindelijke invoering van het nu reeds 60 jaren op het papier bestaande stelsel van maten en gewichten behoort te worden overgegaan", alsof de invoering bestond in het gebruik der bastaardnamen in plaats van volksnamen! En verder: „in leeren leesboeken komen de systematische (!) namen algemeen voor; in grooten getale zijn tafels, bevattende die benamingen en hare beteekenis verspreid." Niettegenstaande al die kunstmiddelen hebben de namen bij het volksleven geen ingang gevonden en zullen dat ook niet verkrijgen, omdat onze volksnamen in vele opzichten duidelijker en juister zijn dan de fransche. Reeds de benaming meter, die in alle talen geschikt kan zijn voor de eenheid van maat, is dit minder voor de onze; in geen vreemde taal heeft het eene andere beteekenis, in de onze wel. Daar beteekent het toch van oudsher niet de maat, waarmede gemeten wordt, maar de persoon die, of ook wel het werktuig, dat meet. Zoo is landmeter de persoon die het land meet; thermometer, niet de maat voor de warmte, maar het werktuig dat den warmtegraad aanwijst; evenzoo: barometer, voor de drukking der lucht, hygrometer voor vochtigheid; gasmeter, het werktuig dat aanwijst hoeveel gas verbruikt is. De voorvoegsels, die de veelvouden en onderdeelen moeten aanwijzen, zijn op geen taalregels gegrond, maar bastaardvormen , uit eene vermenging en verkeerde toepassing van twee doode talen ontstaan; noch voor de wetenschap, noch voor het volk hebben zij een bepaalden zin. Waarom ons volk dan gedwongen om die benamingen, en nog wel bij uitsluiting te bezigen ? Hoe zal het volk ooit het onderscheid leeren tusschen: decameter en decimeter, decaliter en deciliter, het onderscheid in naam is slechts een letter waarop geen klemtoon valt, het onderscheid in maat is daarentegen het honderdvoudige. De fout in de benaming der gewichten hebben wij reeds opgemerkt; de eenheid van naam is gegeven niet aan de eenheid van gewicht, maar aan het duizendste gedeelte daarvan. Ons wetsontwerp maakt de fout nog grooter. Achter kilogram staat 1000 (/ram, eenheid van gewicht; achter hek- togram, 0.1 kilogram; achter dekagram, 0.01 kilogram en achter gram, 0.001 kilogram. Om consequent te zijn met het wetsontwerp zou dus het hektogram (ons) moeten genoemd worden: decikilogram, het dekagram, centikilogram, het gram, millikilogram, zijnde eene tautologie. Met voorliefde gewaagt de wetgever van de fraaie afkorting kilo voor kilogram; hoewel geen taalkundige, moet ik toch met klem tegen zulk eene taalverbastering opkomen. Elke zin wordt hierdoor aan het woord ontnomen; kilo is het voorvoegsel dat moet aanwijzen hoeveel eenheden in de maat voorhanden zijn, maar kan nooit de maat zelf zijn. Voor kilometer, kiloliter zou men even zoo goed deze afkorting kunnen gebruiken en waar is dan het einde der verwarring? Hoe kan men gedoogen dat de taalkundige ketterijen „een half kilo", „een tiende kilo" in zwang komen? Geen wet zal ooit ons volk dwingen voor de meest gewone en gebruikelijke zaken een dergelijk stel bastaardwoorden in plaats van de duidelijke namen, die zij bezitten, in te voeren. De kleinhandel zal dus geplaatst worden tusschen het volksgebruik en den wettelijken dwang; wat hiervan het gevolg zal zijn is licht na te gaan. Op nieuw zal de wet krachteloos blijven, tot vele bekeuringen en processen aanleiding geven en zoo de invoering van het metrieke stelsel tegenwerken. Nimmer heeft trouwens de volksvertegenwoordiging groote voorliefde tot de vreemde benamingen aan den dag gelegd. Bij de behandeling der wet van 1869 in de tweede kamer werd een amendement voorgesteld, om uitsluitend de vreemde benamingen in te voeren en de volksnamen te weren; van al de aanwezige leden stemden slechts 7 vóór het amendement; twee van deze (de heeren van Eek en Insinger) zijn thans nog lid der kamer. Zoo is de taak des wetgevers eene andere dan het verplichtend stellen van vreemde benamingen voor de maten en gewichten van het metrieke stelsel. Hij moet in de eerste plaats deze maten en gewichten zelve vaststellen en vervolgens daaraan zoodanige namen geven, dat geen twijfel omtrent de beteekenis van eiken naam overblijft. Het strafbare moet niet zijn gelegen in het gebruik van overoude namen, maar in het toekennen van een verkeerde waarde aan de maat, welke door den naam wordt uitgedrukt. Het oude stelsel namen, dat aan kortheid, duidelijkheid, kracht niets te wenschen overlaat, in sommige opzichten, zooals het woord el voor meter, pond, voor kilogram juister is dan de nieuwe fransche benamingen, blijve in gebruik; slechts moet gezorgd worden dat onder het eerste geen 69 duim, en door het tweede geen 5 ons worde verstaan; alleen op die wijze zal een algemeen doordringen van het stelsel mogelijk zijn en voor het volksleven het gewenschte gemak naast de noodige zekerheid opleveren. Wat de verkorte aanduiding betreft, die in de regeeringstabel voorkomt, zij kan veilig gemist worden, daar zij door het gebruik, niet door de wet wordt vastgesteld. Zij heeft slechts betrekking op de vreemde benamingen en vervalt van zelve met het behoud der oorspronkelijke. Ter vervanging van de regeeringstabel volgt hier een andere, die naar het mij voorkomt beter aan het doel beantwoordt. Al de maten en gewichten van het metrieke stelsel zijn hersteld en behoorlijk ingedeeld. In de eerste kolom worden de maten zelve, als veelvouden of onderdeelen van de eenheid vastgesteld; in de tweede de volksnamen vermeld, in de derde de fransche benamingen , zooals zij weer naar onze taal zijn hervormd. Al deze benamingen zijn toegelaten; ook andere, indien slechts elke naam een ondubbelzinnige maat van uitgebreidheid of gewicht voorstelt. A. Maten. 1. Lengte-maten. Eenheid is de fransche „Mètre" onder de benaming El of Meter. el myriameter. ^ //•••• mijl kilometer. j:' " hectometer. i/ ... . roede decameter. 1 el meter. //•... palm decimeter. ii ... . duim ..... centimeter. ü>0<)1 n.... streep .... millimeter. 2. Vlakte-maten. Eenheid is het vierkant op de el of meter. De verdere maten zijn de vierkanten van de lengtematen. Voor landmeting. 10,000 □ el bunder hectare. 'lOO □ „ are. 1 q centiare. 3. Inhoudsmaten. Eenheid is de kubus op de el of meter. De verdere maten zijn de kubussen op de lengte-maten. Voor houtsoorten. 10 kub. el decastère. \ wisse stère. 0,1 „ „ . . decistère. 0,01 „ centistère. Yoor natte en droge waren. 1000 kub. palm kiloliter. 100 n „ . vat . . mud . . hectoliter. 10 „ i, schepel . decaliter. 1 „ „ kan kop . . liter. 0i (/ „ maatje. . deciliter. n oi „ li . vingerhoed .... centiliter. 0,001 „ // milliliter. B. Gewichten. De eenheid is het fransche „Kilogramme" onder de benaming pond of kilogram. 100 pond . . . centenaar. . . . quintal. 10 myriagram. 1 „ . . . pond .... kilogram. 0,1 pond . . . ons .... hectogram. 0,01 ii . .. lood .... decagram. 0,001 „ . . . wichtje .... gram. 0,0001 u korrel .... decigram. 0,00001 ii centigram. 0,000001 ,i milligram. Geen rechtsgeleerde zijnde, wensch ik mij van de beoordeeling der veelvuldige strafbepalingen van het wetsontwerp te onthouden. Slechts wil ik de aandacht vestigen op de bepaling, die in art. 4 voorkomt en in de memorie van toelichting nader wordt aangewezen, dat het namelijk strafbaar zou zijn, de prijsopgaven bij maat of gewicht anders uit te drukken dan in de hoeveelheden die in de regeeringstabel worden genoemd , hun tientallige veelvouden of onderdeelen; welke bepaling moet strekken om aankondiging van prijzen bij de 67 of 69 centimeter, vooral bij den manufactuur-handel in gebruik, te kunnen straffen. Hoe dat strafbaar kan zijn, is mij niet duidelijk. Wanneer de centimeter als maat is toegelaten, wordt het dan bij de wet verboden om den regel van drieën toe te passen en te zeggen of te schrijven: een centimeter kost zooveel, dus kosten 69 centimeters zooveel? Bij de wet wordt de onderverdeeling van den meter in honderd centimeters bepaald. Wordt het nu verboden (zie art. 24 2" van het ontwerp) een maatstaf te gebruiken, waarop al de centimeters door sclirapjes zijn aangewezen, met bijvoeging van alle of enkele getallen? Hoe kan het ooit strafbaar zijn bij een willekeurig aantal dezer wettelijke maten te verkoopen? Door dergelijke bepalingen zal de invoering van het metrieke stelsel niet bevorderd worden. Slechts door het voor het volksleven gemakkelijk te maken, duidelijk te omschrijven, zoodat alle dubbelzinnige beteekenissen verdwijnen, kan dit geschieden. Dwing het volk niet namen te gebruiken, waarvan de beteekenis ontsnapt, maar kom het te gemoet door aan de van ouds gebruikelijke benamingen een scherpe, ondubbelzinnige beteekenis te geven. Het wetsontwerp, dat in deze bladzijden werd besproken, is onvoldoende, daar het in strijd is zoowel met de voorschriften der wetenschap als met sinds lang geijkte volksgebruiken. Mocht het tot wet worden verbeven, dan is allereerst herstel van het slotartikel der bestaande wet onmisbaar, in dier voege dat op nieuw binnen een tiental jaren herziening plaats hebbe. Langs dezen weg toch wórdt geen definitieve oplossing verkregen; op welke wijze dit bereikt kan worden, meen ik thans genoegzaam te hebben aangetoond. Leiden, Juni 1880. P. VAN GEER. INHOUD. Blz. Het Chartisme, door B. H. Pekelharing 1 De Preanger-regeling der koffiecultuur, door K. W. van Gorkom .... 46 Schoolwet en rentebelasting, door J. D. Veegens ... 85 De gemengde rechtspraak in Egypte, door H. J. Smidt 113 Een belangrijk rapport, door A. Reedijk 155 De finantieele toestand én vooruitzichten, door S. tan Holten 178 Het droomen, door H. W. Waat.ewijn 195 De strijd tegen gevaren voor de volksgezondheid, door G. H. Leignes Bakhoven 231 Auf die meusur! door W. F. Margaoant '262 Hersenwerking en zielkunde, door H. W. Waalswijn 279 De practijk onzer schut.terijwet. door van Tuerenhout 309 Bradlaugh in het parlement, door S. van Houten 329 Kapitaal en arbeid, door H. Goeman Borgesiüs 3-17 Maten en gewichten, door P. van Geer 387.
47,267
MMKB26:000119001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Bijdragen en mededeelingen van het Historisch Genootschap, (gevestigd te Utrecht), Deel: 6, 1883
null
Dutch
Spoken
7,457
13,181
sig uit dien hoofde noodwendig verpligt geacht hier van aan dese en gene vertrouwde leden niet alleen kennisse te geven, maar ook te gelijk in bedenkinge, of niet behoorde te worden voorgestelt tot maintien van de tegenwoordige forrn van Regeringe en besorginge van de helangens van ’t Vorstelijk Huis, dat niet anders dan tot welzijn van de Provintie in ’t gemeen en ’t Quartier in ’t bijzonder kan strekken, ene onderlinge conventie aan te gaan op navolgende voorwaerden. 1. Dat tusschen de leden, die dese conventie sullen komen te ondertekenen, sal zijn een oprechte vrindschap en harmonie, en ieder ’t sijne trachten toe te brengen tot maintien van de tegenswoordige forrn van Regeringe en bevorderinge der helangens van ’t Vorstelijk Huis. 2. Dat, om dese harmonie te heter te doen subsisteren, van de Commissien, die door wijlen H. K. H. zijn vergeven, van 1 May 1759 tot 1 May 1762, en die in die tusschentijd mogten komen te vaceren, ’t vaste tractement sal komen in eene busse, gelijk ook verder ’t vaste tractement van de binnen- en buitenlandsche Commissien, ingaande 1 May 1762. 3. Dat voorschreve busse sal worden verdeelt tusschen de gesamentlijke leden, in dier voegen dat de ses oudste leden daar vaneen dubbelde en de verdere leden ene enkele portie sullen genieten. 4. Dat hier van nogtans sullen worden uitgesondert die gene, die gedurende dese Conventie met vaste ampten, ter dispositie des Quartiers staande, mogten worden gebeneficeert, die van ’t profijt van commissien als anders gedurende deselve sullen moeten renuntieren, gelijk ook de gene die met commissie voorsien zijn, gedurende de vacature, die inde eerste driejaren mogte komen te vervallen. Conventie van eenige Geld. Edelen. Als mede met opsigt tot de volgende drie jaren de gene aan welke ’t een of ander met gemene bewilliging bij dese word toegesegt, nam.: De heer Zeno Diderik Walraad van Tengnagel de commissie van Nederbijn en IJssel, ingaande met 1 May 1762. De heer Diederick Louis van Brakel tot den Brakel de extraordinaris deputatie, ingaande als voren. De heer Steven van Delen de extraordinaris deputatie, ingaande als voren. De heer Jan Gijsbert Ludolph Adriaan van Nieuwkerken, gnt. Neuwenheim, de extraordinaris deputatie , ingaande als voren. De heer Arnold Hendrik Dirk van Nieuwkerken, gnt. Nijvenheim, een Auditors-plaatse, ingaande als voren. 5. Dat de voors. Commissien voorts sullen worden begeven door de gesamentlijke corresponderende leden, sodanig dat bij onverhopentlijke discrepantie de minderheid gehouden sal sijn sig te voegen bij de meerderheid. 6. Dat dese Conventie sal blijven subsisteren tot de meerderjarigheid van den heere Prince Erfstadhouder, en onder den Burggraaf in bewaringe blijven, sonder daar van copien te mogen uitgeven. Alle welke bovenstaande articulen wij ondergeschrevene als mannen van eer op ons adelijk woord en trouwe bij ondertekeninge deser, in plaatse van eede, aannemen en beloven stiptelijk te sullen achtervolgen. Aldus gedaan binnen Zutphen den 28 Januarij 1759. F. G. v. Lyndenv. Hemmen. Grave v. Welderen. LI. O. Graff van Bijland. D. L. van Brakell tot den B. v. Haeften. Brakell. Grave v. Randwijck. Z. D. W. van Tengnagel. J- Vijgh. Carel Graef van Bijlandt. Conventie van eenige Geld. Edelen. N. H. W. van Delen. W. v. Lynden. J. W. de Cock v. Haeften. A. D. v. Nyvenheim. J. W. v. Welderen. G. A. van Randwijck. W. van Randwijck. J. C. van Lynden. W. J. F. van . Quadt tot W. C. H. van Lynden. Wijckradt. J- D. van Brakell. J. v. Delen. George van Randwijck. J. G. L. A. B". van Nij- D. W. van Lynden. venheim. J- E. van Lynden. S. C. R. Grave van Bijland. J. C. van Lynden. R. van Haeften. R. van Randwijck. (Origineel). Memorie betreffende de gevolgen van bovenstaande Conventie. Dat bij en na het overlijden van wijlen H. K. li. gl. geel., sig alonime enige cabaleringen hebben beginnen op te doen. Dat sulx mede plaatse gevonden heeft inde Provintie van Gelderland, insonderheid mede onder de Regenten des Nijmeegschen Quartiers. Dat dit veroorsaakt heeft, dat op den 28 Jan. 1759 tusschen verscheide leden van de Ridderschap desselven Quartiers is ingegaan ene conventie, en wel als uit desselfs hoofd komt te blijken, om sig daar tegens te versetten, uti sub A. *) Dat daar bij niemand nominatim uitgesloten zijnde een ieder, die sig bij vervolg van tijd aanbood, daer in is worden geadmitteerd. Dat ondertusschen die wederzijdsche conventien van dat gevolg zijn geweest, dat claer uit grote en verre-1) De door deze en de volgende letters aangeduide stukken zijn niet aanwezig. Memorie betreffende de Conventie. gaande discrepantien zijn ontstaan, niet alleen in ’tcorps van de Ridderschap, maer ook vervolgens in het Quartier en inde Landschap, sodanig dat deselve selfs tot verregaande extremiteiten hebben komen uitte barsten, en Quartier en Landschap voor een tijd in inactiviteit gehragt. Dat immediaat daar op in Octob. 1759 wel getracht is om voors. onenigheden uit den weg te ruimen, en daar toe selfs de Landdrosten van Zutphen en Veluwen wederzijdsch versogt hunne goede officien te willen aanwenden. Dog alles te vergeefsch. Dat vervolgens is goedgevonden des heeren Hertogs van Brunswijk mediatie en des noods decisie te versoeken. Dat hoogstgeni heer Hertog bij missive van den 24 April 1760 sig daer mede gratieuselijk wel heeft gelieven te chargeren. Dat na verscheide briefwisselingen over en weder tusschen hooggeni heer Hertog en de heeren van de Ridderschap en Steden de poincten differentiaal eindelijk zijn worden bepaald. Dat hooggeni heer Hertog bij desselfs rescriptie van den 12 Decemb., op de missive van de Ridderschap van den 13 Nov. te voren versogt hebbende enige gecommitteerdens, op dit werk geinstrueert, tegens ’t einde van Januarij daar aan volgende na der Hage te senden. De Burggraaf daar van niet alleen aan de praesente leden van ’t meerder-getal datelijk heeft kennisse gegeven , maar ook de absente verschreven tegens den 13 Jan 1761, om de auctorisatie op de gecommitteerdens, den 6 May 1760 reeds ampel verleend, so veel nodig te interpreteren en verder te extenderen. Dat op gem 13 Jan wel verscheide leden opineerden Memorie betreffende de Conventie. voor ene vastbepaalde en gelimiteerde instructie, waarna sig de gecomm. in het bijwonen der conferentien onder de mediatie van S. D. H. stiptelijk sonde dienen te reguleren, ook in alles communiativ te handelen met de leden der associatie , in ’s Hoge sig praesent bevindende. Edog ’t grootste en meerder gedeelte der leden van gedagten en advys waren, dat alleen geexcipieert de Ridderschaps Resolutie van 1709, de gecomna moesten hebben ene ongelimiteerde magt, om na bevind en occurrentie van saken met vrucht de conferentien te kunnen bijwonen, en so te handelen als sij gecomm. H beste souden oordeelen tot wegneminge von de thans swevende onaangename verschillen en tot praevenieringe, so veel mogelijk, van nieuwe, uti sub B. Dat hier op gecomm, so van Ridderschap als Steden sig na ’s llage hebben begeven op den .. Jan 1761. Dat na menigvuldige gehoudene conferentien onder de hoge mediatie van S. D. H. eindelijk is getroffen een convenant tusschen Ridderschap en Steden op den 16 Febr. 1761, en beteeckend door alle de ses gecomm van de Ridderschap, so van het meerder- als mindergetal aan de ene zijde, en door vier gecomm der steden Nijmegen, Thiel en Bommel aan de andere zijde, uti sub C. Dat even voor ’t arresteren van voors. convenant door de minderheid van de Ridderschap, tot voorkominge van nieuwe onenigheden, die hij de begevinge der openvallende commissien ligtelijk souden kunnen ontstaan, voorgedragen zijnde met opheffing der gemaakte conventien de benoemingen der leden tot de commissien aan den heere Hertog te defereren en die benoeminge te volgen, uti sub D. De gecomm van de meerderheid, gelijk ook de verdere leden, in ’sHage praesent zijnde, sig daar mede niet alleen hebben geconformeert, maar sulx ook geëx- Memorie betreffende de Conventie. tendeert tot alle sodane ampten, als gedurende de minderjarigheid mogten komen open te vallen, ut. sub E. Dat de lieer Hertog, dit een en ander gecommuniceert zijnde, sig daar van heeft geëxcuseert en daar voor beleefdelijk bedankt. Versoekende en recommanderende hooggem heer Hertog niet te min alle de leden op ’t serieuste, om ’tgene nog mogte resteren en verder wederom nieuwe onenigheden soude hunnen veroorzaken, onderling weg te nemen, en de aanvanglijk herstelde harmonie meer en meer te cultiveren. Dat ter voldoeninge aan hoogst desselfs intentie de Burggraaf ter gelegenheid van de daar op gevolgde Quartiers-vergaderinge in Junij 1761 aan de leden van de meerderheid heeft gedaan een ampel raport van al ’t verhandelde in ’s Hage, met communicatie der stukken inde conferentien hinc inde gewisseld. Gelijk ook van ’t convenant onder de hoge mediatie van S. D. H. tusschen Ridderschap en Steden getroffen, Als mede in ’tbijsonder van de ernstige recommandatie van S. D. H., om al ’tgene verder tot nieuwe onenigheden aanleidinge soude kunnen geven, onderling uit den weg te ruimen. Proponerende dienthalven ten dien einde met de leden van de minderheid te confereren, en te onderstaan of sig daar toe mede genegen souden komen te tonen. Dat daar op wel door eenige leden bij ’t geraporteerde ’t een en ander, so in particuliere conferentien soude zijn voorgevallen, wierd bijgedaan, en verklaard tot verdere accommodatie niet ongenegen te zijn, mits blijvende de conventie van 1759 onveranderlijk subsisteren; vermenende niet te min door de minderheid daar toe eerder te moeten worden aangesogt, dan de- Memorie betreffende de Conventie. selve daar toe te gaan aansoeken. Terwijl nogtans de verdere leden het door den Burggraaf geraporteerde niet alleen volkomentlijk kwamen te approberen, maar sig ook volkomen te conformeren met desselfs gedane propositie. Dat daar op de Burggraaf, als de eere hebbende van aan ’t hoofd van de gantsche Ridderschap te zijn, sig uit dien hoofde ook allesints verpligt agtende om de subsisterende differente best mogelijk te sien uit den weg te ruimen; Temeer also dus doende ook meest kwam te beantwoorden aan de salutaire intentien van S. D. H.; ’t Gantsche corps van de Ridderschap heeft geconvoceert op den 5 Junij 1761 en de leden alle getracht op ’t sterkste aan te manen , om tot so een heilsaam oogmerk te willen coöpereren. Dat de leden van de minderheid sig daar toe mede niet ongenegen getoont hebbende, hij, heer Burggraaf, voor desselfs particulier enige voorslagen gedaan heeft, die vermeende tot accommodatie te sullen kunnen strekken, of ten minsten daar toe aanleidinge te geven. Dat de leden van de minderheid sig door ’t vertrek van enige hunner medeleden niet aanstonds kunnende uiten, voors. propositie overnamen, om daar op binnen korten te antwoorden. Dat ook niet lang daar na een antwoord in scriptis hebben overgegeven, waar bij de gedane propositie gedeeltelijk kwamen te accepteren en gedeeltelijk te declineren, ut sub F. Dat bij gelegenheid van de Landschaps-vergaderinge, in October daar aan volgende, de Burggraaf dat voors. antwoord aan de andere leden heeft gecommuniceert en voorgestelt, om die geëntameerde besogne verder te vervolgen. Dat daar op al wederom enige leden, ’t voors. ant- Memorie betreffende de Conventie. woord niet voldoende vindende, opineerden om die besogne te staken. Dog de andere leden vermenende niets te moeten worden nagelaten, dat tot herstellinge der harmonie soude kunnen strekken, de Burggraaf daar op Ridderschaps-vergaderinge heeft belegt op den 16 Octob. 1761. Dat ’t resultat daar van is geweest, dat verre de meeste leden dier vergaderinge opineerden , dat geen beter nog prompter expedient tot accommodatie konde worden uitgevonden en betragt, als de wegneminge en annulleringe van sodane conventien, als de source en oorsake waren geweest van so verregaande discrepantien. Dat selfs die van ’t minder-getal daar op hare betekende conventie opentlijk kwamen te produceren, overluid aan de vergaderinge voor te lesen, en vervolgens ten blijke harer bereidwilligheid en genegenheid tot ene generale accommodatie te verscheuren en te verbranden, ut sub G. Dat daar bij onder andere gecommitteerdens benoemd ende versogt zijnde om ene schikkinge omtrent de met 1 May 1762 openvallende commissien te projecteren, de conferentien daar toe den 17 Octob. en vervolgens zijn gehouden. Dat van ’t resuMt van dien raport gedaan zijnde aan ’t alinge corps van de Ridderschap op den 22 Octob. daar aan volgende; Waar bij onder andere gevoegd was een plan tot generale accommodatie, door de meerderheid dier gecomm geaccepteerd, sodanig nogtans dat, terwijl twee andere bleven persisteren bij de conventie sub A, oordeelden deselve vooraf mede te moeten worden gehouden voor geannulleerd; De grote meerderheid dier vergadering voors. raport volkomentlijk heeft geapprobeerd en gecomrn benoemd Memorie betreffende de Conventie. en versogt, om de besogne op dien voet, als daar bij vermeld, verder voort te setten, ut sub H. Dat daar toe vervolgens al wederom is gevaceert den den 23 Octob. ut sub I. Gelijk ook verder nog op den 29 Nov., edog met geen meerder vrucht als te voren, blijvende twee van de ses gecomhï on versettelijk persisteren bij haar vorig geadviseerde. Dat dus de Burggraaf geen middel siende om voors. twee gecomm tot minnelijke schikkinge te kunnen disponeren , sig genoodsaakt heeft gevonden de Ridderschap te verschrijven tegens den 16 Decemb. 1761 binnen Nijmegen binnen te komen, ten einde als bij de brieven van verschrijvinge vermeld, K. Dat dit alles quoad factum also zijnde gepasseert, word gevraagt: 1. Of de gelibelleerde conventie sub A. alnu nog eracht moet worden te subsisteren of niet? 2. Of, so daar van al de affirmative kon staande gehouden worden, deselve alnog soude moeten praevaleren boven de gemene rust en welzijn? Quoad 1. Dat uit ’t hoofd van de gelibelleerde conventie sub A. komt te manifesteren, dat deselve voornamentlijk en alleen is ingegaan om sig te versetten tegens sodane kuiperijen als men doenmaals vernam in swang te gaan. Dat de facheuse gevolgen van die wedersijdsche conventien al ras hebben doen uitsien na middelen om daar vaneen einde te maken. Dat de heer Hertog sig daar toe hebbende gelieven te lenen, de leden van voors. conventie geen swarigheid gemaakt hebben om hunne gecomm te geven een ongelimiteerde macht, niet alleen tot wegneminge van de doenmalige subsjsterende differenten, mam ook Memorie betreffende de Conventie. NB. tot praevenieringe, so veel mogelijk van nieuwe, sub B. Dat door de gecomm van ’t minder-getal daar toe aanleidinge gegeven zijnde door hunne remarque op den 4 art. van ’t convenant, waar bij NB. met opheffinge der gemaakte conventien de benoeminge tot de commissien aan den heere Hertog defereerden, als sub D. De meerderheid sig daar mede heeft geconformeert en selfs geëxtendeert, als sub E. Dat de 1 art. van ’t convenant onder de hoge mediatie van den heer Hertog getroffen en door de gecommitteerdens NB., so van ’t meerder- als mindergetal, aan de zijde van de Ridderschap ondertekend, uitdrukkelijk mede brengt: Dat de leden van de Ridderschap en Steden NB. met vergetinge van het gepasseerde, voortaan te samen in goede harmonie en enigheid sullen leven &c. Dat door dit een en ander wederzij dsche conventien, ofschoon niet nominatim en uitdrukkelijk vernietigt, nogtans genoegsaam eracht moesten worden buiten effect gestelt te zijn, alsoo deselve in hare volle kragt ende vigueur hebbende blijven subsisteren, aan voorgem 1 art. van ’t convenant onmogelijk konde worden voldaan. Dat ’thier bij nog niet is verbleven, maar ingevolge de serieuse recommandatie van S. D. H. getracht al ’t gene verder tot nieuwe onenigheden aanleidinge soude kunnen geven radicaal uitte roeijen. Dat sulx ook van dat succes is geweest, dat inde Ridderschap-vergaderinge, daar toe op den 16 Octob. aangelegd, de meeste leden dier vergaderinge sig verklaarden geen beter nog prompter middel tqt accommodatie te weten, als de annulleringe van alle sodane anterieure conventien, als de source en oorsaak waren Memorie betreffende de Conventie. geweest van so verregaande discrepantien, voor so verre deselve nog eracht mogten worden te subsisteren. Ja selfs dat de ene partij hare betekende conventie in ’t openbaar datelijk vernietigde. Gelijk ook nog verder inde volgende vergaderinge, gehouden den 22 October, sodane wederzijdsehe vernietiging op gedane raport nader is worden geresolveert en geconfirmeert, als sub G. en H. gebleken. Uit welk gededuceerde dan ten klaarsten manifesteert, dat de lste voorgestelde vrage negative moet worden beantwoord, en dienvolgens de conventie sub A. so weinig eracht kan worden te subsisteren als die van de minderheid, in ’t openbaar datelijk geannulleercl. Sonder dat hier tegens soude kunnen obsteren: Dat de vernietiging van voors. conventie niet anders soude kunnen geschieden als met eenparige bewilliging van alle de leden dier associatie. Also, behalven men soude kunnen argumenteren uit ’t hoofd van A. selfs, dat nam. ’t gene daar toe aanleidinge gegeven had en desel-ve veroorsaakt, vervallen zijnde, onmogelijk ’t gene daar op gebouwd was, kon staande blijven. Cum cessante causa cessat effectus. Uit ’t vorige genarreerde gebleken is, dat aan de gecomm na ’s Hage niet eenparig, maar met meerderheid gegeven is ene onbepaalde macht, als sub B. Gelijk ook deselve , selfs met concurrentie van de andere leden, sig doenmaals mede aldaar praesent bevindende, daar van hebben gebruik gemaakt, en geen swarigheid gevonden om sig inde door de minderheid voorgeslagene opheffinge der conventien in te laten, als sub D. en E. Dus na ’t gemaakte convenant sub C, ’t alinge corps van de Ridderschap, niet onbevoegd geoordeelt kan Memorie betreffende de Conventie. worden om over de subsistentie of annullatie van sodane conventien, als ’t voors. convenant souden kunnen illusoir maken, sodanig te resolveren als nodig en dienstig souden oordelen. Waar mede dan overgaande tot de 2e voorgestelde vrage: Ofschoon deselve door de negative beantwoordinge van dele ter decisie in desen niets geven nog nemen kan, go vertrouwd men nogtans dat niemand, vooral geen cordaat Regent, ligtelijk soude kunnen toestaan, dat iemand gepraesumeert soude kunnen worden sig so verre te willen vergeten, dat sig soude willen inlaten in sodane handelingen, waar door ’t gemeen soude komen te pericliteren of nadeel te lijden. Dat immers hier door sodane handeling van selfs soude komen te vervallen, dat onnodig verder te adstrueren. BRIEVEN YAN v. KINSBERGEN •) (Medegedeeld dook Fr. Baron van Lynden van Hemmen). Monsieur. Le bien de m’a patrie me fait prendre la liberter de m’adresser a vous comme chef du departemen distines en partie pour arranger et former un autre constitution de ce soutien de notre état (le conimerce), qui certainnement ne peut ce conserver sans une bonne marine, adaptée a notre local constitution politique, interieure et exterieure, et d’ont la force seras annalogue au besoins de ce conimerce et collonies de I’état, si bien que fondée sur nos finances. Ces le tout, monsier, que jose prendre la liberter de vous recommander, si bien a ces messieus qui sont dans cette commission si interressante pour le bien public. Sans un pied stable et assures, monsieur, que peut-on avec justise attendre, ou ce promettere d’un corps millitaire?, est ce que I’idée d’un état chancellant et incertain ne doit naturellement pas étoufer tout zele et ambition du service? et qu’est ce une millitaire, sans cela? La mémoire millitaire et politique, que mr le fiscal van der Hoop et moi ont-eu I’honneur de remettere 1) Het blijkt niet, aan wien deze brief bepaaldelijk geschreven is. Wij laten de spelling, zoo als zij is. Bijdr. en Meded. VI. 4 Brieven van Kinsbergen. a S. A. S. et d’ont la lecture a estes faite et corrigée en votre presense, ce trouvant dans vos mam, je n’en dirai plus rien la dessus, si non, monsr, que le tems presse, vu la situation politique de I’Europe, pour le mettere ou un autre mieu vue tendant ace grand but en place. Croye un Mattelot, monsr: qui ne parle que pour le bien general, qu’and il vous dit, que nos voisins ont fait depuis bien du temps, de si grand progrès dans leur formes de constitution et marine militaire, tandis que le notre est restés tellement en arriere, que eet avec crainte qu’il pense ce que ce sera qu’and la République ce trouvera engagée dans une guerre un peu vive; on ne forme pas si vite un officier de marine, comme un de terre: non, monsr, outre des grande connoissance mathematique et phisique, que n’a-t-il pas besoins encorre. Le champ est trop vaste pour une lettere. Qu’elle n’est pas merne le simple detail de differense entre un Mattelot et soldat. Dans un temps ou I’art de la guerre par mer ne fut pas si perfectionnée, la Republique avoit des ressources en elle, en prenant des bons Capitaines et Officiers du commerce pour commander leurs vaiseaux de guerre. Ces tems ne sont plus, monsr. notre metier demande actuellement des autres hommes. L’art de la guerre est devenue une grande sciense, et non plus un simple metier, comme autre fois, ou ils spffiseit d’être marin et brave. Quelques trentaines d’années de service soit dans ma patrie que chez I’etranger, ou j’ai vu le feu en subordonner et en chef, m’ont fait connoitre les raisons, que j’ai I’honneur de vous avancer. Si on s’arrette un moment,mmor.nr. et qu’on voit qu’il ne ce trouve dans I’Europe un état telle petit que peut-etre sa marine, ou son corps d’officies et payes et entretenues par I’état, exceptes dans une Republique fondée sur le commerce, le croiroit on, sans la voir'? Brieven van Kinsbergen. Ma situation, moris'. et les propositions qu’on m’a fait ailleurs, me doivent mettere a I’abri de tqute idéé d’interet personnel; permettes donc, messieurs, comme citoyen que je vous recommande I’interet de ma patrie, et le bien etre d’un corps qui a-eu I’honneur de ce distinguer, ou I’occassion ces presentés. Cet-avec bien du respect et de considerations que j’ai I’honneur d’etre, Ratisbonne Monsieur, ce 26 Novb. 1787. Yotre tres humb. et tres obeis. serviteur oOrigineel)0Origineel) J- H. van Kinsbergen. A son Exellénce le Général en Chef, conrte de Walmoden. gans avoir I’honneur de connoitre votre Exellence, je ne la viendrois assurement point importuner de mes lettres, mais eet honneur et la situation de nos affaires m’inspirent asses de confiance pour exposer mes sentiments a votre Exellence en franc et loyal marin qui, en aimant sa patrie, s’interesse sincèrement a ces alliés. Ayant eue I’occasion, mon Général, de voir votre memoire sur la position que I’armée sous vos ordres devoit prendre dans ces moments, je suis parfaitement d’accord sur ce principe que plus une armée doit s’etendre plus elle s’affoiblit; mais pardonnés, votre Exellence, a un matelot qui desire nullement s’mgerer dans la direction militaire deterre, si, d’apres la connoissances du local, ce principe ne lui paroit point applicable a I’objet en question, par Ce qu’il croit la ligne le long du Whael moins etendue que celle du Lek, bien entendu si celle ei doit être prise pour soutenir le tout. Qu’il me soit aussi permis de representer a votre Exellence, si en abandonnant le Whael on n’augmentera pas la hardiesse de I’ennemi et decouragera nos trouppes; si d’apres ceci avec le terrein qu’on aban-4* Brieven van Kinsbergen. donne aux francois, on n’augmentera pas leurs moyens tant pour subsister que pour inquieter nos trouppes, et diminuera par consequent le repos pour ces derniers; si enfin par cette retraite on ne donnera pas ;\ I’ennemi toute la facilité de tourner nos postes, de les prendre en revers et de marcher droit a Dort, endroit qui lui permet de faire reposer ses trouppes, d’attendre même le degel et lerend sans contredit le maitre de la Hollande, puisque c’est dans eet Isle qu’il trouvera toute sorte de vaisseaux et de Batiments avec tout le necessaire pour les armer. Votre Exellence joignant aux qualités d’un Général encore celle d’un ministre, voit trop clair pour que j’aurois besoin de lui developper tous les avantages que I’ennemi a pour faire la guerre a I’Angleterre et a I’Europe s’il est maitre de la Republique par les armes. Je n’ai pas besoin de vous representer que si cette conquête n’interdit pas entièrement a I’Angleterre le commerce du Nord, elle le rendra du moins tres incertain et fera par consequent manquer de tout le necessaire pour une Hotte. Je n’ai pas besoin non plus de vous representer qu’elles en sceront les suites pour I’Europe, si I’ennemi peut I’attaquer avec de nouvelles ressources non seulement, mais encore d’un centre qui par les Rivières lui donne la facilité d’agir sur toute la circonference. II n’en est point de même, votre Exellence, si nous pouvons nous soutenir et faire une paix la quelle, desavantageuses pour nous, ne le scera jamais autant pour I’Europe que si les francois auront fait la conquête de notre Republique —. J’aime sincèrement ma patrie, je I’avoue; mais jamais cela ne m’a aveuglé a un point pour ne pas considerer qu’en cas que les alliés ne pouvoient pas se soutenir prés de Breda, leur interêt etoit de nous engager a faire la paix. Mais ce qui est fait, n’est plus a remedier, et Brieven van Kinsbergen. dans les circonstances actuelles que I’ennemi a une tres longue ligne de defence, il me paroit, comme marin, que la meilleure et peut être unique ressource est de tomber brusquement et vivement sur lui. C’est I’offensive dont je me promets tout le succes possible, car je ne scaurois douter que de cette maniêre on ne surprenne I’ennemi I’embarasse beaucoup et le force a retrograder. Ce ne sceront pas la les seules avantages: on le forcera encore a se mettre sur la defensive par ce qu’en faisant depuis longtems tous ces plans d’operations et d’attacque ou bon lui semble, etant presque certain de notre facon d’agir et de notre principe en effet de la quelle nous restons toujours sur la defensive, il jouït naturellement de tous les avantages analogue a cette position. Si eet idéé d’un Marin pour agir offensivement peut s’executer, considerés, je vous prie, votre Exellence quelle honneur doit en revenir aux trouppes quelle gloire au Général? Combien ne prierai-je pas ce Général de me prendre avec lui comme son galopin, afin que temoin de tout, je puisse admirer I’honneur et I’avantage qu’il procurera par la a la situation de I’Europe. Voila, votre Exellence, les sentiments d’un homme qui s’il a mal vu les choses, peut avoir etés entrainé par I’amour' de sa patrie et par ces voeux pour le bonheur généralde I’Europe, mais qui toujours n’en restera pas moins avec les sentiments d’une haute consideration de votre Exellence etc. A la Haye (Signé) J. H. de Kinsbergen. ce 4 Janvier 1795. In dorso: Lettre du Lieutenant Amiral J. H. de Kinsbergen a son Ex. le Comte de Walmoden, commandeer en chef a I’armée de sa Majesté Britannique. (Gopie). BRIEF VAN DEN HERTOG VAN BRÏÏNSWIJK AAN DEN BARON VAN LYNDEN VAN HEMMEN, NAAR AANLEIDING VAN HET ONTSLAG UIT AL ZIJNE BEDIENINGEN DOOR DE STATEN VAN HOLLAND (17 84). (Medegedeeld doob Fr. Baron van Lynden van Hemmen). Hoog WelGeboore Heer! Nooit heb ik mij kunnen voorstellen , dat Hun Edele Groot Moogende, de Heere Staate van Holland en West-Vriesland, of de meerderheid derzelver, eene zodanige Resolutie ten mijnen lasten zouden neemen, als ik op den 21en Augustus dooreen State bode heb moeten ontfangen, eene Resolutie van zo een zeldzame inhoud als ik niet geloov dat er een weedergaa, zo lang deeze Republiek gestaan heeft, genomen is! Eene Resolutie, nog eens, waar bij ik als hoogst misdadig, met de allerhatelijkste en voor mijn persoon en caracter laesive beschuldigingen word belaeden, en op eene geheel ongehoorde wijze van mijne charges ontzet, voor zo veel Holland aangaat, met een bepaalt opzet en voorneemen om dit ter Generaliteit te doen gelden en de andere Provinciën daar inne te laten concurreeren en coöpèreren. .Ik protesteer dat ik mij geheel vrij ken van alle die accusatien en illatien, welke bij die Resolutie mij ter zake van het aangaan der Acte van den 3en Mey 1766 Brief van den Hertog van Brunswijk enz. met zijne Hoogheid den heere Erfstadhouder te lasten gelegt worden. Nooit heb ik getragt te misbruiken den invloed, welke ik op zijne Hoogheid den heere Erfstadhouder moge hebben gehad; nooit heb ik mij opgeworpen om als Raadsman van Hooggemelde heer Erfstadhouder te ageeren, maar ben daar toe door Hooggemelde heer Erfstadhouder en verscheide andere voornaeme Staatspersonen aangezogt geworden, na dat hun Hoog Mogende te voren gedeclareert hadden, dat Hoogst dezelve met aangenaamheid waren ontwaar geworden, dat zijne Hoogheid de heer Prince Erfstadhouder gaarne nog eenigen tijd van mijnen raad en adsistentie gedient zoude worden; zoo als ik dit naa waarheid breeder heb opgegeeven bij het kort voorstel weegens het geen aanleiding gegeeven heeft tot het passeeren dier Acte aan het publiek meede gedeelt en van welke ik de vrijheid genoomen heb eenige exemplaaren aan U Hoog WelGeboore te presenteeren. Nooit heb ik reede gegeeven om mijne conduiten zodanig te denigreeren en mijne oogmerken in zo hatelijk dagligt te stellen als bij die Resolutie gedaan word; met geen schijn van billijkheid kan uit eene instructie, die temporeel was en aanstonds bij de meerderjarigheid van den heer Erfstadhouder cesseerde, de intentie der Hooge Bondgenooten afgeleid worden van het geen mij daar na te doen stond, en ik kon mij niet anders van de intentie van de Hoge Bondgenoten voorstellen, als het hier vooren gemanifesteerde declaratoir van hun Hoog Moogende Maar dat alle geloov te boven gaat is, dat hun Edele Groot Moogende bij de Resolutie mij te lasten leggen, dat ik mij op eene clandestine wijze inde directie van zaken heb ingedrongen, met uitsluiting van de Hoge Bondgenoten en dat, na alle klagten over de onge- Brief van den Hertog van Brunswick lukkige directie van zaken, niet langer kan worden getwijfelt aan den schadelijken invloed van zodanig een raadsman als ik daar hij worde beschreeven! Hoe is het te begrijpen, dat de Hoge Bondgenoten zich de directie van ’s Lands zaken door den invloed van één persoon zouden hebben laten ontneemen? Hebben dan de Hoge Bondgenoten in alle die agtien jaren geene directie in ’s Lands zaken gehad ? en heeft men dan in al die tijd niet geweeten, dat ik den heere Prince Erfstadhouder van mijnen raad bediende, wanneer ik daarom gevraagd wierd? Eyndelijk weet ik niet dat het met de gronden van billijkheid en regt overeen te brengen is, dat ik onverhoort van alle mijne charges zoude moeten worden ontzet, en dat ter zaake om dat ik mij aan mijne geweeze Hoge Pupil heb verbonden gehad om hoogst dezelve met mijnen raad na mijne beste consciëntie bij te staan, en om dat deeze niet geneegen is zijne affectie en hoge gunste te mij waarts te abandonneren, en wijgert, uit de aller eerlijkste en braafste principen, mij vaneen vriend en voorstander ineen vijand te verkeeren en tot mijn verderf meede te werken! Ik heb alle deeze gravamina thans maar aangestipt om U Hoog WelGeboore door langwijligheid niet te verveelen. gemelde heer Erfstadhouder in het aangaan en passeeren van die onschuldige en nu zoo veel aanstoot geevende Acte gehad heeft. Weshalven ik zeer instantelijk verzoeke, dat U Hoog WelGeboore door derzelver veel vermogende intercessie gelieve mede te werken en te effectueeren, dat de heeren Staaten van U Hoog WelGebooren Provincie niet coöpereeren in het neemen van zodanige allergrievenste en fletrissantste Resolutien tegens mij, maar integendeel, dat ik bij mijne eer, reputatie en charges bewaard en gemaintineert worde, en dat, kan het zijn, de Heeren Staten van Holland en Vriesland gepersuadeert worden hoogst derzelver Resolutien in te trekken, immers en ten minste dat ter Generaliteit geene nadeelige Resolutie ten mijnen reguarde genomen worde. Ik hebbe voorts de eere met alle hoogagting te blijven, Hoog WelGebooren Heer, Uwer Hoog WelGeboore ’s Hertogenbosch ootmoedige dienaar, den 23 Augustus 1784. L. H. v. Brunswijk. Ik verzoeke U Hoog WelGeboore mij niet qualijk te willen neemen, dat ik deeze missive niet eygenhandig heb geschreeven, en dat U H. W.Geb. deselve wil gelieven aantemerken als een particuliere briev, gesprooten uit het vertrouwen in U H. W.Geb. mij zo dierbaare vriendschap en geneegenheid, waar van ik zeedert lange jaaren de aangenaamste ondervinding heb gehad, welkers continuatie op het instantelijkste imploreere. L. H. v. B. De woorden ootmoedige dienaar, de onderteekening en verder het geheele postscriptum zijn van de hand van den Hertog. MAATREGELEN BERAAMD IN GELDERLAND TEGEN DEN VERWACHTEN INVAL DER FrANSCHEN (1794). (Medegedeeld dook Fr. liaron van Lynden van Hemmen). Extract uyt ’t Reces des Landdags binnen de stad Nijmegen, extraordinarie gehouden in Juli, Aug. en Sept. 1794. Martis den 23 Sept. 1794. . Hun Ed. Mog. in overweginge hebbende genoomen de zorgelijke toestand van deeze Provincie, uyt hoofde van de nabijheid der vijandlijke fransche legermagt, hebben nae gehoudene deliberatie goedgevonden, die Raeden midsgaders die van de Reekeninge dezes Furstendoms en Graevschaps te auctoriseren, gelijk geauctoriseerd worden mids dezen, om wanneer hun Ed. Mog. ter oorzaake vaneen meer aannaderend gevaer mogten goedvinden hunne Landschapsvergadering van Nijmegen nae eene andere plaats, buyten de gewoone residentie van Hoff en Rekenkamer, te transporteren, zig alsdan insgelijks nae die zelve plaets te begeeven, om aldaar hunne vergadering meede provisioneel, zoo Maatregelen beraamd in Gelderland enz. lang de omstandigheden het mogten toelaaten, te houden en te continueren. Yoords om, zoo in ’t geval, dat hun Ed. Mog. alsdan het continueren der Landschaps vergadering ter gemelde plaetse niet langer oirbaer mogten oordeelen, als in ’t cas dat hun Ed. Mog. zonder hunne vergadering naer elders te transporteren, om daer toe moverende redenen mogten goedvinden, dezelve te scheiden en uyt elkanderen te gaan, en zij Raeden midsgaders die van de Reekeninge weegens eene werkelijke vijandlijken inval in deeze Provincie, het houden hunner vergadering niet langer vijlig mogten oordeelen, hunne functien alsdan hij provisie en tot zoo lange de verlossing van deeze Provincie van de vijandlijke overheersching onder Gods zegen hun wederom in staet mogt stellen dezelve te hervatten, —te staaken en zig te begeeven werwaards zij zullen goedvinden, zonder deswegens ooit of immermeer verandwoordelijk of aenspreekelijk te zijn; neemende hun Ed. Mog. de voors. Raeden midsgaders die van de Reekeninge mét derzelver ministers zampt en ieder in ’t bijzonder in hunne speciale protectie. En inhaererende voords hun Ed. Mog. derzelver resolutie van den 23 Febr. des afgelopene jaers 1793, met betrekking tot het neemen van de nodige praecautien omtrent de effecten, chartres, papieren en penningen tot deeze Provincie, deszelfs Domainen en de Collegien van Hoff en Rekenkamer respective specterende of gehoorende, in zoo verre zulks niet reeds door Hoff en Rekenkamer ter voldoening van voorscr. Resolutie mogt zijn werkstellig gemaakt, met verdere volkomene approbatie en ratificatie van alle zoodaane maetregelen en voorzieningen als door welgem Hofi en Rekenkamer tot ’t in vijligheid stellen van al ’t gunt voorscr. daar en zoo zij zulks nodig mogten oordeelen, of reeds mogten zijn genoomen en gedaen, of alnog Maatregelen beraamd in Gelderland tegen verder zouden mogen worden gedaen en in ’t werk gesteld. In fidem extracti, C. G. Hultman. Wij, Ervstadholder ende Raaden des Furstendoms Gelre ende Graavschaps Zutphen, allen den geenen die deeze voorkomen zal, doen te weeten: Alzoo de tegenswoordige zorgelijke tijds omstandigheden en de regtmatige vreeze voor eene vijandelijke overheersching ’tzomtijds noodzakelijk zoude kunnen maaken, dat de leeden van dezen Hove, midsgaders die van de Rekeninge in Gelderland en derzelver respective Ministers, zig buiten ’s lands kwamen te begeven en het voor dezelve van de hoogste aangelegendheid is, dat derzelver staat en qualiteit worde gecertioreerd, ten einde zig daar door, ’tzij binnen deeze Republicq, ’t zij buiten ’s lands te kunnen legitimeren , Zoo is ’t dat wij bij dezen certificeren en verklaaren dat de heer Frans Godard van Lynden tot Hemmen, beschreeven inde Ridderschap des Quartiers van Nijmegen, is Raad en Rekenmeester deezes Furstendoms en Graafschaps, verzoekende hier meede alle hoge en mindere politicque en militaire Officieren en standspersoonen, van wat rang of staat die zouden mogen weezen, Gouverneurs, Commandeurs en Magistraaten, aan wien deeze onze certificatie zal worden vertoond, om den voorn heer Frans Godard van Lynden tot Hemmen voor zodanig te erkennen en te houden, denzelven met deszelvs familie en goederen vrij en onverhinderd te laten passeren en repasseren, zonder dat hem eenigen overlast, molestatie of hindernisse worde toegebragt, maar ter contrarie aen denzelven in cas van nood te willen verleenen alle hulpe en bij- den verwachten inval der Franschen (1794). stand, zoo door ’t toestaan aan denzelven en de zijnen, van eene verblijfplaats en opwoningen binnen derzelver landen, steden of jurisdictiën als anders, ’t geen ons aangenaam zal zijn en wij, des verzogt, ten allen tijden zullen reciproceren. Dies ten oirconden hebben wij des opgem Furstendoms en Graafschaps secreet zegul op ’t spatium deezes doen drukken. Gegeven te Arnhem den 27 Septemb. 1794. >) (L.S.) C. Hultman. Extract uit ’t Memorie- en Resolutieboek ’s Hoves van Gelderland. Saturni den 27 Septmb. 1794. Ontfangen ende geleesen ’s Landschaps secrete Resolutie van den 23 dezer, relatif ’t geen door Hof en Rekenkamer in val vaneen werkelijke invasie van den vijand zoude moeten en mogen worden gedaan, zoo met relatie tot ’t verleggen van derselver vergadering, als eventueel ’t staaken en scheiden van dezelve, mitsgaders approbatie van en wijdere auctörisatie tot het verder in veiligheid brengen van de effecten, chartres, papieren en penningen tot deze Provintie, desselvs Domainen en de Collegien van Hof en Rekenkamer specterende of gehoorende. Waar op bij Hof en Rekenkamer gedelibereert zijnde, is goedgevonden en verstaan, dat voors. ’s Landschaps-Resolutie in ’s Hoves Memorie- en Resolutieboek zal 1) Bij bet afschrift van dit besluit bevindt zich hetzelfde besluit als concept geschreven met de hand van den baron Fr. God. v. L. H. en daaraan toegevoegd wat hier na het eerstvolgend Extract te lezen staat. Maatregelen beraamd in Gelderland tegen worden geregistreert, en daer van voorts deeze aenteekening gemaakt, om te strekken daar en zoo als bevonden zal worden te gehooren. En is dien onverminderd verstaen, dat een authenticq afschrift van voors. Resolutie zal worden uitgereikt aan de heeren ordinaris en extraordinaris Raeden en Rekenmeesters, voords den Griffier en eerste Secretaris van de Cantzellerie in Gelderland, Auditeur van de Rekenkamer, subs‘ Griffier, Secretaris en adjunct-Secretaris van de Rekenkamer, om respectivelijk te strekken tot derselver narigtinge, en zig daar nae te reguleeren. En zal voors ten zelven einde gelijk extract gesteld worden in handen van den Landrentmeester-Generaal, Momboir deezer Landschap, Lheen-Griffier en subs‘ Momboir dezer Landschap. En is wijders goetgevonden dat, op naam van Ervstadholder en Raeden deezes Furstendombs en Graavschaps, aan elk der Leeden van Hof en Kamer en derzelver gezamentlijke Ministers zal worden uitgereikt een certificaat van derselver staat en qualiteit inde voorn. Collegien, ten einde daarvan casu quo ’t nodige gebruyk te konnen maaken. Accordeert met ’t voors. Memorie- en Resolutieboek, C. G. Hultman. En hebben hun Edele Mogende wijders almeede goedgevonden de respective ’s Landschaps Officieren en Magistraten van de steden dezer Provincie met derzelver Ministers, voorts alle leden van Staat, insgelijks te auctoriseeren, gelijk geauctoriseerd worden mits desen, om, wanneer wegens de omstandigheden van eene onverhoopte vijandlijke aanval, het voor hun den verwachten inval der Franschen (1794). niet langer veilig mogten achten om hunne ampten en functien binnen de Provincie waar te neemen, zich alsdan bij provisie en tot zo lange de Provincie van vijandlijke overheersching door Gods zegen zal zijn verlost, buiten dezelve te begeeven werwaards zij zullen goedvinden, en inmiddels al ’t geene de bestieringe van hun aanbevolen ampten en functien, ’t zij van charters en papieren als andersins, mogt specteren, in veiligheid te stellen, zo en daar zij zullen te rade worden, zonder deswegens ooit of immermeer verandwoordlijk of aanspreeklijk te zijn. Neemende hun Edele Mogende de gemelde Officieren en Magistraten met derzelver Ministers, voorts alle leden van Staat, sampt en ieder in het bijzonder, meedein hunne speciale protectie. En hebben hun Edele Mogende al verder goedgevonden, dat alle transporten, welke door dezelve gedurende hun verblijf buiten de Provincie wegens de vijandlijke overheersching gemaakt mogten zijn, na de rechten en eostumen van de plaats daar gepasseerd zijn, zo valid en bondig sullen wezen, als of gemaakt waren ter plaatse en voor het gerichte hunner voorige wooning en waar onder de goederen gelegen zijn. En dat voorts ten aanzien van dispositien over lheengoederen, het deficit van consent en approbatie van Lheenheer niet zal obsteren, wanneer, zodra deeze Provincie van de vijandlijke overheersching onder Gods zegen zal zijn verlost, de approbatie zal verzogt worden. Eindelijk, dat de geene, welke door eene nieuwe aanstelling bij de overheersching, zich eenigerhande bestier van zaaken intusschen zouden mogen hebben aangematigd, in alles deswegens responsabel zullen gehouden worden. En zal extract dees aan Hof en Rekenkamer worden meedegedeeld, om te strekken tot derzelver na- Maatregelen beraamd in Gelderland enz. richt en zich daar na te reguleren, met auctorisatie op den Hove, om daar van meede op zodane tijd als welgemelte Hof zulks sal raadzaam oordeelen en bevinden te behooren, de noodige aanschrijving te doen aan de respective Officieren en Magistraten deezer Provincie, om insgelijks te strekken tot hun naricht en zich daarna te reguleren, en wijders om alsdan ten aanzien van de dispositien bij uiterste willen hier boven gemeld, en de responsabiliteit van de geene, die zich door nieuwe aanstelling bij de overheersching eenigerhande bestier van zaaken zouden mogen hebben aangematigd, de vereischte publicatie te doen. SOURATTE, RADICALE BESCHRIJVING. A°. 1758. DOOR DEN BEAMBTE DER O. IND. COMPAGNIE, 2). -oott êMizedcn. ') Eerbiedig berigt aan zijn Excellentie den Hoog Edele Groot Agtb. Gestrenge heer Jacob Mossel, Generaal over d’lnfantery ten dienste van den Staat der Yereenigde Nederlanden, en Gouverneur Generaal, benevens de Wel Edele Heeren Raden van Nederlands Indien, wegens den intrinsicquen staat van ’s Comp. aangelegendheeden te Souratte. Hoog Edele Groot Agtbare Gestrenge Heere en Wel Edele Heeren. Na dat ik d’eere hadde genooten uw Hoog Edelhedens reverentelijk aan te bieden de radicale beschrijving van ’s Compagnies Etablissementen in ’t Persiaansche 1) Men vindt hier, naar eene copie uitgegeven, het verhaal van de geschiedenis en den toestand van eene onzer bezittingen v.an de Compagnie op het vaste land van Indie, naar het beste weten van den auteur samengesteld. Bijdr. en Meded. VI. 5 Souratte, radicale beschrijving. a°. 1753. Rijk geleegen, heb ik mij insgelijks verpligt gevonden, om de Souratsche directie, als zijnde het tweede Lid van de door uw Hoog Edelens op den ondergetekende gedecerneerde commissie, meede eens ineen behoorlijk verband te brengen en daar benevens te suppediteeren mijne geringe consideratien over den staad der zaake om dien oord, voor zoo verre dezelve eenige betrekking hebben tot Compagnies handelen, en de middelen, dienende tot een formeel redres, na de presente constitutie van tijd en zaaken, omdat het Indoestaanse off Gousouratsche Rijk, geduurende wij ons aldaar ter neder gezet hebben, of zedert 140 jaaren, zodanig van constitutie schijnt verandert, dat er genoegzaam geen schaduwe meer overig blijft van de vorige florisante tijden, veroccagioneert door ’s Lands beroertens, oorlog en onder de Gouverneurs geweldadige behandelingen, extorsien en concussien aan de onze, waarbij men nog wel gerustelijk voegen mag de continueele intrigues onser competiteuren, gelijk zulx maar al te veel staat te werden geverifieert bij deeze verhandelinge, die de ondergetekende heeft afgedeelt inde navolgende hoofdstucken, als: I°. den eersten aanleg; 2°. de stad Souratte en Compagnies eygendomme etc., in en buyten dezelve; 3°. de binne-comptoiren van de Comp.; 4°. beschrijving van de Indiën; s°. de presente Mogolsen Monarch; 6°. aard, zeeden etc. van ’tLand en dies inwoonderen; 7°. Compagnies regten en praerogativen; B°. Compagnies makelaars; 9°. de vertholling; 10°. den verthier; 11°. den inkoop; 12°. de winsten en lasten; 13°. ’t radicael van ’t support en bestaan, dat deeze Directie aan de belangens der Maatschappye komt toe te brengen; 14°. de competiteuren; 15°. de pirate; 16°. Europeese dienaaren van de Comp.; 17°. Inlandsche dO.; 18°. respective Collegien; 19°. scheepen; en 20°. de mindere vaartuy- Souratte, radicale beschrijving. a°. 1753. gen van de Compagnie in deeze Directie bescheiden. Schoon dezelve juyst niet alle tot dit werk meer hooren, maar zommige dienen moeten ter aanwijzinge van de varieerende staat van de Comp. en opgem. rij eken en van de bijzondere begrippen, die sommige Ministers daar van hebben opgevat en gedreven op zoo een verschillende aard en wijze, dat het in deeze dagen genoegzaam onmogelijk schijnt, uyt alle die zoo volumineuse papieren eene waare regul van directie voor den aanstaande te konnen formeeren, waar toe al egter den ondergetekenden, zoo veel immers doenlijk, het zijne zal tragten te contribueer en en met dit oogmerk eerstelijk spreeken van onze I. Eerste vaart en handel op dit Rijk, die geweest is inden jaare 1615, wanneer de heer Generaal Gerard Reynst (h. 1. m.) met het schip Nassouw als Commis na het Roode Meir depecheerde den Opperkoopman Pieter van den Broeke, den welke in Januarij a°. 1616 voor Chirio in ’t Roode Meir arriveerde, mitsgaders aldaar een Onderkoopman etc. met een klein, cargasoentje gelaten hebbende, vervolgens naar Mocha vertrok, en, zoo als onder de verhandeling van dat comptoir zal aangeweezen worden, hier rneede het nodige verrigt heeft, terwijl hij intusschen den 16 July daar aan, in Chihirie geretourneert is, alwaar zijn E. tot droefheid van den Koning en alle inwoonders het comptoir weeder opbrak en zoo vervolgens den 2 Augustus na dato, voor de rivier van Souratte ten anker quam, mitsgaders den sen5en dito zig na land transporteerende en van de gezamentlijke inwoonders, neevens den stads Gouverneur met veel beleeftheid gerecipieert, als meede ten handel gepermitteerd wierd. 1) Voorzeker dezelfde plaats, wier naam zoo even Chirio geschreven was. 5* Souratte, radicale beschrijving. a°. 1753.
47,161
MMTUK03:165742025:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,866
Wekstem : getuigenissen uit de Christelijke Afgesch. Geref. Kerk in Nederland
J. H. Donner.
Dutch
Spoken
7,888
13,579
17, ZATURDAG, 28 APRIL 18GG. Tweede Jaargang. WEKSTEM. GETUIGENISSEN UIT DE CHRIST. AFG. GER. KERK IN NEDERLAND. UITGEVER, 6. P«. ZAISW TE KAR. Jes. 40: 6«. Eene stem zegt: roept! Dit Blad verschijnt eiken Zaturdag. Prijs per 3 maand franco p p. ƒ1.50. Voor Amerika ƒ 2.50 bij vooruitbetaling. Enkele Nos. 121 /2 Ct. Prijs der Advertentiën van 1—10 regels ƒ1.00, iedere regel meer 10- Cent, behalve 35 Cent zegelregt. Stukken in te zenden aan den Iloofdredacteur W. DIEMER te Alphen a/d Rijn; advertentiën, kerknieuws enz. aan den Uitgever. Alles franco. DE ONBESCHAAMDHEID DES ONGELOODS. Zoo zegt de Heere: Staat op de wegen,, en ziet toe, en vraagt naar de oude pa den , waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin! zoo zult gij rust vinden voor uwe ziel-, maar zij zeggen: wij zul len daarin niet wandelen. Jer. 6: 16. Het waren zware en duistere tijden in Juda, toen de Profeet de rede sprak, waarin dit woord des Heeren voorkomt. Het was in de laatste regerings-jaren van Jojahim, zoon van Josia; de eerste belegering en inneming van Jeruzalem was nabij. Donkere onweerswolken van Gods oordee- len pakten zich boven het hoofd der afvallige natie samen, die, verblind en verleid door hare leugen-profeten, weigerde zich te laten waarschu wen. Vruchteloos vermaant, waarschuwt, smeekt de getrouwe stem van Jeremia Vorst en Volk; stout verachten zij zijne woorden, en gaan zij in hunne zelf-gekozene en heillooze wegen voort. Bevreemdt ons dit droevig verschijnsel van af val en verblinding niet, daar wij weten, dat er, toen als nu, niemand is die God zoekt, dat wij allen zijn afgeweken; toch behoeft het eenige verklaring, hoe eene natie, eene natie als Juda, tot zulk een staat van volslagen verblinding kon zinken. Wij moeten tot verklaring van dit verschijnsel, niet slechts enkele jaren, neen, eeuwen terug gaan in de geschiedenis van Israël en Juda; hun tegenwoordige staat van verblinding en afval is de rijpe vrucht van hun voorleden; het leven van een volk gelijk van den enkelen mensch, is altijd één geheel. En de geschiede nis, zoo getrouw beschreven, wijst ons aan hoe Juda van schrede tot schrede tot die diepte ge zonken is. Wie de jaarboeken van Israël en Juda met aandacht leest, zal er de sporen van afval van den Heere alreede in vinden, in de laatste jaren van Salomo’s regering. Er is sedert dien tijd een bijna onafgebroken strijd, in de beide rijken, tusschen Israëls oorspronkelijk geloof en trouw aan Jehova, als den eenigen waren God, en het Gode vijandig beginsel van den natuur-dienst en het veelgodendom der heidenen. Het was in wezen de zelfde strijd, die in onzen tijd onder andere vormen gevoerd wordt, tusschen het Christendom der Openbaring en de zoogenoemde moderne rich ting. Had Salomo vooral in zijne latere regerings jaren, dit heidensch beginsel geduld, helaas! ook medegediend, na de scheuring des Rijks on der Rehabeam, zegeviert het weldra geheel in het afgescheurde Rijk der tien stammen. Niet zoo spoedig als in het Rijk van Israël, mocht dit heidendom de overwinning behalen in Juda. De geschiedenis van dit laatste rijk geeft ons een wel treurigen maar toch somtijds groot- schen strijd te aanschouwen, tusschen den dienst van Jehova en den natuur-dienst van het heiden dom. Zegeviert het heidendom met kracht onder de koningen Achab, Mannasse en Ammon, wij zien het wederkeerig onderdrukt, door vorsten, het huis van David waardig, als Josaphat, Hiskia en Josia, die in hun ijver voor den Heere ge trouw ter zijde gestaan werden door een Hoséa, Josia en Jeremia. Bovenal mocht het Josia ge lukken , om door zijne krachtige hervormingen die heidensche, ongeloovige, moderne richting met gezegend gevolg te bestrijden, en het oor spronkelijk geloof aan Jehova, als den leven den God, weer in eere te brengen. Maar wat beteekent de tijdelijke invloed van een vorst hoe godvruchtig ook, waar de grooten en priesters, de toongevers en leidslieden der natie, die hei densche beginselen in hun hart blijven toege daan, en de lichtzinnige menigte zich, door hunne schoonklinkende beloften van vrijheid en ^macht, zoo gemakkelijk laat medevoeren. Dat -.heidendom had, als thans, het hart van den natuurlijken mensch voor zich. Nauwlijks is dah ook Josia gestorven, of de profeet Jeremia, die hem met de profetesse Hulda zoo getrouw ter zijde had gestaan, moet aan schouwen, hoe onder Josia’s zoon Jojakim, het heidendom een laatste en beslissende zegepraal behaalt. De Jehova-dienst moet geheel wijken, wordt oud en veroudert. De geloofsbegrippen van Mozes en de Profeten zijn te bekrompen te uitsluitend; zij verdragen zich niet met den i trap van ontwikkeling, waartoe Juda door zijne gemeenschap met het heidendom gekomen is. De roem van Israël: „Hij heeft Jacob Zijne woorden bekend gemaakt, Israël Zijne wetten en instellingen, alzoo heeft hij geen volk gedaan”, is hun eene schande. Het juk der goddelijke wet is hun te lastig; zij begeeren vrijheid als die heidenen, vrijheid des vleesches om alle on- ongerechtigheid gieriglijk te bedrijven. Zij be loven zich van dien nieuwen godsdienst, dien" nieuwen weg niet dan vrede en heil, verbliud voor het dreigend onweder van Gods oordeelen dat boven hun hoofd hangt. Zoo diep zien wij Juda in Jeremia’s dagen ge zonken, en vervult dit geslacht de zonden hun ner ouderen; de doodelijke vrucht is rijp ge worden. Nog blijft Jeremia, diep gevoelig over den af val en de verblinding van zijn volk, het inden naam des Heeren getrouw vermanen, om stil te staan bij de wegen en toe te zien. Bij den goeden weg, de oude paden, waarop hij hen wees, en bij den weg, die hunne afvallige priesters, valsche profeten en ijdele grooten hun aanprezen, den nieuwen weg des heidendoms. Maar hoe ernstig en getrouw Jeremia de natie op den goeden weg, die oude en beproefde pa den wees, hoe hij zijn volk ook met tranen bad, zij weigeren stout, „en zeggen: wij zullen daar in niet wandelen.” Zij zeggen het openlijk; de tijd van eer bied, ook van gehuichelde eerbied, voor Gods Profeten en Zijn Woord is voorbij. Het is de tijd van de onbeschaamdheid des ongeloofs, dat zich niet ontziet openlijk dien goeden weg te verwerpen. Het is de tijd van lichtvaar dige verachting, zij willen zelfs niet meer beproeven, welke de goede weg zij. Zoo diep is Juda gezonken, zoo ver is het met de heer schappij, de tirannij des ongeloofs gekomen. Er blijft den trouwen dienaar Gods niets anders over dan te klagen: „de blaasbalg is verbrand, het lood is van het vuur verteerd; te vergeefs heeft de smelter zoo vlijtiglijk gesmolten!” En nog weinige jaren, en Juda zal van de vrucht zijner handelingen verzadigd worden, zijn weg, die nieuwe weg des heidendoms zal op zijn hoofd komen; zij hebben op de wegen van afval en ongeloof wind gezaaid, zij zullen storm en onweder maaien. Ik denk, wij hebben hier niets bij te voe gen, om de overeenkomst aan te wijzen tusschen Jeremia’s tijd en onze dagen. Zoo hier als daar dezelfde af val en verblinding, helaas ook dezelfde onbeschaamdheid en lichtvaardigheid des ongeloofs. Nu als toen, jaren gekweekt, eindelijk rijp geworden. Wat hebben wij te vreezen? Reeds blaken Gods gerichten. — Zal het ook van Ne derland waar worden: te vergeefs heeft de smel ter zoo vlijtiglijk gesmolten? — Hooren wij nog heden de stem des Heeren tot ons: vraagt naar de oude paden, waar toch de goede weg zij, en wandelt daarin! zoo zult gij rust vinden voor uwe ziel. — Vragen wij er naar, biddende om den Geest des Heeren, die ons in Christus Je zus alleen op den goeden weg leiden en we- derbrengen kan. J. H. Donner. Blikken in Kerk en Staat. MINISTERIE , — ONREGT , PETITIONNEMENT, — VRAAG. Wij hebben een nieuw kabinet. Reeds een en andermaal hadden we gelegenheid daarover in ons blad te spreken, Wat reeds gezegd is, behoeven wij niet te herhalen. Hetgeen gezegd werd, is ook niet noodig te herroepen En, daar de Tweede Kamer in het laatst dezer maand bijeen geroepen, maar nu alles in rust is, maken wij gebruik van die rust om eens een blik achterwaarts en voorwaarts te. werpen. Niet ongeschikt is hier vooreerst de vraag: hebben we een duurzaam kabinet? Dat de heer Groen een antwoord geve: „Ook dit ministerie schijnt, in zwakken toestand, zelfvertrouwen te ont- leenen aan het adagium „wie niet verkiest heen te gaan, blijft lang.” Het is niet tevreden met het pas- sagère portefeüille-bezit; met de nederige roeping van noodhulp, in dienst van den Staat; het acht zich wel degelijk bestemd om te zijn un ministère durable, een serieus, eenmaal welligt een sterk ka binet. Dit dwaalbegrip. verraadt zich in tweedèrlei beschrijving zijner toekomstige daden. Vooreerst, is het een ministerie dat, naar de beginselen van Thor- becke, voortzet (geen kleinigheid voorwaar!) wat hij onafgedaan liet. Ten anderen is het een ministerie dat zijne veelbelovendheid slechts in dezer voege beperkt: „Deze regering wil niet in een programma voorspiegelen dat zij al die onderwerpen, als met een tooverslag, zal tot stand brengen; neen, zóó ver gaat onze pretentie niet." „Een modest, maar evenwel definitief kabinet. Mag dit?” — zoo vraagt onze hooggeachte staats man en, voegt daar in éénen adem bij: „Zonder de verdiensten van den heer van Bosse, als financiële, noch van den lieer van de Putte, als koloniale spe cialiteit, te miskennen, evenmin mij veroorlovende iets aftellingen van al wat in de andere ministers prijzenswaard is, — valt dit in het oog, dat het kabinet, zoo als bet nu is zamengesteld, niet bere kend is voor het algemeen regeringsbeleid. Zich daarvoor uittegeven is weder, naar mij dunkt, een kapitale fout.” Een modest kabinet kan een kapitale fout begaan, — zoo als blijkt. Maar mag een modest ministerie onregt toestaan? Dit leidt ons tot eene andere overweging. Onregt? In de Tweede Kamer? Verwonder u niet, lezer. De heer Storm van ’s Gravesande, een man, die verklaarde dat, „als het gemoed vol is, men aan de woorden niet die zachtheid van uit drukking kan geven, die men gaarne zou wenschen,” — heeft een ander lid der Tweede Kamer toege voegd, dat diens handelwijze deloyaal was. Dit lid, de heer van Zuijlen van Arnhem, kon hem daarop terstond vragen om zulks te bewijzen, want hij was tegenwoordig. liet bleef hierbij echter niet. De heer Storm ging in zijn ijver — altijd het gemoed vol — zoo verre, dat hij ook den afwezigen grooten staatsman, onze loyale Groen! niet kon sparen, maar van hem o. a. getuigde: Ik laat gansch Nederland beoordeelen , of het niet juist is, wanneer ik zeg, dat in ae redevoeringen en geschriften van den man die aan het hoofd staat der partij en wiens plaats thans door den heer van Zuijlen wordt leid eed., niet altijd de regte weg wordt gevolgd, enz.” Gansch Nederland wordt als getuige opgeroepen; wij zijn ook, bescheiden zij het hier gezegd, daaronder be grepen. Ons getuigenis kan dus gelden: Mijnheer Storm van ’s Gravesande, hoe loyaal gij ook zijn moogt, — dit uw oordeel is onjuist. Gij durft wat wij niet van u hadden durven verwach ten — gij durft onregt te plegen in de tegenwoor digheid der Tweede Kamer; — onbeschaamd genoeg roept gij gansch Neêrland tot getuige. ..... En de presideutale hamer viel niet om uwe stem te verdooven en u, beleediger van iemand die zich toen niet kon verdedigen, het zwijgen opteleggen, ook om u te toonen dat uw „vol gemoed" deloyauteit uitkraamde ? „Ende de Kaemer sweegh.” Integendeel, in plaats van te spreken en het illoyale uit de Kamer uitteroeijen, — hoorde de Kamer met gelatenheid de taal aan van den ge- moedelijken Storm: „ik heb geen berouw van het geen ik gedaan heb, noch dat ik de partij, door ( den geachten afgevaardigde vertegenwoordigd, bestre den heb; ik zal dit blijven doen en neem niets van ( het heden door mij gezegde terug.” Geen wonder dat de heer Groen, eerlijk, loyaal, ( rondborstig als hij is in zijn schrijven, zoo wel als , in zijne beginselen, explicatie van dezen ruwen, ' onbesuisden, onridderlijken aanval, in de Tweede Kamer verlangt. Niemand die lust in regt en waar heid heeft, zal den heer Groen onbillijk noemen in , zijn eisch. Tevens geven wij ook het volgende, met r den heer Groen, aan het publiek oordeel over om ‘ te beslissen: „Geeft het lidmaatschap der Kamer j voor het beleedigen van elk die niet present is, een vrijbrief?” Onzes inziens ligt in leze vraag reeds duidelijk j opgesloten , dat de Kamer het onregt heeft toegestaan en gehandhaafd. Zal de Kamer dit blijven doen? j Zouden er dan geene stemmen in Nederland zijn die een weeklagen zullen doen hooren over dat durable, serieus en sterk kabinet, dat menschen met volle ge moederen bevat? Wij zullen zien! Uit de illoyale handelwijze van den heer Storm , — wij blijven die zoo noemen zoo lang totdat hij herroept — blijkt het ons duidelijk, dat de strijd ' voor de school en schoolwet-herziening slechts aan- ' gevangen, nog niet geëindigd is. Een blik dus voorwaarts. Er is reeds lang gesproken en gedacht j over petitionnement aan den Koning. Is de tijd daar j om zoo iets te doen? Een petitionnement, niet al leen om schoolwet-herziening, maar ook om dit doel tc bereiken, een petitionnement om ontbinding der 1 Tweede Kamer, om verandering van Ministerie, om ) Kab mets-formatie? .... Ia 18G1 zeide de heer Groen: j „Nog niet; straks wel!" Straks! Dus, in 1866? Dat is dan toch niet haastig dat „straks” opgevat. En toch is het oogenblik nog niet gekomen. De heer Groen raadt h</t Zeer af — nu nog af. W a&rom ? „Omdat terugtred in 1857 over pligtbetrach- ting in 1856 een onverdiend discrediet gebragt heeft. Omdat, sedert 1857 voortdurende lijdelijkheid en vooral ook, in 1863, het tot stand komen, zonder weêrspraak, zelfs van eene wet als die over het middelbaar onderwijs, aan het veto of non possumus van predikanten, op politiek terrein, ten eenenmale ontwend heeft. Omdat er, in de gegeven omstandigheden, een noodkreet zou losbarsten tegen het dubbel schrik beeld en monsterverbond van demagogie en domino- cratie. De moderne collega’s, voorbeeldig gehoor zaam, en niet zonder reden, aan het wereldlijk ge zag, zouden tegen deze rebellerende dweepers eene krachtige contra-petitie laten uitgaan.” Maar dan nog een blik voorwaarts en de vraag: Is cr niets te doen, niets te hopen, niets te ver wachten? Dat we nog eens den heer Groen hooren: „Indien men, in dit gewigtig tijdsgewricht, ernstig besef van, niet enkel individuele, maar ook kerk- regtelijkc verantwoordelijkheid heeft, dan ontbreekt het niet aan middelen om ten goede te werken.” Na een voorbeeld van hetgeen in Engeland is ge schied door 700 geestelijken van allerlei belijdenis, welk getal tot 1500 klom, gaat de heer Groen voort: „een collectief getuigenis van predikanten, een afspraak tot gestadig smeekgebed aan den Ko ning der koningen gerigt, was aldus, op kerkelijk terrein, een tceken van leven en een voorteeken der overwinning. Zoo deed men in Engelanil om tijde lijk voedsel, om brood te verschaffen aan het volk. Zou er in Nederland, ten oirbaar van een tolk, waaraan de wijsheid dezer eeuw stelselmatig het Evangelie onthoudt, niet soortgelijk iets voor het zielevoedsel, voor het brood des eeuwigen levens, kun nen en moeten worden verrigt?” Wie leest, kan dit lezen zonder beschaamd te worden. Wij hebben vooreerst genoeg aan dit ant woord. Maar neen. Nog een vraag: Is het be reikbaar? d. i. terwijl de heer Groen aan Hervormd- geloovige en Afgescheidene leeraars dezen raad, dezen wenk geeft, — zullen zc te zanten de handen in één slaan en het voorbeeld van de Anticornlaïc-yoxti} in Engeland volgen ? Ach! .. de vormen. \\ at staan die somtijds Neêrlands volk, wat zeggen we? wat staan die de zaak van God nu en dan in den weg. Om een gebouw wordt menigmaal godsdienst en schoolzaak voorbij gezien, ja, ook verwaarloosd. Velen hindert dikwerf om voor Jezus uittekomeu niets dan guelgues pierres et un toit.*) Is het te verwonderen dat we nog geen teeg en zelfs geen regt in ons kunnen vinden tot een krachtig petitionnement? De Christenen zijn te, al te ver deeld tot op den buidigen dag. LEEK VRIJ HEID. Er is openbare strijd gevoerd tusschen Dr. Muur- ! ling en Dr. Doedes over leervrijlieid in de kerk. Doedes heeft gemeend en betoogd, dat zulks eene „absurditeit” was. Waarom? Omdat zij leiden kon en zou tot eene algeheele vernietiging der kerk. Professor Muurling schreef daarop: „lieve Collega! gij hebt mij niet begrepen; ik meende niet leervrij- heid in de kerk, maar vrijheid der kerk. Als ik zoo dwaas was zulk een denkbeeld in mij omtedragen, zou mij dit naar Meerenberg verwijzen.” Muurling verklaart verder: „Als ik wel zie, is volgens u (Doedes), vrijheid der kerk — vrijheid voor den Evangelieprediker om tc prediken wat hij wil; ik heb daarop maar één kort en eenvoudig woord: gij ziet niet wel.” — Laat ons nu ook eens zien of dit zoo iS; — zoo ja, dan verdient Prof. Doedes eene berisping. In het betoog van Muurling volgt hij eene echt homiletische orde. Wij herkennen in die orde den bekwamen schrijver der Theologia Pastoralis. Onder zoeken we — zegt hij, wat leervrijheid in de kerk is; hoe ze in onze (Hervormde) kerk bestaat-, met welk goed regt ze bestaat; wat zij daar uitwerkt. .De vrijheid, niet te verwarren met willekeur en ban deloosheid, is de leuze van M. De Evangeliedie naar, die mag verkondigen wat hij wil, leeren wat hem goeddunkt, verstaat het woord vrijheid niet en, dat een iegelijk in zijne roeping grenzen gesteld zijn, zou hij op zoodanige wijze vergeten. — Waarlijk, tot hiertoe konden wij den hoogleeraar van Gronin gen eenigermate volgen; nu echter beginnen we te haken. Let wel. De Evangeliedienaar, geroepen om het Evangelie te verkondigen, is in die prediking door niemand of niets beperkt dan door zijne roe ping zelve. Als dienaar moet hij het Evangelie van Jezus Christus prediken, daar mag hij niet buiten gaan, daartoe heeft hij zich dan ook plegtig ver bonden met de hand op het hart. Maar — en nu Ij Eonige steenen en een dak, krijgen we de ontknoopiug — maar, koe hij dat Evangelie zal prediken, wat hij als het Evangelie van Jezus Christus zal verkondigen en ook op welke wijze — dat.... luister dan, mijn lezer! dat is aan hem zelven overgelaten; niemand dwingt of bindt hem daarin; hij predikt het Evangelie naar zijne eigene — let toch wel op — door den geest van Christus verlichte en geheiligde overtuiging. Ziedaar dan de vrijheid die M. bedoelt. Hier is dus alléén sprake van de zienswijze en de overtui ging des dienaars, — niet wordt in aanmerking ge nomen de kerk, gemeente, confessie, zelfs niet .le waarachtige inhoud des Bijbels. De beperking be staat in den predikant en in zijne roeping: hij moet weten, wèl weten lioe hij over het Evangelie denkt. Eraai, zeer fraai! De hoogleeraar maakt het de zo nen der „alma Mater” al zeer gemakkelijk. En die zelfde geleerde roept den scherpzinnigen Doedes toe: „gij ziet niet wel.” Neen, reeds bij het eerste deel van Muurling’s betoog, hoe ordelijk ook naar den eisch der wetenschap, spreken wij het met alle vrij moedigheid uit: geen vonnis over, geene bestraffing voor Doedes — bij heeft gelijk; maar Muurling heeft mis gezien. Alles — alles mis. Doedes wil den Evangeliedienaar bepalen, d. w. z, naar het Evangelie, niet naar zijne zienswijze; D. acht den dienaar vcrpligt te moeten prediken wat het zuiver Evangelie voorschrijft. Muurling daaren tegen verlangt eene vrijheid die slechts hare natuur lijke grenzen heeft, objectief in de roeping zelve, subjectief in het geweten van hem die deze roeping vrijwillig aanvaardde. De maatstaf voor den dienaar is dus zijn geweten alléén — niet het Evangelie, de kerk, de confessie, de gemeente. En .... wat nu dit geweten van liberalen en modernen vermag — dit is maar al te zeer bekend. — De verdere pun ten behoeven we niet te volgen. Alles komt neder op hetgeen wij weten. Iloe de leervrijheid in de Herv. kerk bestaat is duidelijk — ieder zegt wat hij wil. Het goed regt daartoe betwijfelen wij en geven dit Muurling niet toe. Integendeel: wij pro testeren tegen zulk eene aanmatiging. Hare uit werking? — Volgens Muurling, al zeer kostelijk; naar onze bescheidenc meening, al zeer treurig. Verwarring op verwarring— schending van regt—• een tal van scheuringen in de gemeente — een vertrappen van de Confessie — Godverloochening en Christusontecring — de leus: weg met den Bij bel , die reeds lang vele geleerden en hooggeleerden in den weg staat. Wij eindigen deze beschouwing met een woord, van onzen zeer geliefden Groen van Prinsterer, naar eene Fransche petitie: Ongelooflijk, onverdragelijk is het dat loochenaars van le surnaturel (bet boven natuurlijke), dat zij die de geopenbaarde godsdienst in een wijsgeerige meening herscheppen, zich des niettemin vastnestelen in den Christelijke» kansel; bovenal ongelooflijk dat zij dit doen in naam van de vrijheid van godsdienst, als of dit niet omkeering ware der begrippen waarop gewetensvrijheid berust. Ongelooflijk, dat men, in de kerk toegelaten om de geopenbaarde godsdienst te verkondigen, zich onder de leus van vrijheid, opdringt aan eene gemeente wier geloof men bestrijdt. Ongelooflijk dat men niet wil begrijpen den zeer begrijpelijken wenk: is het u om vrijheid te doen, sticht elders uwe kerk. Amen, — zeggen we op dit woord. ONS GELOOF EN ONS REGT. (Dr. Réville.) Pierson’s uitdrukking: „geut-apens" — moest na tuurlijk wederlegd en zijn brief aan Réville beant woord worden. Welnu , dat is geschied. Over Pier son’s laatste letteren hebben we een enkel woord, gezegd, — omtrent Réville’s jongste geschrift kon den we nog niets in het midden brengen. Nu ech ter wel. De titel vangt aan: „ons” geloof —dus weder in aller naam zoo als „wij” blijven, in het meervoud gesteld was. Pierson schrijft alleen voor zich zelven, — Réville treedt op om al zijne geest verwanten te vertegenwoordigen en te beschermen tegen den aanval van zijn’ vroegeren ambtgenoot. „Notre fci,” — ons geloof. Laat ons zien wal de inhoud van dat geloof is. Pierson had verklaard : „de voorstanders der mo derne rigting moeten de Christelijk-Hervormde kerk verlaten , wijl hun godsbegrip niet christelijk is en hun onderwijs, in het algemeen, geen regt van be staan heeft in die kerk.” — Réville antwoordt in dier voege : Ik kan de the odicee van P. mij niet begrijpen. Zij verschilt van de mijne hemelsbreed. Het is alsof P. in zijn ge weten weder rust zou hebben als bij orthodox werd — zijn wetenschap maakt hem dit echter onmoge lijk. (Hoe ongelukkig!) P. spreekt van een Ideaal, — R. daarentegen heeft Ideaal en God nooit identiek gedacht. Het Ideaal is volgens B. slechts het af schijnsel Gods , waardoor God het voorwerp zijner liefde worden kan. Ook de godsdienstige behoefte heeft R. nimmer een instinct genoemd. Toch kan ei; 'wel iets instinctmatigs in zijn volgens dit axioma tisch beginsel: elke behoefte onderstelt een voorwerp waarop het zich rigt, of: elke aantrekking onderstelt iets dat aantrekt, waaruit zou volgen: er is verwant schap tusschen hetgeen aangetrokken wordt en hetgeen aantrekt. Op zoodanige voorwaarde slechts kan een wezen behoefte gevoelen aan een ander.' Op deze wijze is het, naar Réville, dat de godsdienstige be hoefte van den inensch een levenden, oneindigen, aanbiddelijken God onderstelt Pierson had Ré ville hierin echter niet begrepen, — Wij moeten echter ook belijden, in alles niet duidelijk de logica van Réville te begrijpen, als hij wederom zegt: Het kan zijn, ik geef dit gaarne toe, dat al onze bepa lingen van de goddelijke volmaaktheid, die wij ont- leenen aan de analogieën onzer menschelijkè natuur, over eenigen tijd blijken zullen onjuist te zijn , wan neer men voort wil gaan om ze op het absolute wezen toetepassen. Dan weder: het denkbeeld — dat God van tijd tot tijd ingrijpt in de schepping en den gewonen loop der dingen wijzigt, wordt door de wereld, zoo als wij ze kennen, onophoudelijk en op de krachtigste wijze tegengesproken. Opper vlakkig zou men kunnen zeggen, dat er tegenspraak is tusschen den Koning van het heelal en het gods dienstig bewustzijn; — de moderne theologie geeft die niet toe. Zij wil een God aanbidden die aan gebeden kan worden, d. i. een oneindigen, vol maakten , almagtigeu, zelfbewusten, heiligen en goc- deu God, een God tot Wien men bidt, niet opdat Hij vèrandere (Réville bedoelt daarmede zeker het ingrijpen Gods in de schepping, het doen van won deren enz.) maar opdat Hij ons verandere , een God die geest is, — een God, (Nota bene , voor de mo derne theologie) die (let wel) al onze begrippen en bepalingen oneindig ver te boven gaat enz. enz. — Niemand duide het ons ten kwade als wij verklaren Réville niet en wèl te begrijpen. Niet te begrijpen waar hij wijsgeerige ongeloofstheorieën en dogmati sche formules tracht ondercentemengen; wèl te be grijpen daarin, dat hij gelooft als wijsgeer in alles wat hij met de rede, het heelal en de onderstelde Godheid in overeenstemming kan brengen, na de openbaring Gods in de Schrift als uit de hoogte te hebben verworpen. Hij raakt echter in verlegenheid en vraagt: „Kan men zulk een God (zoo even voor gesteld, als almagtig, goed, vijs enz.) aanbidden, zonder aan wonderen te gelooven?” En hij ant woordt: „Eenvoudig door zich volkomen en met vol ledig vertrouwen te onderwerpen aan de noodzakelij ke wereldorde, die Zijne wijsheid gewild en verordend heeft cn altijd handhaaft.” — Simpel en toch gesle pen antwoord — een moderne waardig. Hoe men ook over wonderen denke is onverschillig, getuigt hij, als het Christendom — [welk _ Christendom dan toch?) — maar onverlet blijft en de voorwaarden tot den ingang in Gods Koningrijk niet aangetast wor den, nl. armoede van geest, hongeren en dorsten naar de geregtigheid —[welke al wederom?)—barm hartigheid en hope — [welke hope eindelijk?) — Wij blijven vragende, zonder antwoord te verkrij gen. Duister is en blijft ons het geloof der mo dernen, terwijl daarentegen het geloof van menig Jpod verder reikt en eenvoudiger is. En nu dc kerkelijke kwestie: Ons regt — het regt der modernen om te blijven cn te handhaven. „Zijn wij niet meer waardig „hervormden” ge noemd tc worden,” zóó vraagt R. aan P. „omdat wij geen supranaturalistcn, geen trinitariers, geen intolerauten zijn en de oude kerk dit alles was? Maar juist die kerk was met zich zelve, met haar oorsprong en beginselen in tegenspraak.” — Ei ? — een oordeel, een vraag over de oude kerk. Réville begrijpt de zaken nu goed: onze vooigeslachten waren „intoleranten” (onverdraagzamen) en dus — weg met de Vaderen! Dat dc modernen verschillen van dc kalvinisten der 16e eeuw, geeft R. toe; — dat behoeft niet eens bewezen te worden, maar juist dit verschil is bij hem de natuurlijke vrucht der ontwikkeling van de godsdienstige gedachte op den grondslag dien zij zelve gelegd hebben. Volgens deze bewering zijn de modernen alzoo de „wijze,” de „godsdienstige” zonen der kalvinisten, die geroepen zijn om het werk der Vaderen voorttezetten; — wij, daarentegen, de antimoderner., zijn die arme stumperts, niets anders dan „prullaria!' die op dezelfde hoogte als de oude kalvinisten blijven en Christendom alsmede Protes tantisme niet begrijpen. Réville doorgrondt beiden en daarom mag hij met de modernen doen wat men in fatsoenlijke kringen „oneerlijk” zou noemen. En toch vraagt de man zeer nuchter: „waarin zijn wij „moderne predikanten” ontrouw aan de eenige ver klaring die wij bij het aanvaarden onzer bediening afgelegd hebben ? Is er dan geen onderscheid tus schen orthodoxie en de godsdienst van Jezus?” — Wie wil de verstandige R. daarop eens antwoorden, want de man verkeert hier in begripsverwarring. Hij hecht volstrekt geen gewigt aan den naam van valstrik (guet-apeus), tmaar beweert dat het natura lisme, dc kritiek des Bijbels, de dogmatische vrij heid, het unitarisme der modernen de natuurlijke (?) noodzakelijke (?) en logische (?) gevolgen zijn van de beginselen der Hervormde kerk, een doortrekken van de lijn die in de 16e eeuw was aangegeven. Wie wil R. eens aantoonen dat juist hij en de mo dernen een kras door die lijn hebben gehaald ? — Nog eens toch verklaart hij: „de hervorming is de bloem, waaruit de moderne vrucht kwam!' O, kon den wij de geesten van Calvijn en Luther en Zwingli hier oproepen om deze leugentaal te weerspreken I Maar neen: wij zetten een groot vraagteekeu achter die moderne vrucht, zuchten even en gaan weder op de oude wijze onzen gang, d. i. wij blijven Calvi nistisch. Echter, omdat de modernen zich de vrucht der hervormingsbloem achten, meenen zij in de Herv. kerk op hunne plaats te zijn. Zij blijven niet uit eigenbelang, maar omdat het hun regt, hun pligt, hunne vreugde is. Maar .... als daaraan nu niets verbonden wras? Wat dan? Réville zegt wel: „de Herv. kerk is ons godsdienstig vaderland dat wij be minnen,” maar als in dat land geen brood meer was ? .. .. Réville stamt af van de refugiés voor de godsdienst, — gewis, hij werd refugié voor het tijdelijke leven. Misschien niet; — want Réville is stout. Hij ziet, ja, bezwaren, —• hij gelooft aan hinderpalen, — veel nog zal hij op zijn weg ont moeten. Maar — dat men het wete: hij is optimist die tevens gelooft aan den gewissen zegepraal van elke goede en heilige zaak. Dit doet de strijder in zijn vaderland — de Herv. kerk — blijven. Persoonlijke tegenstand zal hem niet ontmoedigen. Om kerkeraden bekreunt hij zieh niet. Er zijn meer predikstoelen voor hem gereed dan hij beklimmen kan. Ook te Straatsburg, Nimes, Montpellier en Montauban heeft hij zz/we gevoelens — (welk een eer I) mogen verkondigen en rijke vrucht gezien op zi/« werk. De zonen der Camisards heeft hij bij scharen uit hunne ruwe gebergten zien te voorschijn komen om hem., zegge: hem te hooren Won dere Réville — o neen, hij gelooft niet aan won deren ; — Natuurlijke Réville dan. Zij —■ die berg bewoners stemden met hem in... Knappe menschen, voorwaar. In de bergen ook al wijsbegeerte, neologie enz. En dat noemt R. niet minder een bewijs dat hij werkelijk is in den geest en in de rigting der Herv. kerk. (Die te veel bewijst, bewijst niets.) Hij zou bij het zien van al die scharen den moed verliezen? Waarom toch, bidt hij u. Lezers! erkent gij dan nu eindelijk het regt der modernen om te blijven? Wij nog niet! B. C. FELIX, Bolsward. Stuiptrekken der moderne theologie. Dezer dagen wordt een belangrijke strijd gevoerd tusschen de Utrechtsche Hoogleeraren Doedes en Op- zoomer, over de leus der modernen: oud of nieuw en de leus der Christelijke historische rigting : oud en nieuw. — In liet april-nummer der Gids bespreekt prof, Fruin dezen strijd onder het opschrift: het ge loof aan wonderen. — Gelijk zoo menig opstel der modernen in den laatsten tijd, zoo maakte ook dit opstel van prof. Fruin op ons weer den indruk, dat zij zelve waarlijk in den grond beginnen te wanke len in hunne overtuiging. — Nadat Fr. het heksen- en spookeu-proces en de wonderverhalen uit de Roomsche kerk, met name die van den heiligen Janu- arius, besproken heeft — vraagt hij: „waarom heeft geen hunner (der orthodoxen) getracht te bewijzen, waarmee prof. David eenige jaren geleden het ge loof aan dit mirakel heeft verdedigd, met historische kritiek te weerleggen? Omdat zij handelen naar den- zeljden regel, antwoordt Fr., die zij de modernen verbieden toe te passen. Omdat zij a priori, niet op historischen maar op dogmatischen grond, aan al die verhalen geloof weigeren. De modernen han delen niet anders ten opzigle der wonderen van den bijbel, dan de orthodoxen ten opzigte der wonde) en van de roomsche traditie. — Het zijn de eigene woorden van prof. Fruin. Thans wordt het hier beleden, dat de modernen de wonderen a priori op dogmatischen grond verwerpen. Dl was het eens waar, dat de orthodoxen zoo ligtvaardig handelen, dan gaf het den modernen nog geene vrijheid om maar zoo zonder eenigen grond het anathema over de wonderen uit te spreken. Zelve belijden zij geen historischen, geen mathematischen grond, te hebben. Van waar toch hebben zij dat aprioristische dogma? Ligt dit dogma in de causaliteTts-wet ? Maar elk feit in de natuur heeft een bijzondere causa, een bij zondere oorzaak. Volgens welk dogma zal het nu tegengesproken worden, dat er voor dooden-opwekkingen geen causa, geen oorzaak kan geweest zijn? l)e geschiedenis zegt, dat het gebeurd is, volgens het dogma der moderne is het niet geschied, kan het niet geschied zijn — waarom niet? omdat wij het nog nooit ge zien hebben. Niemand heeft het ooit gezien, dat er in eene maand twee maal volle maan geweest is. — Niemand weerspreekt het feit, dat dit werkelijk heid geweest is in de maand Maart 1866. Dit w ordt vermeld in de jaarboeken, die over twee duizend jaren gelezen worden. Neen, zou men dan op modern standpunt even goed kunnen roepen: dat hebben wij nog nooit gezien en is daarom verdicht sel. Vroeger hebben de modernen beproefd, om op historischen grondslag de wonderen te bestrijden. Dit is hun niet gelukt. Wanhopend houden zij hunne bewering nog vol, dat wonderen niet geschied zijn, maar nu slechts op een dogma, van te voren reeds gemaakt. Over de tooverij heeft prof. Fruin eenige hoofdwerken bestudeerd na het lezen van het boek van Secky. De indruk die deze studie achtergelaten had , was een bijzondere. Een wonderlijk gevoel had zich na het lezen van hem meester gemaakt, zijn be ter weten had geworsteld met de overtuiging van de schrijvers. De schat van voorbeelden die deze aanhaalde, de getuigenis der schuldigen, die hij hem voorhield, hadden zijn ongeloof tot zwijgen gebragt, maar hem niet overtuigd. Hij had al zijn redene ringen, al zijn bewijsstukken van de hand gewezen, maar hij was niet in staat geweest ze alle te weer; leggen. .Ten slotte had hij zich van hem afgemaakt met een: het is onmooglijk. Op zulk een wijze moet men volgens prof. Fruin ook met de wonderen des Bijbels handelen. Deze methode van prof. Fr. maakt het ons waarlijk verklaarbaar, met hoe weinig ver stand en doorzigt men modern kan zijn; zelve be lijdt men, dat men geene genoegzame tegenbewijzen heeft en toch durft men maar stoutweg roepen: het is onmooglijk. De modernen zouden wat wijzer, wat wetenschappelijker doen, als zij wat minder groote woorden gebruikten, en wat meer bewijzen. Met zulk een bewijsvoering moet men waarlijk spotten. Het af „laken van wonderen op zulk een wijze geeft ons waarlijk den indruk: de moderne theologie ligt op ’t sterven. Door zich van de wonderen op zulk een wijze af te maken, maken zij zich zelve af, eer zij het weten. De Evangelisatie in Noord-Holland. Open brief aan het bestuur der Vereeniging ter verbreiding der waarheid te Enkhuizen, door W. Visser, voorganger van de Chr. Afgesch. Ger. ge meente te Medemblik; met een naschrift van .1. Smelik, Hoofdonderwijzer te ’s Gravenhage. Te Me demblik bij K. II. Idema 1866. Prijs ƒ 0.40. Volgens den inhoud is deze brochure geschreven naar aanleiding van zware beschuldigingen door het bestuur der Vereeniging tot verbreiding der waarheid te Enkhuizen , tegen de Afgescheidenen. Wij hebben het verslag van dat bestuur niet ge lezen , maar geoordeeld naar hetgeen in deze brochu re aangehaald is — dan smart het ons, dat Evan- geliesatie-vrienden zich zoo. smadelijk openbaren tegenover de Afgescheidenen. Onze broeder Visser heeft op christelijk en toon en met eene overtuigende bewijsvoering geantwoord. Elk, die het verslag van het bestuur heeft gelezen, raden wij ten sterkste aan deze brochure ook te lezen. Met het belangrijk naschrift van den Hoofdonderwij zer Smelik vermeerderd, verspreidt deze brochure een helder licht over Evangelisatie in Noord-Holland. Amsterdam uitgezonderd, anders wordt in deze pro vincie allerwege in de hervormde kerken door ongc- loovige rationalisten en modernen het Woord Gods Gepredikt — Met het "bog hierop laten wij hier het behartigingswaardig woord van den onderwijzer Sme lik volgen: Niets zou mij aangenamer zijn, dan dat, of de Confessioneele, of de Ev. Prot., of eenige an dere vertrouwbare vereeniging, hare Evangelisten in N. H. uitzond; of mogt de Chr. Afg. Kerk, die er enkele bloeijende gemeenten heeft, nog eens besluiten een reizend leeraar in die dorre streken af te zenden of wat nog beter is, allen te zamen hunne krachten over verschillende deelen dier provincie verdeelen, dan zou het doel van mijn schrijven bereikt zijn. De nood is groot, de behoefte schreit ten hemel; duizenden zijn er, die nog nooit eene zuivere predi king vernamen, en die, des houd ik mij verzekerd, met geopende harten het woord des levens zouden ontvangen. In dien nood moet de vraag: zal men de Hervormde Kerk behouden, of wel zich afscheiden, te dezer plaatse geheel op den achtergrond gescho ven worden. Noch van de eene, noch van de an- dere zijde moet men zich in dit opzigt bekrompen betoonen; bedenkt dat er honderden sterven zonder herderlijke zorg overeenkomstig Gods Woord ; bedenkt dat het opkomend geslacht, ja het eene geslacht na het andere voorbijgaat in diepe onkunde aangaande de dingen van Gods Koningrijk. Te Purmerende zou een goed begin kunnen ge maakt worden. Daar is een kerkgebouw toebehoo- rende aan een lid van het hoofdbestuur van de Con fessioneels vereeniging, daar zijn vrienden, die reik halzend,, naar een zuivere prediking uitzien en ofschoon niet ruim bedeeld, er nogtans hunne schamele pen ningen voor over hebben. Doch dan moeten er arbeiders worden gezonden. Wij hebben bij deze opmerking van br. Smelik niets te voegen, dan den wensch uit te spreken, dat de zaak in deze brochure behandeld, ter harte worde genomen ook dóór de leeraars on zer kerk, die aldaar arbeiden. — Geen onzer leera ren behoort met zijn arbeid in zijn eigene gemeente te blijven, maar twee of meer onbearbeide plaatsen in zijne omgeving te bezaaijen met de zaadkorrelen des Evangelies. Op deze wijze kan er o zooveel gedaan worden in het belang van Gods Koningrijk. Dit is en was steeds onze gewoonte en wij mogen reeds de liefe lijkste vruchten daarvan aanschouwen. Onze kerk ■ telt twee honderd leeraars; als nu elk slechts twee zulke akkers begint te bearbeiden en onze aan staande leeraars elk een jaar lang, eer zij als leeraar bevestigd worden, op deze wijze arbeiden, welk een groote zaak zou onder Gods zegen hierdoor tot stand kunnen gebragt, worden 1 Eene voorloopige verklaring. De Heraut van Vrijdag bevatte een ongeteekend stuk waarmede, zoo het schijnt, de schrijver ten doel hadt mij in een hatelijk licht te stellen, over het door mij aan de Wekstem gezonden stukje: eene zonder linge zamenstelling. Ik zie nog niet in onchristelijk daardoor gehan deld te hebben, al ware het dat ik het uit de He raut had overgenomen; maar, gewis, ware dit ge schied , dan zou ik er bijgevoegd hebben: „in de He raut wordt de volgende „zonderlinge zamenstelling” gevonden” enz. De waarheid is zooals ik hier voorloopig mede deel: De Heraut van 20 Maart heb ik niet gele zen. Dit geschiedt meer, aangezien ik dit blad in Vereeniging met vele anderen lees en ontvang het op een tijd dat ik de Heraut óf in het gehetl niet óf slechts vlugtig lezen kan. 1) Het is mij dus onmoge lijk cepiist te zijn van de stukken die in de Heraut staan, zooals de anonyme schrijver mij welligt zou willen aanwrijven. Maar wat is er van de zaak? Ongeveer drie weken geleden, zond een geloovig- Hervormd leeraar mij een brief en schreef daarin let terlijk het volgende: „In de Pall. Mali. Gazette vindt men de volgende zonderlinge zamenstelling” en, de opgave dier zamenstelling doende, vraagt hij tevens: „Kunt gij dat ook gebruiken voor uw blad: de Wekstem?” Ik deed dit, ofschoon in mij zelven vragende: Wat is de Pall. Mali. Gazette? Echter, mij voornemende om dit bij dien leeraar te onder zoeken, en toch vertrouwende dat hij niet zoo on- noozel was iets te vermelden wat niet bestond, nam ik het stuk letterlijk over en zond het naar de „men gelingen” der Wekstem. Ziedaar dus mijne misdaad, volgens de beschuldiging van een onbekend persoon, die mij zeer onverhoeds in een publiek blad aanvalt. Is dat dan niet onchristelijk, iemand op een verbor gene wijze een dolk in het hart te stooten. Dr. Schwartz en de heer Esser zijn loyaal genoeg om bij ieder stuk hun naam te voegen; waarom deed mijn onbekende vijand zulks niet! In ieder geval, ik rigt mij niet tot hem tot rec tificatie dezer quaestie, maar ik verzoek vriendelijk aan Dr. Schwartz of aan den heer Esser mij in een der volgende bladen in het regt te stellen, daar ik dadelijk aan den bewusten leeraar in de Herv. kerk ■schrijven en Z.Eerw. tevens verzoeken zal, .om óf aan Dr. Schwartz óf den heer Esser een blief te zenden om te bevestigen wat ik hier ter neder schreef. Dan zal het duidelijk worden dat ik ten onrejte beschuldigd ben en dit kan mij dan ook den bitte ren aanval doen vergeten. _ B. C. FELIX, 1) Ook nu zou ik de Heraut niet gelezen hebben, daar ik mij van huis bevind en ik gewoonlijk eerst Dingsdags avonds de Heraut van Vrijdags ontvang. Op mijn reis maakte een goed vriend mij met den bitteren aanval bekend, die ik in de laatste Vrijdagsche editie moest verduren. Zóó kreeg ik thans het blad in handen. MENGELINGEN. Volgens het orgaan der Ned. Zendinq-Vereeniging, zal de yijfde zendingsdag op Hemelvaartsdag, den lb Mei, te Rotterdam gehouden worden in het lokaal Verscheidenheid en overeenstemming, aan de Scheep- makershaven. De Vereeniging voor Christ. Nat. schoolonderwijs heeft weder een No. harer „Berigten” uitgegeven, dat wij zeer ter lezing aanbevelen, ook bij hen die geen lid der Vereeniging zijn. De algemeene ver gadering zal drt jaar worden gehouden te Leeuwarden, op Donderdag 24 Mei. Als merkwaardigheid deelen we mede, dat volgens dat No. der „Berigten" thans 7000 kinderen ter schole gaan op scholen, door de Vereeniging onder steund, terwijl de uitgaven in het afgeloopen jaar bedroegen ƒ 24,601,65 en de inkomsten ƒ20,458,40. Het belangrijk te kort is uit giften voor ééns be streden. Bij het Instituut voor Doofstommen te Groningen, worden thans weder de noodige maatregelen geno men voor de opneming van nieuwe kweekelingen, bij het begin van den aanstaanden cursus. Dit jaar kunnen geplaatst wórden alle doofstommen, die in Augustus e. k. den ouderdom van 6 jaren zullen bereiken, en nog geen volle 15 jaren oud zijn. Aan de ouders, die zulks mogten verlangen, kan ook toegestaan worden hunne kinderen te hunnen koste buiten het Instituut te doen verplegen, zoodat deze dan als externes het onderwijs bijwonen. Onvermo gende kweekelingen worden gratis gehuisvest, ge voed en onderwezen. Volgens de nieuwsbladen heeft zich de cholera te Rotterdam en Delfshaven geopenbaard. Eene vrouw, op reis van Delfshaven naar ’s Hertogenbosch, is bij hare te huis komst mede aan die vreeseliijke ziekte overleden, BADEN. Ruim zes duizend geestelijken van Duitschland hebben reeds het protest onderteekend, om Dr. Schen kel, hoogleeraar aan het Theologisch Seminarie, uit zijne betrekking te ontslaan, en onder de zes duizend handteekeningen vindt men den naam van menig uit stekend leeraar, en mannen beroemd om hunne we tenschap. Onze lezers weten dat wij voor ons niet de eerste zijn, om zulk eene handelwijze onvoorwaar delijk goed te keuren, en bij elke gelegenheid pro test aan te teekenen tegen zaken de Kerk of de we tenschap aangaande. Wij geven bepaald de voorkeur aan eene ernstige bespreking en eene grondige we derlegging der punten in verschil. Evenwel valt het niet te ontkennen, dat een feit als het medegedeelde, dat zes duizend leeraren zich tot een geheel vereeni- gen, wel opmerkelijk is, te meer daar Schenkel lang niet op eene lijn kan geplaatst worden met mannen als Strauss en Rcnan. (Hirtenstimmen). Wij en velen van onze lezers zullen het hierin met de „Hirtenstimmen” niet, eens zijn, dat men man nen als Schenkel alleen bestrijden moet, en overigens stil in hunne betrekking moet laten voort gaan. Twee dingen moeten samen gaan, en dit geschiedt ook in Duitschland, bestrijden maar ook ontzetten van hunne betrekking. Ook in Nederland moet men eischen, dat wie als Hoogleeraar of Predikant, niet slechts vijandig is tegen de leer der Gereformeerde Kerk, maar tegen het Bijbelsch Christendom, uit zijn ambt ontzet worde. Kerk- en Schoolnieuws. DORDRECHT, 24 April. De dag van heden was voor ons een regt verblijdende. Door de kinderen onzer gemeente werden de eerste steenen gelegd van het huis des Heeren. Onze geliefde Leeraar liet de kinderen eerst zingen Ps. 84; 1, en hield daarover eene korte toespraak tot hen. Toen- werd de eerste steen gelegd door het zoontje van onzen Leeraar, welk voorbeeld door de andere kinderen werd gevolgd. Vele der leden die daarbij tegenwoordig waren, ga ven ook hunne begeerte te kennen aan dit werk deel te ne men, hetwelk hun werd toegestaan. Dit aangename uur werd besloten met het zingen van Ps. 84: 3 en eene korte opwekkeude rede aan de velen die van hunne belangstelling getuigden. Dat ’s Lleeren zegen ruste op den bouw en de gemeente. Namens den Kerkeraad, W. VETTEN, Scriba. Werd er voor nagenoeg drie jaren een wolkje van genade als eens mans had aan des Heeren kerkhemel gezien te dezer plaatse, telkens werd het grooter, zoodat er door de in Maart 1865 gestichte gemeente, in datzelfde jaar een fraai kerkge bouw werd opgerigt; daarna werd er door de gemeente groote behoefte gevoeld aan eenen herder en leeraar en laatstleden Zondag avond den 22 April, mogten wij van onzen beroepen Leeraar, Ds. H. J. van Goor, Predikant te Borger, hooren, dat ZEerw. onze roeping had aangenomen. Zoo worden dan allen die Sion liefhebben aangespoord, om den Heere met ons te prijzen voor de genade aan ons bewezen. De Heere heeft ons veel dankenstof gegeven. Hij doe tot die genade nog toe om Zijne plasregens van zegen verder over ons uit te storten. Gasselder Nijveen, den 24 April 1866. Uit naam des Kerkeraads, H. JOONTJES, Onderling. Ds. T. Westrik te Staphorst, heeft het beroep naar Idsken- huizen aangenomen. Ds. O. Los te Hardinxveld, heeft voor het beroep naar Nieuwer-Amstel bedankt. A.DVER TENTIEN. Door ’s Heeren goedheid voorspoedig bevallen van eene Dochter, G. DATEMA, echtgenoote van J. TEN HOOR. Eerwerd, 18 April 1866. | Bij W. S. PONTIER te de Helder komt van de pers: A. S. ENTINGH, OPEN BRIEF AAN £. V4. 2e duizend. 7J/2 Cent. Deze brief, waarin op eene populaire wijze de Moderne stellingen wederlegd worden, is waardig en noodzakelijk dat een ieder die leest. Op aanvrage alom te bekomen. Heeren Boekhandelaren worden verzocht hunne aanvragen te doen aan G. VAN PEURSEM te Amsterdam. Uitgave van W. II. KIRBERGER te Amsterdam. KAART VAN HET HEILIGE LAND, DOOR C. W. M. VAN DE VELDE. Geconstrueerd op eene schaal van 1:32500, ongeveer l1^ Ned. El lang en 1 Ned. El breeds in twee bladen, tintdruk en gekleurd, met af zonderlijke Handleiding. Prijs tot 1 Mei ƒ4,60, na 1 Mei/5,60. Deze prachtige kaart, die alle vroegere in naauwkeurigheid en duidelijkheid ver overtreft, vertoont ook door hare breede en stoute teeke- ning, inderdaad eene fraaije geo-topographi- sche Schilderij van het Heilige Land. Zij is door alle Boekhandelaren op bestelling te bekomen tegen den bovengenoemden, ongekend lagen prijs, en bij den Uitgever, alsmede bij de Heeren C. M. van Gogh, J. H. & G. van Be teren en H. Höveker, te Amsterdam; E. E. v. München, te Haarlem; S. C. v. Doesbürgh, te Leiden; J. v. Golverdinge en A. v.
49,900
MMKDC07:006893016:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Sint Gregorius-blad; tijdschrift tot bevordering van kerkelijke toonkunst, jrg 7, 1882, Deel: Maart-April, no. 3-4, 1882
null
Dutch
Spoken
8,370
15,057
$?$? & rh£?. Spit 02eaocittsbltii) ïjölcljwt tot beboiömng Wtilmhtltjke VIIde Jaargang. MAART-APRIL 1882. N° 3-4. Dit tijdschrift, onder redactie van eenige HH. Geestelijken uit de verschillende diocesen der Nederlandsche kerk-provincie, verschijnt, ter Drukkerij van het St. Jacobs-Godshuis te Haarlem , iedere maand , in afleveringen van acht bladzijden tegen den prijs van ƒ 1.30 (franco p. post door het geheele Rijk f 1.50) per jaargang, en wordt bestuurd door M. J. A. LANS, Pr. en Leeraar aan het Seminarie Hageveld te Voorhout bij Leiden, aan welk adres men brieven, artikelen en alles wat de redactie van dit tijdschrift betreft gelieve op te zenden. Alles echter wat bepaaldelijk de uitgave aangaat (postwissels, aanvragen om abonnement enz.) gelieve men rechtstreeks te adresseeren aan: de Drukkerij van het St. Jacobs-Godshuis te Haarlem. Men teekent voor niet minder in dan voor een geheelen jaargang. Voor België bedraagt de prijs per jaar, franco per post fr. 3.30, en wende men zich tot den Agent Ch. de Paeuw te Baarle-Hertog bij Turnhout. HET DIRECTORIUM CHORI EN DE GEZANGEN AAN HET ALTAAR. (Vervolgen slot van biz. 14.) Baïni volgende gaan wij thans mededeelen, op welke gronden de door Guidetti vastgestelde notenlezing steunt. Dewijl de Antiphonen voor het grootste gedeelte ongedeerd waren gebleven, de psalm-melodieën zonder eenige verandering zóó waren gebleven, als zij in alle handschriften stonden, de zang der Hymnen evenzoo ongeschonden was, zoo kostte het niet veel moeite om een zangboek te maken , dat in deze deelen met het Brevier overeenkwam. Ook waren reeds in het herziene Missaal de zangwijzen opgenomen van Praefatie, Pater noster, Exultet, Gloria en Tte Missa est. Voor deze gezangen behoefde Guidetti dus geen melodieën meer te zoeken: zóó, als zij daar waren opgegeven, stonden zij overanderd in alle handschriften. Baïni getuigt zelf : „in vele handschriften, zoowel jongere als oudere dan de elfde eeuw, heb ik de zangwijzen van Praefatie, Pater noster, Exultet, Ite Missa est en Gloria zien staan precies zóó als onze tegenwoordige.” (Baïni was kapelmeester van Paus Gregorius XVI en is overleden den 21 Maart 1844.) Wanneer Guidetti nu bij die gezangen nog de melodieën voegde van alles wat op nieuw was voorgeschreven of wat, als enkel door het gebruik vastgesteld, tot nu toe grootendeels aan de willekeur der zangers was overgelaten geweest, en hij op die wijze het verschil der onderscheidene zangwijzen wegnam, dan zou zijn boek een nuttige en c.ompleete verzameling worden , gelijk het ook de Lezer zal het aan den boven opgegeven inhoud bemerkt hebben werkelijk geworden is. ’t Is hoogst belangrijk om op te merken, hoezeer de oorsprong van de melodieën, in het Directorium Chori opgenomen, zich in de oudheid verliest. De allereenvoudigste zangwijzen van Domine, labia mea aperies en Deus, in adjutorium meum intende met de daarbij behoorende antwoorden van het koor, zoowel voor hoogere als voor lagere feesten, zijn zonder eenige verandering, precies opgegeven zóó, als alle koren van Rome die sedert onheugelijke tijden gewoon waren te zingen. Hetzelfde geldt in geheel zijn omvang van de Invitatoriums en Venite in de Metten, ne van den aanhef, de midden- en slot-cadens der acht psalmtonen. De aanhef der Antiphonen en Hymnen zijn zeer nauwkeurig aan de handschriften ontleend, en Guidetti had daarbij slechts te onderzoeken, welke handschriften de beste waren. Het Vers achter iederen Nocturn en achter de Hymnen van de Lauden en de Vespers behield Guidetti, op aanraden van Palestrina, uist zóó, als tot nu toe gebruikelijk was geweest, ook met de neum: op de laatste lettergreep er achter: de eenige plaats in het Officie, waar de eertijds veel talrijker neum is bewaard gebleven. Oudtijds namelijk voegde men op hoogere feesten achter de laatste Antiphonen van Lauden en Vespers vóór het Capittel een neum op het laatste woord; die neumen waren verschillend naar de kerktonen, maar in iederen kerktoon altoos één en dezelfde; alleen de neum van den tweeden toon is nog, achter de bovengenoemde Verzen, overgebleven. (Vgl. Pothier, Les mélod. grégor., ie Ed. p. 156.) De melodieën van het Responsorium Breve zijn geheel éénsluidend met al de geschreven boeken van de 14% i5e en ió° eeuw, die in gebruik waren waar het kortere Brevier van Kardinaal Franc. Quignonez niet was aangenomen, (1) en met de oude perkamenten boeken van de sixtijnsche Kapel. Voor de Lamentaties in de Goede Week bestond wel een gregoriaansche melodie, maar deze was niet algemeen in gebruik, en in de sixtijnsche Kapel werden alle Lamentaties meerstemmig gezongen; Guidetti nam de bestaande melodie over met enkele kleine wijzigingen, welke Baïni voor het werk van Palestrina houdt, en Paus Sixtus V beval later (in 1586), dat in de pauselijke Kapel voortaan enkel de eerste Lamentatie der drie Metten meerstemmig mocht gezongen worden, maar in betere muziek dan tot dien tijd geschied was, en de twee andere gregoriaansch moesten zijn volgens het Directorium Chori, welks melodieën voor de Lamentaties Sixtus V, nog kardinaal zijnde, met de hoogste geestdrift had bewonderd. het Caeremoniale Episcoporum zelf (Lib. I, C. XXVII, n. 1) met zoovele woorden verzekerd; wij lezen daar: „het onderscheid tusschen den plechtigen en eenvoudigen Oratie-toon is volgens den ouden ritus en gewoonte der pauselijke Kapel.” „En daar (zoo vervolgt Baïni) de oude collega’s, onze voorgangers, grootendeels ultramontanen waren (x) en niet afkeerig van vreemde zangwijzen, stond in het 57e hoofdstuk van onze Constitutie voorgeschreven: „de jonge zan„gers moeten door de ouderen onderricht worden in „de wijze van zingen van de Lessen, Prophetieën enz.” „En zóó nauwgezet was men in de pauselijke Kapel op het stipt onderhouden der genoemde zangwijzen, dat Grassi, de ceremonie-meester van Leo X, het zijn ambtgenoot Bernardinus tot groote schuld aanrekende, den paus verkeerdelijk onderricht te hebben in de cadens van de Oratie, en dat hij in het dagboek der kapel daarvan [op niet zeer vriendelijke wijze] melding maakte.” (2) De zangwijzen van Ite Missa est zijn, over ’t algemeen, eensluidend met die der handschriften. Evenzoo die van Gloria, Credo en Te Deum; ook op deze zangwijzen was men in de sixtynsche Kapel zeer nauwgezet; alleen Gloria werd in die Kapel, volgens een overoud gebruik , altoos, bij welk feest ook, op één en dezelfde melodie gezongen, namelijk die welke in het Missaal op de eerste plaats staat: Glo-ri-a in ex-cel-sis De – o (1) D.i.: van over de bergen; de pauselijke Kapel namelijk bestond voor Palestrina’s tijd bijna uitsluitend uit buitenlanders, vooral Nederlanders. (2) Ziehier de «oanteekening van den wel ietwat knorrigen ceremonie-meester: „die Mercurii anno 1514- In officio tenebranun.... Papa in fine dixit orationem, sed culpa Bernardini erravit in ultima sillaba ultimi verbi, quia illam sillabam debuit deprimere pronuntiando, et non fecit, sic male docente ipso Bernardino; alia vice instruatur melius.” In den Sendbote■ der H. Caecilia lazen wij dezer dagen een niet onaardig voorval medegedeeld: op St. Stephanus dag 1053 droeg de Aartsbisschop Luitpold van Mainz te Worms het plechtig Misoffer op in tegenwoordigheid van Paus Leo IX; terwijl de mainzer diaken het Epistel zong, werden de paus en de hem omringende romeinsche prelaten verstoord, dat de zangwijze afweek van de romeinsche, en men gelastte den diaken te zwijgen'; deze weigerde tot tweemalen toe aan het bevel gehoor te geven, zoodat de paus hem op ’t eigen oogenblik met de suspensie strafte, en eerst op dringend verzoek van den aartsbisschop, na de Offerande, hief de paus de straf op. ofschoon het Gloria van de Moeder Gods, anders genaamd: het klooster-Gloria ïkjöuaoc en het 1 Zondags -Gloria i* ■ ■ Gl° * – Glo – – ri-a 00fc toen reeds bekend waren. De voortzetting echter van dat gezang door het koor verschilde naar gelang der feesten, en naar deze verschillende zangwijzen had de Diaken zijn verschillende Tte Missa est te zingen, (i) Een niet onbelangrijk bewijs van de nauwgezetheid der Kapel op hare zangwijzen is de — overigens weinige eerbiedige — aanteekening van Kardinaal Gaetano, die een latijnsch hekeldichtje op Paus Clemens V vervaardigde, omdat deze bij de plechtige heiligverklaring van den H. Petrus Caelestinus te Avignon met een leelijke stem een ongewonen aanhef van Te Deunt gezongen had. — De door Guidetti opgenomen Litanieën hebben de zangwijzen juist zóó , als zij in de sixtynsche Kapel altoos gezongen zijn en nog algemeen in Rome gezongen worden; dat blijkt o. a. uit een prachtig manuscript, hetwelk Kardinaal Barbo, later Paus Paulus II, in 1464 liet vervaardigen. — De zangwijzen van Confiteor in de Pontificale Missen en van den bisschoppelijken zegen, zooals Guidetti die opgeeft, vindt men algemeen in de boeken van de 15“ en het begin der 16' eeuw. Na het Directorium. Chori gaf Guidetti in 1586 in drie afdeelingen uit: de melodieën der drie zangers voor de vier Passies, al wederom volgens de notenlezing die minstens van de i3e eeuw af in de pauselijke Kapel gebruikelijk was. Het werk droeg den titel: Cantus ecclesiasticus passionis Domini Ncstri Jesu Christi secundum Matthaeum, Marcum , Lucam et Joannem. Juxta ritum capellae S. D. M. Papae ac sacrosctnctae basilicae vaticanae a Joanne Guidetto Bononiensi, ejusdem basilicae clero beneficiato in tres libros divisus, et diligenti adhibita castigatione, pro aliarum ecclesiarum cbmmoditate, iypis datus. Guidetti gaf dit werk uit, gelijk hij zelf in zijn titel (pro aliarum ecclesiarum commoditate) en in zijn opdracht vermeldt, en Alfieri in de uitgave van 1838 mededeelt, opdat alle kerken der wereld den Passie-zang zouden bezitten, die tot nog toe in slechts weinige kerken bekend was. Ook van dit werk verschenen vrij spoedig verschillende uitgaven: in 1604, in 1637 {Urbani VIII auctoritate recognitus), in 1643 (Clementis VIII auctoritate re- (1) Vgl. Baïni. Mem. slor. crit. Vol. 11, p. 105. noot 533. cognitus), in 1689 enz. Later nog in 1838 en allerlaatst in 1876 bij Pustet te Regensburg. Het derde werk van Guidetti, in 1587 verschenen, was: de zang van het Officie der Goede Week; de gregoriaansche melodieën zijn juist overgenomen, niet uit de boeken der pauselijke Kapel, maar uit die van de vaticaansche basiliek; merkwaardig is het, dat in deze uitgave ook drie meerstemmige Benedictus zijn opgenomen, welke reeds lang vóór Guidetti in de pauselijke Kapel gezongen werden, en drie meerstemmige Miserere van Palestrina. Het werk werd opgedragen aan Paus Sixtus V. Guidetti’s vierde en laatste werk, in 1588 uitgegeven, bevatte de zangwijzen van al de Praefaties, waarbij als aanhangsel nog gevoegd werden de intonaties van Gloria, Credo en Ite Missa est volgens het Directorium Chori. Vier jaren later overleed Guidetti, den 30™ November 1592. Waarschijnlijk is het den Lezers bij het vernemen der bovenvermelde bijzonderheden evenzoo gegaan als ons bij het mededeelen er van; de eerbied eri liefde voor die overoude zangen, sinds onheugelijke tijden, te Rome, de hoofdstad der Katholieke Kerk, in gebruik, klimt te meer, naarmate hun oorsprong in de geschiedenis der Kerk duisterder wordt; en denkt men daarbij tevens aan het getuigenis van den H. Augustinus (f 430), die in de Kerk sommige zóó eenvoudige zangen vond, dat hij spreekt van een „plechtig oplezen” (solemniter legere), en van een zang die „meer op uitspreken dan op zingen” geleek (pronuntianti vicinior quarn canenti); denkt men daarbij tevens aan het hoogst merkwaardig woord van denzelfden Heilige (Epist. LV, 34) r „omtrent het zingen van hymnen en psalmen hebben wij bewijsstukken, voorbeelden en instellingen van den Heer zelven en van zijne Apostelen” (quum de hymnis et psalmis canendis et ipsius Domini et Apostolorum habeamus documenta, exempla et praecepta), ja, dan vliegt telkenmale, dat wij die eerbiedwaardige melodieën aanheffen, onze gedachte onwillekeurig haar die eerste eeuwen terug, toen de Kerk van Christus, nog pas uit de katakomben de wereld ingetreden, voor ’t eerst in het openbaar haar bruiloftslied deed hooren; en wij voelen het telkenmale inniger, dat wij, evenals de eerste geloovigen, broeders en zusters zijn van één machtig en uit gebreid en onvergankelijk gezin, wanneer uit ons hart en van onze lippen dezelfde klanken omhoog rijzen, die voor eeuwen en eeuwen aan hun hart zijn ontstegen en aan hunne lippen ontvloeid. En met het klimmen onzer eerbiedvolle bewondering voor die over-overoude gezangen van Rome, stijgt tegelijk onze dankbaarheid jegens de heilige romeinsche Kerk, die ze zoo trouw voor ons heeft bewaard en zoo nauwkeurig de wijze van de voordracht dier gezangen heeft aangegeven. Immers, dezelfde angstvallige bezorgdheid, waarmede de Kerk de liturgische handelingen vaststelt en voorschrijft tot in de kleinste bijzonderheden wij zouden haast zeggen : minutieuze bijzonderheden, als er iets minutieus kon zijn, wat op den dienst van God betrekking heeft (1) diezelfde bezorgdheid heeft zij, gelukkig! ook aan den dag gelegd bij het vaststellen zelfs van de eenvoudigste liturgische gezangen. Geen wonder! De zang is een wezen lij k deel der Liturgie; wat en hoe men zingen moet staat daarom even juist in de Liturgie vermeld als b. v. De romeinsche Liturgie heeft, gelijk o. a. ook uit het Caeremoniale bekend is, drie zangwijzen voor de Oraties: x° den tonus festivus, 20 den tonus simplex ferialis, 30 den tonus ferialis. Behalve de juiste opgave bij welke gelegenheid deze of gene Oratie-toon moet gezongen worden, bevat het Directorium met bewonderenswaardige, aan alle liturgische boeken eigen, uitvoerige nauwkeurigheid de volgende regels over de voordracht b. v. van den tonus festivus. „In den tonus festivus worden gewoonlijk twee cadensen gemaakt. De eerste luidt fa, mi, re, fa en heet: punctum principale, de tweede luidt fa, mi en heet: semi-punctum. Het punctum principale wordt gezongen als het begrip van dien volzin volledig is uitgedrukt, waarmede het eerste deel van de Oratie afsluit: daarbij moet men den zang wat rekken , en met ademhaling een rustpunt maken, altoos met inachtneming van de bovenstaande zangwijze. Het semipunctum wordt op gelijke manier gezongen bij de vol- (1) Men herleze de schoone woorden van de HH. Theresia en Franciscus van Sales in den vorigen Jaargang, bl. 46, medegedeeld. gende afsluiting op de melodie fa, vii, wel te verstaan, wanneer de Oratie lang genoeg is om de twee cadensen beide te ontvangen. Is zij echter nog al kort, dan wordt enkel en alleen de eerste cadens gezongen. Nooit wordt het semipunctum op de eerste plaats gezongen, maar men gaat zoolang voort, totdat men bij aankomst aan het werkwoord der eerste afsluiting het punctum principale zingt; eerst daarna volgt het semipunctum. Als echter de Oratie zeer kort is, zooals b. v. die van den H. Callistus, dan blijve het semipunctum weg. Heeft het semipunctum eenmaal een plaats gehad, dan wordt, al zouden er ook nog verscheidene afsluitingen volgen, geen punctum of semipunctum meer gemaakt. Behalve bij die punten moet men ook, zoo dikwerf een komma voorkomt, de noot fa een weinig rekken op de voorlaatste lettergreep, of, als deze toonloos is, op de derde van achteren. „Bij het einde der Oratie moet de noot fa op de voorlaatste lettergreep nog wat langer gerekt worden dan bij de komma’s, als ’t ware of de klinker, waarop de genoemde noot wordt aangehouden, de helft langer was geworden.” (1) Wie herkent hier niet den alouden kerkdijken zangregel, die overal en altoos moet in acht genomen worden : penultima acuitur, ultima protenditur; de voorlaatste lettergreep sterk accentueeren, de laatste rekken. En ziedaar ook den oorsprong van de schrijfwijze in sommige oude zangboeken: „Dö^minus”, „tuuoo", enz. (i) In Tono festivo duae fieri solent variationes. Prima est fa, mi, re, fa, et dicitur punctum principale, secunda est fa, mi et dicitur semipunctum. Punctum principale fit concluso sensu illïus clausulae, quae primam orationis partem terminat, vocem retinendo, et aliquantulum respirando, servato tarnen cantu superioris regulae. Semipunctum fit eodem modo in sequenti clausula, posito cantu fa, mi, et hoe intelligitur, quando Oratio est ita longa, ut possit recipere duas variationes. Sin autem erit brevior, tune fiet tantum punctum principale. Numquam primo fit semipunctum, sed tamdiu prosequitur, donec invento primae clausulae verbo cantetur punctum principale, postea semipunctum. Sed quando Oratio est brevissima, ut exempli gratia Sancti Callisti Oratio tune omittetur semipunctum. Semipuncto peracto, quamvis diversae sequentur clausulae, amplius non fit punctum vel semipunctum. Praeter haec puncta , quoties occurrunt virgulae, nota fa est parum sustentanda in penultima, aut, quando haec est brevis in antepenultima. Quando ventum erit ad finem orationis nota fa, in penultima dictione paulo amplius quam in virgulis, sustentari debet, perinde ac semiduplicaretur vocalis, in qua praedicta nota sustentatur. Direct. Chori p. 51* Een ander, niet minder merkwaardig voorbeeld, vinden wij bij het opgeven van den Evangelie-toon. De romeinsche Liturgie kent slechts één Evangelietoon; deze heeft bij de punten de cadens fa, re, fa, en bij de vraagteekens si, si ut op de twee laatste lettergrepen van den vragenden zin. Op welke syllabe moet nu, bij een punt, de re gezongen worden? Het Directorium Chori geeft het den zanger precies aan: „over het algemeen moet het dalen van fa naar re niet vóór de zesde en niet n& de vierde lettergreep geschieden. En zoo zal in den regel bij het einde van een afsluiting de noot re komen op de zesde of op de vierde lettergreep. Meestal echter zal het ’t best zijn , de daling een plaats te geven op de vierde lettergreep. (1) Men vergelijke bij deze voorbeelden ons Handboekje, $ druk, bl. 58-63, en de voorbeelden; daarin zijn op verlangen en met goedkeuring der kerkelijke Overheid de zangregels van de romeinsche Liturgie uit het Directorium Chori overgenomen. Voordat wij onze meening nader uit een zetten , een enkel woord ter verklaring, waarom wij zoo even zeiden: „niet de verplichting.” Het spreekt van zelf, dat de H. Kerk over het algemeen altoos nog veel bezorgder geweest is voor den liturgischen tekst dan voor den liturgischen zang, ofschoon haar zorg voor den zang, gelijk wij enkel en alleen reeds in het Directorium Chori gezien hebben, alles behalve gering is. lex supMicandi, lex credendi: het openbaar gebed is de uitdrukking van het geloof der Kerk; waar dus de tekst van het openbaar gebed onjuist of valsch zou wezen, zouden de geloovigen op een heilloos dwaalspoor geleid worden; maar wie den zang van het openbaar gebed onjuist of valsch uitvoert is gelukkig! nog niet op weg naar ketterij. Daarom heeft de Kerk den liturgischen tekst streng verplichtend voorgeschreven en houdt zij aan dat voorschrift onverbiddelijk vast; niet zoo in ’t algemeen gesproken met den zang. Wij zeiden: „in ’t algemeen gesproken”; want zijn er geen gevallen, waarin men zelfs van de zangwijzen dient te zeggen, dat zij door een geschreven wet als verplichtend zijn voorgeschreven? Wat te zeggen b. v. van al de zangwijzen, die in het Missaal voorkomen? De bul „Quo primum” van den H. Pius V luidt: „wij' gelasten en bevelen volstrekt aan allen en een ieder krachtens de heilige gehoorzaamheid, dat zij de Mis volgens den ritus, de wijze en den regel, die thans in dit Missaal door Ons gegeven wordt, zullen zingen en lezen.” (Mandantes, ac districte omnibus et singulis in virtute sanctae obedientiae praecipientes, ut Missam juxta ritum , modum, ac normam, quae per Missale hoe a nobis nunc traditur, decantent, ac legant. Zie deze Bul vooraan in het Missale Romanum. Men vergelijke hierbij St. Gregorius-Blad, 5' Jrg., 1880, bl. 77). Telkens ook als in de Bul gesproken wordt van de Mis, dan wordt zingen en lezen door den paus gelijkelijk genoemd. Bespreken wij dus het liturgisch gezag van het Directorium Chori, dan hebben we hier alleen op het oog die zangwijzen , welke niet tevens in het Missaal staan opgenomen. Het Directorium Chori nu is, gelijk al de andere boeken der romeinsche Liturgie, afkomstig van het hoogste kerkelijke gezag: Paus Gregorius XIII, zooals wij op bl. 13 reeds mededeelden, gaf uitdrukkelijk last tot de samenstelling ervan, en wel in den tijd van de algemeene liturgische hervorming , om zoo te spreken, die een gevolg was van het Concilie van Trente, en door den H. Stoel ondernomen werd om, bij de heillooze scheuring der Reformatie, al de kerken der katholieke wereld te nauwer aan elkander te verbinden, (i) Reeds vroeger, gelijk wij zagen, had de H. Pius V het Brevier en Missaal hervormd; Gregorius XIII zette het werk voort door de uitgave van het Kalendarium Romanum in 1582 en van het Martyrologium Romanum in 1584; Sixtus V richtte o. a. de H. Congregatie der Riten op in 1588; Clemens VIII gaf het hervormde Pontificale Romanum in 1596, het hervormde Caeremoniale Episcoporutn in 1600 , en, wijl door zorgeloosheid der drukkers of eigenzinnigheid van sommige privaat-personen nog weer fouten waren ingeslopen in het Brevier en Missaal van Pius V, gaf Clemens in 1602 een nogmaals herzien Brevier en in 1604 een nogmaals herzien Missaal; Paulus V bezorgde in 1614 voor ’t eerst een Rituale Romanum, zonder dit nog streng verplichtend voor te schrijven, en vervolgens den herzienen zang van het Graduale in de bekende Medicaeér-uitgave van 1614-1615, welke ook op den titel de woorden heeft: cum cantu Pauli V jussu reformato; van Urbanus VIII kwam in 1631 het ten derden male herziene Brevier, waarin vooral de Hymnen gecorrigeerd waren, in 1634 het ten derden male herziene Missaal, in 1644 het eenigermate gewijzigd Pontificaal. Een officieel, op last des H. Stoels uitgegeven Antiphonarium is alzoo het eenige liturgisch boek, dat bij die algemeene hervorming, door allerlei omstandigheden achterwege is gebleven. Voegen wij ter completeering hierbij, dat Benedictus XIV in 1752 een nogmaals herzien Rituale, Caeremoniale en Pontificale bezorgde en voorschreef, maar van de reeds op zijn last aangevangen onderneming om het Brevier te verbeteren, om welke reden dan ook, geheel en al heeft afgezien. (1) Het hoog gezag van het Directorium Chori blijkt vervolgens nog allerduidelijkst uit het feit, dat het Caeremoniale Episcoporum, hetwelk alleen de zangwijzen der Oraties met de beknopte samenvatting der gebruiks-regels opgeeft, voor de overige zangwijzen (i) Allervoortreffelijkst vindt men dit tijdvak van de geschiedenis der Liturgie behandeld in het roemwaardige werk van Dom Guéranger, Institutions liturgiques, T. o. a. naar dat Directorium verwijst. De woorden van het Caeremoniale luiden aldus: „van de zangwijzen der Evangelies en Epistels, der Capittels , Antiphonen en van vele andere teksten, die veelvuldig in de kerken worden voorgedragen, wordt in dit boek geen melding gemaakt, wijl er gedrukte boeken voorhanden zijn, die dit alles uitvoerig bespreken, als het Pontificale Romanum, het Sacerdotale Romanum, het Directorium Chori en dergelijke , waaruit een ieder kan onderricht worden.” (Caer. L. I, Cap. XXVII). En waarom staan daar alleen de Oratie-zangwijzen opgegeven? Het Caeremoni(f.le zegt het zelf: „wij hebben hier slechts datgene wat den Celebrant betreft in het voordragen der Oraties bijgevoegd om het varieerend gebruik van die te zingen” („hic ea tantum apposuimus quae ad personam Celebrantis in proferendis Orationibus spectant, ob varium usum illas recitandi”; Caer. 1. c.). Een bewijs te meer dus, hoezeer de liturgische Wetgever verlangt, dat allen één zelfde manier van zingen in acht nemen. De zangwijzen van het Directorium Chori zullen dus wel als hetzelfde gezag hebbende moeten beschouwd worden als die van het Caeremoniale; dit immers verklaart: wij nemen alleen de Oraties op , omdat zij zoo gevarieerd gezongen worden; al het andere zoeke men in Pontificale, Sacerdotale en in het Directorium Chori. Die twee boeken derhalve vullen in dit punt elkander aan en verklaren elkander, gelijk ook met de andere liturgische boeken het geval is. En ofschoon het waar blijft, dat men omtrent geen zangwijzen zulk een uitdrukkelijke geschreven wet kan aanhalen als voor de zangwijzen van het Missaal gegeven is in de bovenvermelde Bul van den H. Pius V, blijft het toch óók waar, dat men, eenmaal het gezag erkennende van een liturgisch boek in zijn geheel, de daarin opgenomen zangwijzen niet willekeurig kan beschouwen als dat gezag missende; dan moet er van luiten af een andere degelijke reden aanwezig zijn , waarom men in de praktijk het gezag omtrent sommige zaken niet zoo hoog behoeft te waardeeren. Uit ons overzicht van de liturgische boeken blijkt dus: dat de Kerk, wat de koorzangboeken betreft, vóór Pius IX z.g., in het bezit was van een Graduale Romanum, hetwelk den naam eens pausen op het titelblad droeg, cum cantu jussu Pauli V reformato ,jnet den op last ran Paulus V herzienen zang”; vervolgens van een Directorium Chori, op last van een paus, Gregorius XIII, samengesteld en uitgegeven, ofschoon het ’s pausen naam niet op den titel draagt; alleen een Antiphonarium Romanum met pauselijk gezag was er nog niet. Thans echter is de toestand belangrijk veranderd. Pius IX z.g., na het geluk gehad te hebben van al de fransche Kerken tot de romeinsche Liturgie te zien toetreden, vatte het plan op om nu ook één officieele editie der koorzangboeken aan geheel de Kerk te verschaffen en de eenheid der Liturgie door de eenheid van den liturgischen zang te voltooien en te bekronen , en voor zoover dat werk bij Pius’ dood nog niet gereed was, heeft de roemrijk regeerende Paus Leo XIII het voortgezet. Thans dragen èn Graduale Romanum èn Antiphonarium Romanum met het uittreksel ervan; Vesperale Romanum èn Directorium Chori den belangrijken en gezagvollen titel: sub auspiciis Ss. D. N. Pii PP. IX [Leonis PP. XITI ], curante Sacr. Rituum Congregalione, d. i. „onder de hoede van onzen H. Vader Paus Pius IX [Paus Leo XIII voor het Antiphonarium in folio] bezorgd door de Congregatie der H. Riten"; en de titel van het Directorium Chori ontving nog de reeds op bl. 14 medegedeelde opmerkenswaardige verandering: ad usum omnium ecclesiarutn in quibus officium juxta ritum S. Romanae Ecclesiae cantari solet, d. i. „ten dienste van alle kerken, waarin het Officie volgens den ritus der H. Romeinsche Kerk pleegt gezongen te worden." Wat twijfelingen er dus vroeger mèt of zonder grond mochten geopperd zijn , thans staat het zonder eenigen redelijken twijfel vast: wij hebben in het hier bedoelde Graduale, Antiphonarium en Directorium even zeker den zang der romeinsche Liturgie, als in het bovenvermelde Missaal, Brevier, Ritueel enz. den tekst en de handelingen der romeinsche Liturgie; wil ik weten, welken tekst ik te lezen of te zingen, welke handelingen ik te verrichten heb volgens de romeinsche Liturgie, dan moet ik het zoeken in dat Missaal, in dat Brevier, in dat Ritueel enz.; wil ik weten welke zangwijzen voor dien tekst volgens de romeinsche Liturgie zijn, ik moet het zoeken in dat Graduale, dat Antiphonarium, dat Directorium Chori; al die boeken komen uit één en dezelfde bron: de kerk van Rome; alle hebben hetzelfde hoogste gezag: dat des Pausen. En deze heeft, bepaaldelijk wat de zangwijzen betreft, bij de uitgave dier boeken de invoering en het gebruik ervan „op alle plaatsen en in alle diocesen ten sterkste” aanbevolen; het hoogste kerkelijk gezag heeft dit in de laatste jaren herhaaldelijk en met de ondubbelzinnigste woorden als zijn vurig verlangen te kennen gegeven: men herleze slechts: De Akten van den H. Stoel betreffende de nieuwe zangboeken in onzen 4ra Jaargang bl. 81 vlgg. n° V, VI, VIII, IX, X, XI; en in het merkwaardig Protest door de H. Congregatie der Riten zelve gepubliceerd (zie onzen sen5en Jrg. bl. 35 vlgg.) tegen de schier onzinnige aanvallen van een door vooroordeelden verblinden , anoniemen priester uit Frankrijk (1) schrijft (i) Wij hebben de hier bedoelde onwaardige brochure, wemelend van valsche voorstellingen, die nauwelijks meer goeden trouw laten vooronderstellen, en daarenboven geschreven in een toon van bitterheid, die terecht in het Protest gewraakt wordt en voor minder-ingewijden schier onverklaarbaar is , met een enkel woord besproken op blz. 35 van onzen Jaargang 1880. Dat de anonieme schrijver der brochure vrij lang na het Protest zich nog even heeft laten hooren in een tweede, weinig bekend gemaakte brochure, is alleen voor hem te betreuren: het hopelooze zijner pogingen is uit zijn onbeduidend antwoord des te duidelijker gebleken, ’t Is hoogst opmerkenswaardig, dat in Frankrijk zelf dat libel want dien naam verdient elk werk, welks schrijver een oneerlijk strijder blijkt te zijn met de scherpste woorden is afgekeurd geworden. Zoo b. v. in de Revue des Sciences ecclésiastiques, publicc par des Professeurs du Collége Théologique de Lille, 1880, bl. 357 vlgg. en 467 vlgg.; Hier lezen wij o. a : „wij moeten bekennen niets te begrijpen van dien veldtocht, gericht tegen een uitgave , die authentiek heet, niet alsof zij voorwendt den zang van den H. Gregorius terug te geven tot in zijn kleinste oorspronkelijke bijzonderheden en tot een iota, maar omdat zij officieel en langs den weg van het gezag is uitgegeven, hetgeen men diende het te weten het epitheton authentiek beteekent. Men verklaart volstrekt onderworpen te zijn aan het gezag van den H. Stoel [dit had de schrijver met fransche luidruchtigheid in groote letters gezet op een afzonderlijke bladzijde vóór het titelblad]; welnu, de wil van den H. Stoel zal toch wel hoegenaamd niet twijfelachtig wezen ; twaalf breven zullen toch wel in het breede van dien wil getuigen. Men schertst over het groot getal van deze aanbevelingen van de H. Congregatie der Riten: het is nog onvoldoende , naar het schijnt.... Rome wil de eenheid van den zang, een zeer gewenschte eenheid, en die wij allen willen met haar. Maar zal Rome de editie van den Heer Vatar aannemen of die van Reims-Kamerrijk of die van Pater Lambillotte ? Voorzeker neen; het zal zijn eigen editie behouden, en wij zullen die moeten aannemen, opdat de eenheid tot stand kome.” En na eenige pretentieuze eischen van den anoniemen schrijver krachtig wederlegd te hebben, gaat de recensent, Dr Jules Didiot, voort: „het is, naar onze meening, te betreuren, dat wij met de romeinsche Liturgie niet allen tevens weer den zang hebben teruggenomen, die traditioneel is in de basilieken en kerken, welke onmiddellijk onder het pauselijk gezag staan. Maar een eenmaal begonnen misslag moet niet noodzakelijk worden volgehouden zonder leedwezen en zonder einde. Waartoe dan het ontwijfelbaar wettig verlangen van een zoo hoogen wil met zooveel bitterheid en overdrijving bestreden” de Commissie, door den H. Stoel voor de uitgave der zangboeken aangesteld, letterlijk de volgende belangrijke en duidelijke woorden: „de H. Stoel keurde den herdruk dezer uitgaaf goed, en noodigde alle bisschoppen uit die aan te nemen, om de eenheid van den liturgischen zang te verkrijgen. Zij werden er niet toe verplicht, zooals ook de fransche bisschoppen niet verplicht werden om zich met de romeinsche Liturgie te vereenigen, maar in de Breve van Paus Gregorius XVI prees hij den Kardinaal Gousset, aartsbisschop van Reims, omdat deze die Liturgie in zijn diocees had ingevoerd, en noodigde hij de andere bisschoppen uit om dit voorbeeld te volgen. Dezelfde handelwijze is gevolgd met de koorzangboeken. Voor een liefhebbenden zoon is een verlangen van den H. Stoel een bevel, en hij schikt er zich gaarne naar.” Na hetgeen wij hierboven omtrent den oorsprong, den inhoud, en het gezag van het Directorium Chori hebben medegedeeld, komt als van zelf de vraag: of het Directorium ook van eenig belang is voor ons vaderland? Men weet, dat in. ons vaderland, waar bij den uitdrukkelijken wensch van den H. Stoel nog de drin- Wat nog meer zegt: de Nouvelle Revue thêologique, I2>ème Année van Doornik, in welk diocees de anonieme schrijver zeer goed bekend is, wijl hij aldaar zijne theologische studiën gemaakt heeft en priester is gewijd, schreef als volgt: „de schrijver dier brochure schijnt niets verloren te hebben van de onstuimigheid zijner jeugd. In deze brochure heeft hij het onmogelijke gewild. Stellen wij na dit alles de vraag: moeten wij aan het altaar romeinsch zingen ? dan kan, dunkt ons, het antwoord niet anders dan bevestigend luiden voor zoover het de zangwijzen geldt, die in het Missaal staan opgenomen, en wel om de woorden van Pius V in bovenvermelde (bl. 19) Bul; en mochten soms omtrent de praeceptive of directieve kracht ook van die woorden, voor zoover de zangwijzen aangaat, nog twijfelingen bestaan, de bedoeling van den liturgischen Wetgever is, naar het ons voorkomt, allerduidelijkst geworden o. a. door het antwoord, hetwelk de H. Congregatie der Riten den 21 April 1873 gegeven heeft aan den aartsbisschop van Guadalaxara , alwaar de omstandigheden nagenoeg gelijk waren aan de onze. (x) (1) Dub. I. Non attendere in Missae celebratione ad cantum in Missali impressum, sed quamdam cantilenam traditionalem cantare nullibi adnotatam, ideoque ad arbitrium variabilem, estne uti usus legitimus retinendus vel ut corruptela extirpanda ? Dub. 11. Quatenus affirmative ad secundum , qualis cantus in Missa adoptandus, an Romanus Gregorianus in Pontificalibus laudatis et uniformiter in Missalibus Mechliniae, vel Hispanus diversimode in hispanicis Missalibus impressus? Dat antwoord hebben wij geheel medegedeeld en uit voerig besproken op bl. 77-79 van onzen Jaargang 1880. De boven door ons gestelde vraag moet vervolgens , naar ons inzien, evenzoo bevestigend worden beantwoord, voor zoover het de zangwijzen geldt, die in ons nieuw, sedert I’aschen 1880 voorgeschreven Riiuale staan opgenomen, om het gezag van ons eigen Episcopaat. Zoo zal men b. v. volgens dit Rituale bij de Exsequiae moeten zingen (juist overeenkomstig het Directorium enz.): (bl. 197); A-men. (bi. 198). (1) Dominus vobiscum. Et cum spiri-tu tu-g. Dat men verder zeker en vast romeinsch moet zingen waar en zoover de bisschop van een diocees het aan zijn onderhoorigen heeft voorgeschreven, spreekt van zelf. Maar wat te zeggen van die tot het altaar behoorende gezangen, welke niet onder een der bovengenoemde categorieën zijn te brengen, als daar zijn: Oraties, Epistel, Evangelie en Passie, gezangen namelijk voor welker verplichting men niet juist een geschreven wet of een uitdrukkelijk uitgesproken bevel kan aanhalen ? Men kan dan misschien niet zoo sterk urgeeren, het zij zoo: wij durven het niet beslissen; maar kan men billijkerwijze en redelijkerwijze die zangwijzen beschouwen als hadden zij hoegenaamd geen waarde, als bestonden zij niet ? Of met billijkheid en redelijken grond beweren, dat men voor liturgische handelingen wèl, voor liturgische zangwijzen niet bezorgd behoeft te wezen? Dat die zangwijzen romeinsche Liturgie zijn is onbetwijfelbaar; op welken grond nu zou men kunnen beweren, dat aan den Sacra porro Congregatio propositis Dubiis rescribere rata est: Ad. I. Negative ad primam partem; affirmative ad secundam. Ad. 11. Adhiberi debere editiones a Sacra Rituum Congregatione adprobatas, vel exemplaria quae autentico testimonio Ordinariorum cum illis cohaerent. Atque ita respondit ac servari mandavit die 21 Aprilis 1873. Men vergelijke hierbij de Herdt T. I, N° 7 : decreta, quae sunt in forma rigorosa decreti, seu quae habent aliquam mandati clausulam, ut servari mandavit etc. sunt praeceptiva, et obligant in utroque foro. (S. R. C. 11 Sept. 1847). (!) Wij gaan de zangen van het koor, als hier niet tot onze stof behoorende , voorbij ;b. v.: het Rituale , nu ook in den zang geheel romeinsch geworden, geeft een andere melodie voor Jnvitatorium en Venite in de Metten der Overledenen dan die welke in onze oude zangboeken stond; verder geeft het een andere (niet minder schoone) melodie van het prachtige Responsorium Libera; een ietwat anderen I™ psalmtoon enz. enz.; alles, in één woord, volgens het Directorium Chori. tekst en de handelingen der romeinsch-liturgische boeken alle waarde moet gehecht worden, maar aan de zangwijzen dier zelf de romeinsch-liturgische boeken hoegenaamd geene waarde behoeft gehecht te worden? Of dat b. v. de zangwijzen van Confiteor, Martyrologium meer waarde hebben, of meer gezag, of meer verplichting dan die van Oraties, Epistel, Evangelie, Passie? Behoeft men op deze zangwijzen volstrekt geen acht te slaan, dan staat (tenzij een gezaghebbende gewoonte het mocht beletten, waarover straks) een onafzienbaar veld voor variaties open, en zou iedereen, naar eigen goedvinden, van daag zóó, morgen anders, overmorgen op een derde manier die teksten kunnen zingen, gelijk (wij zullen het straks nader aantoonen) ook werkelijk geschiedt. Het feit nu is: dat door geheel de Kerkprovincie in alles zonder uitzondering de romeinsche Liturgie wordt gevolgd voor zoover het den tekst en de kleinste liturgische handelingen betreft; dat door geheel de Kerkprovincie diezelfde Liturgie gevolgd wordt nagenoeg in alles wat de zangwijzen betreft: men zingt namelijk romeinsch alles wat in het Missaal staat; verder Confiteor, Martyrologium, en, sinds de uitgave van het officieele Officium Hebdomadae Sanctae, ook zeker wel de Lessen en de Lamentaties enz., op welken grond nu zou men Oraties, Epistel, Evangelie en Passie uitsluiten, en wat hebben die zangwijzen misdaan, dat zij buiten den kring der liturgische eenheid zouden moeten gehouden worden ? Men zegt misschien: om de gewoonte; want een gewoonte kan ook, onder zekere voorwaarden, een rechtsgrond en verplichting voortbrengen, gelijk uit talrijke plaatsen van het Kerkelijk Recht duidelijk blijkt. Ongetwijfeld; maar dan zal toch wel zulk een gewoonte allereerst waarlijk moeten bestaan, en wij gelooven veilig te kunnen zeggen, dat er omtrent het zingen van Oraties, Epistel, Evangelie en Passie geen eigenlijke gewoonte bestaat, d. i. geen gebruik, hetwelk genoegzaam gezag heeft en genoegzaam vaststaat om een verplichting te kunnen voortbrengen. Wij spreken niet eens van een algemeene gewoonte der geheele nederlandsche Kerkprovincie, maar ontkennen zelfs, naar de inlichtingen, die wij hieromtrent hebben ingewonnen, het bestaan eener bepaalde gewoonte in een of ander diocees afzonderlijk. Een paar voorbeelden mogen hier tot opheldering dienen. Het eenvoudige Dominus vobiscum b. v. wordt op allerlei varieerende manieren gezongen; en misschien zijn er nog meer variaties in omloop, want een ieder die eenigszins acht geeft zal het opmerken wij hebben hier geen enkele door ons zelven verzonnen variatie medegedeeld, maar alleen die, welke inderdaad gezongen worden. Vraagt men nu, hoe die menigvuldige variaties in de wereld zijn gekomen, het antwoord is allergemakkelijkst : als men in dit punt niet de romeinsche Liturgie volgt, dan weet niemand te zeggen, hoe hij eigenlijk zingen moet; een ieder kan zijn eigen meest geliefkoosde manier met even veel, of liever met even weinig recht verdedigen; er bestaat geen enkel voorschrift om deze of die variatie te nemen, geen enkele wet, geen enkele vaststaande regel, geen enkel voorgeschreven noten-voorbeeld. Men hale hier tegen ons geenszins den tweeden druk van ons Handboekje aan : bij de toen bestaande onvastheid was vaststellen ons onmogelijk; de notenvoorbeelden, daar door ons gegeven, hebben dien ten gevolge de wel uiterst geringe waarde van grootendeels onze eigen phantasie te zijn, en het zou ons diep spijten als men hun de eer gaf van zich daaraan als aan een vasten regel stipt te houden. Wij hebben uitdrukkelijk daarbij vermeld (bl. 47): „het is bij de groote verscheidenheid, die in onze wijze van zingen thans bestaat, onmogelijk een eigenlijk gebruik op te sporen; onze voorbeelden dan ook geven slee hts ten naaste bij aan, hoe er gezongen wordt, en wij hebben vooral getracht ten minste niet verder van den waren zang af te wijken dan reeds tot heden toe gedaan is.” Neen, als wij werkelijk een gewoonte hadden van kerkelijk-nationale waarde, b. v. voor eeuwen ingevoerd door een kerkelijke Overheid, of door een Heilige aan onze nederlandsche Kerk geschonken; als wij zangwijzen bezaten ons door Neêrlands apostelen gegeven, gelijk b. v. Milaan nog zangwijzen van zijn Heiligen Aartsbisschop Ambrosius heeft, dan, ja dan zouden wij met hart en ziel het onderhouden en bewaren dier melodieën, als een kostbare erfenis der vaderen, wenschen en verdedigen, zonder vrees van daardoor iets te kort te doen aan de hoogachting, den eerbied en de liefde, welke men aan de romeinsche Liturgie verschuldigd is; want de H. Stoel zou zelf dan de daaruit voortspruitende afwijkingen van de romeinsche Liturgie dulden niet alleen, maar ook goedkeuren. Even sterk toch als Rome de eenheid der Liturgie verlangt en vasthoudt, even gaarne staat het goed-gemotiveerde en aan haar oordeel onderworpen afwijkingen toe. Zoo b. v. veroorloofde de H. Pius V in dezelfde Bul, waarin hij zijn Missaal aan heel de Kerk streng-verplichtend voorschreef, dat eigen gebruiken van het opdragen der H. Volgt men daarentegen den romeinschen zang, dan is alle twijfel voor een ieder en voor alle gevallen op eens opgeheven, en dan weet iedereen altoos en overal, hoe hij zingen moet. De romeinsche Liturgie b. v. schrijft voor: „overal en altijd wordt Dominus vobiscum gezongen op de volgende wijze” (semper et übique sic cantatur Dominus vobiscum): Dan volgt de tonus festivus der Oratie : -0———~ Deus qui en na de Oratie : :+p—~—■ Evenzoo verdwijnt bij Amen. het romeinsch zingen alle onzekerheid en onvastheid omtrent Evangelie, Epistel en Passie: alles staat zoo precies mogelijk in het Directorium aangegeven (vgl. ons Handboekje, derde druk, bl. 58-63 en de voorbeelden). En wat inzonderheid nog de Passie betreft: is het niet oneindig gemakkelijker en beter de Passie te zingen op de waarlijk schoone romeinsche zangwijze , die voluit boven den tekst gedrukt staat, zoodat men noot voor noot van het blad af kan zingen, dan op een of andere alle gezag missende zangwijze, waarbij de zanger zelf, al zingende, maar zoowat gelijk het valt de lettergrepen aan de zoowat van buiten gekende melodie vastklampt? Op grond van een gewoonte of gebruik derhalve wij meenen het duidelijk te hebben aangetoond kunnen de hier bedoelde romeinsche zangwijzen niet vervallen worden verklaard. En als men nu, alles samenvattende , in aanmerking neemt: i°. dat die zangwijzen der romeinsche Liturgie, gelijk wij boven (b1.15 vlgg.) aanwezen, een hooge kerkelijkhistorische waarde hebben, wat toch óók iets zegt in liturgische zaken; 20. dat de zangwijzen van het Directorium Chori wel hetzelfde gezag zullen hebben als die van het Caeremoniale, wijl dit laatste daarvoor met ronde woorden naar het eerste verwijst; 30. dat in de laatste jaren de H. Stoel met vernieuwde kracht en aandrang zijn wensch naar eenheid in den zang openbaarde èn door de officieele uitgave der zangboeken zelve èn in de talrijke akten, die deze uitgave vergezelden; 4°. dat in ons nieuw-voorgeschreven Ritueel al de zangwijzen zóó zijn opgenomen, als zij in de genoemde officieele uitgaven staan; s°. dat in al de nederlandsche bisdommen het volgen der romeinsche zangwijzen door de kerkelijke Over- heid óf is voorgeschreven, öf uitdrukkelijk is gewenscht, öf wordt toegelaten ; 6°. dat de derde druk van ons Handboekje, waarin alle zangwijzen en de regels daaromtrent niet meer volgens het varieerend „gebruik”, maar volgens de romeinsche manier staan opgegeven, de onverdiende eer heeft mogen ontvangen van door meerdere Bisschoppen te zijn goedgekeurd en aanbevolen, en voor het onderwijs in het klein-seminarie van Haarlem door de kerkelijke Overheid te zijn voorgeschreven (zie aldaar achter het titelblad); dan, dunkt ons, kan men niet meer betwijfelen, dat het, ook zelfs wanneer geen geschreven wet of uitdrukkelijk uitgesproken bevel bestaat, toch op zijn minst genomen hoogst redelijk is zich aan die romeinsche zangwijzen, zooveel mogelijk, stipt te houden. En met de gezindheid jegens Rome en den Paus, waarop wij, Nederlanders, ons terecht mogen beroemen , zingen wij het den dichter na: „O, hoe vreugdedronken „Nemen wij het aan, „’t Woord ons toegeklonken „Uit het Vatikaan!” Misschien zegt men nog: wat zal er een verschil van zang aan het altaar komen, wanneer slechts sommigen, niet allen op eens, romeinsch gaan zingen ! Die opwerping klinkt nog al luid, omdat zij hol is; want uit de boven medegedeelde variaties blijkt wel duidelijk, dat juist thans, nu men zich niet aan de romeinsche maar aan de zoogenaamde „gebruikelijke” zangwijzen houdt, het verschil van zang zeer groot is; en dat kan ook niet anders: men heeft, gelijk wij reeds zeiden, geen boek, geen voorschrift, geen regel hoe men zingen moet; die „gebruikelijke” zangwijzen worden van hand tot hand, of liever en dat geeft nog meer onvastheid van mond tot mond overgeleverd, zoowat onthouden, zoowat gevolgd. Het verschil van zang aan het altaar i s er nu , maar zal niet dan komen; het zal niet ontstaan, maar integendeel juist ophouden door het volgen van de romeinsche zangwijzen. Te eischen dat allen dit op eens en te gelijk gaan doen is zoo goed als het onmogelijke eischen; want ofschoon het waar is, dat de romeinsche zangwijzen veel gemakkelijker zijn dan de zoogenaamde „gebruikelijke”, is het toch ook waar, dat het veranderen van hetgeen men 20, 30, 40 en meer jaren lang gedaan heeft met wel niet verbazend groote, maar toch met eigenaardige moeielijkheden gepaard gaat. Vandaar luidde het voorschrift, door Mgr. von Ketteler, bisschop van Mainz, in 1870 voor zijn diocees gegeven, aldus: „omwille der eenheid, welke de Kerk ook in de Liturgie immer tracht tot stand te brengen, heeft reeds de overleden bisschop Colmar het voorschrift gegeven, dat uitsluitend de romeinsche zangwijzen zouden gebruikt worden. Dat kon echter toen niet algemeen worden doorgezet met het oog op die geestelijken, wélke alleen in de mainzer zangwijzen geoefend en vele jaren lang daaraan gewend waren. Daar dit gedeeltelijk ook nu nog het geval is, willen wij van oudere priesters het offertje hunner ongenegenheid tegen een hun vreemde of althans ongewone wijze van zingen niet meer vergen, maar laten hun toe, dat zij ook in ’t vervolg den mainzer zang gebruiken. Wellicht werpt iemand nog op : de geloovigen zullen door die verandering gestoord worden. Eilieve, is daar ergens iets van gebleken? Feitelijk wordt in ieder bisdom door zeer vele priesters romeinsch gezongen : heeft men iets van zulk een stoornis gehoord? Bij de twee Algemeene Vergaderingen der St. Gregorius-Vereeniging was een verbazende menigte priesters en leeken uit al de vijf bisdommen tegenwoordig ; daar is romeinsch gezongen : is er iemand door geërgerd geworden? Ell verondersteld eens, dat het inderdaad met deze of gene het geval was, dan zou één enkel woord : „dat is de zang van Rome, de Moeder en Meesteresse aller kerken, geliefde Christenen”, toch wel over en over voldoende zijn om iederen (i) Opmerkenswaardig zijn ook de volgende woorden uit dezelfde bisschoppelijke Instructie: „’t is schooner en meer met de zaak overeenkomende, dat de priesterzangen niet met het orgel begeleid worden. Doet men het evenwel, dan moet die begeleiding uiterst zacht wezen en uitsluiten alles wat aan de gezongen melodie vreemd is.” parochiaan zijn overigens wèl spoedig verloren zielsrust voor altoos terug te geven! Maar die romeinsche zangwijzen zijn niet mooi kan wellicht deze of gene nog inbrengen. Die opwerping zal wel alleen moeten slaan op de doodeenvoudige zangwijzen van den ferialen Oratie-toon en van het Epistel, want de melodieën van den plechtigen Oratie-toon, van het Evangelie en de Passie zullen toch wel door niemand, die eenig kerkelijk-muzikaal gevoel heeft, minder mooi gevonden worden dan onze zoogenaamde „gebruikelijke” melodieën. De twee eerstgenoemde zangwijzen zijn dus, als recto tono voortschrijdende, de „niet-mooie.” Wij antwoorden allereerst: de vraag, of iets mooi of niet mooi is, doet, waar het de inachtneming van liturgische regels geldt, in ’t geheel niets al; al waren b. v. sommige liturgische handelingen of gebeden ook nog zoo „nietmooi”, wat Rome beveelt moet worden inachtgenomen; al vonden privaat-personen ook nog zoo mooie handelingen of gebeden uit, wat Rome verbiedt mag niemand in de Liturgie invoeren. En wat bepaaldelijk de liturgische zangwijzen betreft: wanneer daarbij „mooi” of „niet mooi” als richtsnoer mocht gelden, waar zou dan het einde zijn van de variaties, door ieders subjectief schoonheids-gevoel voortgebracht ? Het gezonde en eenig-ware begrip zal toch wel dit zijn: de kwestie van den kerkzang is niet allereerst en vooral een muzikale, maar vóór en boven alles een liturgische kwestie. Al componeerden b. v. Is het wel waar, dat recto tono zingen „niet-mooi” is, wanneer het gedaan wordt zooals het behoort ? ’t Is hoogst-eenvoudig, ’t is nauwelijks zingen meer toegegeven; maar is het waarlijk „niet-mooi”? Zendt dan de Kerk dag aan dag en nacht aan nacht een „niet-mooi” hooglied ten hemel op in het gezamenlijk koorgebed van monniken en kloostervrouwen en beneficianten, die iederen dag en nacht hun Getijden zingen recto tono} En terwijl daar velen te gelijk hetzelfde doen, en er dus meer gevaar is voor misslagen, ongelijkheden enz. in de voordracht, zullen die zangen nog erger „niet-mooi” zijn dan de feriale Oratie-toon en de Epistel-toon, die altoos slechts door éénen alléén gezongeii worden! Men ga eens een klooster binnen, waar de kerkzang bloeit, merke daar eens aandachtig op, hoe men recto tono zingt, en het vooroordeel van „nietmooi” zal verdwijnen als een nevel voor de zon. Draagt niet eene verkeerde opvatting de schuld van de vrij algemeene fout, dat men altijd veel te veel wil zingen, en geen begrip heeft van, geen waarde hecht aan een eenvoudig en net reciteerend voordra- Vgl. Janssen. De ware grondregels bl. 145, in welk hoogst voortreffelijk werk de talentvolle nederlandsche priester, reeds voor bijna veertig jaren, met alle recht de romeinsche zangwijzen verre boven de varianten prefereerde. gen 1 Zou men zich er over verwonderen, dat de hier bedoelde eenvoudige zangwijzen voor alle soorten van feesten dezelfde zijn, dan bedenkt men niet, dat in de Liturgie een menigte handelingen en gebeden óók altijd hetzelfde zijn ; b. v. de wijze van het opdragen der H. Mis, de Canon enz., evenzoo de zangwijzen der Praefatie en van Pater noster, die slechts zelden in den feriaal-toon moeten gezongen worden; en vooral vergete men nooit den gewichtigen regel van het Directorium in acht te nemen: „al vindt men ook de melodieën zoo van een feestelijken of plechtigen dag als van eene ferie met dezelfde noten in het Directorium aangegeven, dan moet men toch bij het zingen, naarmate de dag plechtiger is, zijn tonen met des te meer statigheid en waardigheid aanhouden en regelen. En dit moeten niet alleen de Hebdomadarius en de Voorzangers, maar ook de Celebrant en de andere Assitenten in het oog houden bij alles wat zij hebben te zingen” ; („illud postremo advertendum est, quod licet cantus tam diei festivi et solemnis quam ferialis, iisdem notis designatus in Directorio reperiatur, tarnen quo dies erit solemnior, eo majori cum gravitate et dignitate in canendo vox sustentanda et moderanda est. Et hoe servandum est tam ab Hebdomadario et Cantoribus, quam a Celebrantibus et aliis Assistentibus in omnibus, quae eis canenda occurrunt.” Direct. Chori p. VIII). Men vergelijke hierbij ons Concilium Provinciale, Tit. V, Cap. VI. „Quoniam per anni decursum” enz. en ons Handboekje, 3e druk, bl. 84 vlgg. Zou de veronderstelling gewaagd zijn, dat het „nietmooi” vinden van deze en dergelijke hóógsteenvoudige zangwijzen der H. Kerk misschien wel voortkomt uit een gebrek, dat zich tegenwoordig op allerlei gebied openbaart, namelijk uit een zekere overprikkelde smaak, een gebrek, dat ook door den vromen en kunstrijken Kardinaal Bona werd betreurd als hij schreef: „onze tijd heeft een afkeer van ernstigen en statig voortschrijdenden zang, en houdt meer van zekere muzikale loopjes, waarbij de gekerfde zang uit elkander spat en ontzenuwd wordt. O, hoezeer verschilt de kerkzang zelfvan den waren gregoriaanschen!” (1) En ten laatste, de kerkelijk-historische waarde dezer gezangen, boven door ons besproken, weegt, dunkt ons, hier zóóveel mede, dat wij, met voor- (•) Fastidit aetas nostra concentum gravem et stabilem, amatque modulos quosdam, quibus in frusta concisus cantus dissiliat et enervetur. Ipse cantus ecclesiasticus quam a vero Gregoriano dissimilis est!” De div. psalm. p. 609. behoud van ’t geen wij bl. 24 zeiden omtrent zekere kerkelijk-nationale zaken niet aarzelen te zeggen: liever een minder-mooie melodie, die van eeuw tot in Rome’s Liturgie is overgeleverd, dan de schoonste melodie ter wereld, die ons van elders dan van Rome komt en de hemel weet waar vandaan.
27,892
MMIISG06:001526020:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
De werkman; bijdragen voor arbeid en kunst, jrg 5, 1873, no. 20, 04-01-1873
null
Dutch
Spoken
5,947
11,293
ten de vereenigingsleven, dat den werkman de 1 oogen opent. Doch, kameraden, als wij de werkende klassen, onze eigene lotgenoten, gadeslaan, dan voorwaar bedroeft ons hart zich in zoovelen, Immers, gij zijt er met mij van overtuigd, dat er velen onder onze klasse gevonden worden, die ons de bi oeüerhaud moesten bieden. Maar, helaas, zij doen het tegendeel. Zij vervloeken de werkmansvereeniging als ware zij de drijfveer, dat hun lot zoo ondragelijk en hard is.. O ja, zoo zegt men, die werkmansvereeniging doet ons alles duurder worden. Toen zij nog niet bestond was alles zoo duur niet. Maar broeders, kleingeestige menschen die zoo spreken, menschen zonder een helderen geest, zij zien niet in, dat die heeren bazen of kooplieden, dien hen dit voor de oogen spiegelen, biermede hunne eigen zakken vvllen Wanneer de knecht 10 pCt. verhooging van loon ontvangt, zoo neemt de baas 50. Ziedaar bedrogen merischdom, het zand waarmede men u de oogen wil verblinden, ziedaar de duurte der levensmiddelen, enz. 40 pCt. woekerwinst vloeit in de goudbeurs dier ontaarde creaturen. Wanneer wij eens hierbij stilstaan en dan rijp overwegen, moet dan niet ieder niet de Internationalen uitroepen: Gij, dien de verdelging zoekt van den werkman, van den ware mensch, wij trekken tegen u ten strijde, niet met moordend wapen, maar met een dat door waar zelfgevoel en volkenrecht is omstraald. Broeders! mijn hart welt zich in gloed ontvlammen, wanneer ik met dezulken in het strijdperk moclit treden, die zoozeer onze rechten tegenstreven, dan zoude ik woorden kunnen vinden om onze rechten op goeden voet te verdedigen. Zie, ons bestuur werkt getrouw om onzen toestand te verbeteren, maar ook bij ons, leden, rust de plicht, om mede te werken tot verbetering van ons lot, een ieder moet in den volsten zin des woords een werkend lid onzer vereeniging zijn. I11 de hoop, dat wij dan met moed zullen medewerken tot bereiking van ons doel, om zoodoende ons lot te verbeteren, blijf en noem ik mij, Uw vriend en Iroeder, L. Boersma. NATIONAAL EN INTERNATIONAAL. (Vervolg van nr. 19) Arm volk! — Wanneer een vreemde huurbende de grenzen van uw land genaakt, wanneer deze of geene vorst het eens in het hoofd mogt krijgen, om maar eens een modern woord te gebruiken, om u te annexeren, dan klinke het uit aller mond: „Op broeders op, ten strijd!" dan stroomt het bloed der werkerszonen, tot verdediging van dien grond, waarop hij als staatsburger miskent, als mensch vergeten, als braaf en eerlijk werkman armoede en gebrek doorstond. Het behoud nu van ons volkskarakter, het blindelings genoegen nemen met den bestaanden toestand (in een woord) den ouden sleur, zoo als vader die oak wilden; afkeerig van datgene wat van buiten komt, zonder onderzoek, zonder oordeel, om één doel, één wil naar waarheid le beoordeelen, dit nu wil den gezel Engel brecht. De Internationalen wil daarentegen eene algemeene aaneensluiting van werkerskrachten, haar strijd is een strijd tegen den verrotteu maatschappelijken toestand, één strijd, die door de omstandigheden zelfs is in 'i leven geroepen, haa™ streven is den arbeid aan zich zelf te exploiteren, en zelf de vruchten daarvan te plukken. De Internationalen doordrongen van Jt gevoel, dat nationale verbetering noch geen maatschappelijke verbetering in zich sluit, maar dat alieen de vereenigde werkerskrachten over gansch Europa, datgene kan in 't leven roepen wat de inenscg door de natuur zelve is aangeplant, de vrijmaking van hein zei ven, en als een gevolg daarvan de vrijmaking van den arbeid. De internationalisten mogen men verder verwijten als geen waarde te hechten aan het land hunner geboorten — te recht of ten onreehten,j dit daargelaten — dit staat echter bij hun vast,] dat zij de geheele wereld als hun vaderland beschouwen, ieder eerlijk mensch geniet immers vrijheid door de wet, waarheen hij ook ga? De ware internationalisten zien immers in ieder werkman een broeder en wordt iiem hulp verschaft zoo zulks noodig is? Zij zien immers in ieder land, hetzij in meer of mindare mate, dezelfde behoeften en terwijl ons nu door de communicatie der verschillende spoorwegen, stoombootmaatschappijen, de gelegenheid wordt verschaft 0111 in enkele uren of dagen tijds de grootste afstanden, de verste steden van ons land, de grootste rijken van Europa te doorreizen, als we zelfs om ons zien hoe internationaal de maatschappelijke zamenleving, de staatkundige politiek, onze handelstractaten, hoe wij zelfs zijn, dit alles toetsende aan een gezond oordeel, dan valt onze geheele redenering en nationaliteitsgevoel in duigen en ziju we in beginsel door merg en been internationalist. Ik heb nu met een enkel woord en naar mijn bescheiden oordeel, naar ik vertrouw, het doel van beide partijen uiteen gezet, meen nu echter niet, medewerklieden! dat ik al datgene verwerp wat soms menigeen dierbaar is, noen! driewerf neen! ook in mij stroomt nog het bloed der vaderen, die geest naar vrijheidzucht; ieder waar Nederlander eigen. Maar dit wensclite ik alléén, dat er paal en perk mage gesteld worden aan al dat kleingeestig gehaspel, waardoor monige goede zaak gaat veloren, menig krachtig woord verstikt wordt. Laten we liever, als vrije werkers, de handen inaenslaan, om één wil, één doel te verwezenlijken, laten we niet langer de ooren en oogen wijden aan kwa'adwillige en de bladen der Bourgoissie, die toch niets anders ten doel hebben dan verdeeldheid eu twist onder de werklieden te zaaien, maar is het ons waarlijk ernst de vrijmaking van ken arbeid te beoogen, onze positie als staatsburger te grondvesten, onze rechten als mensch te verdedigen, en rechten te eischen voor hun die plichten vervullen, laten we dan, ik herhaal dit nogmaals de handen ineenslaan, opdat spoedig de vaan der vrijheid moge wapperen, met de liefelijke spreuk; da vrijmaking van den arbeid behoorde hem zelve toe!!! Met de opname van deze regelen, gezel-redacteur, zult ge verplichten u vriend, Jan Regt door Zee. REKENING en VERANTWOORDING van de ontvangsten tot ondersteuning van het gezin van van der Hout en de zonder werk zijnde suikerbakkers. Ontvangsten le week, 7 December f 8,12 2e „ 14 „ „ 7,78 •3e „ 21 „ ., 5,86l/s ,, 4e „ 28 „ ,, 3,70 ƒ 25,46' » Uitgaven le week, aan vrouw v. d. Hout / 2,50 h 2e u ,, » >> 1> u 5,00 „ 2e „ suikerbakk. ieder 2,50 „ 5,00 „ 8e „ aan vrouw v. d. Hout „ 5,00 H 3e „ suikerbakk. ieder 2,00 4,00 H te „ aan vrouw v. d. Hout „ 2,50 f 24.00 In kas f 1,46'/s De Commissie zegt reeds hartelijken dank namens de behoeftigen voor hetgene zij ontvingen, doch behoeft met het oog op bovenstaande rekening niet te zeggen, dat zij zeer gaarne (ook van buiten) de bijdragen wat ruimer zag vloeien, vooral met het oog op den benarden toestand der suikerbakkers, die, omdat zij leden van de vereeniging waren en velen hunner medeleden uit vrees hun lidmaatschap ontkenden, zonder werk geraakten, en hun lang niet benijdenswaardig lot aan de ondersteuning van alle wel: denkende werklieden overgelaten bleven. De Commissie houdt zitting eiken Zaterdagavond van 9-10'/, vre, bij de heeren Meijer, CosmopoMet, Nieuwstraat, nr. 490, en Desprez, Spuistraat hoek Lijnbaansteeg. De commissie, J. Zeelhout. Tier. IIjsnri Timmer. Londen, 23 Dec. 1872. Beste vriend! In mijne vorige brieven beloofde ik u nadere uitlegging te geven over de inwendige aandoeningen, welke ik gevoelde, als ik op het dek der stoomboot stond, om nog zoo lang mogeluk die beroemde handelstad te beschouwen, waar ik, na zes en twintig jaren afwezigheid uit het vaderland, gedacht had door arbeid ten minste datzelfde geluk te vinden, wat elk werkman in den vreemde zoo ruimschoots geniet, namelijk: lo, minzame behandeling van wege de patronen; 2o. genoegzame verdiensaen om in het onderhoud van zijne familie te voorzien; 3o. die broederliefde op den werkplaats, welke den arbeid niet alleen verligt, maar hem zelfs aangenaam maakt, en 4o. die solidariteit, welke onderlinge steun en kracht geeft aan den vooruitgang en welke de basis is vaii alle morele welvaart en verbetering van het lot des werkmans! — Doch mij daarin teleurgesteld vindende en terwijl belofte schuld maakt, begin ik heden met u eenige beschouwingen mede te deelen, welke u zullen doen zien wat de opregte beweegreden was van mijn zoo spoedige terugkeer naar Londen, en waarom ik, bij het laatste aanschouwen der torenpunten van Amster, dam, schier luidkeels uitriep; „ Vaarwel beroemde handelstad! Gij, die het ware edon moest zijn voor den nij veren werkman, zijt niets dan eene opregte slavenstad, waar het geld alles domineert en de werkman schier krnipt — voor een stuk droog brood — terwijl de beursmannen en groothandelaars millioenen op milioenen stapelen en hun, die hen met hun zweet en bloed verrijken, als honden behandelt en als beesten aanziet en toespreekt! — Vaarwel! gij ongelukkige vrienden, die het geluk niet hebt u aan dat juk te kunnen onttrekken en schier gedwongen zijt, omdat men niet genoeg zijn eigenwaarde kent, u aan dat lot te onderwerpen, wat uwe positie beneden de slaven stelt, daar zij het besef niet hebben "au het lijden, terwijl gij, die met zelfgevoel bezield zijt, uw lijden beseffen kunt — Doch komen wij ter zake; en behandelen wij de vier hoofdpunten hierboven aangehaald: lo, Minzame behandeling vanwege de patroons. Na zes en twintig jaren afwezigheid, zoo in Belgie, Frankrijk en Londen gewerkt hebbende en gewoon zijnde op gelijken voet als de patroons behandeld te worden, stond ik niet weinig op te zien, nadat ik eenige dagen in Amsterdam was, war verschil er bestond mei het buitenland. De vrijmaklag van den arbeider behoort hem zeiyen toe. Orgaan voor Arbeiders-Vereenigingen 1 p i t u , a er °' Alles wat de redactie of administratie Van alle boekwerken, van welké, twee exem- rijs \ an ie a oanement: van dit blad betreft, gelieve men franco plaren aan de redactie worden gezonden, wordl per wee . . . . f 0,04 te zenden aan den uitgever. aankondiging gedaan. „ drie maanden „ 0 60 T.i T•1 „ , , Aizonderlijke nommers . ! 0 05 Advertentien m te zenden vóór Donderdag, ii A- e j. , " ' middag 2 ure. Advertentien 5 cents per regel. Zaterdag 4 Januari Ongefrankeerde brieven worden geweigerd. frutsel, V. F. Hekbeboudt, Profrresstraat, sf Gel™* AbÈl^de'Itooe, St.' AmaXtfrat' 88 -'"Sto.4 P^J^bÉis' Boethf d'l E' Keevoom, AmbtcMstra»<: ïrr1^ 9-14S; Sneek, i, Kuiper, Stadswal cf do lmS r' l' ?* IWkoetatr»t by dePriWEatraat, _ C, nr. 9; Groningen, H. Dijkstra, Folkin,euatraat, G 282 Trekvaart; Vtrecht, Z. Haasbroek, A. P. C,straat, A 617; Wageningen, C. P. PmÈT, bn„t ft#" Afzonderlijke nommers van dit weekblad Hij vraagt zich af hoe moet het gaan, TOESPBAAK, zjjn te Amsterdam verkrijgbaar aan de drukkerij, «eld en goed is naar demaan,. Rozenstraat 425, J. M. J. Düsprez, Spuistraat ! de,wmter 18 ?P handen gehouden m eene vergadering te Sneek, hoek Lijnbaansteeg, en lij J. A. Beijek, Baan- w ff Dlets te brand<rn* door E. Boers ma, boeren-arbeider. gracht bij de Laurierstraat., loven 163. In de Werkloosheid, komt nog daarbij, overige plaatsen bij de Agenten, alwaar tevens ge- „ woeker vischt op zijn getij, Werklieden! tegenheid bestaat tot inteekening. ,Men laat "em aUes duur betalen, . 't Voedsel komt de vreemden halen, (Vervolg van wr. 19,) ii;Einftr£im«i/r«r^v. r„ w n„ Daarom dan, werklieden, laat ons aansluiten: $jï. , voor a n laat ons de handen ineenleggen; door ware een- De Commissie die zich heeft belast met het Moeder smeert de'boter'po ver"" ^ ^LTÏSe^wi?denït d,an ZU^j sterk ontvangen der bijdragen voor bovenstaand doel Snijd Jet brood zoo dun als lover, wederstaan, niet alleen, maar zelf^zegepXnd maakt bekend, dat zij des Zaterdags-avonds van ^leesch, denkt men volstrekt niet aan, overwinnen! elke week zitting zal houden in het gebouw Tot zelf d? LTrJIf buiten gaan, Nog eens, geen geloof kan u tegenhouden; Tan den An,„er<1„»Sehen £ Sfa.TlT'Lt ÜT* Bond De weAliefa „de ***» h^^ZrSet^ van ruime bijdragen voor hunne zonder werk De huisbaas laat je meer betalen, kracht te verkrijgen, en, naar mijn inzien waar zijnde broeders-typografen, heeft zij de eer zich ^u, die mag ook de drommel halen; de lichamelijke kracht wordt uitgeput door ontte noemen Schoenen, laarzen, broek en vest, beringen, daar zal geen zielenwinner met schoone De Commissie voornoemd. Hemden, kouzen en de rest, woorden het werkelijk leven schenken. ^ües is m prijs gestegen Ween, wanneer gij uwe handen slap laat han- Voorbr, + li , . i-. . tt' f16)11 Iaa i, er/nee jeiegen; gen en met gebogen knieën gaat, dan zal uw d,-t u j Venstaand doel 18 blJ den mtgever van Hortzek wordt ook mede duur lot met door schoone woorden worden verbeterd 1 Wad omvangen: Even als de kamerhuur. - Maar zelfs de hand aan den ploeg geslagen, gij Door tusschenkomst van J. Th. Scheepers te moet aanwijzen wat uw werkelijke toestand is Arnhem (21e bijdrage) ƒ1,— Men zegt vaak: Wees maar tevreden, in de maatschappij. En ziet, dit kunnen wij, dit TJ,, „ , Waak en werk, en trouw gebeden, moeten wij doen door ons onderling aan elkander Opbl^;i°Ll T f n T Van J Dan ?s er. zeSen in uw *e ^binden, de werkman, hij moet hand aan OnKr ° i. collecte f 1,65 En zijt gij rijker dan een koning- band eene macht zijn. een ™orStellmg door typogr. ƒ 7,40 Maar, goeden vrienden, dat is lak, , Voorzeker, als een dichter der middeleeuwen Een lid vil ,iP°fr! vr i ; • • n on Bn zet ie niet °P je Semak> fen, der tegenwoordige groote heeren ge- e erklieden-vereemgmg f 0,20 Heeft men honger en ellende, kend had en bekend ware geweest met hunne Voor niets zal men geen voedsel zenden, inborst, hij zou hen wellicht vergeleken hebben —— bij eene schermdragende plant, die hare goud- Werken, ja, dat is ons deel p'f bladeren uitstrekt om den kelk, als ware ATT„TTWTJ iTi En 't is ons nimmer ook te veel, ff T1 V01 ".let achtien(}e haar door dierijkge- NIEUWJAARSWENSCH Arbeid adelt; dat is waar ile?rde vleuge^ om de leden gewikkeld. JEREMIADE VAN EEi\ WERKMAN En bewezen zonneklaar; . .. e er ^erkman die.haar ziet_ bewondert haar; Wat zou er van de wereld komen wensc it in Let bezit te zijn van zulk een Q1 pYln t> W Vrienden ik wensch u al te gaar, Als men de arbeid weg ging stoomen, „ , , , x .. Veel heil in 't nieuw begonnen iaar De een voor de aar niets wilde doen, o J .. , f de haïid uitom haar te grijpen En hoop dat eens de werkmansstand M^en liep niet eens op slof of schoen.' C11if f^16 borst mee te versieren. Verbondpri werkmansstand p r Doch onverwacht klinkt dien werkman oen Zich raeer' v,/'"" Pen vas en band, stem in de ooren die hem toeroept: Terug, onge- En zich Y00rn rer aar'eef Zal scllaren V™ ' u ti r -P ICht' lukkige, die plant is giftig; al hare geuren |jn Want m deLTh6 "f beWarf' 7^™! f' f hgt g^ig; de minste harer Ademtochten brengt u Is ziin lot 1 -er ,duren tjJd' H ee? bet^..ot te , den dood. - J toch met benijd. En als redelijk mensch te leven. En ijlings trekt de werkman zijne uitgestrekte Hii ziet soms cm wn n . w i nieren °P •• ,, hand terug, den onzichtbare redder zijns levens tüj ziet soms op viouw en kmdren, Worden door geen zorg gekweld; dankende Hef bXSt weroedf Lfndreilj Vreugd t vooTspofd H ^ ï™ ^ & "f**** 7,iif.Tii. Aio rjnr* J? 4. vreaga en voorsspoea zjn ö.geven. breng ik m toepassing op die heeren, die ons htui'™ IZiï? "* f- ™l."° »la.|»e,gJ„onr=„to.»bel„f- "Rn +■ i • i , i . ten, dia m ons bijzijn ons willen troosten, doch En pracfaseera zich stapel mal; . in ons afzijn ons bespotten, o ja, die ons, in één gjn verstand raakt aan het spelen woord, het leven vergallen. m t.eae wonu heelen. Hiermede breng ik het doel op het veriiah» Van alle boekwerken, van welké, twee exemplaren aan de redactie worden gezonden, wordt aankondiging gedaan. Advertentiën in te zenden vóór Donderdagmiddag 2 ure. Ongefrankeerde brieven worden geweigerd. v. f. hebaraoudt, PrOfiKSÈtréat, gf ^ent,St.' 88 ■"'"flwteb* p^j'^bÉis* itoekh^Vl E bef™0rt> Ambt.lt.tmfj wïïiïï?* VZTüfi 'SSrWTSSy-tSS&ShS' '*°T% «SSÏ&-J ST,™: zVn te Amsterdam verkrijgbaar aan de drukkerij, Rozenstraat 425, J. M. J. Despkez, Spuistraat hoek Lijnbaansteeg, en bij J. A. Beijeb, Baangracht bij de Laurierstraat, loven 163. In de overige plaatsen bij de Agenten, alwaar tevens gelegenheid bestaat tot inteekening. WERKSTAKING ! De Commissie die zich heeft belast met het ontvangen der bijdragen voor bovenstaand doel maakt bekend, dat zij des Zaterdags-avonds van elke week zitting zal houden in het gebouw Van den Amsterdamschen Werkmansbond. De werklieden aansporende tot het doen Van ruime bijdragen voor hunne zonder werk ®jnde broeders-typografen, heeft zij de eer zich te noemen De Commissie voornoemd. 1 • ,X°or bovenstaand doel is bij den uitgever van blad ontvangen: Door tusschenkomst van J. Th. Scheepers te Arnhem (21e bijdrage) ƒ1,— Uit Sneek, door tusschenkomst van Fijlstra: Opbrengst eener collecte f 1,65 pbrengst van een voorstelling door typogr. f 7,40 an eenige typografen ƒ 0,95 ,jen lid van de Werklieden-vereeniging f 0,20 NIEUW JA ARSWENSCH EN JEREMIADE VAN EEN WERKMAN Vrienden ik wensch u al te gaar, Veel heil in 't nieuw begonnen jaar, En hoop dat eens de werkmansstand erbonden door een vasten band, ic . weer en meer aaneen zal scharen n zie voor armoe ziet bewaren ; Want in deez' bitter duren tijd/ Is zijn lot toch niet benijd. Hij ziet soms op vrouw en kindren, Wijl zijn sober maal gaat mindren Hen bedroeft weemoedig aan, ' Zucht: „Als dit zoo voort blijft gaan, Is het leven niet met al." ' En practiseerd zich 3tapel mal; Zijn verstaald raakt aan het spelen «oe hij deae wond zal heelen. DEWUUN sproken; dwingt hem om te zwijgen, wil hij zijne h plaats niet verliezen! — ... ^ Handelen ook de patroons, die zich meesten- m dee£ Christenen noemen, volgens het voorbeeld li van" hem, die zij als hunnen meester en heer e: aanzien en die wij eeren als den eersten repu- k blikein, die de opregte broederliefde predikte, h die nederig en zonder hoovaardij was en die den ri grondzuil der vrijheid en gelijkheid legde, han- g delen zij volgens zijn gezegde: f(Bemin uwe n broeders als u zelve; — doet niet aan anderen. Wat gij niet wil dat u geschiede \' Neen, zij t volgens dien waardigen man niet. Zij kennen t slechts goud! en het kapitaal, die kwaal der j maatschappij, is hunnen God! — Duizende voor- 1 beelden van onmenschelijke handelwijzen der pa- v troons zou ik hier kunnen aanhalen, maer zij c zijn genoeg bekend dan dat ik hierbij behoef stil v te staan en ga ik over tot het tweede punt: \ 2o. Genoegzame verdiensten om in het onderhoud van zijne familie te voo'zien. Alvorens mij naar Amsterdam te begeven, was ^ mij het hoogste loon beloofd, hetwelk mij ook werd toegekend: ik kreeg dan 12 gulden per week. En wezenlijk, verscheidene vrienden zeg- ; den mij: Ja gij zijt gelukkig, 12 gulden is wel ; het meest dat men geeft, want de meesten verdienen maar 8, 9 of 10 gulden. Ik was weldra overtuigd van de waarheid — Welnu een huishouden met vier kinderen, dat in Amsterdam, waar de levensmiddelen door de zware belastingen op vleesch en andere anderen, veel duurder zijn dan in Londen (en ik kan dit beëeden, terwijl men hier in Londen het schoon rundvleesch koopt voor 8 a 9 pence, 40 a 45 ct., terwijl dit in Amsterdam 11 a 12 stuivers kost, en wat vleesch dan nog? en het brood goedkooper is), ik zeg dus dat zulk een huishouden met 12 gulden in Amsterdam scliier honger moet lijden, wil het eerlijk en fatsoenlijk leven, en die rekening is gemakkelijk; nemen wij dus zes personen, vrouw, man en 4 kinderen, en stellen wij voor: _ huishuur, twee of drie kamertjes f 2,50 vuur en licht voor 7 dagen h 1>50 3 brooden daags, dat is zeker niet te veel „ 3,77 5 kop aardappelen daags, per week v 1,54 2 pond boter per week // 1>40 1 pond vleesch per dag (met 6 personen) H 3,85 groentens per week // 1>00 koffij, thee, melk, zeep voor den wasch en ander gerief // voor tabftk en verteering voor den man (dat zeker gering is) // MO vóór onderhoud van kleeren // 1>50 en wij komen tot de som van ƒ 19,56 Er zijn patroons die mij zullen opwerpen: f(Ja maar, de werkman moet geen vleesch eten, als het zoo duur is," dit was ook de gedachte van een Belgisch afgevaardigde in de kamers, maar bij de verkiezing heeft hh ondervonden, dat de werkman eerder vleesch dient te eten dan de patroon, die niet werkt, en hij droop en moest de kamer uit. — Het ,is voor mij dus vast en bepaald, dat een werkman in Amsterdam 25 gulden per week zou moeten winnen, om, zooals men het niet regt noemt, fatsoenlijk te kunnen leven. — W ant, reken nu, dat ik nog vele kleine uitgaven oversla, bij voorbeeld; schoolgeld, boeken enz. voor het onderwijs aan de kinderen; maar alweer antwoorden mij de patroons: ((Wat? zij voor niets leeren. hun dochter en kleinkind te zorgen, vergeten, ie En waren die belofteu zóó vreeselijk geweest, d: zóó onuitvoerbaar? Is 't zoo een groote moeielijkheid om een vrouw en kind 4 weken kost jen inwoning te geven voor een billijke tegemoet- g koming? Men zou, wanneer men plaats in zijn P huis heeft, het bijkans aan geen vreemd weige- g ren, laat staan azn een eigen dochter; maar mo- » gelijk brengt het een zeker soort van godsdienst e mede. dat men zoo moet handelen. c' Men begon haar te dwarsboomen, te verwij- s< ten, dat haar man 't vereenigingsleven méér had v bemind als zijn huishouden (net of dat nie( " juist 't huishouden beminnen is, wanneer men lid van een werkmansvereeniging wordt), in één woord zij moest weg, weg als een bedelares, als een gevallen vrouw; arme ongelukkige vrouw, waar moest z;j heen? zonder geld, zonder huis- y vesting; dat niemand zegge: zij is zelf weggeloopen; want als ik iemand zoo plaag en lastig ben, dan jaag ik haar weg. In deze bedroevende omstandighedsn kwam zij c aan het huis van den gezel H., een onzer vak- * broeders en deelde hem 't geheele geval mede; 6 kort raad duur, men besloot haar met haar kind in huis te nemen, natuurlijk tegen eene kleine j tegemoetkoming. Broeders! werklieden van Amsterdam, komt | ons in ons pogen te hulp, die gezel kan haar en haar kind niet zonder eenige tegemoetkoming ' voeden, want die heeft zelf 4 of 5 weken voor r 't zelfde doel, als haar man (werkstaken voor een rechtvaardige zaak) niet gewerkt, en zonder ' een paar weken een penninkske af voor die twee hulpbehoevenden, wat heden de eene te beurt ' valt, staat immers wellicht morgen voor onze 'r deur? I Mochten er onder u lieden gevonden worden, die daarvoor willen bijdragen, één van zijn vroe' gere kameraden belast zich met de ontvangst .. derzelve. :• J. H' Waldeck, J Zeedijk, M 200. 0 PS. Wij hopen dat het niet lang duren zal, D want van Heerde heeft het volgende geschre7 ven: „Te Londen aangekomen, was mijn eerste 1 zoeken naar de zoo beruchte werkmansvrienden, 0 v. d. 11. en S., welke hem voor die ééne nacht 5 geen logies konden verschaffen, waarom hij in 0 een logement' moest logeeren, 'tgeen natuurlijk met veel kosten gepaard ging. Yervolgens heeft 0 hij Potharst opgezocht, en door hem, niettegenstaande hij weinig met hem geconverseerd had, 0 met de grootste broederschap en menschenliefde 0 rmtvantren. r. jj. ieder zijner gezellen voor elk jaar dat zij bij hem dienst waren, f 2,— ter hand te stellen. LEMMER. Maandag-avond jl. gaf het reciteergezelschap „Oefening kweekt kennis, hier ter plaatse eene openbare voorstelling van liet stuk, getiteld: Het was maar een Loods, waarbij de leden der Provinciale Friesche Werklieden-Vereeniging met hunne vrouwen werden uitgenoodi^d gratis die voorstelling bij te wonen; ofschoon ik geen kenner ben van tooneelkunst, vertrouw ik toch de tolk te zijn van allen clie de voorstelling bijwoonden: dat het stuk uitmuntend is afgespeeld, waarvoor de lieeren en dames van 't gezelschap alle eer toekomt. Daarom bij deze onzen hartelijken dank voor dien genotvollen avond ons geschonken, den wenscli er bij voegende, dat het gezelschap moge bloeien en dat het vooroordeel dat nog tegen haar bestaat moge plaats maken voor belangstelling en medewerking, dan zullen zij aangemoedigt door die belangstelling, nog menig genotvollen avond aan Lemsters ingezetenen verschaffen. J, J4. Amsterdam 2 Z. Z. W. (12) MEDEDELINGEN VAN VAK- EN ARBE30ERS- De ondergeteekende, president van de afd, Akkrum der Friesche Werklieden-Yereeniging, brengt ter kennis van alle afdeelingen van bovengenoemde vereeniging, dat de afdeeling Akkrum heeft opgehouden te bestaan. Er waren op de vergadering van 22 December slechts 7 leden tegenwoordig, dus kon er geen nieuw bestuur gekozen worden. Feike R, IIogeterp, pres. TERfiADEEINGEN. Vergaderingen waarop geen entree gelieven vjordt worden kosteloos geplaatst. Gezel Redacteur! Onze vakbroeder en vriend L. M. van Heerde heeft ons de hartelijkste groetenissen gezonden in een brief die hij aan zijne vrouw geschreven heeft. Ziehier het geval. .Toen bovengenoemde gezel ons zoo dierbaar vaderlaud heeft verlaten om in den vreemde voor zich en de zijnen het voedsel te gaan verdienen, j zoo rees bij hem de gedachte op maar eerst eens alleen naar Engeland te gaan en bij gelukkig slagen vrouw en kinderen te doen overkomen. Men vond goed, dat de vrouw en haar kind voorloopig bij haar ouders zou gaan inwonen, maar, toen van Heerde scheep was, werden alle schoone beloften, hem gedaan, om nsmelijk voor Gezel Redacteur! Als lid en voorstander van de „Maatschappij tot verkrijging van eigen woningen te Amsterdam kan ik niet nalaten door uw veel onder de werklieden gelezen wordend blad mijnen openlijken dank te betuigen aan het lid Monceau, no, 339, welke bij de laatste algemeene vergadering van Yrijdag 27 December, in het Paleis voor Volksvlijt door het lot een prijs, door die maatschappij gebouwd, heeft zien toewijzen; dat bovengenoemd lid niet, alleen direct deze woning aan een ander lid ter bewoning heeft afgestaan, maar bovendien ten voordeele der maatschappij gedurende een jaar boven en behalve de huur een gelijk bedrag, zijnde f 1,90, per week heeft toegezegd. In de hoop dat dit tot voorbeeld en navolging moge strekken, heb ik de eer te zijn een lid der maatschappij Hu Zaterdag 4 Januari. JOURE. Friesche WerMieden-vereeniging. Gewone vergadering des avonds ten 8 ure, ten huize van mejufvrouw de Wed. v. d. Wal, in het Tolhuis. Alsdan belangrijke punten ter .bespreking. Een flinke opkomst van leden zij aanbevolen. J. Stoïtee, secr. LEEUW ARDEN. Algemeen Ned. WerkliedenVerbond, afd. der Provinciale Friesche Werlclieden-vereeniging. Algemeene vergadering des avonds ten 8 ure, bij den heer H. O. Bottinga, in het Nieuwe Blauwhuis. Punten van behandeling: Jaarverslag van den len secretaris. Rekening en verantwoording van den boekhouder. Kiezing voor het aftredend bestuur. Bespreking: vervolg der discussiën over de loonsverhooging, kan algemeene loonsverhooging zonder moeite geschieden? S. Beugman, 2e secr. Zondag 5 Januari. AMSTERDAM. Kuipers-Yereeniging Recht na Plicht. Vergadering ten huize van den heer van : Wattingen, Keizersstraat, het 3e huis van de Lange Keizersdwarsstraat, 146, des middags ten ' 12 uren. Het Bestuur. AMSTERDAM. Broodbakkersgezellen-Yereeniging Eén doel, éên wil. Vergadering des voor: middags van 10 tot 's namiddags 1 ure, ten huize van den heer van der Hoeven, Nieuwmarkt bij de Dijkstraat. • Deze vergadering zal vervolgens eiken Zondag | op denzelfden tijd aldaar gehouden worden. ' Zij welke de halfj aarlijksche contributie niet ! betaald hebben en lid willen blijven, moeten c.it op deze vergadering doen. Het Bestuur. AMSTERDAM. Yereeniging: Het Indische i Kruis. 3e jaarlijksche vergadering, des middags ■ van 12 tot 3 ure, in het locaal Komugskroon, i Plantage, Kerklaan. , , Op dezelve worden beleefdelijk uitgenoodigd BEBXCHTEN Het bestuur der Schilders-vereeniging „Vooruitgang zij ons doel," te Amsterdam, heeft eene gemotiveerde circulaire aan de patroons gericht, waarin met kracht wordt aangedrongen op het in betere verhouding brengen van het loon met de steeds stijgende prijzen der levensbehoeften. Als een meldenswaardig voorval deelen wij mede, dat de heer H. C. Berends, mr. timmerman te Arnhem, afscheid heeft genomen van het oude jaar en van zijn patroonschap, door aan hh. eere-leden, officieren van het Indische legei en alle gerechtigden tot het dragen van hel eereteelten voor belangrijke krijgsverrichtingen. Het Bestuur. BRUMMEN. Arbeiders-vereeniging Op hoof van Zegen. Vergadering in de Kerkeraadskamei der Hervormde gemeente, des namiddags ten 5 ure. A. Schoonman, secr. GRONINGEN. Werklieden -vereeniging. Vergadering des voormiddags ten 11 ure, in de Schouwburgzaal. K. F. Achtien, secr. IIARLINGEN. Friesche Werklieden-Vereeniging. Openbare vergadering des middags ten 12 uren, bij J. J. de Groot, in liet koffiehuis //Nederland." W. H. Brouwer, secr. ROTTERDAM. Internationaal Werkliedenverbond. Vergadering des avonds ten 6 ure. bij den heer Rowel, Hoveniersdwarsstraat IV 8, 2e huis van de Jonker Fransstraat. _ Alle leden worden verzocht deze vergadering bij te wonen. J. R. de Jong, secr. Maandag 6 Januari. AMSTERDAM. Hóutzaagmolenaarsvereeniging de Houthandel. Vergadering ten huize van mej. de Wed. Koning, Rechtboomsloot, des avonds o Wil «/ UJLV/« Het Bestuur. ARNHEM. Nederl, Typ.-Bond. Storting der contributie van de maand Dec. (5 weken) bij den penningmeester Crane. J. Th. Scheepers, secr, Dinsdag 7 Jannari AMSTERDAM. Metselaars- en OpperliedenVereeniging: „door Eendracht t' saam gebracht." Huishoudelijke vergadering, des avonds ten half acht ure, in de Jongeroelensteeg. Plevier, secr. ARNHEM. Algemeene Arbeiders-Vereeniging Hoop op Gerechtigheid. Storting der contributie voor die maand. Aftreding van den raad van toelating (16 leden) Nieuwe verkiezing door de leden. De aftredende zijn weder herkiesbaar. Een trouwe opkomst is noodzakelijk. De int eekenaren op het jaarboekje kunnen dit zaterdag te voren ten huize van den secretaris en ook op deze vergadering ontvangen. J. Th. Scheepers, le secr. Zaterdag 11 Januari AMSTERDAM. Ned. Sigarenmakersbond. Vergadering voor leden des avonds ten half negen ure, in het locaal „de Herschepping, Joodenhoutmarkt. PS. Aan de leden wordt bekend gemaakt dat het bestuur rekent op een trouwe opkomst van de leden, aangezien er aftreding zal zijn van bestuur in Februari en dientengevolge verwacht wordt dat op de aanstaande vergadering niemand zal wegblijven, opdat zij welke zich candidaat willen stellen er op de vergadering kennis van geven, opdat de stemmen er over in Februari kunnen worden uitgebracht. L. van Duren, secr. LEEUW' ARDEN. Timmer- en Metselaars-vereeniging Moed en Volharding. Huishoudelijke vergadering van leden bij den heer II. O. Bottenga, in het Blauwhuis, des avonds ten 8 ure. Rekening en verantwoording, de leden worden dringend uitgenoodigd daarbij tegenwoordig te UlJiJ.. Mede \* ordt ter kennis gebracht dat met algemeene stemmen gekozen is tot voorzitter W.'de Bruijn Jr., de vorige voorzitter D. Ronda, le secr. Zondag 12 Januari. AMSTERDAM. Smeden-Vereeniging: Recht voor Allen. Openbare vergadering, des middags ten twaalf ure precies, ten huize van den heer Boombergen, Stilsteeg. _ L. A. van IJeerde, le secr. .AMSTERDAM. Kistenmakers-vereeniging. Vergadering des middags ten 12 ure, ten huize van van Groeningen, Botermarkt tussehen de Utrechtschestraat en Kansplein. A. Kuiper, secretaris Maandag 18 Januari AMSTERDAM. Tabakswerkers-Vereeniging: „Door Eendracht saam gebracht." De leden worden oplettend gemaakt alsdat de vergadering , van 6 Januari wordt uitgesteld tot Maandag 18 Januari, in het Amsterdamsche Werkmansbond in de Spuistraat, des avonds ten half negen ure. NB. De leden worden verzocht deze vergadering bij te wonen wegens het behandelen van belangrijke punten en het kiezen van twee commissarissen van orde. J. van Duim, secr. I 's GïlAN EN HiVGE. Internationaal Werkliedenverbond. Vergadering des avonds ten 9 ure, ten huize van den kastelein Hamel, in de Heerenstraat.' De leden wie zulks aangaat worden verzocht hunne achterstallige contributie aan te zuiveren en talrijk op te komen. De gewone contributie is van af 1873 ƒ 0,60 in het jaar; buiten dat staat het aan een ieder, die lid wordt, vrij om zich te verbinden aan de reeds opgerichte kas voor propaganda. Het Bestuur, Eiken Maandag-avond ten 8 we, AMSTERDAM. Behangersgezellen- Vereeniging. Vergadering ten huize van B. v. d. Hoeven, Dijkstraat bij de Nieuwmarkt. Huishoudelijke vergadering. J. J. H. Heijnes, secr. Eiken eersten Zondag der maand. LEMMER. Provinciale Friesche WerkliedenVereeniging. Vergadering ten huize van J. Olie, cles avonds half zeven ure. t t» SNEEK. Vereeniging van Pakhuisknechts, enz, Vergadering des voormiddags half twaalf ure bil" G. Velthuis. Het bestuur. Den eersten en derden Zondag der maand. UTRECHT. Internationaal Werklieden- Verbond. Gewone vergadering des middags, ten twaalf uur, in Klein Tivoli, Wijde Watersteeg. J. L. Krüger, le secr. Eiken tweeden Dinsdag der maand. ROTTERDAM. Nederlandsche Sigarenmakersbond. Vergadering in het Café de Holland van den heer Wester. A. Hagestein, secretaris. Eiken derden Zaterdag der maand. LEEUWARDEN. Goud- en Zilver smedenTh'eeniging. Vergadering, bij den heer Bottinga, in het Blauwhuis, des avonds ten 8 ure. P. F. Graafstal, adres Werkmanslust, 136. Eiken laatsten Maandag der maand. LEEUWARDEN. Meubelmakers-Vereeniging Vrijheid door Vriendschap. Huishoudelijke vergadering des avonds ten acht ure, ten huize van Bottinga, in het Blauwhuis. N. M. Snijdelaar, secr. , Eiken laatsten Vrijdag der maand. ROTTERDAM, Bestuurders-Bond. Vergadering des avonds ten half negen ure bij den heer Schroors, op het Steisrer. ,£ J. F. Spliethoff, secretaris Eiken laatsten Zaterdag der maand. , BOLSWARD Provinciale Friesche Werklieden- ] Vereeniging. Gewone vergadering voor leden des i avonds 8 uren, Locaal Eensgezindheid Een trouwe opkomst der leden wordt verzocht j L. Faber, secretaris I FRANEKER. Provinciale Friesche Werk— ' lieden-vereeniging. (Eendracht.) Huishoudelijke vergadering, in de Armen-bewaarschool, des avonds ten 8 ure. p. DU Bois, secretaris. ] SNEEK. Friesche Werklieden-ver eeniging. Ge- 1 wone Vergadering des avonds acht uie, ten 1 huize van G. Velthuis. Th Pasma, secr. ^ d Eiken tweeden Zaterdag der maand. SNEEK. Goud- en Zilversmidsgezellen-Ver- j k eeniging, Vergadering des avonds 8 ure, ten huiae van G, Velthuis L, Bijlsma, secr ADVERTENXIËN. Voorspoedig bevallen van eene DOCHTER D. A. BRINK, geliefde Echtgenoot van Arnhem, H. C. TRESEN, 25 Dec. 72 Penningm. der Algemeene Arbeidersvereen. Hoop op Gerechtigheid. Bevallen van een ZOON, SOPHIA VAN KAMMEN, Echtgenote van Sneek, 28 Dec. 1872. H. DIJKSTRA. Bevallen van een ZOON, JENSKTJE VISSER, Echtgenote van J. VAN KAMMEN Sneek, 29 Dec. 1872. Heden overleed na een langdurig en smartelijk lijden W. BRINKMAN, lid der Arbeidersvereeniging, in den ouderdom van 25 jaren. Brummen, 28 December '72 Ijverige Agenten of Boden (vorden overal gevraagd, tegen hooge provisie voor de bij voortduring aanbevolen BegrafenisMaatschappij DE VOORZORG te Botterdam. Adres met franco Brieven aan de Directie n de Botterdamtchestraat, nr. 126 te Rotterdam. wm-ïOKDEN i mm VILTEN HEEREN-HOEDEN van af ƒ2-— WINTERPETTEN van af f 1,25. ZIJDEN PETTEN van af f 1,_ LINNEN VERLAKTE KINDERHOEDJES van af f 1,— Nette PATENT-FLUWEELEN MEISJESHOEDJES van af f 2,— KINDER MUTSJES en PETJES van af f 0,75 HONING& Warmoesstraat bij de Enge Kerksteeg, J 15. Heden wordt verzonden: De Batavier, JAARBOEKJE VOOR WERKLIEDEN, onder redactie van J. Th. Scheepers. Behalve bij bestuurderen van vereeniginpen ook nog verkrijgbaar: te Amsterdam, bij P. WERTHWEIJN, „ 's Hage, bij W. F. JOS, hofje van Knaapen, No. 67, te Rotterdam, bij Th. DE ROT. Verder bij den redacteur J. Th. Scheepers, te Arnhem. Aan mijne Vrienden op het gebied van vereniging, wordt alles goeds toegewenscht voor len nieuw begonnen tijdkring Arnhem J. Th. Scheepers. Geachte Vakgenoten en allen die het vereeni;ingsleven zijt toegedaan, daar 't jaar 72 met :almte is voorbijgegaan, zoo wensch en hoop ik at wij in dit jaar 18/8 grootere stappen mogen ooruitgaan in alle vakken, en dat dus jong gelante vereenigingen spoedig goede vruchten moge oortbrengen. W. H, nedirl typografenbond. Afd. AMSTERDAM. Buitengewone Algemeene Vergadering, op Dinsdag 7 Januari, des avonds ten 9°' ure in het Gebouw van den Amsterdamschen Werkmansbond. Tevens storting van contributie (5 weken) en boete, en de eerste storting van de gelden voor den verbouw van bovengenoemd gebouw. Een trouwe opkomst wordt dringend noodzakelijk geacht, Het Bestuur, Amsimkm. — U. WOMMnmT'^.
44,094
MMCBS01:000277001:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,875
Loop der bevolking in ..., 01-01-1875
null
Dutch
Spoken
7,304
14,660
él STATISTISCHE BESCHEIDEN. STATISTISCHE BESCHEIDEN VOOR HET JSf i»aja5ijji loütiit «MiMBjm achtste deel, eerste stuk. LOOP DER BEVOLKING IN 1872. UITGEGEVEN DOOR HET DEPARTEMENT VAK BIMENLAMDSCHE ZAKEN. TE sGRAVENHAG-E, bij VAN WEELDEN EN MINGELEN EN BIJ HUNNE CORRESPONDENTEN. 1875. GEDRUKT TER ALGEMEENE LANDSDRUKKERIJ. STATISTISCHE BESCHEIDEN raraum in summmmb ACHTSTE DEEL. EERSTE STUK. LOOP DER BEVOLKING IN 1872. «EVOLKING IN 1872. De loop der bevolking over 1872 geeft aanleiding tot de volgende beschouwingen- --.v», bedrag der geborenen, met inbegrip der levenloos aangegevenen, beliep n,c"71 waaronder 71,456 van het M. G., 67,517 van het Y. G., aangegevenen, wier geslacht onbekend bleef. De reden n het Rijk als 1 tot 26.31. De geborenen stonden tot ;droeg, als 987 tot 1,000. Hiervan werden geboren in de voornaam. waaronder 22,677 van liet M. G., 21,730 van het V. G. en één geslacht onbekend, w - _ 25.74, in de overige gemeenten 94,569, waaronder 48,779 van het M. G., 45,787 van het Y. G. en drie geslacht onbekend, ofl op 26 57 zielen. De geborenen van het M, G. stonden tot die van het Y. G. in het Rijk als 1,000 tot 945, in de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 958, in de overige als 1,000 tot 939. Het getal wettig geborenen beliep 133,819 (132,045 geboorten), waaronder 68,823 van het M. G., 64,993 van het Y. G.. Hiervan in de voornaamste gemeenten 41,670 (41,135 geboorten), waaronder 21,294 van het M. G., 20,375 van het Y. G., in de overige 92,149 (90,910 geboorten), waaronder 47,529 van het M. G., 44,618 van het Y. G.. De reden van het M. G. tot het Y. G. was als 1,000 tot 944, 957 en 939. De wettig geborenen stonden: tot het getal wettige geboorten voor het Rijk als 1,013 tot 1,000, tot de geborenen in het algemeen in het Rijk als 1,000 tot 1,039, in de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 1 066, in de overige als 1,000 tot 1,026. Het getal onechtgeborenen bedroeg in het Rijk 5,158 (5,078 geboorten), waaronder 2,633 van het M. G., 2,524 van het Y. G.. Hiervan in de voornaamste gemeenten 2,738 (2.703 geboorten), waaronder 1,383 van het M. G., 1,355 van het Y. G., in de overige 2,4'0 (2,375 geboorten), waarvan 1,250 van het M. G., 1,169 vaii het Y. G.. De reden van het M. G. tot het Y. G. was als 1,000 tot 959, 980 en 935. De onechtgeborenen stonden: tot de onechtgeboorten in het Rijk als 1,016 tot 1,000; tot de geborenen in het algemeen in het Rijk als 1 tot 26.95, in de voornaamste gemeenten als 1 tot 16.22, in de overige als 1 tot 39.09. Overleden zijn, met inbegrip der levenloos aangegevenen, 101,907 of 12,377 minder dan in 1871, waaronder 52,616 van het M. G., 49,287 van het V. G. en 4 geslacht onbekend. Hiervan in de voornaamste gemeenten 33,523, waaronder 17,208 van het M. G., 16,314 van het V. G. en 1 geslacht onbekend; in de overige 68,384, waaronder 35,408 van bet M G., 32,973 van het Y.G. en 3 geslacht onbekend. De reden was tot de gemiddelde bevolking van het Rijk als 1 tot 35.88. De sterfgevallen van het M. G. stonden tot die van V-GVn de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 948, in de overige als 1,000 tot 931 in het Rijk tot 937. De reden der overledenen tot de geborenen was- voor het M G in de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 1,318, in de overige als 1,000 tot 1 378 'in liet Rijk als 1,000 tot 1,358; voor het Y.G. als 1,000 tot 1,332, 1,389 en 1370' voor B G als 1,000 tot 1,325, 1,383 en 1,364. Levenloos aangegeven werden in de voornaamste gemeenten 2,250, in de ovorige 5 063 in het Rijk 7,313 geborenen, waaronder 4,066 van het M.G., 3,243 van het V.°G. en 4 geslacht onbekend. De eersten stonden tot de laatsten als 1,000 tot 798. De reden der levenloos aangegevenen tot de geborenen in het algemeen was in de voornaamste gemeenten als 1 tot 19.74, m de overige als 1 tot 18.69, in het Rijk als 1 tot 19.01. Onder de levenloos aangegevenen telde men 6,892, 3,832 van het M.G., 3,057 van het Y. G., wettig en 421, 234 van het M. G. en 186 van het V. G. onechtgeborenen. De eersten stonden tol de wettig geborenen in het algemeen als 1 tot 19.42, de laatsten tot de onechtgeborenen m het algemeen als 1 tot 12.28. De levenloos aangegevenen stonden tot de overledenen in het Rijk als 1 tot 13.94, in de voornaamste gemeenten als 1 tot 14.91, in de overige als 1 tot 13.51. Het algemeen bedrag der levend aangegevenen was 131,664, 3,359 meer dan in 1871, waaronder 67,390 van het M. G., 64,274 van het Y. G.. Hiervan werden geboren in de voornaamste gemeenten 42,158, 21,438 van het M.G., 20,720 van het Y. G., in de overige 8d,506, 45,952 van het M. G., 43,554 van het V. G.. De levend aangegevenen stonden tot de geboienen in het algemeen in het Rijk als 1,000 tot 1,056, in de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 1,053, in de overige als 1,000 tot 1,057. De levend aangegevenen van het M. G. stonden tot die van het Y.G. in de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 967, in de overige als 1,000 tot 948, in het Rijk als 1,000 tot 954; tot de gemiddelde bevolking als 1 tot 27.11, 28.08 en 27.77. Het getal wettig levend aangegevenen beliep 126,927, waaronder 64,091 van LJ M. G., 61,936 van het V. G.. Hiervan in de voornaamste gemeenten 39,671, waaronder 20,187 van' het M. G., 19,484 van het Y. G.; in de overige 87,256, waaronder 44,804 van het M. G., 42,452 van het V. G.. De reden van het M. G. tot het Y.G. was als 1,000 tot 953, 965 en 948. De wettig levend aangegevenen stonden tot de wettig geborenen in het algemeen in het Rijk als 1,000 tot 1,054, in de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 1,050, in do overige als 1,000 tot 1,056; tot de levend aangegevenen in het algemeen in het Rijk als 1,000 tot 1,037, in de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 1,063, in de overige als 1,000 tot 1,026. Het getal onecht levend aangegevenen bedroeg 4,737, waaronder 2,399 van het M. G., 2,338 van het Y.G. Hiervan in de voornaamste gemeenten 2,487, waaronder 1,251 van het M. G., 1,236 van het Y. G.; in de overige 2,250, waaronder 1,148 van het M. G., 1,102 van het Y. G.. De reden van het M. G. tot het V. G. was als 1,000 tot 975, 988 en 960. De onecht levend aangegevenen stonden: tot de onecht geborenenen in het algemeen in het Rijk als 1,000 tot 1,089, in de voornaamste gemeenten als 1,000 tot 1,101, in de overige als 1,000 tot 1,076, tot de levend aangegevenen in het algemeen als 1 tot 27.80, 16.95 en 39.78. In 1871 zijn erkend 1,790 kinderen, 914 jongens en 876 meisjes, waarvan 923 (469 jongens en 454 meisjes) in de voornaamste gemeenten, 867 (445 jongens en 422 meisjes) in de overige. Yan deze kinderen zijn tevens gewettigd 1,585 (817 jongens en 768 meisjes), waarvan in de voornaamste gemeenten 805 (408 jongens en 397 meisjes), in de overige 780 (409 jongens en 371 meisjes). Yan deze kinderen zijn 179, 99 jongens en 80 meisjes vóór de wettiging, doch in den loop van het jaar erkend, de overigen te gelijk met de wettiging. De verhouding van liet getal erkende en dat der gewettigde kinderen tot dat de ■ onechtgeborenen kan niet worden opgegeven, dewijl van die kinderen de meesten gebore.i zijn in vorige jaren. Op 1,000 kinderen onecht levend aangegeven in 1872 zijn in dat jaa erkend in de voornaamste gemeenten 371, in de overige 385, in het Rijk 378. Het getal gewettigde kinderen bedroeg 1,615, 831 jongens en 784 meisjes, waarvan 820, 415 jongens en 405 meisjes in de voornaamste, 795, 416 jongens en 379 meisjes in de overige gemeenten. 'Van deze kinderen zijn gewettigd bij het huwelijk (art. 327 B. W.) 1,587, 816 jongens en 771 meisjes, bij brieven van wettiging (artt. 329 volgg. B. W.) 28, 15 jongens en 13 meisjes. Op 1,000 kinderen onecht levend aangegeven' in 1872 zijn in dat jaar gewettigd in de voornaamste gemeenten 330, in de overige 353, in het Rijk 341. De volgende staat geeft op honderd erkende en gewettigde kinderen het betrekkelijk aandeel van elk levenstijdperk naar den ouderdom der kinderen bij de erkenning of wettiging : OUDERDOM 0P h0=krkde op hondeed gewettigde kinderkjn. kinderen. bij de erkenning of : wettiging. Voornaamste Overige Voornaamste Overige gemeenten. | gemeenten. • gemeenten. gemeenten. 1^- Binnen 3 dagen na de geboorte of bij de aangifte . . 0.65 0.89 0 12 0.63 0.37 Binnen 3 maanden na de geboorte. 19.50' 21.34 20.39 17.07 21.64 19.32 Yan 3 maanden tot beneden 1 jaar na de geboorte 21.56 20.88 21.23 22.81 23,02 22.91 Yan 1 tot 2 jaren na de geboorte. 14.63 14.30 14.47 16 22 15.47 15 85 " 2 » 5 » • " . 22.54 19.03 20.84 23.66 21.26 22.48 » 5 . 10 » » « . 13.54 12.00 12.79 13.66 13.08 13.37 " 10 " 15 " " " » 3 68 3-57 3.63 3.78 2.64 3.22 » 15 en meer » „ . » 3.90 7.73 5 76 2 G8 2 26 2 i8 Onder de levend aangegevenen zijn begrepen de kinderen geboren in eene gemeente uit ouders elders woonachtig, wier getal bedroeg 1,506, 774 jongens en 732 meisjes, waarvan werden geboren in de voornaamste gemeenten 620, 318 jongens en 302 meisjes, in de overige K6, 456 jongens en 430 meisjes; terwijl hieronder niet zijn begrepen de kinderen elders ►aren uit ouders, die hunne woonplaats hebben in de gemeente, wier getal bedroeg 904, 9 jongens en 429 meisjes, waarvan in de voornaamste gemeenten 359, 179 jongens en 180 meisjes, in de overige 545, 296 jongens en 249 meisjes. Hieruit volgt, dat het gelieve getal kinderen, aangegeven als levend geboren uit ouders die hunne woonplaats hebben in de gemeente,.zou hebben bedragen 131,062, 67,091 jongens en 63,971 meisjes, waarvan "vooi de "\ooinaamste gemeenten 41,897, 21,299 jongens en 20,598 meisjes, voor de overige 89,165, 45,792 jongens en 43,373 meisjes. Het getal dier kinderen stond tot de gemiddelde bevolking in lb72 voor het Rijk als 1 tot 27.90, de voornaamste gemeenten als 1 tot 27.28 voor de overige als 1 tot 28.18. Van de 1,810 tweelinggeboorten waren 556 in de voornaamste gemeenten, 1,254 in do overige; van de 22 drielinggeboorten, 7 in de voornaamste, 15 in de overige gemeentenUit de tweelinggeboorten werden geboren 1,877 van het M. G. en 1,743 van het Y. G Hiervan in de voornaamste gemeenten 598 jongens en 514 meisjes, in de overige 1 279 jongens en 1,229 meisjes. Yan de drielinggeborenen waren 30 van het M. G. en 36 van'het "V. O., waarvan 10 jongens en 11 meisjes in de voornaamste, 20 jongens en 25 meisjes in de overige gemeenten. Het getal twee- en meerlinggeboorten stond tot dat der o-eboorten f alS1j t0t 75-86' dat der Sell0renen tot de geborenen in het algemeen als 1 tot 37.70. Men telde onder de tweelinggeborenen 3,468 (1,793 van het M. G. en 1 675 van het V. G.) wettige en 152 (84 van het M. G. en 68 van het Y. G.) onechte kinderen. Onder de eersten werden levend aangegeven 3,090, 1,585 van het M. G. en 1 505 van het .V"G,> levenloos °78' 208 van }u:t M. G. en 170 van het Y. G.; onder de laatsten levend ^ van het M. G. en 61 van het Y. G., levenloos 27, 20 van het M. G. en 7 van het \. U.. V an de drielinggeborenen waren 60 (28 van het M. G. en 32 van het Y. G.) wettige cn 6 (2 van het M. G. en 4 van het Y. G.) onechte kinderen. Onder de eersten werden levend aangegeven 46, 21 van het M. G. en 25 van het Y. G., levenloos 14, 7 voor het M. G. en 7 voor het V. G.; onder de laatsten levend 3, 2 van het M. G. en 1 van hot Y. G. levenloos 3, allen van het Y. G.. De wettige twee- en meerlinggeboorten stonden tot dé wettige geboorten als 1 tot 75.29, de onechte tot de onechte geboorten als 1 tot 65.12 de wettige geborenen tot de wettig geboren kinderen als 1 tot 37.93, de onecht tot de onecht geboren kinderen als 1 tot 32.64. De reden der levenloos aangegeven kinderen tot do levend aangegevenen was als 1 tot 7.74. De sterfgevallen waren, de levenloos aangegevenen niet medegerekend, naar den burgerlijken staat der personen tijdens het overlijden op de volgende wijze ingedeeld • 61 180 ongehuwden, waarvan 32,578 van het M. G. en 28,602 van het V.G., 21,054 gehuwden 11,109, waarvan één gescheiden van tafel en bed, van het M. G., en 9,945 vaiThetY G ' 12,306 in weduwenstaat, 4,827 van het M.G., 7,479 van het Y.G., 34 personen gescheiden van echt, 19 mannen en 15 vrouwen, terwijl van 17 mannen en 3 vrouwen de burgerlijke staat onbekend was. Men telde op de 1,000 overledenen: bij de mannen 672 ongehuwden, 229 gehuwden, 99 weduwenaars; bij de vrouwen 621 ongehuwden, 216 gehuwden en 163 weduwen. Er stierven op 1,000 ongehuwden 532 mannen, 468 vrouwen, gehuwden 528 mannen, 472 vrouwen, in weduwenstaat verkeerende personen 392 mannen, 608 vrouwen. De overledenen, na aftrek der levenloos aangegevenen, stonden tot de gemiddelde bevolking m 1872 in de voornaamste gemeenten als 1 tot 36.55, in de overige als 1 tot 39 69 in het Rijk als 1 tot 38.65. , ' ' Onder verwijzing naar onze vroegere beschouwing over de nieuwe inrigting der sterftestaten (Dl. YI Stuk I, blz. 6 volg.) geven wij in den volgenden staat de sterfgevallen, na aftrek der levenloos aangegevenen, naar de levens- en de e-eboo^ïvolgende wijze: LEEFTIJD TIJDENS HET OVERLIJDEN NAAR: LEEFJ AREN. M. , T. I M. V. ! .. -1 j Beneden het jaar \ 1871 *'054 3'960 ' 8'6U 95-86 80-0(1 I »- ^ "( 1872. ... 10,770 8,566 19,336 221.83 186.04 204.41 j TOTAAL 15,424 12,526 27,950 • 317.69 272.04 iti5.47 V-yi , • „ ,. , .'. ( 1870/56. 4,862 4,735 9,597 !"« I 102.84 101 40 Van 1 jaar tot en met 15 jaren. .< ( 1871/57. 6,222 6,102 12,324 128.16 132.52 130.28 TOTAAL 11,084 10,837 21,921 228.30 235.36 231.74 „ 1Gjaren „ „ „ 49 s IS55/22. 4,227 4,245 8,472 87.06 92.20 89.56 ' ' ' 'f 1856/23. 4,798 4,896 9,694 98.83 106.33 102.48 TOTAAL 9,025 9,141 18,166 185.89 198.53 192.04 , , ( 1821/1770. 5,750 6,104 11,854 118.44 132.57 125.31 " 50 " en daarboven \ ( 1822/1771. Sedert 1870 zijn overleden van de geborenen in 1870, 1871 en 1872 op den leeftijd va ^—— 2—5 0—1 JAAR. !_2 JAREN. JAREN. la 1870 uit het geboortejaar. . . 1870. Jongens 10,061 Meisjes....... 8,630 In 1871 uit de geboortejaren 1871. 1870. 1870. Jongens 11,009 4,8-26 2,335 Meisjes 8,886 4,197 2,367 In 1872 uit-de geboortejaren 1872. 1871. 187i. Jongens. 10,770 4,654' 2,233 ^ Meisjes 8,566 3,900 2,233 1,54.5 j i'qh Hieruit volgt dat overleden zijn: op 10>000 Gebobeken< Uit het geboortejaar 1870 in het kalenderjaar 1870 ? Jongens 10,661 1,597 ' meisjes 8,630 1,365 In het kalenderjaar 1871 \ j°n&ens 7-16l 1,072 ( meisjes. 6,564 1,038 kalenderjaar 1872 S J'°n&enS 2'705 «5 ( meisjes 2,556 404 I 'tijd van drie jaren \ jongens 20,527 3,074 «Ji, ' ' meisjes 17,750 2,807 geb,. 47 • iiét gebbortejaar 1871 in het kalenderjaar 1871 \ jongens 11,009 1,684 /■ . meisjes 8,886 1,413 In het kalenderjaar 1872 j J011®'™8 6,887 1,053 . .. | . J ■ meisjes 6.193 934 i' 1 I,--- - — _ Te zanien bei '. ; i 'en leeftijd van twee jaren \ Jon§'ens 17,896 2,737 ( meisjes 15,079 2,397 Uit het geboortejaar 1872 in het kalenderjaar 1872 ( jongens 10,770 1 598 of binnen het jaar der geboorte ' meisjes 8,566 1 333 Men dient hierbij op te merken dat van de kinderen, welke bereikt hebben de uiterste levensjaren, 2 tot 3 jaren voor de geborenen in 1870, 1 tot 2 jaren voor de geborenen in 1871, 0 tot 1 jaar voor de geborenen in 1872, een gedeelte eerst sterft in 1873. Op den leeftijd van 0 tot 1 jaar zijn overleden van de geborenen: In 1890 $ jongens. . 40,661 H- 4,826 — 15,487 of op 10,000 levendgeboren jongens 2,319 - meisjes • , 8,630 H- 4,197 = 12.827 of op 10,000 levendgeboren meisjes 2,029 In 1851. ... ^ jong'ens. . 11,009 -h 4,654 — 15,663 of op 10,000 levendgeboren jongens 2,395 • meisjes . . 8,886 -h 3,960 12,846 of op 10,000 levendgeboren meisjes 2,042 Op den leeftijd van 1 tot 2 jaren stierven van de geborenen: In 1890 ( Jonê'ens • • • • 2,335 + 1.620 — 3,955 of op 10,000 levendgeboren jongens 592 ) meisjes .... 2,367 + 1.545 — 3,912 of op 10,000 levendgeboren meisjes 019 op 10,000 geborenen. Wanneer men de opgaven van dezen staat in verband brengt met die van den vorken jaargang (Dl. VII Stuk I, blz. 6) blijkt dat van de 65,391 jongens.en 62,914 meisjes als tf 1871' 8'estOTven zijn binnen het jaar 15,663 jongens en 12,846 meisjes 1RSÜ !2 O /o, waarvan, m het jaar der geboorte of in 1871 11,009 en 8,886 of 16.83 en 14.13 /0, m het daarop volgende jaar 1872 4,654 en 3,960 of 7.12 en 6 29 °/ Van de 67,390 jongens en 64,274 meisjes als levend aangegeven in 1872 zijn in dén loop van dat jaar overleden 10,770 en 8,566 of 15.98 en 13.33 °/0. De opgave der afsterving bmnen het jaar na de geboorte der levend aangegevenen in 1872 wordt eerst volledig in het aanstaande jaar 1873 door bijvoeging der in 1873 binnen het jaar overledenen van de m 1872 levend aangegevenen. Ditzelfde geldt voor de sterfte op hoogere levensjaren. Het getal personen, die hunne woonplaats niet hadden in de gemeenten waar zij overeden zijn, onder voornoemde sterfte begrepen, bedroeg 2,588, 1,603 mannen en 985 vrouwen, waaronder 1,144 734 mannen en 410 vrouwen in de voornaamste, 1,444, 869 mannen wln LrTT T t 0Venfï,gfimCCntCn- 0vcrlcdw' Z1> buiten de gemeenten hunner woonplaats doch krachtens art. 50, alin. 2, van het Burg. Wetboek in de registers van en burgerlijken stand ingeschreven en onder voornoemde sterfte niet begrepen, 2,564 1,655 mannen en 909 vrouwen, waaronder in de voornaamste gemeenten 956, 629 mannen 6n j ... Jr°U^en' m ovei'ige 1,608, 1,026 mannen en 582 vrouwen. Na aftrek der eersten en ijtellmg der laatsten verkrijgt men voor de geheele sterfte van die personen, welke een h®kben .uitgemaakt van de werkelijke bevolking der gemeenten, 94,570, 48,602 mannen ik ooi Vr0UW°n' waarvan voor de voornaamste gemeenten 31,085, 15,864 mannen en 10,221 vrouwen voor de overige 63,485, 32,738 mannen en 30,747 vrouwen. Deze overledenen stonden tot de gemiddelde bevolking voor het Rijk als 1 tot 38.65, voor de voornaamste gemeenten als 1 tot 36.55, voor de overige als 1 tot 39.69. Het getal huwelijken bedroeg in het Eijk 30,189, 1,198 meer dan in het vorige jaar. Hiervan m de voornaamste gemeenten 10,127, in de overigen 20,062. Zij stonden: tCt de gemiddelde bevolking in het Eijk als 1 tot 121, in de voornaamste gemeenten als 1 tot 13, in de overige als 1 tot 125, tot de wettig geborenen in het Rijk als 1 tot 4 43 in de voornaamste gemeenten als 1 tot 4.11, in de overige als 1 tot 4 59 De huwelijken waren naar den burgerlijken staat ingedeeld op de volgende wijze: Tusschen jongmans en jonge dochters 23,783, 1 op de 155 zielen. " » weduwen 1421;1 # ^ ^ # » » vrouwen hertrouwd bij afwezigheid van hare vroegere echtgenooten ... 2 « ,, n jongmans en gescheiden vrouwen. . 24, „ woduwenaars en jonge dochters 3,381 1 1 087 » weduwen 1;506j 1 # ^ 2'440 " " » n gescheiden vrouwen ((; » gescheiden mannen en jonge dochters 40 » d » „ weduwen TE ZAMEN . . . 30,189, 1 „ „ 121 „ docMeÏ 14?°;7}:UWefen voltrokken: 787-7!> tusschen jongmans en jonge trouwd b- f r^enJ°fraanS enweduwen' °-07 tusschen jongmans en vrouwen hervrouwtn m M?6 Jan 7 Vr°eg6re eC,1^enooten> 0"80 tusschen jongmans en gescheiden weduwen 0 f, l wed™aa™ en jonge dochters, 49.8-9 tusschen weduwenaars en weduwen, 0.53 tusschen weduwenaars en gescheiden vrouwen, 1.33 tusschen gescheiden annen en jonge dochters, 0.53 tusschen gescheiden mannen en weduwen. Naar den ouderdom liet elke kunne zich splitsen op de volgende wijze: getal. kedeh tot de 1,000. OUDERDOM. — ~ m. v. t. m. v. t. Beneden de 21 jaren 638 ' 2,792 3,430 21.13 92.49 50.81 Van 2! tot en met 24 jaren 0,20. 9,022 15,283 207.39 298.85 253.12 on 10 107 9,024 19,191 330.78 298 91 317.84 tf 25 " " " H 1 30 34 5)968 4,702 10,070 197.09 155.75 170.72 „n 2 087 2,105 5,092 98.94 09.73 84.34 •f 35 « " » oJ » ) 1 690 1,237 2,927 55.98 40.98 48.48 ,, 40 ui " 441 " 5 /n l.ioo 7-27 1,8-27 36.44 24.08 30.26 rt 45 " " " " c. 663 344 1,007 21 97 11.30 16.68 >t 50 - " " 54 " co „ 403 151 554 13.35 5.00 9.18 >t 55 " " f o J " co , „ „ 64 „ 180 00 240 5.90 1.99 3.97 ro 84 22 100 2.78 0.73 1.70 ir 05 * " * OJ » 70 » » » 74 ».:••• • 39 2 41 120 0'07 068 . 75 79 * 7 1 8 0 23 003 013 , , „„ O „ 2 0.07 » 0.03 " 80 jaren en daarboven Eene paarsgewijze indeeling naar den ouderdom geeft de volgende uitkomsten: reden OUDERDOM. getal. tot de 1,000. ( beneden de 30 jaren 14,833 491.33 \ van 30 tot en met 44 jaren . . . 2,196 7-2.75 Mannen beneden de 30 jaren met vrouwen • • • < 45 „ „ „ 59 „ . 35 iAG [ >t 60 jaren en daarboven.... 2 0.07 ( beneden de 30 jaren 5,678 188.08 \ van 30 tot en met 44 jaren . . . 4.613 152.80 Mannen van 30 7 0.23 f beneden dé 30 jaren * . . 299 9.90 \ van 30 tot en met 44 jaren ... 1,149 38.06 Mannen van 45 tot en met 59 jaren met vrouwen < „QO J * 45 tf ff // 59 " . • • ooi' 22.83 \ >r 60 jaren en daarboven .... 29 0.96 '/ beneden de 30 jaren 28 0.93 \ van 30 tot en met 44 jaren ... 86 2.85 Mannen van 60 jaren en daarboven met vrouwen . { J j » 45 " " " 59 " • . . 151 5 00 ' // 60 jaren en daarboven. ... 47 1.56 Ten aanzien van het getal geborenen en overledenen, beiden met inbegrip der levenloos aangegevenen en van de reden tot de gemiddelde bevolking lieten zich S provinc^KT l deTerL T't *** ^borenen en de meest gunstige reden^oor o\erledenen, m de volgende orde rangschikken: geborenen getal *» getal ovebledekek PROVINCIËN. gemiddelde PROVlNnpiv " gebobenen. bevolking PROVINCIËN. oveb- gemiddelde als 1 tot ledenen. bev0lkik« als 1 tot : 1 • I Zuidholland 3! .534 22 37 , , - , , Fr.e.land 6,75* 44 74 Reuland SOlQ Oi> Ak ö,ül» 22.65 Drenthe a exe n,. Utrecht p. onq oe rx ' 42.11 jl °v, rij""'' 6,446 39 97 IVoor<IhoIlan<l QQ | elk Qcto ' 00 25'78 Gelderland 8,201 27 70 r. F. . . Or«„.„s,.„ 5,976 38.42 10'8M "-O" — 11,759 r- 9,013 S«-59 6,155 36 65 15-215 , 28-73 35go 3'675 29-16 Uoordholl.nd 17 474 1VJ32 29 22 5;742 l\2 7,401 30,48 Zuidholland 23,134 30.50 "ijk - j 138'977 2631 kük ... De provinciën Zuidholland en Zeeland tovm „i„ • __. s» r r *»? sebor"en - * *•' =„"th:s: verkeerden de provinciën Friesland, Drenthe en Overijssel in den meest Znidholll^ eeland en Noordholland in den minst gunstigen toestand. Vergeleken met het vorie-e in ' was het betrekkelijk getal geborenen grooter in alle provinciën, de betrekkelijke sterfte kleiner m alle, behalve Zeeland en Limburg. 11 Stertte De volgende staat geeft de overmaat der geborenen boven de overledenen in 187? vergeleken met de gemiddelde overmaat gedurende het tienjarig tijdperk 1860/69. ' ovebmaat dee gebobenen boven de ovebledenen. overmaat op de 10,000 zielen. PROVINCIËN. ~ L Z i irto p m??' ,Verschl' 1860 1869. Verschil 1872. Gemiddeld in meer + x 1872. Gemiddeld in meer 4i"-nmder- | jaarUjU, inminder + 1 *.07® 3353 + 7-- 134 H6 I + ,8 *•*" 2>33* - 55 125 133 _ 8 «-«o 7,078 + 1,322 118 107 + ,, v'""h' . 1'9u i.«0 + «5 108 87 + 21 1130 1.112 + 18 105 108 .. 3 2,315 2.448 — 133 101 no — 9 °v",ij"el 2.561 2,097 + 470 99 84 + j5 Koord holland 5,681 5,430 + 251 94 97 _ 3 4-°«9 4,223 — 214 92 100 _ 8 TVoordbrabanl 3,456 3,093 + 363 79 ,3 +0 «.038 - 682 55 87 _ 3, 37,070 j 34,573 + 2,497 m ^ ~t~7~ ^.. Do betrekkelijke overmaat was dus in 18<2 het grootst voor friesland en Zeeland, het kleinst voor Limburg en Noordbrabant. De overmaat was grooter dan gemiddeld in 1860/69 in Friesland, Zuidholland, Utrecht, Overijssel en Noordbrabant, kleiner m de zes overige provinciën. Het grootst verschil geven Limburg en Utrecht, de eerste in minder, de laatste in meer. Het °-etal oneclitgeborenen was, vergeleken met de geborenen m het algemeen, het grootst hi Groningen, Zuid- en Noordholland, het kleinst in Friesland, Noordbrabant en °\ÏÏSgetal huwelijken was, in de reden tot de bevolking, het grootst in Noordholland, Zuidholland, Utrecht en Zeeland, het kleinst in Limburg, Overijssel, Noordbrabant cn Drenthe. . , , . 1 „ Het getal scheidingen van tafel en bed beliep 15, 15 minder dan m 1871, waarvan 9 in Zuidholland, 4 in Zeeland, 1 in elke der provinciën Utrecht en Groningen Dat der echtscheidingen 97, 24 minder dan in het vorige jaar, waarvan m Noordbrabant 3 in Gelderland 4 in Zuidholland 60, in Noordholland 8, in de provinciën Zeeland, Utrecht en Overijssel elk 1, in de provinciën Friesland en Drenthe elk 5, in Groningen 9. Gedurende het jaar 1872 werd, ingevolge art. 7 der Grondwet (wet 28 Julij 1850, Staatsblad n°. 44), aan 18 personen op hun verzoek de hoedanigheid van Nederlander verleend Van hen waren geboren in: Pruissen 10, Saksen-Weimar-Eisenach 1, Bronswijk 1, Belgie 2, Engeland 1, Frankrijk 1, Nederlandsch-Indie 1, Kaap de Goede Iioop 1. Naaide beroepen waren zij ingedeeld in: 1 landmeter bij de statistische opname op Java en Madura, 1 boomwachter bij de inkomende en uitgaande regten te Benkoelen, 1 geplaatst aan de suikerfabriek te Wingin Anom, 1 tijdelijk klerk op het residentiekantoor te Pamakanan, 1 tiideliik opzigter bij den waterstaat en 'slands openbare werken in Ned. Indië, _ . . i. „ 1 „ 1. ^ «vi ,1 aahi n-lind nn Q l.'nanlioilftn 1 burger opnemer in het gouvernement van «u ~ 1 manufacturier. 1 kruidenier, 1 broodbakker, 1 ondernemer van vervoermiddelen, i sergeant- titulair, l predikant bij de hervormde gemeente, 1 stalhouder en 2 zonder beroep. De veranderingen van woonplaats gaven de volgende uitkomsten: INGEKOMEN. VERTROKKEN. MINDER INGEKOMEN DAN VERTROKKEN. M- v. T. M. V. T. M. V. T. Voornaamste gemeenten . 30.387 30,553 60,910 27,094 27,535 55,22# -h 2,693 + 3,018 -f- 5,711 Overige gemeenten. . . . 72,890 69,499 142,389 75,9G1 73,595 149,556 3,071 4,096 7,1 Gi HET RIJK . . . 103,277 100,052 203,329 103,655 101,130 204,785 378 1,078 1,456 Van de ingekomen personen kwamen uit eene andere gemeente der provincie 138,409, 68,947 mannen en 69,462 vrouwen, eene andere gemeente des Rijks buiten de provincie 56,785, 29,582 m. en 27,203 vr., de koloniën van den Staat 1,711, 1,213 m. en 498 vr., den vreemde 6,424, 3,535 m. en 2,889 vr.-, van de vertrokken personen vestigden zich in eene andere gemeente der provincie 134,485, 66,595 m. en 67,890 vr., eene andere gemeente des Rijks buiten de provincie 57,482, 30,056 m. en 27,426 vr., de koloniën van den Staat 832, 564 m. en 268 vr., den vreemde 11,916, 6,389 m. en 5,527 vr.. Van 51 ni., waaronder 11 uit de Ommerschans ontvlugte kolonisten, en 19 vr., bleef de plaats der vestiging onbekend. De ingekomen personen stonden tot de gemiddelde bevolking in de reden van 1 tot 18.76 in de voornaamste gemeenten. 17.65 in de overige en 17.98 in het Rijk, de vertrokken personen in de reden van 1 tot 20.70,.16.80 en 17.85. Het getal geboren kinderen levend aangegeven bedroeg 131 661 i ïïtier1biJ'1dienen feteld te worden kinderen, elders geboren uit ouders, die hunne woon- laats hebben in de gemeente ö 904 Geeft 132,568 En afgetrokken de geborenen in de gemeente uit ouders elders woonachtig i.506 „ 131,00-2 -Het getal overledenen bedroes-,. o 94 594 W aarvan: af te trekken de sterfte der personen wonende buiten de gemeente 2,588 92,006 art iaraLte,te"en trfleV,anperSOneö Uith6t ^olkingregister afgeschreven, krachtens art. 13, alm. 2, van Z' M» besluit van 3 November 1861 (Staatsblad n° 94) 2 564 Sterfte der werkelijke bevolking - 04.570 Overmaat van het getal geborenen boven dat der overledenen . . „„ _ oo,4yz Minder personen ingekomen dan vertrokken 1/56 i ^ersonen ambtsha've uit de bevolkingregisters geschrapt, krachtens art. 19 van Z-. M> besluit van o Mei 1870 (Staatsblad n°. 73) 2,808 Geeft 4,264 Blijft 32,228 Personen gedurende 1872 voor het eerst in de bevolkingregisters ingeschreven 5ii58 Vermeerdering der werkelijke 37 386 Tr|Cle /f!,8 Personen ambtshalve uit de bevolkingregisters geschrapt telde men 1.808 mannen en 1,000 vrouwen. • Onder de 5,158 personen, gedurende 1872 voor het eerst in de bevolkingregisters insechreven, waren 2,530 mannen en 2,628 vrouwen. Hiervan in de voornaamst! gemeenfen i ' en 2>203 vr., als: 12 m. en 10 vr. te 's Hertogenbosch, 5 m. en 10 vr. te Arn- em, 44 m. en 42 vr. te Schiedam, 9 m. en 9 vr. te Rotterdam, 43 m. en 42 vr te ™ én? + wÏ!™' 6n 1,907 V1"'te Amsterdam> 99 m- en 116 te Haarlem, 101 m. en 47 vr. te Helder, 1 m. en 2 vr. te Amersfoort, 9 m. en 10 vr. te Deventer 8 m en 8 vr. te Groningen; in de overige 608 m. en 425 vr., als: in Gelderland 4 m. en 4 vr.' m Zuidholland 43 m. en 38 vr.. in Noordholland 94 m. en 102 vr., in Zeeland 69 m. en vr., m Utrecht 5 m. en 4 vr., in Friesland 353 m. en 210 vr., in Overijssel 6 m. en 7 vr., in Groningen 30 m. en 34 vr., in Drenthe 4 m. en 5 vr.. ■r 0YfkehJke bevolking, OP 31 December 1871 groot 3,637,274, 1,795,929 m. en ,841,345 vr bedroeg dus in 1872 op hetzelfde tijdstip 3,674,660, 1,814,762 m. en 1,859,898 vr Men verkrijgt voor de vrouwen op het laatste tijdstip eene overmaat van 45,136 tegen 45,416 op het eerste. 8 Wij besluiten dit overzigt met eenige beschouwingen afgeleid uit de staten van den maandelijkschen loop der bevolking. Het hoogste cijfer vertoonden: de levend aangegevenen in de voornaamste gemeenten en het Rijk in Februarij, in de overige in Maart; de levenoos aangegevenen m de voornaamste in Januarij, in de overige en het Rijk in Maart- de twee-en meerlingen voor elk der drie staten in December; de overledenen in de voornaamste gemeenten m Januarij, in de overige en het Rijk in Februarij; in allen de huwelijken in t 1 laagste C1J gaven de levend aanÉ>e&evenen in Jumj; de levenloos aangegevenen m Julij; de twee- en meerlingen in de voornaamste gemeenten in September, in de overige m Junij, m het Rijk m Mei; de overledenen in de voornaamste gemeenten in October in de overige in December, in het Rijk in Junij; de huwelijken in de voornaamste gemeenten m Maait, m de overige en het Rijk in December. Vergeleken met het geheele getal geborenen was het getal onechtgeborenen liet grootst in October in de voornaamste gemeenten, in November in de overige, in Junij in liet Kijk; het kleinst in September in de voornaamste gemeenten, in Augustus in de overige en het Rijk; dat der levenloos aangegevenen het grootst in November m de voornaamste gemeenten, in Maart in de overige, in Januarij in het Rijk; het kleinst in de voornaamste gemeenten en het Rijk in Julij , in de overige in September; dat der twee- en meerlmggeborenen het grootst in de voornaamste gemeenten en het Rijk m December m de overige m Augustus; het kleinst voor elk der drie staten in September. In verhouding tot het gelieele getal overledenen was het getal levenloos aangegevenen het grootst in de voornaamste gemeenten in November, in de overige en het Rijk in December, het kleinst m de voornaamste gemeenten en het Rijk in Julij, in de overige in September. De overmaat van het getal geborenen boven dat der overledenen was het grootst in de voornaamste gemeenten in April, in de overige en het Rijk in December; het kleinst in de voornaamste gemeenten in Januarij en Julij , in de overige en het Rijk in Januarij. Gedurende 1872 zijn geene gemeenten gesplitst of vereemgd en hebben geene veranderingen van grensscheidingen plaats gehad. BElOLKIlVG van liet Koningrijk der Nederlanden op. den 31sten December IS71 en WERKELIJKE BEVOLKING "WERKELIJKE BEVOLKING t-. . VERSCHIL. GEMEENTEN. december 1871. op 31 December 1872. M' V'' T- M. V. t. M. v. T. NOOMABAIT. '»iic-r«oKc„i,„.ch 11,504 10,462 23,966 11,406 12,668 24,164 — 8 206 198 1 ; 6,940 7,827 14,767 6,999 7,955 14,954 59 128 187 1 Till'"rs 11,614 11,876 23,490 11,900 12,253 24,153 286 377 063 I Totaal... 30,058 32,105 62,223 30,395 32,876 63,271 337 711 1,048 I Overige gemeenten 187,942 181,976 372,918 .189,466 186,297 375,763 1,524 1,321 2,845 I Aleemeen .„taal.... 218,000 217,141 435,141 219,861 219,173 439,034 1,861 2,032 3,803 jl GELDERLAND. 15'316 17,668 32,984 15,883 18,181 34,064 567 513 1.080 I 'lp"!,,oor" 6.533 6,342 12,875 6,561 6,359 12,920 28 17 45 I 10,922 12,116 23,038 10,773 12,012 22,785 - 149 - 104 - 253 1 6,943 7,603 14,546 6,874 7,568 14,442 — 69 — 35 _ 104 I Totaal.... 39,714 43,729 83,443 40,091 44,120 84,211 377 391 768 I Overige gemeente, 180,179 172,407 352,586 180,655 172,912 353,567 47fl 505 981 J Algemeen talaal.... 219,893 216,136 436,029 220,746 217,032 437,778 853 896 1 749 1 ZUIDHOLLAND. •» Graven!,.„go 41,144 49,976 91,120 41,996 50,789 92,785 852 813 1,065 I DeI" 10.608 11,682 22,290 10,902 11,846 22,748 294 164 458 I "-"■'««M H,675 13,686 25,361 11,817 13,081 25,498 142 — 5 137 I Gou','' 7>7il 8,600 16,341 7,710 8,636 10,346 — 31 36 5 I 18.285 20,830 39,121 18,531 21,043 39,574 246 207 453 I 54>548 64,607 1 19,155 56,277 66,194 122,471 1,729 1,587 3,310 I Schi'"1"m 9>M5 10,601 20,046 9,619 10,694 20,313 174 93 267 I Totaal.... 153,446 179,988 333,434 156,852 182,883 339,735 3,406 2,895 6,301 I Overige gemeenten 182,494 184,390 366,884 184,840 186,174 371,014 2,346 1.784 4 130 I Algemeen totaal..,. 335,940 364,378 700,318 341,692 309,057 710,749 5,752 4,070 10,431 I WERKELIJKE BEVOLKING WERKELIJKE BEVOLKING VERSCHIL. op 31 December 1871. op 31 December 1872. GEMEENTEN. M. -V. T. M. V. T. M. V. T. ÏÏOORDHOLLAHD. ,Iaarlem 14,882 16,646 31,528 15,097 17,059 32,156 215 413 628 ,563 6 038 11,601 5,604 6,039 11,643 41 1 42 Alkmaar O,DUO > 125 229 145,463 270,692 128,823 148,942 277,765 3,594 3,479 7,073 Amsterdam 10 259 9,258 19,517 10,491 9,553 20,044 232 295 527 Helder > 5 946 6,220 12,166 5,965 6,187 12,152 19 — 33 — 14 Zaandam ' „ia-,1 161,879 183,625 345,504 165,980 187,780 353,760 4,101 4,155 8,256 192 01 1 122 923 245,834 124,463 124,316 248,779 1,552 1,393 2,945 Overige gemeenten " ' ' "84 700 306,548 591,338 290,443 312,096 602,539 5,653 5,548 11,201 Algemeen totaal.... ' ZEELAND. 7 726 8,845 16,571 7,332 8,842 16,174 — 394 — 3 — 397 Middelburg ' . 4 760 4,917 9,677 4.869 5,028 9,897 109 UI 220 Vlissingen 5 Totaal. 12,486 13,762 26,248 12,201 13,870 26,071 - 285 108 - 177 Overige gemeenten 76,917 78,366 155,283 76,905 78,673 155,578 - 12 307 295 Algemeen totaal ... 89,403 92,128 181,531 89,106 92,543 181,649 - 297 415 118 UTRECHT. ulreci.t 28,450 32,302 60,752 28,785 32,816 61,601 335 514 849 Amersfoort 6,155 6,872 13,027 6,265 6,978 13,243 110 106 216 Totaal.... 34,605 39,174 73,779 35,050 39,794 74,844 445 620 1,065 Overige gemeenten 51,249 50,009 101,258 51,458 50,222 101,680 209 213 422 Algemeen totaal. .. 85,854 89,183 175,037 86,508 90,016 176,524 654 833 1,487 WERKELIJKE BEVOLKING WERKELIJKE BEVOLKING VERSCHIL GEMEENTEN °iJ ^^ December 1871. op 31 December 1872. M. V. T. M. V. T. M. V. T. FRIESLAND. Leeuwarden 12,554 13,342 25,896 12,713 13,551 26,264 150 209 368 «[■mi «-rlanil 6,047 6,363 13,010 6,808 6,508 13,316 161 145 306 Schoterianti 6,062 5,979 12,041 6,127 6,044 12,171 65 65 130 Tietjerksteraricel 6,051 5,801 11,852 6,172 5,904 12,076 121 103 224 We.uieiiingwerf 6,758 6,567 13,325 6,843 6,586 13,429 85 19 104 Wou.eradeei 5,789 5,830 11,619 5,860 5,878 11,738 71 48 119 Totaal... 43,861 43,882 87,743 44,523 44,471 88,994 662 589 1,251 Overige gemeenten 105,168 107,346 212,514 106,478 108,634 215,112 1,310 1,288 2,598 Algemeen totaal.... 149,029 151,228 300,257 151,001 153,105 304,106 1,972 1,877 3,849 OïERIJSSEL, *"»"« 10,005 10,977 20,982 10,071 11,044 21,115 66 67 133 Deventer 8,925 9,081 18,006 8,848 9,132 17,980 — 77 51 26 Kampen 7,648 7,543 15,191 7,857 7,716 15,573 209 173 382 Totaal... 26,578 27,601 54,179 26,776 27,892 51,668 198 291 489 Overige gemeente 104,204 98,298 202,50 2 104,958 98,964 203,922 754 666 1,420 Algemeen totaal ... 130,782 125,899 256,681 131,734 126,856 258,590 952 957 1,909 GROMEEN. Groningen 18,098 20,547 38,645 18,200 20,815 39,015 102 268 370 Overige gemeenten 94,826 95,411 190,237 95,388 95,952 191,340 562 541 1,103 Algemeen totaal.... 112,924 1 15,958 228,882 113,588 116,767 230,355 664 809 1,473 DRENTHE. 55,164 51,549 106,713 55,663 51,971 107,634 499 422 921 LIMRCRG. Maastricht 13,269 14,669 27,938 13,400 14,879 28,279 131 210 341 Overige gemeenten 100,881 96,528 197,409 101,020 96,403 197,423 139 — 125 14 Algemeen totaal.... 114,150 111,197 225,347 1 14,420 11 1,282 225,702 270 85 355 WERKELIJKE BEVOLHlXe i °» 31 "C"'""l'"r VERSCHIL IN MEER. PROVINCIËN. - - —" g iSÏS. i8ï». g M. V. T. M. V. T. M. V. T. ( 3 30 058 3® 105 02,223 30.395 32.870 03,271 337 711 l,04.c \ 182 187',942 184,976 372,918 189,400 180,297 375,703 1,524 1,321 2,845 Xoor(Iln'al»a,,< \ — f 185 218,000 217,141 435,111 219,861 219,173 439,03-1 1,801 2,032 3,893 1 4 39 714 43 729 83.443 40,091 44,120 84,211 377 391 76^ ) 112 18o'l79 172,407 352,586 '180,655 172,912 353,567 476 505 981 Gelderland ( — — — ) 116 219,893 216,136 436,029 220,746 217,032 437,778 853 896 1,74f 1 1 153,446 179,988 333,434 156,852 182,883 339,735 3,406 2,895 6,301 \ 186 182^494 184,390 366,884 184,840 186,174 371,014 2,346 1,784 4,13(1 '. getal SIEER U ============== ~ (met inbegrip der levenloos (met inbegrip der levenloos ~ meek insekomen. meek vertrokken. PROVINCIËN. oemeen- aangegevenon.) aangegevénen.) GEBOREN DAN OVERLEDEN! ingekomen. vertrokken.. TEN. 1 1 v T. M. V. T. ■ur V T. M. v* T. M' V' ( 3 1.287 1,250 2.537 1,067 1,013 2 080 2»Ö ~i TvJI 2'U7 I 2,196 l'l]l rk,8 171270 » * " 20 1IU 130 X'nnrdhrahant '8* 0.581 6.087 12,678 5,032 ^647 9,679 1,559 l,«ó 2,99o| 8,792 8,3*2 ' — ~~ 7 f <85 7,878 7,337 15,215 6,099 5,660 ~U/7^ 1,779 i,G77 ^10.93'-) _10^ ^885^ ^UM8^ ^2MU9 5*_ _ 4 1,573 1,416 2.989 1,191 1,107 2,298 382 309 m o'?80 «ÏÏ 17 648 9730 10,074 l^SO* ' " " '-038 ''"8 2''5° Cielderland ) 6.08 d 5,874 I 11,963 4,476 4,169 8,645 1,613 1 705 3 318 8'69"2 8,9°6 17'648 9 '3° ' __—1 i . : q_ 7r., „ // 1.055 1,059 2,114 [ U6 7,662 7,290 14,952 5,667 5,276 10,943 1,995 2 014 4 009 11,672 11,977 23 649 12'727 i3,°3 ' , i *, 061 1,705 1,315 3,020 " 7 7,245 7.058 14,303 5,458 5,322 10,780 1.787 1,730 3 523 ,8,525 ,ÏM*2 "'«i 1*759 is',153 as^l 1 • 08 285 333 Zuidhoiiitiid ) 186 8'9« 8,286 I) 17,231 6,307 6,0*0 1) 12,35* 2^37 21240 «77 12'691 12:81)1 2d,5°8 ' - i - — 10 579 20 393 39,972 1,637 1,030 2,667 I 193 16,189 15,344 1) 31,534 11,765 11,368 ') 23,134 4,424 3,976 8,400 21,210 21,4-- ' ' ' 7 — * . P P99 7 097 13,796 916 846 1,J62 ' \ i»« 6'72° B'343 13,012 5,194 5,034 10,228 1,535 1,309 2,844 7'®'5 7,9„n i«'l60 9,010 9',100 18,110 *7 » 56 Noordl.,) 129 5.272 4,811 10,083 3,764 3,482 7,246 l|s08 1^329 2,8371 9,057 9,109 18,16 ' '. ) — _ —A ' 31 906 963 855 1,818 • * f 134 12,001 1 1,154 23,155 8,958 8,516 17,474 3,043 2.033 5.681; 1-0.072 17,052 33,724 J '' ' ' ~ ; — ' J ~~ -q o 267 * // n Ibl 42 189 ( ,,2 493 520 l.O'3 426 341 767 67 179 240 i'09? , 2'?7j 41755 loll49 » • " 503 484 087 Zoeian.i ) 1)0 3'671 3.335 7.°°6 2,604 2,371 4,975 1,067 yo4 2,031 j __ ;89' ~ 520 ( n„ I H2 4,164 3,855 8,019 3.030 ~777 ~"777 ~777- 5'989 5,251 11,240 6,639 ^ " — ss ss as s js i J ivr-r • « 188 1*5 333 f 72 3,517 3,37* 2) 6,893 2,607 2,370 2) 4,979 910 1,004 1,9.4 1 _ M12 6,311 12,323 6,200 6,456 _1_^ ( 6 ^^7 ^"3-^7-^7^7, — -^— ?,28« ^ l'ne 51810 lt$ " 'i0 ' 6 338 3,1 635 Friesland ) 37 3'939 3.837 7'77(i 2,522 2,361 4,883 1,417 1476 2 893 5,408 5,499 10,901 ' )— _j _J ~ T- .rapq ,, « - 291 268 559 / 43 5,529 5,300 10,829 3,486 3,268 6.754 2,0*3 2,032 * 075 1,919 1,185 15,104 8,2'° 8'°53 : ■■■>■> — — — ^ „ |9 ( 3 1,0*2 98* 2,026 7*~ ^ "^7 ~W !'7i8 \f3\ 3,°339 ^7 10,688 ^ » >'3' 273 386 Overijssel | 58 3,612 3,375 6,987 2,669 2,359 5,028 9*3 1,016 1,959 o,668 *,63* 10,302 5,781 *,907. — j 61 4,654 4,359 9,013 3,393 3,053 6,440 1,261 1,306 2,567 7'38G 6'15ï> 13,341 7,q-J 6,421 1^9*0 ; „ «QK Qoa 1617 C 32 38 " " " \ J sl-n -^-3 1,451 635 512 1,147 09 241 310 6 019 5,253 li',272 6,363 5,701 12',004 » " 344 448 192 (•roiiin^rn 1 56 3,479 3,355 6 834 2,504 2,325 4 829 1 75 1,030 2,005 ' ' I I TT R 810 6.117 12.927 7,1*8 6,533 13,681 » " " 338 416 7j' [ 57 *,183 4,108 8,291 3,139 2,837 5,976 1,044 1,271 2.315 ' _ - — —. „„„ ,M, „ „ „ 61 121 182 Ur■!,"1", 33 1.871 1,804 3,675 1,287 1,258 2,545 584 546 1,130 3,1°° 3'2H 6'9" 3'7°' 3' ( ,J, 517 542 1.059 398 342 740 119 200 319!, h «oq 3577 nlll 4.585 4108 8,693. 1) Hieronder één geslacht onbekend. I 9) o 1 # ' == | 2J 2 aUvoren. , ————— 1 Werkelijke Joop dl bevolking in 1872. 1'KKSOXE.N PERSONEN VERMEERDERING 1ÏVEAD AASfiEGEVEKEN STERFTE MEER INGEKOMEN MINDER INGEKOMEN ambtshalve uit GE1AL , MLU' de bevolkingregisters in 1872 het eerst m de» uit ouders, die hunne woonplaats van personen werkelijk wonende dan dai< geschrapt. de bevolkingregisters inge- ncvniKiiw PROVINCIËN. GEMEEN- . hebben in de gemeente. in de gemeente. GEBOREN DAN OVERLEDEN. VFRTROKKEN VERTROKKEN. (Art. 19 van Zr. Ms. besluit van 5 schreven. j |fl ' 1 ' Mei 1870 (Staatsblad n®. 73).) TEN. _ ' j — M- V- T' M' V. T. M. V. T. » M. V. T. M. v. T. «. V. T. M. V. T. M.
35,559
MMZB04:180463002:mpeg21_6
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,875
Zeeuwsch jaarboekje en Middelburgsche naamwijzer ...
null
Dutch
Spoken
11,754
25,315
4 of meer pers, ieder Van Bruinisse op Brouwers- \ / haven of Goeree. \ / f 3,— f 0,90 Van Bruinisse op de Buiten- I i sluis of Willemstad. I I " 5,20 " 1,50 Van Bruinisse op Herkingen I 1 of BattenoordI I " l>20 " 0,40 Van Bruinisse op ’t nieuwe I 1 Veer te St. Annaland of St. | I Philipsland\2 Hoogaarsenen / » 1,50 " 0,45 Van Bruinisse op Ooltgens- / 1 roeiboot. \ plaat of Colijnsplaat. f j " 4>50 •• 1,20 Van Bruinisse op den Ouden- 1 1 bosch1 | " 6,60 •• 1,90 Van Bruinisse op Oude Tonge 1 I of Stavenisse1 I " 2,25 •• 0,65 Van Bruinisse op Steenberg- ! I sche vlietI I " 2,60 •• 0,75 Van Bruinisse op Wemeldinge / \ " 5,— n 1,40 Van Clinge (Saftinge) op Krui- Voor 1 pers, f 2,25 , voor 2 pers, ieder ningen(Hansweert), Waarde f 1,15, voor 3 pers, ieder f 0,85 , voor en Bath 1 Hoogaars en 4 of meer pers, ieder f 0,65. Van Clinge (Saftinge) op Hoe- \ 2 roeibooten. Voor 1 pers, f 3,—, voor 2 pers, ieder dekenskerke en Baarland. | f 1,50, voor 3 pers, ieder f 1,— , voor \ 4 of meer pers, ieder f 0,75. Van Colijnsplaat op Zierikzee 1 Boeierscliuit en Voor 1 pers, f 3,—, voor 2 pers, ieder 1 roeiboot. > f 2,—, voor 3 of meer pers, ieder f 1,50. 200 : OMSCHRIJVING SOORT DER VAN VRACHT. VEREN. VAARTUIGEN. pers. pers. Van Ellewoutsdijk op Bres-. Voor 1 f 3,50, voor 2 ieder. f 2,— kens , Campen , Vlissingen | I voor 3 ieder. » 1,40 en Walsoordenj i voor 4 ieder. » 1,— I 1 voor 5 ieder. » 0,90 f 1 voor 6 of meer ieder •• 0,70 Van Ellewoutsdjjk op Hoofd- | 1 Hoogaars en ƒ Voor 1 f 2,50, voor 2 ieder. " 1,50 plaat\ 1 roeiboot. Z voor 3 ieder. » 1,— i | voor 4 ieder. " 0,80 1 1 voor 5 of meer ieder " 0,70 Van Ellewoutsdijk op Neuzen I f Voor 1 f 1,75, voor 2 ieder. » 1,— 1 I voor 3 ieder. •> 0,70 ’ ’ voor 4 ieder. * 0,55 voor 5 of meer ieder » 0,50 Van Gorishoek op Yerseken- 1 Hoogaars en Voor 1 pers, f 1,20, voor 2 pers, ieder dam 2 roeibooten. f 0,75, voor 3 of meer pers, ieder f 0,65. II Op Batli, Waarde en Kruiningen (Hans- l weert): voor 1 pers, f1,20,, voor 2 pers. i ieder f 0,65, voor 3 pers, ieder f0,50, 1 Hoogaars en J voor meer dan 3 pers, ieder f 0,40. 2 roeibooten. \ Op Hoedekenskerke, voor 1 pers, f2,—, voor 2 per«. ieder f 1,15, voor 3 pers! | ieder f 0,85, voor meer dan 3 pers. • ’ ieder f 0,75. pers. pers. Van Hans weert op Walsoorden 1 Hoogaars en Voor 1 fl,30, voor 2 ieder. f 0,75 1 roeiboot. voor 3 ieder. » 0,60 voor 4 of meer ieder » 0,50 Van Hoedekenskerke op Kiel- \ / Voor 1 f4,—, voor 2 ieder. » 2,— drecht. ...... j I voor 3 ieder. » 1,40 I | voor 4 of meer ieder » 1,— Van Hoedekenskerke opNeu- f I Voor 1 f3,—, voor 2 ieder. " 1,50 zenI , rrnn(.Q,jro „„ 1 voor 3 of meer ieder » 1,— Van Hoedekenskerke op Osse- \ ® ' / Voor 1 fl,30, voor 2 ieder ...» 0,65 nisse1 1 ' j voor 3 of meer ieder " 0,50 Van Hoedekenskerke op de 1 1 Voor 1 f 2,60, voor 2 ieder ...» 1,30 Paal1 I voor 3 of meer ieder » 0,90 Van Hoedekenskerke op Wals- 1 I Voor 1 f2,—, voor 2 ieder ...» 1,— oorden/ \ voor 3 of meer ieder » 0,70 I I Van Hontenisse (Walsoorden) \ / Voor 1 f 1,30, voor 2 ieder ...» 0,75 op Hansweert en Waarde, j 1 voor 3 ieder ...» 0,60 j | voor 4 of meer ieder » 0,50 Van Hontenisse (Walsoorden) I I Voor 1 f 2,—, voor 2 ieder ...» 1,15 op Hoedekenskerke. f , I voor 3 ieder ...» 0,85 > i iL t \ voor m©er ieder » 0,75 Van Hontenisse (Walsoorden) 1 ° 1 Voor * 3,50, voor 2 *et^er • • • " 2,— op Ellewoutsdijk. I 1 voor 3 ieder ...» 1,40 t I voor 4 ieder ...» 1,— ’ I voor 5 ieder. » 0,90 / \ voor 6 of meer ieder » 0,70. 201 OMSCHRIJVING SOORT DER VAN VRACHT. VEREN. VAARTUIGEN. pers. pers. Van Hontenisse (Walsoorden) 1 Hoogaars en Voor 1 f2,60, voor 2 ieder. f 1,50 op Bath 1 boot. voor 3 ieder ...» 1,20 voor 4 of meer ieder " 1,— i 'Van Yeisekendam op Goris- 1 Hoogaars en Voor 1 fl,20, voor 2 ieder. » 0,75 hoek 2 roeibooten. voor 3 of meer ieder « 0,65 Van Kamperland op Veere. 2 Groote en 2 Per persoon f 0,50. kleine roeibooten. Van Kats (Annapolder) op Kat- tendyke (Wilhelminapolder) 2 Roeibooten. f 0,25. Van Kattendijke (Wilhelmina polder) op Kats (Annapolder) 2 Roeibooten. f 0,25. Van Kortgene op Wolphaarts- 1 Roeiboot en 1 f 0,25. dijk kleine boot. Van Oud-Vosmeer op Nieuw- 1 Veerpont en f 0,05. Vosmeer 2 roeibooten. Van St. Annaland op St. Phi- Voor 1 persoon f 0,60, voor 2 of meer lipslandI 2 RoPihnnt?n personen, ieder f 0,30. Van St. Annaland opOostdui- ( A 0 1 * Voor 1 persoon f 0,90, voor 2 of meer veland personen, ieder f 0,45. Van St. Philipsland op St. An-. Voor 1 persoon f 0,60, voor 2 of meer naland , Rnpihnnt personen, ieder f 0,30. Van St. Philipsland op Zijpe. ( Voor 1 persoon f 0,80, voor 2 of meer ) personen, ieder f 0,50. Van Stavenisse op Vianen. 1 Hoogaars en Voor 1 persoon f 0,80, voor 2 of meer 3 roeibooten. personen, ieder f 0,40. Van Tholen op den Auvergne- 2 Veerponten en f 0,07 5. polder 2 roeibooten. Van Veere op Kamperland. 2 Groote en 2 Voor 1 persoon f 0,50. kleine roeibooten. Van Vianen op Stavenisse. 1 Hoogaars en Voor 1 persoon f 0,80, voor 2 of meer 2 roeibooten. personen, ieder f 0,40. fan Vlissingen op Breskens. Zie stoombootdienst op de Wester-Schelde. (Blz. 196). an Wolphaartsdijk op Kort gene  2 Roeibooten. f 0,25. an Zierikzee op Colijnsplaat 1 Hoogaars en Voor 1 pers, f 3,—, voor 2 pers., ieder 1 roeiboot. fl,50, voor 3 of meer pers., ieder fl,—. 202 WAGENDIENSTEN IN DE PROVINCIE ZEELAND. (In al phabetische orde der hoofdkantoren). Volgens art. 125 van het reglement van 24 November 1829, stbl. no. 73, moeten exemplaren van het reglement en afschriften van de vergunningen en tarieven aan de kantoren der ondernemingen voorhangen, en in de rijtuigen voorhanden zijn, om door de conducteurs aan de reizigers op eerste aanvraag te vertoonen. Aardenburg. Zie: Oostburg. Bergen-op-Zoom (Tusschen) en TholeD. Dagelijks van Bergen-op- Zoom gedurende April tot en met September des morgens te 5 uren, en van Oc- tober tot en met Maart des morgens te 7 uren. Van Tholen gedurende het ge- heele jaar des middags te 12 uren. — Onderneming van J. van den Boom, (voor goederen). Borsselen (van) naar GoöS , en ook het Goessche land door, na aankomst der stoomboot te Borsselen. — Ondernemer Cornelis Mol. Bl-eskens (Tusschen) en Yzendijke. Des dinsdags, woensdags, don derdags , vrydags en zaterdags. Van 1 April tot 30 November: van Breskens des v. m. te 3 uren j van 1 Dec. tot 31 Maart: van Breskens des v. m. te 6 uren in verband met den wagendienst welke uit Yzendijke naar Caprijcke vertrekt des v. m. te 7,30 uren. Gedurende het geheele jaar des maandags , dinsdags , woensdags, donderdags en vrijdags. Van 1 October-31 Maart uit Yzendijke des n. m. tusschen 4,o0 cn 5 uren; de overige maanden uit Yzendijke des n. m. tusschen 6,30 en 7 uren. Van Breskens naar Schoondijke en omgekeerd per persoon f 0,30 Van Breskens naar Yzendijke en omgekeerd per persoon f 0 60 Van Breskens naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0 90 Van Breskens naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 1,25 Van Breskens naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 140 Van Schoondijke naar Yzendijke en omgekeerd per persoon f 0 30 Van Schoondijke naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0 60 Van Schoondijke naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 0*90 Van Schoondijke naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 105 Van Yzendijke naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0 25 Van Yzendijke naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 0,60 Van Yzendijke naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 0 75 Voor geldspecie een kwart pet. der waarde. Voor vrachtgoederen 1 cent per kilo gram, m beide gevallen niet minder dan 25 cent. — Ondernemer F. Walry. Breskens. Zie: Yzendijke. Brouwershaven (Tusschen) en Zierikzee. De dienst wordt verricht op de dagen dat de stoomboot afvaart of aankomt. Vertrek van Zierikzee 15 min na aankomst der boot, en van Brouwershaven 1,30 uren vóór de afvaart der boot' De vracht van een persoon met inbegrip van zijne goederen fl,—. Ondern.L. Uil. Brouwershaven (Tusschen) en Zierikzee. Dagelijks met uitzonde- I ring van den zondag. Van Brouwershaven naar Zierikzee v. m. 7,30 uren. Van Zonnemaire naar Zierikzee v. m. 8,30 uren. Van Noordgouwe naar Zierikzee v. m. 9^30 uren. Van Zierikzee naar Brouwershaven n. m. 2,30 uren. Van Noordgouwe naar Brouwershaven n. m. 3,30 uren. Van Zonnemaire naar Brouwershaven n. m. 4,30 uren Per persoon f 0,90. Bagage boven de 20 kilogram per kilogram f 0,02 5. — Onderne mer L. van Sluijs Gz. Brugge. Zie: Sluis. 203 Bruinisse (Tusschen) en Oosterland, Nieuwerkerk en Zie rikzee. Dinsdag, donderdag en zaterdag. Van Bruinisse voorm. 5 u. 30 m. | Van Zierikzee nam. 1 u. 30 m. Van Oosterland voorm. 7 u. 30 m. Van Nieuwerkerk nam. 3 u. 30 m. Van Nieuwerkerk voorm. 8 u. 30 m. I Van Oosterland nam. 5 u. Ondernemer M. Beekman. (Voor goederen). Burgll (Tusschen) en Zierikzee. Van 1 April tot 1 October, donderdag en zaterdag, van Burgh v. m. 7 uren. Van 1 October tot 31 Maart, dinsdag, don derdag en zaterdag, van Burgh v. m. 6 uren. Van Zierikzee telkens nam. 2 uren. Vracht bij schikking. — Ondernemer L. Geelhoed. Burgh (Tusschen) en Zierikzee, over Haamstede. Dinsdag en donderdag. Van Burgh v. m. 6,30 uren om te Haamstede aan te komen v. m. 7 uren, en op dat uur te vertrekken om te Zierikzee aan te komen v. m. 10 uren. Van Zierikzee n. m. 2 uren, om te 5 uren te Haamstede aan te komen en te ver trekken en te Burgh n. m. 6 uren aan te komen. Van Burgh en Haamstede naar Zierikzee of omgekeerd per persoon f0,25. Goederen 1 cent per kilogram; geldspecie een kwart pet. In beide gevallen niet minder dan 25 cent. — Ondernemer W. Lemson. Caprjjcke. Zie: Breskens, Yzendijke. Domburg. Zie: Middelburg. Domburg (Tusschen) en Middelburg. Dagelijks met uitzondering van zondag. Vertrek op de uren waarop de ondernemer in zijne betrekking als post bode uit beide plaatsen moet vertrekken. Per persoon fl,—. — Ondern. W. Schriel*. Domburg (Tusschen) en Middelburg. Van Domburg donderdag v. m. 8 uren, van Middelburg n. m. 3 uren; van Domburg naar Middelburg of omge keerd per persoon f 1,—. Ondern. P. Provoost Pz. Dreischor (Tusschen) en Zierikzee. Donderdag: van Dreischor v. m. 9 uren. Van Zierikzee n. m. 2 uren. — Ondernemer J. Oole. (Voor goederen). Elkerzee (Tusschen) en Zierikzee. Donderdag en zaterdag. Van Elker- zee v. m. 7 uren om aan te komen te Brijdorpe v. m. te 7,30 uren, te Nieuwer kerk v. m. te 8,30 uren, te Kerkwerve v. m. te 9 uren en te Zierikzee v. m. te 10 uren. Van Zierikzee n. m. 2 uren om aan te komen te Kerkwerve n. m. te 3 uren, te Nieuwerkerk n. m. te 3,30 uren, te Brijdorpe n. m. te 4,30 uren en te Elkerzee n. m. te 6 uren. Per persoon f 0,50. — Ondernemer W. van der Weele. Ellemeet (Tusschen) en Zierikzee. Donderdag en zaterdag en bij voor komende gelegenheid ook dinsdag. Van Ellemeet v. m. 7,30 uren om aan te komen, des zomers, te Moriaanshoofd v. m. te 9,30 uren en te Zierikzee v. m. te 11 uren, en des winters, te Kerkwerve v. m. te io uren en te Zierikzee midd. te 12 uren. Van Zierikzee n. m. te 2 uren om aan te komen, des zomers, te Moriaanshoofd n. m. te 3,30 ureu en te Ellemeet n. m. te 6 uren, en des winters, te Kerkwerve n. m. te 4 uren en te Ellemeet n m. te 6 uren. Per persoon heen en weder voor de geheele reis f 0,50. — Ondernemer M. Talink. Eecloo. Zie : Yzendijke, Oostburg. Goes. Zie: Borsselen. Goes (Tusschen) en Hoedekenskerke over ’s-Gravenpolder. Dage lijks van Goes v. m. 5 uren en des n. m. te 1 uur, om achtervolgenste’s-Graven- polder te 5 u. 45 m. en 1 u. 45 m. en te Hoedekenskerke te 6,30 en 2,30 uren aan te komen, en van daar te vertrekken na aankomst der stoomboot van Neuzen, om te ’s-Gravenpolder 45 min. en te Goes 1,30 uren daarna aan te komen. Per persoon van Goes naar Hoedekenskerke of omgekeerd f 0,60; van Goes of Hoe dekenskerke naar ’s-Gravenpolder of omgekeerd f 0,30. — Ondern. N. Torenaar, wed. C. van Zweeden. 204 Goes (Tusschen) en het Katssehe veer, in verband met de stoom- bootdienst van de Zeeuwsche spoorbootmaatschappij. Vertrek van Goes een uur na het vertrek der stoombooten uit Middelburg, en gelijktijdig met het vertrek der stoomboot uit Zierikzee. Terug naar Goes terstond na aankomst. der boot. Per persoon f 0,50. Spoorwegstation te Goes 60 cent. Voor goederen, voor elke 10 kilogram f 0,05. Ondern. M. Adriaanse. Goes (Tusschen) en het Katssehe veer, in verband met de stoom- bootdienst tusschen Middelburg en Rotterdam. Van Goes éen uur na j de afvaart der boot van Middelburg en van het Katssehe veer binnen 15 min. na j aankomst der boot van Rotterdam. Van Goes naar het Katssehe veer of omgekeerd, ' per persoon f 0,50, onder bepaling dat ieder reiziger kosteloos 50 kilogram bagage met zich voeren mag. — Ondern. het bestuur der Middelburgsche maatschappij van stoomvaart. Groede (Tusschen) en Oostburg. Woensdag van Groede v. m. 9 uren, van Oostburg v. m. 11,30 uren. Vracht van Groede naar Oostburg of omgekeerd per persoon f 0,22», voor heen of terug f 0,35. — Ondern. C. Butler. Haamstede (Tusschen) en Zierikzee. Des zomers donderdag en zater dag ; des winters dinsdag, donderdag en zaterdag, van Haamstede v. m. 7 uren. Van Zierikzee tusschen 1 en 2 uren namiddag. Vracht bij schikking. — Onderm M. Bakker. Hoedekenskerke. Zie.- Hulst. Zie : Kloosterzande , Walsoorden. Hulst (Tusschen) en St. Nicolaas. Dagelijks met uitzondering van donderdag. Vertrek van Hulst v. m. 5,45 u., aankomst te St. Nicolaas v. m. 7,45 u. Vertrek van St. Nicolaas n. m. 3,30 u., aankomst te Hulst n. m. 6,’— m Des donderdags. Vertrek van Hulst v. m. 6,— u., aankomst te St. Nicolaas v. m. 8,— u. Vertrek van St. Nicolaas n. m. 12,30 u., aankomst te Hulst n. m. 2 30 u' Per persoon van Hulst naar St. Nicolaas of omgekeerd f 0,50. Voor lichte vracht goederen niet minder dan f 0,10 en niet meer dan f 0,50, naar de grootte en den omvang van ieder pak. — Ondern. C. Verwer. IJzendjjke (Tusschen) en Breskens. Dagelijks zoo dikwijls het vertrek der stoomboot tusschen Breskens en Vlissingcn plaats heeft. Vertrek van IJzen- ' dijke twee uren voor, en van Breskens een half uur na het vertrek der stoomboot. Van IJzendijke naar Breskens of omgekeerd per persoon f 0,60. Van IJzendijke of Breskens naar Schoondijke per persoon f 0,30. Goederen beneden de 5 kilogram f 0,10, van 5—10 kilogram f 0,15, van 10—15 kilogram f 0,25, daarboven voor ieder kilogram meer 1 cent. — Ondernemer W. Bouwens. I IJzendijke (Tusschen) en Caprijcke. Dagelijks gedurende het geheele jaar. Van IJzendijke v. m. te 7,30 uren, van Caprijcke n. m. te 2 uren. Gedu- I rende de maanden December, Januari, Februari en Maart, vrijdags, van IJzen- dyke v. m. te 4,30 uren, van Caprijcke n. m. te 5 uren. Van Breskens naar Schoondijke en omgekeerd per persoon f 0,30 Van Breskens naar Yzendijke en omgekeerd per persoon f 0,60 Van Breskens naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0,90 Van Breskens naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 1,25 Van Breskens naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 1,40 Van Schoondijke naar Yzendijke en omgekeerd per persoon f 0,30 Van Schoondijke naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0,60 205 Van Schoondijke naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 0,90 Van Schoondijke naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 1,05 Van Yzendijke naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0,25. Van Yzendijke naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 0,60 Van Yzendijke naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 0,75 Voor geldspecie een kwart pet. der waarde. Voor vrachtgoederen 1 cent per kilo gram, in beide gevallen niet minder dan 25 cent. — Ondern. F. Walry. IJzendijkc (Tusschen) en Eecloo. Dagelijks gedurende het gelieele jaar. Van Yzendijke v. m. te 5,15 uren en van 1 April tot 30 September n. m. te 3,30 uren, en van 1 October tot 31 Maart n. m. te 2 uren; van Eecloo v. m. te 7,40 uren en n. m. te 5,45 uren. Gedurende de maanden December, Januari, Februari en Maart, maandags, dinsdags, woensdags, donderdags en zaterdags, van Yzen dijke v. m. te 10,45 uren, van Eecloo n. m. te 3,50 uren. Van Breskens naar Schoondijke en omgekeerd per persoon f 0,30 Van Breskens naar Yzendijke en omgekeerd per persoon f 0,60 Van Breskens naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0,90 Van Breskens naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 1,25 Van Breskens naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 1,40 Van Schoondijke naar Yzendijke en omgekeerd per persoon f 0,30 Van Schoondijke naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0,60 Van Schoondijke naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 0,90 Van Schoondijke naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 1,05 Van Yzendijke naar Watervliet en omgekeerd per persoon f 0,25 Van Yzendyke naar Caprijcke en omgekeerd per persoon f 0,60 Van Yzendijke naar Eecloo en omgekeerd per persoon f 0,75 Voor geldspecie een kwart pet. der waarde. Voor vrachtgoederen 1 cent per kilo gram, in beide gevallen niet minder dan 25 cent. — Ondernemer F. Walrij. Katssclie veer. Zie: Goes. Kloosterzaïlde (Tusschen) en Hulst. Maandag. Van Kloosterzande v. m. 9 uren; van Hulst n. m. 2,30 uren. Per persoon 60 cent. — Kinderen van 3—6 jaren halve vracht. Bagage van reizigers van 5 tot beneden 10 kilogram f 0,05; boven de 10 kilogram, voor elke 10 kilogram f 0,075. — Ondern. wed. J. S. Verbist. Middelburg. Zie : Domburg , Veere , Vlissingen. Middelburg (Tusschen) en Domburg. Maandag, dinsdag, woensdag, vrijdag en zaterdag. Van Middelburg v. m. 10 uren. Rijdt af op de pottenmarkt te Middelburg. Van Domburg n. m. 4 uren. — Ondern. P. de Kam. (Voor goederen). Middelburg (Tusschen) en Vlissingen , in verband met de stoom boot tusschen Middelburg en Rotterdam. Vertrekt van Middelburg dade lijk na de aankomst der stoomboot; van Vlissingen 1,15 uur vóór de afvaart der stoomboot. Rijdt af te Middelburg: van de ligplaats der stoomboot. Vlissingen: van het dok, bij C. M. Abée. Vrachtprijzen per persoon 30 cent. — Voor pakjes, valiezen of koffers enz. van 10 tot 40 cent, naar gelang der grootte. Ondern. de Middelburgsche maatschappij van stoomvaart. Middelburg (Tusschen) en Vlissingen. lederen werkdag. Van Mid delburg, wal, midd. 12 uren. Van Vlissingen, nam. 6,30 uren. — Ondernemer J. Suvaal. (Voor goederen). Nieuwerkerk. Zie : Bruinisse. NoordgOUWe. Zie: Brouwershaven. 206 Noordwelle (Tusschen) en Zierikzee over Serooslcerke. Dinsdag, don- derdag en zaterdag. Van Noordwelle v. m. 7 uren, om te Zierikzee aan te komen v. m. 9,30 uren, en van Zierikzee n. m. 2,30 uren om te Noordwelle aan te komen des zomers n. m. 5,30 en des winters n. m. 6 uren. Per persoon f 0,20. — Ondernemer C. van der Maas. Oostburg. Zie : Groede , Schoondijke , Sluis. Oostburg (Tusschen) en Eecloo , over Maldeghem en Aardenburg. Woensdag. De uren van vertrek worden geregeld in verband piet de spoorwegdien sten. Per persoon 75 cent. — Ondernemer S. Robert. Oosterlaild. Zie: Bruinisse. Renesse (Tusschen) en Zierikzee. Donderdag: van Renesse des zomers v. m. 6 uren; des winters v. m. 7 uren. Van Zierikzee n. m. 2 uren. Vracht bij schikking. — Ondern. G. van Zuijen. ScllOOndijke (Tusschen) en Oostburg. Woensdag: van Schoondijke v. m. 9 uren. Van Oostburg midd. 12 uren. Alleen voor personen. Voor heen en terug 35 cent. Voor heen of terug 20 cent. — Ondernemer J. J. Butler. Schoondijke* Zie: IJzendijke. Serooskerke (Schouwen). Zie : Noordwelle. St. Nicolaas. Zie: Rulst. Sluis (Tusschen) en Brugge. Zaterdag, van Sluis v. m. 6 uren. Van Brugge n. m. 4 uren. Per persoon f 1,—. Vrachtgoederen 1 cent per kilogram. Ondernemer 'J. P. Post. Sluis (Tusschen) en Oostburg. Woensdag, van Sluis v. m. 9 u. Van Oostburg m. 12 u. Per persoon 50 cent. — Ondern. G. H. & J. P. Post. Tholen. Zie : Bergen-op-Zoom. Veere (Tusschen) en Middelburg. Dagelijks uitgezonderd zon- en feest dagen , van Veere nam. 1 u.; van Middelburg (van de herberg het ossenhoofd, rotterdamsche kaai, N 277—278), nam. 5 u. — Ondernemer L. van Molenbroek, (voor goederen). Vlissingen. Zie: Middelburg. Vlissingeu (Tusschen) en Middelburg. Dagelijks met uitzondering der erkende zon- en feestdagen. Van Vlissingen n. m. 1 u. Van Middelburg (van het logement St. Joris, markt, L 4), na oplading van de met de stoomboot tusschen Rotterdam en Middelburg aangevoerde en door den vrachtwagen naar ' Vlissingen over te brengen goederen, met dien verstande dat het vertrek plaats | hebbe uiterlijk éen uur na aankomst der boot. — Ondern. Pieter Gerard Gillissen. (Voor goederen). Vlissingen (Tusschen) en Middelburg en tusschengelegen plaatsen vice versa. Elke werkdag. Van Vlissingen n. m. 1 u., om te Middelburg aan te komen n. m. 5 u. Van Middelburg na oplading van de met de stoomboot tusschen Rotterdam en Mid delburg aangevoerde en door den vrachtwagen naar Vlissingen over te brengen goederen, met dien verstande, dat het vertrek plaats hebbe uiterlijk éen uur na de aankomst der voormelde boot. — Ondernemer P. Stroo. (Voor goederen). 207 Watervliet. Zie: IJzendvjke. Zierikzee (Tusschen) en Zijpe , m verband met de stoomboot tusschen Middelburg en Rotterdam. Van Zierikzee 1 uur na het afvaren der stoomboot van Middelburg en 2 uren na het afvaren der stoomboot van Rotterdam. Van Zijpe, onmiddelijk na aankomst der stoomboot, zoodra het opladen der goe deren zal zijn geschied, waarmede onverwijld na de lossing een aanvang wordt gemaakt. Van Zierikzee naar Zijpe of terug, per persoon f 1,—, onder bepaling dat ieder reiziger kosteloos 20 kilogram bagage met zich mag voeren. Kinderen beneden de 3 jaren vrij, van 3—10 jaren f 0,60. — Ondern. firma F. J. van Oppen, Kanaar & Co. I Zierikzee (Tusschen) en Zijpe, in verband met de stoombooten //Telegraaf.” De uren van vertrek worden geregeld in verband met de aankomst der stoomboo ten. Per persoon f 1,—. — Ondernemers Verweij & Comp. Zierikzee. Zie: Brouwershaven, Bruinisse, Burgh, Br eis c,hor, El- kerzee, Ellemeet, Haamstede , Noordwelle, Renesse. Zijpe. Zie: Zierikzee. Zonneinaire. Zie: Brouwershaven. HUURKOETSIERS. Te Middelburg. J. M. Abée, zuidsingel, E 46. J. J. Hendrikse, span- jaardstraat, F 63. A. Jeronimus, veersche singel. J. Vermeulen, spuistraat, F 131. J. Vermeulen Jr., lange geere , K 316. B. C. van der Weele, heerengracht, M 14. Te Vlissingen. J. F. Buijs, onderstraat. C. Hendrikse, pottekaai. Te Veere. M. Groenewegen, kaai. J. Meeusen, wagenaarstraat. Te Goes. P. Willeboer, koepoort. I. Rijk, 's Heer Hendrikskinde- renstraat. O. van Zweden, ganzepoortstraat. Erven Frans Kopmels, stoofstraat. L. Vermeulen, lange vosstraat. I. J. Koens. J. Bannet. M. Olivierse. W. Duvekot. SLEPERS TE MIDDELRURG. Jan Baljeu, armeniaansche schuitvlot. W. de Bree, heerengracht. P. Flipse, smidsbolwerk. A. A. Geelhoed, koestraat. L. Hendrikse, verwerijstraat. Wed. D. van Iren, achtersingel. Pieter Ingelse, achter de oostkerk. M. de Jong, molenberg. W. Jozias, nederstraat. Jozias Klap, beestenmarkt. Laurens Machielse , smidsbolwerk. J. Marijs, korte st. Pieterstraat. A. de Pagter, veersche singel. M. Hendrikse, verwerijstraat. C. de Pagter, veersche singel. P. de Pagter, veer- 208 sche singel. J. Sinke, teermagazijnstraat. J. Suvaal, wal. W. Ta- zelaar, bij de oostkerk. Pieter Timmermans, brakstraat. Wed. Villée, veersche singel. .1. Wanjon, veersche singel. ALGEMEENE EXPEDITIE-ONDERNEMING VAN VAN GEND & LOOS. Kantoor te Middelburg, onder directie van Anthonie de Broekert, langedelft, B 127. Zij belast zich met verzendingen, inkasseeringen enz. naar alle plaatsen in het binnen- en buitenland. Kantoor te Vlissingen , onder directie van J. P. Dutilh, hooikaai, K 182. | «jOi COMMISSIONAIRS. Vlissingen. (Van en naar), wed. J. de Plaa, vertrekt dagelijks behalve zon- en feestdagen van Vlissingen, lange noordstraat, C 19 ’s mor gens te 10)- uren. — Van Middelburg, ten huize van mej. de wed. J. S. 1’rederiks, markt, K 7, ’s namiddags te 4 uren. Vlissingen. (Van en naar). H. Wannee, vertrekt dagelijks, behalve zon- en feestdagen van Vlissingen, st. Jacobstraat, F 72, ’s mor gens te 11 uren. — Van Middelburg, van het logement St. Joris, markt, L 4 , ’s namiddags te 4 uren. Vlissingen. (Van en naar). H. van den Heuvel, vertrekt dagelijks behalve zon- en feestdagen van Vlissingen, wagenaarstraat, ’s mor gens te 11 uren. — Van Middelburg, ten huize van van der Paardt, nieuwstraat, H 33, ’s namiddags te 4 uren. OPGAAF VAN EENIGE LOGEMENTEN IN ZEELAND. Aardenburg. Het hof van Holland, J. B. Jacques, op de markt. De gouden leeuw, wed. J. Cauwels, buiten de poort. Axel. Het gulden vlies, L. B. A. Kolff. Het Nederlandsch logement, A. Batenburg. De arend, wed. M. S. Dees. De vlasbloem, D. F. 1’Ecluse. Schippershuis, .... Stationskoffiehuis en logement, F. van Laere-Dees. 209 Biervliet. Het hof van Holland , H. Hoevenagel. Logement van L. van de Water. Bieselinge. Logement van Zonnevijle. Borsselen. Logement van J. Rottier. Breskens. Het gouden kanon (le canon d’or), J. F. van Leeuwe. De vriendschap, C. M. A. van Alphen, op den dijk. Het hof van Holland, J. Aerts. Cadzaud. De trompet, M. Gijzels. Colijnsplaat. De patrijs, M. Riemens. Het wapen van Zeeland, L. Meilink. Domburg. Het schuttershof, wed. J. Lourense. Badhotel, pachter C. Bos. Ellewoutsdijk. Logement van .1. van der Hagen. Fort Bath. Schelde- en landzicht, C. Griep. Logement van C. Snoeck. GoeS. De korenbeurs, wed. P. J. Breker, groote markt. Hotel zout keet , M. G. van den Ende, groote markt. Bellevue, J. F. W. van den Dungen, groote markt. Koopmanswelvaren, J. J. Laboyrie Loobeek , korte kerkstraat. Prins van Oranje, E. Besuijen, nieuw- straat. Fortuin , J. Rijk Lz., ’s Heer Hendrikskinderenstraat. Wapen van Zeeland, J. Koens, ganzepoortstraat. Wapen van Holland, A. Matthijssen, voorstad. Bergsche veerhuis, Wed. A. G. Verduin, groote kaai. Stoomboot-veerhuis , B. den Hond , groote kaai. Wed. C. Maes, lange vosstraat. ’S-Gravenpolder. Logement van wed. Woutersen. Logement van H. Vroomland. Groede. De drie koningen, J. van de Walle. Hansweert. Het paveljoen. Logement van J. Luijk. ’S-Heer Arendskerke. Gouden Leeuw, J. de Ruijter. ’S-Heerenhoek. Logement van de Erven H. G. Wherrij. Heinkenszand. ’t Wapen van Heinkenszand, Jan Bek Mz. Loge ment van Koens. Hoedekenskerke. Logement van Adriaan van der Stel. Hoek. Logement van P. Bareman. Hontenisse. (Kloosterzandë). De lindeboom, J. van Sikkeleris. In St. Hubert, wed. J. S. Verbist. Hoofdplaat, ’s Lands welvaren, L. Groosman. Het wapen van Zee land , wed. Pateer. Hulst. Wapen van Zeeland, D. C. Eijlders. Het bonte hert, P. A. Brand. De dubbele arend, wed. F. J. de Vilder. Logement van van der .Pluim. 1875. 14 210 Kamperland. Logemeut van 1. Boot. Kapelle. Logement van L. Woutersen. Kortgene. Logement van wed. M. de Vos. Logement van J. de Keijzer. Krabbendijke. Logement van de Erven wed. J. Krijger. Kruiningen. Logement van H. Blok. Middelburg. Hotel de abdij, Ph. A. Bulterijs, abdij, A 51. Hotel de Flandre, W. Antheuuissen, langedelft, A 96. Gorinchenrsche veerhuis, wed. J. E. Cicardie, dam zuidzijde, G, 100. Rotterdam- sche en Goessche veerhuis, rouaansche kaai, G 115. Dekerseboom, Clara Hermina van Looi, wed. Lauwereins, markt, K 167—168. Het wapen van Zeeland, H. Geerts, markt, I 351. St. Joris, A. Nelisse, markt, L 4. Zuur- en oesterhuis, G. de Jager, langeviele, K 201. Het melkboerinnetje, C. Kleijn, varkensmarkt, K 42. Het Middelburgsche stoomjacht, Petronelle Adamse , ronaausche kaai, G 116. De eendracht, W. de Kat, varkensmarkt, I 180. Van ouds de witte leeuw, W. Kareis, varkensmarkt, I 318. Reizende man, wed. Wisse, hoogstraat, I 36. De hoop, P. J. Clarijs, gravenstraat, I 287. Zeemanshuis, W. Weideman, hoogstraat, I 131. De laatste stuiver, A. G. Ponse, winterstraat, Q 104. Neuzelt. Nederlandsch logement, Erven Steenkamp. Logement van wed. Scheele. Het schippershuis, J. van Oole. ’s Lands welvaren, P. Loof. De Schelde, J. Doppegieter. Rotterdainsch koffiehuis, P. C. Standaert. Oostburg. De eenhoorn, wed. J. Fokke de Goede. Het nieuwe koffiehuis , wed. P. de Puij. De stads herberg , Wapen van Zeeland, E. B. de Bruijckere. Oud-Vossemeer. Logement van Ambt. Logement van G. Tho lenaars. Pllilippine. Logement de gouden leeuw , J. B. de Foeljoeger. Poortvliet. Logement van G. A. Ambt. Sas van Gent. Het wapen van Rotterdam, J. Veesaert. Seherpenisse. Logement van L. Steketee Cz. Schoolld jjke. Logement *s lands w'elvaren, C. A. Aarsen. De vriend schap, K. A. Sanderse. De zwaan, F. J. van Rosevelt. St. Annaland. Gouden leeuw, wed. Heijboer. St. Maartensdijk. Logement van B. Quakkelaar. Logement van N. Noom. St. Philipslaild. De druiventros, J. van Nieuwenhuizen. Sluis. Hotel de la ville de Bruges, van Maldegem. Logemeut van P. Beijaart. De stad Sluis, F. X. de Smet. Hotel le Roy, Johs. Ie Roy Storm, kapellestraat. 211 Stavenisse. Logement van wed. P. van Oost. Logement van Breas. Tholen. Het hof van Holland, A. J. Stols. Zeelands welvaren, P. de Bruijne. Schippershuis, L. Rijnberg. Veere. De Campveersche toren, Cent Schippers. Hotel Roland, wed. L. J. Roland, kade, C 102. Vlissingen. Duke of Wellington, wed. van den Broecke. Hotel de commerce, J. D. Peters. Stad Goes, wed. Huhreehtse. Maison de pilotes, A. van der Steen. Breskenssche veerhuis, H. de Leeuw. Walsoorden. Zeezicht, J. P. Adriaansens. Waterlaildkerkje. De koning, D. Hubregtse. Westkapelle. ’t Koffiehuis, wed. J. Lous. De oranjeboom , W. Min- derhoud. ’t Kasteel van Batavia, H. Minderhoud. Wissenkerke. De vriendschap, G. de Smid„ Logement van F. Tazelaar. Logement van J. de Wee. Wolpliaartsdjjk. Logement van M. Minnaar. Yzendijke. La cour de commerce , wed. J. Sturm. De gouden poort, W. Bouwens. De vier emmers , Verbrugge. Zaamslag. De gouden appel, J. de Visser. Het wapen van Zeeland. J. den Decker. Zierikzee. De kroon, M. Augustijn , meelstraat. Hotel van Oppen , F. J. van Oppen, verrenieuwstraat. Hotel De Weerd, J. J. de Weerd, meelstraat. Het Goessche en Colijnsplaatsche veerhuis, .1, de Splunter, nieuwe haven. Hotel van Veen, H. van Veen, oude haven. Znidzande. De drie koningen,De roode leeuw, P. de Hullu. SOCIËTEITEN. St. Joris, balans, E 110, (kastelein: W. Dekkers), te Middelburg. Vergenoeging (de), markt, K (kastelein: C. van der Ben), te Middelburg. Vriendschap (de), lange noordstraat, L 132, (kastelein: G. Pb. Dekkers), te Middelburg. Buiten-tuin, noordbolwerk , (kastelein: Th. G. Briels), te Middelburg. Unio (de) , bierkaai, (kastelein : C. Stecher), te Vlissingen. 212 ZEEBAD TE DOMBURG. Gedurende het badseizoen (gewoonlijk van 1 Juni tot 15 September) is het badpaviljoen geopend, tot het verkrijgen van verschillende ververschingen volgens tarief. Tarief der baden. Een bad met de groote koets. f 0,60. | Een bad met de kleine koets. f 0,30. Bij de baden met de koetsen verkrijgt men een zwembroek en éen handdoek: | meerdere handdoeken zijn te verkrijgen tegen vijf cent per stuk. Door den gemeenteraad van Domburg werd den 30 Augustus 1867 een verorde ning op het zeebad aldaar vastgesteld. 1) Het badpaviljoen werd in 1837 opgericht. BADHOTEL TE DOMBURG. Pachter: C. Bos, in het hotel. Tarief. Per dag en per persoon f 5 voor logement; dejeuner; dejeuner varié van koud vleesch, galantine, eieren enz. te 12 uren; gesoigneerde table-d’höte; thee, licht enz. Voor kinderen beneden de jaren en dienstboden kunnen schikkingen worden gemaakt. Er is tevens gelegenheid tot het nemen van warme binnenbaden. BADHUIS TE VLISSINGEN. Ondernemer: C. Scheijbeler. De abonnementsprijs is f 5 per persoon voor het geheele badseizoen, gedurende hetwelk door verschillende gezelschappen muziekuitvoeringen zullen gegeven wor den , tot welke gcabonneerden vrijen toegang hebben. Diners zijn bij vooruitbestelling te bekomen. Voor avondgezelschappen of liedertafels zal de zaal of het terrein, alleen bij voor uitbestelling , beschikbaar zijn. Deze jeugdige inrichting, aan den Scheldeoever gelegen, biedt een heerlijk uitzicht aan op den breeden stroom, verlevendigd door de voorbijzeilende zee- en riviersche pen die de Noordzee instevenen of stroomopwaarts gaan. BADINRICHTING TE CADZAND. Ondernemer : A. B. Albregts. Gedurende het geheele jaar is deze inrichting geopend tot het ver krijgen van verschillende ververschingen volgens tarief. Baden met de koets f 0,30. Bij de baden met de koets verkrijgt men een zwembroek en éen handdoek; meer dere handdoeken vijf cent per stuk. Kamerhuur per dag f 1,00. Dejeuner f 0,40. Diner f 1,20. GEMEENTE VLISSINGEN. GEMEENTE-BESTUUR. Jaren van n aftreding. Burgemeester. 1875 Henry Pierre Winkelman, * nieuwendijk. Wethouders. 1875 Johannes Gideon Heetor, ® nieuwstraat. Theunis van Uije Pieterse, oostzijde oude haven. Leden van den gemeenteraad. 1875 Christiaan Johannes van der Hijden , steenenbeer. Andries Schraver, schardijnkaai. Hendrik Engelsman Kleijnhens, » nieuwendijk. 1877 Willem de Kruijff, ® houtkaai. Theunis van Uije Pieterse, oostzijde oude haven. Johannes Gideon Heetor, $ nieuwstraat. Johannes Pieter Laernoes, steenenbeer. James John Peter Heetor, nieuwendijk. 1879 Marinus Pot, korte noordstraat. Johan Verkuijl Quakkelaar, bierkaai. Mr. Philip Jacob Callenfels, o) pottenkaai. Jean Baptist de Groof, beursplein. Johannes Cornelis Ockers, bierkaai. Vaste commissiën uit den gemeenteraad. Commissie tot het ontwerpen van verordeningen, tegen wier overtreding straf is bedreigd. Voorzitter. De burgemeester. Leden. Marinus Pot. Mr. Philip Jacob Callenfels, (© o). Hendrik Engelsman Kleijnhens, # James John Peter Heetor. Secretaris. Pieter Forbes Wels, jS Commissie van finantiën. Voorzitter. Theunis van Uije Pieterse. Leden. Andries Schraver. Marinus Pot. 214 Johannes Cornelis Ockers. Mr. Philip Jacob Callenfels, o) Secretaris. Pieter Forbes Wels, Ö Commissie van fabrikage. Voorzitter. De burgemeester. Leden. Willem de Kruijff, $ Christiaau Johannes van der Hijden. Johannes Pieter Laernoes. Johan Verkuijl Quakkelaar. Secretaris. Pieter Forbes Wels, -S Commissie uit den raad tot voorlichting van burgemeester en wet houders , bij het opmaken der kohieren van de plaatselijke directe belasting op de inkomsten. Leden. Johannes Cornelis Ockers. Willem de Kruijff, Mr. Philip Jacob Callenfels, (§ o). Secretaris. Pieter Forbes Wels ® Commissie voor de belastingen. Voorzitter. Theunis van Uije Pieterse. Leden. Hendrik Engelsman Kleijnhens, * Johannes Cornelis Ockers. Christiaan Johannes van der Hijden. James John Pieter Hector. Secretaris. Pieter Forbes Wels, ils Commissie voor de gasfabriek. Voorzitter. De burgemeester. Leden. Johannes Cornelis Ockers. Willem de Kruijff, SS Johannes Pieter Laernoes. Jan Baptiste de Groof. Secretaris. Pieter Forbes Wels, $ Permauente commissie van toezicht en beheer op de Vlissingen— Koudekerkschen straatweg. Voorzitter. De burgemeester. Leden. Willem de Kruijff, @ Johan Verkuijl Quakkelaar. Gemeente-secretaris. 1853 Pieter Forbes Wels, dokkade. Gemeente-ontvanger. 1869 Thomas Cornelis Dommisse, @ dokkade. Secretarie. De bureaux zijn geopend van des voormiddags 9 tot des namiddags 3 uren. Het bureau voor de bevolkingsregisters is geopend van 10—12 uren; dat voor den burgerlijken stand van des voormiddags 11 tot des namiddags 1 uur. Griffier der secretarie. 1873 Adam Fraucjois Schattenkerk, lange walstraat. Commies. 1864 Pieter Riech Mets, lange walstraat. 215 Klerk. 1873 Gerrit de Vos, lange walstraat. Boden. 1864 Johannes Smit, korenmarkt. 1873 Cornelis de Vries, lange noordstraat. Commies van den burgerlijken stand, tevens conciërge van het raadhuis 1851 Arnold Melchior Peter Rocholl, ten raadhuize. Bibliotheek. Sedert 1870 is ten raadhuize eene kamer tot bibliotheek ingericht. De aanwezige boekwerken enz. hebben meestal betrekking op de gemeente en hare administratie zoo van den tegenwoordigen als van vroegeren tijd. Politie. Commissaris van politie en waterschout. 1867 Nicolaas de Graaft, ambtenaar van het openbaar ministerie bij het kantongerecht, groenewoud. Inspecteur van politie. 1873 Johan George Philip Rauch, rommelkade. Agenten. 1868 Pieter Contant, st. Jacobstraat. 1860 Jacobus Bok, gravenstraat. 1873 Johannes Christoffel Fanoy, lange walstraat. 1874 Aart Baan, walstraat. Pieter Naerebout, wagen aarstraat. Pieter Geldof, slijkstraat. Cornelis Johannes Engelse, groenewoud. 1875 Johannes Baptiste Bomer , kolvenierstraat. ttemeente-fabrikage. Gemeente—bouwmeester. 1858 Johan Hendrik Harte, groo.e markt, tevens inspecteur der brandbluschmiddelen. Stadsdrukker. 1835 Weduwe P. C. Verhoeff, korte groenewoud. Administratie der plaatselijke belastingen. Controleur. 1866 Paulus Rijklof van Visvliet, hooikaai. Commiesen. Chef van dienst. 1861 Johannes Georgus Siegrest , beursstraat. Van de tweede klasse. 1836 Jacob Warnaar, kaaskaai. 1856 Benjamin Zeelandus Reus, lange groenewoud. ■ Cornelis Kroon, st. Jacobstraat. Van de derde klasse. 1860 Jan Cornelis Hamilton of Silvertonhill, wagenaarstraat. 1857 Willem de Ruijter, groote markt. 1861 Hendrik Johannes van der Meer, st. Jacobstraat 1863 Cornelis Swalp, nieuwendijk. Tijdelijke commiesen. 1865 Abraham Maquelin , lange walstraat. 1867 Christiaan Karei Raff, lange walstraat. Cornelis Rudolf Wielix, schardijnkaai. 216 Tarief der plaatselijke belastingen op voorwerpen van verbruik, geheven wordende binnen de gemeente Vlissingen. OMSCHRIJVING DER BELASTE VOORWERPEN. aanslag, maatstaf. Gemaal. Tarwe of tarwe met rogge, spelt of ander graan vermengd f 3,— 100 K. G. Spelt of spelt met ander graan dan tarwe vermengd „ 1,60 idem Rogge of rogge met ander graan dan tarwe of spelt vermengd u 0,60 idem De bepalingen ten aanzien van de rogge zijn in allen deele toepasselijk op de Turksche tarwe of maïs en op de Egyptische rogge. Tarweblom „ 5,— idem Tarwe kropmeel ,. // 3,— idem Tarwe zemelen of fijn kort » 0,10 idem Gebuild tarwemeel // 3,89 idem Roggeblom ,, 0,835 idem Roggemeel „ 0,60 idem Grof wit- of tarwebrood // 3,31 idem Grof tarwebrood » 2,34 idem Grof tarwe beschuit » 3,48 idem Gebuild tarwe burgerbrood // 2,92 idem Gebuild tarwe beschuit » 4,33 idem Wit brood ... z » 3,81 idem Wit beschuit « 5,62 idem Brood van gemalen spelt » 1,05 idem '-Roggebrood ,, 0,47 idem Rogge beschuit // 0,705 idem Masteluinbrood „ 1,51 idem Masteluin beschuit » 2,25 idem Tarwekoek „ 4,69 idem Roggekoek „ 1,36 idem Gedestilleerd. Bij eene warmte van 15 graden van den honderddeeligen thermometer 50 liter zuivere alcohol bevattende .... // 10,— Hectoliter. Verordening tot heffing eener plaatseljjke directe belasting op de inkomsten, in de gemeente Vlissingen. Vastgesteld den 19 Maart 1866. Artikel 1. Te beginnen met het jaar 1866 wordt in de gemeente Vlissingen eene plaatselijke directe belasting op de inkomsten geheven, onder den naam van hoofde- lijken omslag. Voor het jaar 1866 wordt die belasting geheven van 1 Mei tot ultimo December, daarna loopt het belastingjaar van 1 Januari tot 31 December. Art. 2. Aan deze belasting zijn onderworpen de in de gemeente hun hoofdverblijf houdende, of minstens drie maanden van het dienstjaar waarover de belasting gevor derd wordt verblijvende personen, wier zuiver inkomen f 400 of meer ’s jaars be draagt, alles overeenkomstig art. 245 der wet van 29 Juni 1851 (staatsblad no. 85), zooals dat gewijzigd is bij art. 6 der wet van 7 Juli 1865 (staatsblad no. 79). Art. 3. Onder de inkomsten worden verstaan de in geld berekenbare vruchten, voortspruitende uit eigendommen, andere zakelijke rechten, rentegevende bezittingen’ ambten, bedieningen, wachtgelden, pensioenen, lijfrenten, tontines, periodieke uit- keeringen, tegemoetkomingen of belooningen aan tijdelijke of voortdurende bediepin- 217 gen, betrekkingen of commissiën verbonden, neringen, beroepen en bedrijven van allerlei aard. Art. 4. Van de onzuivere inkomsten worden, om tot zuivere inkomsten te gera ken , afgetrokken de renten van verschuldigde kapitalen, de lijfrenten, en periodieke uitkeeringen, de noodzakelijke kosten van onderhoud, de grond-, dijk-en polderlas- ten, en andere zakelijke lasten der bezittingen waaruit de inkomsten worden verkre- geu, benevens de belasting op hét patent. Art. 5. Telken jare wordt het bedrag van den te heffen hoofdelijken omslag door ( den raad bepaald en dit over de belastingschuldigen omgeslagen, naar den midden term van elke klasse. De klassen worden verdeeld als volgt: le. klasse, van f 400 tot en met f 500. 9e. klasse, van f2501 tot en met f 3000. 2e: klasse, van f 501 tot en met f 600. 10e. klasse, van f3001 tot en met f 3600. 3e. klasse, van f 601 tot en met f 800. 11e. klasse, van f3601 tot en met f 4200. 4e. klasse, van f 801 tot en met f1000. 12e. klasse, van f4201 tot en met f 5000. 5e. klasse, van f1001 tot en met f1300. 13e. klasse, van f5001 tot en met f 6003. 6e. klasse, van f1301 tot en met f1600. 14e. klasse, van f6001 tot en met f 7000. 7e. klasse, van f1601 tot en met f2000. 15e. klasse, van f7001 tot en met f 9000. 8e. klasse, van f2001 tot en met f2500. 16e. klasse, van f9001 tot en met f12000. En zoo vervolgens elke klasse hooger opspringende met drie duizend gulden. Art. 6. De belastingschuldige, die meer dan drie eigen of aangehuwde kinderen of kindskinderen, beneden de drie en twintig jaren oud, ten zijnen' laste heeft, geniet, voor elk kind van bovenbedoelden ouderdom meer, een-tiende korting op den mid denterm, die zijn aanslag regelt. Art. 7. Het bedrag der belasting wordt ten aanzien van hen, die op 1 Januari in de gemeente hun hoofdverblijf hebben of verblijven, geregeld naar de omstandigheden op dat tijdstip. Ten aanzien van hen, die na 1 Januari van elk jaar hun hoofdverblijf in de ge meente komen houden of daarin komen verblijven, naar de omstandigheden op het tijdstip der vestiging van het hoofdverblijf of verblijf. De aanslag van hen geschiedt naar de percentsgewijze verhouding, die bij de pri mitieve opmaking der kohieren ten grondslag heeft gestrekt. Art. 8. Restitutie of ontheffing van de belasting wegens vertrek uit de gemeente, wordt overeenkomstig art. 245 der wet van 29 Juni 1851 (staatsblad no. 85), zooals dat gewijzigd is bij art. 6 der wet van 7 Juli 1865 (staatsblad no. 79), verleend, op een daartoe door den belanghebbende, binnen eene maand na ingang van het tijdvak waarover hij de ontheffing verlangt, aan den gemeenteraad in te dienen verzoekschrift. Aanslagen van personen, welke op het kohier zijn gebracht, doch vóór het einde der drie eerste maanden van het jaar overleden zijn, of de gemeente metterwoon verlaten hebben, vervallen van rechtswege en zullen als oninbaar beschouwd en op de staten van onwaarde gebracht worden. Art. 9. De bij art. 8 bedoelde restitutie of ontheffing wordt niet verleend, wanneer het verzoekschrift daartoe niet binnen den gestelden termijn is ingediend. Dienstdoende schutterij. (Wet van 11 April 1827, staatsblad no. 17 en koninklijk besluit van 22 Januari 1868, staatsblad no. 13). Samengesteld uit twee kompagniën, waarvan de gezamenlijke actieve sterkte, be rekend ingevolge de wet op de schutterijen, op 2 man van de 100 zielen, voor deze gemeente bedraagt 192 manschappen, met inbegrip der dienstplichtige officieren en onder-officieren. Staf. Majoor. 1868 Wilhelmus Cornelis van Duw ren Dutilh, o) hooikaai. Officier van gezondheid 2e. kl, (met den personeelen rang van officier van gezondheid le. lel}. 1843 Dr. Jacobus Hazenberg, potteukaai. Eerste luitenant-kwartiermeester. 1868 Marius Nicolaas Baert, oost zijde oude haven. 218 Eerste kompagnie. Kapitein. 1873 Willem Leonardus Winkelman, groote markt. Eerste luitenant. 1873 Adrianus Jan van Ockenburg, groenewoud. Tweede luitenant. 1874 Govert Jan Mees, nieuwendijk. Tweede kompagnie. Kapitein. 1868 Johannes Hendrik Will, grondgebied. Eerste luitenant. 1870 Franciscus Jacobus Eenhorst, lange walstraat. Tweede luitenant. 1873 Jacob Pervoost, nieuwendijk. Schuttersraad. Leden. Majoor. 1868 Wilhelmus Cornelis van Duuren Dutilh, o) voor zitter, hooikaai. Kapitein. 1868 Johannes Hendrik Will, grondgebied. Eerste luitenant-kwartiermeester. 1868 Marius Nicolaas Baert, oostzijde oude haven. Tweede luitenant. 1873 Jacob Pervoost, nieuwendijk. Sergeant-majoor. 1868 Cornelis de Vries, lange noordstraat. Korporaal. 1872 Christiaan Leonard Frenks, korenmarkt. Schutter. 1874 Jacob Lagaay, wagenaarstraat. Plaatsvervangende leden. Officier van gezondheid 2e. kl. {met den personeelen rang van officier van gezondheid le. W.). 1873 Dr. Jacobus Hazenberg, potteukaai. Tweede luitenant. 1874. Govert Jan Mees, nieuwendijk. Sergeant. 1874. Joseph Anthonij Riemens, groenewoud. Korporaal. 1874 Jacobus Frederik Nobels, Vlamingstraat. Schutter. 1874 Hermauus Ferdinaud van de Velde, palingstraat. Auditeur. 1871 Reinbrand Adriaan Willem Jacobze, ® korte walstraat. Bode. 1874 Karei Proost, vrouwestraat. De schuttersraad vergadert ten raadhuize. Bestuur over de brandweer. Opperbrandmeester. 1869 Napoleon Authoon van Goethem, droogdok westzijde. Brandmeesters. 1834 Johannes Loois Az., lange noordstraat. 1874 Jacobus Dommisse Jz., oostzijde oude haven. Secretaris. 1860 Willem de Wolff, wagenaarstraat. Inspecteur. 1862 Johan Hendrik Harte, groote markt. Bode. 1864 Frau9ois Guillaume, kleine kerkstraat. Het bestuur vergadert op het raadhuis. • Brandspuiten. Spuit A, staande in de beursstraat. (Wordt bediend door 73 man). Brandspuitmeesters. 1859 William Perroth Simmons, beursstraat. 1874 Abraham Loois Jz., lange groenewoud. Onderbrandspuitmeesters. 1854 Leonardus Fredericus Muller , weststraat. 1855 Jacob Barend Zietse, steenenbeer. 219 Spuit B , staande bij de groote kerk. (Wordt bediend door 73 man). Brandspuitmeesters. 1845 Anthonij Hendrik de Wolff, lange groenewoud. 1854 Josephus Jacobus Kloprogge , droogdok oostzijde. Onderbrandspuitmeesters. 1846 Joseph de Visser, kousteenschendijk. 1874 Johannes le Sage van Hoeve, lange groenewoud. Spuit C, staande in de palingstraat. (Wordt bediend door 65 man) Brandspuitmeesters. 1851 Pieter Gilles Laernoes, palingstraat. 1853 Cornelis Jacobus Riemens , lange groenewoud. Onderbrandspuitmeesters. 1864 Pieter Arij Guillaume, lange nieuwstraat. 1862 Lamert Hendrik Heijblom, korte noordstraat. Spuit D, staande bij de hoofdwacht. (Wordt bediend door 73 man). Brandspuitmeesters. 1845 Cornelis de Wolff, lange groenewoud. 1859 Pieter Laernoes, kleine kerkstraat. Onderbrandspuitmeesters. 1854 Johannes Ulrich Auer , korte noordstraat. 1859 Vries Gravestein, slijkstraat. Bewaarplaats van den extincteur in de stads-werkplaats. Bedienaar. Jan de Vlieger, lange zelke. Burgerlijk armbestuur. Voorzitter. 1854 Johannes Cornelis Ockers, bierkaai. Leden. 1854 Jan Alidanus de Wolff, bierkaai. 1854 Kors Blonk, ijzeren brug. Napoleon Anthoon van Goethem, droogdok westzijde. Dr. Jacobus Hazenberg, pottenkaai. Secretaris-rentmeester. 1870 Pieter Johannes Siegers, nieuwstraat. Bode. 1855 Gerrit de Vos, lange walstraat. Het burgerlijk armbestuur vergadert ten raadhuize. De bedeeling des zaterdags i te 9 uren in de stads waag, lepelstraat. Geneeskundige dienst voor de armen. Gemeente-geneesheer. 1842 Dr. Jacobus Hazenberg, pottenkaai voor het gast- en weeshuis en voor het burgerlijk of algemeen armbestuur. Gemeente-vroedvrouw tevens lavementzetster. 1870 Louise Victorie Fanie van der Walle, lang walstraat. Bestuur der godshuizen. Gasthuis. Voorzitter. 1874 Johannes Cornelis Ockers , bierkaai. Leden. 1874 Carolns Ludovicus Domburg, houtkaai. 1874 Cornelis Jacobus van Reijn , korte noordstraat. Cornelis van Zweveren, korte walstraat. Jan Alidanus de Wolff, bierkaai. Secretaris-rentmeester. 1856 Thomas Cornelis Dommisse .$ dokkaai. Burgerweeshuis. Voorzitter. 1874 Johannes Cornelis Ockers, bierkaai. Leden. 1874 Johannes Pieter Laernoes , steenenbeer. 220 1874 George Bernhard Einwachter Bilheimer, bierkaai. 1875 Cornelis Adriaan Kalbfleiseh, oostzijde nieuwe haven. Sebretaris-rentmeester. 1874 Thomas Cornelis Dommisse, # dokkaai. Regentessen over het gesticht gasthuis. 1874 Mevr. Wibaut, geb. Slaat, lange walstraat. Mevr, van der Hijden, geb. Siegers, steenenbeer. Mej. Agatha Maria Ruyghart, bierkaai. Regentessen over het gesticht burgerweeshuis. 1874 Mevr. Winkelman, geb. de Codin, nieuwendijk. Mevr, van Uije Pieterse, geb. Blaaubeen, oostzijde oude haven. Mevr. Hazenberg, geb. van Haansbergen, pottenkaai. Mevr, de wed. Macaré, geb. Hector, oostzijde oude haven. Vaders, moeders, ziekenmoeder en matressen in de gestichten. Gasthuis, hellebaardierstraat. 1868 Johannes de Vos, binnenvader. 1868 Catharina Roeffel, zijne huisvrouw, binnenmoeder. Jenneke Margaretha Doretha de Zwart, ziekenmoeder. Burgerweeshuis, korenmarkt. 1867 Willem van der Eijk, binnenvader. 1867 Johanna Sophia den Hengst, zijne huisvrouw , binnenmoeder. naai- en breimatres. Bank van leening. Korte Vlamingstraat, I, n°. 98. Commissie van bestuur. Voorzitter. 1865 Johannes Gideon Hector, ® nieuwstraat. Beden. 1863 Johannes Cornelis Ockers, bierkaai. 1866 Cornelis Jacobus van Reijn , korte noordstraat. Napoleon Anthoon van Goethem, droogdok westzijde. Secretaris. 1868 Pieter Goeree, kleine kerkstraat. Eerste boekhouder. 1855 Pieter Gideon de Wolft, wagenaarstraat Tweede boekhouder. 1851 Pieter Jansen, oostzijde oude haven. Assistent. 1855 Pieter Johannes Hendrikse, korte noordstraat. De bank is geopend des maandags, dinsdags, donderdags en vrijdags van ’s mor gens 9—12 en ’s namiddags van 2—4 uren; des woensdags van ’s morgens 9—1 uren en des zaterdags van ’s morgens 9—12 en des avonds van 7—9 uren. College van zetters voor de directe belastingen. 1869 Henri Pierre Winkelman, m voorzitter. 1870 Marinus Pot, korte noordstraat. 1873 Cornelis Jacobus van Reijn, korte noordstraat. Pieter Gerard de Veij Mestdagh, aan de ijzeren brug. Johannes Cornelis Houbaer, nieuwendijk. Schatters voor de personele belasting. Cornelis Stevens, bierkaai. Pieter Johannes Hendrikse, korte noordstraat. Adriaan Franciscus Krahmer, pottenkaai. Abraham van Vlaanderen, te Oost- en West-Souburg. 221 Tegenschatters voor de personeele belasting. 1874 Jacobus Dommisse Jz., oostzijde oude haven. Abraham Loois, groenewoud. Pieter Laernoes, kleine kerkstraat. Adriaan Marinus Luitwieler, slijkstraat. Onderwas. Plaatselijke commissie van toezicht op de school voor middelbaar onderwijs. Leden. 1869 Johannes Gideon Hector. voorzitter, nieuwstraat. 1869 Framjois Christiaan Stewart Schultz, secretaris, ritthemsche markt. 1871 Napoleon Anthoon van Goethem, droogdok. 1873 George Bernhard Einwachter Bilheimer, bierkaai. 1874 Johan Verkuijl Quakkelaar, bierkaai. Gemeente-burgeravondschool. Directeur-leeraar. 1869 Johannes du Burck, nieuwendijk. Leeraren. 1869 Adam Prince, lange walstraat. 1870 Johannes Andreas Terwiel, (tijdelijk belast met het onderwijs in het rechtlijnig teekenen), hooikaai. 1871 Jan van der Poel, (tijdelijk adsistent bij het onderwijs in het rechtlijnig teekenen), groenewoud. Het onderwijs wordt gegeven in bovenlokalen van de school voor on- en minver mogenden, groenewoud, G 51. Plaatselijke schoolcommissie. Bestuur. 1865 Mr. Philip Jacob Callenfcls, ($ o) voorzitter, pottcnkaai. Leden. 1857 Wilhelmus Cornelis van Dunren Dutilh, $ hooikaai. 1858 Dr. Jacobus Hazenberg, pottenkaai. 1869 Pieter Forbes Wels, ® dokkaai. 1871 Herman Dirk Slegt. » steenenbeer. 1874 Carel Coenraad Vermeer, dok. 1875 August Snellen , korte walstraat. Openbare scholen. Scholen voor gewoon en meer uitgebreid lager onderwijs. Voor jongens. Rommelkaai, K 41. Hoofdonderwijzer. 1861 Eduard Gerrit Johannes Stuart, rommelkaai. Hulponderwijzers. 1871 Gerard Jan Endhoven. 1875 Matlhijs Verstraeten, branderijstraat. Vakken: a—i, 1c, l, fransch, engelsch, hoogduitsch en wiskunde. Voor meisjes. Nienwstraat, H 148. Hoofdonderwijzeres. 1866 Mej. Cornelia Bijleveld, nieuwstraat. Hulponderwijzeressen 1866 Mej. Cornelia Gijsbertha Bentinck.' 1872 Mej. Hendrika Sophia Johanna Snoek. Vakken: a—i, k, p, (handwerken), fransch, engelsch en hoogduitsch. * 222 A Voor jongens en meisjes. Lepelstraat, G 84. Hoofdonderwijzer. 1855 Passchier Fret, lepelstraat. Hulponderwijzers. 1859 Kornelis Fret. Vakken : a—i. B Voor jongens en meisjes. Rommelkaai, K 65. Hoofdonderwijzer. 1870 Hendrikus Adrianus, Sitsen, hooikaai. Hulponderwijzers. 1870 Pieter Johannes Terwoert. 1874 Frans Berckenhoff, beursstraat. Vakken : a—i, C Voor kinderen van on- en minvermogenden. Groenewoud, G 51. Hoofdonderwijzer. 1871 Willem van Kamer, groenewoud. Hulponderwijzers. 1841 Andries Johannes Frenks. 1859 Johannes Jacobus Antheunissen. 1848 Jacob Scherer. 1863 Carel Heeroldt. Vakken: a,—i. Gymnastiekschoen. Lange walstraat, F 134. Opgericht in 1855 door het departement Vlissingen van de maatschappij tot nut van ’t algemeen. Onderwijzer. Pieter Bastiaan Oost Lievense. Bijzondere scholen. School voor christelijk uitgebreid lager onderwijs, (palingstraat, K 165). Commissie. Jacques Jeremie Richard, voorzitter•, houtkaai. Dr. Johan van der Beke Callenfels, secretaris, nieuwendijk. Jacobus Dommisse Cz., penningmeester, oostzijde oude haven. Jacob Thomas Dommisse, lange walstraat. Pieter Gerard de Veij Mestdagh, ijzeren brug. Hoofdonderwijzer. 1873 Philippus Johannes Kloppers, palingstraat. Hulponderwijzers. 1869 Pieter Voerman. 1873 Jacobus Frausen. Vakken: a—i?k, fransch, engelsch en hoogduitsch. Roomsch-katholieke scholen. School voor jongens: (lange walstraat, I 162). Hoofdonderwijzer. 1869 Frauciscus Jacobus Eenhorst, lange walstraat. Hulponderwijzer. 1873 Gerardus Jacobus Castenmiller. Vakken: a—i, k, fransch, engelsch en hoogduitsch. 223 School voor meisjes: (korenmarkt, C 60). Hoofdonderwijzetes. 1869 Mej. Johanna Catharina van der Grinten, korenmarkt. Hulponderwijzeressen. 1866 Theodora Maria Raaijmakers. 1866 Adriana Johanna Ooms. 1869 Anna Geertruida van Langeveld. 1870 Alida Geertruida Maria Crass. Vakken: a—i, p, (handwerken voor meisjes), fransch en engelsch. Huisonderwijzers. In de fransche, engelsche en nederduitsche talen, 1853, 1859 , Phi- lippus Leander Mets, bierkaai. 1874 Adam Prince, lange walstraat. Bewaar- en kleine kinderscholen. Bewaarschool in de lange walstraat, I 168. Opgericht in 1852 door het departement Vlissingen van de maat schappij tot nut van ’t algemeen. Onderwijzeres. 1864 Sara Aplonia Baljé, lange walstraat. Helpsters. Catharina Wepster. Catharina de Wit. Susanna Valkenburg. Anna Maria van der Poel. E v an g eli s ch-protest au t sc he bewaarschool aan de ijzeren brug, C 12. Commissie. Jacques Jeremie Richard, voorzitter. Johan van der Beke Callenfels, secretaris. Jacobus Dommisse Cz., penningmeester. Jacob Thomas Dommisse. Pieter Gerard de Veij Mestdagh. Hoofdonderwijzeres. 1863 Mej. Willempje Doesburg, ijzeren brug. Helpsters. Maria Wegeling. Catharina Walrave. Catharina Kaboord. Anna Leroy. Roomsch-katholieke bewaarschool, korenmarkt, C 60. Onderwijzeressen. Zusters van liefdadigheid. Geneeskundige faculteit. Medicinse doctores. 1815 Dr. Jacob Willem Callenfels, ($ o), rommelkaai. 1838 Dr. Jacobus Hazenberg, pottenkaai. 1855 Dr. Johan van der Beke Callenfels, nieuwendijk. Chirurgiee doctores. 1816 Dr. Jacob Willem Callenfels, ($ o), rommelkaai. 1842 Dr. Jacobus Hazenberg, pottenkaai. 1857 Dr. Johan van der Beke Callenfels, nieuwendijk. Artis obstetriciee doctores. 1816 Dr. Jacob Willem Callenfels, (i® o), rommelkaai. 1838 Dr. Jacobus Hazenberg, pottenkaai. 1855 Dr. Johan van der Beke Callenfels, nieuwendijk. 224 Plattelands heel- en vroedmeester. 1849 Fran^ois Christiaan Stewart Schultz, ritthemsche markt. Plattelands-heelmeester. 1859 Anthonie de Puijt, groote markt. Jaren van Apothekers, admissie. 1829 Pieter Lagaaij Jz., steenenbeer. 1854 Coenraad Valentin Riemens, lange walstraat. 1861 Pieter Gasille , kerkstraat. 1863 Marius Nicolaas Baert, oostzijde oude haven. Robert Thomas Winkelman, nieuwendijk. .1865 Adriaan Jan van Ockenburg, groenewoud. Vroedvrouwen. 1844 Louise Victorie Fanie van der Walle, wed. F. Huijssels, lange walstraat. 1856 Rosalia Jobanna Pichal, vrouw van J. W. Polij, korte walstraat. Commissiën van beheer over de straatwegen. a. Tusschen Vlissingen en Middelburg. Commissarissen. Wegens Vlissingen. 1869 Henry Pierre Winkelman, « voorzitter, nieuwendijk. 1872 Andries Schraver, lid, scbardijnkaai. b. Tusschen Vlissingen en Koudekerke. v Commissarissen. Wegens Vlissingen. 1869 Henry Pierre Winkelman, * voorzitter, nieuwendijk. 1872 Willem de Kruijff, @ lid, houtkaai. Johan Verkuijl Quakkelaar, lid,'bierkaai. Wegens Koudekerke. 1872 Pieter Boone, onder-voorzitter, te Koudekerke. ■ 1872 Lonrus Verhage, lid, te Koudekerke. Lein Brasser, lid, te Koudekerke. Secretaris-ontvanger. 1872 Pieter Loeft, te Koudekerke. Tolpachter. Aarnout Meijers, te Vlissingen. Tolgaarders. Willem Stroo, aan de zijde van Vlissingen. Joost Tevel, aan de zijde van Koudekerke. Commissie van toezicht op het vervoer van landverhuizers. 1869 Hendrik Engelsman Kleijnhens, ft inspecteur van het loodswezen, kapitein-luitenant ter zee titulair, en lid van den gemeenteraad, | nieuwendijk. Wilhelmus Cornelis van Duuren Dutilh, (JIS o), koopman en lid van de kamer van koophandel en fabrieken, hooikaai Benedictus Flander , directeur der gasfabriek en lid van de ka mer van koophandel en fabrieken, wijnbergsche kaai. Florentinus Wibaut, koopman, scheepsreeder en voorzitter van de kamer van koophandel en fabrieken , lange walstraat. 225 1869 Louis Theodoor de Groof, scheepsmakelaar en vice-consul van on derscheidene mogendheden, beursplein. 1872 Herman Dirk Slegt, * gepensioneerd kapitein-luitenant ter zee, steenenbeer. Commissarissen voor de zeemans- en visschersbeurs. 1869 Henry Pierre Winkelman, * voorzitter, nieuwendijk. Jean Baptiste de Groof, lid van den gemeenteraad, beursplein. Marinus Pot, lid van den gemeenteraad, korte noordstraat. Cornelis Mortier, koopman, st. Jacobstraat. Tsaac Luteijn, directeur van den stoombootdienst op de Wester- Schelde, hooikaai. Pieter Jansen, 2e. boekhouder in de bank van leening, secretaris penningmeester. Deze instelling geeft thans de gelegenheid aan ieder ingezetene der gemeente, Nederlander zijnde of daarmede gelijk gesteld, van hier ter zee of de rivieren be varende , om zich, hunne weduwen of nagelatene kinderen door eene matige jaar- lijksche contributie geëvenredigd aan de hoegrootheid hunner gage een pensioen te verzekeren. Vischmarkt. (Zeilmarkt). Controleur. 1859 Hendrik Pierre Pillault, kerkstraat. Keurmeester. 1858 Karei de Jager Az., korenmarkt. Afslager. Knapinne. 1859 Maria Theresia Backer, vrouw van Wortman, bree- waterstraat. Waag. Waagmeester. 1849 Cornelis Mortier. STEDELIJKE BEDIENDEN. (in eene alphabetische orde). Agent van inkwartiering. 1849 Johan Elias Burger, bakkersgang. Ambtenaar belast met de werkzaamheden van den hoofdelijken omslag. 1869 Jacob Johannes Naerebout, nieuwstraat. Begraafplaats: (zie opzichter). Bruggelieden. 1867 Joannes Augustinus Donse, nieuwstraat. 1873 Joannes Rondel, lange noordstraat. Grafdelvers. 1859 Willeboord Stroo, grondgebied. 1869 Cornelis Meeuse, adsistent, prinsenstraat. Havenmeester. 1856 Pieter Johannes Siegers, nieuwstraat. Keurmeesters van het brood. 1864 Cornelis Kroon, st. Jacobstraat. 1872 Hendrik Johannes van der Meer, st. Jacobstraat. 1875. 15 226 Keurmeester van het slachtvee, vleesch en spek. 1858 Christiaan van der Leijé, nieuwstraat. Keurmeester van idem (assistent-). .... Keurmeesters van rij- en voertuigen. 1874 Jan Boogaard, fransche kerkslop. 1875 David Krug Dz., slijkstraat. Klokkenist. 1834 Pieter Marinus van Sprang, ritthemsche markt. Marktmeester. 1867 Cornelis Stevens, bierkaai. Muziek- en dansmeester. 1834 Okko Jacobus Bekker, nieuwstraat. Nachtwakers. 1865 Elias van den Berg, zeemanserf. 1868 Harmen Melis Braak, koudenhoek. Paulus Bekker, zeemanserf. 1870 Hermanus Spinnaaij, nieuw’straat. 1873 Evert Wilhelmus Bleijenberg, lange noordstraat. 1874 Pieter Willem van Os, slijkstraat. Dominicus Coenraad Smit, lange noordstraat. Marinus Dijkgraaf, scherminkelstraat. Nachtwakers (adsistent-). 1872 Dirk de Jager, Vlamingstraat. 1873 Franciscus Alexander van Opbergen, slijkstraat. 1874 Hendrik Barten, pluimstraat. Gijsbrecht Karei Lichtenberg. Ontvanger van het kaai- en havengeld. 1857 Pieter Johannes Siegers, nieuwstraat. Opwinder der klokken. 1874 Jan Cornelis van Sprang, ritthemsche markt. Opzichters der begraafplaats (le.). 1864 Arnold Melchior Peter Rocholl, raadhuis. (2e). 1859 Willeboord Stroo, tevens grafdelver, grondgebied. Scheikundig keurmeester van het brood. 1866 Marius Nicolaas Boert, oostzijde oude haven. Sluismeester. 1857 Pieter Johannes Siegers, nieuwstraat. Timmerman. 1826 Johannes de Vlieger, lange zelke. Torenwachters tevens klokluiders. 1847 Eeendert Jan Sap, zeemanserf. 1864 Hendrik van der Hoff, vrouwestraat. 1869 Cornelis Bakker, koudenhoek. Wijkbode. Voor de wijk M (buitenwijk). 1857 Aarnout Meijers, grond gebied. KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. S o n i n h l ij h J u i s. WILLEM III., (Willem Alexander Paul Frederik Lode- wijk), koning der Nederlanden, prins van Oranje-Nassau, groothertog van Luxemburg, enz. enz. enz. Z. M. volgt zijnen vader Willem II op, (geb. 6 December 1792, overleden 17 Maart 1849), wordt iugehuldigd en legt den eed af op de grondwet, te Amsterdam den 12 Mei 1849. Geboren den 19 Februari 1817, te Brussel, gehuwd den 18 Juni 1839 met Sophia Frederika Mathilda, prinses van Wurtemberg, dochter van Willem I., koning van Wurtemberg, koningin, geboren den 17 Juni 1818, uit welk huwelijk: Willem Nicolaas Alexander Frederik Karei Hendrik, prins van Oranje, geboren den 4 September 1840, te ’s-Gravenhage. Willem Alexander Karei Hendrik Frederik, geboren den 25 Augustus 1851, te ’s-Gravenhage. BB O ED ER EN ZUSTER DES KONINGS. I. Willem Frederik Hendrik, geboren den 13 Juni 1820, te Soestdijk, prins der Nederlanden, weduwnaar van prinses Anialia Maria da Gloria Augusta, hertogin van Saxen-Weimar-Eisenach; overleden den 1 Mei 1872. II. Wilhelmina Maria Sophia Louisa, geboren den 8 April 1824, te ’s-Gravenhage, gehuwd den 8 October 1842 met Z. K. H. Karei Alexander August Jan, groothertog van Saxen-Weimar- Eisenach, geboren den 24 Juni 1818, uit welk huwelijk drie Kinderen: [1. Erf-groothertog Karei August Willem Nicolaas Alexan der Michael Bernard Hendrik Frederik Stephanus, geboren den 31 Juli 1844. 1875. 1 2 2. Hertogin Maria Alexandrina Anna Sophia Augusta Helena, geboren den 20 Januari 1849. 3. Hertogin Elisabeth Sibylla Maria Dorothea Louisa Anna Amalia, geboren den 28 Februari 1854]. OOM DES KONINGS. Willem Frederik Karei, prins der Nederlanden, geboren den 28 Februari 1797, te Berlijn, weduwnaar van H. K. H. prinses Louisa Augusta Wilhelmina Amalia, prinses van Pruissen, overleden 6 December 1870; uit welk huwelijk een ' Kind: [1. Wilhelmina Frederika Anna Elisabeth Maria, gebo ren den 5 Juli 1841, te Wassenaar, prinses der Nederlanden, gehuwd den 18 Juli 1871 met Z. I). H. Wilhelm Adolph Maximiliaan Karei, vorst zu Wied; uit welk huwelijk een Kind: Wilhelm Frederik Herman Otto Karei, geboren 28 Juni 1872]. TANTE DES KONINGS. Wilhelmina Frederika Louisa Charlotta Marianne, ge boren den 9 Mei 1810, te Berlijn, gehuwd geweest met Z. K. H. Frederik Hendrik Albert, prins van Pruissen, uit welk huwe lijk twee Kinderen: [1. Frederik Wilhelm Nicolaas Albert, gebo en den 8 Mei 1837. 2. Frederika Wilhelmina Louisa Elisabeth Alcxau- drina, geboren den 1 Februari 1842]. 3 STAATS-AMBTENAREN EN HOOGE COLLEGES. Ministers van staat. 847 Luitenant-generaal J. A. H. de la Sarraz, (* 3e. kl. en # g k). löoz Mr. A. J. Daymaer van Twist, !* k en 6 g k). 1860 Jhr. mr. W. Boreel van Hogelanden, k). 1863 Jhr. mr. F. L. W. de Koek, (* k en g k). ?!'' t E' b,ar°n Mackay van Ophemert en Zennewijuen , (* k). 18/1 Mr. J. A. Philipse, k en ® g k). 1872 Mr. P. P. van Bosse, (aren g o k). D- baron van Heeckeren van Beverwaard, (»gkhi$g k). Kaaö aan ministers. (Kon. besl. van 81 Maart 1842, staatsblad no. 9). beurtelings Vm Tmïïd ^re^de^en™ ““““ deP“ten, die hen/, raal“u“teer Z’ M' k°“ng den raad Presideert. dan ““kt dezelve den kabinets- Voor de samenstelling van het ministerie, zie men bladz. 9 hier achter. Staten = generaat. -rondwen "'7^^ veJte»“w00rdi8™ !|ct geheele Nederlandsche volk (art. 74 der Oionawet). Zij zijn verdeeld in een eerste en tweede kamer (art. 75 der grondwet). Eerste kamer. De eerste kamer bestaat uit 39 leden. Zij moeten behooren tot de hoogst aange- s agenen in de rijks directe belastingen. Het getal dezer hoogst aangeslagenen, waaruit zij worden gekozen, wordt in elke provincie zoo bepaald dat op iedere drie duizend zielen éen, die tevens de overige vereischten bezit om lid dezer kamer te zijn verkiesbaar is. Deze overige vereischten zijn dezelfde, welke voor de leden er tweede kamer worden gevorderd. Zij worden verkozen door de provinciale staten in de volgende verhouding: Noord-Brabant 5 25 35 Gelderland 5 Utrecht 2 Drenthe 1 n’FJL11*?*1 7 Friesland 3 Limburg ........ 3 Noord-HoUand 6 Overijssel 3 —5H- Zeeland 2 Groningen 2 25 ~35~ (Art. 78 der grondwet). — Zij hebben zitting gedurende 9 jaren. Een derde ge deelte treedt om de drie jaren af, volgens een daarvan te maken rooster. De uit vallende leden zijn dadelijk weder verkiesbaar, (art. 86 der grondwet). De namen der provinciën zijn geplaatst tusschen twee getallen, waarvan het eerste et aantal hoogstaangeslagenen aanwijst, het tweede het aantal der provinciale staten. 4 Jar.v.al'tr. 135. Noord-Brabant. 64. 1877 H. E. Verschoor, » 1880 Mr. C. J. A. van Rijckevorsel. Mr. A. F. Vos de Wael. 1883 dhr. L. J. B. van Sasse van Ysselt, (* k). Mr. J. B. Hengst, ft 134. Gelderland. 62. 1877 Jhr. H. A. D. Coenen. Mr. C. H. baron van Rhemen van Rhemenshuizen, » 1880 H. W. baron van Aylva van Pallandt van Waardenburg en Nee- rijnen, (» en ® G K). Mr. C. J. R. Nobel, « 1883 Mr. J. Thooft. 206. Zuid-Holland. 80. 1877 Mr. A. Blussé. T. P. Viruly, ft 1880 Mr. G. A. de Raadt, » J. W. Hein. 1883 Joost van Vollenhoven , (» en #). Mr. A. J. Duijmaer van Twist, !♦ K en g s k). Ij. Pincoffs, * 175. Noord-Holland. 72. 1877 Jhr. C. Hartsen, * Dr. E. C. Buehner. 1880 Mr. H. Rahusen. Jhr. mr. 1). van Akerlaken, » 1883 Mr. H. d. Smit, » Adr. Prins. 55. Zeeland. 42. 1877 J. Fransen van de Putte, » 1880 Mr. W. C. Borsius, ® 53. Utrecht. 41. 1877 Jhr. mr. J. Huydecoper van Maarsseveen , ft 1883 Mr. E. dn Marchie van Voorthuijsen , & 91. Friesland. 50. 1877 Jhr. mr. F. J. J. van Eysinga, ft 1880 Jhr. G. R. G. van Swinderen , (>£ 4e. kl. en ft). 1883 Mr. G. Schott. 78. Overijssel. 47. 1877 C. T. Stork. 1880 Mr. G. Dumbar, » 1883 Mr. J. A. G. baron de Vos van Steenwijk, ft (voorzitter gedurende het zittingsjaar 1874—1875). 69. Groningen. 45. 1877 Mr. J. J. Cremers, (<p 4e. kl.). 1880 C. Geertsema. , 5 Jar.v.aftr. 31. Drenthe. 35. 1883 Mr. H. J. Karaten. 71. Limburg. 45. 18/7 Jhr. mr. F. B. H. Michiels van Kessenich, (# en & k). 1880 Jhr. L. L. G. M. de Villers de Pité, (# eu & k). 1883 L. F. H. Beerenbroek. # Griffier. Jhr. mr. J. A. Singendonck, (« en k). (Ben. 1858). Commies-gi’iffier. Jhr. mr. J. K. J. de Jonge, # (Ben. 1858). Tweede kamer. De leden der tweede kamer worden in de kiesdistricten, waarin het rijk verdeeld wordt, gekozen door de meerderjarige ingezetenen, Nederlanders, in het volle genot der burgerlijke en burgerschapsrechten, en betalende in de directe belastingen eene som, die overeenkomstig met de plaatselijke gesteldheid doch niet beneden het be drag van f 20 noch boven dat van f 160 in de kieswet zal worden vereischt (art 76 der grondwet). Het getal van de leden der tweede kamer wordt bepaald naar de bevolking voor iedere 45000 éen (art. 77) en bestaat thans uit 80 leden Om tot lid der tweede kamer verkiesbaar te zijn, wordt alleen vereischt, dat men Nederlander m het volle genot der burgerlijke en burgerschapsrechten zij en den ouderdom van 30 jaren hebbe vervuld (art. 79). De leden der tweede kamer hebben zitting gedu- rende vier jaren. De helft van hen valt om de twee jaren uit, volgens een daarvan te maken rooster. De uitvallenden zijn dadelijk weder verkiesbaar (art. 81) De namen der kiesdistricten zijn geplaatst tusschen twee getallen waarvan het eer ste de bevolking van elk kiesdistrict aanwijst overeenkomstig de opo-ave van rege ringswege gedaan bij de behandeling der wet van 6 Mei 1869 (staatsbl’ad no 76) houdende herziening der tabel, bedoeld in art. 99 der kieswet van 4 Juli 1850 (staats blad no. 37), het tweede, geplaatst tusschen ( ), duidt het aantal kiezers van elk district aan volgens de in 1871 vastgestelde lijsten. Hoofd-Kiesdistr. Jar.v.aftr. 46372. Groningen. (1564). Mr. S. van Houten 1879 45015. Zuidhorn. (1516). Mr. E. -J. J. B. Cremers, (»'k) 1877 89992. Appingedam. (3010). J. Schepel Mr. D. de Ruvter Zvlker. 1879 49095. Winschoten. (1320). Dr. W. J. A. Jonckb'loet, *. 1877 89430. Assen. (2316). Mr. L. Oldenhuis Gratama. Mr. H. J. Smidt1879 90663. Leeuwarden. (3088). S. Hingst1877 J. K. H. de Roo van Alderwerelt 1879 130649. Sneek. (4227). Mr. S. Wijbenga. Kt1877 Dr. W. H. Idzerda,».... A. Moens1879 88757. Dokkum. (2589). Mr. B. P. baron van Harinxma thoe Slooten1877 Mr. W. A. Bergsma1879 43791. Steenwijk. (1490). Jhr. C. M. Storm van ’s-Grave- sande, (« s en S) 87693. Zwolle. (2733). Jhr. mr. J. A. Sandberg. 1877 Mr. A. van Naamen van Eemnes 1879 94449. Almelo. (2232). H. A. Insinger1877 J. R. Corver Hooft1879 6 Hoofd-Kiesdistr. Jar.v.aftr. 89610. Deventer. (2943). A. baron Schimmelpenninck van der Oije1877 Mr. P. Blussé van Oud Alblas, « 1879 97161. Zutphen. (3106). Mr. L. E. Lenting1877 • 1879 87190. Arnhem. (3056). Mr. W. H. DuUert, (» k) (voor zitter, zitting 1874—1875). 1877 Mr. J. H. Geertsema Cz., *. 1879 89876. Nijmegen. (2543). Mr. C. J. A. Heijdenrijck, « 1877 Jhr. mr C. J. C. H. van Nispen van Sevenaer, (» k). , 1879 90634. Tiel. (2934). Mr. H. A. ridder van Rappard 1877 Mr. D. J. baron Mackay, ». 1879 92113. Amersfoort. (3026). Jhr. mr. J. W. van Loo'n. 1877 Jhr. mr. M. M. Asch van Wijck 1879 94832. Utrecht. (3033). Mr. J. Messchert van Vollen hoven , (* K en ®) .... 1877 J. N. Bastert 1879 82254. [loom. (3802). I. D. Fransen van de Putte , (» k en 3 s k)1877 K. de Jong1879 85907. Alkmaar. (3456). Mr. W. van der Kaaij .... 1877 Mr. J. L. de Bruijn Kops. 1879 85946. Haarlem. (2551). Mr. O. J. F. Mirandolle. 1877 Mr. J. Kappeyne van de Cop- pello , »1879 43932. Haarlemmermeer. (1399). Mr. F. J. J. baron van Heem stra  271764. Amsterdam. (4164). Dr. T. J. Stieltjes1877 Mr. M. J. de Lange G. Fabius, (>jf< 4e. kl. en ss) Mr. M. H. Godefroi, (» k). 1879 Mr. G. de Vries Az, w ... Mr. S. A. Vening Meinesz. 88217. Leiden. (2876). Jhr. mr. I. L. Cremer van den Berch van Heemstede, *. 1877 O. baron v. Wassenaer Catwijck, (® K)1879 88672. Gouda. (3519). Mr. M. Bichon van Ysselmonde 1877 Dr. A. Kuyper1879 92259. Delft. (2919). J. L. Nierstrasz C.Jz1877 Jhr. F. de Casembroot .... 1879 136885. Rotterdam. (2741) W. A. Virulij Verbrugge, « 1877 F. W. C. Blom, «. R. P. Mees R.Az1879 43401. Brielle. (1256). Dr. K. A. Rombaeh 7 Hoofd-KiMdi.tr. Jar.v.aftr. 95299. ’s-Gravenhage. (2276). Mr. R. J. graaf Schimmelpeu- ninck tot Nijenhuis, (« k) 1877 Mr. W. Wintgens,«..... 1879 88902. Dordrecht. (2167). J. P. Bredius1877 Jhr. mr. W.T.Gevers Deynoot, * 1879 87900. Gonnchem (3280). Mr. J. J. Teding van Berkhout 1877 W. C. M. Begram, » ... 1879 102855. Middelburg. (2857). Mr. D. van Eek, »1877 Jhr. mr. J. I. de Jonge. 1879 53493. Goes. (1559). Mr. P. H. Saaijmans Vader. . 45549. Zierikzee. (1456). J. J. van Kerkwijk, ». 1877 92322. Breda (4141). Mr. A. F. X. I.uyben , (» en ®) Mr. H. A. des Amorie van der Hoeven 1879 93028. Tilburg. (3558). Jhr.mr. J. B.A. J. M. Verheijen^ (® o) ’ 1877 F. H. H. Borret1879 87632. Eindhoven. (2367). Mr. A. J. H. van Baar.... 1877 Mr. P. J. A. Smitz 1879 91436. Maastricht. (2433). Jhr. G. E. F. X. M. Kerens de Wijlré I877 C. A. baron de Bieberstein Ro- galla Zawadsky , »1879 87601. Roermond. (2015). Mr. H. F. Eambrechts .... 1877 J. H. Arnoldts1879 88349. Boxmeer., (2498). Mr. J. H. L. Haffmans.... 1877 Mr. P. van den Heuvel,. 1879 89214. ’s-Hertogenbosch. (2797). Mr. F. J. E. van Zinnicq Berg- mann1877 Mr. J. M. B. J. van der Does de Willebois, $1879 Griffier. Mr. D. Veegens, » [Benoemd 1847]. Commies-griffier. Mr. O. W. Star Numan. [Benoemd 1870], Tweede commies-griffier. Mr. A. D. van Assendelft de Coninsh fRe- noemd 15 Maart 1875]. ’ L Bibliothecaris-referendaris van de tweede kamer en directeur van het bijblad tot de staats-courant. J. J. F. Noordziek, (»en®). [Benoemd 1854], a a ö oan State. (Art. 71 en 72 der grondwet). Voorzitter 1849 Z. M. de koning. 1858 Z. K. H. de prins van Oranje. 1874 Z. K. H. de prins Alexander der Nederlanden. Onder-voorzitter. 1862 Mr. j®. baron Mackay van Ophemert en Zen- newijneu, (# g k). 8 Leden. 1862 Mr. Ph. J. Bachiene, ft 1862 Mr. C. H B. Boot, (ft en $ e o). 1862 Jhr. J. P. Cornets de Groot van Kraaijeuburg, ft 1862 Dr. W R. baron van Hoëveli, ft 1862 Jhr mr. W. A. C de Jonge, ft 1862 Mr. K. A Meeusen, ft 1862 Mr J. A. Mut- saers , (« K. ei 3 6 k). 1866 Mr. O W. Stavenisse de Brauw, (ft en 1866 Mr. A. J Swart, * 1871 J. J. van Molken, (# 4e. kl., ft k en ® g k). 1872 Mr. J. Heemskerk Bz., * 1872 Mr. C. J. van Vladeracken, » 1874 M. H. Jansen. 1875 J. J. Hasselman. Staatsraden in buitengewonen dienst. 1862 J. D. graaf van Rechteren , van Ahnem, (>fc 4e. kl. en * k). 1864 Dr. P. Bleeker, (fteu©K). 1864 .Mr. J. T. Buijs. 1864 H. Camp, 4e. kl. en ft). 1864 Jhr. J. J. Rammelman Elsevier Jr., en 3 G o). 1864 M. Kingma Hz. 1864 J. W L. van Oordt, (ft k) 1864 J. P. C van Overstraten, 4e. kl. en ft) 1864 Dr. P. L Rijke, » 1864 Mr. J. B. van Son, (ft k). 1864 J. van Swieten, (>jf< K en ft). 1867 Jhr. C. M. Storm van ’s-Gravesande , (ft en ®). Secretaris. 1865 Mr. J. J. Beaujon, ft Referendarissen. 1862 Mr. L P. Op den Hooff. 1862 Jhr. mr. C. van Breugel Douglas. 1873 Mr. G. R Roijaards. Commiesen van staat. 1872 A J graaf vau Randwijek. 1874 Mr. J. van Steenbergen Staal. Algemeene rekenkamer. (Art. 176 der grondwet). z Voorzitter. 1868 O. W. Hora Siccama , ft Leden. 1853 J J. de Wetstein Pfister, ft 1855 T. W. baron vau Zuijlen van Nijevelt. 1866 B. A. A.
1,286
MMUBA08:000001739_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,845
Handleiding voor leden van militie-raden, leden van stedelijke en plaatselijke besturen, beoefenaars van genees- en heelkunde en lotelingen
null
Dutch
Spoken
6,764
13,164
/' HANDLEIDING S| VOOR "Ijs van militie-raden , EiiBS 0 VAN STEDELIJKE EN PLAATSELIJKE BESTUREN, BE OEFEN A AR S VAN GENEES- EN HEE1KOTDE EN Te 's Gravenhage , ftu k. \v\ooVs 1845. nmDwimiz VOOR LEDEW tan. 3LID I H VAN STEDELIJKE EN PLAATSELIJKE BESTUREN, BEOEFENAARS VAIf GENEES- EN HEELKUNDE EN LOTELINGEN. Tweede, vermeerderde en verbeterde druk. TE 'S GRAVENHAGE, BIJ A. KLOOTS EN COMP. 1845. / Undrukt bij A. P, 1AN UNÜENHU1SEK. Aan de WelEdele Zeer Geleerde Heeren Genees- en Heelkundigen, die geroepen > kunnen worden , de Militieraden te adsisteren. Bij aanschrijving van den Hoof; Edel Gestrenge» Heer Staatsraad Gouverneur van Zuid-Holland , in dato 3 Maart 1836, n». r*|f N. M., is de Militieraad, zitting houdende in 'sGravenhage, aangeschreven, om, in de ophanden zijnde tweede Zitting, dadelijk gebruik te maken vanjiet bij Koninklijk Besluit van den 16 Februarij 1836, n°. 78, gearresteerde Reglement op het visiteren der manschappen , of zij al dan niet tot den Militairen dienst geschikt zijn, waarvan een kopy mij is geworden, en hetwelk vervangt dat van den 15 Januarij 1821, n«. 59; wijders, om de Genees- en Heelkundigen de stipte opvolging der voorschriften van het bedoelde reglement aan te bevelen en hen speciaal opmerkzaam te maken op de wijzigingen welke thans in het vorig reglement gebragt zijn." In aanmerking nemende het groot belan^ dit de Heeren, die de Genees- en Heelkunde'«enen, niet slechts oppervlakkig kennis van dat Reglement dragen en hetzelve maar inzien, tijdens de zittingen van den Militieraad, hetgeen dan de werkzaamheden kan vertragen , alsmede gevoelende al het gewigt, dal omtrent de opgave van physieke gebreken door lotelingen, en liij de keuring van plaatsvervangers en nommerverwisselaars, de voorlichting van deskundigen op dezelfde gronden beruste, en de meest mogelijke eenvormigheid in zulk eene teedere zaak in acht worde genomen, heb ik geineend, niet beter aan het doel van den Hoog Edel Gestrengen Heer Staatsraad Gouverneur van Zuid-Holland te kunnen beantwoorden, dan UEd. bij deze dit Exemplaar, houdende het voorschreven reglement, te doen toekomen, met verzoek, zoo veel mogelijk daarvan zich te doordringen, en tot leiddraad van uwe uit te brengen advie- sen te nemen. De wijzigingen, waarop de Militieraad verzocht is, UEd. speciaal opmerkzaam te maken, zijn: In de eerste Afdeeling, betrekkelijk het verlies van Ket regter- of linkeroog, 2J« punt. In de tweede Afdeeling, betrekkelijk: 1. de bijvoeging van het woord nommerverwisselaars, bij het 2', 6% 11% 13% 15= en 18" punt; 2. de vrijstelling wegens gezigtsgebreken , 3> punt; 3. het gemis der snijtanden, 6= punt; 4. het behandelen in een hospitaal van lotelingen, welke met de gebreken, in het 15e punt vermeld, hehebt zijn; 5. het verlies van geledingen aan handen of voeten, en omtrent het vrijstellen wegens platte voeten; 6. op de bijvoeging in de algemeene aanmerking, ten slotte van het Reglement voorkomende; en eindelijk : 7. ook daarop, dat door de veranderingen in het vorig Reglement gebragt, geenszins kan noch behoort te worden afgeweken van art. 168 der wet van 8 Januarij 1817 (Staatsblad n*. 1), houdende poenaliteiten tegen de vrijwillige verminkingen. 'sGravenhage, den 4 Maart 1836. De President van den Militieraad, zitting houdende te 'sGravenhage. (0et-) H. j. CAAIV. De aanvragen, welke ik in der tijd ontvangen heb, om in het bezit van deze aanwijzing te geraken, heeft mij doen besluiten, hetzelve, nu eenigzins vermeerderd, den belanghebbenden aan te bieden. Hoekenburg, BIJ 's Gravenhage, den 1 Maart 1845. / ) lid fan de Ridderschap en Gedtputeerde Stalen van de provincie Zuid-llolland. Arl. 1Ï2 en 123 der Wet van 8 Januari] 1817 Niemand zal, uit hoofde van ziekte of gebreken, het zij finaal of voor één jaar, op het laten produceren van eenige attesten, van den dienst worden vrijgesteld, maar verpligt zijn zich te laten onderzoeken door den geneesheer en heelmeester, die den raad adsisteren. De genees- en heelmeester zullen, omtrent de gebreken van eiken aan hun onderzoek onderworpen persoon, bepaaldelijk aan den Militieraad te kennen geven, of, naar hun oordeel, en naar aanleiding van eene door Ons te gevene instructie, de aanwezige of opgegevene gebreken finaal tot den dienst ongeschikt maken, en de persoon atzoo moet worden vrijgesteld, dan of dezelve voor herstelling vatbaar is, en hij alleen voor één jaar moet worden vrijgesteld; of, eindelijk, de opgegevene gebreken aan den dienst niet hinderlijk zijn, en derhalve geciic vrijstelling kunnen te- weeg brengen. (Staatsblad n°. I). art. 122. art. 123. EED, VOORGESCHREVEN RIJ ART. \\7 VAN DE WET VAN DEN 8 JANUARIJ <817. (Staatsblad n'. 1.) Ik zwere (belove), dat ik, in het onderzoeken van den uit- en inwendigen ligchamelijken toestand der vrijwilligers, opgeschrevenen en plaatsvervangers voor de Nationale Militie , mij stiptelijk zal gedragen naar de voorschriften der wet op dezelve Militie, en ter goeder trouw, zonder vriend- of vijandschap, gunst of ongunst, rondelijk mijn gevoelen zal openbaren, of dezelve zoodanige ziekten of gebreken hebben , waardoor zij tot den persoonlijken dienst zouden ongeschikt zijn BIi AB WIJZER VAN HET REGLEMENT OP HET VISITEREN DER MANSCHAPPEN. A. Aambeijen (vloeijing der) Aarsfistels (ongeneeslijke) Adem (ongeneeslijke stinkende) Aderbreuk Aderspatten, (groote en uitgebreide) varices . Afgang der drekstoffen (onwillekeurige). .. Amaurosis (zwarte staar) Anchylosis (stijvigheid der gewrichten) . .. Anus artifieialis Arm (verlies of verstijving van een).... Armen (verkorting of misvorming van). . . Asthma BI* Been (verlies of verstijving van een). . .. Beenderen (kromgebogen lange) Beenen (verkorting of misvorming der). .. Beenknobbels (exostosis) Beenvlies (gezwellen van het) Beenziekte (zware) of uitwassen Beenzweer (caries , necrosis) Beroering der verstandelijke vermogens. .. Beven (onwillekeurig) Bijziende (Myopia) Bleekzucht (Cachexia). ........ BI. 22 ib. 19 21 23 22 15 22 13 6 17 12 6 8 17 22 22 22 22 1 27 3 24 Bloedontlasting uit liet darmkanaal .... Bloedspuwing (haemoptysis) Borstbeen (wanstaltigheid van liet) Breuk ('lies) Breuk (vlies, water, ader) enz. ... Breuken (dubbelej Breuken (herniae) C. Cacliexia (bleekzuchtige staat van het ligcliaam) Cachexia (opgezette klieren) Caput obstipum (onbeweeglijkheid van het hoofd) Caries, neerosis (beenzweer) ./.... Convulsiones (stuipen) Cranium (beleediging van den hoofdschedel). 1». Doofheid (volslagen) Duimen (verlies van een der) K. Endeldarm (uitzakking van den) Epilepsia (vallende ziekte) F. Fistels aan de piswegen Fistels (ongeneeslijke speeksel) O. Gebogchelden Gehoor (gebreken van het) I Gestalte (te groote of te kleine) j Graveel I Gewrichten (stijvigheid der) Gezigt (zwakheid van) bl. 22 20 20 21 21 21 21 23 20 20 23 24 17 16 17 22 22 24 21 20 20 20 24 21 23 18 §• 16 12 11 13 15 13 13 24 10 7 22 27 1 4 1 17 16 27 14 7 11 9 25 14 22 3 Gezigt (ontbering van het) •••••*• Gezwellen (aan de takken der slagaderen).. Gezwellen (krop en klier) Gezwellen (serophuleuze) Gezwellen van liet beenvlies H. Haemoptysis (bloedspuwing) Hand (verlies of verstijving van eene) . . • Handen (wangestalte der) Herniae (breukenï Hoofd (onbewegelijkheid van het) .... Hoofdschedel (groote beleediging van den).. Hoofdzeer Hoornvlies (vlakken op het) Huidziekten (kwaadaardige) Hydrocele (waterbreuk) J. Jicht (heup en verouderde) 14. Kaakbeenderen (pijpzweren in de) Kaak (onbeweeglijkheid der) Kankergezwellen of zweren Kortborstigheid Krop- en kliergezwellen Ij. Ledematen (verlamming der) Leden (onherstelbare verstijving van een der; Lid (verlies van het mannelijk) Lidteekens (groote breede) op het borstbeen . Lidteekens (groote eu verouderde) . . . ■ Liesbreuk (enkele) BI. 15 16 16 I 20 23 20 16 22 21 20 17 23 18 23 21 24 19 20 23 20 16 17 16 17 20 23 21 §• 1 7 5 10 22 12 6 18 13 7 1 23 2 23 15 26 6 7 20 12 5 9 6 11 11 21 13 ys.. Mank gaan (liet) Mannelijk lid (verlies van het) Myopia (bijziende) K. Neerslikken (bezwaarlijk). . , Neus (geheel verlies van den) Neus (mismaaktheid van den) Neuszweer Nyctalopia (schemering der oogen). .... O. Onnoozelheid Oogen (schemering der) Oogen (verlies van een der) Oogleden (ziekte der) Oogontsteking Ooren (stinkende uitvloeisels der) Ozoena (neuszweer) P. Pis (onwillekeurige afloop en opstoppingen der) Podagra Polypi (slijmpropgezwellen) ! Presbytae (verziende) Prolapsus ani (uitzakking van den endeldarm). Pthisis (tering) Pulsatie (sterke) n. Razernij Uempla^anten Rempla^anlen l\empla<;anten Remplajanten BI. 16 17 18 20 16 19 19 18 24 18 16 18 18 19 19 21 24 19 18 22 20 2U 24 16 18 19 20 §• 9 11 3 8 3 4 4 3 27 3 2 2 2 5 4 14 26 4 3 16 12 12 27 8 2 a li Rhumatieke pijnen. . Ruggegraad (kromme) S. Sarcocele (vliesbreuk) Schedel (hoofd) cranium Scheelzien (het) Schemering der oogen (.Nyctalopia) . . • Scorbut (ongeneeslijke) Scrotum (gebreken aan het) Slagaderen (gezwellen aan de) Slaperigheid Slijmprop-gezwellen Slikken (bezwaarlijk neer-) Slokdarm (verlamming van den) . . . • Snijtanden (het verlies van) Speekselfistels (ongeneeslijke,) Spieren (buig- of intrek) Spina ventosa (winddoorn) Staar (zwarte) Steen (de) Slem (gebreken van de) Stem of spraakvermogen (ontbering vanj. Stotteren Sluipen Suizeling TT. Tanden (het verlies van snij-of oog-) .. Tering in al hare graden Tering (teekenen van) Testiculi (gebrek aan de) Testikel (in den annulus abdominalis terug ge houden) Testikels (verlies van de) Tinea capitis (hoofdzeer) ...... Toevallen (zenuwachtige of spasmodike). . Toonen (verlies van een of meer) . . • Traanwegen (ziekte der) Tranenfistels BI. 24 20 21 17 18 18 23 21 16 17 19 20 20 19 20 17 23 15 21 20 16 20 24 17 19 20 17 21 21 17 23 17 22 18 18 §• 26 11 15 1 3 3 24 15 7 1 4 8 8 6 7 9 OO 1 H 9 4 9 27 1 6 12 10 15 15 11 23 1 17 2 *> U. Uitputting Uitwaseming Uitwassen van beenderen. Vallende ziekte Varices (aderspatten) . .. Varicocele seu circocele (aderbreuk) verlamming Vermagering ('de slaat van). Vermagering (zwakte en) . , Verstandeloosheid .... Verziende Vingers (verlies van een of meer) v liesbreuk Voet (verlies of verstijving van een) voeten (namtueie zwelling der) Voeten (platte) Voeten (wangestalte der) . . Voetzweet ....... H. Wangestalten van handen of voeten . .. Waterbreuk Waterzucht Wijsvinger (verlies van een kootje van den) Winddoorn (Spina Ventosa) SB. Zaadstreng (gebrek aan den). Ziekte (vallende) Zwakte en vermagering . . . Zwelling der voeten en beenen. Zweren (Scrophuleuze) . . . Zweren (verouderde). . .. BI. 17 19 16 24 23 21 24 17 23 24 18 22 21 16 23 22 22 19 22 21 23 22 23 21 24 23 23 20 23 §• ■* 10 5 8 27 19 15 27 10 25 27 3 17 15 6 19 18 18 5 18 15 24 17 22 15 27 25 19 10 20 KOPIJ. BECLEMUT OP IIET VISITEREN VAN MANSCHAPPEN , OF ZIJ, AL DAN NIET,TOT DEN MILITAIREN DIESST GESCHIKT ZIJN. Alle de personen, welke bij hun Engagementvoorloopig gevisiteerd zijn, zullen andermaal, met de meeste naauwkeurigheid, bij de korpsen worden onderzocht, aan welke zij worden toegewezen; dit onderzoek zal geschieden door den eerst aanwezenden officier van gezondheid, bij het korps of in het garnizoen aanwezig. De gebreken, welke degenen die er mede behebt zijn, voor den militairen dienst ongeschikt maken, zijn de navolgende : EERSTE APDEEIIMG. Gebreken, door welke men voor den dienst volstrekt buiten staat is. 1. Ontbering'van het gezigt. Men zal het toeval behooren op te geven, hetwelk dit gebrek heeft veroorzaakt, of de ziekte, welke hetzelve onderhoudt, als oogontsteeking, verwonding, enz. Bij zwarte staar (amaurosis), moet de persoon in een der Militaire hospitalen, tot onderzoek der echtheid van het gebrek, gezonden worden. 2. Verlies van het regter- of linkeroog, of van het gebruik van hetzelve. 3.' Het geheel verlies van den neus, vooral, wanneer dit een zeer afschuwelijk aanzien geeft, en de ademhaling daardoor moeijelijk is. 4. Ontbering van de stem en het spraakvermogen, en volslagen doofheid. 5. Groote en ongeneesbare krop- en kliergezwellen, welkt de ademhaling doorgaans hinderen. f>. Verlies van een arm, been, voet of hand, ook de onherstelbare verstijving van één dezer leden. 7. Gezwellen aan de voornaamste takken der slagaderen. 8. Kromgebogen lange beenderen of uitwassen, ten gevolge van Engelsche ziekte, aan de beenderen, in die mate, dat de beweging der ledematen daardoor klaarblijkelijk verhinderd wordt. Andere ziekten van de beenderen, hoewel van belang in het oog vallende, leveren soms eenigentwijfel op, waaromtrent dan door den Inspecteur-Generaal van den Geneeskundigen dienst zal worden beslist. Bij het visiteren van remplacanten en recruten , is eene gegronde onderstelling, dat zoodanige difformiteiten hinderlijk zijn, genoegzaam, om dezelve af te wijzen. 9. Het mank gaan, mits ten volle eonsterende, van welke oorzaak het ook oorspronkelijk moge zijn; voorts ook eene aanmerkelijke en blijvende inkorting; van de buig- of intrekspieren van eenig lid, gelijk ook derzelver verlamming of een onveranderlijke staat van verslapping, welke de vrije beweging der ledematen verhindert. 10. De staat van vermagering en gedecideerde uitputting van het geheele ligchaam, ol' van eenig deel, gekarakteriseerd door teekenen van tering. 11. Hel verlies van het mannelijk lid, of van de testikels. TWEEDE AFDEEEIKG. Gebreken of ziekten, u-elke een volstrekt of betrekkelijk onvermogen tot den dienst daarstellen, welker karakter, hoewel ook tot zware belangrijke gebreken behoorende, nogtans minder tastbaar is, dan in de voorgaande afdeeling, en welker kennis en beoordeeling eene meer grondige oplettendheid vereischen. 1. Groote beleedigingen van den hoofdschedel (eranium), voortkomende uit groote wonden , door persing of indrukking der beenderen, derzelver uitbotting, of verlies, alzoo hieruit somtijds de navolgende toevallen ontspruiten, en meestal vele derzelve te zamen , als: Beroering der verstandelijke vermogens, suizeling, doofheid, slaperigheid, zenuwachtige of spasmodike toevallen, dikwijls verzeld met hardnekkige pijn in het hoofd, 2 1. De ongeneesljke tranenpstel, chronische en menigvuldig terugkeerende oogontstekingen, als ook de tot een« hebbelijkheid gewordene ziekte der oogleden, traanwegen en vlakken op het doorschijnend hoornvlies. wanneer zij zulk eene hoogte bereikt hebben, dat zij het zien hinderlijk zijn. Rcmplacanteu, nommer-verwisselaars en recruten, mogen daarmede niet aangenomen worden. 3. Z wakheid van het gezigt, aanhoudende gebreken van hetzelve,welke devoorden militairen dienstzoo noodigeonderscheidingder voorwerpen,op eenen zekeren afstand verhinderen,bij voorbeeld: het gebrek van bijziende te iijn (Myopia), de schemering der oogen (nyctalopia), enz. liet scheelzien verhinderd den militairen dienst niet. Het onderzoek van de gebreken van het gezigt, is somtijds moeijelijk en twijfelachtig , vooral bij de Nationale Militie dient de officier van gezondheid, met de visitatie belast, altijd met de meeste voorzigtigheid te werk te gaan, wanneer hij deswege uitspraak doet. (Myopcs.) Degenen die bijziende zijn, die zich, om eenigermale duidelijk te zien, moeien bedienen van eenen bril, bij geaccrediteerde brillenmakers, onder n". 10 bekend, zijn buiten staat, gelijk ook (presbytae) verziende, welk eenen bril moeten gebruiken van vijf duim brandpunt ; doch dit gebrek stelt de lotelingen slechts voorwaardelijk, voor een jaar van den dienst vrij. '9Ö 'zpq'1 '?S ' u «8^81 jiJdy ijZ 'PP 'linissg 'piuiuoai isieeidaS .wiipe lalt) jaq 9i% 4. Di mismaaktheid van den 'neus, voora!, als dezelve de ademhaling moeijelijk maakt; de kwaadaardige neuszweer (ozoena) en iedere hardnekkige zweer in de neusholte, in het verhemelte, de beenzweer in deze deelen, en de slijmprop-gezweilin (polgpi), indien dezelve ongeneeslijk wo:den geoordeeld. 5. Een ongeneeslijke slinkende adem, stinkende uitvloeisels uit de ooren, en eene dergelijke uitwaseming, zoodra deze gebreken ongeneeslijk zijn. Hiertoe behoort mede een zeer sterk slinkend en hebbelijk voetzwcet, kenbaar uit zekere roosachtige ontsteking der voetzool. Soldaten, die met deze gebreken moglen zijn aangenomen, of dezelve gedurenden hunnen dienst hebben bekomen, kwalificeren zich daardoor tot het paspoort. 6. liet verlies van de snijtanden van de opper- en onderkaak te zamen, pijpzweren in de holten der kaakbeenderen , ongeneeslijke wangestalte in het een of het ander van deze beenderen, hetzij door verlies van zelfstanheid, of door een ander toeval veroorzaakt, waardoor het afbijten der patronen, het kaauwen der spijzen, iof het gebruik van de spraak belemmerd wordt. Het gemis van snij- en oogtanden verbiedt volstrekt iemand tot remplagant, nommerverwisselaar of rekruut aan te nemen. Personen, welke nog de bovenste of onderste snijtanden hebben, kunnen niet als onbekwaam voor den dienst als soldaat worden beschouwd. Eij de Nationale Militie geeft liet verlies der snijtanden van de opper- en onderkaak , hetzij afzonderlijk , hetzij te zamen, geene wijstelling van den dienst. 7. Ongeneeslijke speeksel fistels en onbeweeglijkheid van de onderkaak, en ook van het hoofd (caput obstipum). 8. Bezwaarlijk neérslikken, vooral, wanneer hetzelve, of uit eene verlamming van den slokdarm, of van het een of ander ongeneeslijk gebrek der deelen, die functie verrigtende, ontstaat. 9. De aanhoudende en wel bewezene gebreken van het gehoor en van de stem , zoodra dezelve van dien aard zijn, dal zij als hinderlijk tot den militairen dienst kunnen worden beschouwd; het stotteren, zoodra hetzelve zóó sterk is, dat de zekerheid van eenen post daardoor zoude kunnen worden gecompromitteerd. 10. Scrophuleuze gezwellen of zweren; meest vindt men dezelve verbonden met opgezette klieren (cachexia). 11. Gebogchelc'en, alsmede degenen, welke eene kromme ruggegraat hebben. Ook wangestalte van het borstbeen, aangeboren, of door toeval ontstaan, of groote breede lidteekens op hetzelve, indien de ademhaling daardoor klaarblijkelijk moeijelijk gemaakt;, of het dragen van ransel en patroontasch gehinderd wordt; doch remplacanten , nommerverwisselaars en rekruten, worden, wegens deze uiterlijke gebreken of wanstaltigheden, volstrekt afgewezen. 12. De tering (pthisis) in alle hare graden, de bewezene kortborstigheid (asthma), alsmede het bloedspuwen (hcemoptysis), verder hoogstwaarschijnlijke moeijelijkheden in den omloop van het bloed, bijzonder eene teer uitgebreide of tegennatuurlijke sterke pulsatie, ten allen tijde aanhoudende, of habitueel zijnde. 13. Breuken (Herniae), welke niet, of zeer bezwaarlijk, door eenen band kunnen worden terug gehouden , alsmede anus artificialis. Personen, met dubbele breuken, moeten volstrekt afgewezen worden, en met eene enkele liesbreuk, ofschoon door eenen band terug te houden, kwalificeren zich in geenen deele lot rempla?anlen, nommerverwisselaars, noch tot rekruten. 14. De steen, het graveel, onwillekeurige afloop van de pis, of veelvuldige opstoppingen van dezelve, zoo als verder alle zware ziekten of gebreken van de piswegen, fistels aan deze deelen, enz., hetzij dat dezelve als ongeneeslijk worden beschouwd, of dat zij de aanhoudende hulp van den Genees- ea Heelkundige vorderen. Bij de Nationale Militie moet vooral de onwillekeurige afloop van de pis, proefondervindelijk, in een hospitaal worden bevestigd. 15. Een in den annulis abdominalis terug gehouden testikel, vooral als dezelve pijnlijk is, de vliesbreuk {sarcocele), waterbreuk (hydrocele), aderbreuk (varicocele seu circocele) en alle zware gebreken aan het scrotum, de testiculi en de t zaadstreng (funiculus spermaticus), voor zoo verre zij bij de Nationale Militie, na eene vruchteloos afgeloopen behandeling in een hospitaal, voor ongeneeslijk worden gehouden. Rem'1 tpnten, nommerwisselaars en rekruten, met zulke gebreken, kunnen niet aangenomen worden, ofschoon men dezelve voor geneeslijk mogt houden. 36. Ongeneeslijk aarsfistels, hevige en periodielievloeijingen van de aambeijen, bloed-ontlastingen uit het darm-kanaal, onwillekeurige afgang der drekstoffert, vooral uitzakking van den endeldarm (prolapsus Ani), of ook tegennatuurlijke vernaauwing van denzelven, (en gevolge van gedane operatien, enz. 17. Het verlies van een van de duimen, van een kootje van een van de wijsvingers, of het verlies van een of meer der vingers , of toonen; alsmede de onherstelbaar verlorene beweging van een dezer deelen, verkortingen of misvorming van armen of beenen, ten gevolge van armof beenbreuken, welke de manschappen voorden dienst, in welken zij zouden optreden, ongeschikt maken. Lotelingen, welke het tioeede lid van een der duimen , of het tweede en derde lid van een der vingers verloren hebben, zijn niettemin geschikt voor den dienst. Zoo ook geeft het verlies van slechts één toon, (behalve een der groote toonen) of onherstelbare beweging van een of twee toonen, voor de Lotelingen bij de Nationale Militie geene vrijstelling van den dienst. 18. Onherstelbare wangestalten van handen of voetin, of andere deelen, waardoor het marscheretl, of behandelen der wapens, wordt bezwaarlijk of onmogelijk gemaakt. Van hier moeten remplacanten, nommerverwisselaars en rekruten, wegens bijzondere platte voeten, of de zoodanigen, op welke zij alleen op den binnenkant gaan, afgekeurd worden ; zoodanige lieden zijn altijd zeer slechte voeigangers. Lotelingen, daarmede in eenen ligten graad behebt , zijn voor den trein of de kavalleri« geschikt. 19. Groote en uitgebreide aderspatten (varices), en habituele zwelling der voeten en beenen. 20. Kankergezwellen, kankerzweren, verouderde zweren van eene kwaadaardige gesteldheid, en welke als ongeneeslijk kunnen beschouwd worden. 21. Groote cn verouderde lidteekens, vooral, wanneer zij door hare vasthechting, de beweging van een der ledematen hinderen, en met verlies van zelfstandigheid zijn vergezeld geweest. 22. Zware beenziekten, zoo als groots beenuitwassen, of beenknobbels (exostosis), complete stijvigheid der gewrichten (anchylosis), beenzweer (caries, necrosis), de winddoorn (spina ventosa), gezwellen van het beenvlies, zoodra daardoor de vrije beweging van het deel wordt belemmerd. 23. Huidziekten, als zij besmettelijk, verouderd , erfelijk en hardnekkig te genezen zijn, zoo als (tinea capitis) zeer hoofd (herpes) , en verdere kwaadaardige huidziekten. Bij de Nationale Militie moet de ongeneeslijkheid dezer ziekten , door eene regelmatige, maar vruchtteloos afgeloopene behandeling, in een daartoe bestemd hospitaal, bewezen worden. 24. Een volmaakt bleekzuchtige staat van het ligchaam (cachexia), ongeneeslijke scorbut, en waterzucht. 25. Groote zwakte en vermagering, te groote of tc kleine gestalte, vooral in het eerste geval, wanneer de persoon, 7.00 als men zegt, bniten zijne krachten gegroeid is. 26. liet podagra en de heupjicht, verouderde jicht en rhumatieke pijnen, welke de vrije beweging der ledematen verhinderen. 27. Vallende ziekte (epilepsia), wel geconstateerd, stuipen, (convulsiones), onwillekeurig beven van het ligchaam, of van een gedeelte van hetzelve , complete of gedeeltelijke verlamming, verstandeloosheid .razernij of onnoozelheid. Bij de Nationale Militie moeten deze gebreken, proefondervindelijk, in een hospitaal bewezen worden. ALGEMEENE AANMERKING. In het algemeen moeten, bij het afgeven van certificaten, de toevallen of oorzaken, welke de gebreken veroorzaakt hebben, worden opgegeven, en de teekens, welke het karakter van het gebrek duidelijk aanwijzen , de Afdeeling en §§ van dit Reglement worden vermeld» op grond waarvan de verklaring van ongeschiktheid voor den militairen dienst, geschiedt. Wanneer men zich van kunsttermen bedient, moet de benaming daarvan in het Nederduitsch daarnevens gesteld worden. Alle de gebreken en infirmiteiten, welke voor lotelingen nog geenen vrijdom van den militairen dienst geven, verbieden rempla^anten, nommerverwisselaars en rekruten aan te nemen, welke in alle opzigtea gezond, en vrij van alle zigtbare gebreken moeten zijn. Vastgesteld bij 'sKonings besluit van den 16 Februarij 1836, n°. 78. Mij bekend, De Secretaris van Staat, (Get.) G. ScmMMELPENNINCK. Accordeert met deszelfs Origineel, De Griffier ter Staats-Secretarie, (Get.) L. H. Elias Schovel. Voor eensluidend afschrift, De Secretaris Generaal bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, (Get.) C. Vollenhoven. Voor Kopij Conform, De Griffier der Staten van Holland, J. VAN DER SLEYDEN. KOPIJ 24 April 1843. Jï\ 54. Wij WILLEM H , bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Grool-Uertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Op de Yoordragt van de Departementen van Binnenlandsche Zaken en Oorlog, van den '%, September 1830, n". "7j8, strekkende tot liet daarstellen van eenige voorzieningen, tegen de misbruiken, van tijd tot tijd in onderscheidene provinciën, onder de Lotelingen der Nationale Militie opgemerkt, om zich door het vroegtijdig gewennen aan de brillen der Militieraden, tot onderzoek der Myopes of kortzigtigen voorgeschreven, en meer bepaaldelijk aan dien, volgens het stelsel van wijlen den Brillenslijper Regenbogen, onder n°. 10 bekend, ten nadeele van derden , ongeschikt te maken voor den Militairen stand. Den Raad van State gehoord (advies van den 27 Dec. IS39, n°. 12). Gezien het nader verslag wegens deze zaak van Onzen Minister van Binncnlandsche Zaken, van den 25 Augustus 1841, rr. 137, 4' afdeeling, daarbij aan Ons mededeelende: 1". Hel antwoord van de eerste klasse van het Konink- lijk Instituut, op de aan dezelve voorgestelde vraag: Of, en in hoeverre er, bij de algemeen erkend wordende gebrekkige zamenstelling van de lot hiertoe aan de Militieraden, tot onderzoek der Myopes voorgeschreven brillen, mogelijkheid zijn zou, door eenen kunstmatigen loeslel, de natuurlijke van de voorgewende of door oefening verkregene Myopie, reeds bij het eerste onderzoek, ten overstaan van de Militieraden, te onderscheiden; en 2". Het rapport, ten deze nader door Onzen Staatsraad in builengewonen dienst, Lipten*, advvseur voor de zaken der werktuig- en scheikunde, bij voormeld Departement uitgebragt. Gezien het Koninklijk Besluit van den 15 September 1840, n°. S5, houdende benoeming eener speciale Commissie van deskundigen, tot het nader in overweging nemen , zoowel van de vroeger aan de eerste klasse des Koninklijken Instituuts onderworpen vraag, als van de denkbeelden van Onzen voormelden Staatsraad, omtrent de mogelijkheid die er zou bestaan, om werkelijk een toestel van dien aard, als bij de bewuste vraag werd bedoeld , te doen vervaardigen. Gezien het rapport van Onzen meergemelden Minister, van den 8 April 1842, n*. 87, 4' afdeeling, daarbij aangevuld met zijn gevoelen, overleggende hel verslag van de zoo evengemelde speciale Commissie, zoowel omtrent de aan haar opgedragene taak in het algemeen , als ten aanzien van een, op haren last * in overeenstemming met de denkbeelden van Onzen voormelden Staatsraad vervaardigden, en door baar,bij naauwkeurige beproeving, tot het beoogde doel volkomen bruikbaar bevonden Optisciien toestel. Gezien het rapport van Onzen Directeur-Generaal van Oorlog, van den 3 Jur.ij 1842, n». 26, B. I Gezien het rapport van Onzen Minister van Financiën, van den 21 Jiinij 1842, n". 27/501, R. Den Raad van State nader gehoord ("advies van den lu Augustus 1842, n°. 1). Gezien eindelijk, het nader rapport van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken van den 20 April 11., n°. 153, 4' afdeeling. Overwegende: Dat niet slechts het belang van Onzen dienst, maar vooral ook dat van derden, de dringende noodzakelijkheid daarstelt, om de misbruiken, waarvan alhier rede is, krachtdadig te keer te gaan; Dat, hoe doelmatig de op last van de hier bovengenoemde speciale Commissie vervaardigde kunst-toestel, om de natuurlijke, van door oefening verkregen Myopie, te onderkennen, ook wezen moge, echter de nu nog op het stuk der Nationale Militie bestaande wettelijke bepalingen, niet toelaten.de toepassing van dezen toestel, in voege als door de gezegde Commissie wordt verlangd, te bevelen; Dat deze bedenking evenwel niet kan verhinderen, om voormelden toestel, daar, alwaar de wet ten deze geene beperkingen heeft gesteld, ter meer bepaalde beproeving voor te schrijven, en om al verder, door zoodanige middelen, als de wet aan Onze zorgen heeft overgelaten, tegen liet verder wortelschieten van het opgemerkte kwaad te waken ; Dat, naar liet oordeel der voormelde speciale Commissie, bepaaldelijk liet gebrekkige van den thans nog tot onderzoek der Myopes of kortzigligen, door de Militieraden gebruikt wordenden bril, dient te worden verbeterd. Gelet op art. 123 der wet van den 8 Januarij 1817 (Staatsblad n°. 1), houdende, dat de geneesheer en heelmeester, den Militieraad adsisterende, verpligt zijn, omtrent de gebreken van eiken aan hun onderzoek onderworpen persoon, aan den Raad bepaaldelijk te kennen te geven, of naar hun oordeel, en naar aanleiding van eene door Ons te geven Instructie, de aanwezige gebreken eene finale, dan wel slechts eene lijdelijke, of wel eindelijk geene vrijstelling van dienst beliooren te geven. Gelet op de twee laatste zinsneden van het 3° punt der 2= afdeeling, van het Koninklijk Besluit van den 10 Febr. 1836 gearresteerde Reglement op het visiteren van manschappen, of zij al dan niet tot den ndlitairen dienst geschikt zijn. Hebben goedgevonden en verstaan, gelijk ^ ij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Op te heffen en buiten effect te stellen , de twee laatste zinsneden, van het 3e punt der 2' afdeeling, van het zoo evengemeld reglement op de visitatie der manschappen, en dezelve te doen vervangen door de volgende nadere bepalingen: o. Manschappen, waarvan de geneesheer en heelmeester, door eigen onderzoek der oogen, de verzekering hebben verkregen, dat zij aan bijziendheid lijden, zijn, wanneer zij, om kleine voorwerpen , I). v., eene gewone drukletter, op eenen afstand van 250 strepen duidelijk le zien en te onderscheiden, zich moeien bedienen van eenen hollen bril, hebbende «en negatief brandpunt van 165 strepen, ongeschikt voor den dienst, en tot eenevoorwuardelijke vrijstelling geregtigd; des te meer zijn ongeschikt voor den dienst, en tot de voormelde tijdelijke vrijstelling geregtigd, alle bijzienden , die, om op eenen bepaalden afstand kleine voorwerpen duidelijk te zien en te onderscheiden, zich van eenen hollen bril moeten bedienen', welke een kleiner negatief brandpunt heeft, dan het negative brandpunt van den zoo evengenoemden holten bril; b. Wijders zijn ongeschikt voor den dienst, en tot eene vooru-aardelijke vrijstelling geregtigd, manschappen die aan verziendheid (presbytie) lijden, en die, om kleine voorw erpen op den afstand van 250 strepen duidelijk te zien en te onderscheiden, zich moeten bedienen yafl eenen hollen bril, hebbende een positief brandpunt van 1215 strepen. Art. 2. Ten einde de aan de Militieraden toegevoegde deskundigen , in geval zij, na eene naauwkeurige beschouwing van de gesteldheid der oogen van de aan hun onderzoek onderworpen, volgens derzelver voorgeven met Myopie behebte lotelingen , de overtuiging mogten hebben verkregen, dat het individu inderdaad aan dat gebrek laboreert, in staat le stellen den graad der Myopie, en of dezelve at dan niet van dien aard is, dat dezelve tot vrijstellingvan den dienst behoort te leiden, met kennis van zaken te kunnen beoordeelen, zal Onze Minister van Binnenlandsche Zaken, daar, alwaar zulks, naar het gevoelen van bevoegde deskundigen, meest gevoeglijk za' geschieden, doen vervaardigen, en vervolgens aan ieder der Militieraden doen toekomen een stel van elf brillen met holle glazen, hebbende ieder een verschillend, door denzelven aan de Militieraden nader aan te duiden, negatief brandpunt. Art. 3. Enz. Art. 4. Onzen Directeur-Generaal van Oorlog, onder toezending van den door de hiervoren gemelde speciale Commissie vervaardigden kunsttoestel, uit le noodigen, om, voor het vervolg, geene der bij de onderscheidene wapenkorpsen ingelijfde, doch ter zake van Myopie afgekeurde lotelingen of vrijwilligers uit den dienst der Nationale Militie, of van het leger, finaal te doen ontslaan, dan nadat dezelve alvorens bij een der korpsen, te 's Ilage garnizoen houdende, in suhsistentie gesteld, en aldaar door eenen door hem , Directeur-Generaal, na overleg met den Inspecteur voor den geneeskundigen dienst der Landmagt, aan te wijzene Commissie, bestaande, behalve uitgemelden Inspecteur, als Voorzitter, uit ten minste twee officieren van gezondheid der armee, met genoemden toestel beproefd, en door dezelve voor den dienst werkelijk ongeschikt zi'Uei zijn geoordeeld. Art. 5.. Onzen Directeur-Generaal voornoemd zal de in ht. vorig artikel bedoelde Commissie onder de verpligting brengen, omtrent den uitslag van het door ieder Individu met den bewusten toeslel ondergaan onderzoek, naauwkeurige aanteekening le houden-, pn vervolgens de algemeene uitkomsten, die het onderzoek zal hebben opgeleverd , door lusschenkorast van hem Directeur-Generaal, mede te deelen aan Onzen Minister van Einnenlandsche Zaken, ten einde denzelven in staat te stellen, casu quo, zoodanige nadere voorstellen aan Ons, nopens de toepassing van dien toeslel te onderwerpen, als de aard der omstandigheden zal aantoonen, meest doelmatig le zijn. Art. 6. Enz. Onze Ministers van Einnenlandsche Zaken en van Financiën, en Onzen Directeur-Generaal van Oorlog, zijn iedei. voor zooveel hen betreft, met de uilvoering van dit besluit belast; zullende van hetzelve een afschrift worden medegedeeld aan de Algemeene Rekenkamer, tot informatie en narigt', en aan den Raad van State, tot informatie. 's Gravenhage, 24 April 1843. {(jet.) WILLEM. De Minister van Einnenlandsche Zaken, (jet.) ScniMMELPEMSINCK.V. D.OlJE. De Minister van Financiën, (gct.) RoCUUSSEn. De Directeur-Generaal van Oorlog , (get.) List. Accordeei t met het origineel, De Secretaris-Generaal bij het Ministerie van Binnenlandsche Zaken, (get.) C. Vollenhoven. Voor eensluidend afschrift, zooveel het geëxtraheerde aangaat, De Secretaris-Generaal, (gel.) C. Volleshoven. Voor kopij conform, De griffier der Provinciale Staten van Zuid-Holland, (get.) D. J. t. z. Ganswijk.. VEREISCHTEN TOT PLAATSVERVANGING Een plaatsvervanger moet zijn, ingezeten van Nederland, gedurende de laatste vijftien maanden in de provincie, in welke hij de plaats van een ander vervangen wil, gewoond hebbende. (Art. 97 van de wet van 8 Januarij 1817.) Hieromtrent luidt het Provinciaal Blad van Zuid-Holland, 1844, n°. 128, als volgt: Aan de Militie-Commissarissen, Burgemeesteren en Wethouders der steden en Burgemeesters en Assessoren der gemeenten ten platten lande, in de provincie Zuidholland. Het is aan Zijne Excellentie den Minister van Binnenlandsche Zaken gebleken, dat men in eene der provinciën heeft gemeend, nog steeds van kracht te kunnen houden de, ten gevolge der speciale wetten op de ligtingen der Nationale Militie voor den jare 1831 en vervolgens, aan de met behoorlijk paspoort ontslagen gewone vrijwilligers, Nederlanders van geboorte, gelaten vrijheid, om, even als de manschappen, die vroeger in mindering van de contingenten der Militie hebben gediend, reeds dadelijk na het ontslag, dus zonder vooraf vijftien maanden in de provincie te hebben gewoond, tof plaatsvervangers le worden toegelaten. 3 Ter voorkoming van dit misverstand, heb ik de eer UEd., naar aanleiding eener Circulaire van welgemelden Minister, van den 20"e» September jl., n°. 85 (4d° Afd.), te kennen te geven, dat de algemeene weiten op de Nationale Militie, ten gevolge der Wet van den 30steu December 1839 (Staatsblad n". 59), sedert de ligting van 1840, hare volle kracht hernomen hebbende, hierdoor de bij de hiervoren aangehaalde bepalingen, ten aanzien van de admissie der voormelde vrijwilligers als plaatsvervangers overgelatene meerdere ruimte, voor vervallen moet worden gehouden, zoodot geene vrijwilligers tot plaatsvervangers kunnen worden toegelaten , dan de zoodanigen , welke, behoudens het verder ten deze gevorderde, zullen hebben aangetoond, na hun ontslag als zoodanig, volle vijftien maanden in de provincie , waar de optreding verlangd wordt, te hebben gewoond, en dal mitsdien alleen zoodanige gepasporleerden, welke in mindering van het contingent der provincie bij de Nationale Militie zijn ingelijfd geweest, die na hun ontslag uit de dienst nog geen vijftien maanden in de provincie hebben gewoond, als plaatsvervangers mogen worden geadmitteerd, mits uit het door hen over te leggen attest blijke, dat zij na hun ontslag in de provincie, in welke zij als plaatsvervangers worden aangeboden, gewoond hebben; terwijl voor alle overige personen, welke als plaatsvervangers worden aangeboden, als een volstrekt vereischte moet beschouwd worden, dat zij de laatste vijftien maanden in de provincie hebben gewoond, zoo als zulks bij art. 97 der Wet van den 8"" Januarij 1817 (Staatsblad n". 1) wordt gevorderd, ofschoon zulks in het achter de Wet gevoegde model, certificaat litt. V , niet uitdrukkelijk is vermeld. Ik heb gemeend uwe aandacht op het vorenstaande te moeten vestigen, UEd. tevens verzoekende, dezevoorsclirif- ten te doen nakomen en de belanghebbenden daarmede, bij voorkomende gelegenheid, bekend te maken. 'sGravenhage, den 7Jen October 1844. De Staatsraad, Gouverneur der provincie Zuidholland, (get.) VAN DÉR HEIM. Hij moet geen eerloos vonnis ondergaan hebben , al is hij gerehabiliteerd. (Provinciaal blad van Zuid-Holland n°. 47 van het jaar 1839.) Hij moet niet-ontslagen zijn uit den dienst met een Paspoort, bekend onder den naam van tweede soort, te weten een zoodanig, waarbij hij tot verdere diensten ongeschikt verklaard wordt. Hij moet ook niet van liet Korps weggezonden zijn mei een briefje van ontslag. Hij moet op 1 Januarij van het jaar, dat de ligting plaats heSft, zijn 24e jaar zijn ingetreden, en het 30nog niet bereikt hebben. Wanneer hij reeds gediend heeft, kan hij tót den ouderdom van vijf en dértig jaren 'wórden aangenomen. Hij moet de maat hebben van eene Ned. el, zes palmen , twee duimen, twee strepen. (1—6—2—2.) Voor die reeds gediend hebben, is éene Ned. el, vijf palmen , zeven duimen (1—5—7) voldoende. Gezond, sterken vrij van alle ligchaamsgebreken, al ware die ook van eeüen tijdelijken aard. (Art. 97 van de wet van 8 Januarij 1817.) Alle de gebreken en infirmiteiten, welke voor lotelingen nog géerien vrijdom van den militairen dienst geven, verbieden plaatsvervangers aan te nertien, welke in alle opzigten, gezond en vrij van alle zigtbare gebreken moeten zijn. (Kon. besluit van den 16 Februarij 1836 n". 78.) STUKKEN , die den April 1 8 overlegd moeten worden door den plaatsvervanger aan den Militieraad. 1. Eene Geboorte-Acte, af te geven door het stedelijk of plaatselijk bestuur van de stad of gemeente, alwaar df plaatsvervanger geboren is. 2. Een Attest, houdende: dat de plaatsvervanger aan de Nationale Militie voldaan heeft. Dit attest is bekend onder de modellen met LL gemerkt , en wordt afgegeven door de Heeren Gouverneurs in de provincie, w aar de plaatsvervangerj aan de Militie voldaan heeft. (Art. 200 van de wet van 8 Januarij 1817.) 3. Een Attest, houdende : dat de Plaatsvervanger als een eerlijk man en vreedzaam burger zich heeft gedragen, en zich aan geene misdaad heeft schuldig gemaakt, enz. Dit attest is bekend onder de modellen met V gemerkt, en wordt afgegeven door het Stedelijk of Plaatselijk Bestuur van de stad of gemeente, alwaar de plaatsvervanger woont. NB. Dit attest moet geregistreerd zijn. (Art. 196 van gezegde wet, Getuigschriften.) Wanneer een plaatsvervanger gediend heeft, legt hij over: 4. Het Paspoort, aangevuld met voorschreven attest V, voor zoo lang namelijk, als de gepasporteerde militair in den burgerkring is teruggekeerd, en kan mitsdien voor minder tijd, dan 15 maanden zijn, zelfs maar voor een of meerdere dagen. 5. Een Bewijs, dat de plaatsvervanger aan de wet op de Schutterijen voldaan heeft (voorzorg). 6. Wanneer de Plaatsvervanger gehuwd is, een bewijs, dat de vrouw tot liet aangaan van het kontrak! van plaatsvervanging toestemd. In zulk een geval, moet de Plaatsvervanger ook doen blijken, aan den Militieraad, dat voor dc behoefte van het huisgezin, gedurende den geheelen activen dienst gezorgd is, zoodat het huisgezin niet ten laste van eenige publieke kas zal komen, en dat zulk een huisgezin, nimmer het bataillon volgen zal. (Art. 97 van de wet van 8 Januarij 1817.) NB. Uit deze bepaling volgt, dat een gehuwde Plaatsvervanger kostbaarder is, dan een ongehuwde. Wanneer een loteling van alle verantwoording voor zijnen plaatsvervanger verlangt ontslagen te zijn, kan hij, wanneer de Plaatsvervanger Achttien maanden gediend heeft, in de schatkist van het Rijk storten, een honderd en vijftig gulden (f 150). (Art. 33 van de wet van 27 April 1820.) Het is onnoodig, geld voor geneeskundig onderzoek uit te geven, daar de plaatsvervanger door eenen beëedigdeu geneesheer en heelmeester, die door den Militieraad geroepen worden, onderzocht moet worden, of hij voor den dienst geschikt is. Het is voorzigtig, aan den persoon, die als plaatsvervanger dienen moet, geen geld vooruit te betalen, maar het kapitaal na volbragten dienst eerst uit te keeren, en hem inmiddels slechts de intrest van hetzelve te geven. -•®©82GX838©^«- VEREISCHTEN TOT NOMMERVERWISSELING. Lotelingen, geloot hebbende in 18 , 18 , 18 , 18 ,18 , en die in 18 op nieuw of voor het eerst zijn vrijgesteld, of wel, die in de vijf gezegde jaren hooge nommers getrokken hebben, die tot den dfiehst niét verpligten, en die verlangen bij de Nationale Militie voor andere lotelingen uit dezelfde stad of gemeente te dienen, zijn verpligt aan den Militieraad over te leggen : op den April 18 I. Een Attest, houdende: dat hij aan de Nationale Militie voldaan heeft. Dit Attest is bekend onder de Modellen met LL gemerkt, en wordt afgegeven door de lleeren Gouverneurs. (Art. 200 van de wet van 8 Januarij 1817.) Dit attest wordt van Geadjourneerde lotelingen van voriye jaren gevorderd, niet van de tegenwoordige ligting. Ingeval een loteling , die als nommerverwisselaar in dienst wil treden, eene vrijstelling heeft als Kostwinnende Zoon, Eenig Kind, of wegens Broeders dienst, of om andere redenen, vermeld in art. 92, 93 en 94 der wet van 8 Januarij 1817, en in de art. 15 en 16 der wet van 27 April 1820, moet hij nog overleggen : II. Een Attest, houdende: dat de ouders of voogden tot de in dienst treding toestemming geven. Dit Attest is bekend onder de Modellen met X gemerkt, en wordt afgegeven door het stedelijk of plaatselijk Bestuur in <Je stad of gemeente, alwaar ouders of voogden wonen. (Art. 109 der Wet van 8 Januarij 1817.) Zie ook Prov. blad van Zuid Holland 1843, n°. 50. Een nommerverwisselaar, 22 jaren bereikt hebbende, moet de maat hebben van één Ned. el, zes palmen, twee duimen, tweestreepen (1—6—2—2). (Dezelfde wet en hetzelfde artikel) Jonger slechts 1—5—7. Hij moet vrij zijn van alle ligchaams-gebreken. Alle de gebreken en infirmiteiten, welke voor lotelingen nog geen vrijdom van den militairen dienst geven, verbieden Nommerverwisselaars aan te nemen, die in alle opzigten gezond en vrij van alle zigtbare gebreken moeten zijn. (ICon. Besluit van den 16 Februarij 1836, n°. 78.) VERSCHIL lusschen het regt van vrijstelling, hetwelk eenen Plaatsvervanger geeft aan de broeders van eenen loteling, en het regt, dat het stellen van eenen Nommerverwisselaar geeft. De Broeder van hem, die eenen Plaatsvervanger heeft gesteld , welke zijnen diensttijd heeft volbragt, om ligchaamsgebreken door den dienst bekomen, ontslagen, of wel in dienst overleden is, blijft voor altijd van den dienst vrij. (Art. 23 van de wet van 27 April 1820.) Een Nommerverwisselaar geeft alleen vrijstelling van den dienst, aan den broeder van den loteling, voor wien hij is opgetreden, zoo lang hij voor denzelven in dienststaat, en mitsdien, ingeval bij zich als gewoon vrijwilliger der staande armee mogt hebben verbonden, niet langer dan gedurende den tijd, dien hij als Milicien zoude hebben moeten dienen. (Kon. Besluit van den 23 Julij 1822, n». 84.) Hieruit volgt, dat aan eenen loteling, die eenen jongeren broeder of jongere broeders heeft, wanneer hij wenscht die van den militie-dienst te bevrijden , eenen Plaatsvervanger past. Een loteling, die een eenige zoon is, of die de jongste van het geslacht is, kan mitsdien met eenen Nommerverwisselaar volstaan.
17,197
MMKB07:001705147:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 43-44, 1881-1882, no. 4724, 12-02-1882
null
Dutch
Spoken
7,975
13,870
Maandag, 13 F«bruarij 1882. V. 4724. WEEKBLAD VAN HET KIMT, REGTSKUNDIG NIEUWS- EN ADV EETENÏIE-BLAD. VIER-EN- VEERTIGSTE JAARGANG. JUS ET VERITAS Dit blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien dagen ook des Dingsdags. — Prijs per jaargang f 20; voor de buitensteden franco per post met f 1.00 verhooging. — Prijs der advertentiën, 20 cents per regel. — Bijdragen, brieven, enz., franco aan de Uitgevers. HOOGE RAAD DER NEDERLAiSTDElSr. Burgerlijke Kamer. Zitting van den 23 December 1881. Voorzitter, Mr. C. h. Gockinga. Interlocutoir. — Hypotheek. — Schenking. leening. — getuigenbewijs. Vf.rbruik- Zs cassatie van een interlocutoir arrest ontvankelijk? — Ja. Zijn door de beslissing, dat het verleenen van hypotheek, waarvan het doel was niet 'beooordeeling of verrijking van den begiftigde maar het ter leen verkrijgen van gelden, niet kan vallen onder het begrip van schenking, art. 775 W. v. K. geschonden en artt. i 703, 1208, 555 en 584 B. W. geschonden en verkeerd toegepast1 —- Neen. Eischt art. 774 W. v. K. alleen dat reeds dadelijk bij de oorspronkelijke overeenkomst de hypotheek zij verleend en niet dat de hypotheek verleend zij bij dezelfde acte, waarbij de verbindtenis wordt aangegaan1 — Ja. Is art. 1933 B. W. geschonden, door getuigenbewijs toe te laten, waar het niet gold het bewijs eener overeenkomst tusschen partijen, maar alleen het bestaan eener acte of overeenkomst tusschen derden, tegen wie men zich geen schriftelijk bewijs kan verschaffen 1 — Neen. Mr. L. C. Driebeek en Mr. H. Trostorff qq., eischers, advocaat Mr. A. M. van Stipriaan Luïecius, tegen H. J. Hijmans, verweerder, advocaat Mr. W. Tiiorbecke. De proc.-gen. heeft in deze zaak de volgende conclusie genpmen : Edel Hoog Achtbare Heeren, President en Raden! Het arrest door het Geregtsliof te 's Gravenhage op 27 Junij jl. tusschen partijen gewezen, bevestigt het beklaagde vonnis der Regtbank te Rotterdam dd. 1 Nov. 1880 met eene aanvulling van het te bewijzen feit, en bepaalt een naderen dag voor het getuigenverhoor. Die uitspraak is mitsdien interlocutoir, en de verweerder in cassatie heeft beweerd dat tegen zoodanig interlocutoir geen beroep in cassatie kan worden ingesteld, en primario geconcludeerd tot nietontvankelijk-verklaring der voorziening. De jurisprudentie van den Iloogen Raad is omtrent dit punt gevestigd. De regtsbeschouwingen welke niet in verband staan met het dictum, kunnen geen onderwerp van onderzoek ili cassatie uitmaken, omdat de voorziening tegen het dictum moet zijn gerigt en de regter, die van de zaak ten principale kennis zal nemen, door zoodanige regtsbeschouwingen niet is gebonden. Maar de voorziening tegen de interlocutoire uitspraak is ontvankelijk, hare gegrondheid is afhankelijk van de vraag of door het dictum der interlocutie, in casu het toegestaan getuigenbewijs, eenige wetsbepaling geschonden of verkeerd toegepast is. De geachte pleiter voor de eischers verklaarde, dat hij zeer groot gewigt hechtte aan het derde middel van cassatie; ik geloof dat dit het eenigste middel is hetwelk een punt van onderzoek zal moeten uitmaken. Men zou welligt kunnen beweren dat de eischer in het voorstellen der] twee eerste middelen van cassatie niet-ontvankelijk is, in geen geval kunnen door het dictum de daarbij aangehaalde artikelen van het Wetboek van Koophandel of van het Burgerlijk Wetboek geschonden of verkeerd toegepast zijn. De Raad vergelijke het arrest van 18 Nov. 1870 met de conclusie van den heer Karseboom (Weekbl. no. 3271) van den IIonert, Burg. Regt dl. 35 bl. 163. De beide geachte raadslieden hebben echter die middelen vrij uitvoerig behandeld: ik zal ze dus ook kort bespreken. De eerste grief tegen het arrest aangevoerd is deze, dat daarbij ten onregte is beslist dat het verleenen van hypotheek niet kan vallen onder het begrip van schenking ; de eischers meenen dat daardoor is geschonden art. 775 W. v. K. met schending en verkeerde toepassing van de artt. 1703, 1208, 555 en 584 B. W. Het Hof beslist in substantie in de derde en volgende overwegingen quoad jus, dat voor schenking wordt gevorderd afstand van eenig goed, d. i. van eenig bestanddeel van hot vermogen ; dat zoodanige overgang in casu niet heeft plaats gehad omdat de verweerder slechts zekerheid kreeg voor de teruggave van gelden welke hij leende, en door de hypotheekstelling geene verrijking heeft plaats gehad. Het is duidelijk dat die beslissing niets bevat strijdig met de artt. 555, 584 en 1208 B. W., en dat het slechts de vraag kan zijn. of art. 1703 B. W. juist is uitgelegd. Feitelijk staat vast dat de hypotheek is verleend ten einde de terugbetaling van gelden, welke niet aan den hypotheekgever maaiaan een derde, de Afrikaansche Handelsvereeniging, zijn verstrekt, te waarborgen; de hypotheekgever deed dit dus geheelonverpligt. Volgens Holtius, Faillietenregt, in de uitgave van de Gber op blz. 168 is de onverpligt gegeven hypotheek met een ware schenking verioant. Al kon worden aangenomen dat hier was overgang van goed uit het vermogen van den hypotheekgever in dat van den verweerder, dan ontbrak toch elk denkbeeld van liberalitas muniftcentia, welke het karakter eener schenking uitmaakt; Dat aliquis propter nullam aliam causam quant ut liberalitatem et muniJictntiam exerceat, volgens L. 1 D. de donationibus ; en dit begrip is opgesloten in de woorden van art. 1703, dat de afstand geschiedt ten behoeve van den begiftigde. Het doel der hypotheek was niet bevoordeeling of verrijking van den begiftigde, maar het ter leen verkrijgen van gelden, en het begrip van schenking sluit niet slechts het denkbeeld van verrijking in zich, maar de bevoordeeling of verrijking moet zelfs de bedoeling van den schenker zijn. Diephuis VIII no. 12 bl. 9 leert dat de afstand, althans de verbindtenis om over te dragen, in zich sluit het begrip van vervreemding, waardoor het vermogen van den schenker verminderd en de begiftigde verrijkt wordt; v. Savignv, System dl. IV § 152 leert hetzelfde en voegt er bij : es musz noch hinzulcommen, die auf die Bereicherung gerichtete Absicht, darin liegt das letzte moment des ganzen Begriffs der Schenkung. Windscheid en Goudsmit reeds door den geachten pleiter voor den verweerder aangehaald, leeren dat waar het eene handeling geldt, waardoor slechts een regt verzekerd, of een middel van zekerheid prijs gegeven wordt, er geene schenking is. Ik aclit dus dat de regtsbeschouwingen in het arrest bij het eerste middel gewraakt, niet in strijd zijn met art. 1703 voornoemd, en dan was art. 775 W. v. K. op de gepleegde handeling niet toepasselijk. Op het tweede middel van cassatie, waarbij wordt beweerd: dat het Hof ten onregte art. 774 no. 2 W. v. K. niet toepasselijk heeft geoordeeld niettegenstaande de hoofdovereenkomst niet gelijktijdig met de hypotheekacte is tot stand gekomen, maar het contractus mutui eerst later is aangegaan, hebben betrekking de zevende en volgende overwegingen van het arrest. Het Hof overweegt dat art. 774 j°. art. 770 moet worden beperkt tot de aldaar opgenoemde gevallen, en dat door de eischers in cassatie niet is bewezen dat het geval sub no. 2 hier aanwezig is, omdat niet blijkt dat de hypotheek moest strekken tot waarborg van vóór of binnen de veertig dagen, vóór de opening van het faillissement, aangegane verbindtenissen ; terwijl zoo de geldverstrekking is geschied onmiddellijk na het opmaken der hypotheekacte, dit hier valt onder art. 774 no. 2 voornoemd. In de veertiende en vijftiende overweging overweegt het Hof, dat de bedoeling dier wetsbepaling is geweest te voorkomen, dat niet voor oude verbindtenissen, zonder waarborg aangegaan, later een waarborg worde gecreëerd, ten nadeele der concurrente schuld•ischers. Ook die regtsbeschouwing is m. i. juist; de wet vordert niet dat de hoofdverbindtenis zal worden aangegaan in de hypotheekacte zelve maar slechts dat deze geboren zij gelijktijdig met het geven van de geregtelijke zekerheid voor de betaling; en wanneer het nu bewijsbaar is dat het verleenen van hypotheek het doel is geweest om de verbindtenis, in casu een rnutuam, te doen tot stand komen, dan heeft ook m. i. de wetgever geene handeling willen verbieden welke volkomen ter goeder trouw kan worden aangegaan om een faillissement, zoo mogelijk, nog te voorkomen. De Raad vergelijke Dalloz faillite no. 294 en 296 en Hoi/tius t. a. p. bl. 163 en 168. Het derde cassatiemiddel is gerigt tegen de laatste overwegingen van het arrest waarbij de enquête wordt bevolen: op die consideransen berust het interlocutoire dictum, zij moeten dus een punt van onderzoek uitmaken. De requiranten beweren : schending en verkeerde toepassing van art. 199 B. R. en van de artt. 1902, 1932, 1933, 1208, 1374, 1375, 1376, 1791, 1796, 1800, 1857, 1858 B. W. en voor zooveel noodig van art. 14 Algem. Bep. Het uitvoerig gestelde middel komt in het kort hierop neder: dat het Hof het bewijs door getuigen heeft toegelaten van de meergemelde geldleening niettegenstaande het mutuum de som van ƒ 300 verre overtrof ; dat het ter zake niet afdoet dat die overeenkomst niet is aangegaan tusschen deze partijen, maar met een derde, nl. de Afrikaansche Handelsvereeniging, terwijl zoo het de bedoeling der partijen mogt zijn geweest het bewijs door getuigen toe te laten, daardoor het verbod der wet, hetwelk het getuigenbewijs uitsluit, niet krachteloos kan zijn gemaakt. Uit deze opgave van de strekking van het middel blijkt, dat slechts de bepaling van art. 1933 B. W. daarbij in aanmerking komt; ik geloof de overige artikelen met stilzwijgen te kunnen .voorbijgaan. De verweerder had aangeboden te bewijzen dat hij, terstond na het passeren der hypotheekacte, de som van ongeveer 50 mille, ter zake als voormeld, ten kantore der heeren M. en Cie heeft verstrekt, de schriftelijke bescheiden ten dien einde door hem overgelegd [konden niet als begin van bewijs worden aangemerkt; en nu overweegt het Hof in de zes en twintigste considerans, dat als de bedoeling van contractanten moet worden aangenomen, geen bewijsmiddel uit te sluiten, zoodat het bedoelde bewijs zoowel door getuigen als door geschrift kan geleverd worden ; dat het getuigenverhoor toelaatbaar is omdat, volgens de twee en dertigste considerans, het niet geldt het bewijs eener overeenkomst tusschen partijen, maar alleen dat de verweerder eene vordering heeft op de Afrikaansche Handelsvereeniging, en mitsdien een feit. Het Hof heeft aan den verweerder opgelegd het bewijs van het hierboven omschreven feit, met die bijvoeging in het dictum van het vonnis, dat hij zal moeten bewijzen dat de gelden zijn ter leen verstrekt. Wat er nu ook moge zijn van de overweging van het Hof dat de partijen geen enkel bewijsmiddel hebben willen uitsluiten en zonder in een onderzoek te treden in hoeverre die overweging in strijd zou zijn met art. 14 Algem. Bep., indien het bestaan eener geldleening en mitsdien eener overeenkomst, tusschen partijen moest worden bewezen, zoo is 's Hofs beslissing dat het te leveren bewijs slechts betreft het bestaan eener vordering tegen derden, m. i. volkomen juist; de som welke geleend is en het vinculum juris tusschen partijen is niet in lite, hare regten onderling blijven geheel intact; het te bewijzen feit is voor haar eene res inter alios, er wordt geene obligatio mutui bewezen, maar slechts dat er geld ter leen is verstrekt na het passeren der hypotheekacte. De bepaling van art. 1933 B. W. is daarop niet toepasselijk en kan dus niet geschon- j den zijn. Daar de Hooge Raad een en andermaal in dien zin heeft beslist, kan ik volstaan met te verwijzen naar het arrest van 23 Junij 1848 en de daaraan voorafgaande conclusie van den heer Greqory (Weekbl. no. 946) van: den Honert Burg. Regt dl. X bl. 53 en dat van 24 Mei 1850 (Weekbl. 110. 1128) Ned. Regtspr. dl. 75 bl. 327. Conclusie tot verwerping c. ex. De Hooge Raad enz., Partijen gehoord; Gezien de stukken ; Overwegende, dat de verweerder heeft geconcludeerd tot nietontvankelijk-verklaring van den eisch, op grond dat van een interlocutoir arrest geene cassatie mogelijk zou zijn; dat deze verwering echter in strijd is met de uitdrukkelijke bepaling van art. 399 j". art. 337 B. R., volgens welke zoodanig beroep zelfs kan worden ingesteld vóór dat het eindarrest gewezen is; O. alsnu met betrekking tot de voorgestelde middelen van cassatie: dat het le middel luidt: schending van art. 775 W. v. K. en schending en verkeerde toepassing van de artt. 1703, 1208, 555 en 584 B. W., omdat het Hof oordeelde, dat het verleenen van hypotheek niet valt onder het begrip van schenking, vermits bij het verleenen der hypotheek zou ontbreken overgang van goed uit het vermogen van Kerdijk in dat van den verweerder in cassatie, en verrijking van dezen; O. dienaangaande, dat de hypotheek, waarvan hier sprake is, volgens de in het arrest overgenomen overwegingen van het oorspronkelijke vonnis, door den op den 17 Mei 1879 in staat van faillissement verklaarden II. P. Kerdijk, op den 13 Mei te voren is verleend^ tot zekerheid en verhaal van al hetgeen de verweerder te eeniger tijd mogt kunnen aantoonen, uit welken hoofde ook, van de Afrikaansche Handelsvereeniging te vorderen te hebben, en dat de verweerder stelt wegens bij het verleenen dier hypotheek, en dus mede op den 13 Mei 1879, aan die vereeniging ter leen gegeven gelden te vorderen te hebben eene som van ƒ 49,394.45 met renten; dat bij het beklaagde arrest te regt is beslist, dat het verleenen dezer hypotheek niet viel onder het begrip van schenking, daar geen goed uit het vermogen van Kerdijk in dat des verweerders overging, en dus ook aan eene verrijking van dezen door de hypotheek niet te denken valt; dat het verleenen der hypotheek zamenging met het geld leenen aan de Afrikaansche Handelsvereeniging, en dus, zoo al bij Kerdijk aan eene geheel onverpligte liberaliteit (animus donandi) gedacht kan worden, deze niet bestond ten aanzien des verweerders, die tegenover de ontvangen hypotheek zich verbond om aan de Afrikaansche Handelsvereeniging crediet te verleenen, maaralleen ten aanzien dier vereeniging, die thans in de gelegenheid gesteld werd om gelden op te nemen, die zij zonder de hulp van Kerdijk niet op die wijze gekregen had ; dat het 1 e middel alzoo is ongegrond; O. dat als 2e middel van cassatie is voorgesteld: schending van art. 774 en schending en verkeerde toepassing van art. 770 beide van het Wetboek van Koophandel, omdat het Hof oordeelde, dat, ofschoon de hoofdovereenkomst niet was aangegaan bij de acte, waarbij de hypotheek is gevestigd, maar eerst daarna een contractus mutui tusschen den verweerder en de Afrikaansche Handelsvereeniging zou zijn tot stand gekomen, de hypotheek niet viel onder de bepaling van art. 774 no. 2 W. v. K.; O. dienaangaande, dat bij het beklaagde arrest teregt is beslist, dat het bestaan eener schuld vóór het verleenen der hypotheek een vereischte is om een der gevallen van art. 774 W. v. K., toepasselijk te doen zijn, en dit artikel niet de strekking kan hebben om alle crediet-hypo theken, binnen den tijd van 40 dagen vóór den aanvang van het faillissement verleend, nietig te verklaren ; dat toch genoemd artikel niet vordert, dat de hypotheek verleend zij bij dezelfde acte, waarbij de verbindtenis aangegaan wordt, maar alleen dat reeds dadelijk bij de oorspronkelijke overeenkomst de hypotheek verleend zij, aan welk vereischte de crediethypotheek voldoet, daar zij eene voorwaardelijke hypotheek vormt, wier werking afhankelijk is van het later aangaan eener schuld, en zij dus in werking treedt op hetzelfde oogenblik waarop die schuld geboren wordt; dat het 2e middel alzoo is ongegrond; O. dat als 3e middel van cassatie is voorgesteld : schending en verkeerde toepassing van art. 199 B. R., de artt. 1902, 1932, 1933, 1208, 1374, 1375, 1376, 1791, 1796, 1800, 1857 en 1858 B. W. en, voor zooveel noodig, van art. 14 Algem. Bep., omdat het Hof — schoon erkennende dat voor de uitoefening van des nu verweerders hypotheekregt is de conditio sine quo non, dat die verweerder hebbe eene vordering (in specie uit geldleening) ten laste van de Afrikaansche Handelsvereeniging — heeft voorbijgezien, dat toelating van den verweerder tot het getuigenbewijs, dat hij die vordering heeft, is toelating van hem tot het bewijs door getuigen van eene verbruikleening, van hoedanige overeenkomst, als gaande het onderwerp daarvan de som van ƒ 300 ver te boven, het bewijs door getuigen is uitgesloten ; O. dienaangaande, dat bij het beklaagde arrest teregt is beslist, dat aan de toelaatbaarheid van het door den verweerder aangeboden getuigenbewijs art. 1933 B. W. GEREGTSHOVEN. GEREGTSHOF TB 'S HERTOGENBOSCH. Kamer van Strafzaken. Zitting van den 26 Julij 1881. Voorzitter, Jhr. Mr. J. M. B. J. van dek Does de Willebois. Raadsheeren, Mrs.: J. P. van Blabkom, Jhr. A. F. de Savornin Loiiman, M. A. van den Aokek, J. van Brakel Schimmel en E. G. J. Tilman. Diefstal bij nacht. — Verborgen wapen. — Opzettelijk plegen van gewelddadigheden tegen een bedienend beambte in de waarneming van zijn dienst. Stelt het Jeit van ten tijde en ter plaatse voorschreven eene koe die de dader ivist dat aan een ander toebehoorde, gedeeltelijk uit te melken en zulks, terwijl hij een mes dat hij 'voor zijne gewone bezigheden noodig had, in zijn zak droeg, het ivanbedrijf daar van eenvoudigen diefstal, voorzien en met straf bedreigd bij art. 401 C. P.1 — Ja. Levert liet onmiddellijk na het plegen van dat feit en nadat'het gestolene uit zijn bezit geraakt was, zich gewelddadig en feitelijk tegen een brigadier der rijksveldwacht te hebben verzet en zulks met gebruikmaking van zijn zakmes, het wanbedrijf op van ivederspannigheid met wapenen en tegen een bedienend beambte in de uitoefening zijner bediening, voorzien en strafbaar gesteld bij art. 212 j°. 209 C. P.? — Ja. Het Hof, enz., Gezien de acte van beschuldiging, ten gevolge van het arrest van dit Hof van den 28 Junij 1881, door den proc.-gen. opgemaakt tegen : H. I., oud 56 jaren, arbeider, geboren en wonende te de Werken, bij het voorzeide arrest naar de openbare zitting van dit Hof verwezen, om door hetzelve teregt gesteld te worden overeenkomstig de bepalingen, voorkomende in den vijfden titel van het Wetboek van Strafvordering, houdende dezelfde acte van beschuldiging : dat hij wordt beschuldigd van diefstal bij nacht, terwijl hij een verborgen wapen bij zich had, en met behulp van geweldoefening, welke sporen van kwetsing heeft nagelaten ; Gezien het exploit van den deurwaarder M. H. Weyman te 's Bosch van den 8 Julij 1881, waarbij de besch. is gedagvaard om te verschijnen ter openbare teregtzitting van dit Geregtshof van Zaturdag den 23 Julij 1881, des voormiddags ten 10 ure, waarop hij is verschenen ; Gehoord de mondelinge verklaringen der getuigen; Gehoord het requisitoir van den proc.-gen., schriftelijk en onderteekend aan het Hof overgegeven, daartoe strekkende, dat het den Hove moge behagen den besch. schuldig te verklaren aan diefstal bij nacht, terwijl hij een verborgen wapen bij zich had, en met behulp van geweldoefening, welke sporen van kwetsing heeft nagelaten, en hem te dier zake veroordeelen tot eene celstraf van 2 jaren; dat voorts de besch. zal worden geeondemneerd in de kosten van het proces, ten behoeve van den Staat, des noods bij lijfsdwang te verhalen, en de teruggave van hot overtuigingstuk te bevelen; Gelet op de verdediging van den besch. en Jhr. Mr. T. Veriieijen, zijnen toegevoegden raadsman, daartegen ingebragt; Na te hebben beraadslaagd overeenkomstig de wet: Overwegende, dat de beide onder eede gehoorde getuigen, te weten: v. d. S., brigadier der rijksveldwacht, en A. D. hebben verklaard dat zij, vermoedende dat de melkkoeijen van den 2n get. werden uitgemolken, zich in den naeht van den 4 op den 5 Junij jl. begeven hebben naar eene weide te de Werken, toebelioorende aan den heer A. B. v. T., en alstoen ongeveer te 2 ure een man, voorzien van een emmer, over een sparrenhouten heining zagen klimmen, welke man zich onmiddellijk naar een der koeijen begaf en, na eerst iets aan den kop van die koe gedaan te hebben, zonder dat zij konden zien wat, naast de koe is gaan zitten; dat zij daarop duidelijk de melk in den emmer hoorden spuiten; dat daarop de le ge;, plotseling is te voorschijn getreden, zeggende tot dien man: „wat doel gij daar ?" waarop de koe ter zijde sprong, de emmer omviel, zoodat de melk wegliep; en de man achterover op den grond viel; dat de le get. daarop dien man, in wien hij den besch. erkende, heeft aangegrepen, doch dat besch. toen een klap gaf, zoodat getuige's pet wegvloog, terwijl besch. tevens uitriep: „o God laat mij los!" alle welke omstandigheden beide getuigen verklaren gezien of gehoord te hebben; O. dat de le get. verder verklaart, dat hij eerst den besch. heeft losgelaten, hem zijn naam vragende; doch dat hij, toen deze wilde wegloopen, hem wederom heeft vastgegrepen; dat besch. toen uit zijn linkerzak een mes gehaald heeft, en onder het uitroepen: „laat me los of ik steek er in", zoowel naar hem get., als naar den 2n get. met dat mes gestoken heeft; dat kort daarop hij, toen besch. op den grond was gevallen, dezen wederom heeft aangegrepen, doch dat besch. hem toen een trap op de borst gegeven heeft, terwijl hij met zijn mes achteruit stak en dat get., toen hij het mes aan besch. wilde ontwringen, een kleine wonde aan zijn regterhand heeft bekomen; dat besch. vorenstaande bedreiging meer dan eens heeft herhaald; dat de 2e get. verklaart gezien te hebben, dat de le get. besch. vastpakte, en dat deze daarop herhaaldelijk met een mes, dat hij uit zijn zak haalde, naar dien get. gestoken heeft, onder het uiten van bovenstaande woorden; dat hij get., den In get. heeft bijgestaan, dat desniettemin besch. is ontvlugt; dat besch. met den ln get. op den grond is gevallen en dat ook toen besch. naar dien get. gestoken heeft; dat de le get. hem, terwyl zij te zamen naar beschuldigde's woning gingen, heeft laten zien dat hij aan de hand verwond geraakt was; dat de beide getuigen verklaren zich vervolgens naar de woning van besch. te hebben begeven ; dat zij gezien hebben dat beschuldigde's vrouw weigerde hen de deur te openen en dat, terwijl zij met die vrouw stonden te praten, besch. er aan kwam, doch onmiddellijk zich verwijderde; dat zij eindelijk, naar de weide teruggegaan, den ter teregtzitting aanwezigen nog vochtigen emmer hebben gevonden ; O., dat besch. erkent op voormelden tijd en plaats de koe van den 2n get. te hebben gemolken, omdat hij te arm was om de melk te betalen die hij voor zijne maagpijn noodig had ; dat hij wel weet daarop gepoogd te hebben aan den ln get. te ontkomen, doch zoo verschrokken geweest is dat hij niet meer wset wat hij gedaan heeft; O., dat het door besch. gepleegd geweld niet is geschied om den diefstal te plegen of in het bezit van het gestolene te blijven, vermits reeds vóór dat de le get. den besch. voor het eerst aangegrepen had, de gestolen melk over den grond uitgestort, en dus buiten het bezit van besch. geraakt was ; 0., dat mitsdien door bovenstaande bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen, dat besch.: 1°. ten tijde en ter plaatse voorschreven eene koe, die hij wist aan een ander toe te behooren, gedeeltelijk uitgemolken heeft, en zulks terwijl hij een meSj dat hij voor zijne gewone bezigheden noodig had, in zijn zak droeg ; 2°. onmiddellijk na het plegen van dat feit, en nadat het gestolene uit zijn bezit geraakt was, zich gewelddadig en feitelijk tegen den ln get., brigadier der rijksveldwacht, heeft verzet, en zulks met gebruikmaking van zijn zakmes; 3°. bij die gelegenheid tegen dien brigadier gewelddadigheid gepleegd heeft, welke bloedstorting en kwetsing heeft te weeg gebragt; 4°. bij diezelfde gelegenheid dien beambte, in de waarneming zijner bediening, heeft gedreigd door de toevoeging der woorden : „laat me los of ik snij er in"; O. dat eerstgemeld feit, daar de arglist uit de omstandigheden zelve voortvloeit, daarstelt het wanbedrijf van eenvoudigen diefstal, voorzien en met straf bedreigd bij art. 401 C. P.; dat toch het woordje met, voorkomende in art. 385 C. P., blijkbaar dezelfde beteekenis heeft als de woorden met behulp van, voorkomende in het daarmede corresponderend art. 382 van dat wetboek; dat evenmin art. 386, 2°. C. P. van toepassing is, omdat een zakmes niet is in den zin der wet een wapen; dat wel is waar art. 101 C. P. GEREGTSHOF TE AMSTERDAM. Kamer van Correctionele Appellen. Zitting van den 21 September 1881. Voorzitter, Mr. J. F. T. van Valkenburg. Raadsheeren, Mrs.: W. van Nauta Lemke, J. van der Feen, A. R. van Bel, M. J. van Lennep en S. Wildschut. Advocaat-Generaal, Mr. W. R. Op ten Noort. Subst.-Griffier, mr. J. Meerburg. Opzettelijke verbreking van afsluiting. — Beweerd regt van jaagpad. Wis het polderbestuur bevoegd het bewuste jaaqpad af te sluiten ? — Niet beslist. Was de bewuste kade sedert jaren tevens tot jaagpad bestemd en als zoodanig gebruikt geworden 1 ■— Niet beslist. Waren appellanten, wat van dit alles ook zij, geregtigd eigener autoriteit die afsluiting te verbrekend — Neen. Het Hof enz., Gezien het vonnis door de Arrond.-Regtbank te Utrecht, regt doende in correctionele zaken, op den 14 Julij 1881, in eersten aanleg gewezen tusschen den Officier van Justitie bij die Regtbank, eischer ten eenre, en: 1°. P. B., oud 25 jaren, schippersknecht, geboren en wonende te Schalkwijk en 2°. J. S., oud 37 jaren, schippersknecht, geboren en wonende te Schalkwijk, beiden in vrijheid, beklaagden ter andere zijde, waarbij deze, ter zake van het wanbedrijf van opzettelijke verbreking van afsluiting, gepleegd onder verzachtende omstandigheden, met toepassing van artt. 456, 463, 52, 55 Strafregt, art. 20 der wet van 29 Junij 1854 (Stbl. no. 102) art. 1 1° en 10°. der wet van 22 April 1864 (Stbl. no. 29), artt. 207 en 227 Strafvord. zijn veroordeeld ieder tot betaling eener geldboete van ƒ 10 ten behoeve van den Staat, alsmede solidair in de kosten van het regtsgeding, des noods invorderbaar bij lijfsdwang, met bepaling ten aanzien van ieder der veroordeelden, dat de boete, zoo de veroordeelde haar niet betaalt binnen twee maanden, na daartoe te zijn aangemaand, vervangen zal worden door gevangenisstraf van twee dagen ; Gezien de aanteekening tot hooger beroep van gemeld vonnis door den Officier van Justitie en de veroordeelden ter griffie van voormelde Arrond-regtbank op den 27 Julij 1881 gedaan; Gezien de dagvaarding van wege den proc.-gen. bij dit Geregtshof, aan de beklaagden appellanten en geappelleerden beteekend op 6 Sept. 1881 ; Gehoord het verslag, ten deze uitgebragt door den benoemden raadsheer-rapporteur Mr. M. J. van Lennep ; Gelet op het onderzoek in de teregtzitting; Gehoord het requisitor van den proc.-gen., strekkende, dat het Geregtshof voornoemd, regtdoende op het hooger beroep, het voormelde vonnis zal bekrachtigen en de beklaagden solidair veroordeelen in de kosten van het regtsgeding in hooger beroep, des noods invorderbaar bij lijfsdwang; Gelet op de verdediging door en ten behoeve van de beklaagden voor den Hove gevoerd ; Overwegende, dat wat er ook moge zijn van de gronden, waarop de regter a quo geoordeeld heeft dat het bestuur van den polder „de Wiers" bevoegd was om op een gedeelte der kade langs de Schalkxvijksche wetering hekken te plaatsen en daarvoor die kade voor jaagpaarden af te sluiten, in ieder geval teregt door hem als bewezen is aangenomen, die kade, daar waar bedoelde hekken geplaatst zijn, binnen gemelden polder ligt; dat het polderbestuur die kade door hekwerk heeft afgesloten, en dat de appellanten die afsluiting opzettelijk hebben verbroken ; O. dat de appellanten niet beweerd hebben eigenaars van die kade te zijn, en evenmin daarop eenig zakelijk regt pretendeeren, en het regt van jaagpad, waarmede zij beweren, dat de kade belast is, van publiek-regterlijken aard is, weshalve zij desverkiezende de handhaving daarvan aan de bevoegde autoriteit, in casu Gedep. Staten van Utrecht of in hoogste instantie den Koning, kunnen vragen, maar dat het hun in geen geval vrij stond om, waar zij meenden in de uitoefening van hun regt belemmerd te worden, zich zeiven regt te verschaffen door die belemmering weg te nemen; O. mitsdien, dat wat er ook zij van de bevoegdheid van meergemeld polderbestuur om het bewuste jaagpad af te sluiten of van de vraag of inderdaad sedert jaren die kade tevens tot jaagpad bestemd en als zoodanig gebruikt geweest zij, en de belanghebbenden daarop eenig regt verkregen hebben, in ieder geval, nu dat jaagpad eenmaal, hetzij teregt of ten onregte, door hekwerk was afgesloten, de appellanten niet geregtigd waren om eigener autoriteit die afsluiting te verbreken, en alzoo door dit opzettelijk te doen art. 456 Strafregt hebben overtreden ; Zich alzoo op voormelde gronden vereenigende met het vonnis door de Arrond.-Regtbank te Utrecht, regt doende in correctionele zaken, op den 14 Julij 1881 in eersten aanleg tegen de beklaagden, thans appellanten en geappelleerden, gewezen : Bekrachtigt dat vonnis; Veroordeelt P. B. en J. S. (Gepleit voor beide beklaagden, Mr. G. H. van Bolhuis, advocaat te Utrecht.)' AURONDISSEMENTS-REGTBANKEN. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE ROERMOND. Burgerlijke Kamer. Zitting van den 28 April 1881. Voorzitter, Mr. F. G. H. H. A. Baron Miciiiels van Verduijnen. Regters, Mrs.: C. E. P. J. Strens en O. P. M. W. H. Beerenbroek. Officier van Justitie (waarnemend) Mr. F. P. J. de Sain, regter. Griffier, Mr. L. P. van Meerwijk. Grondrente. — Beding ten behoeve van een derde. — Acte van deeling. — Artt. 1353, 1810 B. W. Wordt op het regt, den schuldenaar eener altijddnrende rente bij art. 1810 B. W. gegeven om binnen twintig dagen, te rekenen van de geregtelijke aanmaning, de achterstallige renten te voldoen, inbreuk gemaakt door eene dagvaarding om vóór het verhopen dier twintig dagen in regten te verschijnen i — Neen. Is het voor de geldigheid van een beding als bedoeld bij art. 1353 B. W. voldoende, dat degene die het maakt een persoonlijk en op geldswaarde te schatten belang bij zulk beding heeft ? — Ja; 1°. J. Geene, pastoor en deken, wonende in de gemeente Horst; 2". W. M. Geurts, wethouder van en wonende in de gemeente Horst; 3°. H. Jeurissen, koopman, mede wonende in de gemeente Horst; 4°. I. Houken, gemeente-secretaris van en wonende te Horst; en 5". IC. Esser, apotheker, insgelijks wonende in de gemeente Horst, handelende ten deze, de eerste als president, de tweede, derde en vierde als leden en de vijfde als secretaris der Roomsch Katholieke Kerk .te Horst, hiertoe door de bevoegde autoriteit zooveel noodig gemagtigd, eischers, procureur Mr. F. Versciieure, tegen A. M. Keijzers en haren man J. van Wijlick, akkerlieden, wonende te Broekhuijsenvorst, onder de*] gemeente Broekhuijsen, gedaagden, procureur Mr. C. Guillon. Het Openb. Min. bij monde van Mr. F. P. J. de Sain, regter in deze Arrond.-Regtbank, bij belet van den officier van justitie en bij ontstentenis van den substit.-officier van justitie tot de waarneming van de dienst door den president] benoemd, heeft in deze zaak de volgende conclusie genomen : De regtszaak welke thans aan Uwe beslissing is onderworpen bepaalt zich, wat de feiten betreft, dat de eischers gezamentlijk uitmakende het kerkbestuur der R. K. gemeente te Horst, de gedaagden hebben gesommeerd om aan hen in hunne qualit#it te ' ÏH~. leveren 7'/, hectoliter rogge (5 mulder Venraaysche maat) of te betalen de waarde daarvan, berekend volgens de effractie, bedragende s. e. ƒ 44.34, en zulks wegens de helft, bedragende voor die helft per jaar 1 hectoliter 50 liters of 1 mulder Venraaysche maat rogge, door de gesommeerden aan de Kerk te Horst verschuldigd, die zij in de jaren 1875—1879 niet betaald hebben, ofschoon zij zich bij authentieke acte van scheiding en deeling, verleden voor den notaris Haffmans te Helden, den 26 April 1869, tot betaling daarvan hebben verpligt, en bij niet voldoening aan de sommatie de gedaagden hebben gedagvaard om niet alleen de evengenoemde jaarlijksche renten te betalen maar ook de rente af te lossen. De gedaagden hebben hierop bij liun tegenspraak, dat de vordering niet was bewezen, tevens subordinaat geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid, daar de vordering nimmer kan worden toegewezen, wijl art. 1810 B. W. uitdrukkelijk bepaalt dat de schuldenaar zich van de verpligting tot aflossing kan ontheffen, indien hij binnen de 20 dagen, te rekenen van de geregtelijke aanmaning, alle de verschenen termijnen betaalt en tusschen den dag der dagvaarding, 26 Oct. 1880, en den eerst dienenden regtsdag 4 Nov. 1880, en zelfs niet eens op den dag van antwoord van de gedaagden, 11 Nov. 1880, 20 dagen verstreken waren, terwijl zij tevens ter teregtzitting van 11 Nov. 1880 aanbod van betaling hebben gedaan der verschuldigde renten. Alvorens dus tot de beoordeeling van de gegrondheid van den eisch over te gaan, geloof ik de exceptie van niet-ontvankelijkheid m eerste plaats te moeten bedandelen. Zij betreft de uitlegging van art. 1810 B. W., zoo even aangehaald, doch m. i. wordt bij de lezing dier woorden nergens bepaald, dat men met de dagvaarding 20 dagen zoude moeten wachten na de gedane geregtelijke aanmaning, maar alleen dat de schuldenaar zich van de verpligting tot aflossing kan ontheffen indien hij binnen de 20 dagen betaalt, dit vermogen wordt hem ook nu nog niet door de op de sommatie onmiddelijk gevolgde dagvaarding ontnomen, want hij kon des verkiezende van den termijn nog gebruis maken (zie een arrest van den Hoogen Raad van 4 April 1851, Weelchl. n". 1249), en nu hebben wel de gedaagden op den 11 Nov. 1880, dus 17 dagen na de sommatie, zijnde 26 Oct. 1880, ter teregtzitting aanbod van betaling gedaan, doch onvoldoende, daar zij dit aanbod afhankelijk stelden van het bewijs der vordering welke zij ontkenden, en alzoo niet als een reëel aanbod kon worden beschouwd, zoodat naar mijne meening de exceptie van niet-ontvankelijkheid moet worden verworpen. Ik kom thans tot de vraag of het kerkbestuur liet bewijs heeft geleverd, dat de gedaagden de rente zijn verschuldigd, wat door hen ontkend wordt. Om tot dit bewijs te geraken beroept het eischend bestuur zich op 2 authentieke acten: eene acte van deeling, verleden voor den notaris Haffmans te Helden, van den 26 April 1869, waarbij aan A. M. Keijzers onder meer wordt toebedeeld een huis met bouwland, weiland, boomgaard, sectie B, n°. 298, 301—303 en 995, en afgemeten en afgepaald uit sectie B, n°. 296 en 297, aan mate 54 roeden, waarop gevestigd eene grondrente van 2 mulder Venraaysche maat rogge, doende behoudens misrekening 3 mudden, verschuldigd aan de Kerk van Horst; en eene acte van koop en verkoop, verleden voor den notaris Kannegiesser te Horst, den 1 Junij 1818, waarbij E. Thielen, erflater van gedaagden onder meer koopt een perceel groot 73 ares of 2 morgen, een vierdel, 34l/;t roede akkerland, gelegen in twee stukken, aanschietende aan het land van A. Cupers, P. Seuren in de Lauw, gelegen in de Oijen, bezwaard met een jaarlijkschen erfpacht van 2 mulder Venraaysche maat of 190 kilogram rogge, ten voordeele van het officie van van den Broek, thans bediend door cleu pastoor van Horst. Wanneer men deze 2 acten vergelijkt dan ontwaart men, dat wel de rente bestaat in dezelfde hoeveelheid rogge, maar met geene mogelijkheid men daaruit kan opmaken, dat de perceelen waarop die rente gevestigd is, dezelfde zijn; de eischer heeft dan ook dit gebrek aan verband tusschen de twee acten gevoeld en zoowel bij dagvaarding als bij pleidooi zich gegrond op de laatste acte in dagteekening, die van 26 April 1869. De eischer heeft nu beweerd dat deze acte een beding van gedaagden inhield ten behoeve van de Kerk van Horst en zich beroepen op art. 1353 B. W. Dit echter is m. i. feitelijk en regtens onjuist, het geldt hier eene acte van scheiding en deeling, waarin de le ged. als partij voorkomt, zij neemt het bezwaarde perceel over met de verpligting om als de rente mogt verschuldigd zijn die te betalen en alzoo hare mede-erfgenamen en deelgenooten te vrijwaren ; zij doet hier geen aanbod of schenking ten behoeve van de Kerk te Horst, dergelijk beding moet toch duidelijk blijken, en wanneer art. 135o eene uitzondering maakt op art. 1351 B. W., dat niemand iets kan bedingen dan voor zich zelve, zoo betreft die uitzondering alleen het geval dat dit geschiedt bij een beding, dat men voor zich zeiven maakt of eene gift die men aan een ander doet, van welke een van beide voorwaarden bij de genoemde acte geen sprake is. (Men zie hierover een vonnis van de Regtbank te s Hertogenbosch van 3 Dec. 1847, Weekbl. n°. 1007, vonnis van de Regtbank te Leiden van 8 Julij 1856, Weekbl. n». 1789, vonnis van de Regtbank te Tiel van 22 Junij 1866, Weehbl. n°. 3154, van Oppen, Ned. Pasicrisie, schriftelijk bewijs in burgerlijke zaken n°. 60, 61). Doch aangenomen dat de le ged. bij die acte een aanbod o schenking aan de Kerk te Horst had gedaan, dan kon het kerkbestuur daarop nog geene regtsvordering gronden, als zijnde die handeling een res inter alios en uit die acte niet van eene aanneming van het kerkbestuur blijkt, een eerste vereischte om eene regtsvordering te ontleenen. (Men zie verder Diephuis, 2e druk, p.°476, n°. 459 en 460, Opzoomer, laatste editie, dl. VI, bl. 61, Mariade, dl. IV, p. 365, n°. 436). Ik geloof dus niet dat het kerkbestuur uit die acten zijne vordering heeft bewezen. , Eene andere vraag is : bestaat in deze dan geheel geen bewys ; en nu geloof ik dat de vermelding in de acte van 26 April 1869 : dat het toebedeeld onroerend goed met eene jaarlijksche rente ten behoeve van de Kerk te Horst bezwaard is tot begin van schriftelijk bewijs kan dienen, dat die rente tot dat bedrag ten behoeve der Kerk bestaat; een bloot te kennen geven van de regten van een derde, die niet tot de acte heeft medegewerkt kan echter dienen tot begin van schriftelijk bewijs. (Zie art. 1908 B. W.,, van Bell, het bewijs volgens het burgerlijk regt, bl. 26 en 27, het bovenaangehaalde vonnis van de Regtbank te s Hertogenbos ). Ander bewijs hebben wij in deze zaak met, want ï j voor een oogenblik gevraagd of het aanbod van betaling c ooi en procureur der gedaagden ter teregtzitting gedaan, niet eene er entenis der schuld zoude daarstellen, doch daargelaten dat dit aandoet niet geldig is, zoo geloof ik dat bij de pertinente ontkentenis van de gedaagden van de rente verschuldigd te zijn, ook al mogt dit aanbod voor eene erkentenis gehouden worden, deze niet ten zijnen nadeele mag worden gesplitst. De regter alleen zal dus in deze het bewijs kunnen doen aanvullen door ambtshalve aan eene der partijen den eed op te leggen, om daarvan de beslissing der zaak te doen afhangen en nu geloof ik dat wanneer bewezen wordt, dat gedurende meerdere jaren, althans twee, voor het jaar 1875 de bfjfalingen geregeld hebben plaats gehad, dit tot de beslissing der zaak kan leiden. (Zie arrest van het Provinciaal Gercgtshof van Noord-Brabant van 7 April, 1857, Weekbl. n°. 1885). Alvorens mijne conclusie te nemen stip ik nog aan, dat ik met stilzwijgen voorbij ga de exceptie van veijaring en die van onbevoegdheid des eischers, de eerste heeft toch betrekking tot de acte van 1818, waarop deze vordering niet is gegrond, de tweede kan ik om dezelfde reden voorbijgaan, hoewel ik ter loops z^l aanmerken, dat reeds bij de wet van 7 Thermidor an XI (23 Julij 1803), de niet-gealieneerde goederen volgens hunne destinatie zijn teruggegeven en deze allen onder het bestuur der kerkfabriek, thans kerkbestuur, zijn gekomen. Ik heb dus de eer te concluderen dat het der Regtbank behage aan de individuele leden van het kerkbestuur den eed op te leggen dat het han bekend is, dat de rente in quaestie na de deeling van 1869 gedurende meerdere, althans 2 jaren voor 1875 door de gedaagden betaald is ; voor het geval dat zij dien eed afleggen, de vordering van het kerkbestuur gegrond te verklaren met veroordeeling van de gedaagden in de kosten, en voor het geval zij mogten weigeren of nalatig zijn dien eed af te leggen, het eischend kerkbestuur ongegrond te verklaren in zijn eisch, met veroordeeling in de kosten. De Regtbank enz., Gezien de processale stukken, voor zooveel noodig behoorlijk geregistreerd ; Gehoord de procureurs der wederzijdsche partijen in hunne vorderingen ; Overwegende ten aanzien der daadzaken : dat de eischeresse bij exploit van den deurwaarder J. M. H. Pollen, ter residentie Horst, dd. 26 Oct. 1880, na voorafgaande sommatie de verweerders voor deze Arrond.-Regtbank gedagvaard heeft ten einde: Aangezien de gedaagden aan de Roomsch Catholieke kerk te Horst schuldig zijn de helft eener grondrente, bedragende jaarlijks voor die helft 1 hectoliter 50 liter (1 mulder Venraaysche maat), en die rente in de jaren 1875—1879 niet betaald hebben, ofschoon zij zich bij authentieke acte van scheiding en deeling, verleden voor den notaris Haffmans te Hilden, den 26 April 1869, tot betaling daarvan hebben verpligt; A. zij derhalve verpligt zijn niet alleen de verschenen jaarlijksche rente te betalen, maar ook de rente af te lossen; A. de waarde eener graanrente van 1 hectoliter 50 liter'sjaars, volgens de op dat stuk bestaande wettelijke bepalingen casu quo bedraagt ƒ293.59 : Zich mitsdien te hooren veroordeelen om aan de eischers in hunne gemelde qualiteiten tegen kwij ting: a. te betalen voor hoofdsom ƒ293.59; en b. te leveren, binnen 2 dagen na beteekening van het te wijzen vonnis, 7*/2 hectoliter rogge of daarvoor te betalen ƒ44.34, alles onverminderd de loopende rente, en om te dragen de kosten deiprocedure ; O. dat de eischeresse ten dienende dage hare vordering bij conclusie heeft herhaald, waarop de gedaagden geantwoord hebben, dat de eischeresse verzuimd heeft overeenkomstig art. 133 B. R., bij de inleidende dagvaarding* afschrift te laten van de acten of bescheiden waarvan zij zich tot staving harer vordering wil bedienen : dat verweerders belang hebben de stukken of titels waarop eischeresse zich grondt, in te zien, ten einde de regtsgeldigheid dier stukken te beoordeelen en zich omtrent de al of niet gegrondheid van de vordering te kunnen verklaren en te weten voor de toekomst welke rente en welk soort van rente zij verschuldigd zijn en welke de vervaldag is, terwijl zij nu reeds eischeresse attent maken, dat zij de overlegging van den oorspronkelijken titel vorderen om dezen te vergelijken met de andere bescheiden, om welke redenen zij geconcludeerd hebben : het behage der Regtbank aan eischeresse te gelasten ten processe bij te brengen en aan verweerder tegen recief of door tusschenkomst der griffie, mededeeling te doen van alle titels en acten waarvan zij zich in dit geding tot staving harer vordering wil bedienen, met winst van kosten ingeval van tegenspraak, anders voorbehouden; subordinaat, indien mogt blijken dat de verweerders werkelijk de gevorderde rente verschuldigd zijn, concluderen zij dat de vordering tot aflossing der rente niet-ontvankelijk en ongegrond is omdat hun niet is toegestaan de termijn in art. 1810 B. W. vastgesteld ; dat zij bereid zijn de 7V2 hectoliter rogge voor achterstallige rente aan eischeresse te leveren en voor zooveel noodig ter teregtzitting aanbieden derzelver waarde te betalen door eischeresse berekend op ƒ44.34 en ter teregtzitting aanbieden voor rente 16 stukken van ƒ2.50, 4 enkele guldens, 2 stukken van 25 cents en een stuk van 10 cents; voor interessen ƒ 1 en voor reeds gemaakte en te liquideren kosten 6 stukken, van ƒ 2.50, onder aanbod om het ontbrekende casu quo bij te betalen ; concluderende het behage der Regtbank hun acte te verleenen van het voorwaardelijk gedaan aanbod, dit aanbod des noods goed en van waarde te verklaren, eischeresse niet-ontvankelijk althans ongegrond te verklaren in hare meerdere vordering en die te ontzeggen, met veroordeeling in de kosten; 0. dat de eischeresse hierna verklaard heeft in het geding te brengen: 1°. de grosse eener acte van deeling, dd. 26 April 1869, verleden ten overstaan van den notaris Haftmans te Helden, tusschen de erfgenamen van wijlen de echtelieden E. Thielen en W. Hermans, waaronder deze verweerders; 2°. eene acte, verleden voor den notaris Kannegiesser te Horst, dd. 1 Junij 1818, waarbij E. Thielen voornoemd de perceelen waarop de rente gevestigd is, koopt, zijnde beide acten behoorlijk geregistreerd en verder op grond, dat door die stukken de gegrondheid harer vordering bewezen is, terwijl het voorwaardelijk aanbod van gedaagden geen aanbod is, dat met betaling kan gelijk gesteld worden, bij hare genomene conclusien is blijven volharden; O. dat de verweerders hierop geantwoord hebben, dat de in het geding gebragte acten niet tot bewijs der ingestelde vordering kunnen strekken daar die van 1818 spreekt van eene jaarlijksche erfpacht van 2 mulder Venraaysche maat of 190 kilogram rogge, ten voordeele van het officie van den Broek, thans bediend door den heer pastoor te Horst, terwijl geen stichtingsbrief of bescheiden van fundatie worden bijgebragt, en in elk geval de jAstoor te Horst en niet de kerkfabriek tot de gevraagde erfpacht gcregtigd is; dat van die acte van 1818 nooit een nieuwe titel is gemaakt en deze derhalve is verjaard; dat de acte van 1869 geene acte van koop en verkoop maar eene familiedeeling is. waarin slechts een bloot te kennen geven voorkomt en de deelgenooten onderling zich van allen waarborg hebben willen ontlasten, op welke gronden zij bij hunne genomen conclusien zijn blijven volharden cum expensis; O. dat eischeres, onder bemerking dat de kerkfabrieken beschikking en beheer hebben over de inkomsten van den pastoor qua talis, en dat de verweerders in 1869 erkend hebben dat de rente in de acte van 1818 bedoeld nog steeds bestond, terwijl in die acte van 1869 de vermelding der rente behoort tot het onderwerp der acte, bij hare genomene conclusien is blijven persisteren; O. dat de verweerders nog hebben aangevoerd, dat de artt. 1334 en 1337 C. C., even als de artt. 1925 en 1928 B. W., tegen de bewijskracht der in het geding gebragte acten obsteren, terwijl de eischeresse ten aanzien der gevorderde rente noch de bepalingen van sommige Fransche wetten en decreten, noch de tijdens het Belgische bewind in Limburg van kracht geweest zijnde wettelijke voorschriften nageleefd heeft en verder op grond dat de eischeresse hare vordering niet behoorlijk geregtvaardigd heeft, geconcludeerd heeft tot niet-ontvankelijk- althans ongegrondverklaring der eischeresse in hare vordering, c. e.; In regten: dat vooraf zal dienen te worden onderzocht en beslist of de vordering der eischeresse ontvankelijk is, omdat zij tusschen den dag der sommatie en dien der eerst dienende teregtzitting niet een termijn van 20 dagen heeft doen verloopen; O. hieromtrent, dat ten deze gevorderd wordt de aflossing eener altijddurende graanrente, omdat de gedaagden gedurende meer dan 2 jaren de verschuldigde rente niet voldaan hebben; O. dat art. 1810 B. W. aan verweerder wel de bevoegdheid geeft om binnen 20 dagen, te rekenen van de geregtelijke aanmaning, de achterstallige renten te voldoen, ten einde zich van de verpligting tot aflossing te ontheffen; dat hun die bevoegdheid niet ontnomen wordt en zij in hun regt niet verkort worden al worden zij ook gedagvaard om vóór het verloopen dier 20 dagen in regten te verschijnen, daar zij voor het verloop dier 20 dagen betalende zich van de verpligting der aflossing ontheffen kunnen, terwijl nergens bij de wet den schuldeischer het regt ontzegd is voor het verloopen van gezegden termijn den schuldenaar in regten te dagvaarden en de zaak ter rolle te brengen, zoodat het opgeworpen middel van niet-ontvankelijkheid ongegrond is ; O. dat bij de in het geding gebragte acte, dd. 26 April 1869, tusschen de aldaar opgenoemde deelgenooten, waaronder de verweerders als erfgenamen van wijlen de echtelieden E. Thielen en W. Hermans onder anderen is bepaald, „de eigenaars der loten zullen gehouden zijn de in hunne loten gevestigde grondrenten ten bunnen laste te nemen en dezelve voortaan te voldoen daar en alwaar noodig," terwijl tevens in die acte is opgonomen, dat lot 2, toebedeeld aan de verweerders, bestaat onder anderen in de navolgende onroerende goederen te Broekhuijsenvorst, gemeente Broekhuijsen, „huis met bouwland, weiland, boomgaard, sectie B, n°. 298, 301—303 en 995, en afgemeten en afgepaald uit sectie B, n°. 296 en 297, aan mate 54 roeden (aren), geschat na aftrek der hierna voormelde renten ad ƒ1385, en verder," bestaande de hier voor aangehaalde grondrente in de helft van: 1°. twee mulder Venraaysche maat rogge, doende, behoudens misrekening, 3 mudden, verschuld aan de Kerk te Horst," zijnde in den aanvang dier acte nog vermeld, „bestaande de in het huis en onderhavigheden gevestigde grondrente in 1°. eene groot 2 mulder Venraaysche maat rogge, doende behoudens misrekening 3 mndden, verschuld aan de Kerk van Horst, ingevolge koopacte, verleden voor den te Horst geresideerd hebbenden notaris Kannegiesser den 1 Junij 1818; O.
4,920
MMKB13:002638035:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,809
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., 1809, no. 33, 18-08-1809
null
Dutch
Spoken
4,837
9,344
algemeens K O N S T- EN LETTER-BODE, VOOR HET JAAR 1809. N°. 33. Vrydag den 18 Augustus. BERIG T E N. UITLANDSC HE. R USLAND. Ten einde de Werkzaamheden, Ondernémingen en Ontdekkingen van de Ktizerlyke Maatfchap. py der Natuurlyke Historie van Moscau, meer bekend te maken en de Leden dier Maatfchappy te enden igten, van al het geen by dezelve omgaat, heeft men belloten het Rapport daaromtrent publiek te nnken, by wyze vaneen periodiek blad, welks verlchyning echter alleen door de omrtandigheden en de hoeveelheid der ftoffe geregeld wordt. Als zoodamg kan het dan ook Hechts zeer korte berigten bevatten, en zich by lang na niet met alle byzonderheden inlaten, inde Verhandelingen voorkomende. De inhoud zal op den volgenden leest gefchoeid zyn : I. Werkzaamheden en Ondernemingen van de Maailcbappy; 11. Mengelingen ; JI. D£EL. g‘ illi UT. Bevorderingen en blyken van ve ree ring; IV. Sterfberigfen; V. Letterkundig Nieuws; VI. Rerigt wegens de Zittingen der Maatfchappy en de Gefchenken aan de Maatfchappy en het Müfeura der Keizerlyke Univerfiteit gedaan. Het eerfte Stuk is reeds dadelyk hiervan ia het licht en behelst de volgende byzonderhedeo. Reis naar Siberie ondernomen ten koste der Maatfchappy. Welk tydftip kon belangryker zyn voor de gemeenmaking van dit Rapport dan dat, waarin de Maatfchappy Reizigers naar Siberië zendt, om daar Ontdekkingen van allerieijen aard te doen. Hare vermaarde Prefident de Graaf de RasumofpsEY heeft met al den yver, waar mede hy voor de Wetenfchappen bezield is, ’er zich toe gezet, om zoo veel mogelyk is en onze middelen het veroorloven, alle ontdekkingen by een te brengen, die het groot Rusfisch Ryfc betreffen. Het laatfte jaar heeft hy hieraan begonnen met nafporingen in het Gouvernement van Moscau, en het bezoeken der meer verwyderde Gouvernementen, dat altyd in ons plan lag, is befpoedigd geworden by gelegenheid eener Reize naar Siberie, op kosten eener vreemde Mogendheid, door een’ zeer bekwaam man ondernomen, Wy konden niet minder in dit oogenblik doen, dan met alle onze magt tot zoodanig eene onderneming mede te werken. De Expeditie naar Siberie is den 9 Febraary vertrokken, en moet drie jaren duren. Zy beftaat uit den Heer Tauber, Adjunct-Profesfor by de Univerfiteit, Aard- en Delfftof kundige, bekend door zyne Befchryving van de Vallei Plauen in Saxe; den Heer Jakob Mohr, Delfftof kundige, cn bekend door zyne praktikale kundigheden en reizen zoo in Duitschland, Frankryk, Engeland als Zweden; den Hr. Heem, Kruiden Scheikundige, bekend door zyne Befchryving van verfcheide nieuwe Planten en eenige Ontbindingen. De laatfte doet de Reis door Siberie voor de tweede maal. Deze Heeren worden vergezeld van twee Kweekelingen, de Heeren Kotoroff en Leseiüsky, en zyn van alle benoodigdheden, als Boeken, Kaarten, Natuur- en Sterrekundige Werktuigen, een Scheikundig Laboratorium enz. voorzien. Zy zullen zich het eerfte jaar met de bergketen van Quxai, het tweede raar met die van jU- 98 'Altat, het derde met de bergen van Daourie bezig houden , en zoo de omftandigheden bet toelaten, ook Kamfckatka bezoeken. De diepzinnige geleerdheid dezer Heeren geeft regt, om van deze onderneming de belangnkfte ontdekkingen te verwachten; de vriendfchapsband, welke hen verbindt en de geestdrift, die heft bezielt, alles geeft ons hoop op eenen ryken oogst van AvytoorwerPen, welke door den ty?d het Beraad van óns Mufëum zullen uitmaken. Om deze Reis nog belangryker te maken, heeft de Maatfchappy deze Heeren doen volgën door een’ goeden Teekenaar, een Stroovuller tot het opzetten van vogelen enz. en andere perionen, die veel kunnen toebrengen tot vermeerdering oer Ontdekkingen, Verfcheide onzer Leden hebben uit hunne middelen tot de uitrusting van onze Reizigers het hunne bygedragen , anderen beloofd dit mede te doen. Ih het volgend Rapport, dat weldra zal verlchynen, zal men eene naauw keurige en algemeene lyst van da gewone en buitengewone toelagen vinden. Befchryvihg van hit Gouvernement van Mostaü. Het Gouvernement van Moscau, als de zetel van de Keizerlyke Maatfchappy van Natuurlyke Historie, moest het eerde voorwerp onzer nafporingen zyn. Zyne Excellentie, onze Prefident, had ook reeds langen tyd het befluit genomen tot het maken van eene Natuurkundige, Statistieke en Schilderachtige Befchryving van dit Gouvernenient. dat overal blyken van Autopfie droeg, dat is, die eike Waarneming, die in dit Werk gevonden wordt, op de plaats zelve gedaan is. Z. K. M. heeft dit ontwerp aangemoedigd door de toezending van 5000 Roebels, beflemd voor de noodwendige uitflappen cn ds uitvoering van het Werk, dat met Platen van de belangrykfté Gezigten zal verfierd zyn, waarvan men een groot aantal m dit Gouvernement aantreft. Gedurende de vakantie (*_) van het laatde jaar is hieraan het vol.(*)' De Hoojleeraren alleen hunne Zomervakantie tot deze tuflappen kunnende belleden , uit hoofde van hutjne andere be-' zigheden , zuilen niet dan district gewyzc kunnen werken, ®n. zoo achtervólgens het aantal Waarnemingen voltooijen3 Waaruit de begeerde Befchryving eenmaal beftaau moet. Parys. De Wetenfchappen hebben geen gering verheS ge eden by den doodman den hAhalpentier Sier v* Y,°or!ieen ingenieur. Correspondent van M.S yk InftltTuTut’ cn Lid van verfcheide geleerde Jvk 5map,Pyein' had zich by dezelve verdien fte-Krnf fkt door den yver, waar mede hy al, wat haar £etrof, bevorderde. In 1779 gaf hy uiteen Traité fur ]abrtcatton del Indigo (Verhandeling over het fabriceren van Indigo), dat door de Afiatifche Maat-Ichappy te Calcutta werd goedgekeurd. In eene Reis naar Canten, die hy in het 7de jaar nubliek maakn» verlpreidde hy Ze« veel licht'ovej de n«SSrtyk“v^i K“ T «e, welke w ons klimaat konden worden overgebragt. Een langdurig yerblyf 10 onze Koloniën had hem in ftaat ge-Meld, om veelvuldige waarnemingen op derzelver voortbrengfden te doen. Deze heeft hy in één Werk byeengebragt, dat in het jaar 11 het licht zag, onder j }"fl ,van M°ygns damelioration et de reftauration des Co/onus, 3 vol in B°. (Middelen ter verbetering diPnhe. ïd? Vol'jP,antinSen, 3 Dn. in B°.). Sedert Uien tyd gaf de Cossigny nog uit Recherches fur la jabrtcatton de la poudre d canon (Onderzoek wegens het fabriceren van Buskruid). Zyne Werken zullen &. ï % SïelS heïta Tf’ft goedheid ™ jarfit Hy bereikte den van G 3 WE- 101 WEDERLEGGING van het Geschrift van den Heere JAGOB US KONINGs OVER DE aanmerkingen WEGENS den houten DRUK-VORM, JOen ziften van Grasmaand l. I. door den Boekver* kooper Haak , opetilyk te Leyden verkocht, DOOR Mr. G. van HENNEP, Etr/len Onder – Bibliothecaris der grooie Koninïlyke Bibliotheek, Niemand kan meer dan ik overtuigd zyn, dat bet ds pligt van eik Schryyer is, om die genen, weike omtrent het eene pf andere Siuk met hem in gevoelen veifchillen , met de meeste befcheid'enheid te behandelen. Ik verbeeldde my, dat myïie aanmerkingen , welke ik aan het Publiek had medegedeeld, (*), ook alle kenmerken droegen, dat ik dien pligt Biet had overtreden ; ik mogt derhalve billyk verwachten , dat, byaldien ’er iemand ware, die daarop eenige bedenkingen mogt hébben, hy dan ook die zelfde befcheidenheid, welke ik gebruikt heb, ten mynen opzigte in acht zoude nemen, en ik kop niet denken, dat enen de onbefebaarndhesd zoude hebben, •van de woorden vnvns gefchrifts eerst te gaan verdraaijen, en vervolgens my te befphuldigen, van eene onwaarheid gezegd }e hebben. 102 geplaatst inden 'lgemtsnen Kortst- en Letter – Bode (*)• Men zal, vertrouw ik, daarom wel billyken, dat ik , zonder Kiy regtflreeks met dien Heer in eenige briefwisfeling intelaten, myne eenmaal aan het Publiek medegedeelde aanmerkingen, nu openlyk, tegen de aanvallen , vitteryen an verdraaiingen vsn voornoemden Heer tracht te verdedigen, optehelderen en te bevestigen. De Heer Koning begint zynen brief met het berigt dat hy de Kooper van den bewusten houten Drukvorm is geweest, Befeiende, hoe onaangenaam het hem zyn moest, by de ontdekking, van zyn geld voor een weinig beteekenend Stuk verfpild te hebben, zynen naam, als Kooper van het zelve, nog daar en boven, in openbaren gefchrifte, bekend gemaakt te zien, had ik, by myne eerde aanmerkingen, dien naara verzwegen , hoe zeer de aard der zaak anders wel medebragt, dat ik hem noemde. Thans daar de Heer K. zich zelf als Kooper bekend gemaakt heeft, zal men my ook wel ten goede willen houden, dat ik, daar in voornamelyk de bron van Zyn tegenwoordig gefchrifc meenende te moeten zoeken , dit by dezen doe opmerken , op dat men eenigzins gevoeie, waar hier eigenlyk de fehoen wringt. Dan gaan wy tot de zaak zelve overl Men had inde Koninktyke Courant van den ziften van Lentemaand dezes Jaars aangekondigd, dat op den apfiet? van Grasmaand eerstkomende, te Leyden verkocht zoude worden een merkwaardig overblyffel van den arbeid van Laurens jtanszoon, gemeenlyk Laurens Koster genaamd. Dit overblyffel belfond inden bewusten houten Drukvorm, aldaar breeder omfchreven. Men voerde, zoo by deze aankondiging, als inden Catalogus, eenige bewyzen aan, op grond van welke men dit Stuk aan Laurens janszoon meende te mogen toefchryven. Na bet Stuk zelf te Leyden bezigtigd , en de aangevoerde bewyzen getoetst te hebben, achtte ik my, als Holiandsch Burger, verpligt, cene openlyk uitgebragte meerling, welke my voorkwam nadeelig voor de zaak van Laurens Koster (t) te zyn, ook openlyk te keer te moe("•) Van Vrydag den 7 Jtdy 1809. 27. (t) Het is hier de plaats niet, om over de gegrond-of ongegrondheid dier zaak te [preken, daar wy binnen kort van de Koninklyke Maatfchajypy der U'etenfchuppen te Haarlem over dit belangryk onderwerp, een bf meer uit, voerige Verhandelingen verwachten. Wy willen de uitfpraak dier geleerde Maatfdrappy geenszins vooruitloópen, en wy vertrouwen, dat zy, met de haar zoo zeer kenlchetfende onpartydigheid en fchrander oordeel, die zaak onderzoekende, den loem van de uitvinding der Boekdrukkunst, zoo lang door onze J.andgenooten aan Laurens Janszoon toegekeud, en tot heden toe nog fteeds door den Buitenlander aan denzelven betwist, zal helpen handhaven , of, zoo vvy dien ten onregte bezeten rnogten hebben, edelmoedig zal verklaren, ons niet toetekomcn. Wanneer ik derhalve in dit gefchrift van Laurens Koster «1 va>i zyne Werken [preek, wil ik geenszins daarmede te kennen geven, dat G 4 ik 103 stoeten paan. Zie bier nu de oorzaak en bet eenige doei rovns gefchrifts. Deze zaakwas dus, uit haren aard, nier gefc.hikt om in eene vertrouwelyke briefwisfeüng, (gelyk de Heer Kon 'ng verwachtte) behandeld te worden. Het Publiek had de bewysredenen , die aangevoerd werden voor de waarfcbynlykheid, dat dit. Stuk een overblyffel van den arbeid van Luurens J’amzoon zonde zyn, openlyk ontvangen, openlyk moest men dan ook do bedenkingen, die daartegen pleitten, aan hetzelve mededeelen. Het fpyt my daC de HeeP Koning, ook in dit geval, alweder in syne, trouwens zeer pnuilykt-, verwachting is te leur gefield. Het ftond gewis aan dien Heer', geiyk ook aan elk vry, die begreep dat myne aanmerkingen wegens het Leydfche Stuk aan teeenbedenkingen onderhevig waren, zich daartegeo, di ch echter altyd met befcheidenheid, te verklaren. Maar welke was dan de eerde en voornaamfte pligf van den Schryver, die daartegen wilde , opkomen ? Immers zekerlyk deze, dat hy bet punt des gefchils goed doorgrondde, en in zyre wederlegging zich daartoe voornamelyk bepaalde. Men kan toch in het aanvoeren van de eene of andere bewysredep gedwaald, en inde zaak zelve het grootfte regt op zyne zyde hebben. Dan hierin fchynt de Heer K. niet eenftemmig met my te denken, ten rntnfle heeft hy in zyn tegenwoordig gefebrift juist'een tegenovergefteld ftel fel gevolgd: wantin plaats van over de zaak zelve, welke was, of de bewuste DrukT Vorm, al of niet, met eenige waarfchynlykheid, aan Lau~ rens kanszoon kan worden toegefchreven , eenig licht te verfpreidén, en de ongegrondheid van myne aanmerkingen, over het geheel, aantetoonen, verklaart hy (bladz. g) hieromtrent in geen opzettelyk onderzoek te willen treden. Wat is ongejrymderdan zulke eepe wyze van bandelen? Moeijelyk is het, daarvoor eene goede oplosfing te vinden. Niemand toch noodzaakte hem de pen optevatten; hy was inde zaak niet betrokr ken, hy was de (teller niet der aankondiging van bet Leydfche Stuk, waartegen alleen rnyne aanmerkingen gerigt wapen. Dan welke ook de bedoeling van den Heer K. met zyn gefchrift geweest moge zyn, het is en blyft altyd (om niet Treer te zeggen) een vreeipd vcrfcbynfel, tegen het gevoe-, len nopens eene zekere zaak te gaan fchryven ( gplyk hy tegen het myne doet) en tevens te verklaren, zich over die zaak niet te willen uitlaten. Wat kan zoodanig gefchryf toch anders zyn, dan eene woordenziftery, en eene poging, om, door het <k zyne gefchiedenis en de Werken, die men licm gewoonlyk toefchryft, voos écl't boude : dit zoude, zoo lang de Haarlemlche Maatfchappy nog ceene uit, fpr<iaH gedaan heeft 9 met regt voorbarig kunnen geoordeeld worden. doch a|l |een, dat ik tot nog toe hieromtrent volg het by onze Landgenoot» meest aangenoni», geypeleji. 5 104 het uitkramen van allerhande, tot het punt des gefchüs niets afdoende, aanmerkingen, de aandacht van het Publiek elders Êrr t®). e,°en> en van de hocfdzaak aftetrekken P Uit dit oogpunt moet men, voor zoo veel ik zien kan, zya gelcnntt ook alleen befchouwen. Myn gevoelen aangaande de groote zaak njer hebbende kunnen wederleggen, en echter iets willende fchryyen, was hy wel genoodzaakt, zyne toevlugt tot aaeriei vitterijen en afwykingen te nemen. Ik laat aan het onpartydig oordeel van elk waarbeidminnend Lezer over, te ceiiisfen, of ’er door hem wel eene enkele bewysrede is te Berde gebragt, welke myne aanmerkingen omtrent de voorname zaak, in het minde, ontzenuwt. Dan laat ons nu, zoo "Jrt flechts eenigzins doenlyk is, die vitterijen van den Heer aantoonen, oplosfen, en aizoo ftaven liet geen door ons bevorens is ter nedergedeld. Ik zeide dan, inde eerde plaats, dat ik in het Leydfche o»uk die hooge oudheid niet kon befpeuren, welke men daaraan toefchreef, en dat ik 'er veel min nog eenige overeenkomst inzag met die Werken, welke gewoonlyk aan Laurens Janszoon worden toegekend. Om die overeenkomst aantetoonen, had men zich, by de aankondiging vandatftuk, beroepen op het Horarium , waarvan de Heer Meerman ons eene zeer naauwkeurige afbeelding heeft medegedeeld, inde eerde p.aat achter zyne Origines Typographicee. Moest ik nu daarmede den Leydfcben Drukvorm ook niet vergelyken? Had ik, met teruglating van dat Stuk, waarop men zich beroepen bad, met een ander werk van Laurens dien vorm vergeleken, men zoude my immers dan van partydigheid ea phgtverznim hebben kunnen befchuldigen. Ik vergeleek dan het Leydfche Stuk met dat Horarium van Meerman , om dat men dit zelf, by de aankondiging van dit Stuk, gedaan had, en men my_ dus daartoe ook inde noodzakeiykheid gebragt bad. Dan ik bepaalde my daarby niet alleen, ik vergeleek her ook met andere Werken , aan Koster doorgaans toegefcbreven, mer name den Donaties, en het eerde"blad van den Spieshel der Menschliker behoudenis fe f*), ia ook ”e' dle ~ünmiddelyk onder de H«ütfneepr«.t op daé blad gevonden worden, waarmede de Heer K. wil, en mv nlh ï’ d,at £ bet Le? Stuk vergelyken moest En richeld’ – vergGykrogen, roet de meeste naamvkeu- IL „li®381 te nebhen, geen ander beduit daaruit kmiü! ’ dan d;lt ik f?cene overeenkomst zag tusfehen d® jfj'e.\van d,t Stuk, en die van de voorz. Werken van i en 200 veien my dit Stuk, of een atdruk van hetzelve, met die Werken vergeleken hebben, hebben ook allen, als uit eenenmond, met my verklaard, dat het £♦) By Meerman afgebesld, inde 111. Plaat achter zyne Qtig. Typogr, G 5 105 het ottderfcbeid tusfchen de letters van hetzelve, en die van de Werken van Laurens Janszoon zeer groot en zigtbaar was: met andere woorden, dat ’er inde letters van het Leydfche Stuk eene gansch andere houding en manier doorftraaide, dan men inde Werken van Laurens ontdekte. Intusfchen is dit alles den Heer K• gansch anders voorgekomen. Maar zag die Heer deze Stukken wel met even zoo onpartydige oogen, als wy? en is het niet eer te denken, dat de vierhonderd Guldens, welke_hy voor zyn vormpje betaald heeft, Zyn eezigt een weinig verduisterd hebben ? wat daar ook van zy, ïk blyf, na eene herhaalde vergelyking, nogmaals beweyen, dat ik geene gelykvormigheid in houding, manier, en gedaante tusfchen de letters van het Leydfche Homrium , en die van de Werken van Laurens janszoon heb kunnen befpeuren. Dan wie zal hier nu tusfchen ons bedisfen ? Weinigen hebben den Leydfchen vorm, of een afdruk van denzelven, gezien; eene perfoonlyke befchouwing daarvan is ze-Icerlyk het gefchiktfte middel, om zich te overtuigen, wie hier het regt op zyne zyde heeft. 106 aangewezen, en acht my dus ontflagen, hierover breeder uit-: teweiden. Alleen kan ik ter dezer plasue met met fti.zwygen voorbygaan de verdraaijing, welke de Heer K. hier aan myue woorden gegeven heeft, en waardoor by my iets doet zeggen, dat ik nimmer gezegd heb, ja, het geen erger is, my beicnu.- digt van eene onwaarheid gezegd te hebben. Ongelukkig waarlyk voor den Hoer K. dat hy zyne tcevlugt tot zulke middelen moet nemen! maar gelukkig voor my, aat ik de eer heb, voor een Publiek te fchryven, dat het kaf van her koren weet te onderfcheiden, en dat zich zoo mm als ik laat misleiden door den toon, waarop de Heer K. zytie verdraaijingen myner woorden en zyne vitterijen voordraagt. ik. had gezegd, dat, terwyl men de grocte W-> van het Gothifche Alphabet, in het Leydfchs Horarium afgsbeeld vond met twee ftreepies, zoo aan den eerden haal oi trek, ais m bet midden dier letter, men inden Donatus en andere Werken, aan Koster toegeichreven, deze letter met een , m het midden van den eerden haal of trek dcrzelve, klem uitpuilend ftreepje C-) en met etn diergelyk, in het midden van ua beide halen of trekken, aantrof. En dit is eene ontegenzaglyke waarheid. Op deze wyze vindt men die letter in da Werken van Koster afgebseld. Men zie, tot ftaving hiervan ,de afbeelding vaneen blad van den Genatus 3by Meerman s inde vierde plaat, regel 15 en 17, en de af bedding van het blad van de tweede uitgaaf des Latynfchen S'piemels , bv denzelven, inde zesde plaat, regel io. Maarde Heer K. kat my zeggen ~ dat de groote in alle de wei ken van Laurens kanszoon, op beide plaatfen (dat is in het midden „ van oe(« ) eerlied) en in het midden van de beide „ halen of trekken dier letter) slechts met ééw ftreepje ~ zoude geteekend zyn ” en beweert op dien grond, dat ik een & onwaarheid gezegd heb, terwyl hy door twee plaatfen uit de werken van JLaurens Koster aantoont, dat in oe letter in het midden der beide halen of trekken, zeer doidelyk twee (keepjes (r) gevonden worden. Deze verdraaijing myner woorden is zeer opmerkelyk; ik zeide flechts, dat in de werken van Koster de Letter met een ftreepje gevonden wierd, en dit heb ik nu door de aanhalingen uit die Werken geftaafd: maarde Heer K. laat my dit zeggen van alle Werken van Koster. Ik heb met opzet, bet woord alle niet gebezigd, omdat de beide plaatfen , door den Heer JT- aangevoerd, my zeer goed bekend waren, en ik dus door dit woord te gebruiken aanleiding tot gegronde tegeufpraak zoude gegeven hebben. Ik heb verder, met opzet, geen gewag van die beide plaatfen gemaakt, om dat ik niet in aila kleine byzonderheden wilde treden; want ik had alsdan moeten 107 ten aanmerken, dat op die plaatfen de verfebilde met die “ £'?“iï S Zonde deze aanmerking baten ? Ten ; ‘ ,en at toc!l myn gevoelen niet het geringde bewyS "fteléiden”wanfdle letter is, met deze beide fheepjes in het midden * nnu alt zeer onderfcheiden van die, welke in vsum voorkoomt, wyl zy de beide ftreepies~jjed°e cf dezer le,’.e,| S., wdke he?g“Sed““S" “ wist reeds lang, dat de letters inde Werken til r l ‘ , lea niet aan elkander volkomen gelyk waren mt voornamelyk afleidde, dat de Werken mét ge%eT» het zy dan vatte of tomegiare > en niet met gegoten™*™* S 2,ch alleen in alle deelen gelyk kunnen wfzfn, gedrukt’zvi I_)an waartoe was het nodig hierover uitteweiden aik L met te verklaren omtrent de Werken van Koster3 en 2 meil,.da^in aJ ontwaarde en opmerkte, ik liet alle ee fchillen, die hierover hebben plaats gehad, onaangeroerd, ffc volgde, voor dit oogenblik, om my jn die gefchillen niet intelaten, het meest algemeen aangenomen gevoelen dar nam» J* van dan ö.rander» RM.ertLbta pSóSil: svn „oï T a‘leen Sros te doen zien, voor zoo verre dit gelchieden kon, zonder tusfehenkomst van het Graveerftift nvL St !veyfhü Stuk weil,|g of geene overkomst had met de 'ge, VYerken 5 aan Laurens Janszoon toegefchreven. Alles der.iaive wat de Heer K. omtrent dit onderfcheid van do letters ,n de Werken van Laurens bybrengt, SÏÏ Wer niets ter zake: dit a.les is genoeg bekend, en ik verklaar niet te weten, wat de Heer K. aaaruit toch wil afleiden. Gelvk ieder Scbryver met altyd letters op het papier zet, die zich' in alle deden vo komen gelyk zyn, alzoo graveert de Plaatfnyder, zoo m hout als in koper, ook met altyd letters, die volmaakt met dkandereii overeenkomen, eene eigenfehap, welke alleen da gegoten lettersi, die uit eenen VOrm of matrys komen, bezit! yen kunnen. Dan Schryver en elk Plaatlhyder heeft notrtans eene hem byzonder eigen manier van Schryven en Gr! veeren, die zyne Werken kenfehetst, en waaruit men hem If1 ™%en onderfcheiden kan. De fchrandere Meerman heeft in oie Werken, welke hy meent aan Laurens kanszoon te moeten toefchryven, eenen zekeren ftyl of manier ontdekt waaruit hy afleidt, dat die Werken dobr dezelfde hand vervaardigd zyn. Wanneer men nu het Leydfche Stuk met dia Werken, door Meerman aan Laurens kanszoon toegekend vergelykt, zal men , behalve het aanmerkelyk onderfcheid in den vorm en de gedaante der letters, eene geheel andere mamer, eenen gansch anderen ftyl ontdekken .waaruit ik meen , Biet reden te mogen befluiten , dat dit Stuk niet van dezeffdê hand komt, waarvan y/y den fpeSh,l3 den JJmatus en het 108 JtJorarium ,by Meerman afgebeeld, ontvangen hebben. —* pit zy genoeg tot bevestiging van myne aanmerkingen omtrent de letters van het Leydfche Stuk. (list vervolg én [lot in ons eerstkomend N*. 3 KUNSTEN. De beroemde Houtplaatfnyder Gubitz, te BefTyri, heeft drie Gravures van zyne band aangekondigd* waar van de eene een Landfchap, de twee andere Historifche onderwerpen zullen verbeelden. De infchryving ftond tot Pafchen van 1809, voor een Frederic d’Of open, zullende de Prys by de uitgave ifact de helft verhoogd worden. Du. Chladnx’s Clavi-Cylinder. Het Confervatoire de Mufique, te Parys, heeft om-* trent den Ciavi-Cylinder van den Heere Chladni, het volgend gunftig rapport üitgebragt. Men heeft federt langen tyd vruchtelooze pogingen aangewend, om op Inftrumenten met klavieren, even als op Blaas en Snaar-Inftrumenten, den toon naar willekeur te verlengen, te vermeerderen en te verminderen. Het Klavier, waarvan men zich lang bediende, was alleen gefchikt, om het werktuigelyke der vingérzetting te bevorderen; ’er beftond in dit werktuig geene overgang van het harde op het zachte, en alleen door middel van onbefuisd te fpelen verkreeg men eene afwisfeling, die Hechts ftooterig konde zyn, om dat ’er geene opklimming inde toonen was. De Fortepiano, die het Klavier verving, behield, niettegeeftaande hare voordeelen boven hetzelve, nog onvolkomenheden, welke verlcheide met regt beroemde makers niet konden verbeteren. Eigenlyk geeft de klavier vaneen Fortepiano, eenmaal aangeflagen, Hechts eene trilling, die even fchielyk weder ophoudt, en dit Inftrument bezit boven het Klavier geen ander voordeel dan, gelyk zyn naam vry wel aanduidt, de Overgangen der toonen voorttebrengen, zonder, even min als dit, de toonen in Muzykftukken, waarin zulks voorkomt, te verlengen, als inde Aria van Gluge O 109 d) Malheurevfe. Tphlgtnie! en het eerdé kouplet van Pergoi.es e’s Siabat: wie gevoelt dan hierin niet de ongenoegzaamheid en van het Klavier en van de Fortepiano. Vele proeven zy« ‘er genomen, ofn d« verlenging der toonen op Inftromenteh niet klavieren uittewerken. Onder het aantal makers,_ die door vernuftige zamenfteilingen dezelve gcdeeltelyk verbeterden, verdienen gemeld te worden het Stryk – Piano van den Hr. Hohnèeld te Berlyn, het Stryk-Clavier of Piano vsn den Hr, Garereclit te Koningsbergen in Pruisfen; de Xaenofphica van den Hr. Roellig te Weenen 5 het Orchesfrino van den Flr. Poulleau enz. Maar deze proeven daagden flechts gcdeeltelyk, en men zou ’er van afgehapt V.yn, teen de Hr. Cheadni van Wittemberg in Saxen, zyn Ciavi-Cylinder uitvond, waarvan de Hr. Chlaünï zelf ineen berigt zegt: „ De Ciavi- Cylinder heeft klavieren en achter deze een glazen Cylinder van 7 Centimetres diameter, die door middel vaneen pedaal en een verlood rad gedraaid wordt. Deze Cylinder is liet geluidgevend ïigchaam niet, maar brengt het geluid door wryvifig op het innerlyk mechanisch za menhel voort. Men kan de toonen na r willekeur verlengen, met alle de verfcheidenhedcn van het crifcendo en diminuendo, naar mate men de drukking op de klavieren vermeerdert of vermindert. Dit Inftrnment blyft altyd gehemd. Deszelf lengte is, o m. 50 en hoogte o ra. 18. Het bevat 4 Octaven en een half van de lage G. van het Klavier tot F.” De Leden van bet Keizerlyk Confervatoire , door de fchoonheid der toonen van den Ciavi-Cylinder getroffen, hebben den Uitvinder hun genoegen daar over1 betuigd, en zyné Ontdekking van groot belang geoordeeld voor allen, die de Muzyk beoefenen. De hooge toonen van dit Inftrument hebben veel overeenkomst met de Fluit en nog meer met de Klarinet, en de lage met den Bisfon of Fagot; maar het heeft bet meest over het geheel van de Harmonica. Andeden by Hope & Comp. enz. • . ' roï t f Rusland 5 prCt. . Ï2|aBj Zv/eden 5 prCt. . 75J | Denemarken, Tol!, 4 prCt. 83* » 00 dito Leen en Wisfèib, 4 prCt. 93 » § dito Kroon 4 prCt. , 9i| * \ Keixcr vznOostcnryk 5 prCt. niet gen. dito 4{ prCt. , niet gen. dito 4 prCu . niet gen. Spanje 5} prCt. byHcpe &C. 78| J7O dito dito nieuwe. . Syi g| Portugal, by Hope &C. 984 s9O Engeland. Annuiceit. 3 pCt. 681 Frankryk Geconfoiid, renten 5 ptCt. . 7sja| Dito Gert. by K.& V. 7*4 Wislèlcours. Op Londen. . niet genot. P*rys. . S7 BiKMitNIANDÏCHE. Nationale Schuldbrieven a 3 prCt. . . 38 a| dito a 2§ prCt. . 33 a § Losrenten uit de heffing van 98 a 3J prCt. 43i*l Dito nit de heffing van 1800. a 3 prCt. . 3» ai dito 1801. a 3f prCt. . 43i*1 dito Domeinen. 4 prCt. 77 af dito Viywillig a 5 pCt. 6» a $ Kon. Negot. van 1807.6 pCt. met oploop, premie by Aflosf. . . loMioaf Rdcnptien Losb. na den Vrede. . . goj af Agio van de Bank. . plCt. STERKE, en weerkundige w A ARNEMINGEN. weerkundige waarnemingen, BUITEN HAARLEM. I I THER- J STREEK tTJCHTSAUE9' ' Trp' M°ME' “ GESTELD- Aüg. i. TER. | XER. [ WIND. HEID, So°‘1 i 65 z' °' r 1■ – 9 < 30. 1 1 y7 z. z. o. j omtrent helder. (30- oj I 63-I- o. i f3°- C| I 64 j2.0.t. O. | jo < :>o. ci 1 ?o 1 I omtrent helder, U9' 9# I C 6 I __ 1 iSoff. 111 f B,KO- j THER- I ' STREEK j M3CHTS-, iScg. < ME- I MOME- j DER I GESTELD» Ang. I. TER. f TER. I WIND. I HEID. ‘ rap', t| ) 67 z. o- i bewolkt; ’savonds 11 <ap. 8| I 8* 2. o. t. o. j donder met regen. (r. Ti 1 65 w. 1 . fj.g. 3 | 65 w* pbcwoikt; buijig; 12 <2O 11 68 7‘ w* namidd. met donder. 129 o 1 69 z- z- °- 1 (-2g, ni [ 60 Z. I *3 d 30. o 68 z. w, i bewolkt. 1 29. 9 6.1 z. I ____ f29 9 58 Z. Z. W. j 14 < 29. 9$ (16 Z. w. | buijig. __ ( 29. p| 6l i _____ f29. 9 1 62 1 z. w. 1 bewolkt; meest betrokken; 15 <29. 9 1 65 j z. I’S mmidd. regenbuijen. {.29. 9 I 61 IZ. Z. O. 1 GEBOORTE-, TROUW- er STERFLYSTEN. Het getal der Dooden, gedurende dc laatstverlonpene Week, is geweest; te Hmfterdam 109; en te Haarlem 6, ondès welke laaiden 3 beneden de ia jaren. BEKENDMAK. INGE N. *** By de Boekverkonpers W. WOUTERS en W. ZÜ'DK-H/1A ie Groningen is van de Pers gekomen ; LANDTRECHT van WEDDE en WESTWOLDINGERLANDT verklaard en opgehelderd door Mr. A. Q. van SWINDEREN, waarby is gevoegd eene PLAATSELYKE BESCHRYV ING Van Westw -ldingerland, benevens de Dorpen BELLINGEWOLDE en BLYHAM, en ’t gene verder tot dien Rechtpeel behoort, door JACOB de RHOER, gevolgd door hei OUDE LANDRECHT van WÈSTERWOLDË van Hstjaar 1470. Ia bet licht gegeven door het Genootschap Pro Excolendo Jura Patrio. Ook onder den Titel van VERHANDELINGEN ter N Toornige van de WETTEN en GESTELDHEID onzes Udderlands; waarby gevoegd zyn eenige ANALECTA, tot dezelve betrekkelyk. Dooreen Genootschap te Groningen Pro Excolendo Jure Patrio. Vierde Deel, Tweede Stuk.—• Heizelve is mede te bekomen ie Hmfterdam by Nltman en Brave , Hrnhe?it Troost, ’s Bosch Lion, ’s Hage Wed. Leeuweftyn en de Erve Tnierry en Menfing, Haarlem Loosjes, Hoorn Breebaart, Leyden Wed. Cyfveer en DuSaar, Leeuwaarden- Brouwer, c.’-tais en Wiarda , Middelburg vs n Benthui) en Abrahams, Nymegen van Goor, Rotterdam Vis en van den Dries, Utrecht Wed. van Terveeß en van Paddenburg, IVinfchoot Huisfingh, Zutphen Wansleven, eer lö Zwolle by Zeebeden. Is Haarlem , bt a. LOOSJES Pz. 112.
11,536
MMKB13:002499001:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,877
Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving, 1877, Deel: Nieuwe reeks, 3, 1877
null
Dutch
Spoken
8,283
14,852
nuttigde. En natuurlijk, deze was toch even als de door hem o-evolgde collectio canonuin door Johannbs Scholasticus o O zamensesteld, en door beide werken ineen te verwerken O 7 meende hij wel diens werk te voltooijen. Daarom voegde hij ook die gedeelten van de collectio LXXXVII capitulorum, voor welke hij inde 50 titels geen plaats kon vinden, bij een achter zijn boek, als een aanhangsel, ouder het opschrift: stsqcc xscpcdccCa sy.xhjcnr/.'jiixu tr.g avxtfi vsuoug ó'imaïécog, XXII capitula bevattend. De plaatsen, die hij er bijvoegde uit de Digesten en den Codex zijn blijkbaar uit eene Grieksche bewerking ontleend; waarschijnlijk gebruikte hij voor den Codex de uitgaaf van Isidoeos, voor de Digesten den index van Doeotheüs 1). Evenwel heeft de schrijver die plaatsen niet eenvoudig overgenomen, maar heeft die nu eens verkort en wat hem overbodig scheen, er uit weggelaten, dan weder die aangevuld of zamengetrokken, zooals hem de duidelijkheid scheen te vereischen. De collectio XXV capitulorum en de collectio tripertita heeft hij niet gebruikt, welligt niet gekend. Deze nomocanon is blijkbaar later nog gebruikt en heeft toen nog verschillende bijvoegingen en vermeerderingen verkregen 3), om die aan te vullen met latere bepalingen. "Wie de schrijver is geweest, is onoekend. den onregte noemden dien de uitgevers Johannes Scholasticus, want dat hy dezen nomocanon niet opstelde, is zeker, hij leverde slechts door zijne schriften de voornaamste bouwstoffen er voor. In enkele handschriften wordt een Theodoeetus bisschop van Cyrrus, ons overigens onbekend, genoemd 3). In ieder geval is dit werk reeds voor het concilie van 691 opgesteld. Meer bekend is het 2vvtuy;jm in 14 titels, welks oorsprong en geschiedenis eerst door de jongste onderzoekingen is opgehelderd; daar het vroeger alleen als bestanddeel van den op Photius naam uitgegeven nomocanon bekend was. Het is toch nu wel aan geen twijfel meer onderhevig, dat i) Biehek p. 194—202 Hbimbach Basil, YI. p. 65. 3) Pitra, 11. p. 372—416, cf Bibnbk p. 191. 3) Zaohakiab, hist. delin., p. 38. 363 NIEUWE BIJDKAGEN de kern van dezen nomocanon een veel ouder werk is in 14 titels, dat later is vermeerderd en aangevuld, en waarbij de bekende patriarch Photius slechts ten laatste enkele gedeelten heeft bijgevoegd 4). Wat de oorspronkelijke zamensteller bedoelde, blijkt uit zijne voorrede; hij verklaart toch, hoe hij er zich met ijver toe begeven heeft, om de canones van de tien, op verschillende tijden gehouden conciliën te verzamelen en ineen werk bij een te brengen, sxdoxTjg avvóêov rrj TTQOörjOQia Toiig wvtrjg êyo/xévoog vmmOtk; daarbij had hij ook de canones apostolorum opgenomen, al twijfelden nog sommigen om bepaalde redenen aan hun gezag. Dit laatste bewijst reeds, dat deze schrijver voor het concilie van Constantinopel van 692 zijn werk opstelde, daar toen die canones bevestigd zijn en alle twijfel aan hun gezag opgeheven werd. Dit wordt nog nader bewezen door hetgeen er volgt, omtrent de uit de schriften van kerkleeraars genomen plaatsen, dat namelijk de schrijver die opnam xtxXóv rjrjffd/u,svog tv tavuo fivrjfiovsvaai xcd ici no.od tivcov dyicov .iaitotoi sv smaxoXcag nsvGsatte xcd dixoxqiascnv svösftwg tj,Qr:/iéva xcu xiva i nó/cov xavóvog tvttov nuotytciil-cii óvvcc/xsvu, waarbij hij zich op Basilius en Gregoeius beriep, hetgeen na 692 overbodig ware geweest, daar toen ook die uitspraken met kerkelijk gezag waren voorzien. Eindelijk verklaart de schrijver, dat hij, waar hij tot beter verstand der canonische schriften nuttig achtte de wereldlijke wetgeving te vergelijken, Tavrrjg Bqcr/ta ts xcd gvvte-Tfirjfis'vce Tofg dvvysvtm xtqalcdoig nnoavniuiaaJ.v Mid£ovu [xs'qsi Trjgde rrjg ftiftXov, i:<7tv slg sxxXrjfficcffTixrjv dvrjxóvvcov sv ts Tvïg (HadiXixoTg Osr/rcifTuacnv sv ts Teug tmv doifüv éqfirjvsiag av vioaov èv noirjadfisvog sxxhmv. Deze woorden zijn door Bienee en Pitea ’) zoo opgevat, dat er uit zou blijken, dat behalve dein den Nomocanon nomene korte aanwijzingen uit de regtsbronnen (tó xs(fisvov) dezelfde schrijver ook nog een afzonderlijk werk als aanhangsel op den Nomocanon zou hebben opgesteld uit diezelfde ’j Heimbach, An. I. p. XLVII. ibiq. land. ') 1. c. p. 435. 364 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. bronnen, in XIV titels, bevattende de bepalingen der wereldlijke wetgeving omtrent dezelfde onderwerpen. Dit werk heeft men dan gemeemd terug te vinden inde boven vermelde collectio constit. eccles. Volkomen te regt gevoelde echter Pitba dat dit werk, zoo als wij het bezitten, ónmogelijk van denzelfden schrijver zijn kon, die den Nomocanon had zamengesteld en hij nam derhalve aan dat het oorspronkelijk een anderen, meer volkomen vorm had gehad, en eerst later door bijvoegingen en weglatingen was bedorven ') Maar ik geloof, dat de opvatting als zoude de schrijver van den Nomocanon zulk eene afzonderlijke bewerkingdorTtoXmxrj vofioS-söia gegeven hebben, geen grond vindt in zijne aangehaalde woorden, en dat hij in waarheid niets anders heeft willen zeggen dan dat hij kortelijk de wetten zon aanwijzen, die de canones konden ophelderen, ineen afzonderlijk onderdeel, sv Utafcovn (isqsi, d.i. ineen afgescheiden gedeelte, van iederen titel van zijn werk, zooals hij dan ook werkelijk deed. En er is dan ook geen uaauwer verband tusschen deze collectio en de aanwijzingen inden Nomocanon, dan hetgeen zich uit het gebruik maken van dezelfde bewerkingen der justinianeische regisboéken laat verklaren. De vraag wie de schrijver van dezen nomocanon was, meende Pitba te kunnen beantwoorden, door de aanduiding die in Titel IV cap. 10 wordt gevonden. Daar toch zegt de schrijver, ‘) Hij zegt: Justissima ac simillima mantissa esset, si totum opus fiovofiifiloQ foret, in XIY titulos distributum, omissis parergis quae primum titulum obruunt, resectis non semel paratitlis, quae aliena aut repetita intrudunt, congestis in unico et XIY0 titulo legibus, quae sine aperto discrimine varias officiant libri II particulas, ad Athanasium deniqne restitutis omnibus libri 111 Novellis. Leges vero cum ex iptegro non oompareant, sed tantum brevissimis signifioentur compendiis, quas non semel oóram adesse et respici verba legislatoris jubent, ut aliquid intelligatur, suspioor in primigenio opere leges integras collectas fuisse et in XIY classes dispertitas, quarum ad marginem oontinua lemmata erant, quae nunc, omissis legibus, ex marginem soholia nostra transierunt Et sane huius modi fiovoftiftlos ooncinnior esset ao vere dignus qui ab elegantissimo Nomooanonis auotore describeretur et vindicaretur. 365 NIEUWE BIJDRAGEN dat hij nog andere wettelijke bepalingen over dat onderwerp had bijeengebragt êv rij yQoecpeiarj fioi nsql svccvrioyaviaiv povoftifiXm. Nu is het bekend, dat de naar dit werk ook wel o svavuocpavrjg genoemde schrijver, dezelfde is wiens bewerking der Digesten inde Basilica is gebruikt en die daar als de anonymus wordt aangeduid; en Zachaeiae en anderen 2) hebben in dezen anonymus niemand anders herkend als den bekenden antecessor te Constantinopel Julianus, den bewerker der Novellen. Mogt men nu aanneinen, dat deze waarlijk de schrijver van dezen Nomocanon was, dan zou er uit blijken, dat deze beroemde man ook nog ten laatste zich met het kerkelijk regt had bezig gehouden en dat het niet slechts geestelijken, maar ook regtsgeleerden waren, die het toen beoefenden. Maar wij moeten het aan Keüoer ’) toegeven, dat het hoogst onzeker blijft of de aangewezen woorden niet eenvoudig uit den index van O o den anonymus door den bewerker van den Nomocanon zijn overgeschreven, en derhalve alleen eene verwijzing bevatten van den anonymus naar zijn werk nsql svawiocpavLcov. Oorspronkelijk bevatte nu deze Nomocanon, welks XIY titels in verschillende hoofdstukken |zijn verdeeld, vooreerst de aanwijzing der op ieder onderwerp betrekking hebbende canones, genomen uit de voor het concilie van Trulla (691) geldende of gezag hebbende uitspraken. Deze waren daarin echter niet uitgeschreven, maar slechts aangewezen, omdat zij inde daarvan bestaande verzameling, 2vvTaypa, gemakkelijk konden nageslagen worden. Daaraan verbond dan telkens de 'schrijver, onder het opschrift vópog de opgaaf dier plaatsen uit de Justinianeische wetgeving, die op hetzelfde onderwerp meer of min betrekking hadden. Deze opgaaf vormde dus een afzonderlijk deel in ieder hoofdstuk, waar er stof voor bestond, waarin de vópoi, van de canones afgescheiden werden opgegeven, en waardoor men gelegenheid had ook die bepalingen na te slaan die 2) Heimbach, Anecd. I. p. 1. Zachaeiae, Anecd. p. 204. Piiea, 11. p. 434. *) Zeitschr. f. Rechtsgesoh. IX. p. 186. 366 VOOE RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. men te vergelijken had, terwijl de hoofdinhoud der meest belangrijke wetten werd medegedeeld. Hiervoor gebruikte de zamensteller den index van den Anonymus voor de Digesten, de bewerking van de Novellen door Athanasius, en voor den Codex den index van Anatolius. Dit laatste is nu eerst bekend geworden uit de door Pitea medegedeelde aanteekening bij Tit. XIII. c. 29 1), die uitdrukkelijk zegt, dat het daar vermelde uit Anatolius genomen is, terwijl men vroeger meende, dat de bewerking van Stephanus was gevolgd. Hierdoor weten wij nu tevens, dat ook inde collectio const. eccl. dezelfde bron voor den Codex is gebezigd, daar de onderlinge overeenstemming der beide werken in die plaatsen, die bij beide gevonden worden, dit boven iederen twijfel stelt, en wij hebben dus hierdoor eene belangrijke bijdrage tot kennis van deze bewerking verkregen. In 883 gaf de Patriarch Photiüs den Nomocanon op nieuw uit, vermeerderd en aangevuld. Hij plaatste er een voorberigt voor, waarin hij zegt, dat hij, zonder iets te veranderen aan het werk, er de canones der latere conciliën, namelijk van het concilie te Constantinopel in 691, gehouden inde koepelzaal (trulla) van het keizerlijk paleis, van het concilie van Nicaea, in 787 onder keizerin Irene gehouden over den beeldenstrijd, en van het concilie van Constantinopel, in 869 gehouden onder keizer Basilius, waarbij Photius zelf betrokken was, had bijgevoegd. Of nu Photius ook de vófioi vermeerderd heeft, is niet volkomen duidelijk. In zijn voorberigt zegt hij dit met, maar alleen, dat de oorspronkelijke schrijver die had opgenomen. Toch meenen Heimbaoh 2) en Keügee het, en de eerste wijst die enkele plaatsen uit de Novellen, die niet uit Athanasiüs, maar uit het corpus van 168 Nov. en uit de coll. const. eccl. genomen zijn, aan Photius toe, en zeker zijn die althans niet van den eersten schrijver. In zijne verklaring van het vermeerderde syntagma cano>) 11. p. 631. 2) Anecd., I. p. 21. 367 NIEUWE BIJDRAGEN num, dat evenzeer aan Photius wordt toegekend, maakt Zonauas geen melding van dezen Nomocanon '), hoewel ik daaruit nog niet zou durven besluiten, dat hij dien niet zou gekend hebben, want dat dit werk toen nog zeer bekend was, blijkt uit de vermeerderingen die het verkreeg. Het had zijn eigenaardig bezwaar, dat de canones slechts aangewezen, niet afgeschreven waren en daaraan zocht een onbekende tegemoet te komen, door die alle uitte schrijven en dus het naslaan overbodig te maken. Op dit voetspoor ging Theodosus Bestes in het jaar 1090 voort. Deze was secretaris van Michael Ducas Peotestatob,, en het was op diens last, dat hij dit werk ondernam, zooals wij nu uit de derde voorrede weten, waarin hij zegt, dat hij wegens de vele moeijelijkheden, die het zoeken veroorzaakte, ook de uit de Tcohrixa vo'imiim aangewezen plaatsen voluit er had bijgeschreven 2). En er was wel reden voor die aanvulling. Door de bewerking der Basilica waren de vroegere werken over de Jnstinianeische wetgeving verdrongen en was het derhalve moeijelijk geworden zich die te verschaffen, en daarenboven waren hier plaatsen aangeduid, die of in het geheel niet of anders inde Basilica waren opgenomen en die daarin derhalve niet eens weder te vinden waren. Het is Pitea geweest, die het eerst op deze bewerking gewezen en die bekend gemaakt heeft, door bij zijne uitgaaf van Photius’ Nomocanon tevens de door Bestes afgeschreven plaatsen op te nemen, die voor de kennis van de bewerkingen der Jnstinianeische regtsboeken en voor de kritiek, vooral van den Codex, van veel belang zijn. Keuegeb heeft daarop reeds gewezen en bij zijn uitgaaf van den Codex van deze stukken voor het eerst gebruik gemaakt. Bij de Digesten kon Bestes volstaan met bij de door den schrijver van den Nomocanon aangewezen plaatsen eenvoudig te vermelden, waar zij inde Basilica te vinden waren of wel, dat zij er niet in waren opgenomèn, en 2) Zie de uitgaaf bij Bevekidge in zijn Synod. vgl. Moeteeuil, 111. p. 423. *) Deze Voorrede is uitgegeven bij Pitea. 11. p. 499. 368 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. waar de schrijver slechts de plaatsen had aangeduid voegde hij den tekst uit de Basilica of uit den index van den Anonymus er bij. Hier toch was dezelfde bewerking, zoowel door den schrijver als inde Basilica gebruikt. Eene enkele maal schijnt Bestes ook de bewerking van Dokoïheus gebruikt te hebben :). Zoo heeft hij ons uit den index van den Anonymus de L. 30. D. de poenis (48. 19.) bewaard: ó noiüv ti TiQÓg tó oiamntipai Tovg dnlovGTsQovg sïg rijv ttsql tó -9-eïov dQTjffxsCav Wat den Codex betreft schijnt Bestes vooral Thalblaeus te hebben gebruikt, somtijds Stephanus, en voor de Novellen zoowel Athanasiüs als Theodoutjs van Hermopolis en de Basilica, zooals dit alles door Krüger uitvoerig is aangewezen 2) en de belangrijkheid er van aangetoond. Deze bewerking vond Pitea inden Codex te Munehen n° 122 en zij komt ook ineen handschrift te Dublin (Trinity college 494) voor, welke handschriften ook voor de Basilica wel eene nieuwe naauwkeurige vergelijking zouden verdienen. Eene andere, van de vorige onafhankelijke bewerking van dezen Nomocanon vond door Balsamon plaats. Deze bekende canonist der Grieksche kerk, die in 1193 Patriarch van Anti och ie werd, schreef niet alleen eene verklaring van het syntagma canonum, maar stelde ook op last van Keizer Emanubl Commentjs en van den Patriarch van Constantinopel Michael Anchialus, tusschen 1166 en 1177, eene verklaring op van dein den Nomocanon aangehaalde wettelijke bepalingen en wel inde eerste plaats met het doel om aan te wijzen, in hoever die nog als van kracht konden beschouwd worden 3). Hij ging daarbij van het beginsel uit dat alleen de Basilica, niet meerde justinianeische regtsboeken, geldigheid bezaten. Hij schijnt Photius voor den zamensteller van den Nomocanon gehouden te hebben é), ') Ygl. Heimbach, Manuale Basil. p, 332. 2) Vgl. Keügeb, Indices constitutionnm codicis Justinianei ex libris Nomocanonis XIV titulorum. Mai’purgi 1872. 3) Bienee, Gesoh. der Nov. p. 210. 4) Verg. p. 910. 369 NIEUWE BIJDRAGEN want hij zegt in zijne voorrede: xal Troona fiiv zd iv zoïg iiorjfu.voiQ Ssxtt TTQÓg zoïg zsffGaQöt zizXoig avyyocKpévza vóutua 7iand zou navmuu/ov zov nvv&sfisvov zóv vofioxdvovct 710ó zrjg zwv vófzcov dvaxa&dqatwg xazccöxsxpu[xsvoi sCg êvu avzd êisiXo[isv xal noïa ig avzwv svsQyovvza slcSiv cog xai sv ziï,l fiuöiXixdjl èêdcpsi zwv slgrjxovzu vouj'iiwv fhfiXioiv xsófisva, xai zivcc zsXsiwg oog f,irj dsy&svza iv zrj dvaxad-dQösL rjiZQccxzrjffav. In hoever reeds anderen hem in die stelling waren voorgegaan, is onzeker, maar wel verdient het opmerking, dat juist in dezen tijd de vraag naar de geldigheid der inden Nomocanon aangewezen plaatsen, die niet inde Basilica waren opgenomen, werd beslist door den Keizer tegenover den Patriarch Michael. Had deze zich op de Nov. 123 beroepen als aangewezen inden Nomocanon, ztT) alg tisoyodjf ovg nXdxug rcand zfj ixxXrjCtia de Keizer had dit beroep afgewezen en wel omdat het toen reeds vaststond dat alleen de Basilica regtskraoht hadden J). Eene andere vraag toen behandeld betrof de oplossing van den strijd tusschen wettelijk voorschrift en canon. Natuurlijk was het dat Balsamon daarbij den voorrang en de volstrekte geldigheid der canones verdedigde 2j. Heimbaoh heeft Balsamon van onnaauwkeurigheid in zijn werk beschuldigd. Ik geloof ten onregte, daarvoor had het werk een te officieel karakter, maar wel blijkt het, dat hij van de eerste boeken der Basilica een korteren tekst had dan wij nu uit den cod. coishn. n. 151 bezitten. Hij wijst toch sommige plaatsen aan als niet inde Basilica opgenomen, die daar wel in voorkomen en geeft bij andere eene kortere redactie dan de daar gebruikte. Men heeft dit op verschillende wijze verklaard en nu eens aan de eerste en tweede uitgaaf der dvaxa&dqaig gedacht, dan weder den tekst van de Basilica in dit handschrift als vermeerderd beschouwd. Dit laatste schijnt het waarschijnlijkst, want het kan ons niet verwonderen dat men somtijds uiteen praktisch oogpunt de korte mededeelingen der Basilica aanvulde uit de oorspronkelijke bron’) Balsamon, ad I. 9, Heimbaoh Baa. VI. p. 152. 2) Ad I. 2. 370 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. nen, zoolang nog niet vaststond dat deze linnne kracht verloren hadden ]), en de bewerking van Bbstes schijnt aan te duiden, dat in 1090 men nog daaromtrent eene andere meening had, in zoover deze ook wel aanwijst wat niet inde Basilica is opgenomen, maar daarom er nog geene geldigheid aan ontzegt. Dat ook Balsamon in zijn handschrift Scholia op de Basilica aantrof en die gebruikte, blijkt b.v. uit het door hem I. 3. nit Stephanus medegedeelde, wat wij inde Basil 11.1. 42. als uit den Enantioph. terugvinden. Zoo treffen wij het 11.1. p. 881 op naam van ó nalaiog aangehaalde [wel aan inde Basil, XLI. 1. § 3., maar niet wat daar als van den scholiastes voorkomt, bij XIII. 4. p. 1000 haalt hij een scholiuni van yov;xvoc aan 2). Ygl. ook XIII. 18. p. 1118 met Basil. 11. p. 565 Heimb. Deze Nomocanon met Balsamon’s scholiën werd uitgegeven in Justelli et Yoellii Bibliotheca 11. p. 787. Denzelfden tekst maar met de uitgeschreven wetten door Bestes, vindt men bij Pitea, 11. p. 445 volg. beter afgedrukt. De door Balsamon zoo ijverig verdedigde stelling, dat alleen aan de Basilica en aan de latere novellen wetskracht mogt worden toegekend, dat dus alle vroegere verzamelingen hunne waarde verloren hadden, kon niet beletten, dat men zich van die vroegere bewerkingen ook later nog bleef bedienen. Daartoe werkte wel mede de schaarsheid van afschriften der Basilica, die zelfs de Patriarch van Alexandrië niet bezat3), zoodat hij met den inhoud onbekend was. Zoo verwijst Absenius in zijne Synopsis canonum onder het opschrift vo[uxu xscpüXcacc nog op de collectio LXXXVII capit., hoewel hij eerst omstreeks het midden der 13e eeuw schreef4). Maar weldra verminderde toen de regtskennis in het oosten zoozeer en geraakten de oudere en latere meer uitgebreide werken zoozeer in vergetelheid, dat men zich met de ver!) Vgl. Zaohariae, delineatio, I. 46 not. 2) Vgl. Leünolayh jus Graeoo-Rom. I. p. 519. 3) Ygl. Bibnee, Gesoh. p. 190. 4) Leünclavh jus Graeco-Rom. 1. p. 364. 8) Bij Justeeliis en Yoelliüs, 11. p. 749. Vgl. Bieneb Gesch. p. 218. 371 NIEUWE BIJDRAGEN kortingen, het Prochiron van Basilius, de Ecloga van Leo tevreden stelde, welke Matthaetjs Blastae.es in 1335 vooral gebruikte 1), toen hij de canones en de leges civiles zamenstelde, om daaruit voor de geestelijkheid een compendium juriste maken 2). IS DB BEPALING VAN ART. 37 DER WET VAN DEN 9 APRIL 1877 (n°. 73), VOORSCHRIJVENDE DAT DE KANTONREGTERS DOOR DEN KONING VOOR HET LEVEN BENOEMD WORDEN, NIET IN STRIJD MET DE GRONDWET? DOOR Mr. S. I E I A L D A. Het is waar, de Grondwet schrijft niet voor. dat Kantonregters voor het leven moeten worden benoemd. Godefkox, Byhl. van de Ned. Staatse. De vraag, aan het hoofd gesteld, moet eenigzins vreemd klinken, ja gewaagd schijnen, wanneer men bedenkt dat zoodanige voordragt tot eene aanstelling van den kantonregter voor het leven van de Regering is uitgegaan en door de beide Kamers is aangenomen, zonder dat blijkens het Bijblad van de Ned. Staatse, over dat punt bij de Wetgevende Magt eenige belangrijke discusie is ontstaan. Wel is die ongrondwettigheid eener levenslange aanstelling van den Kantonregter inde Tweede Kamer dooreen der leden betoogd en dooreen ander lid bestreden, doch overigens heeft die bedenking noch verder daar noch inde Eerste Kamer eenigen weerklank gevonden. Daaruit te besluiten, zoude alligt de nieening geregtvaarvaardigd zijn, dat wij, de ongrondwettigheid van zoodanige levenslange aanstelling willende bewijzen, een vrij hopeloos ') Bieneb, p. 218. 3) Uitgegeven bij Bevebidöe, Synodioon, 11. 372 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. werk ondernamen en het de beste en veiligste weg was dat punt stil te laten rusten. Toch voelen wij ons door die inden eersten opslag volkomen geregtvaardigde meening niet genoegzaam afgescbrikt om onze betere overtuiging daaraan op te offeren. Zij die met ons gaan onderzoeken op welke gronden, of liever, boe men zonder eenigen degelijken grond tot dat stelsel van levenslange aanstelling van den kantonregter gekomen is, zullen, zoo wij ons niet geheel bedriegen, moeten erkennen, dat wij geheel in ons regt zijn daarin niet te berusten, doch voor de handhaving onzer grondwet strijden. Temeer mogen wij daartoe den noodigen moed gevoelen, omdat blijken zal dat wij niet geheel alleen staan, doch ondersteuning vinden van eene zijde, die, zoo wij meenen, toch wel eenig gewigt aan onze zienswijze zal bijzetten. Tot ons onderwerp overgaande, beginnen wij met de aandacht te vestigen op den inhoud van het artikel der grondwet, ’twelk de aan het hoofd gestelde vraag geheel beslissen moet. Het is art. 163 der grondwet, dus luidende: »De leden en de Procureur-Generaal bij den Hoogen Raad, de leden van de geregtshoven, zoo die er zijn, en van de regtbanken van eersten aanleg, worden voor hun leven aangesteld. Al dezen en de zoodanigen, die voor een bepaalden tijd zijn aangesteld, kunnen worden afgezet of ontslagen door regterlijke uitspraak, inde gevallen inde wet te bepalen. Zij kunnen, op eigen verzoek, door den Koning worden ontslagen.” Dit art. 163 der grondwet onderscheidt dus de regterlijke ambtenaren, wat de duurzaamheid hunner aanstelling aangaat, in twee categoriëu. Zij die voor hun leven worden aangesteld en zij die voor een bepaalden tijd hunne aanstelling ontvangen. De eersten zijn met name aangewezen, de anderen niet. Yermits nu de kantonregter zoo redeneren wij bij art. 163 niet onder de regterlijke ambtenaren die voor het leven worden aangesteld, is opgenoemd, behoort hij noodwendig, tot de zoodanigen, die slechts voor een bepaal- 373 NIEUWE BIJDUAGEN den tijd kunnen worden aangesteld. Nog altijd gelden de wel bekende regtsregels: inclusio unius, est exclusie alterius, en, qui dicit de uno, negat de aïtero, regtsregels die alleen dan hare toepassing dienen te missen, wanneer men klaar en duidelijk aantoont, dat zij ineen gegeven geval falen, wat evenwel, gelijk wij met eenige zekerheid meenen te durven stellen en door ons onderzoek bevestigd zal worden, door niemand tot heden geschied is. Bij de toepassing van dat art. regterlijke magt uitoefent, als eene vrij doellooze phrase aangemerkt worden. Wil men verdere bewijzen dat »de levenslange benoeming van regters en hunne daaraan verknochte onafzetbaarheid een beginsel onder onze voormalige wetgeving was ver van erkend te zijn,” dan kan men daarover vergelijken de schrijvers bij den heer Mr. A. de Pinto aangehaald in zijne handleiding tot de wet op de regt. organ. 2de ged. blz. 123. Eerst sedert de grondwet van 1814 is dat beginsel van levenslange aanstelling van regterlijke ambtenaren geregeld doorgevoerd, echter nimmer algemeen, doch altijd met beperking en somtijds met eenige wijziging, zooals uit art. 113 van de grondwet van 1814, uit art. 186 van die van 1815, uit art. 184 van die van 1840 en uit art. 163 van 1848 blijkt. Bij alle die grondwetten zijn bepaald en met name op genoemd de regterlijke ambtenaren die voor het leven worden aangesteld, zoodat het niet opgaat, in strijd met die uitdrukkelijke aanwijzing en ’tgeen de geschiedenis ons omtrent de opvatting des grondwetgevers ten opzigte van dat beginsel leert, hetzelve willekeurig en zonder de klaar geblekene wil des grondwetgevers, uitte breiden. Oordeelt men dat daartoe noodzakelijkheid bestaat, dan heeft men den weg te bewandelen bij art. 196 en volg. onzer grondwet voorgeschreven, doch kan daartoe niet geraken door eene wetsbepaling uit de hand van den gewonen wetgever. Het beginsel van onafzetbaarheid des regters is, gelijk alle vroegere staatsregelingen en grondwetten aantoonen, geen beginsel ’twelk ter beslissing van den gewonen wetgever staat, doch ’twelk uitsluitend tot de bevoegdheid des grondwetgevers behoort. De mogelijkheid kan gedacht worden, dat de grondwetgever de bevoegdheid tot het verkenen eener levenslange benoeming vaneen regter aan den gewonen wetgever heeft overgelaten wat ons echter niet zeer waarschijnlijk voorkomt. Beweert men evenwel zoo iets, dan dient daarvoor het stellig bewijs geleverd ü. Bjjdr. voor Rechtsgeleerdheid eu Wetgeving, N. B. Dl. IXI. 1877. 375 NIEUWE BIJDEAGEN te worden, doch mogen daarvoor niet gelden redeneringen, geheel buiten de woorden en den geest der grondwet zelve liggende. Eene levenslange aanstelling, zij moge in hooge mate hare lichtzijde hebben, zij heeft, vooral ten opzigte van den Kantonregter, als unicus judex, niet minder hare schaduwzijde. Men wachtte zich die in te voeren, waar de grondwetgever duidelijk genoeg heeft te kennen gegeven: Tot hiertoe en niet verder. Onze hierboven van art. 163 der grondwet gegevene uitleg blijkt ook geheel die te zijn van den ontwerp-wetgever van de regterlijke organisatie van den jare 1838, toen deze bij gelegenheid van het behandelen van art. 51 dier organisatie in eene uitlegging van het toen vigerend art. 186 van de grondwet van den jare 1815 trad. Wij gaan het bewijs daarvoor bijbrengen. Bij het eerste ontwerp van gezegd art. 51 was voorgedragen de bepaling dat de presidenten, vice-presidenten, gewone regters en hunne plaatsvervangers door den Koning voor vijf jaren worden benoemd. Op de aanmerkingen en bezwaren van onderscheiden sectiën tegen deze aanstelling van vijf jaren en het verlangen die benoeming in eene aanstelling voor het leven te zien veranderd, heeft de Regering rekenschap gegeven waarom zij eene vijfjarige aanstelling had voorgedragen, doch evenwel, onder aanvoering harer gronden, toegegeven aan het verlangen dier onderscheidene sectiën en de vijfjarige aanstelling in eene levenslange veranderd, het een en ander te vinden bij van den Honeut, Handhoek voor de Burg. Regfsv. blz. 61 § 51, alwaar wij dit ten aanzien der redenèn eener vijfjarige aanstelling vermeld vinden: » Volgens art. 58 worden de leden der arrondissements-regtbanken voor den tijd van vijf jaren aangesteld, doch zijn steeds wederom op nieuw benoembaar; die van het openbaar ministerie worden tot wederopzeggings toe benoemd. Het is alleen gehechtheid aan de grondwet, welke het eerste gedeelte dier bepaling heeft teweeg ge- 376 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. bragt, omdat art. 186 uitdrukkelijk voorschrijft; »dat de leden en ministers van den Hoogen Raad enz. voor hun leven” worden aangesteld; doch dat de wet zal moeten regelen den tijd van bediening van andere regters en regterlijke ambtenaren. De grondwet heeft alzoo eene onderscheiding gemaakt en willen maken tusschen de leden van hoogere en van mindere collegiën en men vermeende, dat, inden geest dier grondwet, de regters, waarvan art. 58 gewaagt, niet voor hun leven behoorden te worden aangesteld, omdat de wet eene bepaling vereischt van den tijd hunner bediening, en door tijd verstaan moet worden eene reeks van jaren, welke apriori gelijk voor allen is, en niet afhangt van den meerderen of minderen leeftijd der benoemden.” Na zulk eene conscientieuse en geheel met den geest en de woorden der grondwet strookende uitlegging wordt als van zelve de vraag geboren, hoe evenwel de Regering aan het daarmede weinig strookend verlangen dier sectiën tot eene levenslange aanstelling der leden van de arrondissements regtbanken heeft kunnen toegeven. Ook dit gaan wij onderzoeken, omdat ook hierdoor de geest en bedoeling der grondwet opzigtens ons vraagpunt des te beter zal uitkoraen. Als reden waarom de Regering hare zoo geheel op de grondwet steunende meening prijs geeft en de levenslange aanstelling ook tot de leden der arrondissements-regtbanken uitstrekt, wordt door de Regering bijgebragt »dat men echter aan den anderen kant in oogenschouw heeft genomen, dat volgens het ontwerp, de arrondissementsregtbanken zullen worden belast met de beregting der misdrijven, waarop de wet zelfs gevangenisstraf bedreigd heeft; dat alzoo die regtbank met een gedeelte der criminele bemoeijenissen zullen worden belast; dat zij zelfs zullen wijzen zonder hooger beroep, en dat er alzoo te dezen aanzien kan geacht worden eene gelijke reden te bestaan als ten opzigte der provinciale hoven, welks leden, volgens de grondwet, voor hun leven worden aangesteld.” Of dit argument der Regering, gegrond op redenen van 377 NIEUWE BIJDRAGEN gelijkheid, voor allen even overtuigend zal zijn, meenen wij te moeten betwijfelen. Wij althans zouden, zonder andere en meer klemmende redenen er bezwaar in vinden om op den door de Regering aangevoerden grond aan art. 186 der grondwet van den jare 1815 dien uitleg te geven, dat de levenslange aanstelling ook tot de leden der arrondissements-regtbanken werd uitgestrekt. Mr. A. de Pinto onderzoekt op blz. 124 en volg. van de Ned. Staatse. 1847—1848, bl. 236 op het ontwerp n°. XVIII het navolgende vinden aangeteekend; »Eindelijk zijn bij deze verandering onder diegenen, welke voor het leven aangesteld worden, inde grondwet opgenomen de leden der regtbanken, omtrent welke dit alleen bij de wet op de organisatie der regterlijke magt bepaald was,” een vrij duidelijk bewijs alzoo naar onze meening dat voorzeide Minister de opneming der leden van de arrondissements-regtbanken onder hen die voor het leven aangesteld worden, in art. 51 der regterlijke' organisatie als eene uitbreiding der grondwet heeft beschouwd, in ieder geval van dien twijfelachtigen aard is voorgekomen, dat zij inde grondwet eene meer uitdrukkelijke vermelding vereischte. Uit die woorden van den Minister Mr. Dikk Donkee, Ctjetius vloeit mede nog een ander bewijs voort, en wel tot nadere staving van onze stelling dat eene levenslange aanstelling van den kantonregter ligt buiten de woorden en den geest onzer grondwet. Daartoe roepen wij ze dan ook bij deze gelegenheid bijzonderlijk in. Die woorden toch kunnen onzes inziens beter dan ooit bewijzen dat het de bedoeling des grondwetgevers is geweest die levenslange aanstelling niet verder uitte breiden dan tot de leden der arrondissements-regtbanken, zoodat bij gevolg alle andere regters en dus mede de kantonregters daarvan uitgesloten zijn. Ditzelfde blijkt nog nader en meer duidelijk uit het voorloopig verslag van de Commissie van Rapporteurs, blz. 485 en de daarop dienende Memorie van Beantwoording blz. 577. Gemelde commissie maakte namelijk op art. 21 van het wetsontwerp n°. XVIII, het tegenwoordig art, 163 der o-rondwet de navolgende in ons oog vrij zonderlmge aanmerking: »Uit het bezigen van de woorden; en de zoodanigen, het 2e lid van het artikel, ware af te leiden, dat nog eene derde (?) categorie van regters denkbaar ware die slechts voor eenen onbepaalden tijd, en alzoo tot wederopzeggings toe waren aangesteld. tot wederopzeggings toe ten aanzien der ambtenaren van bet openbaar ministerie en der griffie voort te gaan, ’t blijft evenwel waar dat zulks niet met de woorden onzer grondwet is overeen te brengen. De zaak schijnt evenwel zoo onschuldig te zijn, dat inde zitting der Tweede Kamer van den 5 Maart 1877 de heer van Rappaud tot keering eener levenslange aanstelling van den kantonregter een amendement voorstelt om den kantonregter tot wederopzeggings toe te benoemen en de heer van Nispbn om dit mor een onhepacdden tijd te doen, zoodat men haast zou mogen zeggen dat men inde Tweede Kamer wedijverde om de eene ongrondwettige voordragt door de andere te verdringen, ’t Schijnt, zoo wij moeten aannemen, dat wij ten opzigte van art. 163 der grondwet een geheel bijzonder bekrompen blik hebben, want, werden die beide amendementen al verworpen, de grondwet had geen schuld daaraan, daar niemand der leden er ook een oogenblik aan scheen te denken in zoodanige aanstelling tot wederopzeggens toe of voor een onbepaalden tijd eenige ongrondwettigheid te zien. De parlementaire blik is eene andere dan van iemand buiten de Kamers. Wij zullen gelegenheid hebben dit later evenzeer te kunnen opmerken bij de discussiën inde Kamers over het door ons hier behandelde vraagpunt en wraartoe wij thans terug keeren. Na gezien te hebben wat de geschiedenis en de beraadslagingen over grondwet en regterlijke organisatie opzigtelijk het beginsel eener aanstelling voor het leven van den kantonregter geleerd hebben, is de beurt gekomen om te onderzoeken, wat de wetgever van den jare 1877 kan bewogen hebben om evenwel dit in ons oog zoo blijkbaar met de grondwet strijdig beginsel op te nemen. AVij zullen, om eenigzins volledig te zijn, de zaak wat hooger dienen op te halen. Dwalen wij niet, dan is op het aannemen van dat beginsel van grooten invloed geweest het gezag van eenen schrijver die dit gewis om zoovele redenen te regt verdiende doch wiens groote naam, gelijk wij gaan bewijzen, op het 381 NIEUWE BIJDRAGEN door ons behandeld punt, voor goede gronden gegolden heeft. Wij bedoelen, gelijk men reeds zal vermoeden, den heer Mr. J. E. Thorbecke, die door zijne Aanteelceningen op de grondwet anders bij uitnemendheid de man mag geacht worden, die als de regte tolk 'der grondwet dient aangemerkt te worden. delen eener andere quaestie, ook onze quaestie doorgehakt met de magtspreuk: »De wet kan de laatsten ook voor liet leren aanstellen”. Geen enkele grond wordt voor deze stelling het petitio principii bijgebragt. Als zoodanig zal toch wel niet kunnen gelden, wat door den schrijver op blz. 208 op de woorden: »De wet regelt” in deze zinsnede wordt aangeteekend: »De Grondwet heeft den wetgever vrijheid gelaten om ten opzigte der overige regters en regterlijke ambtenaren eene andere bepaling van diensttijd aan te nemen, dan verordend is omtrent de ambtenaren, in het eerste lid genoemd”. «Vrijheid gelaten aan den wetgever”! Hoe kan, vragen wij, bij deze tweede alinea van art. 184 eenige sprake zijn van «vrijheid” die «den wetgever gelaten” is. Hem is daarbij eenvoudig de verpligting opgelegd om bij eene wet den tijd der bediening van andere regters en regterlijke ambtenaren te regelen; en nu moge den wetgever »de vrijheid gelaten” zijn den duur van den tijd der bediening van de andere regters, niet bij de eerste alinea opgenoemd, te regelen, doch die duur moet voor hem die art. 184 cum grano salis uitlegt, een bepaalde tijd zijn en nimmer eene levenslange. Den wetgever is «geene vrijheid gelaten” om de zaken hier om te keeren, zooals de woorden van Mr. Thoubecke beoogen. Naar zijne voordragt toch zoude men moeten denken dat het den gewonen wetgever als eene soort van privilegie is vergund geworden om de overige niet bij de eerste alinea opgenoemde regterlijke ambtenaren niet voor het leven te behoeven te benoemen, doch op hen bij wijze van uitzondering ook een anderen diensttijd te kunnen toepassen, eene uitlegging die tegen de redactie van het geheele artikel indruischt. ’t Is naar ons inzien niet wel mogelijk aan de woorden eener wet meer geweld aan te doen dan hier door dezen schrijver is geschied. ’t Schijnt echter, te oordeelen naar eene aanteekening van Mr. Thoubecke, in zijne Bijdrage tot de herziening der Grondwet, Leiden, 1848, blz. 92, dat hij inde Grondwet van 1848 althans eene cathegorie van regters erkent 383 NIEUWE BIJDRAGEN die slechts voor een bepaalden tijd kunnen aangesteld worden. Immers zegt hij t. a. p.: »Dat er lagere regters, beneden de regtbanken van eersten aanleg, zullen zijn, regters voor een bepaalden tijd aangesteld, schijnt te worden aangenomen in art. 161, 2de lid” zijnde dit art. 161 dat wat thans ons art 163 der Grondwet is. 384 VOOS. RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. Wel zag men inde beide Kamers breedvoerig de gronden voor bet raadzame of niet raadzame eener levenslange aanstelling van den Kantonregter betoogen, doch zelfs de tegenstanders van dergelijke benoeming voor het leven, dachten er niet aan art. 163 der Grondwet als het meest afdoend wapen daartegen te bezigen, en zulks in weerwil, dat er dan toch telkens één lid was die op de ongrondwettigheid in korte of langere woorden wees. Dat lid was een eminent regtsgeleerde, dien men niet zonder eenig regt den Nestor der Nederlandsche balie mag noemen, de heer Wintgens, lid der Tweede Kamer. Hij was het die bij het Wetsontwerp Godeeeoi zijn amendement, strekkende om den Kantonregter niet voor het leven, doch voor een tijdvak van vijf jaren, zooals de wet op de regterlijke organisatie van 1838 dit ook wilde, met 36 tegen 27 stemmen zag aanuemen, doch bij de wetsontwerpen de Vetes en van Lynden van Sandenbüeg die levenslange aanstelling met minder goed succes bestreed. Bij deze beiden toch werd dat beginsel door de Tweede Kamer aangenoo o men, waarvan het laatste echter alleen zijne vruchten droeg, als zijnde het ontwerp van den Minister de Vetes bij eindstemming in zijn geheel verworpen. Dit om te dienen als algemeene opmerking omtrent die drieërlei ontwerpen. Zien wij thans wat de discussiën daar over, te beginnen met dat van den Minister Godeeeoi, over het punt in quaestie leeren. Hoe weinig deze Minister er uit het oogpunt van de grondwet eenige moeijelijkheid inzag, den Kantonregter voor het leven aan te stellen, mag getuigen als hij bij zijne Memorie van Toelichting op art. 12 van zijn ontwerp, waarin die aanstelling voor het leven opgenomen is, gaat zeggen, dat »de eenige tegenwerping, die de benoembaarheid voor het leven ontmoet, de vrees is, dat eene minder gelukkige keuze vaneen onafzetbaren regter voor de regtzoekenden uadeelig kan zijn.” Men zie JBijbl. van de Ned. Staatse. 1859—1860, blz. 625. Het mag gezegd worden, dat deze Minister het zich al zeer gemakkelijk 385 NIEUWE BIJDRAGEN met de Grondwet maakt Wij zullen dan ook meer dan eene gelegenheid hebben om te zien hoe vrijgevig hij daarmede weet te leven. Van de zijde van de Commissie van Rapporteurs is bij haar voorloopig verslag op dat art. 12 geene aanmerking hoegenaamd gevallen en bij gevolg de quaestie van grondwettigheid onbesproken gebleven. ik ook het beweren van den geachten afgevaardigde uit Delft, dat de benoeming van den Kantonregter ad vitam uitbreiding zou geven aan de Grondwet. De Grondwet laat geheel vrij (?). Maar liet belang eener goede regtsbedeeling brengt mede, dat de Kantonregter ad vitam worde benoemd.” Wij hebben om ons het omslagtige en vervelende eener herhaling van vroeger reeds bijgebragte gronden te besparen, achter een drietal zinsneden van den Minister een vraagteeken geplaatst als even zoovele magtspreuken en paradoxen, waarop wij met verwijzing op onze vroegere gronden het antwoord meenden schuldig te kunnen blijven. Wij zouden, wat onze persoonlijke meening aangaat, ook nog een vraagteeken achter de laatste zinsnede hebben kunnen plaatsen, doch voelden daartoe thans minder het regt, omdat de Minister voor dat punt elders zijne redenen, hoe betwistbaar dan ook, aanvoert en dit punt ook niet regtstreeks tot ons debat behoort. Tot nader bewijs echter hoe geheel willekeurig deze Minister met de uitlegging van art. 163 omspringt, al naarmate het in zijn kraam te pas komt, weuschen wij nog te wijzen op ’tgeen hij in diezelfde zitting van den 13 November 1860 ter wederlegging van het amendement van den heer Heemskerk Az,, strekkende tot levenslange benoeming van de advocaten-generaal, aan dezen tegemoet voert. Na er namelijk op gewezen te hebben dat de levenslange aanstelling van den procureur-generaal hare geheel persoonlijke reden had die bloot eigen aan hem was en niet op den advocaat-generaal kon overgaan, voegt hij als eene nadere reden aan het voorgaande deze ware woorden, die wij geheel tot de onze maken, toe: »Ware het anders, de Grondwet had er in voorzien en zou evenzeer de onafzetbaarheid van de advocaten-generaal hebben voorgeschreven.” Volkomen logisch van den Minister geredeneerd. Maar waarom nu met »de geschiedenis van het grondwetsartikel” en met de »Grondwet” zelve geschermd, wanneer noch geschiedenis noch Grondwet met een enkel woord bewijzen dat de Kantonregter zoude behooren ge- 387 NIEUWE BIJDRAGEN bragt te worden onder de r egterlijke ambtenaren die voor bet leren moeten of kunnen aangesteld worden? ’t Is gebeel willekeur. Ook op den Kantonregter past erenzeer wat de Minister opzigtelijk den adrocaat-generaal zeide: »Ware bet anders, de Grondwet bad er in voorzien en zou evenzeer de onafzetbaarheid van den Kantonregter als die van alle andere met name opgenoemde regters bebben voorgescbreven.” Dat noemen wij gewis niet te onregte het meten met twee maten. volgtrekking »is de aanstelling voor 5 jaren lijnregt in strijd met art. 163 der Grondwet, bepalende dat »de leden van de regtbanken van eersten aanleg voor hun leven worden aangesteld.” Deze door den heer Fransen van de Putte uit de Memorie des Ministers bijgebragte zinsneden en daaruit afgeleide gevolgtrekkingen schenen op dit oogenblik niet de eer te hebben inden smaak des Ministers te vallen. Dat een en ander, zal.de Minister welligt gedacht hebben, was vroeger op zijne plaats, toen hij het beginsel van levenslange aanstelling had te verdedigen en de Kantonregter bijgevolg op een piëdestal moest gezet worden, doch dat is thans, nu de Kantonregter door het amendement van den heer Wintgens weder op zijn nederig standpunt van een vijfjarig regter is teruggekeerd, hier minder op zijne plaats. De Minister schijnt het om die redenen dan ook maar het raadzaamst geacht te hebben de door den heer Feansen van de Putte aangevoerde argumenten blaauwblaauw te moeten laten blijven. Hij laat die althans geheel onbeantwoord, doch zoekt zijn steunpunt al weder in het voor hem onbetaalbaar rekzame art. 168 der Grondwet, waarvan hij aan gezegden heer Fransen van de Putte zijne bekende liberale interpretatie in deze bewoordingen toedient: »De geachte spreker uit Zeeland ziet in het geven” _ dit zal toch ongetwijfeld moeten zijn: in het niet geven »der benoeming ad vitam strijd met de Grondwet. Die geachte spreker heeft art. 163 niet goed gelezen. Als dat artikel zegt: »De leden en de procureur-generaal bij den Hoogen Raad, de leden van de geregtshoven, zoo die er zijn, en van de regtbanken van eersten aanleg, worden voor hun leven aangesteld”, dan laat het voor de benoeming van alle andere regterlijke ambtenaren, ook van den Kantonregter, de meest mogelijke ruimte en vrijheid aan den gewonen wetgever. De Grondwet laat voor den Kantonregter zoowel afzetbaarheid als onafzetbaarheid toe. Dit nieuw proefstuk van den Minister hoe art. 163 der Grondwet moet »gelezen” worden, schijnt inde Eerste 389 NIEUWE BIJDRAGEN Kamer voor goede munt gegolden te hebben. Niemand althans die optrad om den Minister aan te toonen dat zijne lezing zoo corrupt mogelijk was. Ook de heer Fransen yan de Putte stond niet op om te zeggen, dat zijne argumenten, gegrond op en geput uit de eigen woorden des Ministers, daarmede niet wederlegd waren. Niets van dat alles. Aan den Minister bleef met zijne eminente uitlegging van het grondwetsartikel de zege. wel niemand, zonder geweld aan woorden en aan zaken te doen, een »regterlijk collegie” of eene »regtbank van eersten aanleg” heeft willen zien. Die woorden: »regtbanken van eersten aanleg , voorkomende in art. 168 der Grondwet, en waarop de redenering van den heer Fransen van de Putte genoegzaam eenig en alleen steunt, hebben nimmer de beteekeuis gehad dat onder die benaming ook Kantongeregten begrepen werden. leder regtsgeleerde weet wat men voor de invoering der Nederlandsche wetgeving daaronder verstond. Ook de grondwetgever van den jare 1848 heeft nimmer die bedoeling gehad. Zij waren evenwel zeer geschikt om de vraag te doen ontstaan, wat de grondwetgever van 1848 nu die »regtbanken van eersten aanleg ’ al sedert den jare 1838 niet meer bestonden en genoegzaam voor goed inde Arrondissements-regtbanken waren opgegaan, toch met die woorden mogt bedoeld hebben. De opheldering daarvan hebben wij te danken aan den heer van Hasselt, lid der grondwetsherziening van den jare 1848, die inde zitting van den 6 October 1848, op het oneigenaardige wijzende van de bewoordingen: regtbanken van eersten aanleg, daar wij Arrondissements-regtbanken en Kantongeregten hadden, van den tijdelijken Minister Mr. Dirk Donker Cürtius, als opheldering ontving »dat men bij de Grondwet de meest algemeene uitdrukking gehouden heeft, met het oog, niet op hetgeen bestaat, maar op hetgeen later zou kunnen bestaan, evenzeer als men om diezelfde reden ook gesproken heeft van geregtshoven, zoo die er zijn. Zonder nu ineen onderzoek te treden of die woorden: »regtbanken van eersten aanleg” genoegzaam door die toelichting geregtvaardigd waren, vermits zij alleszins geschikt blijven om verwarring te veroorzaken en aan eene vergissing te denken, zoo zien wij evenwel uit die uitlegging des Ministers dat die woorden daar stonden met het oog op hetgeen kon komen en minder op hetgeen bestond. Als verder gevolg daarvan, meenen wij daaruit te mogen ontleeuen, dat, naardien op het oogenbhk van de vervaar- N. Bijar. voor Rechtsgeleerdheid eu Wetgeving. N. B. Dl. 111. 187/. levenslange aanstelling van den Kantonregter bestreed. Bij eene nota, dagteekenende van den 9 Dec. 1872, voerde bij tegen dat beginsel het navolgende aan: »Maar bovenal meent de ondergeteekende bedenking te moeten opperen tegen de thans op nieuw voorgestelde benoeming desKantonregters voor het leven; een beginsel door art. 168 der Grondwet niet verondersteld, en hetwelk nog op 13 Maart 1860 door de Tweede Kamer werd verworpen.” Ook later inde zitting van den 28 Maart 1873 droeg hij tegen hetzelve wederom een amendement voor, tot toelichting daarvan dit aanvoerende; »De Kamer heeft uit het amendement bespeurd, dat het mij te doen is om den bestaanden toestand te behouden en den Kantonregter niet voor het leven, maar voor vijf jaren te doen benoemen, wanneer zij aan eene herbenoeming onderworpen zijn. Ik geloof, dat dit amendement zich uit velerlei hoofde aanbeveelt. Het strookt met het artikel der Grondwet, dat de aanstelling van de andere leden der regterlijke magt voor het leven bepaalt, maarde Kantonregters niet noemt. Ik heb inde schriftelijke nota die ik inde afdeeling heb ingeleverd, mijne denkwijze op dit punt ontwikkeld en trachten aan te toonen dat de benoeming voor vijf jaren tot geen wezenlijke bezwaren heeft aanleiding gegeven,” enz. Het overige gedeelte der rede van den spreker strekte om het nuttige en raadzame van den maatregel te bestrijden. Moge de heer Wintgens inde Tweede Kamer al vau sommige zijden op zijne rede tegenspraak gevonden hebben, het was niet om met hem over het grondwettige van den maatregel te strijden. Men zweeg de Grondwet eenvoudig dood. Geen Minister, geen lid der Kamer nam van dat grondwettig bezwaar eenige notitie, ’t Scheen dat de Grondwet met dat punt niets gemeens had. Het amendement vau den heer Wintgens werd met 40 tegen 25 stemmen verworpen. Aan de Eerste Kamer mogt het niet gebeuren gelijke uaauwgezetheid voor de grondwet aan den dag te kunnen leggen, daar de Tweede Kamer, door bij eindstemming het wetsontwerp de Yeies in zijn geheel te verwer- 393 NIEUWE BIJDRAGEN pen, aan haar daarvoor den weg afsneed. Het wetsontwerp van Lynden van Sandenbijeg, waartoe wij thans overgaan, bood haar daartoe later de voegzame gelegenheid aan. Bij dit wetsontwerp was al evenzeer als bij dat van den Minister de Yeies de levenslange benoeming van den Kantonregter voorgesteld. wanneer de Grondwet op die wijze omtrent hen het stilzwijgen bewaart, dan geldt daaromtrent de regel: qm dicit de uno, negat de altera. Het is hier sapere ultra legem, verder gaan dan de Grondwet wilde, wanneer men aan de ambtenaren, die de Grondwet opnoemt, nog andere toevoegt, die de Grondwet zon hebben genoemd als zij hunne onafzetbaarheid wilde.” Deze korte, bondige en syllogistische uiteenzetting van de strekking en bedoeling van art. 168 der Grondwet moest, zoude men zeggen, voor ieder even overtuigend zijn en den weg voor alle verdere tegenspraak afsluiten. Niet alzoo voor den heer Godepkoi, en wij brengen dezen daarvoor onzen dank toe, omdat men met zulke sprekers voor zijn stelsel oneindig meer kan winnen dan met alle mogelijke zwijgers. De zwijgers laten nog altijd het vermoeden open, dat zij argumenten hebben, doch sprekers als de heer Godepkoi toonen dat dj argumenten hebben die alle ivaarde missen. De redeneringen van den heer Godefkoi, in antwoord moetende dienen op het grondwettig argument van den heer Wintgens, zullen hiervan het bewijs leveren. »Het is waar,” zegt hij, »de Grondwet schrijft met voor, dat de Kantönregters voor het leven moeten worden benoemd, maar men vergete niet, dat de grondwetgever voor oogen had een artikel der wet op de regterlijke organisatie, dat zoo even dooreen votum der Kamer is veranderd, art. 35, volgens hetwelk de Kantonregter gekozen wordt uit de kundigste, bekwaamste, gegoedste en meest geachte ingezetenen, doch bij voorkeur uit meesters of licentiaten m de regten. De grondwetgever dacht dus aan de bevoegdheid om ook ongegradueerden te benoemen tot Kantonregter, en daarin zal wel de reden liggen, waarom hij aan den gewonen wetgever overliet om bij de nieuwe regterlijke inrigting, die hij voorschreef, te beslissen, of ook de Kantönregters voor het leven zullen worden benoemd. De gewone wetgever is dus niet alleen bevoegd, maar verpligt om te oordeelen, of een overwegend, principieel 395 NIEUWE BIJDRAGEN verschil bestaat tusscheu de regtsmagt van den Kantonregter en die des collegialen regters, hetgeen beletten zou de onafzetbaarheid van den laatsten aan den Kantonregter te onthouden. De voorstanders der amendementen zijn in gebreke gebleven, dat principieel verschil aan te toonen en te bewijzen.” Bij dat prachtig betoog, als bewijs moetende strekken waarom het den gewonen wetgever zoude vrijstaan, den kantonregter op te nemen onder die regterlijke leden die voor het leven worden aangesteld, wenschen wij eénige oogenblikken stil te staan. aanzien van de kantonregters geen bezwaar op. Zijn vroeger argument van den jare 1860, als Minister gebezigd om de levenslange aanstelling van den kantonregter te regtvaardigen, schijnt versleten en onbruikbaar te zijn geworden, ’tls inden jare 1877 niet meer een beroep op »de geschiedenis van het grondwetsartikel” en op »de vrijheid die de grondwet laat,” neen, daarvan hoort men ditmaal niets meer, doch ’t is thans een spiksplinter nieuw argument, ’twelk de grondwettigheid eener levenslange aanstelling moet bewijzen. De heer Godefroi heeft thans eene nieuwe ontdekking gedaan. Bij de wijziging van art. 35 der regterlijke organisatie van den jare 1838, toelatende dat ook ongegradueerden tot kantonregters kunnen worden benoemd, doch waartoe door het »votum der Kamer” nu alleen »doctoren inde regtswetenschap” benoembaar zijn, is hem plotsling een nieuw licht opgegaan. Nu heeft voor hem het beletsel opgehouden, waarom de kantonregter niet voor het leven aangesteld zoude kunnen worden, ’t Is niet omdat hi] is de ujlicus judex, doch ’t is de bevoegdheid om ook ongegradueerden tot kantonregter te kunnen benoemen, die voor den grondwetgever de aanleiding was zoo de heer Godefroi goedvindt ons te vertellen om den kantonregter niet voor het leven aan te stellen. Daarin zegt hij »zal wel de reden liggen, waarom hij aan den gewonen wetgever overliet om bij de nieuwe regterlijke inrigting, die hij voorschreef, te beslissen, of ook de kantonregters voor het leven zullen worden benoemd.” Geheel zeker schijnt de heer Godefroi niet van zijne zaak te zijn, daar blijkens zijne woorden: »Daarin zal wel de reden liggen” zich alles tot eene gissing of veronderstelling blijkt te bepalen, doch ’twelk niettemin den heer Godefroi niet belet om zulks als eene voldoende reden te beschouwen de grondwet naar zijn believen te veranderen. Het argument is ook wel een weinig laat aangebragt en uitgevonden, omdat het zelve inden jare 1860, toen bij het aangenomen wetsontwerp-GoDEFROi bij art. 12 mede voor den kantonregter den graad van meester inde beide regten als vereischte werd aangenomen, even geldig moest 397 NIEUWE BIJDRAGEN zijn als nu inden jare 1877. Toen evenwel schijnt de heer Godbfroi niet op dien schranderen inval gekomen te zijn, doch moesten daarvoor de andere door ons aangewezene, niet minder geldige, redenen dienen. 398 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING.
48,914
MMSFUBA02:000013383_58
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
De Bijbel, dat is de geheele Heilige Schrift, bevattende alle de boeken van het Oude en Nieuwe Verbond
null
Dutch
Spoken
7,889
14,185
17v En zij offerden tot de inwijding van het huis Gods honderd runderen, twee honderd rammen, vier honderd lammeren; en tot ecu zond-offer voor geheel Israël twaalf geitenhokken, naar het getal der stammen van Israël. 18. En zij stelden de priesters naar hunne afdeelingen, en de Levieten naar hunne rangen, tot den dienst van God, die te Jeruzalem is, naar hetgeen geschreven is in het boek van Mozes. 19. En de kinderen der gevangenschap hielden het 1 Pascha op den veertienden (i)Exod 12, & dag der eerste maand. 20. Want de priesters en de Levieten hadden zich gereinigd als een eenig man; zij allen waren rein, als een eenig man en slachtten het Pascha voor al de kinderen der gevangenschap, en voor hunne broeders, de priesters, en voor zich zeiven. 21. En de kinderen Israëls, die uit de gevangenschap waren wedergekeerd, en allen die zich tot hen afgezonderd hadden van de onreinheid der volken des lands, om den Heer, den God van Israël, te zoeken, aten het, 22. En zij hielden het feest der ongeiuurde brooden zeven dagen met vreugde; want de Heer had hen verblijd, en liet hart des konings van Assyrië tot hen gewend, dat hij hunne handen sterkte in het werk van het huis Gods, des Gods ran Israël. Het zevende Kapittel leeft drie deelen: I. Geslacht en afkomst van Ezra; :ijn optocht naar Jeruzalem, volgens bijzondere verdunning van Arthahsasta, met vele priesters, Levieten, :n andere Israëlieten. II. Zijne aankomst te Jerualem, de tijd daarvan, en verslag zijner ervarenheid a de wet en den godsdienst der Jodea. Afschrift an het bevel des Persischeu Konings, volgens hetrelk aan Ezra volmacht gegeven wordt, om naar eruzalem te gaan, cn de gaven en schatten daarheen vcrtcbrcngcn, door den Koning en anderen aan het eiligdom geschonken; en om andere bestellingen tc laken tot welzijn van zijn volk. III. Dankzegging m God voor deze gunstige beschikking. 1. fêja deze gebeurtenissen in liet ko- 1. Ilniukrijk van Arthahsasta, den koing van Perzië, trok op uit Babel Ezra, e zoon van Seraja, den zoon van Azaria, en zoon van Hilkia, 2. Den zoon van Sallum, den zoon van adok, den zoon van Ahitub, Ezra, de schriftgeleerde, en zijne geleiders. Aankomst te Jeruzalem. De brief van den koning Artbasastha. Kap. 7 en 8. Den zoon van Amarja, den zoon van Azaria, den zoon van Merajoth, 4. Den zoon van Zerahja, den zoon van tlzzi, den zoon van Bukki, 5. Den zoon van Abisua, den zoon van Pinebas, den zoon van Eleazar, den zoon van Aaron, den hoogepriester. 6. Deze Ezra was een bekwaam schriftgeleerde in de wet van Mozes, die de Heer, Israëls God, gegeven had; en de koning gaf hem al wat hij begeerde, naar de hand des Heeren zijns Gods over hem. 7. Ook trokken er van de kinderen Israëls, en van de priesters, en de Levieten, de zangers, de deurwachters, en de Nethinim, op naar Jeruzalem, inliet zevende jaar van den koning Arthahsasta. II. -f-^n zij kwamen te Jeruzalem in de 8. -^vijfde maand, dat is het zevende jaar des konings. 9. Want op den eersten dag der eerste maand werd een begin gemaakt met het optrekken van Babel, en op den eersten dag der vijfde maand kwam hij te Jeruzalem, naar de goede hand zijns Gods over hem. 10. Want Ezra had zijn hart volkomen gericht, om de wet des Heeren te zoeken en te betrachten; en om dej inzettingen en rechten te onderwijzen in Israël. 11. Dit nu is het afschrift des briefs, dien de koning Arthahsasta gaf aan Ezra, den priester, den schriftgeleerde van de woorden der geboden des Heeren, en zijner inzettingen aan Israël: 12. Arthahsasta, koning der koningen, aan Ezra, den priester en schriftgeleerde in de wet van den God des hemels, — vrede, en zoo voorts. 13. Van mij wordt bevolen, dat allen van het volk van Israël in mijn rijk, van de priesters en Levieten, die gewillig zijn om naar Jeruzalem te trekken, met u trekken, 14. Van den koning en zijne zeven raadsheeren gezonden, om aangaande Juda en Jeruzalem te onderzoeken, met de wet uws Gods, die in uwe hand is; 15. En om derwaarts te brengen het zilver en het goud, dat de koning en zijne raadsheeren vrijwillig geven aan den God van Israël, wiens woning te Jeruzalem is; 16. Benevens al het zilver en goud, dat gij vinden zult in het geheele landschap Babel, behalve wat het volk en de priesters vrijwillig geven zullen voor het huis huns Gods, te Jeruzalem; 17. Neem dit alles, en koop zorgvuldig voor dit geld runderen, rammen, lam¬ meren, en hunne spijsoffers en drankoffers, en offer die op het altaar van het huis uws Gods, te Jeruzalem. 18. En wat gij en uwe broeders met het overige zilver en goud gelieft te doen, dat moogt gij doen naar den wil uws Gods. 19. En de vaten, die u gegeven zijn tot den dienst van het huis uws Gods, lever die over voor den God te Jeruzalem. 20. En wat verder noodig zijn zal voor het huis uws Gods, dat u voorkomen zal uit te geven, zult gij geven uit het schathuis des konings. 21. Ik, koning Arthahsasta, heb dit bevolen aan alle schatmeesters aan gene zijde der rivier, dat, wat ook Ezra, de priester en schriftgeleerde in de wet van den God des hemels, van u verlangen zal, gij daaraan zorgvuldig voldoet; 22. Tot honderd talenten zilver toe, en tot honderd kor tarwe, en tot honderd bath olie, en zout zonder bepaling. 23. Al wat naar het bevel van den God des hemels is, moet zorgvuldig gedaan worden voor het huis van den God des hemels; opdat er geen toorn kome over het rijk des konings en zijner zonen. 24. Nog maken wij ulieden bekend, dat men geen cijns, schatting en tol zal mogen opleggen aan eenige priesters, Levieten, zangers, deurwachters, Nethinim en dienaars van het huis dezes Gods. 25. En gij, Ezra! stel, naar de wijsheid uws Gods, die gij bezit, rechters en bestuurders aan, die al het volk, dat aan gene zijde der rivier is, rechten, — allen die de"wetten uws Gods weten; en die, welke haar niet weten, zult gij daarin onderwijzen. 26. En al wie de wet uws Gods, en de wet des konings, niet nakomen zal, over dien zal een nauwkeurig oordeel gehouden worden, hetzij ter dood, of tot verbanning, of tot verbeurte van goederen, of tot gevangenis. 111. geloofd zij de Heer, de God onzer 27. vTvaderen, die dit den koning in het hart gegeven heeft, namelijk het huis des Heeren te Jeruzalem te verheerlijken. 28. En tot mij geneigd heeft de barmhartigheid des konings, en zijner raadsheeren, en van alle machtigen des konings. Zoo heb ik mij dan gesterkt naar de hand des Heeren mijns Gods over mij, en de hoofden uit Israël vergaderd, om met mij op te trekken. Het achtste Kapittel heeft vier deelen: I. Optelling der priesterlijke geslachten, die met Ezra naar Jeruzalem togen. Ezra, geen Levieten daaronder bespeurende, ontbiedt eenige van hen, die hem worden toegezonden. II. Yasten en verootmoediging, om den zegen van God over de reize af te bidden. III. Ezra stelt aan de priesters de vrijwillige giften ten dienste des tempels ter hand, met vermaning tot zorgvuldigheid in het bewaren daarvan. IV. Optocht uit de eerste legerplaats, aankomst te Jeruzalem, overgave der ingezamelde schatten, offeranden der wedergekeerden, en uitreiking UITGAVE VAN 1). ALI.AHT, AMSTERDAM. 410 Pe hoofden der vaderlijke huizen. Kap. 8, i ■; i i i ■ a vari Ezra's aanbevelingsbrief aan de Persische land- \ voogden. I. ïkit zijn (lc hoofden der vaderlijke 1. 1/huizen, en van hunne geslachten, z die met. mij optrokken uit Babel, ten tijde dat de koning Arthahsasta regeerde: 2. Van de zonen van Pinehas: Gerson; van de zoneu van Ithamar: Daniël; van de zonen van David: ITattus; 3. Van de zonen van Seclianja, de zonen ( van Paros: Zacharja; en niet hem een A geslacht van honderd en vijftig mannen. < 4. Van de zonen van Pahath-Moab: Eljoënai, de zoon van Zerabja; en met hem twee honderd mannen; 5. Van de zonen van Seclianja: de zoon van Jahaziël; en met hem drie honderd maimen; 6. Van de zonen van Adin: Ebed, i Jonathans zoon; en met hem vijftig '< mannen; 7. Van de zonen van Elam; Jesaja, de zoon van Athalja; en met hem zeventig mannen; 8. Van de zonen van Sefatja: Zebadja, Michaëls zoon; en met hem tachtig mannen; 9. Van de zonen van Joab: Obadja, Jehiëls zoon; en met hem twee honderd en achttien mannen; 10. Van de zonen van Selomith: de zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig mannen; 11. Van de zonen van Bebai: Zacharja, de zoon van Bebai; en met hem acht en twintig mannen; 12. Van de zonen van Azgad: Johanan, de zoon van Hakkatan; en met hem honderd en tien mannen; 13. Van de zonen van Adonikam, de laatsten aldus genaamd: Elifelet, Jeïël en Semaja; en met hen zestig mannen; 14. Van de zonen van Bigvai: Uthai en Zabbud; en met hen zeventig mannen. 15. En ik vergaderde hen aan de rivier, die naar Ahava loopt; en wij legerden ons aldaar drie dagen; en toen ik acht gaf op het volk en de priesters, vond ik aldaar geen Levieten. 16. Toen zond ik om Eliëzer, Ariël, Semaja, Elnathan, Jarib,Elnathan, Nathan, Zacharja en Mesullam, hoofden; en om Jojarib en Elnathan, de leeraars. 17. En ik zond hen uit naar Iddo, het hoofd in Chasifja, dat zij ons dienaars voor het huis onzes Gods zouden doen toekomen; en ik gaf hun in wat zij spreken zouden tot lddo en zijne broeders, de Nethinim, te Chasifja. 18. En zij brachten ons, naar de goede hand onzes Gods over ons, een schranderen man uit de zonen van Mahli, den zoon van Levi, den zoon van Israël, en Serebja, met zijne zonen cn broeders, achttien. 19. Ook llasabja, en met hem Jesaja, au de zonen van Merari, met zijne broelers en hunne zonen, twintig. 20. En van de Nethinim, die David en ijne vorsten gegeven hadden ten dienste Ier Levieten, twee honderd en twintig Nethinim, allen met namen genoemd. II. -r^n ik liet aldaar aan de rivier 21. -UiAhava een vasten uitroepen, om >ns te verootmoedigen voor onzen God, >m van hem een rechten weg te vragen 'oor ons en onze kinderen, en voor al >nze have. 22. Want ik schaamde mij van den toning krijgsmacht en ruiters te verzoeten, om ons te helpen tegen vijanden >p den weg; want wij hadden tot den toning gezegd: de hand onzes Gods is ;en goede over allen, die Hem zoeken, maar zijne sterkte en zijn toorn over illen, die Hem verlaten. 23. Alzoo vastten wij en vraagden dit van onzen God; en Hij verhoorde ons. UI. -y^n ik zonderde af twaalf van de 24. 1-Joppersten der priesters: Serebja sn Hasabja, en met hen tien van hunne broeders. 25. En ik woog hun toe het zilver en goud, en de vaten, het hefoffer voor het huis onzes Gods, dat de koning en zijne raadsheeren en vorsten, en geheel Israël, daar aanwezig, tot een hefoffer gegeven hadden. 2G. En ik woog op hunne handen zes honderd en vijftig talenten zilver, en aan zilveren vaten honderd talenten, en aan goud honderd talenten; 27. Twintig gouden bekers, ter waarde van duizend goudstukken; en twee goed blinkende koperen vaten, begeerlijk als goud. 28. En ik sprak tot hen: gij zijt heilig den Heer, en deze vaten zijn heilig; want dit zilver en goud zijn vrijwillig gegeven aan den Heer, den God uwer vaderen. 29. Bewaakt en bewaart het, totdat gij het toegewogen hebt voor de oppersten der priesters en Levieten, en voor de hoofden der vaderlijke huizen van Israël, te Jeruzalem, in de kamers van het huis des Heeren. 30. Toen «amen de priesters en de Levieten het gewogen zilver en goud, en de vaten, om ze te brengen naar Jeru- , zalem tot het huis onzes Gods. IV. i lzoo braken wij op van de rivier 31. il Ahava, op den twaalfden dag der eerste maand, om naar Jeruzalem te trekken; en de hand onzes Gods was over ons, en Hij redde ons van de hand der vijanden en der belagers op den weg. 32. En wij kwamen te Jeruzalem, en bleven aldaar drie dagen. 33. En op den vierden dag werd het zilver en goud gewogen, en de vaten in Overgave der ingezain. schatten, offeranden der wedergek. De dochters der vreeradel. De groote overtreding. Ezra's belijdenis enz. Kap. 8, 9 cn 10. liet huis onzes Gods, op de hand van Meremoth, den zoon van Uria, den priester, en met hem van Eleazar, den zoon van Pinehas; en met hen waren Jozabad, de zoon van Jesua, en Noadja, de zoon van Binnui, de Levieten; 34. Alles naar het getal en gewicht; en het gansche gewicht werd te dier tijd opgeschreven. 35. En de kinderen der gevangenschap, die uit de gevangenschap gekomen waren, offerden brandoffers den God van Israël: twaalf varren voor geheel Israël, zes en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken tot een zondoffer; alles tot een brandoffer voor den Heer. 36. En zij leverden des konings bevel over aan de stadhouders des konings, en aan de landvoogden aan deze zijde der rivier; en deze ondersteunden liet volk en het huis Gods. Het negende Kapittel heeft twee deelen: I. Aan Ezra wordt bericht gegeven, dat vele onder de grooten cn de priesters zich door ongeoorloofde huwelijken hadden verontreinigd. II. Ilij bedrijft hierover openlijken rouw, ten aanzien van het geheele volk, en stort in het openbaar een gebed uit met boete, verootmoediging, en belijdenis dezer nieuwe schuld van het volk. I. ffHoen dit nu voleindigd was, na- 1. j[ derden tot mij de oversten, zeggende: het volk van Israël, en de priesters, en de Levieten, hebben zich niet afgezonderd van de volken dezer landen, namelijk van de gruwelen der Kanaanieten, Hethieten, Ferezieten, Jebusieten, Ammonieten,Moabieten, Egyptenaars en Amorieten; 2. Want zij hebben voor zich en hunne zonen genomen hunne dochters, en het heilige zaad heeft zich vermengd met de volken dezer landen; en de hand der vorsten en bestuurders is de eerste geweest in deze misdaad. II. rpoen ik dit hoorde, scheurde ik 3. mijne kleederen en mijn mantel, en trok mij het haar uit hoofd en baard, en zat neder zonder mij te bewegen. 4. En vanwege die overtreding der weggevoerden, vergaderden tot mij allen, die het woord des Heeren, des Gods van Israël, vreesden; en ik zat geheel ontroerd neder tot aan het avondoffer. 5. En omtrent het avondoffer stond ik op uit mijne ellende, en scheurde mijne kleederen en mijn mantel, en viel op mijne knieën, en breidde mijne handen uit tot den Heer, mijn God, 6. En ik sprak: mijn God! ik schaam mij, en schroom mijne oogen op te heffen tot u, mijn God! want onze misdaden zijn tot boven ons hoofd gewassen, en onze schuld is groot tot aan den hemel. 7. Van den tijd onzer vaderen af zijn wij in groote schuld geweest tot op dezen dag; en om onze misdaden zijn wij, onze koningen en priesters, overgegeven in de hand van de koningen dezer lan¬ den, door het zwaard, door gevangen¬ schap, tot berooving en tot beschaming des aangezichts, gelijk het heden nog is. 8. Maar nu is er voor een kleinen tijd ontferming geweest van den Heer, onzen God, daardoor dat Hij ons als een overblijfsel bestaan liet, een gered overschot, en dat Hij ons maakte tot een nagel in zijne heilige stad; opdat onze God onze oogen verlichtte, en ons een weinig leven schonk in onze dienstbaarheid. 9. Want knechten zijn wij nog; doch onze God heeft ons niet verlaten, al zijn wij knechten; en Hij heeft tot ons geneigd de barmhartigheid der koningen van Perzië, dat zij ons het leven lieten, opdat wij het huis onzes Gods zouden oprichten, en zijne puinhoopen herstellen, en dat zij ons eene bemuurde plaats zou¬ den geven in Juda en Jeruzalem. 10. En nu, o onze God! wat zullen wij na dit alles zeggen? dat wij uwe gebo¬ den verlaten hebben, 11. Die Gij door uwe knechten, de pro¬ feten, bevolen hebt, zeggende: het land, waarin gij komen zult om het in bezit te nemen, is een onrein land, door de onreinheid van de volken dier landen» door hnnne gruwelen, waarmede zij lie^ in hunne onreinheid vervuld hebben, van het eene einde tot het andere. 12. En nu, geeft uwe 1 dochters niet aaii(>) ücut. 7,3. hunne zonen, en neemt hunne dochters niet voor uwe zonen; en zoekt niet hun vrede noch hun heil eeuwiglijk; opdat gij machtig wordt, en het goede des lands eet, en het uwen kinderen doet beërven eeuwiglijkl 13. En na alles, wat over ons gekomen is, om onze kwade werken en groote schuld, omdat Gij, o onze God! onze misdaad verschoond hebt, meer dan wij verdienden, en ons eene ontkomins geere- ' O O D ven hebt, gelijk deze is, — 14. Zullen wij dan weder omkeeren, en uwe geboden laten varen, en ons met, deze gruwelijke volken verzwageren? Zult Gij dan niet- op ons toornig zijn, totdat het geheel uit is, zoodat er geen overblijfsel noch redding zij? 15. o Heer, Israëls God! Gij zijt rechtvaardig; en nogtans zijn wij overgebleven tot eene verlossing, gelijk het heden ten dage is. Zie, wij zijn voor U in onze schuld; want niemand kan deswege voor U bestaan. Het tiende Kapittel heeft vijf deelen: I. Eene menigte volks verzamelt zich rondom Ezra en weent met hem. Sechanja stelt voor, het volk bij eede te verplichten, om hunne Verzameling des volks rondom Ezra. Sechanja's voorstel, lsraëls eed. De vergadering vóór het huis Gods. Kap. 10. vreemde vrouwen te verstooten. ii. Dit voorstel wordt aangenomen. Er wordt eene vergadering des volks belegd. iii. Daarin wordt het volk vermaand hunne uitlandsche vrouwen weg te zenden. Het gansche volk bewilligt, maar vraagt voor de uitvoeriug ecu noodzakelijk uitstel, en dat er maatregelen geno_ men worden voor de geregelde nakoming van het. geen besloten is. iv. Wie daarover het opzioht hadden, en hoe alles afliep. V. Naamlijst der priesters, Levieten en anderen, die ook vreemde vrouwen hadden genomen. I. 1. E [In toen Ezra bad, en schuldbeken¬ tenis deed, weenende en uitgestrekt voor het huis Gods, vergaderde zich tot hem uit Israël eene zeer groote vergadering van mannen, vrouwen en kinderen; want het volk weende zeer. 2. En Sechanja, de zoon van Jehiël, uit de kinderen van Elam, antwoordde en zeide tot Ezra: wij hebben ons vergrepen aan onzen God, dat wij vreemde vrouwen van de volken dezes laiids genomen hebben; maar nu, er is deswege nog hoop voor Israël. 3. Nu, wij willen een verbond maken met onzen God, dat wij alle vrouwen en die van haar geboren zijn wegdoen, naar den raad mijns Heeiien en dergenen, die de geboden onzes Gods vreezen; en overeenkomstig de wet zal gehandeld worden. 4. Maak u op, want u is de zaak aanbevolen, en wij zullen met u zijn; grijp moed en doe het 1 II. rpoen stond Ezra op, en nam een 5. X eed van de oppersten der priesters, der Levieten en van geheel Israël, dat zij naar dit woord doen zouden; en zij zwoeren het. 6. En Ezra stond op van voor het huis Gods, en ging in de zaal van Johanan, den zoon van Eljasib; aldaar overnachtte hij zonder brood te eten en water te drinken; want hij was bekommerd over het misdrijf der weggevoerden. 7. En zij lieten uitroepen door Juda en Jeruzalem, aan alle kinderen der gevangenschap, dat zij zich te Jeruzalem vergaderen zouden. 8. En wie niet kwam binnen drie dagen, naar het besluit der vorsten en oudsten, diens geheele have zou verbannen worden, en hij zelf zou uitgesloten worden uit de gemeente der weggevoerden. 9. Toen vergaderden zich al de mannen van Juda en Benjamin te Jeruzalem, binnen drie dagen, dat is, op den twintigsten dag der negende maand; en al het volk zat op de [opene\ plaats van het huis Gods, sidderend om den wil dier zaak en vanwege den stortregen. en doet zijn welbehagen, en scheidt u af van de volken des lands en van de vreemde vrouwen. L2. Toen antwoordde de geheele gemeente, en sprak met eene luide stem: het is onze plicht te doen, zoo als gij gezegd hebt. 13. Doch het volk is veel, en het is de tijd der regenbuien, en men kan hier buiten niet staan; ook is het geen werk van één of twee dagen, want wij zijn velen, die in deze zaak gezondigd hebben. 14. Dat toch onze vorsten hier staan, namelijk, der geheele gemeente, opdat allen, die in onze steden vreemde vrouwen genomen hebben, op bepaalde tijden komen, en met hen de oudsten van elke stad en hare rechters; totdat de gloed des toorns van onzen God over deze zaak, zich van ons afwendt 1 IV. onechts Jonathan, de zoon van Asa- 15. Öhel, en Jahzeja, de zoon van Thikwa, stonden op over deze zaak; en Mesullam en Sabbethai, de Leviet, ondersteunden hen. 16. En de kinderen der gevangenschap deden alzoo; en de priester Ezra en de mannen, hoofden der vaderlijke huizen, naar hun stamhuis, en allen met namen genoemd, scheidden zich af; en zij hiel¬ den eene zitting op den eersten dag der tiende maand, om de zaak te onderzoeken. 17. En zij kwamen gereed met alle mannen, die vreemde vrouwen genomen hadden, op den eersten dag der eerste maand. V. -g-in er werden gevonden onder de 111. y^n Ezra, de priester, stond op en 10. Jtlisprak tot hen: gijlieden hebt u vergrepen, dat gij vreemde vrouwen ge¬ nomen hebt, om de schuld van Israël nog te vermeerderen. 11. Zoo doet nu belijdenis [van zonde] aan dm Heer, den God uwer vaderen, E 18. JLUzonen der priesters, die vreemde vrouwen genomen hadden, namelijk, onder de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijne broeders, Maaseja, Eliëzer, Jarib en Gedalja. 10. En zij gaven hunne hand daarop, dat zij hunne vrouwen zouden doen uitgaan, en tot hun schuldoffer een ram geven voor hunne schuld. 20. Onder de zonen van Immer: Hanani en Zebadja. 21. Onder de zonen van Harim: Maaseja, Elija, Semaja, Jehiël en Uzzia. 22. Onder de zonen van Pashur: Eljoënai, Maaseja, Ismaël, Nethaneël, Jozabad en Elasa. 23. Onder de Levieten: Jozabad, Simei en Kalaja (dat is Kelita), Pethahja, Juda en Eliëzer. 24. Onder de zangers: Eljasib. Onder de deurwachters: Sallum, Telem en Uri. 25. Voorts uit Israël: onder de zonen van Paros: Ramja, Jezija, Malchija, Mijamin, Eleazar, Malchija en Benaja. 26. Onder de zonen van Elam: Mattanja, Zacharia, Jehiël, Abdi, Jeremoth en Elija. 27. Onder de zonen van Zattu: Eljoë- Naamlijst dergenen, die vreemde vronweu genomen hadden. Kap. 10. nai, Eljasib, Mattanja, Jeremoth, Zabad en Aziza. 28. Onder de zonen van Bebai: Johanan, Hananja, Zabbai en Atlilai. 29. Onder de zonen van Bani: Mesullam, Mallueh, Adaja, Jasub, Seal en Jeramoth. 30. Onder de zonen van Pahath-Moab: Adna, Chelal, Benaja, Maiiseja, Mattanja, Bezaleël, Binnui en Manasse. 31. Onder de zonen van Iiarira: Eliëzer, Jissija, Malchija, Semaja, Simeon. 32. Benjamin, Mallueh en Semarja. 33. Onder de zonen van Hasum: Mathnai, Mattatta, Zabad, Elifelet, Jeremai, Manasse en Semeï. 34. Onder de zonen van- Bani: Maadai, Amram, Uël, 35. Benaja, Bedeja, Chcluhi, 3G. Wanja, Meremoth, Eljasib, 37. Mattanja, Mathnai, Jaasai, 38. Bani, Binnui, Simeï, 39. Selemja, Nathan, Adaja, 40. Machnadbai, Sasai, Sarai, 41. Azareël, Selemja, Semarja, 42. Sallum, Amarja en Jozef. 43. Onder de zonen van Nebo: Jeïël, Matthithja, Zabad, Zebina, Jaddai, Joël en Benuja. 44. Deze allen hadden vreemde vrouwen genomen; en onder deze vrouwen waren eenige, die kinderen gebaard hadden. F.INDE VAN HET BOEK EZRA. UITGAVE VAN I). ALLART, AMSTERDAM. 111 IIET BOEK kan in twee hoofdstukken verdeeld worden: I. Beschrijft, wat Nohemia (een der schenkers van II. Wat hij in het Joodsche land ondernomen heeft, den koning Arthahsasta of Artaxcrxes Mnemon), j en welke andere zaken aldaar geschied zijn, — nog in Persië zijnde, ten opzichte van de Joden van het 3dJ Kapittel tot aan het einde, gedaan en uitgericht heeft, — tot bet 3ds Kapittels Het eerste Kapittel heeft twee deelen: I. Nehemia ontvangt bericht van den jammerlijken toestand der Joden in Palestina en te Jeruzalem, dat hem diep bedroeft, en tot vasten en bidden aanspoort. II. Nehemia's gebed tot God. 1. <r|£Qv e geschiedenissen van Neheniia' ^en zoou van Hachalja. 1. Het geschiedde in de maand Chislew van het twintigste jaar, dat ik te Susan op het slot was. 2. En Hanani, een mijner broeders, kwam [aldaar] met eenige mannen uit Juda, en ik vraagde hun naar de Joden, die behouden en overgebleven waren van de gevangenschap, en naar Jeruzalem. 3. En zij zeiden tot mij: de overgeblevenen van de gevangenschap zijn aldaar in die landstreek in groote ellende en in versmaadheid; de muren van Jeruzalem zijn vaneengescheurd, en hare poorten met vuur verbrand. 4. Toen ik nu deze woorden hoorde, zette ik mij neder, en weende en droeg rouw, twee dagen; en vastte en bad tot den God des hemels; II. T^n ik sprak: och, Heer, God des 5. -l-Jhemels, groote en verschrikkelijke (i) Dan)9) 4. God'. Mie het verbond en de barmhartigheid houdt dengenen, die !Hem liefhebben, en zijne geboden houden. 6. Dat toch uwe ooren opmerken, en uwe oogen open zijn, om te hooren het gebed uws knechts, dat ik nu voor U bid. dag en nacht, voor de kinderen Is- raëls, uwe knechten; en eene belijdenis afleg van de zonden der kinderen Israëls, die wij tegen U gedaan hebben; en ik en het huis mijns vaders, wij hebben gezondigd! 7. Wij hebben zeer slecht tegen U gehandeld, omdat wij niet onderhouden hebben de geboden, inzettingen en rech¬ ten, die Gij uwen knecht Mozes geboden hebt. 8. Maar gedenk toch aan het woord, dat Gij uwen knecht Mozes gebood t, zeg-(i)Dout.28 04. gende: als gijlieden u vergrijpt, zoo zal lk u verstrooien onder de volken; 9. Maar indien gij tot Mij wederkeert, en mijne geboden onderhoudt, en ze doet, — al waren uwe verstootenen aan het einde des hemels, lk zal hen vandaar verzamelen, en hen brengen aan de plaats, die lk verkoren heb, om mijn 2 naam aldaar (*)Deut.i2,il. te doen wonen. 10. Zij zijn toch uwe knechten en uw volk, dat Gij verlost hebt door uwe groote kracht en uwe sterke hand. 11. Och, Heer! dat uwe ooren opmerken op het gebed uws knechts, en op het gebed uwer knechten, wier vreugde het is uw naam te vreezen; o laat het toch uw knecht heden gelukken, en maak hem tot een voorwerp van erbarming bij dezen man! lk nu was een van de schenkers des konings. Het tweede Kapittel heeft vier deelen: I. Nehcmia, bij zekere gelegenheid, door den koning Arthahsasta gevraagd zijnde naar de oorzaak zijner treurigheid, openbaart hem die. De bede van den schenker des Konings. Zijne zending aan gene zijde der rivier. Sanballat en Tobia. Kap. 2 e;i 3, II. Hij vraagt verlof om naar Jeruzalem te reizen, tot opbouwing harer vestingwerken. De koning ver¬ leent liet hem voor een bepaalden tijd. IIij verzoekt en verkrijgt brieven van voorschrijving aan de landvoogden en anderen, die hem behulpzaam kunnen zijn. TIL Hij vertrekt met een koninklijk geleide van ruiterbenden, openbaart den landvoogden zijn lastbrief, die den Samaritanen zeer mishaagt, en komt te Jeruzalem aan; hij bezichtigt in het geheim den staat der muren van de stad. IV. Hierna opent hij zijn last aan de overheden te Jeruzalem, en moedigt hen aan, om in weerwil van den spot en tegenstand der vijanden, de muren op te bouwen. I. Wn de maand Nisan van het twin- 1. Jtigste jaar van den koning Arthahsasta, toen er wijn voor hein stond, nam ik den wijn op en gaf dien den koning; en ik was treurig voor hem. 2. Toen sprak de koning tot mij : waarom is uw aangezicht zoo treurig, en gij zijt nogtans niet krank? dat is niet anders dan droefheid des harten. Toen werd ik zeer bevreesd. 3. En ik sprak tot den koning: de ko¬ ning leve eeuwiglijk! Waarom zou mijn aangezicht niet bedroefd zijn, daar de stad, waar het huis der begrafenis mijner vaderon is, woest ligt, en hare poorten door het vuur verteerd zijn. II. rpoen sprak de koning tot mij: wat 4. X begeert gij dan? Toen bad ik tot den God des hemels; 5. En ik zeide tot den koning: behaagt het den koning, en is uw knecht bij u in gunst, zoo zend mij naar Juda, naar de stad der begrafenis mijner vaderen, opdat ik ze opbouwe. (5. En de koning sprak tot mij, daar de koningin nevens hem zat: hoe lang zal uwe reis duren, en wanneer zult gij wederkomen? En het behaagde den koning mij heen te zenden; en ik bepaalde hem een zekeren tijd, 7. En sprak tot den koning: behaagt het den koning, zoo geve men mij brieven aan de landvoogden aan gene zijde der rivier, dat zij mij ongehinderd laten reizen, totdat ik in Juda zal gekomen zijn; 8. En een brief aan Asaf, den houtvester des konings, dat hij mij hout geve tot balken voor de poorten van het slot, dat bij den tempel is, en voor de muren der stad, en voor het huis, waarin ik intrekken zal. En de koning gaf ze mij, naar de goede hand mijns Gods over mij. UI» T7ïn ^oen tot de landvoogden aan 9. -LJgene zijde der rivier kwam, gaf ik hun de brieven des konings; en de koning had met mij hoofdlieden en ruiters gezonden. .10. Toen nu Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Ammonietische knecht, dit hoorden, waren zij zeer verstoord, dat er een mensch gekomen was, om het goede te zoeken voor de kinderen Israëls. 11. En toen ik te Jeruzalem kwam en drie dagen aldaar geweest was, 12. Stond ik des nachts op, en weinig mannen met mij; want ik zeide aan niemand wat mijn God mij in het hart gegeven had, om voor Jeruzalem te doen; ook was er geen lastdier bij mij, dan waarop ik reed. 13. En ik reed de Dalpoort, uit bij nacht, voorbij de Draakfontein, naar de Mest- poort; en ik beschouwde nauwkeurig de muren van Jeruzalem, die vaneengescheurd, en hare poorten, die door het vuur verteerd waren. 14. En ik ging voort naar de Fonteinpoort, en naar den vijver des konings; doch hier was geen plaats meer 0111 te gaan voor het dier onder mij. 15. Toen steeg ik in het dal des nachts opwaarts, en bezichtigde nauwkeurig de muren; en ik keerde mij, en kwam de Dalpoort in, weder te huis. IV- T^n de oversten wisten niet, waar16. Xliiieen ik gegaan was en wat ik gedaan had; want tot nu toe had ik den Joden en den priesters, den raadsheeren en den oversten, en den overigen, die aan het werk arbeidden, niets gezegd. 17. En ik sprak tot hen: gijlieden ziet de ellende, waarin wij zijn, dat Jeruzalem verwoest is en hare poorten met vuur verbrand zijn; komt, laat ons Jeruzalems muren opbouwen, opdat wij niet langer tot een smaad zijn. 13. En ik toonde hun aan de hand mijns Gods, die goed over mij geweest was, alsook de woorden des konings, die hij tot mij gesproken had. En zij zeiden: laat ons ons opmaken en bouwen 1 en zij sterkten hunne handen ten goede. 19. Toen nu Sanballat, de Horoniet, en Tobia, de Auunonietiselie knecht, en Gesem, de Arabier, dit hoorden, bespotten zij ons, en verachtten ons, en spraken: wat is het dat gijlieden doet? Wilt gij tegen den koning opstaan? 20. Toen antwoordde ik hun en sprak: de God des hemels zal liet. ons doen aelukken; en wij, zijne knechten, zullen ons opmaken en bouwen! maar gijlieden hebt geen deel, noch recht, noch gedachtenis in Jeruzalem. Het derde Kapittel behelst de namen van hen, die de muren te Jeruzalem herbouwd hebben, en kan naar het getal der stadspoorten in acht deelen worden verdeeld: I. De schaapspoort. II. De vischpoort. III. De oude poort. IV. De dalpoort. V. De mestpoort. VI. De fonteinpoort. VII. De paardenpoort. VIII. De raadspoort. I- Eljasib, de hoogepriester, maakte 1. Jjzich op met zijne broeders, de priesters, en bouwden de Schaapspoort; zij heiligden ze en zetten hare deuren in; zij heiligden ze van den toren Mea af tot aan den toren Hananeël. 2. En nevens hem bouwden de mannen I)e Viscbpoort. De Oude poort. De JJakovenstoren. De Dalpoort. I>e Mestpoort. De Fonteinpoort. Kap 3. van Jericho; ook bouwde nevens hen Zacchur, ile zoon van Imri. II. -- «-aar de Vischpoort bouwden de 3. JjJLzonen van Senaa; die dekten haar, en zetten hare deuren in, met hare sloten cn grendels; 4. Nevens hen bouwde Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Hakkoz; nevens hen bouwde Mesullam, de zoon van Berechja, den zoon van Mesezabeël; nevens hen bouwde Zadok, de zoon van Banna; 5. Nevens hen bouwden de Tliekoieten; maar hunne vermogendsten brachten hun nek niet ter dienst huns Heeren. III. TpvC Oude poort bouwden Jojada, G. -i-Ale zoon van Pasea, en Mesullam, de zoon van Besodja; zij dekten haar, en zetten hare deuren in, met hare sloten cn grendels; 7. Nevens hen bouwden Melatja de Gibconiet en Jadon de Meronothiet, mannen van Gibeon en van Mizpa, behoorende tot den gerechtszetel des landvoogds aan deze zijde der rivier; 8. Nevens hem bouwde Uzziël, de zoon van Harliaja, de goudsmid; nevens hem bouwde Hananja, een zoon des kruidmengers; en zij verbouwden Jeruzalem tot aan den breeden muur; 9. Nevens hem bouwde Refaja, de zoon van Ilur, overste eener halve afdeeling van Jeruzalem; 10. Nevens hem bouwde Jedaja, de zoon van Harumaf, tegenover zijn huis; en nevens hem bouwde Ilattus, de zoon van Hasabneja. 11. Maar Malchia, Harims zoon, en Hassub, Pahath-Moabs zoon, bouwden twee afmetingen en den Bakovenstoren. 12. Nevens hem bouwde Sallum, Hallohes' zoon, overste eener halve afdeeling van Jeruzalem; hij en zijne dochters. IV. T\ IJ den haar en zetten hare deuren in met hare sloten en grendels; benevens duizend ellen van den muur tot aan de Mestpoort. V. /raar de Mestpoort bouwde Mal- 14. -L'J-chija, Rechabs zoon, overste van de afdeeling der wijngaardeniers; hij bouwde haar en zette hare deuren in, met hare sloten en grendels. 15. -T-^n de Fonteinpoort bouwde Sal- VI. -tjlum, de zoon van Kol-hoze, overste der afdeeling Mizpa; hij bouwde haar, en dekte ze, en zette hare deuren in, met hare sloten en grendels; alsook den muur des vijvers Selah, bij den hof des konings, tot aan de trappen, die van Davids stad nederwaarts gaan. 16. Na hem bouwde Nehemia, Azbuks zoon, overste der halve afdeeling BethZur, tot tegenover Davids graven, en tot e Dalpoort bouwde Hanun met 13. de burgers van Zanoah; zn bouvv- aan den vijver Asuja, en tot aan het huis der helden. 17. Na hem bouwden de Levieten: Relium, de zoon van Bani; nevens hem bouwde Hasabja, overste over de halve afdeeling Keliila, in zijne afdeeling, 18. Na hem bouwden hunne broeders Bavvai, Henadads zoon, overste der [andere] halve afdeeling Kehila. 19. Nevens hem bouwde Ezer, de zoon van Jesua, overste van Mizpa, twee afmetingen, tegenover den opgang van het wapenhuis, tot aan den hoek. 20. Na hem, op den berg, bouwde Baruch, de zoon van Zabbai, twee afinetingen, van den hoek af tot aan den ingang van het huis des hoogepriesters Eljasib. 21. Na hem bouwde Meremoth, de zoon van Uria, den zoon van Hakkoz, twee afmetingen, van den ingang van Eljasibs huis tot aan het einde van Eljasibs huis. 22. Na hem bouwden de priesters, de mannen uit de vlakke velden. 23. Daarna bouwden Benjamin en lias- sub, tegenover hun huis; daarna bouwde Azaria, de zoon van Maiiseja, den zoon van Ananja, nevens zijn huis. 24. Na hem bouwde Binnui, Henadads zoon, twee afmetingen, van het huis van Azaria, tot aan den hoek, en tot aan de punt. 25. Palal, de zoon van Uzai, tegenover den hoek cn den hoogen toren, die van het huis des konings uitsteekt, bij den gevangenishof; na hem Pedaja, de zoon van Paros. 26. Voorts de Nethinim, die in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort, ten oosten, tot tden uitspringenden toren. 27. Daarna bouwden de Tliekoieten twee afmetingen, van tegenover den grooten uitspringenden toren, tot aan den muur van .Ofel. VII.-r» «-aar van de Paardenpoort. af 28. -i-'-i-bouwden de priesters, een iegelijk tegenover zijn huis. 29. Daarna bouwde Zadok, Immers zoon, tegenover zijn huis; na hem bouwde Semaja, de zoon van Sechanja, de wachter der oosterpoort. 30. Na hem bouwde Hananja, de zoon van Selernja, cn Hanun, Zalafs zoon, de zesde, twee afmetingen; nahem bouwde Mesullam, de zoon van Berechja, tegenover zijne kamer. 31. Na hem bouwde Malchia, de zoon des goudsmids, tot aan het huis der Nethinim en der specerij handelaars, tegenover de poort Mifkad, en tot aan de zaal aan de punt. 32. En tusschen de zaal aan de punt tot aan de Schaapspoort,' bouwden de goudsmeden en de specerijhandelaars. De bespotting van Sauballat en Tobia. De muren tot op de halve hoogte, De samenzwering der vijanden. Hun aanslag verijd. Kap 4 en 5. Het vierde Kapittel heeft vier deelen: I. Bittere schimpredenen van de vijanden der Joden aangaande het ondernomen werk. II. Nehemia's gebed. III. Het werk wordt voorspoedig voortgezet. De Samaritanen, nog meer verbitterd, leggen lagen om het werkvolk te overvallen, en onder hen eene slachting te maken. IV. Hun aanslag wordt bekend aan Nehemia, die door zijne verstandige en moedige beschikkingen hunne listen verijdelt. Daarna wordt het werk met nieuwen moed hervat, doch zoo, dat een deel des volks steeds de wacht houdt, en zelfs de werklieden gewapend zijn, terwijl de aanzienlijken en overheden het volk voorgaan, en Nehemia door zijn eigen voorbeeld allen aanmoedigt. 1. Blaar toen Sauballat, hoorde dat wij 1- ITIde muren bouwden, werd hij toornig en zeer verbitterd, en bespotte de Joden; 2. En hij zeide in het bijzijn zijner broeders en der krijgsmacht van Samaria: wat doen deze machtelooze Joden? Zal men hen zoo laten geworden? zullen zij offeren? zullen zij het ten eenigen dage voltooien? zullen zij de steenen levend maken uit de puinhoopen, ofschoon zij verbrand zijn? 3. Maar Tobia, de Ammoniet, die naast hem stond, sprak: laat hen maar bouwen; als er een vos opkomt, zal hij hunne steenen muren vaneenscheuren. II. ttoor, o onze God! hoe veracht wij 4. tlzijn; keer hunne versmading op hun hoofd; geef hen over ter plundering in het land hunner gevangenschap. 5. Bedek hunne misdaad niet, en dek * O hunne zonden niet voor U uit; want zij hebben de bouwlieden getergd. III.-p.och wij bouwden de muren, en 6. -Invoegden die geheel te zamen, tot op de halve hoogte; want het volk had lust om te arbeiden. 7. Maar toen Sanballat, en Tobia, en de Arabieren, en Ammonieten, en Asdodieten hoorden, dat de muren te Jeruzalem hersteld werden, en dat men begonnen had de openingen te stoppen, werden zij zeer toornig; 8. En zij maakten allen te zamen eene samenzwering, om te komen en te strijden tegen Jeruzalem, en daarin eene verwarring te maken. 9. "taoch wij baden tot onzen God, en IV. -L'stelden wachten uit tegen hen, dag en nacht, uit vrees voor hen. 10. Maar Juda zeide: de kracht der lastdragers is te zwak en er is nog veel puin; wij zullen den muur niet kunnen bouwen. 11. En onze wederpartijders zeiden: zij zullen het niet gewaar worden noch zien, totdat wij midden onder hen komen, en hen doodslaan, en het werk verhinderen. 12. »Maar toen de Joden kwamen, die in hunne nabijheid woonden, en het ons wel tienmaal zeiden, uit alle plaatsen: gij zult zekerlijk tot ons moeten terugkeeren, UITGAVE VAN D. A'J.AftT, AMSTEUDAM. 112 13. Stelde ik in de laagst gelegene plaatsen, achter den muur, op het drooge, het volk naar hunne geslachten, met hunne zwaarden, lansen en bogen. 14. En ik zag rond, opstaande, en sprak tot, de edelen en oversten, en het overige volk: vreest niet voor hen, denkt aan dien grooten en geduchten Heer, en strijdt voor uwe broeders, zonen, dochters, vrouwen en huizen! 15. Toen nu onze vijanden hoorden dat het ons was bekend geworden, en dat God hun plan verijdeld had, keerden allen terug tot den muur, een iegelijk aan zijn arbeid. 16. En het geschiedde van dezen dag af, dat de helft mijner jongelingen den arbeid deden; de andere helft lansen, schilden, bogen en harnassen hielden; en de oversten stonden achter het gehcele huis van Juda. 17. Die aan de muren bouwden en de lasten droegen of oplaadden, deden met de ééne hand den arbeid en met de andere hielden zij de wapenen. 18. En een iegelijk die bouwde, had zijn zwaard aan de lenden gegord en bouwde alzoo; en die op de bazuin blies, was bij mij. 19. En ik sprak tot de edelen en oversten, en tot het overige volk: het werk is groot en wijd uitgestrekt, en wij zijn verstrooid op den muur, ver van elkander; 20. Van welke plaats gij nu het geluid der bazuin hoort, vergadert u daar tot ons; onze God zal voor ons strijden! 2 L En wij arbeidden aan het werk; de helft van hen hield de lansen, van het aanbreken des dageraads af totdat de sterren te voorschijn kwamen. 22. Ook sprak ik in dien tijd tot het volk: een iegelijk overnachte met zijn jongen in het midden van Jeruzalem; en dat zij des nachts de wacht en bij dag den arbeid waarnemen. 23. Maar ik en mijne broeders, en mijne jongens, en de mannen op de wacht achter mij, wij trokken onze kleederen niet uit, dan alleen tot het water. Het vijfde Kapittel heeft drie deelen: I. Nehemia verneemt, dat een deel des volks zwaar gedrukt gaat onder den woeker, dien de grooten van hen afvorderden. II. Dit kwelt hem zeer, hij bestraft de grooten, en belegt eene vergadering, om hierover te handelen. Nehemia's aanspraak, in die vergadering gehouden, waarin hij hen vermaant de verpande goederen terug te geven, en den interest van het geleende kwijt te schelden; zij bewilligen hierin, en worden door een plechtigen eed verbonden, om deze belofte na te komen. III. Verhaal van Nehemia's onbaatzuchtige en onbekrompene handel- en levenswijze te Jeruzalem, waarvoor hij het loon niet van meuschen, maar van God verlangt. I. l^n daar ontstond een groot ge1. lischieeuw van het volk en hunner vrouwen over hunne broeders, de Joden. Fe vergadering tegen Je woekeraars. Nehemia's aanspraak. I)e plechtige eed. Kap. 5 en 6. 2. En er waren er, die zeiden: onze zonen en dochters zijn vele, wij moeten koren hebben, om te eten, en te leven. 3. Ook waren er, die zeiden: wij hebben onze akkers, wijnbergen en huizen verpand, om koren op te nemen, in den hongersnood. 4. Ook waren er, die zeiden: wij hebben geld geleend voor de belasting des konings, op onze akkers en wijnbergen; 5. En nu, gelijk het vleesch onzer broeders is ons vleesch, en onze zonen zijn gelijk hnnne zonen; en zie, wij moeten onze zonen en dochters onderdanig maken tot dienstbaren, en zelfs zijn reeds eenige van onze dochters onderdanig geworden, en wij vermogen niets daartegen te doen, daar onze akkers en wijnbergen aan anderen toebehooren. II. rpoen ik nu hun geklag en deze 6. JL woorden hoorde, werd ik zeer toornig. 7. En mijn hart ging in mij met zich zelf te rade, en ik bestrafte de edelen en de voorstanders, en zeide tot hen: hebt gij de een van den ander woeker genomen? En ik beleide eene groote vergadering tegen hen. 8. En ik zeide tot hen: wij hebben onze broeders, de Joden, die aan de heidenen verkocht waren, losgekocht zoovelen van hen onder ons waren, en ook gijlieden wilt uwe broeders koopen, en zij zullen zich aan ons verkoopen? Toen zwegen zij en vonden niets te antwoorden. 9. En ik zeide: liet is niet goed hetgeen gijlieden doet,; wilt gij dan niet in de vrees onzes Gods wandelen, om den smaad der heitienen, onze vijanden? 10. Ik en mijne broeders en mijne jongens hebben hnn ook geld en koren geleend; laat ons toch dien woeker nalaten: 11. Zoo geeft, hun heden dan nog weder hnnne akkers, wijnbergen, olijfgaarden en huizen; en de honderdsten van het, geld, van het koren, van den most en van de olie, die gij op hen gewoekerd hebt. 12. Toen spraken zij: wij willen het wedergeven en willen niets van hen eischen; alzoo zullen wij doen, gelijk gij gezegd hebt. En ik riep de priesters en nam een eed van hen, dat zij zoo doen zouden. 13. Ook schudde ik mijn boezem uit, en sprak: alzoo schudde God een iegelijk uit zijn huis en uit zijn eigendom, die dit, woord niet vervult; en zoo zal hij uitgeschud en ledig zijn. En de gansche vergadering zeide: amen! en zij loofden den Heer. En het volk deed overeenkomstig dit woord. 111. /^olt van dien tijd af, toen mij 14. l^Jbevolen werd hun landvoogd te zijn in het land Juda, namelijk van het twintigste tot het twee en dertigste jaar des konings Arthahsasta, twaalf jaren lang, heb ik met mijne broeders het brood eens landvoogds niet gegeten. 15. Want de vroegere landvoogden, die voor mij geweest waren, hadden het volk bezwaard, en hadden van hen genomen brood en wijn, boven de veertig sikkelen zilvers; zelfs hadden hunne jongens over het volk geheerscht, maar ik deed zoo niet, vanwege de vreeze Gods. 10. Ook arbeidde ik aan het. werk van den muur, en wij kochten geen akker: en al mijne jongens waren daar vergaderd bij het werk. 17. En de Joden, zoowel de voorstanders, honderd en vijftig man, als ook zij, die tot ons kwamen van de volken rondom ons, waren aan mijne tafel. 18. En men bereidde mij dagelijks een os, en zes uitgelezene schapen en vogels, en telkens, binnen tien dagen, allerlei wijn in menigte; bij dit alles heb ik het brood eens landvoogds niet geëischt, want de dienst drukte zwaar op dit volk. 19. Gedenk, o mijn God! mij ten goede, aan alles, wat ik aan dit volk gedaan heb 1 Het zesde Kapittel beeft drie deelen: I. De Samaritaansehe opperhoofden trachten Nehemia, bedriegelijk, tot een mondgesprek uit te lokkeu, hetgeen hij weigert; zij zenden hem een brief, om door leugenachtige geruchteu hem vervaard te maken, dien h:j kort en waardiglijk beantwoordt. II. Zij huren leugenprofeten, om hem totonbetamelijke verrichtingen door vrees te verleiden, maar hij bemerkt den gespannen strik, en valt er niet in. 111. Welke indruk de mare van de voltooiing des muurs op de omliggende volken maakte; verraderlijke gemeenschap van sommige grooten met de» vijand. dat ik den muur opge- er geen scheur meer in T. jnn toen Sanbailat, Tobia en Gesem, 1. jjde Arabier, en onze andere vijan¬ den vernamen, Kniurrl lin/l PM uwu»rvt lutvi vu vi was (tot dien tijd had ik echter de deuren nog niet ingehangen in de poorten), 2. Zonden Sanbailat en Gesem tot mij en lieten mij zeggen: kom, laat ons te zamen komen in een der dorpen, in de vlakte Ono; zij nu dachten mij kwaad te doen. 3. Doch ik zond boden tot hen en liet hun zeggen: ik heb een groot, werk te verrichten, en kan niet afkomen; dit werk mocht achterwege blijven, indien ik de hand aftrok orn tot u af te komen. 4. Nu zonden zij viermaal tot, mij op die wijze; en ik antwoordde hun telken» op dezelfde wijze.
31,314
MMKDC07:005986001:mpeg21_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,866
De goede zaaier; tijdschrift voor katholieken ter bevordering van godsdienstige kennis en christelijk leven, jrg 4, 1866, 1866
null
Dutch
Spoken
7,176
12,733
Dit is de leer der H. Schrift aangaande de wording van het eerste menschenpaar. Die leer vinden wij terug in de overleveringen van alle volkeren der oudheid, van alle stammen, welke in latere tijden zijn ontdekt. En deze overeenstemming onder alle volkeren des aatdbols, is zeker geen gering bewijs om de waarheid van het woord dsr H. Schrift te staven. Ook de Christelijke Kerk heeft altoos deze leer vastgehouden en beleden, en nooit de minste twijfeling omtrent hare waarheid gedoogd. (1) Gen. I: 26, 27. (3) Gen. II: 18, 21, 22. (2) t. z. p. II: 7. (4) Gen. III: 20. Wel is waar hebben vooral in den jongeren tijd sommige ongeloovige wijsgeeren en natuurkundigen, wier zwak en ziekelijk brein niet meer het geloof aan het bestaan van eenen persoonlijken, over de wereld met onbeperkte magt heerschenden God kon verdragen, de bewering opgesteld, dat de mensch door geleidelijke ontwikkeling uit een kikvorsch of een aap was voortgekomen, doch zij moeten altoos nog het eerste bewijs voor hunne stelling leveren, en wij behoeven waarlijk geene geleerden te wezen, om al het dwaze, bespottelijke en goddelooze tevens van dergelijk beweren in te zien en te begrijpen. Het zou toch wel wonder wezen, als de eerste mensch uit een kikvorsch of aap was voortgekomen, dat die dieren nu nooit meer tot een mensch worden omgeschapen. Doch genoeg; ook hier ziet men weer, tot wat ongerijmdheden de mensch vervalt, als hij het licht der goddelijke Openbaring verwerpt. Adam en Eva alzoo waren de eerste menschen door God geschapen, en van hen stamt geheel het menschelijk geslacht af. Duidelijk leert ons dit wederom de H. Schrift. Want als zij ons de schepping der aarde verhaald heeft, zegt zij: Er was geen mensch om de aarde te bebouwen.... En God vormde den mensch uit het stof der aarde. En God sprak', 't is niet goed, dat de mensch alleen zij. Klaar blijkt uit deze woorden, dat vóór Adam en Eva geene menschen op aarde bestonden. Doch even klaar zegt ons de H. Schrift, dat Adam en Eva, de stamouders zijn van geheel het menschelijk geslacht. Want vooreerst meldt zij, dat Adam daarom den naam zijner vrouw eva heette, omdat zij moeder was van alle Levenden. Zij toont ons vervolgens, hoe de nakomelingen van Adam zich spoedig over de gansche aarde verspreidden. Elders (1) heet zij Adam vader van den aardbodem, omdat hij de stamvader is aller menschen. Ook de Apostel Paulus verkondigde die waarheid, als hij zegt: God heeft uit óenen (1) Wijsh. X : 1. het gansche menschelijke geslacht gemaakt, opdat het wone over de gansche oppervlakte der aarde (1). „Tegenover deze grondleer der H. Schrift meende de ongeloovige wetenschap van den lateren tijd op verschillende gronden regt te hebben, om meer dan één oorspronkelijk menschenpaar aan te nemen. Doch al die gronden zijn , zoowel op het gebied der geschiedenis, als op dat der taalkennis en natuurwetenschap, bewezen ijdel te zijn. De overleveringen aller oude volkeren vermelden één eenigen stamvader. De talen dier volken, hoe ontzettend veel zij ook van elkander afwijken, wijzen toch door zekere overeenkomst op ééne aan allen gemeene stamtaal terug. Reeds sinds lang hebben de geleerden alle talen der wereld tot zeer weinige, tot slechts drie hoofdklassen teruggebragt; ook die drie heeft men reeds op talrijke punten met elkaar in overeenkomst bevonden, zoodat men met regt mag verwachten, dat eenmaal het wetenschappelijk bewijs zal kunnen geleverd worden van de oorspronkelijke eenheid aller talen. Eene zelfde éénheid blijkt in de verschillende menschenr assen, (men telt er gewoonlijk vijf. het Kaukasische of blanke, het Mongoolsche of gele, het Aethiopische of zwarte, het Maleische of olijfkleurige en het Amerikaansche of koperkleurige ras), welke door verscheidenheid van klimaat en andere invloeden van buiten ontstaan zijn. Al de groote natuuronderzoekers van *len nieuweren tijd komen hierin overeen. Zoo zegt o.a. Buffon, dat alles zamenstemt om de éénheid van het mensehelijk geslacht te bewijzen ; dat er oorspronkelijk geen verschil van rassen bestond, maar dat deze later, toen de menschen zich over de geheele wereld verspreid hadden, door den invloed des klimaats, door het verschil in voeding en , en door andere oorzaken ontstaan zijn (2).” D. 8r... B. K. Pr. (1) Hand. XVII: 26. (2) Muré. a. w. bl. 37. *. Het H, Huisje van Loretto. (Vervolg en slot van bladz. 152 der vorige aflevering.) Toen eindelijk allen van de waarheid van het verhaal des kluizenaars waren overtuigd geworden door de wonderbare gebeurtenissen , die met het H. Huis hadden plaats gegrepen en die zij met eigen oogen hadden aanschouwd, en voornamelijk, omdat het te Loretto zelf drie malen van plaats veranderd was, besloot men tappen te doen, om van de waarheid des wonders zekerheid te erlangen. Ten dien einde kozen zij uit Recanati en uit de omstreken zestien van de aanzienlijkste mannen om eerst naar Tersatto en dan naar Nazareth te gaan. Zij zouden de maat van het huisje medenemen om onderzoek te kunnen doen. Na eenige maanden keerden zij te Recanati terug, en openbaarden den gelukkigen uitslag hunner reis. Dit berigt werd te boek gesteld, en twee geloofwaardige geschiedschrijvers uit de 16^e eeuw betuigen ons, dat verscheidene vertrouwde personen hun verzekerden, nog in 1565 een afschrift van dit berigt te hebben gezien. ' Omstreeks dezen tijd werd de godsvrucht der geloovigen zeer versterkt door het volgende wonder. Er leefde bij Loretto zeker kluizenaar, Paulus genaamd, die een ijverig bezoeker was van het H. Huis. Deze bemerkte, dat elk jaar op den B*ten September vlammen van den hemel daalden en het dak omgaven. God openbaarde hem, dat het hierom geschiedde, wijl de H. Maagd dien dag, als haren geboortedag, daar bijzonder wilde gevierd hebben. En dit is de reden, waarom die dag nu de igrootste feestdag is te Goretto, in plaats van den dag der overbrenging, gelijk vroeger gebruikelijk was. In de volgende twee eeuwen zag men dikwijls deze vlammen. In 1549 zagen eenige Paters Capucynen om de Kerk van Loretto vlammen, en in 1555 zag men, terwijl een priester uit het Gezelschap van Jesus predikte, vlammen van den hemel dalen, die op het H. Huis rusten bleven. Eenigen tijd zweefden zij over de verzamelde menigte, en keerden dan naar den hemel teruo’. Twee jareii later zag men eene vlam aan den hemel schitteren gelijk eene komeet; zij daalde af op het H. Huis, waar zij korten tijd verbleef; toen omzweefde zij gelijk vroeger de daar aanwezigen, rustte eenigen tijd op elk der biechtstoelen, trok eindelijk naar het kruisbeeld en verdween kort daarna. Wii willen nu de veranderingen nagaan, welke het H. Huis onderging, nadat het zich blijvend op zijne tegenwoordige plaats vestigde. Toen de inwoners van Recanati zagen, dat het Huisje zonder fundament op den lossen grond rustte, werden zij bevreesd, dat de oude muren tegen wind en regen niet bestand zouden zijn. Daarom lieten zij tegen de oude muren een dikken steenen muur opmetselen om ze te beschermen en te steunen. Maar naauwelijks was deze afgewerkt, of men zag, dat de nieuwe zich zoover van den ouden muur had verwijderd, dat een knaap met eene brandende kaars in de hand, gemakkelijk tusschen beiden door kon loopen, zoodat het scheen alsof de H. Maagd wilde te kennen geven, dat zij geene menscheltjke hulp behoefde om haar heiligdom voor verval te bewaren. Deze verwijdering der twee muren werd algemeen als iets wonderbaars aangezien. Doch hoe zij ook ontstaan zij, het feit is onbetwistbaar; want pater Riera, die in 1582 stierf, verzekert dat ten zijnen tijde velen nog leefden, die dit wonder met eigen oogen hadden aanschouwd, en onder anderen ook Riinerin Nerucci, de bouwmeester, die den muur had gebouwd. Reeds had Leo X besloten het H. Huis met marmer te bekleeden, maar eerst onder Clemens Vil werd dit werk ten uitvoer gebragt. Deze Paus ontbood hiertoe de beroemdste beeldhouwers uit dien tijd; en terwijl zij hunne kunstwerken in gereedheid bragten , nam de bovengenoemde Nerucci den muur weg, die, gelijk wij verhaalden, om het huis gezet was, en trok in de plaats daarvan een nieuwen muur op, die later met marmer werd bekleed. Gelijktijdig werd het oude houten dak Van het huisje weggenomen, en op dezen munr een steenen dak gezet; want de Paus vreesde, dat het houten dak soms vuur zou vatten door de menigte lampen, die er immer brandden. De grootste verandeiing echter was het maken van drie nieuwe deuren. Tot op den tijd van Paus Clemens VII was er slechts eene deur aan het H. Huis, hetgeen bij den grooten aandrang van bezoeken dikwerf aanleiding gaf tot oneerbiedigheden. Paus Clemens besloot hieraan een einde te maken, en beval de oude deur te sluiten en drie nieuwe ingangen in den muur te maken. De werklieden echter weigerden uit heiligen eerbied om de muren van het H. Huis te schenden. Toen wilde Nerucci, meer met vertrouwen op zijne kunst dan met eerbied voor het H. Huis vervuld, zelf het bevel des Pausen voltrekken. Doch naauwelijks had hij den hamer op de heilige wanden geslagen, of zijne hand verdorde en eene siddering doorvoer zijn geheele ligchaam; hij werd doodsbleek en viel in onmagt. De omstanders droegen hem naar zijn huis, waar hij acht uren lang buiten kennis bleef liggen. Toen hij hersteld was, droeg paus Clemens hem andermaal op, het bevolen werk te volvoeren, maar voegde hij er bij: Gij moet niet alleen met een hamer en met moed zijn gewapend, maar door vasten en een kinderlijken eeibied jegens de H. Maagd u er toe voorbereiden. Doch de Paus mogt bevelen of smeeken. Nerucci weigerde volstandig. Toen trad er een jongeling op (hij was een geestelijke uit Loretto en heette Ventura Panno) die zeide, dat hij in vertrouwen op ’s Pausen volmagt het werk wilde ondernemen. Nadat hij drie dagen had gevast, naderde hij de heilige muren met eenen hamer in de hand en bad: „O, heilige Maagd Maria! ontzie „mijne onschuld. Niet ik sla de muren van uw „heilig huis, maar Clemens, de Stadhouder van God, „die het schooner en toegankelijker wil maken. U be„hage, wat Gods Stedehouder behaagt.” Daarna sloeg hij ter bepaalder plaatse op den muur; de werklieden, die ook gevast hadden , volgden zijn voorbeeld, en de drie ingangen, die er nu zijn, werden gelukkig geopend. Tegelijkertijd werd het smalle venster in den westelijken muur verbreed en het oude steenen altaar door een schoon marmeren omsloten. Achter het altaar werd de H. haard, waarvan wij boven spraken, aanmerkelijk vergroot en in zijnen tegenwoordigen vorm gebragt, en boven denzelven het beeld geplaatst van onze L. V. van Loretto. Daarenboven deed Paus Clemens op nieuw de geschiedenis van het H. Huis onderzoeken. Hij zond drie van zijne kamerheeren, personen van groote bekwaamheid, om eerst te Tersatto en dan te Nazareth onderzoek te doen. Hunne ijverige nasporingen op beide plaatsen leverden geen anderen uitsag op, dan dat de waarheid der overbrenging van Nazareth naar Tersatto en Loretto werd bevestigd. Een hunner bragt twee steenen mede van de fundamenten te Nazareth, en deze leverden, doordat zij in elk opzigt geleken op die van het H. Huis te Loretto, een nieuw bewijs voor de waarachtigheid der overbrenging. De wonderen, die in het heiligdom door Maria’s voorspraak gewrocht werden, waren zoo talrijk, dat de priesters, met de bewaking van het Huisje belast, wel begonnen ze allen op te teekenen, maar het spoedig moesten achterlaten, om hunne groote menigvuldigheid; want onafgebroken mag men zeggen, was de reeks dier wonderen. Wij willen bij de reeds verhaalden, nog van een zeer treffend wonder melding maken, vooral ook daarom, omdat dit een nieuw bewijs levert, dat het Huisje van Loretto waarlijk hetzelfde is als het Huisje van Nazareth. Joarnes Soarez, bisschop van Coïmbra in Portugal, bezocht op zijne reis naar het Concilie van Trente, het H. Huis. Hij kreeg daar een groot verlangen, om eenen steen mede te nemen uit de muren van het heiligdom, ten einde die te plaatsen in eene nieuwe kerk, die hij wilde bouwen onder de bescherming van Maria van Loretto. De geestelijkheid echter van Loretto .doeg zijn verzoek onv orwaardelijk van de hand; de paus, zeiden zij, had het verboden; en bovendien als zoo iets eens werd ingewilligd, zou spoedig geheel het huisje verdwenen zijn. De bisschop hield echter vol, en verkreeg tdn laatste van Paus kius IV verlof om eenen steen mede te nemen. Daar hij intusschen reeds naar Trente was doorgereisd, zond hij van daar zijnen secretaris, Stella genaamd, naar Loretto om het pauselijk bevel ten uitvoer te brengen. !Nu durfden de geestelijken niet langer wederstand bieden, maar weigerden toch allen bijstand. Toen nam Stella eigenhandig den steen uit den muur tot grooten schrik der aanwezigen. Hij ging met den steen naar Trente, maar had eene reis vol gevaren en ongelukken. De bisschop ontving met vreugde den steen, sloot hem in eene zoveren kist, en wilde hem juist naar Portugal zenden, toen hij eensklaps door eene koorts werd aangegrepen, die zoo hevig werd, dat men aan zijn leven begon te wanhopen. Men riep geneesheeren; maar hunne middelen baatten niets, en zij verklaarden geene natuurlijke oorzaak voor de ziekte" te kunnen vinden. In dien uitersten nood begon de bisschop er over te denken, of welligt Maria op hem vertoornd was, omdat hij haar huis had beroofd, ja het was hem, als hoorde hij in zijn binnenste eene stem van den hemel, die hem beval, den weggenomen steen terug te geven. Hij twijfelde of dit werkelijkheid was, of wel het uitwerksel van zijne verhitte verbeelding. Daarom zond hij Stella naar een klooster in Trente, welks bewoneressen in grooten roep van heiligheid stonden, om haar te verzoeken, dat zij bidden zouden voor het herstel des bisschops. Twee dagen daarna kreeg hij uit het klooster deze boodschap: ,/Zoo de bisschop herstellen wil, dan „2cve hii aan Maria van Loretto terug, wat hij haar * * n, „ontnomen heelt. ■ Stella was met reden verbaasd , dat deze in de strengste afzondering levende maagden iets van den steen van Loretto vernomen hadden. Dit alles werd door Stella zelf aan den geschiedschrijver Kiera berigt; en de bisschop schreef eenen brief aan den stadhouder van Loretto, waarin hij hem verzocht, een ieder, die iets van de muren wegnam, streng te straffen. Het oorspronkelijke van dezen brief berust nog in het Vaticaan; de steen, in zilver gevat, kan men nog aan de wanden van het H. Huis zïen. Geen wonder dan ook, dat de Pausen met woord en daad de geloovigen aanzetten tot de vereering der H. Maagd van Loretto, dat zij talrijke geestelijke gunsten en aflaten aan het bezoeken van dit H. Huis verbonden. Sixtus V liet boven de deur der kathedraal van Loretto op zwart marmer met gouden letters dit opschrift plaatsen: //Het huis der Moeder van God, waarin het woord vleesch is geworden”. En in eene bulle van het jaar 1586 zegt hij, dat in het midden der kerk van Loretto zich het heilige huis bevindt, waarin de maagd Maria geboren werd, waarin zij bij den groet des Engels den Verlosser der wereld ontving; hij erkent verder, dat het door de handen der Engelen daarheen werd gebragt, en dat de geloovigen van alle deelen der wereld onophoudelijk naar dat heiligdom stroomen om de wonderen , die God door de voorspraak en de verdiensten der H. Maagd daar uitwerkte. Dezelfde Paus beval aan alle priesters, die daar de H. Mis lazen, dat zij bij het laatste Evangelie, in plaats van: ;/En het Woord is Vleesch geworden” zouden zeggen: Hier is het Woord Vleesch geworden.” Clemens VIII liet aan de oostzijde van het H. Huis (dit opschrift plaatsen: //Christelijke pelgrim, wien de vroomheid hierheen voerde, gij ziet het huis van Loretto over geheel de wereld beroemd om zijne goddelijke geheimen en zijne roemrijke wonderen. Hier werd de allerzaligste Maria, de moeder van God geboren, hier werd zij door den Engel begroet; hier is het eeuwige Woord Vleesch geworden. Engelen droegen dit huis eerst uit Palestina naar Tersatto in Dalmatie in het jaar des heils 1291, onder Paus Nicolaus IV. Drie jaren daarna, toen Bonifacius VIII pas den pauselijken Stoel beklommen had, werd het naar Picenum bij Recanati overgebragt, en door den dienst der Engelen in een bosch op dezen heuvel nedergezet, op welken het, na drie malen in dat jaar van plaats te zijn veranderd, nu eindelijk ongeveer 300 jaren rust. Van dien tijd af stond dit huis in groote vereering bij alle natiën; de bewondering van het naburige volk werd door de buitengemeene gebeurtenissen opgewekt, en de faam der wonderen, er gewrocht, verspreidde zich alom. De muren zijn. ofschoon zij niet op fundamenten rusten, na zooveel eeuwen gaaf en ongeschonden gebleven. Paus Clemens VII omgaf dit Huis met eene marmeren bekleeding in het jaar onzes Heeren 1525. Paus Glemer.s VIII beval in het jaar 1595 een kort berigt over de wonderbare overbrenging in dezen steen te griffen, Antonius Maria Gallus, Kardinaal-Priester en Bisschop van Osimo, beschermheer van het H. Huis liet dit bevel ten uitvoer brengen. 12 onderwezen, en ik hoop, dat Gij op deze plaats mij volkomen zult verlichten, opdat ik immer in uwe liefde leven, en eens eeuwig met U verblijven moge.” Hij hernieuwde toen de belofte van zuiverheid, die hij reeds te Parijs gedaan had. De gelukzalige Benedictus .Tosephus Labre is welligt de grootste vereerder van Maria van Loretto. Zijne bedevaarten waren zoo veelvuldig, zijn gedrag daarbij zoo stichtend, dat hij de heilige van Loretto is genoemd. Wij lezen van hem, dat hij bij zijn eerste bezoek het heiligdom niet verlaten kon; zoo vervulde het hem met troost en vreugde. Met vurigen ijver kuste hij de wanden, en telkens ontbrandde in zijn hart vuriger liefde voor de H. Moedermaagd. Op zijnen laatsten togt voorzegde hij -zelf, er nu niet meer te zullen komen, en zijn spoedig daaropvolgende dood maakte die profetie tot waarheid. Een voorval is er nog, dat in eene geschiedenis van het H. Huisje niet onvermeld mag blijven: het wegvoeren van het mirakuleuze beeld door de Franschen. In 1797 bemagtigden de zendelingen van het fransche Directorium het heiligdom van Loretto en roofden alle schatten, bestaande in juweelen, goud en zilver, die door de godsvrucht der Katholieke wereld daar waren bijeengebragt. Ook het beeld der H. Maagd viel hun in handen, en werd op den 16den Febr. van dat jaar door hen naar Parijs gezonden, waar het niet ter vereering in eenen tempel, maar als eene bijzonderheid in een museum werd geplaatst. In eenen Catalogus uit dien tijd staat het opgegeven als een beeld van Oosterschen oorsprong, en als behoorende tot de Joodsch-Egyptische school. Er kwamen echter betere dagen. Nadat het beeld in de Onze Lieve Vrouwe-Kerk van Parijs eenigen tijd ter vereering was uitgesteld geweest, werd het door Napoleon I, toen eerste consul der F’ransche Republiek, aan Paus Pius Yil op diens dringend verlangen teruggegeven. Het bleef nog een korten tijd te Rome , waar het ijverig werd vereerd, en in Dec. 1802, dus na eene afwezigheid van ruimljaren, kwam het wederom in Loretto terug. En nu, beminde lezer, zijn wij aan bet einde der geschiedenis van het H. Huis. Weliigt zult gij menigeen ontmoeten, die haar niet gelooven wil, en haar een verzinsel, en eene dwaasheid noemt. Hoe moeten wij er over oordeelen ? Zeker 'is zij geen geloofsartikel, dat wil zeggen: men kan haar verwerpen en niet gelooven, zonder van de Kerk te worden afgesneden. Maar wat doet hij, die haar verwerpt? Hij verklaart zich verstandiger dan de honderdduizenden van geloovigen, die gedurende bijna zes eeuwen het H. Huis bezocht, en door hunne vereering bewezen hebben, dat zij deszelfs geschiedenis als waar erkenden ; hij verklaart zich scherpzinniger dan de Heiligen, wijzer dan de Pausen, die zulke heerlijke getuigenissen aflegden voor de waarachtigheid dezer geschiedenis. Bij wie zullen wij ons scharen. Voorzeker niet bij die waanwijzen, die door een schouderophalen, door een verachtend lachje, opzijn hoogst door een pogchend woord, de wonderen, naar zij meenen , wegcijferen, wier bestaan bewezen is door de getuigenis van zooveel eeuwen. Laten wij ons niet door hen verleiden, maar scharen wij ons in kinderlijk geloof, bij (Je nu nog ontelbare vereerders van Maria, en al kunnen wij haar groot heiligdom, het Huisje van Loretto, niet bezoeken, toch zullen wij door ons smeeken van haar verkrijgen, dat zij ons even groote genaden schenke, als zij daar uitdeelt aan hare getrouwe vereerders. 12* Beknopte levensgeschiedenis der Ponsen, van den H. Petrus tot aan Pius IX. 16. De H. CALISTUS I, van het jaar 219 tot 222. Deze Paus stierf als martelaar voor het geloof. Gevangen gezet, werd hij eerst .door honger en wreede geeselingen gefolterd en vervolgens in een put geworpen, waarin hij zijn leven eindigde. De katakomben te Rome, bekend onder den naam van de Heiligen Sebastianus en Calistus, zijn door dezen Paus aangelegd of aanmerkelijk vergroot Ook wordt hij geroemd als de insteller der Quatertemper-Vasten. Van nu af begint de geschiedenis de iniste dagen aan te geven, waarop de Pausen hun leven als martelaars eindigden. De H. Cadslus stierf den 14den October, op welken dag ook door de Kerk zijne gedachtenis gevierd wordt. 17. De H. URBANUS I, van het jaar 222 tot 230. De H. Urbanus onderging den marteldood op den 25sten Mei, na vele heidenen tot het geloof bekeerd en bijzonder aan de opluistering der godsdienst zijne zorgen gewijd te hebben. 18. De H. PONTIANUS, van het jaar 230 tot 235. Op den 22gten Juli) tot Paus verheven, werd hij naar een woest eiland, nabij Sardinië, verbannen en aldaar op den 28sten Si ptember ter dood gebragt. Onder zijn Pausschap verwoestie men de kerken van Rome, door ze aan de vlammen prijs te geven. Legende van de H. Dorolhea (I). De laatste en bloedigste vervolging teisterde de kerk van 'Christus. Sapritius, de itomeinsche landvoogd, zat in allen aardsclien luister op zijnen regterstoel; de bundeldragers stonden p66r hem met hunne bunüelp. iets lager dan nij, zat een openbaar ambtschrijver, om de antwooiden der gevangenen en de Viagen der magistraals personen op te teekeneu; ter regter en lei linker zijde waren de banken opgepropt met toeschouwers; in het iniuden van het gereglshol, alwaar een beul had plaats genomen, die, olschoon vermomd, er schrikwekkend uitzag, stond dat gruwelijke loltertuig, dat bekend is onder den naam van het, paaraje; het had iels van eeue dubbele galg, welke door eenen dwarsbalk, die ook in zijne lengte m tweeëu openging, Vereemgd was,. Naast die galg lagen vreemdsoortige lolierluigen op den grond; en in ecu komtoor vol gloeijende kolen stak de beul nu en dan een ruw stuk ijzer of staal. En wie waren nu, zult gij vragen, de toeschouwers die daar vergaderd waren om een Cünsteu te hooren ondervragen, en uie hoopten de foltering op hem te zullen zien toepassen ? Waren het welligt honderumannen, woeste soldaten, die zich zeer weinig om liet leven, en nog minder om de pijnen van anderen bekreunen!1 Er waren er wel is waar eenigen op het einde van het geregtshof; zij praatten met elkander, en verhaalden in vrolijke luim de bijzonderheden der laatste foltering, die zij haauen bijgewoond, gingen weddenschappen aan omtrent den moed van de lijderes, die zij tiaar stonden af te wachten, en klaagden ongeduldig over de traagheid, waarmede de ambtenaren de bescnuldigde uit hare gevangenis voor de regtbauk bragten. Doch, wenden wij ons van die soldaten al. Hoe zou men van die woeste menschen iets anders dan wreede gevoelens kuuuen verwachten? Maar zie, ginds bij den zetel van den landvoogd zit eene groep adelijke personen; twee dames, gevolgd van hare slaven, komen daar juist binnen; ongetwijfeld zullen wij uit hare monden eenige woorden van teederheid en medelijden vernemen. #üij komt vrij laat, uitmuntemle Albinia,” zeide Caïus Sextus, «terwijl hij opstoud om de twee binnenkomenden af te halen; indien de beambten niet zoo gedraald hadden, dan ware het verhoor reeds geëindigd en de pijniging begonnen.” (1) Deze Heilige onderging den marteldood te Caesarea, eene stad van Klein-Azie. «Dat zou mij gespeten hebben,” antwoordde Albinia, «maar mijne Ornatrix (1) heeft zoo slecht haren pligt gedaan, dat ik niet eerder heb kunnen uilgaan, omdat ik haar de straf wilde zien ondergaan, die ik haar had opgelegd.” Wie op dat oogenblik Albinia hadde beschouwd, zou aanstonds begrepen hebben, dat de taak der arme slavin niet gemakkelijk was;, hare haren liepen breed in krullen uit, en vormden op het hoofd een soort van helm, zij waren met, edelgesteenten doormengd en dat alles overdekt met een fijn nelje. /'Mogen de góden de schoone Lavinia bewaren,” zeide Theophilus, en rigtte zich tot de dochter der adelijke dame;, «de koude Februarij-dagen hebben u, hoop ik, niet ongesteld gemaakt.” «Zij zouden mij veel hebben doen lijden, zoo zij mij belet hadden deze zitting bij te wonen,” antwoordde het meisje. «Die Dorothea, die men vandaag gaat ondervragen, is eeue vriendin mijner kinderjaren; en ik ben zeer nieuwsgierig om te zien, hoe zij zich als leerlinge van den Nazareër zal gedragen.” Indien gij het lieve glimlachje van Lavinia gezien en hare teedere stem gehoord hadt, en die hadt gesteld tegenover de barbaarsehheid van haar hart, die haar dreef om het schouwspel van dien dag, de foltering van eene vrouw, van eene vroegere vriendin te/gaan aanschouwen, gij zoudt zeker gezegd hebben, dat dat schoone ligchaam door een duivel van wreedheid ware bezeten. «Die Spinther (2), hoe rijk ook in zich zelve, ontleent een deel van zijnen glans aan uwe schoonheid. Welnu, ieder heeft zijnen smaak, en daarover valt niet te twisten; maar die Dorothea, die uwe vriendin en gezellin had kunnen blijven, die juweelen en sieraden had kunnen hebben, die bemind en aangebeden had kunnen zijn van de grootste en rijkste itomeineu, hoe is het toch mogelijk, dat zij dat alles heeft daargelaten, om het gezelschap te kiezen van slaven en struikroovers, en de duisternis en de bedorven lucht van eene gevangenis? Zij moet inderdaad dwaas geweest zijn.” »Men zou het bijna zeggen,” zeide Lavinia, «Christa en Caldista begrepen het beter; zij hadden zich ook aan den Christus gegeven, maar zij kregen het verstand eindelijk weder en zijn tot hare vriendinnen teruggekeerd.” «Onze keizer (mogen de góden hem bewaren!) heeft gezworen tot zelfs den naam van Christen door de ganscbe wereld nit te wisschen, en ik geloof dat hij woord zal honden. Bij Herkules! voor dat hij zich te werk stelde, was het treurig om te zien, hoe de altaren der góden verwoest werden. Ik begon te vreezen, dat den eenen of anderen dag de leer van (1) Dit is de slavin die met kappen van het haar belast was. (2) Gesp, dien men op den linkerschouder stak, en die eene groote rol speelde in het toilet van eene Bomeinsche vrouw van dien tijd. den Gekruisigde nog zou zegevieren. Maar, de góden zijn geloofd! dat gevaar is geweken. Nog een paar voorbeelden zooals die van van daag, en de strijd is ten einde.” v *| I J „ „n n 1— nn 1 I.'■ A T 1119 /I A »Ik denk, Lavinia,” zeide hare moeder zoo koel alsof zij de onverschilligste bemerking deed, »ik denk, dat gij nooit het paardje gezien hebt. Zooals gij ziet, worden de handen van den boosdoener vastgemaakt aan die krammen aan het uiterste gedeelte, terwijl de v,oeten worden vastgehouden door die krammen aan het andere uiteinde; het ligchaam rust, alzoo op den dwarsbalk; op een gegeven teeken splijt de balk open, het ligchaam valt met een schok naar beneden, en blijft aan handen en voeten hangen; wees er zeker van, dat dit vrij wat pijn veroorzaakt. Als ge nu het werktuig aandachtig beschouwt, zult ge aan de twee uiteinden eenige schroeven zien. Wanneer de beul die schroeven draait, gaat het ligchaam van den Nazareër omhoog, tot dat, wanneer de regters zulks goed vinden, al zijne ledematen uit de gewrichten zijn getrokken; en op die wijze laat men hem soms uren lang hangen.” «Ja, dat is zoo,” zeide Theophilus, «en wanneer hij dan zoo uitgerekt is, pijnigt de beul het ligchiam van den lijder met haken en andere ijzeren werktuigen, die hij uit het vuur haalt.” Lavinia aanhoorde'deze omstandige uitlegging bijna, zooals eene hedendaagsche dame zou luisteren naar de uitlegging, die een werkman doet van het veelvuldige raderwerk in een stoommachine. Ondertusschen hoorde men aan het einde der zaal eene kleine beweging, en Dorothea, voor wie deze gruwelijke toestel bereid was, werd tusschen twee gevangenbewaarders binnengeleid- De eenvoud harer kleederen, haar wit onderkleed, baar blank maagdelijk bovenkleed, dat met purper was afgezet, en hare witte schoenen staken wonderlijk af bij de pracht en de weelde, welke de dames, die het verhoor kwamen bijwonen , ten toon spreidden. Toen zij in het midden der zaal gekomen was, wierp zij op bevel van den regter haren sluijer naar achter, en voor het oog der toeschouwers scheen zij eenige oogenblikken in gebed verzonken. Eindelijk deed de regter zich hooren; nadat hij haren naam gevraagd had, verzocht hij haar zeer beleefd, dat zij een offer aan de góden zou opdragen; en al sprekende, wees hij met den vinger op een klein altaar en eenen priester in het midden der zaal. Doroïhea antwoordde met bedaarde eenvoudigheid, dat de Koning der koningen haar had verboden aan dergelijk bevel te gehoorzamen. //Gij kunt onmogelijk,” zeide Sapritius, «in die dwaasheid volharden. Zij laat zich verklaren in personen, die er niets bij te winnen hebben, dat zij hun leven verlengen; maar gij hebt alles wat de wereld aan genot kan schenken: gezondheid, fortuin, grootheid. Keer terug tot uwe bloedverwanten en vrienden; zij zullen u gaarne die korte verstandsverbijstering vergeven; wij zullen ze begoocheling, tooverij noemen, maar kom tot ons terug.” *Wat ik z«g,” hernam Dorolhea, «kan ik niet uit mij zelve zeggen, want mijn besluit komt van God; maar door zijne genade hebben al uwe redeneringen bij mij niet het minste gewigt.” «Dan blij ft de keerzij van de schilderij nog over,” zeide Sapritius, «gij kent, of ten minste, gij raadt waarschijnlijk, welk gebruik men maakt van het werktuig, dat voor u staat. Dit kan ik u verzekeren, dat er mannen geweest zijn, die, ofschoon verhard tegen vermoeijenis, honger, dorst en allerlei pijnen, en die, bij de góden! geen lafaarts waren, aan de foltering van dat werktuig niet hebben kunnen weerstaau; en hoe zoudt gij dan, die zoo week zijt opgevoed, durven hopen die smarten te kunnen verdureu?” «Omdat uwe folteringen,” antwoordde de Christenmaagd, «hoe wreed zij ook zijn mogen slechts een oogenblik duren; maar de pijnen, die de afvalligen wachten, zijn veel schrikkelijker, want zij zijn eeuwig.” »Onze. góden,” hervatte de regter,//hebben ook de magt. orn de ziel te kwellen; gij zult van de pijnigingen der aarde overgaan tot veel groo'ere smarten in het midden der hunen in de verblijven der onderwereld.” „Uwe góden!” riep Dorothea uit; »ik wil met hen, noch met hunne aanbieders den spot drijven, ik zou veel liever over u tranen storten, maar gij zoudt denken, dat ik over mij zelve weende. Zoo gij geene betere middelen ter overtuiging hebt, zou ik u bidden, maar aanstonds uw werk voort te zetten. „Men zal u voldoening scheuken,’’ anlwoordde Sapritius, terwijl hij den heul eeu leekeu gaf de martelares aan te grijpen. Tegelijkertijd gaf hij hem door een te voren bepaald teeken te verstaan, dat hij haar niet meer pnn inogt aaudoen dan noodig was, om haar aan den balk vast te hechten, ioen heerschte er een oogenblik stille. . . II – I 1 1 «in ui/,1 «1 MAO „lil- „Gij wilt mij bedriegen,” zeide de maagd en martelares, rik weet te goed, dat dit alles niets beteekent. Doe mij spoedig de zwaarste folieringen ondergaan, opdat ik Hem moge aanschouwen, naar Wien mijne ziel verzueht. „Wie is hij van wiea gij spreekt V” vraagde de regter. „Hij is de Christus, de Zoon van God.’’ »En waar is Hij?” vraagde Sapritius. »Als God is Hij overal,” zeide Dorothea, ernaar als mensch, zooals Hij ie gelijk ook is, zit Hij aan de regierhand van God den Vader. En ik zeg u, Sapritius, dat, kornlet gij de vreugde aanschouwen van het gelukzalig verblijf, waar Hij nu is en waarheen Hij al zijne leerlingen roept, onder welke ook ik ben, gelijk ik hoop, al uwe verlangens, al uwe pogingen zouden’strekken, om door de gehoorzaamheid aan zijnen wil er zoo spoedig mogelijk te geraken.” , -*-v i l 1 1 I : 4 .1 /mi Qo ï\ rit 111 C Lr HPI \JÜ PCf • „Dat de beulen hunnen pligt doen, zeide Sapritius koel weg; en zich een weinig naar ter zijde wendende, viug hij een gesprek aan met Caïus Sextus, die naast hem zat. De Romemsclie vrouwen waren hardvochtig genoeg om te aanschouwen, wat wij niet kunnen beschrijven. Lavima, wel is waar, nou niet gelijk hare moeder aan zulke tooneelen gewoon, wendde in het'begin het boord af; maar de uieuwsgierigheid en de wreedheid behielden de overhand, en, even als de anderen, volgde zij ten laatste gretig den beul in al zijne werkzaatnbeden. Dit uur van foltering scheen lang aan de toeschouwers; en Sapritius, vreezeude, uat Dorothea den geest zou geven gat bevel haar los te maken en haar iu een naburig vertrek te dragen, waar de twee afvallige vrouwen, Cluista en Chlhsta, haar wachtten. Daar zij van denzell'deu ouderdom , van dezelfde kunne en oude vriendinnen van haar waren, meende de regter dat zij door overreding zouden verkrijgen, wat, het geweld met had kunnen aidwiugen. Maar hij werd bitter bedrogen, loen men Dorothea terugriep, was zij vergezeld van hare twee vriendinnen, die geene afvalligen meer waren maar boetelingen , en die, op hetzelfde oogenblik veroordeeld om onthoofd te worden, door haren dood getuigenis gaven van dat geloof, dat zij eenmaal hadden verzaakt. Maar de kroon vau Dorothea was zoo gemakkelijk niet verkregen; zij moest nog eene lange en moeijelijke proef doorstaan. Eindelijk maakte men haar geheel los, toen het duidelijk werd, dat haar leven zou worden uitgebluscht, en men veroordeelde haar om onthoofd te worden. «Beken nu,” zeide Sapritius, toen de beulen zich gereed maakten om haar naar het schavot te leiden, «beken nu uwe dwaasheid en vraag den góden en ons om vergiffenis.” «Ik vraag om vergeving voor u,” antwoordde de martelares, «en ik zal voor u bidden, als ik in dat verblijf zal gekomen zijn, waar ik verlang spoedig te komen.” «En wat soort van verblijf is dat?” vraagde Sapritius. «Het is een verblijf van eeuwig licht, waar eeuwige vreugde en eene altijddurende lente heersclit; daar is noch nacht, noch koude, noch droefheid; daar vloeit de stroom der levende wateren, een stroom helder als kristal; daar staat de boom des levens, die iedere dag zijne vruchten geeft; daar bloeijen bloemen, die nooit verwelken. Dat verblijf, eindelijk, is het paradijs van vreugde en geluk.” «Ik verzoek u, jeugdig meisje,” zeide Theophilus, «als dat alles waar is wat gij daar zegt, mij, zoodra gij in dat gelukzalig oord zult zijn aangekomen, eenige dier bloemen te zenden, waarvan gij spreekt,” Dorothea vestigde de oogen op den jeugdigen patriciër, en met hare zachte stem, met die stem, die de naderende dood reeds verzwakte, zeide zij: nik zal er u zenden;” meer kon zij niet spreken; men sleepte haar naar het schavot. «Bij de góden Tweelingen! ik heb nooit een’ moed gezien gelijk aan dien van deze volgster des Nazareërs! Hoe onverschrokken tot het einde toe! Moge Mercurius ons voor zulk eene dwaasheid bewaren! Men weet nooit wie er het eerst door zal worden aangetast.” «Vooreerst reken ik er nog niet op, dat gij deel uitmaakt van die sect.e, waarde Sextus,” zeide Albinia. //Bij Hercules! ik hoop van neen. Zien wij elkander dezen avond bij den landvoogd weer.” «Wij gaaq er het avondmaal gebruiken,” zeide de dame, «men zegt, dat het maal Sapriiius waardig zal zijn, en wij kennen allen zijnen voortreffelijken smaak.” «Zijne voorsnijders komen van Rome,” merkte Theophilus aan. «Ik weet ten minste, dat zij meesters in hun vak zijn, want ik heb er een mijner slaven heengezonden, om zich in het snijden te oefenen op hunne houten bouten.” J ~'«J' //lk geloof dat er geene gevangenen meer zijn,” zeide Sextus. «Uitmuntende Albinia, uwe draagstoelen wachten u.” «Kom, Lavinia,” zeide hare moeder; «maar alle góden! wat voor een kind is dat? Terwijl zij sprak, naderde een jongentje de groep; het was een kind van zulke buitengewone schoonheid, dat nooit een sterveling een zoo verrukkend gelaat heeft mogen aanschouwen. Het had vier rozen in de hand, twee witte en twee roode; en die rozen waren zoo krachtig en zoo heerlijk geschakeerd van kleur, hadden zulke doorschijnende bladeren, en gaven eenen zoo liefelijken geur af, dat zij uit geen aardschen hof schenen voort te komen.” Het kind bood ze Theophilus aan. «Wie zijt gij?” riep deze met eene stem vol verwondering «Wat komt er dat op aan,” zeide de kleine bode; «deze bloemen zijn voor u.” «Yoor mij? en van wien komen zij?” «Van Dorothea.” «Dorothea!” riepen allen tegelijk, «en zij is daarjuist gestorven.” »Ja,” antwoordde de bode, «en aldus vervult zij hare belofte, Gij hebt haar van die bloemen, waarvan zij u gesproken heeft, gevraagd, zoodra zij in het paradijs zon gekomen zijn; welnu, zij zendt ze u.” Terwijl het kind sprak verdween het. «Dat is iets wonders!” zeide Lavinia. «Wat heerlijke bloemen! en dat nog wel in een jaargetijde, waarin er geene enkele roos is, zelfs niet in de tuinen van Cesar.” «Gij noemt dat wonder,’’ zeide Theophilus. «Yoor mij is het iets meer dan wonder.” «Misschien gelooft gij wel aan hetgeen Dorothea u verteld heeft?" zeide Sextus op spottenden toon. «Ja, ik geloof er aan,” hernam Theophilus met bedaardheid. «Ik ben Christen.” – «Gij zijt alijd een minnaar van gekscheren geweest,” zeide Albinia; «maar luister nu eens naar den raad eener vrouw en tracht betere onderwerpen voor uwe kortswijl te zoeken.” «Het is geen gekscheren. Brengt mij, zoo gij wilt bij den landvoogd, ik zal hem zeggen, wat ik u gezegd heb. «Dat zal ik dan doen,” zeide Sextus; maar Albinia kwam tusscheu beide. «Neen, neen, mijn beste Sextus; zijne hersenen zijn geraakt. Hij heeft geenen landvoogd , maar een geneesheer noodig.” «Zie ik er als een dwaze uit, Albinia? spreek ik als een dwaze? Sextus heeft gelijk. Hij doe slechts, wat hem goeddunkt.” Sapritius rustte nog uit van de vermoeijenissen van den morgen, toen men hem kwam aankondigen, dat men Theophilus als gevangene bij hem bragt. «Dat de góden uw gebarsten brein genezen, Geta!” riep Sapritius tot zijnen slaaf «of anders zal de ossen pees uw geneesheer zijn. Theophilus brengt mij eenen gevangene aan, wilt gtj zeker zeggen ?’ «Volstn kt niet; uwe hoogheid neme het mij niet kwalijk,” ant-’ woordde Geta. «Hij heeft verklaard, dat hij Christen is.” fHoelhtj verklaart zich Christen! Nu geloof ik datdegansche wereld Christen wordt. Maar laat hem binnenkomen- wij moeten weten, wat hij zelf ons daaromtrent gaat zeggen” Gelukkige. Dorotkea! zij verkrijgt niet slechts eene roemvolle kroon voor zich zelve, maar zij brengt twee afvalligen tot het ware geloof terug, en maakt van een vervolger der er een martelaar. Want Theophilus bleef getrouw aan het kruis, dat hij zoo lang geweigerd had te dragen , overwon de ijdele pogingen zijner vijanden, en kreeg, getrouw tot den dood zyne beloonmg in den hemel. Hij ontving het doopsel es bloeds, en staat met Dorothea opgeteekend onder de martelaars, aan wie de kerk den zesden dag van Februari] heeft toegewijd. 6 1 IMPRIMATUR. Datum Harlemi die 9 Maji 1866. G. P. WILMER Epus Harlemens. ders, wier namen staan opgeteekend in het boek des levens. Hij was de opvolger van den H. Cletus, en werd, volgens het gevoelen der meeste geschiedschrijvers, in het jaar 100, als martelaar onthoofd. De Corinthiërs, onderling in leerstellige geschillen gewikkeld, riepen zijn opperherderlijk gezag in, en hij zond ter beslechting dier geschillen vier gezanten tot hen, wier namen door Eusebius zijn opgeteekend, als: Ephebus, Valerius, Veto en Eortunatus. Ook schreef hij aan de inwoners van Corinthe twee brieven, welke oudtijds in de kerken met grooten eerbied werden voorgelezen, en waarvan er heden ten dage nog een bestaat, welke met deze schoone woorden eindigt: „Dat ieder den rang en de plaats beware, waarin hij „door de gave Gods gesteld is; wie sterk is, die be„laste zich met de zorg voor den zwakke; de rijke „sta den arme bij, en de arme zegene God, dankbaar, „dat hij in zijne behoefte heeft willen voorzien..,. „De grooten kunnen niet bestaan zonder de kleinen, „en de kleinen niet zonder de grooten. In het men„schelijk ligchaam vermag het hoofd niets zonder de „voeten, noch de voeten zonder het hoofd. Het lig„chaam kan de dienst zelfs der kleinste ledematen „niet ontberen.” 5. De H. EVARISTUS. van het jaar 100 tot 109. „De H. Evaristus,” dus schrijft de beroemde, voor weinige maanden overleden Kardinaal Wiseman, „vermenigvuldigde de kerken van Rome, en stelde belangrijke „regels vast. Eerstens beval hij, dat in het vervolg „slechts altaren van steen mogten worden opgerigt en „dat deze moesten gewijd worden; vervolgens verdeelde „hij Rome in parochiën en bepaalde de titels of namen „der kerken, tot elk dier parochiën behoorende.” Ook Evaristus stierf als martelaar. 8* 6. De H. ALEXANDER I. van het jaar 109 tot 119. 7. De H. SIXTUS I. van het jaar 119 tot 127. Beide deze Pausen worden in den Kanon der H. Mis en in alle Martelaarsboeken onder de martelaars geteld. 8. De H. TELESPHORUS. van het jaar 127 tot 139. De H. Telesphorus, een Griek van geboorte, werd onder de regering van Keizer Antonius voor het .geloof ter dood gebragt. Deze Paus zou, naar sommige schrijvers vermelden, de van de Apostelen afkomstige veertigdaagsche vasten bekrachtigd hebben, met daaraan de zevende week toe te voegen. Ook zoude hij en zijne beide voorgangers eenige der gebeden onder de opdnUt van het H. Misoffer, het gebruik van het wijwater en andere ceremoniën ingevoerd en vastgesteld hebben. 9. De H. HYGINUS. van het jaar 139 tot 142. De H. Hyginus veroordeelde de leerstellige dwalingen van twee aartsketters: Gerdon en Valentijn. Over den eerste sprak hij het banvonnis uit en trachtte den laatste nog door zachtmoedigheid tot de Kerk terug te brengen. Zoo handhaafden de Pausen, ofschoon verdrukt en vervolgd, de zuiverheid van Christus’leer om haar ongeschonden aan de volgende geslachten te kunnen overleveren. 10. De H. PIUS I, van het jaar 142 tot 157 De H. Pius, dus genaamd om zijne godsvrucht, bestreed de ketterijen van Valentijn en Marcion. Eenige zijner brieven zijn nog aanwezig. 11. De H. ANICETUS. van het jaar 157 tot 168, De H. Anicetus stierf als martelaar onder de regering van keizer Marcus Anrelius. Deze Paus ondervond eene treffende huldiging van het oppergezag, dat hij als opvolger van den H. Petrus over de geheele Kerk uitoefende. In het geschil, dat tusschen de Oostersche en Westersche Christenen gerezen was, omtrent de viering van het Paaschfeest achtte de H. Polykarpus, die een leerling was van den H. Apostel Joannes, het noodig zich naar Rome te begeven , om zich met het Hoofd der Kerk omtrent dit punt te verstaan. De Paus oordeelde, dat de Oostersche Kerk het tot heden gevolgde gebruik nog mogt blijven naleven, van het christelijk Paaschfeest gelijktijdig met de Joden te vieren. 12. De H. SOTER. van het jaar 168 tot 177. De H. Soter is bijzonder beroemd om zijne groote liefdadigheid, gelijk nog blijkt uit een brief van den n. Dionysius aan de Romeinen, welke ons door den geschiedschrijver Eusebius bewaard is.
27,768
MMKB07:000957001:mpeg21_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,843
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1843, 01-01-1843
null
Dutch
Spoken
7,108
12,357
j) Hoe komt het, Simon, dat gij de Wilmers hebt verlaten?' zeide Jack, zoodra hij eene gelegenheid vond om deze vraag te doen. — »llet is hier veel pleizieriger," antwoordde Ledeury. »Wat voor aardigheid stak er voor mij in om John Wilmer en Mejuffer Seymour achterna te kuijeren? 11c had gedacht, dat ik met haar zou gewandeld hebben. Maar dat doet er niet toe! — Nog een glas wijn? — Hoezee!" — » Het gaat u naar den vleesche, naar mij dunkt, Simoh\" zeide Jack glimlagchende. — » Dit is het leventje, waarvoor ik geboren ben," antwoordde Ledbury. » N'est ce pas, Aimée?" — » Je m'appelle Mademoiselle l'Etoile," antwoordde de danseuse met spottende deftigheid. — »Goed, maar ik noem u Aimée," antwoordde Ledbury. «Weet gij nog wel: messieurs les edudiants —" En in zijne overmaat van pret ging hij boven op den bok staan, om een anti-garde-municipale-dans uit te voeren, uitroepende: »Ik wou, dat Mejuffer Seymour mij zoo eens zag." Al had hij eene toovergodin tot zijne beschikking gehad, zijn wensch had niet spoediger vervuld kunnen worden; want op dat oogenblik kwam de geheele familie Wilmers , die het perk omwandelde, juist op dat punt, en bleef, door het luidruchtige van het gezelschap opmerkzaam gemaakt, voor het touw staan. »Heidaar!" riep Titüs, toen hij hen zag. «Hier ben ik!" — »Houd u toch stil!" zeide Johnson. »Wat wilt gij uitvoeren? Ik zal naar hen toe gaan." Bloedrood van verlegenheid snelde hij naar Emma , om zich zoo goed mogelijk te verontschuldigen, dat zij hem in zulk een schijnbaar loszinnig gezelschap vond; en hij achtte het raadzaam haar niet weder te verlaten, voordat de harddraverijen van dien dag geheel waren afgeloopen. Toen keerde hij naar den wagen terug, en kreeg daar met eenige moeite al zijne makkers bijeen. Zij waren allen zeer vrolijk, en daar Joiinson dit nu ook was, mogt de tehuisreis het vermalielijkste gedeelte van het uitstapje heeten. Tegen middernacht stapten allen heelshuids in Graflon-street af, hetgeen, alle dingen in aanmerking nemende, wel te verwonderen was. XXXII. bawk1ns doet zijne zaken aan kant. Reeds daags na de verkiezing van den bosdoctor werden de gevolgen der gedane keus aan de woning van Koors zigtbaar. Het hek voor het huis werd helder groen geschilderd , en op de vensterbank der voorkamer werd een kleine kunsttuin aangelegd, uit drie geraniums en twee nooit bloeijende gewassen bestaande, die van eenen wandelenden bloemist voor een afgesleten jas waren ingeruild. In die voorkamer werd ook een nieuw karpet gelegd, om het versehotene tapijt te bedekken, en voor de vensters verschenen nieuwe gordijnen. De duistere schemering zijner doctorale loopbaan scheen allengs in eenen helderen dag te zullen veranderen; want reeds was hij bij de meid van een der bosdirecteuren gehaald, voor welke visite hij wel geene betaling had te wachten, maar de hoofdzaak was, dat hij in huis toegang had gekregen. Maar het gaat op de wereld veeltijds als met de beeldjes in een ouderwetsch weêrhuisje. Hoe meer Koops door den zonneschijn op zijne nederige woning naar buiten werd gelokt , des te meer verschool zich Rawkins achter in zijn huis, terwijl zij zich gereed maakte om eene affaire vaarwel te zeggen , die hij het thans niet meer der moeite waardig achtte aan te houden. Johnson en Prodgers waren nog bij hem, maar hadden zoo weinig te doen, dat hij hunne diensten zeer wel had kunnen missen. Een gedeelte van zijnen tijd besteedde hij aan oefeningen en voorbereidselen voor zijnen aanstaanden wedloop; een ander met eenen geheimzinnigen arbeid, waartoe hij zich eenzaam op eene bovenkamer opsloot, met bij de kasteleines op den hoek zijn hof te maken, en met in de achterkamer nieuwe antieke standen te bestuderen. Bob bleef nog in dienst, en sloot des morgens werktuigelijk den winkel open; maar zijn arbeid was geheel nutteloos, want er kwam niemand, daar zijn meester zijne aanstellingen bij de politie en het kerspel reeds had nedergelegd. Een biljet, buiten aan het huis aangeplakt, berigtte den voorbijgangers, dat het te huur was; en eene advertentie, nu en dan in de Times en op den omslag van een geneeskundig tijdschrift geplaatst, deelde der geheele wereld het berigt mede, dat er in eene volkrijke buurt een stand als heelmeester en apotheker was over te nemen, die voor groote uitbreiding vatbaar was. En zoo kwam de boel — in het riet te loopen. De pikpleisters lagen voor het venster te verdroogen; de bloedzuigers stierven in hunne glazen; Prodgers maakte van de koperen buis der gaslamp eene blaaspijp, met welke hij zich oefende om flesschen aan stuk te schieten. De eenige dingen in huis, die hunnen gewonen gang gingen, waren de duiven, konijnen en marmotten, die als naar gewoonte vlogen, krabbelden en aten, en bleven wachten tot Horpï den aangeboden koop zou toeslaan en de geheele menagerie overnemen. »Wat denkt gij nu te gaan doen, Jack?" vroeg Prodgers op zekeren namiddag. — »Dat weet de Hemel. Ik zou blij zijn, als ik het u wist te zeggen," was het antwoord. »Al mijne plannen zijn den bodem ingeslagen, en dat nu ik meest moet verlangen om een zeker vooruitzigt te hebben. Ik wenschte, dat ik in uwe plaats ware. Het schijnt, dat ik nooit in de wereld moet vooruit komen, welke moeite ik ook doen mag." — » Het verwondert mij, dat gij niet naar eene vrouw met splint zoekt," merkte Prodgers in zijne onschuld aan, daar hij niets van Johnsons genegenheid voor Emma wist. „ Gij zijt zulk een knappe jongen, dat gij er gemakkelijk eene zoudt kunnen krijgen." » Eene vrouw met splint!" Misschien had Prodgers zijn raad in sierlijker bewoordingen kunnen kleeden; maar aan Johnson zou die toch verspild zijn geweest, al was ook hetgeen hij voor Emma gevoelde nooit meer geweest dan eene voorbijgaande aandoening; want hij meende opgemerkt te hebben — wij willen niet beslissen of hij gelijk had — dat meisjes met geld altijd veel leelijker, dommer en onaangenamer van humeur zijn, dan meisjes zonder geld. »Ik kan maar niet begrijpen wat Rawkins toch uitvoert, vervolgde Prodgers, toen Johnson geen antwoord gaf op zijne vorige aanmerking. — » Hij zit te schrijven alsof hij er den l^ost meê wilde verdienen," antwoordde Jack. »Ik begrijp zelf niet wat hij voornemens is. Hij heeft al de geheele week in de achterkamer gezeten en geschreven als een klerk van den Bank." Dit was de waarheid. Verscheidene dagen lang was Rawkins onvermoeid aan het schrijven geweest, in gezelschap van een klein manneke, met een groot hoofd, en een bril op den neus. In het eerst verbeeldden zijne assistenten zich, dat hij een Handleiding voor liefhebbers van duiven of konijnen wilde opstellen; maar na verloop van tien dagen werden zij beter onderrigt, toen Rawkws met drie dikke folio-boeken naar beneden kwam , die in den winkel op den lesssenaar legde, en uit eigene beweging het geheim openbaarde. „Deze boeken zijn niet valsch," zeide Rawkins. „Het zijn maar aanteekeningen van hetgeen mijne practijk had moeten en kunnen wezen. Hoe vindt gij, dat deze bladzij klinkt?" Hij opende een van de boeken, met de etiquette Journaal, en las: «Vrijdag, de negende Mei. — Mevrouw R. Pond. Rep. TIanst. 6 pence, nacht-visite; te zamen veertien shillings. — De kok van Sir Bagnigge Welis, kies getrokken, twee en een halve shilling, contant betaald. — De Heer Ainwell Hill, visite en Mixt. een guinje en een shilling. — Sir. Hugh Myddleton, hirudines — is dat goed gespeld, Prodgebs? — bloedzuigers weet ge? zes shillings. En zoo vervolgens. De geheele dag te zamen drie pond en tien shillings. Dat laat zich wel aanzien; vindt gij niet?» — »Zeker!" antwoordde Johnson. » Maar wat moet dat nu beduiden?"' — «Wel, begrijpt ge?" antwoordde Rawkins. »Ik heb mijn boekhouden eigenlijk verzuimd, en omdat iemand, die eene zaak overneemt, er gaarne wat van wil weten, hebben wij deze rekeningen zoo onpartijdig mogelijk opgemaakt. Het is geen bedrog; want ik had die menschen allen kunnen bedienen, als ik maar gewild had." Eindelijk kwam er ook aanvraag op de advertentiën. Eenige dagen na dit gesprek hield er eene huurcabriolet voor de deur stil, en daaruit stapte eene heer met een zeer krommen neus, die iemand aan een papegaai in een zwart pak moest doen denken. Toevallig was Rawkins juist in den winkel, en daar hij eenigzins vermoedde waarom de vreemdeling kwam, ontving hij dezen zeer beleefd. „Mijnheer Rawkins, naar ik meen?" zeide de vreemdeling. Rawkins antwoordde met eene deftige buiging. — »Ik zie, dat gij uwe zaak wilt overdoen. Wat mag daar wel de reden van zijn?" — „Voornamelijk eene zwakke gezondheid," antwoordde Rawkins. — De ander wierp een blik op zijne forsche borst en zijn blozend gezigt, maar zeide niets. »En eene voordeelige aanstelling in het hospitaal Tan een graafschap," vervolgde Bawkins. »Ik kan u verzekeren, dat dit eene gelegenheid is, zoo als men er zelden eene vindt. Zie deze boeken maar eens in, Mijnheer!" Met deze woorden gaf hij den vreemdeling eenen stoel en legde de folianten voor hem. »En voor welke som zoudt gij de zaak willen overdoen ?" vroeg de vreemdeling weder. — »Voor de opbrengst van twee jaren," antwoordde Rawkins. » De jaarlijksehe opbrengst is vijfhonderd pond. Voor duizend wil ik u de zaak laten, en veertien dagen besteden om u bij de voornaamste patienten te introduceren." — » Die tijd is vrij kort, dunkt mij." — «Overvloedig genoeg op mijne eer," zeide Rawkins; en waarlijk, zijne eer kon door deze verzekering geen gevaar loopen. — »En zijn er dan nog andere kosten ?" — » Ja, al wat er in huis is, zou tegen taxatie moeten overgenomen worden. Ik heb de fraaiste konijnen en duiven in geheel Londen. Gij hebt zeker wel van mijne rammelaars en doffers gehoord?" Zonderling genoeg, de vreemdeling had er nooit van gehoord en scheen ook niet te begrijpen, wat rammelaars en doffers met eene heelmeesters-affaire hadden te maken. Hij zag echter de boeken door, terwijl Rawkins naar de keuken ging, en Bon gelastte om stil de onderdeur uit te gaan, en met groote haast den winkel te komen inloopen, om zijnen meester te zeggen, dat hij oogenblik bij Lady Bunhilt. moest komen. Deze streek bragt Bon, voor zijn doen, zeer knap ten uitvoer, en de vreemdeling, die zich nu bekend maakte als Mijnheer Pattle , inwonend chirurgijn in zeker gasthuis, nam, daar hij dacht dat Bawkins haast had, spoedig afscheid, zeggende dat hij er zich op zou bedenken, en nader laten weten wat zijn besluit was. Den volgenden dag vertrokken Johnson en Prodgebs. De laatste nam voorloopig zijnen intrek bij eenen medestudent, die hem des nachts het gerijf van eene sofa en twee jassen had aangeboden, en Jack ging weder naar zijne oude kamers, die hij eveneens vond als hij die verlaten had; en toen Simon hem daar weder kwam bezoeken, en zij te zamen naar ouder gewoonte eene pijp rookten en een glas punsch dronken, kon hij niet nalaten te zeggen . dat toch niets op de wereld plei- zieriger was, dan zijn eigen meester tc zijn, schoon hij zeker niet kon klagen, dat hij bij Rawkins te zeer onder bedwang was geweest. ^ eertien dagen later deden de Gbimleï's , op eenen fraaijen namiddag, eene wandeling in de bevallige streek, welke tusschen Islington en Hornsey ligt, toen hunne aandacht werd getrokken door eenen hoop volk op den weg, die, luid schreeuwend en juichend, met snelheid scheen te naderen. Eenigzins bevreesd openden zij het hek van een veld, om zich daar achter te verschansen, tot de troep voorbij zou zijn, daar zij zich niet anders verbeeldden, of deze oploop moest met een algemeen staatkundig oproer in verband staan. Loopende, alsof hen een regiment cavallerie op de hielen zat, en uit alle magt gillende en joelende, kwam de troep aan; en nu zagen de Grimleï's met overgroote verbazing, in het midden van den troep en van eene digte stofwolk, den heelmeester Rawkins , gekleed met een linnen buisje en dito broek, eenen zakdoek om het hoofd, en eenen korten stok in de hand, als een gejaagd hert over den weg stuiven. Hij schoot hen als een pijl van eenen boog voorbij, en was, door eene kromte van den weg, in een oogenblik met zijn gevolg uit het gezigt. Dit was de laatste maal, dat men dezen merkwaardigen heelmeester in of bij Islington zag. Dat hij zijne weddingschap verloren had, werd naderhand door het gerucht verspreid; dat hij zijne zaak had overgedaan voor een tiende deel van zijne vraag, werd door Jufvrouw Roddle uitgestrooid, die met eenige vrienden van Mijnheer Pattle bekend was; en dat zijne konijnen en duiven bij Hoppy te regt waren gekomen, kon men bij dezen heer vernemen. Eenige weken later veranderde de tapperij op den hoek ook van eigenaar, en verdween de kasteleines insgelijks. Lang wist men niet, waar zij gebleven was, en het was Jack Johnson, die het publiek eindelijk daarmede bekend maakte; op welke wijze, zal later in deze geschiedenis vermeld worden. Bob bleef bij Pattle; maar toen deze, na verloop van weinige maanden, de zaak wederom liet varen, zocht hij voor een poosje het armhuis weder op, waaruit hij gekomen was. Eindelijk vond hij echter eene vaste plaats bij iemand, wien wij zouden kunnen noemen; maar het is nog geen tijd. XXXIII. de onverwachte rei9. Gedurende eenige weken na de gebeurtenissen, die wij in het laatste hoofdstuk hebben verhaald, had er voor de daarin betrokkene personen weinig: bijzonders plaats. Emma. bleef nog te Chimpley; maar zij had thans, gelijk jonge juffers, die pas den invloed der liefde gevoelen, veelal doen, al hare geheimen aan Fa.nny medegedeeld, en waagde het nu ook aan Johnson te schrijven, maar zulke kleine en fijne briefjes, dat het wonder was hoe zij onder den hoop gemeene brieven, met welke zij werden opgepakt en verzonden, niet weg raakten ; natuurlijk leerde Jack al die briefes van buiten. Simon hield zich onledig met zijnen vader in diens zaken de behulpzame hand te bieden, en sleet doorgaans den avond bij Johnson, die het hoofd steeds vol had met plannen voor de toekomst. Mevrouw Ledbcry maakte er haar hoofdwerk van om haren man over te halen tot een reisje naar eene der badplaatsen; en de Grimley's hielden bijna dagelijks beraadslagingen met Jufvrouw Hoddle over de vraag, wat er wel komen zou van Simons dwaze genegenheid voor eene Fransche danseres; want zij hadden iets van Aimjée gehoord, door bekenden , die Ledbury bij gelegenheid der harddraverij in haar rijtuig hadden gezien. Zij hadden altijd gezegd, dat er van Simons omgang met Johnson weinig goeds zou komen, en dankten de Voorzienigheid openlijk, dat hun IIorace geene zulke bekenden had; maar als zij de Ledbury's ontmoetten, waren zij even vriendelijk en hartelijk als altijd. Op zekeren dag kwam de oude Heer Ledbury van zijn kantoor naar huis, en deelde zijnen zoon mede, dat er zich thans eene gelegenheid voor hem opdeed, om van zijne buitenlandsche ondervinding een nuttig gebruik te maken. De zaak was, dat er op een document, van te veel waarde om aan vreemde handen te worden toevertrouwd, de onderteekening van zekeren Heer IIoward werd vereischt, die voorheen compagnon van den ouden Heer Ledbcry was geweest, maar thans in den omtrek van Milaan moest woonachtig zijn. De zaak was gewigtig genoeg om er Simon eene reis om te laten 1843. IV. 16 doen; zelfs behoefde hij niet alléén te gaan, maar wilde zijn vader ook de reiskosten betalen van een of ander ervaren persoon, dien hij wilde medenemen, mits er geene overdrevene verteringen werden gemaakt. Simon bedacht zich niet lang om eenen reisgenoot te kiezen, maar maakte den voldenden morgen Johnson met het plan bekend, die niet alleen het voorstel aannam, maar terstond aan het werk ging om eene berekening te maken van de onkosten en van de manier om de reis het best en te gelijk het aangenaamst in te rigten. De oude lieer Ledeury maakte geene bezwaren. Johnsons rondborstigheid, bij gelegenheid van het gesprek over Emma, had hem voor den jongman ingenomen, en hij wist dat het dezen, bij al zijne vrolijkheid, niet aan eergevoel en ver» stand ontbrak. «Dit is een fortuintje, dat ik niet had verwacht," zeide Jack , toen Simon hem weder kwam bezoeken. « Zoo gaan wij dan nog eens te zamen op reis." — »En nu zullen we het uit eene ruimere beurs doen, Jack!" antwoordde Ledbury. » Postrijtuigen, en op stoombooten de beste plaats." — » Laat dat maar aan mij over," zeide Johnson glimlagchende. «Bedenk altijd, dat hoe meer men op reis verteert, zooveel te minder ziet men, en zooveel te minder pleizier heeft men. Ik heb een heerlijk plan gemaakt." — «Wat zullen wij dan zien?"— »0, den Rijn, Zwitserland, de Alpen, en ik weet niet wat al meer — en misschien bezoeken wij op de terugreis Parijs nog eens, om te zien of onze oude vrienden nog leven." — »Ik laat alles aan u over," zeide Ledbery. » Maar tusschenbeide zullen wij toch eens postrijtuig nemen, niet waar?" — »Ik zal alles goed maken," antwoordde Jack, nog lagchende over LedeiiRy's verlangen om op eene voorname manier te reizen; »maar ik weet nu nog niet, of wij wel eens rijden zullen." — «Maar, Jack! wij kunnen toch niet naar Milaan loopen?" zeide Ledbüry, met eenige ontsteltenis. — «Wees maar niet bang," antwoordde Joiinson. «Ik moet nu uit, om eenige dingen te gaan koopen. Ga liever met mij mede, als gij lust hebt." Zij gingen, en schaften zich eenige noodzakelijke reisbehoeften aan, voornamelijk eenige paren sterke schoenen, twee oude soldatenransels, en een paar kielen van sterk linnen, roet binnen-borstzakken, om hunne passen in te steken. De eenvoudige uitrusting was spoedig gereed, en na een heimelijk uitstapje naar Chimpley, werd de dag tot het vertrek bepaald. Vooraf moest Jack nog eens bij den ouden Heer Ledbüry komen eten, en bij die gelegenheid rees hij bijzonder in de schatting van den ouden man door de aandacht, waarmede hij naar diens opgaven en onderrigting luisterde, en dooi' de kennis van zaken, welke hij daarbij ten toon spreidde. Dit alles gaf ook voor het vervolg een goed vooruitzigt, en beurde Johnson zoodanig op, dat Simon verklaarde, dat hij zijnen vriend in langen tijd niet zoo zeer had zien gelijken naar hetgeen hij vroeger was. Den volgenden morgen scheen de zon helder, en schitterden de golven van den Teems in den weerschijn der ongewone blaauwe lucht, toen tegen den middag onze reizigers, in volle uitrusting, de naar Ostende bestemde stoomboot, de Graaf van Liverpool, beklommen. Zij bergden hunne ransels in een hoekje der voorkajuit, en plaatsten zich op de plecht bij de andere passagiers, die, met verschillende reisplannen in het hoofd, allen vooreerst naar België overstaken. Tegen hen, die voornemens waren zich naar Parijs te begeven, was Ledecry bijzonder spraakzaam, en hij sprak als iemand, die deze hoofdstad door en door kende. Terwijl hij dit deed, kon hij niet nalaten zichzelven te verwonderen, hoe zijn geest, sedert een jaar, verruimd was geworden, en welk een man ■van de wereld hij geworden was; hoe zijne buitenlandsche reis hem dat voorname voorkomen had medegedeeld, waarmede hij tegenwoordig in fatsoenlijk gezelschap pronkte, en tot welk eene naauwe betrekking die toevallige reis waarschijnlijk aanleiding zou geven. Men voer met goed weêr den Teems af; in volle zee werd het weêr wel eenigzins onstuimiger, maar toch niet zoo, dat het eenigen invloed op de vaart der stoomboot had, en ten half drie ure in den nacht bereikte zij de plaats harer bestemming. Dadelijk kwam er een troep douaniers aan boord; maar dewijl Johnson en Ledbdry niets anders bij zich hadden dan hunne ransels, die in een oogenblik waren nagezien , kregen zij spoedig verlof om aan land te gaan. Hunne passen moesten zij echter afgeven, en over een uur weder van het bureau laten halen. » Kom toch voort!" nep eene dame, die uit de voornaamste 16 * kajuit kwam, haren echtgenoot toe. »Sijze, pas op de kinderen." En daarmede wilde zij, met eene groote hoedendoos aan den arm, de loopplank overstappen. — »On, ne passé avec des cartons, madame!" bromde de gendarme, die aan het einde der plank op de wacht stond. — »Oui, vionsou, oui," antwoordde de dame zeer vriendelijk. » C'est tout droit — fai mon passe-port — je compron. — Laat den man onzen pas zien," vervolgde zij tegen haren echtgenoot, en wilde verder gaan. — » Non, madame!" bromde de gendarme weder , met den kolf van zijn geweer de hoedendoos een stoot gevende; » on ne passé pas — pas passe-port." — Deze woordspeling was boven haar begrip, en zij bleef verbijsterd staan. — »Ik geloof, Mevrouw! dat hij geen verlof mag geven om die doos aan land te brengen." — »Ik begrijp hem zeer wel, Mijnheer!" antwoordde de dame spijtig. »Edward, waarom houdt gij Süze niet vast ? geef haar dadelijk eene hand. » Mon• sou," vervolgde zij , zich weder tot den gendarme keerende, » ici sont mes choses du soir, et il me faut besoin beaucoup." — » Pouvez pas sortir avec les effets" — »Mevrouw!" riep een passagier, » ik moet u verzoeken om uit den weg te gaan; gij maakt, dat niemand er door kan." — »Ileeft men ooit zoo iets gehoord?" riep de dame uit, de passagiers in het algemeen aansprekende. »Zoo dikwijls ben ik te Bamsgate aan land gegaan, maar nooit heb ik zoo iets ondervonden. Ik wil nooit meer buiten's lands komen, Mijnheer Fraser!" — »Het is mijne schuld niet, liefste! dat gij er gekomen zijt," antwoordde de echtgenoot binnen 'smonds, terwijl het ge-= heele troepje weêr naar de kajuit ging. Verscheidene omnibussen stonden bij de aanlegplaats te wachten, welker voerlieden de namen der herbergen uitgalmden , waarheen zij de passagiers wilden brengen. »Waar zullen wij naar toe gaan, Jack?" vroeg Simon. — »Wij moeten immers met den eersten spoortrein naar Brussel ?" antwoordde Johnson. » A.ls gij denkt, dat het der moeite waardis om ten drie ure naar bed te gaan, en vóór vijven weder op, zeg dan maar waar gij wezen wilt." — »Maar ik heb honger," hervatte Ledbbry. — «Daarvoor weet ik raad," antwoordde Johnsson. » Kom maar mede!" En hij ging vooruit naar eene herberg, digt bij de haven, waar zij een ontbijt lieten gereed maken en gebruikten. Toen het dag was geworden, gingen zij uit, 0111 de stad eens te bekijken, waarmede zij zich vermaakten, tot het tijd was om hunne passen terug te halen. Een groote troep menschen stond voor de deur van het bureau te wachten, en stormde, zoodra het geopend werd, met zoo veel geweld naar binnen, dat de op schildwacht staande soldaat achter de deur tegen den muur werd geklemd, en zich niet uit die benaauwdheid kon loswerken. Hij gaf zijne kwaadheid daarover lucht door een stroom van vreemde vloeken, en geraakte volstrekt niet beter in zijn humeur, toen Johnson hem vriendelijk verzocht om zich niet al te dik te maken, daar hij anders mogelijk zou barsten; welke raad de andere reizigers, die altijd hartelijk in hun schik zijn, als tolbedienden op eenigerlei wijze geplaagd of gesard worden, bijzonder scheen te vermaken. Toen de passen afgegeven waren, moesten de meeste passagiers hunne bagaadje nog uit het tolkantoor gaan halen, iets dat zelden zonder misverstand, gehaspel en onaangenaamheden afloopt; maar daar Ledbury en Johnson al het hunne bij zich droegen, wandelden zij gerust naar het station van den spoorweg, en wachtten daar bedaard tot de eerste trein zou vertrekken. Daar zij in een der goedkoopste wagens plaats namen, zagen zij niemand van hunne medereizigers terug; want de Engelschen geven, als het hun niet geheel aan geld ontbreekt, doorgaans aan de duurste manier van reizen de voorkeur. Zij waren geheel onder vreemdelingen, meestal boeren in blaauwe kielen, en Vlaamsche boerinnen, die eene taal spraken, waarvan zelfs Johnson geen woord begreep. Het was mooi en vrolijk weder, en de weg liep dikwijls door onoverzienbare korenvelden, over welker uitgestrektheid Ledbury zich grootelijks verbaasde. Hier en daar had het landschap een bijna Engelsch voorkomen; maar spoedig verdween dit weder bij de nadering eener geheel eigenaardige Vlaamsche stad. Hoewel Ledborï , door het gemis van nachtrust slaperig, nu en dan een uiltje knapte, tot zijn hoofd op den schouder van een mollig boerinnetje naast hem neèrzakte, en gewoonlijk met eenige verontwaardiging daarvan werd afgewipt, zag hij toch veel, en Johnson, die den slaap wel scheen te kunnen ontberen, was zoo levendig als ooit. Een weinig voor den middag kwamen zij te Brussel aan, zoodat zij de geheele reis in veel minder dan vierentwintig uren hadden afgelegd; en nu hunne ransels weder opnemende, marcheerden zij de stad in, om een logement te zoeken. Niets kon de stille tevredenheid te boven gaan, waarmede Ledcury, met een blaauwen pet op het hoofd en zijnen bril op den neus, al voorstappende om zich heen keek, en tegen de jongens glimlachte, die, door zijn voorkomen uitgelokt, hem vrij luidruchtig naliepen, of hun het laatste Engelsche kopergeld, dat hij in zijn zak had, toewierp. De twee vrienden namen hunnen intrek in het Hotel de l'Union op de Grande Place, en besteedden twee dagen om de stad en den omtrek te bezigligen. Natuurlijk werd een groot gedeelte van een dezer twee dagen aan een bezoek van Waterloo gewijd, van welke plaats Ledbüry verscheidene gedachtenissen van den merkwaardigen veldslag medebragt, zich zeer gelukkig achtende, dat hij die na verloop van zooveel tijd nog had kunnen bekomen. Hij wist niet, dat de boeren in den omtrek het geheim bezitten om kogels plat te kloppen en oude sabels te laten roesten, en dat de schrandere handwerkers van Luik nieuw gemaakte adelaars, door middel van wat klei en een weinig azijn, om kopergroen voort te brengen, eene waarde weten te geven, welke de originele honderdvoudig overtreft. Hij dacht alleen aan het effect, dat deze gedachtenissen op de chiffoniere te Islington zouden maken, en hoe zich bezoekers zouden verwonderen, als hij vertelde, dat hij die zelf van het slagveld had medegebragt. Hij schreef ook zijnen naam in het boek, dat men er bij den berg op 11a houdt, met des te meer zwier en trotsehheid, omdat Johnson juist een vreemden heer had doodgepraat, die wilde beweren, dat de Franschen eigenlijk den slag hadden gewonnen. Jack schreef zijn naam als Marquis de Puit aux Clercs, van Clerkenwcll, een titel, waarover de bewaarder van het archief zich eerbiedig verwonderde. Den volgenden morgen reden zij over den spoorweg naar Luik, bet Engelsche Birmingham, en van daar met de diligence naar Aken. In deze stad vonden zij weinig dat hen kon ophouden, en besloten daarom nog denzelfden avond verder naar Keulen te rijden, in eene rammelkast, die iets van het model van alle mogelijke rijtuigen scheen te hebben. Onderweg was niet veel te zien, voornamelijk om de natuur- Iijke reden, dat het pikdonker was; maar Jack wilde toch niet, dat iemand der passagiers zou slapen, en deed irom met allerlei grappen zijn best om hen wakker te, tourist Twee van deze waren Engelsche studenten in de eener stad, zich reeds schenen te oefenen in de practijk ..eden staatkunwit zwart te maken. Ieder oogenblik zaten zij elkander in ik veeren ; want geen van beiden kon iets zeggen, of de ander wist daarop een aantal exceptiën en contra-argumenten. »Zijt gij meer te Keulen geweest, Mijnheer?" vroeg Jack een van hen, nadat hij Ledbory had aangestooten. — »Neen, Mijnheer! — dat is, namelijk — zonder gevolgtrekking gezegd — nooit. Is het eene merkwaardige stad ?" — »Het eau is de voornaamste natuurlijke merkwaardigheid," antwoordde Jack. » Gij zult u verbazen over de fonteinen op de markt." — »lieer!" riep de jonge regtsgeleerde uit. »Ik had niet gedacht, dat het natuurlijk water was." — »0 ja!" hervatte Jack. »Men onderstelde dat er ontzaggelijke beddingen antc-diluviaansche versteende bloemen onder Keulen liggen, waaruit het opwelt. Heb gij de scheikunde bestudeerd, Mijnheer?" — »Ik heb de voorlezingen in het Polytechnisch Instituut bijgewoond," was het antwoord. — »Nu, dan zult gij mij wel begrijpen," hervatte Johnson. » Het water wordt gedecomposeerd j het oxvgeen en hydrogeen vereenigen zich met de koolstof der anthraciet, en deze drie vormen alcohol, hetwelk de essence der versteeningen van bloemen oplost, en, met het bronwater vereenigd, naar de oppervlakte komt." Hier hield Jack even op, om adem te halen. — » Farina is de grootste koopman er in, naar ik meen," zeide de andere reiziger, daar de eerste van loutere verbijstering stilzweeg. — » Hij doet uitgebreide zakenantwoordde Jack , » maar de voornaamsten zijn Gasthaus en Handlung; gij zult overal door geheel Duitsehland hunne namen zien." Laar de twee studenten alles voor goede munt aannamen, ging Jack op dezelfde manier voort, tot groot vermaak van Lejobury , hoewel deze somtijds bevreesd werd, dat men lont zou ruiken. — Ten vijf ure in den ochtend stapte men te Keulen af, en het eerste woord, dat Jack sprak, toen zijne twee landgenooten buiten gehoor waren, was: »Heb ik ooit zulk een paar uilen...." Het overige van het gezegde hield hij voor zich, daar zij toen juist de kade bereikten, aan welke de stoomboot lag, die ten zes ure naar Coblentz zou ver- *trekkaa- de, mare.. Niets kon di Ledbury, met pflyS10L0GIE yAN PARIJS (Naar het Soogduitsch.) Zonder juist tot de gewone soort van leêgloopers en straatslijpers te behooren, drentel ik echter gaarne eens rond ter plaatse, waar ik mij bevind, en bezie gaarne op mijn gemak wat zich aan mijn oog voordoet; en in dit opzigt was Parijs voor mij eene plaats bij uitnemendheid. Mijne eerste vier weken bleven bepaald om mij het uiterlijk voorkomen der stad in het geheugen te prenten, en tevens het karakter der natie in het algemeen te bestuderen. De meeste vreemdelingen brengen geen vast plan mede, en van daar komt het, wanneer zoo vele reizigers, ook Duitschers, reeds in de eerste veertien dagen van hun verblijf, over verveling, eenzaamheid, gebrek aan gezelligheid, en ik weet niet over wat al meer, klagen, en zich dagelijks meer en meer van de gegrondheid overtuigen van het spreekwoord: Oost west, thuis best. Deze lieden hebben zich waarschijnlijk Parijs omtrent zoo voorgesteld, als de oude theologen ons den hemel beschrijven, of zoo als menige kleine stad, waar ieder nieuwaangekomene terstond na het afgeven van zijnen brief van aanbeveling ten eten genoodigd en van alle zijden te gemoet gekomen wordt. Dat is echter zoo min te Parijs als in andere groote steden het geval. Wanneer de vreemdeling geen bijzonder grooten naam heeft, of geen beroemd man, geen virtuoos is, denkt men in 't algemeen genoeg te doen, wanneer men hem zoo vele visitekaartjes wederbrengt of terugzendt, als men van hem ontvangen heeft; voor het overige blijft hij aan zijnen loonbediende en zijnen goeden genius overgelaten, lleeds de massa van vreemdelingen, welke bij voortduring naar de zoogenaamde wereldsteden toestroomt, maakt dit volkomen begrijpelijk; en wanneer men bedenkt, welk raar soort er zich onder bevindt, dan kan men het den menschen niet kwalijk nemen, wanneer zij zich in 't algemeen met de reizigers niet veelinlaten. liet is mij steeds een raadsel geweest, hoe menig tourist liet maakt, om in weinig weken van het bestuur eener stad, van de zeden en gebruiken der inwoners, van den staatkundigen toestand, en van dien der kunsten en wetenschappen, meer te vernemen, dan mij dikwerf in maanden en jaren van mijn verblijf is mogelijk geweest. Deze heeren verlaten zich waarschijnlijk op hunne vrienden en op andere vertellers , nemen voor goede munt aan, wat deze hen in de hand stoppen, en doen het weder aan andere lieden over, doch houden zich steeds, alsof zij alles, wat zij leveren, zelve gezien, gehoord en ondervonden hebben. Wie de wereld kent, weet hoe het met het waarnemingsvermogen dezer lieden gesteld is. Ik heb toch ook een paar oogen om te zien, zoowel als andere lieden; ik wil gaarne ook wat weten; maar ik beken openhartig, dat ik op mijne togten van datgene het minste opvangen en waarnemen kon, waarmede anderen zoo gemakkelijk geheele vellen vullen. Men leeft immers onder vreemdelingen, als het eens bijzonder meèloopt, zoo als in zijn vaderland en onder zijne vrienden en bekenden. Men weet echter, hoe moeijelijk het reeds te huis valt, over eene kleinigheid, van welken aard ook, juiste inlichting te bekomen; zou dit onder vreemden niet nog moeijelijker, zouden de oordeelvellingen, om wel te begrijpen redenen, niet nog scheever zijn? Wat de zeden, het karakter en het geheele leven eener natie of stad betreft, daarover laat zich voorzeker reeds veel zeggen; doch zeker schrijver over Parijs merkt te regt aan : » De vreemdelingen kunnen zeer goed de schouwburgen , de wandelingen, de openbare zeden en gewoonten schilderen, kortom, alles wat levendig, alles wat voor iedereen zigtbaar is; maar wanneer zij van het huiselijk leven, van het karakter des volks in hun bedrijf en maatschappelijk leven en van de eigenaardigheden en fijne nuances beginnen te spreken, zullen zij hunnen landgenooten slechts zand in de oogen strooijen." liet eigenlijk openbare derhalve behoort den vreemdeling toe ; dit kan voor hem niet verborgen worden, wanneer men niet vooronderstellen wil, dat de menschen in eene groote stad, waar zij zulks het minste noodig hebben, in voortdurende veinzerij leven. Dit openbare leven zal de vreemdeling in korten tijd (ofschoon niet in zes weken) beter waarnemen, dan de ingezetene misschien in zijn geheel leven. "Voordat ik mij echter met het levendige der stad ga bezig houden, wilde ik mij eerst met het doode derzelve, met l%8inS en omvang, met straten en huizen, nader bekend maken. Het oudste gedeelte van Parijs is donker en eng. Het eilandje in de Seine, de Cité genaamd, en de het vroegst bebouwde plek, is de engste, donkerste en inorsigste wijk der stad, ofschoon in den laatsten tijd hier veel lichter gemaakt, uitgebreid en opgeruimd is. De naastbijgelegene wijken zijn reeds een weinig luchtiger, de meer verwijderde nog meer, en de meest verwijderde zijn de helderste, prachtigste en bevalligste. De Cité is de wortel van den ontzaggelijken boom, die door eenen stroom rondom bevochtigd wordt, en die magtige takken in hoogte en breedte heeft doen uitgroeijen. De voorstad Saint-Germain, het Pantheon, de Militaire School, het Hotel der Invaliden, de Kamer der Gedeputeerden, de Tuileriën, de Champs Ehjsées, de groote Triomfboog, de Magdalenakerk, het Palais-royal, de Julij-zuil, en honderd dergelijke werken, zijn de uitstekende spitsen van de kroon des booms. Welk een onderscheid tusschen de stad, die Keizer Julianus zijn bemind Lutetia heette, en die, welke Lodewijk Philips zijne goede stad Parijs noemt! Gene was de eikel, deze is de eik. De hoofdstad van Frankrijk wies, in den loop des tijds, met de magt zijner koningen. Parijs, zoowel van binnen als van buiten, zag er tot in de zestiende eeuw nog geheel middeleeuwsch en feudalistisch uit. De vernieuwing dagteekent Tan Frans I. Hij was de hersteller der wetenschapgen in Frankrijk, en met haar, hand aan hand, kwamen de overige kunsten van den vrede. De modern-romantische smaak in de bouwkunst begon zich van Italië uit te breiden; Frans liet vele oude gebouwen omverhalen, nieuwe in den Italiaanschen stijl oprigten, eenige straten doorslaan, andere lichter maken. Galanterie en luxe bereikten eenen hoogen graad, terwijl duizende kunsten en handwerken, die alleen voor deze arbeidden, zich gedeeltelijk herwaarts verplaatsten, gedeeltelijk ontloken. Reeds Frans I stond aan het hoofd van een galant hof; Hendrik II, geheel door zijne sclioone beminde, Diane de Poitiers, beheerscht, maakte het zijne volkomen tot eene tooverwereld. De liefde werd eerst een stelsel en toen eene kunst, die door hare aanhangers duizenden den kost gaf. Verkwisting en weelde begonnen zich thans door eene stad te verspreiden, welke, zoo lang hare koningen burgerlijke grondstellingen koesterden, en door het leenstelsel en de geestelijkheid in toom gehouden werden, hare lage muren met had kunnen overschrijden. Onder Lodewijk XIII, of liever onder den Kardinaal de Richelied, werd de vergrooting en verfraaijing der stad met ieder jaar zigtbaarder, en thans legde men, als het ware, de grondsteenen tot de prachtige werken, die Lodewijk XIV ondernam en volvoerde. Lodewijk XIV scheen zijne hoofdstad tot eene wereldstad, even als zijn rijk tot een wereldrijk te willen maken. Wat haren omvang in den weg stond, werd omvergehaald. Even als uit het bereik van het staatsbestuur, zoo verdwenen uit de jurisdictie der hoofdstad de laatste overblijfselen van het feudalismus. De oude torens der poorten, de oude burgen en muren, welke Richelieu nog had overgelaten, vielen omver, en de wallen en grachten rondom werden geslecht, gedempt en met boomen beplant, die thans nog hier en daar de oude paleizen der boulevards beschaduwen. Omstreeks honderd straten werden met hare huizen afgebroken , en op alle punten der stad ontstond, als door een tooverslag, een nieuwe, kolossale aanleg. Liefde, ijdelheid en eerzucht waren andermaals bouwmeesteressen, en zij vertoonden zich, onder de regering van den »grooten koning," in haren schitterendsten, maar ook verderfelijksten triomf. De regering van Lodewijk XIV was van deze zijde, ofschoon dan ook niet van vele anderen, liet vervolg der vorige, en de barrières van Parijs breidden zich hoe langer hoe meer uit. Wat drie eeuwen allengs hadden tot stand gebragt, werd in het laatste derde gedeelte der vorige besloten en voltooid. De nog bestaande tolmuur werd opgerigt, en der stad Parijs en der magt harer koningen tevens paal en perk gesteld. Beiden hadden hunnen hoogsten trap bereikt, en zij vonden, zoo als in den aard der zaak ligt, eindelijk een doel: Parijs door muren, de koning door de verzameling der rijksstenden. De geheele omvang der stad binnen dezen tolmuur bedraagt 34,398,000 vierkante mètres. Echter is deze omvang op verre na niet volbouwd. Aan de noord- zoowel als aan de zuidzijde omsluit de muur zeer aanzienlijke streken tuinen akkerland. In den omtrek der Militaire School en het Hotel der Invaliden, van de Rue Fawjirard tot aan den oever der Seine, en van daar rondom Chaillot, le Roule, le Chaussée d'Antin, de voorsteden Montmartre, Poissonnière , Saint-Denis, Stunt-Martin, du Temple, Sa,ïïit~A.Htome, liggen uitgestrekte velden, waar noch huis noch straat, maar alleen tuin- en akkerland is; streken, die, wanneer zij bebouwd waren, het getal der huizen, straten en inwoners ten minste met een derde zouden vermeerderen. Hoe digter aan den muur, des te lichter is de stad, des te langer en breeder zijn de straten, des te geringer is het gewoel, des te vlijtiger , stiller en tevredener zijn de inwoners, des te armoediger en lager de huizen , die vaak slechts met stroo gedekte hutten zijn. Geheel Parijs, op deze wijze bebouwd en bewoond , zou niet meer dan zeshonderd straten en driemaalhonderdduizend inwoners kunnen bevatten; terwijl het nieuwste plan van Parijs 2083 straten opgeeft, en volgens de laatste volkstelling het getal inwoners 935,241 zielen beliep. De kern der stad is de eigenlijke zetel dezer volksmenigte. Het Paleis van Justitie als middelpunt aangenomen, trekt men om hetzelve een kring van meer dan een uur gaans middellijn, die van binnen met huizen, van welke geen minder dan drie, de meesten echter vijf verdiepingen hoog zijn, in den eigenlijken zin des woords opgepropt is. Deze kring bevat eigenlijk datgene, wat Parijs tot de onzindelijkste, rumoerigste, maar ook tot de vrolijkste stad der wereld maakt. Het sluit de oude boulevards in, raakt bijna dc nieuwe aan, omvat het Palais rotjal, de Tuileriën, een dozijn schouwburgen, negen of tien groote hallen, zeven of acht markten, vijf of zes elegante passages, de Louvre, de kaden, het Stadhuis, het Quarlier latin, de lokalen der geneeskundige, regtsgeleerdc en wijsgeerige faculteiten , en Kruidtuin, het Pantheon, de Luxembourg, het Instituut, de voorstad Saint- G er main, de Kamer der Gedeputeerden, de Seine en hare acht bruggen, de Champs elysées, zes groote pleinen, zeventien a achttien der grootste kerken, veertig a vijftig der schoonste hotels, de Bank, de Beurs, geregtslioven, collegiën , ministeriën , museums en bibliotheken, de levendigste en rijkste straten, de schitterendste magazijnen voor alle takken van luxe, en eindelijk de meest bezochte vereenigingsplaatsen van den allergrofsten en allerfijnsten wellust. Hoe nader bij het hier boven opgegeven middelpunt, des te enger, en bij gevolg morsiger, zijn de straten. Hier heeft men de straten de la Fève, de la Draperie, des Marmousets, waarin het geheele jaar geen zonnestraal doordringt; niet ver van deze, aan gene zijde der Seine, aan den linker oever, de straten Coupe-gorge, Coupe-gueule, Fide-gousset, wier namen haar reeds als schuilhoeken van moordenaars en dieven kenmerkt; aan den regteroever de straten de la Juiverie, Judas, de Ia Friperie, die haren Joodschen oorsprong op het voorhoofd dragen. De straten rondom den Hlarché des Innocents, de la Cossonnerie (*), de la Cordonnerie, de la Chauvrerie, de la Ferronnerie, de Ia Harengerie, de la Savonnerie, des Déchargeurs, des Fourreurs, des Precheurs, des Lavandières, des Mauvaises Paroles, au Lard, de la Limace, aux Dames (de la IIalle) , de la Fosse-aux-chiens, du Piedde-boeuf, du grand Hurleur , Thibautode, Firechappe, / i> boudin, Transnonain, Trousse-vache, al deze straten verraden reeds door hare namen, dat zij allerlei luchten uitwasemen, en in allerlei reuk moeten staan. En wanneer men eenen vreemdeling, geblinddoekt, op eens in dit nest van grootendeels enge, zwarte, modderige stegen verplaatste , en hem dan den blinddoek afnam en raden liet waar hij was, zou hij er onmogelijk aan denken, dat hij zich in het middelpunt (*) Vroeger heette deze straat, platweg, de la Cochonnerie; evenzoo heetten de straten Transnonain en Verderet weleer Trousse-Nonam en Mcrderet. Tan de beschaafdste stad der wereld bevond, voordat hij de schooijers en bedelaarsters elkander als monsieur en madame hoorde toespreken. De stinkendste graad van onzindelijkheid en de morsige straten , zelfs midden in den zomer, zijn in dit middengedeelte der stad nog altijd het oude waarteeken, van hetwelk de Parijzer jurisdictie den ouden naam Lutetia (ó luto) zou hebben , en alle pogingen der politie sedert eeuwen waren hier vergeefs. De aanleg der oude wijken van het centrum, aan den voet eener steile hoogte, op eenen zandigen natten grond, in de nabijheid van moerassen, maakte dit gedeelte der stad van ouds her boven alle bedenking morsig. Daar, waar thans • de kaden, de boulevards, het Palais rotjal, de Beurs, de Tuileriën, enz. staan, was vroeger niets dan moeras, veld en weide. Door deze streek kwam men in den Franlusehen tijd aan den noordelijken oever der Seine, aan welken eenige kleine huizen stonden, die morsige straten vormden, en boven welke zich een versterkte toren (de Grand Chdtelet) verhief; terwijl eene brug (thans de Pont-au-Change) naar een eilandje in de Seine liep (de Cité), dat slechts door priesters en eenige kooplieden bewoond was, en van hetwelk, aan de zuidzijde, eene andere kleine brug (thans Petit-Pont) weder naar den anderen oever liep, waar een andere toren (de Petit Chdtelet) stond, en drie a vierhonderd huizen langs den oever, te midden van wijnbergen en tuinen, verstrooid lagen. De huizen waren rond, zeer klein, zonder schoorsteenen, van hout en leem gebouwd, en met stroo en rijs bedekt. Zoo zag Parijs er nog onder de koniDgen der derde lijn tot in de twaalfde eeuw uit.
4,136
MMKNGU01:001306021:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
De turnvriend; tijdschrift gewijd aan de lichamelijke opvoeding des volks-orgaan van het Nederlandsch Gymnastiek Verbond, jrg 2, 1882, no. 20, 15-10-1882
null
Dutch
Spoken
5,145
9,789
N°. 20. 15 October 1882. Jaargang, DE TURNVRIEND, TIJDSCHRIFT gewijd aan de lichamelijke opvoeding des volks, ORGAAN VAN HET NEDERLANDSEN GYMNASTIEK VERBOND, ONDER REDACTIE VAN J. J. WOPKES Jz. EN MET MEDEWERKING VAN DE HEEUEN ; joh. Blom, Mr. J. L. de Bruijn Kops, Br. H. van Cappelle, Dr. B. Carsten, J. S. Gr. Disse, Dr. NT. B. Donkersloot, Mr. D. van Eek, Dr. H. J. Evers, W. Haanstra, GE. Hesse, E. de Jong, Mej. H. Krooneman, P. Lamster, A. B. Meilink, A. Moens. Dr. M. Salverda, A. GE. G. Sutherland Koyaards, S. Vestdijk, A. J. Wiggerman, Dr. T. C. Winkler, Dr. H. A. Zegers en anderen. WIJZE VAN UITGAVE: Uit blad verschijnt, zooveel mogolijk, den eersten en vijftienden van elke maand, prijs per jaargang franco per post ƒ 2.50, voor het buitenland / 3.—. Advertentiën van 1 6 regels / 0.60; ieder regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Alle stukken voor do Redactie bestemd, boeken ter beoordeeling, advertentiën enz. worden franco ingewacbt bij de uitgevers: IPENBUUR & VAN SELDAM, Damrak 48, Amsterdam. Voor echte mannenwaarde Klink’ luid ons krachtig lied; Dan Salie en de zijnen Zijn onze broeders niet. Maar mannen, fier en frisoh on vrij, Dezulken eeren, prijzen wij, Vrank, Vrij en Vroom en Vroed. Leopold ter Wille. Nederlandsch Gymnastiek Verbond. Aan H.H. leden en belangstellenden werd het volgende adres ver- Aan Zijne Excellentie (zonden : den Minister van BinnenlandscAe Zeiken, geven met verschuldigde hoogachting te kennen de ondergeteekenden, dat zij met levendige belangstelling en groote sympathie hebben kennis genomen van het adres tot Z. E. gericht door de 11. H. Mr. R. A. Kerkhoven, J. A. Blentjes, c.s. (stichters der Nederlandsohe Olympla-Vereenlglng), strekkende maatregelen te doen beramen om, op alle openbare scholen, zoo van lager- als middelbaar- en gymnasiaal onderwijs, het gewone onderricht dagelijks door lichaamsoefeningen van verschillenden aard, zoo binnenshuis als in de open lucht, te doen afwisselen; alsmede van het adres van den Geneeskundigen Raad in Noord-Brabant, en Limburg, strekkende tot het invoeren van het onderwijs inde gymnastiek op alle lagere scholen ; dat zij, doordrongen van de hooge waarde van het onderwijs in kunstmatige lichaamsoefeningen (gymnastiek), welk onderwijs toch eene harmonische ontwikkeling van alle lichaamsdeelen beoogt, in het bijzonder de aandacht op genoemd onderwijs wensohen te vestigen; dat ook zij overtuigd zijn van de dringende behoefte aan een beter evenwicht tusschen de geestelijke en lichamelijke opleiding der jeugd; redenen, waarom zij de vrijheid nemen deze adressen te ondersteunen, met verzoek, dat het Z. E. moge behagen zijne medewerking te verleenen tot wijziging onzer wetgeving inden zin door adressanten bedoeld. ’t Welk doende, enz. Met genoegen melden wij dat tot dusverre 40 lijsten ons werden teruggezonden mot circa 1200 handteekeningen voorzien, waarvan we slechts enkelen wensohen te vermelden: Dordrecht: Dr. Haver Droeze, Keiler van Hoorn, Dr. v.d. Chijs, Dr. Leedegang, Dr. de Graaf, Dr. van Loon, Dr. Geijl, Dr. van Deventer, Dr. Jelgersraa. Roermond : Brouwers, Burgr., Jhr. Michiels van Kossénioh, Schoolopz, de Sain, bchoülopz., Dr. Sohreurs, Dr. Hoffmans, Dr. van Heel, Mr. Schouten, Mr. Geradts Mr. btonels, 7 Koog-Zaandnk: Burgrs. Smit en Ferf Dr. Stephan, Dr. Hassels, Dr. Mulder. Bergen op Zoom: v/d Wijnpersse, dir,, Görlitz, Dr. Meilink, Brogtrop, Gun-Leer‘u’e“ & S. Mr. Verhagen, Mr. v. Swieten, do Roook, O. Schoolopz., pi-- Y' MeiJer3 Knoote, Kriebel, van Löbon Seis, van Lesschen, de riomers, hootdofficieren. ’ Wormerveer: Burgr. Veg. van Claerbergen, Dr. Kortenaar, Dr. Boeke. ïbparta te Amsterdam zond ons do lijst terug met ruim 100 handteekeningen van Ambtenaren bij ’s Rijkstelegraaf, enz. Bestuursvergadering zal gehouden worden den 44“ November; Alg. Jaarl Verg. den 17deu December o. k. ’ Tot het Verbond is toegotreden: Als gewoon lid; de G. 258 Geschiedkundige ontwikkeling onzer opvoedkundige gymnastiek. DOOR F. LAMSTE R. (Vervolg.) Jahn (1778—1852) die sedert liet jaar 1810 als leeraar aan het Plamann’sche loer- en opvoedingsinstituut te Berlijn werkzaam was, wandelde in het voorjaar van 1810 inde vrije namiddaguren met eenige zijner leerlingen in het veld en inde bossohen, waar bewegingsspelen en eenvoudige lichaamsoefeningen uitgevoerd werden; in 1811 opende hij met hen, die gedurende den winter volgehouden hadden, de turnplaats op de wereldbekende sllasenheido”, waar eiken Woensdag- en Zaterdagnamiddag van 3 tot 7 uur geturnd werd. Nieuwe toestellen werden daar ingerioht en nieuwe oefeningen uitgevonden, beproefd en allengskens in eene methodische volgorde gerangschikt. Inden wintertijd werden de werken van Gutsmuths bestudeerd en werd theorethisch behandeld, wat men gedurende den Zomer praktisch beoefend had. Wel was Jahn niet de deskundige gymnastiekmeester, zooals Gutsmuths, maar hij bezat een' geest, die het verstond iedereen mede te slepen en voor zijn doel en zijne zaak te winnen ; niet minder dan 1000 jonge lieden hadden zich reeds kort na de opening van de turnplaats op de üHasenheide” aan dezen geuialen man aangesloten. Bij de methodische rangschikking der oefeningen, waarbij uitsluitend de moeiclijkhoid der oefening den uitslag gaf, vond hij een trouwen helper in zijn vroegeren leerling Eiselen, die later voorwerker en Jahn’s medeloeraar werd. Terwijl Jahn zonder aarzelen, vurig en snel zijne ideeën in ruwe trekken verwezenlijkte, voltooide Eiselen zorgvuldig het nog ontbrekende, verrijkte de voorhanden oefeningsstof en was ijverig werkzaam om de geheele turnzaak methodisch te regelen. Aan hot vereenigde streven dezer beide mannen is het te danken, dat de Duitsohe sturnerei” in betrekkelijk korten tijd zich ineen ongeloofelijken vooruitgang en eene allo verwachting te boven gaande uitbreiding verheugen mocht. in verschillende steden, als Breslau, Meoklenburg, Lubeck, Hamburg, Jena, Hallo enz. werden soortgelijke inrichtingen, als de Jahn’sche turnplaats in Berlijn in ’t leven geroepen, die echter alle meer of minder in nadere betrekking tot de Berlijnsche turnschool stonden en ook dikwerf van daar hunne voorwerkers of turnleiders ontvingen. Toon Jahn in ’t jaar 1817 door zijne 21 lozingen, en do Jahn’sohe studenten door het Wartburgfeest het ongenoegen der regeering reeds op zich geladen hadden, trof de gymnastiek ter oorzake van de vermoording van Kotzebu, het groote ongeluk, dat op bevel der Pruisische regeering alle turnplaatsen in geheel Pruisen, meer dan 80 in getal, door de politie gesloten werden. De eerwaardige Jahn werd als een gevaarlijk demagoog gedenunceord en in den nacht van 13 op 14 Juli 1819 op bevel van den Pruisischen minister Hardenberg in hechtenis genomen, en van 1819 tot 1825, éérst op do vesting Spandau, later in Küstrin en Kolberg gevangen gehouden; van 1825 tot 1840 woonde hij onder bijzonder toezicht dor politie afwisselend in Freiburg en Kolloda, wolk toezicht eerst bij de troonsbestijging van Friedr. Wilh, IV in 1840 opgeheven 259 ivel'd. Friedr. Wilh. verleende hem voor zijne verdiensten inde vrijheidsoorlogen het ijzeren kruis. Alhoewel gedurende deze 20 jaar alle tarnplaatsen in geheel Pruisen op bevel der regeering gesloten waren, ia dié tijd toch niet geheel onvruchtbaar voor de gymnastiek geweest. Vooral Eiselen, destijds leeraar aan de Plamann sche inrichting in Berlijn, heeft zich groote verdiensten door zijnen ijver en zijnen arbeid op gymnastisch gebied verworven. In het jaar 1825 wist hij van de regeering verlof te krijgen, eene scherm- en voltigeerzaal in Berlijn in te richten (de benaming turnzaal was uitdrukkelijk verboden), in 1828 opende hjj eene turnschool voor jongelingen en in 1832 eene voor meisjes. Bovendien vormde hij in dezen tijd niet slechts een groot aantal gymnastiekonderwijzers, maar gaf ook talrijke geschriften over gymnastiek en schermen uit, als; Das Deutsche Hiébfechten 1818, Abriss des Deutschen Stossfechtem 1826, Der Wunderkreis 1827, Hantelübungen 1833, Turntafcln 1837, Merkbüchlein für Anfanger 1838, Anweisung für Vorturner 1814, Üeber Anlegung von Turnplatzen und Leilung von Turnübungen 1844, Abbildungen von Turnübungen, gezeichnet von Robolsky und Töppe. Tot hot jaar 1850 waren dan ook zijne geschriften bijna de eenige bron, waaruit do turnliteraten hunne stof putten. Uiteen en ander blijkt, dat Eiselen eigenlijk de schepper van het methodisch stelsel is, hetwelk zoo dikwerf ten onrechte hot Jahn’sche genoemd wordt. Op datzelfde tijdstip waren als gymnastiekonderwijzers werkzaam Dr. Klump in Stuttgart, Massmann in Münohen, Werner in Dresden, Clias in Zwitserland en Amoros in Frankrijk. Eindeljjk in het jaar 1840 verscheen eene verordening van het Pruisisch ministerie, die de invoering der gymnastiek in alle middelbare en hoogerc scholen aanbeval, en 2 jaren later, in 1842, Volgde een kabinetsorder, die het turnen als noodzakelijk en onmisbaar voor de opvoeding der mannelijke jeugd verklaarde. De bovengenoemde Prof. Massmann te Münohen werd naar Berljjn geroepen, om als turninspecteur turninrichtingen in het leven te roepen, gymnastiekonderwijzers te vormen, inspectiereizen te ondernemen en in alle opzichten voor den bloei der turnzaak te werken. Massmann herstelde de turnplaals op de »Ilasenheide” en bewerkte met Eiselen eene nieuwe uitgave van nJahns turnkunst”. In 1848 word door het Pruisisch ministerie bekend gemaakt, d..t onder Massmanns leiding eene turnkweeksohool tot opleiding van turnonderwijzers in Berlijn geopend was. jammer dat Massmann volstrekt niet begreep, waarop het aankwam. Do tijden en omstandigheden waren veranderd; het turnen der volwassenen begon zich in do vercenigingon zelfstandig te ontwikkelen en het turnen der jeugd moest derhalve als sohoolturnen en als een vak van onderwijs onder de leiding van het schooltoezicht staan. Massmann echter wilde noch van turnvereenigingen, noch van sohoolturnen iets weten; zijn ideaal was een turnplaats groot genoeg om 200 tot 4ÖO personen gelegenheid on ruimte tot beoefening der gymnastiek te verschaffen waar groot en klein elkaar helpend en van elkaar leerend zich kon oefenen. Allen moesten volgens leeftijd en lichaamskracht in afdeelingen van 10 tot 15 verdeeld worden; aan het hoofd van elke afdeeliug stond een voorwerker, en hot opperste toezicht en de leiding waren aan een turnleeraar toevertrouwd. Het is niet te verwonderen, dat Massmann met zijne zienswijze bij de verceteigingoh en nog meer bij de voorstanders van het sohoolturnen op hevigeil 260 ■weerstand stuitte. Zijne hardnekkigheid wikkelde hem in eene onaangename polemiek, en deze werkte zoo verlammend op zijne turnerische werkzaamheden, dat de regeering genoodzaakt was, naar een anderen hoofdleider der gymnastiek om te zien. Deze ongunstige wending was voor de turnzaak te nadeeliger, daar de regeering niet slechts de hand van Massmann aftrok, maar ook van zijne tegenstanders, die de zaak helderder inzagen, en waaronder A. Spiess de eerste plaats innam, niet gediend wilde zijn. De Pruisische minister van oorlog had in 1845 en 1846 eenige officieren met verschillende instructies naar Zweden gezonden; één van hen, de artillerieofficier Hugo Hothstein, die reeds vroeger eene groote belangstelling voor de Zweedsche gymnastiek gekoesterd had, kwam als een fanatiek vereerder der Lingsche gymnastiek terug en werd in het jaar 1851 tot bestuurder der «Königl. Central-Turnanstalt” in Berlijn benoemd. 12 Jaren later (van 1851 tot 1863) heeft hij eenen verlammenden invloed op de ontwikkeling en den bloei van het schoolturnen in Pruisen uitgeoefend, daar hij alle krachten en zijnen geheelen invloed gebruikte om door eene meer uitgebreide bewerking van het Lingsche systeem eene Pruisische Staats-Turnmethode te scheppen. Later zullen wij zien, welke middelen hij hiertoe bezigde en op welke wijze hij inden strijd met zijne tegenstanders het onderspit gedolven heeft. Terwijl in Pruisen van 1842 tot 1863 de krachtige onwikkeling van het schoolturnen door den nadeeligen invloed van Massmann en Rothstein zeer belemmerd werd, begon A. Spiess in Bazel zich als origineel schrijver over turnzaken eenen grooten naam te verwerven. Zijn hoofdwerk »Die Turnschule” verscheen van 1840 tot 1846 en bevatte in 4 deelen de leer van de vrjjoefeningen, hang-, steun- en ordeoefeningen. In het lste gedeelte behandelt hij de zoogenaamde voor- of gewriohtsoefeningen van het jJahnsohe” of «Duitsche” turnen als eenen zelfstandigen tak van gymnastiekonderwijs; het 2de en 3d6 gedeelte bevat de toesteloefeningen; in het 4de gedeelte vinden wijde systematisch bewerkte leer der ordeoefeningen. Van 1847 tot 1851 verscheen zijn »Turnbuch für Sohulen”, dat in eene zeer uitvoerige ontwikkeling treedt van de wijze, waarop de leerlingen volgens eene bepaalde methode in het turnen moeten ouderwezen worden, Zijn eenig doel en streven en zijne grootste verdienste was de methodische bewerking der lichaamsbewegingen tot een opvoedkundig leervak. Terwijl de gymnastiek tot hiertoe nog altijd als eene bezigheid beschouwd werd, die van school en opvoeding gescheiden was, heeft Spiess haar op gelijke lijn met de andere opvoedkundige leervakken geplaatst. De school werd nu do aangewezen plaats, waar de geheele mensoh naar ziel en lichaam moest ontwikkeld worden. Volgens zijne methode moest de gymnastiek, evenals alle andere vakken aan geheele schoolklassen, en niet aan kleinere, volgens lichaamskracht verdeelde afdeelingen onderwezen worden, zooals dat bij het turnen volgens de Eiselensche methode plaats had en nog heden in de meeste turnvereenigingen toegepast wordt. Derhalve drong hij er ook zoo zeer op aan, dat ieder onderwijzer in staat moest zijnde gymnastische oefeningen te kunnen leiden, om zijne klasse evengoed inde turnzaal, als inde schoolzaal les te kunnen geven. Intusschen vonden zijne schriften in het begin niet do gewensohte ontvangst; vooral zijne sTurnschule” was door de uiterst droge systematische rangschik- 261 king van allo mogelijke bewegingsvormen eene bijna ongenietbare lectuur, die bovendien aan een onervaren onderwijzer niet de geringste aanleiding voor de practijk verschafte. Geheel anders was ’t met Spiess praotisohe werkzaamheid ; wie hem ééns had zien onderwijzen, werd medegesleept en voor zijn stelsel gewonnen. 262 hoofd, beui telings rechts en links toebrengen en in tle geveclitsteïlins- Hetzelfde op de vier hoeken. D ë Uitwijkingen als waarvan hier sprake is, vindt men duidelijk genoeg inde handleiding'Siebenhaar omsohreven. Eene nadere verklaring daarvan acht ik dus overbodig. ° 40e Les. Zes passen voorwaarts, bij eiken pas een’ slag naar het hoofd, (onder den arm) beurtelings links en rechts toebrengen. Draai rechtsom, met een enkelen nankslag rechts, de rechtervoet achter; sprong linksom keer met een slag links, de rechtervoet -vóór. Dit herhale men drie keer. beginnende met draai rechtsom met een’ enkelen flankslag rechts enz. Draai rechtsom, met een dubbelen flankslag, de rechtervoet achter, twee slagen links, de rechtervoet vier'hoelfen sla^Gn naar en *n de gevechtstelling. Hetzelfde op de Bij hoofd-of armslagen kan de leerling zich ook in versnelde maat voortbewegen In do 4CS » les komen 12 stampen voor. Het aanstal stampen inde vorige lessen zal de onderwijzer, geloof ik, nu gemakkelijk vinden. Wanneer de leerling deze veertig lessen onberispelijk uitvoert, (slaat) kan hij overgaan tot de lessen, waarbij een tegenpartij noodig is. J Zie thans de 12 eerste lessen korten stok inde welbekende handleiding voor het onderwijs inde schermkunst door C. Siebenhaar. Daarna komt liet zoogenaamde trekken (par ijsohermen) aan de beurt. Den leerling oefene men vooral m het vlug naslaan (nposter) na elke juiste en zuivere parade en wachte zich, hem te spoedig met verhinderen (arrêteren) bekend te maken. Eerst dan, wanhem ook dtf aanvallen> vel?dedigen en naslaan goed verstaat, vergunne men Een voorbeeld van een’ naslag. A valt uit, met de schijnslagen linkerwang rechterdij en den slag naar den huik. B brengt, na * t par eer en der bedr einde lichaamsdeelen Aden naslag naar het hoofd toe. y Een voorbeeld van verhinderen. B valt uit, met de schijnslagen links onder den arm, naar het hoofd en den slag naar de rechterdij. A pareert de schimslagen; ontwijkt den recht er dij slag, door het terugtrekken van het rechterbeen en geeft B met zijn wapen, dat nu vrij is, een raakslag vlak in het gelaat. De onderwijzer brengo den leerling verder aan het verstand, dat niet alle slagen in het gevecht gepareerd, maar zelfs velen ontweken dienen te worden vooral wanneer men met een woest en lichamelijk sterken strijder te doen heeft’ Moge eene levensbeschrijving, vaneen geachten en gevierden Russisohen schermmeester in Petorsburg, waaruit men zal kunnen zien, hoe voor dertiojaren aan t hof van Rusland de schermkunst in hoog aanzien stond en wellicht nog staat, dezen arbeid besluiten. De Nederlandsche Olympia-Vereeniging. (1) Onder voorzitterschap van den heer Mr, R. A. Kerkhoven had, 2 Sept. 11,, in het Amalia-Hótel te Eaarn de aangekondigde vergadering van belangstellenden inde oprichting van bovengenoemde Vereeuiging plaats. Onder het ruim SOtal aanwezigen bevonden zich 6 dames en o, a. ook Prof. Gunning en Dr Allebé Er waren afgevaardigden van den Geneeskundigen Raad van Noord-Brabant en Limburg en van het Ned. Gymn. Verbond; terwijl een groot aantal mannen van naam en invloed sohriftelijk hun instemming met het doel der Vereenieimr hadden betuigd. ° h De. Vergadering werd geopend met een toespraak van den heer Kerkhoven, waarin hp de stelling verdedigde, dat hier te lande geen behoorlijk verband bestaat tusschen opvoeding en onderwijs. Hij bestreedt de thans heerschende eenzijdige intellectueels richting bij het onderwijs, die ten nadeele komt van de zedelijke en lichamelijke ontwikkeling van het kind. Inden breede toonde hij het nut van de gymnastiek aan en eischte, zonder zelf tot eenzijdigheid te vervallen, voor haar eene betere plaats bij het onderwijs dan de tegenwoordige. Hij wees op hetgeen door mannen als Fruin, Lubach, Allebé, Evers, Mezger, (f) Wij konden ons verslag niet eerder opnemen, omdat wij aan stukken van anderen stellig plaatsruimte hadden toegezegd, 6(l 263 Coronel, Bientjes en anderen daaromtrent is geschreven, op den steun van de Geneeskundige Raden en op het streven van het N. G. V. De heer Bientjes toonde daarna aan dat het volstrekt noodzakelijk is, meer zorg te besteden aan de lichamelijke ontwikkeling der jeugd. Er dient beter verband te komen tussohen verstandelijke en lichamelijke ontwikkeling. Niet slechts aan veel leeren, maar ook aan karaktervorming en gezondheid moet gedacht worden. De bakens van ons opvoedingssysteem moeten worden verzet. Aan de gymnastiek behoort inde meest uitgebreide beteekenis evenveel plaatste worden ingeruimd als aan de verbetering der methode van ouderwijs. (1) Beide sprekers werden krachtig toegejuioht. Alsnu kwamen een Stal voorstellen aan de orde. I°. De aanwezigen vormen een genootschap onder den naam van vAlgemeene Olynipia-Vereeniging”. Het doel dezer Vereeniging zal zijn: het herstel van evenwicht tussohen geest- en lichaamsoefening bij de opvoeding der jeugd in Nederland door middel van: a vermeerdering en verbetering van gelegenheid tot gymnastische oefening, tot kracht en vlugheid bevorderende spelen en wedstrijden, oog" en handoefenenden arbeid, leerzame wandeltochten en andere soortgelijke spierkraoht-ontwikkelende en zintuig-soherpende oefeningen; 6 verbetering van onderwijsmethode, gepaard met besnoeiing en concentratie van onderwijs-programma’s en leerstof; c vermindering van den tijd, die thans zittend inde school wordt doorgebracht; d beperking der examens tot het onvermijdelijk noodzakelijke. 2°. Door de Vereeniging wordt een commissie benoemd tot de redactie van twee prijsvragen en tot het vaststellen van de wijze, waarop de gewenschte antwoorden zullen worden beoordeeld en gekeurd, welke prijsvragen zullen moeten strekken tot het verkrijgen vaneen antwoord op de vraag 1 wat of, onder de bestaande wetgeving, in Nederland gedaan kan worden tot het zooveel mogelijk bereiken van het in voorstel I aangewezen doel, en tot toepassing der daarbij voorgestelde middelen; vraag 2: het samenstellen vaneen ontwerp van wet op het Middelbaar- en Gymnasiaal Onderwijs, in overeenstemming met het beginsel van evenwicht tussohen geest- en lichaamsoefening, en met aanwijzing tevens der wijzigingen, die inde wetten op het Hooger- en Lager Onderwijs noodig zullen zijn, om ze ineen goed verband te brengen met dit onderwerp. 3°. De Vereeniging riohte een dringend verzoek tot hen, die belangstellen in een grondige voorbereiding der noodzakelijke verbetering onzer onderwijswetten, om door vrijwillige bijdragen het Bestuur der Olympia-Vereeniging in staat te stellen, voor do beantwoording dezer prijsvragen premiën uitte looven, eenigszins in verhouding staande tot het gewicht van het onderwerp, de wetenschap en de studie, die voor eene grondige beantwoording noodig zullen zijn; premiën b. v. van minstens ƒ 1000.— voor iedere prijsvraag. 4°. Benoeming eener Commissie tot het ontwerpen der statuten van de «A. 0.-V.”, met opdracht om in December e. k. rapport uitte brengen. 5'J. Benoeming vaneen voorloopig bestuur, ten einde dit in December e. k. dooreen definitief bestuur volgens de aan te nemen statuten te vervangen. De heer Jitta van Amsterdam verdedigt de meening dat het onvoldoende is te streven voor de jeugd naar vermeerdering en verbetering van gelegenheid tot gymnastische oefening. Er behoort te worden gezorgd voor vermeerderd en verbeterd gymnastisch ouderwijs. Hij gaf in overweging in dien geest het programma te wijzigen. 264 Anderen wilden niet van onderwijs gesproken zien, ten einde den schijn te vermijden alsof een minder gunstig oordeel over het gymnastisch onderwijs hier te lande werd uitgesproken, iets wat de heer Jitta trouwens ontkende met zijne motie te bedoelen. In het algemeen bleek het de bedoeling te zijnde gelegenheid tot het geven van dit onderwijs te verbeteren, met zoozeer dat onderwijs zelf Daar het bovendien thans niet gold het vaststellen van statuten, vereenio-de de vergadering zich met de oorspronkelijke redactie van het voorstel ten aanzien van dit punt. Ook de heer Jitta sloot zich daarbij aan. De heer M. Dentz beveelt hervorming aan van de wijze waarop de dames *Do tjes deelde mede dat ter bevordering van dat doel door eené dame een artikel zal worden geleverd in het tijdschrift van de _Veroemging. De heer llulscher uit Deventer houdt vervolgens de vergadering gormmen tijd bezig door het: voorlezen vaneen hoofdstuk uiteen eerstdaags te verschijnen werkje: Het tobben met onze jongens, door Jan Holland. Voorstel 1 2 en 3 worden achtereenvolgens aangenomen, lot leden der Commissie voor’de redactie der prijsvragen worden benoemd: Prof. van Beramelen, Prof Bosscha en Bonman. Idem voor de statuten Mr. H. C. van Kerkhoven, R Riikens en Gerard Keiler. Voorts kiest de vergadering tot leden van het vóorloopig bestuur de heereu R. A. Kerkhoven en J. A. Bientjes, met recht van assumtie. Zij verklaarden den heer Jitta te assumeeren. Deze 3 heeren fungeeren dus tot December a.s. _. ... , Na wedorzijdsche plichtpleging, waarbij door den heer Bientjes bijzondere hulde word gebracht aan den heer Kerkhoven, werd de vergadering gesjoten. Acte-examens inde Gymnastiek. Tot leden der Commissie, belast met het afnemen der acte-examens inde „vmnustiek zoowel voor lager- als middelbaar onderwijs, zijn bp Kon. besl. benoemd Prof J p. van Braam Houokgeest, Dr. 11. Treub en de H.M.: P. C. Adnan, lob Blom B H Habbema en A. B. Meilink, leeraren inde gymnastiek, respectievelijk te'Amsterdam, Arnhem, Tiel en Schiedam. Deze Commissie zal onder presidium van Dr. M. Salverda, Inspecteur voor het middelbaar onderwijs, zitting houden te ’s Gravenhage. (1) , , Voor hen, die zich geroepen gevoelen den gang dezer examens te beoordeelen, kan het volgende, dat ons van bevoegde zijde is medegedeeld, als maatstaf 6dsohenUyoorerde'acte Lager Onderwijs zijn bij Kon. besl. van 3 Augustus 1879 N°. 20 aldus omschreven: I».’ Algeraeene kennis van don houw en de verrichtingen van hot mensohe-1^oIlCßXndheMIl°eger)'in bijzonderheden met de leer der beenderen, gewrichten en spieren, voornamelijk met het oog op de gebruikelijke oefeningen inde 8y^naDedrevenliei™in’nuttige lichaamsoefeningen. (Hierbij dient men natuurlijk te kunnen verklaren waarom deze of geno oefening nuttig is). /o Bedrevenheid in het leiden van gymnastische oefeningen voor leerlingen van'beiderlei sekse en van den leeftijd, waarop zij de lagere school plegen te bezoeken. (Dus het leiden van oefeningen zonder toestellen en aan toestellen). 50 Nauwkeurige bekendheid met de voorzorgen, die bij het geven van gymmsHek-onderwijs moeten genomen worden. (Dit beteekent niet alleen het vasthouden en ondersteunen van den leerling, maar heeft ook betrekking op kleoding en liohamelijken toestand, b. v. breuken, verandering van gelaatskleur gedUWate hef praotfsohondeel aangaat, daarbij wordt vooral gelet of de kandidaat weet wat hij doet, of hij het «waarom” kan verklaren. Men moet aan zijn les- Voor do acte Lager Ouderwijs (p) op 8,9, 10 en 11 November; voor de aete Middelbaar Ouderwijs (P) op 13, 14,15, 16 en 17 (ged.) November, 265 geven kunnen zien, dat hij in eeno school ia werkzaam geweest; hij moet goed bekend zijn met den invloed van de bewegingen op het lichaam; hij moet weten wat men van de kinderen vorderen kan en mag, want Juist op jeugdigen leeftijd kan een verkeerd toogepaste gymnastiek zulke schromelijke gevolgen hebben. De meeste kandidaten kunnen naar het oordeel van vroegere examinatoren de oefeningen zonder toestellen slechts gebrekkig uitvoeren en dat is, vooral bij het lager onderwijs, toch een bepaald vereischte. Exerceeren met het geweer wordt niet gevraagd. Wat de paedagogiek betreft, enkele vragen over beloonen, straffen, ordehoudeu, soms over karakterkennis, worden er wol gedaan; maar vooral wordt er op gelet of de kandidaat tact heeft om met kinderen om te gaan. De examinandus moet in zooverre bedreven zijn in het doen van oefeningen aan de toestellen, dat hij behoorlijk als voorwerker bij de leerlingen kan optreden. Zoogenaamde «zware toeren” behoeft hij dus niet uitte voeren. Up net en bedaard werken wordt vooral gelet. Om aan het examen L. O. te kunnen deelnemen, moet men in hot bezit zijn der bevoegdheid tot het geven van lager onderwijs. De eischon voor het examen Middelbaar Ouderwijs zijn in ’t programma (Konbesl. van 2 Febr. G4) zoo onbepaald mogelijk gesteld en wel als volgt; «Theoretische kennis, verkregen door de studie van geschikte handleidingen; bedrevenheid in nuttige lichaamsoefeningen, het schermen en exeroeeren (handgrepen).” Hierbij hangt het natuurlijk geheel van de persoonlijke opvatting der examinatoren af, tot hoever deze kennis en bedrevenheid moeten reiken. De namen der aangewezen examinatoren strekken ons evenwel ten waarborg, dat de grenzen hier niet al te ver zullen worden uitgestrekt. Om aan dit examen te kunnen deelnemen, behoeft men niet in ’t bezit te zijn der acte voor gewoon lager onderwijs. {Red.) Opmerkingen, Berichten en Mededeeiingen. Door de «Algemeone Turnvereeniging” te Rotterdam is het volgende adres, van 442 handteekeningen voorzien, aan den Min. van Binn. Zaken verzonden; »De_ ondergeteekenden, overtuigd van de dringende behoefte aan een beter evenwicht tusschen geest- en lichaamsoefening bij de opleiding der jeugd in ons Vaderland, geven hierbij aan Uwe Exell. eerbiedig te kennen, dat zij° hun volle adhaesie schenken aan het adres van den heer Mr. R. A. Kerkhoven, verzoekende dit volksbelang in ernstige overweging te nemen en maatregelen te doen beramen om op alle openbare scholen, zoo van lager- als middelbaar- en gymnasiaal onderwijs, het gewone onderricht dagelijks door lichaamsoefening van verschillenden aard, zoo binnenshuis als inde open lucht, te doen aiwisselen.” Ook uit Arnhem, Eist en Groningen zijn dergelijke adressen van adhaesie aan den M. v. B. Z. verzonden. Wij hopen dat het voorbeeld der «Alg. Turn V.” alom navolging moge vinden en doen daarbij een beroep op de medewerking van H.H. Bestuurderen onzer G. V. Stilzitten zou thans voor verregaande lauwheid en onverschilligheid pleiten en tevens van ondankbaarheid blijk geven. Waar zooveel edele mannen van naam en qualiteit in het strijdperk getreden zijn, daar moet ieder zich aangorden om de overwinning te helpen verzekeren. En juist zij, die bij ervaring van het nut der gymnastiek kunnen spreken, zullen aan deze beweging een kraohtigen steun kunnen verschaffen. R. Tot onderwijzers inde gymnastiek aan de O. S. le kl. N° 20 en 27 te Amsterdam, zijn benoemd de heeren R. Bosch en H. L. Gerritsen aldaar. R. Dat de Bondsuitvoeringen te Maastricht en nu onlangs te Roermond goede vruchten hebben gedragen en Limburg voor de zaak der gymnastiek geheel gewonnen is, blijkt op nieuw uit de oprichting der 9de G. V. in deze provincie en wel te Echt. Zij heet «Hercules” en heeft tot zinspreuk «Hooger zij ons doel”. Ofschoon zij wegens gebrek aan de noodige middelen voor ’t oogenblik 266 alleen de schermkunst beoefent, bestaat er kana dat zij nog in dit jaar tot de beoefening der Gymnastiek zal kunnen overgaan. Het bestuur bestaat uit de H. H.: Jan Meuwissen, president; Schneiders, vice-president; P. Monsieur, secretarls—penningmeester; N. Delsing, commissaris. R. Te ’sHage zal aan de Normaalschietsobool een gymnastiek-cursus worden gehouden, waartoe 2 onderofficieren per regiment aldaar zullen worden tredetacheerd. Na afgelegd examen ia do acte van bevoegdheid tot het geven van onderwijs rn de gymnastiek uitgereikt aan den heer Kampsohuur te Batavia. Wij vernemen dat zulk een examen in Oost-Indië tot de zeldzaamheden behoort. R. Amersfoort. Op do vergadering van 9 September 11. is het bestuur der G,- en S. V. «Ajax als volgt samengesteld: A. H. J. v.d. Klashorst, president; C. Fuchter, vice-president; J. Leinweber penningmeester; C. Klober, commissaris van orde. Voorts is de heer H C j' Strengnaerts tot eerelid benoemd. Amsterdam, Inde vergadering van 30 September 11. heeft het bestuur van de Stud. G.- en S. V. »T. 11. ü. R. zich als volgt geconstitueerd: W. P. J. Bok, praeses; J. W. R. Koch, vice-praeses en quaestor; M. J. Brandts ab-aotis, Nieuwmarkt 134; VV. Hesselink en J. R. de Koning, comm. v. orde. ’ Amsterdam. De G. V. oLeonidas”, opgerioht 9 October 1881, is sedert 1 October 11. definitief gevestigd onder bovengenoemden naam. Zij telt op heden 16 VV. L., I K. L. en 1 B. L. Het bestuur bestaat uit de H.H. A. Elsenburg president—directeur; J. IJ. Bekker, secretaris. Paleisstraat 37; Ch. Roothaan Jz&’ penningmeester. De oefeningen worden gehouden van B—lo uur in het lokaal op de Westermarkt. Amsterdam. Dat bij turnfeesten het aanknoopen van vriendschapsbanden geen ijdele klanken zijn, bewees de wandeltocht van «Amstels G. V”, in vereenigmg met de Alkmaarsohe Turnclub «Kracht en Vlugheid”, op Zondag 10 Sept 11 Het plan toch werd gevormd te Roermond, tijdens de 12= Bondsuitvoering’ en behoefde weinig tijds om tot rijpheid te komen. & Een club van bijna veertig man, met de blauwe pet en waaronder verscheidene met de traditioneele witte turnpantalon, gaf waarlijk eene aardige schakeering aan het vroohjke groen dat Bergen’s omstreken zoo ruimschoots aanbiedt. De tocht, die van Alkmaar uitging en over Sohoorldam, Schoorl, Bergen, Esmond en Heilo werd voortgezet, was rijk aan afwisseling en natuurschoon. 267 De optocht door dc stad liep inde beste orde af; de uitvoering zelve, die van half vier tot half zeven duurde en uit vrije-, school-, wapen- en keuroefeningen bestond, liep flink van stapel; het bal ohampêtre, dat den dag besloot en door vuurwerk werd afgewisseld, was zeer geanimeerd. Publiek en turners waren hoogst tevreden over den dag; de laatsten roemden dc hartelijke ontvangst, en dat het talrijke publiek bij deze uitvoering genoot, bleek uit zijne toejuichingen. E. B. Leeuwarden. Door de Raadscommissie voor de gymnastiek is in beginsel bepaald, dat al de leerlingen der lagere scholen de lessen inde gymnastiek zullen moeten volgen. Alleen de verklaring vaneen medicus zal daarvan vrijstelling verleenen. Voorshands wordt dit besluit alleen toegepast op de scholen N°. 2,3 en 4; terwijl de uitvoering ervan op de overige scholen wordt voorbereid. Leeuwarden. Bij het Bestuur der G. V. »F. L. Jahn” alhier is voor de Wed. Hofstra ontvangen: Van de G. V. »Allebé” te Winschoten / 5; van de «Dordrechtsche Turnclub” f 10; van de G.- en S. V. «Achilles” te Enschedé / 15. J. E. Kuipers, Secretaris. Oidenzaal. Den 4aen October jl. is hier eeno Gymn.-Vereen. opgericht, «Heracles” genaamd. Zij telt reeds 17 leden. (1) Het bestuur bestaat uit de H. H.: J. van Engen Koek, president; J. Stekelenburg, secretaris; J. Bloemen, penningmeester; en A. L. Clemens, directeur. (1) Zie het bericht uit Enschedé. Correspondentie. Berichten voor N°. 21 worden tot 23 October ingewacht. Ad vertentiën. ~~ CHEMHITZER FABRIEK VAN GYMNASTIEK- EN BRANDWEERTOESTELLEN VAN JVIiIVS DIETBICH en HAUSAK, in Chemnitz, Saksen. De Gymnastiekwerktuigen aan deze fabriek vervaardigd zijn elegant, net afgewerkt, duurzaam en zeer goedkoop. Zij richt Gymnastiekscholen in naar verschillende systemen en levert eigenaardige toestellen, uitmuntend geschikt voor den tuin of voor zelfoefening inde kamer. Om hunne doelmatigheid werden zij in Duitschland aanbevolen, door alle Autoriteiten op gymnastisch gebied, hooggeplaatste Regeerings-beambten en Schoolcommissiën, met toezicht op het onderwijs belast, door Gemeentebesturen, die de inrichting hunner scholen aan haar beleid toevertrouwden. Ondergeteekenden geven inlichting en nemen ook bestellingen op. M. A. VAN DER EST, direct, der gymnastiekschool, Westerviarkt, Amsterdam. J. S. G, DISSE, leeraar aan de 11. Burgerschool, Rotterdam, 268.
21,422
MMIISG15:004468095:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,878
De werkmansbode; orgaan van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond, jrg 2, 1878, no. 37, 07-08-1878
null
Dutch
Spoken
2,450
4,588
In den laatsten tijd gebeurt het nog al eens dat de politie te Meppel aanhalingen doet van bedorven vleesch, ’t welk gewetenloos handelaars zouden verwerkt hebben in de varkensworst die zij naar Amsterdam verzenden. Tot dusverre hebben wel echter vruchteloos uitgekeken naar de tijding, dat een of meer van die schurken voor een gemakkelijke tijd opgesloten is. N. r. d. D. Zaterdag a. s. zal het typografisch collegium te Groningen haar eerste jaarlijksche feestvergadering houden en alsdan na een openingsrede door de voorzitter en een toespraak tot de werkende leden, ten tooneel opvoeren; ”Juffrouw Emmaard, de advocaat der armen” tooneelspel en ”Zoo werd hij rijk,” blijspel. Het feest loopt met een bal af. Gedurende de afgeloopen maand Juni is te Scheringen totaal 13,280 zeebaden gebruikt, waarvan 4890 door vrouwen en 8390 door mannen. In Juli 1877 bedroeg het aantal baden 11,808. Te Nieuw Lekkerland is een uit het kraambed verrezen huismoeder zodanig geschrikt, toen zij zag dat een vallend dochtertje moed opgaf, dat zij een kwartier uren daarna een lijk was. De regenten van het protestantsche weeshuis te Apeldoorn hebben geweigerd een gift in ontvangst te nemen van f 40, zijnde de opbrengst van een uitvoering van de Amsterdamse liedertafel ”Euterpe.” De weigering is geschied omdat die uitvoering heeft plaats gehad op den Zondag. Laatstleden Dinsdag, bij de verkiezingen in het vierde stadsdistrict te Berlijn, kwam een vrouw, met een stembriefje in de hand, eenige ogenblikken voor de sluiting hijgend het stembureau in de Andreasstraat binnenstormen. „Heeren! riep zij, mijn man is ziek, maar hier is zijn briefje; „Pritzschel” (de naam van de socialistische kandidaat) staat er op; hij kan niet komen, als gij mij niet wilt geloven, dan heb ik hier een attest van de dokter!” Tot vergeefs deed de voorzitter van het stembureau alle moeite om haar aan het verstand te brengen, dat ieder kiezer zelf zijn stembriefje moest inleveren. „Nu ja, was het antwoord, maar ik heb deze ochtend reeds in de vroegte aan de president van politie geschreven dat mijn man ziek is, en nu heb ik nog geen antwoord ontvangen, maar daar kon ik toch niet langer op wachten.” Toen het eindelijk was gelukt, haar te doen begrijpen dat al die moeite vruchteloos was, ging zij bedroefd heen. „Had ik dat geweten, riep zij schreiend uit, dan had ik hem wel hier naar toe laten rijden en hem naar binnen gedragen!” De Franse academie heeft in de vorige week aan verschillende personen de geëerde jaarlijkse prijzen voor betoonde deugd (prix Bontou”) toegekend. Die prijzen worden exclusief toegekend aan nederige personen, die in alle stilte en schier vergeten, hetzij in heldenmoed of in geduld, als het ware een geheel leven van toewijding ten bestemde geven aan hulpbehoevende medemenschen. De heer Dumas, de scheikundige, sprak de rede uit. Italië is dezer dagen een schandelijk voorbeeld voorgekomen van de toepassing van de lijfstraffen bij de marine. Een scheepsjongen, die voor het eerst naar zee ging, was door oponthoud van de treinen te laat teruggekomen van zijn verlof. Hij werd gestraft met het hevel om twee uren op de hramra door te brengen, van 12—2, juist wanneer de zon het meest brandt, en dit terwijl het schip in volle vaart was. De ongelukkige jongen was nog nooit op zee geweest; de zeeziekte gevoegd door zijn verbijstering door de zonnehitte, maakte het hem onmogelijk zich vast te houden, zodat hij van een hoogte van ongeveer 50 meter op het dek neerviel. Toen men hem opnam was hij een lijk. De Italiaanse minister van marine heeft onmiddellijk per telegram kapitein Racchia gelast zijn commando neder te leggen. Werb, de koning der zwemmers, die indertijd over het Nauw van Calais zwom, ondernam Vrijdag om gedurende 36 uren, zonder rusten, in den Thames met het getij op en neder te zwemmen. Een sterke wind en deining waren hem beletsel. Toch bleef hij zwemmende 9 uren in het water, en legde in die tijd een afstand van 5 en een half uur gaans af. Hij zal hij gunstiger weer van nieuws beginnen. — Door de regering van het Koninkrijk Zweden en Noorwegen is aan ons gouvernement wegens het vervaardigen en te gelde maken van valsche wissels, de uitlevering aangevraagd van E. d. G., Belg, vroeger te Antwerpen onderdirecteur van de bank du Crédit Commercial, laatstelijk gewoond hebbende te Stockholm. Voor zijn aanhouding is een premie van 10,000 frs. uitgeloofd. De vorige week stonden „Hasselman” en eenige andere socialisten voor het hof van Elberfeld terecht beschuldigd van, zoowel in woord als geschrift, verschillende klassen der bevolking tegen elkaar te hebben opgeruid. De zitting begon te 4 uur. De heer «Hasselman» pleitte op schitterende wijze de zaak van zijn eigen en die van zijn mede aangeklaagden. De eischt van «Hasselman» Schmidt, redacteur van de „Bergische Volks Zeitung» en „Sattler Mann» was «een jaar gevangenisstraf en voor de letterzetter „Wüstnof» verantwoordelijk redacteur der «Vrije Presse 3 maanden. De laatste werd veroordeeld doch de vier eerste vrijgesproken. De talrijke menigte die om het gebouw verzameld was, dit vernemende, hief een groot gejuich aan, maar te vroeg. Het openbare ministerie toonde tegen ’s Hofs uitspraak appel aan en gelastte de gevangenhouding van „Hasselman» en Schmidt.” De ,Jnno» het schip waarvan wij vroeger mededeelde, is Woensdag van Marseille vertrokken, op haar reis om de wereld. Zij heeft 23 reizigers aan boord, behalve 4 officieren, 4 werktuigkundigen, een geneesheer, een aalmoezenier, een natuur-historicus en een aardrijkskundige. Het praalgraf van Mercédès zal zijn terende zijn. Koning Alfons zal elk jaar 1 miljon realen van zijn civiele lijst afstaan tot dat het voltooid is. De hertog van Montpensier en de prins van Asturië hebben tot die tijd jaarlijks elk 200,000 realen beschikbaar gesteld en koningin Isabella heeft de diamanten, die in de kathedraal van Atocha worden bewaard en die 15 miljoen realen bedragen, totzelfde doel afgestaan. Een tienjarige knaap zal deze dagen te Londen wegens manslag terrecht staan, omdat hij, op een vruchtendief die hij in den tuin bespeurde, zijn geweer afvurende, hij ongeluk zíjn moeder doodgeschoten heeft. De hoed, die Napoleon I tijdens zijn veldtocht in Rusland gedragen heeft, is te Parijs in openbare veiling gekomen. Hij is toegewezen voor de som van 175 fr. De keizer had de hoed aan een zijn kamerdienaren ten geschenke gegeven. De hoed was ook reeds veel vroeger in veiling gekomen en had toen eenige duizenden francs opgebracht. Te Brighton heeft een vreemd diefstal gepleegd. Een plezierjacht, dat een paar onderdelen van den wal ten anker lag, is door drie mannen ’s nachts gestolen. De eigenaar ging, toen hij ’s ochtends zijn jacht miste, met een stoomboot aan het opsporen van zijn eigendom met gelukkig gevolg. Indien de dieven meer wind gehad hadden, was het plan om naar Amerika te zeilen. Een jonge dame, Mlle Dodu, een telegrafiste, gelijk zij nog is, heeft het kruis van het Legioen van Eer gekregen, ter herinnering aan haar lof gedrag en onverschrokkenheid tijdens den inval der Duitsers in 1870. Zij stond aan het hoofd van het telegraafkantoor in Pithiviers, toen zij de nadering der Duitsers vernam. Zodra zij hiervan kennis kreeg, verborg zij de telegraaftoestellen. De Duitsers namen bezit van het kantoor en sloten uit voorzorg Mlle Dodu in een nabije gelegen kamer op. Daar haalt zij een telegraaf toestel voor den dag, verbindt die met groot gevaar aan de telegraafdraad, die hoven het huis gespannen is, vangt zodoende de telegrammen op, die de Duitsers met elkaar wisselen, en geeft daarvan bericht aan de onderprefect, die te Pithiviers gebleven was en die op zijn beurt door drie koeriers de Duitsche telegrammen overbrengt aan de commandant van een Fransche brigade, welke nu verwittigd van de komst van een sterke Duitse troepenmacht, hij tijds over de Loire kan trekken en alzoo ontkomt aan een omsingeling. Twee der koeriers waren door de Duitsers aangehouden en gevangen genomen; de derde bereikte echter zijn bestemming. Toen de Pranzche troepen reeds ontsnapt waren, werd Mlle Dodu door een dienstbode verraden. Zij werd gepakt en door een krijgsraad ter dood veroordeeld. Maar toen zij gefusilleerd zou worden, ontving het vijandelijk korps de tijding, dat er een wapenstilstand was gesloten. Nu was haar leven gered. Er loopt een gerucht, dat zelf al naar Engeland is overgewaaid, dat de keizers van Duitsland, Oostenrijk en Rusland, te Potsdam, weer eens zullen bijeenkomen. In het station Jurhisse is een baanwachter door een sneltrein verrast, op het ogenblik dat hij op de baan sprong, om eenige personen terug te houden, die ondanks zijn verbod over de baan wilden lopen. Hij was ogenblikkelijk een lijk. Zijn vrouw blijft met een klein kind achter. Een Prantsch geneeskundig blad meldt, dat door het gieten van lood in de gleuven en scherven van molenstenen, in het arr. van Beziers, dep. Hérault, vergiftiging heeft plaats gehad van 412 personen in 141 gezinnen, te zamen 541 leden tellende; 30 stierven er! BETREKKELIJK. Rechter. Was je levenswandel tot dusverre onberispelijk? Beklaagde. Natuurlijk onberispelijk, meneer de president. Rechter. Zooals mij uit de acten blijkt, zijt gij toch reeds driemaal tot gevangenisstraf veroordeeld. Beklaagde. Nu, vindt u dat zoo veel in vijf en zestig jaren tijds? PRAKTISCH. Meester. Zeg eens, jongen, welk nut biedt ons de Natuurgeschiedenis? Koopmanszoon. Veertig cent. Meester. Hoe dat, jongelief. Koopmanszoon. Wel u koopt de Natuurgeschiedenis voor een gulden netto en papa betaalt er f 1.40 voor. Aanbesteed. Te Amsterdam: het bouwen van twee woonhuizen op de achtergracht aldaar, minste inschrijver de heer J. M. Broskamp, voor f 33,900. Het werk is aan de minste inschrijver gegund. Aanbestedingen. 10 Augustus, te Amsterdam: Het verrichten van Pleister- en Voegwerken en verdere herstellingen aan de kunstwerken, gebouwen en trottoirs, langs den Noord-Hollandschen Staatsspoorweg, den Gosterspoorweg en de lijn Haarlem—Uitgeest, bij Inschrijving in vier perceelen. Inlichtingen op het bureau van den ingenieur van den weg, O. Z. Voorburgwal, K, no. 145, te Amsterdam. 12 Aug., te Zutfen: Het bouwen van een Woonhuis, aan het stationsplein aldaar, voor den heer E. G. Volkersz. Bestek en teekening liggen ter inzage in genoemd Café. 12 Aug., te St. Joostland, in de Eerde Leeuw aldaar: Het bouwen van een nieuwe Consistoriekamer, met bijlevering van de daartoe benoodigde materialen. Het bestek zal ter lezing liggen in de consistoriekamer vanaf Maandag den 5den dezer. 14 Aug., te Delfshaven, ten raadhuizen: Het vernieuwen der Buiten-vloeddeuren van de kapitale sluis aldaar. Het bestek is op franco aanvrage verkrijgbaar ter gemeente-secretarie, tegen betaling van 25 ets. De aanwijzing heeft plaats op Maandag den 12en Aug., des voormiddags ten 11 ure. 20 Aug., te Geldersch Veenendaal: Het bouwen op laatstgenoemde plaats van een School en Onderwijzerswoning met een Voetbrug over de Grift. Het bestek is na den 9den Aug. a.s. in druk, tegen betaling van 50 cent, verkrijgbaar ter gemeente-secretarie te Ede, alwaar tevens de teekeningen ter inzage zullen liggen. ADVERTENTIE. Voor ƒ 9. wordt TE KOOP aangeboden: DE BIJBEL BESCHOUWD IN ZIJN EIGENLIJKE WAARDE, door Alexander d’M. Nieuw exemplaar, gebonden in drie Nette Banden met Vergulden Titel. Aanvragen worden franco ingewacht onder letter M, aan het Bureel van dit blad. Bloemstraat N®. 82, Amsterdam. 2 Schildersknechts gevraagd, voor een geruimen tijd werk. Adres franco of in persoon, Grootebroek. J. v. d. SPRUIJT. Geldarbeid, Overijssel, Bche, Groninger Dienstboden, enz., worden met 3 maanden garantie verhuurd door de VRAAGBAK te Amersfoort. Postzegel voor antwoord. DIENSTBODEN kunnen tegen hoog loon altijd diensten bekomen. Uitgave van G. D. BOM, Damrak, Amsterdam. „HELPT ZELVEN. Wenken voor 't Algemeen, DOOR P. J. WICHBURG, te Terschelling. Korte inleiding: Hoe men arm moet worden. Misbruik van sterke drank: werkstaking; schulden maken, etc. Hoe men rijk kan worden. Oneigenlijke behoeften; gepaste keuze van spijzen en dranken; winkelvereenigingen; kapitaalvorming, enz. Prijs per ex. 20 Cts.; 50 ex. a 15 Cts.; 100 ex. a 12½ Cts. Bestellingen gelieve, men te zenden aan den Uitgever of direct aan den Schrijver. Colporteurs genieten rabat. Lood- en Zinkwerkers. Gevraagd 3 Bekwaamheids KNECHTS, tegen hoog loon. Adres G. H. F. ELLERKAMP, Zeil No. 18, Rotterdam. Timmermansknechts. Om dadelijk in dienst te treden worden gevraagd Twintig TIMBERWANBKNETS bij J. J. SPEELMAN, te Hoogvliet. SCHOEN- EN HARZENBEGRUW met J. S. J. DIJKHOORN, Roodenburgerstraat A 17, ARNHEM. Ruime sorteering van alle soorten schoenen en Laarzen tegen concurrentie doch vaste prijzen. Aangemeten- en Reparatiewerk wordt uiterlijk billijk en solide spoedig afgeleverd. Zomeraanbieding! Voor * 50 geld bij mij 1 verzegeld Pakket bevattende 100 ZEER GOEDE uitmuntende zoowel door geur als door smaak en zooals men ze in een winkel niet voor dit geld kan koopen. Daarenboven is ieder Pakket, MEN BEGRIJPT NU GOED! IN ieder Pakket! een Bon voor een Cadeau, zijnde bet een of ander voorwerp of som geld van veel of weinig waarde. Bons zitten alle in gele enveloppen, en zijn er door elkander in gedaan, zodat men even goed iets van waarde als een bagatel kan treffen. Doelt nu het mooiste! NB IN EEN DEZER PAKKETSEN LIGT EEN BON VOOR ƒ 50. NB IN EEN ANDER PAKKET EEN ƒ 40. NB IN EEN LIGT EEN VOOR ƒ 100 ƒ 30. NB IN 10 PAKKETSEN EEN VOOR ƒ 5 ƒ 35. NB IN 20 PAKKETSEN EEN VOOR ƒ 10 ƒ 30. NB EN IN 100 PAKKETSEN EEN VOOR ƒ 3.50. Dat samen * ƒ 300. Buiten dit alles is in ieder Pakket, zondanks onderscheid, een Bon voor een Cadeau (het mag veel of weinig) van af ƒ 100 waarde tot een bagatel toe. BETER, MOOIER, en VOORDEELIJKER kan men nu voor ƒ 3.50 niet verlangen. De Sigaren zijn zelfs beter geld waard. NOG WAT! Als de Sigaren niet lekker zijn, kan men ze gerust uitruilen, onverschillig of men er een Bon van veel of weinig waarde in had. De namen dergenen, die die Hoofdbons vinden, worden in dit blad bekend gemaakt. ALLE BONS WORDEN DIRECT OP VERTOON UITBETAALD. Na ontvangst van eenen Postwissel verzend ik deze Paketten door het geheele Rijk. NB. EEN PAKKET KOST ƒ 2.50. NB Tien PAKKETEN TE GELIJKT ƒ 33.50. N. E. TAS, Sigarenbandel HAARLEMMEERDIJK 51 (bij de Oranjestraat) Amsterdam. TWENTIETH en Omliggende Plaatsen, worden met sensibiliteit geplaatst in de HOORFELTIE (O.) TERSCHINDEDE NIEUWE COURANT, ADVERTENTIEBUREAU- Hoornmentsprijs per jaar ƒ 1.—; françoise per post f 1.40. Advertenties slechts 4 cent per regel; abonnement 3 en 2.5 cent. deelname door neutrale richting en lagen abonnement en advertentieprijs. Ongetwijfeld geeft men in deze Courant, groter publiciteit, dan in enige andere in Twente, omdat zowel in den blazende stand als in de volksklasse almaal meen wordt gelezen. Uitgever: J. KLAASESZ te Hengelo. De ondergetekende de Affaire in AARDAPPELEN van D. HOUT, Sint Nicolaasstraat N°. 19, overgenomen bende, beveelt zich minzaam in UEds. gunst en recommandatie belovende door het leveren van beste ZAND- en APPETEN tegen billijke prijzen en goede maat, zich uw vertrek wens waardig te maken. UEds. Dienaar, €. DG JOODG. I Sint Nicolaasstraat N°. 19, Amsterdam. Amsterdam, B. H. Hoedt, Bloemstraat 82.
9,617
MMNMM02:000395028:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
Militair blad, gewijd aan de belangen van staat, leger, marine en schutterij, jrg 1, 1881, no. 27, 04-07-1881
null
Dutch
Spoken
1,818
3,261
uitrent de vuur-uitwerking zegt de Commissie der de schietschool in haar Verslag dienaangaande, dat karabijn (met de patroon n°. 9), wat het iille der baan en de trefkans betreffen, niet de gestelde eischen heeft voldaan, de bestreken ruimte die eischen zelfs de f gorden overtroffen; terwijl volgens haar gevoelen misschien mede nog kon worden verdoor het bezigen van een iets grootere buskruit- Cavai Sappeurs karabijn en in 1875 de gewijzigd, dat daaruit dezelfde ” geweer kon worden geschoten, 'erlsr bestreken ruimte en trefkans grooter, voordeel van éénheid in de •Jit ig i’ok een grooteren terugstoot. (2) Alhoewel nadeel is, dat wij nog al belangrijk *bet j buskruitlading van 4,25 grs. in verband den loop der karabijn en het gewicht de wellicht iets te groot is, zoo eischt heid dat men het voordeel van eenheid in munitie voorlaadkarabijn der Nederlandscb Cavar* eetrnW had eene totale lengte van 843 m.M., ” gedeelte van den loop was 433 m.M. lang en icht van het wapen bedroeg 2.75 K.G. van den terugstoot bij de lading van 3 grs. nJ’“of®®“ ” • ®) verhoudt zich tot die bij 4,25 grs. » n . 8) ongeveer als de getallen 90 tot 124. niet zoo gering telle (3) en moet erkend worden, dat met de buskruitlading van 4,25 grs., 41 M. {lees 45 M., zie Ie Bijv. Handb Offlc. art. pag. 318, regel 5 en 6 v. o.) meer aanvankelijke snelheid werd verkregen en niet slechts 41 M {lees 45 M.), zooals schrijver op 14, regel 13 v. b. dit uitdrukt; want 45 M. aanvankelijke snelheid meer of minder mogen niet zoo gering geacht worden. Bovendien moet de bestreken ruimte, door de grootere aanvankelijke snelheid, op de kleinere afstanden vooral, toenemen; terwijl ook uit bovenstaanden staat blijkt, dat de trefkans tot 500 passen althans grooter is dan vroeger hg het bezigen der lading van 3 grs. buskruit , in den loop die toen 7 mM. langer getrokken was. Als wij nu het nadeel van den grooteren terugstoot eens buiten beschouwing laten, omdat deze de grens van het te hinderlijke nog niet overschrijdt, vermeenen wij door al het hiervoren vermelde te hebben aangetoond, dat de ballistische waarde der karabijn met de patroon n°. 8 grooter is dan die met de patroon n°. 9 en, dat de invloed van het verkorten van het getrokken gedeelte van den loop met 7 mM. en van het waarschijnlijk iets te groot zijn der lading van 4,25 grs. buskruit, door den schrijver als zoo nadeelig opgegeven, niet met de uitkomsten overeenstemt. Doch al blijkt nu tevens uit bovenbedoelden staat, dat de vuuruitwerking der Cavalerie-karabijn, op alle afstanden waarop vergelijking mogelijk is (d. i. tot 800 : passen of 600 M.), bij die van het geweer kl. kal. met de patroon n®. 8 niet veel achterstaat, zoo is hiermede nog niet aangetoond hoe zij zich, wat bestreken ruimte i en trefkans aangaat, tot de andere door den schrijver ( genoemde achterlaadkarabijnen verhoudt. ( Vergelijkende Staat ran de trefkans en bestreken ruimte (voor Inf. hoog i,7 M.) der geweren klein kaliber, en Nederlandsche karabijnen, stelsel Remington. Afstand in Stralen der cirkels, die de beste helft der schoten bevatten. Totale bestreken ruimte in passen. Passen. Meters. . oo i o S ca ;ns .9 M Pi O a <a A 1? (*) O P . '1 io a S « 3 Si «3 .o P< (*) . >o ® * w -S .ë . 00 Oi S . P.:» O ,o fl 03 «3 P 4 (*) C-- O 0 . o Is” Si ;=■« « A P. n OPHELDERINGEN. 100 75 Meter 0,04 Meter 0,06 Meter 0,07 259 254 245 de pas “ 0,75 M. 200 150 0,10 0,13 0,15 320 313 309 (*) De trefkans 300 225 0,18 0,20 0,20 388 382 376 en bestreken ruimte 400 300 0,26 0,30 0,33 143 135 126 in deze 4 kolommen 500 375 0,32 0,35 0,39 100 95 89 vermeld, worden 533 400 0,34 0,38 – gelijk gesteld aan 600 450 0,38 0,45 75 71 _ die der Cavalerie-667 500 0,45 0,50 karabijn met over-700 525 0,49 0,52 59 58 eenkomstige pa-800 600 0,55 0,59 48 47 troon. Dit nu is geen gemakkelijke zaak, daar enkele ge- s gevens in Bijlage I, naar wij vermeenen, minder juist c zijn en de opgaven voor bestreken ruimte en trefkans in Bijlage VIII voor ruim de helft ontbreken. Zoo is = bijv. de lengte van het getrokken gedeelte van den loop der J)/au«er-karabijn niet 540 mM. maar omstreeks 444 en de diepte der trekken niet 0,15 mM. maar 0,25 mM. De aanvankelijke snelheid van den ( Nederlandsche karabijn-kogel is 370 M. en niet 366 M. In Bijlage VIII wordt opgegeven, dat voor de Nederlandsche karabijn de straal van den cirkel, die de beste J helft der schoten bevat, op 450 M. 52 cM. bedraagt, g Uit verschillende gegevens hebben wij hoogstens 45 g cM. en minstens 33 cM., dus gemiddeld 39 cM., gevonden, c Door dit verschil bijv. vervalt de bewering, voorkomende d in de laatste alinea van pag. 7, alwaar gezegd wordt v dat de trefkans der Oostenrijksche karabijn aanzienlijk grooter is dan die der Nederlandsche. In Bijlage VIII a namelijk worden voor de Oostenrijksche karabijn op 300 1 en 450 M. bovenbedoelde stralen opgegeven te zijn 26 l en 41 cM. Voor de Nederlandsche karabijn vinden wij £ gemiddeld 26 en 39 cM. s Wat de schrijver op pag. 8 en 9 omtrent den invloed o der rnetaalbelasting zegt, is zeer juist maar de gevolg- r trekking ligt toch ook voor de hand, dat men voor een v Cavalerie-karabijn de voorkeur gevende aan een meer v bestreken baan tot minstens 500 M. boven een betere v trpkans op grootere afstanden, de Oostenrijksche karabijn dan juist in het nadeel komt tegenover de Neder- a landsche, waarvan, zooals wij hierboven zagen, de b trefkans beneden dien afstand omstreeks gelijk is aan r die der Oostenrijksche (zie pag. 10, regel 1 tot 6v. b.). z Voor zoover dit uit Bijlage VIII kan beoordeeld worden, li leip deze tot de gevolgtrekking, dat, wat de bestreken v ruimte betreft, de Nederlandsche karabijn natuurlijk s vprzoover de vizierverdeeling reikt alleen achterstaat n bij de Fransche en Duitsche karabijn en het meest bij de eerste. Op 300 M. zijn deze voor de Fransche, Duitsche v en Nederlandsche karabijn 135—115 en 101 M., op 500 ti M. i'espectievelijk 59—54 en 45 M. Leeningsfonds voor Officieren. In Oostenrijk-Hongarije bestaat een hoogst nuttige instelling, namelijk een Leeningsfonds voor Officieren der Oostenrij ksch-Hongaarsche armee. Betreffende dit fonds, in 1869 door schenking van een kapitaal, groot 110,000 gulden, door aartshertog Albrecht gesticht, vinden wij de volgende balans over 1880 vermeld. Het leeningsfonds, van welks interest voorschotten verstrpt worden, bedraagt 888,951 gulden; in 1873, toen t laatst een dotatie daaraan vermaakt werd, was het 631,205 gulden groot; het reservefonds, bestemd om aan het leeningsfonds de niet inbare schuldvorderingen te vergoeden, bedraagt 106,393 gulden; oorspronkelijk bedroeg het kapitaal daarvan 20,500 gulden. Het aantal der gegeven voorschotten in den loop van een elfjarig bestaan in ’t geheel 10,561 tot een gezamenlijk bedrag van 1,757,933 gulden —dat in 1876 met 1295 leeningen tot een totaal bedrag van 210,686 gulden zijn maximum bereikt had, heeft sedert 1874 pen belangrijke wijziging ondergaan; in het jaar 1880 bedroeg het 1234 leeningen tot een gezamenlijk bedraa: van 211,360 gulden. Verloren gegaan zijn van 1871 tot 1880 in ’t geheel 18,461 gulden, waarvan in 1880 door 38 Officieren 3547 gulden; het hoogst tot dusver bereikte cijfer, wat zich laat verklaren door de omstandigheid, dat de hoop op t weder innen van de uitstaande vorderingen in de eerste jaren der werkzaamheid van het Bestuur grooter moest zijn dan later. Einde 1880 waren 2123 schuldenaars voorhanden; die vorderingen bedragen in ’t geheel 202,745 gulden. Ook ten onzent zou een dergelijk fonds wenschelijk zijn; al ware ’t met het oog op de onophoudelijke verhuizingen, waaraan vele Officieren bloot staan en waarvan de soms zéér groote kosten vooral daar men in den regel in de onmogelijkheid schijnt te verkeeren, om den patiënt zooveel doenlijk tijdig te waarschuwen of hem zijne aanstaande bestemming te onthullen slechts in naam worden vergoed door het luttel bedrag, dat daarvoor wordt toegekend. INGEZONDEN. Over de bewapening der Vestingartillerie met geweren In het Aprilnummer van «Streffleur’s Oesterreichische Militarische Zeitschrift» (1) wordt opnieuw een lans gebroken voor de bewapening der Vestingartillerie met geweren. De schrijver van het bovenbedoelde korte ipstel stelt o. i. duidelijk de vele voordeelen in het licht, iie aan de bewapening der Vestingartillerie met geweren verbonden zijn. Na een korte beschouwing over het nut, dat de irtilleristen, die de geschut- en munitieparken naar beegerde vestingen in het vijandelijk land transporteeren, bij onverhoedsche vijandelijke aanvallen van hunne geweren kunnen hebben, gaat hij over tot de beichouwing, die voor ons van meer gewicht is, namenlijk )ver het voordeel aan die bewapening verbonden, wanleer de Vestingartillerie deel uitmaakt van de bezetting van eeri schans of fort. De bezetting van zulk eene versterking bestaat voor een gedeelte uit Vestingartillerie, voor een gedeelte uit Infanterie. De eerste, bewapend zooals onze Vestingartillerie (met irtillerie-sabels), kan uitsluitend worden gebezigd bij de Jediening der vuurmonden. Doch aangezien nog een 'uime reserve aan Vestingartillerie voorbanden moet ;ijn om de verliezen aan te vullen, zal bij een vijandeyken aanval wellicht de helft der artillerie-bezetting verkeloos moeten blijven; te meer nog, daar bij een itormaanval des vijands dikwijls niet alle vuurmonden net vrucht in werking kunnen treden. De Infanterie-bezetting ondersteunt door baar geweervuur de verdediging. Is de aanvaller echter tweemaal ot op de borstwering of tot in bet inwendige der verwerking doorgedrongen, dan is bet geschutvuur doelloos geworden en kan bet geweervuur alleen nog diensten lew’g'zen. Dan is ook de andere helft der artillerielezetting tot werkeloosheid gedoemd, terwijl alleen nog Ie infanteriebezetting tot verdediging bijdragen kan. den zal toch, als de aanvaller reeds zoover gevorderd is, liet van den vestingartillerist vergen, dat bij zich tegen iet geweervuur en de bajonnetstooten des aanvallers verdedigt met een handwapen, dat door een flinken stok 'an middelbare lengte als zoodanig wordt overtroffen. Nog daargelaten, dat zoodoende op bet beslissende «ogenblik een belangrijk deel der bezetting, om zoo te leggen met de banden in den schoot, den loop van bet veyecbt moet gadeslaan, zal de moreele kracht van de irtillerie-bezetting, die toch naarmate de vijand terrein von, meer en meer was verzwakt, wellicht geheel vorden gebroken, terwijl dit laatste noodwendig ook op ie infanteriebezetting een zeer nadeeligen invloed uitlefenen zal. Hoe geheel anders zoude de toestand zyn, indien de met geweren bewapend ware. Dan ;ouden de overcompleete bedienings-manschappen, gelurende den gebeelen aanval, door bun geweervuur de nfanterie kunnen ondersteunen, terwijl de bedieningsnanscbappen der vuurmonden op bet beslissende oogen)lik hunne geweren konden grijpen en den vijand met sen snelvuur zouden kunnen begroeten. Vooral in ons Vaderland, waar, zooals de Minister van oorlog bij de verdediging van zijne jongste begroeting litrekende, na aftrek van bet, voor bet Veldleger hoogst (1) Zie blz. 101—104.
23,613
MMKB07:001534124:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 33, 1871, no. 3396, 10-12-1871
null
Dutch
Spoken
8,806
15,361
Maandag, 41 December 1871. N°. o396. WEEKBLAD VAN HET REGT REGTSKUNDIG NIEÜWS- EN ADVERTENTIE-BLAD. DRIE-EN- DERTIGSTE JAARGANG. JÜS ET VERITA8. Bit blad verschijnt des Maandags en Donderdags, en om de veertien dagen ook des Dingsdags. — Prijs per jaargang f 20 ; voor de buitensteden franco per post met f 1.00 verhooging. — Prijs der advertentiën, 20 cents per regel. — Bijdragen, blieven, enz., franco aan de Uitgevers. PROVINCIALE HOVEN. PROVINCIAAL GEIÏEGTSHOF IN NOORDHOLLAND. Burgerlijke kamer. Zitting van den 21 October 1869. Voorzitter, Mr. J. M. van Maanen. f' aillissement. —- koop en vebkoop ter bedriegelijke verkorting van de regten der scholdeischers. — vernietiging dier overeenkomst. schadevergoeding. ultra petita. D. Helsloot, appellant, procureur H. P. Loggere, tegen Mr. C. M. J. Willeumier qg., geïntimeerde, procureur L. Boas , en tegen M. Kanter, mede-geïntimeerde, procureur W. O. H. le Jat. Het Hof enz., Gehoord de conclusie van het Openb. Min., dat het den Hove moge 'Shagen, met toepassing van het aanliod tot bewijs door den app., ''et vonnis a quo te vernietigen, voor wat betreft de toewijzing der ''ordering tot schadevergoeding, en te verstaan, dat er geene termen ''".staan om dat gedeelte der actie in te willigen, en overigens het vonnis a quo ta bekrachtigen, met veroordeeling van den app. in de kosten van het hooger beroep; Overwegende, dat het Hof, wat de feiten betreft, zich gedraagt aan en alzoo overneemt het verslag, daarvan gegeven in het vonnis van <ie Arrond.-Regbank te Amsterdam, op den 16 April 1869 tussehen partijen gewezen, waarvan liet dictum luidt: «Verleent acte, waar die is gevraagd; «Passeert het aanbod tot bewijs, namens den eersten ged. en ook namens den eischer gedaan ; «Verklaart nietig en van onwaarde den koop, welke bij acte, op 18 '>ee. 1868 te Amsterdam verleden, tussehen den eersten en tweeden ÉCed. gesloten; «Beveelt den eersten ged., de hem ten gevolge dier overeenkomst afgestane goederen, binnen tweemaal vier-en-twintig uren na de beteekening van dit vonnis, in den faillieten boedel van den tweeden :^ed. terug te brengen, en, bij gebreke van hieraan te voldoen, veroordeelt hem tot betaling van de waarde dier goederen ; "Veroordeelt wijders den eersten ged. om aan den eischer, in zijne boedanigheid, te vergoeden de kosten, schaden en interessen, door en ten gevolge van de voormelde overeenkomst van koop en overdragt geleden of nog te lijden, nader op te maken bij staat; "Verklaart, dat er geene termen zijn om de gevorderde provisionnele uitvoerbaar-verklaring of den lijfsdwang toe te staan; "Veroordeelt den eersten ged. in al de kosten van het geding;" O. wijders , dat de vroeger eerste ged. D. Helsloot, bij deur waarlers-exploit van den 26 Mei 1869, van genoemd vonnis in hooger ! •leroep is gekomen en Jen oorspronkelijken eischer, in zijne hoedanigheid van curator in het faillissement van M. Katee, alsmede genoemde Katee zelf, heeft doen dagvaarden voor dit Hof, en bij memorie van grieven, op de gronden, daarin vermeld, acte vragende van het door hem aangeboden bewijs, heeft geconcludeerd, dat het den Hove mogo behagen, met vernietiging van het vonnis, waarvan appel, en van dit *ppel zelf, en alzoo op nieuw regt doende, den app. zijne in eerste instantie genomen conclusie alsnog toe te wijzen, en mitsdien de eerste geïnt. alsnog te_ verklaren niet-ontvankelijk in zijnen in eersten aanleg i;edanen eisch en genomen conclusie, immers en in allen gevalle hem die te ontzeggen , met veroordeeling van den eersten geïnt. in de kosten van beide instantiën; 0., dat de eerste geïnt. bij memorie van antwoord het vonnis a quo heeft verdedigd tegen de door den app. aangevoerde grieven en geconcludeerd, dat het den Hove moge behagen, regt doende op het appel, met passering van het door den app. op nieuw in deze instantie aangeboden bewijs, en met te-niet-doening van het appel, het vonnis a quo te bekrachtigen, met veroordeeling van den app. in de kosten Van het appel; terwijl door den tweeden geïnt. is geconcludeerd, dat hem zal worden verleend acte, dat hij zich op het door den app. ingesteld hooger beroep geen partij stelt, maar zich te dien aanzien aan het oordeel van den Hove refereert; 0. in regten : dat de app., hoofdzakelijk op dezelfde gronden, waarop hij den ingestelden eisch ter eerster instantie heeft bestreden, de vernietiging van het vonnis a quo heeft gevorderd; dat het Hof zich evenwel vereenigt met de gronden, waarop de uitspraak van den eersten regter steunt, en alzoo de daartegen aangevoerde grieven ongegrond oordeelt; O., dat door den app. nog als grieven zijn aangevoerd: lo. dat bij het vonnis a quo niet de nietig-verklaring, maar de vernietiging van den verkoop had behooren te zijn uitgesproken; 20. dat iu de veroordeeling van den eersten regter eene condemnatie ultra petita schijnt te liggen, daar door den eischer was geconcludeerd tot terugbrenging der goederen in den boedel, en, voor zooveel die niet aanwezig mogten zijn, de waarde daarvan, en door den regter a quo is toegewezen de waarde, indien de ged. in gebreke blijft de goederen binnen twee dagen na de beteekening van het vonnis terug te brengen; 3j. dat de schadevergoeding ten onregte is toegewezen; O. ten aanzien van deze grieven: Ad I1"11., dat de wetgever steeds de woorden nietig-verklaring en vernietiging als woorden van ééne en dezelfde beteekenis gebruikt; dat de gevolgen van nietig-verklaring of vernietiging, althans in casu, dezelfde zouden zijn geweest; dat de app. alzoo door deze uitspraak oiet is bezwaard; Ad IIum., dat de Regtbank, door aan den app. een termijn te verleenen om de goederen in den boedel terug te brengen, niet kon geacht worden den geïnt. (Gepleit voor den appellant Mr. J. G. A. Faber, en voor den geïntimeerde Mr. C. M. J. Willedmier zelf.) PROVINCIAAL GERKGTSHOF IN GRONINGEN. Burgerlijke kamer. Zitting van den 29 Augustus 1871. Voorzitter, Mr. G. W. H. Baron van Imhoff. Onteigening. — Begbooting deb schade. —- Gebrek in de dagvaarding. — Beweerde niet-ontvankelijkheid. — Onteigeningswet. — Reserve der proceskosten. Kan, wanneer de gedaagde verzuimd heeft de nietiqheid van de dagvaarding voor te stellen , de regter, ddar, waar het niet geldt een punt van openbare orde , dit verzuim ambtshalve herstellen, door op denzelfden grond den eischer niet-ontvankelijk te verklaren in zijne vordering ? — Neen. Geeft, ook bij de erkende onduidelijkheid en onbepaaldheid der dagvaarding , de wijze van procederen, in onteigeningszaken voorgeschreven, gelegenheid om nog met juistheid uit te maken, welk terrein zal worden onteigend en welke schadeloosstelling, speciaal met hel oog op dat terrein, zal verschuldigd zijn ? — Ja. Mr. L. Graaf van Heiden Reinestein, commissaris des Konings in de provincie Groningen, in deze optredende ten behoeve van genoemde provincie , appellant, procureur Mr. Th. Haakma Treslkg , tegen Aafke 'Villems Bakker en Anne Willems Bakker, beide landbouwers , wonende te Wirdum, geïntimeerden, procureur Mr. A. Moddebman. Het Hof enz., Gehoord de conclusiën van partijen; Gehoord den proc.-gen., concluderende, dat het Hof het vonnis des eersten regters vernietige; de zaak terugwijze naar dien regter, met last, om , met in-acht-neming van 's Hofs arrest, te handelen overeenkomstig de wet en de geïntimeerden veroordeele in de kosten van beide instantiën; Overwegende, wat de daadzaken betreft: dat de app., oorspronkelijk eischer, na vruchteloos beproefde minnelijke schikking, bij behoorlijk geregistreerd exploit van den 31 Maart 1871, de gedaagden , nu geïntimeerden, voor de Regtbank te Appingedam heeft gedagvaard, en heeft geconcludeerd: dat de Regtbank zal uitspreken de onteigening ten algemeenen nutte, ten name der provincie Groningen, van 33 ares, 46 centiares land, zijnde een gedeelte van een perceel, groot 1 hectare, 26 ares, 90 centiares, gelegen in de gemeente Loppersum, en kadastraal bekend onder sectie B , n°. 199, bij Kon. besluit, ten behoeve van den aanleg van een kanaal van Groningen naar Delfzijl, ter onteigening aangewezen; voorts dat de Regtbank het bedrag der van wege de provincie daarvoor aan de gedaagden te betalen schadeloosstelling zal vaststellen, en daartoe, overeenkomstig het voorschrift der wet, een of meer deskundigen zal benoemen tot opneming der schade, die door de onteigening zal worden veroorzaakt, tenzij de gedaagden alsnog mogten berusten in den eisch tot onteigening tegen eene schadeloosstelling tot een bedrag van ƒ 744.75 , in elk geval met uitspraak over de kosten volgens de bepaling der wet; dat gedaagden daarop hebben geconcludeerd: dat de Regtbank adjudicere den eisch, voor zoover die strekt tot onteigening van de in het libel opgenomen hoeveelheid grond, aan gedaagden toebehoorende; en overigens de Regtbank, na benoeming van deskundigen, met het oog op het door dezen in te dienen rapport, en op in de conclusie van gedaagden voorkomende consideratiën, en na deze nader gehoord te hebben opzigtelijk dat rapport, de schadevergoeding bepale, zoo als de Regtbank in goede justitie zal vermeenen te behooren, met uitspraak over de kosten; dat gedaagden mondeling hebben beweerd : dat uit de dagvaarding, zoomin als op andere wijze, genoegzaam bleek, van welk gedeelte de onteigening werd gevorderd, en dat, zoo dit niet werd verholpen, de regter de dagvaarding nietig, of althans den eischer in zijnen eisch niet-ontvankelijk zou moeten verklaren; en, nadat van wege den eischer, ten einde aan dit bezwaar te gemoet te komen, doch eerst nadat het Openb. Min. in de zaak had gediend van conclusie, de s Het Hof enz., plans, kaarten enz., betreffende het scheepvaartkanaal, zoo als die, volgens den eischer , indertijd ter visie hadden gelegen , en waaruit de gedeelten, die onteigend moeten worden, nader konden worden gekend, waren gecommuniceerd en in het geding gebragt, doch hiertegen , als te laat geschied , was verzet gedaan , - heeft de Regtbank , vermeenende op de zoo evengenoemde gecommuniceerde stukken geen acht te mogen slaan , bij vonnis van 28 April 11. geoordeeld, dat de dagvaarding niet voldeed aan het voorschrift der wet, in art, 5, sub 3°., B. R.; dat gedaagden geene nietigheid bij exceptie hadden voorgesteld , zoodat die was gedekt, doch desniettemin aangenomen, dat de eisch niet voor toewijzing vatbaar was, omdat daarbij werd gevraagd benoeming van deskundigen tot begrooting eener schade, die door hen onmogelijk kon worden begroot, daar niet blijkt, welk gedeelte van het ter dagvaarding bedoeld perceel zal worden onteigend, of in welke rigting dit perceel door het te graven kanaal zal worden doorsneden , terwijl juist die punten van grooten invloed zijn op het bedrag der schadevergoeding; dat de Arrond.-Regtbank te Appingedam alzoo bij vonnis , op de expeditie geregistreerd, van den 28 April 1871, den eischer nietontvankelijk heeft verklaard in zijnen eisch, pro ut jacet, en hem heeft veroordeeld in de kosten van het geding; dat de eischer, nu app., van dit vonnis is gekomen in hooger beroep , en heeft geconcludeerd : dat het den Hove moge behagen, met vernietiging van het vonnis, den 28 April 1871 door de Regtbank van Appingedam tussehen partijen gewezen, den app. ontvankelijk te verklaren in den door hem als eischer tegen de geïntimeerden ingestelden eisch, en dien ten gevolge, hetzij te doen, wat van de Regtbank was gevraagd, hetzij de zaak naar de Regtbank terug te wijzen, met last om, met in-acht-neming van 's Hofs arrest, alsnog deskundigen te benoemen en te handelen volgens de bepalingen der wet; in elk geval met veroordeeling van geïntimeerden in de kosten van het vonnis , waarvan appel, en in de verdere kosten , die geacht moeten worden van dit vonnis het gevolg te zijn, waaronder die van het hooger beroep; dat de gedaagden , nu geïntimeerden, bij conclusie hebben gedeclareerd, dat zij, wat de niet-ontvankelijkheid van app. in zijnen eisch aangaat, zich refereren aan 's Hove's prudentie , met conclusie , dat het den Hove behage daaromtrent regt te spreken, gelij k het den Hove zal voorkomen in goede justitie te behooren, en, wat de kosten aangaat, hebben geconcludeerd: dat, bijaldien het vonnis a quo wordt bevestigd, het Hof den app. veroordeele in de kosten van het hooger beroep, en, bijaldien dat vonnis wordt vernietigd, het Hof de kosten, op dit incident gevallen , zoowel in eersten aanleg als in hooger beroep , voege bij de hoofdzaak , om bij het eindvonnis ten laste van die der partijen gebragt te worden, die bij dat eindvonnis wordt veroordeeld in de kosten van het geding ; O., wat het regt betreft: dat de gedaagden, nu geïntimeerden, zich in eersten aanleg mondeling en in appel in de motieven der conclusie hebben beklaagd over de oorspronkelijke dagvaarding, dat die niet zouden inhouden, waar en hoe , of welk gedeelte der perceelen de eischer wilde onteigenen ; dat dit bezwaar , indien het gegrond bevonden werd, gedaagden het regt zou gegeven hebben om, overeenkomstig art. 5 , n0. 3, B. R., de nietigheid van het exploit tegen te werpen, als niet bevattende de middelen en het onderwerp van den eisch, met eene duidelijke en bepaalde conclusie ; O., dat de gedaagden echter die exceptie niet hebben ingesteld , en de nulliteit, zoo die bestaat, mitsdien gedekt is, overeenkomstig art. 93 B. R.; 0., dat de eerste regter alzoo teregt die beweerde nietigheid heeft gedekt gehouden, doch desniettegenstaande den eischer in zijnen eisch niet-ontvankelijk heeft verklaard, op denzelfden grond , en de regter dus inderdaad aan het meergenoemd gebrek in de dagvaarding hetzelfde gevolg heeft toegekend, alsof de exceptie van nulliteit ware voorgesteld; 0., dat dit zou hebben kunnen aangaan, indien het opgemerkt gebrek betrof een pnnt van openbare orde ; doch dat het voorschrift van art. 5, no. 3, B. R. gegeven is in het belang der partijen, zoodat, wanneer die daarvan geen gebruik hebben gemaakt, daarop ambtshalve niet kan worden gelet; en, indien de geïntimeerden , door het niet-opwerpen van die exceptie van nulliteit, nadeel mogten kunnen ondervinden , zij zich dit zeiven te wijten hebben ; O., wat de moeijelij kheid betreft, waarvan de eerste regter spreekt, dat namelijk de deskundigen onmogelijk de schade zouden kunnen begrooten, omdat zij niet weten, welk gedeelte van het perceel of de perceelen en in welke rigting zal moeten worden onteigend; dat de wijze van procederen, in onteigeningszaken voorgeschreven, en die nu ook nog in de onderhavige zaak zal moeten worden gevolg 1, gelegenheid geeft om nog mee juistheid uit te maken , welk terrein zal worden onteigend en welke schadeloosstelling, speciaal met het oog op dat bepaalde terrein , zal verschuldigd zijn ; dat deskundigen , om hunne taak te kunnen volbrengen, van den eischer wel eene bepaalde aanwijzing van het terrein zullen moeten vragen en ontvangen , en , doordien zij de gronden van hunne taxatie moeten vermelden, uit hun rapport wel de noodige bepaaldheid en zekerheid zal kunnen voortvloeijen; terwijl de partijen, volgens art. 30 der onteigeningswet van 28 Aug. 1851 (Stbl. n°. 125), ook nog het regt hebben om aan den regter-commissaris en aan de deskundigen al de stukken mede te deelen en al de gronden op te geven, welke volgens baar oordeel tot eene juiste bepaling der schade kunnen leiden ; O., dat het Hof, van oordeel zijnde, dat het vonnis van den eersten regter moet worden vernietigd, de zaak zal moeten verwijzen naaiden eersten regter, zonder meer, wijl uit de overgelegde stukken nie; blijkt, of aan het voorschrift van art. 23 , in verband met art. 25 der onteigeningswet is voldaan; Gezien art. 56 B. R.; 0., wat de kosten betreft, dat de eischer, nu app., bij het eerste vonnis in het ongelijk is gesteld, hoezeer gedaagden daartoe niet hadden geconcludeerd ; dat van die ambtshalve gedane uitspraak dit appel een gevolg is, en de eischer en app. arrondissements-regtbanken. ARRONTDISSEMENTS-REGTBANK TE NIJMEGEN. ■InrgeriijhK hamer. Zittingen van 8 November 1870 en 7 Maart 1871. Voorzitter, Mr. W. J. Tbiebels. Statering van het geding. — Zin van het woord bewijsstukken in art. 151 B. R. — Regt van schuld- eischeks van een der erfgenamen op de onverdeelde bate eener nalatenschap. De firma wed. C. C. en Zn., te L., eischeresse, procureur J. A. Pool , tegen Mr. A. G. c. s., te M., gedaagden, procureur A. J. ten Hoet. De Regtbank enz., Overwegende, dat de eischende firma , uit kracht van een vonnis , b\j verstek gewezen door de Arrond.-Regtbank te Haarlem den 16 Nov. 1869 , onder handen van de vijf gedaagden executoriaal beslag heeft doen leggen op alle zoodanige gelden of goederen , als zij verschuldigd mogten zijn aan D. A. v. d. H., vroeger aannemer, gewoond hebbende te E., doch in 1857 naar Noord-Amerika vertrokken, en nu verblijf houdende te Shelby in Texas, en zulks ter verzekering en om betaling te verkrijgen eener som van f 6419 met renten en kosten, tot betaling waarvan genoemde v. d. H. bij opgemeld vonnis jegens haar is veroordeeld; O., dat de vijf gedaagden, tot het doen van verklaring opgeroepen, bij hunne ter rolle van 21 -ïunij genomen conelusiën verklaard hebben : de drie eersten, dat zij noch afzonderlijk of alleen, noch te zamen, noch ook te zamen met hunne mede-gedaagden, iets onder zich hebben van, of schuldig zijn aan v. d. H.; terwijl de beide laatste gedaagden , onder aflegging van eene dergelijke verklaring, er nog in substantie bijgevoegd hebben : dat v. d. H. als erfgenaam mede-geregtigd is tot den boedei van vrouwe M. J. C. G. , weduwe van den heer G. A. v. M., voor zooverre die boedel fidei-commissair bezeten en onvervreemd nagelaten werd door wijlen vrouwe M. P. v. D., weduwe van den heer Mr. I. W. L. V., en tot den boedel van gezegde weduwe V. zelve ; dat zij beiden van die nog onverdeelde boedels in handen hebben, de eerste hunner (zijnde de vierde ged.;, als gemagtigde van de gezamenlijke erfgenamen, een bedrag van f 27,782.74 en de tweede (zijnde de vijfde ged.), als executeur-testamentair van de weduwe V., eenige bij conciusie nader opgegeven staats-schuldbrieven, doch dat zij buiten magte en niet geroepen zijn te onderzoeken of te beslissen , wat v. d. H. in die baten dier onverdeelde boedels toekomt, en zulks te minder, omdat 1°. nader tussehen de verschillende tot de beide boedels geregtigden zal moeten worden vastgesteld, wat tot ieder der boedels behoort; 2°. de opgegeven baten slechts een gedeelte der activa van die boedels uitmaken, terwijl het overige in het bezit is van anderen; 3". de mede-geregtigden in die boedels beweren, dat v. d. H. aan die boedels onderscheidene schulden heeft, over het beloop waarvan tussehen hen en v. d. H. geschil bestaat; 0., dat de eischende firma daarop bij hare incidentele conclusie van 6 Sept. jl. gevraagd heeft statering van het geding gedurende een termijn van drie maanden of zooveel langer of korter als de Regtbank zal vermeenen te behooren, op grond, dat zij onderrigt was, dat bij deze Regtbank is aanhangig gemaakt een eisch tot scheiding der voormelde boedels, en uit die scheiding meer bepaaldelijk zal kunnen blijken, wat aan den debiteur toekomt en aan zijne crediteuren kan worden afgegeven, zoodat declaranten daardoor in staat zullen worden gesteld hunne verklaring aan te vullen en te verbeteren; 0., dat gedaagden zich tegen de gevraagde statering hebben verzet , op grond, dat, al liet de wet die (des neen) toe, statering hier onnoodig zou zijn en belemmerend voor de verdeeling; In regten: O., dat, wanneer onder het woord //bewijsstukken», in art. 151 B. R. ook zullen verstaan moeten worden niet enkel reeds bestaande bewijsstukken, maar ook de zoodanigen, die nog in het leven moeten worden geroepen, de wetgever, door in datzelfde artikel den regter aan een bepaalden termijn te binden, in ieder geval geacht moet worden alleen het oog gehad te hebben op zoodanige stukken , waarvan het zeker is, dat zij binnen een zekeren , zij het dan ook approximatief vast te stellen termijn, in het proces zullen kunnen worden gebragt; 0. intusschen, dat, al neemt men aan, dat het scheidings-proces , waarop eischeresse het oog heeft, voortgang hebben en met een vonnis eindigen zal, dit vonnis uit den aard der zaak niet zal wezen het bewijsstuk, wat eischeresse voor haar doel noodig heeft, maar dat dit zal moeten zijn de acte van boedelscheiding, dien ten gevolge opgemaakt ; 0. echter , dat de vraag, wanneer die scheiding zal plaats hebben, en zelfs of daarvan wel eene acte zal worden opgemaakt, afhankelijk is van de codividenten en niet van de eischeresse, nademaal het hier geldt een beslag op roerende goederen ; 0., dat het regt, bij art. -192 B. R. bij beslag op onroerend goed aan de personele schuldeischers van een der erfgenamen gegeven om uit eigen hoofde scheiding en deeling te vragen, een regt is, dat, nu de Nederlandsche wet het beginsel van art. 1166 C. C. De Regtbank wees hierop den 7 Maart het volgende eindvonnis : De Regtbank enz., Overwegende, dat de eischende firma , uit kracht van een vonnis , op deu 16 Nov. 1860 bij verstrek door de Arrond.-Regtbank te Haarlem gewezen, onder handen van de vijf gedaagden (van welke evenwel de tweede, hangende deze procedure, is overleden , ten gevolge waarvan de eerste ged. verklaard heeft als haar éénige erfgenaam het proces te hervatten) executoriaal beslag heeft doen leggen op alle zoodanige gelden of goederen als zij verschuldigd mogten zijn aan D. A. v. d. H., vroeger aannemer, gewoond hebbende te E., doch in 1857 naar Noord-Amerika vertrokken, en nu verblijf houdende te Shelby in Texas; en zulks ter verzekering en om betaling te verkrijgen eener som van ƒ 6419 , met renten en kosten, tot betaling waarvan genoemde v. d. H. bij opgemeld vonnis jegens haar is veroordeeld; 0., dat de vijf gedaagden, tot het doen van verkaring opgeroepen, bij hunne ter rolle van 21 Julij genomen conelusiën verklaard hebben: de drie eersten, dat zij noch afzonderlijk of alleen, noch te zamen, noch ook te zamen met hunne mede-gedaagden, iets onder zich hebben van of schuldig zijn aan v. d. H.; terwijl de beide laatste gedaagden , onder aflegging van eene dergelijke verklaring, er nog in substantie bijgevoegd hebben : dat v. d. H. als erfgenaam mede-geregtigd is tot den boedel van vrouwe M. J. C. G., weduwe van den heer G. A.v. M., voor zooverre die boedel fidei-commissair bezeten en onvervreemd nagelaten werd door wijlen vrouwe M. P. v. D., weduwe van den heer Mr. I. W. L. V. , en tot den boedel van gezegde weduwe V. zelve; dat zij beiden van die nog onverdeelde boedelsin handen hebben : de eerste hunner (zijnde de vierde ged.), als gemagtigde van de gezamenlijke erfgenamen, een bedrag van / 27,782.74 y2 , en de tweede (zijnde de vijfde ged.), als executeur-testamentair van de weduwe V., eenige bij conclusie nader opgegeven staats-sehuldbrieven, doch dat zij buiten magte en niet geroepen zijn te onderzoeken of te beslissen, wat v. d. H. in die baten dier onverdeelde boedels toekomt; en zulks te minder, omdat: 1». nader tussehen de verschillende tot de beide boedels geregtigden zal moeten worden vastgesteld, wat tot ieder der boedels behoort; 2". de opgegeven baten slechts een gedeelte der activa van die boedels uitmaken, terwijl het overige in het bezit is van anderen; 3o. de mede-geregtigden in die boedels beweren , dat v. d. H. aan die boedels onderscheidene schulden heeft, over het beloop waarvan tussehen hen en v. d. H. geschil bestaat; 0., dat de eischende firma daarop bij hare incidentele conclusie van 6 Sept. jl. gevraagd heeft statering van het geding gedurende een termijn van drie maanden of zooveel langer of korter, als de Regtbank zal vermeenen te behooren; op grond, dat zij onderrigt was, dat bij deze Regtbank is aanhangig gemaakt, een eisch tot scheiding der vermelde boedels, en uit die scheiding meer bepaaldelijk zal kunnen blijken, wat aan dan debiteur toekomt en aan zijne crediteuren kan worden afgegeven, zoodat declaranten daardoor in staat zullen worden gestald hunne verklaring aan te vullen en te verbeteren ; 0., dat eischeresse, bij vonnis van den 8 Nov. jl., in deze incidentele vordering is verklaard niet-ontvankelijk, doch dat de Regtbank daarbij tevens aan partijen gelast heeft ten principale voort te procederen , uit overweging, dat eischeresse alsnog in de gelegenheid behoorde gesteld te worden de afgelegde verklaringen te betwisten of gebruik te maken van het regt, haar bij art. 749 B. R. toegekend; 0., dat de eischende firma daarop bij hare conclusie van den 13 Dec. jl. de uitgebragte verklaringen als onvolledig heeft bestreden, en tegen de gedaagden hebben gevraagd veroordeeling: 1°. om, op eenen bij het vonnis te bepalen regtsdag, eene nadere en verbeterde verklaring uit te brengen, inhoudende opgave van de som, welke aan v. d. fl. uit deze boedels toekomt, voorbehoudens het regt van de eischeresse om daarna den eed, bij art. 7 49 B. R. voorgeschreven, te vorderen of zoodanige andere conelusiën te nemen, als zij in haar belang zal te rade worden ; en 2'. subsidiair, voor het 011 vermoedelijk geval, dat de Regtbank in de toewijzing van het sub 1 gevorderde bezwaren mogt maken , de gedaagden te veroordeelen: а. om op een te bepalen regtsdag opgave te doen van den massalen staat dier boedels; б. om elk, voor zooveel dit hem aangaat, te veroordeelen om na het opmaken der scheiding of verdeeling aan de eischeresse uit te betalen de som of sommen, welke aan v. d. H. zullen toevallen , hoogstens tot het door hem verschuldigde bedrag van hoofdsom, renten en kosten , alles onder voorbehoud als sub 1 vermeld; 3". om, bij niet-voldoening aan de veroordeeling, tegen gedaagden uit te spreken, hen te veroordeelen om voor poenaliteit uit eigen beurs aan de eischeresse te betalen hoofdsom, rente en kosten; 4°. de gedaagden in elk geval te veroordeelen in de kosten van dit proces; en subsidiair, voor het geval, dat de Regtbank op dit punt eenig nader bewijs mogt noodig achten, aan eischeresse te verleenen acte, dat zij aan de drie gedaagden, den heer Mr. A. G., jonkvrouwe J. N. M. G. en vrouwe C. iM. F. v. d. H., opdraagt den decisoiren eed om uit te zweren : »dat zij niet in gemeenschap hebben of bezitten het door de heeren v. d. G. en L. V. ten processe gedeclareerde alles ten effecte als naar regten ; 0. dat gedaagden die nadere conclusie bestreden, en geconcludeerd hebben, dat, met voorbijgang van den opgedragen eed, hunne ter rolle van den 21 Junij genomen conclusie zou worden toegewezen ; In regten : 0., dat de eischende firma hier niet beweert, dat de verklaringen van gedaagden in strijd met de waarheid zijn, maar alleen dat die zijn zoo onvolledig, dat zij geen effect kan hebben van haar beslag; 0. intusschen , dat het hier geldt een onverdeelden boedel, en dat wel een boedel, waarover tussehen de regthebbenden een regtsgeding voor deze Regtbank aanhangig is ; dat alzoo met geene mogelijkheid nu reeds van gedaagden kan worden gevorderd, dat zij opgeven, wat aan der eischeresse debiteur, van wien buitendien , volgens hare eigene producten , beweerd wordt, dat hij tot inbreng gehouden is , bij finale vereffening te goed zal komen ; dat gedaagden daarenboven, al waren zij tot zoodanige becijfering in staat, daartoe ongehouden zouden zijn tegenover deze eischeresse, vooral onder onze wetgeving, welke het beginsel van art. 1166 C. O. heeft losgelaten, en art. 882 ejusdem cod., blijkens het aangeteekende bij Asser, § 569. niet heeft overgenomen, omdat men niet wilde, dat derde schuldeischers (buiten het geval van bedrog) zich zouden indringen in de familiezaken der deelgenooten; dat hiermede ook is aangetoond de ongehoudenheid van gedaagden om opgave te doen van den massalen staat des boedels, zoo als sub n". 2 , litt. a , gevorderd wordt; dat de gevraagde veroordeeling sub n°. 2, litt. (Gepleit voor de eischeresse Mr. H. A. Elias , van Arnhem, en voor de gedaagden Mr. W. Francken N.Gz.) ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE BRIELLE. Raadkamer van den 27 September 1871. Voorzitter, Mr. W. F. van Deinse. Kan een huwelijk hier te lande worden voltrokken door iemand, die in het buitenland getrouwd is, zonder in-acht-neming der formaliteiten, voorgeschreven bij art. 138 B. W., indien niet blijkt, dat laatstgenoemde verbindtenis langs legalen weg is ontbonden ? — Neen. Aan de Arrond.-Regtbank te Brielle geeft eerbiedig te kennen G. T., kleedermaker, wonende te M.: dat hij , voornemens zijnde een wettig huwelijk aan te gaan met J. v. W., oud twee-en-dertig jaren, zonder beroep, mede te M. woonachtig, daarvan aangifte heeft gedaan bij den heer ambtenaar van den burgerlijken stand te M. den 28 Julij dezes jaars, zoo als blijkt uit nevensgaand afschrift, afgegeven door voornoemden ambtenaar ; dat intusschen door genoemden ambtenaar de voltrekking van het huwelijk niet alleen , maar ook het doen der afkondigingen daarvan wordt geweigerd , naar hij verneemt op grond van een wettig huwelijk, dat requestrant in het jaar 1862, in België vertoevende, aldaar zou gesloten hebben met eene Belgische vrouw, terwijl van de ontbinding van dat huwelijk niet blijkt; dat requestrant dan ook werkelijk in het jaar 1862 te Molenbeek St.-Jean heeft gehuwd A. R. v. H., zoo als blijkt uit het hierbij gevoegd «extrait d'un acte de mariage inscrit au registre de 1'état civil de la commune de Vlolenbeek-St.-Jean», welke vrouw hem nog tijdens zijn verblijf in België heeft verlaten, niet wetende waarheen zij zich heeft begeven; dat echter die verbindtenis geen huwelijk is , en dus ook geen beletsel kan zijn voor den requestrant om een wettig huwelijk alhier aan te gaan, daar, blijkens het hierbij gevoegd negatief bewijs van den Ed. Achtb. heer griffier uwer Regtbank V8n dat in 1862 tussehen den requestrant en A. R. v. M., de een Nederlander, de andere Belgische, gesloten huwelijk geene afkondigingen hier te lande hebben plaats gehad, zoo als art. 138 B. W. dat imperatief voorschrijft; dat toch de wetgever, voor het buiten's lands door een Nederlander gesloten huwelijk drie voorwaarden, en daaronder "het doen der afkondigingen hier te lande* voorschrijvende, die vorm een wezenlijk vereischte der handeling is, en de verwaarloozing daarvan dus absolute nietigheid na zich sleept, hetgeen duidelijk blijkt uit de bepaling van art. 154 B. W., voorschrijvende, dat een binnen s lands gesloten huwelijk niet nietig is, zoo geene afkondigingen geschied zijn, welke bepaling niet alleen voor een buitens lands gesloten huwelijk niet geschreven is, maar ook door den wetgever niet gewild is, zoo als blijkt uit de discussiën en het antwoord der Regering bij de behandeling van dit gedeelte van het Burgerlijk Wetboek (cf. Voorduin, II, p. 200, 271 sqq., Reqtsqel. Bijbl.. p. 346, Mr. Nienhuis, van het huwelijk etc., Groningen, 1856, p. 't Welk doende, Brielle, 15 Sept. 1871. H. Ph. de Kanter, procureur. De officier van justitie, Gezien nevenstaand request en bijlagen; Overwegende, dat de bewering van den requestrant, als zoude het door hem in België gesloten huwelijk als niet bestaande moeten worden aangemerkt, alleen op grond, dat de afkondigingen daarvan m Nederland niet hebben plaats gehad, ten eeneniale in strijd is rnet het systeem van onzen wetgever, en door geene enkele wetsbepaling voldoende geregtvaardigd wordt; 0. toch, dat de Nederlandsche wetgever bij het huwelijk geene absolute nietigheden, zoo als die in het ontwerp van 1820 voorkwamen, erkent, uitgenomen alleen in hel geval, bij art. 134, al. 2, bedoeld, waar dan ook met zooveel woorden wordt gezegd, dat het huwelijk als niet geschied zal worden beschouwd , terwijl overigens als algemeene regel geldt, dat de nietigheid eens huwelijks alleen door den regter kan worden uitgesproken ; 0., dat door dit hoofdbeginsel, in art. 140 B. W. vastgesteld, e rust der maatschappij beschermd wordt tegen het gevaar, dat er u welijken zouden zijn, die van regtswege nietig moesten worden geacht, en dat het mitsdien niet aangaat, art. 138 B. W., bepalende, wat moe worden in acht genomen om huwelijken , door Nederlanders in den vreemde gesloten , ook in Nederland van waarde te doen zijn, in dien zin uit te leggen, dat, bij het geringste verzuim van een dier vooischriften, b. v. het niet-vragen van de toestemming der moeder, waa (I) Men vergelijke met dit vonnis dat van dezelfde Regtbank van 12 April 187U, weeicoi. nü. 3240. niet eens gevorderd wordt (art. 92 B. W.), het huwelijk als ipso Jure nietig zou moeten worden aangemerkt; 0., dat derhalve l et door den requestrant in België gesloten huweJïk, zoolang het niet bij regterlijk vonnis is ontbonden of nietig veraard , als bestaande moet worden aangemerkt; Concludeert tot afwijzing van het Ingediende verzoek. Brielle t den 19 Sept. 1871. De Officier voornoemd, (get.) W. A. 't Hooft. De Regtbank enz., Gezien nevenstaand request en bijlagen; Gehoord den officier van justitie in zijne conclusie, strekkende tot a'*ijzing van het ingediend verzoek; Overwegende, dat de requestrant verzoekt: dat door deze Regtbank zal worden uitspraak gedaan over de wettigheid van de weigering van den ambtenaar van den burgerlijken stand te M.: 1°. om over te gaan tot het doen der vereischte afkondigingen van door den requestrant voorgenomen huwelijk; en 2°. om over te gaan tot de voltrekking van dat huwelijk ; 0. echter, wat betreft het eerste punt, dat, aangezien het doen van ^spraak over eene zoodanige weigering nergens bij de wet uitdrukk'-ijk aan de Arrond.-Regtbank is opgedragen , derhalve vooraf beh^ort te worden onderzocht, of de Regtbank desniettemin geacht moet w'Tden daartoe bevoegd te zijn ; 0. nu te dien aanzien : dat uit het bepaalde bij art. 41 B. W. volgt, dat de ambtenaar van burgerlijken stand bevoegd is om het doen der huwelijks-afkon^inngen te weigeren , indien hem blijkt, dat er voor de aangevende Personen een wettig beletsel bestaat om met elkander in den echt te treilen ; dat het intusschen niet aannemelijk is te achten, dat de bedoeling de wetgevers zoude geweest zijn om van die weigering van den ambtenaar van den burgerlijken stand geenerlei beroep toe te laten, en dezen alzoo in het hoogste ressort over het bestaan van wettige beletselen tegen een voorgenomen huwelijk te laten beslissen ; 'at nu echter nergens bij de wet is aangeduid, tot welke autoriteit P8"tijen, die zich door zoodanige weigering bezwaard mogten achten, zi' zullen kunnen wenden, ten einde omtrent de gegrondheid of gegrondheid daarvan nader worde onderzocht en beslist; dat nu, waar zoodanige aanduiding in de wet niet wordt gevonden, het er voor moet worden gehouden, dat het onderzoek en de beslissiï-cr daarover behoort bij dezelfde autoriteit, die door den wetgever bij de artt. 70 en volg. en art. 129 B. W. tot de kennisneming van en Gissing over soortgelijke onderwerpen uitdrukkelijk is aangewezen, 1. bij de Arrond.-Regtbank; 'J. alsnu, wat betreft de gegrondheid of ongegrondheid der bedoelde w<%ering: 'fit de requestrant erkent, dat hij in het jaar 1862 te MolenbeekS'-Jean in België heeft gehuwd A. R. v. H.; ■ at verder niet blijkt en door den requestrant ook zelfs niet wordt Geveerd, dat dit huwelijk op wettige wijze zou zijn ontbonden ; 'iat nu wel mede niet blijkt, dat van dit huwelijk, vóór de voltrek kifjo- daarvan, de vereischte afkondigingen binnen dit Koningrijk Ribben plaats gehad; 'i.Tt echter evenmin met zekerheid blijkt, dat die afkondigingen hier te lande niet hebben plaats gehad , daar immers de ten bewijze hi<:r voor bij het request overgelegde, behoorlijk geregistreerde verklar'r,X van den griffier dezer Regtbank ten deze niet kan afdoen, omdat, M) het ontbreken van eene opgave van de gemeente, waar de reques'r; 't tijdens of vóór het aangaan van het bedoelde huwelijk zijne ''V: ' (iplasts gehad heeft, ook niet blijkt, dat die afkondigingen binuen dt gemeente M. zouden hebben behooren te geschieden ; '!at verder bovendien, ook al hadden die afkondigingen hier te la? ie niet plaats gehad, hiervan nog geenszins het gevolg zoude zijn, 'lat het bedoelde huwelijk , volgons de Nederlandsche wet, als niet baande zoude moeten worden aangemerkt; 'lat toch, blijkens de bepalingen van den vijfden titel van het eerste boek van het iiurgerlijk Wetboek, en inzonderheid van art. 140B. W., Nederlandsche wetgever in het algemeen geene radicale nietigheid van huwelijken kent, dan alleen in het geval, bedoeld bij art. 134, tweede , B. W., alwaar de wetgever dan ook uitdrukkelijk zegt, dat zoo^■■'ig huwelijk zal worden beschouwd als niet geschied; 'lat nu art. 138 B. W., waarop zich de requestrant tot staving van zijn beweren daaromtrent beroept, te dien aanzien ook voor huwelijken, in een vreemd land aangegaan, geene uitdrukkelijke uitzondering beT»t, terwijl het voorts ook niet aangaat om de woorden van dat artikel iu den door den requestrant aangeduidon zin uit te leggen, omdat men, dit doende, öf wel aan de woorden zijn van waarde eene dubbele bete"kenis zoude moeten toekennen, óf anders, ook bij niet-voldoening aa'i de andere bij dat artikel gestelde voorwaarden, de bedoelde hu'ijken evenzeer zoude moeten beschouwen als niet bestaande, in w,"k laatste geval er dan echter ook nimmer sprake zoude kunnen z. i van eene vordering tot nietig-verklaring daarvan, hoedanige vorming nogtans bij art. 146, derde al., B. W. ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM. Tweede kamer. Zitting van den 27 September 1871. Voorzitter, Mr. A. E. Penning. Naamlooze vennootschap. — Voortzetting. — Wettigheid dek statuten. — ontvankelijkheid. De bepaling der statuten eener naamlooze vennootschap, volgens welke vóór het einde van den termijn, waarvoor zij is aangegaan, door de algemeene vergadering van vennooten bij meerderheid van stemmen tot voortzetting kan worden besloten, strijdt niet met de wet. G. P., echtgenoot van en bijgestaan door Mr. K., eischeresse, procureur Mr. J. H. van Eys, tegen de Tweede Amsterdamsche Verzekering-Societeit, te Amsterdam, gedaagde, procureur J. O. Kuïin. De Regtbank enz., Overwegende in facto : dat de eischeres bij dagvaarding gesteld heeft: dat de gedaagde societeit in 1860 is gecontinueerd tot en met 31 Dec. 1870; dat in eene vergadering van aandeelhouders, op 26 Junij 1870 gehouden, met meerderheid van stemmen is besloten, dat zij met nog tien jaren zou worden gecontinueerd ; dat dit besluit is nietig en van onwaarde, nademaal tot zoodanige continuatie niet kan worden besloten dan met eenstemmige goedkeuring der aandeelhouders; dat de gedaagde societeit dus is ontbonden en tot de vereffening daarvan moet worden overgegaan; op welke gronden zij heeft geconcludeerd, dat de ged. zou worden veroordeeld om over te gaan tot de vereffening van de ontbonden vennootschap, onder den naam van «Tweede Amsterdamsche Verzekering-Societeit», en bij gebreke daarvan tot vergoeding van kosten, schaden en interessen, op te maken bij staat; dat de ged. bij conclusie van antwoord heeft aangevoerd : dat het beweren der eischers, als zoude eenstemmige goedkeuring der aandeelhouders tot de continuatie vereischt zijn, afstuit zoowel op de Kokinklijke bewilliging, waardoor de geldigheid van het besluit tot continuatie aan verder onderzoek onttrokken is, als op de statuten, de wet voor partijen, waarvan niet mag worden afgeweken, zoodat de eischeres ten onregte de gedaagde maatschappij als ontbonden beschouwt; dat zij voorts subsidiair heeft opgemerkt, dat het in geen geval zoude aangaan, in regten te roepen eene ontbonden en dus niet meer bestaande maatschappij, en dat nog wel om zich te hooren veroordeelen tot vereffening van zich zelve , terwijl ook de gevraagde schadevergoeding op geen enkelen grond steunt; op welke gronden zij heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring, immers ontzegging der vordering, met de kosten ; dat de eischeres op de principale vordering der ged. gerepliceerd haeft : dat de eenstemmige goedkeuring der aandeelhouders voor het voortzetten eener vennootschap, wier termijn van duur verstreken is, noodig is, omdat die voortzetting gelijkstaat met de oprigting eener nieuwe vennootschap, terwijl uit de Koninklijke bewilliging alleen blijkt, dat de Regering van oordeel was, dat de acte niets bevat, wat met de goede zeden, de openbare orde of de rust in strijd is ; dat de Regering dus niet heeft beslist het punt, dat hier in quaestie is, en, al had zij dat gedaan, de regter daardoor niet is gebonden; dat de eischeres voorts de door haar genomen conclusie heeft verdedigd, op grond, dat de daarin gevraagde veroordeeling zal insluiten, dat de liquidatie op de bij de wet voorgeschreven wijze door tusschenkomst van de bestuurders als liquidateurs zal geschieden ; terwijl elke verbindtenis om iets te doen en dus ook deze om tot de vereffening over te gaan, zich oplost in vergoeding van kosten, schade en interessen ; op welke gronden zij bij hare conclusie gepersisteerd heeft ; 0. in jure : dat art. 4 der statuten, waarop de gedaagde maatschappij, bij acte van den notaris H. Meijer Cluwen dd. 21 Maart 1840, is opgerigt, de bepaling inhoudt, dat zij zal stand houden tot den laatsten Dec. 1850; dat, wanneer zich omstandigheden mogten voordoen, die eene vroegere ontbinding raadzaam maken, de voorslag daartoe zal worden onderworpen aan het gevoelen der presente deelhebbers in eene daartoe te beleggen algemeene vergadering , waarop bij meerderheid van stemmen zal worden beslist; dat in eene dergelijke vergadering, te houden in de maand Julij 1850, op gelijke wijze zal worden besloten over de continuatie van nog tien jaren , of een alsdan te bepalen tijd, of wel de dissolutie der maatschappij; dat deze vergadering heeft plaats gehad op 2 Julij 1850 en da&r, blijkens de door den notaris Meijer Cluwen opgemaakte acte, met meerderheid van stemmen is besloten om de gedaagde maatschappij te prolongeren tot 31 Dec. 1860,op zoodanigen voet en voorwaarden als breeder bij de eerste acte zijn omschreven , onder bepaling, dat in de maand Julij 1860, in eene alsdan te houden vergadering van deelhebbers, omtrent de al of niet voortzetting dezer vennootschap zal moeten worden besloten ; dat ook deze vergadering heeft plaats gehad op 17 Julij 1860 en daar, blijkens de door den notaris D. van Dijk opgemaakte acte, met algemeene stemmen is besloten tot eene prolongatie op geheel dezelfde voorwaarden tot 31 Dec. 1870, onder bepaling, dat wederom in de maand Julij 1870, in eene alsdan te houden vergadering van deelhebbers, omtrent de al dan niet voortzetting zal moeten worden besloten; dat uit deze bepaling der statuten volgt, dat de vergadering, welke, blijkens de acte van den notaris D. van Dijk, den 26 Julij 1870 gehouden is, allezins bevoegd was om bij meerderheid van stemmen tot eene vernieuwde prolongatie tot 31 Dec. 1880 te besluiten ; dat toch iedere continuatie heeft plaats gehad op den zelfden voet en voorwaarden als de oorspronkelijke oprigting, zoodat het boven aangehaalde art. 4, 2de lid, waarnaar het derde lid uitdrukkelijk verwijst, nog steeds als verbindend zal moeten worden aangemerkt; dat, wel is waar, die verwijzing niet herhaald is in de woorden , v> aarmede tot de latere vergaderingen besloten is ■ maar dat zulks ook overbodig zou zijn geweest, juist omdat de statuten in hun geheel verbindend zijn gebleven; en er dus alleen omtrent den datum der later te houden vergaderingen eene bepaling behoefde gemaakt te worden ; dat bovendien, zoowel de aard der zaak, als de uitdrukkelijke bepaling van art. 22 der statuten, medebrengen, dat, indien althans niet van het tegendeel blijkt, op elke vergadering de meerderheid beslist, zoodat men , eenvoudig verwijzende naar eene te houden vergadering, en geene voorschriften omtrent de wijze van stemming gevende, geacht moet worden niet van dien regel te hebben willen afwijken; O. voorts, dat ten onregte door de eischeres beweerd is , dat de statuten, indien men ze op deze wijze uitlegt, in strijd zouden zijn met art. 46 W. K. (Gepleit voor de eischeresse Mr. j. G. de Koning , en voor de gedaagde maatschappij Mr. T. M. C. Asser.) KANTONGEBEGTEN. KANTONGEREGT TE DOCKUM. Zitting van den 22 Februarij 1871. Plaatsvervangend-kantonregter , C. Jiskoot. Lidmaat eener kerkelijke gemeente. — Hoofdelijke omslag. — Verandering van woonplaats. — Reglement van 12 Dec. 1823, n°. 83 , op de administratie der kerkelijke goederen in Friesland. Wordt door Kerkvoogden en Notabelen van Dockum ten onregte hoofdelijke omslag van den gedaagde geheven, wanneer die omslag op niets anders steunt dan hierop, dat de gedaagde elders (en niet te Dockum) is gedoopt, en zonder bekende afscheiding tot de kerk in het algemeen behoort ? — Ja. Is feitelijke inwoning in eene gemeente voldoende, om daaruit het lidmaatschap eener kerkelijke vereeniging, in die gemeente gevestigd, af te leiden ? — Neen. De kantonregter enz., Overwegende ten aanzien der daadzaken : dat de eischende partij, optredende als Kerkvoogden der Hervormde gemeente van Dockum, vertegenwoordigd door hunnen administrateur, den heer A. S., van den ged. vordert eene som van f 1.70, met de renten van af de dagvaarding, ter zake kerkelijken omslag over het jaar 1869 als lid der Hervormde gemeente van Dockum, krachtens reglement op dien omslag, goedgekeurd door het toenmalig collegie van toezigt bij besluit van 12 Dec. 1868, litt. C, en ten gevolge der magtiging tot deze regtsvordering, gegeven door HH. Notabelen bij besluit van 21 Oct. 1869; dat deze vordering wordt betwist, op grond, dat de ged. wel door den doop in de gemeenschap der Hervormde kerk is ingelijfd, maar nimmer belijdenis des geloofs heeft afgelegd, zoodat hij geene regten in die kerk heeft verkregen, waarom men hem niet tot het uitoefenen van het stemregt heeft toegelaten, en dus, waar hij geene regten als lid van eenig zedelijk ligchaam kan doen gelden, hij evenmin gehouden is in de lasten daarvan te deelen; dat de eischende partij daartegen aanvoert, dat men lid is der Hervormde gemeente, wanneer men door den doop in de gemeenschap der kerk is opgenomen of uit Hervormde ouders geboren ; 0. ten aanzien van het regt: dat uit de overgelegde stukken voldoende is bewezen, dat de eischers zijn Kerkvoogden der Hervormde gemeente van Dockum , als zoodanig bevoegd om, ais wettelijke bestuurders van dat zedelijk ligchaam, de gelden in regten te vorderen, aan die corporatie verschuldigd; dat die vordering berust op artt. 37 en 38 van het reglement op de administratie der kerkelijke fondsen in Friesland, gearresteerd bij Koninklijk besluit dd. 12 Dec. 1823, n°. 83, waarbij aan de kerkelijke gemeenten, wier fondsen niet toereikende zijn, voor de noodige kerkelijke uitgaven de bevoegdheid is verleend tot heffing van omslag tot dekking dier uitgaven; dat, krachtens dat reglement, voor het jaar 1869 een dergelijke omslag is vastgesteld bij besluit van Kerkvoogden en Notabelen van Dockum dd. 26 Oct. 1868, voorzien van de goedkeuring van het destijds bestaande collegie van toezigt; dat tot de schuldigen behooren zij, welke, ingevolge art. 2 van het algemeen reglement op de Hervormde kerk dd. 9 Sept. 1851, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van 23 Maart 1852, tot de bijzondere gemeenten behooren ; 0., dat bedoeld artikel de leden dier bijzondere gemeenten onderscheidt in vier groepen of afdeelingen , welke te zamen die gemeenten vormen : a. die belijdenis hebben afgelegd; b. die gedoopt zijn; c. de geborenen uit Hervormde ouders; d. die in eenige gemeente hier te lande of elders zijn erkend als tot de Hervormde kerk te behooren , en van hunnen doop of hunne belijdenis door behoorlijke bewijzen hebben doen blijken ; 0., dat onder de drie eerste afdeelingen zijn begrepen zij , die in de eigene gemeente of zelve, of door hunne ouders eenige daad hebben gepleegd, welke als voorschreven het lid zijn der kerk te weeg brengen; 0., dat onder de vierde afdeeling vallen zij, welke deze daad elders hebben gepleegd en de bewijzen daarvan in de nieuwe gemeente, tot welke men zich wenscht te verbinden, hebben overgelegd; 0., dat deze wets-interpretatie daarop steunt: а. dat de vierde cathegorie zonder deze opvatting geene reden van bestaan ?ou hebben, want dat de personen, daartoe behoorende , bij eene tegenovergestelde uitlegging, reeds onder de drie eerste afdeelingen zouden begrepen zijn; immers zijn onder de da&r aangewezen gedooplen of lidmaten allen begrepen, die in eenige bijzondere gemeente der kerk zijn opgenomen ; dan kan men een gedeelte daarvan niet op nieuw in eene afzonderlijke afdeeling brengen en van dezen bewijzen vorderen voor hunne toelating, zonder den wetgever eene ongerijmdheid toe te dichten ; б. dat tot de bijzondere gemeenten worden verklaard te behooren zij, die door den doop in hare gemeenschap zijn ingelijfd of uit Hervormde ouders zijn geboren. Zonder nu de taalkundige beteekenis dier woorden geweld aan te doen, mag men hier niet lezen : in de gemeenschap der kerk, maar in de gemeenschap der eigene gemeente, waarin men is gedoopt of geboren. De betrekking tot de kerk als eenheid kan ook slechts ontstaan door de opname in de kerk in een harer deelen, omdat men in de kerk als universum niet regtstreeks kan opgenomen worden. Zij is geene oorzaak, maar gevolg, zoo als duidelijk blijkt uit de omschrijving daarvan, in art. 1 van het reglement van 9 Sept. 1851 gegeven. Men wordt dus lid van het zelfstandig zedelijk ligchaam, de individuele gemeente, en blijft daartoe behooren, zoolang men zich niet door woord of daad overeenkomstig art. Verklaart, dat regtens niet is bewezen, dat de ged. lid is van de Hervormde gemeente van Dockum ; Verklaart hem dien ten gevolge niet begrepen onder de schuldigen in den omslag dier kerkelijke gemeente; Ontzegt mitsdien den eisch, daarop gegrond. de kerk en de kerkelijke gemeenten zijn opgelegd door eene onbevoegde macht. Wanneer men dan ook hunne geldigheid vóór 1 Oct. 1869 staande houdt, dan baseert men zich niet hierop, dat de Koning de bevoegdheid tot regeling had, maar op de omstandigheid, dat de kerk de van den Koning uitgegane regeling heeft goedgekeurd. Xk wil daarlaten de vraag, of er van stilzwijgende goedkeuring sprake kan zijn daar, waar de afkeuring werd onderdrukt, maar alleen het feit constateren, dat men de kracht van de bedoelde reglementen zoekt in de goedkeuring daarvan door de kerk (1). Neemt men dit aan, dan moet men m. i. den Koning beschouwen als den persoon, die de regeling heeft voorgesteld, ontworpen, en als niets anders. Die regeling, zoo ze haar kracht ontleent aan den wil der kerk, d. i. van hen, die tot het kerkgenootschap behooren, hetzij dan die wil uitdrukkelijk is verklaard of uit den loop der omstandigheden afgeleid, kan, naar het mij voorkomt, alleen door den wil van de kerk zelve hare kracht weer verliezen. Op 1 Oct. 1869 zou de dwang van regeringswege vervallen en de kerk hare vrijheid terug erlangen. Dit was de bedoeling van het Kon. besluit van 1866 ; en zou het dan niet geheel in strijd zijn met den geest van dat besluit om aan te nemen, dat het heeft willen krachteloos maken datgene, wat in den wil der kerk zelve zijne kracht vond ? Bovendien, ik herhaal het, een Koninklijk besluit kon dit niet. — Het kon vernietigen, wat door een Koninklijk besluit was in het leven getreden, het voorstel; het kon niet buiten werking stellen de wilsverklaring van eene andere macht, die op dat voorstel was gevolgd, het besluit (2) der kerk. M. i. heeft men dus te kiezen tusschen de drie volgende beslissingen omtrent het Kon. besluit van 1816 en de reglementen, daarop gebaseerd: 1°. kan men aannemen, dat de Koning tot regeling bevoegd was. In dat geval ontleende het besluit aan 's Konings macht zijne kracht en kon het door den Koning worden ingetrokken , met dat gevolg, dat geen zijner bepalingen bleef voortbestaan; 2°. kan men den Koning beschouwen als tot die regeling bevoegd, en de goedkeuring der reglementen door de kerk ontkennen. — Volgens deze beschouwing zijn die reglementen nimmer van kracht geweest; 3». in de derde plaats eindelijk kan men beweren : niet de Koning, maar de kerk zelve was de bevoegde wetgever. De reglementen, van den Koning uitgegaan, die oorspronkelijk onwettig en krachteloos waren, hebben kracht van wet erlangd door de goedkeuring der kerk. En neemt men dit laatste aan, dan ligt m. i. de conclusie voor de hand: wetten, door de kerk (zij het ook op voorstel des Konings) gemaakt, kunnen alleen door de kerk worden afgeschaft; die reglementen blijven dus, niettegentsaande het Kon. besluit van 1866 , bestaan, totdat de kerk ze heeft te niet gedaan. h,, Mr. F. A. Mr. ANTONIUS MODDERMAN. (Uittr. uit de Prov. Gron. Ct.) Maandag morgen, 20Nqv. 11., werd na een langdurig lijden, in den ouderdom van 78 jaren, door den dood uit ons midden weggenomen de heer Mr. A. Modderman , een man , algemeen bekend door zijne meer dan gewone begaafdheden en verdiensten; hij toch was een even kundig en ervaren regtsgeleerde, als gelukkig beoefenaar der letteren en warm bevorderaar van het goede en schoone in ruimer en beperkter kring. Eene lange reeks van jaren zagen wij hem onder ons met on vermoeiden ijver leven en werken. Zoo iemand, dan heeft hij, nu we zijn verlies betreuren, regtmatige aanspraak op een woord van hulde en erkentelijkheid, dat ongetwijfeld des te beter aan het karakter van den ontslapene beantwoorden zal, hoe eenvoudiger en ongekunstelder het luidt. Moge van onze zijde aan dat doel eenigermate voldaan worden door eene korte levensschets , bij welke wij eenige ons welwillend verstrekte mededeelingen volgen. Antonius Modderman was den 1 April 1793 te Groningen geboren. Als kind van 10 jaren , moest hij reeds zijn vader verliezen ; van zijne moeder genoot hij eene voortreffelijke opvoeding. Door hare leiding en het voorbeeld zijner oudere broeders werd hem vroeg eene groote liefde voor letterkundige studiën , bepaaldelijk voor poëzij ingeboezemd, die hem zijn geheele leven in toenemende mate bijbleef. De eerste stappen , die hij op dat gebied zette, leverden hem steeds rijke stof tot de aangenaamste herinneringen op. Hij studeerde aan de hoogeschool te Groningen in de regten en promoveerde in 1817 op eene verhandeling: De pauperibus. Tenzelfden jare zette hij zich als advokaat in het naburige Hoogezand neder en werd aldaar de vraagbaak van velen. Menige vereeniging van gezellig verkeer werd er door zijne bemoeijingen tot stand gebragt.
7,328
MMKB11:000004594_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,878
De kluchtige en zonderlinge avonturen van Sim-Simse, een aap der apen
null
Dutch
Spoken
1,417
2,532
[2862 PV0NTyRENv^|M-8lMs|^ U1 KLLxii. - GLBR. VAN DER POST, J ^ y— KLUCHTIGE EN ZONDERLINGE AVONTUREN VAN SIM-SIMSE, EEN AAP DEK APEN. Met 16 gekleurde Plaatjes VIJFDE DRUK. UTRECHT, GEBR. VAN DER POST. Komt liefjes! let eens op, dan zal ik u verhalen Van meester sim, een aap, en hoe hij het verstond Om met veel listigheid zijn poetsen uit te voeren, Maar hoe hij ook daarvoor kastijding ondervond. Leert uit zijn voorbeeld dan, ja! daarop moogt gij letten, Dat hem die 't kwade doet en goeden raad veracht, Hoe hij dat kwaad ook dekk' door logen en door streken, Toch eenmaal strenge straf voor al zijn kwaaddoen wacht. Een edelman van veel vermogen Woonde op een fraai en groot kasteel. Eens liet hij zich een dapje koopen; Want van die dieren hield hij veel. HÜ deed hem Iraai en netjes kleeden, En sim hield waarlijk zijn fatsoen, Wat, was hij vol van apenstreken, Hij kon ook mooie kunstjes doen. Daar zit hij met zijn heer aan tafel — En o! wal is ons aapje blij, Nu hij den knecht ziet binnenkomen Met keur van spijs en lekkernij. Eens kwam een boer zijn huur betalen En bracht een mand vol peren mee. Onze aap, die juist liep rond te drentlen, Dacht: »Ah! hier kom ik juist ter snee." Nu kwam hij deftig aangeloopen, Werd vriendlijk door den boer gegroet, Die, 'l beentje achteruit gestreken, Al heel wat complimenten doet; Maar de apenaard komt weldra boven, En meester sim zoekt uit de mand Wel negen van de grootste peren En maakt zich daarmee aan een kant. ilet boertje moet nu boven komen, En, na 'l betalen van zijn huur, Biedt hij mijnheer zijn mand met peren; Maar de edelman kijkt bijster zuur. Wat zijn die peren klein gewassen!" Zoo spreekt hij onvoldaan en gram. De boer werd boos, want hij wist immers Wie al de beste' peren nam. Daar ziel hij juist den gauwdief komen En zegt nu haastig: »Maar meneer! »'k Had in me mand veul mooier peren, »Ei, vraag 't 'reis aan den jongen heer." öiM-siMSE had soms vreemde streken. Die ik u ook verhalen zal. Eens, dat de meid wat was gaan halen, Kwam hij naar binnen bij geval. Hij zag het kind in 't wiegje liggen, Den pappot koken op het vuur. »ïk zal," dacht sim, «voor meid hier spelen, »En geef het kind een schoone luur." Nu wilde hij het pap gaan voeren, Maar in dat werk werd hij gestoord; Het lieve wicht begon te schreien, En dit werd door mama gehoord. Mevrouw koml haastig binnenloopen, En schreeuwt hem reeds van verre toe: «Hei, sim! ondeugende aap der apen! «Ik ben uw gekke kuren moe!" Dit hoort hij, — en begint te vreezen Voor straf; — in 't klauteren zeer bekwaam, Pakt hij èn kind èn pappot mede, En neemt de vlucht door 't open raam. Nu boven op het dak geklommen, Voert hij bet kindje braaf wat pap, Terwijl mevrouw en meid ontstellen Bij 't aanzien van die booze grap. Sim komt toch eindlijk naar beneden En legt het kind weer in de wieg; Maar 't zal er spannen, na dat grapje, Zoo 'k mij ten minste niet bedrieg. »Kom, grijp hem!" roept mevrouw, en duchtig Valt ze op den boozen guit nu aan. Pantoffels worden uitgetrokken, En ieder doet zijn best met slaan. Mijnheer komt juist naar binnen loopen En lacht in 't eerst om 't vreemde spel, Maar nauw heelt hij het feit vernomen Of 't vonnis krijgt ook zijn bestel. »ïk wil." sprak hij, «gestreng hem straffen, »Komt, sleept het huis hem spoedig uit, »En legt hem aan een zwaren keten, «Aan wind en regenvlaag ten buit!" Het vonnis wordt ras nagekomen, Men sleept hem haar het bruggenhoofd. En aan een keten vastgeklonken, Is sim van vrijheid nu beroofd. Een joodje komt daar langs gereden En steekt met meester sim den spot: Hij neemt een appel van zijn wagen En geeft dien; maar de vrucht is rot. Ons aapje, dat geen spol kan dulden, Werpt hem den appel naar het hoofd, De jood schreeuwt als een mager varken, Terwijl de hoed hem vliegt van 't hoofd. Nu wil hij toch zijne appels redden, Daar sim juist bij den wagen kan; Maar telkens, als hij toe wil loopen, Krijgt hij een veeg weer uit de pan. Sim gaat maar voort met bombardeeren: En iedre worp is juist en raak; De man doet niets dan lamenteeren, En vindt in 't spel gansch geen vermaak. Een heer kwam op 't kasteel logeeren, Hel was een gulle zeekaptein. «Geen grap," zegl hij, »kan mij verstoren. »Ei, laat die aap mijn lijfknecht zijn." 'I Verzoek wordt aanstonds toegeslagen; Sim is du weer verlost en vrij, En na verloop van weinig dagen Is hij gekleed in liverei. De reiskales wordt ingespannen, Ons aapje plaatst zich achterop; En ieder lacht om zijne kuren, Terwijl men voortrijdt in galop. Pas in hel logement gekomen, Bestelt mijnheer een goed diner, En zonder dat hij zich Iaat nooden, Schranst ook ons aapje flink maar mee. Hecht dik gegeten, zat gedronken, Ziet Sim naar eene slaapplaats* om; Hij vindt een doos met dameskleeren: »Ha! denkt hij, »dat s mij wellekom," Een kantmuts moet voor slaapmuts strekken, Een sjaal dient hem voor beddedek, Zijn hoofdpeul is van zijden stoffen: Wie zag er ooit een loozer trek? Ons aapje is even ingeslapen, Of ook cle dame komt er aan; Zij meent van schrik haast flauw te vallen En blijft een poos als roerloos staan, »Mijn muts, mijn sjaal, mijn beste kleeren," Zoo roept zij uit met groot misbaar, «Zijn allen daar ïn 't rond gesmeten! — «Vertrapt! — met scheuren! — door elkaar Kaptein en waard zijn toegeschoten. Onze aap springt schichtig overend; En nu gebeurde 't vreemd spektakel, Dat gij hier zien kunt op dcez' prent. Kaptein, die wel een grap mocht lijden, Hield zich voor sim nu vreeslijk hoos; Hij zegt: »Tot straf voor al uw streken Zult gij nu varen als matroos." Zijn fraaie rok wordt uitgetogen, Men steekt hem in 't matrozenkleed, En in de ranke boot gedragen, Is hij te scheep reeds eer hij 't weel. Maar sim, in 't klauteren recht ervaren, Klimt één-twee-drie in want en mast, En klimt zoo gauw en knap naar boven Als ooit de beste varensgast. De bottelier, een oolijk ventje, Hield al te veel van grog en wijn. Hij kaapte in stilte menig lleschje. — Toen 't uitkwam, zei de kapitein: »"k Zal u die kaperij verleeren; »Gij, vriendje! past niet voor uw post; «Daar hebt ge een pak matrozenkleeren, "Beschouw u thans als afgelost. »'k Stel nu een ander in uw zaken, »'k Wil u beschamen door een dier; »A1 staat ge nog zoo gek te kijken, »ïk maak mijn aap tot bottelier." In "t eersl hield zich ons aapje matig; Maar toch de wijn smaakt hem zoo zoet, »0!" dacht hij, »'k neem één enkel teugje, »'t Is zeker voor de koude goed." Maar 't bleef niet bij dat ééne teugje, En zoo is 't dan ook eens geschied Dat hij liet kraantje maar liet loopen En telde zells de teugjes niet. Yan al dat drinken werd hij dronken En liet nu, hoe kan 't mooglijk zijn, Het heele vat maar ledig loopen En lag te zwemmen in den wijn. Een okshoofd wijn ging heel verloren: De kapitein was vreeslijk kwaad; Hij liet hem eerst den rug braaf smeren En maakte hem gemeen soldaat. Nu moest onze aap aan 'l exerceeren, En kreeg een ransel op den rug: Hel was een toer den pas te leeren, En 't laden ging ook lang niet vlug. Hij moest ook eindlijk leeren schieten, Marcheeren met gezwinden pas, En kreeg soms slaag in plaats van eten , Dat dan nog wel hel ergste was. Hoorl nu het eind der avonturen, Van meester sim, dien kloeken aap: Eens dal hij op het dek liep drentlen, Al knabbelend aan een grooten raap. Zou men een zwaar mortier probeeren, En wel van de allergrootste soort. Nieuwsgierigheid is apen eigen, Dit hebt gij. kindren! meer gehoord. En meester sim, zoo vol van streken, Toont hier opnieuw zijn apenaard: Eerst komt hij langzaam aangeloopen, Maar neemt op eens een snelle vaart; Hij wil den kogel uit zien vliegen; — Maar, hoe hij het zoo dwaas verzon. Bij zoo veel list en looze streken — Hij steekt het hootd nu in 't kanon; Juist raakt de lontstok aan het kruit, En nu is 't met ons aapje uit.
41,982
MMSFUBU02:000050022_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,876
Het Irvingisme
Ko\u0308hler, Johan Nicolaas
Dutch
Spoken
6,920
11,789
Eerst in 1855 kwam Spindler wegens zijn Irvingilische gevoelens met zijn kerkelijke overheid in botsing. Niet dan noodzakelijk schijnt het Domkapittel, dat in deze zaak vervolgingen tegen verschillende geestelijken in het bisdom Augsburg had ingesteld, er toe te zijn overgegaan om daarin ook een zijner eigen leden te betrekken; de uitkomst daarvan was intussen voor Spindler geen andere dan voor Lulz, Egger en Fernsemer; ook hem trof ten slotte de excommunicatio major. De geschiedenis van de behandeling hunner zaak, door hen zelf te boek gesteld, is zeer leerrijk. Lutz, aanvankelijk Pastoor te Karschuld, doch wegens zijn overheidsgevoel tot het Protestantisme afgezet, had ook in deze afdeeling der christelijke Kerk niet gevonden, wat hij zocht, en was, na zijn Evangelische overtuiging weer verloochend te hebben, in de schoot der Roomsche kerk teruggekeerd en in zijn ambt hersteld. Op dit wankelbaar gemoed moest het Irvingisme wel indruk maken; omstreeks dezelfden tijd als Spindler werd hij er voor gewonnen. Tien jaren bracht hij in een nauwgezet onderzoek door of het hem niet afleidde van het Evangelie van Gods vrije genade in Christus; maar toen hij daaromtrent gerustgesteld was, weerhield hem ook niets er zich bij aan te sluiten. Ofschoon hij met Caird het exegetisch handboek op het Oude en Nieuwe Testament samenstelde, waarvan in 1847 onder de titel: «Über den Rat des Gottes im Geschicte der Menschheit und der Erde» de eerste druk, doch deze zonder de 1) Joh. Evang. G. Lutz. Wahrheit in Sachen der apostolischen Gemeinden, Basel 1870 bl. 15. Het verdient opmerking dat Lutz, ofschoon reeds dertien jaren in dienst der apostolische gemeenten, toch nog altijd zijn daaraan vreemden, maar aan zijn dienst in de Roomsche kerk ontleende titel van „Dekan und Pfarrer", thans zelfs zonder het vroeger daarvoor geplaatste „vormalige", bezigt. Namen der schrijvers, het licht zag, bleef hij zijn priesterschap te Oberroth waarnemen, zelfs toen het Domkapittel den 13de Juli 1855 de lezing van dit geschrift, als «bij allen frömmelnden Scheine vol der grootste waarheidsstrijders» zijnde, onder bedreiging van zware straffen van alle kansels in het bisdom, liet verbieden. Toen hij door het Domkapittel, wegens zijn neiging tot het Irvingisme ter verantwoording geroepen werd, ontkende hij daartoe te behoorden en onderleekende, hij, op last van het Domkapittel, de geloofsbelijdenis van Trente. Toen dit evenwel, daarmede niet voldaan, eischte, dat hij de Irvingitische leer verwerpen en met die van de Katholieke kerk strijdig verklaren zou, weigerde hij; hetgeen eerst zijn schorsing, later zijn afzetting ten gevolge had. De vraag was naar zijn opvatting niet deze, of hij enige leerstuk der Roomsche kerk niet geloofde, want hij geloofde ze allen; maar of hij niet nog enige andere bovendien geloven kon, wanneer dit met de Katholieke leer vereenigbaar was, en aan het betoog dier overeenstemming, althans niet-strijdigheid, is een groot gedeelte van zijn geschrift gewijd. De wijze, waarop hij daarbij te werk gaat, en de openheid, waarmee hij de denkbeelden van het Irvingisme uitspreekt, maakt zijn verklaring te raadselachtiger, «dat hij niet tot het Irvingisme behoort, en dat hij niet geheel niet ten deele aanhanger van specifiek Irvingitische leerstellingen is.» De vaak gebruikte taktiek van het Irvingisme, om zijn toekomstige ambtsbekleeders eenigen tijd met enigen van de Apostelen in onmiddelijke aanraking te brengen, werd ook met Lutz niet verzuimd; voor het werk in Zwitserland bestemd, werd hij daarvoor door In den Tugen Haus van den Apostel voor dat land, Drummond geruimen tijd voorbereid. Treedt Lutz minder open en beslist op dan Fernsemer, die geen poging aanwendt om zijn overtuiging te verloochenen of te bedekken, wiens doorgaans scherpe antwoorden op de hem gedane vragen niet zelden zelfs van gemis aan den verschuldigden eerbied getuigen, een heel wat treuriger figuur nog dan Lutz maakt de kapelaan te Tannstetten, Lorenz Egger, mede een der aangeklaagden. Op de tot hem gerichte vragen geeft hij voor met het Irvingisme niet bekend te zijn; of de zich als Apostelen, enz. gedragende personen voor niet door God geroepenen te verklaren zijn wel hij niet; hen zonder dat voor bedriegers te houden, verbiedt hem het gebod der liefde tot den naaste; maar is het Domkapittel overtuigd, dat die mannen niet van God geroepen, dat zij bedriegers of bedrogenen zijn, dan wil hij zich, tegenover zijn overheid, gaarne gehoorzaam onderwerpen. Na herhaald ontwijken onderteekent hij alle hem voorgelegde punten, waarbij enige Irvingitische leerstukken voor dwaalbegrippen en met de Katholieke leer in strijd verklaard worden; maar hij doet zulks «auf oberhirtliche Autoritat hin,» daar er bij hem van een overtuiging in deze zaak geen sprake kan zijn. Het Domkapittel, daarmede niet voldaan, schorste hem tot hij zich een zoodanige overtuiging zou verworven hebben. Hij begaf zich nu naar zijn neef Lutz, wiens zaak toen juist mede aanhangig was, en vertoefde aldaar vier maanden. terwijl hij een verzoekschrift bij de regeering indiende, waarin hij zich beklaagt veroordeeld te zijn wegens eene zaak, die hij volstrekt niet kent en waarmede hij zich nooit heeft bezig gehouden. Andermaal voor het Domkapittel gedaagd, verklaart hij zich slechts met de overpeinzing der Heilige Schrift en de studie der Katholieke Dogmatiek bezig gehouden, en geen gelegenheid gehad te hebben om zich met de zaak van het Irvingisme bekend te maken, waarom het hem dan ook volstrekt niet te doen is; nimmer en nergens heeft hij daaraan deelgenomen, hij is niets anders en wil niets anders zijn, dan een lid der Katholieke Kerk, want zijne studiën hebben hem slechts te vaster overtuigd, dat daarin de volle waarheid en genade is; wat builen die kerk omgaat, gaat hem niet aan; hij houdt vast aan het Tridentinum en is bereid dat plechtig te bezweren. 1) Deze verklaringen klinken voorzeker meer dan zonderling in den mond van een' priester, geschorst wegens eene ketterij, waarvan hij beweert niets te welen, hoewel hij erkend heeft liet daarop betrekking hebbende geschrift: «Ueber den Rathschlusz Gottess in eigendom te bezitten; die zich om den uitdrukkelijken last, hem bij de schorsing opgedragen, volstrekt niet bekommert, en, nadat hij vier maanden ten huize van den der zaak zeer wel kundigen hoofdbeschuldigde doorgebracht heeft, voorwendt nog even onschuldig en onkundig te zijn. Dit was althans het gevoelen van hel Domkapittel, dat, daarmede geen genoegen nemende, hem zes punten ter afzwering voorlegde, en, toen hij zulks weigerde, hel vonnis der afzetting over hem uitsprak. Op een verzoekschrift, door hem bij den nieuw gekozen bisschop van Augsburg inge- 1J Lorcnz Kftger. Vcrketzcrungsgcschichtc. bl. 31. diend, noodigde deze hem tot een mondgesprek uit, voor het geval dat zijn overtuiging nog niet vaststond om zich van de Katholieke Kerk te laten scheiden; hij nam de uitnoodiging echter niet aan, want.... hij had zich door de lezing van het daarop betrekking hebbende geschrift overtuigd, dat de zaak, die voor bloot menschen- of duivelswerk zou moeten verklaard worden, Katholieke waarheid behelst. Evenals zijn medeveroordeelden, betoogde hij de vereenigbaarheid van het Irvingisme met de leer der Katholieke kerk. Had het Irvingisme zich in Engeland, vooral in den eersten tijd, in den overgang van verscheidene predikanten te verblijden gehad, ook in Duitsland kon het zich op enkele op zichzelf staande gevallen van dien aard beroemen. Zoo was in 1851 de predikant F. W. Becker uit de Nassausche landskerk overgegaan, gelijk vroeger Rothe en Koppen. Veel meer opzien echter baarde hetgeen er in het bisdom Augsburg onder de Katholieke geestelijkheid omging; en de indruk naar builen daardoor teweeggebracht werd met weinig versterkt, toen een viertal der veroordeelden de processtukken gingen openbaar maken en als verdedigers der bestreden leer optraden. De inhoud hunner geschriften bleek echter weinig geschikt om de zaak te bevorderen. In evenredigheid tot het opzien, dat zij baarden, voerden zij het Irvingisme betrekkelijk slechts weinig bekeerlingen toe. Het kan niet ontkend worden, dat het Irvingisme zich door een doelmatige verdeeling van den arbeid en een gelukkige keuze zijner werktuigen onderscheidt. Menig bewijs is te leveren, dat het niet zelden den rechten man voor de rechte plaats wist aan te wijzen: zoo bezit het, waar het op het stichten van nieuwe gemeenten aankomt, in Max von Pochhammer een waar talent. Terwijl de pogingen om te Koningsbergen een gemeente te vormen in 1852 geheel waren mislukt, en den Irvingilischen zendelingen zelfs het verblijf aldaar door de politie was ontzegd, gelukte het von Pochhammer in het volgende jaar aldaar een te stichten van 50 mannelijke en 140 vrouwelijke leden, grootendeels aangeworven onder de aanhangers der in 1841 algezeten predikanten Ebel en Diestel, en wier gemoed wel voor de nieuwe waarheden toegankelijk moest wezen, gevoed als het reeds was door een leer, die, als een hogere, door God onzer tijd voorbehouden openbaring voorgesteld, hen tot een hogeren trap van zedelijke volkomenheid voeren moest. Ook op vele andere plaatsen werden door von Pochhammer gewichtige diensten van dien aard bewezen. Toen in 1863 de met de ban beladen Hamburgse Hulp-Engel Schwartz in de kring der hem getrouwen tot Apostel geroepen en naar ons vaderland als zijn arbeidsveld gezonden werd, begreep het Irvingisme hem dit niet onbetwist te mogen overlaten, en ook zijnerzijds nog eenmaal een poging te moeten aanwenden om in Nederland ingang te vinden. De taak, die in 1851 voor de ernstige figuren van den zwijgenden Apostel King Church en den sprekenden Evangelist Symes te zwaar was geweest, werd ditmaal aan de bekwame en door rijpe ervaring geoefende handen van von Pochhammer toevertrouwd. Hadden zijne voorgangers het land met zekere haastigheid doorgereisd, en hunne blijde boodschap bij voorkeur, zoo al niet bij uitsluiting, aan de vertegenwoordigers der geestelijkheid verkondigd, 1) vgl. het artikel: „Schönherr und seine Anhänger in Königsberg in Preußen" van Erbkam in Herzog's Real-Encykl. XIII bl. 620—647. 2) „Nouvelle réjouissante" de uitdrukking is van den Evangelist Symes; P. Schwartz. Duitsland zijne Hoogescholen enz. 1858, bl. 100. onder uitreiking van het Testimonium, von Pochhammer zag te recht in, dat een andere weg moest ingeslagen worden. Hij wendde zich niet enkel tot de predikanten, maar stelde zich ook in betrekking tot alle kringen, waarin enige opgewekt godsdienstig leven bestond, en vond door het innemende zijner persoonlijkheid en het degelijk godsdienstig karakter zijner gesprekken, zoolang hij niet tot de ontwikkeling zijner Irvingitische denkbeelden overging, algemeen een gunstig onthaal. Beseften velen met hem den ernst en den nood der tijden, dat de hulp uit Albury komen zou, ten deele reeds gekomen was, konden slechts weinigen inzien; maar onder die weinigen, die de nieuwe waarheden met de blijdschap des geloofs aannamen, zocht hij de «gates of entrance,» door welke deze nieuwen waarheden aan hunne landgenoten zouden toegevoerd en aannemelijk gemaakt worden. Onder degenen, die hem als daarvoor bij uitstek geschikt voorkwamen, behoorde ook Mr. I. Capadose, ten wiens huize hij dan ook een vol jaar vertoefde om hem door een dagelijksken omgang geheel voor de zaak te winnen, en voor den werkkring, die hem daarin toegedacht werd, voor te bereiden. Na nog een tweede kortere voorbereiding ten huize van den Apostel Woodhouse te Albury, als den Apostel voor Duitsland tot wiens arbeidsveld ook Nederland zou behooren, en tot welke voorbereiding ook de verdienstelijke Evangelist Caird medewerkte, ontving Mr. I. Capadose bij de vestiging eene gemeente te 's Gravenhage in 1865 de priesterwijding, terwijl hem ruim twee jaren later, in April 1868 de rang van Engeland, zijn Hoogecollen enz. 1858 bl. 94, 98-115. Evangelist ten deel viel. Weldra mocht de gemeente zich in het bezit van een eigen kerkgebouw verheugen, in welks onmiddelijke nabijheid vele ambtsdragers en gemeenteleden hun woonplaats kozen. Ondanks al den ijver, waarmede de nieuwe waarheden niet enkel aldaar, maar ook op een aantal andere plaatsen verkondigd werden, was het getal dergenen, die er zich door lieten winnen, niet groot. De te Amsterdam gevestigde gemeente der Apostolische zending de vrucht der Hamburgse afscheiding — heeft blijkens het verhaal van haar voormalige diaken IJsbrand Smit, met veel uit- en inwendige tegenspoed te kampen gehad, en verkeert in geen bloeiende toestand. Alzo waren er ook hier te landen, gelijk overal elders, betrekkelijk slechts weinigen, die de leerstellingen van het Irvingisme hebben omhelsd. Het omhaal, door het Irvingisme tot dusverre genoten, kunnen wij dus niet gunstig noemen, al ontbreken ons de gegevens om door een vertrouwenswaardig totaalcijfer van al zijn aanhangers de gegrondheid van dit vermoeden te bewijzen. Wanneer wij echter den Engel Lutz tegen de juistheid eener beweerde ambtelijke telling van «etwa 5000» te velde zien trekken met de verzekering dat die schrijver het aantal «um viele Tausende unterschätzt» heeft, dan is het niet langer onverklaarbaar, waarom men van cijfers zoo afkeerig is, en waarom Lutz met zoo veel recht kan schrijven: «uit anderen ist es nicht unsere Saclie, mit hohen Ziffern prunken zu wollen.» TWEEDE HOOFDSTUK. HET IRVINGISME ALS LEERSTELSEL. I. Zijne leer. Wel was het een ontzettend ontwaken voor de Christenheid uit haar diepe slaap, toen haar, nu ongeveer veertig jaren geleden, uit het onbekende Albury in Engeland, ploteling een twaalftal mannen te gemoed trok, als zovele onmiddellijk van de Heer geroepen Apostelen, met hun, neen met Zijn Getuigenis in de hand. Want dit getuigenis klaagde haar aan wegens een vreeselijke zonde, een zonde waarmee al haar geslachten, achttien lange eeuwen door, waren besmet geweest. Wel moest de kennis dezer zonde vrucht wezen eener buitengewone Godsopenbaring, en kon zij slechts op grond daarvan als zoodanig erkend worden, daar het denkbeeld der zonde tot nog toe in geen enkel sterfelijk brein was opgekomen. "Terwijl de nagedachtenis der Apostelen — zoo sprak het Testimonium — door de nakomelingen met weinig minder dan goddelijke eerbewijzingen overladen is, werden zij te leven menigmaal veracht en verworpen, zoowel door gemeenten als door enkele personen; dit liet God aan de wil des menschen de bovenhand, en nam Hij, hoewel slechts voor een tijd, het gezag, dat weerstand was, en het heilig bestuur en de tucht, die de onheiligen niet konden verdragen, weg." Was dit wegnemen een gevolg van de zonde der eerste Christenen, de 1) Groot Test., bl. 39 der kwarto, § LIII der octavo uitgaaf. Het Kleine Test. had bl. 81, wel de aanleiding tot het ophouden van het Apostelambt in dezelfde woorden beschreven, maar niet gezegd, dat het God was, die het wegnam. Later geslachten hebben in die zonde volhard; want, zoo vernemen wij verder, "het was de plicht geweest van alle bisschoppen, van het begin af tot op deze dag, ja, van allen, die naar de vrede en de welvaart van Jeruzalem verlangen, om dag en nacht tot God te roepen, aanvankelijk om de bediening van de apostelen voor de Kerk te bewaren, later om die te heiligen;” 1) maar helaas! aan de vervulling van die plicht werd niet eenmaal gedacht; en, “als een gevolg van het ongeloof en de onverschilligheid, die verhinderden, dat het geroep om de voortdurende zegeningen tot God opklom, verdwenen de apostelen uit de Kerk.”2) Maar die beschuldiging van “een zonde, waarvan de wederhoor onder enig menschelijk bestuur ten eenenmale ongelooflijk zou zijn,” 3) was niet het enige nieuwe in het Testimonium; ook over de Kerk en de Ambten daarin, ja over het geheele raadsplan Gods scheen een nieuw en verrassend licht op te gaan; te verrassender naar mate het meer in strijd was met hetgeen de Kerk of enige afdeeling van de Kerk daaromtrent ooit had gelooid of geleerd. Het was een nieuwe geloofsleer, even nieuw van inhoud als van vorm. Het Testimonium toch geeft zich evenmin voor een compendium der Dogmatiek, als voor een belijdenissenchrift van een kerk, kerkgenootschap, kerkelijke of onkerkelijke partij, of individu; het is een lastbrief “aan de patriarchen, de aartsbisschoppen, de bisschoppen en aan allen, die het opperbestuur hebben over de Kerk van Christus op aarde, en aan de keizers, de koningen, de vorsten en de opperbestuurders over de volken der gedoopten,” en die lastbrief 1) Groot Test., bl. 40 der kwarto, § LIV der octavo uitgaaf. Het Kleine Test. bl. 32 noemt dit de eerste plicht van de bisschoppen en van hunne gemeenten. 2 Groot Testimonium, bl. 40 der kwarto, § LV der octavo uitgaaf. 3) T. a. p., bl. 43, en § IX. Komt tot hen, «door de hand van twaalf mannen, door den Heiligen Geest geroepen,» 1) «twaalf mannen, met den naam van Apostel over hen genoemd door het Woord van Jezus, gesproken in den Heiligen Geest,» 2) en «die er zich op beroepen Zijn' last te hebben ontvangen.» 3) «Met den eerbied aan hunne heilige bedieningen verschuldigd, smeeken zij de zeer eerwaarde vaders, die belast zijn met de zielen van al Gods kinderen, en de vorsten, wier tronen zij naderen met de hulde, die hun als gezalfden Gods toekomt, om naar de boodschap te willen luisteren, die zij tot hunne ooren brengen;» 4) en zij sparen belofte noch bedreiging om daarvoor een gunstig onthaal te bereiden. Met zulke donkere kleuren wordt de toestand van Kerk en Staat geschilderd, dat bij den lezer slechts plaats overblijft voor de wanhoop aan herstel of uitredding. «De Franse omwenteling van 1793 toen moord de staatkunde en het atheïsme de godsdienst van een geheel volk geworden was, had nog betere beginselen tegenover zich dan die, welke thans bestaan. Het ongeloof, dat bedekt en zwijgend zijn' loop vervolgde door het tijdperk van het pauselijk bederf, dat in kracht won en openlijk te voorschijn getreden is in den Protestantschen afval, zal klimmen tot den derden en laatsten vloed van Antichristelijke godslastering, die beide Kerk en Staat, als zichtbare openlijk aan God getuigenis gevende ordeningen, wegvagen en de ordeningen der Hel in hunne plaats stellen zal.» 5) «Reeds klinken de laatste tonen van het gelui der doodsklok der tegen- 1) Groot Testimonium, bl. 77 der kwarto, § 01V der octavo uitgaaf. 2) T. a. p., bl. 80, en § CXI. 3) T. a. p., bl. 3, en § IV. 4) T. a. p., bl. 11 , en § XVII. 5) T. a p., bl. 71 , § XCVI et XCVII. Woordige bedeling. Na eene herinnering, dat God nog hedenlede dage, op dit late uur der wereld- en der kerkgeschiedenis, Zijn gezalfde priester heeft, wien Hij weder Zijn wil kan kenbaar maken tot de gehoorzaamheid des geloofs, schijnt in deze benarde toestand de vraag zich als vanzelf op te dringen: En is het thans niet de tijd, dat God zich zal opmaken om Zijn volk te bezoeken? dat Hij Zijn stem zal verheffen tot allen, die getrouw blijven te midden van de uitgietingen der boosheid? Terwijl wij van alle kanten horen, dat de zee en de watergolven groot geluid geven (Luc. 21:25); terwijl zij, die in hun hart den tijd gekomen achten om alle troonen omver te stoten en Gods altaar neder te werpen, zich keeren tegen alle geloof en gezag, en beraadslagen tegen Gods gezalfden; terwijl de harten der mensen bezwijken van vrees, en van het uitzien naar die dingen, die over de aarde komen; zal God, die altijd dezelfde God is, die Zijn Kerk nooit verlaat, niet opstaan en kastijden de dwaasheid van het volk, geruststellen de harten van Zijn kinderen, die lot Hem opzien om hulp; zal Hij niet de ongerechtigheid bestraffen, en scheiding maken tusschen den reine en den onreine? Bovenal, zal Hij de gezalfde priesters van Zijn altaar, en de gezalfde koningen der Christenheid niet te hulp komen, en hen bij vernieuwing verzekeren, dat Zijne macht de hunne is om al hunne plichten te vervullen, en dat, terwijl de poorten der Hell de Gemeente van den levenden God schijnen te overweldigen, het geen ijdel woord was, waarmede Jezus Christus, onze Heer, van zijne Apostelen scheidde: "Mij is gegeven alle macht in hemel en op aarde"; "ziet, ik ben 2) T. a. p., bl. 4, en $ V. Met uilenogen keek hij de dagen tot de voltoying der wereld. En op die vraag blijft het antwoord niet uit; want het Testimonium gaat voort en schrijft: "Reeds heeft Hij zich opgemaakt om Zijn Heiligdom te herbouwen, de vervallen hut van David; Zijne woning in Sion; en van daar gaat Zijn Getuigenis uit tot alle gedoopten; en dit komt door de hand van twaalf mannen, tot Apostelen geroepen door den Heiligen Geest, afgezonderd uit de landen, die hen deden geboren worden, tot den dienst van Christus voor alle landen, om Christus' wil; wier bediening het zal zijn, om door het geloof en het ijverig gebed van Gods volk den gedoopten in elk land de zegeningen mede te deelen, die Jezus, de Apostel, aan Zijne Kerk schenken wil door Apostelen." Heft dus uwe hoofden op, "gij, die treurt over den gezonken toestand der Kerk van Christus; die verlangt, dat de gedoopten, aan het beeld des Zoons van God gelijkvormig gemaakt, zullen gezien worden wandelende in heiligheid en liefde — het beeld Gods hersteld, de gemeente der geloovigen een van hart en een van ziel, vervuld met den Heiligen Geest; die, geen hoogmoedige stelsels van u zien hebbende, begeert, dat deze dingen zullen gewerkt worden door Gods middelen, en door geen andere; u bovenal smeekt wij, dat gij de genade niet wederstaat, die wij u verkondigen." "Maar zult gij hooren? God weet het; ongetwijfeld velen zullen en allen mogen het; en hij, die hoort, zal zekerlijk verzegeld worden vóór het verderf, en bewaard worden in Gods tent ten dage der kwaads; maar wie niet hoort en het zegel Gods niet ontvangen wil, hoe zal hij het beschreven oordeel ontvlieden, dat 2) T. a. p., bl. 77, en § CIV. 3) T. a. p., bl. 76, en § CIII. hen wacht, die de liefde der waarheid niet aangenomen hebben om zalig te worden, en wien God daarom een kracht der dwaling zal zenden, dat zij de leugen zouden gelooven; opdat zij allen veroordeeld worden, die de waarheid niet geloofd hebben, maar een welbehagen hebben gehad in de ongerechtigheid. (2 Thess. 2: 10-12) 1) Dat «verwerpt ons niet» keert telkens terug. «Hij, die uw Hoofd is en het onze, zal u oordeelen, indien gij hen verwerpt, wien Hij last gegeven heeft zich tot u te richten» 2) «Oh, laat onze waarschuwing ingang vinden in de ooren en de harten van al Gods gezalfden; want, tenzij dat zij hooren en gelooven, kan niets de Priesters van Gods Kerk beletten van zich te scharen onder den «valschen Profeet, die uit de aarde opkomt», (Openb. 13:11) noch er de Koningen der Christenheid voor behoeden, dat zij hun Koninkrijk aan het Beest geven, dat uit den afgrond opkomt.» (Openb. 17: 8)3) «Indien de Heer weder Apostelen en Profeten tot Zijne Kerk zendt, en de gedoopten verwerpen en vervolgen hen, dan verklaren zij zich daardoor voor afvallig». 4) «En nu, gij dienaren van God, Bisschoppen en Leeraars Zijner Kerk, eersten in zegen, en eersten in verantwoordelijkheid, als Vaders der Kerk, als Herders van den Heer, smeeken wij u, verwerpt dit ons Getuigenis niet.» 5) En welke eigenaardige leerstellingen predikt nu dit Getuigenis ? De locus de ecclesia strekt lot uitgangspunt voor de leer, die het Irvingisme bij monde van het Testimonium, 1) Groot Testimonium, bl. 76 der kwarto, en § CII. der octavo uitgaaf. 2) T. a. p., bl. 3, en § IV. 3) T. a. p., bl. 73, en § XIX. 4) T. a. p., bl. 86, en 5 CXX. 5) T. a. p., bl. 87, en 7 CXXI. verkondigt, en het centraal dogma daarvan is de leer der ambten; daaruit ontwikkelen en daarom groeperen zich de overige leerstellingen. «De Kerk van Christus — zoo vangt het Testimonium, onmiddelijk na het »In den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes, een God, Amen» aan is de vereeniging van allen die gedoopt zijn in den naam des Vaders, en des Zoons en des Heiligen Geestes, zonder onderscheid van leeftijd, of land, en door den doop van alle andere menschen afgezonderd; een lichaam; de pilaar en vastigheid der waarheid; de woonstede Gods; de tempel des Heiligen Geestes; de verkondigster van Gods wil aan alle menschen; de onderwijzeres in Gods wegen voor alle menschen; de bewaarster van Gods woord en ordeningen; — waarin al de ware aanbidding Gode gebracht wordt, die Hij van Zijne menschenkinderen ontvangt; door haar zijn al die zegeningen aan het maatschappelijk en huiselijk leven medegedeeld, waardoor het Christendom zich onderscheiden heeft; zij bevat de eenige hoop voor den mensch en het eenige middel om dat raadsplan te volvoeren, waarop God wacht, en dat de gehele schepping vurig verwacht. «De Kerk is geen beeld der phantasie, ook is het geen bloot figuurlijke uitdrukking haar hel «Lichaam van Christus» te noemen, of hare verschillende deelen leden van dit lichaam; de Kerk is een werkelijkheid, zichtbaar, tastbaar, bepaald — een vereeniging van menschen, in verschillende betrekkingen tot elkander en tot Hem, hun hoofd, staande, in zulk een waar en werkelijk verband, als het menschelijke lichaam slechts onvolkomen kan voorstellen; ja, dit is slechts een uitwendig beeld en schaduw der Kerk, 1) Groot Testimonium, bl. I der kwarto, § I der octavo uitgaaf. die het grote origineel en de oorspronkelijke type is in het plan en voornemen Gods» 1) «Gelijk God, door de schepping van Adam naar Zijn eigen beeld, in eene verborgenheid de toekomstige heerlijkheid van den mensch, en de toekomstige bestendigheid van het heelal onder zijn bestuur bekend maakte, zoo heeft «Ü , door de daad-opvolgende geschiedenis van Adam, (de geboorte van Eva) eveneens in eene verborgenheid, de toekomstige heerlijkheid der Kerk geopenbaard, als de bruid van het Lam, de deelgenoot van Zijnen troon». 2) Uit de leer der Kerk ontwikkelt zich die der Sacramenten en der Ambten. «Dit is het eeuwige raadsplan Gods in Zijne Kerk: en de middelen om dit raadsplan te volvoeren, de middelen waardoor de mensch, in ongerechtigheid geboren en in zonde ontvangen, tot deelgenoot dezer zaligheid gemaakt wordt, kunnen onder twee hoofden begrepen worden: de sacramenten des levens, en de ambten door God verordend om de bedieningen van dat leven te vervullen». 3) Eerst de Sacramenten. «De Sacramenten door Jezus Christus verordend, en die meer rechtstreeks en onmiddelijk betrekking hebben op dat leven, hetwelk God ons in Zijnen Zoon gegeven heeft, zijn, het Sacrament van den Doop, verordend om dat leven mede te deelen, door wedergeboorte van den Heer Jezus Christus, die de tweede Adam, de levendmakende Geest is; en het Sacrament van des Heeren Avondmaal, waardoor dat leven onderhouden, versterkt en vernieuwd, en zijne openbare werkzaamheid deugdelijk gewaarborgd wordt». 4) 1) Groot Testimonium blz. 22 der kwarto, $ XXXV der octavo uitgaaf. 2) T. a. p., bl. 13, en f XXII. 3) T. a. p. bl. 15, i XXIII. 4) 1\ a. p. bl. 15, f XXIV. En daarna, liever nog daaruit, de Ambten. Maar deze heilige plechtigheden kunnen slechts bediend worden, overeenkomstig de wet van Gods Kerk, door hen, die volmacht daarvoor ontvangen hebben; en deze volmacht kan slechts uitgaan van den Heer Jezus Christus, het Hoofd Zijner Kerk, hetzij rechtstreeks, hetzij door hen, die Hij gebruikt om haar te verlenen. Wij komen daarom tot de tweede soort middelen, waardoor Gods raadsplan in de Kerk voltooid wordt; namelijk de ambten door God verordend, door welke de Heer Jezus Christus in Zijne Kerk werkzaam is, tot de volmaking der heiligen, en om getuigenis te geven aan de wereld. God is onveranderlijk; en het karakter der Kerk is even onveranderlijk als het karakter van Hem, die haar hare ordeningen gaf in al haar deelen. Haar karakter is zoodanig, als Hij zelf het in Zijn woord beschrijft; en geen vereeniging, vergadering, verbond of lichaam van welken aard ook, of hoedanigen naam het ook mag aannemen, is de Kerk van God, zooals die overeenkomstig Zijne beschouwing en raadsplan is, tenzij het beantwoordt aan de beschrijving, die Hij er van gegeven heeft. Die beschrijving van "de inrichting der Kerk, gelijk zij door God ontworpen werd, wat hare voornaamste leden en deelen zijn, en welke de strekking en het doel is, dat door de samenwerking en de wederzijde bedieningen dier verschillende deelen in de Kerk moet bereikt worden," vindt het Testimonium in de brieven van Paulus, waarvan enkele trekken zonder samenhang hier en daar verspreid, maar alles volledig en duidelijk in den Eersten brief aan de Korinthiers en in die aan de Ephesiërs; meer bepaald in 1 Korintiërs hoofdstuk 12, en in de brief aan de Ephesiërs hoofdstuk 4. 3) T. a. p. bl. 19, en f XXXI. 1 Kor. 12:26, 47 en Eph. 4:4—8, 11—16, waarvan het den inhoud overdrukt. Kern en middelpunt daarvan, gelijk van het gehele stelsel, vormt Eph. 4:11 en de daarin voorgeschreven ordeningen van Apostelen, Profeten, Evangelisten en Herders en Leeraars, het viervoudig ambt. Elk der vier ambten is voor een bijzonder en bepaald werk, welk werk door geen der andere behoorlijk kan verricht worden, naardien elk het bijzonder en eeuwig verordende werktuig en ordening is, waardoor God het daarvoor bestemde werk wil verrichten; en elk heeft zijn verschillende en bijzondere betrekking tot den mensch, elk heeft zijn verschillend werk te volbrengen in iederen mensch, en elk heeft zijn eigenaardige betrekking tot de verschillende karakters der menschen. De eene mensch is meer toegankelijk voor den invloed van gezag en wijsheid, hetgeen het eigenaardig kenmerk van den Apostel is; het geweten van den ander wordt gemakkelijker overtuigd door de 'utterance' van den Profoon; een derde wordt lichter gewonnen door het zaaier van de blijde boodschap, verkondigd door den Evangelist; terwijl anderen doelmatiger worden toevertrouwd aan de zorg van den Herder en geschikter leerlingen zijn van den Leeraar, aan wiens voelen zij zitten in de eerste oogenblikken van geestelijke overtuiging. En zulks is evenzeer waar van de werking dezer ambten binnen de grens der Kerk, als voor de wereld daar buiten: de heiligen moeten volmaakt worden, niet enkel door de middelmatige, maar door de onmiddellijke bediening van elk dezer ambten, en aldus moet het werk der bediening, 1) Wat meer nauwkeurigheid in zijn tekstverwijzingen ware in een geschrift van zul hoog belang als het Testamen, die lastbrief des Heeren aan de Opperbestuurders van Kerk en Staat, niet misplaatst geweest; ook hier wederom verwijst zowel de kwarto als de octavo uitgaaf naar 1 Kor. 12: 27, 31 en Eph. 4: 4-10. inwendig zooals als uitwendig, verricht worden, telijk is met door de werking van een of twee, maar door den zegen van alle te ontvangen, dat het kind zal opwassen tot een volkomenen man; nadat het Gods wet en ordening in Zijne Keizer is dat door deze vier middelen, en noch door meer noch door minder, die wasdom zal bereikt worden; want deze zijn ieder en alle te zamen noodig tot de openbaring van God en de tentoonspreiding Zijne heerlijkheid; zij zijn e gaven, die, gegeven en ontvangen, het middel zijn, waardoor God de Heer onder mensen wil wonen; en juist voor dat doel werden zij gegeven. Met andere woorden: zij zijn de ordeningen, waardoor de wezenlijke goedheid en de zegeningen, die in God zijn, zijn geopenbaard aan de wereld, en uitgestort in den schoot der Kerk. Zij werden door God verordend als voor dat doel volkomen geschikt; of liever, zij zijn de noodzakelijke en aldus de eeuwig verordende kanalen, waardoor die Goddelijke Goedheid en die zegeningen hunne eigene wegen vinden om zich aan den mensch te openbaren en mede te delen: en sedert zij verdwenen en niet alle en ieder in volle werking aanwezig zijn, is Zijne goedheid verduisterd, en zijn Zijne zegeningen onderschept op hun doortocht naar de Kerk, en houdt de Kerk op de woonstede Gods, de verblijfplaats Zijne heerlijkheid, en de verkondigster Zijne veelvuldige wijsheid te zijn aan de overheden en de machten in den hemel. Daarom was het, dat de Heer Jezus Christus, die den Vader openbaarde, (want ieder, die Hem gezien had, had den Vader gezien) al deze ambten in zich droeg, terwijl Hij op aarde was. Hij was de Apostel onzer belijdenis (1 Jan. 3:1); de van God gezondene, (Joh. 3:34), vervuld met de wijsheid Gods; Hij was de Profeet, machtig in woord en werk (Hand. 3 : 22), de openbaarder der verborgenheden Gods, de uitlegger van Zijn woord; Hij was de Evangelist, de verkondiger der Blijde Boodschap aan de armen, de gezalfde geneesmeester der kranken (Jesaia 61 :1, Matt. 11:3, 5), der gewonden, en der verminkten; Hij was de goede Herder, die Zijn leven aflegde voor de schapen, de Leeraar van God gezonden (Joh. 10:11). Op gelijke wijs moet God nog door Christus Jezus in Zijn lichaam, de Kerk, geopenbaard worden. Christus Jezus gezeten aan de rechterhand Gods; Hij alleen is de drager van al de volheid Gods, en vereenigt in Zich al de stralen der Goddelijke Heerlijkheid, want het was des Vaders welbehagen, dat in Hem al de volheid wonen zou (Kol. 1: 19). Hieruit volgt, dat al de vier ambten, waardoor God zou bekend gemaakt worden, en die in Jezus Christus vereenigd waren, nog in Zijne Kerk moeten bediend worden, en ieder door bijzondere leden, en, gelijk Hij in den beginne daardoor in Zijn eigen persoon aan de wereld getuigenis gaf, Zijne kinderen vergaderde, en die, welke Hij vergaderd had, zegende en troostte, zoo zal Hij tot de voleinding der wereld voortgaan door die ambten in zijne Kerk te getuigen, te vergaderen, en te zegenen; echter niet door de werkzaamheid van eenig enkel mensch, want dat zou zijn dien mensch tot den drager der onmededeelbare volheid te maken, wat de Heer Jezus Christus Zelf alleen zijn kan; maar door die verschillende ambten onder de verschillende leden te verdeden, en door hen te werken, terwijl elk zijne eigene werkzaamheid verricht, en geen zich de werkzaamheid van een ander' aanmatigt; anders zouden de eigenaardigheden der verschillende deelen van het lichaam gekwetst en het eene lid in staat gesteld worden tot het andere te zeggen: "Ik heb u Niet van noodzaak (1 Kor. 12: 21). De gaven, die de verhoogde Heer aan de mensen geschonken heeft, "zijn zelf levende mensen, door wie de volheid, die in Hem is, door de werking des Heiligen Geestes aan de Kerk medegedeeld wordt". En wederom zijn zij niet gegeven voor een tijd, die al reeds verloopt. Het doel, dat door hen bereikt moest worden, is nog niet bereikt, en door hen alleen kan het bereikt worden; want de heiligen zijn nog niet volmaakt; het werk der bediening heeft zijn eindpaal nog niet gevonden, het lichaam van Christus is nog niet opgebouwd; het gehele volk Gods is nog niet gekomen tot de eenigheid des geloofs, tot een volmaakten man, tot de mate van de grootte der volheid van Christus; de Kerk is nog niet bereid als een vlekkeloze maagd voor de bruiloft des Lams (Openb. 19: 7). En tenzij dat dit alles vervuld, en het volmaakte gekomen is (1 Kor. 13:10), kunnen de werktuigen door God verordend om dit teweeg te brengen niet gemist worden, en behoorden zij niet in hunne weiszaamheid belemmerd te zijn. Dit zal nog duidelijker blijken uit een beschouwing van de verschillende bedieningen derze verschillende ambten. Apostelen werden gegeven om de hoofden onder Christus, en opperbestuurders der Algemene Kerk te zijn, om de bronnen en de onderwijzers van de leer der Kerk te zijn; en eindelijk, om door oplegging hunner handen den Heiligen Geest mede te delen, hetzij om allen die geloven te verzegelen, of om de Dienaren van het huis Gods te ordenen. En in de derde en laatste dezer werkzaamheden zijn de beide eerste eigenlijk begrepen; want de ordening, door welke 2) T. a. p. bl, 22 en § XXXV. i) T. a. bl. 22, 23 et § XXXVI. De Heilige Geest heeft aan de Kerk geschonken, wordt, in het zalen van Gods priesters, in het verzegelen en bevestigen der heiligen, en in het uitdeelen der gaven des Heiligen Geestes, gelijk de Geest die aan iederen mensch in het bijzonder schenken wil, moet noodzakelijk die zijn, door welke deze dienaren en alle uitwendige bestuurszaken geregeld, en de geest der Kerk geleid en onderricht moet worden. Deze werkzaamheden kan niemand anders verrichten, voor zoverre dit in de Schrift geopenbaard is, dan Apostelen, en zij alleen, die onmiddelijk en persoonlijk door hen gemachtigd zijn. Apostelen, en Apostelen alleen worden in de Schrift verklaard het middelpunt te zijn van gezag van leer, van eenheid in alle dingen voor de zichtbare Kerk van Christus op aarde, tot Zijne tweede en heerlijke verschijning, aan degenen die Hem zonder zonde verwachten tot zaligheid. Het ambt van den Profeet is even duidelijk en even nauwkeurig bepaald. De Profeet is het kanaal, waardoor de verborgen bedoeling van God door openbaring in de Kerk gebracht wordt; niet in den vorm van leer — de leer der Kerk is "de leer der Apostelen; — niet langs den weg van gebod; maar om het licht aan te brengen van God, waardoor de Apostelen kunnen weten, welken weg zij te volgen hebben bij het voeren van hun bestuur in de kerk van Christus; om de verborgen geheimen te ontdekken, die vervat zijn in de Wet en de Profeten des Ouden Testaments, opdat Apostelen die in heilige leer aan de Kerk mogen toedienen; en hierin bekleeden zij — de Profeten — voor de Apostolische Kerk, de Kerk der gedoopten, hetzelfde ambt, en vervullen zij persoonlijk en rechtstreeks tegenover de Apostel. telen dezelfde betrekking, als de Proleten van den ouden dag, wier ambt de bedeling der Wet steunde; en eindelijk om 'den wil van God bekend te maken ten opzichte Zijner dienaren, die Hij in het ambt gebruikt wil, welken geopenbaard wil de Apostelen kunnen ten uitvoer leggen door ordening. En in al deze bijzonderheden zijn de Profeten, als het ware, de aanvullingen der Apostelen als de fondamenten, waarop de Kerk gebouwd is; de kanalen om de verborgenheden over te brengen, waarvan de Apostelen uitdeelers zijn; het licht schijnende in een duistere plaats, bij hetwelk zij hunne schreden kunnen richten. De Evangelist is een derde gave, door even duidelijke en bijzondere grenzen bepaald als de voorgaande. Hij is de verkondiger van het Evangelie, daartoe door Apostelen geordend, en van hen zijne zending ontvangend; ondersteund en gevoed, bekwaam gemaakt en uitgerust in den schoot der Apostolische Kerk, brengt hij van daar het licht der waarheid en de kracht des levens; verkondigt hij de boodschap van het naderend koninkrijk, en aldus van het naderend oordeel, en de tijding van de verordende schuilplaats, de Kerk van Christus, waarin alleen behoudenis is; en als hij gaat «geneest hij de zieken, werpt hij de duivelen uit, wekt hij de dooden op»: en wanneer hij, door de prediking des woords, bevestigd door de teekenen en wonderen, die God door hem mag werken, de harten der hoorders bewogen heeft om zich bij de Kerk te voegen, dan neemt hij hen door den Doop in de Kerk op. Als hij dit volbracht heeft, dan heeft hij zijn ambt vervuld, en onmiddelijk gaat hij verder op zijne zendingreis om het Evangelie op andere plaatsen te prediken. Groot Testimonium, bl. 24, 25 der kwarto, § XXXVIII der octavo uitgaaf. Terwijl de plichten zijn, die op de drie reeds vermelde ambten rusten — de Evangelist om diegenen uit de wereld te vergaderen, die zijn woord mochten gelooven en hun door de doop het geestelijk leven deelachtig te maken, dat Gods zekere gave en verbondsbelofte is aan hen, die gelooven; de Apostel en Profeet om het fundament te zijn, en de eerste om bouwmeester te zijn op het eenige ware fundament Jezus Christus — worden de kinderen Gods, aldus in de Kerk geboren, overgedragen aan het toezicht en de zorg der Herders en Leeraars, door de handen van Apostelen tot dit ambt geordend. Zij zijn het die, onder Apostelen, de ordening zijn voor het geestelijk bestuur over de gedoopten, de wakers voor hun zielen. Door hen ook wordt de kudde Gods gespijsd met woorden van gezonde leer, van Apostelen ontvangen, en worden de schapen en de lammeren van Jezus Christus gevoed. En terwijl de Apostelen het bestuur voeren, de spijs van het onderricht toedienen, en den Geest uitdeelen in de Algemene Kerk, zijn zij de kanalen om dezelfde zegeningen, binnen de grens van hun ambt, en ondergeschikt aan Apostelen, mede te deelen; niet bedienende, waar het hun goed dunkt, maar aan de kudde die onder hen is, en onder welke zij zijn. In de eerste dagen der Kerk te Jeruzalem waren de twee enige ambten, die onderscheidenlijk in werking werden gebracht: het Apostolaat, het hoofd van bestuur, en het Diakonale ambt, het hoofd van gehoorzaamheid; de oudsten en de diaconen. Maar de vermeerdering van het aantal der gelovigen, de verbreiding van het Evangelie, en het ontstaan van gemeenten op andere plaatsen vereischten de diensten aan anderen in het priesterschap, hoewel onofficieel en onbelastingabel voor de Christelijke Kerk, in elke enkele gemeente volledig, met al de noodzakelijke verschillende rangen, en voor elke rang bijzondere plichten. Maar deze alle waren functies van het ambt van Herder en Leeraar. "De karakteristieke trek van dit vierde ambt is, dat, terwijl de Apostelen herders en opperherders zijn met onbeperkt gezag en met oppergezag, dit vierde ambt bezit van gezag van Apostelen afgeleid, en verleend om uitgeoefend te worden binnen een bepaalden kring, en daarom noodzakelijk aan de Apostelen onderworpen. Aldus vindt, door de inrichting der Kerk Gods het éene priesterschap zijne algemene ontwikkeling in het Apostolaat, zijne beperkte en bijzondere uitoefening in de geestelijken der afzonderlijke gemeenten: de Apostelen vormen éene priesterschap en algemeen episcopaat; de Herders en Leeraars in hunne verschillende rangen, met de Apostelen in dat éene priesterschap verbonden om het priesterlijk ambt te bekleeden in al de gemeenten der heiligen. En evenmin als éen bisschop, kunnen al de bisschoppen te zamen het nauwkeurig omschreven en bepaalde ambt en de daarmede samenhangende plichten van Apostel vervullen. Steeds zou dat algemene ambt ontbreken, hetwelk de werking naar buiten van het geheel moet samenvatten en uitdrukken en zijn; gelijk al de leden van het lichaam te zamen den mensch niet vormen, maar moeten samengevat zijn in zijn hoofd, dat van al zijn overige leden verschilt en onderscheiden is. Aldus verricht Jezus in de hemelen, door Apostelen de werkzaamheid van opperbestuur en bediening van den Geest des Levens, aan allen in de algemene Kerk.
13,086
MMUBVU04:001871046:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
De heraut, 1881, no. 203, 13-11-1881
null
Dutch
Spoken
2,912
5,971
Toen gaven de zwarten 'top. Zij trokken weg uit een deel van 'tbosch, en lieten het over aan de reigers. Sedert dien tijd heerscht er vrede tusschen de raven- en de reigersrepubliek, en is er alle hoop, dat de oude, goede nabuurschap nog lang duren zal. PANORAMA'S. Er zal denkelijk weldra geen groote stad in ons werelddeel, zijn waar men niet een of meer panorama's kan gaan bezichtigen. Amsterdam heeft er een, zoo ook Rotterdam; 's Gravenhage zei s iwee. c-u naast in ane nooiasteden van üuropa kan men er een vinden. Doch het gaat met panorama's als met orgels e° , ve'e andere dingen. Wat men er van ziet of hoort is heel mooi, maar men wil zoo graag weten hoe het in elkander zit. Zijn het heusche u 3en buizen, waar men in het panorama op kijkt? Hoe kan men zoo duidelijk de lucht zien, daar er toch een dak op het gebouw is ? en zoo al meer. Panorama beteekent een Gezicht van alles, een blik naar alle kanten. Als ik op een berg of op een toren sta — wel te verstaan bij dag en helder weer — dan heb ik een rondblik. TuigtMwn \jk pauuiiuua van al wat beneden om dien berg of dien toren ligt, uren ver ia 1 runu, Zoo is het ook met de inrichtingen, die wij Panorama's noemen, of liever zoo stelt men het voor. Wij staan in het midden van een landschap op een hoogte, en zien naar alle zijden rond. We kijken over daken en heuvels naar den blauwen hemel, en 't is wat moeilijk te gelooven, dat niet alles daar wezenlijk zoo staat. We weten, dat kan niet, maar het is ver van gemakkelijk te zeggen, waar het wezenlijke ophoudt en het schijnbare begint. 'Zeg, Gerrit," hoorde- ik eens een kleinen jongen, die met zijn grooten broer het panorama kwam kijken, tot dezen zeggen, »als ik nu eens over de leuning viel, waar we hier tegen staan, waar kwam ik dan?" Gerrit wist het, geloof ik, zelf niet. Althans Het geestenvragen (spiritisme) tegen de Vrye Universiteit. II. Miin antwoord fin mpvrniiw Van Pal^or'o openbaringen uit de geestenwereld heeft mij de toezending bezorgd van een geschrift, getiteld: iDe kerk van Engeland en het spiritualismef." Een comité van onderzoek omtrent de oorzaken van het verval van het Christendom had de stoutheid gehad, onder de hoofdkwalen van onzen tijd ook te rekenen hetgeen de schrijver noemt: het spiritualisme, in den Bijbel beslist verboden als dooden-vragen. De Engelsche predikant C. M. Davies heeft daarover een brief geschreven aan den aartsbisschop van Canterbury, ten betooge dat het geesten-vragen iets goeds is; terugbrengt tot het geloof, dat er een God en eene onsterfelijkheid bestaan; het atheïsme (godloochening) tegenwerkt en zelfs hardnekkige ongeloovigen overtuigt. Deze aartshïssrhnn heeft- niof Daarentegen heeft de aartsbisschop van York uorlrloll"/! rl n f VlÜ /4a nnnl# nCni 'Viftiamu, 11JJ uc ^aa& JU IC l gCLlVJCg JVCIil UIX1 er over te oordeelen. Davies spoort de heeren aan tot onderzoek; beroept zich op een aantal schrijvers en 36 geleerden, en daarop dat de zaak al 33 jaren oud is en aanhangers telt bij millioenen 1 Natuurlijk zijn, volgens hem, de kerkelijke heeren vol blind vooroordeel; enz. Dit is echter het aardige in dezen strijd, dat ook hier weder balk en splinter aanwezig schijnen te zijn. Davies toont namelijk niet best op de hoogte te zijn van zijn geliefd onderwerp. Het spiritisme zou slechts 33 jaren oud zijn en de belijders van het Christendom zouden er zich niet aan hehhen latpn orf*letr#»n 1 i I ! — — 0 o-— "661-" • Dat is geheel onjuist. Ik herinner mij althans, dat ik ruim 40 jaren geleden een groot aantal boeken en tijdschriften over de geestenwereld heb gelezen of doorbladerd. Van de maand- 1" r. 1 • «i •• 1 < . .. scnrinen nennner ik mij: Magicon] der Cfeister- seher; das Reich der Geister, en daarin kwamen - . . .. vernaien voor van spookgeschiedenissen, berichten uit de geestenwereld enz. van de vroegste njaen. n,r DieeK Kiaar uit, dat het doodenvragen onder de kinderen der wereld ten allen 11 irlfa in 7txr9nrr ie rramaacf XTtato niaiimn •nnnr. am «n»ug ig uiwuwa *vaai~ lijk, daar de Heer het reeds door Mozes aan ziin volk heeft verboden. Dit wat de oudheid der zaak betreft. En wat de studie van het onderwerp betreft: Prof. Zöckler en anderen hehhen He mneitp omnmm. het te toetsen aan de gezonde wetenschap en net ie nent Devonaen. De Heere God ontzegt ons niets zonder goede reden en wanneer Hij het dooden-vragen ver- klnyll. 1. ~ 1 .l.'M- _ - 1_ 1 . *• uicui, ia uci vermoeuenjK ook ornaat wij van de tiooden niets lciinnpn #*n r\Tic cl/a^ht*! in aanraking brenet met bonze veesten, fie- neesheeren beweren, dat in Amerika reeds meer dan tien duizend menschen door het spiritisme krankzinnig zijn geworden. De Dredikant Davies zept,: srle Rnirifnalieb»n j. O beweren, dat de donden tot nns sinrpfc-pn lrnn. nen. maar zii beweren niet. dat allf» rrnnrlon veranderd zijn in verheven geesten. Wie ge¬ storven is ais een wereidlmg, spreekt als een wereldling; wie leefde als een metier beuze¬ laar, openbaart zich in zijn oud karakter. De dood is een passage voor den geest, maar deelt niet mede wat de geest in het tijdelijke leven niet met strijd en inspanning ontwikkelde en zich eigen maakte." Dat is zeer waar en daarom is het geheele spiiitisme nutteloos, daar de dooden ons niets meer kunnen zeggen dan 'tgeen zij bij hun leven wisten. De Bijbel leert ons vrij duidelijk, dat de gemeente op aarde het verst gevorderd is. Daar staat te lezen,;,dat ons dingen geopenbaard zijn, waarin engelen Degeeng zijn m te zien. Golgotha, o spiritisten, was op aarde te vinden en wordt veel beter op aarde verstaan dan door de geesten in het doodenrijk, omdat het kruis het middelpunt is allereerst der lijdende en strijdende Gemeente. Aan de vrucht wordt de boom gekend en uit het spiritisme kwam tot dusver hoofdzakelijk bestrijding van de hoofdpunten der Christelijke leer. I. Esser, fekelijlie bmetytm. Tot de Evangeliebediening toegelaten: Ned. Herv. Kerk. Door het provinciaal kerkbestuur van Overijsel: C. Ruys, cand. aan de universiteit te Leiden. !: Door het provinciaal kerkbestuur van Drente: j, J. Rijnenberg te Haarlemmermeer en J. van Noort te Nijkerk (Veluwe), beiden candida:- ten aan de univtrsiteit te Utrecht. n Chr. Ger. Kerk. n J. R. Dijkstra, cand. Twaalftal. ,r Ned. Herv. Kerk. Sassenheim: Aalbers te Purmerend, Beeckman d te Breda, Bergsma te Druten, Sinnige Damsté te Wierden, Dingemans te Irnsum, Van Doorn e te Dragten, Drijber te Diever, Fortuin te Goor, g Hoog te Voorschoten, Kamp te Noorddijk, e Klinkenberg te Sybrandsburen en De Wiesk te Beilen. Drietal: Ned. Herv. Kerk. r Vlaardingen: Pikaar te Harmeien, Verhoeff te Bodegraven en Van Eerden te Breukelen. ! Toezegging van beroep: I Ned. Herv. Kerk. 1 Oldeholtpade c. a., C, Hoekstra te Donkerbroek. ; Benthuizen, W. Gerritsen, cand. te Oosterbeek. | Wijdenes c. a., F. Pijper, cand, te Leiden. Aangenomen Toezegging van beroep : Ned. Heuv. Kerk. | Oldeholtpade c. a., Hoekstra te Donkerbroek. . Den Hoorn op Terschelling, W. van der Veen [ te Houtrijk en Polanen. Beroepen: Ned. Herv. Kekk. ; Delfshaven, J. van Bolhuis te Lichtenvoorde. . Oisterwijk, M. M. de Lint te Otterloo. Aalten (cl. Zutfen), A. H. Roose te Woudsend. : Leyerdorp, C. P. N. Pikaar te Harmeien. Yerseke, J. H. Beekman- te Chaam. Ee (cl. Dokkum), C. Snel te Ermeloo. Amerongen IJ. Bootsma te Lunteren. Nieuw-Vennep en Elden, W. Gerritsen, cand. te Oosterbeek. Chr. Ger. Kerk. Enter, G. Brunemeyer te Nieuwleusen. Zwartsluis, G. A. Gezelle Meerburg te Spijkenisse. Koornhorn, J. Buikema, cand. Evanh. Luth. Kerk. Monnikendam, P. G. Dreesman te Nuenen. Doopsgez. Gem. Rottevalle, L. Hesta, prop. Aangenomen: Ned. Herv. Kerk. Oosterwijk (cl. Gouda), M. M. de Lint te Otterloo. Hensbroek H. F. Reynvaan te Nieuw-Vossemeer. Wdlemsoord, J, F. van Binsbergen te Hindeloopen. Rumpt (cl. Bommel), C. Hengeveld te Schore en Vlake. Vrije Gem. Vlaardingen, F. Meyer te Tricht. Bedankt: i Ned. Herv. Keek. 's Heer-Hendrikskinderen en Wissekerke (cl. Goes), A. S. E. Ta'ma, cand. te Utrecht. J Middelie, Eilerts de Haan te Ternaard (cl. Dokkum). Hien :en Dodewaard, J. C. Reese te Leersum. Schermerhorn, H. F. Reynvaan te Nieuw- Vossemeer. Zuid-Beierland, H. Doornveld te Wilnis. Chr, Ger. Kerk. Ommen, P. Kapteyn te Amstelveen. Ds. Dreesman, predikant bij de Hervormde gemeente te Nuenen (bij Eindhoven), heeft het beroep bij de Evangelisch Luthersche gemeente ( te Monnikendam aangenomen. Uitgavee van de Drukkery der Weesinrichting te Nijmegen, Feestgeschenken. Christelijke Pliilantkropie in Nederland. Reisherinneringen van E. Gerdes. (Met 12 platen). Ingen. f 5,40, geb. f 6.40. De Harpe Zions, door César Malan. 163 Christelijke liederen met Hollandschen en Franschen tekst Ingen. f 2.50, geb. f 3. Album der Weesinrickting. Twaalf nette plaatje;», Yuuiaicucuue ae geDOuwen te jneerbosch. In étui f 1.50. Familie-Souvenir, door j. van 't Lindenhout, inhoudende 12 plaatjes en voor iederen dag des jaars een bijbeltekst met toepasselijk versje, benevens een witte bladzijde met roode lijnen tot aanteekening van gedenk- en feestdagen. Ingebonden f 1.30, verguld op snee f 2. Elvira, of de mackt van ket Evangelie, door Mrs. Hunt Morgan. Vertaald door Ina. Met een plaatje. Ingen. f 1.60, geb. f 1.90. Jan van Dalen of de zegen des geloofs. Met 2 plaatjes 2e druk. Gebonden f 1.25. De geschiedenis van Boer Huibert, door J. van 't Lindenhout. Met een plaatje, Ingen. f 1, geb. fi.30. Jakob en Koosje, door J. van 't Lindenhout. Eene bladzijde uit den strijd der Chr. Geref. kerk in Nederland. Met een plaatje. Ing. f 1.20, geb. f 1.50. 't Was maar een Boerenlummel, door j. van 't Lindenhout. 3e druk. Met een plaatje. Ingen. f 1, geb. f 1.25. Bladzijden uit mijn leven, dooi J. van 't Lindenhout. Ingen. f 1.25, geb. f 1.60. De Helden der Pyreneën. Een feit uit de Fransche Godsdienstoorlogen tijdens Richelieu> van Gottfriet Flammberg, door J. H. vaN Linschoten, met 4 platen, Ingen. f i.6°t geb. f 1.90. Uit de portefeuille van een schilder, door A. Van Pelt. Met portret en 3 plaatjes. Ingen. f 0.90, geb. f 1.20. De Pleegdochter van den Schoolmeester. Uit het Hoogduitsch door J. J. Goes, met 2 plaatjes. logen, f 1, geb. in linnen f Leven Werken van Charles Finney. Ingen- f 1.60, geb. f 1.90. De Spaansche Edelman. Uit het Engelsch door Anna. Ing. f 1.25, geb. f 1.60. Bloemlezing uit de geschriften van wijle» A. Hardenberg. ae druk. Ingen. f 1.50, gebf 1.90. Een wonderlijk boek, door H. van derMeul©1Ingen. f 1. Het Opstandingskuis aan de Linge, door Johanna. Ingen. f 0.50. De strijd der ziel, door H. W. Soltau. Ingen. f 0.15. Jesaja en zijne kinderen, door Ch. H. H. Wright. Met in den tekst gedrukte gravures. Ingen. f 0.20. X. Jan Malaban, door E. Gerdes. Geb. f 0.80. 2. Cassy, de kleine pelgrim met den kleinen last. Uit het Eugelsch door Cesar Segers. Ingen. f o 60. 3- Wibold de Kloosterling, door E. Gerdes. Met twee plaatjes. Ingen. f 0.75. 4. Zes jaren onder de Roodhuiden, door ■oAitKLKiN. uit net Duitsch door G. A. v. d. Brugghen. Ingen. f 0.50. 5. Kudolfs Verjaarsgesckenk. logen, f 0.25. 6. De ontmoeting op den weg:, of de verrassing in de binnenkamer, door E. Gerdes. f 0.20. 7. De Oaderlooze, door J. H. van Linschoten. Met Plaatje, f 0.25. 8. Lucy of ket gestolen kind, door J. H. van Linschoten. Met plaatje, f 0.25. 9. Beint, of Hoe ket Evangelie menscken lUiliikti door F. Hiypnüc f a 10. De Erfenis, door E. Gerdes. ó.io. K erstgeschenken: 11. De Kerstnaekt in de Provoost, door E. Gerdes. f 0.15. 12. Levi's eerste Kerstfeest, door A. Hardenberg. f o. 10. 13- De gesckiedenis van een Kerstboom, door A. Hardenberg. f 0.10. 14- De Put in de Pastorie. Ingen. f o.io. 15. De Kerstmarkt, door Elize Gerdes. fo.10. 16. Iets voor de Jeugd, door Ds. J. H. Wiersma f 0.25. 17. Elize Gerdes. De lotgevallen eener ooieraarrfamilie. f 0.07 %. 18 . una en gara f 0,07 ib. r9- Mai en Robert. f o io. 2°- Rudolf en Emma. f 0.10. 21 . Een kind des lichts, fo.i 2'/»• 22 , Een hu uurkoetsier, f 0.12 % • 18. 19. 20. 21. 22. Bij Van No. 17 tot No. 22 per stel f 0.60; 10 Stel f c 1in' nn Qfol c m — O gwuxicciu * verkrijgbaar bij alle soliede Boekhandelaren, zoomede bij den Uitgever P. J. MILBOEN. en ver- gitteijtenttcit. Jhr. ELOUT VAN SOETERWOUDE, D. V., de wintermaanden buitenslands doorbrengende, verzoekt de //Inrichtingen," voor welke hij gewoon is tot wederopzegging bij te dragen, hare volgende aanvragen tot zijne terugkomst uit te stellen. (551) OÜDEItS KJV VOÜGÖMT In een Christelijk gezin te Utrecht bestaat voor schoolgaande^ Meisjes gelegenheid totkOSt, inwoning en kuiseiyk verkeer. Informaties te bekomen, met franco brieven, onder lett. A-, aan het Bureel van dit blad. (552) Bijna een half jaar werk ik als Evangelist in de Krim, Gemeemte Gramsbergen. Door huisbezoek, waarvoor ik 17 volle dagen noodig had, heb ik met 220 gezinnen persoonlijk kennis gemaakt. Zoo ergens, dan ^e', h'er waar: //Niet vele edelen, niet vele rijken," enz. De Zondagsschool, welke ook door mij persoonlijk wordt geleid, wordt door pl- m. 150 kinderen bezocht. Op het a. s. Kerstfeest hoop ik die kinderen, D. V., een feestje^ te bereiden. Wie mijner mede Christenen wil mjj nu wat boekjes zenden, om alsdan aan de kinderen uit te deelen ? Lectuur voor ouderen kan ik ook extra goed gebruiken. P. H. R. HUYGENS, Evangel. der C. V Krim-Gramsbergen, 2 Nov. 1881. (540) alle Boekhandelaren voorhanden kriiebaar: De Geloofsbelijdenis der Ned. Greref. Kerk, behandeld in vragen en antwoorden met toelichtingen, ten dienste van het Catechetisch Onderwijs, door J. J. A. PLOOS VAN AMSTEL, Predikant te Reiisum. Prijs / 0.45, 12 Ex. ƒ4.80, gebonden ƒ 0.50. gebonden ƒ 5.40. (541) G. A1ISOG. Leeuwarden, 1881. Uitgever. Bij den Uitgever J. J. WIARDA, te Sneek, is van de pers gekomen en uitgegeven: LEESBOEK over de GEREFORMEERDE GELOOFSLEER. EERSTE STUK. Godsdienst. Bronnen der Godskennis door H. E. GR AVE MEIJER, Predikant te Elburg. Tweede Druk. prijs ƒ 0.75. En —— KOftT BEGRIP der CHRISTELIJKE RELIGIE, ten klaarste en allerkortste opengelegd ten dienste voor mingeoefende en nochthans heilbegeerige zielen, die zich willen begeven tot des Heeren H. Avondmaal, door PETRUS NAHUYS, Predikant te Monnikendam. Eerste Deel. Tiende Druk. Prijs fl.00; 25 Ex. f15.00. H.H. Predikanten, Catechiseermeesters enz., aan wie dit Kort Begrip onbekend mockt zijn, knnnen onder toezending van 50 Cents Ai**» FrAinnlaav 1.. , „ . _ nenuismaKinr iranco per post bekomen. Nederl. Vereeniging voor Israël, Hiérosolytna, Capta en het blaadje tDe Ladder fakobs". Ontvangen door den heer J. B. ter Meulen namens den heer A, Klickert, van de Jongelingsvereen. bij hun jaarfeest te Zwolle f 5; door den heer J. Bakker te den Burg op Texel van N, N. f 1; van G. te Weesp, voor het lezen der »Hope Israëls" f 1.50; door den heer F. W. A. Korff bij gelegenheid van de herdenking dèr 25-jarige Echtvereeniging van den heer J. Pries en mej. C. Pries geb. Pronk f 10. Nederl. Geref. Zendingsvereeniging en Afd. > Heidenpenning," Ontvangen door den heer J. Bakker uit het busje van de Zondagsschool te den Burg op Texel f 5.4°; door Ds. H. C. van Lindonk te Oosterbeek, de opbrengst van de busjes van Maria en Johan, en Herman en Alida van Lin ■ gen f 8.08. Onder hartelijke dankbetuiging voor bovengenoemde bijdragen, blijft de Christelijke Zendingsarbeid dringend aanbevolen in de werkdadige liefde van allen, die in de uitbreiding van Gods Koninkrijk onder Israël en de volken, die verre en nabij zijn, waarlijk belang stellen, en gaarne hulp verleenen om hun dé zaligheid te verkondigen, die daar is in Christus Jezus onzen Heer. Amsterdam, J. H. STOOVÉ, Warmoesstraat, 60. Algetn. Penningmeester, SCHOTSCHE ZENDINGSKERK Godsdienst-oefening. Zondagmorgen, te 10 uren, F. W. A. KORFF. Zondagavond, te 6 uren, F. W. A. KORFF. Dinsdagavond, te 71/2 uren, Jaarfeest van de afd. Amsterdam der Ned. Vereeniging voor Israël met medewerking van het Schotsche Zangkoor, waarbij Ds. L. J. VAN RHIJN, van Doetinchem en andere sprekers hopen voor te gaan. Woensdagavond, te 8 uren, Vergadering met de Proselieten. Woensdagavond, te 8 uren, Vergadering met de Magazijn van Amerikaansche Huis- en Kerkorqels T\ Qr*TTKTCl O W v. wwiiwijw Qb ruö, iieisersgracut 195, Amsterdam. Geheel nieuwe Uitvindingen en veel verbeterde Constructies aan de CLOUGH 4 WARREN en LORING & BLVKE Orgels, Noord-Amerika. ? , ! Parijs 1878.. Bekroond boven en in medeHWin* ^ irauauwpumuo/o. PELOUBET PKI/rOY & Co. te New York d» MASO.Y BAMIS te Boston, de UjSTEY £ Co. te Brattleboro, de BURDETT, de WOOD, de WATJËRS etc, etc. en op alle Locale zoowel als Internationale Tentoonstellingen, waarvan getuigschriften ter inzage. Generale Agenten voor Nederland, Duitschland, België en Koloniën: iCHOLi & I»OS, Keizersgracht 196. De Professoren der beroemde Muziekfaculteiten, zoowel in Amerika als Europa (Parijs en Londen), verklaren éénparig dat deze Orgels den hoogsten trap van volmaaktheid bereikt hebben, en zóó bedrieglijk den toon der sckoonste Kerk-pijporgels nabootsen, dat zelfs het geoefendste oor geen verschil met deze kan ontdekken. Eéoig Agent en Depóthouder voor de N. Provineiën A. J, JONKHOFF OihIp Rntp ringestraat A 214, te Groningen. u"1' Uuae Bote Door VPPli!>n'(* vüi-KlUf in an norennnliilcA Kolror*J. n i •. tot buitengewoon la6ge prijzen, van f125 af'tot f2600 (3 Clav. Oü aanvraag toezending van Catalocm 5! ön een sc"oone en vo,ledige sorteering uit beide Fabrieken voorradig. Veeljarige JFabrieks-guarantie. rwnivt »,r Knvrman™ Nkhprt «wim «TommnnremT Wnrm^«trn«t W.
30,112
MMKB07:001536048:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,873
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 35, 1873, no. 3581, 11-05-1873
null
Dutch
Spoken
3,032
5,635
1871, gesommeerd is om binnen ééae maand na dien dag het voormelde houtgewas uit te rooijen, waaraan hij evenwel niet heeft voldaan; 0., dat de eischer ten dienende dage overeenkomstig de dagvaarding heeft geconcludeerd; Ó., dat de ged., na vooraf procureur gesteld te hebben, heeft geconcludeerd, dat de eischer, zoo als hij ageert, zal worden verklaard niet-ontvankelijk, en hem in allen gevalle zijn eisch zal worden ontzegd, met condemnatie van den eischer in de kosten van het regtsgeding, zulks op grond, dat hij, erkennende, dat hij woont en het landbouwbedrijf uitoefent op zijne bezittingen te G. O., gemeente G., niet aannemen kon, dat de eischer als voorzitter van het Polderbestuur van H. gezag over zijne bezittingen te G. O. kan uitoefenen, krachtens hetwelk hij hem, zich daarbij baserende op het genoemde octrooi van 9 Dec. 1631, voor deze Regtbank heeft gedagvaard, dat hij zeker weet, dat dit octrooi gedurende deze eeuw niet op hem of zijne voorgangers in den eigendom door eene bevoegde magt toegepast is geworden, en ook zeker meent te weten, dat dit niet heeft plaats gehad in de 17de of 18de eeuw; dat hij, onder uitdrukkelijk voorbehoud van al zijne weren en regten van tegenspraak, zal afwachten, hoe de eischer zijne qualiteit, zijne bevoegdheid tot de ingestelde actie en de regtsgeldigheid en verbindbaarheid van dat gesuranneerd octrooi zal staven jegens den ged.; 0., dat de eischer voor repliek heeft geconcludeerd, dat de Regtbank hem ontvankelijk zal verklaren in de door hem ingestelde vordering en hem die toewijzen, met veroordeeling van den ged. in de kosten van het regtsgeding, daarbij aanvoerende, dat zijne regtsvordering gebaseerd is op het steeds gevigeerd hebbend octrooi, door de Staten van Holland en West-Friesland den 9 Dec. 1631 ten voordeele der watermolens van H. verleend; dat het tusschen partijen in conjesso is, dat het bij dagvaarding vermelde houtgewas zich bevindt op een afstand van minder dan 50 oude roeden (188 meters) van den watermolen van den benedenpolder II.; dat uit een proces-verbaal van stemming van ingelanden van den polder H. dd. 28 Junij 1866 blijkt, dat de eischer als voorzitter van den polder H. gekozen is; bij welke conclusie de eischer, onder overlevering van afschriften aan den ged., in het geding heeft gebragt het meergenoemde octrooi en het zoo even genoemde proces-verbaal van stemming van ingelanden van den polder H.; 0., dat de ged. voor dupliek heeft gepersisteerd bij zijn gegeven antwoord op de conclusie van eisch, en nog heeft aangevoerd, dat hij gaarne erkent, dat de eischer zijne qualiteit van voorzitter van het Polderbestuur van H. heeft gestaafd; dat de eischer evenwel in gebreke gebleven is te bewijzen, dat het octrooi steeds gevigeerd heeft en nog kracht heeft; dat, na de productie van dat octrooi door den eischer, de ged. mag verwachten, dat hij ook produceren zal wat bij hem en bij het polder-archief bekend moet wezen aangaande een mandement-poenaal van gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland van 14 Sept. 1684, schout en schepenen van den gerechte van H. interdicerende eenige uitvoering te geven aan het gezegde octrooi naar aanleiding van een beklag wegens sub- en obreptieve obtentie; dat al werd door den eischer bewezen, dat het octrooi deugdelijk ware 'gemainteneerd geworden, hem dan nog zoodanige actie niet zou competeren als hij aanlegde, daar hij in de hoedanigheid, waarin en zoodanig als hij aangaande dit onderwerp ageert, zou moeten verklaard worden niet-ontvankelijk; Wat het regt betreft: 0., dat het als tusschen partijen vaststaande kan worden beschouwd, dat het bij dagvaarding vermelde op grond van den ged. te G. staande houtgewas zich bevindt op een afstand van minder dan 50 oude roeden (188 meters) van den watermolen van den benedenpolder H.; 0., dat, naar aanleiding van die gewisselde conclusiën, zich thans de volgende vragen ter beantwoording voordoen : 1. is het octrooi, den 9 Dec. 1631 door de Staten van Hollanden West-Friesland gegeven aan schout, schepenen en de geregten van H., nog van kracht? H. geeft dit octrooi aan den eischer de actie, die hij heeft ingesteld? 11 f. is hij daarin ontvankelijk ? 0. ad I1"".: dat tot bewijs van het door den eischer ingeroepen octrooi door hem in het geding is gebragt een door den rijks-archivaris afgegeven extract uit het register der «minuut-oetrooijen van de Staten van Holland en West-Friesland, 1630—1632,» inhoudende het aan schout , schepenen en de gerechten van H. den 9 Dec. 1631 gegeven octrooi; O., dat, hoewel dit octrooi zelf volgens het overgelegde extract geen'e onderteekening behelst, hetgeen zich bij oude publieke archieven berustende stukken menigmaal voordoet, het voorkomen daarvan in het voorzeide register, zoo als door den rijks-archivaris gecertificeerd wordt, voldoende aanwijst, dat het indertijd is uitgegeven; 0. dat "een bewijs voorhanden is, dat het octrooi in lateren tijd zou 'zijn ingetrokken of door eenige andere wettelijke bepaling zijne kracht zou verloren hebben, zoodat het, als indertijd door de souvereine magt uitgevaardigd, alsnog wettelijke kracht bezit; 0., dat, zoo het door den ged. geproduceerde stuk, door hem genoemd «mandement poenaal van gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland van 14 Sept. 1684», al iets kan bewijzen, daar het van geene enkele handteekening is voorzien en niet blijkt, uit welk archief het is voortgekomen, liet zeker niet bewijzen kan, wat de ged. er door bewijzen wil, dat daardoor aan het gezegd octrooi zijne kracht zoude ontnomen zijn, daar wat de ged. mandement-poenaal noemt, niet anders is als eene verzameling van afschriften van processale acten in een geding, door eenige ingelanden onder G. O. tegen schout, schepenen en de geregten van H. voor gecommitteerde Raden van de Staten van Holland en West-Friesland gevoerd; 0., dat, moge ook al dit octrooi of weinig of niet zijn toegepast, dit op de verbindbaarheid daarvan van geen invloed kan zijn; Ü. ad IIum.: dat het octrooi aan schout, schepenen en de gerechten van H. de bevoegdheid verleent om al het rijs en hout, dat binnen 50 roeden van de watermolens van den polder staat, uit te rooijen en weg te nemen binnen den tijd van eene maand, indien de eigenaars daarvan, geïnsinueerd zijnde, nalatig blijven dat zelve te doen; 0., dat, de nalatigheid van den ged. in het voldoen aan het hem bij sommatie van den 27 Dec. 1871 gedaan bevel gebleken zijnde, het octrooi den eischer het regt gaf om de by dagvaarding gedane vordering in te stellen; 0 ad IIIum • dat de conclusie van dupliek van den ged., in verband met het door hem gepleite, op twee middelen van met-ontvankelijkheid schijnt te wijzen, waarom den eischer zijne actie niet zou kunnen volgen, hierin bestaande: 1°. dat hij geen aanbod heeft gedaan van schadevergoeding, en 2°! dat hij, het regt hebbende volgens de wet van 9 Oct. 1841 {Stbl. no. 42) om bij executie de verlangde opruimingen te bewerkstelligen, in het vragen van een bevel aan den regter is zonder belang ; O. ten aanzien van het eerste middel van niet-ontvankelijkheid, dat het octrooi vaststelt, dat voor het tegenwoordig uitrooijen aan de eigenaars behoorlijke recompense gedaan zal worden, en de ged. (Gepleit Mr. H. J. Dijckmeester , procureur te Gorinchem, voor den eischer, en Mr. II. J. van Buken, advokaat te Rotterdam, voor den gedaagde.) ARRONDISSEMENTS-REGTBANK TE AMSTERDAM. Eerste hamer. Zitting van den 11 Maart 1873. Voorzitter, Jhr. Mr. C. Dedel. Regters, Mrs.: L. A. van Wensen en C. A. Chais van Btjren. Is, indien bij de statuten eener naamlooze vennootschap in het algemeen bepaald is, dat geschillen tusschen directeur en commissarissen of tusschen deze en de aandeelhouders door arbiters zullen worden beslist, en nog bij een bijzonder artikel bepaald is, dat, indien de aandeelhouders in gebreke blijven de verschuldigde stortingen te voldoen, zij dan daartoe in regten kunnen worden gedwongen bij stortingsvorderingen , de gewone regter bevoegd dan wel arbiters ? —De gewone regter ; zulks te meer, in casu, waar niet blijkt van verschil vóór de dagvaarding , noch omtrent de maatregelen, door het Bestuur genomen ten aanzien der uitgeschreven stortingen, noch omtrent de bevoegdheid of houding van het Bestuur jegens de aandeelhouders. De naamlooze vennootschap de Nederlandsche Zee- en Brand-Assurantie-Compagnie, thans in liquidatie, gevestigd te Rotterdam, eischeres, procureur Mr. J. H. van Ets , tegen de Nederlandsche Maatschappij van Grondcrediet, te Amsterdam, gedaagde, procureur J. G. Kuhn. De Regtbank enz., Overwegende ten aanzien der feiten: dat in het tusschen partijen hangende geding de ged. als excipiënt heeft voorgedragen de exceptie van onbevoegdheid , en dien ten gevolge heeft geconcludeerd, dat de Regtbank zich onbevoegd zal verklaren om van deze zaak kennis te nemen , met veroordeeling van de eischeres in de kosten , op grond , dat bij de in confesso zijnde statuten der maatschappij bepaald zou zijn , dat, bij het ontstaan van eenig geschil tusschen het Bestuur en de aandeelhouders, de beslissing van dit verschil, zoo noodig, zou verblijven bij commissarissen , en, bij niet-berusting daarin, het verschil onderworpen moet worden aan de beslissing van scheidslieden ; dat de eischeres als,, geëxcipieerde heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk-verklaring van de excipiente in hare conclusie, met last aan partijen om ten principale voort te procederen, op grond, dat, ingeval van verschil tusschen het Bestuur en de aandeelhouders, de beslissing daarover aan scheidslieden zal worden opgedragen; doch dat in casu van geen verschil, maar alleen van nalatigheid in de betaling van de ged., thans excipiente, sprake is, en wel om de aangevraagde stortingen van de vier-en-twintig aandeelen, waarvan de excipiente, behalve de oorspronkelijke storting ad 10 pet., de successievelijk uitgeschreven stortingen heeft voldaan , en de eischeres, thans geëxcipieerde, volgens art. 5 der gemelde statuten, het regt heeft do vordering tot betaling der gevorderde stortingen in te stellen; O. ten aanzien van het regt: dat art. 5 der in confesso zijnde statuten bepaalt, dat, indien de aandeelhouders in gebreke mogten blijven de verschuldigde stortingen na behoorlijke sommatie te voldoen, zij daartoe in regten zullen kunnen worden gedwongen ; dat nu uit die laatste woorden ten duidelijkste blijkt, dat hier slechts van den gewonen regter sprake kan zijn; dat uit de artikelen der statuten , handelende over de stortingen op aandeelen, en de wijze, waarop die zullen plaats hebben, niets blijkt, waaruit zou kunnen worden afgeleid, dat men eene buitengewone regtspraak op het oog heeft gehad; dat de excipiente zich nu wel beroept op art. (Gepleit voor de eischeresse en geëxcipieerde Mr. A. J. Hovy, en voor de gedaagdesse en excipiente Mr. L. H. Kdhn.) MENGELWERK. PARTICULIER RAADSMAN VAN ... (Ingezonden.) In het Baagsche Dagblad van heden komt een ingezonden stuk voor, waarin e'én onzer advokaten wordt aangeduid als particulier raadsman van mevrouw D. Die qualificatie is zeer vreemd; en zulk eene titulatuur kan in het oneindige worden voortgezet. Ook de heer d. P. zal waarschijnlijk meer cliënten trekken dan die mevrouw D. — Met den inhoud van het stuk bemoei ik mij niet. Ik kan en wil daarover niet oordeelen , omdat ik niet op de hoogte ben van die comédie-zaken. Maar dat wil ik toch wel zeggen , dat een advokaat het opneemt voor een cliënt, die onverdiend wordt aangevallen of beleedigd , dat is even natuurlijk als eenvoudig, ook al is die cliënt maar eene actrice. Maar het kan zijn, dat men, om dat te begrij • pen, advokaat moet zijn. 9 Mei 1873. HOOUE RAAD. — Burgerlijke kamer, Zitting van Donderdag, 8 Mei. Voorzitter, Mr. F. de Geeve. I. Conclusie door het Openb. Min. genomen in zake: 1°. (cassatie) Dr. A. H. Kaabe, eischer, procureur Mr. M. Eyssell, tegen den burgemeester van Utrecht, als ambtshalve voor die gemeente optredende en haar in regten vertegenwoordigende, verweerder, procureur Mr. J. van der Jagt. Adv.-gen. Romer concludeert tot verwerping. Uitspraak 6 Junij. 2°. (id.) G. A. Wagner, eischer, procureur Mr. J. van der Jagt, tegen F. J. Hogguer, verweerder, procureur Mr. M. Eyssell. Adv.-gen. Römer concludeert tot verwerping. Uitspraak 6 Junij. II. Gepleit in zake : (eerste aanleg) Mr. J. J. van Angelbeek, eischer, procureur Mr. M. Eyssell (de eischer heeft mondeling zijne vordering toegelicht), tegen den Staat der Nederlanden, gedaagde, procureur Mr. C. J. Franpois, lands-advokaat Mr. A. de Tinto. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 16 Mei. Zitting van Vrijdag, 9 Mei. I. Conclusie door partijen genomen in zake: (revisie) den Staat der Nederlanden, eischer, procureur Mr. C. J. Franpois, tegen J. M. Boogaard, eerder wed. van A. Goedhart, thans huisvrouw van J. E. Tasot, verweerderesse, procureur Mr. M. Ey3sell. Raden-commissarissen Gockinga en Voorduin verwijzen de zaak naar de openbare teregtzitting. II. Uitspraak gedaan in zake: 1°. (cassatie) den burgemeester der stad Amsterdam, als voor die gemeente in regten optredende, eischer, procureur Mr. M. Eyssell, tegen de algemeene commissie van liquidatie der zaken van de voormalige wees- en momboirkamers , gevestigd te 's Gravenhage, verweerderesse, procureur Mr. J. van der Jagt, en tegen den Staat der Nederlanden, mede-verweerder, procureur Mr. C. J. Fran<;ois. Verworpen. 2°. (id.) den Staat der Nederlanden, eischer, procureur Mr. C. J. Fran9ois, tegen den burgemeester der stad Amsterdam, als zoodanig voor die gemeente in regten optredende, verweerder, procureur Mr. M. Eyssell, en tegen de algemeene commissie van liquidatie der zaken van de voormalige wees- en momboirkamers , gevestigd te 's Gravenhage, mede-verweerderesse, procureur Mr. J. van der Jagt. Verworpen. 3". (id.) E. J. Startz, eischer, procureur Mr. M. Eyssell, tegen W. T. van Stuwe, verweerder, procureur Mr. C. J. Fran^is, en tegen J. L. Weygers, mede-verweerder, niet comparerende. Verworpen. III. Gepleit in zake : (revisie) de Nederlandsche te Nagasaki in Japan gevestigde handelsvennootschap , canterende onder de firma Hartmans en Besier, eischeresse, procureur Mr. M. Eyssell, advokaat Mr. G. Belinfante, tegen den Staat der Nederlanden, verweerder, procureur Mr. C. J. Fran^is, lands-advokaat Mr. G. M. van der Linden. Conclusie van het Openb. Min. bepaald op 23 Mei. PLEIDOOIJEN IN CASSATIE-ZAKEN. 18 Sept. D. Bos, eischer in cassatie, tegen L. Kooman qq., verweerder. 16 Oct. M. M. R. J. Quaedvlieg, eischer in cassatie, tegen J. Timmermans c. s., verweerders. BENOEMINGEN, VERKIEZINGEN ENZ. Z. M. heeft benoemd tot kommandeur der orde van de Eikenkroon Mr. W. L. Schilfer, adv.-gen. bij het Prov. Geregtshof in Groningen. — Bij beschikking van den 1 dezer heeft de minister van Justitie aangesteld tot lsten klerk bij dat departement, den heer L. T. Hartmann, thans 2de klerk, en in diens plaats de heer H. Strang, thans notaris-klerk te 'sGravenhage. BER1GTEN. 's Gravenhage, den 10 Mei. Onze vrees, dat de cassatie, na de voordeur te zijn uitgezet, door eene achterdeur op nieuw zal worden binnengesmokkeld, is niet weinig vermeerderd door de beslissing der tweede kamer over art. 59 bis; omtrent die zaken, die krachtens bijzondere wetten door de regtbanken in het hoogste ressort worden beslist, als onteigening, registratie, succescie enz.— Het logisch gevolg van de afschaffing der cassatie had, naar onze meening, moeten zijn, dat ook in die zaken voortaan het hooger beroep zou zijn toegelaten. De kamer heeft dat echter anders begrepen, door te beslissen, dat daarvoor hetzij het nieuwe middel van het ontwerp (dat nog geen naam heeft) , hetzij, wat wel zoo waarschijnlijk is, de cassatie zal worden behouden, met uitsluiting van het appel. Wij achten de vraag daardoor op geene gelukkige wijze opgelost. Als de cassatie, en ook dat middel zonder naam, niet goed is, dan is zij het ook voor deze zaken niet. Integendeel, wij houden het er voor, dat juist de toelating van het hooger beroep voor deze zaken eene bijzonder wenschelijke verbetering zou geweest zijn, waaraan de behoefte zich zeer dikwijls heeft doen gevoelen. — Met de burgerschapsregten is het misschien niet anders. Daarin echter stellen wij minder belang. Die zaken toch, al laat de grondwet het toe, behooren uit haren aard in het geheel niet bij den burgerlijken regter. Een ander niet minder verkeerd besluit is naar onze meening de aanneming van het amendementKappeyne. Inderdaad toch zijn daarvoor de hoven, die bij art. 1 zijn afgeschaft, weder teruggeroepen ; en eene lang niet wenschelijke organisatie van het Openb. Min. zal daarvan bovendien nog het waarschijnlijk gevolg zijn. In het algemeen komt het ons, tot ons leedwezen, voor, dat het ontwerp //door de gedachten-wisseling/' niet beter wordt. Verbetering. — In het vorig n°. is geplaatst een vonnis van de Ai-rond.-Regtbank te Leeuwarden. Daarbij staat aan het hoofd als datum vermeld 3 Dec. 1873 , dit moet natuurlijk zijn 1872. REGTSGELEERDE UITGA YEN. FRANSCI-IE LITERATUUR. Complément de tous les Codes Frar^ais, session 1871—72. Brochure in 8o. Paris, id. Formulaire d'actes a 1'usage des huissiers, précédé d'un Cours de procédure et suivi du texte, du Coda de procédure civile et tarifs, par Lonochamps et Charlochet. 4e éd. 1 vol. in 18. Paris, id. Législation et Jurisprudence du Notariat, résumées en tableaux synoptiques par L. Brunio, 2e éd., 1 vol. in 4°. Paris, id. Tableaux de Jurisprudence: 1°. Arbre géne'ralogique; 2°. Dévolution des successions; 3°. Prescriptions; 4. Procédure civile; 5". Affaires civiles; 6°. Ventes mobilières. Paris, id. Dictionnaire des délais en matière civile de procédure, commereo etc., par Michaux. 1 vol. in 8°. Paris, id. advertentien. Ihipuuis (BIIRCIIIRLIJH WETBOEK) TE KOOP GEVRAAGD voor ƒ 36. — De laatste volledige editie in goeden staat. — Brieven franco onder letter D aan den Heer J. LORETZ , Boekhandelaar te Bosch. REGTE11LIJKE ORGANISATIE, WET OP DEN OVERGANG , WET HOUDENDE ALGEMEENE BEPALLXGEN. De tweede druk van de 1ste aflevering van het 2de deel van Leorfs Regtspraak van den Hoogen Raad is heden bij Gebrs. Belinfante te 's Hage verschenen en bevat bovenstaande wetten. Deze nieuwe uitgave is herzien en tot April 1873 bijgewerkt, door Mr. E. L. VAM' EMDEÜT, Advocaat bij den Hoogen Raad der Nederlanden. Prijs f 4.— Ook deze aflevering is afzonderlijk verkrijgbaar, en alom voorhanden. De verschillende deelen en afleveringen worden tegen de volgende prijzen geleverd: Deel I (Staatsregt), met 3 vervolgen f 26.— » II 1ste afl. (Regt. Org. enz.) - 4.— » II, 2de en 3de afl. (Burg. Wetb., 1ste en 2de ged.). - 11.50 f II, 4de afl. (Koophandel), met 2 supplementen . - 12.— » II, 6de ii (Strafvordering') - 10.— Bij dezelfden ziet het licht: BE WET HOUDENDE VOORZIENING tegen BESMETTELIJKE ZIEKTEN, OPGEHELDERD DOOtt AANTEEKENINÖEN van Mr. E. L. VAN EMDEN, Advocaat te 's Hage. Prijs ƒ 1.— Daar deze wet met 1 Mei a. s. in werking treedt, wordt de aandacht op deze uitgave op nieuw gevestigd. Snelpersdruk en Uitgave van CrEBROEUEBS HEMUNFAMTE , te 's (Bravenliage.
14,362
MMIISG06:001518136:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,872
De werkman; bijdragen voor arbeid en kunst, jrg 4, 1871-1872, no. 20, 06-01-1872
null
Dutch
Spoken
6,291
11,520
Maar als alle vereenigingen nu slechts ééne vereeniging ware, dan kon men, dit ligt voor de hand, veel meer tot verbetering van den werkman verkrijgen. En dit was wensclielijk; want als die vereenigingen zich met elkaar verbroederden, hetzij welke richting zij ook zijn toegedaan, dan zou niet alleen de vereeniging in leden¬ tal toenemen, maar er zouden al meer en meer menschen gevonden worden, die, zich zelve bewust, de middelen gingen opsporen om al grooter en grooter vereeniging op te richten. En deze groote vereeniging zou iets tot-stand kunnen brengen wat tot heden nog niet kon verkregen worden; bijv. verhooging van loon, vermindering van werktiid: geen vrouwen-arbeid, en kinderen beneden de 14 jaren geen arbeid te doen verrichten. Gelooft gij wel, bestuurderen van verschillende arbeiders-vereenigingen, wanneer gij gezamenlijk zoo iets tot stand kon brengen, dat gij dan al goed op weg waart om de sociale quaestie op te lossen, alhoewel deze niet gemakkelijk op te lossen is. Vooreerst: verhooging van loon zou de menschen in staat stellen de kinderen te laten onderwijzen zooals ze zelve willen; ze waren niet gebonden aan dit of dat school, dat thans nog het geval is, en behoefden, doordien zij meer verdienden, de kinderen niet zoo vroeg te laten afslooven. Nu moeten zij dit laten doen, omdat hun arbeid niet meer rechtvaardig betaald wordt, om als eerlijke voortbrengers door de wereld te komen. Ten tweede: vermindering van werktijd zou hem in de gelegenheid stellen zich meer met anderen te kunnen ophouden oin de middelen op te sporen die tot vrijmaking van den arbeid noodig zijn, wat nu gemist wordt, omdat men soms tot laat in den nacht moet arbeiden. Dit is al een van de voornaamste voordeelen, omdat, als men dit kon verkrijgen, de klaagtoon: „wat is er weinig werk!" wel op zou houden, want de tijd die ik niet werk, moet een ander doen het werk; het werk moet toch gedaan worden, of men lang of kort werkt. Sommigen zijn nog zoo kleingeestig, om te zeggen, dan zou men minder werk hebben. Ten derde: Geen vrouwenarbeid. Dit is iets waar men als werkman bepaald voor moet zijn, omdat wij geen kindermeid voor onze kinderen en geene andere boden voor het huiswerk kunnen bezigen. De kinderen zouden beter opgevoed en het huishouden beter behartigd worden, dan nu, helaas, des avonds laat of 's nachts moet gebeuren. En eindelijk: Geen kinderen beneden den genoemden ouderdom laten arbeiden. Ja, ouders, dit moet plaats hebben, dan zouden uwe kinderen op rijperen leeftijd gekomen, beter begrip van hun werk hebben. Fabriekanten vragen er niet naar, of uwe kinderen voor hun verderen leeftijd 7 ...... r**i_ bedorven zijn; als zij er nu maar pronji van kunnen trekken. Over het algemeen verdienen de fabriekanten aan het werk wel zooveel, dat zij dezen arbeid door menschen kunnen laten verrichten. Er zijn dus twee middelen om de lediggangers aan het werk te helpen. Hier komt nog bij, dat de kinderen van werklieden op rijperen leeftijd gekomen het verwijt moeten hooren: „Gij zijt dom/' Maar, eilieve, wie draagt er de schuld van? Is het hunne schuld dat zij dom zijn? Neen, juist dengene die het verwijt; maar door dit verwijten maken zij juist anderen wakker en deze zeggen: „Wij willen niet langer liet domme volk genoemd ivorden." Wij willen het middel opsporen dat ons uit dezen ellendigen toestand kan verlossen, en deze verlossing ligt in het onderwijs. Door goed onderwijs krijgt men verstand, en dit verstand zegt ons: ze hebben ons altijd dom willen houden, omdat men dan de toestand niet zoo goed van deze of gene zijde kan doorgronden. Maar niet dat onderwijs dat nu gegeven wordt, om altijd zoo slaafsch onderdanig voor uwe meerderen te zijn. Neen, een onderwijs dat ons leert, dat de meergegoede van den handwerksman leeft. En als wij eenmaal vereenigd zijn, wie zou ons dan beletten dezen toestand in het leven te roepen? Wij zijn immers de voortbrengers der gansche maatschappij ? Zonder de werklieden kan niets tot stand worden gebracht. Wat zou het eeu vorst helpen het recht te betwisten van een stukje grond, als hij niet ver¬ dedigd werd door de werklieden? Jammer dat zij zich nog moeten storen aan zoo '11 gekke gril van een vorst, dat ze iets moeten verdedigen waarvan de meesten niets toekomt; want is de eeheele wereld niet aan het menschdom gegeven, om haar vruchtbaar te maken, en werden iu de laatste jaren de werklieden niet gebruikt om haar onvruchtbaar te maken? Vestigt uw blik op Frankrijk, en gij zult zeggen: voor duizenden menschen voedsel is vernield, en nu, in het barre winterweder wordt gebrek geleden. Wie is daar de schuld van? Moet ik dat nog zeggenr Of zijn de soldaten geen werklieden? Worden dezen niet op hun 20sten of Sisten jaar geroepen, om het land, indien het noodig is, te helpen verdedigen ? En hunne ouders lijden daardoor soms gebrek. Men komt alzoo tot de overtuiging, dat de grooten der aarde er de schuld van dragen, dat er zooveel gebrek geleden wordt. Een koning, een kapitalist of een industriëel, het komt er niet op aan aan wien de meeste schuld ligt — zij zijn het! Ik eindig met de slotregels van van Offels Kanailje, welk lied ik zoo uitstekend geschikt vindt om in arbeiders-vergaderingen voor te dragen ; die het niet heeft moet 't bepaald zich aanschaffen. Gij zijt kanailje, heeft men ons verweten, Gegroet, o naam, die zooveel grootsch bevat! Doch lang genoeg heeft men ons zweet gegeten, Straks staken wij den loop van 't levensrad ! Een voorstander van oprecht vereenigd te zijn. Utrecht, 26 Dec. 1871. Om het vereenigingsleven bij het volk op te wekken wordt veel gedaan. Het onderstaande zal ons hiervan een treffend bewijs leveren. Eenige mannen uit het volk hebben ten dien einde eene commissie gevormd om eiken Zondag op de voornaamste gedeelten der stad (Amsterdam) volksvergaderingen te houden. Zondag jl. hadden er twee plaats: een op Rapenburg en een op de Oostenburgergracht. Op Rapenburg, in een goed bezet locaal, opende de burger Timmer met eene toepasselijke rede de ° ,. rT.. , 1 J J rlnrp vergadering, tlij zegt, aat op uen laaien van het jaar eenige werklieden de moeilijke taak op zich hebben genomen om hunne broeders bijeen te roepen, om hunne belangen te bespreken. De werkman is een nuttig mensch, een voortbrenger, en hij lijdt gebrek aan het noodige: hij moest zijne waarde als mensch gevoelen, niet dulden dat zijne vrouw zich moet verlagen, bij al zijn werken, zich bij anderen te verhuren om het vuilste werk te verrichten. De burger van Workum zegt, dat hij vroeger eigenaar is geweest van woningen, die 80 cents huur deden, en thans verhuurd worden voor / 1,50; hij wil dat de werkman zich vereenigt ook buurtgewijze, om 1 n wp(r pen onderling contract te sluiten, als bijv. de eigenaar eener woning een huurder opslaat, en hij dit niet betalen kan en dientengevolge verhuizen moet, niemand de woning huren zal als voor den prijs dien de vorige huurder betaald heeft. De burger van der Hout wijst met kernachtige woorden op de fouten die de maatschappij zijn ingeslopen en waaruit zij ontspruiten; hij zegt, dat om verbetering 111 dien toestand te krijgen, de werkman zich meer moet ontwikkelen en verbroederen, door met zijne mede-arbeiders van gedachten te wisselen en zich te vereenigen, daar hij alleenstaande een dood element is, terwijl hij vereenigd de macht uitmaakt. Hij wijst op eenige woorden door den predikant Meyboom gezegd in eene bespreking der sociale quaestie, waarin hij het vereenigen als eene hoofdzaak aanmerkt. Verder spreekt v. d. Hout tot de werklieden in het algemeen en in het bijzonder tot eenige wagendragers, die de roofproductie uit oost en west hier moeten verslepen, en toch gedurig gebrek moeten lijden. Wanneer de werklieden in Amsterdam zich vereenigden, dan zou de zaak gewonnen zijn en wij spoedig een staat in den staat uitmaken. De 1 ö -1 rr avpt» nis nnln/nova PPn burger v. a. Jvain vra». ander werkman vroeg, wat meer u, de maker of het maaksel? en de vergadering antwoordde als uit één mond: de maker. Dan is het ook met meer als billijk, vervolgde hij, dat de maker, de werkman, de rechten eischt, die hem als voortbrenger en als mensch toekomen. Wij moeten goede woningen, goede kleeding en hoofdzakelijk goed voedsel hebben; wij mogen ons niet tevreden stellen met den afval van anderen. Om lat te veranderen moeten wij ons vereenigen en gezamenlijk werken om tot het. groote doel te geraken: de vrijmaking van den arbeid. De burger Potharst, van zijne zending op Oostenburg terugkomende, zegt dat de vergadering daar met een goeden uitslag bekroond is; de eerste steen was gelegd aan het groote gebouw; de werklieden daar vereenigd, hebben blijk gegeven van hunne goedkeuring door eene herhaling der vergadering te vragen. Na nog over het een en ander uitgeweid te hebben, wenscht de burger Timmer aan de vergaderden geluk in het nieuwe werkjaar; hij hoopte op vooruitgang. Daarmede sloot hij de vergadering. De locaalhouder bedankte nu de vergadering voor de goede orde die geheersclit had, en verzekerde, nimmer ten zijnent eene vergadering van werklieden gehad te hebben, die zoo ordelijk was. Hij stelt ten allen tijde zij" locaal gratis ter beschikking. Onder de leden der commissie bevindt zicli een man, grijs van jaren maar jong van hart; waar iets moet gedaan worden voor de arbeiderszaak is hij altijd klaar: het is de burger Kalshoven. Het ware te wenschen dat alle werklieden, jonger van jaren, aan de goede zaak zoo werkten als hij, en dat zulke vergaderingen meer mogen plaats hebben. Dank zij de commissie zullen er Zondag weder drie plaats hebben, die in dit blad nader worden bekend gemaakt. Een Toehoorder. Naar aanleiding van een schrijven in het vorig nommer van dit weekblad, achten wij ons genoodzaakt aan te merken, dat niet de Meubelmakersvereeniging Amstels Eendracht een feest of uitvoering heeft gegeven, zooals vermeld staat) maar de Meubelmakers-ifoM^emM^iw^, welke vereeniging wel meerendeels bestaat uit lede'1 van eerstgenoemde vereeniging, doch geheel on» ' hankelijk en onder eigen bestuur. Wenschelijk ware het echter, dat die lede^ schrijvers meer op de hoogte waren met hun^ eigene vereeniging, daar zij dan niet zaken && zaken zouden verwarren, waardoor zij hun eige glazen inslaan en hun vereenigings-huishouü in een kwaad daglicht stellen. Overigens achten wij ons niet bevoegd op (1 o-eliik naamloos geschrijf te antwoorden. ° ' B. H. HELDT. D. G. BoRGSTEPK' NIEUWJAARS WENSCH aan de Lezers van ,/DE WèrkmaN- De menschen wenschen steeds elkaar ,/Veel zegen, heil in 't nieuwe jaar. Die wensch gaat vaak van mond tot mond Als d' klokkeslag ons wijst dien stond , Men drukt elkaar de vriendschapshand, Stuurt brieven door het gansche land, Met beê: dat God u sparen mag! Het regent wenschen op deez dag. De godsdienst haalt men bij de staart Och, vrienden, 't is geen oortje waard Wat soms de mond u komt vertellen, Want menigeen wenscht u ter helle. Sprak 't hart, 't zei gewis u toch De mond spreekt leugen en bedrog, Mijn eigen voordeel is het doel, Voor uw belang blijf ik steeds koel. De geldman, die staag speculeert, Hoe hij 't best zijn zakken smeert; 't Zweet en bloed van domme menschen Behoort voorzeker tot zijn wensclien; Een premieleening is gewis Voor hem een goede erfenis: 'sLands weerbaarheid komt in 't spel — Een goocheltoer — versta mij wel, Men ziet couranten bij de vleet Tot elke leening steeds gereed; Want geld verdien en dat gaat voor, Al pakt men u bij neus of oor. Men maakt maar bluf en veel geschreeuw In oiiz' verlichte, ijzeren eeuw. Men strooit u vuilnis, zand in 't oog En haalt zijn koetjes op het droog. Mijn wensch is dus in 't nieuwe jaar, Dat gij wijsheid, keunis gaar, Dan zal men u niet meer misleiden, Gij zult de toekomst voorbereiden Tan een beter lot op aard, Want de werkman is dit waard! Arbeid adelt, plicht geeft recht, Verwerpt den boei als slaaf,sche knecht. Ik wensch, en wil ook blijven hoopen, Dat gij de Werkman steeds zult koopen, Met nog vijf duizend abonné's, Dan heeft hij wis geen zorg of vrees Maar zal trouw zijn plicht betrachten En u nimmer laten wachten, Maar werken dan met al zijn kracht Voor tijdgenoot en nageslacht. Schenk hem uw gunst in 't nieuwe jaar, 't Finantiewezen blijft dan klaar; De werkman zal dan triomfeeren, Ten spijt van „apen7' en van „beeren"; Want er is zoo menig gek, Die hem wenscht: „breek maar den nek!" Maar daarom durft hij het wagen Steeds op uwe hulp te schragen. Helpt dan trouw een handje meê Op deez' woeste levenszee. Wilt de broederhand dan reiken, Laat nimmer uwen moed bezwijken, Voor vrouw en kroost zij steeds uw beê! Smaakt huislijk heil en kalme vree, Genot en vreugde in dit leven, Dit moge u de toekomst geven! V. 1 JANUARI 1872. Nieuwe jaar! 't Is ook waar, 'k Zou het schier vergeten; Komt, laat ons dan met elkaar Weer dit pas begonnen jaar (Schijn' het ook wat wonder raar) Hartlijk welkom heeten! Nieuwe jaar! Is 't wel waar ? Zijn 't geen oude prullen, Die 't verdrukte werkmanshart Ontlasten van zijn zorg en smart Op nieuwjaarsdag? Om 't wreed en hard Morgen weer te vullen! Vrienden, ach! Deze dag Is slechts om u te foppen! Geloof toch aan geen nieuwe jaar, Morgen ziet gij zonneklaar Het oude weder hier en daar U in handen stoppen. Nieuwe jaar! God bewaar! Mocht' wij 't maar gelooven, Want al te spoedig voel' wij weer De oude zorgen meer en meer, Wreeder soms nog dan weleer, De nachtrust ons ontrooven. Nieuwe jaaar? Was 't maar waar Dat zich dit vertoonde! Opdat een groote werkmansbond, Één hoofd, één hart, één ziel, één mond, Van nu tot aan den laatsten stond Deez' rampwoestijn bewoonde! Dan was 't daar 't Nieuwe jaar, Tot zoolang is 't slechts rage. Groote schelmen zonder tal, Receptie, feest, concert en bal, Kleine diefjes in den val, En de rest — kullage! Nieuwe jaar? 't Is niet waar! Alles blijft bij 't oude. Uw heer of baas houdt zijn gemak, Gij werkman zwoegt, maar smeert zijn zak, Gij krijgt een nieuwe almanak, Uw smart blijft als in 't oude. Nieuwe jaar !^ Proef het maar, Heerlijk zult gij smullen: Vleeschpastei, gebak, banket Wordt voor den rijke klaargezet; Den arme wordt niet op gelet, Voeg hem maar bij de nullen! Maar, nieuwjaar, Eens wordt 't waar, Wanneer? Kan 'k niet bewijzen; Maar daarom, werkman, houd maar moed. Eens zal het nieuwe jaar voor goed Voor '"s werkmans wreed verdrukt gemoed, Aan de oosterkimme rijzen. A. W., een werkman. MEDEDEELINGEN VAN VAK- EN ARBEIDERSVEREEMIGINGEN Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond.— De vereenigingen welke tot op heden aan het Verbond zijn toegetreden, zijn de volgende: Rotterdamsch Werkliedenverbond met 80 leden, Amsterdamsche timmerlieden- ver- eeniging Concordia Inter Nos „ 275 „ Amsterdamsche metselaars-vereeni- gingDoor Eendracht saamgebracht u 85 „ Amsterdamsche scheepstimmerlieden-vereeniging Eendracht „ 220 „ Amsterdamsche behangers-vereen. Onderling Eensgezind u 80 tl Rotterdamsche schildersvereeniging Schoonheid „ 100 „ Amsterdamsche meubelmakers-vereeniging Amstels Eendracht „ .380 „ Amsterdamsche schilders-vereen. f ooruitgang zij ons doel u 200 u Amsterdamsche schuitenvoerders- vereen. Eendracht maakt Macht „ 200 „ Amsterdamsche typogr. vereenig. Voorzorg en Genoegen „200 u Te samen plus minus 1800 leden. De namen der leden van het centraal bestuur, na de laatste herkiezing volledig saamgesteld,.zijn de volgenden: B. H. Heldt en J. Vos, van de meubeftnakersvereeniging Amstels Eendracht. H. Smit, van de metselaars-vereeniging Door Eendracht saam gebracht. J. L. Schuurman, van de Timmerlieden-vereeniging Concordia Inter Nos. A Redelaar en Th. C. Lasthuizen, van de schildersvereeniging Vooruitgang zij ons doel. H. J. de Ruiter en A. van Dam, van de scheepstimmerliedenvereeniging Eendracht. J. Smit van de behangersvereeniging Onderling Eensgezind. T. Koene en J. E. Meijer vau de typogr. vereen. Voorzorg en Genoegen. D. Engelbrecht, van de schuitenvoerdersvereeniging Eendracht maakt Macht. De op de vergadering van datum 30 Oct. te Utrecht benoemde commissie heeft na deze herkiezing hare taak nedergelegd. In eene vergadering op 22 Dec. heeft het centraal bestuur bij keuze de functiën voor bureau en administratie verdeeld als volgt: H. Heldt, president; J. L. Schuurman, secretaris; J. E. Meijer, penningmeester; J. Vos, vice-president; A. Redelaar, 2e secretaris • Th. C. Lasthuizen, 2e penningmeester. Het centraal bestuur van het Nederlandsch Werlclieden- Verbond, overwegende^dat 'Jiet Nederlandsch Werklieden-Verbond om te kunnen beantwoorden aan het doel en de strekking over zoo mogelijk alle in Nederland bestaande krachten, heeft de eer de aandacht op het verbond te vestigen en hen uit te noodigen tot genoemd verbond toe te treden. De erkenning, dat het denken, handelen en samenwerken der verschillende bestaande krachten over en tot oplossing der groote vragen van den dag, in betrekking tot de arbeidersquaestie noodzake¬ lijk is, wordt door allen te levendig gevoeld. Een centralisatie dier krachten binnen Nederland is eene voor bijna allen reeds te lang erkende noodzakelijkheid, dat wij het onnoodig achten hier een enkel woord tot aanbeveling bij te voegen. Alleenlijk nemen wij minzaamst de vrijheid de arbeidersverenigingen er op te wijzen, dat bovengenoemd verbond, waarvan de statuten op nn o A r\ .1.1 t n wi i tt. i . •.. »» en ov vjeiouer ia 11 te utrecht zijn vastgesteld, ons inziens alleszins voor eene centrale samenwerking geschikt is, omdat hetzelve, met vrijlating van alle plaatselijke ontwerpen en middelen, benevens de wijze van uitvoering derzelven, eene uitnemende gelegenheid aanbiedt, om tot verbetering te geraken, benevens door algemeene samenwerking uitvoering te geven aan die ontwerpen, waartoe, na bespreking in de verschillende aideenngen voor de algemeene vergadering van afgevaardigden wordt besloten, terwijl de uitgifte van een officiéél orgaan kan dienen tot voortdurende degelijke opsporing van en samenbespreking over de oorzaken der bestaande toestanden en aanwending der middelen om die te verbeteren. De finantiën, het grootste struikelblok van zooveel ondernemingen, zijn liier minder bezwaarlijk, omdat zij betrekkelijk gering behoeven te wezen, en door een aantal vereenigingen gemakkelijk te dragen zijn. (Eene ruime toetreding komt dit mogelijk bezwaar ons zeer te hulp.) De reservekas, benevens de hoegrootheid van de daarvoor uit te trekken som, hangt telkens af van de te nemen besluiten op de jaarlijksche vergadering van afgevaardigden. Het algemeen reglement is echter zeer uitvoerig en bevat een te duidelijk program, zoodat eene juiste lezing tot duidelijke begrippen leiden kan. Het bestuur verzoekt ten slotte, dat de arbeiders vereenigingen van hun voornemen tot toetreding spoedig kennis geven, opdat het spoedig wete over welke krachten het kan besehikkeiu om daarna hare werkzaamheden en de wijze van uitvoering te regelen en de benoeming van den algemeenen raad (zie artt. 11, 12 en 18 van 't reglement) te kunnen uitschrijven. Op franco aanvrage bij onzen secretaris, zijn wij bereid meerdere inlichtingen te geven. Namens het centraal bestuur van het Alg. Ned. Werklieden—verbond: B. H. Heldt, voorzitter, Zandstraat, C 196. J. L. Schuurman, secretaris, Hoogendijk buiten de Willemspoort, WW 15 h. Amsterdam, 22 Dec. 1871. NB. Het verslag der vergaderingen nn 29 pn .'Ui October te Ltrecht, met inbegrip van het algemeen reglement, is te bekomen op franco aanvrage bij het centraal bestuur en aan het gebouw van den Amsterdamschen Werkmansbond, op den hoek van de Spuistraat en Kattegat, a 10 cents voor particulieren en 5 cents voor de leden van aangesloten vereenigingen. J. E. Meijer, penningin. Langestraat bij de Brouwersgracht, SS 129. BERICHTEN. Dezer dagen is door het hoofdbestuur dvv Internationale in Nederland het volgend schrijven naar Londen gezonden: Aan den Algemeenen Ro der Internationale, te Londen. Burgers, De Bondgenootschappelijke R; ad van de Nederlandsche afdeelingen der Internationale vereenigin1* van werklieden, kenir^ bekomen hebbende dat er geruchten worden verspreid, als zouden de besluiten — genomen door de conferentie van 17—23 Sept. 11. te Londen gehouden — aanleiding geweven hebben tot tweedracht in den boezem der vereeniging, verklaart bij dezen namens de neder landsche afdeelingen: zijne volkom ene goedkeuring te hechten aan de algemeene strekking van voornoemde genomen besluiten. Aangaande de zinsnede, voorkomende in art. IX, waarin gezegd wordt: „Het in handenkrijtoti iler staatkundige macht is dus de eerste plicht geworden der arbeidende klasse," is de Raad van oordeel, dat men hieruit de verkeerde gevolgtrekking zal kunnen maken, alsof ons streven zou zijn: met uitsluiting der thans machthebbende partij in hare plaats te treden. De Raad zou hierom bedoelde zinsnede liever aldus gelezen hebben: „Eene eerste plicht van de arbeidende klasse is: zich een deel der staatkundige macht te verzekeren, in verhouding tot hare getalsterkte/' Art. XIII, al. 1, luidende: „De vergadering schenkt hare goedkeuring aan de aanneming van de voortvluchtige leden der parijzer commune, die de Algemeene Eaad in zijn midden heeft toegelaten." Dewijl dit bepaalde personen geldt, wier karakter en verleden ten onzent niet genoeg bekend zijn, zoo acht de Raad zich niet bevoegd, hieromtrent een goed- of afkeurend oordeel uit te spreken. Wij meenen echter vertrouwen te mogen stellen in den Algemeenen Raad, dat hij bij de aanvulling van zijn ledental met de noodige omzichtigheid zal te werk gaan. Voorts zij onzen dank uitgebracht voor den ijver tot hiertoe door den Algemeenen Eaad aan den dag gelegd in alles wat strekken kan tot bevordering van den bloei der vereeniging en ter bereiking van ons aller groote doel: maatschappelijke vrijmaking der arbeidende klasse. Ontvangt, burgers, onzen heilwensch en broedergroet! Be Bondgenootschappelijke Baad: (Get.) H. Gerhard, H. H. Huisman, W. Ansing, Henri Timmer, A. Termorshuizen, I. S. v. d. Hout, N. de Berk, J. H. Gilkens, H. G. Kalslioven. Amsterdam, 27 Dec. 1871. Onder den titel van de Batavier, heeft deze week het reeds voor lang aangekondigde Jaarboekje voor Werklieden, onder redactie van J. 1h. Scheepers, het licht gezien. Eeeds bij den eersten aanblik treft u het fraaie uiterlijk, en de zorg voor eene goede typografische uitvoering er aan besteed.. De inhoud is variëerend. Men vindt er in bijdragen in proza en poëzie van J. Th. Scheepers, A. Eedelaar. K. A. Windsant, H. Gerhard, P. Werthweijn, G. Chr. Zirschky, Langenhoven, enz., wier namen bij de werklieden meestal reeds gun«tn'rr KpVpthI 7,iin uit heteeen door hen in in dit blad geleverd werd. In eene beoordeeling over den inhoud der stukken te treden, achten wij niet onzen taak. Wat de practische inhoud van dezen almanak betreft behoeft het bij geen anderen achter te staan; men vindt er onder anderen in: aanteekeningen over den oorsprong der almanakken, kalender, feestdagen, zons- en maansverduisteringen, enz., watergetijden voor Amsterdam, staat van maten, gewichten, enz., uittreksel uit de postwet, verjaaidagen der leden van het koninklijk huis, •vWwpn voor vak- en arbeidersvereenigingen, enz. Jammer echter, dat, volgens 't voorbericht, vele besturen bevreesd''schijnen, om een pen op liet norwpr fp v.pf.tpn. waardoor de lijst niet zoo com¬ pleet is als wel had kunnen zijn. Trots echter dat heeft de redacteur- zooveel mogelijk adressen opgespoord en anders slechts melding gemaakt van het bestaan der vereenigingen. Het boekje bevat n a it -ï i 1 r\ P i. i-* ri»/\nrl nnmOl1 P*1 P.t, 04 bladz. Ja. iso iormaai, uy "— duidelijke letter gedrukt, en kost slechts 15 ets,; het is te bekomen bij de bestuurders der vereenigiflgen, en voor Amsterdam nog bij P. Werthweijn, Brouwersgraeht bij de Wagenstraat, UU 753, en en verder bij J. Th. Scheepers, Jansplaats, Arnhem. CORRESPONDENTIE. Door plaatsgebrek moeten wij het vervolg van het artikel: de stand der loonen, tot een volgend nr. laten rusten. Zoo ook het ingezondene door T. te Z., F. te S. en een effectenhandelaar. VERGA DER1BI6E», Zaterdag 6 Januari-. DOCKUM. Werkmansvereeniging Vooruitgmg zij ons streven. Vergadering des avonds ten 8 ure ten huize van K. v. d. Veen. Dringend worden de leden verzocht op te komen, om te benoemen drie nieuwe bestuursen drie commissieleden; ook zal de penningmeester verslag doen van den staat der kas. K. Bruining, secr. JOUEE. Friesche Werklieden-Vereeniging. Vergadering ten huize van E. Krot, des avonds ten 8 ure. De leden worden opmerkzaam gemaakt, dat diegene, die ontrouw de vergaderingen bezoekt of den bode niets afzondert tot ondersteuning der ziekenbus, ook geene ondersteuning zal genieten bij ziekelijke omstandigheden. ZWOLLE. Werkmans-Vereeniging Hooger zij ons doei.. Vergadering des avonds ten 87: ure, op de bovenzaal, in het „Wapen van Zwolle." K. A. Windsandt, le secr. Zondaa 7 Januari. AMSTEEDAM. Gemengde vereeniging der Internationale. Gewone vergadering, des middags van 10—12®uren, in het locaal van den kastelein Boombergen, Stilsteeg. ~ -X 1 • 1 " j rlnr7/l De leden worden dringend uitgenoouigu umv. vergadering bij te wonen. NB. Woensdag 10 Januari: Bestuursvergadering, ten huize van den heer Habedanck, Spuistraat bij de Holsteeg, G 43, des avonds ten half negen ure. AMSTEEDAM. Des morgens ten 12 ure; Bijeenkomst van werklieden van alle vakken, in het locaal van den heer Boombergen, Stilsteeg. Des namiddags ten half een ure precies: op Eapenburg bij de Foeliestraat, ten huize van den heer S. de Leeuw. Op denzelfden tijd: op den hoek der Oostenburgergracht en Grootestraat, ten huize van de w a k'kt * f V/UJ V • , Idem: in het locaal de Steenen Molen, aan de tt r»nr*f»sil nis Deze oproeping heeft ten doel, om met de werklieden der verschillende vakken ondeiling, op vredelievende wijze, onzen toestand te bespreken, en gezamenlijk middelen te zoeken, om dezelven te verbeteren. Entree vrij• De Commissie^ GEONINGEN. Werklieden-vereeniging. Vergadering in de Schouwburgzaal, des voormiddags ten 11 ure. S. Honings, secr. HAELINGEN. Friesche Werklieden-Vereeniging. Openbare Vergadering, 's middags ten 12 ure, in het Hof van Holland. LEEUWAEDEN. Typografen-Vereeniging onder de zinspreuk „Broedertrouw." Feestelijke Verwaderinw van leden, des middags ten 12 ure, bij den heer Bottinga in het Blauwhuis. Gasten wor¬ den toegelaten. Des avonds ten 8 ure: Vergadering Koppermaandag-feestviering met vrouwen en meisjes. Mam,dan 8 Januari. AMSTEEDAM. Vereeniging van Metselaars en Opperlieden Door Eendracht saam gebracht. (Goedgekeurd door Z. M. den Koning.) Algemeene openbare vergadering, des avonds ten 8 ure, in het locaal de Vereeniging, Warmoesstraat over de Papenbrugsteeg. Toegang vrij voor alle metselaars en opperlieden °met hunne vrouwen. De leden worden beleefd verzocht deze vergadering bij te wonen. Het Bestuur. Dinsdag 9 Januari. AMSTEEDAM. Tractaat-Genootschap Waarheid in liefde. Algemeen, vergadering, des avonds ten half negen ure, bij Habedanck, Spuistraat bij de Molsteeg, G 43. NB. Eene getrouwe opkomst wordt dringend verzocht. ARNHEM. Algemeene Arbeiders-Vereeniging Hoop op Gerechtigheid- Gewone vergadering, des avondB ten half negen ure. Een trouwe opkomst wordt verzocht. Het Jaarboekje voor Werklieden is op de vergadering te verkrijgen & 15 ct. J. Th. Scheepers, le secr. Zaterdag 13 Januari. LEEUWARDEN. Timmermans- en Metselaars- Vereeniging Moed en Volharding. Gewone vergadering van de leden, des avonds ten 8 ure precies, bij den lieer bottinga, in net jöiauwnuis. Een getrouwe opJcomst aer leaen woraT/ veizocht. Y. Ybes, le secr. Woensdag 11 Januari : Vergadering met heeren patroons, ten huize van den heer Bottinga, in liet Blauwhuis, des avonds precies ren nan acm ure. Alle leden worden verzocht deze vergadering bij te wonen, Y. Ybes, le secr. Zondag 14 Januari. AMSTERDAM. Tabakswerkers-vereeniging: Door Vriendschap bloeiende, \ ergadering desav. ten half negen ure in het gebouw van den Amsterdamschen Werkmansbond, hoek spuistraat en Kattengat. Desverkiezende kunnen de leden van Eensgezindheid baarl vreugde ons met hun bezoek vereeren. De leden wordt dringend aanbevolen deze bijeenkomst bij te wonen, zoo zij eenigszins belang stellen in zich zeiven. J. W. Wertwijn, pres. SNEEK Prov.Friesche Werklieden-Vereeniging Buitengew. Vergadering des avonds ten 5 ure, bij G. Velthuis. Bunten ter behandeling: 1. Rekening en verantwoording der kas. 2. Herziening van 't reglement. 3. Behandeling van het ingekomene door eenige leden. 4. Spreking over een eigen locaal. R. Boschhakker, secr. Vrijdag 19 Januari. AMSTEEDAM. Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond. Vergadering van het centraalbestuur, des avonds ten 10 ure, in gebouw van den Amsterdamschen Werkmansbond. Eiken eersten Zondag der maa/iid. LEMMER (Afdeeling). Gedurende den winter vergadering des avonds ten 6 ure, in 't zelfde locaal. ' J. Duim, secr. advebtemiën. LEDEN DEE NED. TYP. BOND (1872), en allen die de belangen van den werkman voorstaan, heil en broederschap! Afd. Sneek, Ned. Typ. Bond. J. KUIPER, J. PIJLSTRA. EERSTE REEKS VRIJE ZANGEN, door HENDRIK van OFFEI. Deze eerste reeks Vrije Zangen zal verschijnen in 4 of 5 afleveringen van 16 bladz. engelsen formaat, a 5 centen de aflevering, en zal voorzie» zijn van een welgelijkend portret van den dichterOm de 14 dagen verschijnt eene aflevering. ALGHfflB SMKDffi-YËRIMlGING, OPENBARE VERGADERING op Zondag 7 Januari, des middags ten 12i ure precies, in het locaal de Vereeniging, Warmoesstraat over de Papenbrugsteeg. NB. Alle Vuurwerkers, Bankwerkers, Draaien Ketelmakers, Koperslagers, enz. enz. worden 1,1 hun belang op deze vergadering uitgenoodigd. Toegang 5 cents. Het Bestuur- MS SACROL — ARNHEM. Zondag 7 Januari 1872. Repetitie voor liet Kopperfeest der Typografie Vereeniging:. BOEKDRUKKUNST DE GRONDZUIL DER VERLICHT'™ door het Kunstlievend Gezelschap: NUT DOOR OEFENINGDe op te voeren stukken zijn: DOO V E ö T O F F £3 ^ of de Wraak van een Huisknecht. Tooneelspel in 2 bedr., met een voorspel in 2 »c en DE JALOERSCHE DWAAS, of" HU i® onalohtbo»' Blijspel in een bedrijf. Aanvang ten half acht wre. _trii(?el1 Introductiekaarten zijn d lo et. te bij de leden van het «eJel^aPgCHEEpEBS. Amsterdam. - H. WOLLRING. Nr. 20 VIERDE JAARGANG 187*2 - „ M Tl P ÏlTljl Ij [J lï I li Oo vriiinakiug „ -|||i W ll|||R ||| II || "srt Orgaan voor ^rbeM@rs»¥@reemgmgeii Dit blad verschijnt eiken Zaterdag. Prijs van het abonnement: per week f 0,04 „ drie maanden #0,60 Afzonderlijke nommers 0,05 Advertentiën 5 cents per regel. Alles wat de redactie of administratie van dit blad betreft, gelieve men franco te zenden aan den uitgever. Zaterdag 6 Januari Van alle boekwerken, van welke twee exemplaren aan de redactie worden gezonden, wordt aankondiging gedaan. Advertentiën in te zenden vóór Donderdagmiddag 2 ure. Ongefrankeerde brieven worden geweigerd. : Antwerpen, l'H. COEKEN, Boom^&ardstraat, 3; Arnhem, J Til Scheepers, St Janepla&U, 4; Bolsward, L DEJoNG; Brammen, E J. reevoort, Ambachtstraat; Brussel, V. F. JlERREBOUDT, Progresstraat, 3; Gent, KaREL dk Hoos, St. Amandstraat, 88; Hanrlem, J. Otto, üacksnessergracbt, wijt X, tr. 604; 's Hage, A. NIECOI.aas, Z. O. Binnensingel, 75; BarUngen,P. Hakker, boekhandflaar; Juttre, Ph. I. üeeends; Leeuwarden, colerus, over 't Nieiwe St Anthony-Gastbuis; Luik, HeINdltlk, Rue de Montague, M. W„lbiirge, 57; Nijmegen, j. G. Nikkel, Regulierstraat; Rotterdam, P. G. Pa, jonkman, Lauge Panp.ekoekstraat bij de Prinsenstraat, 9—148; Schiedam, H. i. Brüking, Uode Kerkhof, E 173; Sneek, }, xu1pek, Stadswal of Buitensingel, aan de Leeuwarder Trekvaart; Utrecht, Z. Haasbroek, A. B. O.«traat, A 617; Wageningen, C. P. Piret, boort C, nr. 9; Zuip hen, M. Scholten, Rozengracht; Zwolle, W. van den Behg, Ossenmarkt, B 27. Afzonderlijke nommers van dit weeklad zijn te Amsterdam, verkrijgbaar bij J. A. Beijer, Bierhuis „het Klaverblad," Boomstraat, 547. In de overige plaatsen bij de Agenten. BIJ DEN AANVANG VAN HET JAAR 187». Gezellen! Wederom is een jaar vervlogen als rook voor den wind! Laatstleden Maandag heeft men zich als om strijd beijverd elkander „veel zegen" in het nieuwe jaar toe te wenschen. Hoe ging dit wel toe ? — Ik zie geen kans een register op te maken van de vele, venchillende gemoedsopwellingen, die worden waargenomen bij het uiten van slechts twee woorden: u Veel zegen!" Verbeeldt u een paar patroons van één vak, die elkander door toezending van een naamkaartje nveel zegen" toewenschen; terwijl het bewuste kaartie onder weer is, zit een van de twee in diep gepeins verzonken, om een aanbesteed werk zoo goedkoop mogelijk te berekenen, ten einde zijn door hem gewenscht wordende collega op de meest laakbare wijze te onderkruipen, hetwelk men concurrentie gelieft te noemen; laakbaar vooTal dan, en dit is niet in de minste gevallen zoo, als de gezellen, die tot uitvoering geroepen zijn, met hun zweet en bloed borg blijven, dat de patroon van zijn te laag gesteld tarief de schade niet draagt. Stelt u voor de gezellen van dien onderkruipenden, of zoo ge wilt, concurreerenden patroon komen bij hem, zijn vereerd in de binnenkamer te worden toegelaten, en nadat de borst een weinig is «^gezwoegd, nemen ze beurtelings de vrijheid, de rechterhand uit te steken, die met.... welwillendheid..., wordt gedrukt, eu wederkeerig klinkt eenige malen het „veel zegen". Wat nog nooit gebeurd is, geschiedt thans. De gezellen krijgen den geheelen dag vrij; zonder schade Wogen ze zich dien ganschen dag in den huisehjken kring bewegen niet alleen, maar ontvangen Wendien een fooi om met de hunnen iets te gebruiken op de gezondheid van den baas, heer of meester, en zijne huisgenoten. Zij vertrekken.... maar hoe? ^ herinneren zich, dat nog zeer onlangs de v>«i_ 1 n 1 1 t , patroon hun gewezen heelt op ae neerschende slapte in het vak, en dat hij de belofte deed alles te zullen inspannen om hun een geheel jaar Werk te verschaffen; „maar/' heeft hij er bijgelegd, #die ongelukkige concurrentie zal mij dwingen mijne berekening z66 laag te maken, dat ** "lij genoodzaakt zie u het voorstel te doen een klein deel van uw loon te laten vallen/' — Het grieft hem (?) zoo iets te moeten doen, maar wat hij wil doen is alléén in het belang zijner gezellen; hooger prijs bedingen vermag hij niet; de schade geheel voor zich te nemen is onmogelijk, en het is toch beter een half ei dan een leege dop (f). Willen zij hem nu niet helpen zijn zaak staande te houden en de concurrentie het hoofd te bieden, dan, hoezeer zijn ziel er ook door geschokt zou worden, dan moet hij zich (en bij zulk eene verklaring zucht hij) van goedkoojoer menschen voorzien. Hoe zal wel een onderkropen patroon gestemd zijn als hij een blik werpt op het naamkaartje van zijn collega, die, hem zegen wenschende, zoo zonneklaar liet tegenovergestelde zijner bedoeling doet uitkomen ? En wat leest gij wel in de harten, of liever in de oogen, die de tolken der narten zijn, van die gezellen, die een dag vrij zijn, die dien vrijen dag betaald krijgen en bovendien een fooi ontvangen, om met de hunnen iets te gebruiken op de gezondheid van den patroon en de zijnen, bij het vooruitzicht, ondanks de grootere behoefte, hun loon te zien minder worden?... Ook de gezellen wenschen elkander „veel zegen" bij de eerste ontmoeting in het nieuwe jaar, schijnbaar welgemeend; „want/' zeggen ze, „wij hebben inderdaad zegen noodig; alles is even duur, behalve onzen arbeid." Doch ook hier geldt het: „Schijn bedriegt." Verlaat er een zijn werk¬ plaats, omdat hij zicü noen m zijn 10011, noen in zijne billijke rechten wil laten te kort doen, meer dan een staan gereed om de ontruimde plaats, onder voordeeliger voorwaarden voor den patroon, in te nemen, waardoor hij, die zich daartoe verlaagt, een onberekenbaar kwaad Dedrijft en tot vele gevolgen aanleiding geeft, In de eerste plaats werkt hij den rechtgeaarden patroon tegen, die alles in het werk stelt om zijn waar op geld te houden, ten einde zijne gezellen een loon te verzekeren, zooveel mogelijk in overeenstemming met de behoeften des tijds, het gevolg waarvan is, dat de kwaadgezinde zich verschuilt bij zijne te lage bezoldiging, achter eene bestaande, maar in hoofdzaak door hem gedreven armoedzaaiende concurrentie, den goedgezinde meesleept, zoodat deze, hoe onverdiend eigenlijk ook, zich mede den haat van allen op den hals haalt. In de tweede plaats maakt hij zich zeiven tot siaai en de zijnen tot de aupe van uitzuigen/; worden zijne tekortkomingen grooter, dan verhuurt hij zich na bezetten tijd bij dien patroon, die het oogenblikkelijk druk heeft, wordt hij hier¬ voor niet ruim betaald, zijne rekening is deze: veel kleinen maken één groote; hij helpt wederom den concurrent van den concurrent, en belet, dat de vraag naar nanden het loon zal doen stijgen; hij benadeelt de massa zóó lang, dat het voor hem zelf totaal onhoudbaar wordt. Zijne vrouw moet mede de handen aan den ploeg slaan, en hare kinderen overlaten aan wien, ja aan wien?.... De opvoeding wordt verwaarloosd, het onderwijs verzuimd; ontaarding vloeit er uit voort. Hoe zal de toekomst zijn van den zoon, en welke die van de dochters? En toch werd moeder en kroost „veel zegen" toegewenscht. In de derde plaats is hij de bondgenoot van zijn eigen vijand en de vijand van zijne vrienden, die zich beijveren door samenwerking in de bestaande toestanden verandering te brengen van allen, dus ook van hen, die zich zeiven en de hunnen verwaarloozen; hij beaamd de beschuldiging, welke tegen de kampioenen, ook voor zijn recht, tegen beter weten in, wordt uitgebracht: „Zij zijn in opstand tegen God, want zij willen uit den weg loopen, waar zij door God in geplaatst zijn!" Wij zeggen: „Onze weg zal zijn naar onze oorspronkelijke bestemming; de man is geroepen tot den arbeid, de vrouw tot de opvoeding van de kinderen, die ze ons in weeën schenkt; wie de hand leent, om in deze bestemming verandering te brengen, staat voor het oog der geheele menschheid op tegen dien God, wiens naam hii zoo gaarne gebruikt en misbruikt om ons tot onverplichte onderwerping te brengen." Genoeg evenwel voor ditmaal om den weldenkende en onbevooroordeelde bij den aanvang van het jaar ter ernstige overweging aan te bieden. Dat wij zeggen wat wij denken, of zwijgen; dat wij de eene hand niet, „veel zegen" wenschende, toereiken, terwijl wij met de andere den vloek om ons verspreiden of helnen bevord f>rpn is de wensch van P. ,Werthweijn. HOE OF EEN WERKMAN DE KERSTDAGEN SOMS DOORBRENGT. Zoo in mijn eenzaamheid gezeten, in eene woning waar de rijke niet graag zou willen wonen, dacht ik eens na wat de arbeider toch wel te doen zou staan om verbetering in hun lot te brengen Daar ik een trouwe lezer van de Werkman ben en dezelve nog wel eens napluis, dacht ik bij mij zelve: wat zijn er vele vereenigingen, welke verbetering van het lot van den werkman zoeken te bewerken! In dit blad ziet men vergaderingen van verschillende soorten van vereenigingen aangekondigd. De een wil nationaal, de ander weer internationaal, Wat of nu het beste is wil ik voor ditmaa achterwege laten, omdat de meeste menschen een rilling door het lijf gaat voor dat luttele woordje Liter. Het is genoeg te zeggen, dat ze allen verbetering van het lot van den werkman beoogen.
21,805
MMKDC04:000922001:mpeg21_5
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,850
Annalen van het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs; behelzende brieven van de bisschoppen en missionarissen van de missien der onderscheidene werelddelen, mitsgaders alle berigten, betrekking hebbende tot de missien en het Genootschap tot Voortplanting des Geloofs, 1850, Deel: Zeventiende deel, 1850
null
Dutch
Spoken
7,405
12,804
14 ' Er is geen dorp zoo klein , waar men niet drie of rier tempels vindt aan verschillende dwaalleeren toegewijd , met een groot personeel van bedienaars. Ongelukkiglijk zijn de regeringspersonen , de groote kooplieden , de geletterden , de scholen en de verleidende drukpers meestal der ketterij toegedaan. Zoo vele hinderpalen en behoeften ziende , hebben wij onze ongenoegzaamheid gevoeld, maar den moed niet verloren , wij hebben al onze krachten in het werk gesteld. Om degenen , welke reeds kalholijk zijn, te doen volharden ,en voor het bederf te bewaren , hebben wij hen zoo dikwijls mogelijk bezocht, soms te paard, soms in een rijtuig , in eene slede of in een vaartuig, vol-- gens de gewoonte des lands. Zelfs hebben wij wel ooit op onze togten de gewone grenspalen overschreden , en daar vonden wij geloovigen van achttien en twintig jaren , welke nog nooit eenen priester hadden gezien , en protestanten , die reeds na onze eerste predikatiën genegen schenen om zich te bekeeren. » In elke der bovengenoemde parochiën hebben wij onderwijs in de christelijke leering en voorbereidende oefeningen lot de eerste Communie gegeven aan zestig, aan tachtig en zelfs aan honderd kinderen , die alles geregeld bijwoonden. En wat bij deze plegtigheid het incest slichtte , was de zedi<rheid dezer jonge Kanadezen , die voor de eerste maal tot de heilige Tafel naderden. Men zag hen op afzonderlijke plaatsen gezeten . van de ove- geloovigen afgescheiden, als een koor van engelen , zelven het" geluk zingende , waarvan hun- vol waren, en voor de aangedane menigte, voor hunne ouders, voor al de parochianen, de' treffende gevoelens hunner godsvrucht uitende. » De Missie-oefeningen voor de volwassenen heb- ben ook overal hare vruchten gedragen , en hebben ons doen zien , welk onberekenbaar goed men in de zielen zou uilwerken , indien men deze heilige middelen meer kon vermenigvuldigen. Zie hier eenige bijzonderheden, welke gij misschien met genoegen zult vernemen. » Wij hebben gedurende tien achtereenvolgende dagen gepredikt te Moidena , een zeer belangrijke post, dewijl hij voor de Kanadezen de sleutel is van het meer Erié, en eene groole stedelijke bevolking bevat. Reeds met de eerste predikatiën , zich de menigte naar de kerk , en de biechtstoefen waren tot ons vertrek toe bezet. Er waren verscheidene algemeene Communiën , alle zeer talrijk zoo dat er naauwelijks vier of vijf kathoüjken , die de jaren hadden , overbleven , welke de Sacramenten niet hadden ontvangen , terwijl men er te voren honderden telde. De genade strekte zich ook tot de protestanten nit. Velen onder hen woonden geregeld de engelsche onderrigtingen bij, die alle dagen in de kerk werden gegeven, en de openbare voor ezingen , die ik eiken avond , in eene afzonderlijke zaal , door een’ mijner medehelpers deed houden. Op deze avond-voorlezingen gebeurde iets, dat het gezelschap zeer vermaakte. Daar ik het boek nu dezen , dan genen aanbood , gebeurde het eens, dat ik bet eenen leeraar der methodisten overreikte, welken ik niet kende. De leeraar durfde bet met weigeren, hij nam het boek aan, kwam Zich in den stoel naast den Missionaris plaatsen . en las met eene heldere stem woordelijk en letterlijk juist datpnc voor, wat de dwaling zijner sekte het allerkrachtigst wederlegde. » De Missiën van Belle-Rivièrc en van Maidslone even zoo gelnkkig uit als die van Moidcna. Maar geene leverde zoo vele merkwaardige bekee- gaat, gedurende vijftien maanden, ben ik als verloren in de boofdslad der oude Mongolen , welke nog laatst die der Seikhs was, en thans in de magt der Brillen is gevallen. Daar, aan het hoofd van omtrent achttien honderd katholijken , moet ik vaak tranen storten over het verlies van menige zielen , die bij gebrek van priesters en onderwijs, nimmer haren Schepper en God zullen aanschouwen. Vijftien mijlen ten zuiden van Lahore , staat een ijvervolle ierlandsche priester, hot edelmoedige, maar te rampzalige lerland waardig. Derhalve, weinig Missionarissen , geene scholen , bijna geene kapellen , geene middelen om eenigc kerk , welke onze heilige godsdienst betame, op te rigten ;en zulks op eenen grond , waar de ketterij met volle handen geld en goud begint uit te strooijen , om de zielen te misleiden 1 Hoe menigmaal doet dit bedroevend schouwspel ons de oogen naar minder ongelukkige deelcn van den w'ijngaard des Heercn wenden! Och! mijne Heeren , in den naam van Hem , die onze algemcene Meester is, doet toch in de Annalen een beroep op den ijver onzer vrome fransche geestelijkheid , en op de zelfopoffering van onze goede Zusters in J. C. Zegt, herhaalt onze katholijke broeders, hoe hulpeloos wij in deze verafgelegene landen zijn, hoe zeer wij hunne-gebeden behoeven, om hier met het werk van God voort te gaan. Ik durf hopen, dat deze woorden , onder een gevoel van smart geschreven, den ijver van eenige goede priesters zullen opwekken , en dat zij onzen arbeid en onzen troost zullen komen deelen. Mogelijk zullen zij hier hun bloed niet voor Jezus Christus vergieten , maar er zal voor ben genoeg te lijden en te verdienen zijn. Hier is het leven kort, en nogtans zijn de kw'ellingen menigvuldig ; maar ziet daar ook wat den Apostel en den Missionaris maakt. Dal er dan eene heilige versterking kome, want , zonder dit, zullen wij weldra bezwijken, stervende vele zielen op bet pad der ondeugd nalaten, en ze ten genen dage voor eeuwig verworpen zien. » Ik heb de eer met den meesten eerbied te zijn. » Mijne Heeren, » Uw zeer nederige en toegenegen dienaar in Jezus Christus, >1 DODOÏ, priester, M, A.’’ Aatimerkmg. Van alle zijden komen ons dergeliike noodkreten toe. Wij oordeelen het dienstig , er hier eeiiige te laten volgen , welke op de verschillende punten des aardbols door de apostelen in hunne ellende zijn aangeheven ; onze Leden toch moeten zoo wel al het Ijjden als al de vreugde van den Missionaris kennen. Misschien nok is het schouwspel eener zoo lepe behoefte noodzakelijk, om de dwaling van sommigen te doen ophouden, die zouden meenen, dat, na zoo vele ino-czamelde aalmoezen, hunne giften de bron der behoeften oïeral hebben moeten stoppen. DIOCEES VAN CIIICAGO VEREENIGDESTATEN. M(jr van de Velde, aan de /laden van het Genootschap. Ben *3 Decbr. » Sedert mijne wijding, heb ik bijna een derde van mijn nieuw diocees bezocht. Dit mijn bezoek, hetwelk gelijk staat met eene reis van twaalfhonderd fransche mijlen , heeft mij al de ellende der mi] toevertrouwde kudde doen kennen. Oordeelt er over, mijne Heeren, uit deze eenvoudige schets, waarvan ik de droevige naauwkeurigheid met mijne oogen heb gezien. »De landverhuizers , welke in dit land aankomen en die er bijna de geheele katholijke bevol- king uitmaken , zijn over het algemeen buiten staat om in hunnen eigen nood te voorzien. De armoede is zoo groot, dat er, zelfs onder de oude parochiën , niet eene gevonden wordt, die behoorlijk voorzien is van het hoognoodige tot de verrigling der heilige dienst. Soms heeft één priester alleen acht kerken te bedienen, en daar hij voor deze verschillende plaatsen maar eenen kelk , een misboek , eene kazuifel , eene albe, eenen aulaarsteen bezit, moet bij dit alles overal, waar hij heen gaat, met zich dragen , boe moeijelijk en lang ook de weg zij. Wat de ostensories en de cibories betreft, deze zijn in dit diocees bijna onbekend. Tot hiertoe heb ik in al de parochiën, welke ik over eene nilgestrektbeid van 3,700 engelsche mijlen heb bezocht, slechts drie ostensories en vijf cibories gezien. Bij gebrek van gewijde vaten, bewaart men het Allerheiligste Sacrament of in een corporaal of in eene blikken bus, of in eenen porseleinen beker, enz. , enz. » Na deze bijzonderheden, acht ik het overbodig, u eene beschrijving van mijne bisschoppelijke woonplaats te geven. Zij is in alle opiigten aan het andere gelijk. Ik weet niet, of er eene schamelere op de aarde bestaat, maar het is althans zeker, dat er geene armere in Amerika is. MISSIËN DER ROTSGEBERGTEN. Be E. P. de Smet, aan de Raden van het Genootschap. Deu 5 Jiiuij 1910. » Sedert tien jaren , is een beschikbaar gedeelte van de fondsen der onder-provincie van den Missouri aan het geluk der Indianen besteed. Uwe mi de band, mijne Heeren , is ons uilermale behulpzaam geweest in het bekeeren en beschaven van de volkstammen aan gene zijde der Rots-gebergten, waar verscheidene onzer broeders dat werk van Liefde nog voortzetten. Eenige onzer Paters en broeders staan op het punt om diezelfde .stammen , welke ik zelf verleden jaar doorreisd heb, te bezoeken, en zich ten oosten der bergen onderhen néér te zetten; maar do geldelijke middelen, die zij ler beschikking hebben, beantwoorden op verre na niet aan het werk, dat zij willen ondernemen. Het .evendig belang, mijne Heeren, dat gij stelt in de zaligheid en de beschaving van zoo vele duizenden van onze ongelukkige broeders der woestijn, boezemt mij vertrouwen genoeg in , om mij te durven wenden tot uwe edelmoedigheid, die alleen ons de middelen bezorgen kan, om eene zoo gewiglige en zoo bij uitnemendheid katholijkc onderneming uit te voeren. Ik zal hier bij voegen , dat onder deze indianen verscheidene honderde kinderen zijn van tweeslachtige afkomst, welke de ouders gaarne zouden laten onderwijzen. Tot dat einde zou men scholen en inrigtingen van landbouw moeten beginnen, waar men ook vele andere kinderen zou kunnen ontvangen , welke de ouders aan de zorg der Missionarissen M'enschen toe te vertrouwen. MISSIËN VAN DEN OREGON ENVANEANADA. Mgr de Bisschap van MarseiUe, aan de centrale Raden. Februarij tSSO. » Gij zoudt niet kunnen gelooven, mijne Heeren hoe bovenmate groot de nood is van de Missiën van den Oregon en van de Roode-Rivier. In den Ore- gon is men op het punt van den hongerdood te sterven : de berigten, welke ik ontvang, behelzen, dat de Missionarissen genooddwongen zijn honden en wolven als lekkernijen te eten, barrevoets te gaan, wijl zij zich van geene schoenen kunnen voorzien , en eene beddedeken in stukken te snijden , om zich er eene soort van rok van te maken. Gij hegrgpt, dat ik niet heb verzuimd hun te doen bezorgen , wat zij het meest mogten behoeven. Maar de reis naar dat einde der wereld is zoo lang, dat zij veel van een zoo lang verwijl hebben geleden. Die van de Roode-Rivier leven in oenen bevrozen dampkring, en zijn zoo verre van elkander verwijderd , dat het de grootste moeite kost hun de eenvoudigste levensmiddelen te bezorgen. God alleen zal rekening kunnen houden van al wat deze zich opofferende mannen voor zijne eer en het eeuwig geluk dezer arme , waarlijk verlatene menschen lijden. MISSIËN VAN AUSTRALIË. Don llomuldo Salvado, Benedikiyner aan eenen Vriend. Den 5 April 18-40* » . . . . Gg weet reeds door andere brieven, dat wij in het voorjaar van 1846, voor het eerst in die onmetelijke boschen van Australië doordrongen, welker uitgestrekt gebied aan de zorgen van onzen waarden ambtgenoot, den E. P. Serra, en aan de mijne , in vereeniging van eenen franschen kweekeling en van eenen ierlandschen katechist, is toevertrouwd. Deze laatste, een veel belovend man , op wien wg groote verwachtingen hadden gebouwd. IS onder het wigt onzer beproevingen bezweken; de andere , die arme jongeling heeft zich door de overmaat der ontberingen laten afschrikken, en is naar zijn vaderland teruggekeerd. Daar zijn wij dan alleen , P. Serra en ik. Met do toga , die wij aanhebben, oenen mantel en ons getijboek toegerust, bragten wij hier de regenachtige maanden Junij en Julij door, schuilende onder'de hoornen des wouds , en slapende op eenige takken, waarover wij onze mantels spreidden. Om ons beter tegen de ongunstige gesteldheid des weders te beveiligen , maakten wij vervolgens eene hut met palen , en wij stopten de tusschenruimten met loover aan. » Zoo ais onze huisvesting was, zoo was ook ons voedsel. Gedurende twee maanden vooral, moesten WIJ ons vergenoegen met eenige wilde vruchten, en konden wij er soms eene soort van brij, die Jy™ geleek , bijvoegen , dan waren WIJ rijkelijk bediend. Maar onze pijnlijkste ontbering was, dat wij niets hadden mede te deelen aan de arme inboorlingen, die even zoo hongerig waren ais wij. Voor onze komst in hun midden, vochten ZIJ, sloegen zij elkander dood om een weinigje voedsel, en zeer dikwijls aten de vaders hunne nieuwgeborene kinderen op. Gode zij dank deze barbaarschbeid bestaat niet meer. » Ondertusschen naderde de winter. Onze scboeisels waren geheel afgedragen, onze kousen en hemden versleten, al onze overige hieederen zagen er uit als een hoop lompen . die iederen dag moesten aan een gevoegd worden. Onze doorgegroeide t)aard en ons vermagerd gezigt gaven ons voorts het voorkomen van een spook, zoodanig wel, dat P. Serra en ik dikwijls met malkander begonnen te lagchen, en zeiden : indien een verstandig mensch ons in dezen toestand zag, en hy ons vraagde : »Wie zijt gij ?” zou naar een gedeelte van het binnenland vertrokken , om er het Vormsel en de andere Sacramenten in de voornaamste steden en plaatsen toe te dienen. Eerst kwam ik te Samarang aan , alwaar door de zorg van den Eerw. lieer pastoor en der kerkmeesters, de kerk zeer wel versierd was: ik heb er honderd vijftig geloovigen gevormd, ooilrent even zoo veel tc Soerahoya . en vervolgens in de voornaamste steden en vestingen der tweede krggsdivisie van Java, zoo als Saiatiga , Socrakarta, Eagelcu , Gomhong, Baujvemoas . Tjlatyap , Magelong , Amhrawa, en verscheidene andere plaatsen. Overal hen ik met genoegzame belangstelling ontvangen , voor een ;land, waar, tot heden toe. nooit een katholijke Bisscbop eenen voetstap had gesteld, en in hetwelk nirn tot dusverre in eeiic volslagene vergetenhcid van God en de , Godsdienst had voortgelcefJ. In al de plaatsen, die ik bezocht hel), zgn niet slechts de katholijke , maar ook de protestantsche eigenaars de goddelijke Dienst met stille aandacht komen hgwonen , en zelfs eenige javanesclie prinsen . ofschoon Mahometanen , hebben getuigen van onze heilige plegtighedeii willen zijn. 0~ I O U «De Keizer van Solo , onder anderen , heeft mij met eene zekere oostersche pracht in zijn kraton of paleis ontvangen , en de Snltan van Djoadjocarta heeft mij dezelfde eer aangedaan. De laatstgenoemde Voist heeft den 21 Augustus laatstleden , des avonds Ie 6 ure, eenen maaltijd gegeven aan 5 of 6.000 personen, vergaderd in eene zerr groote zaal van zijn paleis, die opzettelijk voor dat gastmaal was ingeiigt en verlicht. Men diende de spijzen voor op den grond. op matten van stroo, eii op de plaatsen, waar de prinsen van den Moede moesten zitten , waren deze matten met servetten of tafellakens hedekt. Toen deze menigte van Mahometanen gerangschikt was, cn overigens alles was voorbereid, klom de Snltan, na mij zijnen rcgterarin ie hebben geboden , met mij de trappen van zijn paleis af, voorgegaan door verschillende korpsen van nmzijkanten , omringd en gevolgd door zijne javancsche hovelingen en door eene eerewaeht. Zoo kwam hg tot op de plaats, waar deze dnizenden van gasten vergaderd en in onafzienbare rgen geschaard waren. P>n op een gegeven sein, om de tegenwoordigheid van den Vorst aan te kondigen, ging deze geheele menigte met het aangezigt op den grond liggen , en er heerschte eene zoo diepe stilte, dat men zou gezegd hebben. dat er geen menseh was. Ik kan n niet uitdrukken, mijn waarde Van der Vrecken, wat er alsdan in mgn hart omging ; ik moest mij zelven geweld doen, om mijne aandoening ie verbergen. 0! hadde ik mijne handen kunnen ophclTen, om dit goede volk te zegenen!!! zelfs geheimzinnige wildernissen zoude overstroomen , kwam eensklaps eenc godsdienstige vervolging , door eene staatkundige omwenteling vergezeld, aan hetzelve zijne leidsmannen en eenigste heschermers ontrukken. » Toen , zegt een doorluchtige Kerkvoogd (1) , toen kon men de kinderen der bosschen , die getrouw aan hun geloof hieven , zien schreijen aan de oevers van den grooten stroom , en hun misbaar met het gedruisch der winden hooren mengen , als om de verwoesting van hunne zoo arme en toch zoo geëerbiedigde altaren te getuigen. verrast; zij staken hunne veldteekens , hunne vogels en bloemen, hij den verkoop van hunne landen neder, en allengkens tot aan den ingang der woestijn , die zich aan den voet der Rots-Geberglen uitstrekt, verdrongen , vervolgen zij nu den loop hunner verhuizingen en hunner rampen , verre van de graven hunner vaderen , op eenen ellendigen grond zonder overlevering, en die hun vaderland niet is. Wanneer men tegenwoordig eenen blik werpt op de nieuwe kaart van hun land , vindt men het grondgebied evenredig in Staten , distrikten en graafschappen verdeeld ; men onderscheidt er eene groote hoeveelheid van steden , van hoofdplaalsen, van wetgevende residentiën; men hoort er de talen van al de natiën van Europa : dit is de hedendaagsche bevolking, die de oorspronkelijke bewoners heeft vervangen, en over welke wij nu gaan spreken. In 1633, staken twee honderd engelsche familiën, om de godsdienstige verdrukking, die zij in hun vaderland te onderstaan hadden, te ontwijken, den Atlanlischen Oceaan over, en zetten zich, onder aanvoering van lord Baltimore, in Maryiand neder. De stad, die zij er stichtten, moest eenmaal de zetel worden van eene aanzienlijke Kerk. Maar het doopsel der vervolgingen moest hare geboorte , even als al de werken, die God tot verhevene einden voorbeschikt, verbeiden. Ook genoten de eerste volkplanters niet lang den vrede en de gewetensvrijheid , welke zij, ten koste van zoo dure opofferingen, in Amerika’s bosschen waren komen zoeken. Terwijl, rondom hen, do duizende sekten der hervorming, die onder de vlaggen van Holland en van Groot-Britlannië, het eerst in deze gewesten hadden post gevat, door veroordeeling en verbanning elkander den oorlog verklaarden, in zoo verre toch overeenkomende, dal zij gezamenlijk de kalholijken vervolgden, gaf de jeugdige volkplanting van Baltimore aan de Nieuwe wereld een toen ongehoord voorbeeld van christelijke liefde, door aan de verdrukten van al de godsdiensten eene schuilplaats op haar grondgebied en het volle burgerregt te schenken. Dan, wie zou het gelooven! deze edelmoedige gastvrijheid werd slechts betaald door de ondankbaarheid van hen, aan wie zij was bewezen. Als broeders in Maryland verwelkomd, stroomden de protestanten in zulke menigte derwaarts , dat zij welhaast de slerksten waren, en bet eerst gebruik, welk zij van hunne overmagt maakten, was, dat zij een verbod uitvaardigden legen de Godsdienst, die alleen zich over hun ongeluk had ontfermd. De grondslagen van Baltimore waren nog geene 55 jaren oud , en de katholijken zagen zich alreeds van hunne burgerlijke, godsdienstige en staatkundige reglen beroofd ; een hoop uitlanders, onlangs nog bannelingen, namen de goederen hunner weldoeners in beslag, vervolgden derzelver priesters, als waren zij schadende dieren , en, om de beladers des geloofs met smaad te overladen , stelden zij dezelfde belasting op de inbrenging van cenen ler, die zijn vaderland had verlaten , om getrouw aan zijn geloof te blijven , als op de invoering van eenen Neger. Onteerende vergelijking, die zelfs de balans niet wist effen te houden tusschen den slaaf, die vrij zijne afgoden konde aanbidden , en lerlands edel kroost, dat zijne godsdienst niet ongestraft konde uitoefenen op eenen grond, waar het reeds was belast en geschandvlekt. bet grijze Europa God uit zijne tempels verjoeg, en zijne opperpriesters noodzaakte om hun brood in ballingschap te bedelen. Krachtige beweegreden van hoop voor hen , die te ligtelijk vergeten , dat nimmer het kruis ter aarde wordt geworpen .zonder dat de aanraking van deszelfs goddelijke kracht daaruit aanstonds frissche ranken doet opschieten. Zestig jaren zijn verloopen, sedert dat het amerikaansche bisschopschap de tijdrekening van zijne apostolijke instelling is ingegaan. Deszelfs schreden waren reuzenschreden. Om de vordering af te meten , die het reeds heeft gemaakt, is het van gewigt vooraf te bepalen , wat het bij deszelfs eersten aangang was. In 1791, hield Mgr Carroll zijne eerste kerkelijke bijeenkomst ; al zijne priesters woonden dezelve bij , zij waren 22 in getal. De telling der katholijken leverde de volgende cijfers op : voor Maryland 16,000 , voor Pensylvanië 7 000 , voor de rest der Vereenigde-Staten 1,500; tezamen 24,500. Behalve een enkel klooster, dat der Theresianen , was er niet eene enkele kloosterlijke of geestelijke vereeniging, niet een kollegie, niet een seminarie, niet eene katholijke school. De ettelijke kapellen van destijds waren slechts hutten of bijzondere huizen , die men huurde voor de goddelijke dienst. Tbans is men tusschen de verwondering en de blijdschap opgetogen, als men de volgende uitkomst ziet: voor een enkel bisdom 30 bisschoppelijke zetels, voor 22 Missionarissen 1,100 priesters, voor ettelijke ellendige kapellen 1,300 kerken of bidplaatsen, eerst niet een opvoedings-of liefdegesticht, nu 26 seminariën, 9 geestelijke orden, 23 priesterlijke genootschappen, 58 vrouwenkloosters, 86 pensionaten en scholen voor meisjes, meer dan 100 liefdadige verecnigingen, talrijke gasthuizen en andere 16* gestichten, welke de zelfsopoffering der aan God toegewijdc maagden doet bloeijen; eindelijk voor de eerste kudde van 24,500 katholijken eenen aanzienlijken schaapstal van 2,000,000 broeders. Twee millioen geloovigen op een geheel van 20,000,000 inwoners, dat is een katholijk op 10 Amerikanen, terwijl men op het einde der laatstvorige eeuw , op een getal van 200 maar eenen geloovige telde. Dus, hoe verbazend ook de opkomst der Vereenigde-Slaten zij geweest, met regt mag men besluiten, dat het geloof nog rassere vorderingen heeft gemaakt, naardien de voortgang der katholijke godsdienst twintigmaal sneller is geweest dan de toeneming der bevolking in het algemeen (1). Eeu ander verschil, hetwelk men niet nutteloos tusscben de heide tijdvakken aanmerkt, is, dat Amerika voorheen met den naam en met der daad protestantsch was, en dat het heden zulks niet meer is dan met den naam. Deszelfs 18 n)illioen andersgezinden kunnen op de volgende wijze gerangschikt worden: slechts 4 millioen zijn deze of gene der tallooze sekten toegedaan, die in de Vereenigde-Staten krioelen, en die, ieder afzonderlijk genomen, de katholijke kerk in getal niet evenaren; de overige 14 millioen hebben zich nog voor geene godsdienst verklaard, maar hopen toch niet te sterven, zeggen zij, alvorens hunne keuze Ie hebben gedaan. Voor wie zal eenmaal hunne voorkeur zijn? Eit hunne reden geoordeeld, zou ons geloof meer dan eenig ander, van dezen golvenden oogst hebben te zamelen. Uit deze opgaven volgt, dat de geest van het protestantismus in dezelfde verhouding (I) Wij liebben deze cijfers overgenomen uit eene Memorie van Mgr Timon, Bissehop van Buffalo. uit het amerikaansch ligchaam uitgaat, als de kalholijke godsdienst in hetzelve doordringt, dat deze geest, wat de groote meerderheid betreft, reeds den slaap der onverschilligheid is ingesluimerd, en iederen dag in het niet van zijnen oorsprong gaat hervallen. ° Uit deze twee regtstreeks tegengestelde bewegingen, van eene vooruilgaande katholijke godsdienst en van een zich noemend prolestanlismus, is voor ons een laatst gevolg onstaan, namelijk: dat tegenwoordig de kerk in de achting des volks de plaats van eer inneemt. Nog niet lang geleden, was zij met eene soort van moreele dwingelandij geslagen; de vooroordeelen der hervorming hadden toen allen invloed en waren algemeen, en zij drukten op de arme en verstrooide katholijken met geheel dat wigt van vernedering, waartoe het getal, de overvloed, de opvoeding en de voorrang in de maatschappij bekwaam zijn. Indien het kruis in de groote steden werd gednld, indien deszelfs gezigt, op verre afstanden, den vromen reiziger, op zijne togten door de bosschen van Kentucky en de wildernissen van het Westen, troostte, het was er echter minder om de achting, dan om de versmading der bewoners veilig. Deze toestand van zaken is, Gode zij dank, veranderd. Schitterende daadzaken hebben bet bewezen. In de maand Augustus 1846, kwam de Bisschep van Boston, Mgr Fenwick te overlijden. De godsdienstige lijkstoet, die zijn ligchaam naar de begraafplaats moest overbrengen, deed zijnen optogt door de straten der puriteinsche stad, en spreidde voor de eerste maal het priesterlijk gewaad, de kruisen, de vanen, in een woord, al de sieraden van onze godsdienst voor de oogen der bewonderende menigte ten toon, die aan denzelven overal haren eerbied betoonde. Twee protestantsche kerken luidden de doodklok, en men zag met ver- wondering, dat de dood eens katholijken Bisschops cene merkwaardige gebeurtenis voor Boston was (1). liet was nogtans hetzelfde volk, hetwelk , twaalf jaren te voren, dien prelaat met smart had overgoten , toen het deszelfs kerk van Mont-Benedicl schond en in de asch legde 1 Nog laalsl, in 1849 , (raden twee Aartsbisschoppen en drie en twintig Bisschoppen door de straten van Baitimore , om aan den voet van hetzelfde altaar , de laatste zitting hunner kerkvergadering te gaan eindigen. te brengen, niets anders hadden behoefd, dan een weinig van de vrijheid, die men aan allen gaf, een stuk brood voor den stuiver des armen gekocht, en den eed van te sterven, waar zij bun kruis hadden geplant, en ieder zeide bij zich zelven , in het voorgevoel van zijne hoop of van zijne vrees: Indien de deugd , de verloochening , de tucht en decenheid over bet toekomende beslissen, dan is de godsdienstige toekomst der Vereenigde-Staten voor de amerikaansche katholijken. Na de godsdienstige ontwikkeling der Vereenigde-Staten met eenen algemeenen oogslag te hebben overzien , moeten wijde praktische verklaring daarvan zoeken in de beschouwing van een bijzonder diocees, dat, op zich zelven , de getrouwe geschiedenis is van de geheele amerikaansche Kerk. Wij zullen bet Bisdom van Bardstown tot voorbeeld nemen , dewijl het de bakermat is geweest van de Godsdienst in het Westen, en doszeifs boogwaardige stichter door zijne lange loopbaan den naam van Aartsvader van Noord-Amerika beeft verworven, gelijk hij door zijne daden en deugden verdiend heeft, aan allen als een voorbeeld van het apostolisch leven te worden voorgestcid (1). In 1808 tot den bisscboppelijken stoel van Bardstown benoemd , vereenigde Mgr Flagel, behalve de staten Kentucky en Tennessé, die eigenlijk zijn diocees uitmaakten, ook die van den Ohio, den Michigan , de Indiana , de Illinezen , en de Missouri onder zijne jurisdictie. »Ik was toen alleen Bisschop, zegt de Prelaat, in gebeel dit gedeelte der Vereeniging. Alzoo had ik , om de mij opgelegde taak wel te vervullen , een grondgebied zes- (I) Woorden van Mgr Portier, Bisschop van Jlobile of zevenmaal uilgestrekter dan Italië, te doorreizen, en onder meer dan een opzigt, moest ik deze togten als apostel ondernemen , want ik had ter wereld niets, dan do zegeningen, waarmede de hooggeachte Aartsbisschop van Baltimore mij overlaadde...” Inderdaad , zijne onvermogendheid was zoo groot, dat hij vier maanden lang van zijne Kerk moest verwijderd blijven, omdat bij de reiskosten niet konde betalen. Door de geringe opbrengst eener geldzameling , gevoegd bij eene leening van duizend frank, zag bij zicb eindelijk in staat gesteld om zieb naar Bardstown te-begeven, toen nog een klein dorp van acbt honderd zielen , dat, gelijk de meeste der nieuwe amerikaanscbc steden , in het midden der bosscben verloren lag. Hij kwam er alzoo aao met eene geleende som voor scbat. Hij vond er eene voor alle winden openslaande hut voor hoofdkerk. Hij telde er vier katholijke familiën voor zijne gansche kudde. Hij had twee wereldlijke priesters en vier Dominicanen voor zijne geheele geestelijkheid. Hij stichtte er een seminarie van drie jonge lieden , zijne geheele toekomst. Weinige dagen na zijne inbuldiging, was de nieuwe herder reeds op weg, ten einde zijne schapen Ie leeren kennen , en van hen gekend Ie worden. Wat toen ler tijd deze reizen waren , met betrekking tot de vermoeijenissen en ontberingen , hiervan zou men zich moeijelijk een denkbeeld kunnen maken. Nu eens onder de brandende hitte der hondster, dan eens op de bevrozene sneeuw der winterdagen , doorreisde de Prelaat en Missionaris te paard onmeetbare vlakken en wouden , roeide hij op de meren of op de rivieren , hij en de Aigonkijnen en Irokezen naast elkander, in hunne kanos van berkenschors ; vroeg hg zijn dagelijksch brood aan de deur der eenzame stulpen ; sliep hij des nachts in de bosschen , onder den blaauwcn hemel , op den harden grond , of onder het dak van den berookten Wigwam der Rood-Vellen. Dusdanig was, geruime jaren lang, zijn apostolisch leven. Op het einde van 1815 , bad hij de landschappen Tennessé en Kentucky links en regts bezocht, en aan zijne 15,000 zielen , bij groepjes over eene uitgestrektheid van 600 mijlen in de lengte verspreid , de troostmiddelen der Godsdienst gehragt. Maar aan gene zijde van deze reeds zoo uitgebreide grenzen , riepen andere verlatene zielen zijnen ijver. In 1819 , vertrekt bij andermaal van de oevers der Mississipi, om niet eer dan aan den mond van de St-Laurens zijne schreden op te houden. Wanneer men Mgr Flaget op dezen logt van 600 mijlen volgt, zoude men zeggen , dat hij overal, waar hij zijne tent opslaat, de grondslagen eener nieuwe Kerk legt, en dat iedere zijner voornaamste halten bestemd is om een Bisdom te worden. Hij predikt het Evangelie te St.-Louis op de Missouri, te Vincennes in Indiana , te Délroit in Michigan, te Cincinnati, de hoofdstad van Ohio, te Erie en Buffalo, op den oever der meren van dien naam , te Pittzburg , terwijl hij, na eene afwezigheid van dertien maanden, naar Louis-Ville terugkeert, na overal , waar hij een gehucht van Blanken , eene plantaadje van slaven of een dorp van Indianen vond, Missiën te hebben gegeven. Onderwijl de prelaat van zijne verre loglen uitrust, brengt hij zijne godsdienstige opriglingen in het binnenste van Kentucky tot stand. Reeds in 1836, had bij bij zijn poot seminarie cene tweede kweekschool voor geestelijken gevoegd; dertig nieuwe kerken waren ondernomen, en werden, met behulp van de inschrijvingen der protestanten, voltooid; drie vrouwelijke kloosterorden werden geroepen , om de opvoeding der jonge meisjes te besturen; elf kollegiën of scholen maakten het sieraad der kalhoiijke Godsdienst uit en verhaasten tevens haren voortgang; men bereidde een liefdadig gesticht voor de weezen , ofschoon men geene gebouwen had om hen te huisvesten, noch brood om hen te spyzigen, en drie nieuwe diocesen waren reeds uit de afdeelingen van dat van Bardstown gevormd. Aan een leven zoo vol van werkzaamhaden en van verdiensten heeft God de vergelding niet geweigerd, welke Mgr Flaget als eenen laatsten troost verzocht, alvorens, zeide hij, zijn Nunc dimittis te zingen. Dit was op de eerste plaats, zijne kudde op te dragen aan een kind van zijn diocees, dat zoo door zijne voorbeelden als door zijne lessen hadde geleerd, wat het apostolisch leven is; en korten tijd voor zijnen dood , schreef ons de hoogwaardige Kerkvoogd: «Mijn Coadjutor was een jaar oud. toen ik in Kentucky aankwam ; hij heeft zijne eerste studiën in mijne scholen gedaan , en thans is hij de steunstok van mijnen ouderdom.” Een tweede wensch , die in de gansche bediening van den heiligen Bisschep op den voorgrond heeft gestaan, was, dat hij zijnen opvolger geene schulden zoude nalaten, en deze wensch is insgelijks verhoord. » Dank zij de eindelooze goedheid van God, schreef bij aan den H. Stoel, alles is betaald, en rest mg weinig , ik ben althans niets schuldig.” Ziedaar, wat in een land , dat .sedert tachtig jaren door wilde menschen en dieren bewoond werd, één Bisschep voor de Godsdienst en de menschheid heeft kunnen doen ; ziedaar, in de schets van een enkel leven, wat nog heden de stichters van nieuwe diocesen in America verriglen, die met hunnen ijver alles moeten aanvullen, en hunne heiligdommen, die zij op de bosschen veroverden, door de aalmoes moeten staande houden. (fJel venolg in eenrolgend JVummer,) limmeren zich wonlDgen, fokken reeds eenige runderen en maken onophoudelijk vorderingen in nijverheid en huishoudkunde. » Zoo waar is het, dat de kalholijke Godsdienst alleen bekwaam is om de wilde natiën te beschaven, en, zoo w'el lijdelijk als eeuwig, gelukkig te maken. Hoe dikwijls heeft niet de amerikaansche regering, door maatregelen van loutere menschenliefde, dit doel pogen te bereiken! doch daar men een gebouw opirekken wilde, zonder dat de Heer daaraan medewerkte, zoo arbeidde men te vergeefs. Zoo dra de Missionarissen zich onder de Indianen hadden vermengd, zoo dra zij het hoofd dezer wilde bewoners onder het zoo zoete juk van Jezus Christus hadden gebogen, is al het goed van zelf gevolgd. Overvloedige vruchten van zaligheid hebben hier , gelijk overal elders , het apostelambt gekenmerkt. De Amerikanen zelfs , welke tot geene godsdienstige gezindte behooren , beginnen dit uitmuntend voorregt te begrijpen en te waarderen , en zeggen openlijk , dat de katholijke Missionarissen ontegensprelvelijk de beste beschavers der Wilden zijn; zij verklaren zulks bij elke gelegenheid, mondeling en schriflelijk , tot verheerlijking van Gods naara en tot voordeel van onze heilige Godsdienst. » Voorts meld ik u, dat ik wederom eenige ongemakkelijke , ja , maar tevens troostvolle apostolische togten heb gemaakt. De winterreizen , aan den oever van het Boven-me.er , zijn hoogst lastig en gevaarlijk, uit hoofde der bovenmatige koude, die er altoos heerscht. Ik laat u oordeelen uit die, ■welke ik in de maand Februarij laatstleden heb gedaan. » Daar ik den weg zeer goed kende, had ik mij geheel alleen op marsch begeven , op mijnen rog dragende hetgeen ik voor het vieren der heilige Geheimen noodig had. In het eerst ging alles wel ; het voetpad was een weinig gebaand en mijne sneeuwschoen waren ligt. Ik bezocht verscheidene plaatsen , alwaar ik predikte en het Sacrament des Doopsels toediende. Maar het gebeurde op zekeren dag, waarop ik niet meer dan tien mijlen had te gaan , om eenige woningen te bereiken , dat de overvloedige nieuw gevallen sneeuw don weg geheel had bedekt, zoodat men op verscheidene plaatsen het spoor ónmogelijk kon ontdekken. Ik wilde evenwel voor deze zwarigheid niet terugtreden , want er waren in het naaste gehucht zielen , die naar mijne tegenwoordigheid verlangden. Het is gelegen op hooge bergen , en de weg . die er heen leidt, loopt door steile hoogten en diepe bergengten. Naar mate dat ik voorlging , vond ik eene grootere hoeveelheid sneeuw, en daar dezelve eerst gevallen was, zakte ik er bij elke schrede dieper in , zoodat ik mijne voeten niet dan met groote moeite kon terugtrekken. » Na zoo drie mijlen te hebben afgelegd , voelde ik , dat mijne krachten mij begonnen te verlaten ; maar mijn moed en mijn vertrouwen op den goeden Herder, wiens verdwaalde schapen ik wilde zoeken , bleven onwankelbaar ; ik rustte een weinig uit, en vervolgde weder mijnen weg. Spoedig zag ik mij zoodanig verzwakt, dal het mij onmogelijk was mijne bagaadje verder te dragen. Ik hing dezelve aan eenen boom , en ik ging nog voort, ofschoon altijd langzamer. Meer dan eens dacht ik, dat ik van vermoeidheid zoude neervallen , zonder te kunnen opstaan , en in dit geval was mijn dood zeker geweest; want de koude was zeer hevig, en ik had geene krachten genoeg om het bout te gaan zoeken , dat ik noodig zou hebben gehad om mij te verwarmen. Eindelijk kwam ik op eene plaats aan , van waar het niet meer dan drie kwartier uurs gaans af was. Daar ging ik een oogenblik op de sneeuw zitten , waarna ik eene laatste poging deed en mij wederom op weg begaf , en mij nog drie en een half uur lang voortslepende, kwam ik op de plaats mijner bestemming aan. De goede lieden , welke ik kwam troosten , hadden medelijden met mij , toen zij mij zoo gansch afgemat zagen. Des anderendaags, werd een knaap gezonden om mijne bagaadje te balen. Indien ik duizende moeijelijkbeden bad om in dit gehucht aan te komen, mijne moeiten werden, Gode zij dank, ruimschoots beloond door bet goed gebruik , dat deze Indianen van bet bezoek desMissionarismaakten. » Op eene andere reis , ben ik in een groot gevaar geweest, terwijl ik van eenen apostoliscben uitstap terugkwam. Ik was weder alleen, en bad eenen weg van dertig mijlen (tien uren) temaken, alvorens eene woning te ontmoeten. Ik wilde nogtans dezen gang in eenen dag doen ,om niet op de sneeuw , onder den blaauwen hemel, te moeten vernachten ; hetgeen mij altijd zeer lastig valt, ofschoon ik bet menigmaal op mijne Missie-rcizen heb gedaan. Ik vertrok derhalve 's morgens zeer vroeg, en maakte van bet maanlicht gebruik. In bet begin ging alles wel; want ik trok door een woud been, waar de wind mij niet aan kon. Maar uit het bosch komende, zag ik mij genoodzaakt, om groote bevrozene meren over te trekken en de wind , die mij regt in bet aangezigt blies , was een wezenlijk tempeest geworden. Hij was zoo hevig, dat bij mij bijna omverwierp , en zoo koud , dat bij bet bloed in mijne aderen deed stollen. Daarenboven verloor ik dikwijls mijne rigting; genoodzaakt, bij gebrek van weg, eene regte lijn Ie volgen , had ik moeite om oost en west te kennen ; want door het dwarlen der sneeuw als met dikke wolken omgeven, zag ik dikwijls niet meer dan tien schreden voor mij heen. En te midden van dezen storm moest ik zes uren afleggen, met mijne sneeuwschoenen aan de voeten. Indien eene flaauwte mij toen had overvallen , en ik verpligt was geweest om maar een half uur te rusten, zou ik van koude zijn omgekomen. Twee Kanadezen , die denzelfden dag op reis waren gegaan, zijn, de een met eenen bevrozen neus, de andere met bevrozene ooren , aangekomen. Ik, God dank, ik heb geen ongeval van dien aard te betreuren gehad; bij mijne terugkomst viel slechts het vel van mijn aangezigt af, als een afgedragen kleed. » Deze reizen zijn ongetwijfeld eene harde toets voor de gezondheid en het leven des apostels; maar ook , hoe rijk zijn ze niet in vruchten van zegening voor het eeuwig heil der zielen! ziet daar de gedachte, die den Missionaris, te midden van zijne moeiten en kwellingen , troost; ziet daar het geheim van zijne opoffering en van zijne sterkte. Bedanken wij God voor al zijne goedheden, en dat onze bediening tot zijne grootere glorie en tot zaligheid onzer broeders moge gedijen. Ik eindig met u te berigten , dat ik in mijn distrikt vele Duitschers heb, welke inde kopermijnen , die in dit land zoo talrijk zijn , arbeiden. Ik geef van tijd tot tijd eenige bezoeken aan deze goede geloovigen , die mijne landgenooten zijn , ten einde bij ben de heilige Mis te lezen, bun het Evangelie te verkondigen , en hun de gelegenheid te bezorgen om tot het Sakrament der Biecht en des Altaars te naderen. Gij zoudt u moeijelijk een juist denkbeeld maken van het geluk dezer brave lieden, wanneer zij op eenen vreemden grond , zoo verre van hun vaderland, eenen duilschen priester bezitten , die hun het woord Gods in hunne moedertaal predikt, en al de andere troostmiddelen der heilige bediening bezorgt. Mgr Lcfèvre doet al wal van hem afhangt , om aan dit gedeelte zijner kudde de voordeeleu der geestelijke hulpmiddelen te verschaffen. Hij ondersteunt hen , zoo veel mogelijk , in het houwen hunner kerken , in het oprigten van scholen , in het aankoopen der begraafplaatsen , en in het onderhouden hunner priesters. Hij heeft vooral aanzienlijke voorschotten gedaan , en hij is verpligt er nog te doen , voor het groole gasthuis, dat hij in het Oétroit heeft doen bouwen ; een gesticht , hetwelk den Duitschers (bijna allen behooren tot de arme klasse) de gewigtigste voordeelen bezorgt. » Moge dit verhaal eene reden van troost wezen voor al mijne waarde landgenooten , die ledematen zijn van het liefdadig Genootschap tot Voorplanting des Geloofs! Mogen zij zich in den Heer verheugen , en verzekerd zijn , dat al hunne giften hier besteed worden tot meerder eer van God en tot zaligheid der zielen, voornamelijk van onze dierbare landgenooten , welke hier zoo menigvuldig in getal zijn! Ik beveel mij, alsook mijne Missie in de liefderijke gebeden onzer godvreezende weldoeners aan , en zelf smeek ik God , den looner van alle goed, dat Hij hun tot vergelding de eeuwige goederen gelieve te verleenen. » FREDERiK BARAGA , Missionaris en Vicaris generaal.” MISSIEN VAN ■ ■ M IW Blief van den E. 11. Berlmnd. apost. Missionaris van Su-Trhuen, aan den E. 11. Lei/rêgeois, Bestuurder van het Seminarie der Builenlandsche Missiën. Su»tin>fou 9 den St Aiigustii» fS-fO, » MIJN HEER EN ZEER EERWAARÜIGE MEDEBROEDER, » Wat zal ik u kunnen schrijven voor de wetenswaardige en belangrijke nieuwstijdingen, die gn mij in uwen laatsten brief hebt medegedeeld? Ik heb ditmaal noch vermakelijke bijzonderheden, noch gewigtige gebeurtenissen, die ik u verbale. Ik zal nogtans beproeven om u zekere chinesche uitvindingen af te schilderen , die in Frankrijk voor gansch nieuw zouden kunnen doorgaan, want ik laat mij voorstaan, dat uwe geleerden nog nooit iets dergelijks hebben verzonnen: ik wil spreken van de middelen, die men hier bezigt, om den regen te doen komen of ophouden. » Voorwaar, onze Mandarijnen en lellerwijzen hebben de welenschap lot eene andere hoogte eebragt als het Europeaansch brein. Wil men, dat de hemel betrekke, en de wolken baren weldadigen dauw over de smachtende velden doen afdalen? Helmiddel IS heel eenvoudig: men baast zich de zuider poorten der steden toe te sluiten, en de regen XVII. Deel. 7 “ '- ft '■ « 17 komt vroeg of laat. Is men daarentegen den regen moede? onze Mandarijnen hebben een ander geheim middel, dat even onfeilbaar is; zij doen de noorder poorten sluiten, en de lucht klaart vroeg of laat op. Gij moogt vrij daarin iets wonders vinden. Voor onze filozofen van China is dit zeer natuurlijk. Het is namelijk den Mandarijnen gelukt, door hunne diepe studiën, niet slechts de kleur, de oorzaken en de uitwerkselen der winden , maar , wat meer is, derzelver onderlinge afgunst cn wedijvering te leeren kennen. Men heeft dan ontdekt, dat de zuidew'ind de vader is van de hitte en de grootvader van de droogte; dat de noordewind de vader is van den regen cn de grootvader van de overstroomingen; dat deze twee geduchte zonen van Eool, en altoos tweedragtige broeders malkander met woede het gebied der steden en der velden betwisten , en dat, zoo de eene eenmaal meester van het land is, hij er eene souvereine magt uitoefent, zonder dat zijn mededinger er toegang kan hebben, of, zoo hij er inkomt, geschiedt zulks steelswijze, en als een onttroonde god. » Wanneer, bij voorbeeld, de zuidewind den scbepler zwaait, dan werpt hij zijne zoele vlagen over stad en veld, de stedelingen zijn builen adem, de landman verbleekt op het zien van zijne uitgedroogde rijstakkers, bet watervolk vervult de lucht met noodgeroep, gelijk eertijds bij de bruiloft van de Zon, en men ziet de bange toekomst met den ijsselijken hongersnood in ’t verschiet. Gelukkig dat de Mandarijn daar is, om den geesel te bezweren. Gevoelig voor de rampen van zijn volk, doet hij de zuider poorten van de steden toesluiten, om den brandenden zuidenwind den ingang te beletten .Deze hierdoor op zijnen weg gestuit, is gedwongen balt te houden. Dit was het oogenblik , waarop zijn mo- dcdinger wachtte, om het hoofd weer op te steken. Daar schept hij weder lucht, en onder zijnen vochtigen adem davert de verkwikte natuur van vreugde. Zijn rijk wordt van oogenblik tot oogenbhk magtiger; hij roept de wolken uit het diepe Noorden en van de boorden van den Sa-rhaleu; hij doet , door zijne gezwinde vordering ,'"dên hijgenden winkelier herleven, en op zijn geblaas keert de hoop in den armen landman teru" .. I. n* » Bijaldien echler, ondanks de opleKendheid der Mandarijnen om de zuider poorten toe te houden de stoute zuidewind nog den weg weet te vinden om zijne brandende hitte over de wallen heen te voeren en stormenderhand in de stad te vallen, dan spelen onze geleerden de rol van Opperpriesters, en kondigen een bevel af, waardoor aan een ieder gelast wordt te vasten, zoo lang de plaag zal duren. Dit vasten bestaat in zich Ie onthouden van alle soort van vleesch, visch, eijeren en wijnhet getal en de orde der maaltijden zijn niet bepaald. Gedurende deze openbare boetpleging, worden er gebeden in de pagoden voorgeschreven en om zich voornamelijk de godheid, die over hét lot der volken beschikt, goedgunstig te maken, draagt men den dikbuikigen afgod op den top van eenen kleinen berg, buiten de stad; eene tafel of een steen dient hem lot voetstuk; eene mat van bamboes beschut hem legen de hitte der zon; daar, met een grijnzend aangezigt naar het noorden kijkende ontvangt de afschuwelijke scbikgod dag en nacht de aanbiddinpn des volks, en worden zijne breede maar reukelooze neusgaten berookt met den damp des wierooks, die zonder ophouden voor hem brandt.
9,961
MMKB07:000919001:mpeg21_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,836
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1836, 01-01-1836
null
Dutch
Spoken
7,592
12,847
Het huwelijk werd voltrokken, 't Was eene droevige plegtigheid. De dienst werd haastig door den priester verrigt. Het paar knielde eenzaam voor het altaar neêr, en geen enkele vriend verzelde de jonggehuwden naar hunne woning. De verbindtenis, onder zulke omstandigheden en met zulke vooruitzigten aangegaan, was echter niet van geluk misdeeld. Maria en Eügenius waren gelukkig in en door elkander. — Door eene edelmoedigheid gedreven, die de wereld nooit regt beloont en zelden begrijpt, zag Elliot af van de vervolgingen, welke hij het regt had om tegen zijnen schoonvader in het werk te stellen, die hem zoo onwaardig gelasterd, — die hem op de bank der beschuldigden gebragt had. Eenïge advocaten, die bij de behandeling dier zaak tegenwoordig waren geweest, poogden te vergeefs hem te betoogen, dat hij aan zichzelven, aan zijnen goeden naam en aan het toekomstig lot zijner vrouw verschuldigd was, vervolgingen te beginnen , die op zeer aanzienlijke schadeloosstellingen en op zijne geheele en volledige eerlijkverklaring moesten uitloopen; daarbij was het waarschijnlijk, dat Hallory, om dit schandaal te voorkomen, eene voordeelige schikking zou zoeken te bewerken. Een man naar de wereld , een sluw mensch, had zich gemakkelijk, minder het berouw dan wel de bevreesdheid dier lage ziel ten nutte gemaakt, en deze eene fortuin weten af te troggelen, waarvan het gemis zich maar al te ras bij de twee jonggehuwden zou doen gevoelen. Maar in dien strijd, te midden der aanhitsingen, bleef Edgekids al wat onedel was tegen de borst stuiten. Hij haalde de stukken bij den procureur terug, en vergenoegde zich met aan Hallory den volgenden brief te schrijven: » Mijnheer! » Ik kan mij slechts ééne zaak herinneren, en die is, dat » uwe dochter mijne vrouw is geworden. Het geluk, dat die » engel mij aanbrengt, wordt alleen verbitterd door het be» rouw over het verdriet, dat ik u heb aangedaan. Ik kan » mij zeer wel de vooringenomenheid verklaren, die ik bij » u heb opgewekt: gij hebt in mij een kruipenden indrin» ger meenen te kunnen, misschien te moeten zien, die » genoeg was, om, met een baatzuchtig oogmerk, een » overwigt te willen misbruiken, dat zoo gemakkelijk op het » hart en de argelooze zwakheid van een jong meisje te » verkrijgen is. Dit was zoo niet. Mijn geheele gedrag ge» tuigt dat gij u bedrogen hebt. » Ik heb de eer, enz. » Eugenios Elliot." Deze brief, door den vader in gramschap aan stukken gescheurd , werd, onder een eenvoudig omslag, met de stadspost weder bij de jonge lieden terugbezorgd; en twee dagen later ontving Maria van den procureur Jeïfrey liet volgende berigt: » Mevrouw! » Het doet mij leed, u te moeten melden, dat de Heer > Halloby het besluit heeft opgevat, om alle gemeenschap, » van welken aard ook, met u en Mijnheer uw echtge- > noot af te breken : een besluit, zegt hij, dat ten volle » geregtvaardigd wordt door hetgeen hij uwe ondankbare » handelwijze noemt. Gelief mij op te geven, welke artike» len en goederen gij tot uw gebruik van Mijnheer uwen va» der kunt eisehen; zij zullen u regtstreeks en zonder ver• wijl worden toegezonden. Heb de goedheid om mij het » verdriet eener nadere vordering, of van een persoonlijk be» zoek, te besparen, hetgeen geheel nutteloos zijn zou, » en geloof de opregtheid der betuiging, dat het mij grieft » bij u de tolk van den wil uws vaders te moeten wezen. » Ik heb de eer, enz. » JoNATHAH JEFFRET." Alles was dus gedaan; er was geene hoop meer. Met eene bevende hand schreef Maria een lijstje van de weinige voorwerpen, die zij geloofde voor zich te kunnen eisehen. Onder anderen verzocht zij haren kleinen hond Brisquet, een vertroeteld diertje, hetwelk haar vader, den dag na de vlugt van Maria, had doen doodslaan. Dit voorval, weinig beteekenend op zichzelf, kostte haar vele tranen: zij meende den laatsten vriend in haars vaders huis verloren te hebben. Die arme Brisquet was zoo dikwijls in haren schoot gesprougen , als ieder haar verliet. Hij had haar soms door zijne sprongen en liefkozingen bijna in eene vrolijke stemming gebragt, wanneer zij , na een bezoek van den Burggraaf Scabpleit , eenzaam in hare kamer stond te weenen. De jonge vrouw, van wier ondergang Elliot de onschuldige oorzaak was, werd hem een ware afgod, liet offer, dat zij hem had gebragt, stond altijd voor zijnen geest. Hij was nergens anders op bedacht, dan om haar die teedere zorgen en die kiesche en zuivere gehechtheid te doen ondervinden , die de wezenlijke wonden des levens balsemen, zoo zij ze niet doen vergeten. Hij huurde eene kleine, gemakkelijke woning in de voorstad van Southivark; en na veel moeite, na veel loopens en veel aanzoekens, verkreeg hij eene plaats als kantoorbediende in een bankiershuis, die hem jaarlijks negentig pond sterling opleverde, 't Was wei- nig; maar fle dringendste nooden en behoeften konden door dit matig loon bevredigd worden. De jonge lieden haalden vrijer adem. Ik zal niet, als vele romanschrijvers, zeggen, dat zij gelukkig waren, en dat hunne liefde hun genoeg was: de duizende zorgen en kwellingen, die de armoede vergezellen, drukken nog eens zoo zwaar, wanneer die armoede gedeeld wordt door een bemind voorwerp, en zij ons niet alleen voor onszelve doen sidderen, maar ook voor het wezen, waarop wij al onze liefde hebben gesteld. Volmaakte gelukzaligheid in het ongeluk — het werkelijk leven biedt er ons geene voorbeelden van aan. Het verdriet, dat Hallory zijne dochter had aangedaan, had, pas na haar huwelijk, op haar de uitwerking eener gestadige droefgeestigheid , die later weêr eenigzins plaats maakte voor eene lijdelijke onderwerping. Men zag die jeugdige gade zich in haren engen kring bewegen, en zich van al hare nieuwe pligten kwijten, met eene eenvoudigheid en bedrijvigheid, welke iedereen op het denkbeeld zouden hebben gebragt, dat hare geheele opvoeding haar tot de arbeidzaamheid van eenen lageren stand in de zamenleving moest voorbereid hebben. Wanneer des avonds de man van zijn kantoor terugkeerde, was hun klein binnenvertrek, die kamer zonder verguldsels en zonder meubelen van groote waarde, getuige van de regt gelukkige uren, die de echtelingen bij hun helder vuurtje doorbragten : hij las haar voor, terwijl zij met eenig ligt handwerk bezig was. Soms speelde hij op de fluit. Zij hielden zoo veel van dit kleine gezellige vertrekje, en vergeleken het, met een bijna geheel onbeklemd hart, bij de fraaije kamers, wier luisterrijke versierselen Maria niet beschermd hadden tegen het grievendst leed , — en bij de gevangenis van Newgate, waar de vader zijnen jeugdigen en ougelukkigen kantoorbediende had heengezonden. Eens, tegen het midden der maand Junij, nadat zij pas haar kind de borst had gegeven, zat zij op Edgenids te wachten , die gewoonlijk tegen zes ure te huis kwam, om liet middagmaal te gebruiken. Het sloeg zeven ure, — acht ure, — maar hij kwam nog niet. Het h;trt der arme vrouw klopte hoorbaar; en in de onrustigste gemoedsbeweging liep zij gestadig van het venster naar de deur, en dan weder van daar naar de kleine keuken, waar zij zelve den maaltijd gereed maakte. Nu eens opende zij het venster; dan weder deed zij de deur half open, en luisterde of er ook iemand den trap opkwam: hare langgerekte verwachting veranderde in eene ondragelijke foltering. Ten negen ure — het kind was reeds ingesluimerd — hield een huurrijtuig voor de deur stil; een man, in het zwart gekleed, stapte er uit; daarna een tweede. Mevrouw Elliot schrikte hevig, liep ijlings naar beneden, en zag haren man, door twee menschen op de armen gedragen, die haar te verstaan gaven, dat zij zieh stil moest houden. » 't Is niets," zeide de een, «bijna niets; een van die toevallen, welke te Londen dagelijks plaats hebben." Men leide Elliot op zijn bed: een der heeren ging eenen wondarts halen, en deze, zonder Mevrouw Elliot nogtans vervaard te willen maken, zeide, nadat hij den zieke had onderzocht, en na al de omstandigheden van het ongeval te hebben aangehoord, dat het eene ernstige zaak was, gevaarlijker welligt voor de toekomst, dan door het bedenkelijke der oogenblikkelijke ziekteverschijnselen. Edgehios, van zijn kantoor komende, en zich haastende om zijne vrouw weder te zien, had onvoorzigtigerwijze den kruisweg bij Holborn-hill willen overschrijden, toen eene postchais in vollen galop kwam aanrijden; de boom des rij tuigs raakte de borst van den jongen man, en wierp hem omver. Voordat de postiljon de paarden tot staan had kunnen krijgen, waren zij reeds over het Iigchaara van Eugeniüs heen gereden. Twee voorbijgangers rigtten hem op: één hunner was lid van het Huis der Gemeenten: de ander een geneesheer. Bij dit gezigt door medelijden bewogen, riepen zij een koetsier aan , zetteden den gekwetste in een rijtuig , en daar hij in onmagt lag, bragten zij hem aan het huis van een dier heeren, waar hij eindelijk het gebruik zijner zinnen terugkreeg. Men vroeg hem nu zijn adres, en twee uren na dit ongeval bragten zij hem bij zijne echtgenoote te huis. De voorspelling van den wondheeler bevestigde zich. Er verliepen drie maanden, en nog mogt Edgenids zijn bed niet verlaten. Omstreeks dit tijdstip zonden hem de chefs van het huis, waarbij hij werkzaam was, eenen zeer beleefden brief, waarin zij hem betuigden, veel deel te nemen in het ongeluk, dat hem getroffen had; dat zij dit ongeval betreurden , maar dat zij zich in de noodzakelijkheid bevonden om zijne plaats te vervullen , daar zij de hoop niet konden koesteren van hem weldra zijne werkzaamheden te zien hervatten : zij voegden bij den brief zijn achterstallig salaris, dat gedurende de drie maanden zijner ziekte was blijven voortloopen, benevens het bedrag van een volgend vierendeeljaars. Dit was een noodlottige slag voor de jonge lieden; de heelmeester vermeerderde hunnen kommer nog, toen hij hun aankondigde, dat de ziekte van Elliot een veel ernstiger keer zou nemen, indien hij zich te vroegtijdig weêr aan zijn werk begaf. Men ziet vaak vrouwen, in moeijelijke omstandigheden, blijken geven van moed en vastberadenheid : Mevrouw Elliot behoorde tot haar getal. Zij nam eene huurkoets, en reed naar de Bank, waar zij vijftig pond sterling van haar karig moederlijk erfdeel losmaakte, II * dat zij in de publieke fondsen had geplaatst. Dit was, helaas , de eerste stap tot hunnen volslagen ondergang. Er moesten eenige rekeningen betaald worden, die op <le ziekte van Emor betrekking hadden, rekeningen, die dertig van de vijftig pond sterling verslonden. Maria echter onderdrukte al haar leed en hare vrees, en hield zich met niets anders bezig dan met zijne oppassing. Zij wist, dat, als hij in haar hart las, hij dubbel ongelukkig zou wezen; zij hield hare tranen dus in , en scheen, zoo niet vrolijk, dan toch kalm en onbezorgd. Oin niet in den diepen afgrond van schulden te vervallen , en niet telkens hun minder dan matig vermogen te verkleinen, dat toch zoo spoedig zou opgeteerd zijn, moest men de striktste zuinigheid in acht nemen. Hoe dikwerf beknorde hij haar, als zij binnenkwam, en er zich in hare mand eenige versnaperingen of fijne wijnen voor hem bevonden, waarvan de geneesheer het gebruik had aanbevolen, en waarvan zij zelve niets wilde gebruiken. Elmoi herstelde evenwel langzamerhand; daar echter de geneesheer er bij bleef, dat hij zijne vorige werkzaamheden niet kon hervatten, zonder weder in te storten, besloot hij om te huis eenig schrijfwerk te verrigten. liet laag gestelde loon, dat hij hiervoor eischte, en de naauwkeurigheid, waarmede hij het uitvoerde, bezorgden hem eenige klanten; maar, helaas! eene enkele maand arbeids stelde hem een geheel jaar lang buiten staat om iets te doen. De wanhoop begon bij de ongelukkigen post te vatten. Maria hernieuwde hare nuttelooze pogingen bij haren vader. Verscheidene malen wachtte zij hem aan zijne huisdeur of aan de poort der City op; als zij naar hem toekwam, keerde hij zich om, en ontweek haar, zoo als men eene lastige bedelares ontvlugt. Sedert het vertrek van Maria was zijn karakter, uit deszelfs aard reeds onhandelbaar, nog meer verhard ; eenige mislukte speculatiën, en zonder twijfel ook eenige wroegingen , hielden hem in eene gestadige vergramdheid, welke zijne tegenwoordigheid voor allen, die hem naderden, ondragelijk maakte. De oude ziekelijke tante had haar verstand verloren, en een ander wezen, eene nicht van IIallory, was aan het hoofd der huishouding gesteld. Dit was eene onbehagelijke, scherpe vrouw, vol list en baatzucht, die zich gelukkig achtte, nu zij zich aan den rij- ken Hallory had aangesloten, in de hoop op ruime voordeelen. Miss Gubbley vreesde niets zoo zeer, als eene verzoening tusschen Maria en haren vader. Zij begon met des koopmans bedienden van haar afhankelijk te maken, en, door de vrees voor hare aanklagt, in bedwang te houden; voorts overdreef zij , door eene onvermoeide bespieding , de bevelen van Hallory, om geene brieven van zijne dochter aan te nemen , noch haar zelve in zijn huis te laten doordringen , en wierp om haren oom eenen muur op, dien Maria nimmer kon overschrijden. Miss Gobbley vuurde de gramschap des vaders nog meer aan, en bragt hem al de buurpraatjes over, die het gedrag zijner dochter in zijn oog konden verergeren. Zij stak het hoofd buiten het venster, 0111 te zien wie er aanklopte; zij liep haastig naar beneden, en wees de arme Maria de deur, terwijl zij dit gebod des toorns met verwenschingen en scherpheden vergezelde, die Hallory haar niet had in den mond gelegd. Maria begon er eindelijk moedeloos onder te worden , ea eens, toen Miss Gubbley hare gewone bitsheid weder had lucht gegeven, nam de arme vrouw, toen zij te huis kwam, haar kind, kuste het duizendwerf, en besloot zich nimmer weêr aan zulk eene smartende vernedering bloot te stellen. De handjes van het lieve wicht speelden op het aangezigt der moeder, en wischten hare natgeweende wangen droog: zij geloofde het geluk te hebben weêrgevonden. De armoede vernaauwde echter met eiken dag den kring al meer en meer, waarin zij moesten te gronde gaan. Vooreerst konden zij de bank in de kerk niet langer aanhouden, die hun zoo waard was, en waarin zij zoo vaak te zamen gebeden hadden ; terwijl zij voortaan alleen plaats konden nemen in de banken, die, tot gemeen gebruik bestemd, in het achterste gedeelte der kerk stonden. Vervolgens moesten zij eene goedkoopere woning opzoeken, zich van het gebruik van thee onthouden gedurende den kouden winterdag, en des avonds niet meer lezen, om licht te sparen. De heelmeester eischte voor zijne moeite eene aanzienlijke som gelds. Nogmaals maakte men veertig pond sterling van het kapi taaltje los, dat steeds verminderde, en waar niets bijkwam; van de tweede woning moest men naar eene derde omzien, die nog goedkooper, nog donkerder, nog ongezonder was. Do jonge vrouw kweet zich Tan haren harden pligt, zonder te klagen. Het was zoo ver met hen gekomen , — altijd opwerkende tegen de baren eener zee, die veel sterker was dan zij, altijd nederig en eenvoudig, altijd verheven en vergeten, — toen ik hen leerde kennen. Elliot was, als ik het zoo eens noemen mag, het lastdier geworden van eenen handelsagent, die hem de moeijelijkste, verwardste zaken opdroeg, en hem zeer slecht beloonde: zijne gezondheid nam bij voortduring af. Beiden waren zoo drok werkzaam, de man in zijne boeken, de vrouw aan haar borduurraam, dat zij schier geen tijd hadden om elkander een woord toe te spreken. Dit was misschien gelukkig voor hen : want wat zouden zij elkander te zeggen gehad hebben ? welk een verleden hadden ze te doorloopen en te overdenken gehad ! en welk eene toekomst in het gezigt! — De vader intusschen, aan het hoofd van een groot handelshuis en bezitter van verscheidene millioenen, ontving van alle zijden de verzekeringen van achting, waarop de fortuin altijd kan rekenen; — hij, zoo laag gezonken ! hij , die zoo schuldig was! Eene maand na mijn eerste bezoek bij die edele ongelukkigeti, bleef hun geen veertig pond sterling meer over, om in al hunne behoeften te voorzien, terwijl de tweede zwangerschap der vrouw verre gevorderd was. Ik was zoo begaan over dien toestand, dat ik besloot ten minste ééne poging te doen ten voordeele van hen, die ik evenzeer moest bewonderen, als beklagen. Een mijner ambtgenooten behandelde Hallory's zuster; hij ging naar buiten, en verzocht mij om hem bij die lijderes te vervangen, nadat hij de toestemming van Hallory daartoe verkregen had. De lof, dien hij mij had toegezwaaid , gaf mij eenig gewigt in de oogen van den koopman, wiens karakter ik bestudeerde, met het voornemen om die studie in het voordeel der jonge lieden aan te wenden. Ik beschoude hem als eene ongevoelige ziel, een berekenenden geest, eene onverwinnelijke eigenzinnigheid, eene baatzucht, die alles overtrof. Hij had geld, en dit was zijn voornaamste afgod; de tevredenheid en gemoedskalmte ontbraken hem, en hij verkreeg die nimmer. » Wel!" zeide hij mij eens, (ik zie hem nog, met de handen in zijne broekzakken, en met een gelaat, waarop de grootste verveling te lezen stond, op straat kijkende) » wat denkt ge van het arme mensch P Zou het gedaan zijn met de oude tante? of nagenoeg — niet waar, doctor?" — » Ik vrees, Mijnheer Hailory, dat haar einde nadert." Hij bood mij een der overheerlijk fraaije armstoelen van gewerkt ivoor aan, waarmede zijn salon was versierd, en liet zich op eenen canapé nedervallen. » Duivels!" riep hij uit, » zou het arme wijf er aan moeten gelooven ? Zij was goed en gewillig. Maar het zegt niets, geld te hebben; de dood is handiger dan gij of ik, doctor!" Hij stond np, en liep uit verveling de kamer op en ncèr. • Dat is waar," antwoordde ik; » maar het welbestede geld verlengt het leven, en maakt ons de laatste oogenblikken minder benaauwd. Het edel gebruik uwer schoone fortuin zal gewis ook het sterfbed uwer zuster hebben verzacht?" — » Dat geloof ik; ik heb, zoo als gij weet, geen geld gespaard. Zij is wel gelukkig geweest van mij te hebben aangetroffen; is men arm en sukkelend, dan is men er niet best aan toe." Hij zette eene hooge borst en ging weêr zitten; zijne gestreelde ijdelheid schitterde uit zijne trotsehe gelaatstrekken. De gelegenheid scheen mij gunstig toe. De eigenliefde was de eenige weg naar dat hart, hetwelk door baatzucht en berekening als versteend was. • Ja, Mijnheer!" antwoordde ik, » die goede daad zal vertroostende herinneringen bij u achterlaten, en hetgeen gij zegt, is volkomen waar : gebrek en ziekte zijn twee wreede plagen, als ze ons afzonderlijk treffen, maar die duldelooze geesels worden, als ze vereenigd ons bezoeken. Het toeval heeft mij, weinige dagen geleden, een voorbeeld van zulk eene vereeniging aangeboden. Het waren lieden van goeden huize, die vroeger niet gedacht hadden in dien staat van gemis en gebrek te zullen vervallen, welke door eene ongeneeslijke ziekte en een hopeloozen geldelijken toestand tot den hoogsten trap van ellende is opgevoerd." — » Och, altijd menschen van goeden huize, altijd fatsoenlijke lieden ! Men vindt in Londen de aan lager wal geraakte menschen bij de vleet; als dat zoo voortgaat, zal ons vermogen weldra geheel en al in handen van die fatsoenlijke lieden overgaan. — Maar, doctor! is u iets bekend van die inschrijving voor bohoeftige huisgezinnen ? Inderdaad , dat is eene aardige onderneming; niet de 10 pond, die ik nu in eens geef, haal ik — laat eens zien! — 200 pond uit, die gijlieden, heeren mensclienvrienden, mij jaarlijks uit den zak kloptet. Maar ik heb bovendien een plan in mijn hoofd, dat er geheel toe gesehikt is, om na mijn dood van mij te doen gewagen: een hospitaal, eene inrigting van weldadigheid, of iets van dien aard. Met het bouwen van zulk een gesticht ontsla ik mij van alles, voor het oogenblik, voor het verledene en voor het toekomende. Wat dunkt u er van P liet hospitaal Hallorij, met vergulde letters op eene plaat van zwart marmer! Dat zou niet kwaad staan." — d Ik juich die edele menschlievende zucht ten hoogste toe; er is zooveel ellende in de wereld , en er zijn zoovele rijke lieden, die net doen alsof ze het niet weten. Op de zolders en vlieringen der armoede wordt waarlijk eenen schat van heldenmoed ten toon gespreid, die nimmer zijne belooning vindt. • Ik moet eene tweede weldaad van u vergen. Gij zult mij wel toestaan, dat ik de ongelukkigen , wier voorspraak ik ben, met den naam van hunnen edelmoedigen weldoener bekend makeP" — » Zoo als gij wilt," zeide hij, op eens, naar het scheen, den sluijer vergetende , waarin hij voorgaf anders zijne weldaden te hullen. » Maar wie zijn die mensehen dan toch P waar wonen zij ? waar komen zij van daan?" — » Zij wonen thans in Tooks-Court; maar ik geloof, dat zij weldra genoodzaakt zullen wezen om te verhuizen ; de eigenaar van hunne woning maakt het hun zeer benaauvvd. ' — » Een oud sprookje! Een huisheer, die zijne huurders kwelt! Wel, al die kleine huisheeren doen niet anders. Maar zeg mij eens , kunnen uwe gunstelingen niet werken voor den kost? Zijn het groote heeren?" — «De jonge man is zeer arbeidzaam; maar een toeval heeft hem schier tot allen arbeid ongeschikt gemaakt: hij is door eene postchais overreden, — en hij is pas kortelings getrouwd." — » Met eene onbemiddelde vrouw?" — » Helaas, ja!" —»Een domme streek !" — .Ik weet slechts in geheel hun leven ééne onvoorzigtigheid, éénen verkeerden stap aan te wijzen, maar waarvoor zij reeds al te veel geboet hebben." Toen ik van trouwen sprak, scheen er eensklaps eene gedachte in Hallory's ziel op te rijzen : hij stond op, en begon de kamer met groote schreden op en neêr te gaan. » Welk een stap! welk een stap!" riep hij. » Een onbezonnen huwelijk aangegaan, tegen den zin der ouders!" Het voorhoofd van den koopman fronste zich. » flians," vervolgde ik, » weet hunne familie, die hen verstooten heeft, niet, hoe voorbeeldeloos hun gedrag, hoe groot hun moed is, en hoe veelvuldig hunne ontberingen en bekommeringen zijn." Hallort sprak geen woord ; maar zijne bovenste lip was wit bestorven, en met nog grooter schreden liep hij door de kamer heen. Ik meende den laatsten slag te moeten toebrengen. » O , als hunne familie hen eens kon zien, — als zij zich eens verwaardigde om hen aan te hooren , — als zij getuige was van hun berouw en van hun lijden , — dan, geloof ik , zou zij hun eenen misstap vergeven, waarvoor zij gruwelijk gekastijd zijn." Haiiory bleef vlak voor mij staan, zijn hoofd naar mij heenbuigende, en zijnen rug krommende, zoodat zijn aangezigt bijna het mijne raakte. Mij met een langen, doordringenden blik aanziende, vroeg hij onstuimig : » Hoe heeten uwe gunstelingen?" — » Elliot." —»Ik dacht het wel!" riep hij uit, zijn hoofd schuddende, waarvan groote droppels zweet afliepen. » Ik heb lang vooruit gevoeld, waar gij heen wildet. Ja, ja; ik twijfelde er niet aan; gij zijt hier gekomen oin mij te honen, Mijnheer!" — • Vergeef mij! ik betuig u...." — » Ik wil niets meer van u hooren, — geen woord meer, zeg ik u! Ik weet nu, wie gij zijt." Hij spaarde noch bedreigingen, noch verwenschingen. Ik deed mijn best om kalm te blijven, en zeide tot hem: » Gij bedriegt u, Mijnheer Halloby, in mijne bedoelingen." — • En gij ook; gij hebt uzelven ook zeer bedrogen, dat verzeker ik u! Als gij die menschen kent, als gij hun beschermer, hun schutsheer zijn wilt, wel nu, wees het gerust ; ik zal er u niet in dwarsboomen." — » Als ik het ongeluk gehad heb van u te beleedigen, Mijnheer!...." — • Beleedigen, dat dunkt mij! Gij hoont mij in mijn eigen huis: is dat geen beleedigen? Wat zegt gij er van?" — « Gij spreekt van eenen voorbedachten hoon; ik vraag u op mijne beurt de opheldering dier vreemde uitdrukking." — b Ik heb niet noodig u daarvan opheldering te geven; gij begrijpt ze trouwens wel. Mijne guinje zit in uw zak ; wel nu, houd u maar voor betaald , en dat dit bezoek het laatste zij, dat ik van u te wachten hebbe, verstaat gij?" riep hij, buiten zichzelven van woede. De verontwaardiging hield bij mij de bovenhand. Ik wierp de guinje met zulk eene kracht op den grond, dat zij op- sprong. Ik stond van mijnen stoel op, en bedaard mijne handschoenen aantrekkende, zag ik hem met een vasten blik aan, en zeide : » Vaarwel, Mijnheer Hailory ! God zou niet regtvaardig zijn, als Hij u een gerust sterf bed gunde!" Ik zag hem verbleeken en vruchteloos naar woorden zoeken, om mij te antwoorden. Ik spoedde mij zijn huis uit. Mijne verontwaardiging was zoo hevig, dat ik, op mijne kamer teruggekomen , honderd plannen tot wraakoefening vormde. Ik wilde tegen dit monster het wapen der publiciteit gebruiken, om zijne gewetenlooze handelwijze door middel van de dagbladen ruchtbaar te maken , en eene memorie over den toestand van Ei,iiot en zijne gade schrijven ; maar in een meer bedaard oogenblik besefte ik, dat mijn pligt als geneesheer zich tegen al die stappen verzette, en dat mijne eerste zorg moest zijn, om zelfs de schanddaden geheim te houden, waarmede de uitoefening van mijn beroep mij bekend maakte. Ik beken dat het mij moeijelijk valt om het verhaal voort te zetten van een langdurig en bitter lijden, dat door niets werd gelenigd. De voortdurende inspanning van den armen Elliot begon allengs zijne oogzenuwen te verzwakken. Hij klaagde over pijn in de oogholten. Gestadig dansten er vonken voor zijne vermoeide oogen; violetkleurige schimmen schenen het licht te verduisteren van de lamp, waarbij hij arbeidde. Gedwongen om 's nachts te werken en zijne oogen op het wit en zwart der handschriften te vestigen, was Eugekius op het punt om zijn gezigt te verliezen. Ik meende hem te moeten waarschuwen. Mijn berigt maakte hem inderdaad radeloos. » 0 mijn God!" bad hij, » laat mij mijn gezigt behouden! Voor gebrek en armoede was ik in de wereld gekomen; dat was mijne bestemming, dit weet ik; maar blind te zijn..." — d Ik kan en mag u niet misleiden; de onafgebrokene inspanning , die ge u al den tijd , dat ik u ken, hebt opgelegd t zou ten laatste uw gezigt onherstelbaar bederven." — » Maar, doctor," hernam hij op een toon vol bitterheid, » dat kunt gij gemakkelijk zeggen. Wat moet ik echter beginnen, bid ik u? Gij schrijft mij voor, om rust te nemen; maar waar moet ik van leven ? Op welke wijze moeten mijne vrouw en kinderen aan den kost komen ? Zal hot geld voor mij uit den hemel vallen P Wat moet er van ons worden, en dat wel in een oogenblik als dit, waarin mijne vrouw op het punt is van te bevallen? Welke middelen of vooruitzigten schieten mij over? Wat moet ik aanvangen? God zij geloofd, dat mijne vrouw niet weet, wat gij mij daar gezegd hebt! Zeg het haar niet, doctor! ik verbied het u. Het spijt mij nu, dat Hallory mij niet heeft laten ophangen of deporteren; dan zouden Maria en ik beide minder rampzalig zijn. Helaas! wat zou het haar thans baten, als ik stierf!" Hij liet zijn hoofd in zijne handen vallen , en zijne tranen vloeiden. Wij hoorden den afgeraatten tred van Mevrouw Elliot op den trap; zij ging digt bij mij zitten, en zag mij droevig en sprakeloos aan. Haar man wenkte mij , dat ik mij stil moest houden; het oog der beklagenswaardige vrouw bleef onophoudelijk op mij gevestigd, even alsof het eenig nieuw onheil had geraden. Ik bepaalde mij, om haar te zeggen dat het wenschelijk was, dat haar man zoo min mogelijk 'snachts werkte, omdat, voegde ik er bij, het best bewerktuigd oog bezwaarlijk wederstand kan bieden aan het vereenigd uitwerksel van eene flikkerende vlam, wit papier en zwarten inkt. Gedurende de week, die op dit bezoek volgde, leed Hallory verscheidene verliezen, als men , met opzigt tot zulk een wezen , den dood van bloedverwanten verliezen kan noemen. De oude tante, die ik behandeld had, stierf; een zijner broeders, die scheepskapitein was, kwam bij eene schipbreuk om het leven; en hetgeen Hallory bovenal moest treffen, was, dat eene zeer rijke lading, die aan beide de broeders toebehoorde, eene prooi der golven werd. Lord Scamplett, die zijn boezemvriend was geworden, werd voor schulden gevangen gezet, en bragt zichzelven in de gevangenis om hals. Ik vernam, dat al die gebeurtenissen, door het toeval zonderling op elkander gestapeld, eenen diepen indruk gemaakt hadden op den onverbiddelijken man, dien ik niet had kunnen vermurwen. Ik sprak in het breede met Mevrouw Elliot over dit onderwerp, die, zoo als ik reeds gezegd heb, het voornemen had opgevat om zich niet meer aan de onbeschoftheden en beleedigingen van haren vader bloot te stellen; maar het scheen mij toe, dat, indien zich immer eene gunstige omstandigheid kon voordoen , het voorzeker deze was. Hallory bleef alleen over op de wereld : en zou de wroeging hem dan nog vreemd kunnen blijven? De zwangerschap van Mevrouw Eiiiot vorderde steeds; de toestand van Eugenius verergerde met den dag; er mogt geen enkel middel tot uitkomst onbeproefd worden gelaten. Zij stemde er weenende in toe. Haar man dacht even als ik, gaf haar den arm tot aan de kerk van Allerheiligen, en bleef haar daar wachten. Zij liet zijnen arm los, zonder iets te zeggen, en waggelde naar den kant van het vreeselijke huis, waarvan de vensters, die op de straat uitzagen, sinds den dood der oude tante nog niet geopend waren, en waarvan het enkele gezigt haar deed beven. Maria moest tegen het ijzeren hek leunen, waarmede de Londensche huizen omgeven zijn. Daar was hare moeder gestorven ; daar bad zij veel geleden; daar woonde haar onbarmhartige, grovelijk belcedigende'vader. Vruchteloos poogde zij moed te scheppen, entoen zij hare ontsteltenis niet kon meester worden, gaf zij haren man een teeken, die baar nu weder den arm bood, en langzaam met haar de straat op en neder wandelde. Zij bedaarde wat, en bleef toen stilstaan voor die noodlottige deur, even onverbiddelijk, even geducht als haar vader; eindelijk ligtten hare trillende vingers den klopper op. " Wat wilt ge?" vroeg haar iemand uit de keuken, die, naar haar gewaad oordeelende, haar voor eene werkster hield. — » Ik wenschte Joseph te spreken." — Josepii was een oude knecht , die Mabia had zien geboren worden ; hij kwam voor. — » Josepii, Joseph," zeide zij, » ik gevoel mij niet te wel; gij staat mij toch wel toe, dat ik mij nederzet?"— Josepii sloeg zijne oogen om en achter zich heen, en riep: «Ach, Mejuffer!" En daar zij nu ineenzakte van afmatting en ontroering, ondersteunde hij haar, liet haar binnenkomen en in zijn grooten leuningstoel zitten ; vervolgens bood hij haar een glas water aan, waarmede hij vooraf hare slapen had bevocb. tigd, en hetwelk haar het gebruik harer zinnen wedergaf. • Kom tot uzelve, Mejuffer.... Mevrouw!" riep hij. * Blijf hier en rust uit; ik geloof dat we geen gevaar loopen: al de bedienden hebben thans hun werk. Ik vrees niets dan Miss Gubbiey. Gij weet zeker, Mevrouw, wat ongeluk ons is overkomen ?" Maria knikte toestemmend met haar hoofd, en snikte luid. » Mijne arme tante beminde mij En mijn vader?" voeg- de zij er bij , met zulk eene zachte stem, dat Josepii meer naar dit woord moest raden, dan dat hij het verstond. — » Uw vader is vrij wel; het eerste oogenblik van droefheid is voorbij." — » En als hij wist dat ik hier was?..,." — » Ach, Mevrouw ! hoe kunt gij mij die vraag doen ? Wist ge eens, hoe streng en norsch hij geworden is! Hij heeft ons gezegd, dat de eerste, die u hier liet binnenkomen, op staanden voet weggejaagd zou worden. O, wij zijn er wat bedroefd over geweest, Mevrouw ! Ieder beweende uw lot. Gij zoudt echter nu niet kwaad doen met bij de portierster te gaan, die zeker blijde zal zijn als zij u weerziet; en als er dan iets gebeurde, dan zoudt gij u door de achterdeur kunnen wegmaken, zonder dat iemand het zag." —» Neen, mijn goede Josepii!" hernam zij, » ik wil niet dat men zich voor mij in de waagschaal stelle; ik zal op straat het antwoord op dezen brief wachten." Josepii nam den brief eenigzins aarzelend aan, en schudde ongeloovig het hoofd. » 0, ik smeek er u om, Josepii! neem dien brief, en breng hem aan mijn vader. Ik vraag hem alleen om het geld, dat ik noodig heb, om in den rouw te gaan ; want ik heb geen geld." — » Mijne arme, jeugdige meesteres! Ik wil er des noods mijne betrekking aan opofferen. Ja, ja, ik zal hem brengen. Voor den ouden man ben ik wel niet bang," vervolgde hij fluisterend , » maar die Miss Gdbbley laat het lieele huis naar hare pijpen dansen. Ga niet naar buiten, Mevrouw ! wacht mij hier; maar doe de deur open, en ga weg, als gij mij op den trap hoort hoesten." Josepu verwijderde zich, en liep met vluggen tred de trappen op. De naam van Miss Gubbley had bij Maria eene gewaarwording van tegenzin, schier van afgrijzen opgewekt; met angstig, bijna ondragelijk hartkloppen, verbeidde zij de terugkomst van Josepii. Hij kwam. » Het is mij niet mogelijk geweest, Mevrouw, om uw vader te spreken. In den gang, die naar zijne kamer geleidt, ontmoette ik Miss Gübbley : zij rukte mij den brief uit de hand, en zeide dat ik weggejaagd zou worden, indien zij mij nog eens zoo betrapte. Zij heeft mij een schurk, een onbeschoften kerel, een ellendeling genoemd. Toen zij hoorde dat gij beneden stondt, schudde zij het hoofd, en zeide: » Het staat haar fraai; zij heeft hier niets te maken; haar vader wil niets van haar weten. Het is nog geen drie dagen geleden, dat hij van haar sprak, en zijne gewone spreekwijze herhaalde: die niet hooren icil, moet voelen. Men kan hem ook geen ongelijk geven; het is hare eigene schuld, en zij kan staat maken, dat haar vader het haar nimmer vergeven zal." Dit zijn hare eigene woorden, Mevrouw! zij heeft mij meteen twee guinjes voor u gegeven, onder beding dat gij niet weêr hier zoudt komen." De goede Josspn had niet twee, maar drie guinjes in zijne hand ; hij had er een van zijn eigen geld bijgevoegd, en trachtte de stukken zachtjes in de hand zijner meesteres te laten glijden. Terwijl Joseph sprak, had Maria zich niet verroerd ; zelfs hare lippen bewogen zich niet. » Josepk!" zeide zij eindelijk, op een langzamen, ernstigen, ja bijna plegtigen toon, . ik dank u. Bewijs mij nog ééne dienst. Ik gevoel mij zwak; ik kan niet van mijn stoel opstaan. Help mij." Hij hielp haar opstaan. Naauwelijks stond zij, of zij zeeg op nieuw op de knieën neder, en Joseph, die hare krachteloosheid bemerkte, bleef haar vasthouden. Zachtjes leide zij hare handen kruiselings op hare borst, sloeg hare blikken naar boven, en bad eenige oogenblikken, terwijl Joseph (die tot weenens toe aangedaan was) zijne tranen en smeekingen bij de hare voegde. Zonder een woord te spreken, rigtte zij zich langzaam op, en begaf zich naar de deur, na alvorens de drie guinjes op een tafeltje te hebben neèrgelegd. Hij wilde haar geleiden en blijven ondersteunen. • Neen," zeide zij tegen hem, . doe dat niet; ik ben nu weer beter; Eluot staat mij buiten te wachten." » Die ongelukkige heer!" riep Joseph, die de tranen uit zijne oogen wischte, terwijl hij met aandrang pogingen deed om de jonge vrouw de in een papier gewikkelde guinjes te doen aannemen. — »Neen, neen!" riep Maria: »ik mag u niet berooven van het weinige dat gij hebt; en wat van haar komt, wil ik niet aannemen. God zal niet gedoogen dat ik van honger sterf." Zij opende de deur, en verliet het huis met een vaster gang dan zij hetzelve was binnengetreden; haar man stond haar eenige deuren ver op te wachten. Toen hij haar den arm gaf, voelde hij hoe hevig zij beefde. » Hoe is het?" vroeg hij haar op een angstigen en doffen toon. Zij wees met den vinger op haars vaders huis, en antwoordde: 11 Van dien kant is er geene uitkomst voor ons." De ongelukkige Eliiot kon zich niet langer inhouden ; eene hevige verwensching ontglipte half hoorbaar aan zijne lippen, o Uitkomst," hernam zij, ® kan alleen van God komen. God alleen is voor ons; Hij zal ons niet van gebrek laten omkomen. Maar laten wij ons haasten ! de kleine Henry is alleen ; het lieve kind zal bedroefd zijn.'' De jonge man sprak niet meer; zijne neergeslagene blikken, zijn gefronst voorhoofd, bewezen, dat hij in de stille, innige onderwerping van zijne vrouw niet deelde. Zij ontleende die gemoedsstemming ook niet uit ziehzelve; hoogere magt schonk haar die. Het gemoedsbestaan van den mensch verkeert soms in eenen toestand, die op zijne ziel dezelfde werking heeft, als de walging op deszelfs ligchaam uitoefent : het is een innige en onweêrstaanbare afkeer, eene krachtderving, eene matte verslagenheid, vreeselijker dan wanhoop. De door het lot overwonnen man handelt slechts werktuigelijk; en terwijl zijn ligchaam den gewonen last van zijn aanwezen blijft torschen, is de ziel hem reeds ontvloden; — rampzalige scheiding, die meer dan éénen ongelukkige de handen aan zichzelven doet slaan! Terwijl Maria haar kind, vriendelijk lagchende, aan hare borst drukte, plaatste Eegehids gevoelloos het kapje van groene zijde, dat ik hem had aangeraden te dragen, voor zijne oogen, zette zich aan zijne schrijftafel, en terwijl hij zijn hoofd op zijne beide handen liet rusten, was het hem alsof hij met éénen blik al het afgrijselijke van zijnen toestand kon overzien. De 600 ponden sterling, die zijne vrouw hem ten huwelijk had gebragt, waren tot op 10 verminderd. Bij hare aanstaande bevalling zou hetgeen zij met naaiwerk verdiende, ook voor een tijd ophouden. De oogontsteking, waarmede Eiuot bedreigd werd, drong hem, om ook van zijnen kant alle uitzigt op verdiensten op te geven. Ik ried hem, den beroemden geneesheer T*** te gaan spreken, die kosteloos aan het Hospitaal van oogzieken zijne hulp verleende. Dit is eene voortreffelijke inrigting in Londen, waarvoor met bijzonde- ro aandacht gezorgd wordt. »0 Doctor," riep zij, , ik zal u eens zeggen, wat ik voornemens ben ; maar gij moet er mij niet van pogen te. rug te brengen, want dan zoudt gij verkeerd handelen, en gij zoudt ook met gemakkelijk slagen. Onze woning is zeer bekrompen ; mijn man is sukkelende ; en hoe ver zich ook uwe edele en weldadige pogingen uitstrekken, er rusten meerdere en gewigtigere verpligtingen op u. In mijnen toestand zou ,k en met zonder groot ongemak en onrust voor mijn man slechts gebrekkige verzorging kunnen erlanoen " Hier hield zij een oogenblik op, en zag mij opmerkzaam aan, terwijl ik naar haar luisterde. Zij vervolgde:. Zoude er door uwe tusschenkomst, doctor, (ik heb er reeds lang over bedacht) geen kans zijn.... dat ik toegelaten werd.... in het gesticht voor hulpbehoevende kraamvrouwen? Ik heb besloten om daar eene wijkplaats te zoeken, en mijn besluit kost ™J veel; maar het is een gelukkige inval: daar toch zal ik goed verzorgd worden, en mijnen man geen nieuwe zorgen en kosten veroorzaken." Ik wist niet, wat ik aan die uitmuntende, trouwe vrouw moest antwoorden. Hevig aangedaan door hetgeen ik hoorde door haren heldenmoed, en door het lijden van dat zwak' jeugdig gestel, stonden de tranen mij in de oogen ; zij verorg haar gelaat met haren zakdoek, en weende bitter. Hijn man zal toch eiken dag berigt van mij ontvangen, en met Gods bijstand kunnen wij na eene maand tijds weder bijeenkomen, om elkander te bemoedigen en te ondersteunen... O als ik maar zeker kan zijn, dat het bijzijn van nujn kind u niet tot last vervolgde zij, .dan zal ik regt gelukkig zijn." _ .Maar," hernam ik,. Eluot zal He n,mmervt0estaan' da«r ben ik zeker van; mijne ijverig- ste pogingen daartoe zouden niets baten." — » O Mijnheer, dat vrees ik ook; hij heeft mij te innig lief; maar ik zal er hem niet van spreken. Op een morgen, als hij bij doctor T*#* is, zal ik stil vertrekken, en wanneer hij te huis komt, zal een brief hem alles ophelderen; ik ben maar bang, dat hij er boos om zal zijn." Den volgenden dag gaf Eluot mij zijn kind over, en ik zal nimmer de weemoedige vastberadenheid vergeten, die op zijn gelaat stond uitgedrukt, toen hij den ongelukkigen kleine in mijn rijtuig droeg. » P. S. Gij zult in de lade der tafel eenige kleèren vin» den, die ik voor onzen Hesry heb gereed gemaakt. Ik » moest mij zoo haasten, toen het lieve kind ons verliet, dat » ik er niet meer aan gedacht heb. De doctor zegt mij] dat » men u zal toestaan, om mij eiken avond vóór mijne be• valling te komen bezoeken. Kom toch, beste Eugehids ! » kom toch!" Mevrouw Eiiiot had mij doen beloven, dat ik haren man denzelfden avond nog zou gaan bezoeken. Ik hield woord. » Hoe gaat het met den HeerEitioT ?" vroeg ik aan de vrouw, die mij de deur opende. Is hij te huis?" — » Ja, Mijnheer!" antwoordde de oude huishoudster. » liet gaat maar volstrekt niet goed met hem; sedert zijne yromv weg is, heeft hij niets willen eten." Ik ging bij hem binnen; hij zat voor een klein tafeltje, waarop eene kaars met eene lange pit stond te branden. De brief, dien zijne vrouw hem geschreven had, lag open voor hem. Toen ik binnenkwam, ligtte hij het hoofd op, en riep: » 0 doctor, dat is iets ongehoords ! nu ben ik alleen, geheel alleen!" — » Lieve Mijnheer Eiiiot ! gebruik uw verstand toch; wees toch kalm, en tracht zoo mogelijk het voorbeeld, dat uwe vrouw u geeft, te volgen." Dit moest ik zeker doen ; — maar ik ben zoo diep ellendig! Als ge eens wist hoe ik gefolterd word, en hoe mijn hart bloedt ! Ik ben het, die haar ongelukkig heb gemaakt, — die haar in mijnen val medesleep. Haar verderf en hare ellende heeft zij dus aan mij alleen te wijten. Er rust een vloek op ons; IIahory heeft ons vervloekt." — » Een onverdiende vloek blijft zonder gevolg. Bedaar en vat moed." ,Ja wel onverdiend, helaas! dat is waar. Mijn hoofd duizelt] Die brief, die brief van Maria , heeft al mijne voornemens omvergeworpen , en beneemt mij al mijn moed. Zal men linnr goed verzoigen, doctor P zijt ge er wel zeker van?" — » Stel u daaromtrent volkomen' gerust. Ik schaam niet te zeggen, dat men in de rijkste huizen bezwaarlijk voor goud de verpleging zou erlangen, die men in dit gesticht aan- 12 * treft. Ik bragt het hem inderdaad den volgenden morgen (het was op een zondag) ; maar ik was zeer verwonderd, toen ik hoorde , dat hij was uitgegaan, zonder op mij te wachten. Ik ging naar de naastbijgelegene kerk, maar vond hem daar niet. Ziehier, wat hij gedaan had. Boor eene dier zonderlinge ingevingen gedreven, welke uit overmaat van smart ontstaan en aan waanzinnigheid grenzen, had hij zich naar de kerk begeven, die Hallory gewoon was te bezoeken. In het midden van de dienst, op een oogenblik van verpoozing, toen de gemeente er zich toe zette om den geestelijke aan te hooren, was hij Hallory, die regt overeind stond, behoedzaam genaderd, en had hem zacht op den schouder getikt. De koopman keerde zich om. » Zie mij aan. Mijnheer ! riep Ecgekii's. De oude man stond een oogenblik sprakeloos, en als door eene beroerte getroffen. Elliot bleef, totdat de gemeente de kerk verliet. Toen Hallory gereed stond om in zijn rütuig te stappen , wierp hij verwilderde blikken om zich heen, en bespeurde Elliot weder, die hem aan de deur opwachile, en tof hem zeide: » Ik heet Elliot; uwe dochter is nnjne vrouw; zij sterft uit gebrek in het hospitaal •-verstaat gij mij?» _ . Elliot ! Elliot !" riep de oude man verschrikt uit: .jaag hem weg, jaag hem weg! sta mij bij De bedienden van den millionair dreven den jon-,„au inderdaad met geweld weg, en hielpen Hailory in he"t rijtuig Ik kwam voor de tweede maal aan zijne woning, en wachtte vol ongeduld op zijne tehuiskomst, toen hij eindelijk terugkwam van die dwaze en nietsafdoende onderneming, welke hij mij in al hare kleuren mededeelde, en wier nutteloosheid ik met noodig had hem te doen gevoelen. • Ja, doctor! ik weet het, ik weet het wel; maar ik heb aan die onzinnige opwelling niet kunnen weêrstaan; het is eene zotte streek. Ik wilde dat die man mij zag, dat hij mijne stem hoorde: voorwaar eene ellendige en zwakko wraak ! maar het was de eenige, die mij overschoot. Meer dan ooit gevoel ik thans, dat alle hoop vernietigd is, dat alles gedaan is; voortaan moet niets mij meer kunnen ontrusten; ,k zie mijn lot voor mij liggen, zoo als het is. Wanneer mijne vronw stierf," vervolgde hij op een meer bedaarden toon, die mij schrik aanjoeg, . welke uitwerking denkt ge dat dit op Hailory zou kunnen maken? Zou hij hare kinderen op straat zetten, zoo als hij hunne moeder gedaan heeft ? Zou zijn haat haar tot in het graf vervolgen ? Wat dunkt er u van, doctor?" Hij deed mij die vragen zoo bedaard, zoo koel weg, dat ik eerst verlegen was om hem er op te antwoorden.
13,206
MMKNMP01:001429007:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,857
Berichten van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie, 1857, Deel: Nieuwe Volgreeks, no. 4, 1857
null
Dutch
Spoken
1,986
3,779
BERIGTEN VAN DE IDERLiSDSCHE MAATSCHAPPIJ TER BEVORDERING DER PHARMACIE. April 1853". H/ientce Voiyreehs. N°. 4. MEIIEDEELIXGKBI HER DEPARVEIHEIVEIV. Departement Amsterdam. Mededeelingen uit de Notulen der Vergadering. 1. Inde vergadering der maand Februarij, deelde eender leden eenige opmerkingen mede over de bereiding van acidum valerianicum uit den wortel, volgens de methode van Reg na u 11, door middel van acid. sulphuric. en bi-chromas kalicus. Deze wijze van bereiding leverde eene dubbele hoeveelheid zuur, in vergelijking met die der Pharmac. Neerl. Uit 5 Ned. ponden rad. valerian. werd op deze wijze 1 med. ons zuur verkregen, terwijl, volgens de Pharm. Neerl., uit dezelfde hoeveelheid slechts 4 drachmen verkregen werd. Deze meerdere opbrengst kon niet 4 Volgens Art. 78 der Wet, ontvangen de Leden deze Berigten kosteloos. toegeschreven worden aan eene ontleding der etherische olie, naardien , volgens heide methoden, evenveel olie werd afgezonderd. 2. Aan de leden werden vertoond ettelijke specimina Huanuco-, roode en regaal-kinabasten, allen voorzien van duidelijke exemplaren der Hypogno rubro-cinctus. Hierdoor werd, ten genoege der vergadering, wederlegt eene aanmerking, in het Tijdschr. voor Wetensch. Pharm., n°. 1, p. 11, door den Heer Vrijdag Zijnen gemaakt, tegen de naamsbepaling eener kinasoort, in het Rijks Herbarium aanwezig en aldaar bekend als Huanuco-kina Mastenbr. Wegens de aanwezigheid van die mos-soort, meende de Heer Vrij dag Zijnen deze kina als Calisaya-bast te moeten beschouwen, terwijl juist daarom het stuk in der tijd als zeldzaamheid aan het Herbarium was afgestaan geworden. B. Dezer dagen had, volgens het verhaal vaneen der leden, de Arrondissements-Regtbank alhier te beslissen, of zekere alcoholische vloeistof was : genever of arak. De benoemde deskundigen, waarvan onze berigtgever er een was, ofschoon, volgens de uitwendige kenmerken, niet aarzelende om de vloeistof voor genever te verklaren, meenden zich echter hiervan door eenige proeven nog nader te moeten overtuigen. Vier Ned. oneen van het vocht werden aan eene zeer zachte overhaling onderworpen. Hot destillaat rook weinig naar genever, maar bezat kennelijk de reuk naar moutwijn, de zoogenaamde graanlucht. Het inde retort overbiijvende sterk naar 01. juniperi riekend vocht, werd met ether geschud. De ether afgescheiden zijnde, werd met chlor-calcium behandeld en daarna vrijwillig verdampt. Er bleven eenig druppels olie over, hebbende de reuk en smaak van genever-olie, verontreinigd door foesel-olie van graan. Twee Ned. oneen van het vocht gaven, door behandeling met chloroformylnm, na vrijwillige verdamping, eenige druppels genever-olie, zuiverder dan de vorige. Het vocht behandeld met bijtende kaliloog, gekookt ter verwijdering van alcohol, oververzadigd met zwavelzuur en daarna gedestilleerd, gaf een product, waaraan de reuk en smaak van foesel-olie van graan ten duidelijkste merkbaar waren. Krachtens deze uitkomsten, ondersteund door vergelijkende proeven met genever en arak, verklaarden de deskundigen, dat het aan hen ter onderzoek gegeven vocht was: genever. 26 Departement ’s Gravenhage. Mededeelingen getrokken uit de Notulen der Vergaderingen. 14. Werd gelezen eene memorie over wijngisting en spiritusbereiding, waarin liet gistingproces theoretisch werd verklaard naarde laatste waarnemingen. Zoowel de gisting voortbrengende, als de gisting ondergaande stoffen werden behandeld, de chemische werking bij de gisting nagegaan en de producten beschreven. Als eender resultaten van het geresumeerde werd gesteld, dat de meerdere voortbrenging van gist geen nadeel doet aan de hoeveelheid van dente verkrijgen spiritus. 15. Volgens F. Vielgath is de beste wijze, om bij opium het morphine-gehalte te bepalen, de volgende: 100 grein opium worden eenige minuten gekookt met 1000 greinen water, daarna worden er 25 greinen kalkhydraat, met water tot kalkmelk aangeroerd, bijgevoegd, de koking gedurende een kwartier voortgezet, warm gefiltreerd, het fikraat met kokend water uitgewasschen, tot dat het doorloopende water niet meer bitter smaakt. De verzamelde vloeistoffen worden met koolzure ammonia in overmaat gepraecipiteerd, de vloeistof door koken tot een derde verdampt, na de bekoeling gefiltreerd, het op het filtrum terugblijvende praecipitaat met alcohol van 90 pet. uitgetrokken en deze tinctuur op een waterbad tot droogwordens toe uitgedarapt, het overblijvende geeft door weging het morphine-gehalte aan. Archiv der Pharm. 1856, Marz, p. 303. Deze wijze van onderzoek heeft boven die van Guilli erin on d voor, dat zij minder tijd vereischt en de morphine niet vermengd kan zijn met narcotine; echter was de morphine, bij deze proef verkregen, meer gekleurd. 16. Over den verkoop van bijgeloovige en sympathetische geneesmiddelen door den Apotheker, heeft Dr. R. Wild een opstel geschreven , dat de moeite van het te lezen wel beloond. Het slot luidt als volgt: Hartelijk wensch ik, dat het aan de onderwijzers en godsdienstleraren moge gelukken het bijgeloof uit te roeijen, maar ik houd den Apotheker in zijn beroep hiertoe niet geregtigd daartegen te ijveren en te redeneren, en daarom is 27 de verkoop van zoogenaamde sympathetische of bijgeloovige geneesmiddelen bij handverkoop (huisnering) aan den Apotheker niet alleen geoorloofd, maar naar omstandigheden zelfs pligt. Archiv der Pharm., Marz, p. 344. Men moet wel in het oog houden , dat hier geen sprake is, om door kwakzalverachtige aanprijzing van geheime geneesmiddelen bijgeloof te doen ontstaan. 17. In plaats van de door Pomonti aangeprezen toevoeging van salpeter bij de bereiding van kwikzalf, prijst Haen 1 y zwavelzure potasch aan. Men neme 90 deelen vet, 6 deelen zwavelzure potasch en 500 deelen kwik; nadat men eenige minuten sterk gewreven heeft, is de kwik gedood, men voegt het overige vet er bij en de zalf is gereed. Archiv der Pharm., Marz , p. 356. Het toevoegen yan zwavelzure potasch, hier aangeprezen, door anderen weder wat anders, verdient geen aanbeveling, daar het de stelregel van den Apotheker moet zijn, zich aan de wettige voorschriften te houden, zonder toevoeging of weglating van eenige zelfstandigheid. Tot het vervaardigen van kwikzalf wordt aangeprezen te nemen eene kleine hoeveelheid van eene vorige bereiding overgehouden zalf en hierbij, onder sterke omroering, door eene kleine opening (bijv. door middel vaneen sterk fleschje, dat met eene met een klein gaatje voorziene kurk gesloten is) de kwik als zeer fijne droppels te spetten , zorg dragende dat de kwik zich niet tot groote droppels vereenigt; op deze wijze is de kwik in zeer korten tijd verdeeld, zonder dat van het voorschrift is afgeweken. 18. Schimmel, Apotheker in Bautzen, geeft op, dat, behalve do inmengselen van magnesia, gips en dergelijke, die op bekende wijze kunnen gevonden worden, wanneer er gevraagd wordt of roggebrood, opgegeven van de beste qualiteit te zijn, ook zoodanig is, de waarde bij vergelijking kan bepaald worden. Goed roggebrood, l'/2 tot 2 dagen oud, bevat 45 tot 47 pot. water; ineen platinakroes eerst met een matig vuur verbrand, fijn gewreven en dan aan eene sterke hitte blootgesteld, geeft eene kool, die 10,25 pet. bedraagt. Deze kool, met chlorwaterstof' zuur uitgetrokken en met water uitgewasschen , geeft een Altraat dat, ineen waterbad uitgedampt, gedroogd en daarna gegloeid, 0,75 tot 1 pet, vaste stof teruglaat. Archiv der Pharm., April, p- 24- 28 De methode, door Prof. A. H. van der Boon Mesch medegedeeld in zijn onderzoek naar vervalsching van roggebrood in het Tijdschrift van Nijverheid, berust op de bepaling van de hoeveelheid cellulose, om hier uit de al of niet toevoeging van overvloedige zemelen te bepalen en wordt door ZEd. met de volgende woorden opgegeven: Nadat het watergehalte naauwkeurig is bepaald, wordt het brood mef een mengsel, uiteen deel zuiver zwavelzuur en drie deelen water, gedurende 24 uren ineen glazen kolf aan eeno warmte van 100° C. ineen waterbad blootgesteld en het verdampte water telkens aangevuld. 29 Het zinkoxyde, volgens de Pharra. Neerl., zal ook altijd basisch zwavelzuur zink bevatten , daar het voorschrift opgeeft de oplossing van koolzure soda bij de oplossing van zwavelzure zink te voegen, hierdoor ontstaat terstond basisch zwavelzuur zink, dat door de later toegevoegde koolzure soda niet ontleed wordt; beter is het bij de kokende soda-oplossing die van de zwavelzure zink te doen en maar zooveel, dat de koolzure soda eenigzins in overmaat blijft; na behoorlijke uitwassching en matige gloeijing verkrijgt men een oxyde, dat maar weinig geelachtig on volkomen zuiver is. Men moet opletten, dat de koolzure soda geen ijzer bevat, dit is dikwijls het geval, hierdoor zoude, hoewel ijzervrije zwavelzure zink gebruikt was, een ijzerhoudend oxyde verkregen worden, dat na de gloeijing eene niet geelachtig witte, maar roodbruinachtige witte kleur had. 20. Tot opheldering van het door den Heer H. K1 oet eNo rtier, in het Tijdschrift, n°. 8 , 1856, medegedeelde, over cortex en extractum monesiae, werd ter bezigtiging gesteld cortex monesiae. Extracten van dezen bast van verschillenden oorsprong werden beproefd, waardoor het medegedeelde omtrent de vervalsching van deze bevestigd werd. 21. Bij de mededeeling over aloïne uit Cura9ao-aloë, geplaatst in n°. 12 van het Tijdschrift 1856 , werden, behalve de stoffen daar vermeld, als onderscheidene soorten van Cura9ao-aloë, het natuurlijke uit Cura9ao ontvangen sap , de aloïne uit de Cura9aoaloë, benevens die uit het sap verkregen, nog ter bezigtiging gegeven chrysaminzuur uit deze aloë bereid, benevens stalen vandoor dit zuur geverwde stoffen , die, na de verschillende gebezigde bijtmiddelen, onderscheiden gekleurd waren, als: blaauw, oranje, geel, bruin enz. Jammer is het dat de fabrikanten, die zich met verwen van stoffen bezig houden, dit zuur niet tot vorwstof bezigen. Het is waar de prijs is wei hoog, veroorzaakt door de omslagtige bereiding, maar als men da bijzonder groote verwkracht in aanmerking neemt, en de kleurstof doelmatig aan wendt, zoo dat niets ongebruikt teloor gaat, dan is deze hooge prijs slechts schijnbaar. 22. Om de vervalsching van sulfas chinicus met salicine te ontdekken, wordt door A. Creuse opgegeven, een deel verdachte sulfas chinicus te vermengen met een deel bichrorna® kallens en een deel water, te verwarmen, tot dat de bichroinas 30 kalieus is opgelost, er dan 2 deden geconcentreerd zwavelzuur bij te doen en het mengsel te verhitten tot er opbruisching ontstaat; wanneer er slechts 10 pCt. salicine ouder gemengd is, zal men duidelijk de eigenaardige reuk van saliciligzuur (de geur van Spiraea Ulmaria) waarnemen. Journal de Chimie Méd. et de Tox., 1856, pag. 473. Men heeft deze reactie beproefd maar zonder het opgegeven resultaat; wel werd er een prikkelende reuk waargenomen , maar die niet overeenkwam met Spiraea ülmaria. 23. Ter ontdekking van zetmeelhoudende stoffen, ter vervalsching bij chocolaad gevoegd, wordt opgegeven eene kleine hoeveelheid van deze zeer fijn te wrijven, ineen proefglaasje er twee of drie droppels potassa liquida bij te doen; indien er zetmeel is bijgedaan wordt de massa kleverig; met een glazen staafje omgeroerd, ziet men de deeltjes aan elkander kleven als bij gekookte stijfsel, dit is niet het geval mot zuivere chocolaad. Dit reagens is zelf gevoelig bij 1 pCt. vermenging. Journal de Chimie med. et de Tox., 1856, pag. 497. Deze proef is met goed gevolg onderzocht. 24. Als voorbeeld hoe scheikundige praeparaten in prijs kunnen verminderen, wanneer zij tot technisch gebruik worden aangewend, kan de carburetum sulfuris dienen. E. Deiss deelt mede, dat in 1840 de prijs van één kilogr. carb. sulf. was 50 tot 60 francs, later in 1848 was deze prijs gedaald tot 3 fr., om gebruikt te worden bij de vervaardiging van gevulcaniseerde gom elastiek. Tegenwoordig heeft hij een apparaat t uit drie retorten bestaande, waarmede hij in 24. uren 500 kilog. kan bereiden , het kilog. kost hem nu 50 centimes. Daar deze productie niet in verhouding staat tot het gebruik van gevulcaniseerde gom-elastiek, geeft hij eene berekening, waar bij bewezen wordt, dat carbur. sulfuris met voordeel gebruikt kan worden om de beenen, die voor ivoorzwart en lijmbereiding gebruikt worden , van vet te berooven; ook om oliehoudende zaden uitte trekken en wol te ontvetten. Chemical Gazette, 1856, p. 136. Met deze stof kan men op de volgende wijze, zonder het minste gevaar bij de bereiding van amorphe ofroode phosphorus, de nog onveranderde phosphorus wegnemen. De ballon, waar inde verandering door verhitting heeft plaats gehad, wordt 31 onder water geopend, de phosphorus met het water ineen glazen trechter geschud, waarvan de pijp met wat katoen is gesloten, inde fiesoh, waarop de trechter is geplaatst, wordt wat water gedaan. Wanneer de phosphorus bezonken is inden trechter, giet men er zoo veel water af, dat de phosphorus nog met een laag water vaneen paar duimen is bedekt, nu wordt er carb. 32.
23,193
MMKB10:001066002:mpeg21_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,858
Staatsblad van het Koningrijk der Nederlanden, 1858, 01-01-1858
null
Dutch
Spoken
7,271
14,695
Het 1ste hoofdstuk der begrooting van Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1859, betreffende het Huis des Konings, wordt vastgesteld als volgt: Artikel 1. Inkomen van den Koning 600,000 gulden Artikel 2. Inkomen van den Prins van Oranje 100,000 gulden Artikel 3. Inkomen van de Koningin-Weduwe 150,000 gulden Artikel 4. Onderhoud der Koninklijke paleizen 900,000 gulden in totaal tot een bedrag van negen honderd duizend gulden. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 28sten December 1858. WILLE M. De Minister van Financiën, VAN BOSSE. Uitgegeven den een en dertigsten December 1858. De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK STAATSBLAD van het KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begrooting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeend overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: (N°. 124.) WET van den 28sten December 1858, tot vaststelling van het tweede hoofdstuk der Staatsbegrooting voor den jaar 1859. Art. 1. Het tweede hoofdstuk der begrooting van Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1859, betreffende de Hooge Collegien van Staat en het Kabinet des Konings, wordt vastgesteld als volgt: EERSTE AFDEELING. De Staten-Generaal. Artikel 1. Reis- en verblijfkosten van de leden der Eerste Kamer. 15,000.00 Artikel 2. Schadeloosstelling van de leden der Tweede Kamer. 144,000.00 Artikel 3. Vergoeding der reiskosten van de leden der Tweede Kamer. 2,850.00 Artikel 4. Tractementen van de griffiers der beide Kamers, van de commissie-griffiers en van de ambtenaren en bedienden, personele toelagen, mitsgaders schrijfloon. 20,885.00 Artikel 5. Kosten vallende op de stenographie. 12,600.00 Artikel 6. Kosten vallende op het bezorgen der uitgave van de vroegere handelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 600.00 Artikel 7. Bureau- en locaalbehoorsten en drukwerk voor de beide Kamers. 27,415.00 Artikel 8. Aankoop van boeken voor de beide Kamers der Staten-Generaal. 700.00 Artikel 9. Buitengewone en noodzakelijke herstellingen aan het locaal en aan de meubelen der Tweede Kamer. 8,200.00 Artikel 10. Kosten wegens schadeloosstelling aan getuigen en deskundigen, krachtens art. 26 der wet van den 10 Augustus 1850 (Staatsblad nr. 45) Memorie. f 231,750.00 Transporteren f 231,750.00 Per transport f 231,750.00 11de AFDEELING. De Rade van State. Artikel 11. Tractementen van: den vice-president. Memorie de leden f 60,000.00 f 60,000.00 Artikel 12. Tractementen van den secretaris, de referendarissen, de commissie van Staat en van de ambtenaren en bedienden. 15,550.00 Artikel 13. Bureau- en locaalbehoorsten en drukwerk. 3,255.00 tiete AFDEELING. De Algemene Rekenkamer. Artikel 14. Tractementen van den voorzitter en van de leden. 29,000.00 Artikel 15. Tractementen van den secretaris, de verdere ambtenaren, geëmployeerden en bedienden. 74,830.00 Artikel 16. Bureau- en locaalbehoorsten en drukwerk. 7,650.00 Artikel 17. Kosten wegens opruiming van archieven. 75.00 78,805.00 111,555.00 Transporteren f 422,110.00 Per transport f 122,110.00 IVde AFDEELING. De Kanselarij der beide Orden. Artikel 18. Tractement van den ambtenaar ter kanselarij f 1,500.00 Artikel 19. Bureaubehoeften voor den kanselier 100.00 Artikel 20. Verhoogde soldijen van militairen, ridders der Militaire Willems-orde 45,000.00 Artikel 21. Toelagen van de broeders der orde van den Nederlandschen Leeuw 10,600.00 Artikel 22. Decoraties, de kosten van het stempelen daaronder begrepen 8,000.00 65,200.00 De AFDEELING. Het Kabinet des Konings, Artikel 23. Tractement van den directeur f 5,000.00 Artikel 24. Tractementen van de ambtenaren en bedienden .... 21,750.00 Artikel 25. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk 4,400.00 Artikel 26. Reis- en verblijfkosten. 350.00 31,500.00 Transporteren f 518,810.00 Per transport f 518,810.00 Video AFDEELING. Pensioenen en wachtgelden. Artikel 27. Pensioenen . . . . f 30,160.00 Artikel 28. Wachtgelden ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolge van maatregelen van bestuur. 3,071.00 33,231.00 Video AFDEELING. Artikel 29. Onvoorziene uitgaven 7,000.00 f 559,041.00 en alzoo een bedrag van vijf honderd negen en vijftig duizend een en veertig gulden. Art. 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen in de artikelen 1, 7, 10, 13, 16, 19, 20, 21, 22, 25, 26 en 27, ontoereikend mogen worden bevonden, kan het ontbrekende bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den Oktober 1841 (Staatsblad nr. 40), aangevuld worden door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Art. 3. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, de Hooge Collegien van Staat en het Kabinet des Konings betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zoovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, den 28sten December 1858. WILLEM. De Minister van Financien, VAN BOSSE. Uitgegeven den een en dertigsten December 1858. De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. STAATSBLAD VAN' HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. No. 19K ) WET van den 29sten December 1858, tot vaststelling van het derde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor den jaar 1859. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten; Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begrooting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het derde hoofdstuk der begrooting van de Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1859, betreffende het Departement van Buitenlandse Zaken, wordt vastgesteld als volgt: Iste afdeeling. Kosten van het Departement. Artikel 1. a. Tractement van den Minister. f 12,000.00 b. Tafelgeld Memorie. Artikel 2. Tractementen en bezoldigingen van den secretaris-generaal, van de verdere ambtenaren en bedienden 35,000.00 Artikel 3. Bureau- en locaalbehoefte, benevens drukwerk 14,000.00 Artikel 4. Reis- en verblijfkosten. 200.00 £ 57,900.00 IInde afdeeling. Kosten van de buitenlandsche zendingen en consulaten. Artikel 5. Tractementen en bezoldigingen van het personeel der gezantschappen Artikel 6. Tractementen en bezoldigingen van het personeel der consulaten Artikel 7. Uitrusting en reiskosten voor de gewone diplomatieke en consulaire ambtenaren, alsmede verblijfkosten bij tijdelijke verplaatsingen van derzelven Artikel 8. Kosten van buitengewone zendingen Transporteren Artikel 9. Briefporten, abonnementen op dagbladen en alle verdere uitschuitten van diplomatieke en consulaire ambtenaren in hunne betrekking Verschillende uitgaven. Artikel 10. Reis- en verblijfkosten van de commissie voor het afnemen van examens van aspiranten voor diplomatieke betrekkingen Artikel 11. Onderstand en transportgelden aan en ten behoeve van militairen, zeelieden en andere behoeftige Nederlanders buiten 's lands Artikel 12. Belooningen voor redding van en hulpbetoon aan Nederlandsche schipbreukelingen buiten 's lands, alsmede vergoeding van schade door die redding veroorzaakt Artikel 13. Bijdragen aan instellingen en kaspen buiten 's lands, zoowel ten nutte van den handel en der zeevarenden in het algemeen, als ten behoeve van Nederlandsche onderdanen in het bijzonder Artikel 14. Kosten van verschillende aard, voortvloeiende uit de betrekking van Limburg tot den Duitschen Bond, met uitzondering alleen van de tractementen en soldijen van het Limburgsch contingent Artikel 15. Geheime uitgaven Pensioenen, wachtgelden en aflopende betalingen. Artikel 16. Pensioenen Artikel 17. Wachtgelden aan ambtenaren, die door maatregelen van vereenvoudiging en bezuiniging buiten betrekking zijn en kunnen geraken Artikel 18. Aflopende betalingen Onvoorziene uitgaven Artikel 19. Onvoorziene uitgaven en alzozo tot een bedrag van vier honderd drie en tachtig duizend zes honderd zeventien gulden. Art. 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen onder de artikelen 3, 4, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16 en 17, ontoereikend zou worden bevonden, kan het ontbrekend bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den October 1841 (Staatsblad n°. 40), aangevuld worden door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Art. 3. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, het voorschreven departement betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zoovele posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegia en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 29sten December 1858. WILLEM. De Minister van Buitenlandsche Zaken, J. K. VAN GOLTSTEIN. Uitgegeven den een en dertigsten December 1858. De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCIC. Per transport 17,517,426.165 Vide afdeeling. Pensioenen, tijdelijke pensioenen, wachtgelden, gratificaties en onderstanden. Artikel 36. Pensioenen, daaronder begrepen de pensioenen verleend tot en met den laatste December 1818 aan de mindere geëmploieerde en werklieden aan 's Rijks maritime werken ... f 348,000.00 Artikel 37. Pensioenen aan mindere geëmploieerde, werklieden en bedienden bij 's Rijks maritime instellingen en op 's Rijks jacht en werkvaartuigen, mitsgavored aan hunne weduwen en kinderen 42,000.00 Artikel 38. Tijdelijk te verleenen pensioenen en onderstanden, alsmede non-activiteits-traktement van een hoofdofficier uit sedentaire betrekking eervol ontslagen 5,900.00 Artikel 39. Wachtgelden ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolge van maatregelen van bestuur. 16,399.00 Artikel 40. Gratificaties .... 4,300.00 416,599.00 Vilde afdeeling. Onvoorziene uitgaven. Artikel 41. Onvoorziene uitgaven. f 50,000.00 50,000.00 Totaal der begroting van het Departement van Marine f7,984,025.00 Artikel 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen onder de artikelen 3, 6, 7 8, 9, 10, 11, 12, 15, 16, 17, 18, 19, 20, 21, 22, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 34, 35, 36, 37, 38 en 39, ontoereikend mocht worden bevonden, kan het ontbrekende bedrag, met inachtneming van het voorschrift van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den October 1841 [Staatsblad n°. 40), aangevuld worden uit den post van onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Art. 3. De in den loop van het dienstjaar voorkomende behoeften, het voorschreven departement betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post van onvoorziene uitgaven aangewezen. Deze uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zoovele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegia en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 30sten December 1858. WILLEM. De Minister van Marine, j. s. lotsij. Uitgegeven den een en dertigsten December 1858. De Directeur van het Kabinet des Konings, de kock. STAATSBLAD van het KONINKRIJK DER NEDERLANDEN. Wij de Minister van Financiën van den 30sten December 1858, tot vaststelling van het negende hoofdstuk A der Staatsbegroting voor den jaar 1859. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. O™. 131.) Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten; Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begroting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het IXde hoofdstuk A der begroting van de Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1859, betreffende de Nationale Schuld, wordt vastgesteld als volgt: 1ste afdeeling. Interesten, lijfrenten en tontines. Artikel 1. Interesten van een kapitaal van 728,848,800.00 ingeschreven of in te schrijven rentegevende schuld aan twee en een half procent, verschijnende 30 Juni en 31 December 1859 f 18,221,220.00 Artikel 2. Interesten van een kapitaal van 110,844,930.70 ingeschreven of in te schrijven rentegevende schuld aan drie procent, verschijnende 1e Maart en 1e September Artikel 3. Interesten van de schuldbekentenissen van het voormalige Amortisatie-syndicaat aan drie en een half procent, van een kapitaal van 18,769,000.00 over het halfjaar verschijnende 1e April 1859, en van een kapitaal van 18,469,000.00 over het halfjaar verschijnende 1e Oktober 1859 651,660.00 Artikel 4. Interesten van een kapitaal van 213,853,600.00 ingeschreven of in te schrijven rentegevende schuld, aan vier procent, verschijnende 1e April en 1e October 1859 8,554,144.00 Artikel 5. Interesten, door het Rijk gewaarborgd, van een kapitaal van 14,027,500.00 schuldbrieven ten laste van 's Rijks overzeese bezittingen, aan vier procent, verschijnende 1e April en 1e October 1859 561,100.00 Transporteren f 31,313,476.92 Per transport f31,313,176.02 Artikel 6. Interesten van de schatkistbiljetten, waarvan de uitgifte is toegestaan tot een kapitaal van 9,800,000.00 tegen hoogstens vier en een vierde procent, zoo voor renten als voor kosten van uitgifte f 16,500.00 Artikel 7. Interesten van de schatkistbiljetten, waarvan de uitgifte is toegestaan tot een kapitaal van 4,000,000.00, tegen hoogstens vier en een vierde procent, zoo voor renten als voor kosten van uitgifte f 170,000.00 Artikel 8. Interesten van borgtochten van rekenplichtige ambtenaren, vieren tientallen honderd, verschijnende 30 Juni en 31 December 1859. 3,150.00 Artikel 9, Gewone lijfrenten over het jaar verschijnende 1 Januari 1859. 56,000.00 Artikel 10. Lijfrenten ten laste der domeinen geloopen hebbende. 7,234.00 Artikel 11. Nijmeegse tontine lijfrenten over het jaar verschijnende april 1859. 6,400.00 Artikel 12. Renten der geldleeningen voor den kiezelweg van Zutphen naar Groen, verschijnende 1 November 1859. 2,537.50 Artikel 13. Renten van kapitalen, opgenomen ter verbetering en tot onderhoud van groote wegen in het voormalig land van Valkenburg, in het hertogdom Limburg, krachtens overeenkomsten, met de belanghebbende gemeenten gesloten, ten laste van den Staat gebracht, verschijnende in 1859; te weten: van f 2072.00 31/2 ten honderd f 72.52 van f 18,469.90 h, 3 ten honderd 554.10 626.62 Artikel 14. Renten van vrijwillige en gerechtelijke consignatien. 13,250.00 Kloffe afdeeling. Amortisatie en aflossing van rentegevende nationale schuld. Artikel 15. Amortisatie en aflossing van rentegevende nationale schuld. 5,725,512.00 Artikel 16. Aflossing der geldleening voor den kiezelweg van Zutphen naar Groen, met 1 November 1859. 6,000.00 — 5,731,312.00 f37,133,987.54 en alzoo tot een bedrag van zeven en dertig miljoen een honderd drie en dertig duizend negen honderd zeven en tachtig gelden vier en vijftig cents. Abt. 2. Ter uitvoering van art. 4 der wet van den 22sten April 1850 (Staatsblad nr. 34) wordt de uitgaaf, voortvloeiende uit den aldaar bedoelden inkoop van rentegevende nationale schuld, met inbegrip van courtage en kosten van roodement en af- en overschrijving, bij verevening aangewezen op art. 15 (afdeeling II) van het 9de hoofdstuk A der begrooting van Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1859. Art. 3. Art. 15 zal tot de bij artikel 2 van deze wet bepaalde aanwijzing worden in staat gesteld door af- en overschrijving van hetgeen op de posten, die voor renten van de kapitalen, ingeschreven is ten name van het Fonds tot verzekering van de verzilvering van renteloze schulden, onder bewaring van de Directie der Nederlandsche Bank, bij het 9de hoofdstuk A der begrooting van Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1859 is uitgetrokken, zal blijken onbeschikt te zijn gebleven. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegia en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 30sten December 1858. WILLEM. De Minister van Financien, van de Koes. Uitgegeven den een en dertigsten December 1858. De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOOK. STAATSBLAD van het KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens art. 119 en 120 der Grondwet, de algemene begrooting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeend overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: (N°. 132.) van den 30sten December 1858, tot vaststelling van het negende hoofdstuk B der Staatsbegrooting voor den jaar 1859. Art. 1. Het 9de hoofdstuk B der begrooting van de Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1859, betreffende het Departement van Financierën, wordt vastgesteld als volgt: Iste AFDEELING. Kosten van het Departement. Artikel 1. Tractement van den Minister f 12,000.00 Artikel 2. Tractementen van den hoofd-administrateur, van den secretaris-generaal, van de hoofd- en van de verdere ambtenaren en bedienden, benevens toelage f 235,700.00 Artikel 3. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk f 36,000.00 Artikel 4. Reis- en verblijfkosten per dag f 2,300.00 f 286,000.00 De AFDEELING. Kosten van administratie van de groothoeken der nationale schuld en agentschap van het Ministerie van Financiën te Amsterdam. Artikel 5. Tractementen van de ambtenaren en bedienden, benevens toelage en schrijfloon f 38,580.00 Artikel 6. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk, grondbelasting, benevens kosten van onderhoud der gebouwen f 9,850.00 Artikel 7. Kosten voor rechtgeleerde advies en proceskosten. Memorie. Artikel 8. Drukkosten van saldoplekken f 48,430.00 f 286,000.00 Per transport f 48,430.00 f 286,000.00 biljetten en verdere formulieren en procuraties, bij het grootboek gedebiteerd wordende f 700.00 Artikel 9. Reis- en verblijfkosten f 100.00 — f 49,230.00 De AFDEELING. Kosten van administratie der rentebetaling van de nationale schuld. Artikel 10. Tractementen van den betaalmeester en van de verdere ambtenaren en bedienden f 29,060.00 Artikel 11. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk, benevens kosten van onderhoud der gebouwen f 3,750.00 f 32,810.00 De AFDEELING. Kosten van administratie der publieke schatkist. Artikel 12. Tractementen en bureaukosten van de betaalmeesters in de arrondissementen f 95,000.00 Artikel 13. Transportkosten van Selden f 6,000.00 Artikel 14. Kosten van invordering der onvervreemdbare rente van België, te goed komende krachtens § 1 van art. 63 van het tractaat van 5 November 1842 f 5,000.00 f 106,000.00 Transporterend f 474,040.00 Per transport f 474,040.00 De AFDEELING. Kosten van het muntwezen. Artikel 15. Tractementen van den voorzitter en van de leden van het Muntcollege f 8,500.00 Artikel 16. Tractementen van de verdere ambtenaren tot het Muntcollege en 's Rijks Munt behorende. f 10,775.00 Artikel 17. Bezoldiging van den Muntmeester. Memorie. Artikel 18. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk 1,000.00 Artikel 19. Reis- en verblijfkosten. Memorie. Artikel 20. Onderhoud van het muntgebouw, leverantien en arbeidsloonen van het instrumentwezen en de muntwerkzaamheden betreffende, schimpen delen voor den essaai, en belooning voor personele hulp in het laboratorium van den essaai . . . 7,200.00 27,475.00 vide AFDEELING. Kosten van administratie der directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijnsen, de scheepvaartregten en den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken. Artikel 21. Tractementen, toelagen, veranderlijke beloningen, schaaltarieven, f 501,515.00 Per transport f 501,515.00 deloosstellingen, vergoedingen en bureaukosten f2,715,340.00 Artikel 22. Bijdragen in de gemeenschappelijke kosten van de scheepvaart op den Rijn, waarvan de regeling is overgenomen aan de Centrale Commissie te Mainz f 1,800.00 Artikel 23. Premie voor aanhalingen, waarvan de boete of confiscatie geen of een te geringe aanmoediging opleveren f 700.00 Artikel 24. Druk-, linieer- en bindwerk en bindmaterialen, aankoop en onderhoud van werktuigen en andere benodigdheden, ijk- en justeerloon van maten en gewicht, mitsgaders briefporten, vracht- en transportkosten. f 40,800.00 Artikel 25. Aankoop van gronden, gebouwen en vaartuigen, aanbouw, huur en onderhoud van gebouwen en vaartuigen, vergoeding voor vuur en licht, mitsgaders aanschaffing van benodigdheden in en aan dezelfde. f 68,000.00 Artikel 26. Kosten voor een entrepôtinrichting te Rotterdam in de nabijheid van het station van den Nederlandschen spoorweg f 60,000.00 Artikel 27. Vervolgings- en proceskosten f 4,000.00 Artikel 28. Onverhaalbare kosten van vervolging wegens en kosten van schade-opnemingen tot bepaling van kwijtscheldingen op de grondbelasting. f 6,500.00 Transporteren f 2,897,140.00 f 501,515.00 Per transport f 2,897,140.00 f 501,515.00 Artikel 29. Onbetaalbare kosten van vervolging wegens de belasting op het personeel; mitsgadders kosten van schatting, telling en herziening wegens hetzelfde middei, voor rekening van het Rijk verblijvende f 28,000.00 Artikel 30. Onbetaalbare kosten van vervolging wegens het recht van patent. f 9,500.00 Artikel 31. Teruggeving van betaalde belasting van ongebruikte gouden en zilveren werken van Nederlandschen oorsprong, welke naar buitenlanden worden uitgevoerd, en vergoeding voor ten onderzoek versmolten of doorgesneden werken f 1,800.00 Artikel 32. Vergoeding voor reisen, verblijfkosten, verplaatsingskosten, daggelden, alsmede veer-, tol- en bruggelden f 9,000.00 Artikel 33. Kosten wegens opruiming van archieven f 400.00 Artikel 34. Agio op wissels en verlies op vreemde muntspecie voor ontvangsten wegens scheepvaartregten, afkoop van vuurgelden op de Westerschelde en voor onderhoud van het kanaal van Terneuzen f 3,000.00 Artikel 35. Dekking van tekorten in de kassen van de ontvangers der directe belastingen, in- en uitgaande regten en accijnsen, de scheepvaartregten en den waarborg en de belasting der gouden en zilveren werken. Memorie. 2,948,840.00 Transporteren f 3,450,355.00 Per transport f 3,450,355.00 Ville A. F DEELING. Kosten van administratie der indirecte belastingen, van de Staatsloterij en van de bewaring van het kadaster. Artikel 36. Bezoldiging en bureaukosten van de hoofd-ambtenaren der registratie en domeinen, van de ambtenaren van het buitengewoon zegel, van de directeur der Staatsloterij en van de ambtenaren van het kadaster. f 195,495.00 Artikel 37. Kosten van perceptie. 315,900.00 Artikel 38. Reis- en verblijf- en verplaatsingskosten 25,950.00 Artikel 39. Druk- en bindwerk, briefporten, vrachtloonen, kosten van emballage, van inkt, stempels en vormen, mitsgaders van instandhouding van archieven, en andere kleine uitgaven 12,200.00 Artikel 40. Kosten van papier voor het zegel 16,300.00 Artikel 41. Kosten voor het vervaardigen der prijscouranten van de publieke fondsen voor het recht van successie 1,800.00 Artikel 42. Kosten vallende op de vervaardiging en uitgifte van de plans en lijsten der trekkingen van de Staatsloterij 850.00 Transporteren f 568,495.00 f3,450,355.00 Per transport f 568,495.00 f3,450,355.00 Artikel 43. Kosten van vervolging en proceskosten 13,000.00 Artikel 44. Dekking van tekorten in de kassen der ontvangers van de registratie en domeinen Memorie. ° - 581,495.00 Villste APDEElsG. Kosten van administratie der posterijen. Artikel 45. Tractementen en toelagen van de postambtenaren in de provincies € 626,300.00 Artikel 46. Schadeloosstelling wegens bureau- en reiskosten aan inspecteurs, kantoor-onkosten en huishuur aan postdirecteuren, kleeding aan conducteurs, mitsgaders buitengewone kosten aan de ambtenaren van de ambulante dienst € 68,800.00 Artikel 47. Kosten van poststellen, postwagens, stoombooten, spoorwegen en verdere middelen tot vervoer der brieven € 270,000.00 Artikel 48. Onderhoud en lasten der postgebouwen, druk- en bindwerk, stempels, postzegels, benevens aankoop en onderhoud van postrijtuigen op de spoorwegen; alsmede van brieventasschen en zakken en brievenbussen, en verder materieel voor het postwezen benoodigd, de ambulante dienst daaronder begrepen € 32,800.00 Transporteren € 997,900.00 € 4,031,850.00 Per transport € 997,900.00 € 4,031,850.00 Artikel 49. Reis- en verblijfkosten. € 1,000.00 Artikel 50. Onderstandgelden van postmeesters der paardenposterij, die ten gevolge van de opheffing der paardenposterij buiten bestaan zijn geraakt en in behoeftigen toestand verkeeren; alsmede schadeloosstelling aan gewezen distributeurs en distributrices der brievenposterij voor het gemis van die betrekking € 5,075.00 € 1,003,975.00 IXde AFDEELING. Kosten van administratie en lasten der domeinen, mitsgaders het geldelijk heerschap der grote wegen, vaarten of kanalen en veren. Artikel 51. Tractementen, vergoedingen, bureau- en reis- en verblijfkosten € 66,598.00 Artikel 52. Kosten van onderhoud, grondbelasting, dijk- en polderlasten, uitkeeringen, kosten van vervolging en proceskosten, en andere uitgaven van verschillenden aard € 153,968.00 Artikel 53. Lasten van de grote wegen met geldleningen bezwaard, voor uitkeeringen van tol-opbrengsten en subsidie, in 1859 verschonende. € 16,775.00 € 237,341.00 Xde AFDEELING. Artikel 51. Honorarium van den lands-advocaat € 1,000.00 Transporteren € 5,274,166.00 Per transport € 5,274,166.00 XIde afdeeling. Pensioenen, wachtgelden en restitutie. Artikel 55. Pensioenen . . . . f 1,162,000.00 Artikel 56. Wachtgelden _ ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolge van maatregelen van bestuur 26,234.00 Artikel 57. Teruggave volgens het 4de lid van art. 6 der gewijzigde wet van den 9den Mei 1846 (Staatsblad n°. 24 ) van de toegepaste doorloopende korting, bedoeld bij art. 18 derzelve wet, voor zooveel die korting is gedragen door ontslagen ambtenaren, aan welke in het jaar 1859 het genot van pensioen wordt toegekend . . . Memorie. ^ 18823400 Xllde afdeeling. Artikel 58. Onvoorziene uitgaven 54,000.00 f6,516,400.00 en alzoo tot een bedrag van zes millioen vijf honderd zestien duizend vier honderd gulden. Art. 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen in de artikelen 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11, 13, 17, 18, 19, 20, 22, 23, 24, 25, 26, 27,28,29, 30, 31, 32, 33, 34, 35 , 37, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 45, 46, STAATSBLAD VAN HET KONINGRIJK DER NEDERLANDEN. (iN . \ 26.) WET van clen 29sten December 1858, tot vaststelling van het vierde hoofdstuk der Staatsbegrooting voor den jare 1859. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning dek Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau , Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten: Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat, volgens artt. 119 en 120 der Grondwet, de algemeene begrooting jaarlijks moet worden vastgesteld; Zoo is liet, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het I V de hoofdstuk der begrooting van de Staatsuitgaven voor het jaar 1859, betreffende het Departement van Justitie, wordt vastgesteld als volgt: Iste AP DEEL ING. Kosten van het Departement. Artikel 1. Tractement van den Minister ƒ 1200-00 Artikel 2. Tractementen van den secretaris-generaal, de ambtenaren, geëmployeerden en bedienden, maandgelden en schrijfloon 55,400.00 Artikel 3. Bureau- en locaalbehoeften en drukwerk 10,000.00 Artikel 4. Reis- en verblijfkosten. 200.00 ƒ 77,650.00 De AFDEELING. Kosten van de rechtelijke macht. Artikel 5. Tractementen van den president, den vice-president en de leden van den Hoogen Raad, van den procureur-generaal, de advocaten-generaal, den griffier, de substituut-griffiers en de ambtenaren, geëmployeerden en bedienden ƒ 107,700.00 Artikel 6. Tractementen van de presidenten, vice-presidenten en leden der provinciale gerechtshoven, van de procureurs-generaal, advocaten-generaal, griffiers en substituut-griffiers. 300,000.00 Artikel 7. Tractementen van de presidenten, vice-presidenten en leden der arrondissements-rechtbanken, van de officieren, substituut-officieren, griffiers en substituut-griffiers 472,600.00 Artikel 8. Tractementen van de kantonrechters en hunne griffiers 151,050.00 Artikel 9. Tractementen van de deurwaarders bij de provinciale gerechtshoven 8,100.00 Artikel 10. Vaste toelagen voor kleine onkosten aan den Hoogen Raad van de provinciale gerechtshoven, arrondissements-rechtbanken, kantongerechten en de daartoe behorend openbaar ministerie, schrijfloonen van de klerken bij de parquetten van de procureurs-generaal 90,800.00 ƒ 1,139,300.00 De AFDEELING. Kosten van het Hoog Militair Gerechtshof en de militaire auditie. Artikel 11. Tractementen van den president en de leden, den advocaat-fiscaal, griffier en substituut-griffier, de overige ambtenaren en de bedienden bij het Hoog Militair Gerechtshof ƒ 45,800.00 Artikel 12. Tractementen en toelagen van de auditeurs-militair in de provinciale kommandementen 19,600.00 Artikel 13. Toelage aan het Hoog Militair Gerechtshof en aan den advocaat-fiscaal, ingevolge art. 5 der wet van den 4den Juni 1858 (Staatsblad n°. 45) 3,300.00 68,700.00 Transporteren ƒ 1,285,650.00 Per transport ƒ 1,285,650.00 Vde AFDEELING. Oregelskosten en kosten van den raad van tucht. Artikel 14. Tractementen van den schepenregter en zijne assistenten . . f 2,000.00 Artikel 15. Algemene geregteKosten in strafzaken, transportkosten van uit te leveren vreemdelingen, en andere kosten, voortvloeiende uit de overeenkomsten tot wederkeerige uitlevering van beschuldigden en misdadigers; kosten van uitvoering van de voorschriften van art. 10 en volgende van de wet van 29 Mei 1841 (Staatsblad n°. 20) door de ambtenaren van het openbaar ministerie 220,000.00 Artikel 16. Bureaukosten, schrijven, drukloonen, briefporten, kosten van verlichting en verwarming van het lokalen der vergaderingen, schadeloosstellingen van getuigen, en verdere noodzakelijke uitgaven van den raad van tucht, bedoeld in art. 25 der wet van 7 Mei 1856 (Staatsblad n°. 32), en vacatiegelden van den president en van de leden van dien raad 2,500.00 / 224,500.00 Yde AFDEELING. Kosten van algemene of rijkspolitie. Artikel 17. Bureaukosten der procureurs-generaal bij de provinciale gerechtshoven, als belast met de rijkspolitie in de provinciën f 3,500.00 Transporteren f 3,500.00 f 1,510,150.00 Per transport f 3,500.00 f 1,510,150.00 Artikel 18. Bureaukosten der officieren van justitie bij de arrondissements-rechtbanken in zake van rijkspolitie en jagt en visscherij .... 4,175.00 Artikel 19. Tractement en abonnement voor bureaukosten van inspecteurs en commissarissen van algemene of rijkspolitie 6,000.00 Artikel 20. Tractement der rijksveldwachters, daaronder begrepen zij, die meer bijzonder belast zijn met het toezicht op de jagt en visscherij. . . 224,050.00 Artikel 21. Kleeding, wapening en uitrusting der rijksveldwachters . . 27,480.00 Artikel 22. Druk- en bindloonen, vergoeding voor schrijfbehoeften der rijksveldwachters 2,000.00 Artikel 23. Gratificaties voor bijzondere plichtsbeterachting en tot verdere aanmoediging der mindere ambten van algemene of rijkspolitie 2,000.00 Artikel 24. Reis- en verblijfkosten in zake van algemene of rijkspolitie en jagt en visscherij 2,500.00 Artikel 25. Kosten vallende op de uitleiding en uitzetting van vreemdelingen. 2,000.00 Artikel 26. Kosten vallende op de uitgave van het Algemeen Politieblad. 5,000.00 Artikel 27. Geheime uitgaven . . 10,000.00 Transporteren f 288,705.00 f 1,510,150.00 Artikel 28. Verschillende uitgaven, vallende op het toezicht en de conservatie der jagt en visscherij 16,400.00 305,105.00 Vide AFDEELING KOSTEN. Kosten der gevangenissen. ALGEMEENE DIENST. Artikel 29. Tractement van den inspecteur der gevangenissen. 3,000.00 Artikel 30. Tractementen, toelagen en belooningen der beambten en bedienden, hetzij tijdelijk of definitief aangesteld 136,725.00 Artikel 31. Voor de tijdelijke waarneming van betrekkingen, wegens ziekte of andere tijdelijke ongeschiktheid van beambten 1,500.00 Artikel 82. Gratificaties voor bijzondere pligtstbetrachting, en tot verdere aanmoediging van beambten, volgens het Koninklijk besluit van den 12den April 1827, n°. 101 900.00 Artikel 33. Abonnementen voor schrijfloonen en kleine onkosten der besturen over de huizen van arrest, van verbetering en opvoeding en de burgerlijke en militaire huizen van verzekering, mitsgaders voor de kosten der vergaderingen van de commissies van administratie over de zeven strafgevangenissen, en voor schrijfloonen van het thesaurierschap bij dezelfde 12,952.00 Artikel 34. Onderhoud der burgerlijke en militaire gevangenen (zoowel zieken als gezonden), met al den aanleg van dien, en van in transport zijnde bedelaars en landloopers, daaronder begrepen de verwarming, de verlichting en het schoonhouden der lokalen, de bewachting, de voeding, licht en brandstoffen voor de beambten die daarop aanspraak hebben, de kleeding- en liggingstukken voor de gevangenen en de bewaarders, de wapening der bewaarders, de kerk- en schoolbehoeften, de leesboeken, de vracht- en bureaukosten, mitsgaders het druk- en bindwerk. 480,000.00 Artikel 35. Dagloonen aan de gevangenen voor de huishoudelijke dienst, na korting van 's Rijks aandeel. 7,600.00 Artikel 36. Verstrekkingen en vervoer van geneesmiddelen voor gevangenen en voor beambten bij de gevangenissen die daarvan gebruik maken, alsmede genees- en heelkundige behandeling en leverantie van geneesmiddelen aan burgerlijke genees- en heelkundigen opgedragen, voor gevangenissen bij welke geen officieren van gezondheid zijn gedetacheerd. 11,000.00 Artikel 37. Transportkosten van veroordeelde gevangenen, bedelaars en landloopers, benevens reisgelden aan ontslagen en begrafeniskosten van overleden gevangenen, welke uitgaanskassen daartoe ontoereikend zijn. 12,150.00 Artikel 38. Reis- en verblijfkosten van ambtenaren voor de dienst der gevangenissen, mitsgaders vergoeding voor kosten van verplaatsing van beambten 1,700.00 Artikel 39. Kosten van het afzonderlijke huis van verbetering en opvoeding te Alkmaar voor jeugdige overtreders, die volgens art. Gebouwen. Artikel 41. Réparaties, verkoop en bijdragen in de kosten van onderhoud, oprichting, verkoop en inrichting van rechtstroombuizen, gevangenissen en buizen van bewaring, mitsgelijk de huur van dezelfde; kosten van oprichting en inrichting van passantenbuizen of bijdragen deswege, en kosten van aankoop en onderhoud van mobilair; voorts kosten wegens het ontwerpen van plannen en het maken van bouwkundige stukken, daaronder begrepen de daartoe betrekkelijke vacatiegelden, en reis- en verblijfkosten van de betrokken ingenieur-architect en de beloning van opzichters voor het toezicht op de uit te voeren werken. f16,262.00 Artikel 12. Aanbouw van nieuwe gevangenissen of van cellen voor eenzame opsluiting bestemd bij of in de bestaande gestichten, en eerste verstrekking van mobilair voor dezelfde, met inbegrip van de kosten wegens het ontwerpen van plannen en het maken van bouwkundige stukken, mitsgelijk de daartoe betrekkelijke vacatiegelden en reis- en verblijfkosten van de ingenieur-architect voor de nieuwe gevangenisbouw; voorts beloning van opzichters voor het toezicht op de uit te voeren werken en daggelden van de hoofdopzichter over de aanbouw van nieuwe gevangenissen, indien hij zich in die betrekking op reis moet bevinden. f71,000.00 Vijfde AFDEELING. Pensioenen, wachtgelden en gratificaties. Artikel 43. Pensioenen f 8,778.00 Artikel 44. Uitkeeringen aan buiten dienst gestelde scherpsregters en assistent-scherpregters, alsmede aan hunne weduwen en kinderen en aan die der overleden scherpsregters en assistenten. f7,156.60 Artikel 45. Wachtgelden ten behoeve van ambtenaren, uitgevallen ten gevolg van maatregelen van algemeen bestuur f6,828.00 Artikel 46. Gratificaties, onderstandgelden, schadeloosstellingen en beloningen f5,000.00 117,762.60 Nede AFDEELING. Artikel 47. Onvoorziene behoeften f 20,000.00 20,000.00 f 2,882,248.60 en alzodanig tot een bedrag van twee miljoen acht honderd twee en tachtig duizend twee honderd acht en veertig gulden zestig cents. Akt. 2. Wanneer de som, in dit hoofdstuk uitgetrokken voor een der onderwerpen van uitgaaf, begrepen in de artikelen 3, 4, 6, 7, 10, 15, 18, 21, 22, 24, 25, 26, 28, 31, 33 tot en met artikel 45 ingesloten, ontoereikend mogt worden bevonden, kan het ontbrekend bedrag, met inachtneming der voorschriften van het 2de lid van art. 24 der wet van den 5den October 1841 (Staatsblad nr. 40), aangevuld worden door overschrijving uit den post voor onvoorziene uitgaven, in hetzelfde hoofdstuk voorkomende. Art. 3. De in den loop van het dienstjaar opkomende behoeften, het voorschreven departement betreffende, welke hare omschrijving niet vinden in de artikelen van dit hoofdstuk, worden op den post voor onvoorziene uitgaven aangewezen. Die uitgaven worden bij de rekening omschreven en verantwoord in zoo vele bijzondere posten, als zij gelijksoortige onderwerpen betreffen. Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Collegien en Ambtenaren, wien zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand richten houden. Gegeven te 's Gravenhage, den 29sten December 1858. WILLEM. De Minister van Justitie, C. H. B. BOOT. Uitgegeven den een en dertigsten December 1858. De Directeur van het Kabinet des Konings, DE KOCK. STAATSBLAD van het KONINKRJK DER NEDERLANDEN. Nr. 97 van den 30sten December 1858. tot vaststelling van het tweede hoofdstuk der Staatsbegroting voor den jaar 1859. Wij WILLEM III, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, Groot-Hertog van Luxemburg, enz., enz., enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, salut! doen te weten: Wij in overwegingen genomen hebben, dat, volgens art. 119, §1, van de wet van 30 maart 1850 betreffende de begrotingen van het daaljaar 1859, de kosten van het Departement van Binnenlandse Zaken, worden vastgesteld als volgt: Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeend overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Art. 1. Het 1ste hoofdstuk der begroting van de Staatsuitgaven voor het dienstjaar 1859, betreffende het Departement van Binnenlandse Zaken, wordt vastgesteld als volgt: 1ste afdeeling. Kosten van het Departement. Artikel 1. Jaarwetde van den Minister van Binnenlandse Zaken f 12,000.00 Artikel 2. Jaarwetden van den secretaris-generaal, van de verdere ambtenaren en bedienden, mitsgaders schrijfloonen 119,000.00 Artikel 3. Bureau- en lokalen behoeften en drukwerk 27,500.00 Artikel 4. Reis- en verblijfkosten 800.00 f 159,300.00 2de afdeeling. Kosten van het bestuur der provincies. Noord-Brabant. Artikel 5. Jaarwetden van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 40,200.00 Artikel 6. Bureau- en lokalen behoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 10,800.00 Artikel 7. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 600.00 Transport f 51,600.00 f 159,300.00 Artikel 8. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 4,700.00 Gelderland. voor transport 1 51,600.00 f 150,300.00 Artikel 9. Jaarwegen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 39,800.00 Artikel 10. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen ..... 8,150.00 Artikel 11. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 15,500.00 Artikel 12. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 5,300.00 Zuid-Holland. Artikel 13. Jaarwegen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 51,930.00 Artikel 14. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 9,400.00 Artikel 15. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 172,480.00 Artikel 16. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten Noord-Holland. Artikel 17. Jaarwegen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen Artikel 18. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen Artikel 19. Kosten van bewaring, meubelen, verwarming, schoonhouden en verlichting van het bureau van den Commissaris des Konings te Amsterdam Artikel 20. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. Artikel 21. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten Zeeland. Artikel 22. Jaarwetten van den 172,480.00 f 159,300.00 950.00 0,000.00 49,020.00 8,275.00 700.00 1,600.00 6,000.00 Transporteren f 245,025.00 f 159,300.00 Per transport f 245,025.00 ( 159,300.00 Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 38,100.00 Artikel 23. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 6,700.00 Artikel 24. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 800.00 Artikel 25. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 3,000.00 Utrecht. Artikel 26. Jaarwetten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 33,700.00 Artikel 27. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 6,190.00 Artikel 28. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie 350.00 Transporteren f 333,865.00 f 159,300.00 Per transport f 333,865.00 f 159,300.00 Artikel 29. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten. . . . 2,000.00 Friesland. Artikel 30. Jaarwetten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 38,900.00 Artikel 31. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 8,800.00 Artikel 32. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 700.00 Artikel 33. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 3,900.00 Overijssel. Artikel 31. Jaarwagen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen ...... 37,700.00 Artikel 35. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 5,350.00 Artikel 36. Reis- en verblijfkosten Transporteren f 131,275.00 f 159,300.00 Per transport f 431,275.00 f 159,300.00 van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie 860.00 Artikel 37. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 3,225.00 Groningen. Artikel 38. Jaarwagen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 30,850.00 Artikel 39. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, onderhoud, lasten en huur van gebouwen 6,200.00 Artikel 40. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 700.00 Artikel 41. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 2,700.00 Drenthe. Artikel 42. Jaarwagen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede schrijfloonen 26,675.00 Transporteren f 508,485.00 f 159,300.00 Per transport f 508,485.00 f 159,300.00 Artikel 43. Bureau- en locaalbehoeften, drukwerk, verbouwing, onderhoud, lasten en huur van gebouwen. 6,130.00 Artikel 44. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. . 550.00 Artikel 45. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten ..... 2,600.00 Limburg. Artikel 4G. Jaarwegen van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie, alsmede echtheidloonen 37,225.00 Artikel 47. Bureau- en locale bezittingen, drukwerk, onderhoud, lasten en huur en aankoop van gebouwen en erven, 52,860.00 Artikel 48. Reis- en verblijfkosten van den Commissaris des Konings, van de leden van Gedeputeerde Staten, van den griffier en van de ambtenaren en bedienden bij de provinciale griffie. 600.00 Artikel 49. Reis- en verblijfkosten van de leden der Staten 2,835.00 G 11,285.00 Transporteren f 770,585.00 Per transport f 770,585.00 Nationale militie en schutterijen. Artikel 50. Jaarwegen van de militie-commissarissen f 13,800.00 Artikel 51. Bureau- en reis- en verblijfkosten van de militie-commissarissen; reis- en verblijfkosten of schadeloosstelling der leden van den militieraad en hunne plaatsvervangers; reizen verblijf- en vacatiekosten van genezen heelkundigen; schadeloosstelling van de secretarissen bij de militieraden; bezoldiging van hunne plaatsvervangers ter provinciale griffie; drukloonen, schrijfbehoeften; kosten vallende op het aanhouden van achtergebleven lotelingen; eereteekenen ter belooning van diensten bij de schutterijen, en verdere uitgaven 31,835.00 ——• 45,635.00 IVde AFDEELING. Medische politie. Artikel 52. Subsidie aan de provinciale commissie van geneeskundig onderzoek en toevoorzicht f 14,000.00 Artikel 53. Werend van epidemische en besmettelijke ziekten en bevordering der koepokinenting f 400.00 Artikel 54. Uitoefening van toezicht over de gestichten van krankzinnigen f 2,700.00 Transporteren f 17,100.00 f 816,220.00 Per transport f 17,100.00 f 816,220.00 Artikel 55. Jaarwegen en verdere belooningen van den directeur, de leeraren, ambtenaren en bedienden van 'sRijks Veeartsenijschool f 12,700.00 Artikel 56. Voeding en verpleging der kweekelingen en bedienden aan 'sRijks Veeartsenijschool; subsidie voor de verzamelingen en inrichtingen van onderwijs; onderhoud en lasten der gebouwen; onderhoud en aankoop van meubelen en gereedschappen; vuur en licht; administratieve en andere uitgaven f 17,700.00 f 47,500.00 Voor DEEL VI. Verdere uitgaven betrekkelijk het binnenlandsche bestuur. Artikel 57. Drukwerk ten behoeve van het Hoofdbestuur van het Fonds tot aanmoediging en ondersteuning van de gewapende dienst f 200.00 Artikel 58. Druk- en bindwerk voor het uitgeven van statistieke bedragen 2,500.00 Artikel 59. Reis- en verblijfkosten, bezoldiging van de secretaris, schrijven, drukloonen van de rijks-commissie voor de statistiek en verdere uitgaven voor die commissie 5,000.00 Artikel 60. Drukwerk en verdere kosten van de vierde algemene tienjarige volks telling 13,000.00 Transporteren f 20,700.00 f 863,720.00 Per transport f 20,700.00 f 863,720.00 Artikel 61. Plaatsing, onderhoud, vernieuwing en inspecteren van grensteekens 2,250.00 Artikel 62. Medailles voor menschlevende daden 350.00 Artikel 63. Kosten vallende op het begraven van op strand aangespoelde of uit zee aangebrachte lijken 300.00 Artikel 64. Kosten, voortvloeiende uit de bepalingen der wet van den 4den Juli 1850 (Staatsblad nr. 37), voorzover die kosten daarbij zijn gebracht ten laste van den Staat 50.00 Artikel 65. Ondersteuning aan gemeenten die buiten staat zijn in alle of sommige kosten hunner huishouding behoorlijk te voorzien 3,000.00 Artikel 66. Reis- en verblijfkosten van ambtenaren voor het doen van onderzoeken, naar aanleiding van het Koninklijk besluit van den 31sten Januari 1824 (Staatsblad nr. 19) 100.00 26,750.00 Vide AF DEELING. Waterstaat en publieke werken.
9,587
MMKB07:000757001:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
Bijdragen voor vaderlandsche geschiedenis en oudheidkunde, 1864, 01-01-1864
null
Dutch
Spoken
8,598
15,963
Edele, Eerentveste, Wijze, Manhaf te, Voorzienige, en seer Genereuze Heeren! Mijne Heeren! Naa dat ik de meeste quartieren van Indiën, ten dienste van de E. Compagnije hadde bezocht, en d'ontfangene cargasoenen en kostelijke Retouren , overall , behoorlijk verantwoort, zoo ben ik ten lesten, in den trein van Rijkloff van Goenss geraakt, alwaar ik mij in de belegering der steeden op de Cust Malabar, en 't Gouvernement der Comptoiren Koylan en Tutucoryn (zonder roem gesproocken) zoodanig hebbe gedraagen, dat ik de bevorderinge tot koopman, binnen de verbondene jaaren hebbe te wege gebracht: dies niettegenstaande, en tegen 't getuigenis van alle vromen, die mij kennen, soo ben ik valslijk achterhaaldt, en schandig getracteert, en van alle mijne middelen ontbloot; naadat ik te Colombo , hooftstadt van 't Eyl. Ceylan elff maanden tijdts , in gevangenis was gehouden; en eindtlijk (ter naauwernoodt) noch verloff verworff, om van daar naa Batavya te vertrecken, op hoope dat mijn onschuldt haar Ed. zoude bewegen , tot herstellinge van schaade, en geweldt, dat mij door den genoemden Rijkloff van Goens, Gouverneur van Ceylon , is aangedaan. Maar hoe weynig dat ik hier hebbe opgedaan, is daaruit off te meeten , dat ik mijn vertreck na 't Vaderlandt niet eer kan verwerven, voor dat ik 250 R. aan de wed. van d'Edle Heere Jacob Hustaardt *) zal hebben voldaan, twelk mij niet mooglijk is te doen, nademaale mij all mijne middelen zijn ontnoomen. Tschijnt off de liefde en 't goet gevoelen dat een iegelijk Christen tot zijnen evenaasten behoorde te hebben, hier, zoowel als te Colombo, bij de meeste menschen, ziek en doodtkranck is, zoodat men zich elders heen moet keeren , en zorge dragen voor de behoudenis van dieselve eer ze teenemaal werdt verdruckt. De veiligste uit- *) Van dezen gewaagt Nijhof zelf als van den voorganger van Van Goens in 't bestuur over Ceylon, Zee- en Lantreiie naar Oort-Indien, bl. 194 a, en F. Valentijn, als van een ambtenaar der Compagnie sinds lfH8, opgeklommen tot raad extraord. van Indien, in 1663 voor Cochin. vlucht is ons Vaderlandt. en zoo veel eerlijke luyden , die de welvaardt. van de E. Compagnije door Godts genadige» zeegen. met haar raadt en daadt noch onderstutten , en staande houden , tegen 't geweldt van zoo veell heimlijke en openbaare vijanden, als er daaglijcks uit den afgrondt komen opdonderen , om dat heerlijk gebou van desen Staat te ondermijnen. De hulpmiddelen werden ver gezocht, die men zoo ver van over zee moet verwachten ; dat ons verstant bijkans stille staat, en peinst, off de tijdt oit zall ommekomenP Dies onaangezien, zoo vindt ik mij zoodanig beschanst, dat ik geen andre middelen zie om er door te breecken en mijn lang versochte verlossinge te verwerven. Weshalve ik met mijne gedachten ben te raade gegaan, en bebbe mij ten lesten verstout, aan Uwer Edle te schrijven. Alle besonderheden van mijne gelegentheyt te verhaalen, daar zouden we een geheele riem pampier me beschrijven, 't Is dan zoodanig dat ik sonder recht of reeden, van Koylan, gevangelijk ben weehgevoert, na t Eylant Ceylon, en na elff maanden sittens, zonder datter iemandt, als soldaaten die mij bewaarden, mochte omtrent komen, aldaar ter audientie geroepen zijnde, heeft den fïskaal Montanier zoodanigen ongefondeerden en valschen eisch tegens mij weten te formeren, dat ik beschaamt ben zijnen naam alhier te bekennen. En niettegenstaande mijne schrifftlijke verantwoordiging, waaruit mijne oprechticheit genoegsam is te zien, en hoe getrou ik de Ed. Comp. hebbe gediendt, gelijk alle vroome Ministers die de E. Compagnie onder mijn gehoorsamheit, ie Koylan en Tutucoryn hebben gediendt, genoegsam hebben gekent; zoo ben ik van ampt en gagie ontbloot, en gecondemneert te betaalen, een somma van 8227 Re., welke overgroote somma van pennongen ik noit machtig ben geweest, en derhalven ook niet mogelijk, om dieselve te voldoen, schoon dat alle mijne middelen, tot mijn zijdgeweer en rotting toe, bij openbare vendatie an den meestbiedende zijn uitgeveildt en verkocht. Daar beneffens alle mijne maandgelden, en gesloten Rekening, e r. omtrent 9000 gl., die ik sedert mijn vertrek uit het Vaderlandt , met swaren arbeydt hebbe verdiendt (en waarop ik tot heden toe niet hebbe genooten, als in mijne gevangenis op Colombo, omtrent 25 R<1.) konnen op verre uaa 't gecondemneerde niet ophaalen. Batavya, den Oden 8ber Anno 1667. Dit stuk i3 mede onlangs door den heer de jonge onder een hoop onbeduidende papieren in het Rijks archief ontdekt. Weinige dagen daarna, toen dit blad op het punt was afgedrukt te worden, zond hij mij een ander pas in t Rijksarchief opgespoord oorspronkelijk document, waarvan ik hier nog met een woord gewagen moet. Het is door denzelfden J. N., uit dezelfde hoofdstad van Ne<*rlands Indien, aan dezelfde bewindhebbers der kamer Amsterdam gerigt' vij vierendeeljaars na de voorgaande missive, welke ook woordelijk als bijlage daaraan weder is vastgehecht. Dit herhaald schrijven draagt de dagteekening van 15 Januarij 1669 en doet ons N. kennen als die, zonder door het stilzwijgen der Amsterdamsche heeren op zijn vroeger schrijven afgeschrikt te zijn, nu veel uitvoeriger zijne belangen blootlegt in eene memorie van 35 bladz. in-folio. Het is merkwaardig voor 's mans levensgeschiedenis in het Oosten. Trouwens, tot regtvaardiging van zijn verlangen weidt hij (wat hij wel vroeger had mogen doen) uitvoerig uit over zijne fata op zijne beide reizen naar Oost-Indiën. Vooral gaat hij in bijzonderheden na, hoe hij op die tweede reize, zoo in het administratieve als in het burgerlijk beicer, steeds op eiken zijner togten, zoo naar Amboina, naar Pormosa (eigenlijk een mislukte naar Japan), naar erzie, als naar de kust van Malabaar, en laatstelijk te Koy' het mceste vertrouwen van wege zijne opperhoofden genoten had, totdat hij, te Tutucoryn zijnde, door laster vervolgd en beschuldigd werd, gelijk het andere stuk van 9 October 1667 reeds beknoptelijk inhield. Hij ontkent geheel en al zijne schuld en bekleedt deze ontkenning met redenen, maar lascht een verhaal in van de harde en wreede behandeling, die ook een ander Nederlandsch ambtenaar estijds onschuldig van den gezagvoerder van Coehin, gelijk iij van den toenmaligen gouverneur van Ceilon te Colombo te verduren had. Dit met redenen gestaafde smeekrift schijnt eindelijk, of heeren bewindhebbers, of althans eenigen hunner, de Witsen's vader en zoon, van zijne onsciuld overtuigd en tot het overzenden der verlangde gelden aangespoord te hebben. Althans, gelijk wij boven zagen, in Junij des volgenden jaar's 1670 was hij in et vaderland terug. In ons oog staat hij, na de lezing dezer memorie, die wij hier om hare uitvoerigheid niet nlasschen, genoegzaam geregtvaardigd voor ons. 4* OUDHEIDKUNDIGE KEISBERIGTEN UIT DUITSCHLAND, HONGARIJE, BOHEMEN EN ZWITSERLAND. DOOK Dr. 1-. J. F. IUS88BS. (Vervolg van bl. 315—859.) Nog denzelfden dag verliet ik de Saale-stad en spooule naar Leipzig. Niet onopgemerkt bleef onderweg de plek , waar voor omstreeks eene halve eeuw de groote en bloedige volkeren-slag geslagen werd, die het krijgsgeluk van den eersten Napoleon verbrak , en waarvan de hoofdfeiten mij onderweg nog tijdig door bSdekers reisboek in herinnering gebragt waren. Ernstig stemde mij wel de gedachte aan de duizenden, die, om de eer- en heerschzucht van een enkelen te bevredigen, op deze velden hun graf vonden. Daar rusten zij nu, onder het golvend graan, op akkers, door hun bloed gedrenkt. Weelderig tiert er het graan: het is als of die akkers zóó te treffender den zegen des tegenwoordigen vredes verkondigen. Maar zal die vrede duurzaam zijn, vroeg ik mij zeiven. Reeds had Napoleon III zijne legerscharen in Italië vereenigd; overal zag men opgewondenheid , troepenbeweging en verplaatsing. En toch kon men toen nog niet van verre vermoeden, dat eerlang Italië's vruchtbare en liefelijke velden betrekkelijk niet minder door bloed en tranen zouden worden bevochtigd , dan die van Stötteritz, Probstheide en hoe de plekken verder heeten, die hier door opgerigte gedenkteekenen de drie droevige, maar in gevolgen heilrijke dagen van den Leipziger slag in herinnering houden. In Leipzig trachtte ik liet eerst prof. uveuueck , directeur van het archaeologisch museum , te ontmoeten, doch trof hem tot mijn leedwezen niet te huis. IntuSschen begaf ik mij alleen naar het museum. Dit was gesloten. Men was met schoonmaken en met oprigten van nieuw aangekomen afgietsels bezig; maar op mijn verzoek erlangde ik van de vrouwelijke custode de vergunning om er door te wandelen. Meer scheen, tot kennismaking er mede ook niet noodig. De jeugdige verzameling bevatte slechts een klein getal antieken. Het waren p. m. 25 beschilderde vazen, enkele grieksche terracotta's, een paar bronzen beeldjes en etruskische spiegels, eenige romeinsche lampen , enkele intaglio's, een egyptische sarcophaag (die mij bekend of uitgegeven toescheen) en eenige kleine egyptische lijkbeeldjes. Een en ander bevond zich in eene kamer, bij de verzameling van afgietsels van antieken. Bij deze was blijkbaar in het oog gehouden, om uit verschillende tijdperken der kunst eenige beeldwerken te hebben. Men kon het de verzameling, ook in hare schikking, aanzien , dat zij vooral aangelegd was ten behoeve van kunsthistorische voorlezingen, gelijk die dan ook door overbeck , naai men weet, met vrucht gehouden worden, en waarvan zijne Geschichte dar gviechisclien Plastik eene vrucht is. Sedert mijne aanwezigheid te Leipzig heeft deze geleerde een catalogus van het museum uitgegeven, getiteld Die archdologische Sammlung der Universiteit Leipzig (Leipzig, Hinrichs, 1859, 8°) die, wat de afgietsels betreft degelijk is, en er beter uitziet dan zijn op jeugdiger leeftijd geschreveu Katalog des Königl. Hhein. Museums vaterlandischer Alterttamer zu Bonn (Bonn 1851 , 8°). In de voorrede van den catalogus der Leipziger verzameling wordt over het ontstaan (1831) en den aanwas des museums uitvoerig berigt gegeven. Het etruskische kommetje, waarvan boven (d. n. bl. 350) sprake was, is in den catalogus wel gekenmerkt als „voorzien van een etruskisch opschrift", maar het opschrift zelf is niet vermeld, gelijk met de grieksche en latijnsche opschriften wel plaats heeft. Dat de schrijver zich in zijne griechische Plastik vergiste teen hij den beroemden Apollo van Tenea nog als te Athene aanwezig vermeldde, is vroeger door ons aangestipt *); het bevreemdde ons eenigzins, dat hij nu nog, S. 2 van den catalogus, blijft berigten, dat dit stuk in bezit zou zijn van den heer prokesch von osten ; het bevindt zich sedert lang in de koninklijke verzameling te Munchen. Te Leipzig zou juist de beroemde mis beginnen. Er waren reeds kramen opgeslagen en er kwamen onophoudelijk vreemdelingen aan. Maar de toenemende oorlogsberigten gaven weinig hoop op goede zaken. Een juwelier uit Praag, die met mij in hetzelfde hotel logeerde, liet onder tafel eenige fraaije stalen zien; het waren versierselen van in goud gevatte boheemsche grauaten; braseletten, broches enz., alles solied bewerkt en betrekkelijk goedkoop, maar niet zeer smaakvol, te veel met granaten bezet. Opmerkelijk kwam mij te Leipzig voor, dat vele groote benedenhuizen van kooplieden donkere bazars waren, ter weêrszijde met koopwaren opgehoopt. Zij worden eigenaardig „Höhlen" genoemd, hebbende met rotsholen eenige overeenkomst. In die „Höhlen" worden gedurende de mis, gelijk men zeide, de groote zaken gedaan. Den 29 April kwam ik 's middags met den trein te Dresden. Het weder was gunstiger geworden. Ook de weg van Leipzig op Dresden was bevalliger dan die van Halle naar Leipzig. Hier en daar heuvelen en dalen; — bekoorlijk waren de gezigten bij Würzen (waar twee bruggen over de Mulde voeren), bij Oschatz en de „Weintraube", het laatste station vdór Dresden. Een tunnel door het rotsgebergte van p. m. twee minuten sporens geeft hier eene treffende afwisseling. Maar een prachtig gezicht levert de intrede in Dresden op, aan weêrszijde van de brug, over de statige Elbe. Terstond na mijne aankomst zocht ik den germaanschen oudheidkundige Dr. klemm op , en dezen niet vindende begaf *) In onze aankondiging van dat werk in den K. en L. bode 1858. ik mij tut den klassieken archaeoloog Dr. hettnee, directeur der Antieken-gallerie. Dezen trof ik te huis en bragt een aangenaam uur met hem in zijne vriendelijke tuinkamer door. Er werd afgesproken 's anderdaags te zamen de Antiekengallerie te bezoeken. Bene wandeling naar de algemeene wandelplaats aan de Seestrasse mogt te Dresden niet verzuimd worden. Maar wegens het koude weder waren er weinig wandelaars. Mijns inziens wandelt men te Dresden ook wel zoo aangenaam op de breede trottoirs, langs de kolossale woonhuizen en winkels, waar het op verre na niet zoo levendig en drok is, als te Leipzig en te Berlijn, s Anderen daags begaf ik mij vroegtijdig naar een boekhandelaar, om den mij onbekend gebleven cataloog van het Museum , door hettner vervaardigd , aan te koopen ; maar vruchteloos zocht ik hem bij twee boekhandelaars. Eindelijk vernam ik dat hij enkel in het museum te koop was: wèl eene vreemdsoortige geldspeculatie. Het museum was p. m. een half uur van mijn hotel verwijderd. Eenigzins ontstemd over de teleurstelling begaf ik mij op weg, maar eene vriendelijke ontmoeting bragt mij weer in goeden luim. Onder de wandeling over de Alt-markt, waar in open kramen allerlei eetwaren, vleesch, groenten, vruchten enz., verkocht werden, zag ik eene lange rij tafeltjes vol afgeknipte bloemen en loover, waarbij vrouwen en meisjes drok bezig waren met kransen te vlechten en ruikers te maken. Zij legden daarbij eene groote handigheid en veel smaak aan den dag. De eerste bij wie ik dat werk eenige oogenblikken toekeek was een vriendelijk boerinnetje, dat reed» vele bevallige ruikertjes gereed had, en vlijtig met het vervaardigen van andere voortging. Daar men veronderstellen mag, dat die menigte kransen eu ruikers koopers vonden, mag men er wel uit afleiden dat de bewoners en bewoonsters van het bevallige Dresden veel met bloementooi op hebben. Misschien is echter eene hoofdreden van het groote debiet gelegen in de daar heerschende gewoonte, om bij huwelijken, begrafenissen en andere plegtigheden kransen tot eere-sieraden te gebrui- ken. Mijn bloemenmeisje bood mij een fraai bouquet aan, waarin vooral amandelbloesems prijkten. Het speet mij , te ver van vaderland en vrienden verwijderd te zijn, om het als aandenken derwaarts te zenden, want voor mij zeiven, op weg naar een museum, was het een wezenlijke ballast. Ik zeide haar dit, maar zulks scheen haar niet teleur te stellen; vrolijk zette zij haren arbeid voort, terwijl zij bij haren groet nog de vriendelijke woorden voegde: „kommen Sie bald zurück." Een vreemde wensch, die ik zeker als satire zou aangemerkt hebben, zoo mij niet gebleken was, dat overal waar men te Dresden iets koopt, of ook zonder te koopen in een winkel naar iets vraagt, men bij het heengaan met de woorden „kommen Sie bald zurück" begroet wordt. De verzamelingen van antieken en afgietsels bevinden zich (sedert het jaar 1785) in ruime zalen van het beroemde japansche paleis, ook wel „grime Gewölbe" genaamd. De naam „grün" is denkelijk van het koperen en met kopergroen overtogen koepeldak afkomstig. — Hier kon ik eindelijk de catalogussen dier beide verzamelingen koopen. De eene bevat de oordeelkundige beschrijving der Bildwerke der Königl. Antikemammluny (1856), de andere heeft den titel: Das Konigliche Museum der Gypsabgiisse (1857). De catalogus der antieken, waarvan de voornaamste reeds sedert eene eeuw door beschrijvingen en uitgaven, vooral door beckers Augudeum (1804—1811), algemeen bekend waren, behoort tot de beste. In de voorrede vindt men eene beknopte geschiedenis der verzameling, en achteraan zijn op p. m. 20 plaatjes de belangrijkste beeldwerken in houtsneden van gaber, naar teekeningen van kirchbach , voorgesteld, terwijl in een aanhangsel ook nog een overzigt voorkomt van de verzameling der vaderlandsche oudheden, afkomstig van wijlen den oudheidvorscher preuskek. Onder geleide van prof. hettner de zalen doorwandelende en bij enkele beeldwerken meer bijzonder stilstaande, kon mij dit bezoek niet anders dan leerzaam en aangenaam zijn. De onjuiste restaurering van het hoofd der beroemde Ariadne werd mij door hettner toegestemd. De algemeene indruk, dien de eerste beschouwing dezer collectie op mij maakte, kan ik niet beter uitdrukken dan met de woorden van hettner zelf, S. n. van de voorrede van zijn cataloog: „deze verzameling, ofschoon heden ten dage door andere hier en daar (in dezen en genen opzigte) overvleugeld, kan zich toch met regt beroemen, in historisch opzigt eene der belangrijkste van de gansché wereld te zijn." In haar werd, reeds in 't begin deivorige eeuw , de door begeb's Thesaurus beroemd gewordene brandenburgsche verzameling ingelijfd; daarbij kwam later de collectie van den kardinaal albani, die met winckelmann's vorming in Italië zoo onafscheidelijk verbonden en door dezen zoo beroemd geworden is. Vóór winckelmann en rafael mengs te Rome „de grondleggers werden van geheel de nieuwe kunstontwikkeling", hadden zij zich in deze Dresdensehe verzameling geoefend; hier was hun eerste kunstleven opgewekt, hier waren de grondslagen hunner kunstkennis en ontwikkeling gelegd. Daarom mag zij in historisch opzigt wel de belangrijkste der wereld heeten. loen na den afloop van dit museum-bezoek het weder gunstiger was geworden, gevoelde ik mij opgewekt een uitstap naar buiten, in de zoogenoemde „Sachsische Schweitz" te doen. Gesprekken, aan tafel gevoerd, over de schoone natuur bij de „Bastei", gaven er bijzondere aanleiding toe. Te 2 uren kon ik met den trein derwaarts vertrekken, en te 9 uren 's avonds terug zijn. Zoo gebeurde het! Van Dresden ging de togt naar het dorp Rhaten; daar stak men in een bootje de Elbe over, om het rotsgebergte te bestijgen , dat den naam Bastei draagt. De spoorwegreis van Dresden naar Rhaten, over de hoogte, langs de Elbe, die beneden door een dal van groene weiden en bloeijend geboomte kronkelt, levert schilderachtige gezigten op. Treffend is ook de aanblik der soms steile bergrotswanden, van gelen en graauwen zandsteen, aan de overzijde der rivier; terwijl, aan deze zijde zacht hellende bergen het oog verrukken en door hunne afwisse- lende gedaanten ons onwillekeurig de bevallige heuvelen te Beek en Ubbergen herinnerden; maar zij zijn vruchtbaarder dan deze laatste en meer gecultiveerd; toen prijkten zij met bloeijende vruc'ntboomen. Zoo was het links van den weg de stoute trotschheid der natuur, in hare hemelhooge rotsgevaarten, waar de Elbe zich met eeuwen heugend geweld eene breede baan door gebroken heett; regts de betooverende aanminnigheid eener vruchtDare vegetatie, die de ziel beurteling met verhevene en liefelijke aandoeningen vervulden. Dat is geen arm, neen een rijk, een vruchtbaar land, die breede vallei, waar de gele Elbe door heen stroomt. De landman is er nijver en welvarend, naar het schijnt. De nijverheid valt vooral in het oog bij de steen- en houttransporten, van de bergen, in schuiten en aan vlotten, die den stroom afzakken, en nu en dan door eene stoomboot voorbij gesneld, eene levendige afwisseling geven. — De Elbe overgestoken , besteeg ik de 600 voet hooge Bastei langs eene menigte in de rots uitgehouwen trappen. Dat ik daarbij niet altijd zonder huivering was, lag zeker niet in het gevaarlijke van den togt, maar in het ongewone, het ijzingwekkende der afgronden en rotsspleten die men heeft voorbij te gaan, en waardoor ik zelf3 op de fraaije steenen viaduct, p. m. 400 voet hoog, en waarvan men de treffendste uitzichteu over de rotsen heeft, de oogen onwillekeurig moest nederslaan. Inmiddels was ik zeer tevreden, eindelijk het toppunt bereikt te hebben. Hier verraste het mij niet weinig, een wel ingerigt hotel aan te treffen , waar, even als in de grootste stadshotels, wèl gekleede kellenaren, met hunne semët om den arm, u begroeten. Te midden eener verhevene, romantische wildernis, heeft een modern hotel, waar bijna alles te bekomen is wat aan de verschillende behoeften en wenschen kan voldoen, op het eerste gezigt iets stuitends, iets teleurstellends; ofschoon ik gaarne geoof, dat het voor de meeste bezoekers na zulk een vervaarlijken togt aangenaam is eene inrigting van dien aard aan te treffen. Ik heb evenwel den huisvloer niet betreden; buiten, onwillekeurig aangetrokken door de prachtige vergezichten, die men aan de zuidzijde en uit de houten koepeltjes genieten kan , vleide ik mij neder op eene ruwe bank tegen den buitenwand van een rustiek tentje, een verkwikkelijk zitplaatsje, beveiligd tegen den guren noordoostenwind en waar men de stralen der lang ontbeerde lentezon volop genieten kon. Grootsch en bevallig tevens waren hier de vergezichten, soms gebroken0door zware, zwarte takken der pijnboomeu, waarmede de bergtop omkransd is; nu in afgronden, dan op gele, graauwe en witte rotspunten, met duizendjarig mos overdekt, of op het eerste lentegroen der beuken en berken, of op den met klokbloemtjes bezaaiden mosgroad der bosschen. Js hier dan niemand, dacht ik, met wien ik over al die heerlijkheid gedachten wisselen, gevoelens mengelen kan, dan deze door dat natuurgenot reeds lang verzadigde kellenaaif Naauwelijks was de klagt opgerezen, of ik hoorde geritsel tusschen de groene bladeren, en zag weldra eene bonte, veelkleurige menschengolving; het was een naderend gezelschap, dat zich eindelijk, ongegeneerd, op dezelfde bank met ver van mij nederzette. Een gesprek werd aangeknoopt; er bleek uit, dat het eene poolsche familie was, bestaande uit vader en moeder, twee volwassen zoons en twee dochters, naar het scheen. De meisjes hadden handen, ja armen vol met versch geplukte bloemen, in groote ruikers zaamgevat, en zetteden zich aan een afzonderlijk tafeltje om ongehinderd kransen te vlechten; de heeren verwijderden zich weldra. Ik onderhield mij toen eene wijl met de oude poolsche, waarbij echter af en toe een der meisjes voor tolk moest spelen, daar ik geen poolsch, zij geen duitsch en slechts gebrekkig fransch verstond. Toen ik van de „Bastei" afklom, om, beter dan >i] het opstijgen, alles goéd in oogenschouw te nemen, trof mij een opschrift, boven in eene rotswand, met groote letters uitgebeiteld. Het luidde: ZUR ERINNERVNG AN TIEDGE DEM SANGER DER VRANIA. De kolossale letters van het opschrift, de rots waarin het was aangebragt en de eenvoud van den inhoud vereenigden zich om het treffend te maken. Het was er voor eenigen tijd door eene vereeniging van kunstenaren op aano-ebragt. Bij die gelegenheid was er een groot feest gegeven^; eene welverdiende, maar bescheidene hulde aan den grooten dichter; de namen van hen die ze bragten waren er niet bij vermeld. Wanneer de groote kunstkenner winckelmann in zijn tijd het beklaagde, dat de Dresdensche antieken zoo slecht geplaatst waren, dat zij „als haringen op elkaar gepakt, slechts gezien maar niet beschouwd konden wWden", — hoe zou hij, indien hij de tegenwoordige smaakvolle en doelmatige expositie kon gadeslaan, opgetogen zijn bij het aanschouwen der ruime, heldere, zalen, welks muren, niet minder dan te Berlijn, in pompejaanschen stijl, onder de leiding van den beroemden kunstenaar semper, beschilderd zijn, en van hetwelk aan den te vroeg gestorven oudheid- en kunstkenner w. h. schulz de eerste verdienste toekomt (zie heitner's Cat. Vorrede, S. 9). Alles is in negen zalen ten toon gesteld, terwijl in ééne tevens kleinere grieksche en romeinsche voorwerpen, huisraad, wapens, versierselen, gemmen, en in eene andere terracotta's en beschilderde vazen, benevens enkele egyptische voorwerpen, meerendeels in afzonderlijke kasten, geplaatst zijn. lot de beste marmeren beelden behooren de voortreffelijke groep van den Hermaphrodiet die zich tegen een Sater verweert (n. 305) en waarover o. a. ook te raadplegen clarac , Mus. de Sc. IV PI. 1735 A; de bekoorlijke Venus-torso, overeenkomstig met, en welligt nog meer idealisch dan, de mediceïsche (n. 383); een hoofd van een Apollo (n. 101) en van eene Niobide (n. 115); de treurende Ariadne, misschien uit de school van Praxiteles (n. 386) , doch waarvan het (antieke, maar niet oorspronkelijke) hoofd te gemanierd geplaatst is. Ook twee vrouwenbeelden uit Herculanum verdienen, vooral wegens de goede draperie, de meeste opmerkzaamheid (No. 259, 260). Deze behoort ook vooral geschonken te worden aan den zeldzamen en veelbesproken drievoet, waarop o. a. de strijd van Apollo met Heracles om den pythischen drievoet gezien wordt (n. 201); het is eene romeinsche imitatie in arehaïstischen stijl, doch wordt door hettner als „alter Tempelstil" bestempeld. De jongste proeven van verklaring van dit beeldwerk zijn van stark, in gerhard's Denkmaler und iorschungen, 1858, No. 111 (cf. Taf. CXI) en daartegen van bötticher, terzelfder plaats No. 116, 118 (cf. Taf. CXVI, CXVII), en hettner in den Arehaeol. Anzeiger1858, S, 203* u. f. Den Amor, die meteen leeuw speelt (No. 197), voer ik enkel aan, omdat zijn (van een ander antiek beeld afkomstig) hoofd eene haarvlecht en haarkrans vertoont, die eenigzins overeenkomen met die van de Liittingensche statue te Berlijn. Onder de borstbeelden kwam mij bijzonder merkwaardig voor een vrouwelijk portret uit de Chigi'sche verzameling (No. 348). Onder de terra-cotta's en kleine bronzen vazen waren enkele fraaije, ook etruskische. Mij boeide o. a. eene bekleede vrouw, tegen eene zuil leunende en op het omkransd hoofd eene liggende vaas dragende (terra eotta). Hier hoopte ik ook twee halve landslui, die ik sedert jaren verloren geacht had, in naiura weder te vinden; het waren twee romeinsche schilden, met medaillons, van gebakken aarde, imagines clypeatae, eertijds, volgens beger, Thes. Brand. III. p. 355, bij Xanten gevonden, en daarna in de brandenburgsche verzameling overgegaan; het eene van een mannelijk , het andere van een vrouwelijk borstbeeld in reliëf voorzien, en waarvan het mannelijke een laurierkrans om het hoofd heeft en door beger voor keizer Probus gehouden wordt, terwijl het vrouwelijke zijne gemalin zou zijn. Prof. hettner verwijst in zijn cataloog (S. 116) naar (von büggenhagen) Nachrichten über die zu Cleve gesammelten — Alterthümer (Berlin 1798 , 8°), S. 89, Taf. XVII. Maar daar komen wel twee soortgelijke, maar niet dezelfde schilden voor. Reeds het verschil in de afbeeldingen der Nachrichten en van den Thesaurus van beger zou kunnen bewijzen, dat het twee paar onderscheiden schilden waren. Maar wat meer afdoet is, dat de Dresdensche schilden reeds in de zeventiende eeuw waren ingelijfd in de brandenburgsche verzameling, terwijl de Kleefsche eerst in de achttiende eeuw te Emmerik ontdekt zijn. Deze werden toen eerst gevonden in den muur van een oud huis; de ontdekker was zekere guse, een phantastisch oudheidliefhebber, die ze terstond aankocht. Na diens dood werden zij voor de toenmalige oudheidkundige verzameling te Kleef verworven, en in mijne kindsche jaren zag ik ze nog op den Zwanentoren te Kleef; later zocht ik ze daar vruchteloos terug, maar vernam, dat zij gebroken en van de hand gedaan waren. Gelukkig, dat men er nog vrij goede afbeeldingen van bezit, veel betere dan in von büggenhagen's NacJtrichten voorkomen; zij zijn te vinden achter het zeldzame geschrift van voormelden guse : Kurze — Be schrei/mug zwoer, von gebakner Erde sehr ra,-en Schilder aus dem zweiten Jahrhundert, etc. Bessau und Leipzig, in der Buchhandlung der Gelehrten, 1784, 8». De schrijver tracht daarin, hoewel zonder grond, te betogen, dat het de portretten van den beroemden Tacitus en van zijne vrouw zijn; en, terwijl von buggenhagen t. a. pl. aanmerkt, dat zij „als voorwerpen van zeer oud vaderlandsch aardewerk altijd van waarde blijven", gelooven wij, dat zij in oudheid met hooger dan de zestiende eeuw opklommen. Onder de gegraveerde steenen zijn er misschien 300 stuks d.e wegens goede bewerking of minder algemeene voorstelling meer bijzondere opmerking verdienen; maar daaronder is er zeker geen, die in fraaiheid ook maar van verre vergeleken kan worden met eene antieke came', tusschen de koninklijke schatten in het oude „grüne Gewölbe", het borstbeeld van Augustus voorstellende. Over de afdeeling „vaderlandsche oudheden", hoofdzakelijk uit de Preuskersehe collectie bestaande, heb ik weinig te zeggen, daar zij genoeg bekend is door preusker's werk Bliclce in die vaterlandiscJie Vorzeit (Leipz. 1830-1844, 3 deelen met 530 afbeeldingen), en den catalogus, die van afbeeldingen voorzien en getiteld is: Uebersic/it der — Preus/cer'schen Sammlung vaterlandischer Alterthümer; in Commission bei Fritzsche in Leipzig, 1856 (door den heer preusker zelf vervaardigd, maar na zijn dood uitgegeven). Bijzonder opmerkelijk kwamen mij hier voor: drie ruwe platte steentjes aan een einde doorboord (No. 263, 269, 295), hoogstwaarschijnlijk amuletten (Uebersichi, fig. 55); voorts doorboorde wolfstanden, denkelijk als halssieraad gedragen; twee urnen van gebakken aarde, van binnen door twee middelschotten in drie deelen afgedeeld, zoodat de oorspronkelijke bestemming schijnt geweest te zijn er drie onderscheiden soort van voorwerpen in te bergen (Uebersichi, fig. 37); uit klemm's Germ. Atterth. Taf. XIV, 14-16, waren soortgelijke, doch slechts van één middelschot voorziene, bekend; een bekervormig reukvaatje. T wee der laatstgenoemde stukken moeten afgebeeld zijn in de Abhandlungen der Oberlausitzer Gesellschaft, of in freusker's Oberlausitzer Alterthümer; eindelijk een steenen gietvorm, van gneis (8 saks. duim lang), gediend hebbende voor het gieten van bronzen gereedschap, en wel ter ééne zijde voor eene sikkel, ter andere voor eene lanspunt, alsmede voor eenen platten knop, naar het schijnt. Dit fragment werd onder het ploegen te Grossenhain gevonden, is afgebeeld in Uebersic/d, fig. 61, en zal wel eenig in zijne soort zijn. Over de verzameling van afgietsels, vooral van antieke kunstwerken, zal ik even min uitweiden als over de Berlijnsche geschied is; in rijkdom en orde kan zij met de Berlijnsche wedijveren. In de voorrede van zijn cataloog zegt HÈttner er te regt van: „wie van beeldwerk tot beeld wei k wandelt, heeft een overzicht over de geschiedenis der plastiek , van de assyrische beginselen af tot op het allerjongste heden." De groote rafael mengs was de grondlegger van die verzameling. Dat dit museum geen dood kapitaal is, niet slechts nu en dan door vreemdelingen aangesproken, maar levenwekkend en rentegevend , door voorlezingen over de geschiedenis der kunst, waarmede hettnek belast is, behoeft naauwelijks opmerking, omdat alle soortgelijke imigtingen in Duitschland door die practische rigting gekenmerkt zijn. Door vreemdelingen echter worden de koninklijke schatten van middeleeuwsche en latere kunst, in het oude Grüne Gewölbe, meer bezocht dan de verzameling van antieken en van afgietsels. De kostbaarheid en de pracht van „ouden, zilveren en uit andere stoffen bestaande voorwerpen, hier ten toon gesteld, schijnen het gewone publiek meer aan te trekken. Er zijn echter wezenlijk voortreffelijke kunststukken tusschen, zoo van middeleeuwschen als van la teren tijd: beeldhouw,- snij- en drijfwerk, daaronder niet weinig ook van nederlandsche meesters. De zalen zijn , op ouderwetsche wijze, «verrijk gemeubeld , en het mobilair strookt mcerendeels zeer wèl met de architectonische inrigting van het gebouw. De stof, waaruit de meubels, de daarin ten toon gestelde voorwerpen bestaan , is tot hoofdgrondslag van de schikking gemaakt, zoodat b. v. eene zaal gouden, eene andere zilveren, eene derde Ironzen, eene vierde ivoren, eene vijfde porseleinen en fflazen bevat. Behalve den genoemden camee van Augustus, merkte ik nog eenige andere antieke gemmen op, die ingevat waren in twee gouden drinkbekers van lateren tijd. Het ware te wenschen, dat men van die antieken eene beschrijving bezat, of dat er afgietsels van veikrijgbaar gesteld werden, daar den bezoeker niet vergund is langer bij de voorwerpen te vertoeven dan de gids, die als uitlegger dient, goed vindt. De bezigtiging dier schatkamers is voor het overige nog al duur. Dat kijkje kost drie Thaler wanneer men alleen is; gewoonlijk echter maakt men met vier of vijf personen partij, cn m. 6 dan wordt die som onderling omgeslagen. Daar zich dikwerf vreemdelingen ter bezigtiging aanmelden behoeft men zelden lang bij het paleis te wachten, om partij te maken; zulk eene partij mag echter nooit uit meer dan zes personen bestaan. — Te Dresden toefde mij nog een hartelijk welkom bij den oudheidkundige kleum, die zich, gelijk men weet, reeds in 1837 aangaande de germaansche oudheidkunde groote verdienste verwierf door zijn Ilandbuck, en later de vruchten zijner vergelijkende volken-studie en van zijn verzamelaars-ijver in grootere werken, vooral in zijne Culturgeschichte en Culturwisscnschaft, heett nedergelegd. Wij hadden elkander persoonlijk nog niet ontmoet. Daar de germaansche oudheidstudie bij hem, even als bij mij, de eerste lievelingsstudie geweest was, bestonden er vele punten van aanraking. Zijne vriendelijke woning, in de Königsbrücher-strasse, was als een buitenverblijf te beschouwen ; zoo waren ook de meeste huizen in die straat. Ik kon den wensch niet onderdrukken, dat ook in andere steden de nieuwe straten aangelegd mogten worden als deze, de huizen niet belendend aan elkaar gebouwd, maar een weinig afgezonderd, door kleine of grootere tuinen gescheiden of omringd, gelijk Tacitus als reeds bij de oude Germanen in zwang berigt heeft. Daardoor zou het kolossaal-stijve, eenvormige, doodsche, dat thans de breede straten in de nieuwe gedeelten der steden van Duitschland vertoonen, opgeheven worden en voor bevalligheid wijken. — Van binnen had klemm's woning meer van een bazar dan van een woonhuis, zoo letterlijk opgepropt was het van allerlei oud- en zeldzaamheden, uit alle tijden en van alle landen en volken, en het ontbrak hem zeer aan ruimte om die uitgebreide en nog dagelijks toenemende verzameling uit te stallen, of zelfs maar aan vreemdelingen naai behooren te vertoonen. Voor mij werd met buitengewone krachtinspanning en welwillendheid wat in den weg stond opgeruimd, om althans datgene goed te kunnen bezien, wat mij bijzonder belang inboezemde. De belangrijkste voor weipen evenwel van die verzameling zijn reeds uit zijne voor- noemde werken door afbeeldingen bekend; en aangezien in die werken ook tevens op hunne zeldzaamheid of merkwaardigheid opmerkzaam gemaakt is, zal ik er hier slechts kort bij stilstaan. Onder het bezigtigen en spreken met den hooggeschatten eigenaar bespeurde ik, dat hij aangaande de afkomst der germaansche bronzen eene soortgelijke zienswijs was toegedaan, als door mij in het 3e stuk der Oudheidkundige verhandelingen is voorgestaan. Enkele kolossale steenen wiggen, ruw en weinig bijgewerkt, trokken mijne aandacht, omdat soortgelijke in oude haardsteden te Hilversum opgegraven waren; zie onze Hilversumsche oudheden (Arnhem 1856, 4°) PI. VII. Klemm hield die stukken voor ploegscharen. Hierbij wordt ondersteld, dat in de zoogenaamde steenperiode, waarin het gebruik van metaal nog niet bekend was, reeds akkerbouw gedreven is; eene onderstelling die nu, na de ontdekking van tarwe en brood in de oude zwitsersche paalwoningen, meer dan vroeger gewettigd is. Klemm's collectie afbeeldingen van oude overblijfselen, bepaaldelijk van germaansche, celtische en slavische, is zeer aanzienlijk , en het was te wenschen dat zijne geheele verzameling in een ruim lokaal bij het koninklijk, of het stedelijk museum gevoegd en openlijk ten toon gesteld werd. Hiertegen bestonden echter toen, gelijk hij mij zeide, nog groote bezwaren. Dat heden ten dage in het Hartzgebergte door bergwerkers nog in 't geheim afgoderij gedreven wordt was mij een nieuws, dat klemm mij mededeelde. Hij bevestigde het door vertoon van een afgietsel van een klein bronzen beeldje, door hem ook reeds uitgegeven en voor een maan-god verklaard, en welke beeldjes door die bergwerkers thans nog in stilte vereerd worden. Nadat ik met klemm nog de bibliotheek bezocht en daarna de prachtige galerij van schilderstukken doorgewandeld had (welker bezigtiging op zich zelve dagen zou vereischt hebben) verliet ik de fraaije Elbestad, om de reis naar Praag voort te zetten. Op den 30 April van Dresden met den middag-spoor- trein naar Praag vertrekkende, bleek mij eerst onderweg dat die trein niet doorging, maar aan de oostenrijksche grens verbleef, zoodat de reizigers eerst met den nachttrein verder konden. Dit noopte mij om, na ée'n uur sporens door de heerlijke saksische Schweitz, aan 't station Krippen af te stappen en het overige van dien dag te besteden aan een uitstap naar den wijdvermaarden Kuhstal. Na te Krippen met een schuitje de Elbe overgestoken te zijn, vernam ik in het stadje Schandau, dat de Kuhstal nog wel twee uren ver was; ten gevolge daarvan nam ik mij een aldaar spoedig en goedkoop te verkrijgen fiacre, om dien romantischen weg zoo af te leggen, dat ik vóo'r het donker werd van den Kulistal te Krippen terug zijn kon. Nimmer heb ik eene streek doorgereisd, zoo heerlijk schoon als dit Elbedal, van Schandau naar den Kuhstal. Dc rijweg, hard en glad als gemacadamiseerd, kronkelt door het dal langs berg- en rotswanden, terwijl regts eene heldere beek over rolsteenen ruischt en nu en dan een eenzamen watermolen in beweging zet. De rotswanden, soms verweerd tot pilaren, van gelen zandsteen en donkeren graniet, waren alom, zelfs op kale plekken, bekransd met rijzige pijnboomen, die van der jeugd af beschut voor den wind loodregt hemelwaarts streefden en hunne breede donkere takken, gelijk een arend zijne vlerken, horizontaal uitbreidden. De rotsmuren helden soms zóó ver over den rijweg, dat zij nederstortende zeker al wat zich op den weg bevinden mogt verpletteren zouden; en wanneer die dreigende gevaarten soms een kleinen schrik aanjoegen, gaf weldra een onverwachte waterval weder aangename rust. Bij een inham in het rotsgebergte, de Kroaten-Schlucht genaamd, maakten wij een oogenblik halt. Hoe eenzaam en somber die plek ook was, zij zou, naar mij dacht, uitstekend geschikt zijn om er een hotel te bouwen, hetgeen echter misschien de concurrentie niet zou verduren met het goede logement gelegen op de plek waar men den Kuhstal begint op te stijgen. Na hier op de houten bank , buiten, eenige oogenblikken gerust en, volgens algemeene gewoonte, mijn naam behoorlijk naast die van duizenden op den rotswand geschreven te hebben (om even als de hunne spoedig uitgevaagd of vergeten te worden), nam ik afscheid van den beroemden Kuhstal, die mij zeker langer zou geboeid hebben, wanneer het gezicht mij niet te ruw en eentoonig was geweest, of zoo ik er slechts één be- schaafden reiziger had aangetroffen met wien ik gedachten had kunnen wisselen. Waarom, dacht ik, heeft hier de scheppende menschenhand niet een weinig bijgeholpen? Waarom in die digte onafzienbare bosschen, daar beneden in het dal, niet hier en daar openingen gemaakt, vlakten geschapen, parken aangelegd en door een bergstroomtje (hier zoo gemakkelijk te vinden) besproeid. Misschien zijn er niet vele oorden zoo geschikt als deze wildernis, om een kolossaal park aan te leggen, waardoor de eentoonige wildheid der natuur op liefelijke wijze gebroken en getemperd zou worden. „Dat alles was wel te doen," zeide mijn gids, „uit de bergen daar ginds is ook water genoeg voor eene beek te krijgen die van zelf door het dal zou stroomen, maar de koninklijke opzigter der bosschen zou het tegenwerken; deze is een te groot liefhebber van bosschen, dan dat hij ook maar eene gedeeltelijke opruiming der boomen zou goedkeuren." Mogt immer aan den saksischen koning dit denkbeeld worden kenbaar gemaakt, dan zal hij de beoordeeling er van wel niet aan een opzigter der bosschen overlaten, maar aan mannen, die smaak aan kuilde parende, weten wat het ware belang des lands vordert. Wat zou niet een vorst als pückler muskou van deze woestijn kunnen maken. Toen ik later hierover mijnen vriend klemm onderhield, gaf deze mij bijna hetzelfde antwoord, als mij door den gids gegeven was: „dat woud naar uwen wensch in een park te veranderen is onuitvoerbaar, omdat men, ten gevolge daarvan , ook vele andere partijen in dien kring zou moeten opnemen , en er alzoo een te groot gebied aan 't boschdomein (Forstwirthschaft) onttrokken zou worden.'' Minder prozaïsch is hetgeen hij daarop, als herinnering zijner jeugd, over die toen veel ruwere streek liet volgen, en dat men zeker met symphatie voor ziju gevoel zal lezen: „Ik zag de Saksische Schweitz voor veertig jaren, toen er nog geen gebaande wegen of vaste bruggen waren. Ik heb op den Kuhstall overnacht, toen er nog geen hut op stond. Aan den voet des bergs teruggekomen, haastte ik mij ten terugtogt naar Schandau, en werd niet minder dan vóór eenige uren door het riante van den weg getroffen, vooral bij den fraaijen watermolen Heidemnühle genaamd. Nabij dien molen vormen groote rotsblokken eene soort van zitbank, die allezins door menschenhauden bewerkt of bijgewerkt scheen, en waarbij tevens een vooruitstekende rotssteen, die er eenigzins uitziet als eene tafel, mede door menschenhanden bijgewerkt. Dit gezicht, gepaard aan den naam Heidenmühle, deed het vermoeden opkomen, dat deze plek in heidensche tijden wel eene gewijde vergaderplaats geweest kon zijn. Hieraan paarde zich van lieverlede eene andere gedachte, die zoo ongezocht opkwam, dat zij daardoor misschien verdient voor vergetelheid bewaard te blijven. Wanneer men (vooral bij het vallen van den avond) van den weg uit op sommige rotsen tuurt, vertoonen zij (even als ik zulks vroeger bij de Bastei opmerkte) bizarre figuren, soms van kolossale mensehelijke, soms van dierlijke gedrochten, overeenkomstig b. v. met Oudindische en amerikaansehe afgodsbeelden. Wanneer thans door de bewoners dier streek in deze figuren gelijkvormigheid met menschen en beesten erkend wordt (gelijk ik ondervonden heb), vraag ik, of zulks niet meer nog in den allervroegsten tijd zal hebben plaats gehad, toen de bewoners dier gewesten nog op een lageren trap van ontwikkeling stonden, en mogelijk de fetisdienst nog waren toegedaan? Naarmate de beschavingstrap geringer is, naar die mate pleegt de phantasie levendiger te zijn en sterker te werken, en zóó ligt het denkbeeld nabij, dat de vroegste bewoners die rotsgedrochten als bezield gedacht en als fetimen vereerd zullen hebben. Toen later de fetüsen, in afbeeldsels nagemaakt, tot den rang van goden verheven en in den vorm van godenbeelden gefatsoeneerd werden, was het natuurlijk, dat die beelden de kenmerken van het gedrochtelijke der oorspronkelijke fetis bleven behouden, en zoo zou zich misschien beter laten verklaren, waarom zich tusschen de afgodsbeelden van sommige oude en zelfs van nieuwere volken, Indiërs, Amerikanen, Assyriërs en Egyptenaren, zoo vele gedrochtelijke, afzigtelijke, schrikverwekkende gedaanten bevinden. 's Avonds te 9 uren stak ik te Schandau de Elbe weder over, om te Krippen den nachttrein naar Praag af te wachten, die te 2 uren 's morgens aankomen zou. In de niet geriefelijke wachtkamer was het koud; in weerwil hiervan en van den houten divan waarop ik mij neêrvleide, sliep ik, gehuld in de pleet en de handzak tot peluw, tot men mij te twee uren wekte. Het was nog donker toen ik den waggou binnentrad; maar van lieverlede begon de morgen door te breken, en ofschoon de lucht bewolkt was, leverde hij een treffend gezigt op de bergtoppen links ter overzij der Elbe in nevelen gehuld, terwijl het overig gedeelte der bergen zich nog zwart en donkergroen vertoonde, en hoe die nevelen toen, allengs tot wolken zich vormend, even als de stoomwolken onzer locomotief, zich langs de rotswanden en door de bergpassen en spleten langzaam heenwentelden. De streek was overigens niet zoo verrukkelijk schoon, als die van Dresden tot Krippen , doch in de nabijheid van Praag werd zij liefelijk, vooral wegens de heerlijke vruchtboomen, bloeijende appelen-, pruimen-en kersenboomen, die aan weerszijde van den spoorwegdijk, zoo ver het oog reikte, als het ware met bloembouquetten vol aangename geuren, ons den morgengroet bragten, en ons als door eene zee van ruikers deden stoomen. Zoo vlogen wij als in een triomftogt het oude Praga binnen. Grootsch en schilderachtig is de ligging van Praag, deels op heuvelachtige eilandjes in de breede, statige, ruischende Moldau. Reeds van verre wordt het oog getroffen door de menigte van kerken en paleizen, en de breede soms op markten gelijkende straten, misschien viermaal breeder dan de leidsche Breêstraat. Te regt schrijft bHdekek, dat men verrast wordt door de prachtige ligging en den ouderwetschen bouwtrant dezer stad. Paleizen aan paleizen, torens aan torens (meer dan zestig) rijzen als het ware omhoog uit eene zee van huizen, die zich uitstrekken aan beide oevers der Moldau, in een dal, door heuvelen en bergen omheind. Hoog boven die allen steekt de Hradschin uit, het groote koninklijke paleis, met de domkerk en de regtshuizen. Die heerlijke ligging en belangrijke geschiedkundige herinneringen verleenen aan Praag eene eigenaardige aantrekkelijkheid. Hare verzamelingen daarentegen zijn niet van evenredig groote beteekenis. Ten aanzien van deze is evenwel op te merken, dat het boheemsche National-Museum, in de Neustadt, allezins verdient gezien te worden. Na in het uitstekend hotel Zum schwarzen Ross logis gevonden te hebben, ging ik naar prof. hoefleu, aan wien mijn vriend klemm te Dresden mij een groet had medegegeven. Daar echter niet deze , maar prof. wocel met het bestuur der oudheidkundige afdeeling des museums belast was, en ik enkel die afdeeling wensehte te bestuderen, werd ik door hoefler bij wocel ingeleid. Dit werd te meer door mij op prijs gesteld, omdat het dien morgen stortregende, en de publieke verzamelingen wegens den zondag gesloten waren. Wocel, als grondig archaeoloog genoeg bekend, o. a. door zijne Archaeologische Paralellen en zijne Grundzüge der böhmischen Alterthumskuiide (Prag, 1845), toonde zich met alle heuschheid bereid mij naar het museum te vergezellen, waar ik toen onder zijne leiding verscheiden uren besteden en alles goed in oogenschouw nemen kon. De afdeeling die de vóórchristelijke oudheden bevat, en waarbij ik mij grootendeels bepaalde, bestond uit: 200 wiggen, bijlen en andere gereedschappen van steen, 400 vazen en urnen van gebakken aarde, (>00 gereedschappen, vazen enz. van brons, en 40 stuks versierselen uit edelgesteente, glas, pate, enz., alles voor t grootste gedeelte in Boheme gevonden. Eenige steeuen voorwerpen uit Zweden, en enkele bronzen uit Hallstadt, maakten daarop uitzondering. Ik kan mij van eene uitvoerige karakterisering dier verzameling thans onthouden, omdat er sedert een gedrukte catalogus van verschenen is, onder den titel: Die archaeologische Sammlutig im Museum des Königreichs Böhinen zu Prag. Erste Abtheilung: heidnüche Alther timmer (Prag, 1859, 8°). Daarin zijn alle voorwerpen kort beschreven, met aanwijzing van de giootte en, zoover het bekend was, van de vindingsplaatsen. Ik wil enkel opmerken, dat in dit museum onderscheidene voorwerpen aangetroffen worden, die met in ons vaderland ontdekte overeenkomen en waarvan daarom bijzondere aanteekening door mij gehouden werd. Vooral troffen mij eenige schijnbaar onbeduidende voorwerpen uit Radbör (10 mijlen oostelijk van Praag), gevonden in eene oude steenen kist, die twee ronde molensteenen van graniet, een boven- en ouderstuk, tot deksel had (Catal. p. 10, No. 196). Wocel heeft zich ook aangaande het onderzoek der bronzen gereedschappen van het praagsche museum verdienstelijk gemaakt. Hij heeft de alliage dier bronzen in het chemisch laboratorium der hoogeschool laten onderzoeken, en de resultaten daarvan, in verband beschouwd met de afkomst der voorwerpen, in zijne Archaeologische Parallellen medegedeeld (zie Sitzungsberichte der kais. Akad. der Wissemch. Nov. 1853 en April 1855). Daaruit blijkt, dat de oudste praagsche bronzen voorwerpen uit koper en eenig tin bestaan (het koper varieert tusschen 100 en 85 pet.). Deze soort van bronzen wordt door wocf.l voor celtisch gehouden. Het brons uit eenigzins lateren tijd bestaat uit koper, tin en lood, eene alliage, die, volgens wocel , tot den oudsten germaanschen en oudsten slavischen tijd behoort. De laat-heidensche, tot aan de christelijke middeleeuwen grenzende periode, kenmerkt zich, volgens wocel, door een aanmerkelijk bijvoegsel van zink. Wanneer deze onderzoekingen overal met dezelfde naauwgezetheid werden voortgezet, wanneer de bronzen ook van andere museums aan een chemisch onderzoek onderworpen werden, waarbij echter echt grieksche, etruskische en romeinsche uit verschillende tijden mede behoorden in aanmerking te komen, zou men een nieuw hulpmiddel erlangen om de afkomst en den ouderdom uit te vorschen van vele nog niet historisch opgehelderde bronzen voorwerpen, die in celtische, germaansche en slavische landen van Europa gevonden zijn. Het is opmerkelijk, dat de boheemsche oudheidkundige kalina von jöthenstein, in zijn reeds ten jare 1836 uitgekomen geschrift, Böhmens heidn. Op/erpliitze etc., tot soortgelijke resultaten kwam als wocel, maar enkel naar aanleiding van antiquarisch-historisch onderzoek. Heeft wocel, even als vroeger lisch te Schwerin, de chemie tot opheldering der oude volks- en kuituurgeschiedenis te hulp geroepen, een ander zijner volksgenooten , naar ik meen de heer e. kköger, heeft daaraan de craniologie trachten dienstbaar te maken. Hij heeft een groot aantal schedels uit oude-boheemsche graven onderzocht en vergeleken, en kwam tot de uitkomst, dat de meeste dier schedels (dus ook van de graven) slavisch waren, in dier voege, dat van de 19 schedels er 17 van blaven en slechts 2 van Celten of Germanen waren; zie deze uitkomsten vermeld in den Aweiger für Kunde der deutschen Vorzeit, 1859, S. 52. Wocel hield, even als klemm en anderen, de keurigst bewerkte bronzen gereedschappen voor aziatisch van oorsprong, waarmede dan de celtische afkomst naar zijn oordeel niet strijden zou. Over de gertnaansche bronzen had hij dezelfde zienswijs als door mij in het 3e stuk der Owdheidk. verhandelingen werd voorgesteld. Men zal uit het aangevoerde bespeurd hebben, dat de Bohemers in de wetenschappelijke beoefening der vaderlandsche oudheidkunde niet ten achteren zijn. Over het praagache museum vindt men vele berigten in de Verhandlungen des Museums des Künigreichs Böhmen, Prag 1851-1856, terwijl in den voormelden cataloog des museums nog aangevoerd werden de (vermoedelijk in 't boheemseh geschreven) werken: Casop. Mus. 1853, S. 573 etc., en Pamatky archaeol. III Th. St. 1 (1858). Een afzonderlijk werk over de Boheemsche ondheden is mij, na het vrij oppervlakkige van kalina von JaTHENSTEiN, Böhmens heidnische Opferplatze, Graber und AUerthümer, waarin echter vele vroegere schrijvers over de boheemsche oudheden zijn aangevoerd, niet bekend geworden. Het zal wel aan de weinige bekendheid der boheemsche taal, en dus aan de geringe verspreiding van boheemsche werken toe te schrijven zijn, dat vele archaeologische geschriften van geleerde Bohemers bij ons te lande onbekend zijn gebleven. De door wocel tot in 1853 uitgegeven werken vindt men opgenoemd in den Almanak der Keizerl. Akad. van wetenschappen van Weeneu , 1854. — Sommige boheemsche werken , als van den geleerden schaffakik , toen aan het hoofd van de praagsche bibliotheek, maar sedert aan de wetenschap ontvallen (zie zijn levensberigt in den Konst- en Letterb. 1861, No. 26), zijn in andere meer bekende talen overgezet, b. v. schaffarik's beroemd werk over de slavische oudheden. Met dezen geleerde kon ik slechts kort kennis maken, want niet de bibliotheek met hare vooral voor boheemsche geschiedenis en letteren belangrijke schat- ten, maar het museum was het doel van mijn bezoek te Praag. Schaffarik leidde mij intusschen met de meeste heuschheid de bibliotheek rond. Zij bevindt zich in het dooide Jezuïten in de zeventiende eeuw gebouwde Clementinum, waarin ook nog andere akademische verzamelingen bewaard worden. Van de 130000 boekdeelen, waaruit de bibliotheek bestaat, zijn er p. m. 10000 in het boheemsch geschreven. Schaffarik toonde mij een nog niet bekenden magdenburgschen druk van een Psalterium van het jaar 1483, in-fol., alsmede een exemplaar van Schoffers bijbel van 1462, en zeide, dat de incunabelen dezer bibliotheek nog niet voldoende door een deskundige onderzocht waren. Iets dergelijks had wocel mij van de prachtige miniaturen in handschr. der bibliotheek des museums en ook van andere kleine boheemsche bibliotheken gezegd; hij zelf was intusschen daarmede bezig, en heeft er sedert uitstekende proeven van uitgegeven in 't Pamatky archaeologické, en in de verhandeling Miniatury ceské XVI stoleti. (Boheemsche miniaturen uit de zestiende eeuw.) Met de akademische bibliotheek is, hoewel afzonderlijk geplaatst, de vorstelijke Kinskysehe verbonden; maar deze is er, naar ik meen, slechts in gedeponeerd. De eigenaardige stijl van het bibliotheekgebouw brengt mede, dat de boeken op sommige plaatsen te donker staan. Het lokaal, met zijn hoog en bont beschilderd gewelf, heeft meer van eene kerk dan van eene bibliotheek, en komt in dit opzigt eenigzins overeen met de hof bibliotheek te Weenen. Het was mij aangenaam onder de gesprekken met wocel te vernemen, dat hij met ons vaderland persoonlijk niet onbekend was. Voor omstreeks twintig jaren had hij er geruimen tijd, als Mentor bij de vorstelijke familie te Anholt, vertoefd. Van de aangename indrukken dier aanwezigheid had hij ter tijd zelfs rekenschap gegeven in boheemsche tijdschriften; van die mededeelingen heeft hij mij op mijn bijzonder verzoek eene opgave verstrekt. Daar het niet geheel onbelangrijk is te weten, wat een vreemdeling, die zonder bijoogmerken, enkel voor zijne landgenooten, over ons land en volk opmerkt en opteekent, laat ik hier die opgave volgen. In het boheemsche tijdschrift Kwêty, van het jaar 1839, gaf wocel Reisbeelden uit Holland, en handelde daarin over de eigenaardigheid van het land, het belang zijner geschiedenis, de ligging van Nijmegen enz. In den bolieemschen almanak Wema van het jaar 1838, deelde hij Fragmenten mede uit de reis van een Slavoniër, van de Karpathen naar de Noordzee, bevattende berigten over Rotterdam, de nationaliteit en de taal der Hollanders, over Delft, over Piet Hein, Maarten Tromp, Leeuwenhoek, de graftombe van Prins Willem I, Hugo de Groot, over het museum en de Koninklijke galerij van schilderstukken te 's Hage en over Scheveningen. In het tijdschrift Moravia (Brünn) van het jaar 1838, gaf hij Reisbeelden uit Holland; hij berigtte daarin over Leiden, Katwijk, Haarlem , over Laurens Coster, Amsterdam, Zaandam, Naarden met eene herinnering aan Amos Comenius. Voorts, berigten over ons vaderland in het tijdschrift van het boheemsche museum. „Die berigten mogen", zoo schreef hij mij in 1859, „na zoo vele jaren van luttel belang zijn; toen ter tijd hebben zij bij het boheemsch publiek veel opzien gebaard, en hebben zelfs nog daarna hunne uitwerking getoond, vooral, omdat ik vergelijkingen gemaakt had tusschen de hollandsche en boheemsche taal, als nationale talen; vergelijkingen, die onder de toenmalige tijdsomstandigheden bijzonder geëigend waren om opzien te verwekken. Tot voorbeeld veroorloof ik mij eene plaats uit de Wesna (p.
1,939
MMZEND01:002637024:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,814
Berichten en brieven voorgelezen op de maandelijksche bedestonden van het Nederlandsch Zendeling-Genootschap, 1814, no. 12, 01-08-1814
null
Dutch
Spoken
2,266
4,085
i 8 i 4Na.' 12. Het navolgende Uittreksel uit eenen Brief van Broeder Chr. Albrecht oordeelden wij Ute moe. ten mtdedeelen, daar het eemge nadere bijzonderheden behels iw e* gens het overlijden van onzt waardige S:>phia Burgmann, aan welke %ij toch nog wel eens wil* len denken. Dezelve is geschreven aan de Oranje Rivier, en ge• dagteekend den 25 Julij 18 ia. 1, In liet begin der Maand April, ^schrijft die Broeder) zijn wij, benevens de Broederen Eb ver, Helm , en Schmelen, als ook de Vrouwen der beide eerstgemelden, met a Wagens en 24. TreK*0s5en van de H oningberg verO trok- trokken, ten einde te beproeven, of wij ons weder in het Land der Namaquas zouden kunnen vestigen ? Broeder Sas was genood, zaakt nog eenigeü tijd t3 rug te blijven, wegens ziekte zijner Huisvrouw " „Den 12. en April werd mijne Vrou<v plotseling door eene Stuip overvallen; we» der tot kennis gekomen zijnde, zag zij mij vriendelijk aan, en zeide ,, lieve Manl gij „moet toch veel met mij uitstaan" doch kort daar na, hervatte zich de Stuip met meerdere - hevigheid. Hiervan weder herstellende, sprak zij veel met ons over haar geloovig vertrouwen op haren Heiland; doch de S:ui« pen hervatteden zich daarna weder, en werden hoe langer hoe heviger. D-s nachts verloste zij van een doodgeboren Dochtertje, en den I3. en des s'inorgens om half u Ure nam de Heer haar tot zich. Zij was, den geheelen nacht, in een staat van onbewustheid gebleven. Wij hebben haar en haar Kindje zoo plegtig begraven, als de Oenstan. digheden zuks toelieten. Broeder Schmelen deed bij die gelegenheid het.Gebed, en Broeder Sas deed daarna eene Redevoe. ring over Openb. 13. vs. 14, Zalig zij/t de dooden enz, ,Ifc „ Ik kan den waarden Broederen niet beschrij. ven, hoe het aanschouwen was van het lijden en afsterven van mijne zeer teder geliefde Echtgenoote. Ik beschouwde mij nu als den ellendigsten op de geheele Wereld, welke mij als gansch met haar afgestorven was, en liep troosteloos in de Woestijn heen en weder, weenende en biddende, dat de Heer zich over mij, grooten zondaar, zoude ontfermen, mij in mijne bedroevende omstandigheden ondersteunen door zijne genade, en als een Vader voor mij zorgen, " „ Niets kon mij eenigzins bemoedigen, dan dit alleen, dat ik wist, dat mijne dier«. baie Echtvriendin uit alle rampen verlost was, en geloofd^, dat ik haar eenmaal voor den troon Gods zoude weder zien. Hiermede heeft mijne onvergetelijke Sophid mij reeds in haar leven vertroost, wanneer zij hare groote zwakheid gevoelde, en, het afsterven van anderen vernemende, zeide zij „ ook mijn leeftijd zal niet lang meer zijn op „Aarde, maar wat zwarigheid? slechts eea 5 , korten tijd, en wij zien elkander weder in „ den Hemel, waar geene scheidiög zal plaats i, hebben Op eenen anderen tijd zeide zij: O 2 j» Ik „Ik voor mij, ik wil gaarnesterven, daar ik „danbi mijnen Heiland eeuwig gelukkig van „alle zwakheid» zorden en rampen verlost: „ben; maar om uwent wille, wenschte ik „ nog wel vele jaren te leven,, om gezamen» „lijk onder de Heidenen te arbeiden; dit was „toch de drijfveer van mijne komst in dit „ Land; en hoe weinig heb ik nog gedaan! ,, ik zou zoo gaarfte ds vruchten van mijnen „Arbeid zien." Dit was het grootste bezwaar dat zij altijd had, dat zij vreesde zonder vrucht te zullen atbeiden. Dagelijks hield ik mij verwonderd over hare lijdzaamheid on* der zoo vele zware beproevingen, als wij hebben moeten doorstaan op onze langduri» ge reis, en het heeft mij dikwijls leed gedaan, dat ik haar, die zoo zwak was, geen maer gemak konde toebrengen. Zij was onder alle de bezwaren opgeruimd van geest, was dagelijks voldaan over mijne geringe zorge over haar; zeer veel las zij in den Bij • bel, en sprak dan met ors over bet geen zij gelezen-had. Wanneer ik ru en dan genoodzaakt werd, haar alleen met het Volk te laten, hield zij Godsdienst met ^ hetzelve, en allen, zoowel gedoopte als ongedoopte, re* kenden het voor een groot genoegen, van haar haar on lernVt te genieter; allen sch itfrden zij die zeer hoog; dagelijks betuigden zij laar leedwezen over liaxr oveilijden, en ;e! 'cn, dat zij veel, ja eene Moeder aan haar ^er« loren hadden; z^ker Broeder Jokxnr.es zeide tot mij , het valt ons zwaa cat de Heer die Jufvouw, die ons zoo nuttig was. en verder wezen konde, tot zich heeft genomen. " „Sedert eenigen tijd, waren wij in beraad, of wij weder naar het Warme Bad zouden trekken, of naar eene andere Plaits, Kamas genoemd, alwaar Broeder Sydenfaden zich eenigen tijd heeft opgehouden. Uit» Uittreksel uit twee Brieven van een en Roomsch Catholijken Geestelijken, ons bekend door de uitgave des "Nieuwen Testament:. „ V etieeringswaardige B estuurderen van HEïNtDERLANDSCHZENDELING-GriLNOOTSCHAP'* „ Innig geliefde Broeders en MedeArbeiders van onzen Gemeenschappelijken Heiland Jezus Christus/" „Uit de volheid van mijn darkoaar 'hart, en innige blijdschap in den Heere, vloeide, bij den omvangst van Uw liefdevol schrijven van den 20. e n December 1313» hetwelk ik voor eenige dagen ontving, mijne geroerde ziel over in de woorden: Geloofd tij de God en de Vader van onzen Heer J ezus C ii .istus, de Vader der Barmhartigheid > en de God aller Vertroostingen, die ons ver• troost in alle verdrukkingen, opdat wij zouden kunnen vertroosten die in allerlei ver. drukkingen zijn met de vertroosting, waar mede wij zelve van God vertroost worden" „Ja! onuitsprekelijk was mijne blijdschap en dank aan den Heer bij het lezea van uwei O 4 Crief, Brief, hadt gij mij verwaardigd een deelges noot van Uwe liefde en milde ondersteu. ning te zijn, ter bevordering van het hei, lig duel, naar hetwelk wij streven, namelijk, dat de Heer, onze eenige Zaligmaker en Verlosser, onder de Menschen meer en meer inuge gekend, en verheerlijkt worden—dat zijn Rijk van Genade en Licht op Aarde m»ge komen, en het zaligend Euangelie zicli or.der de Menschen vertoonen in deszelfs oude kracht, door zalig te maken allen, <tie daarin gelooven." ,, Reeds lang was ik in stilheid de Ollbe» kende vereerder van Uw zoo weldadig eü te/.egend Institut; en zoo zij dan den veelgeliefden Broeder hartelijk dankgezegd, die mij en mijne onderneming, het werk des Hceren, aan uwe liefde en Christelijke wedadigheid aanbeval, het geen ik niet waagde van U te verzoeken, maar van den Heer smeekte, om mij in zijnen weg en naar fijn welbehagen in de verspreiding van mijne \ c aling des Nieuwen Testaments door weldadige vrienden van zijne eer te onder« steunen. Dit heeft Hij genadig verhoord, ei» Hij begiftede zijnen vertrouwden en onwaar* digen Knecht, daar Hij mij Uwe milde liefde de hand tofevoerdc, en door U zijn werk zoo heerlijk laac 'bevorderen. Zoo doet de liefhebbende en ontfermende Vader, door zijnen Zoon , steeds meer, dan .wij bid. den of denken kunnen. — Geloofd zij de Heer, die in het stille zijne hu'p en zijne genade aan zijne geloovigen zoo voortreffelijk te genieten geef 1 Hem zij dank eer en heerlijkheid! O hoe goed doet het mij, na zwaar strijden met vele zwarigheden, den zegen steeds heerlijker, door de zigtbare hulpe des Heeren, te zien doorbreken. Ilier zinkt men met verbazing in dankzegging aanbiddend weg, als de Heer zijn werk zoo verrasfend, zoo krachtdadig ondersteunt, en door zulke bijzondere wegen weet te bevorderen. Jal mijne in Ciiristüs hartelijk geliefde Broeders! alleen aan mij zeiven en aan mijnen God overgelaten, was mijne onderneming, de Ver. taling, die ik behalve eenige kleine Brieven van.Paulus, alleen voleind heb, de eigene uitgave en de verbreiding van hec Nieuwe Testament een harde, een zeer harde strijd van vele Jaren. Zij verviel verscheidene malen, en als ik dacht, datiï van mijne za2k zeker was, en alle zwa* O 5 Tig- ragheden overwonnen h2d, verviel alles weder tot niet; Van half beklommen bergen stortte ik dan weder in de diepte van menschelij» ke ellende neder. Eene zeer zware beproe* ving, maar eene oefening mijnes Geloofs. — Dit moest gelouterd worde», die moest in mij rijp worden, en door de duisternis doorgevoerd tot het licht; i|c moest mij aan de Genade van I'em alleen vast honden, die zich in het zwakke magtig wi'de toonen; en, geloofd zij de H^er! dit was ook zoo; het moest niet a's *»/ƒ«, maar als zijn werk, in het Jicht komen Ja mijn stiii i is onder de hoede van Hem, in wien ik den bgon, heerlijk geeindigd. Mijne vele, mijne menigvuldige tranen, en dikwijls zwakkemoedeloo* ze zuchtingen heefc hij gedroogd, gestild; Hij heeft zijn welgevallen in mijne onderneming heerlijk opei baar gemaakt; Hij hesfr vervolgens bet werk zijner Leere krachtdadig ondersteund, zoodat tot heden reeds 32000 Exemplaren van het Nieuwe Testament uirgeg. ven zijn. De Heer he^fc onderscheidene weldoeners bezorgd, aan welke ik in het geheel niet dacht, en, zoo zeer als de go^de zaak dikwijls tegenstrevers vobd, zoo waren deze in de hand Gods alleen werktuigen, om het het goede des te meerder te bevorderen, en ik heb over vele gezegevierd " „In liet afgeloopen Jaar heb ik meer dan 4500 Nieuwe Testamenten uitgedeeld. Van'alle zijde melden mij mijne Correspondenten den gezegenden oogst van onsterfelijke zielen. Van bijzonderen invloed was het openen van den weg raar het Rijk des Heeren onder de Catholijken. Mijn oogmerk is het Nieuwe Testament in de Scholen der Catholijken verder gratis uit tedeelen, waar men in het algemeen nog geen Bijbel kent, en, volgens mijne eigene ondervinding naauweiijks den twintigsten Schoolmeester een Bijbel, zelfs niet eei:§ het Nieuwe Testament, bezit. De Heer heefc het mij, in nabij en verafgelegene Catholijkq Landen, hoe wel niet zonder bezwaren, laten gelukken, het gezegende begin te maken, en sedert riemen de verzoeken en wenschea om gratis Exemplaren in zulk een aantal toe, dat alle mij toegevloeide gaven der Christelijke liefde en weldadigheid, te spoedig ver» zwolgen worden, om alle die verzoeken te vervullen, iloogstverblijd was ik deswegens in den Heere over Uwe zoo aanzienelijke; gift van Christelijke liefde, waardoor ik ia staat gesteld worde den honger naar het Woord Woord des eeuwigen Levens bii velen te «tillen, en het zaad voor eenen rijkenoogst ruuu uit te s rooijen." „De nood, de ijzeren tijd van druk heeft de narten der sterfeiijken voor de goddelijke Waai heden, voor de zaligende en troostende Leer des Euangeliums krachtig geo. pend,de hoogere oehoeften van den or.sterfelijken geest gevoeliger, en baan voor het Rijk des Heeren gemaakt. De-liefderijke Redder en Verlosser, de Goddelijke 'en onontbeerlijke vindt ingang in de harten der Christenen; zij zoeken Hem wederom op hunne kruis en drukwegen, en vinden, dat toch alben heil te verkrijgen is in da Genade van God in Christus De, van zoo velen met den geesel der vaisciie v lichting gekruiste en verachte, Nazarenor heeft vooe hen weder woorden des levens, en hunne geloovige wedergebooite maakt hen tot vastere, getrouwere Kinderen des Lichts cian zij te voren waren " „Het levende Woord Gois heeft reeds zoo vele wonden geheeld, menige smachtende Ziel gelaafd, tot zich zelve en tot den Heer te regt gebragt, kracht tot lijden in de lampen en smarten der wereld gegeven, waar vaar de vertwijfeling met ondergang en verderfdreigde. En,na3ronderscheider.e ingekomen berig ^en, is de verspreiding der Vertaling van het jNieuwe Testament een vruchtbaar zaad geweest voor eene zeergroote menigte. Hec Rijk des Hecren heeft in de stormen der Tij* den z er veel gewonnen, en is met de Genade de Wedergeboorte doorgedrongen in de harten veler Menschen." „Ik werd in staat gesteld door aanzien elijko geschenken uit Engeland , om in verbazend vele Catholijke Schulen het Nieuwe Tests* ment in te voeren, uit welke, door de Kinderen, dit Boek des Levens bij derzelver Oudereu bekend werd, en ook bijval vond. In vele Huisgezinnen, zoo van Burgeren alsLandlieden heefc het Nieuwe Testament, waar het bestetia dig gelezen wordt, erker,tenis dos Heeren, Verootmoediging, Bekeerir^f, Godvrucht, Deugd en Vroomheid gesticht, c 11 het Euaoge. He deszelfs goddelijke Kracht en Wijsheid na» drukkelijk betoond. Eene oude 60 jarige Weduwe, niet kunnende lezen, heeft uit ver. langen naar hec vergenoegen om het Nieuwe Testament zelve te kunnen lezen, hetzelve nog aangeleerd, en vindt hierin nieuw en versteiktnd zielen voedsel. In vele Dorpen worden worden, in bijzondere Huizen, Bijeenkomsten gehouden, en het Nieuwe Testament met nut en zegèn voorgelezen " „Het geen mij eene zeer aangenamene dank. stof aan den Heer geeft, is, dat, volgens onderscheidene ingekomen Berigten, zeer verlangd wordt naar de uitgave van het Oude Testament, aan hetwelke ik nu reeds 5 Ja* ren gearbeid heb, en waarvan de Druk dit Jaar zal aangevangen worden. Mcgten de liefde» giften zoo ruim inkomen, dat dezelve met Staande blijvende Letteren konde gesctiies den! doch de Heer, die tot hiertoe onder zoo veel strijd en tegenstand mijne wenschen zoo genadig bekroond heeft, heeft ongetwijfeld reeds de milde harten en rijke handen zijner getrouwe Vereerders aangewezen, die mijnen wensch voor dat dierbaar Boek ver< vullen zullen " „lk zal intusschen gelooven en bidden, opdat ik zijne hulpe genieten moge. Ook gij, waardste Broederen! helpt mij gelooven en bidden" „ Door het inliggend geschrift zift gij, dat ik mij ook mijne Protestantsche Broederen aantrekke, onder welke, bijzonder in het H essisciie, groot gebrek aan Bijbels is, en te ? tevens de armoede zoo groot, dat men zich d ielve niet aanschaffen kan. Ik heb reeds meer dan 200 Bijbels aan arme School Kinderen in de Stad Marburg alleen uitgedeeld, het geen tevens eene groote wel« daad voor de Ouderen, is, daar zij die buiten den Schooltijd ook te huis kunnen lezen, te meer daar de Baselsche Uitgave, eene grove druk zijnde, zeer geschikt voor oude Lieden is.
30,646
MMCMC01:000002454_28
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,845
A lexicon of freemasonry
Mackey, Albert G[allatin]
English
Spoken
8,123
13,416
The Apron is to be of white lamb-skin or white kid-skin, from fourteen to sixteen inches wide, and from twelve to fourteen inches deep, with an indented crimson and purple border two inches wide (the crimson part pointing to the middle of the Apron), the border of the flap to be only one inch wide. In the centre of the flap ia to be a triangle of silk or satin, surrounded with a gold border, and within the triangle three taus united in gold spangled embroidery, and two gold tassels are to be suspended by ribbon two inches wide, coming from under the flap. The silk or satin ground of the triangle, the lining and strings of the apron, and the ribbon suspending the tassels, are to be of purple, for present and past Grand Officers of the Supreme Grand Chapter and Grand Superintendents ; crimson for Principals and Past Principals of private Chapters; and white for all other Companions. The jewel of office worn by past and present Officers of the Supreme Grand Chapter is to be suspended by a broad collar of three colours, viz., purple, crimson, and sky blue. Grand Superintendents wear collars similar to those of Officers of the Supreme Grand Chapter ; other Officers of Provincial and District Grand Chapters wear collars similar to those worn by the Officei's of the Supreme Grand Chapter, but such collars are not to exceed two inches in width. The jewel of office worn by the Principals and Officers, and also by Past Principals of Subordinate Chapters, is to be suspended by a broad crimson collar. The Medal of the Order is to be worn on the left breast, appended, according to the rank of the Companion, by a narrow ribbon, as follows :—Present and Past Officers of the Supreme Grand Chapter, tricoloured, corresponding with the collar. The Principals and Past Principals of all Subordinate Chapters, crimson, corresponding with the collar. The other Officers of Subordinate Chapters, and all other Companions, white. All jewels of this Order to be gold or gilt. All Companions are to wear the usual sash of the Order, with silk fringe at the ends; except that all Present and Past Officers of the Supreme Grand Chapter, and Present and Past Principals of private Chapters, may wear gold fringe or bullion instead of silk. THE CEREMONY OBSERVED AT FUNERALS, ACCORDING TO THE ANCIENT CUSTOM. No Mason can be interred with the formalities of the order, unless he has been advanced to the third degree of masonry. Fellow-crafts and Apprentices are not entitled to funeral obsequies, nor to attend the masonio processions on such occasions. AU the Brethren who walk in procession should observe as much as possible a uniformity in their dress. Black clothes, with white gloves and aprons, are most suitable. FORM OP SERVICE. [Drawn up by Rev. Br. Ai.bekt Case, of South Carolina, and adopted by the National Masonic Convention, at Baltimore, May, 1843.] The Brethren having assembled, the presiding officer opens the Lodge in the third degree in masonry. After the object of the meeting has been stated, the Chaplain or Master will begin the service as follows:— SERVICE IN THE LODGE-ROOM. 1. If a man die, shall he live again? Response.—The dust shall return to the earth as it was, and the spirit to God, who gave it. 2. When he dieth, shall he carry anything away with him? Response.—He brought nothing into the world, and it is certain he can carry nothing out. 3. The Lord gave, and the Lord hath taken away; blessed be the name of the Lord. Response.—God is our God for ever. He will be our guide and support through the dark valley of the shadow of death. Our Brother has been called from labour in the terrestrial lodge, and gone, we trust, to partake of the Divine refreshments on high. Let us meditate on the virtues of his character—the benevolent spirit he manifested—the offerings he made upon the altar of charity, whereby the needy were supported, the distressed comforted, the widow's woes assuaged, and the lone orphan's tears dried up. Let us see, in the holy precepts of religion and in the teachiiigs of our institution, those principles which influenced him to adore his Maker, and to love his fellow-man, and which taught him how to live and how to die. And since he is gone, in obedience to Heaven's mandate, mitv the recollection of his honour and yirtue be cherished in our hearts, and have a salutary influence in our lives. And now, beloved Brother, farewell, farewell, till we meet thee with a lasting embrace in that Grand Lodge, where the Grand Master Supreme for ever presides, for ever reigns! the honours are then given, and the following prvyer pronounced. Almighty God,—infinite in wisdom, mercy, and goodness,— extend to us the riches of thy everlasting favour, make us grateful for present benefits, and crown us with immortal life and honour. And to thy name shall be glory for ever. Amen. The procession is then formed, and proceeds to the place of in terment. While assembling around the grave, sacred music may be performed. order of procession at a funeral. Tyler, with a Drawn Sword. Stewards, with White Rods. Musicians (if they be Masons, otherwise they follow the Tyler). Master Masons. Senior and Junior Deacons. Secretary and Treasurer. Junior and Senior Wardens. Past Masters. The Holy Writings, on a Cushion covered with black cloth, carried by the oldest Meraber of the Lodge. The Master. Clergy. Body, placed thereon, swords crossed. Pall Bearers. The officers take their position at the head of the grave, and the following service is performed by the Chaplain pr Master:— funeral service at the grave. My Brethren,—We are now assembled around the final restingplace of these mortal remains, and are about closing the last solemn duties of respect we owe to our departed friend and Brother. A few reflections, therefore, applicable to the solemnities of this occa- The with the insignia and two Pall Bearers. sion, and salutary and impressive to the living, may be, with great propriety, offered on this sacred spot—a spot where departed friendship yet lingers, and steals in melancholy yet pleasing reminiscence on the heart. We are born to die. We folio w our friends to the brink of the grave, and, standing on the shore of a vast ocean, we gaze with exquisite anxiety till the last dreadful struggle is over, and see them sink in the fathomless abyss. We feel our own feet slide from the precarious bank on which we stand, and but a few suns more, and we shall be whelmed amid death's awful waves. The younger are crowding the next older ofï' the stage of action, as though each were anxious to exhibit his part in the strange and ever-changeful drama of human life. Not a solitary individual re-enters the world's theatre. All take their exit, and are known beneath the sun no more for ever. We are now in the solemn graveyard, and here learn the only language of the tomb—the epitaph declaring tliey once lived. Lettered stones and monuments are more instructive than the once living thousands whose memories they preserve from oblivion. All, except these, is speechless as the chambers of eternal silence. No lingering spirits hover around their mouldering relics, whispering any intelligence of their present existence. The eternal country for which they embarked returns us no intelligence of their safe arrival. Speechless is the gentle breeze that fans their verdant covering. The statesman, hero, philosopher, theologian, whose eloquence or arms have shaken empires—who have united the language of earth and heaven, or plucked proud laurels from fields of war—are resting in silence. Their hearts that once beat high with hopes of life and glory are unafi'ected with the interests of earth, and susceptible of nouglit but the feelings that appertain to another world. Not only these are gone, but even the youth, whose cheeks are mantled with sunny smiles, and whose eye sparkles in all the brilliancy of health, must soon become an inanimate lump of clay. Those lips that now echo the sentiments of inexperience must be silent, and the heart that now palpitates and rejoices at the sound of pleasure, must be stilled in the cold and cheerless mansions of the dead. Another generation will arise to occupy our places and stations in life. The sun will rise and set, the earth revolve—strangers will tread upon our sepulchres without knowing that we ever existed. A few surviving relatives may remember us and mourn, but these few will soon follow to the land of silence. No one here will concern himself with our past joys or sorrows, while we shall be conversant with the amazing realities of another world. Under these feelings and impressions we are now about to commit the body of our departed friend to the silent grave. And, under a full and solemn conviction of the nothingness of all earthly and perishable objects, we here renewedly, as Masons, pledge to each other our fraternal love; and may we so improve this dispensation of Divine Providence, and so live, that when these feeble frames shall slumber beneath the cold clods of the valley, the needy and distressed, the widow and the orphan, may point with regret to our sleeping ashes, and each exclaim,—There lie the men whose compassion soothed my woes, whose maxims tranquillized my perturbed spirits, and whose bounty relieved my pressing necessity. IN V OCATIONS. 1. May we be true and faithful—live and die in love, for the memory of the just is blessed. Response.—So mote it be. 2. The Lord bless us, and keep us—the Lord make his face to shine upon us, and be gracious unto us—the Lord lift upon us the light of his countenance, and give us peace. Response.—So mote it be. All.—Glory be to God in the highest, on earth peace, good will toward men. PRATER. Almighty and most merciful Father! we adore thee as the God of time and of eternity. Of both worlds thou art the incomprehensible and amazing Lord, ruling the destinies of all, from the highest angel in heaven, through every grade of creatures, even down to the spaiTow's fall—from the grandeur of rolling worlds, down to the numbering of the hairs of our heads. Under a government so vast and minute, we everywhere see thy ever-working hand. We see it in giving us being, and in calling us hence to be here no more. As it has pleased thee to take from the light of our abode one dear to our hearts, we beseech thee to bless and sanctify to us this dispensation of thy Providence. Inspire our hearts with wisdom from on high, that we may glorify thee in all our ways. May we realize that thine All-seeing Eye is upon us, and be influenced by the spirit of truth and love to perfect obedience—that we may enjoy the Divine approbation here below. And when our toils on earth shall have ceased, may we be raised to the enjoyment of fadeless light and immortal life in that kingdom where faith and hope shall end, and love and joy prevail through eternal ages. And thine, O righteous Father, shall be the glory for ever. Amen. Brethren,—We have taken a solemn and impressive survey of human lif'e, in all its blended lights and shades, and learned that all on earth is change. We have seen that, as the lightning writes its fiery path on the dark cloud and expires, so the race of men, walking amidst the surrounding shades of mortality, glitters a moment through the darksome gloom, then vanishes from our sight for ever. They rest in the stilly shades. There the worm shall cover us, and darkness and silence reign around our melancholy abode. But is this the end of man, and the expiring hope of faithful Masons? No; blessed be God! We pause not at our first or second step, but, true to our principles, we look forward for greater light. As the embers of mortal life are feebly glimmering in the socket of existence, our religion removes the dark shroud, draws aside the sable curtains of the tomb, and bids hope and joy to rouse up, sustain, and cheer the departing spirit. She points beyond the silent tomb to the breaking light of a resurrection mom, and bids us turn an eye of faith and confidence on the opening scenes of eternity. She teaches us to advance boldly onward and ask more light, till, at the Grand Master's Word, we shall be raised to that blissful Lodge which no time can remove. There light, unmingled with darkness, shall reign unbroken and perpetual. There, under the sunbeam smiles of immutable Love, and beneath the benignant bend of the All-Seeing Eye, we, as faithful Masons, cherish the fond and immortal hope, that we shall meet again; meet, to part no more. Unto the grave we now resign the body of our departed Brother. (Pass round the grave and drop the evergreen, during which time the following Dirge may be sung.) [Written for the Trestle-Board, by R. \V. Br. Thomas Power, Esq., of Boston j Music—" Canterbury." What sounds of grief, in sadness, teil A Brother's earthly doom; No more in life's fair scenes to dweil, A tenant of the tomb. No more the friendly hand now pressed, No gently whispered word; He finds a long, unbroken rest, Where rules his Heavenly Lord. AI1 earthly joys and sorrows o'er, Each changing hope or fear, He sees the light of that fair shore Without a sigh or tear. Then bring to him, whose holy care That better temple forms, Our wish that all may gather there, Beyond life's coming storms. Friend of our hearts, there rest in peace. Raised by the Grand Master's Word, mayest thou share the blessing of immortal life and unfading glory. The procession then returns to the Lodge in reversed order; when the necessary duties are performed, and the Lodge is closed. INDEX. Abaddon, 377. Abbreviations, 1, 377. Abitf, 2. Ablution, 3. Abraxas, 3. Absence, 4. Acacia, 4, 378. Acacian, 5. Accepted, 5. Acclamation, 5. Accolade, 378. Achad, 5. Achishar, 5. Acknowledged, 5. Acting Grand Master, 6. Adjournment, 37S. Admission, 6. Adonai, 6. Adoniram, 0. Adoniramite Masonry, 6. Adonis, Mysteries of, 7. Adoptive Masonry, 9, 378. Advanced, 1~. Affiliated, 12. Affdiation, 12. Atfirmation, 379. Africa, Masonry in, 124. African Architects, 12. Age, 13. Agenda, 379. Ahiman Rezon, 13. Aholiab, 14. Alarm, 14. Allied Maaonic Degreea, 379. All-aeeing Eye, 14. Alpha and Omega, 14. Alphabet of Angela, 14. Altar, 14, 379. America, Maaonry in, 124. American Myateries, 15. Ammi, 380. Ample Form, 16. Ancient and Accepted Rite, 308, 330. 380. Ancient Craft Maaonry, 1G. Ancient Masons, 16. Ancient Reformed Rite. 16. Anderaon, Jamea, 17. Androgynous Maaonry, 17. Angle, 17. Anniveraary, 17. Anno Lucia, 17. Antiquity of Maaonry, 17. Aphaniam, 21. Appeal, 21. Apprentice, 21. Apron, 21. Arch, Ancient, 23. Arch, Antiquity of the, 24. Arch Catenarian, 49. Arch of Heaven, 24. Arch of Steel, 24. Arch, Royal, 24, 426. Architecture, 24. Archivea, 382. Arithmetic, 25. Ark, 25, 382. Ark and Anchor, 25. Ark and Dove, 26. Ark Mariner, 427. Arms of Freemaaonry, 26, 38'i Articles of Union, 383. Arta, Liberal, 27. Aaia, Masonry in, 124. Aahlar, 27. Aahlar, Perfect, 383. Aaaembly, 28. Astronomy, 28. Asylum, 29. Atelier, 29. Atheiat, 29. Athol Masona, 29. Attoucheinent, 29. Audi, Vide, Tace, 383. 2 X August, 29. Aum, 30. Axe, 30. Ba bel, 30. Babyion, 30. Baculus, 383. Badge of a Mason, 30. Bahrdt's Rite, 30. Ballot, 31, 384. Balustre, 33. Banners, 33. Banquet, 35. Banquet Toasts, 442. Barefoot, 35. Beadle, 35. Beauseant, 35, 384. Beauty, 35, 384. Beehive, 36. Bel, 36, 158. Belgium, Maaonry in, 122. Benac, 36. Benefit Fund, 36. Benevolence, Fund of, 384. Benevolent Institution, 385. Bible, 37, 385. Birkhead, Matthew, 386. Black, 37. Blazing Star, 37, 325. Blue, 37. Blue Masonry, 37. Bohemia, Masonry in, 123. Book of Constitutions, 38. Book of the Law, 40. Boys' School, 386. Breastplate, 40. Bright, 41. Broached Thurnel, 386. Broken Column, 41. Brother, 42. Brotherly Love, Reliëf, and Truth, 42. Brute Stone, 387. Burning Bush, 42. By-Laws, 42. Cabala, 42. Cabiri, Mysteries of the, 44. Cable Tow, 45. Cagliostro, 45. Calendar, Maaonic, 46, 387. Calliug o£f, 387. Candiaate, 48. Candidate, Withdrawal of, 373. Canvasiing, 387. Cape-stone, 48. Captain General, 48. Captivity, 48. Cardinal Virtues, 49. Carpet, 49. Cassia, 49, 388. Catenarian Arch, 49. Caution, 49. Centenary, 388. Centre, Opening on the, 49. Cephas, 49. Ceremonials, Scottish, 449. Certifieate, 50, 39(5. Chain, Mystic, 50. Chalk, Charcoal, and Clay, 51. Chamber of Reflection, 51. Chaneellor, 51. Chapiter, 51. Chaplain, 51, 389. Chapter, 51. Chapter, General, 52. Chapter, General Grand, 52. Chapter, Grand, 52. Charges, 53. Charity, 53. Charity Je wel, 389. Charles XIII., Order of, 54, 390. Cherubim, 54. Chief of the Tabernacle, 55. Chisel, 55. Chivalry, 55. Christ, Order of, 57. Cipher Writint'. 390. Circle, 57. Circumambulation. 57. Circumspection, 57. Clandestine, 58. Clay Ground, 58, 391. Clefts of the Rocks, 58. C'losing, 58. Clothed, 59. Clothing, 391. Clouded Canopy, 59. Cock, 59. Coercion, 59. Coffin, 59. Collar, 60, 391. Colours, 60. Column, 60. Columns, 391. Commander, Grand, 60. Committee, 60. Common Gavel, 61. Communicate, 61. Communication», 61, Companion, 61. Compasses, 61. Composite, 61. Conclave, 392. Conclave, Grand, 406. Consecration, 62. Consecration, Elements of, 62. Consecration, Scottish Ceremonial, 449. Consistory, 62. Constantinople, Knight of, 406. Constitution of a Lodge, 62. Constitution Ceremonial, 449. Constitutions, Book of, 38. Convocation, 62. Cope-stone, 62. Corinthian Order, 62. Corn, 63. Corner Stone, 63, 392. Cornucopia, 64. Corybantes, Mysteries of the, 64. Cotytto, Mysteries of, 64. Council, 64. Council of Allied Masonic Degrees, 379. Council of Royal and Select Masters, 64. Council, Supreme, 380. Council of the Trinity, 64. Coustos, John, Persecution of, 248. Covering of the Lodge, 65. Cowan, 65. Craft, 65. Crafted, 65. CraftsmaD, 65. Created, 65. Creed of a Mason, 65. Cross, 66, 392. Cross-legged, 66. Crow, 66. Crown, Princesses of the, 66. Crusades, 66. Crux Ansata, 67. • Crvptic Degrees, 393. Cube, 67. Cubical Stone, 67, 393. Cubit, 67. Cyrus, 68. Pais, 394. Darkness, 68. Dates, 69. Deacon, 69, 394. Declaration of Candidates, 69.. Dedication, 69. Dedication of the Temple, 71. Definition of Masonry, 394. Degrees, 72. Degrees, Interval between, 395. Delta, 72. Demit, 72. Denmark, Masonry in, 122. Deputation, 395. Depute Master, 395. Deputy Grand Master, 72. Dermott, Laurence, 72. Désaguliers, Dr. J. T., 73. Deus Meumque Jus, 73. Device, 395. Dionysian Architects, 73. Dionysian Mysteries, 73. Diploma, 396. Discalceation, 74. Discovery, 76. Dispensation, 76, 396. District Deputy Grand Master, 77. District Grand Lodges, 396. District Lodges, 397. Doric Order, 77. Dormer, 397- Doublé Cube, 397. Dove, 397. Dove, Knights and Ladies of the, 77. Dress of a Mason, 77. Druids, 77. Due Form, 79. Due Guard, 79. Eaqle, Double-headed, 79, 397. Ear of Corn, 80. East, 80. Eaves-dropper, 81. Eclectic Masonry, 81. Ecossais, 81. Ecossaism, 81. Egyptian Mysteries, 82. Elect, Perfect, and Sublime Mason, 86. Elect of Perignan, 86.. Elected Knight of Fifteen, 86. Elected Knight of Niue, S6. Election, 87. Elephanta, 87. Eleusinian Mysteries, 87. Elu, 90. Elus, 90. Emblem, 90. Emperors of the East and W est, 9C Encampment, 91. Encampment, General Grand, 91 Encainpmeut, Grand, 92. England, Grand Masters of, 446. Englaud, Masonry in, 115. England, Regalia of Grand Chapter, 373. England, Regalia of Grand Lodge, 467. England, United Grand Lodge of, 442. Enoch, 92. Entered, 93. Entered Apprentice, 93. Ephod, 93. Epopt, 93. Kqui vocation. 398. Esoterie and Exoteric Masonry, 93. Esquire, 96. Essenes, 96. Exalted, 97. Examination, 97. Eïclusion, 98, 398. Etiteric, 98. Expert, 398. Expulsion, 98. Extent of the Lodge, 101, Ezra, 101. Faitu, 101. Feast, Annual, 102. Feeling, 102. Fellow G'raft, 102. Fessler's Rite, 102. Festivals, 103. Fides, 103. Finances, 103. Fines, 104. Five, 104. Five Points of Fellowship, 104. Five Senses, 105. Flaming Sword, 398. Floats, 105. Flooring, 105. Form of the Lodge, 105. Fortitude, 106. Forty-seventh Problem, 106. Foundation Stone Laying, 461. France, Masonry in, 118. Free-born, 108. Freemason, 109. Freemasonry, 109. Free Will and Accord, 399. French Rite, 109. Funeral Ceremonial, 474. Funeral Rites, 110. Furniture of a Lodge, 110. Gatbs of the Temple, 399. Gavel, 110. Generalissimo, 111. Gentleman Mason, 400. Genuflexion, 111. Geometrie Master, 400. Geometry, 112. Germany, Masonry in, 121, Gibalim, 113. Girls' School, 400. Globe, 113. Gloves, 113. God, 113. Golden Book, 401. Golden Fleece, 401. Golgotha, 114. Good Samaritan, 114. Gothic Constitutions, 114. Grammar, 114. Grand Architect, 401. Grand Chapter, England, 427, 473. Grand Chapter, Seotland, 471. Grand Conclave, 406. Grand Council, 401. Grand Honours, 114. Grand Iuquisitor, 114. Grand Lodges, History of, 115. Grand Lodges, Jurisdiction of, 126. Grand Lodges, Organisation of, 127. Grand Master, 128. Grand Mastera of England, 446. Grand Masters of Ireland, 448. Grand Masters of Seotland, 447. Grand Master Architect, 129. Grand Master of all Symbolic Lodges, 129. Grand Ofiferings, 129. Grand Pontiff, 129. Grand Priory, 129. Grand Stewards' Lodge, 402. Green, 130. Ground Floor of the Lodge, 130. Guards of the Conclave, 130. Guttural, 130. Haqgai, 131. Hah, 131. Hail, or Hele, 131. Hand, 131. Harmony, 131. Harodim, 132. Harodim, Grand Chapter of, 132. Heal, 133. Hearing, 133. Hele, 131. Heredom, 403 Hermetic Rite, 133. Heroden, 133. Heroine of Jericho, 133. Hesed, 134. High Places, 134. High Priest, 134. High Priest of the Jews, 134. High Priesthood, Order of, 136. High Twelve, 4Ü3. Hiram, 130. Hiramites, 136. Hiram, King of Tyre, 136. Hiram, the Builder, 137. History, 137 Holmess to the Lord, 138. Holland, Masonry in, 122. Holy Lodge, 403. Holy of Holies, 138. Honorary Hegrees, 138. Honorary Members, 403. Honourable, 138. Honours, Grand, 138. Hope, 140. Hospitality, 404. Host, Captain of the, 140. Hour-Glass, 140. HoursofWork, 140. H. R. M., 141. I am that I am, 404. Idiot, 142. Illuminated Theosophists, 143. Illuminati, 142. Illuminati of Avignon, 143. Illustrious Elect of Fifteen, 143. Immanuel, 143. Immortality of the Soul, 143. Immovable Jewels, 144, 404. Implements, 144. Inauguration Festival Jewel, 404. Incorporation of Grand Lodge, 404. Indented Tessel, 145. India, Mysteries of, 145. Induction, 147. InefFable, 147. Information, Lawful, 147. Initiation, 148. Innovations, 148. I. N. R. I., 149. Inspector, 150. Installation, 150. Installation, Scottish Ceremonial, 453. Instruction, Lodge of, 150, 409. Intendant of the Buildings, 150. Interval between Degrees, 395. Intimate Secretary, 151. lnvestiture, 151. Ionic Order, 151. Ireland, Grand Masters of, 448. lreland, Masonry in, 118. Irish degrees, 151. Ish Chotzeb, 151. Ish Sabal, 151. Ish Soudy, 151. Italy, Masonry üi, 123. Izabud, 151. Jachin, 152. Jacob's Ladder, 152. Jacques de Molay, 153. Jah, 153, 158. Jehoshapliat, 154. Jehovah, 154. Jerusalem, 158. Jeshua, 159. Jewels, 159, 404. Jewel of an Anoient Grand Mastel, 160. Joabert, 160. J ohannite Masonry, 161. John'a Brothers, 161. Joppa, 161. Joshua, 162. Judah, 162. Judah and BeDjamin, 162. Junior Entered Apprentice, 405. Junior Warden, 162. Journey-Work, 406. Jurisdiction, 162. Justice, 162. Kadosh, 163. Kassideans, 163. Key, 163. Key of Masonry, 163. Key-Stone, 164. Kilwinning, 165. King, 167. Kneeling, 167. Knighthood, Orders of, 167. Knight of Constantinople, 169, 406. Knight of the American Eagle, 16S. Knight of the Brazen Serpent, 168. Knight of the Christian Mark, 169. Knight of the Eagle, 169. Knight of the East, 169. Knight of the East and West, 171. Knight of the Holy Sepulchre, 171. Knight of the K—h, 172. Knight of the Liliea of the Valley, 172. Knight of the Ninth Arch, 175. Knight of the Pelican, 176. Knight of the Red Cross, 176. Knight of the RoyaL Axe, 177. Knight of the R. S. Y. C. S., 177. Knight of the Sun, 178. Knight of the Three Kings, 178. Knight of Malta, 172. Knight of St. John, 177. Knight of St. Lawrence, 406. Knight of St. Paul, 175. Knights Templar, 178, 406. Laboor, 188. Ladder, Jacob's, 152. Landmarks, 188. Language, Universal, 189. Lapicida, 189. Latin Lodge, 189. Latomus, 189. Laws of Masonry, 189. Lebanon, 189. Leoture, 190, 407. Leoturer, 192. Legend, 192. Level, 192. Lewis, 193, 407. Libanus, 194. Libation, 194. Libertine, 194. Light, 194. Light, Master's, 408. Lights, Fixed, 408. Lights, Three Great, 408. Lights, Three Lesser, 408. Lily, 195. Line, 196. Linea, Parallel, 196. Lingam, 196. Link, 409. Lion of the Tribe of Judah, 196. Lodge, 196. Lodge of Instruction, 150, 409. Lodge Room, 198. Logic, 201. London Lodges, 409. Louveteau, 193. Lowen, 201. Lustration, 201. Lux, 201. Lux e Tenebris, 201. Maaoha, 202. Mac, 202. Mah, 202. Maher-Shalal-Hash-Baz, 202. Make, 202. Mallet, 202, 410. Manual, 203. Mark, 203. Mark Lodge, 411. Mark Man, 205. Mark Master, 205, 410. Master Masters, Grand Lodge of, 410. Mark of the Craft, 206. Marshal, 207. Martinism, 207. Mason, Derivation of, 207. Masonry, 208. Mason's Daughter, 208. Master ad Vitam, 208. Master in Israël, 208. Master Mason, 208. Master of a Lodge, 209. Master of Cavalry, 210. Master of Ceremonies, 211. Master of Dispatches, 211. Master of Finances, 211. Master of Infantry, 211. Master of the Palace, 211. Mediterranean Pass, 211. Meetings of a Lodge, 211. Melchizedek, 211. Melita, 211. Memphis, Rite of, 211. Menatzchim, 211. Metal Tools, 412. Middle Chamber, 212. Minutes, 212, 412. Minute Book, 412. Mishna, 336. Misraim, Rite of, 212, 412. Mithras, Mysteries of, 214. Mitre, 216. Modern Masons, 216. Monitor, 218. Monitor, Secret, 312. Moon, 218. Mopses, 219. Morality of Freemasonry, 219. Mount Moriali, 219. Mosaic Pavement, 220. Most Excellent, 220. Most Excellent Master, 220, 413. Most Worshipful, 220, Mot de Semestre, 413. Mottoes, Masonic, 413. Mould, 414. Music, 221. Mustard Seed, Order of, 221. Mystagogue, 221. Mysteries, 221. Mystes, 227. Mystic Tie, 227. Nabiim, Schools of the, 227. Naharda, Fraternity of, 227. Name of God, 228. Names of Lodges, 415. Nebuchadnezzar, 230. Nebuzaradan, 230. Nehemiah, 230. Neophyte, 230. Ne Varietur, 230. Nine, 230. Night, 416. Xoachidae, 231. Noachite, 231. Noah, Precepts of, 232. Nomination, 232. North, 232. North-east Corner, 416. Numbers, 232. Numbering of Lodges, 417. Obedienoe, 235. Oblong Square, 235. Observance, Rite of Striet, 235. Observance, Clerks of Relaxed, 236. Obverse, 417. Oceanica, Masonry in, 124. Offerings, Three Grand, 236. Officers, 236. Oil, 236. On, 236. Opening of the Lodge, 237. Operative Masonry, 237. Orator, 237. Order, 237. Order of Business, 417. Order of Scotland, 237. Orders of Arehitecture, 237. Ordo ab Chao, 238. Oriënt, 238. Oriental Chair of Solomon, 238. Origin of Freemasonry. 417. Ornaments of a Lodge, 238. Ornan the Jebusite, 238. Orphic Mysteries, 238. Osiris, 239. Overseer, 239. Parallel Lines, 239. Particular Lodges, 418. Paschalis, Martinez, 239. Passed, 240. Password, 418. Past Master, 240, 418. Pastos, 241. Pectoral, 241. Pedal, 241. Pedestal, 241, 419. Pelican, 241. Penalty, 242. Pencil, 242. Penny, 242. Pentalpha, 242. Perfection, 243. Perfeetion, Rite of, 244. Perfect Master, 245. Perfect Union, Lodge of, 245. Period of Office, 419. Perpendieular, 245. Persecutions, 246. Persian Philosophic Rite, 249. Petition, 249, 419. Phallus, 249. Philalethes, Rite of the, 250. Philosopher's Stone, 420. Philosophical Degrees, 250. Philosophic Lodge, 251. Philosophic Scotch Rite, 261. Phcenix, 420. Pickaxe, 251. Pilgrim's Shell, 251. Pillar, 252. Pillars of the Porch, 252. Platonic Academy, 257. Plenty, 257. Plumb, 258. Plumb-line, 420. Points of Fellowship, 259. Points, Twelve Grand, 259. Point within a Circle, 259. Poland, Masonry in, 123. Pomegranate, 260. Pomel, 262. Pontifes, 262. Portugal, Masonry in, 124. Postal Cards, 420. Pot of Incense, 262. Prayer, 262. Precedency of Lodges, 268. Preceptory, 421. Prefixes of Honour, 421. Prelate, 263. Presiding Officer, 421. Priest, High, 263. Primitive Rite of Narbonne, 263. Primitive Scotch Rite, 263. Prince of Jerusalem, 263. Prince of Libanus, 264. Prince of Mercy, 264. Prince of Rose Croix, 264. Prince of the Royal Secret, 271. Prince of the Tabernacle, 271. Principal Officers, 271. Principals, 271. Principal Sojourner, 272. Priory, 272, 340, 421. Procession, 272, 421, 462. Proticiency, 273. Pro Grand Master, 421. Provincial Grand Lodges, 422. Provincial Grand Master, 274. Provincial Lodges, 423. Provost and Judge, 274. Proxy, 274. Prudence, 274. Prussia, Grand Lodge of, 121. Purple, 275. Pursuivant, 262. Pythagoras, 275. Qualifications of Canmdates, 278. Questions of Henry VI., 280. Questions to Candidates, 281. Rabboni, 282. Raised, 282. Ramsay, 282. Received, 283. Recommendation, 283. Kecorder, 28M, 423. Red Apron Lodges, 423. Red Cross Knight, 284. Red Cross of Rome and Constantine, 284, 423. Reflection. Chamber of, 284. Reformed Helvetic Rite, 284. Reformed Rite, 284. Refreshment, 284. Regalia, English, 467, 473. Regalia, Scottish, 465, 471. Reinstatement, 285. Rejection, 285. Relief, 285. Religion, 287. liemoval, 288. Repeal, '288. Representative System, 288. Resignati«n, 289, 424. Resarrection, 290. Returns of Lodges, 290. Rhetoric, 290. Right Angle, 290. Right Hand, 290. Right Side and Left Side, 292. Ring, Luminous, 292. Rite, 293. Ritual, 294. Rituai, Uniformity of, 424. Roll, .94. Roman Colleges of Artificers, 294. Rosaic Rite, 295. Rose, 295. Rose Croix, 264, 380. Rose, Kuights and Nymphs of the, 295. Rosicrucians, 297. Rosicrucian Society of England, 425. Royal Arch, 298, 426. Royal Arch Captain, 302. Royal Arch of Enoch, 302. Royal Ark Mariner, 427. Royal Art, 302. Royal Installation Jewel, 427. Royal Master, 302. Royal Order of Scotland, 302. Rule, 303. Russia, Masonry in, 122. Sabbath, 304. Saint Andrew, Knight of, 304. Saint John of Jerusalem, 304. Saint John's Masonry, 305. Saint John the Almoner, 305. Saints John, 305. Salt, 428. Samaritan, Good, 305. Sanctnary, 306. Sanctum Sanctorum, 306. Sash, 306. Sït B'hai, Order of, 428. Saxony, Masonry in, 122. Scandinavian Mysteries, 306. Scarlet, 308. Schroeder's Rite, 308. Scotch Mason, 308. Scotch Rite, Ancient and Accepted, 308, 330, 380. Scotland, Grand Mastera of, 447. Scotland, Masonry in, 118. Scottish Ceremonials, 449. Scribe, 310. Scythe, 310. Seal, 310. Seal of Solomon, 310. Secrecy, 311. Secretary, 311, 429. Secret M aster, 311. Secret Monitor, 312. Seeing, 312. Select Master, 312. Senior Entered Apprentice, 429. Senses, 313. Sentinel, 313. Serpent, 313. Setting Maul, 429. Seven, 314. Shekel, 316. Shekinah, 316. Shibboleth, 316. Shoe, 317. Shovel, 317. Side Degrees, 317. Signature, 317. Signet, 318. Six Periods, 318. Skirret, 318. Smelling, 318. Sojourners, 430. Solomon, 318. Sorrow Lodges, 320. South, 320. Sovereign Commander, 320. Sovereign Grand Inspeotor-General, 321. Sovereign Master, 322. Spain, Masonry in, 123. Speculative Masonry, 322. Sphinx, 322. Spurious Freemasonry, 322. Square, 324, 430. Standard Bearer, 324. Star, 324. Star, Blazing, 37, 325. Statistica of Masonry, 325. Stewards, 326. Stewards' Lodge, Grand, 327, 402. Stone, 431. Stone of Foundation, 327. Strength, 327. Sublime, 327. Sublime Grand Lodge, 327. Sublime Knight Elected, 327. Sublime Prince of the Royal Secret, 328. Subordinate Lodges, 432. Substitute Master, 432. Substitute Word, 328. Succoth, 329. 9 Sun and Moon, 329. Super-excellent Master, 329. Superintendent of Works, 432. Supports of the Lodge, 330. Supreme Council, Ancient and Accepted Rite, 330, 380. Suspension, 332. Swedenborg, Rite of, 332. Swedish Rite, 432. Switzerland, Masonry in, 123. Sword, 435. Sword Bearer, 333, 436. Sword poiriting to the Heart, 333, 436. Syllable, 436. Symbol, 333. Symbolic Degrees, 334. Symbolic Lodge, 334. Tabernacle, 335. Tabernacle, Chief of the, 55. Tabernacle, Prince of the, 271. Talmud, 335. Tassels, 336. Tasting, 337. Tatnai and Shethar-Boznai, 337. Tau Cross, 337. Temperance, 339. Templar Knights, 178, 406. Templars of Scotland, 339. Temple, Order of the, 437. Temple, Order of the (French), 347. Temple of Solomon, 340. Temple, Workmen at the, 343. Temple of Zerubabbel, 346. Tessellated Border, 348, 438. Tessera Hospitalis, 439. Tests, 439. Tetractys, 348. Tetragrammaton, 349. T. G. A. O. T. U., 349. Theological Virtues, 349. Three, 349. Three Globes, Grand Lodge of, 350. Three Steps, 350. Threshing Floor, 351. Throne, 441. Tito, 351. Toasts, 441. Token, 351. Tongue of Good Report, 442. Traciug-Board, 351. Traditions, 351. Transient Brethren, 352. Transient Candidate, 352. K Travelling Freemasons, 352. Travelling Warrant», 357. Treaanrer, 358. Trestle-Board, 358. Triangle, Doublé, 358. Triangle, Equilateral, 358. Triangle, Triple, 359. Triple Tau, 359. Trowel, 360. Trowel, (Jompany of the. 360. True Masons, Order of the, 360. Truth, 360. Tnbal Cain, 361. Turkey, Masonry in, 124. Tuscan Order, 361. Twelve Grand Points, 361. Twenty-four-Inch Gauge, 362, Tyler, 363. Tyler's Oath, 442. Tyre, 363. Unanimity, 363. Unfavourable Report, 364. Uniformity of Ritual, 424. United Grand Lodge of England, 442. United States, Masonry in, 124. Universi Terrarum Orbis Architec- tonis, .Vc., 364. Upright Posture, 364. Urim and Thummim, 364. Urn, 365. Veils, 365. Veils, Masters of the, 366. Vsrger, 366. Visitation, 366. Visit, Right of, 366. Voting, 368. Vouching, 368. Wages, 368. Wales, Prince of, 443. Wardens, 369. Wardens, Grand, 371. Warder, 371. Warrant, 371, 444. Weieome, 372. West, 372. Wheat, Royal Masonic Pedigree, 444. White, 372. Widow's Son, 373. Winding Stairs, 373. Wisdom, 445. Withdrawal of Petition, 373. Woman, 373. Working-Tools, 374. World, 445. Worshipful, 374. Xehophaoists, 374. Yeak of Lioht, 375, York, 375. York K ite, 375. Zedekiah, 376. Zenith, 376. Zeredatha, 376. Zerubbabel, 376. Zetland Commemoration Fund, 446. Zinnendorf, Rite of, 376. thk f.kt). ■ 1. ïo Reubeu was referred the opening of t/ie lodge, because he was the first-born of his father. 2. To Simeon was referred the preparation of the candidate, because he prepared the instruments of destruction for the slaughter of the Shechemites. 3. To Levi was referred the report, because he gave a signal or report to his brothers when they assailed the men of Shechem. 4. To Judah was referred the mtrance of the candidate, because this tribe first entered the promised.land. 5. To Zebulun was referred the prayer, because the prayer and blessing of his father was conferred on him in preference to his brother Issachar. 6. To Issachar was referred the circuTno/mbulation, because, as an indolent and thriftless tribe, they required a leader to advance them to an equal elevation with the other tribes. 7. To Dan was referred the ceremony of adva/ficing to the altar, as a contrast with the rapid advance of that tribe to idolatry. 8. To Gad was referred the obligation, because of the vow of Jephthah, a member of that tribe. 9. To Asher was refei'red the time when the candidate was entrmted, because Asher, by the fertile soil of its district, was represented by fatness and royal dainties, which were compared to the riches of masonic wisdom which the candidate then received. 10. To Naphtali was referred the investment, when the candidate, having received his apron, was declared f'ree, because the tribe of Naphtali had a peculiar freedom attached to them in conformity with the blessing pronounced by Moses. 11. To Joseph was referred the north-east corner, because, as this reminds us of the most superficial part of masonry, so the two half tribes of Ephraim and Manasseh, of which the tribe of Joseph was composed, were accounted more superficial than the rest, inasmucli as they were only the grandsons of the patriarch Jacob. 12. To Benjamin was referred the closing of the lodge, because he was the last son of Jacob. These points, as I have already observed, are now obsolete; but they afford instruction, and will be found worthy of attention. Twelve Illustrious Knights.—See Sublime Knight Elected. Iwenty-four Inch Gauge.—An instrument made use of in operative masonry, for the purpose of measuring and laying out work, and which, in speculative masonry, constitutes one of the working tools of the Entered Apprentice. The twenty-four inches which are marked upon its surface are emblematical of the twentyfour hours of the day, which, being divided into three parts, instruct the mason to give eight hours to labour, eight houis to I the service of God and a worthy distressed brother, and eight to refreshment and sleep. William of Malmsbury tells us that this method of dividing the day is the same that was adopted by King Alfred. Why the twenty-four inch gauge has been adopted as the working tooi of an Entered Apprentice, may be seen by a reference to the word Implements. Tyler.—An officer in a symbolic lodge, whose duty it is to guard the lodge against the intrusion of the profane. As in operative masonry, the tyler, when the edifice is erected, finishes and covers it with the roof, so, in speculative masonry, when the lodge is duly organized, the Tyler closes the door, and covers the sacred precincts from all intrusion. The Tyler is not necessarily a member of the lodge, but should always be a woi-thy Mason, and skilful in the craft. He generally receives a moderate compensation for his services. Tyre.—A city of Phcenicia, on the coast of the Mediterranean Sea, ninety-three miles north of Jerusalem. It is distinguished in masonic history for the part taken by Hiram, its king, in supplying workmen and materials for the building of the Temple. This magnificent place, once the richest and most powerful of the cities of the coast, has long si nee been demo lislied, and on a part of its ruins the insignificant village of Sur has been founded by the Metoualies. u Unanimity.—Unanimity in the choice of candidates is considered so essential to the welfare of the fraternity, that the old regulations of the Grand Lodge of England have expressly provided for its preservation in the following words:— " But no man can be entered a brother in any particular lodge, or admitted a member thereof, without the unanimous consent of all the members of the lodge then present when the candidate is proposed, and when their consent is formally asked by the Master. They are to give their consent in their own prudent way, either virtually or in forrn, but with unanimity. Nor is this inherent privilege subject to a dispensation, because the members of a particular lodge are the best judges of it, and because, if a turbulent member should be imposed upon them, it might spoil their harmony, or hinder the freedom of their communication, or even break and disperse the lodge, whicli ought to be avoided by all true and faitliful."*—See Ballot. * Revised Regulations, anno 1767. Unfavourable Report.—Tlie unfavourable report of a committee 011 the application of a candidate is equivalent to a rejection, and precludes the necessity of a ballot.—For the reason, see Election. Universi Terrarum Orbis Architectonis per Gloriaai Ingentis. —By the Gflory of the Grand Architect of the Universe.—This is the caption to all balustres or documents emanating from a Sovereign Inspector, or Supreme Council, of the thirty-third degree of the Ancient Scotch rite. Upright Posture.—To man alone, of all the inhabitants of the earth, has his Creator given an upright and erect posture, to elevate his mind by the continual sight of the heavenly host, and by the noble thoughts that his natural attitude inspires, to draw him from the grovelling cares of earth to a contemplation of the_ divine sources from whence he sprang. In the human race this erect stature is the foundation of their dominion and superiority over all the rest of the animal world. " Thus while the mute creation downward bend Their sight, and to their earthly mother tend, Man looks aloft, and with eternal eyes Beholds his own hereditary skies."t The man who has planted his feet upon the immutable square of morality, and whose body is erect in the proud consciousness of virtue is indeed worthy of the dominion which has been given hun over the beasts of the field and the fowls of the air. And the Mason, remembering that " God hath made man upright,"+ should constantly endeavour to preserve that upright posture of his body and his mind. Urim and Thummim.—Two Hebrew words, nms and C»n Aurim and Thummim, signifying, as they have been translated in the Septuagint, " Light and Truth."§ They were sacred lots worn in the breast-plate of the High Priest, and to be consulted by him alone for the purpose of obtaining a revelation of the will of God in matters of great moment. What they were, authors 011 Jewish antiquities have not been able to agree. Some suppose that the augury consisted in a more splendid appearance of certain letters of the names of the tribes inscribed upon the stones of the breast-plate; others, that it was received by voice from two small images which * Turner, Sac* His. World. I. lett. 21, p. 420. f Pronaque cum spectant animalia caetera terram Os homini sublime dedit: ccelumque tueri Jussit, et erect03 ad sidera tollere vultus. Ovid. Metb. i., p. 84. J Ecclesiastes, vü. 29. § iï.r,6ua.. were placed beyond the folds of the breast-plate. A variety of other conjectures have been hazarded; but as Godwyn observes, "He spoke best who ingeniously confessed that he knew not what Urim and Thummim was."* But the researches of Egyptian archseologists have thrown much light upon this intricate subject, and relieved it of many of its difficulties. It is now known that the Egyptian judges wore breast-plates, having inscribed on them two figures, the one of the Sun Ba, in a doublé sense, that of physical and intellectual light, and the other that of the goddess Tlime, in her twofold capacity of truth and justice. Now, in Hebrew, the doublé capacity of anything is expressed by the plural form of the noun. But the Egyptian Ba, the sun or light, is in Hebrew Aur and Thme, truth is Thrne. Aur, in the plural, is Aurim. Thme, in the plural, is Tlimim. Now it seems to me, and I have the high authority of the Egyptian archseologists with me, that the Aurim and Thummim of the Hebrew breast-plate were borrowed from the breast-plates of the Egyptian judges. Moses, we know, was versed in all the learning of the Egyptians, and these very breast-plates had already been consecrated in the eyes of the Jews by their seeing them worn as tokens of official dignity by the ministers of justice, who were also High Priests in that Egypt which had formerly been the land of their task-masters. Uril.—The urn has been adopted as a memorial of death J because, formerly, it was the custom, instead of burying corpses, to burn them upon a funeral pyre, and deposit the ashes in an urn. This custom was sometimes adopted by the Jews, as in the case of Saul, whose body was burnt by the men of Jabesh, though their usual method was that of inhumation. Y Veils.—The veils of the tabernacle were of four colours, blue, purple, scarlet, and white, or fine linen. These colours have been adopted as the symbolic colours of masonry. W hite is the emblem of innocence, and is found in the gloves and apron * blue is the emblem of univeisal friendship, and is appropriated to the symbolic degrees; scarlet is the emblem of zeal and fervency, and is appropriated to the Boyal Archj purple, which is the union of blue and scarlet, is thence the emblem of unity and concord, and has been adopted as the colour of the intermediate degrees between the symbolic and the Royal Arch. The Jews, according to Josephus, gave to these veils an astronomical signification, and supposed them * Moses and Aaron, b. iv., ch. 8. any other lodge as often as it may suit his convenience or his pleasure.* This right is guaranteed to every Mason by the most ancient regulations. In the "Ancient Charges at the Constitution of a lodge," contained in a MS. of the Lodge of Antiquity in London, it is directed, " That every Mason receive and cherish strange fellowes when they come over the countrie, and sett them on worke, if they will worke, as the manner is; that is to say, if the mason have any mould-stone in his place he shall give him a mould-stone, and sett him on worke; and if he have none, the mason shall refresh him with money unto the next lodge." This regulation is explicit. It not only infers the right of visit, but it declares that the strange brother shall be welcomed. It refers, however, only to the case of "strange fellowes," whom we now denominate transient brethren. But in the case of brethren who reside in the place where the lodge is situated to which they demand admittance, other and subsequent regulations have been created. In this case it seems to be necessary that the visiting brother shall be a member of some other lodge. This doctrine is expressed in the following sections of the Constitution of the Grand Lodge of England:—" A brother who is not a subscribing member to some lodge shall not be permitted to visit any one lodge in the town or place where he resides more than once during his secession from the craft."—P. 89. A non-subscribing brother is permitted to visit each lodge once, because it is supposed that this visit is made for the purpose of enabling him to make a selection of the one in which he may piefer working. But afterwards he is excluded, in order to discountenance those brethren who wish to continue members of the order and to partake of its benefits, without contributing to its support. Another regulation on this subject is, that no visitor can be admitted into a lodge, unless he is personally vouched for by a brother present, or has submitted to a due examination. A fourth regulation, and one that has lately given occasion to considerable discussion, is, that a strange brother shall furnish the lodge he desires to visit with a certificate of his good standing in the order. The regulation requiring certificates has been said by some to be an innovation. That it is not so, but, on the contrary, was in force at an early period, will appear from the following extract from the " Regulations made in General Assembly, December 27,1663," under the Grand Mastersliip of the Earl of St. Albans:— " 3. That no person hereafter who shall be accepted a Freemason * I shall not enter upon the question that has been mooted by Brother Moore (.Freemasoris Mag., vol. iii., p. 2*25), whether this is an inherent right. It will be sufficiënt, as seen above, that the right is secured by the oldest regulations. shall be admitted into anv lodge or assembly until he has brought. a certificate of the time and place of his acceptation from tlie lodge that accepted him, unto the Master of that limit or division where such a lodge is kept." This regulation has since been reiterated on several occasions by the Grand Lodge of England in 1772, and at subsequent periods by several of the Grand Lodges of this and other countries. The right of visit is, therefore, regulated by the following principles:—Transient brethren may visit lodges, provided they prove themselves qualified by a voucher or by examination, and by the possession of a certificate; and resident brethren, af ter the first visit, only while they are contributing members to the order. Voting.—Yoting in lodges viva voce is an innovation. The ancient method was by holding up one of the hands. In the Regulations of the Grand Lodge of England, revised in 1767, it is said, " The opinions or votes of the members are always to be signified by each holding up one of his hands; wliich uplifted hands the Grand Wardens are to count, unless the number of hands be so unequal as to render the counting useless. Nor should any other kind of division be ever admitted on such occasions." Vouching.—To vouch is to bear witness; vouching for a brother is, therefore, bearing witness that he is a true and trusty Mason. And no one can, of course, give this testimony of a strangers character, unless he has personally satisfied himself of his qualifications. A candidate's letter must be signed by two brethren, one of whom vouches for his possessing the necessary qualifications, moral, mental, and physical, and is hence called the voucher; and the other, upon this vouching, recommends him to the lodge; and no candidate, unless thus properly vouched for, can be suffered to enter upon the ceremonies of initiation. w Wages.—There are various masonic traditions respecting the wages paid to the workmen at the building of the Temple. The whole is stated to have been equal to £140,000,000 sterling, but the authorities differ as to the proportion in which it was distributed. Of course, the higher the degree the higher must have been the amount of wages. A Master must have received more than a Fellow-Craft. There was an old tradition among the English Masons, that the men were paid in their lodges by shekels—a silver coin of about the value of 2s. 3d. sterling—and that the amount was regulated by the square of the number of the degree that the workman had attained. Thus, the Entered Apprentice received oue shekel per day; the Fellow-Craft, who had advanced to the second degree, received the square of 2, or 2 x 2 = 4 shekels; and the Mark Man, or third degree, received the square of 3, or 3 x 3 = 9 shekels; whilst the ninth degree, or Super Excellent Mason, received the square of 9, or 9 + 9 = 81 shekels.
4,577
MMKB10:000669001:mpeg21_24
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,841
Nederlandsche jaarboeken voor regtsgeleerdheid en wetgeving, 1841, 01-01-1841
null
Dutch
Spoken
7,329
13,367
Ende ten eynde de contraventeurs te beter souden kunnen werden achterhaelt, en dien naer meriten, ten afkeer van anderen gestrafft, zoo sal den Schipper ofte Bevelhebber gehouden zyn binnen vierentwintich uren naer het expireren van den voorsz. gesetten tyt, den naem, toenaem, ende woonplaets ofte logys van Officier, ofte Matroos, ofte die sich tot eenigen anderen dienst soude mo- gen hebben verhuyrt, ende achterblyft, aen den Water Substituyt Schout aen te geven, op peyne van vierentwintich der voorsz. guldens telckens by den contraventeur te verbeuren; te appliceren een derde part ten behoeve van den aenbrenger, een derde part ten behoeve van den armen, ende het resterende derde part ten behoeve van de Water Substituyt Schout. 31. Soo een Stuerman sich quame te verhuyren omme te zeylen naer een plaets daer hy te vooren noyt geweest en ware, son der den Schipper ofte Bevelhebber sulcks bekeait te maecken, zal ten behoeve van den Schipper ofte Bevelhebber ende Reeders verbeuren zyne geheele bedongen huyre, ende wyders gehouden zyn te vergoeden alle de schaden die het schip ende de goederen daerdoor sullen comen te lyden, ende soo den gemelten Stuerman door den Schipper affgevraecht zynde off hy ter plaets voorsz. wel geweest hadde, jegens de waerheyt sulcx hadde geaffirmeert, sal by daerenboven, in cas hy onvermogend is, omme de gemelte schade te konnen vergoeden, aen den lyve werden gestraft naer gelegentheyt van Saecken ende sal de gemelte affvraginge moeten geschieden in presentie van den Water Substituyt Schout op peyne dat andersints daer geen recht op sal worden gedaen. 32. Een Schip in der voegen hier vooren verhaelt gereetgemaeckt synde ende het volck de halve huyre, ofte een maent-gagie ontfangen hebbende, zal een yder 'tsy Officier, ofte Matroos, ofte die sich tot eenighen anderen dienst soude mogen hebben verhuyrt, sich hebben te vervoegen binnen scheepsboort, ende dat binnen soodanige cortten behoirlycken tydt naer gelegentheyt van de reyse, als hem door den Schipper, ofte Bevelhebberen, ofte yemant van zynen wegen sal werden aengesegt, teil fine onnne te seyl te gaen, op een peyne van de helfte van zyne bedongen huyre of een maent-gagie (behalven de restitutie van 't gunt hy op zyne huyre ontfangen sal hebben) te verbeuren; te appliceren de eene helft voor den armen, en de wederhelft ten behoeve van den Water Substituyt Schout. 33. Soo wanneer een Schipper ofte Bevelhebber, desselffs Officier ofte Bootsgesel binnen scheepsboort sal zyn gecommen orarae 't zeyl te gaen, sal denselve om civile schulden in zyn persoon ende plunge, nyet arrestabel wesen. 34. De Officieren, ofte Bootsgesellen, ofte die sich tot eenighen anderen dienst verhuert heeft, binnen scheepsboort gecommen synde om 't zeyl te gaen in cas deselve bevonden werden, soo dronken te zyn, dat zy onbequaem zyn omme haer werck in 't zeyl gaen te doen, sullen yder verbeuren eene somme van thien der voorsz. guldens, te appliceren als in het naest voorgaende articul, ende in cas de reyse daerdoor soude mogen werden beleth,ofte dat het schip ende goederen daerdoor quamen schade te lyden, sal d'selvige schade aen haerluyder persoonen ende goederen werden verhaelt, sullen daer en boven noch arbitralyck gestraft werden naer gelegentheyt van saecken. 35. By aldien yemant t'sy Officier, ofte Bootsgesel, ofte, die sich tot eenigen anderen dienst verhuyrt, sich vervorderde met 't gunt hy op de handt, ofte op zyn huyre ontfangen heeft wech te loopen, zal den Schipper ofte Bevelhebber in soodanigen geval gehouden zyn, desselffs naem, toenaem en woonplaeta ofte logys aen den Water Substituyt Schout aen te geven, eer hy van hier sal comen te varen, om by denselven van soodanigen persoon notitie gehouden, ende daerop vervolch gedaen te werden, op een peyne van 't scstich der voorsz. guldens by den Schipper, ofte Bevelhebber voor zyn eigen reeckeninge 'telckens soo wanneer hy van sulcx te doen blyft in gebreecke, te verbeuren, te appliceren een derde part ten behoeve van den aenbrenger, een derde part ten behoeve van den armen ende het resterende derde part ten behoeve van Water Substituyt Schout, ende sal diegeene, die bevonden sal werden met 't gunt hy airede ontfangen heeft wechgeloopen te zyn, nyet alleen gehouden zyn 'tselvige aen den Schipper te restitueren, maer daerenboven verbeuren, zoo hy een Officier is vyfthien der voorsz. guldens, ende anderen thien gelycke guldens te appliceren ten behoeve van den Water Substituyt Schout, sullende daerenboven noch arbitralyck, naer exigentie van Saecken, gestraft werden. 36. De Schepen van dese stadt zynde vertrocken sal nyemant van Officieren ofte Matroosen, ofte die sich tot eenigen anderen dienst verhuyrt heeft, 'tsy binnen ofte buyten s'Lants, uyt het schip vermogen te gaen, ofte varen, ende veel min aen Lant te vernachten, sonder expres consent van den Schipper, ofte Bevelhebber, ofte by afwesen van deselve, die in desselfs plaets sal commanderen, op een peyne van zes der voorz. guldens t'elckens by de contraventeurs te verbeuren, ten behoeve van den Schipper, ofte Bevelhebber, en zyne Reeders, ende in "cas yemant buyten s'Lants zynde, het schip 't eenemale quame te verlaten, ofte sich geheel daervan quame te absenferen, sal wyders verbeuren ten behoeve als vooren (boven de restitutie van 't gunt hy ontfangen ende boven de verbeurte van 't gunt hy noch goets heeft), soo hy een Officier is vyffthien der voorsz. guldens, ende andere thien gelycke guldens, sullende in cas door alle 't gunt voorsz.. is de reysq verachtert werde, daerenboven noch arbitralyck naer exigentie van Saecken gestraft werden. welke het eigendomsregt thans aldaar van allerlei theorièn van Socialisme heeft te verduren. Eene verdienstelijke verdediging van het Eigendomsregt schreef Molirier van Toulouse, in Wolowski's ifec. de Législ., XII, bl. 4>9 volg. Philosophte de l'histoire de France, par M. Hello. Paris, 471 bl. 8°. De Schrijver stelt zich voor hier de slotsommen te doen kennen, tot welke zijne regtsgeleerd-geschiedkundige nasporingen hem hebben geleid. Men mag echter niet ontveinzen , dat de rangschikking en volgorde der door hem behandelde onderwerpen in vele opzigten zonderling mag genoemd worden. Onze Lezers oordeelen zelve! Het eerste gedeelte behelst, Chap. 1, position de la question, en daarin a du monde ancien et du monde moderne, b de l'histoire moderne; 2. de 1'élément personnel; 3. de 1'élément territorial; 4- de 1'élément politique; 5. de 1'élément littéraire ou mixte; 6. Inductions, en wel a Aide-toi, le ciel t'aidera, h d'une loi du 9 Sept. i835, c de la logique, d. de la science sociale, e. des classes sociales, ƒ. des faits accomplis, g. de la monarchie, h. du iégime constitutionnel, in welke de garantie der droits de 1'homme als het hoogste doel wordt voorgesteld. Het tweede gedeelte, bl. 225—271, behelst zes Eloges, en wel van i'Hospital, Mattdikd Molé, Malisherbes, Daguessead, Portalis en Duhodlin, welke de schrijver ons voordraagt als ontwikkelingen, behoorende bij het 4* Hoofdstuk, de 1'élément politique, »dont ils ne sont qu'un développement présenté sous la forme plus animée de la biographie." Niet weinig, naar men verzekert, hebben de verdiensten van dit Boek bijgedragen tot de onlangs plaats gehad hebbende benoeming des schrijvers bij de Acad. de sc. mor. et pol. Revue Etratig. de Législ., VII, bl. 681 volg. De l'abolition de l'Esclavage ancien en Occident. Examen des causes principales, qui ont concouru a 1'ex- gevestigd is, te doen toelichten. Vgl. Jouvn. d. Satans, 1840, bi. 317. Deze eerste uitgave betrof de feiten voor zoo verre die waren vroeger dan 11 April 1838, dagteekening der emancipatie-akte. Hoe werkelijk de overgang van den stand van slavernij tot dien van leerlingschap, enz. plaatsheeft, is in eene tweede uitgave, Paris 1841» 43° bl., duidelijk voorgesteld. Victor Schoelcher, Abolition de rEsclavage. Examen critique du préjugé contre la couleur des Africains et des sangs mêlés.' Paris. De bekende abt GrÉgoire had eene som van 100 Franken nagelaten, om als prijs te worden uitgereikt aan den schrijver, die het best het ongegronde van het vooroordeel ten aanzien van de mindere vatbaarheid en geschiktheid der Zwarten zou aantoonen. Hoewel de verhandeling van den Hr. Schoelcher niet bekroond is, verdient dezelve zeer de aandacht ook van hen, die door dezelve niet geheel zijn overtuigd. Vgl. Ad. Giéroclt in Journal des Débats, 7 Aoüt 1840. Esclavage de la race noire aux colonies frangaises, par Ch. Levavasseer. Par. 118 bl. 8°. De schr. tracht aan te toonen, »que l'abolition de 1'esclavage dans les colonies francaises sera 1'oeuvre des moeurs et du temps, et que les résultats ainsi obtenus seront plus avantageux k la civilisation que ceux qu'on peut espérer d:une mesure législative." Rapport fait au nom de la Commission pour l èmancipation des esclaves dans les colonies frangaises Paris. Vgl. Athenaeum, Jan, 1840, N°. 636, bl. 11 volg. Dit geheele onderwerp mag des te meer de aandachi trekken, daar, volgens berigten uit Londen (the Courier, 10 Junij 1841), men in Frankrijk ernstig bezig is met de emancipatie, volgens de ontwerpen van den Hr. Jeles Lecdevalieb, die zich geheel aan dit onderwerp heeft toegewijd, voor te bereiden. Observations sur le rapport de M. de Tocijieville, relatif a Vabolition de VEsclavage dans les colonies, par M. Jollivet. Paris. Considèrations sur le système colonial, et plan d}abolition de Vesclavage, par- Selly-Brehet. Paris. La traite des noirs considérée comme moyen d émancipation immédiate et de civilisation universelle, par M. Aegdste Lalloer. Paris. Mèmoire sur les institutions politiques, administratives, militaires et lègislatives des colonies Anglaises dans les differentes parties du globe; par 31. le \iconite de Saktarem. ire partie. Paris. STAATSREGT. Philosophie politique, ou de Tordre moral dans les Socié- tès humaines, par Evariste Bavobx. 1 voll. 8". Paris. Apergu sur Vorganisalion des Sociétés, par M. Jeles de CAcnELEr. Paris. In de eerste plaat9 behooren -voorts hier de geschriften der Socialisten en die van derzelver beoordeelaars vermeld te worden. De Société pour la propagation et la rèalisation de la Théorie de Fourier, waarvan het kapitaal op 700,000 Franken bepaald is, werd op i5 Junij 1840, nadat reeds voor 413,ooo Franken was ingeteekend , wettig opgerigt en gevestigd.' Zij had reeds dadelijk een eigen Tijdschrift tot verbreiding en aanbeveling der gezegde leer aangelegd, onder den titel van: la Phalange, journalpolitique, industriel, littéraire, enz., met opschriften en spreuken als: Ecole Sociétaire, Accroissement de la production par 1'organisation du travail; Extension du bien-être a toutes 3de Deel. (' 34 les classes; Progrès social sans révolutions; Association du Capital, du Travail et du Talent, enz. enz. Overigens kan ook van het gewigt, dat men in Frankrijk aan dit geheele onderwerp hecht, getuigen de vraag, door de Acad. d. sc. mor. et pol., 27 Junij 1840, voorgesteld; »Quell«;s sont les applications pratiques les plus utiles que Pon pourrait faire du principe de Passociation volontaire et privée au soulagement de la misère." Mme Gatti de Gasokd , Foiirier et son Système — en als vervolg daarvan: Rèalisation dune Commune sociétaire. Paris. Op het duidelijkst worden hier de beginselen, op welke het genoemde stelsel berust, vooral in derzelver practische toepassing ontwikkeld. De leer van Fourier wordt hier gepredikt onder bescherming der bijzondere Maatschappij, die, zoo als wij reeds zagen, de uitsluitende strekking heeft, om die leer te verdedigen en te verbreiden. Etudes sur les Réformateurs contemporains, ou Sodalistes moderne»: Saint-Sison, Charles Focrier, Robert Owen, par. M. Louis Retbaud. Paris 8°. De l'Ecole Saint-Simonienne et de celle'de Ch. Fourier, etc., par Jules Lechevalier. Par. Introduction & F étude de la science sociale, précédée dun Coup d'oeil général de la science sociale et sur les systèmes de Fourier, d'Owen et de lEcole St. Sitnonienne, par M. A. Paget. Paris. Over het système sociétaire van Ch. Focrier is een voortreffelijk opstel geleverd door den Geneefschen Hoogleeraar Cherbcliez, in Bibl. Univ. de Genève, Nov. 1840, bl. 5— 60, alwaar na eene korte schets van bet stelsel eene beoordeeling van hetzelve volgt. Op overtuigende gronden wordt daar aangetoond, hoe dat geheele stelsel berust op de miskenning van den mensch en zijnen wezenlijken aanleg, op de verwerping van al wat tot dus verre als deugd was hooggeacht en op eene vernietiging van de echt- en familiebanden, die tot hiertoe het geluk van het leven hebben uitgemaakt. Réforme politique, ou Organisation d'une nouvelle force unitaire et gouvernementale, par A. Barbet. Paris. Recherches sur les vigueries et sur les origines de laféodalitè en Poitou, par M. A. de Lafontenelle deVaüdoré. Poitiers. Toen de Graven niet langer in hun uitgestrekt gebied alleen al de hun opgedragen pligten van bestuur konden vervullen, werden de Graafschappen, omstreeks den aanvang der 9e eeuw, verdeeld in Vigueries, of Vicariaten, waar bijzondere gemagtigden of plaatsvervangers der Graven hunne bediening waarnamen. Tusschen hen en de Graven waren nog de Vicomtes, wier magt langzamerhand zóódanig toenam, dat die der Viguères of Vicarii geheel tot niets wegzonk. Vgl. Ren. Etrang. d. Législ., VII, bl. 923 vg. Histoire du système politique de la France, depuis Clovis jusqu'a la Révolution de 1789, par M. D. Mollard. Paris, 2 Deelen; zal er 4 worden. De l'ordre Social en France, par M. Mollard. Derniers voeux d un vieil électeur de 1789, pour 1'avenir de la France et de la Civilisation, par M. Berrijer, père. Par. Dit Boekje behelst meer dan de titel zou doen verwachten : het zijn niet alleen wenschen tot verbetering van de inwendige Staatsinstellingen, tot behoorlijke bepaling der Ministeriëele Verantwoordelijkheid, tot verheffing van de arbeidzame klasse uit den toestand, waarin die gezonken is, tot betere en gelijkmatige regeling der belastingen; maar het is ook bijzonder Frankrijks houding jegens het buitenland, welke de schrijver op het oog heeft. Hij 34* wenschte zoo zeer, dat zijn Vaderland te dezen opzigte het voorbeeld der meeste liberaliteit gaf aan de vreemde Volken , door uit deszelfs Burgerlijke en Handelswetgeving alle bepalingen te verwijderen, die als vijandig ofnadeelig tegen de vreemdelingen kunnen beschouwd worden. Waardige taak, waarin echter Frankrijk reeds door eenige andere Volken is voorgegaan. Vgl. Revue Etr. de Lég., VII, bl. 409Traité de la Prérogative royale en France et en Angleterre, etc., par A. Lorieux. Par., 2 Deelen, te zamen 1491 bl. 8°. Het Werkje is in twee Stukken verdeeld, waarvan het eerste Frankrijk, het tweede Engeland" betreft. Hetzelve wordt besloten met een Essai sur le pouvoir des rois a Lacédémone. Het is voorzeker eene nuttige onderneming, uit alle onderwerpen van Staatsregt op te sporen, welk en hoedanig omtrent dezelve de invloed zij van het Koninklijk gezag. Moge al voor Engeland daarover een Werk bestaan (dat van John Aiies, vgl. Bijdr. tot Regtsgel., IX, bl. 355,), voor Frankrijk was die arbeid nog niet ondernomen. Die is echter even noodzakelijk, daar men geenszins moet meenen, dat het bezit van eene Charte, als die in Frankrijk, de wetenschappelijke bearbeiding der hoofdonderwerpen van Staatsregt nutteloos zou maken. Het eerste Deel bevat zes Boeken, met de opschriften: de la dignité royale; Concours du rot au pouvoir lègislatif; du Pouvoir exècutif; de linfluenee que le roipeut exercer sur Tadministration de la justice; du Pouvoir conservateur; Prérogatives diverses. In het eerste Boek wordt bijzonder ook de onschendbaarheid van den Vorst beschouwd in verband met de verantwoordelijkheid der Ministers; zoo als in het vierde, het regt van gratie, van amnestie, de zaak der Conflicten en die der Administrative Justitie voorkomen. Eene menigte onderwerpen verdringt zich als het ware in de laatste Afdeeling: Domeinen, regten van adeldom, ridderordes, magtiging en toelating van maatschappijen tot nuttige einden aangegaan, naturalisatie,. Koloniën, Regentschap, enz. Revue Etrang. d. Législ., VII, 679—681. Droits et Devoirs des fonctionnaires et employés Prussiens, exposés par Rujiit , trad. de 1'Allemand par Tn. NoeL. Paris. De voortreffelijkheid der inrigtingen van Openbaar Bestuur in het niet-constitutionneele Pruissen wordt in Frankrijk erkend en uit dien hoofde dit Boek zeer aanbevolen, onder anderen in Journal des Débats, i3 Aug. 1840. Het is maar al te waar, wat aldaar wordt opgemerkt, dat men in Frankrijk altijd de hervormingen der Staatsinstellingen van boven af is begonnen, en daardoor aan de meer ondergeschikte inrigtingen de noodige aandacht niet heeft geschonken. Voorts is op deze beschouwing van de betrekkingen der Ambtenaren in Pruissen, in vergelijking met die in Frankrijk, nog gewezen door de Bertij, Revue Etr. de Législ., VII, bl. 810 volg. Représentation nationale. Tableau des pouvoirs Constitutionnels de 1'Etat, indiquant toutes les formes gouvernementales que nous avons subies depuis 1789, etc., par M. Abg. Obriot. Paris. Dictionnaire politique, Encyclopedie du Langage et de Ia Science politiques, par les notabilités de la presse et du parlement. Paris, 4 Deelen. Des divers Stjstèmes èlectoraux en France, depuis 1789, jusqu'a nos jours, par le Marquis 0. des Ba.dx, Avocat. Paris, IV, 3o6 bl. 8°. In vier Afdeelingen wordt hier het Verkiezingsregt behandeld: 1. van de zamenroeping der Stuten-Generaal tot aan de instelling van het Consulschap; a. van de Constitutie van het jaar VIII tot de Charte van 1814; 3. onder de tijden der Restauratie; 4- na 183o, waarbij vooral de Wet van 19 April i83i onderzocht wordt en de verbeteringen besproken worden, voor welke het verkiezingsstelsel in Frankrijk vatbaar zou wezen. Études sur la lot èlectorale du 19 avril i83i, et sur les réformes dont elle serait susceptible, par A. Cherbuliez, Prof. a Genève. Paris, XIII, 119 bl. 8°. Na de algemeene vereischten eener goede 'verkiezingswet, bijzonder wat de waarborgen der best mogelijke keuzen betreft, aan de genoemde Wet te hebben getoetst, geeft de schr. de hoofdpunten op, welke dringend wijziging behoeven. Daartoe brengt hij vooral bl. 101 volg., dat de afgevaardigden eenige schadeloosstelling bekomen, bl. 1 o7 volg.; dat alle beambten worden verklaard onverkiesbaar te zijn; zoo als reeds vroeger, bl. 77 'volg., door hem de wensch was te kennen gegeven, dat alle geletterden als zoodanig, en dus onafhankelijk van hetgeen zij al of niet in de belastingen betalen, verkiesbaar mogen wezen. Andere punten, die ons voorkwamen van ondergeschikt belang te zijn, gaan wij voorbij. Gewigtig is voorzeker het oordeel van dezen Geneefschen Geleerde over Frankrijks verkiezingsstelsel. Onpartijdig is het zonder twijfel. Het is zoo, gelijk irr de voorrede wordt opgemerkt, de beste waarborg voor de rigtige waarneming van de betrekking, welke den vertegenwoordiger is opgedragen, is gelegen in de openbare* zedelijkheid en de publieke opinie. Het geldt voorts niet alleen van Frankrijk, wat, bl. 11, wordt opgemerkt, dat namelijk de vertegenwoordigers in het wel waarnemen hunner pligten dikwijls niet alleen den Vorst, het Hof en het Ministerie, maar ook nog de meeningen der volksmagt te bestrijden hebben. Zeer juist is ook het oordeel over den aard van Frankrijks staatkundige instellingen: »les institutions encore récentes ne s'y rattachent a rien de local, & aucune couturae, a E. Remard. Recueil de Lois municipales. Par. Traité de l'Organ. et des Elections municipales, contenant: 1'historique des Institutions municipales en France, depuis les temps les plus reculés jusqu'a nos jours; 2. la loi du 21 Mars i83i, sur 1'Organisatiori municipale, par M. H. de Saikt-Hersine. Paris, 8°. Traité de l'organisation et des attributions des Corps municipaux, d'après la législation et jurisprudence actuelles, par M. Bost. 2 Edit. Paris, i voll. Droit public et administratif frangais, par M. Boochehê Leper. Par., Tomé 4* Het zijn de onderwerpen behoorende onder toezigt der Ministeriën van Binnenl. Zaken, landbouw, koophandel en openbare werken, die in dit Deel behandeld worden. Beide laatstgenoemde Ministeriën zijn ook werkelijk als onderdeelen van het eerstgenoemde. Belangrijk is in dit Deel vooral de statistiek der gevangenissen. Vgl. Revue Etrang. de Lègisl., VII, bl. 845 vg. Manuel de Droit administratif, par demandes et réponses, par M. Pbrzanhe. Du pouvoir municipal et de la police inférieure des Communes , par le présid. Henrion de Passet, 4e Ed., par M. Foucart. Par. Deze uitgave, die ook met eene Inleiding des Hrn. Foucabt, sur Vhistoire de l'organisation municipale sur le sol de la France, verrijkt is, doet vooral den geest en de strekking kennen der Wetten op dit onderwerp, die na i83o in Frankrijk zijn afgekondigd. Die van 11 Maart i83i, surVorganis. municipale, io April 1834 en 18 JuJij i83y, sur l'admin. munic., zijn ook als Bijlagen aan het slot afgedrukt. Vgl. Revue Etrang. de Lègisl., VII, 588. Men merkt hieruit al dadelijk op, hoe veel het buitendien op zich zelf hoog verdienstelijk Werk van den geleerden Herrion dp. Pansey in deze uitgave gewonnen heeft. Cours de droit administratif appliqué aux travaux publics, ou Traité thèorique et pratique de lègisl. et de jurisprud., etc. avec un append. etc. 2e Edit. rev. et augm., par M. Cotelle. Tom. III. Paris, 806 bl. 8°. Recueil gènèral des Arrèts du Conseil d'Etat, depuis sa création, en 1'an 8, jusqu'a i83g, avec des annot. de législ. et de jurisprud., etc., par MM. Germaik Roche et Felix Lebon. Zes Deelen in twee kolommen van 7 a 800 bl. De drie eerste Deelen zien reeds werkelijk het licht en brengen de uitgave tot het jaar 1825, ingesloten ; het 4° zal gaan tot in i83o. Dit Werk is, bij eene Circulaire van den Minister van Binnenl. Zaken van 26 Aug. i83g, aan alle Prefecten en verdere beambten aanbevolen, op grond, que le Conseil d'Etat éclaire par ses décisions et régularise les actes de 1'administration; et qu'en conséquence il est indispensable que tous les fonctionnaires se trouvent au courant de sa jurisprudence et la connaissent des son origine." Men weet, hoe in Frankrijk, mede krachtens Art. 91 der Wet van 28 April 1816, de voordragt van opvolgers aan de werkelijke bezitters van velerlei bedieningen is verzekerd. Van de pogingen, later in het werk gesteld, om de aldus bevestigde vènalitè d'offices te doen opheffen, spraken wij vroeger, Jaarb. II, bl. 5o2 vg. Lij de aankondiging van geschriften, strekkende tot verdediging der Wet van 1816. In Wolowski, Revue de Législation , XI, bl. 254, wordt daarentegen eene geheele opheffing der bedoelde instelling verlangd. De Maatschappij van Wetenschappen enz. van het Dépt. de Ia Marne stelde eene vraag voor over de beste wijze om die koopbaarheid der ambten op te heffen; maar Foelix, Rev. Etrang. de Lègisl., VIII, bl. 80, merkt te regt op, dat de zaak gevonden is, wanneer men slechts over eenige millioenen Franken beschikken kan, om de tegenwoordige bezitters schadeloos te stellen. Met dezelfde vergelijking wordt het «verslag over deze 3« en 4e Deelen geopend in Bihl. Univ. de Genève, Oetob., 1840, bl. 209 volg, alwaar voorts bijzonder des schrijvers gevoelens over de begrippen van gelijkheid, onafhankelijkheid en vrijheid, zoo hij Franschen als bij Amerikanen, worden ontwikkeld. L'Irlande sociale, politique, religieuse, par Güstave de Beadmont. Paris, 1 Deelen, xx, 4(7> 3g5 bl. 8°. Engelands Aristocratie en Engelands Protestantisme worden hier als de hoofdoorzaken van Ierlands rampen voorgesteld, maar daarbij tevens de velerlei pogingen uiteengezet, die de Ieren als zonder ophouden aangewend hebben, om eene verbetering van hunnen toestand te verkrijgen. Vgl. Jen. L. Z., i84i,N°. 19 sq., en hierboven, Jaarb., II, 5io. Recueil des Exposés de l'administration du Royaume de Suède, présentés aux Etats-Ge'néraux depuis la diète de 1809 jusqu'a celle de 1840, trad., par M. de Humblad. Paris. Question de politique conjecturale sur ce qiton peut attendre du Roi de Suède et de Norvège dans les circonstances actuelles. Paris, 48 bl. 8°. De vraag was: welke partij Karel Jan wel zou kiezen bij het uitbarsten van eenen Europeschen oorlog? De schrijver antwoordt: die der geregtigheid, en haalt vele trekken uit zijn leven aan, om te toonen, dat het altijd die partij is geweest, welke hij gevolgd heeft. Ree. in Jen. L. Z., 1841, N°. 5, meent, dat de onzijdigheid voor Zweden het wenschelijkst zou wezen. Mèmoire sur l'état actuel de la ville libre de Cracovie, a 1'appui de 1'Adresse présentée par ses habitans aux gouvernemens de France et d'Angleterre, suivi d'une Collection de Pièces justificatives. Par L. Kroiikowski. Paris. Een adres van i4 Maart 1839, waarby de inwoners van Cracow, aan Frankrijk en Engeland, als medeonderteelie- Hoofddenkbeeld des schrijvers is: het in omloop brengen van papieren geld, hetwelk, van zelf ren tegevend, daardoor niet zou behoeven te worden ingewisseld. Aldus, meent de schrijver, zouden de sommen, die nu in munt in omloop zijn, en als zoodanig niets voortbrengen, door voortbrengende en rentegevende kapitalen worden vervangen. De werkman zou zijne opgegaarde penningen niet naar de Spaarbank behoeven te brengen, daar zijn papieren geld hem reeds dadelijk de rente doet genieten, welke eene Spaarbank kan opleveren. Bedriegen wij ons niet, zoo is het papieren geld, door den schrijver aanbevolen, niets dan het aannemen van kleinere rentegevende schuldbrieven, die voor den dagelijkschen omloop dienen; maar zullen deze zoo ook niet, naar mate van meerder of minder crediet, naar mate van gunstiger of ongunstiger omstandigheden, vrede, oorlog, enz., van zelf aan eenen veranderlijken koers onderworpen zijn? en zoo ja, gelijk wij meenen, zoude daardoor niet al het nut van het nieuw uitgevonden rentegevend papieren geld verdwenen zijn? De rente, welke de schrijver zou toekennen, zou ook niet hoog wezen, en slechts 3,65 ten 100 bedragen. Ernstig wordt dit geheele onderwerp thans in Frankrijk overwogen. Een ontwerp van den Hr. de Lwergse , om van de mandaten ter verzending van geld door de posterijen een circulerend papieren geld te maken, wordt besproken in Wolowski, Revue de Lègisl., X, bl, 3^2—385. Vgl. Journal des Bébats, 11 Aug. 1840. R. GiSDiiLOT, Essai sur la science des Finances. Par. Gunstig Revue Etrang. de Lègisl. VIII, 766. Mort au monopole de Targent, ou appel impartial pour et contre le renouvellement du privile'ge de la Banque de France, par _M. Berrijer père. Paris. Dat de Bank, heetende Banque de France, eigenlijk slechts voor Parijs is, en niet al die voordeelen aan den handel oplevert, welke men van dezelve zou mogen verwachten, is meermalen opgemerkt. Berrijer, een der oprigters van de Bank zelve, erkent die bezwaren, en dringt aan op meerdere uitbreiding op het plaatsen van 83 discompto-kantoren in de Provinciën, enz. Vgl. Revue Etrang. de Lègisl., VII, bl. 411 ■ Theod. Bekazet, Contre le remboursement. Paris. Du Progrès social au profil des Classes populaires non indigentes, ou Etudes philos. et e'conom. sur 1'amélioration matérieile et morale du plus grand nombre, par Felix de la Farelle. Paris,~i voll. Dit Werk is als een der verdienstelijkste, uit het zedekundig oogpunt beschouwd, met den prijs Monthyon van 3ooo fr. bekroond in de zitting der Académie frangaise van ii Junij 1840. Voort9 wordt het herstel der oude corps d'arts et métiers door den schrijver op den voorgrond gesteld; doch, hoewel het beginsel van associatie allezins goedkeuring moge verdienen, soo wordt hetzelve echter op de hier voorgestelde voorslagen zeer afgekeurd door Michel Chevalier, in Journal d. Débats, 3o Aug. 1840. II. A. Frégier, des Classes dangereuses de la population dans les grandes villes, et des moyens de les rendre meilleures. Paris, 2 Deelen, 8°. In 1837 schreef de Acad. d. Sc. mor. et pol., als Prijsvraag uit: »QueIs sont les élémens, dont se compose, a Paris, ou dans toute autre grande ville, cette partie de la population qui forme une classe dangereuse par ses vices, son ignorance et sa misère? Quels sont les moyens que 1'administration, les hommes nches ou aise's, les ouvriers intelligens et laborieux pourraient employer pour améliorer cette classe dangereuse et dépravée? Het Werk, nu uitgegeven, was diegene der ingezonden Verhandelingen, welke door de Académie het gunstigst werd beoordeeld. De bijzondere betrekking des schrijvers, als chef de bureau a la Préfecture de la Seine stelde hem in de gelegenheid tot het mededeelen van vele bijzonderheden, waarvan de bijeenbrenging vele anderen hoogst bezwaarlijk zou gevallen zijn. Nadat in de heide eerste gedeelten van het Werk de. droevige toestand der bedoelde classen was geschetst, zijn de twee volgende afdeelingen bestemd tot het nasporen der middelen van herstel. Hier worden onderscheiden moijens préventifs en moyens curatifs, als: onderwijs, huwelijken, arbeid, als voorname middelen, door den schrijver tot verbetering aanbevolen. Armoede en gebrek zijn, volgens hem, de hoofdbronnen der misdaden: Le plus efficace moyen de moralisation est donc le travail, niet alleen, omdat nuttige arbeid aftrekt van het misbruiken der krachten tot misdadige einden, maar ook, omdat arbeid en orde, welke er mede moet verbonden zijn, den werkman tot een zeker welvaren brengen, dat hem al dadelijk als een' verdediger der maatschappelijke orde doet optreden. Om dit doel te doen bereiken, beveelt de schrijver vooral aan de instellingen van patronage, bij welke de ondernemer van eenigen tak van nijverheid het lot zijner onderhoorige werklieden zich blijft aantrekken, en voor hunne belangen blijft zorgen. Vgl. Revue Etrang. de Législ., VII, bl. 5o6 vg., Journal des Débats, 5 Jan. 1840, le Commerce, 2 ïévr. 1840, London-Athenaeum, 4 April 1840, N°. 649. Tableau physique et moral des ouvriers dans les manufactures de coton, de laine et de soie, par M. le docteur Yillermé. Paris, 1 voli. viri, 4^8, 4^' hl. 8°. De Fransche Akademie der Zedelijke en Staatkundige Wetenschappen had de Heeren Yillerme en Behoiston de Chateatweüf het onderzoek opgedragen, dat op den titel van dit Werk vermeld is. De Hr. Villermé heeft de Departementen van het Noorden en Noordoosten onderzocht, waar die drie genoemde fabrijken het veelvuldigst voor- komen. De instellingen , die niet dat fabrijkwezeu in naauw verband staan, zijn daarbij door hem geenszins voorbijgezien. Bij het onderwerp van de Scholen, behandelt ook de Villermé de vraag van den invloed van het onderwijs op het getal misdaden, en hij, even als Gcerry en meer anderen, erkent, dat het schoolonderwijs op zich zelf de misdaden niet,doet verminderen. Departementen, welke meer schoolgaande kinderen tellen, leveren ook somtijds een grooter getal misdadigers. Op zeden, op godsdienst komt het dus veel meer aan, dan op onderwijs. In de Bibl. Univ. de Genève, Octob. 18jjO, worden , . bl. 327 volg., eenige uittrekselen uit dit Werk medegedeeld, waaruit, bl. 23o volg., de allerdroevigste toestand van de werklieden in de Rysselsche katoenfabrijken, bl. 247 volg.. hun betere toestand in die van den Elsas, en bl. i5i volg., de vrij gunstige staat der werklieden in de Sedansche lakenfubrijken blijkt; terwijl de mede vrij gunstige toestand van de Lyonsche en Zurichsche zijdewerkers, daarna, Nov. 1840, bl. 61 volg. wordt kenbaar gemaakt. De instelling van Cons'eils de prud'hommes, II, 143 volg., als scheidslieden in de geschillen, zoo als die te Lyon bestaan, wordt bij dit alles zeer aanbevolen door Michei Chevalier in Journal d. Dèbats, 29 Sept. 1840, die in een volgend Art. ibid. 7 Oct. de aandacht vestigt op gewigtige slotsommen, tot welke het Werk van Dr. Villermé geleid heeft. • Het eerste Deel behelst bijzonder de beschrijving van den toestand der bezochte fabrijken, het tweede de beschouwingen en slotsommen voor de Wetgeving, daaruit afgeleid. De inhoud van dit tweede Deel is ook door de in den aanvang genoemde Académie in hare Mémoires opgenomen. Komt men tot algemeene beschouwingen, uit de medegedeelde bijzonderheden af te leiden, zoo zijn de slotsom- 3d j)EEL- 35 men zonder twijfel hoogstbelangrijk. Vergelijkt men den toestand der werklieden thans met dien in 1698, toen Vaüba* zijn Projet de dixme royale (hetwelk hij wel had kunnen noemen : Preuces de la profonde misère du peuple francais sous Loos XIV) schreef, zoo is die zeer ten gunstigste veranderd. Kleeding, voedsel, leefwijze, enz. zijn veel Terbeterd. Jammer maar, dat de werklieden zelve doorgaans daarvan niet overtuigd zijn, en steeds hun lot beklagen. Nog eene andere opmerking geeft reden tot ontevredenheid: »0n croit communément," zegt "V ulebïé, uque de forts salaires sont une garantie de moralité, cependant les ouvriers les mieux rétribués ne sont pas les plus moraux.... Plus les ouvriers gagnent, plus ils peuvent aisément satisfaire lenrs gouts de débaucheII, bl. 5, i3, 48, 61 en passim. Voorts geeft de vrijheid van nijverheid aanleiding, dat de werklieden dikwijls andere meesters zoeken, bg wie zij hopen het beter te zullen hebben. Van daar, dat velen als een zwervend leven leiden, geene familie kennen, niets leeren besparen en zich in onzedelijkheid verlustigen. Als allerbelangrijkst mogen wij nog het ioe Hoofdstuk des Tweeden Deels, bl. ag5 volg., aanbevelen, dat tot opschrift draagt: Injluence des machines modemes et de T Organisation actueüe de l industrie yur Ib sort des ouvriers. K. Grameb de Cassissac, Histoirè des Classes nobles et des Classes anoblies. Paris, 8°. Vroeger reeds door den schrijver toegezegd "Werk. Zie Jaarb. I, 467. Notions èlèmentaires de Statistique, par d Ohalics d Hailry. Paris. k. Dc?ac, Traité de Statistique, ou Théorie de T Etude des Lois, daprès lesquelles se dèceloppent les faxts sociaur: suivid'un Essai de Statistique physique et morale de la population francaise. Paris, xn, 378 bl. 8°. k>us la protection toute-puissante de la néeessité, de 1'intéret national, des habiturles, des moeurs," etc. Voorts behandelt de schr. ter gelegenheid van zijn onderwerp onderscheidene andere daarmede in verband staande vraagpunten, b. v. of tollen op publieke wegen goede belastingen zijn, bl. 343 volg. Des intéréts du Commerce, de l'Industrie et de VJgriculture (20 Edit.), par C. Pecquecr. Paris, 1 voll. Dit Werk is in i838 door de Acad. d. Sc. mor. et pol. bekroond. Des améliorations matérielies dans leurs rapporti avec la libertè, Introd. & 1'Econ. sociale et politique, par M. C. Pecqdeur. Paris. De tijd is voorbij, toen men als een' noodwendigen strijd aannam tusschen de beginselen van de Godsdienst, die gerekend werd de verloochening van het vleesch en allerlei ontberingen voor te schrijven, en de zorg voor ons maatschappelijk welvaren. Het Christendom verbiedt geenszins het verzorgen onzer materiëele belangen; ook de oude Wijsgeeren, als bijzonder Aristoteles, prijzen die zorge aan , en de ervaring leert, dat de meeste rust en zekerheid heerschen, waar de meeste welvaart wordt aangetroffen. Men ziet, uit de aanduiding van de strekking van dit geschrift, dat het nog meer omvat, dan de titel uitdrukt. Vgl. Journal d. Dèbats, 25 Oct. 1840. Examen de l' Origine, des progrès, et de la tendance de la Confèdèration Commerciale et politique contre l'Angleterre et la France, nommèe la ligue Prussienne, par M. Cargili, trad. de 1'Anglais. Paris. Douanes allernandes. De l'injluence exercèe sur le commerce et l'industrie de la Saxe par son accession a la grande association des douanes allernandes prussiennet, par J. H. Thieriot, Mém. cour. par 1'Acad. de Leipsick, trad. par Alei. de Gabruc. Paris, 8". STHAFREGT. Compte gènèral de l'administration de la Juslice crirninelle en France, pendant 1'année i838, présenté au Hoi par le Garde des Sceaux etc. Paris, Juillet 1840. Zoo als telken reize het Verslag van het beheer der Strafregtspleging in Frankrijk bewijzen oplevert van de groote zorg en naauwkeurigheid, waarmede hetzelve is opgesteld, zoo bevat dit verslag over i838 daarvan, door nieuwe bijgevoegde Tabellen, nieuwe blijken. In vergelijking met het vorige jaar vindt men eene vermindering van de misdaden tegen de eigendommen van 106, en eene vermeerdering daarentegen van die tegen de personen van 77. Men heeft naar de redenen daarvan gevraagd (Journal d. Débats, 24 Julij 1840); maar zouden die wel altijd te geven zijn? Men meent te veel, dat Statistische tabellen alles kunnen verklaren. De geheime drijfveren, die tot misdaden aansporen, en dan deze, dan gene, doen begaan, zijn niet altijd te ontdekken. Eene dwaling is het, zoo men, toegevende aan de poëzij van landelijke onschuld, meent, dat de landbouwende classe het minst zich met misdaden bezoedelt; onder de 8,014 beschuldigden van het jaar i838 behoorden er 2796 (dus 35 ten 100) tot de landbouwende classe. De gevolgen van de verzachting der straffen door middel van het zoo dikwijls aannemen van verschoonende omstandigheden doen zich bij de toepassing der straffen zeer wezenlijk gevoelen. Zonder dit stelsel van die verligtende omstandigheden zou men in i838 hebben gehad 248 veroordeelingen ter dood, in plaats van 44 > tot altijddurenden dwangarbeid, in plaats van 198; 1800 tot tijdelijken dwangarbeid, in plaats van 883; 1780 tot reclusie, in plaats van 903. Zeker mag men zich afvragen, of die zoo verregaande verligting van straffen geene bedenkelijke gevolgen na zich zal slepen. bi. 458 volg., bijzonder bi. 466 volg. meent, dat de wortel van het kwaad hooger, en wel in den maatschappelijken toestand en de heerschende begrippen in Frankrijk behoort te worden gezocht. De gronden tegen het arbitrium judicis in die uitbreiding worden zeer goed herinnerd door Chassan, 1 c., bl. 4^3 volg., en datzelfde geldt van het stelsel van verzachtende omstandigheden: »Cela peut être un remède transitoire k la situation du moment, a 1'imperfection d'une législation, qu'on n'a pas le temps de corriger. — Mauvais remède qu'on ne peut accueillir que sous une mauvaise législation," ibid, bl. 4^5 vg. Wij gelooven echter, dat eene volmaaktheid der Wetgeving, boedanige men zich hierbij voorstelt, niet wel bereikbaar is. Du vol et des circonstances attènuantes, ou Essai sur la Slatistique crim., par Prestat. Paris. Over dit Werk, over dat van Collard en over de geheele leer van dit onderwerp, zeer belangrijk de Vadlx, in Zeitschr. ƒ. ausland. Rechtsw. XIII, 33g volg. Histoire critique et philos. du Suicide, par le P. Appiaho Beonafede, trad. de 1'Italien, etc. Paris. Du Suicide, de l'aliènation mentale et des crimes contre les personnes, comparès dans leurs rapporti réciproques, par M. Cazacvielh. Par. Essai sur la législ. pénale applicable au Duel, par M. Jules Salats. Discours contre le Duel et pour le Divorce, par M. Carrer. Examen de la théorie et de la pratique du système penitentiaire, par M. le marquis de ia Rochefoocabld Liancobrt. Paris. Het penitentiair stelsel wordt als wreed en onmenschelijk voor de veroordeelden hier onbepaald verworpen. Om liet Auburnsche af te keuren, ontleent de schrijver zijne gronden van Demetz en Moreav Christophe; om hctPenn- sylvanische stelsel gehaat te maken, bedient hij zich van de redenen van Cn. Lijcas , en die met hem van hetzelfde gevoelen zijn. Overdreven voorzeker is de belangstelling door den schrijver in het lot der veroordeelden betoond. Straf behoort toch altijd straf te blijven. De schrijver wil aan den Staat de verpligting opleggen, om den veroordeelden een nuttig ambacht te doen leeren, ten einde zij, na volbragten straftijd, met overgespaarde gelden van eenige duizende franken de maatschappij weder kunnen intreden! Waarlijk, een lot, dat vele brave en eerlijke handwerkslieden zouden moeten benijden. Vgl. Revue Etrang. d, Législ., VII, bl. 5o5 vg. Gheliet-Wamy, Manuel des Prisons, ou Exposé historique, théorique et pratique du sxjstème penitentiaire. Tom. 2, Paris. V. Balsok, De l'introduction du système pénitentiaire en France, divisé en quatre parties, suivant les quatre ordres de moralisation des détenus, etc. Par. Beide ijverige voorstanders van het Auburnsche stelsel, bijzonder zoo als dit door Ch. Ldcas in zijne Théorie de VEmprisonnement gewijzigd is. Vgl. Revue Etrang. de Législ. VII, bl. 234 vg. Des moyens et des conditions d'une réforme pénitentiaire en France, par M. Ch. Lucas. Dit geschrift, bestemd om de beraadslagingen der Wetgevende Kamers op dit onderwerp voor te bereiden en toe te lichten, is in zes afdeelingen onderscheiden: de ie.betreft de jeugdige gevangenen; de 2e de departementale gevangenissen; de 3e de veroordeelden voor langeren tijd; de 4e geeft een overzigt van de veroordcelingen en gevangenzettingen in Frankrijk van 1820 tot 1840; de 5" handelt van boetegevangenissen voor vrouwen; in de 6e eindelijk stelt men zich de beantwoording der vraag voor: »Est-il nécessaire en France de mettre a 1'essai le cellulage continu pour les condamncs & long terme?" Alleen voor de ter dood veroordeelden, wier veroordeeling voor geene andere wijziging van straf vatbaar is, meent hij de inrigting van eene Pennsylvanische gevangenis te kunnen toelaten, omdat, naar zijn oordeel, de ware bestemming van bet Pennsylvanisch stelsel is, de doodstraf te vervangen. De schrijver wijst nog meer in bijzonderheden aan, hoe de Wetgeving bij gedeelten en bij vervolg van tijd dit geil eele onderwerp het best zou kunnen regelen. Vgl. Revue Etrang. de Législ., VII, bl. 4'2 vgPolèmique pènitentiaire extraite des divers ècrits et des documents officiels publiés sur la rèforme des prisons, tant en France qu'a ïètranger, par M. Moreab Christophe. Paris. Histoire polit. et anecdot. des prisons de la Seine, par BiRTnELEMY-MADRICE. PaHS. Des prisons et des prisonniers, par le Dr. Ventgrimer. Par. Mémoire sur Vètat actuel des bagnes en France, par M. Venüste Gleizes. Paris, févr. 1840, 43 bl. 8°. Zeer belangrijk, bijzonder met betrekking tot Brest, alwaar bij het bagne de schrijver eene ambtsbetrekking bekleedt. Manuel des juges d'Instruction, par M. Üüverger, juge d'Instruction ii Niort, Paris, 1 vol. 8°. Indien men in dit Werk iets zou willen afkeuren, zoo moge het zijn, dat hetzelve meer behelst dan deszelfs titel te verwachten geeft, daar de schrijver somtijds ook de geleerdste en gewigtigste vraagstukken des strafregts behandelt; zijne geschiedkundige schets van het ambt des Ilegters van Instructie strekt mede zijn Werk bijzonder tot sieraad. Het vroeger uitgegeven Manuel des Juges de paix had des schrijvers ervaring, in al wat de strafregtspleging aangaat, reeds voldoende bekend gemaakt. Vgl. Wolowski, Rev. d, Législ., XI, bl. 351 volg. Instruction sur la police judiciaire, par M. Ch. BirrutSairt-Pbix. Tours, 204 bl. 8°. Op eene duidelijke wijze worden de ambtsverrigtingen hier voorgesteld , welke, volgens den Code d'Itistr. Crim., door de Officiers de police judiciaire behooren te worden vervuld. Ygl. Rev. Etrang. d. Ligisl., VII, 'bl. 846. Traité des Procès-verbaux en matière de Délits et de Contraventions, par M. Mahgih, précédé d'une Introd., par M. Fausti!» Hélie. Belangrijk is vooral dit onderwerp in het Fransche Regt, om het hoog gezag, dat hetzelve aan de proces-verbalen van Ambtenaren toekent, een grooter gezag namelijk, dan wel eenige andere" Wetgeving aan dezelve toeschrijft. Vgl. Revue Etrang. d. Législ. VII, bl. 316. De la Cassation en matière criminelle et de ses effets sur les réponses affirmatives et nègatives du jury, par M. CaLBETES. De vraag, hier behandeld, is vooral deze: «Lorsqu'une nullité existe dans une procedure criminelle et que 1'accusé obtient la cassation de 1'arrêt qui le condamne, les re'ponses favorables du jury sur certains chefs d'accusation ou sur certaines questions relatives a un même chef, sontelles acquises irrévocablement a 1'accusé, ou bien 1'accusation tout entière doit-elle être renvoyée devant le nouveau jury?" De schrijver doet de vele tegenstrijdige uitspraken, die over de vraag gegeven zijn, kennen, en verlangt eene eindelijke bepaalde regeling van dit onderwerp. Naar zijne meening, echter, zal de vroegere vrijspraak op meerdere punten den beschuldigde weinig helpen. Onlangs behandelde de Hr. Kökigswarter hetzelfde onderwerp in Zeitschr. f. ausl. Rechtsta., XIII, bl. 2o5 volg. Procés de Madame Lafargb complet et détaillè (Vol de Diamans. — Empoisonnement). Paris, 72, xgo bl. royaal 8°. Afgedrukt uit de Annales criminelles. De la Rèvision du procés Lafarge et du procés L. Napoléon, par un Avocat du Barreau de Paris. Op een aantal gronden beweert de schrijver de noodzakelijkheid eener herziening van beide regtsgedingen. Code militaire f rangais pour la paix et la guerre, etc. par M. Sainte-Cdapei-le, i° livraison. Marec, Dissertation sur un projet de Code disciplinaire et pénal pour la marine marchande. Par. Geschreven naar aanleiding van een over dat onderwerp voorbereid Ontwerp van Wet door een' mattre de requètes au Conseil d'Etat. Médecine légale, par M.M. Alph. Devergie et Dehabssy de Robecoürt. 2" Ed. Toni. 3. Paris. De la nécessité des Études pratiques en médecine légale, par M. Bayard. > Des Maladies mentales considérées sous les rapports médical, hygiénique et médico-légal, par M. Esqdirol. Paris, 2 voll. Des schrijvers bijzondere bekendheid, als hoofd der instelling voor krankzinnigen te Charenton, met het door hem behandelde onderwerp, waarborgt ons de belangrijkheid van dit Werk. Zijn onlangs voorgevallen overlijden is een waar verlies voor de Wetenschap, ook voor die der Geregtelijke Geneeskunde. Zijne critiek der Fransche Wetsbepalingen op dit punt strekt daarvan op nieuw ten bewijs. Vgl; Wolowski, Revue d. Législ. XII, 285 vg. C. C. Marc , de la Folie, considérée dans ses rapports avec les questions médico-judiciaires. Paris, i voll. Lettre a M. le rédacteur de la Gazette médicale, sur la mortalité et la folie dans le régime pénitentiaire, par M. Baulorger. Paris. REGTSVORDERIKG. Exposition raisonnèe des lois de la compètence et de la procédure en matière civile, par M. Rodièbe. Première Livraison. Toulouse et Paris. Eene uitgave der lessen, welke de schrijver, Hoogleeraar in de Burgerlijke Regtsvordering te Toulouse, gegeven heeft, waarvan de eerste Aflevering de regterlijke organisatie en de hevoegdheid der Regterlijke Overheden omschrijft. De tweede Aftleeling zal de eigenlijke Regtsvordering betreffen. Gunstig wordt deze arbeid beoordeeld Rev. ètr. de Législ. VIII, 25o sq. Les lois de la procédure civile, par C. J. L. Cabbs. 3e édit. par Chaevead Adolphe. 6 voll. Toulouse et Par. 8°. De nieuwe bearbeider van het Werk van den beroemden Carré, — minder wegens groote en algemeene beschouwingen, dan wel wegens de volledige behandeling der bijzondere moeijelijkheden, welke zich in de praktijk opzigtelijk de Regtsvordering telkens voordoen, een nuttig Boek, — heeft het verrijkt met al de quaestiën, welke zich later hebben opgedaan, en die in de schriften van Boscesse, Racter, Boitard, Dahoz en anderen verspreid zijn. Voortgezet is de met lof bekende Théorie de la procédure civile, par M. Bo.vcessï. Tom. IV, 2' part. Paris, 8°.
39,967
MMUBA15:005392043:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,871
Weekblad voor Israe\u0308lietische huisgezinnen; uitgegeven vanwege de Vereeniging van Joodsche Wetenschappen te Rotterdam, jrg 2, 1871, no. 42, 17-11-1871
null
Dutch
Spoken
6,456
12,250
Tweede Jaargang. WEEKBLAD No. 42. ¥<s®plsraèl!i»tiselii©attisg»gtaa9ai uitgegeven van wege de „Vereeniging ter beoefening van Joodsche Wetenschappen” TB BOXTEBB AIUX, .»der v.„ )V. VAK BlIDasW. te «.„d., medewerïln, vi» ver.cheldd.e Israëlietische in NTederland. Verschijnt eiken VRIJDAG. Prijs per jaargang / 3.«0 voor geheel Nederland, te voldoen per kwartaal ad 90 Cents Afzonderlijke nommers lO Cents. Titel en Inhoudsopgave der vooruaamste stukken worden bij het einde van eiken jaargang gratig aan de Abonnenten toegezonden. VRIJDAG, 17 November 1871. p's‘? 't I Advertentiën lO Cents per regel. Groote letters worden naar plaatsruimte berekend. Ongefrankeerde Brieven worden niet aangenomen. ° Berichten en Advertentiën gelieve men vddr Woensdag te zenden aan liet bureau van dit blad, Keizbksteaat, Wijk 2, No. 353, (jcrtclttcn. Uotterdam, 16 November. kiesvergadering samengesteld uit de afgevaardigden der ressorteerende keikbesturen binnen dit Svnogogale ressort en de leden van den Grooten kerkeraad alhier, opgeroepen om Aondag 1.). overtegaan tot de verkiezing van Iwee leden voor de Centrale Kommissie geen voortgang heeft gehad , wijl die verkiezing moest vooiiien in aftredingen naar den rooster, alzoo iu de gewone vakaturen, cn art. 18 vau het kerkgenootscliappelijk Statuut de maand Maart daarvoor aanwijst. Ook de ressortale vergadering had geen plaats , op grond van een bezwaarschrift van het kerkbestuur te Gorindiem , dat de oproepiogs. brieven later dan bij art. 40 van het ressortale Reglement is bepaald, zijn verzonden, 'lot voorkoming van nioeielijklieden, uit deze exceptie we Jicht kunnende ontstaan, werd de vergadering opgeheven en verdaagd tot den 26 November a. s. De Spijsverzorging van minvermogende Israëlieten alhier, een der schoonste instellingen binnen deze gemeente en verecuigende twee krachtige elementen van onzen Godsdienst in zich : weldadigheid en kaschroet/t heeft een beroep gedaan op de algenieene ondersteuning. Wie haar lu de eerste plaats naar vermogen en verhouding dienen te schraw”'* j voorzeker onze geloofsgenooten, onze gemeenteleden. Wijst de Kommissie in overeenstemming met haar verzoek aan het algemeen op algemeene oorzaken, de gebeersclit hebbende volksziekte , de duurte van de meest noodige leveiisiniddelen en de behoefte om den gezondheidstoestand door krachtig voedsel te bevorderen, tot témpeiing, zoo mogelijk, der gevolgen van zoozeer gevreesde epidemieën, WIJ voegen daarbij en drukken op den eiscti onzer heilige Leer, om ren nooddruftige te voeden, hem mild bijtestaan en zijn behoeften iri harmonie met zijn gelooistrouw, te bevredigen. Wie het *9ll begrijpt en met geheel zijn hart bidt, hij zal, dankbaar voor ontvangen zegeningen en bewogen met het lot zijner minder gelukkige broeders, gaarne veel en spoedig op het altaar der liefde offeren. Wjj hebben hoop en vertrouwen dat ook hier het zal volgen. binnen deze stad een Comité gevormd om de noodlijdenden door den brand van Ckicago (waaromder velen onzer geloofsgenooten) en onze hulpbehoevende landgenooteii in de kolonie Holland te ondersteunen De ons allen bekende heer J. van Witsen is lid van voornoemd Coniitë. Geloofsgenooten 1 ault gij gelioorgeven aan de roepstem dier edele mannen die uw hulp vragen ? Die vraag mogen we u niet doen. Gij zult én om de zaak , én om DBTI Vlip toonen —— [ » • 1 ■ ■ /at de heer H. Polano eervol ontslagen isatskonsul Poiano benoemd is de heer L. ivü!/ Tooneel-hefhebbersvereeniging , Genoegen door .ntln r Zaterdagavond jl. haar tweejarig bestaan door een uitvoiring en bal m het lokaal Concordia Pelix alhier. De president feestelijkheid met een toepasselijke rede! gevoerd: de Matroog, de Sclleepsjoigen en de Verpande krijgsheden. Het succes was uitermate en meermalen werden de vertooners geapplaudiseetd en teruageroepe». ïusschen het 2e en 3e stuk, bracht de Sekretaris. He heer S. Pre-eTS lotgevallen der vereeniging. leder,“die'huiswaarts keerde, getuigde een genoegehjken avond doorgebracht te hebben. Namens de direktie van de iTiTN» te Nijmegen onvingen wij een vleiend schrijven wegens onzen bescheiden wenk om de loten voor de te houden loterij ook in verschillende plaatsen verkrijgbaar te stellen, met de aanmerking, dat er bezwaren bestaan hieraan gevolgtegeven; omdat hiertoe de goedkeuring van Provinciale staten noodig is , en dat ter besparing van kosten de namen dor deelnemers op briefjes worden geschreven, en zoo tegelijk met de nriizen worden uitstrekken, en dat reeds menige 60 cents vau verschillende plaatsen is toegezonden; wij vertrouwen dat velen dit voorbeeld zullen volgen. AinMerdain, U November. Naar wij vernemen hebben van de vijftien leden van den kerkeraad der Nedcrl. Israël. Hoofdsijnago-e alhier, die den 29 October j. 1. herkozen zijn, zeg Heercn voor deze herbenoeming bedankt. Er zal dus eerlang eeu verkiezing moeten plaats hebben lot vooiziening in de daardoor in den raad op 1 Januari aanst. ontstaande vakaturen. v Eerw. Heer Ph. Eite zal Zaterdagavond aanst. in het lokaal de Keizerskroon alhier een Godsdienstige voordracht houden, waarbij de entree 13 bepaald op 50 ets. de per.soon en waarvan de opbrengst strekken zal tot ondersteuning eener weduwe, die dezer dagen haar man door den dood verloren heeft en ten gevolde daarvan met haar S jeugdige kinderen en bovendien in zwangeren toestand van al het noodige verstoken is, ® j 13 dezer des namiddags te 1 ure tot en met heden (Woensdag) heeft, op uitnoodiging van de Hoofd-Kommiszie roer de zaken van het Portug. Lsraël. kerkgenootschap zitting gehouden, een rabbinaal college bestaande uit den WelEerw. Heer Opperrabbijn te s’ Gravenhage en de Eerw. Heeren Rabbinale assessoren der Portug. Israël. Gemeente alhier, ten einde vasttestellen de verordeningen op het examen der toelating van Godsdienstonderwijzers, Godgeleerden en Mohelim voor dat kerkgenootschap. Zaandam, 10 November. Heden trof onze gemeente een groot en zwa.ir verlies, door het zeer onverwacht overlijden van den Heer L. S. van Thijn, te Koog a. d. Zaan in den ouderdom van ruim 71 jaar. Zijn kinderen en zijn vrouw verliezen in hem een deugdzaam, zorgvol en liefderijk echtgenoot en vader, en onze gemeente betreurt in hem, een oprecht, eenvoudig en vroom geloofsgenoot. Verdraagzaam, vredelievend en voorstander van al het goede zijnde, mist onze Gemeente in hem een steun en wordt zijn verlies door allen die hem gekend hebben diep gevoeld en betreurd. H 3'S3 H KORRESPOADËNTIE. V. Uw , Haagsehe brief" hebben wij iets te laat ontvangen en zijn wij genoodzaakt dien tot het volgend nommer uittestellen. Hel bericht uit Graave te laat ontvangen, in ons volgend nommer. Gaarne constateeren wij, dat de heer J. E. Davidson, te s Hage, vóór, tijdens, noch na de verkiezingskwestie ons eenig ingezonden stuk heeft toegezonden. ADVERTENTiËN 10 Cents per regel. Een Advertentie DRIE MAAL achtereenvolgend geplaatst, wordt voor TWEE in rekening gebracht. I 70ste VERJAARDAG | van onzen dierbaren Vader J. Trijbits.^l <(f n . iSd3 'H 1> 1) ’ 18 Nov 1871. 'l{ Zijn. danhhare hinderen, behuwd- A\ en kleinkinderen. Utl aller naam. Op den 12n. October 3'V3n 13 overleed tot diepe droefheid van mij, mijn kinderen, behuwd- en kleinkinderen en verdere bloedverwanten, mijn dierbare Echtgenoote Mejufvr. CLARA VAN CREFELD in den ouderdom van 63 jaren, na een gelukkige echtverbintenis van ruim 35 jaren. Die haar gekend hebben zullen beseffen, wat wij in haar verliezen. Haar deugdzame levenswandel zal haar gewis tot zaligheid verstrekken, en ons tot troost in dit smartelijk verlies. S. HOFSTEEDE. Ook namens mijn kinderen en verdere familie. Rotterdam, 14 November 1871. Wegens betrekkingen buiten de stad en ook om haar 94 jarigen vader wordt deze advertentie eerst nu geplaatst. Heden trof mij de gevoeligste slag mijns levens door het overlijden van mijn hartelijk geliefde Echtgenoote SARA ABRAHAM VEDDER, in den ouderdom van 34 jaren, mij nalatende vijf lievelingen, te jong om hun onherstelbaar verlies te beseffen. H. M. VAN BEEM. Godsd. Onderwijzer. , 3"‘?m iSd3 3 Schoonhoven, 7- 15 Nov. 1871 Op den Bsten November overleed in den ouderdom van 44 jaren mijn hartelijk geliefde Echtgenoote LENA SPANJAARD, na van eene welgeschapene Dochter te zijn bevallen, mij nalatende 13 kinderen, waarvan de meeste te jong, om hun onherstelbaar verlies te kunnen beseffen; allen die de overledene als Huisvrouw en Moeder gekend hebben, kunnen beseffen wat ik, hare telgen, hare oude moeder en verdere betrekkingen in haar verliezen. ROELOF B. CITROEN. Ajbsterdam, 12 November 1871. Eenige algemetne kennisgeving. De ondergeteekende betuigt zijn innigen dank voor de vele blijken van deelneming, die hij tijdens de treurdagen te Rotterdam, bij het overlijden van zijn geliefde broeder SALOMO WEIJL heeft ondervonden. Alhoewel het hem zeer trof, troost hij zich alleen met de woorden; nS “l3in "TQ 3'IQ IN’ J/T “131 S3IJ en hoopt tevens dat de Weduwe, dezelfde gunst van haar geeerde geloofsgenooten mag blijven genieten, die de overledene in zoo ruime mate heeft mogen ondervinden. Dan zal voorzeker op hen bevestigd w'orden inx DjfD noSr -jrni3i:’a ’nm n dSb'’ s. J. WEIJL. mede uit naam van al mijn ' ■ broeders en zusters. , „ 3"Snn iSd3 3 fü Mot. IB7T Voor de vele belangstelling zoowel van buiten als van binnen deze stad bij de mikO '33 van onzen zoon MAURITS, betuigen wij hartelijk dank. S. M. WOLFSBERGEN. R. WOLFSBERGEN Zangers. pn 'T nna Voor het ongelukkige huisgezin te Leeuwarden is door de ondergeteekenden in dank otvangen: uit Amsterdam, van V. K. ƒ1; V, ƒ1 ; C. C. ƒ1; N, N. 0.50; N. N. ƒ5; A. D. M. coupon f2.V7i Door tusschenkomst van den heer A. G. Willing van N. N. uit Almelo ƒ2 47*; L. S /•2.50; N. N. /■l; S. /2.50. Uit Sneek gekollekteerd onder ’t motto: laSai inNi naian nnn D’DIJ'S JID’B’ /'4.70. Uit Rotterdam V. ft-, S. ft-, Gebr. P. /■2.50 ; gekollekteerd door de heer I. Mok op de bruiloft van E. M. /'7.85. Door tusschenkomst van Gebr. Haagens N. N. /'1.50; C. S. /■1.50; S. M. de H. /■0.50; J. V. A. H. ft-, O. te W, /■0.50; N. N. /0.50; N. N. ƒl. Uit Leeuwarden 11. de J, ft; M. ft; R. ft; Mevr. T. fl; J. H. 0.25; Mevr. K, /3; N. N. /■5; N. N. fi; N. N. R.H. ft; D. P. ft; S. M. ft, O. N. J. d. V. ( 0 50; B d. V. f 0.50; L .A. C. ft; N. N. /0.25; N. N. Uit Dokkum M. M. ft.öO; gekollekteerd door de heer E. Emanuel op de bruiloft van de heer W. te Tiel ft-2.i5; van H. 11. te Gorredijk ft.6o; N. N. te Woerden een coupon/1.234- gekollekteerd te Heerenveen f 2.75; W. J. de J. uit ’s Hertogenbosch een coupon /1.23ï; J, J. D. Eisden postwissel /■1.50; uit Hasselt D. M. K. 0.25; E. M. K. 0.25; M. C. te Venlo /2.50. TOTAAL ./ SS’.ey. Hartelijk dank wordt ü, gevers, gebracht en de Almachtige schenke u zijn zegen. Elke gift hoe klein ook zal ons aangenaam zijn, ten einde den vader in staat tejstellen het brood voor zijn kinderen te A. MARKUS. SIMON J. DE VRIES. Leeuwarden, 12 November 1871. CHICAGO-HOLLAND. Een yreesehjk onheil het behoeft niemand herinnerd te worden heeft onlangs het groot en bloeiend Chicago ,de koningin der meiren” getroffen. Eene stad van, zelfs in Amerika’s Vereemgde blaten, voorbeeldeloozen wasdom en bloei, is te midden van een ongekenden voorspoed op eens voor een groot, voor bet rijkste gedeelte verwoest door een brand, waarbij die van Rome. 1/ondon en Hamburg nauw zijn te vergelijken. Een waarde van honderde millioenen in gehülYYn hë de wpedende vuurzee verzwolgen; honderdduizend menschen van denis on-mY beroofd, zijn slachtoffers geworden van een ramp in de wereldgeschie- terzelfder tijd is dezelfde Staat van Michigan, waarvan Chicago de hoofdplaats is dronirëëtl andere dergelijke jammeren geworden. Ben hevige prairitbrand na langdurige bartaarë ®®" orkaan, die de vlammen voortëweepte met onweerataaL bare vaart, heeft gansche steken verwoest, en steden in de asch gelegd. Daaronder schier de geheele stad Holland, de aanzienbjkste nederzetting van Nederlandsche kolonisten, met al hfar pakhuizen, weikplaatsen en fabrieken. Slechts eenigen der inwoners hadden tijd en moed om met levensgevaar enkele kostbaarheden te redden. Op ieder ander oogenblik zon het meêgevoel krachtig zijn opgewekt tot lenigen van dezen nood. Thans wordt de verwoesting van <l® schrikmare die van Chieago uifging, bijna voorbijgezien en verge en Maar da mag, dat zal in Nederland niet gebeuren. Amerika en Europa wedijverenYn ’t Chieago , en ons vaderland wil daarbij niet achterblijven. Maar plichten aan zijn eigen zonen te vervullen. Nederlanders zullen hun volksgenooten met vergeten, die in den naam hunner stad, in taal, zeden en godsdienst de heugenis van het oude vaderland in d.ankbaar aandenken houden. ’ an die overtuiging doordrongen, doen de ondergeteekenden een beroep op de krachtdadio-e medewerking hunner medeburgers. Voorzeker de energie van het Amerikaansche volk de vewvroegere landgenooten zal spoedig de handen aan ’t werk doen slaan om de geleden schade te herstellen. En waar oude en nieuwe wereld zich vereenigen om te helpen is onze bijdrage gering. Maar Nederland stond nooit achter, waar het op weldadigheid aënkwam. In dat opzicht vermag ons kleine land nog ttroote dingen. Wij vragen dan ook nu een milde krachtige, spoedig hulp voor de noodlijdenden in Michigan , voor Chicago en Holland beide. H. W. DE CRITTER, Mr. M. MEES. C. RUTTEMAN. M. COHEN STÜART. J. WAMBERSIE. J. J. VAN WITSEN. Weldadige Stadgenooten! eewold°°'"ëëk was noch de volksziekte die in den loop dezes jaais binnen deze gemeente heeft gewoed, en is noch de tegenwoordige duurte van allerlei levensbehoeften het dëëfd’ u® ‘’®‘*e«de armen te doen afnemen. Integendeel- hij is door deze onheilen gevoegd bij nog andere oorzaken, beduidend vermeerderd. Is er meer’noodie wintel'voomemeas, om over den aanstaanden winter aan onze araien drie malen per week eene gezonde, warme en krachti-.’e spiis uit te rei even II de 1 bebben bezoSbt, zeer geroemd, als de gift zelve door alle bedeelden gewaardeerd wordt. Daarvoor komen wii Uwe hulr^ contributiën door overlijden, vertrek met der woTn nar eldlrs enz al engs verminderen , in de treurige noodzakelijkheid te zijn , den nuttigen werkkrins onzer Tn stelling te moeten beperken. Wij vragen Uwe hulp in het zoo dikweH beTeÏigdë^vertm daar en waar hel werken van liefde en verzachting van het ongeluk betrof dat ook onze adminstratie zich 111 Uwen bijstand zal mogen verheugen; verheuaen ook daarom wiil een krach ti? noodig om de van zoo zeer gevreesde epidemiën te temperen. Rotterdam, 17 Nov. 1871. A Spijscerzorging van minvermogende hraélieten alhier, A. SIJMONS, Voorzitter. J. DB JONGH, Thesaurier, S. J. MOSCOVITER, Seerstaris. I Rottcrdainsche VereeiiigTii»’ j Het Bestuur geeft H.H. Leden voorloopig I kennis, dat op DINSDAG, 28 November I a.s; zal plaats hebben Gmt Vocaal & Insliwealaal CONCERT, in de groote zaal van de IVlaatNcha|ipi| tot IVut van ’t Algreineeii, (Oppert.) H.H. Leden welke nog Candidaten wenseben voortestellen voor de eerstvolgende B tIaIiOTAUB gelieve hiervan voor den 22 November aan den Secretaris schriftelijk kennis te geven. Rotterdam, 16 November 1871. Namens het Bestuur, S Vees, President. M. E. Nathans, Secretaris. Plechtige In?7ijding DER Nieuwe Synag’og’e te BRIELLE. op 1 en 2 December 1871 (iSao TT) door den Heer OPPER VOORZANGER teHage bijgestaan door 10 leden van het AMSTERD. ISRAËL. KOOR. Daarna: Q^H-OOT BA.III op Zaterdag 2 December 1871 , des avonds ten 8 ure. ENTREE benevens Souper etc. voor een Heer ƒB. en voor een Dame ƒ I. Plaatsen ter SYNAGOGE en gelegenheid tot het Bal te bespreken uiterst tot 18 November a.s. met franko brieven aan de feestcommissie. Namens dezelve J. MOV.VIKENDAM, Brielle. President. E. Hammelburg, maakt zijn geachte Geloofsgenooten bekend dat hij op Zondag, 19 November a.s. een Brood- en bakkerij zal openen, in de RAAMSTRAAT, Wijk 6, No. SoT te Rotterdam. Dat zijn winkel steeds voorzien zal zijn van verschillende soorten MoekjeN en andere ebakken. Door een nette en civiele bediening hoopt hij het vertrouwen waardig te blijven, dat hij reeds gedurende langen tijd heeft mogen ondervinden. ATTENTIE. In een deftig burgerhuisgezin te’s HAGE wordt gevraagd, om dadelijk in dienst te treden, een MBiMtéIJSS van fatsoenlijke huizo, liefst van buiten, die gewoon is met jonge kinderen omtegaan en tevens de geschiktheid bezit de vrouw des huizes in haar bezigheden te adsisteeren. Reflecteerenden gelieven zich franko te adresseeren, onder lett. E. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. Een bejaard Heer verlangt te ’* Hage, bij nette lieden een BKjIkWBM-JdJUMRHEi BMN KSitUVJCASÏÏ-KR, met Icost en inwoning. Opgaaf van prijs met franko brieven onder letter B, b(j de Uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. Bakkersknecht. Er wordt gevraagd om dadelijk in dienst te treden een Bakkcrskßecht. Reflekteerenden vervoegen zich met franko brieven onder lett. W. aan den heer M. ROEKOEK te Hoogeveen. Een Winkeljufvrouw, die bekend is met het vak van Mamifaktiiren en Coafektii-s. ervaren in den verkoop en tevens voldoende, getuigen kan overleggen; kan tegen Januari of Februari in een net inaeaKijn een goede hctrekking verkrijgen. Adres met franko brieven met opgave van vroegere betrekking onder lett. A. Z. bij GEBRs. BELINFANTE te ’s Hage. Attentie lemand grondig bekend met het vak van t Jtlniiul’akturcu, Band enz. zoowel om en gros of en détail te verkoopen zag zich gaarne als REl*»liEK, of als MMïïIKiVBE op een Magazijn geplaatst. Hij is thans nog werkzaam, en kan de beste getuige produceeren. Adres met franko brieven onder lett. M. B. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. Let well lemand van fatsoenlijke familie en middelbaren leeftijd . goed met den handel en administratie bekend, veel vrijen tijd hebbende wenschte dien goed te besteden door het bijhouden van boeken, of verrigten van ander schrijfwerk. Inklineerenden vervoegen zich met franko brieven onder lett. P. bij de uitgevers GEBRs. HA AGENS, Rotterdam. RotterdamschcToonceellielliebbersvereenigiDg „Olympia.” o :r o p t e ter gelegenheid van het JBerstti Jaarfeest der Vereeniging en de onthulling der Banier, op ZATERDAG, 18 November 1871, in de Nieuwe Schouwburg van de Heeren JCDELS en VAN Biene (Coolsingel). Aanvang des avonds ten 7 ure precies. PItOGRAMIHA. No. 1. Het verkeerde adres. Blijspel met zang in één bedrijf, door A Ruijsch. No. 2. Repertoire de I‘opera Martha van Flotow . . . , F. Beijer. solo voor piano, voortedragen door den jongeheer G. J. Schoors Jr. No. 3. Met levend doode snijderpaar. Blijspel met zang in 2 tafereelen. No, 4. Potpourri de I‘opera leTrouvere van Verdi . . . J. Blumenthal. solo voor obligaat-viool, voortedragen door den jongeheer S den Hartogh, PAUZE. Ko. 5. GROOTE FEEST-CANTATE. woorden van den heer Willem van Vliet, Tooneeldirekteur der Vereeniging, de koren onder leiding van den heer B. Schnitzler, le. koor. Welkom! muziek van C. M. v. Weber. 2e. « kunst en Vriendschap, muziek van J. E. Schmitz. 3e. « Hulde aan de Banier. muziek v. Joh. J. H. Verhuist 4e. o Heilgroet. muziek van J. E. Schmitz. H.H. Leden hebben hierbij toegang met 2 dames op vertoon van hun diploma-kwitantie (4e. kwartaal.) Introductiën zijn verkrijgbaar bij den 1' Secretaris a 99 cents voor een Heer met of zonder Dame. (Meerdere Dames en kinderen 50 cents de persoon.) Tekstboekjes der Feest-Cantate den avond der uitvoering aan de zaal verkrijgbaar. Namens Bestuurders voornoemd J. H, ELZE, President. N. DEN HARTOGH, Ie Sec. Voor de man «die met / 200 geholpen is,» is nog ontvangen bij de heerenGebrs. Haagens van Mej. G. /I. UTRECHT, Springweg, E, 163. De ondergeteekende blijft voortdurend zijn Cogement en aanbevelen. S, van der Hoek. MOOISTE Men vraagt tegen 1 .lanuari of later een KERSTE MOOISTE, grondig bekend zijnde met het vak, tegen hoog salaris benevens kost en inwoalng. Adres met franko brieven onder lett. G. H. bij de uitgevers GEBRs. HA AGENS te Rotterdam. Let well In een der provinciesteden van Zuid-Holland wordt gevraagd een jongeling, bekend met hetMAWIJFAKT|IUEJ«V4K , en ook geschikt te verkoopen op stalen aan PartikuUeren, met KOST en INWONING. Salaris naar bekwaamheid. Refiekteerenden adresseeren zich met franko brieven onder lett. A. A. bij de uitgevers GEBRs. HAAGENS te Rotterdam. Houders der LOTEN Nos. 171, 197, 800 en 298 in de «Weldadigheidsloterij ten behoeve van de stichting eener school bij de Israël, gemeente te Hilversum, – gelieve de op die nommers gevallen prijzen bij de ondergeteekenden aftehalen. Oehrs. llaagenn. Vereeniging ter I>eoefc)iing van Joodsche Wetensetaappen. Voordracht-.-- van den Heer B. HILDESHEIH, op Zaterdag 19 November des voormiddags ten lli ure in het lokaal van den heer M. VAN Gosselaar Schiedamschedijk. Ten 18 uur wordt het lokaal GESLOTEN tot na afloop der voordracht. lialtndf. Van 4 tot 10 iSd3 Van 17 tot 23 November. Ingang van den Sabbatb ten # ure, nnSin nena Uitgang van den Sabbatb -4 uur S4I min. Woensdag nHIQ pt j UitgaTewnGKBEs.HAAQKNS, Botterdam. BIJVOEGSEL behoorende tot het WEEKBLAD VOOR ISRAELIETISCIIE HUISGEZINNEN van Vrijdag 17 November 1871, No. 42. Tweede Jaarg. OREMIBUX. Crémieux heeft onlangs een werk uitgegeven over de daden der delegatie van het bestuur der Nationale verdediging. De //revue Israelite” bevat daarover een verkort artikel waarin de werkzaamheden van Crémieux gedurende den laatsten oorlog worden beoordeeld; een uittreksel hiervan nemen wij uit het n Israël. ocheuschrift” over. Ofchoon de opsomming van alles wat Crémieux als staatsman gedaan heeft voor onze lezers niet belangrijk genoeg is en de geheele beoordeeling te wijdloopig zou worden, moeten wij toch op een paar omstandigheden wijzen, die duidelijk de verhevenheid van het karakter en de zuiverheid van zijn handelingen bewijzen, ook in zijn daden als staatsman. Het is bekend dat het meerendeel der leden van het bestuur der nationale verdediging achtereenvolgend op de heftigste wijze is aangevallen en berispt; niet alleen wegens hun grondregels en daden als leden der regeering, maar ook om hun karakter en eerlijkheid. Sommige leden zijn beschuldigd van benadeeling van 's rijks schatkist, hetzij direkt, hetzij door begunstiging, medewerken met, of dulden van slecht befaamde lieden die de middelen van het Rijk hebben misbruikt; anderen is misbruik van macht en alle zonden vau hun privaalleven te laste gelegd. Tegen Crémieux heeft zich nog geen stem doen hooren. In dht Frankrijk, waar men hen meestal vergoodt die de macht in handen hebben en despotisch daarmede omgaan, waar welslagen alleen geroemd wordt, waar de grootste mannen ondankbaar behandeld zijn, waar de man van Straatsburg en Boulogne tot in de wolken verbeven werd tot hij te Sedan in de modder viel en voor wien men nog triumfbogen zou oprichten en lauwerkransen vlechten indien hij nog ridderorden, adelbrieven en rijkbezoldigde posten kon uitdeden, waar men den braafsten en bekwaamsten man vervolgt en belastert als hij de macht verloren heeft, in dat Frankrijk heeft niemand Crepjieux aangevallen, die toch als Jood vele vijanden heeft, die hem zeker niet zouden sparen als hij aantastbaar was. Zij hebben toch luid genoeg hun af keer tegen den Jood Ciémieux kenbaargemaakt, de vijanden van al wat Jood heet, hebben lang naar een smet gezocht, men om zijn Godsdienst bespot, maar heeft toch niets kunnen vinden om zijn karakter en zijn eer te bezoedelen. Nadat de //revue Israelite” bij wijze vau voorrede verhaald heeft, dat het werk van Crémieux uit twee deelen bestaat, waarvan het eerste eeu algemeen overzicht is van de daden der delegatie, eu in het tweede, dat behandeld wordt, wat bij het ministerie van justitie is geschied aan welks hoofd Crémieux stond, vervolgt dat blad: De zaken die Crémieux in bescheiden woorden verhaalt, strekken onzen beroemden geloofsgenoot lot de hoogste eer. Deze grijze minister, zooals men hem noemt, heeft gedurende den oorlog getoond onbegrijpelijk onvermoeibaar in zijn werkzaamheid te zijn. Hij was niet alleen voorzitter der delegatie, maar daarenboven nog minister van binnenlandsche zaken, van oorlog, van marine en van justitie en wist voor ieder dezer betrekkingen den noodigen tijd Ie vinden om alle zaken met nauwkeurigheid te behandelen. Het getal der dekreten, die liij moest onderzoeken en lenuitvoerbrengen, de brieven en telegrammen, die hij te schrijven had, waren zéé groot dat men nauwelijks kan begrijpen hoe alles in zoo korten tijd is afgewerkt geworden. Wel werd hij in zijn werk krachtdadig bijgestaan door ten ijverig en werkzaam man, zijn kabinetschef de heer Karcisse Leven, maar als men bedenkt, dat met iederen dag de toestand van Frankrijk moeielijker en gevaarlijker werd door de voortdurende nederlagen, der Fransche legers door de Duitschers toegebracht, dat daardoor de werkzaamheden der regeering noodzakelijk moesten vermeerderen, dat het hart van een zoo ijverig patriot als Crémieux, daarbij door zorg en angst gedrukt werd, waardoor de arbeid zwaar en verdrietig moest worden, dan moet men daaruit besluiten dat de ijver van dezen merkwaardigen grijsaard even onvermoeibaar is als zijn vaderlandsliefde. Dan ook mag men zeggen, dat het voor zijn groote mannen ondankbare Frankrijk, zich ten opzichte van Crémieux gelijk is gebleven. Er was geen kans tot beechuldigen, welnu dan moest hij zich behelpen met de kleine ondankbaarheid dat men hem in den nieuw gevormden slaat geen eereplaats heeft gegeven. Is het ons onmogelijk al de i)olitieke daden van dezen minister optenoemen en te beoord. elen, dan mogen wij toch de opmerking maken dat Crémieux van de eerste dagen af dat hij aan de regeering kwam, altijd gestreefd heeft om een nationale vergadering te doen kiezen .11 bijcenteroepen en dat, waren zijn pogingen daartoe vroeger gelukt, in Frankrijk en Duitschland veel minder ellende zou bestaan dan thans het geval. is. Voor ons is het van belang te kunnen vermelden dat de grooCe man bij zijn overige eigenschappen en deugden ook die voegt dat hij zich, noch zijn geloof, noch zijn geloofsgenooten schaamt, dat hij zijn geloofsbroeders niet vergeet, dat hij als Minister, Jood is gebleven. IJij vaardigde het dekreet uit dal de emancipatie der Algerijn-che Joden vaststeldc en deze daad noemt hij, de gelukkigste zijns levens. Hij toont Jood te zijn door zijn goedheid, grootmoedigheid, rechtvaardigheid en verdraagzaamheid. Onophoudelijk ijverde hij tegen de willekeurige inhechtenisnemingen op bevel der prefekten en gerechtshoven. Hij liet de heer de la Guérronniére, die bij zijn terugkomst uit Konstantinopel gevangen was genomen, de vrnheid wedergeven, met de woorden: //Geef hem de vrijheid indien gij het woord recht niet aan bespotting wilt prijs geven” en in zijn antwoord aaiT den gezant te Konstantinopel, die over de handelwijze der politie had geklaagd, schreef hij: //.Meer dan ieder spijt mij de gevangenneming waarvan gij het slachtoffer zijt geworden. Gij behoeft mij niet te zeggen hoe hard het is gewelddadig te worden gevangen genomen, op ruwe wijze van zijn gezin verwijderd om in een naren kerker opgesloten te worden. Ik heb deze mishandeling in 1851 moeten verdragen, toen ik afgevaardigde en bijgevolg onaantastbaar was. Gij zijt veel gelukkiger dan ik, gij zijt er met eenige uren afgekomen. Ik heb 14 dagen in de cellen van Mazas en Vincennes doorgebracht.” Crémieux verdedigde altijd het rechtvaardige en beschermde wie onrechtvaardig behandeld werd, hij liet Latour du Moulin, Guyot Montpayroux, Benard en Bilon de opvoeder van den keizerlijken prins in vrijheid stellen. leder die zich tot den minister van Justitie wendde, vond bescherming als er termen toe bestonden. //Wij moeten er voor waken, zeide de minister, dat de wandaden van het keizerrijk niet herhaald worden.” Ten opzichte der geestelijkheid en Katholieken was hij zeer kiesch en voorkomend. Zijn doel was alleen het vaderland te redden en wie hem daarin hielp, wie het vaderland zijn diensten wijdde, werd door hem hooggeacht, welke politieke of Godsdienstige richting hij ook mocht zijn toegedaan. Van zijn verdraagzaamheid zullen wij slechts een enkel voorbeeld geven. Toen zich in de Vendée vrijkorpsen vormden oni het bedreigde va lerland te hulp te komen, zeide Crémieux tot hun aanvoerders Cathelineau en Charette: ■ // Gij wilt bij onze driekleur het beeld van Maria voegen , daarin bestaat geen zwarigheid. MTj moeten eindigen; want er zou geen einde aan komen indien wij al het verhevene, schoone, echt Joodsche wilden mededeelen dat het boek van Crémieux bevat. Het is een eer voor het Jodendom, onder zijn leden een man te mogen tellen als Crémieux. Jf. VAN Bdüren. Hans de Zigeuner. {Vervolg en slot van no. 41, bladz. 163.) Hij is de zoon van een rijken boer. Hij verloor vroeg zijn ouders en werd door de oneerlijkheid zijner bloedverwanten van zijn erfenis beroofd, zoodat bij doodarm was toen hij meerderjarig geworden zijnde eigenaar van een groot vermogen meende te zijn. Hij verkropte zijn verontwaardiging en onttrok zich aan het gezelschap der menschen, die hij van zulk een nadeelige zijde had leeren kennen. Deze afgetrokkenheid werd verkeerd uitgelegd, men veronderstelde dat neiging tot het kwade de oorzaak was eii men voorspelde dat hij aan den galg zon eindigen, ofschoon geen enkele verkeerde daad van hem bekend nas. Deze onrechtvaardiglieid verbitterde zijn gemoed; menschenhaat en wraakzucht kwamen ongemerkt zijn goede hoedanigheden bederven. Hij haatte hen, die zich zijn meerderen rekenden en voelde zich aangetrokken door het ongeluk van hen die op een nog lageren traj) van de maatschappelijke ladder stonden dan hij-zelf. Hij zocht het gezelschap der Zigeuners, die zelfs geen dak bezitten waaronder zij hun vermoeide leden kunnen laten rusten, die even als hij, overal worden teruggestooten, die even als hij gehaat en veracht worden zonder dat zij het verdienen, die even als hij een diepgevoelden haat in hun hart dragen tegen hen, die hun broeders en beschermers moesten zijn en zich tot hun vijanden en beulen hebben vernederd. Hij h.id medelijden met ons iu den nacht toen ons huis afbrandde en hij wist dut de Drab het in brand had gestoken. Hij kwam ons te hulp; omdat hij wist dat wij, even als hij-zelf, door de menschen verlaten waren. Het recht van eigendom bestond in zijn oog niet; men had hem het zijne ontroofd en hij meende met evenveel recht dat van anderen te mogen wegnemen. Men had hem veracht en gegriefd en hij verachtte hen die waanden beter te zijn dan hij. Men had hem naakt en hulpeloos de wereld ingestooten en zijn armoede bespot; daarom verachtte hij iederen rijke. Men had hem voor omgekochte rechters gebracht, die hem in t onrecht stelden; omdat dit hun voordeelig was, daarom geloofde hij aan geen rechtvaardigheid meer. I#der rijke was in zyn oog medeplichtig aan den roof waarbij hij de lijdende partij was geweest en hij geloofde het geen zedelijke misdaad anderen daigeen te ontnemen wat, volgens zijn meening, hun rechtmatigen eigendom niet is; omdat het als roof moet beschouwd worden gepleegd op hen die het missen en die daarop evenveel aanspraak hebben als zij. De dood van den Sijndicus en den Drab zijn in zijn oogen geen moorden, maat het bestraffen van hen die de wet weten te ontduiken; hij maakt zich tot veemrechter. Jot zoover kan een verkeerd begrip van den maatschajipehjken toestand den mensch verleiden, dat hij, ofschoon braaf en edel van gemoed, tot misdaden vervalt waarvoor wij moeten gruwen en hij wordt voor de maatschappij des te gevaarlijker; omdat hij in alle oprechtheid meent dat zijn misdaden maatschappelijke deugden zijn, heldendaden zelfs; omdat zij gepaard gaan met wezenlijk persoonlijk gevaar. Met dit alles is het voor ons een onopgeloste vraag waarom hij gezwegen heeft toen men u, onschulditre, wegvoerde, beschuldigd van de misdaad die hij gepleegd had, tenzij dat wij aannemen dat hij een oogenblik heeft gehad waarin hij zwak is geweest, waarin de vrees hem een daad heeft doen begaan zoo geheel in strijd met zijn karakter. Dit is de eenige daad waarover hij zich-zelf bestendig beschuldigt, de eenige waarover zijn geweten hem verwijtingen schijnt te doen. Ik heb u, waarde ouders! deze tegenstrijdigheden in het karakier van onzen vriend in den breede medegedeeld; omdat ik het er voor houd, dat gij dikwerf daarover hebt nagedacht en de vragen die gij u-zelf daarover hebt gedaan onopgelost zijn gebleven. Jen slotte wil ik u nog iets mededeelen dat u misschien onbelangrijk voorkomen, maar voor ons zeer belangrijk is. Ik heb de geschiedenis van onze herhaalde reddingen uit het vuur, beschreven in den trant van een „ Megilla” en wij noemen die uMegillas Hans". ledere Erew Pesach wordt u Megillas Hans” in ons gezin gelezen en tranen aan droevige herinneringen vermengen zich met vreugdetranen. Als wij de Megilla gelezen hebben gaan wij naar buiten, richten een brandstapel op en verbranden het chomets daarop. Hier kan ieder verbranden wat hij wil, er is geen Syndicus en geen Drab, die wetten maken naarmate het met hun luimen overeenkomt. Hier weet ieder vrij man wat volgens de wetten geoorloofd en verboden is, hier is het ware land der vrijheid. Indien gij onze beden gehoor wilt geven, verlaat uw vaderland en kom hierheen, dan zal ons geluk volmaakt zijn, niets zal daaraan ontbreken. Wij zullen echter hier niet op aandringen alvorens gij ons geschreven hebt hoe gij daarover denkt. Wij weten dat het een belangrijke zaak is zulk een verre zeereis te doen en wij achten ons niet gerechtigd invloed op uw besluit uitteoefenen. Wij zagen het gaarne maar onderwerpen ons met kinderlijken eerbied aan het besluit dat gij zult vermeenen te moeten nemen. Chananjah, Mischael, Azarjah, Hans. „Dat is een brief uit Gan Eden'' riep Rachel nadat Zallel de lezing geëindigd had. „Laat ons God danken, antwoordde de man, dat er op aarde nog een Gan Eden is, maar laat ons in het land onzer geboorte, in ons vaderland blijven tot wij opgeroepen worden naar een ander Gan Eden.” De oude lieden zijn niet naar Amerika vertrokken, maar Eachel verwacht van tijd tot tijd dat de postbode haar tijdingen van haar kinderen brengt. En als „Erew Pesach” gekomen is en de koster door de Gasse roept: „Het gezuurde is verboden!” dan vraagt Zallel: Weet gij Rachel wat de kinderen nu doen?” //O ja, zegt zij dan, zij lezen de „Megillas Hans' en straks zullen zij het chomets verbranden. Indien Zallel iets van de aardrijkskunde geweten had, dan had hij dit niet gezegd; want dan had hij geweten dat dit niet gelijktijdig geschieden kon. Laten wij de beide oudjes hun onkunde laten, indien het dienen kan om hun geluk te vermeerderen. n. van Buuren. Ingezonden Stukken, Mijnheer de Redakteur! Het zal UEd. wellicht niet onbekend zijn, dat toen het plan ontstond tot oprichting van een Centraal Israël. Weeshnis hei Bestnur der deHijch op zich-zelf staande ■ //Door Vriendschap Vermaak” waarvan ik de eer heb voo?- zitter te zijn met zoodanige instelling «ympathiseerend, besloot de krachten va i genoemde vereeniging te wijden aan de OTdersteuning van dit doel door het geven eencr uitvoering iJaar evenwel het totstandkomen van zoodanige instellin<r deg. tyds zeer onzeker was, behield het Bestnur zich het rechrvoor om, voor het geval het plan niet tot stand kwam, met toestemming van h.h. inteekenaren, de opbrengst een andere weldadige bestemming te geven, ’t Bedrag der ojibrengst werd aan het toen bestaande comité medegedeeld, met 'kennisgeving der voorwaarde van totstandkoming, welke wij stelden, zoude t over dit bedrag mogen beschikken. _ Niet weinig verwonderd was ik, in het der Kommissie belast met de zorg voor het bijeenbrengen der gelden uitgebracht in de vergadering van Zondag 4 Juli 1869 op nag’. 17 te lezen: uTe Rotterdam werd eene Tooneelvoorstelling [en Bal?) gegeven, door eenige helangstellenden in het W'eeshms; wij hebben echter tot nu toe opbrengst nog mti mwgen Aangezien dit verslag eerst in 1871 het licht Zeg, kan hrt of deze zin moest én voor hp Bestuur, en voor de Yereeniging een zeer ongunstigen indruk maken, rede ge g waarom ik met aanhaling van het schrijven aan de Kommissie den 10 April 1867 gericht, bij het thans bestaande Bestuur, tegen deze onnauwkeurigheid in haar verslag Protesteerde In antwoord daarop ontving ik bijgpnden brief ®i' R ver zoekende, dezen zoowel als dit mijn schrijven in uw eerstuitkomend nummer wel te willen opnemen. UEd. reeds vooraf mijn dank betuigpde heb ik de eer Mijnheer de redakteur, UEd. Dv. Dr. S. VLES. Voorzitter der Rotterd. Vereeniging „ Kunstmin. ” Rotterdam, 7 November 1871. Utrecht, 24 October 1871. Het Collegie van Kegenten van het Centraal Israelietisch Weeshuis in Nederland, gevestigd te Utrecht nomen van Uwe missive dd. 19 Sei.tember jlj wordt overgelegd een copy van een door bet Bestuur der Ro Vereeniging «Door Vriendschap Vermaak op 10 April 1867 aan de Commissie tot oprigting van een pe»'traal IsS. Weeshuis gerigte missive. Dat die missive indertijd aan de Commissie van oprigting is gezonden, nemen voornoemd gaarne aan, maar deze is dan naar alle waar.chyn liikheid in het ongereede geraakt, immers is daarvan, noch blijk in de archieven te vinden, noch iets daaromtrent bij die Regenten bekend, die destijds leden van voornoemde auidelijk zijn, dat geheel ter goeder trouw door den verslaggever der Commissie tot het gen van gelden voor bovengenoemd gesticht de op l7 dat verslag voorkomende woorden zijn gebezigd. Eeo'enten voornoemd betuigen bun leedwezen daarover, n het blijkt, dat er een verkeerd oordeel is geveld, en zij v – klaren volgaarne, dat de opbrengst der door U gepven tooneelvoorsleiling niet was verschuldigd, voordat het totstaiid romer van gedoemd Weeshuis als zeker kon worden beschouwd ziTde deze feserve, door U reeds den lOen. April 1867 gemaakt ' Reinten voornoemd vertrouwen hiermede Uwe regtmati e bezwaren te hebben uit den weg geruimd en magtigen ü van SrSrijven gebruik te maken, op de wijze zooals door U dienstig zal worden geoordeeld. Het Collegie van Regenten voornoemd, L. VAN LIER, Regent-le Secretaris. Aan het Bestuur der Vereenxgmg Kunstmin, afd. «Door Vriendschap Vermaak» te Rotterdam. Den Wel Ed. Heer S. VLES, Voorzitter. V I -A. In kleinere gemeenten is het gebruikelijk, dat op ,:ecre de gemeente twee D'sbiS en D'jnnN worden aangeschaft, JiLnde het «n. exempla» voo, den Itn » het t.«de om daarmede tondledtagen lange de limaen der partlknlieren, tcr.l) licl laatale tijdens de Godsdienstoefening inde Synagoge aonwealg ie, om onder den na.n. van l.cede Jnm door den ]= Sï=, eren als de andere ceremoniën, bij bet V?n aan een gemeentelid te worden vereerd Nu trof het in een dier gemeenleu dat een koopman die in staat van faillissement was verklaard, op mSD ter Synagoge verscheen om zijn jaartijd te vieren. Na afloop van den dienst, vraagde een gemeentelid aan den poSyS: waarom hebt gij den jaartijd-vierende niet met het tweede JTTTIX vereerd?’ „Omdat hij, was het snedige antwoord van den laatsten, naar men algemeen beweert, het // 03*? ff misbruikt.” In Duitschland was een oude versleten JtH met een zwareu langen baard. Men wilde gaarne op een fatsoenlijke manier van hem ontheven zijn en kwam daarom bij hem om eemge D’JHiO afteschaffen. „Neen, zegt hij, als gij daarmede begint dan bedank ik mij voor mijn Diam. Zoolang ik |in ben, moet alles op zijn ouden voet blijven.” «Ja, zegt de ander, men wil toch niet anders, bedank u dan maar, dan zult ge toch het halve rmDl? hebben.” „Neen, zegt de ander, dan bedank ilc mij maar en verlang niets.” Het gevolg hiervan was, dat men een anderen jin nam. Den eersten nst? daaropvolgende kwam de oude ]Jn geheel glad, zonder den minsten baard ter Synagoge. Men vraagde hem om welke rede hij dat gedaan had ? en °zijn antwoord luidde aldus: nS Tl3m pbin’Hlbpn// n’n'' Men weet dat de Pollakiem den baard Boord noemen.” In Pre'ïburK Icoopt een vrome Jood een prachtig groen zhh mei 't oog op ’t naderende m» feest. De verkooper ziet er ZÓ6 goed uit, zijn baard en hoofdhoeken zijn zoo geschikt om vertrouwen te wekken dat de kooper geen oogenblik aarzelt te betalen wat geëischt wordt. Verheugd spoedt hij zich huiswaarts, maar, o jammer! de palmtak m t water tende om hem goedtehouden, verwelkt en verdeusl en wordt t ,vaier prachtig groen; ’t • • • f bedroo' loopt hij zijn huis uit om den bedriegehjkeii Pool te vinden en werkelijk 'hij spoort hem op houdt hem wil zijn geld weer.
31,126
MMKB11:000004456_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,874
De roodborstjes
Agatha
Dutch
Spoken
2,830
4,698
Ki ] b ^ ^2136^ L,r- £*.. vl .YltlBQEB. -J6 r waren eens twee vogeltjes die roode borstjes hadden en daarom heetten zij Rood¬ borstjes. Het waren een paar allerliefste kleine beestjes, die den geheelen dag zongen en sprongen van louter pleizier. Zij woonden in een keurig nestje, dicht bij een grooten tuin en als de vogeltjes 's morgens hun duet floten, kwamen de kinderen en luisterden er naar. »Wat zingen die vogeltjes toch mooi," zeiden zij dan en probeerden om hetzelfde geluid te maken — maar wat ze konden doen. zoo mooi zingen als de Roodborstjes konden ze niet. Eens op een dag toen de Roodborstjes weer hun morgenlied aanhieven en de kinderen weer luisterden, kwam er een groote jongen aan. »Dat zijn een paar aardige vogeltjes," zeide hij, »ik zal ze vangen en verkoopen aan den koning." En meteen klauterde hij als een kat in de boomen. De Roodborstjes vlogen verschrikt weg, maar de knaap begreep wel dat ze later weer zouden terugkeeren en daarom bleef hij stilletjes zitten, vlak bij het kleine nestje. Hij had een net in zijn hand en toen de Roodborstjes terugkeerden, deed hij het een, twee, drie zoo handig over de vogeltjes en het nestje heen, dat hij ze beide gevangen had. Maar gelukkig was er een gaatje in het net en daardoor ontsnapte spoedig het eene Roodborstje, het mannetje. Hij hoopte en dacht dat zijn vrouwtje hem zou volgen, maar het arme vogeltje kon niet voort, want het zat stevig gevangen. Dat was een treurige geschiedenis en het arme beestje voelde zich dan ook diep bedroefd. »Ach, laat mij toch vliegen in de vrije lucht," smeekte zij, maar de knaap kon de taal der vogels niet verstaan, en hij dacht misschien wel dat het vogeltje vroolijk was, omdal hij haar zette in een kooitje dat hijzelf had gemaakt van koperdraad en dat hij beeldig mooi vond. stilet blinkt als goud in de zon," zeide hij, maar hoe het kooitje ook schitterde, het kleine Roodborstje vond het niets dan een leelijke gevangenis en liet treurend haar kopje hangen. »Zing nu eens mooi," sprak de jongen, »en eet en drink eens wat." En hij deed zaad in het bakje en water in het glaasje, maar al was het zaad lekker en het water frisch — het gevangen vogeltje proefde noch van het een noch van het ander. «Wees niet zoo treurig," ried de knaap, »de toekomst ziet er heerlijk voor u uit, want ik heb groote plannen. Luister eens goed toe: ik zal je naar het hof brengen en gij zult zingen voor de koningin en voor al de prinsen en prinsessen." En hij vertelde hoe mooi alles was in het paleis. »'t Is al goud en zilver, juweelen en diamanten wat men ziet. Men zit er op gouden stoelen en drinkt er uit gouden bekers. De muren zijn behangen met fluweel en de vloeren ingelegd met edelsteenen " Het was er zeker heel, heel prachtig, maar het Roodborstje luisterde niet eens naar de verhalen. Vogeltjes houden even weinig van paleizen als van huizen en hutjes, en als ze er wonen kiezen ze zich liefst een plekje uit op het dak of onder de goten, nooit in een kamer. Maar hoeveel het vrouwtje van den Roodborst er ook tegen had om in een kamer te wonen — het hielp niet. De jongen verkocht de kooi met het vogeltje aan den portier van het hof, deze gaf het beestje aan een lakei; de lakei bood het weer een der bedienden aan, die boven hem stonden en deze weer.... maar neen, het kleine Roodborstje kon zich later niet heiinneren in hoeveel handen het kooitje wel geweest was, voordat zij eindelijk aangeland was bij den koning en de koningin. De koningin keek met belangstelling naar het vogeltje. »Dat beestje is niet vroolijk," zeide zij en met hare eigene koninklijke handen stak zij voor het Roodborstje een klontje suiker door de traliën. »Dat zal smaken/' dacht zij, doch het vogeltje keek er niet eens naar. Het bleef onbewegelijk en treurig zitten. »Hoe onvriendelijk," zeiden de hovelingen, »zij moest Uwe Majesteit met een mooi liedjt bedanken." «Laat maar," sprak de koningin, »het is de verlegenheid. Over een paar dagen zal Roodborstje wel gewend zijn." En op bevel der koningin hing men het kooitje met het vogeltje aan een gouden spijkei op in de troonzaal, dicht bij de plaats waar zijzelve zat. Toen het andere Roodborstje zag dat zijn vrouwtje gevangen bleef, was hij zoo treurig, zoo treurig dat hij niet wist wat hij zou beginnen. Hij had zichzelf een beetje bezeerd aan het net en kon niet dan met moeite vliegen, maar dat voelde hij nauwelijks. Hij dacht niet aan zichzelf, hij dacht slechts aan zijn vrouwtje, waar hij zooveel van hield en dat hij nu wellicht nooit zou terugzien. »Waar is zij toch, waar is zij toch?" vroeg hij, maar hij kreeg geen antwoord op die vraag. Diep bedroefd keek hij naar het plekje waar nog zoo kort geleden zijn nestje was geweest en bedacht misschien dat hij wijzer zou gedaan hebben, als hij het nestje gebouwd had in een boom, waar geen jongens in konden klimmen. 9 Wat zijn de menschen en vooral de jongens toch slechte en wreede wezens," zeide hij, nen ondankbaar ook," voegde hij er bij en daar had hij gelijk aan. Wat hadden de vogeltjes niet al gedaan voor de menschen! Zij hadden al het ongedierte voor hen van de rozen afgezocht en honderden rupfen, die begonnen te knagen aan de appelen pereboomen, netjes weggepikt. En behalve dit alles, hoe was elke dag vervroolijkt door hun gekwinkeleer en gezang. Het zou lang niet zoo gezellig zijn in de bosschen en de tuinen als er geen zingende vogeltjes waren. Dit alles overdacht Roodborstje, terwijl hij met het kopje in de veeren gedoken zat te wiegelen op een takje, waar hij zoo dikwijls had gezeten met zijn vrouwtje. »Ja, ja, de menschen zijn heel slecht, heel wreed en heel ondankbaar," dacht het vogeltje maar eindelijk begreep hij dat al dit klagen hem niets hielp. »Ik moet liever mijn vrouwtje gaan zoeken," zeide hij en dat was een heel verstandig besluit van het Roodborstje. Alleen, het was nog niet zoo heel gemakkelijk om te weten hoe en waar hij zou zoeken. Moest hij rechts of links gaan ? Moest hij den Zuidelijken, den Oostelijken, den Noordelijken kant uitvliegen, of wel was zijn vrouwtje in het Westen te vinden? Wie kon en zou het hem zeggen? — dat begreep hij niet. Hij keek eens rond, doch werd niet veel wijzer, want hoe hij keek en weer keek, hij zag nergens wat hij zocht. Er bleef hem dus niets over dan maar op goed geluk de wereld in te vliegen en dat deed hij dan ook. Een, twee, drie, daar vloog het vogeltje heen en wie hem zoo door de lucht zag zwieren, zou waarlijk niet gezegd hebben dat hij zooveel verdriet had, want het was net alsof hij een reisje maakte voor louter pleizier. Maar pleizieiig was de reis waarlijk niet, want hij vloog heel alleen, terwijl hij gewend was zoo gezellig met zijn vrouwtje te vliegen. Waren zij vermoeid, dan gingen ze uitrusten en gebruikten gezamenlijk hun middagmaal, nu moest hij heel alleen eten en dat was natuurlijk erg ongezellig. Terwijl hij over dat alles dacht en op een takje zat uit te rusten, kwam Minette, een mooie gestreepte poes, met een zacht velletje en een langen staart en een paar groote, groene oon-en stilletjes aangeslopen bij Roodborstje. " Zij dacht: »wat een lief vogeltje is dat. Het zal vast wel lekker zijn," en zij deed een sprong en hoopte Roodborstje te vangen, maar Roodborstje vloog vlug op een hooger takje en nep: .mispoes.' »Ik had geen kwaad in den zin," jokte de poes. »Toch ook niet veel goeds," dacht het Roodborstje. »Neen waarlijk," sprak Minette, »ik wilde slechts een praatje met u maken. Hoe vaart uw vrouwtje?". »Ik ga haar zoeken," zeide Roodborstje en vertelde de treurige geschiedenis. Minette dacht na en vroeg of zij een beetje wilde helpen zoeken. »Ik heb een zeer fijn ruikend neusje," zeide zij, »en ik mag gaarne vogels pleizier doen. Neem mijn geleide maar aan, wij zullen samen recht gezellig reizen, (jij gaat zitten op mijn rug en ik snuffel oveial rond om uw vrouwtje te vinden." Poesje stelde de zaak heel prettig voor, maar het Roodborstje vertrouwde die vriendelijkheid niet. Hij wist wel dat vogels en katten onmogelijk vrienden kunnen zijn en daardoor maakte hij geen gebruik van de aanbieding en vloog weg na beleefd gegroet te hebben. »Miaau\v," deed poes, het vogeltje nakijkende en dat beteekende waarschijnlijk : »hoe vervelend dat ge mij ontsnapt zijt." Roodborstje was echter in zijn schik dat hij weer veilig in de vrije lucht was en hij vloog weer met vernieuwden moed een heel eind ver tot dicht bij een groot meer. Daar ging hij even uitrusten op een rots, maar - hoe hij verschrikte! - want daar was dicht bij hem een groote nachtml. jWat doet gij hier in mijn woning?" kraste de uil. »lk zoek mijn vrouwtje, mijn lief klein vrouwtje. Een booze knaap heeft mij haar ontstolen en ik weet niet waar zij is. Hebt gij haar ook gezien? vroeg het Roodboistje. »Had zij geen rood borstje?" vroeg de uil. ■o Ja, ja," klonk het antwoord. »En een paar mooie oogen ?" »Ja, ja, weet gij waar zij is ? vroeg het Roodborstje. »Dat zou ik denken," sprak de uil, »ze is niet ver van hier." »Waar dan ?" »Onder mijn vleugel op een lekker warm, zacht plekje," zeide de uil, maar hij keek het vogeltje daarbij aan met oogen alsof hij hem wilde opeten. »lk vertrouw die zaak niet," dacht Roodborstje en vloog weg zoo hard als hij kon. En dat was heel gelukkig, want anders zou zijn vrouwtje hem nooit hebben teruggezien. Roodborstje rilde nog als hij er aan dacht hoe boosaardig de uil hem had aangekeken, terwijl hij zoo vriendelijk vertelde over dat lekkere, zachte, warme plekje onder zijn vleugels. »Wat zijn er toch veel gevaren op reis," dacht Roodborstje, en dat is ook zoo. Zoo'n mooi klein vogeltje is aan allerlei gevaren blootgesteld. Nauwelijks was het een half uur geleden dat het vogeltje ontsnapt was aan de klauwen van den uil of daar was hij vlak tegenover een vos, die zijn bek al wijd geopend had om er het Roodborstje in op te vangen, maar gelukkig zag deze het nog bijtijds en bleef zoo hoog, dat de vos hem niet kon bereiken. »Goeden morgen," zeide de vos. Het vogeltje beantwoordde dezen groet en vroeg, of de vos ook wist waar zijn vrouwtje was. 7) Jawel," antwoordde de vos. »Zij is eene voorname dame geworden en woont in een paleis. Laat mij de mooiste veer uit uw borstje nemen en ik zal u bij haar brengen, liet hij ei op \olgen. Roodborstje keek eens naar zijn veertjes. Hij hield er eigenlijk niet van om zich veertjes nit te trekken, maar hij zeide: »deze ?" terwijl hij met zijn bekje er naar wees. «Mijne oogen zijn al zoo slecht, ik word oud," sprak de vos; »kom een weinig meer naar beneden, dan kan ik het beter zien." «'t Oiide deuntje," dacht het Roodborstje en voelde al even weinig lust om zoo heel dicht bij den vos te komen als bij den uil en de poes. »Ik zal betalen als ik terugkom, zeide hij, »zeg mij maar eerst waar ik mijn vrouwtje kan vinden," maar de vos en het Roodborstje waren beiden slim en dus kwamen ze niet veel verder met elkander. «Eerst het veertje," sprak de vos, die daarmede eigenlijk heel iets anders bedoelde. Hij had namelijk honger en wilde Roodborstje opeten met veeren en al. Toen het Roodborstje dit begreep, vloog hij weg, terwijl hij nog eens overdacht wat hij gehoord had van «wonen in een paleis." Roodborstje was wel eens meer in de stad geweest en hij besloot daar nu heen te gaan, want hij wist wel dat er geen paleizen in de dichte bosschen waren. Spoedig was hij dichter bij de plaatsen waar de menschen wonen, want hij zag een klein jongetje onder een boom. Het was de kleine Albert, die wel eens gehoord had dat men vogeltjes zeer gemakkelijk kan vangen, als men ze zout op den staart strooit. Toen hij nu Roodborstje zag kwam hem dat op eens in de gedachte. »Hoe jammei', dacht hij, »dat ik geen zout heb, dan zou ik dat mooie beestje eens zien te vangen," en hij keek naar het vogeltje met die mooie, roode veertjes en hij geloofde dat hij nog nooit in zijn leven mooier diertje had gezien. Zoo prachtig rood van voren en zoo'n beeldig lief kopje, het was een genot om er naar te kijken. Maar het ging Albert zooals het vele kinderen gaat — hij had niet genoeg aan het kijken alleen. Hij wilde het beestje in de handen hebben, en dat was heel dom. Kapellen en bloemen en vogels zijn heel mooi als men ze niet aanraakt, maar als men de kapel in de hand neemt of in een doosje doet, verdwijnt al het mooi van de vleugeltjes en de bloemen verflensen als men ze plukt. En de vogels? Ze laten zich gelukkig niet zoo heel gemakkelijk vangen door de kinderen, maar anders is het voor hen ook recht treurig om in een nauw en klein kooitje opgesloten te zitten, terwijl zij het zoo ruim en frisch gewend zijn. Aan dit alles dacht de kleine Albert volstrekt niet. Hij keek naar het vogeltje en toen naar de kleine witte steentjes, die hij in zijn hand had en waar hij mede speelde. «Zou ik die niet kunnen gebruiken in plaats van zout?" dacht hij en hij deed de steentjes heel, heel vooizichtig in zijn linkerhand en wilde ze toen op het staartje van Roodborstje leggen. «En als dat gedaan is vang ik hem met de rechterhand," — aldus was het plan. Maar zoodra Albert zich verroerde — hip! weg was het vogeltje. Roodborstje had niet den minsten lust zich te laten vangen. «Wat een kwade jongen," dacht hij. »Hoe jammer dat ik geen zout bij mij had," dacht Albert en hij liep hard naar huis terug en vroeg aan Mietje de keukenmeid om wat zout. I Deze gaf hel hem en loen zat hij verder tien geheelen morgen met het grootste geduld te wachten ol' het vogeltje weer zou terugkeeren, maar wie er kwam — Roodborstje niet. Roodborstje was in de stad en hij vloog van het eene dak naar het andere en hij zong de liederen die zijn vrouwtje kende. »Misschien hoort zij het dan wel," hoopte hij en ja waarlijk! wat een geluk! eens op een dag hoorde hij haar antwoord. Hel klonk zacht en droevig, maar Roodborstje kende dat geluid en hij vloog naar de plaats waar hij het hoorde. »Hoor, hoor," zeide de koningin, »mijn mooi vogeltje begint te zingen. Nu is zij aan het hofleven gewend," en de koning en al de heeren en dames van het hof luisterden naar het gezang. »Hoe mooi en hoe helder klinkt dat," zeiden zij. »Het is net alsof er twee vogeltjes zijn," sprak de koning. o ja, men zou zeggen dat het geluid van buiten komt," hernam de koningin en zij keek naar het raam en daar zat Roodborstje te zingen. De menschen konden niet verstaan wat het eene Roodborstje zong en wat het andere in hel kooitje antwoordde, maar zij begrepen toch heel goed dat die beiden elkander heel wat hadden te vertellen. Zij luisterden en zij luisterden en eindelijk zeide de koningin: »ik begrijp alles." »Wat dan," vroeg de koning. »Ik versta het lied der vogelen," antwoordde de koningin en zij gaf bevel om het kooitje te openen en toen nam zij het vogeltje en zette het op haar vinger. »Nu zal haar lied niet meer zoo droevig klinken," voorspelde de koningin en zij had gelijk. Zoodra Roodborstje zich vrijer voelde klonk ook haar stem weer vroolijk en opgewekt en toen de koningin haar geheel vrij liet en zij met het andere Roodborstje wegvloog, toen klonk het lied weer als van ouds. Wat waren die beide Roodborstjes gelukkig dat ze elkander weerom hadden gevonden. Ze werden maar niet, moede van gedurig weer op nieuw te zingen van hun geluk. Het was hun alsof de zon nog nooit zoo heerlijk geschenen had als op dezen dag en alsof alles er veel vriendelijker en vroolijker uitzag dan gewoonlijk. Al zingende bouwden zij een keurig mooi nieuw nestje, maar niet op het oude plekje. O heden neen. Zij zochten een plaatsje uit dat zoo geheel verstopt was tusschen bloemen en lakken en bladeren, dat niemand het kon vinden en daar zaten zij van den vroegen moigen tot den laten avond te zingen, en ieder die de taal der vogelen kan verstaan, hoort hoe ze zingen: »laat ons vrij, laat ons vrij." Want slechts in vrijheid, is voor ons blijheid. V;,*' *1.
38,006
MMIISG15:004477004:mpeg21_2
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
De werkmansbode; orgaan van het Algemeen Nederlandsch Werklieden-Verbond, jrg 5, 1881, no. 4, 22-01-1881
null
Dutch
Spoken
1,478
2,399
De schrijver is nog slechts een jong werkman. Dit in aanmerking genomen is het vooralsjeblieft hem niet kwalijk te nemen, dat hij de dingen met elkaar verward. En verwarring schijnt op geen ander gebied lichtvaardiger, maar tevens ook schadelijker te zijn, dan op dat van maatschappelijke vraagstukken, die als 't ware alle in elkaar loopen en op zekere hoogte één vraagstuk worden. Wij zullen daarom, met verwijzing naar hetgeen elders en in dit blad gaandeweg over het vraagstuk der bevolking is gezegd, hem niet te hard vallen, maar alleen aanraden daar meer kennis van te nemen voor hij oordeelt. Zeer waarschijnlijk zal hij dan tot de erkenning komen, dat het voorkomen van bevruchting volstrekt geen moord is. Wat hij overigens zegt van een verdeling van het werk over allen zijn wij volkomen eens, mits hij ook in aanmerking neemt, dat werken geen doel, maar slechts middel is om aan de kost te komen. Een andere vraag is: waar de kost van dan moet komen en die niet de vraag, maar de kost wordt, gelooven wij, te Rotterdam niet gemaakt. Dit is echter niet te ontkennen, dat een betere arbeidsverdeling, hen die arbeid in staat zou stellen een betere beloning te bedingen, en dit bettere loon zou weer in staat stellen een ruimer deel uit de maatschappelijke voorraadschuur te verkrijgen. Daarom is een matige arbeidstijd voor allen hoogst wenschelijk, en in 't algemeen ook, een gehele organisatie in alle vakken. Is dit laatste nu niet anders te bereiken dan door staatsschenking, dan ook gelooven wij, dat die organisatie er niet zal komen voor dat wij algemeen stemrecht hebben, maar dat zegt nog niet dat, zodat wij algemeen stemrecht hebben, die organisatie van den arbeid zal komen. Dat is heel wat anders. Die organisatie is alleen tot stand te brengen als de arbeiders haar willen; of nu het begrip der arbeiders in deze, wanneer wij algemeen stemrecht hebben, beter zal zijn dan het thans is, dat zullen wij later moeten zien. Maar hoe dat zijn mag, wij zijn voor algemeen stemrecht, en wij prediken dit even goed, als het vraagstuk der bevolking. Wil schrijver nu met meer kracht op algemeen stemrecht aandringen als wij dat reeds doen, 't is ons wel, gaarne willen wij hem van tijd tot tijd daar ruimte voor afstaan. [Bed.] Het Visser opstandje. Naar aanleiding van het visserij-opstandje dat de vorige week te Scheveningen heeft plaats gehad, schrijft J. A. de Bergh in de Amsterdammer : "Het oproer in Scheveningen liet zich erg zien, doch door de doortastende handeling van de commissaris Eurnée werd het in zijn geboorte onderdrukt, en niet genoeg kan men de moed en het beleid van die verdienstelijke politie-ambtenaar prijzen, die een bende van 600 man aandurfde met slechts zeven agenten. Dat met de blanken sabel 'er op ingaan', was een handeling, een Le Gildas waardig, en zeker hing op dat oogenblik het leven van die dappere politiemannen aan een dunner draadje dan dat der versterking uit den Haag ontboden... doch eerst twee uren daarna opgedaagd. Waarom kwam toen de Hoofd-commissaris van politie niet te paard... Nu was er haast bij. De Scheveningers hebben zich, ofschoon geen verzet tegen de gerechtelijke macht werden gepleegd, misdadig gedragen, doch de ontevredenheid, die hen daartoe heeft geleid mag niet geheel en al worden weggecijferd. "Ik heb me goed laten inlichten, en 't verbaast me dat geen enkel verslaggever eener courant zich die moeite gaf. De zaak is van te veel belang om nog niet een oogenblikje de aandacht te verdienen. Van elke haringvangst en daarvan van elke fl. 100.— krijgt de bemanning, niet negen koppen bestaande uit fl. 33.—. Hierover kan men 8 dagen, soms 6 weken bezig zijn, en ontvangt dus elk matroos fl.3.50 voor zijn aandeel. Hij heeft vrij eten aan boord, doch moet van die fl. 3.50 zijn huisgezin onderhouden en als ik nu een gunstig geval neem, dat men niet 6 weken, maar 6 dagen noodig heeft om fl. 100.— aan haring te vissen, dan nog is die verdienste gering fl. 3.50 per matroos! "Gemiddeld hebben de vissers in 1880 van Juni tot Dec. jl. (dus 25 weken) verdiend fl. 170.—, waarvan aan kosten nog fl. 10.— afgaat. Die kosten worden veroorzaakt door het geven van drinkgeld enz. aan" Zo'n weesmeid. DOOK A. Van Spinkhuisen. (Vervolg van N°. 2.) En dan, niemand beter dan zij wist, dat al naarmate Elize openlijk in bescherming zou nemen, men het meisje het leven ondanks zou maken. Daar kreeg zij opeens een denkbeeld; snel haalde zij haar zakboekje uit de zak en schreef een paar regels op een blaadje papier dat juffrouw B. Vogelaer overreikte, die het verbaasd aannam, las en daarna aan haar zuster overreikte, die niet minder verbaasd het aannam en eveneens las. In die tussentijd wendde Sophie zich tot de overige dames. Ik begrijp volkomen, sprak zij, terwijl ze elk woord articuleerde, het uwe lachlust moet opwekken als zulk een weesmeid, zoals mevrouw Wenzel dat meisje geliefde te noemen, het durft te wagen naar een opleiding te verlangen, die waarschijnlijk de schatrijke mevrouw Wenzel niet eens voor haar kinderen noodig acht. Dat mevrouw Wenzel gelachen heeft is haar wel het allereerst te vergeven, want men kan niet vergen, dat iemand die niet weet hoe men het woord piano uitspreekt, enige gevoel of begrip kan hebben voor of van muziek. Ook de overige dames is 't lachen wel te vergeven, omdat de orthodoxie hun hart gestoken heeft voor alle uitingen der kunst en zij daarom niet weten, dat de kunstenaars in de eersten plaats uitverkoornen van God zgn. Van uw standpunt afgezien dames en ook enigzins van het mijne, heeft de duivel die voor in de bijbel uitlegt u zo doen lachen. De dames Vogelaer zijn doof, die weten dus niet wat ze doen, daarom heb ik hen een weinig op de hoogte gebracht. En nu dames, rest mij nog, om het meisje dat onbewust beleedigd hebt te gaan zeggen, dat u niet beter weet en dat zij het u dus niet zoo euvel moet duiden, ik durf u wel vooraf te verzekeren, dat zij niet eens de moeite zal nemen u te verachten. Niemand gaf haar antwoord, telken als Sophie de een of andere kwestie behandelde, werd zij genegeerd, volgens den schijn althans, maar dat hare woorden dikwijks doel troffen hoorde zij veelal, want de regentessen beklaagden zich op theekransjes en oefeningen, waarvan natuurlijk altijd gebabbeld werd. Nauwelijks had Sophie de kamer verlaten of juffrouw Teemsma en mevrouw Wenzel vielen als uitgehongerde ravenden op de dames Vogelaer aan, om te weten wat het briefje behelsde, dat Sophie geschreven had. De beide zusters gloeiden van verontwaardiging en als uit een mond riepen ze: Ze zegt dat we stokdoos zijn. Indien u een christelijke opvoeding had genoten dan voorzeker was 't u bekend geweest, dat het de Heere soms behaagt ons zondaren onze aardse goederen te ontnemen om ons te louteren en voor te bereiken. Dan zoudt u weten dat de Heere straft tot op de derde en vierde lid dergenen die hem haten. De oprechte christen, wanneer de straf des Heeren treft, zal gelaten het hoofd buigen en met Job zeggen: "de Heere heeft gegeven, de Heere heeft genomen, in naam des Heeren zal gelooft." De straf waartoe de Heere u waardig gekozen heeft is dat hij u wees gemaakt heeft, het had u dus gepast u te schikken in den stand waarin de Heere u geplaatst heeft en niet naar het onbereikbare op deze wereld te verlangen, want ook het verlangen is zondig. Dat de weesgen geen andere dan een gewone burgeropvoeding kunnen erlangen kan u niet onbekend zijn, zulks is door God zelf beschikt en wie daar enige verandering in zou brengen, zou tegen God opstaan. Voorzover mij bekend is, heeft nog nooit iemand zooiets durven wagen, evenmin heeft een verpleegde in dit gesticht er aan gedacht een ander vak te kiezen dan eeu van die, welken in dit huis beoefend worden. De onwilligsten, de slechtsten hebben nog begrepen waartoe zij door den Hemel voor beschikt waren, en u die reeds vertrouwd met uw positie moest geweest zijn door uw betrekkelijke lange verblijf in dit gesticht, komt ons zulk een goddelooze en dwaze vraag doen, dat we een oogenblik ons zelf vergeten hebben. Mevrouw van Dalem was slim genoeg om te begrijpen dat de omhaal van vrome praatjes toch haar lachen niet kon rechtvaardigen, en daar zij nu ten laatste niet meer wist hoe een goed einde aan haar redevoering te brengen, besloot ze om zich met een eeuw grofheid te redden. Ze nam Elize bij de arm, duwde Sophie tamelijk onzacht opzijde, opende de deur en zette Elize er buiten, terwijl ze het meisje toevoegde: En ga nu heen, wij zullen voor u kiezen. Sophie stond bevend tegen de muur geleund haar stiefzuster aan te staren, zonder een woord te kunnen vinden om haar verontwaardiging uit te drukken.... {Wordt vervolgd.}.
2,132
MMKNMP01:001387001:mpeg21_10
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Nieuw tijdschrift voor de pharmacie in Nederland; tevens orgaan van de Nederlandsche Maatschappij ter Bevordering der Pharmacie, jrg 16, 1883, 1883
null
Dutch
Spoken
8,224
15,692
317 Eene geringe hoeveelheid der stof in geconc. HNO3 opgelost en daarna op het waterbad verdampt, laat een licht geel gekleurd residu achter, dat door ammoniakdampen bruin gekleurd wordt. Eene uiterst geringe, bijna onzichtbare hoeveelheid van het residu met een mengsel van K6 Fe2 Cy12 -(- Fe2 CF overgoten , levert onmiddellijk eene intensieve blauwe kleur. Bij de volkomen kleurloosheid en de uiterst geringe hoeveelheid stof voor de reactie gebruikt, kan er wel geen twijfel bestaan, of deze reactie is afkomstig van de zuivere stof. Een weinig residu op een porseleinen dekseltje met ammoniakale Ag N CF-oplossing overgoten , wordt bij zachte verwarming op het waterbad onmiddellijk zwart gekleurd. Frö h d e’s-reagens kleurt de stof eerst, evenals geconc. H2 8 o', roodbruin, spoedig gaat die kleur in donkerbruin over, om vervolgens na 2 a 3 minuten prachtig blauw te worden. Bij koken met eene oplossing van molybdaenas ammonicus en zoutzuur verkrijgt men eene intensief blauw gekleurde oplossing. Een weinig van de stof, opgelost in verdunde natronloog, geeft bij koken met Fehling’s proefvocht eene zeer geringe afscheiding van rood koperoxydule. Wordt eene even groote hoeveelheid der stof, gedurende een half uur met verdund Hs 80' in het kokend waterbad verhit, de rood gekleurde vloeistof met Na O H alcalisch gemaakt en vervolgens met Feh 1 i n g’s proefvocht gekookt, dan is de afscheiding van koperoxydule niet sterker dan vóór de behandeling met verdund H3 80*. Daar nu ook nog het uitwendig voorkomen der stof, de oplosbaarheid in verschillende vloeistoffen, 318 voor zooverre die werd nagegaan, alsmede de verhouding van die oplossingen tegenover verschillende metaalzouten en algemeene alcaloïd-reagentia, volkomen overeenstemt met die van het andromedotoxine, verkregen uit de bladen der Andromeda Japonica, meen ik , op grond van de chemische verhouding der stof, met volkomen zekerheid te mogen aanuemen , dat het andromedotoxine ook de oorzaak der vergiftigheid van de Andromeda polifolia is. De 0,340 gram geel gekleurd residu, bij de eerste uitschudding met chloroform verkregen, werd in 20 cM3. zeer verdunde natronloog opgelost en die oplossing voor toxicologische proeven op verschillende dieren gebruikt. Qualitatief kwamen de verschijnselen geheel overeen met die van andromedotoxine, verkregen uit de A. Japonica. 320 De oorzaak van dat verschil in quantitatief opzicht meenen wij, dat gelegen is inde onvoldoende zuivering van het gebruikte residu der eerste uitschudding met chloroform- Yoorloopig moesten wij van eene verdere zuivering afzien, omdat ons slechts weinig stof ter beschikking stond. Niettegenstaande dit (zooals wij opmerkten verklaarbaar) verschil in quantitatieve werking, meenen wij dan ook, op grond van de volkomen overeenstemming in qualitatieve werking, d. w. z. in vergiftigingsverschijnselen, en verder vooral op grond van de gelijkheid in chemische verhouding, hij een zoo groot aantal reacties, te mogen concludeeren, dat de stof waaraan de Andromeda folifolia hare giftigheid ververschuldigd is, geen andere is, dan die welke ook inde A. Japonica voorkomt, d i. het andromedotoxine. Het planten-infuus, dat met neutraal-loodacetaat gezuiverd en met chloroform uitgeschud was, werd vervolgens op het waterbad tot stoopdikte ingedampt. In die vloeistof vond ik, nadat zij eenige maanden bewaard was, eene groote hoeveelheid kristallen, die, onder den microscoop gezien, verschillende vormen vertoonden. Als meest karakteristieke vormen merkte ik op, zoowel geïsoleerde kristalnaalden, als ook eene groote hoeveelheid tot roset vormige groepen vereenigde kristalnaalden. Het kwam mij als waarschijnlijk voor, dat deze losse en rosetvormig gegroepeerde kristalnaalden , afkomstig waren van dezelfde stof, die door Eykman ook in het, met neutraal-loodacetaat gezuiverde, aftreksel der Andromeda Japonica (Asebo) gevonden is en door hem met den naam Asebotine is aangeduid. 321 Nog grooter werd die waarschijnlijkheid toen ik op de door Eykman beschreven wijze, d.i. na zuivering met neutraal-loodacetaat (1) ook uit het infuus der bladen van Andromeda Japonica kristallen verkreeg, die in vorm volkomen overeenstemden met die, welke op gelijke wijze uit de A. poli/olia verkregen waren. Om deze waarschijnlijkheid tot zekerheid te brengen is evenwel van de beide planten eene veel grootere hoeveelheid noodig, dan mij ter beschikking stond. Ten slotte nog een enkel woord naar aanleiding van de repliek van den heer Eykman, in zake het onderzoek der Andromeda Japonica (2). De heer Eykman beweert in eene uitvoerige noot, dat ik aanspraak maak op de prioriteit van dat onderzoek en meent zelfs, dat ik eene prioriteits-quaestie wil. Niets ligt evenwel minder in mijne bedoeling dan een dergelijke onvruchtbare strijd, en met betrekking tot de door den heer Eykman aangehaalde sage van Perseus en Andromeda, kan ik ZEd. dan ook de verzekering geven, dat deze Phineus het zwaard inde scheede zal laten, zich overtuigd houdende, dat ook de Perseus der japansche Andromeda hem het Medusa-hoofd niet zal willen tegenhouden, waar eerstbedoelde slechts te kennen wilde geven, dat hij, óf vroeger ót gelijktijdig , in ieder geval onafhankelijk van laatstbedoelden, zich met dat onderzoek bezig hield. Eene dergelijke verklaring, die de waarde van het onderzoek des heeren Eykman geenszins vermindert, was toch zeker niet overbodig, waar twee onderzoekers, ongeveer gelijktijdig, bijna dezelfde resultaten hadden mede te deelen. (1) Daar ik bij mijn vreeger onderzoek van de Andromeda Japonica, ter afscheiding van andromedotoxine, het planten-infuus achtereenvolgens met neutraal- en basisch-loodacetaat gezuiverd had, kon ik het asehotine, dat volgens Eykman door basischloodacetaat gepraecipiteerd wordt, toen niet vinden. (2) Dit Tijdschrift 1883, p. 243. 322 Met den heer Eykman ben ik het volkomen eens, dat het geen gebruik (liever , dat het niet ivenschelijk) is inde wetenschappelijke wereld verwarring te stichten ter wille vaneen naam. Op zich zelve is dit ongetwijfeld eene schoone phrase, die evenwel hier gevoegelijk achterwege had kunnen blijven, nu ZEd. de naam Asebotoxine wenscht te behouden en ik, vooral nadat gebleken is, dat de stof ook in andere Andromeda-species voorkomt, waarop de naam Asebo niet van toepassing is, geen dringende reden vind om met den heer Eykman meê te gaan. Anderen mogen hier dus eene keuze doen. Wat eindelijk betreft de glucosid-natuur, is de heer Eykman het met mij eens, dat deze nog niet bewezen is en dat is met betrekking tot de kennis der stof, waarom het ons slechts te doen moet zijn —, de hoofdzaak. ZEd. heeft echter niet kunnen besluiten dit toe te geven, zonder mij uitvoerig te onderhouden over mijne opvatting omtrent glucosiden. De heer Eykman citeert het een en ander uit de bekende verdeeling der glucosiden volgens Hlasiwetz en vindt het vreemd dat ik glucosiden en glucosidachtige stoffen niet scherp van elkaar gescheiden houd. Wat men onder laatstbedoelde stoffen echter wèl moet verstaan, wordt ons niet gezegd, tenzij op p. 247, waar ten slotte weêr blijkt, dat ZEd. wel degelijk heeft willen aantoonen, dat de stof zich eenigszins als glucosid (1) gedraagt. Hoe nu evenwel de heer Eykman kon schrijven p. 245: «Dat nu de Hoogleeraar deze uiteen quantitatief oogpunt zoo subjectieve waarneming en dikwijls bedriegelijke reactie met alcalische koper-oplossing eene zoo groote beteekenis toeschrijft enz » , is mij volkomen onbegrijpelijk, aangezien wèl door den heer Eykman op dien grond beweerd is, dat de stof eene plaats onder de glucosidachtige lichamen (d.i. volgens p. 245 van dezen jaargang, onder die stoffen die zich eenigszins als glucosid gedragen) toekomt, derhalve wèl door ZEd. waarde aan die reactie werd gehecht, maar door mij juist werd beweerd niet alleen dat die reactie alleen daartoe geen recht geeft, maar bovendien nog , dat ik het beweerde verschijnsel (sterker reductie na koken met verdund zuur) niet eens bevestigd heb gevonden. Groningen, 29 Aug. 1883. (1) Ik cursiveer. 323 UITTREKSELS UIT BINNEN EN BUITENBAN ÜSCHE TIJDSCHRIFTEN Bereiding van het natriumstearaat Volgens Raab worden 15 deelen fijn geschrapt stearinezuur op het waterbad opgelost in 150 deelen zuivere benzine en bij de gefiltreerde oplossing gevoegd 2 deelen natrumhydroxyde , opgelost in 5 deelen gedistilleerd water. Na weinige oogenblikken schuddens, is er eene bij bekoeling geleiacbtige massa ontstaan van natriumstearaat, die men op een filtrum brengt, ten einde de overvloedige benzine te laten afloopen , waarna het stearaat op het filtrum dun uitgestreken, zacht gedroogd en in plaatjes gebracht, wordt bewaard Dit stearaat lost zeer gemakkelijk, bij zachte warmte, in spiritus rectificatissimus op en zou dan, na bekoeling en toevoeging van kamfer en ammonia liquida, tot een goeden sapo aromaticus solidus stollen Ik heb getracht, volgens deze methode, sapo aromaticus solidus te bereiden, maar bekwam in zoo verre geen bevredigend resultaat, dat ik een geheel ondoorschijnende balsamum opodeldoch solidus verkreeg. Daar dit mogelijk toe te schrijven was aan onzuiverheid van den uit den handel verkregen natriumhydroxyd, zoo werd door mij, volgens deze methode handelende, de verhouding onzer Pharmacopoca Neerl. Ed II gevolgd en 2 deelen stearinezuur opge- lost in 20 deelen benzine, en deze oplossing vervolgens vermengd met 1 deel zuiver natriumcarbonaat, opgelost in 3 deelen warm gedistilleerd water. Daardoor verkreeg ik een natriumstearaat, dat, na van de overtollige benzine bevrijd en daarna gedroogd te zijn, in 50 deelen spiritus rectificatissimus bij zachte verwarming spoedig oploste, welke oplossing, na toevoeging van de voorgeschreven hoeveelheid kamfer, ammoniak en bergamotolie, bij bekoeling een goede bijna heldere sapo aromaticus solidus leverde. Daar volgens het voorschrift der Pharmacopoea de verbinding van het natriumcarbonaat met het stearinezuur inden spiritus niet bijzonder vlug van de hand gaat, zoo kan men, door volgens genoemde methode eene hoeveelheid natriumstearaat in voorraad te bereiden , ten allen tijde zeer spoedig elke verlangde hoeveelheid vaste opodeldoch in gereedheid brengen. P. 3. H. Zuivering van phosphorzuur. Het is bekend dat de verwijdering van arsenicum uit phosphorzuur dikwijls moeielijk en tijdroovend is, want het komt toch voor dat men viermalen zwavelwaterstofgas moet invoeren, voordat al het arsenik afgezonderd is. Bij eene bereiding in het groot (door koude oxydatie van phosphorus in vochtige lucht) vond Runyon de opgave van Wenzell onnauwkeurig. De laatste beweert namelijk dat het ruwe P2 O3 en As2 O3 bevattende zuur bij 160° C, al het arsenik als een bruinzwart poeder laat vallen (2 As2 O3 H3 3 PO3 H3 3 325 H2O + 3 PO4 H3 + 2 As). Dit is volgens Runyon niet het geval; wel kleurde bij 160» de vloeistof zich zwartachtig en trad een reuk naar knoflook op, ten gevolge van reductie van het arsenikzuur tot arsenicum; maar inde vloeistof liet zich, na verdunnen en filtreeren, met zwavelwaterstof nog altijd sporen van As aantoonen. R. stelt daarom voor het zuur op 190—200° C te verhitten, bij welke temperatuur phosphorwaterstof begint gevormd te worden (zichtbaar door de kleine explosie’s die ontstaan) en het daarop minstens 30 minuten te houden. Bij dezen graad van concentratie en temperatuur ontwikkelt zich een zeer doordringende onaangename reuk naar knoflook, zoodat de bewerking inde open lucht moet plaats hebben. Het zuur dat nu een spec. gew- van 1,75 bezit en 89 pet, H3 PO4 bevat, wordt met een gelijk volumen water verdund, dooreen dubbel filter gefiltreerd en met salpeterzuur geoxydeerd. Bij dit proces gaat wel eene geringe hoeveelheid phosphorus door de ontleding van phosphorigzuur verloren ; (4 PO3 H3 =3PO H3 + PH3) maar dit verlies wordt opgewogen door het zooveel spoediger afloopen der bewerking. (Schweiz. Wochenschrift, 1883, pag. 306). Over phosphorescentie van zwavel, door K- Heumann- Bij de gewone temperatuur vertoont zwavel niet het phosphorescentie-verschijnsel dat aan den phosphorus eigen is, maar wanneer zij op een metalen of porse 326 leinen plaat verwarmd wordt, bespeurt men in het donker een schoon licht van de opstijgende dampen en in plaats van, zooals bij brandende zwavel zwaveligzuur te ontwikkelen, bezit de damp die er bij deze phosphorescentie ontwikkeld wordt een eigenaardigen reuk. Wanneer men een goed verwarmde glazen staaf een oogenblik in poeder van zwavel dompelt, zoo smelt deze en de aan den staaf klevende deeltjes ontvlammen inde lucht wanneer de staaf genoegzaam warm was. Blaast men dan de blauwe vlam uit, dan blijft de zwavel dampen uitstooten, die in het donker met een flauwe vlam schijnen te branden. Deze phosphoresceerende vlam verdwijnt wanneer het glas bekoeld ia. Deze phosphorescentie komt zeer fraai te voorschijn, wanneer de zwavel snel op een aardenplaat op ongeveer 180° verwarmd wordt boven metaalgaas. 328 Het is alzoo gebleken dat iodiumdamp de eenige tot nog toe bekende fluoresceerende stof is, bij welke de violette en ultraviolette stralen volkomen werkeloos zijn. Het zwakke spectrum van het oranjegele öuoresceerende licht bestaat uit rood , oranjegeel en groen, is in het oranje het sterkst, en schijnt volkomen continue. Oplossingen van iodium zoo min als vast iodium bezitten het vermogen te fluoresceeren, terwijl bij de overige bovengenoemde gassen en dampen geen fluorescentie kon worden waargenomen. (.Annalen der Physik IV. F. Bd 19 S. 356. 329 OORSPRONKELIJKE MEDEDEELINÖEN. Bericht omtrent de Gouvernements kina-onderneming over het 2e kwartaal 1883. (l) Het afgeloopen kwartaal kenmerkte zich door eene aanhoudende droogte, welke inde laatste helft van April inviel. Die droogte, ofschoon aan de jonge plantsoenen eenig nadeel berokkenende, was voor den oogst zeer gunstig. De afvoer van het product van 1883 bedroeg 159293 Amsterdamsche ponden, terwijl nog ongeveer 20000 ponden voor verpakking en verzending op de etablissementen en inde pakhuizen gereed liggen. Yoor het vervoer van het product wordt thans uitsluitend van karre-paarden gebruik gemaakt. Sinds ten gevolge der geheerscht hebbende veepest het gebruik van buffels voor dat van paarden heeft plaats gemaakt, werden met het vervoer van het product minder moeielijkheden ondervonden Zonder stoornis in den afvoer konden zelfs de vrachtprijzen eenigszins worden verlaagd. Ten einde met de steeds toenemende productie het oogsten onverpoosd te kunnen voortzetten, werd te Nagrak met den bouw van eene tweede inrichting voor kunstmatige droging van den bast een aanvang maakt. De opkomst van werkvolk was over het geheel in (!) Den 7 October ontvangen. Red, Pharm. Hov. 1883. 21 verband met de voor de onderneming toegestane geldmiddelen vrij voldoende. Te Nagrak echter, waardoor de steeds stijgende productie eene groote menigte werkvolk , zonder interruptie voor den oogst, benoodigd is, kwamen handen te kort. Maatregelen zijn voorbereid om in dien toestand verbetering te brengen. De vele regens in 1882 waren niet gunstig voor den bloei der oorspronkelijke Ledgeriana’s, zoodat van die hoornen slechts weinig zaad wordt geoogst. De Grouvernements onderneming bezit te Tjinjiroean in hare uitgebreide kweekerijen, die ten vorigen jare werden aangelegd, nog een voldoenden voorraad planten om gedurende minstens een jaar inde behoefte te kunnen voorzien. Groote hoeveelheden zaad van typische afstammelingen van Ledgeriana werden in het afgeloopen kwartaal aan particulieren verstrekt. Die verstrekkingen hebben thans opgehouden, ten gevolge van ’sßegeerings besluit van 28 Juni 1883 n°. 23, waarbij bepaald is, dat het op de Gouvernements onderneming verkregen en aldaar niet benoodigd Ledgeriana-, Succirubra- en Officinaliszaad, aan den meestbiedende publiek zal worden verkocht. Door den geringen voorraad Ledger-zaad van oorspronkelijke boomen zullen de te houden veilingen in den eersten tijd althans bijna uitsluitend uit zaad der typische Ledger-afstammelingen bestaan. Onder de planten, uit dat zaad verkregen, zullen eene menigte hybriden en sterk afwijkende variëteiten worden aangetroffen. 333 De betrekkelijk kleine aanplant van enten en stekken te Tirtasari leed daaronder het meest. Naast het opvangen van het zoo gevreesde insect en het verwijderen der aangetaste plantendeelen, blijken eene krachtige grondbewerking en eene zware bemesting, waaruit de planten nieuwe krachten tot verderen groei putten, de eenige middelen tot bestrijding der plaag te zijn. Aan den tot waarnemend Adjunct-Directeur der Gouvernements kina-onderneming benoemden scheikundige A. A. Maas Geesteranus werden de analyses van monsters uit den oogst van 1883 opgedragen De verkregen resultaten zullen ineen volgend verslag worden medegedeeld. Tjinjiroean, De Directeur der Gouvernements 9 Juli 1883. Jcina-onderneming, VAN ROMÜNDE. 334 AANTOONING van den toestand der Gouvernement Cgging en gemiddelde d Planten inde kweekerijen. S ____— ■— hoogte boven zee der plantsoenen. ° 32 ;S ;3 ■ï -a | § s (De hoogte uitgedrukt | & 'C jg o n P O J . . « 1-5 w in meters). < j Lemlang. Geb. Tangkoeban Praoe. . 1251. 20000 j NagraJc. Geb. Tangkoeban Praoe. . 1625. 23000 Wajang 1527. g 100000 78000 – — 1 *sra~ i«c ? '••»»« – – o !>. 1566. ! 500000 27000 – N 03 , – cd "is™?: M». R MOM 20000 – S*g P.teb. . . 1960. – «00 117000 – Tirtasari. Geb. Malawar 29000 _ | j Totaal der afzonderlijke soorten. 947000 169000 | 127000 | Totaal qenekaal van alle 1248000 soorten a. Hieronder zijn begrepen 8400 stekken en 18000 enten. h H u „ 90000 stekken en enten (buiten de + 6000 oorspronkelijl 336 kina-plantsoenen op Java, over het tweede kwartaal 1883. Planten inden vollen grond. TOTAAL| O GENERAAL g tü • ö .2 03 2 .2 ö S 2 c2 ö der u s .2 ja <u .» ra a cu f-> +* o o 2 fcp <5 h r2S' «ö p ü ■S ' S*J5 £ ° o >3 3 PLANTEN. .3 ’3 u M ” 3 I 5900 70000 93500 189400 160000 90000 35000 67000 375000 45000 20000 148000 33000 421000 169000 75000 27000 454000 165000 100000 70000 4000 9000 875000 91000 45000 98000 2500 391600 600 _ 25000 350000 606600 70000 -1 – ~ -I – 99000 706500 400000 496500 456500 9000 j 3311600 2068500 Ledgeriana’s). 337 UITTREKSELS UIT BINNEN- EN BUITENBAN DSCHE TIJDSCHRIFTEN. Over eene waarschijnlijke omzetting van strychnine in het dierlijk organisme, en overeen oxydatieproduct, verkregen uit strychnine bij de behandeling met kaliumpermanganaat. door Prof. P. O- P1 ugg e. De kennis van de chemische veranderingen, die vele in het lichaam gebrachte geneesmiddelen en vergiften, hetzij door splitsing, paring, reductie of oxydatie ondergaan , is zoowel voor de pharmacologie als voor de toxicologie van groot belang , daar zij eene verklaring van de werkingswijze dier stoffen mogelijk maakt en misschien ook opheldering kan geven, aan welke oorzaken het niet terugvinden van sommige stoffen bij gerechtehjk-scheikundige of zuiver toxicologische onderzoekingen moet toegeschreven worden. Zoo splitsen zich de sulfo-carbonaten, onder den invloed van het in het organisme gevormde koolzuur, in carbonaten , zwavelwaterstof en zwavelkoolstof. Door paring van het vergiftige phenol OH6. OH met dein het lichaam aanwezige sulfaten, ontstaat een niet vergiftig zout van het phenolzwavelzuur C 6H60. SO1. OK. Ten gevolge van reductie gaat ferridcyankalium in ferrocyankalium over, veranderen iodaten in ioduren, bromaten in bromuren enz. Door oxydatie worden sulfuren, hyposulfieten en sulfieten in sulfaten, hypophospieten en phosphieten in phosphaten omgezet. De vraag, of ook de alcaloïden eene verandering in het organisme ondergaan, waarbij zij of geheel óf gedeeltelijk omgezet worden, is reeds herhaalde malen het onderwerp van onderzoek en discussie geweest. Meer bepaaldelijk ten opzichte van strychnine is die vraag nu eens bevestigend en dan weder op de stelligste wijze ontkennend beantwoord. Van hen, die hij gerechtelijk-scheikundige of zuiver toxicologische onderzoekingen dit alcaloïde niet konden terugvinden in het bloed. de weefsels of de urine van menschen of dieren , die er mede vergiftigd waren, schreven sommigen dit toe aan de omstandigheid, dat het alcaloïde in het bloed opgenomen, en daar of inde weefsels geoxydeerd, althans ontleed was. Inderdaad bestond er voor die meening wel grond, daar men uit mengsels van organische stoffen (spijs , bloed, urine , enz.) met zeer geringe hoeveelheden strychnine, hoeveelheden , die veel kleiner waren dan somtijds bij de opsporing in lijken kon verwacht worden, het alcaloïde steeds met de grootste zekerheid kon afscheiden en aantoonen. Toch is het aantal voorbeelden zeer groot, waarbij strychnine niet teruggevonden kon worden in lijken van vergiftigden, of inde urine, na gebruik van medicinale doses. Zoo kon b. v. Taylor (1855) het alcaloïde niet aantoonen in het lijk van John Parsons Cook, die door Dr. Tegenover deze negatieve resultaten kunnen evenwel ook andere onderzoekingen gesteld worden, waarbij het strychnine wel in het bloed, de lever en de urine gevonden werd, onder anderen die van Eodgers en Girwood, Husemann, Dragendorff en Ma sin g. Dit heeft aanleiding gegeven, dat men de onveranderlijkheid der alcaloïden in het algemeen en die van strychnine in het bijzonder , in lateren tijd vrij algemeen tot toxicologisch dogmaheeft verheven, doch ten onrechte, want het terugvinden vaneen alcaloïde ineen orgaan toont slechts aan dat een gedeelte onveranderd aanwezig was, maar kan nimmer ten bewijze strekken, dat niet een ander gedeelte ontleed is. Wil men de vraag beantwoorden of strychnine in het organisme al of niet verandering ondergaat, dan moet men zoeken naar mogelijk aanwezige ontledingsproducten in het bloed, de verschillende organen en in de urine , en eerst dan, wanneer men stoffen gevonden heeft, die als ontledingsproducten van strychnine beschouwd kunnen worden, zal die vraag bevestigend beantwoord zijn. Schrijver dezes heeft zich reeds eenige jaren geleden met de oplossing daarvan bezig gehouden. Hij werd daartoe gebracht door de onderzoekingen van Kerner over de verhouding van kinine in het dierlijk organisme. Kerner toch bewees, dat na het innemen van kinine een gedeelte van dat alcaloïde inde urine verschijnt als overanderd, deels amorph alcaloïde, dat zich nog 340 gedraagt als de oorspronkelijke basis, antiseptische en antipyretische werking bezit, bitter smaakt en de bekende kinine-reactie vertoont. Een ander gedeelte evenwel verschijnt inde urine ineen veranderden toestand, als eene stof, waaraan hij den naam van dihydroxylkinine geeft, en die o. a. in zooverre van het kinine verschilt, dat zij zich met alcaliën tot oplosbare verbindingen vereenigt, waaruit zij door zuren weêr afgescheiden wordt; dat zij volstrekt geen antiseptische en antipyretische werking meer bezit en niet meer bitter smaakt, doch daarin nog met dat alcaloïde overeenkomt, dat zij, evenals kinine, met chloorwater en ammonia de bekende thalleiochin-reactie vertoont. Yerder heeft Kern er aangetoond, dat dezelfde stof in grooter hoeveelheid verkregen kan worden, door behandeling van kinine met kaliumpermanganaat in bepaalde verhoudingen. De mogelijkheid eener analogie bij strychnine aannemende, stelde S. zich voor deze quaestie op te lossen door : I°. Aan verschillende dieren strychnine in te geven en daarna de weefsels, het bloed en de urine te onderzoeken op een mogelijk aanwezig oxydatie-product, dat zich tot strychnine verhoudt, even als Kerner’s dihydroxylkinino tot kinine. 2°. 341 Tot dat doel werden 8 grammen zuivere strychnine opgelost in eene toereikende hoeveelheid zoutzuur en 800 cM3. water van 50°, en bij deze oplossing, onder omroeren, langzaam gevoegd eene, eveneens tot 500 verwarmde, oplossing van 16 grammen kaliumpermanganaat in 100 cM3, water. Daardoor ontstond een praecipitaat van mangaanperoxydehydraat, dat afgefiltreerd en met warm water , waarbij een paar droppels natronloog gevoegd waren, afgewasschen werd Het lichtgeel gekleurde filtraat werd vervolgens, met het afwaschwater vereenigd, tot op '/8 van bet volumen ingedampt, daarop nogmaals gefiltreerd en eindelijk nog warm met zoutzuur zuur gemaakt. Hierdoor ontstond een vlokkig, niet kristallijn praecipitaat, dat op een filter verzameld en zoolang met koud water gewasschen werd, totdat het afloopende vocht niet meer op chloor reageerde. Uit de moederloog scheidde zich, nadat zij weder alcalisch gemaakt en door indampen verder geconcentreerd was geworden, door overzadiging met zoutzuur eene kinoïdinachtige massa af, die in eigenschappen niet bleek te verschillen van het eerst gevormde praecipitaat. Nadat verschillende pogingen waren aangewend om de stof verder te zuiveren en te vergeefs getracht was haar in kristallijnen toestand te verkrijgen, werd zij, ter verwijdering van mogelijk nog aanwezige sporen strychnine, herhaaldemalen opgelost in verdunde ammoniak, uit deze oplossing telkens weder met verdund zoutzuur neergeslagen en het praecipitaat zoolang met koud water afgewasschen tot het afloopende vocht niet meer op chloor reageerde. Tot de belangrijkste eigenschappen van de op hoven 342 genoemde wijze verkregene en ineen exsiccator bij de gewone temperatuur gedroogde stof behooren de volgende: Zij is amorph, bruingeel of lichtgrijs van kleur, harsachtig, smelt onder kokend water, voor zooverre zij daarin niet oplost, tot eene op kinoïdine gelijkende massa samen, is weinig oplosbaar in koud-, meer in warm water, waaruit zij bij bekoeling weer gedeeltelijk wordt afgescheiden Zij is gemakkelijk oplosbaar in kouden absoluten- en ook verdunden alcohol, onoplosbaar in petroleumaether, moeilijk oplosbaar in aether en chloroform (evenwel voldoende voor de reacties), zeer gemakkelijk en in groote hoeveelheid oplosbaar in verdunde waterige oplossingen van alcaliën (KOH, NaOH en NH4 OH) en alcali-carbonaten, tamelijk oplosbaar in sterk zoutzuur, waaruit zij door toevoeging van water weêr voor een groot gedeelte wordt afgescheiden. 343 De ammoniak-verbinding, d.i. de neutrale oplossing in verdunde ammonia, wordt niet gepraecipiteerd door Ba CD Ca Cl2, Mg SO4, en Mn SO, wel daarentegen door Be3 Cl6, Ou SO4, neutraal- en basisch loodacetaat, Ag NO3 en Pt Cl4. Al de door die metaalzouten gevormde praecipitaten zijn vlokkig, amorph en niet volkomen onoplosbaar, zoodat men, na praecipitatie met'overvloedig reagens , immer nog van het strychnin-derivaat in bet filtraat kan aantoonen. Eindelijk is van groot belangde verhouding dezer stof tot geconcentreerd H2 SO4 en K2 Cr2 O7 (ook H.2 SO +K6 Fe3 Cy12 of H> SO4 +Pb O2 enz.). Behandelt men daarmede het strychnin-derivaat op gelijke wijze als bij strychnine, d. w. z overgiet men een spoor van de, na verdamping eener oplossing ineen porceleinen schaaltje teruggebleven, stof, dan ontstaat er een prachtig rood-violette kleur, die weldra in rood overgaat om dan langzamerhand zwakker te worden. Van strychnine onderscheidt zich deze reactie slechts daardoor, dat bij genoemd alcaloïde aanvankelijk eene blauw-violette kleur optreedt, die eerst later in roodviolet, de kleur, die bij het strychnin-derivaat onmiddellijk optreedt, overgaat. De variatie in kleuren bij de strychnin-reactie berust dan ook op eene voortgaande oxydatie van het alcaloïde door het reagens, en uit de hier beschreven verhouding bij de beide stoffen mag men waarschijnlijk met recht concludeeren, dat op het oogenblik, waarop de strychnin-reactie zich in het tweede stadium, d.i. met de rood-violette kleur vertoont, het door ons gevonden strychninoxydatie-product is gevormd, dat eindelijk nog verder geoxydeerd wordt. Inderdaad zijnde kleurschakee- 344 ringen, na dit tweede stadium, voor beide stoffen gelijk. De hier bedoelde reactie van het strychnin-derivaat is, wegens hare groote gevoeligheid, van groot belang voor de opsporing der stof, Inde reeds besproken opzichten. I°. oplosbaarheid in alcaliën, waaruit zij door zuren gepraecipiteerd wordt en 2°. de reactie met H3 SO4 en K2 Cr2 O' verhoudt zich dus inderdaad het strychnin-derivaat ten opzichte van strychnine even als Kern er’s dihydroxylkinine ten opzichte van kinine. Het was van belang nu ook na te gaan of de stof zich ook in het 3de en 4de punt analoog verhoudt, m. a. w. of zij niet, of althans minder vergiftig is en ook minder bitter smaakt. Daartoe werd eene neutrale oplossing der stof in verdunde natronloog bereid en daarmede proeven op kikkers (Rana esculenta en Rana temporaria), konijnen en duiven genomen. Het resultaat van deze proeven was het volgende. Kikkers, die volgens Fa lek nog door 0,000005 gram strychnine tetanus krijgen, ondervonden niet de geringste werking na subcutane injectie van 16 mgrm. (d.i. eene 3200 grootere dosis) strychnin-derivaat. Evenmin was eenig invloed te bespeuren na subcutane injectie van 16 mgrm. der stof bij duiven en konijnen. 346 Het daarbij terugblijvende nog onzuivere zuur wordt in verdunde ammonia opgelost cn daaruit andermaal afgescheiden. Volgens Prof. P. biedt deze methode geene voordeelen boven de door hem beschrevene; aanbeveling verdient het misschien de vloeistoffen gedurende de vermenging koud te houden. De stof, die er mede verkregen werd, bleek echter, na zuivering, volkomen in eigenschappen overeen te stemmen met de reeds beschrevene. Om ten slotte nog te weten in welke verhouding het strychninzuur zich met alcaliën tot neutrale verbindingen vereenigt, werden 400 mgrm. van de stof ineen bekerglas met een weinig water aangemengd, daarna eene overvloed van Vio normaal natron-oplossing bijgevoegd en eindelijk , na volkomen oplossing, door terugtitreeren met Vio normaal zoutzuur het overvloedig alcali bepaald. Als indicator werd phenol-phtaleïn gebruikt en wel zoodanig aangezien de alcalische oplossing geel bruin gekleurd was —■ dat telkens een droppel van de vloeistof uit het bekerglas, werd samengebracht met een droppel verdunde phenol-phtaleïn-oplossing. Het bleek, dat voor de 400 mgrm. strychninzuur noodig waren 17.2 cM3 Vio normaal natron-oplossing of 17.2 x 4 68.8 mgrm Na OH., waaruit verder volgt, dat 40 deelen Na OH (d.i. één molecuul) zich verbinden met 232.5 deelen strychninzuur. In verband met de door Hanr i o t gegeven formule voor het zilverzout: Cll Hto Ag N03H20, mogen wij aannemen, dat het strychninzuur een éénbasisch zuur is. Het gevonden verbindingsgewicht 232.5 zou dan tevens het moleculair-gewicht van het strychninzuur zijn, dat dan tamelijk goed overeenstemt met het cijfer 223 , het Pharm. Nov. 1883. 22 347 moleculair-gcwicht berekend uit de door Hanr io t gegeven formule van het zuur: Cll Hu NO, HO, De ten dezen opzichte genomen proef is slechts eene voorloopige , benaderende, die nog later door nauwkeuriger analyse van het zilver- en koperzout, alsmede door elementair-analyse van het zuur moet aangevuld worden. Afgezien van verdere onderzoekingen, die ten opzichte der eigenschappen en samenstelling van de stof nog noodig zijn , kan toch het antwoord op de sub 1 gestelde vraag , of er bij de oxydatie van strychnine met kaliumpermanganaat ook een dergelijk product gevormd wordt, als bij de behandeling van kinine met dat oxydatie-middel, nu reeds toestemmend luiden Zij het ook dat wij hier niet met een dihydroxyl-derivaat van strychnine te doen hebben , maar werkelijk met een zuur van de door Ha n r i o t gegeven samenstelling , dan blijft het toch waar, dat dit strychnin-derivaat zich in vele opzichten tot strychnine verhoudt, even als het door Ker ner verkregen kinine-derivaat tot kinine. 349 Bijdrage tot het erkennen van resorcine in urine; door W- 0. Kimmyzer. Bij het onderzoek van de urine eens maaglijders op het laboratorium van Prof. Stokvis trok het de aandacht, dat zij, na eenige uren aan de inwerking van chloorzink, iodium en ammoniak te zijn blootgesteld, eene donker-blauwzwarte kleur aannam en eene blauwe kleurstof afzette. De urine van andere patiënten en gezonden, op dezelfde wijze behandeld, bleef zonder kleursverandering, zoodat dus inde eerstgenoemde urine eene bijzondere stof aanwezig moest zijn, die tot deze langzame en intensieve verkleuring aanleiding gaf. Het filtraat van het braaksel van denzelfden lijder gaf, op dezelfde wijze behandeld dezelfde uitkomsten en het bleek na onderzoek, dat de oorzaak der verkleuring kon samenhangen met het door den patiënt als geneesmiddel gebruikte resorcine Om dit vermoeden nog nader bevestigd te zien werd resorcine aan verschillende patiënten voorgeschreven en ook door schrijver van dit opstel zelven gebruikt, waarvan het gevolg was dat de urine, die binnen betrekkelijk zeer korten tijd (2 a 3 uren), na de toediening geloosd was, dezelfde blauwe kleur na behandeling met de genoemde agentia vertoonde. Verder bleek het, dat indien ieder der genoemde reagentia aan de urine afzonderlijk werd toegevoerd erandere resultaten verkregen werden. lodium bleef, ook na toevoeging van NH3, geheel werkeloos. Chloorzink en ammoniak, zoo ze ieder afzonderlijk werden bjjgevoegd (althans het eerste), bleven ook werkeloos, maarte zamen toegevoegd, ontstond de verlangde kleur. Er bleken slechts eenige droppels chloorzink-solutie en 350 ongeveer 5 cM3. ammoniak noodig te zijn om de reactie in eene hoeveelheid van 40 a 50 M3. urine tot stand te brengen. In het eerste uur vertoonde zich eene lichtgroene verkleuring, die daarna donkerder werd, totdat eerst na 12—24 uren de vloeistof de blauwviolette tint had aangenomen. Scheikundig zuiver resorcine opgelost in gedistilleerd water gaf, in oplossing van '/l0 pCt. en zelfs in nog veel meer verdunde oplossingen, met chloorzink en ammoniak volkomen dezelfde resultaten en er zette zich na 24 uren ook daaruit eene groote hoeveelheid eener blauwe kleurstof af. In plaats van chloorzink werden vervolgens ook andere metaalzouten, n. m. aluminiumen magnesiumzouten aangewend en wel van beide het acetaat en chloride, die werkzaam bleken, hoewel het aluminium-chloride het werkzaamst. Yerder werd geconstateerd, dat oplossingen van hydrochinon en brandig catechinzuur, op dezelfde wijze behandeld, wel eene bruingrijze kleur vertoonden, maar geen groene of blauwe. Yerder werd bevonden, dan wanneer goed uitgekookte oplossingen van resorcine in gedistilleerd water * na met metaalzout en ammoniak op de boven beschreven wijze behandeld te zijn, slechts ten deele aan de inwerking van het licht werden blootgesteld, dat gedeelte dat van het licht verstoken was bijna geheel ongekleurd bleef, terwijl het overige gedeelte spoedig eene lichtgroene kleur aannam. Het was dus duidelijk, dat licht en lucht van invloed waren op het tot stand komen der reactie, en dat dit vooral voor de lucht goldt, want wanneer de oplossing niet werd uitgekookt, was het verschil tusschen de aan 351 licht blootgestelde vloeistof en die welke van licht verstoken bleef veel geringer en tevens de verkleuring veel intensiever dan bij de uitgekookte oplossing. De reactie schijnt dus voor het grootste gedeelte te moeten worden toegeschreven aan een oxydatieproces, onder den invloed van lucht en vaneen metaalzout in eene alcalische oplossing. Latere proefnemingen toonden aan, dat ook zonder metaalzout inde urine van personen, die resorcine gebruikt hadden, eene kleurverandering kan optreden. Zoodanige urine toch gaf, nadat zij flink met lucht geschud was, eene prachtig groene verkleuring met ammoniak, welke verkleuring oogenblikkelijk tot stand komt, doch slechts enkele minuten duurt en plaats maakt voor een bruine tint. Wanneer nu eenig metaalzout werd toegevoegd en op uieuw met lucht in aanraking geschud werd, dan komt de groene kleur weder terug, wat echter niet geschiedde zonder toevoeging van metaalzout. Hieruit blijkt, dat bij de reactie de lucht de belangrijkste, het metaalzout slechts een ondergeschikte rol vervult. Zuivere resorcine-oplossingen geven bij schudden met lucht, na behandeling van ammoniak de groene verkleuring niet, terwijl ook warmte geen invloed uitoefent op de reactie. Prof. Stokvis heeft aan bovenvermelde mededeelingen van den heer Kimmyzer de volgende opmerkingen toegevoegd: 1. De blauwe verkleuring en het afzetten eener blauwe kleurstof in resorcine-oplossingen en resorcine-houdende urine, na behandeling daarvan met ammoniak enmetaalzouten (eene reactie, die als eene zeer gevoelige op resorcine mag gelden) berust waarschijnlijk op de vor- 352 ming van zoogenaamd resorcine-blauw, eene atof die het eerst door J. Andeer beschreven werd en, zoo zij al niet met lakmoes identisch is, dan toch in alle hoofdeigenschappen daarmede overeenkomt. 2. Uit het uitblijven dezer blauwe verkleuring inde urine van menschen en dieren, waaraan phenol, hydrochinon en brandig-catechinzuur was toegediend, mag worden afgeleid, dat geen dezer drie stoffen, die tot het resorcine in nauw verband staan, in het dierlijk organismus worden omgezet. 5. Resorcine is een vergif dat bij kikvorschen en zoogdieren eene werking uitoefent op het centrale zenuwstelsel , die inde meeste opzichten aan die van phenol herinnert. Bij het ruim gebruik, dat van resorcine gemaakt wordt, schijnt deze herinnering niet overbodig Van een dosis, die 2 gram niet overtreft, schijnt echter, althans bij den volwassene, niet veel schade te wachten. Yoor grootere doses zij men echter op zijne hoede, vooral indien de spoedige verwijdering der ingebrachte resorcine uit het organismus door de eene of andere ziekelijke aandoening moeielijkheden zou kunnen ondervinden. (Nederl. Tijdschr. voor geneeskunde, ' 1883. N°. 40). Bepaling van ureum en acidum uricum- Evenals alle aminen zet zich ureum onder den gelijktijdigen invloed van water en hooge temperatuur om in het overeenkomstige ammoniakzout. Deze omzetting begint onder de verhoudingen zooals zij bij urine voorkomen, bij 140°, doch wordt eerst volkomen bij 180—190° onder vorming van ammoniumcarbonaat, dat met zwavelzuur kan getiteerd en op ureum kan berekend worden. Op deze inwerking berust de door Hugouneng 354 inden Moniteur scientifique beschreven methode van ureum-bepaling. 5 cM3, der ureum-oplossing en 15—20 cM3. water worden ineen sterke, hermetisch gesloten glazen buis ineen oliebad op 180—190° gedurende een uur verwarmd. Na bekoeling wordt de inhoud der buis en het voor de naspoeling der buis benoodigde water met zwavelzuur getitreerd. Als indicator kan daarbij lakmoes aangewend worden, maar beter is gebruik te maken van anilin-oranje N°. 3. Heeft men 5 cM3. ureum-oplossing en een zuur, dat 40 grammen SO3 per liter bevat, gebezigd , dan behoeft men eenvoudig het aantal verbruikte cM3. zuur met zes te vermenigvuldigen om het aantal grammen ureum te kennen ineen liter der oplossing aanwezig. Do getallen verkregen door ureum-oplossingen van bekend gehalte op deze wijze te bepalen, stemden meestal met de werkelijkheid overeen, of kwamen ze zeer nabij. Hierin zou juist het voordeel van deze methode gelegen zij n, want zooals men weet, geeft de hypobromiet-methode te lage, de methode van Liebig te hooge getallen. Opzettelijk voor dat doel genomen proeven hebben verder bewezen dat dein urine voorkomende zouten, behalve die van magnesia, geen invloed uitoefenen op de nauwkeurigheid der bepaling, maar daarentegen zijnde kleurstoffen en het vrije zuur-gehalte hinderlijk. Het is daarom aan te raden eerst de urine met niet uitgewasschene dierlijke kool te behandelen, waardoor het vrije zuur geneutraliseerd en de kleurstoffen verwijderd worden. Eene nieuwe door Gantrelet in eene zitting der Académie de médecine medegedeelde methode ter bepaling van acidum uricum, berust op de oxydatie van urienzuur tot ureum en bepaling van het ureum voor en na de oxydatie. De uitvoering in urine heeft op de volgende wijze plaats. Nadat vooraf het ureum volgens de natriumhypobromiet-raethode bepaald is, wordt eene zekere hoeveelheid urine b.v. 50 cM3. bij dezelfde temperatuur gemeten, ineen porceleinen schaal gebracht, het maatglas met water nagespoeld en een en ander tot op een derde van het volumen ingedampt. Bij het terugblijvende wordt een gelijk volumen waterstofsuperoxyd (vaneen oplossing van 12 vol. circa 15 cM3.) gevoegd en het daarmede eenige minuten gekookt. Inde zoo verkregen vloeistof wordt, nadat zij met water en eenige droppels zoutzuur van 1 proc. bij dezelfde temperatuur tot het oorspronkelijk volume gebracht is, een tweede ureum-resp. stikstof-bepaling gedaan. Noemt men g de hooveelheid ureum, gevonden inde oorspronkelijke urine, G die verkregen is na oxydatie der urine en weet men verder dat de]hoeveelheid stik-1 stof in ureum staat tot die van urienzuur als , dan Jj.O is het gezochte gewicht urienzuur ineen liter urine Yoor nauwkeurige bepalingen is het van belang te zorgen I°. dat het gasvolumen nauwkeurig afgelezen worde, 2°. dat de volumina van de gebruikte urine en 356 van het mengsel van urine met waterstofsuperoxyd gelijk zijn en ten 3°. dat de hoeveelheid Kn appscheoplossing grooter genomen worde dan gewoonlijk, minstens 10 cM3. Deze methode heeft, boven die door praecipitatie met zoutzuur, het voordeel, dat zij spoediger uitte voeren is en bovendien nauwkeuriger resultaten geeft. Bepaling van. vrije vetzuren in oliën door ö Kr echel- Om de aanwezigheid van vrije vetzuren ineen olie aantetoonen, bedient K. zich van eene methode, waarvan het beginsel waarop zij berust, reeds door Jacohsen aangegeven is. De uitvoering heeft op de volgende wijze plaats: 10 cM3 der te onderzoeken olie worden ineen reageerbuis met 5—6 droppels eener verzadigde alcoholische oplossing van rosanilinacetaat gemengd, omgeschud en, ter wijdering van den alcohol, ongeveer een kwartier op het waterbad verwarmd. Is deze vloeistof, nadat zij twaalf uren gestaan heeft en gefiltreerd geworden is, rood gekleurd, dan bevat de olie vrije vetzuren. Ter quantitatieve bepaling der vrije vetzuren gaat men als volgt te werk: 10 cM3 olie worden met 1 cM3 eener verzadigde oplossing van rosanilinacetaat vermengd, en een uur op het waterbad verwarmd. 358 gemankt water , en het kokende vocht met kalkmelk gepraecipiteerd, dit praecipitaat op dikke poreuse pleisterplaten gedroogd en ineen terugvloei-apparaat met aether bij de kookhitte behandeld. De aether die de cinchonamine oplost en de kleurstoffen onaangetast laat, wordt afgezonderd en na bekoeld te zijn met zoutzuur houdende water uitgeschud. De aether die men door distillatie heeft terug verkregen dient dan op nieuw om het kalk-praecipitaat nog verder uitte trekken. De flauw zure oplossingen van cinchonaminehydrochloraat worden nu door verwarming geconcentreerd en laten bij bekoeling het zout gekristalliseerd achter. Zij worden daarna omgekristalliseerd of zoo noodig met dierlijke kool ontkleurd. Uit dit zout wordt de cinchonamine door ammoniak afgezonderd, het praecipitaat afgewasschen, gedroogd en in kokenden aether opgelost, waaruit zij na bekoeling in fijne naalden kristalliseert. De cinchonamine verbindt zich gemakkelijk met zuren en vormt daarmede over het algemeen goed gekristalliseerde, weinig in water oplosbare zouten. Deze lossen gemakkelijk op in warmen alcohol en kristalliseeren daaruit bij bekoeling gemakkelijker dan uit hunne oplossingen in water. Cinchonamine hydrochloraat kristalliseert in twee verschillende vormen, afhankelijk naar de wijze van bereiding. Uit hare zure oplossing in water kristalliseert dit zout in blinkende prismatische plaatjes, die zeer dun, zeer weinig oplosbaar in verdunde zureu zijn en zelfs bij 100° niet effloresceeren. Wanneer dit zout in enkel water wordt opgelost, dan kristalliseert het hieruit in afgeplatte, dikke en doffe prisma’s; deze effloresceeren wel en zijn veel oplosbaarder zoo wel 359 in warm als in koud water. De verklaring van dit verschijnsel is deze, dat het hydrochloraat dat uit eene zure oplossing wordt afgezonderd de formule CI9H24N20, HCI bezit; dat is het anhydrisch zout, terwijl het zout dat uit eene neutrale oplossing kristalliseert het waterhoudend zout is, Cl 9 H24 N2O, H Cl, H2O. Op deze eigenschap van het zout om inden watervrijen staat uit zuur gemaakt water zich aftezonderen , berust de eigenschap om de cinchonamine gemakkelijk te kunnen afzonderen van de andere alcaloïden , die het inden bast van R. purdiana vergezellen. C. hydrobromaat. Wordt verkregen door praecipitatie van cinchonaminesulfaat dooreen overvloed van kaliumbromide. Dit zout is weinig in koud, beter in warm water oplosbaar en kristalliseert daaruit in fijne, zeer blinkende, water vrije naalden C. hydroiodaat wordt verkregen door dubbele ontleding vaneen cinchonamine-zout met kaliumiodide. Dit zout is bijna onoplosbaar in koud water en kristalliseert uit de warme oplossing in mika-achtige plaatjes. C. nitraat. Al de zouten van cincbonamine worden door salpeterzuur en de nitraten, uit hunne oplossingen in water als nitraat gepraecipiteerd; het neerslag is eerst vlokkig, maar neemt spoedig den kristalvorm aan. Uit zijne oplossing in alcohol kristalliseert het gemakkelijk, want het is weinig oplosbaar inkouden alcohol. Het kristalliseert uit alcohol in korte harde prisma’s en lost niet op in zuur gemaakt, doch weinig in zuiver water. 100 deelen alcohol a 94° C. lossen bij 15° op 0,825 grm. nitraat, terwijl zuiver water bij dezelfde temperatuur 0,200 grm. oplossen. C. sulfaat is zeer oplosbaar in water, kristalliseert uit de spiritueuse oplossing en zondert zich uit de op- 360 lossing in water in amorphen staat af. De zure oplossing van het sulfaat draait het polarisatie-vlak rechts en wel de spiritueuse veel sterker dan die in water (1). Het formiaat kristalliseert moeielijk. A. bekwam het slechts eenmaal in eene massa, bestaande uit harde, compacte kristallen. Het acetaat is zeer oplosbaar in water; bij verdamping van de oplossing in water wordt het harsachtig uitgescheiden. Bij vrijwillige verdamping kristalliseert het in doorschijnende deliquesceerende wratvormige kristalmassa’s. Het oxalaat kristalliseert niet, maar zondert zich uit de oplossing in water in amorphen harsachtigen staat af. Het tartraat zondert zich uit eene kokende oplossing van het hydrochloraat, door middel vaneen overvloed van oplossing van Seignettezout als een kristallijn poeder af. Deze kristallen vormen hexagonale prisma’s en polariseeren het licht. 100 deelen water lossen bij 15° 1,150 grm. van het zout op. Het malaat bekomt men door dubbel-ontleding van een cinchonamine-zout met neutrale ammoniummalaat. Het is zeer weinig oplosbaar in koud, beter in warm water en kristalliseert als perlemoer glanzende schilfertjes. 100 deelen water lossen bij 15° 1,800 van dit zout op. Het citraat bekomt men door neutraliseering van cinchonamine met citroenzuur. Bij bekoeling zondert het zich uit de kokende oplossing als een harsachtig bezinksel af, welk praecipitaat den volgenden dag zich tot kleine (1) Zie over dit sulfaat ook de onderzoeking van Dr. De Vrij. N. Tijdschrift voor Pharmacie. Febr. 1882. p. 65. Red. 361 wratvormige kristallen heeft vervormt, deze prismatische kristalletjes polariseeren het licht. 100 deelen water lossen er 1,950 bij 15° van op. (Gompies rendus T. 97, p. 174). Opsporing van salicylzuur in wijn; door R. Malenfant-50 cM3. der te onderzoeken wijnsoort worden vermengd met 20 cM3. chloroform en niet te sterk met elkander geschud ten einde te sterke emulgeering te voorkomen, de daarna het mengsel ineen glazen scheitrechter met kraan ter bezinking gezet. Ongeveer 10 cM3. der helder bezonken chloroform worden nu ineen reageerbuis vermengd met één droppel ferrichloride-oplossing en een weinig water, na schudden komt dan inde bovendrijvende laag water de kenmerkende rood-violette kleur te voorschijn. Op deze wijze kan men nog met zekerheid eene hoeveelheid van 0,02 salicylzuur in 1 liter wijn aantoonen, onverschillig of de vermenging kort of lang geleden is geschied. De beproeving met aether in plaats van met chloroform is even goed, maarde laatste is te verkiezen, dewijl deze met salicylzuur bedeeld, gemakkehjker uiteen scheitrechter is af te laten, maar de aetherische oplossing, als lichtere vloeistof door afschenking of pipetteering moet afgezonderd worden. {Journal de Pharmacie et de Chimie Aoüt 1883). 362 UITTREKSELS QIT BINNEN- EN BDITENLA.NBSOHE TiJDSOERIFTEN, Over evonymine, hare eigenschappen en bestanddeelen, door Paul Thibault Tn de nieuwe Amerikaansche pharmacopoea ie, onder de geneesmiddelen, ook de evonymine opgenomen. Dit geneesmiddel dat tegen habitueele constipatie en dyspepsie wordt gebruikt, is tegenwoordig reeds in den handel te verkrijgen, maar komt in verschillenden staat van zuiverheid voor. Over deze verschillende praeparaten worden door Thibault de volgende bijzonderheden medegedeeld, voorkomende in het Journal de Pharmacie et de Chimie, Aout 1883. In 1845 vond George Car penter in het westelijk gedeelte van de Yereenigde Staten een bast, die door de Indianen als een specifiek middel tegen hydrops en ziekten der lever gebruikt werd. Deze bast aldaar bekend onder den naam van Wahoo is afkomstig van Evonymus atropurpurens, familie der Celastrineae. Deze plant is een heester ter hoogte van 3 & 4 meters , met rechten, takkigen stam, en dunnen, gladden, zwart gestreepten bast In 1861 en ’62 werd in het Amer pharm. Journal het resultaat vaneen scheikundig onderzoek van den Evonymus-bast door W. F. Wenz el 1 bekend gemaakt, waaruit bleek, dat deze bast bevat: 23 1. evonymine (1), asparagine, pectine, albumine, glucose, zetmeel, een vaste olie, was en vier verschillende harsen; 2. verschillende organische zuren, zoo als: appelzuur citroenzuur, wijnsteenzuur en een eigenzuur acidum evonicum, verbonden aan kalk en magnesia; 3. Minerale zouten: phosphaten van kalk, ijzer, aluin, sulfaten van kalk en potasch, ijzoroxyde en kiezel. De bast werd tevens op zijn geneeskrachtige eigenschappen onderzocht, waaruit zijne purgeerende en gal afvoerende eigenschappen werden geconstateerd. Tevens bleek, dat de wortelbast werkzamer was dan de bast der takken, met betrekking tot de gal-secretie, en dat in plaats van het gebruik van het poeder of het afkooksel van den bast, verkieslijker was een pharmaceutisch praeparaat aantewenden, aangeduid onder den naam van evonymine. Ook in Frankrijk hebben zich onderscheidene geneeskundigen met het onderzoek naar de therapeutische waarde der evonymine bezig gehouden, en daaromtrent in verschillende geneeskundige tijdschriften een gunstig rapport medegedeeld. Men vindt drie verschillende soorten van evonymine inden Engelschen handel, n. m.: 1. bruine evonymine (evonynin hrown)\ 2. groene „ (evonymin green) en' 3. vloeibaar extract van „ (/luid extract of Wahoo). (D Het evonymine dat men inden gekristalliseerden staat hoeft verkregen, moet echter niet verwisseld worden met het pharmaceutisch praeparaat, dat onder denzeifden naam in dit opstel voorkomt. 364 N°. 1 komt voor als een bruinachtig grauw poeder, en veroorzaakt, op de tong gebracht, overvloedige speeksel-afscheiding. Het is zeer hygroscopisch, oplosbaar in water en geeft daarmede eene donkerbruine vloeistof; het is weinig oplosbaar in alcohol en aether. De oplossing in water wordt door ammoniumphospho molybdanaat in geringe mate gepraecipiteerd, maar niet door kalium-kwikiodide, noch door zuren, noch door verdunde ammoniak. IJzerchloride kleurt de oplossing donker bruin. Fehling’s proefvocht wordt er sterk door gereduceerd. N°. 2. komt voor in twee variëteiten; a. is een groen poeder, van dezelfde smaak als n°. 1, dat eveneens hygroscopisch en bijna volkomen in water oplosbaar is. Het terugblijvende onoplosbaar gedeelte bestaat uit chlorophyl; b. is reukeloos, bezit een zeer bitteren smaak, is oplosbaar in alcohol en petroleum, onoplosbaar in zwavelkoolstof en slechts gedeeltelijk oplosbaar in aether en in chloroform. N°. 3. Het vloeibaar extract van evonymin is een oplossing in water van nu. 1, die een weinig alcohol bevat. De aanwijzingen der Amerikaansche fabriekanten omtrent de bereiding van deze praeparaten zijn zeer vaag. Men kan veronderstellen dat de evonymine verkregen wordt, even als de podophylline, door middel van praecipitatie door water, uiteen geconcentreerd alcoholisch aftreksel van den bast. Thibault vond echter dat op die wijze slechts eene geringe hoeveelheid vaneen praeparaat verkregen werd, dat ook in eigenschappen zeer verschilt van het Amerikaansche. Hij verkreeg echter geheel met de Amerikaansche praeparaten overkomende producten op de volgende wijze: 365 I°. Bruin evonymine: 1 deel tot poeder gebrachten wortelbast, worden met 3 deelen alcohol a 60° bevochtigd, na verloop van 24 uren gedeplaceerd met 3 deelen alcohol van dezelfde sterkte, waarna de nog achtergebleven alcoholische oplossing door water wordt gedeplaceerd. De bekomen vochten worden nu door distillatie van den alcohol bevrijd, het restant gefiltreerd , op het waterbad tot stroopdikte ingedampt en vermengd met een weinig melksuiker, ten einde de afzondering van eene geringe hoeveelheid vette en harsige stóffen te verhinderen. Ten slotte wordt de massa inden droogstoof gebracht en alsdan een product verkregen, dat, tot poeder gebracht, ineen goed sluitende flesch bewaard wordt. 2°. Groen evonymine. a Wordt als boven verkregen, maarde uitdamping en droging beneden de temperatuur van 60° bewerkstelligd De variëteit h. schijnt verkregen te zijn door warme uittrekking van den takbast der Evonymus door middel van lichte petroleum en uitdamping tot droog. Dit praeparaat is echter van geringe werkzaamheid. 3°. Over de roede verkleuring van phenylzuur; door W, Mayke. Reeds is herhaalde malen in verschillende vakbladen over het rood worden van phenylzuur gesproken. Verscheidene scheikundigen meenden de verklaring van dit verschijnsel gevonden te hebben, maar telkens bleek weer dat zij niet de juiste was. Hoe toch moest het feit verklaard worden dat phenylzuur, van dezelfde distillatie afkomstig, gedeeltelijk maanden lang onveranderd blijft, gedeeltelijk binnen korter of langer tijd rood gekleurd wordt? Volgens J. Biel wordt een zuiver zuur dikwijls rood gekleurd, terwijl een minder zuivere soort wit blijft. Hager sprak de meening uit, dat de oorzaak van dit rood worden moet toegesehreven worden aan de werking vaneen gehalte ammoniumnitriet uit den dampkring afkomstig, terwijl daarentegen Fabius vermeent, dat het verschijnsel aan een kopergehalte van het zuur is toe te schrijven. Deze meening werd door Hoffman wederlegd, daar hem een opzettelijk onderzoek heeft doen zien, dat in rood geworden phenylzuur geen spoor van koper waste ontdekken. Deze laatste schreef de oorzaak er van toe aan eene verontreiniging met rosolzuur. W. Mayke heeft deze quaestie tot het onderwerp vaneen opzettelijk onderzoek gemaakt, hetwelk reeds in 1879 en ’BO werd aangevangen, en eerst in Maart, April, Mei en Juni van het vorige jaar werd voortgezet. 367.
21,864
MMUBVU04:001848012:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,878
De heraut, 1878, no. 12, 24-02-1878
null
Dutch
Spoken
4,143
7,504
En onder den indruk van deze goede beri hten, begaf zich mevrouw Manters met haren stiefbroeder naar de buitenplaats van den heer van Marzeele. (Slot volgt.) WAAROM IEDER ROOS IS. 1 Mietje", riep Suze terwijl zij haastig op hare oudste zuster toeliep, iMietje, zie eens, hoe aardig ?" s Wat is het ?" vroeg Mietje met belangstelling. »Een stukje rood glas, dat ik gevonden heb. Als ik daardoor kijk, is alles rood. Alleraardigst. Roode boomen, een roode lucht, rcode wolken, roode menschen, rood water — zelfs het groene gras is rood. Kijk er ook eens door." »Ja, 't is heel aardig", zei Mietje. »Maar t best is, dat u dat stukje rood glas iets goeds leeren kan." >Mij? Hoe zoo?" vroeg Suze. jWel, weet ge niet, dat ge gisteren knorrig en boos waart. Gij waart tegen alle menschen onvriendelijk, en niemand fcon iets naar uw zin doen. Zie, dit kwam omdat gij iets van dit glas hadt, dat alles rood maakt. Gij waart boos ' en daarom meendet gij, dat ieder ook boos was. Als gij vriendelijk en lief zijt, beschouwt gij alle ' menschen als vriendelijk en lief. Geloof mij, ' 't hangt grootendeels van ons zeiven af hoe de I menschen om ons heen jegens ons zijn." Suze zweeg. Zij voelde de les van hare zuster. " Hebt gij die les ook noodig? ' REINE HANDEN. >t _____ n Tan wiesch zoo dikwijls zijne handen, dat dit is onviel. Ziin oudere broeder Dirk vroeg hem i dat de volksgoden niets anders zijn dan menschen van vroeger tijd, door de derhalve eens: »Waarom wascht gij toch uwe handen zoo gedurig ?" »Omdat ik gaarne steik wil worden, was het antwoord. *Ik heb er nooit van gehoord,' zeide UirK, adat iemand sterk wordt als hij zoo dikwijls .alemler. ZONDAG 24 Februari. De wereld mij gekruisigd en ik der wereld. Gal. 6:14. MAANDAG 25 Februari. Ik zal u brengen onder den band desVerbonds. Ezech. 20:37. DINSDAG 26 Februari. Zoo iemand niet geronden * werd geschreven in het boek des levens, die werd geworpen in de poel des vuurs. Openb. 20:15. WOENSDAG 27 Februari. De gerechtigheid der rechtvaardigen zal hem niet redden ten dage zijner overtreding. Ez. 33: 12. DONDERDAG 28 Februari. De God des vredes zal dea Sathan haast onder uwe voeten verpletteren. Rom. 16:20. VRIJDAG 1 Maart. Mijn schapen dolen op alle bergen en daar is niemand die er naar vraagt, en die ze zoekt. Ez. 34:6. ZATERDAG 2 Maart. God, opgewekt hebbende zijn kind Jezus, heeft denzelven tot u gezonden, dat hij ulieden zegenen zou, daarin dat hij een iegelijk van u afkeere van zijn boosheden. Hand. 3 : 26. zijne handen wascht. Wie heeft dit u gezegd?" >Ik heb het in den Bijbel gelezen,'1 antwoordde Jan. »In den Bijbel?" ija, het staat in Job 17 vs. 9." >En wat staat daar ?" Jan sloeg den Bijbel op en las het volgende: sDie rein van handen is, zal in sterkte toenemen." Er vloog een glimlach over Dirks gelaat. Hij wist dat zijn broeder een eerlijke, oprechte jongen was, maar die in zijne eenvoudigheid dikwijls iets te letterlijk opnam wat in den Bijbel stond. Zoo, bij voorbeeld, had Dirk eens groote moeite gehad hem te doen begrijpen, dat de woorden uit Handelingen 27 : 27 »dat hun eenig land naderde," niet beteekenden, dat het land voorwaarts- ging, maar dat het schip, waarop Paulus zich bevond, het land naderbij kwcim* >Lieve Jan," zeide hij thans, »het is best mogelijk dat iemand in sterkte toeneemt, als hij zich dikwijls wascht, want reinheid bevordert onze gezondheid. Ook mag ik zeggen dat gij een krachtigen bondgenoot hebt, als gij u op de Schrift beroept, maar ik moet u toch opmerkzaam maken dat de woorden, die gij mij daar straks hebt voorgelezen, een andere bedoeling hebben. Er wordt daar van een rechtvaardige gesproken, die rein van handen is en in sterkte zal toenemen om rechtvaardig te zijn. Met andere woorden, die het goede lief heeft ontvangt van God kracht, om steeds meer het goede na te jagen en te doen." Deze uitlegging maakte een diepen indruk op Jan. Toch ging hij voort met dikwijls zijn handen te wasschen, meenende dat men het eene kon doen zonder het andere na te laten. En wie uwer zal dit afkeuren? BOVEN. Boven lucht en wolken Is een heerlijk oord, Waar het lied der Eng'len Eeuwig wordt gehoord. Daar troont God de Heere, In een glans van licht; Majesteit, vol luister, Dekt zijn aangezicht. Daar is ook de Heiland, Die op aarde kwam. En zoo menig schaapje, Tot zijn kudde nam. O mijn goede Herder, Leid tot God ook mij: Dat ik eeuwig — eeuwig, Bij U boven zij! SMART EN LIEFDE. Rom. 12 vs. 15^. Als gij niet weet wat er in dezen bovenstaanden tekst staat, dan zult gij het wel ervaren als gij het volgende gelezen hebt. Eene moeder bracht hare beide kinderen te bed, en toen zij in hun ledikantje lagen, vroeg de moeder. iHebt gij van daag iets gedaan waarover gij nu tevreden kunt wezen?" ïlk — zei het oudste kind — heb een jongentje helpen zoeken naar een dubbeltje, dat hij verloren had, en ik was wat blij dat ik het mocht vinden en het hem geven. Als hij het niet gevonden had, zou hij zeker van zijn vader erg bestraft geworden zijn. Nu verheug ik mij, dat ik dit verhinderd heb." »En gij Clara?" vroeg moeder. Het jongste meisje werd verlegen bij die vraag en wilde de dekens voor haar gezichtje trekken, maar toen moeder het nog eens vroeg, zeide zij eindelijk, heel bedaard: »Er zat naast mij op school een meisje, dat heel bedroefd was, en toen ik haar vroeg waarom zij zoo treurig keek, zeide zij mij snikkend, dat gisteren haar broertje gestorven was. Ik werd toen ook bedroefd, en wel zoo, dat ik mijn hoofd op mijn boek lei en begon te schreien. Het meisje sloeg toen haar arm om mijn hals, — ik weet niet waarom zij dit deed, en wat goeds ik verricht had, — maar zij zeide mij, dat dit haar zoo goed had gedaan." En als gij het niet weet, lees dan Rom. 12 vs. 15$. Ge. iara. De aanbidding- van den Satan. De heer William H. Smith, eerste Lord van de Admiraliteit in Engeland, merkte onlangs op, dat de vindingskracht der menschen tegenwoordig bijna geheel gewijd is aan de middelen tot verwoesting, en dat hem dagelijks meer plannen van een moorddadig karakter werden voorgelegd, dan hij onderzoeken kon. Deze heer heeft gelijk. Het laat zich aanzien, dat deze geest van moorddadigheid nog zal toenemen, opdat de verschijning en regeering mogelijk worde van den man. die in de Schrift genoemd wordt: Abaadon, dat is: Verderver, de man, die de aanbidding van den Satan zal voorstaan. Het leger van dien Abaddon wordt thans reeds verzameld in de Nihilisten, die den Christelijken Catechismus ontwassen zijn en eenen anderen hebben, gebouwd op dit beginsel: »De revolutionair is een gewijd mensch; hij heeft geene persoonlijke belangen, geene gevoelens, geene neigingen, geen eigendom en ook geen naam. Alles wordt bij hem in beslag genomen door een éénig uitsluitend belang, één eenigegedachte, één eenigen hartstocht: de revolutie.... Hij kent slechts ééne wetenschap: de verwoesting; koud tegen zich zeiven, moet hij het ook tegen anderen zijn. Alle gevoelens van toeneiging, alle verweekelijkende gevoelens van verwantschap, van vriendschap, van liefde, van dankbaarheid, moeten in hem door, den hartstocht van het omwentelingswerk verstikt zijn.... •*T« nvArfnicrincr rlnt Hp vriimakine' en het " w,v*vu.ö.uö; — J p geluk des volks slechts kan worden bereikt door eene alles verwoestende voiKsrevoiuue, zuiien de verbondenen alles aanwenden om het ongeluk en de ellende te vergrooten, om het geduld des volks uit te putten en het tot den alge- inoorton rtnctünH 3 311 tf* VlltSPTI. OïlZfi ZcLclk IS! 1UV«VL1V>U w»" »v —. de schrikkelijke, volstandige, onverzoenlijke en aigemeene verwoesting. Die het artikel uit dezen Catechismus van Bakunin geheel lezen wil, kan het vinden in mijne »Samenspraken over het Huis van Oranje en Nederland," bij Milborn, te Nijmegen, 20 cent. Gasten als Bakunin hebben wij in Nederland nog niet veel, maar zij worden geboren uit de beginselen, die de liberale couranten voorstaan en die de leden van onze Tweede en Eerste Kamer, met weinige uitzonderingen, belijden, zonder dat zij dat zelf inzien. Dat blijkt onwederlegbaar uit het geschrift in de Duitsche taal: *Het Socialisme is de. consequente ontwikkeling van het Liberalisme." (Berlijn, bij Eduard Beek). Alleen terugkeer in Kerk en Staat en School tot Hem, die niet is gekomen om te verderven, maar om te behouden, kan ons volk nog behoeden. 5 I. E. Juinden jsluklirn. Dordrecht, 13 Febr. 1878. Mijnheer de Redacteur! In het stuk over Jongelingsvereeuigingen in de Heraut van 10 Febr. 11. is eene mede deeling gedaan, die niet zeer juist is. De schrijver heeft het onderscheid niet kunnen maken, dat enkelen, zelfs in onze stad, niet maken tusschen de alhier bestaande Christelijke Jongelingsvereeniging »Eben Haëzer" en de Zondagschool-vereeniging »de Zaaier"; de laatste is goedgekeurd bij Z. M. besluit dd. 28 Maart 1878. Ter rectificatie is dit schrijven dienende, daar beide corporatiën een afzonderlijk bestuur en afzonderlijke administratie hebben en volstrekt tot elkander in geen verband staan op stoffelijk gebied. De Zondagschool-vereeniging had over 1877 in ontvang en uitgaaf een montant van / 1096,3a5 en de Christelijke Jongelingsvereeniging een dito van f 546,44. Eén lokaal is door beide in] gebruik,[ maar elke Vereeniging betaalt huur voor zich. Vroeger waren hier Zondagscholen van particulieren en van de Christelijke Jongelingsvereeniging. Sedert 1862 zijn die te zaam verbonden en is eene Vereeniging opgericht. Toen is tevens de bepaling gemaakt dat twee der bestuurders moeten zijn leden der Christelijke Jongelingsvereeniging. Zonder eenigen invloed van deze Vereenigingen bij de keuze heeft dit steeds tot op heden plaats gehad. Dat in onze stad bij een betrekkelijk groot aantal leden voor die Vereenigingen vele manlijke leden, leden zijn van beide Vereenigingen, laat zich denken, maar begunstigers of donatrices teekenen in voor elk afzonderlijk, zooals de leden ook altijd behooren te worden voorgesteld, en kunnen worden geweigerd door een van beide Vereenigingen. Men zie overigens de Almanak der Nederlandsche Zondagsschoolvereeniging en het jaarboekje der Christelijke Jongelingsvereenigingen. Misschien is dit op zich zelve staan mede eene oorzaak van den bloei, waarin zich beide Vereenigingen door de goede hand onzes Gods over ons mogen verheugen. A. C. Bouman. Pres. der C. J. V. Eben Haëzer. en Pres. der Z. V. de Zaaier. Evangelisatie onder de Kinderen te Nijverdal. De Commissie ter suppleering van schoolgelden voor minvermogende kinderen te Nijverdal stelt zich ten doel alle kinderen in het genot te stellen van Christelijk onderwijs, wier ouders daartoe hunne toestemming geven, doch niet bij machte zijn het vereischte schoolgeld ten volle of zelfs gedeeltelijk te betalen. Zij rekent daaibij op den steun dergenen, die de uitbreiding van Jezus' Koninkrijk oprecht biddende begeeren niet alleen, maar ook hunne gaven daarvoor ten beste hebben. Het ontbrak haar dan ook, Gode zij dank! nimmer aan de middelen om aan elk kind, dat op boven beschreven wijze kwam, den toegang tot de Christelijke school te openen, niettegenstaande hun getal steeds klimmende was — en zoo zij op het oogenblik weer een tekort heeft van ruim ZESTIG Gulden, gelooft zij dat de eenvoudige mededeeling daarvan voldoende zal zijn om harten en handen te ontsluiten, om in dezen nood opnieuw te voorzien. Met hartelijken dank vermelden wij voorts de ontvangst van f 10 van Mevr. J. G., te Utrecht; en f 10 van N N; de laatste door tusschenkomst van den heer J. A. WORMSER, te Amsterdam, die evenals de heer C. W. WUSTENHOFF Jr., te Velp, steeds bereid blijft giften voor ons in ontvangst te nemen. Namens de Commissie, JOH. WORMSER. W. KRIJNEN Jr. Nijverdal (Overijsel),i 9 Febr. 1878. (129) Tonerelinesvereenieing »Eben Haëzer" en de Ter rectificatie is dit schrijven dienende, daar afzonderlijke administratie hebben en volstrekt Bij B. VAN DER LAND, Boekhandelaar te Amsterdem, is verschenen: (i3r) De Tweede veel vermeerderde druk van Lijden en Heerlijkheid, DOOR J. H. GUNNING Jr. Zoo even komt van de pers: Zeven Paasch-Preefcen, gehouden door wijlen [Dr. Herin. Fr. Kolilbrügge, als tweede Aflevering van een bundel EEESTSTOFFEN, die verschijnen zal ia vier Afleveringen. — Aflev. 3 en 4 zullen bevatten drie Hemelvaarts-preeken en zeven Pinksterpreeken. De iste Aflev., onlangs verschenen, bestaat uit vijf Kerst-preeken. De prijs der 4 Afleveringen is ƒ 3.40. Mede is uitgegeven: Een bundel van AcMba Lijflens-Preeken, Gehouden in de .jaren 1847, 1848 en 1849, door wijlen Dr. Herin. Fr. Kohlbrügge. Prijs ƒ 3.40. Deze werken zijn bij alle Boekhandelaren te ontbieden, alsmede bij den Uitgever C. VAN BENTUM, te Utrecht. (133) DE CHRISTENBODE nieuwe serie van GODSDIENSTIGE BLAADJES. 'lle Jaargang. Uitgegeven door KEMINK EN ZOON, te Utrecht. Bij den aanvang van den elfden jaargang vestigen de uitgevers de aandacht op deze tractaatjes, geschreven door een geacht predikant te Utrecht. Vooral bevelen wij ze Directiën van Zondagsscholen en Vereenigingen voor Inwendige Zending aan. Aan belangstellenden worden, op aanvrage, gaarne eenige Blaadjes met Prospectus ter kennismaking toegezonden. Ter verzending liggen gereed: No. 481. Braaf, maar onvernieuwd van liart, » 483. (Jod zien. » 483 en 484. De bevroren voeten. Elk blaadje r Cent; 25 Ex. ƒ0,20; 50 Ex. ƒ0,35; 100 Ex. ƒ0.60; 300 Ex./1.75; 1000 Ex. ƒ5.—. Die zich jaarlijks abonneert voor /i.—, ontvangt een stel, d. i. 3 stuks van elk nummer; bij toezending franco per post ƒ 1.24. Goedkoope aanbiediug van oude nummers, mits boven de 100 Ex.: (I28) de 100 Ex. van één No. voor ... ƒ 0.40 » 300 » in hoogstens 3 soorten voor » x.— » 1000 s » » 10 » » » 3.— T , B. VAN DER LAND S Kunsthandel, Kalverstraat E 124, Amsterdam. RUIME KEUZE in Staalgravuren en Pliotograpllieën van godsdienstigen aard. FRAAIE COLLECTIE Geïllustreerde Teksten, in alle talen en verschillende formaten. GEZICH1 EN uit het Heilige Land, in gewone Photographieën en Stereoscoopplaten. PORTRETTEN van Predikanten en Kerkvaders, enz. (130) GODSDIENSTIGE BLAADJES, door de Vereeniging tot verspreiding van Godsdienstige Blaadjes. Uitgegeven bij C. VAN BENTUM, te Utrecht. Van de Godsdienstige Blaadjes zijn ter perse: No. 332. Het negende gebod. (Voorkinderen). No. 333. Het tiende gebod. (Voor kinderen). No. 334. Redelijke dieren. No. 335. Gaat gij ter kerk? Onlangs zijn verschenen: No. 328. De godmensch. (Bethlehems kribbe). No. 329. Hoe door Anna het Kerstfeest begrepen en gevierd werd. No. 330. Hoe het eens werkelijk oude en nleuwe jaar werd. No. 331. De Godheid van Christus. Elk lid ontvangt voor ƒ 1 in 't jaar, 144 blaadjes, Jranco per post met 20 Ct. verhooging (voor frankatuur), en die voor ƒ 10 inteekent of die 10 nieuwe leden aanwint, ontvangt eene premie van 1000 gesorteerde blaadjes (waarde/ 6). Gesorteerde pakjes, ieder van 500 Ex. (20 verschillende Nummers) verkrijgbaar h contant, buiten den Boekhandel, i/3. (123) Voortaan gelieve men alle aanvragen te richten aan bovengemelden Uitgever. Bij B. J. GREVERS Jzn., (Heerengracht 367, te Amsterdam, is verkrijgbaar en door bemiddeling van alle Boekhandelaren te ontbieden: De Volmaaktheden van OHM KOI. naar het engelsch van OCTAVIUS WINSLOW met een voorwoord van Dr. Ph. J. IIO E DEM A K Fj R, Predikant te Amsterdam. INHOUD: De God der Liefde. De God der Hoop. De God van Lijdzaamheid. De God der Vertroosting. De God van Bethel. De God der Genade. De God der Heiligheid. De God des Vredes. De God des Lichts. Deze God is onze God. Dit boekske wordt tijdelijk aangeboden voor slechts 70 Cents. Dr. Hoedemaker zegt in de Voorrede: 2 Sta dit werkje toe eene plaats in te nemen sop den boekenhanger in uwe huiskamer; het >zal n stof tot nadenken geven en kan vruchtïbaar worden de genade des Geestes voor suw inwendig leven. ,jjy Naar plaatsen waar geen Boekhandelaar gevestigd is, wordt dit werkje franco verzonden, zonder verhooging van prijs, tegen toezending van het bedrag per postwissel of in postzegels. (I21) öm verder twistgeschrijf en meerdere verbittering te voorkomen, houd ik de aangekondigde uitgave van den derden druk van de Oude Zuivere Waarheid met mijn antwoord aan de Bazuin van 8 Febr. terug en ZIE IK af van ALLE VERDERE POLEMIEK. NUNSPEET, 19 Februari. p JJ (J £ X Prïees: DE EVANGELIST.""^ Warmoesstraat 130, Amsterdam. Prijs per Jaargang- /1.20. Priscilla aan Sablna. Brieven van eene Romeinsche vrouw aan hare vriendin. UIT HET JAAR 29 NA CHRISTUS. DOOR W. PRESSEL. UIT HET HÖOGDUITSCH VERTAALD DOOR -A.. BOUMA, Predikant te Peetsterzw aag. EERSTE DEEL. — Prijs : Geb. ƒ1.905 ïng- ƒ1.50. AMSTERDAM, HET VERBOND. Omtrent dit boek leest men in de Kerkelijke Courant van 16 Februari: Wij kunnen de bedoeling van bovengenoemd werk niet beter aanduiden dan met de woorden van den schrijver zeiven. »Het geschrift, waarvan de eerste afdeeling hiermede begint," zegt hij, s heeft eene apologetische strekking; het zal eene bijdrage bevatten ter beantwoording der vraag, die de tegenwoordige theologie beheersch;; de vraag naar den persoon van Jezus Christus. De eerste afdeeling maakt de inleiding hiervoor uit; zij schetst de personen slechts, in wier ziel zich de heerlijkheid van Jezus Christus afstralende afspiegelen zal; zij schildert ook den grond, waarop de Godmenschelijke gedaante van Jezus Christus voor hunne oogen heeft rondgewandeld en maakt op zich zelve beschouwd reeds een geheel uit. Dit werk is derhalve te plaatsen onder die klasse van geschriften, waarin de tijd, waarin de Christus op aarde leefde en waarin zijne gemeente gevestigd werd, beschreven wordt. De personen, in wier verstand en hart de prediking van het Evangelie ingang vond, de omstandigheden, die de vestiging en uitbreiding van de Christelijke gemeente begunstigden of belemmerden, met andere woorden, den bodem, waarin het Christendom in de eerste eeuw wortel schoot, in al zijne eigenaardigheden op elk gebied van het menschelijk leven te kennen, geeft [zeker den besten sleutel aan de hand om het historische verschijnsel van het ontstaan der Christelijke Kerk te verklaren. Het is dus niet te verwonderen, dat vele geleerden hunne krachten aan dezen arbeid besteed en over vele punten een nieuw en vaak verrassend licht hebben verspreid. Het eigenaardige van dit werk ligt dus niet zoo zeer in het doel, hetwelk de Schrijver zich voorstelt, maar meer in den vorm, dien hij aan zijn geschriit heeft gegeven. Hij heeft zich een kring van lezers voorgesteld, voor wie eene geleerde wetenschappelijke behandeling dezer stof minder geschikt en aangenaam is. Hij heeft daarom den vorm gekozen van brieven van eene aanzienlijke dame aan hare vriendin. Die vorm heeft wel eigenaardige gevaren, maar de schrijver verstaat zeer goed de kunst om daaraan een zoo natuurlijken toon te geven, dat men deze brieven lezende, ze niet met een zeker letterkundige zal rangschikken onder het genre ennuyeux. Priscilla, eene aanzienlijke Romeinsche vrouw en gemalin van Tullius, is de schrijfster dezer brieven. Haar man ziet zich genoodzaakt voor een geruimen tijd zijn verblijt te Jeruzalem te vestigen, ten einde eene belangrijke handelsonderneming, den aankoop en exploitatie van de heerlijke tuinen van Jericho, te besturen. De onderneming belooft binnen weinige jaren een schitterend bestaan; en daar Jericho slechts 15 Mijlen van Jeruzalem verwijderd is, heeft hij besloten zich met der wooa aldaar te vestigen. Daarom heeft hij zich met zijne vrouw en kinderen en zijn bediendenstoet op reis begeven om ter zee over Creta en Cyprus naar Caesarea en van daar te land naar de plaats zijner bestemming te reizen. Reeds op de reede van Cnossus, een veelbezochte havenstad van Creta, schrijft Priscilla haren eersten brief aan hare vriendin Sabina en gaat dan daarmede geregeld voort. Wij zullen nu wel onze Romeinsche dame op hare reis niet volgen, noch hare reiservaringen mededeelen. Het zij genoeg hier alleen te zeggen, dat deze reisontmoetingen met uitnemenden tact gekozen zijn, om den schrijver de ongezochte gelegenheid te geven, niet alleen om de meest beroemde landstreken, locale toestanden, zeden, gebruiken en godsdienstige ceremoniën te beschrijven, maar ook om de belangrijkste ophelderingen over de denkwijze en geestesrigting der oudheid er tusschen in te vlechten. Zoo laat de schrijver onze reizigers bij . hun kort vertoef op Creta getuigen zijn van het Cybelefeest aan den voet van den berg Ida. Bij die gelegenheid maken zij kennis met Lucius, een geneesheer van Samos. Zij leeren in hem eenen wijsgeer, een Pythagoreër kennen. In de gesprekken met dezen edelen man treedt nu de monotheïstische richting, die onder het Grieksch-Romeinsehe heidendom door alle tijden henen heeft bestaan, maar vooral in dien laatsten tijd zich bij vele denkers vertoonde, in een recht helder licht te voorschijn. Zij was een der factoren, die niet weinig heeft medegewerkt om het Christendom aan de heidensche wereld aan te bevelen. Plaatsen wij nn naast den edelen Lucius den dollen dweepzuchtigen Corybant Sorek — dan hebben wij de twee uiterste polen van de hoogste verheffing en de diepste verlaging des heidendoms. Het geheele verblijf op Creta en de ontmoeting op den berg Ida is meesterlijk beschreven. In dit eerste deel treedt vooral door de verschillende personen, die de schrijver laat optreden, de verhouding in het licht, waarin het Joodsche volk en het Heidendom tot elkander stonden. In haren eersten brief drukt Priscilla haar bezwaren uit, dat zij zich met der woon moet neerzetten onder het Joodsche volk. Zij kent het nog geheel niet uit eigen ervaring, maar volgens hetgeen zij er van gehoord heeft, moet het »het terugstootendste volk van het Romeinsche Rijk zijn, ja misschien van de geheele wereld, en dat hoe diep ook gezonken, de belachelijke, zelfs beleedigende aanmatiging heeft te beweren, dat zijn God de eenige waarachtige God is en dat zij zeiven het voornaamste volk der aarde zijn." Zij heeft reeds te Rome onder hare huisslavinnen een Joodsch meisje en op hare reis leert zij verscheidene Joden kennen, een ouden rabbi met zijne dochter, den priester Eliëzer, hun gastheer te Jeruzalem, de beroemde wetgeleerden Nicodemus en Gamaliël en vele andere menschen waarin de Joodsche nationaliteit zich in zeer verschillende gestalten voordoet. Door dezen wordt zij met de geschiedenis van Israëls volk, met zijne godsdienstige gebruiken, met zijne zedelijke eigenaardigheden meer en meer bekend. Den indruk daarvan geeft zij in een harer laatste brieven terug, waar zij na het bijwonen van eene samenkomst in het huis van Gamaliël, besloten met een gebed, aan hare vriendin aldus schrijft: »Wat is dat voor een volk, dat in zijn diepste verachting onder de volken en zijne geheele onderwerping onder Rome nog zóó bidden kan; het verledene vasthoudt, als ware het tegenwoordig, nog danken en roemen kan, terwijl alle roem en eere te schande geworden is. Is dat de waanzin van een geheel volk, dat er nog een toekomst voor hen is, die alles, wat vroeger was, in de schaduw stelt?" Het geheele werk is wel eene fictie, maar die overal de bewijzen geeft, dat eene grondige studie van de echte bronnen der geschiedenis daaraan ten grondslag ligt. De aanteekeningen achter het weik gevoegd, geven een aanwijzing van de door den Schrijver gebruikte bronnen of verwijzen naar,vele artikelen, door hem in Herzogs Real-Encyclopedie of elders geplaatst ' Wij zien met verlangen het vervolg van dit interessante werk tegemoet en zullen'niet in gebreke blijven, daarvan, zoodra het ons ter hand gesteld wordt, aan onze lezers verslag te doen. Wij zouden echter de uitgevers aanraden, wat beter te zorgen voor eene goede correctie, vooral van eigennamen. Groningen. Dr. A. T. Reitsma. Nederl. Vereeniging voor Israël, Hierosolyma Capta en het blardje t>de Ladder Jakobs". Ontvangen van den heer A. van Namen te Zwammerdam f 2; van den heer J. J. Greben te Groningen f 4.03 door den heer Kroese; van de Chr. Jongel.-vereen. Pred. XII: 1, door den heer H. Sondosp te Olst f 3; Ds. R. van Goor V« der coll. van eenen bidstond voor Israël te Dokkum f 4-S0- Nederl. Geref. Zendingsvereeniging en Afd. s Heidenpenning.'' Ontvangen door den heer H. van den Borg van twee jongeheeren, voor het tekort f 2; van mev. de wed. L. Kylstra te Overschie f3.50; door Ds. F. Daubanton van de kinderen der Zondagsschool in de Wale kerk te Groningen f6. Onder hartelijke dankbetuiging voor bovengenoemde bijdragen, blijft de Christelijke Zendingsarbeid dringend aanbevolen in de werkdadige liefde van allen, die in de uitbreiding van Gods Koninkrijk onder Israël en de volken, die verre en nabij zijn, waarlijk belang stellen, en gaarne hulp verleenen om hun te verkondigen de zaligheid, die daar is in Christus Jezus onzen Heer. (109) J. H. STOOVE, Warmoesstraat, M 60. Penningmeesier. SCHOTSCHE ZENDINGSKERK Godsdienst-oefening. Zondagmorgen, 10 uur, de heer JOHs. VAN 'T LINDENHOUT, van Nijmegen. Coll. voor de Weezen. Zondagavond, 6 uur, de heer JOHS. VAN 'T LINDENHOUT. Dinsdagavond, te 6 uur, Zevende Jaarverslag van de Vrouwen vereen. >Persis", van hare werkzaamheden voor de weezen te Neerbosch, c. a. Sprekers de heer JOHs. VAN 'T LINDENHOUT en anderen, waarbij weezen van Neerbosch met hunne muziek zich zullen doen hooren. Woensdagavond, 8 uur, Vergadering met de Proselieten. Donderdagavond, 8 uur, Openbare Vergadering van den Christel. Broederkr., waarbij Prof.A, BRUMMELKAMP, van KampeD, zal voorgaan. Vrijdagavond, 7 uur, Vergadering met deleden van het Kindergenootschap voor Israël, Gedrukt ter Koninklijke Nederlandscpe Stoomdrukkerij. Warmoesstraat 106, Amsterdam.
30,398
MMKB13:002687050:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,861
Algemeene konst- en letter-bode, voor het jaar ..., jrg 73, 1861-1862, no. 49, 07-12-1861
null
Dutch
Spoken
6,241
11,971
DRIE EN ZEVENTIGSTE JAARGANG. &L6EHEEHE KOEST- EH LETTERBODE HOOFDREDACTEUR: D“. L. J. F. JANSSEN, ONDER MEDEWERKING VAN VERSCHILLENDE VADERLANDSCHE LETTERKUNDIGEN. 1861. 7 DECEMBER. N°. 49. De uitgave geschiedt wekelijks, op Zaturdag, door »e ERVEM EOOSJES te Haarlem. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men franco te zenden aan den Hoofdredacteur: Dr. L. J. F. JANSSEN, te Leiden. Prijs van den jaargang met register/10,—; franco per post/10,75. Afzonderlijke nummers 20 cents. Advertentiën van boekwerken worden berekend tegen 10 cents den regel, behalve liet zegelgeld, deze in te zenden aanDE erven loosjes* BEBIGTEM. Botanische lessen van prof. de Vriese te Leiden. Den 2ysiea Nov. 11. heeft de hoogleeraar W. H. de Vriese te Leiden, na eene afwezigheid van drie jaren in onze O. I. bezittingen, zijne akademische lessen hervat, door het houden eeuer openbare voordracht, inde gehoorzaal van het scheikundig laboratorium, over de voortbrengselen van den indischen plantengroei en den landbouw in die gewesten. Zijne rede strekte om te betogen dat „wetenschap en beschaving de grondslagen behooren te zijn van de welvaart der landen en volken van den Indischen Archipel.” Dit betoog werd voorafgegaan vaneen beknopt overzigt van zijne reis door den Oost-Indischen Archipel, ondernomen met het doel om een wetenschappelijk onderzoek in te stellen aangaande den staat der kuituren, welk overzigt hem aanleiding gaf tot de toepassing der door hem op den voorgrond gestelde beschouwing. L. Gt. Standbeeld voor Vondel te Amsterdam. De Hoofdoomöiissie voor de stichting vaneen gedenkteeken aan onzen * grootsten dichter, Joost van den Vondel, acht thans het tijdstip gekomen te zijn om door het inzamelen der bijdragen daartoe een krachtig initiatief te nemen. Zij heeft inde 4. Ct. van den 2iea 11. de kennisgeving geplaatst, dat zij daartoe in deze week eene inteekeningslijst aan de ingezetenen van Amsterdam zal laten rondgaan. Wij verheugen ons daarin, en vertrouwende dat Amsterdam zich «aardig zal toonen aan dat „beroep der Hoofdcommissie op de edele traditiën en op den kunstzin” harer ingezetenen , nemen wij, tot aanbeveling ook van dergelijke pogingen die elders in ons vaderland mogten in het werk gesteld worden, de woorden der Hoofdoommissie over, waarmede zij hare opwekking vergezeld heeft. „Dooreen standbeeld voor Vondel op te rigten wil het Amsterdam der XIXde eeuw eene schuld afdoen, haar hoor hare vaderen nagelaten. Het wil de groote figuur uit he XVIIde eeuw midden in deze stad plaatsen, opdat dat beeld de herinnering aan die grootsche en krachtige tijden opwekke, en door die opwekking de Burgerij aanspore oven kloek te handelen, even mannelijk te denken als haar vaderen van weleer. Het wil met ganseh Nederland den Lichter huldigen, die den gloed der oorspronkelijkheid a<m den meest overvloeijenden rijkdom van denkbeelden Wlst te paren, die beirtslings stout en teeder, in zangen Mst weer te geven al wat zijne gedachten in haar ade-Wrsvlugt— konden omvatten, al wat zijn levendig gegoed zoo rein en diep wist te gevoelen; den Dichter rindelijk, die aan onze taal dat gespierde en dat hartige Wlst te schenken, dat het kenmerk van onze taal is gebleven. Waar het de huldiging van zoo magtig eene per- soonlijkheid betreft, meent de commissie in het fiere en bloeijende Amsterdam nog harten genoeg te zullen vinden > die voor den roem vaneen zijner edelste burgers van weleer kloppen, en die daarvan door eene krachtige ondersteuning van de pogingen der commissie zullen doen blijken.” get. Mr. J. Messoheet van Yollenhoven, Eere- Voorzitter. Mr. J. van Lennep, Voorzitter, Mr. H. P. G, Quack en G. D. Kölle, Secretarissen. Jac. de Vos. Penningm, enz. Standbeeld voor Schelling. Men schrijft uit Munchen, dat het standbeeld voor wijlen den wijsgeer Schelling, op last en voor rekening van den tegenwoordigen koning van Beijeren opgerigt, onthuld is. Op de voorzijde staat (in ’t hoogduitsoh): „Schelling de groote wijsgeer;” op de achterzijde: „Opgerigt door zijn dankbaren leerling Maximiliaan 11, koning van Beijeren.” MEDEDEELIN&EN. Scheikundig onderzoek der Cinchona Pahddiana. Uiteen partikulier schrijven van Dr. de Vrij, gedagt. Bandons 14 Sept. 1861, verneemt men het volgende: „Een tweede scheikundig onderzoek met betrekking tot Cinchona Pahudiana heeft de uitkomst van het eerste onderzoek bevestigd: genoemde plant brengt werkelijk kinine voort, en dat wel in eene niet onaanzienlijke hoeveelheid. Bij mijn eerste onderzoek vond ik inden zeer goed ontwikkelden wortelbast van voornoemde soort 2.818, dus bijna 3 proo. alkaloiden, waarvan 1.849 proc. kinine en 0.97 cinchonine. Zie hier wat het tweede onderzoek heeft opgeleverd. Het heeft betrekking op eene 2jarige plant, gekweekt op den Malowar, volkomen gezond ontworteld, lang 307.5 centimeters, aan den voet (even boven den wortel) 10, en aan den top 1.25 centim. in omtrek.— Ter analyse bezigde ik I°. eene hoeveelheid van 38 gr. bast, afgepeld van het laagste gedeelte van het stammetje over eene lengte van 183.3 centim., en 2°. den geheelen wortel, die uit niet anders dan bundels van fijne vezels bestond, waardoor aan een afpellen van den bast niet te denken was. De gedroogde en tot poeder gestootene wortelvezels wogen 46 gram. Ik vond nu: in 38 gram stambast 0.0328 gram 0.09 proc. X in 46 gram wortelpoeder 0.893 gram alk^cfideïD,".waarvan 0.725 gram kinine en 0.168 gramffehchetitne, of. van het eerste 1.576, en van td'jédl’jjfei (d.i. dus tezamen 1.941) of proef* B:'• ALGEMEENS KON S T- EN LETTERBODE, Als zeker kannen wij dus vaststellen, dat de wortelhast van Cinchona Pahudiana eene voldoende hoeveelheid alkaloïden (respective: kinine) oplevert, terwijl er waarschijnlijkheid bestaat dat de siamhast van volwassene exemplaren daarvan evenmin verstoken zal zijn.” * Over de St. Janskeku te ’s Hertogenbosch en den Dom te Utrecht. Onlangs bekend geworden zijnde met de geschiedenis van den bouw der St. Janskerk te ’s Hertogenbosch door Dr. Hermans, voorkomende in het Tijdschrift: De Katholiek (November, 1853) geeft mij zulks aanleiding eenige opmerkingen omtrent dat merkwaardige gebouw mede te deelen, die mij de aandacht niet geheel onwaardig schijnen. In mijne Eglises Dommes (Utrecht, bij Kernink, 1858) is door mij, volgens de mij toen bekende oorkonden, van deszelfs bouw in 1280 gewag gemaakt; doch juist om de kritiek van bevoegde beoordeelaars uitte lokken, uitte ik daarbij mijn gevoelen „dat de bouwtrant der tegenwoordige kerk met dat jaartal in tegenspraak is”. Gaarne verklaar ik thans dat de jaartallen door den heer Hermans uit de archieven der L. Vr. Broederschap aldaar aan het licht gebragt, ook volgens mijn gevoelen , volkomen met den stijl dier fraaije kerk overeenkomen. In één opzigt echter dwaalt de heer Hermans, namelijk, dat de overgebleven toren der eerste St. Janskerk inde Eomaansche bouworde is opgetrokken, en derhalve uit de elfde eeuw' zou dagteekenen. Dit is mijns inziens zoo niet. Die toren heeft de vermenging der punt- en rondbogen, gelijk men dit o. a. ook aan den toren der Geertruida-kerk te Utrecht ziet, en toont dus duidelijk den bouwtrant der twaalfde eeuw aan, zijnde de overgangstijd van den Eomaanschen of rondbogen tot den Germaanschen of puntboogstijl. Daarenboven is de geheele toren van baksteen, terwijl men inde elfde eeuw gewoonlijk meer tufsteen gebruikte. Voor zoo ver mij bekend is bestaan er geene zekere oorkonden, dat op de plaats der tegenwoordige stad ’s Hertogenbosch reeds inde elfde eeuw eene stad of een dorp zoude gestaan hebben, en niets verhindert ons dus aan te nemen, dat de eerste kerk aldaar, waarvan de toren nog is overgebleven, gebouwd zal zijn door, of onder begunstiging van den grondlegger dier stad, Hertog Godfried van Braband, omstreeks het jaar 1184. Dit komt mij te waarschijnlijker voor, omdat die toren zw'aarder is dan wij die gewoonlijk aan dorpskerken uit de elfde eeuw ■vmden, en aldaar dus ook eene grootere kerk zal geweest zijn. De door den heer Hermans genoemde tweede kerk, die in 1380 begonnen is, schijnt mij toe, naar het kleine overgebleven gedeelte ten zuiden van den toren te oordeelen, niet zeer groot te zijn gew'eest, en dus laat het zich te gemakkelijker verklaren hoe men omstreeks het jaar 1452 heeft kunnen besluiten, die weder af te breken en den bouw eener geheel nieuwe, de tegenwoordige kerk, van den grond op te beginnen. Misschien had de oude kerk ook bij den brand van 1419 veel geleden; daarbij was zij, naar de nog voorhandene steunbeeren , het traptorentje en de inwendig overgeblevene pilaar te oordeelen, eenigzins ligt en zwak van aanleg, haar bouwstijl schijnt die der bundelpilaren met bladkapiteelen geweest te zijn. De Nieuwe kerk van 1432 nu is gebouwd inden stijl, dien wijden stijl der ribben of lijsten (Fransch Voussures, Duitsch Gurten) zullen noemen. De vierkante overhoekscb geplaatste pilaren zijn namelijk bekleed met prismatische en peervormige lijsten die, uit het voetstuk oprijzende, langs de bogen voortloopen en bij den volgenden pilaar weder nederdalen, zonder ergens door kapiteelen aan den oorsprong der bogen te worden afgebroken. Evenzoo gaande middelste lijsten langs de bovenmuren onafgebroken, zonder kapiteelen, inde gewelfribben over. Men onderstelt gewoonlijk dat deze trant van bouwen inde vijftiende eeuw in zwang gekomen is, en kan haar de volmaakte Germaansche bouworde noemen, in tegenstelling van den veel meer voorkomenden stijl der zuilen, die enkel, of in bundels, of tegen vierkante pilaren aan, hoe rank en dun zij ook wezen mogen, toch altijd door het gebruik der kapiteelen aan het begin der bogen en gewelven, hunnen oorsprong uit en verwantschap met de Eomaansche zuilen-basiliken, en door deze met de antieke kolommen-orde , verraden. In Frankrijk, Vlaanderen, Braband en ons land zijn een aantal kerken in dezen zuilenstijl gebouwd, welke van het Eomaansche tijdvak af tot op dat der Eenaissance, in de zestiende eeuw, in die landen heeft geheerscht. Zoodanig zijn o. a. de hoofdkerken te Parijs, Chartres, Dyon, Laon, Senlis, Auxerre, Bourges, St. Denis en St. Eeffii te Eheims. Minderbroeder- en nieuwe deelen van de Lebuinuskerk te Deventer, de St. Nicolaaskerk te Kampen , de St. Joriskerk te Amersfoort, en misschien meer andere. Tegen dezen bouwtrant met staalzuilen staat over, die der lijsten, welke inde bogen en gewelfribben overgaan, zonder door kapiteelen afgebroken te worden, en waarvan de St. Janskerk te ’s Hertogenbosoh zeker eender volmaakste voorbeelden is. Ik geloof dat men in het algemeen in dezen stijl minder kerken aantreft, dan inden voorgaanden. Voor zoover ik naar beschrijvingen en platen kan oordeelen, zijn in dien smaak de Notre Dame te Antvrerpen, St. Peter te Leuven, St. Salvator te Brugge, St. Waltrudis en Elisabeth te Bergen in Henegouwen, het koor van St. Sebaldus te Neurenberg, St. Maclou te Eouen enz. (zie C. Schnaase, Niederl. Briefe, Stuttgart 1834) en de aangehaalde kerken in Braband bij Schayes, Histoire de V architecture en Belgique. In Engeland schijnt men in het geheel weinig kerken in dezen lijsten-stijl te hebben gebouwd, ten minste Bloxara, Die mittelallerliche Kirchenbaulcunst in England, Leipzig 1847 haalt blz. 119, er slechts enkele voorbeelden van aan, en zegt, dat die bouwtrant in de 15de eeuw niet ongewoon is. Het komt mij voor, dat de meeste mij bekende schrijvers te weinig hebben gelet op dit zoo groote verschil inde, of liever op deze volkomenheid der Qermaansche bouwkunst. Kugler [Handbuch der Kunstgeschichte , uitgaaf van 1842, te Stuttgart) spreekt er van blz. 537. Na van den zoo algemeenen bouwtrant met zuilen in Erankrijk, Vlaanderen en de Nederlanden gewaagd te hebben , zegt hij, „Enkele kerken maken op dit algemeene systeem eene uitzondering, daar in dezelve, in plaats der ruwe zuilen, sierlijk gegroefde pilaren voorkomen. Deze bebooren echter meestal tot de latere ontwikkelingsjaren van den stijl, en die groeven en lijsten hebben een kenmerk dat, ofschoon bevallig voorgesteld, echter eene afwijking of oplossing van de eigenlijke en oorspronkelijke inrigting schijnt te zijn. Dit bestaat voornamelijk daarin, dat tusschen de ribben en bogen der gewelven en de ribbendragers geene bepaalde afscheiding bestaat, maarde eersten met hetzelfde profil inde tweeden overgaan. In dezen smaak noemt hij op, de L. V. kerkte Antwerpen, 14de eeuw, de Peterskerk te Leuven, de Martinikerk te Halle, de Waltrudiskerk te Bergen, de Salvatorskerk te Brugge, en blz. 556 den Dom te Weenen, ten minsten als ik hem goed versta. Schnaase in zijne Niederlandische Brieje, haalt het aan Jn zijne Nolizen-h\a.Aen der Brabandsche en Vlaamscbe kerken, doch beiden zonder er veel gewigt aan te hechten , hetzelfde doet ook Schayes. Het plaatwerk van Kallenbaoh en Smits, Die Christliche Rirchenbauhunst des Abendlandes, Halle, 1850, spreekt er geheel niet van, evenmin Devigne, in zijne Geschiedenis der Middeneeuwsche bouwkunst (Gent 1845). Wanneer men de hier opgenoemde werken naslaat, en daarmede de gebouwen zelve vergelijkt, komt het mij v°or, dat de geleerden het nog niet eens zijn, wanneer die stijl der lijsten het eerst ontstaan is. Ik voor mij ben Mtijd genegen geweest, dien aan te nemen als de volmaakte °ntwikkeling der Germaansche bouworde, omdat hij geheel vveemd is aan den stijl der ronde zuilen of kolommen, die altijd nog aan de kolommen-orde der Grieken en Eo- herinnert. Toen ik echter de St. Janskerk te’s Bosch Derde kennen en van het koor althans moest gelooven, dat dit tot den bouw van 1280 behoorde, begon ik in te zien, dat deze lijstenstijl reeds inde 13de eeuw moest ontwikkeld en aan de kerken gebruikt zijn. Aan dit gevoelen echter werd weder den bodem ingeslagen door de hiervoor genoemde beschrijving dier kerk door den heer Hermans, die volkomen overeenstemt met mijne eerste denkbeelden dienaangaande. Maar nu blijft nog op te lossen, het vreemde verschijnsel in onze Utreohtsche domkerk. Deze heeft namelijk in het, overgebleven koor, aan de zuidzijde, aan dezelfde pilaren beide bouwwijzen, die van prismatische en van ronde staven met kapiteelen, en inden zijdegang de zonder kapiteelen doorloopende peervormige lijsten, even als de kerkte ’s Bosch, te Antwerpen enz. Wat moet men nu hiervan gelooven twijfelen kan men wel niet of het nog aanwezige koor is van den bouw van Bisschop Henrik van Vianden, 1254; dit blijkt uit den geheelen bouwtrant zoo in als uitwendig. Maar men kan moeijelijk veronderstellen, dat de zuider-zijdegang uit lateren tijd zoude dagteekenen, want dan zou aan dezelfde pilaren in het middenpand, één of twee eeuwen vroeger dan inden zijdegang gebouwd moeten zijn. stijlen in onze Utrechtsche Domkerk, de denkbeelden van deskundigen te vernemen. Eindelijk moet ik nog opmerken, dat de heer Hermans in zijne bovengenoemde verhandeling over de Janskerk te ’s Bosch de wijze heeft aangewezen waarop een groot aantal voorname kerken, zoowel buiten als in ons land, zijn gesticht geworden, zoodat die somtijds broksgewijze zijn gebouwd, en of weder afgebroken en op nieuw begonnen, of wèl naar het oorspronkelijke plan begonnen, maar na verloop van vele jaren onvoltooid gebleven zijn. Hieruit laat zich ook zeer goed verklaren, hoe in algemeene oorkonden, zoo als kronijken, de stichtingsjaren van vele kerken of geheel onvermeld zijn gebleven of niet overeenkomen met haren bouwstijl. Van eene kerk, waaraan somtijds gedurende twee of drie menschenlevens af en toe gebouwd werd, was moeijelijk een stichtingsjaar, maar wel den tijd der inwijding van het koor of hoog altaar te vermelden. Van daar ook het zoo menigmaal voorkomend verschil van bouwstijl aan de onderscheidene deelen van dezelfde kerk, waarop ik ook gewezen heb in mijn Overzigt van de kerken van ons land, inde Berigten van het Historisch Genootschap te Utrecht van 1848 en deszelfs Kronijk van 1851. Niet genoeg kan men dus aanbevelen, dat het voetspoor van den heer Hermans worde gevolgd, en alle aanteekeningen of rekeningen, waarin iets aangaande den bouw onzer middeleeuwsohe kerken wordt gevonden, uit het stof der Provinciale of Staats-arohiven aan het licht gebragt en bekend gemaakt worden. De kerken waaromtrent ik zulks het meest zou verlangen, dewijl zij het grootste verschil in bouwtrant vertoonen, zijnde Groote of St. Bavokerk te Haarlem, de St. Pieterskerk te Leyden, de Groote kerkte Nijmegen, de Lebuinus en Bergkerken te Deventer en de St. Nicolaaskerk te Kampen. Maartensdijk, Nov. 1861. Eyck van Zuylichem. Minjak Tangkawang, Over de Borneosche „ Talkboomen” en andere voortbrengselen van het plantenrijk van Borneo's Wester-Afdeeling, welke aanbeveling verdienen voor den handel. (Slot.) De „tangkawang” of „talkboomen” van Borneo beboeren tot het geslacht Hopea der familie van de Bipterocarpeae. Ik heb de volgende soorten leeren kennen, zoowel van Borneo’s Wester-, als Zuid-Ooster-afdeeling, wier triviale benamingen ik op den voorgrond stel, en die door eene wetenschappelijke nomenclatuur laat volgen. I. Tangkawang laijee (der Bornezen). Hopea maceophylla de Vriese, „Grooibladige talkboom." Dit is eender schoonste boomen, welke ik op Borneo gezien heb. Ik schat zijne hoogte op 100—150 voeten. Allerprachtigst schoon zijnde vruchten en stoppeltjes, alsmede de bijblaadjes der bloemen, door hunne paarse kleur. Met deze vruchten vond ik den grond, onder die boomen, vaak, als het ware bezaaid, Duizende witachtige bloemen, gewikkeld inde vleeschkleurige kelken en dooreen gemengd met de grijsachtig-donzig behaarde, jonge vruchtjes, maken die boomen, reeds vanuit de verte gezien , tot de schoonste vormen van het plantenrijk in deze gewesten. Behalve uit onderscheidene andere deelen van Borneo’s Wester-afdeeling, waar ik dezen boom zelf aantrof, bezit ik nog exemplaren van den Heerde Zwager, den Assistent-Kesident van de afdeeling Sambas, aan wiens onverraoeiden ijver en belangstelling ik zooveel verpligt ben. De bladen van deze soort hebben eene lengte van 80— 45 nederl. duimen op eene breedte van B—lo n. d. De bladsteel is 2—3 n. d. lang. 11. Tangkawang-tongkol (van het distrikt Pamangkat, afd. Sambas). Dammak-Tangkawang (der Bornezen in het algemeen). Hopea splendida de Vriese, „Schitterend schoone talkboom. Ik bende kennis van deze soort inde eerste plaats verschuldigd geweest aan den Luit.-Kolonel waarn. Eesident van Borneo’s Wester-afdeeling, den Heer Nauta; later aan den Luit.-Kolonel van Eijzendaal, die, inde betrekking staat, welke vroeger door den Heer Nauta tvas bekleed , en eindelijk heb ik zelf deze plantsoort op ontelbare plaatsen opgemerkt. 111. Tangkawang blongsong (der Bornezen, van Sambas, district Pamangkat en Semiuis.) ;/ Einggit (der Bornezen van Sambas, district Seminis ;met eenigzins smallere en meer langpuntige bladen). // Pinang (der Bornezen van Sambas, district Seminis); de bladen zijn lang' werpiger, de bladpunten langer, de voet van het blad , even als het blad zelf, wat smaller en rond, voor het overige kunnen deze kenmerken niet leiden tot eene bepaling van nieuwe soorten , waartoe welligt kan worden overgegaan bijmeer volkomen kennis dezer gewassen). // Balangekan. Ngiating-Mahambons(Volgens deßornezen van de Zuid-Ooster-afdeeling. Korthals). // Kakawang-boom (van Zuid-Oostelijk Borneo en wel van de Kwala-Kapoeas. bezorgd door den Heer Majoor Verspijok en den 2den Luit. Civiel Gezag' hebber van Kwala-Kapoeas , den Heer Perelaer). Hopea Balangeean khs. IV. Tangkawang einit (van de Afdeeling Mampawa, mij bekend geworden op de hoofd' plaats van dat district, door de aan' wijzing van den ijverigen Controleur Crap en den Pangeran broeder des Sultans, boven door mij reeds ge' noemd. Hopea aspeka de Vriese. „Ruw behaarde talkboom' Deze wèl onderscheiden soort groeit inde hoogere berg' bossohen van het meer inwendige van Mampawa’s afdeeling-Mij is daar verzekerd, dat zij eene der goede verscheiden' heden van „Minjak tangkawang" oplevert. Zij moet dus voor den handel van veel belang zijn te achten. derheid echter van de distrikten Pamangkat en Seminis inde afdeeling Sambas) Hopea Lanceolata de Yriese. Lancetbladige talkboom. VI. Tangkawang-baxoe (distrikt Seminis, afdeeling Sambas). // Kabé (van dezelfde afdeeling en district). » ïkendak (van dezelfde afdeeling en distrikt Seminis en Pamangkat). Hopea Seminis de Yriese. Dit zijnde zes soorten van Talkboomen, welke ik meen regt te hebben, tot dusverre, botanisch te mogen onderscheiden , en waartoe ik de onderscheidene door mij geziene voorwerpen, hoewel onder een veel grooter aantal benamingen aangeduid en mij bekend geworden, meen te mogen brengen. I°. Hoewel wij eenige der hiertoe beboerende boomsoorten hebben mogen leeren kennen, zoo blijven er echter van deze hoornen gewis soorten en verscheidenheden, maar bovenal de produkten die zij opleveren, in hunne bijzondere eigenschappen onbekend. 2°. Bij het nagaan van de historie van dit geheele onderwerp, is voorzeker van geen gering gewicht te achten eene verbeterde bereiding, waardoor een zuiverder produkt en dit in grootere hoeveelheid zal kunnen worden verkregen. Ware de ontworpen, maar niet tot stand gekomen exploitatie van Borneo, waartoe, zoo ik mij wel herinner, ook Mampawa is aanbevolen, doorgegaan, dan zou er meer dan waarschijnlijk inde eerste plaats op dit inderdaad zeer gewigtig artikel gelet zijn geworden. 3°. Het scheen mij noodig en nuttig toe en het was geheel in mijne roeping, om de aandacht der industriëlen in Indïë en in Nederland op deze zaak te vestigen. De vraag blijft; wat is er met die stof meer te doen, dan waarvoor men haar reeds bezigt? En dat zulke vragen niet vergeefsch zijn, bewijst de geschiedenis van honderden vroeger weinig geachte, later voor zeer kostbaar gehouden produkten. Ik wijs slechts op de palmolie, de kokos-olie, de getahpertja en eene menigte andere kostbare stoffen. 4°. De kruidkunde heeft aanvankelijk de plaats aangewezen, die deze stof inde reeks der gewassen bekleedt. Blijft de beurt nu niet aan de scheikunde, om hare geschiedenis op te helderen, en aan de industrie om aan te wijzen, welk nut er van te trekken valt ? s°. Eene verbeterde bereiding moet treden inde plaats Van de ruwe, thans gebruikelijke methode om de gestampte en door waterdamp losgemaakte vetstof in eenen meer zuiveren staat en in grootere hoeveelheid op te leveren. De Bayaksche bevolking heeft hiertoe de leiding en aanwijzing noodig van Europeanen. 6°. BOEKBESCHOUWING. Het komeinsche eegt in Nedeeland. Onder dezen titel wordt inde Jahrbücher der deutschen Rechtswissenscha/t, door prof. Scliletter te Leipzig (Vil, 2.1861) de aandacht van het publiek gevestigd op de inaugurele oratie van onzen geaohten landgenoot Goudsmit. Wij nemen dat opstel hier in zijn geheel over, „De nieuw benoemde professor voor het romeinsche regt te Leiden, Dr. J. E. Goudsmit heeft zijn professoraat aanvaard met eene oratio de studio juris Romani hac quoque aetate in ‘patrio, nostra excolendo, die ofschoon reeds in 1859 gehouden, toch in Duitsohland niet zeer bekend, veel minder in hare volle beteekenis gewaardeerd schijnt te zijn. De schrijver stelt eerst op den voorgrond het belangrijke van het romeinsche regt, alsmede de kunst der uitlegging der wetten, waarin de Domeinen de waardigste voorbeelden voor alle tijden zijn. Als voorbeeld voert hij aan. ülpian’s uitlegging van het praetoriaansch edikt in L. 1. § 1. D. de min. IV ,4. Tegenwerpingen van andersdenkenden beantwoordt hij met: „Quaerentibus igitur, ut faciunt, qui se Jacetos haberi voluut; quis tandem nos liberahit a Romanis ? sic respondendum esse puto; Veniet Jortasse dies quo a Romanis divortium facere eosque sarcinis collectie res suas sibi habere jubebimus, sed hic dies non prius illucescet, quam illorum nos in suo genere doies exaequaverimus et a Romanis, quomodo Romanis careamus, didicerimus" (pag. 11). Hoe weinig echter de schrijver daarmede de voortgaande ontwikkeling van het regt tegenstreeft , in tegendeel hoezeer hij deze als eene noodzakelijkheid, ja als eene veel te weinig gevoelde behoefte erkent, blijkt, wanneer hij (p. 14) het boven aangemerkte nader aldus opheldert: „quod itaque a Romanis nondum didicimus et tarnen jam dudum ab iis discendum erat, hoe est, ne jus quo utimur, habeatur tanquam septum quoddam clausum vel quasi muro quodam vallatum, quod extra se nil habeat nee recipiat, sed ut potius undique circumspiciamus cum quibusnam ex iis qaae extant, nova quae existant similitudinem aut analogiam referant." Hij verwijst daarbij op de voortreffelijke uitspraak in L. 12, sq. D. de legg., en verwerpt de gewoonte, bij alle nieuwe voorkomende gevallen dadelijk tot de wetgeving zijne toevlugt te nemen; want daaruit volgt slechts een van beide: „nimirum aut de singulis illis novis speciebus, ferentur leges subitaneae, tumultuariae, extravagantes, nullo cum jure, quod exstat, vinculo junctae-, aut ea quae hominum solertia excogitavit, usus confirmavit, perpetuo juris civilis auxilio destituentur. Quod igitur initio frustra a legislatore impetres, hoe Ictorum munus est. eo magis appareat juris Bomani utilitas, si quidem vix aliquid excogitari poteril, quod non in Ulo adminiculum quo nitatur habiturum sit." Hij wil, zegt hij verder, daarmede in geenen deele de verkeerdheden van menigeen , die hierbij voorgekomen zijn, in bescherming nemen, en niet zooals onlangs geschiedde de Commandit-Vereeniging door de actio tributoria verklaren, maar hij beroept zich op de geschiedenis van het wisselregt. Zoo men aan sommigen wilde toegeven, zou het romeinsche regt er schuld van zijn, dat men tot op den jongsten tijd toe het wezen van den wissel heeft miskend; de ware reden is, dat men hier iets geheel verschillends uit het romeinsche regt van toepassing gemaakt heeft. „Quod si oculos poiius veriissent ad eas juris Bomani convenliones, quarum obligandi causa non extrinsecus petenda sed in sola forma sit posita; siverbo dissimilia non miscuissent, sed similia cum similibus comparassent, per jus Bomamm dudum eo pervenissent quo nonnisi post multas ambages et multorum saeculorum errores ii rem perduxerunt, qui de hoe instituto optime meriti sunt," (p. 16). De schrijver begeeft zich voorts tot de vraag; hoe het dan komt, dat juist in Nederland, waar zij meest bijzonder bloeide , slechts weinigen de studie van het romeinsche regt met alle liefde omhelzen. Inde eerste plaats geeft hij daarvan de schuld aan den tijdgeest saeculi ingenio, prope dicam vitio de heerschappij van het materialismus. Gelijk onlangs iemand aangeraden heeft, de kweekelingen op de gymnasia in plaats van grieksoh veeleer zoologie te onderwijzen, zou het hern niet bevreemden binnen kort iemand anders te zien verschijnen, die leert, dat de grondbeginselen van het regt niet uit de Institutiones van Justinianus, maar uit eenig dooreen zaakwaarnemer inde moedertaal opgesteld leerboek moeten geput worden. Gelijk echter aan de eene zijde de regtskundige wetenschap lijdt onder volslagen gebrek aan juiste begrippen van het belang van het verleden voor den tegenwoordigen tijd, zoo aan de andere zijde onder de zeer eenzijdige, bekrompene vereering van al wat roraeinsoh is. Eene andere oorzaak der geringschatting van het romeinsch regt ligt inden bijzonderen aard der bronnen , die niets hebben van de systematische methode, de wijsgeerige manier van beschouwen der nieuweren. GELEERDE GENOOTSCHAPPEN EN TIJDSCHRIFTEN. Koninklijke Akademie van Wetenschappen. Afdeeling Natuurkunde. Gewone Vergadering gehouden den 26sten November 1861- Tegenwoordig de heeren : G. Simons, C. J. Matlhes, C. A. J. A-Oudemans, W. Vrolik, M. C. Verloren, J. 1. C. Schroeder van der Kolk, A. W. M. van Hasselt, E. J. Stamkart, E.v. Kees, P. Harting, D. Bierens de Haan, E. H. von Baumbauer, F. C. Donders, VV. C. 11. Staring, H. J. Halbertsma, Storm Buysing, Lobatto, A. H. van der Boon Mesch, J. van Genns, J. G. S. van Breda. Wordt gelezen een brief van den heer P.Bleeker, lid-correspondent der Afdeeling (Leiden 19 November 1861) ten geleide van eene verhandeling, onder den titel van Conspectus Oenerum Labroideorum analyticus, aangeboden voor de Verslagen en Mededeelingen. Zij wordt in handen gesteld der commissie van redactie. Wordt gelezen een brief van den heer van der Willigen, ten geleide eener verhandeling Over electrische ringen, aangeboden voor de Verslagen en Mededeelingen; zij wordt gesteld in handen der commissie van redactie. De heer van der Boon Mesch rapporteert als lid der Commissie van redactie, op eendoor den heer Maier, correspondent der akademie , voor de Verslagen en Mededeelingen aangeboden Scheikundig onderzoek van water eener artesische put, geopend binnen den ringmuur van het Eoomsch-Catholijke Weeshuis te Samarang. Hij stelt voor dat het inde Verslagen en Mededeelingen worde opgeuomen, waartoe wordt besloten. De secretaris berigt, dat de door de heeren van der Willigen cn von Baumhauer aangeboden verhandelingen door de commissie van redactie zijn aangenomen. De secretaris berigt, dat het kistje ingezonden door den heer Sauren, en vermeld inde notulen der voorgaande vergadering, door verkeerd adres in handen is gekomen van de commissie tot bewaring der overblijfselen van oude kunst in Nederland. Het is nu bij de akademie voorhanden, maar bevat, volgens het schriftelijke getuigenis van den heer Staring, geene voorwerpen van wetenschappelijke waarde. Wordt besloten genoemd kistje in het archief der akademie ter zijde te zetten. Wordt ingebragt een brief van den heer P. Kater Gz. (Niemvendam, November 1861). Wordt besloten dezen brief in handen te stellen der commissie over den Paalworm, met beleefd verzoek, om daaromtrent te berigtea in het jaarlijksoh rapport, dat van genoemde commissie wordt tegemoet gezien. Wordt gelezen een brief van den minister van hinnenlandsche zaken, waarin dank wordt gezegd voor de volledige en grondige wijze waarop beantwoord zijnde vragen zijner Excellentie, tot de Afdeeling gerigt bij missive van 19 Junij jl. 40. De opmerkingen van den heer Ouderaans raken vooral het medelid Blume. Deze geleerde is lid der akademie, zal zij hier niet toepassen het: audi et alter am partem, waardoor welligt menig bezwaar a priori zou kunnen worden opgeheven, voor dat beslist Worde, of dit stuk, waarvan de platen niet onbelangrijke onkosten bullen veroorzaken, zal worden opgenomen inde werken ? Alvorens over dis al- of niet opneming inde werken te adviseren , stellen de berigtgevers voor, dit geschrift te geven in handen van den heer Blume, tot wiens wetensebappelijken arbeid het in betrekking staat, en hetgeen de billijkheid jegens dit medelid, hun toeschijnt te vorderen. De vergadering vereenigt zich in zooverre met de conclusiën van bet verslag, dat zij besluit den heer Blume aan de bestaande commissie toe te voegen, pu Z. Edl. H. Gel. uit tenoodigen: 10. kennis te nemen van de verhandeling en van het daarop uitgebragt Verslag, 2°. om daarna van zyne zienswijze daaromtrent aan zijne beide medeleden berigt te geven; 30. zich met hen in staat te stellen tot het uitbrengen vaneen gemeenschappelijk rapport, waarop later door de Afdeeling zal worden besloten, De heer Harting leest in eigen naam en in dien van den heer Staring verslag voor op den in hunne handen gestelden brief van de commissie voor de staatsspoorwegen, met de daarbij behoorende bijlagen. De conclusiën van het verslag zijn: Ofschoon nu de uitkomsten van dit onderzoek slechts luttel heteekenis hebben , zoo laat zich de mogelijkheid en zelfs de waarschijnlijkheid voorzien, dat een onderzoek van grondsoorten, opgebragt bij boringen op andere punten van ons vaderland, vooral wanneer zij tot iets grootere diepte worden voortgezet, belangrijk voor de geologie van ons vaderland zal zijn. Het is daarom dat de berigtgevers voorstellen den minister van biunenlandsche zaken dank te zeggen voor zijne lastgeving, om de akademie bekend te maken met de uitkomsten der verrigte en te verrigten boringen, en onze bereidwilligheid uitte drukken, om van die gelegenheid gebruikte maken, ter uitbreiding onzer kennis van den vaderlandschen bodem. Tevens echter nemen zij de vrijheid voor te stellen, dat de nu onderzochte grondsoorten gedeponeerd mogen worden inde thans op het Paviljoen te Haarlem bewaarde verzameling van voorwerpen voor de geologie van Nederland, daar zij hier, bij de menigvuldige stalen van verdere boringen, ook van boringen thans bij den aanleg der staatsspoorwegen verrigt, hare meest eigenaardige plaats zullen vinden. Hierop wordt besloten: 10. Zoo althans is de meening van B. Leon de Argonsola, wiens reisverhaal in het Spaansch verscheen inden jare 1609, en in het Fransch inden jare 1706. Vroeger reeds moet Alvar de Saevedra, en wel in 1525, voet aan wal gezet hebben aan de Noordkust van Nieuw-Guinea, welk eiland men inde 16e en 17e eeuw het eiland der Papouas heette. Er werd echter niet veel meer overgesproken , tot dat eene zeereis , door het Engelsche gouvernement ondernomen, onder het bestuur van Forrest, inde jaren 1774—1776, er op nieuw' de aandacht op vestigde. Het is echter slechts in deze eeuw , dat men tot hetere kennis geraakte, vooreerst door de reizen rondom de wereld, onder Duperry, Freyciner , Dumont d’ürville, door de Fransche regering ondernomen , teu tweede door de United States exploring expedition, ten derde door de zendingen van het Nederlandsche Gouvernement in Indië , waarvan de uitkomsten werden geboekt door S. Muller, in het prachtwerk, dat over onze bezittingen in Oost-Indië verscheen. Op dit alles volgden inden jare 1859 de beide verhandelingen , welke von Baer over de Papouas en de Alfoeren inde Werken der Akademie te St. Petersburg uitgaf. Eene dezer bepaalt zich tot de beschrijving en de afbeelding van schedels, welke hij vaneen Nederlandsch beambte, den heer P. F. von Siebold ontving, die deze schedels onder de nalatenschap van wijlen dr. M. Peitsch, chef van de geneeskundige dienst op Batavia vond. Be tw'eede geeft een overzigt, met scherpzinnige kritiek van den stand der Ethnographie omtrent de genoemde volkeren. Geschenken inden jongsten tijd van de heeren Sw'aving, Croockewit, Waszink, Cramer, Avorg, Moyet, Pool ontvangen, stelden spreker inde gelegenheid, om de feiten , door vroegere waarnemingen medegedeeld, aan eigen ervaring te toetsen. Hij brengt daartoe 9 schedels , uit Nieuw-Guinea ontvangen , ter tafel en hoopt dat de beschouwing daarvan der Afdeeling niet onbelangrijk zal voorkomen. Vooraf echter vergunne zij spreker openlijk, hoewel op verren afstand, zijnen dank uitte spreken aan hen, die zijn museum op zulk eene edelmoedige wijze verrijkten. Hetgeen de beschouwing dezer schedels vooral belangrijk maakt, is de erkenning daarin van twee duidelijk afgebakeude vormen , welke het bestaan van twee onderscheiden menschenrasseu doen vermoeden. gelatene. Door den naam van Alfoeren zoude men dus vrijen of zvilden aauduiden. Maar dit belet niet, dat er op Nieuw-Guinea een bijzonder volkerenras kan wezen , waarop de naam van Alfoer of Arfoer, van Alfouren of Arfouren, van Rarafouren past. Zooveel althans blijkt uit de beschouwing van al deze schedels, dat men onder den naam van Papou, meer dan eenen schedelvorm uit Oost-Indie ontvangt. Het aantal is nog te gering, om daaruit stellige besluiten af te leiden. Het doel des sprekers was slechts, om de aandacht op het gewigtig onderwerp te vestigen, en zoo mogelijk door discussie daarin voor hem zelve meerder licht te verkrijgen. De heer van Hasselt biedt voor de Verslagen en Mededeelingen eene Verhandeling aan onder den titel van de Slangen-beker van Ceylon. Zij wordt in handen gesteld der commissie van redactie. De heer Staring doet eene voorloopige mededeeling omtrent Mosasaurus Camperi en Chelonia Hoffmanni, waarvan de overblijfselen, vroeger behoord hebbende aan de verzameling der hoogeschool te Groningen, als nu in die van Teyler te Haarlem zijn opgenomen. Hij stelt zich voor daarover nader eene verhandeling inde Fransche taal, voor de V'erslag en en Mededeelingen aan te bieden, welke met belangstelling wordt tegemoet gezien. De heer Lobatto biedt voor de werken in 4o der akademie aan-Mémoire sur une méthode d'approccimation pour le calcul des rentes viageres. Deze verhandeling wordt in handen gesteld van de hoeren Stamkart en van Rees, met beleefd verzoek om omtrent de plaatsing daarvan de Afdeeling te willen dienen van berigt, voorlichting en raad. Weèrkundigb Waarnemingen op den huize Zwanenburg te Houtrijk en Polanen, ’s morgens ten zeven, ’s bmacs ten één TEN ™ ÜRE’ T EN 0P HET Koninklijk Nederlandsch meteorologisch Observatorium te Utrecih (zonnenburg), s morgens ten acht, s middags ten twee, en savonds ten tien ure. looi HOOGTE VAN DEN HOOGTE V.D. VEESCHIL MEÏ UE GEMIDD. ~ ~ ~ 7“ OA* TEMPERATUUR. WINDSTREKEN. WINDKRACHT. LUCHTSGFSTKT TiHPTn BAROMETER. THKRMOM. UIT 100 JAREN. LDCHTSGESTELDHEID. November. z- ü- z- u- z- ü- u. z. ui 17 27 ril; wij tf «;* X ?:l Xïi n*.w- ;• g “en- 75- 769.16 8» 39.0 – r.5 T r.4 y._ 1a 2 o!o heller. Milder' 28 ISS 43* «:S +f4 + 4".0 Z w!' *• ïW- l Sbew»lkt- ■ Ligtbew.,nev-r _!!L_ AHL ÜLL – 1»■ w. 01, 0o:o Iftïïw £&. m.st. 29 766* 717*49 2 2*b. ?:•» +fA Z' z' °- 2- 2 8-° Zwaar bewolkt. Bewolkt. 29 ”5. 767.42 46 40.6 + 4AB + £.O zw. z. w. 4 18.0 Regen. Betr., regen. 755' 767.80_ 60 61.8 +ll -7 +lB -9 ld. id. 6 15.0 Betrokken. Betrokken. „0 766. 768.00 44 62.9 + 6*.ö + 16" 0 w. z. w. z. w. ( 0 13.0 Zwaar bewolkt. Zwaar bew. 30 766. 757.21 60* 63.1 + r.7 +11.5 .3. id. 4.6 15.0 Regen. Betr., regen. JIIAL _A—.A!IAL. + s.B z. z. v._ id. , 2 0.0 Ligt bewolkt. Ligt bewi December. 756. 757.52 45* 44.1 + 8".2 + 7".2 w. z. w. z. w. : i ÜV“ ~ZÏST bewolkt! ~Bewolkd ' 1 756* 1m%7 2 w'\ *td ,6.’j +ÏA W' w’ I 4 11'° Bewolkt. Zwaar bew. _ 7°6- ,67.27 42 40.6 +4 .4 +3 .3 X. w. w. I». w. | 8 0.5 Bijna helder. Helder. 9 lil' lll'll 2 !H – °”-8 ~ !’■* w- »• »• w- »• w. oa 2 0,0 LgTbêwölkL L.«t betrekke»; 770 ll\ll tï tH +VA + 2’-2 Z- Z' W‘ 2 0-0 Idem. Helder. , 77- 773.66 3. 83.1 6.6 4",9 z- ld. 0 0.0 Bijna beider. Ligt bew 3 769* 770 60 o?‘o _fA ~TA Z‘. z' j~«T2 (TÏÏ Ligt bewolkt. Ligt beV " ™ ?}*? ” I't -fA A z-°■ 0a 2 0.6 Idem. Helder, mist. 769. 770.6a 28 31.1 B".S 6”.8 id. jd. ! 0 0.0 Helder. Helder. Inde maand November 1861, gevallen regen 38 lijn. liitgewasemd 0 lijn. ADVERTENTiËN. Bij C. ZWA.ARDEMAKER en de ERVEN LOOSJES is verschenen: de eerste aflevering van den SCHAT DER GEZONDHEID. Een tijdschrift voor alle standen, ONDER REDACTIE VAN . IK D. LUBACH en Dtt. L. J. EGELÏAG. n 01* * over ?ora‘e^ stoppen op zuigflesschen, I Het Nederlandsch gasthuis voor behoeftige en minvermogende oog' d°°r Bgehng. Een bijdrage tot de statistiek der gymnas- lijders, gevestigd te Utrecht, door L. J. Egeling. —De bewoontiek, door F. Streubel. Het begraven van vee. Dolle honden. | baarheid van nieuwe woningen, De inteekening staat open bij de uitgevers en bij alle boekhandelaren van het Rijk, lij welke de eerste aflevering ter inzage voorhanden is. Prijs van eenen geheelen jaargang, bevattende 12 afleveringen, f 3.—. (70) Kunstverkooping te Utrecht. Op MAANDAG den 16den December 1861, zal door den ondergeteekende worden verkocht: de Schilderijen, ïeeSteinimgen, Kostbare l’Jaal- en Prentwerken, Gravures enz., uit de Nalatenschap van den Hoogwelgeb. Heer Jonkhr. Mr. C. Hartens van Zevenhoven, overleden te Utrecht. De catalogus is op franco aanvrage te bekow.en van den Boekhandelaar. J. DE KRÜIJFF. (71) Bij de ERVEN LOOSJES te Haarlem is verschenen: Met MUiscliip en de üaiavaaii' REIS EENER ENGELSCHE FAMILIE DOOR EGYPTE, PALAESTINA EN SYRIË. Naar het Hoogduitsch van Dr. E. A. W. HIMLY, Eoogleeraar ie Göttingen. Dit werk, 22 vel druks groot met vijf fraaije platen, g een beknopt doch zakelijk overzigt der belangrijkheden in EgyP^e> Palaestina en Svrië. Prijs ƒ3.75 (72) GEDEUKT BIJ DB BEVEN DOOSJES, TE HAARLEM, 392.
47,656
MMTUK03:165740023:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,862
De stem
J. H. MAATJES.
Dutch
Spoken
6,819
12,044
Vierde Kwartaal. Twaalfde Jaargang. Donderdag, 5 Juni 1862. DE STEM. AFSCHRIJVEN (2 Cor. VI: 17). WEEKBLAD IN HET BELANG VAN DE WARE GEREFORMEERDE KERK IN NEDERLAND. Dit BLAD verschijnt éénmaal per Week, des Donderdags. Abonnementsprijs voor Amsterdam per drie maanden: fl. 1.25. Franko voor de overige plaatsen binnen ons Rijk fl. 1.50. Afzonderlijke nummers 13½ Cents. De betaling geschiedt per kwartaal. Verkrijgbaar bij HOOGKAMER & COMP., Drukkers te Amsterdam, en bij alle Boekhandelaren in dit Rijk. In te zenden Stukken in het belang van de Stem, moeten besteld worden op werkdagen aan de Redacteur. Prijs der Advertenties: Van EEN tot TIEN regels fl. het zegelgeld daaronder begrepen; elke regel meer 10 Cents. Opschriften boven de Advertenties gratis. Annonces van Boeken 32 maal. Bij Abonnement lager prijs. Advertenties, Kerk- en Schoolnieuws op werkdagen te bestellen met franko Brieven aan de Drukkers te Amsterdam. INHOUD. GEMEENSCHAP VAN KERKELIJK NOODLIJDENDEN. — GEDENKTE SABBATDAG DAT GIJ DIEN HEILIGT. — UIT DE HEIDENWERELD. — EEN EGOÏST TOT ZWIJGEN GEBRAGT. — EEN ANTWOORD OP DE WAAG IN N°. 22 JL. DEZES. — MENGELINGEN, BERIGTINGEN, ENZ. — KERKNIEUWS. — ADVERTENTIE. Gemeenschap van Kerkelijk Noodlijdenden. (Overgenomen uit den Heraut van Vrijdag, 23 Mei jl.) De Eervolle Redacteur van den Heraut heeft mij zeer verpligtend door het opnemen eener oproeping, onder bovenstaanden titel, geteekend door mij en twee vrienden, d.d. 18 Nov. 1861. Wij deelden daarin mede, tot de smartelijke overtuiging te zijn gekomen, dat onze vroeger gezegende Gereformeerde Kerk verwoest is, tevens verklarende, op het voorbeeld der gansche Christelijke Kerk, ons niet meer aan de waarheidverkrachters en heerschappijvoerders in het thans bestaand Herv. Kerkgenootschap te mogen, noch te willen onderwerpen. Tevens verklaarden wij niet meer het heil van eenige afzonderlijke afdeeling der algemeene Christelijke Kerk te verwachten; maar erkenden te gelooven, dat de onvergankelijke Kerk van Christus in de onderscheidene namen en vormen van waarheid leerende en beoefenende kerkgenootschappen vergaderd werd. — De verfermende God verloste mij van die bekrompen sectegeest, welke de geopenbaarde waarheid en de meêgedeelde genade onder het vervulde Evangelie aan één kerk genootschap, aan ééne kerkplaats verbond; ik mocht integendeel geloven, wat het gezegend Hoofd der Kerk reeds vóór achttienhonderd jaren zóó nadrukkelijk als plegtig verzekerde: «Vrouwen! geloof Mij, de uren komen, wanneer gijlieden nog op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader aanbidden zult.” »Waar twee of drie zijn in Mijn naam, daar ben Ik in het midden van hen.” Waar vergadert Christus deze Kerk? Daar men Gods Woord recht predikt en de heilige Sacramenten ten bediening over de instelling van Christus. — Hier is duidelijk door onze vaderen beide de ware hemelbreed te, maar ook de grens der Kerk aangewezen. Geen kerkgenootschaps-naam of vorm wordt hier vermeld, alleen de juiste prediking van Gods Woord en bediening der heilige Sacramenten naar de instelling van Christus, land, naam, vorm en al het menschelijke en veranderlijke overlatende aan het bestuur van die Koning, zóó machtig en vrijgevig, dat Hij Zijn nooit stervende Christelijke gemeente niet door, maar onder en nevens al het menschelijke, vormelijke en veranderlijke, vergadert wil, kan en zal, terwijl de poorten der hel die gemeente nooit zullen overweldigen. Welke gemeente? Zie Kort Begrip, Vr. 40, 41. Dit ruime, maar ook de waarheid en tucht hand havende fundament van de ééne heilige, algemene Christelijke Kerk wordt erkend door alle gelovigen, ook dergenen, die nog in het Herv. Genootschap zijn, in zover zij niet oordelen over de afdeelingen der Christelijke Kerk in ons land, maar over kerkleeraars en gemeenten van andere tijden of landen. De waardige Erskine’s, die in de vorige eeuw een afscheiding van die Nationale Kerk bewerkten, nu onder den naam van Presbyteriaansche Kerk bekend; de waardige Chalmers, die vóór dertig jaren een nieuwe afscheiding uit dezelfde Kerk leidde, onder den naam van vrije Schotsche Kerk; de Dissident of afgescheiden dienaar Gods Bunyan, de Presbyteriaan Retherfort, de Episcopaal John Newton, — alle deze mannen waren van verschillende kerkelijke genootschappen, namen en vormen, en toch werden zij door alle gelovigen als waardige dienst knechten en leidslieden in de groote algemene Christelijke Kerk erkend. De hooggeachte Redacteur van dit Weekblad, de Wel-Eerw. Leeraar Schwartz, is het middel geweest, dat ik langzaam genezen werd van dat ziekelijke kerk-isme, waarin men de heilige, de gemeene Christelijke Kerk verwart en vereenzelvigt met het Hervormd, of eenig ander door mensen opgerichte kerkgenootschap. Z. W. Ew. schreef vóór enige jaren aan de hervormde leeraars: «Gij moogt gelooven, dat gij kerkelijk zijt, om dat gij altijd in zekere gebouwen, of in onderworpenheid aan zekere reglementen en Besturen blijft volharden; doch dat is niet kerkelijk, maar kerksch.” Later, in verband hiermede, gebood Z. W. Ew.: «Er is een ontzaggelijk verschil tusschen een Genootschap en een Kerk, het eerste wordt gemaakt, de tweede wordt geboren. Dit radicale middel tegen onze ziekelijke kerk-sche rigting, kwam mij eerst vreemd voor, uit oorzaak der clerikale kunstbewerking, waaraan wij jaren lang in het Herv. Kerkgenootschap waren overgegeven; maar Gods Woord, vereenigd met de belijdenis en praktijk onzer vaderen, leerde mij hoe langs zoo meer, dat juist dit bijbelsch en Gereformeerd was. Met diepe smart ontwaarde ik nu in voortgaande overtuiging, dat het Hervormd Kerkgenootschap al de kenmerken der ware Kerk van Christus miste, n.l. van verpligte belijdenis en prediking der waarheid, van herderlijke tucht, orde en leiding; waar de geloovige leeraars en leden slechts geduld worden, onder ondragelijke banden zuchtende, terwijl de predikers en verbreiders van alle ketterijen daar niet alleen gedoogd worden, maar daar juist heerschappij voeren en gevierd worden. Ten gevolge daarvan kreeg ik vrijheid en verpligting, mijne vereeniging met zulk een Genootschap op te zeggen, juist omdat ik Gereformeerd ben. Twintig jaren was ik verstoken geweest van herderlijk opzicht en het Avondmaal des Heren; daarbij was ik elf jaren Voorganger in het Evangelisatie-werk; moest bij de behandeling van de leer der Kerk, over den Doop, het doen van belijdenis, het Avondmaal, herderlijk opzicht en tucht handelen. In de leer mocht ik getrouw blijven, en drong de verpligting tot het bovengenoemde aan; maar mijn voorbeeld in dezen was strijdig met mijn onderwijs, door een on-kerkelijk leven. Mijn leerlingen wisten op, zonder lidmaatschap; mijn hoorders bleven verstoken van herderlijk opzicht, tucht en Avondmaal; hunne kinderen bleven ongedoopt. Naar liberale, ontrouwe leeraars kon en mocht ik hen niet wijzen, juist omdat ik zo wel bijbelsch als Gereformeerd was, doordien Gods Woord wil, dat wij van dezulken zullen afwijken, geen gemeenschap met hen mogen hebben, en onze Gereformeerde vaders dezulken niet erkenden, maar hen uitwierpen of van hen uitgingen. Genadig be waarder de Leidsman mijner jeugd mij, dat ik zelf niet in deze behoeften trachtte te voorzien, door eigenmachtig de Herderstaf in de hand te nemen; iets waarvoor ik meermalen aansporing ontving, maar voor welke daad ik immer beefde. Doordien ik nu niet langer buiten de zichtbare kerk van Christus mocht noch kon blijven staan, verzocht ik getrouwe leeraars, om het even van welk Kerkgenootschap, om de bediening van de door God geboden en genadig gegeven Bondzegels. Veertien dagen na dit verzoek in den Heraut, boden zich voor het eerst twee leeraars aan van de Christ. Afgescheiden Gereformeerde Gemeente, hierover met ons te onderhandelen. Wij hadden onderscheiden voorwaarden, in hoofdzaak behelsende, dat men alle prediking en Evangelisatie-werk, gestoeld op de Gereformeerde leer, van welk ge nootschap of Vereniging ook uitgaande, zou eer biedigen, indien deze personen 1. bekwaam en eerbaar bevonden werden. Ook mijn Evangelisatie- werk bleek ik voort te zetten, even vrij en onbelemmerd als vroeger. Evenwel onderwierpen wij ons gaarne aan alles wat met Gods instellingen en onze Gereformeerde kerk-inrichting overeenkomt, terwijl wij het zelfs wenschelijk en plichtmaterlijk vonden den, dat alle Evangelisatie- en zendingwerk, in gewone tijden, van de kerkgemeenten uitga. Deze en meer dergelijke voorwaarden werden door de beide leeraars niet alleen aangenomen, maar zij bewezen zulks ook met daadwerkelijke handelingen, waarvan onderscheiden bij mij bekend waren. Echter wenschten wij dat onze bepalingen nog eerst nader op een klassikale Vergadering der Afgescheidenen overwogen zouden worden; hetwelk 1. maand in onze tegenwoordigheid, en tot voldoening aan onze wensen, geschied is. Nu was het mij niet moeilijk, met de Afgescheiden broeders en vrienden, in een kerkelijke gemeenschap te treden, naar de maal ik reeds meer dan een jaar lang overtuigd werd, dat mijn tegenstand tegen de Afscheiding gegrond was op ingefusste en ingenomen vooroordelen: eensdeels alsof het Herv. Kerkgenootschap de Kerk van Christus omtuinde, en ten anderen, alsof de Afscheiding nu alle teekenen van reinheid en volmaaktheid in zich moest bevatten. Maar God zij dank! Ik mocht zien, dat een oudvaderlijk kerkgenootschap verwoest kon worden, maar dat Christus' Kerk onverwoelbaar was; dat die Kerk in andere kerkgemeenten van uitgegane gelovigen, zou blijven bestaan, waar wettig geordende leeraars en waarheidlievende leden uit een vervallen genootschap uitgaan, en de leer, tucht en Sacramenten belijden, uitvoeren en bedienen, naar de instelling van Christus, met een kerkregtelijke orde en wet, die niet slechts op het papier maar ook in de beoefening gevonden wordt. Was er nu veel in zulk een nieuwe uitgegaan kerkgemeente, hetwelk vermeende of rechtmatige aanmerkingen gaf, dit was geen wonder maar een vanzelfheid, indien wij geen Labbadistische ideaal-kerk, maar een Gereformeerde Kerk zochten, die uit onvolmaakte gelovigen en gelovers bestond; zij is de eenvereniging van allen die de waarheid belijden en in onergekijkend leven wandelen; uit en onder welke zichtbare kerkgenootschap, de onzichtbare kerk, de uitverkorenen ten eeuwigen leven, worden verzameld. Uitspreken en handhaven van de belijdenis der waarheid, was hier daarom noodzakelijke behoefte, als een afdeeling van het Huis Gods, plan van het eeuwige leven. Dat de Christelijke Afgescheidenen in mijn leeftijd wettig waren uitgegaan, onder het geleide van wettige herders en leeraars, dat zij de banier der waarheid, in leer, Sacramenten en tucht weerom mochten opheffen, dat zij geleden en gestreden hadden voor het geloof, eenmaal den heiligen overgeleverd. En doordien ik als Gereformeerde, geen volmaakte leeraars, geen heilige leden, geen rein bestuur zocht, maar een kerkgemeenschap van onvolmaakte zondaren, waaronder daarom band en tucht aanwezig was, daarom kon ik mij niet van hen verwijderd houden, daar onze vroegere Godzalige leeraars (zoo als Lodenstein in zijn beschouwingen van Sion), over de kerkelijke ellende in treurden en dezelfde bestreden, maar hare gemeenschap niet verlieten, zoolang de leer en tucht nog werd gehandhaafd, en de ketters uit hun midden mochten geweerd worden. In den laatsten tijd sprak ik daarom ook, met klimmende vrijmoedigheid, mijn blijdschap uit, indien er van mijn vrienden, met overtuiging, zich bij de afgescheidenen, konden voegen. Daarom mocht ik en een der mede-ondertekenaars in den Heraut, W. K. Dijkstra, na de vermelde onderhandelingen, met vrijmoedigheid tot de gemeenschap der Christelijke Afgescheiden Gereformeerden overgaan, terwijl wij het grote voorrecht mogen genieten Zondag den 8 dezer, te Leeuwarden, openlijk als lidmaten bevestigd te worden, en daarop dadelijk het zoo lang ontbeerde bondzegel van het heilig Avondmaal voor ons za gen aangericht, en met de gemeente het zoo lang verzuimde bevel des Heeren mogen volbrengen: «Verkondigt den dood des Heeren.” En niet alleen mag ik vrede en blijheid in mijn nieuwen weg vinden, maar ook voor het aanzicht van mijn getrouwen Verbonds-God heb ik verplichting, de Gereformeerden in het Hervormd Kerkgenootschap toe te roepen; Geliefde vrienden: o bidt, bidt om licht en moed, tot onpartijdig oordeel en handelen, en dan weet ik zullen ook u, even als ons, schelen van de oogen vallen. Velerlei gerucht en spraak heeft mijn overgang verwekt, zelfs vermoedens niet vrij van laster; daaraan ben ik echter jaren lang gewoon. Mijn getuige echter is in de hemel, dat niet anders mij heeft bewogen, dan lang afgezonderd, lang gezoekde hulp, om naar Gods woord en de leer van onze vaderen, in een kerkgemeenschap te mogen leven, waar Gods waarheid mag en moet geleerd, gehandhaafd en bezegeld worden, door prediking, herderlijk opzicht, tucht en bediening der Sacramenten. Onderscheidene brieven heb ik ontvangen, met vragen en aanmerkingen, uitspraken enz., die in dit stuk grootendeels reeds zijn beantwoord, en welker inhoud ik gaarne verder mondeling wil bespreken, terwijl men opmerkzaam gelieve te wezen op onze bepaling in den Heraut, dat wij gaarne in briefwisseling wensen te treden met hen, die met ons op hetzelfde vrije kerkelijke standpunt stonden, door het heil niet meer van het Herv. kerkgenootschap te verwachten, maar hulp begeeren van alle Gereformeerde leerlijn, om het even tot welk kerkgenootschap behorende. Niet dus tot disputering, maar tot bespreking wat in onzen nood te doen, — daar toe hadden wij uitgenoodigd. — Men meent toch zeker niet in ernst, dat ik de Kerk verlaten heb. Evenmin als die een vervallen huis in Jeruzalem verlaat, daarom buiten de heilige stad staat, in dien hij in diezelfde stad Gods in een ander huis overgaat. Mijn mensen, toch zeker niet in ernst, dat ik de van God gezegende Kerk verlaat. Eilieve, mijn Immanuël heeft meer dan één zegen; Hij kan en wil ook in het nieuw betrokken huis tot mij komen (Joh. IV: 21, 23, 24). Men meent toch zeker niet in ernst, dat ik de Gereformeerde kerk verlaten heb! Want nu juist behoor ik tot een kerkgemeenschap, die de leer en tucht der kerk wederom als grondslag heeft aangenomen. Eindelijk. De waarheidsvrienden van onze Evangelie zijn bijna allen in het Kerkgenootschap gebleven, terwijl ik hen, als vroeger, met vermaning en onderwijzing der waarheid dien. Want onze vrienden alhier wachten nu op de vergadering van Hervormde regtzinnige leeraars in de maand Mei, e. k., om te beraadslagen over hulp inden nood. Gansche scharen zien en wachten met mijne vrienden op die te wachten hulp. En dat die leeraars dan ook in de mogendheid des Heeren meer voor de mensen, en als getrouwe herders en leeraars zich over den nood van herderloosheid en hulpzorg kenden, zóó meer mochten ontfermen als dienaars van Hem, die niet alleen woorden, maar ook daad, niet alleen veel, maar alles gaf voor het leven Zijn schapen. Wat echter mij betreft, ik wenscht te blijven, waar God mij na langen strijd gebracht heeft, zolang daar de leer en tucht wordt gehandhaafd. Want met gedeeltelijk herstel in het Hervormd kerkgenootschap, met dulden van leugen en vervalide heid nevens elkaar ben ik niet gediend, juist omdat ik Christelijk en Gereformeerd ben. Mogt ooit de Gereformeerde leer en tucht wederom kerk-regelmatig in het Hervormd Genootschap gehandhaafd en de dwalende geworven worden, dan hebben de ware Christelijk-Afgescheidenen het doel van hun uitgang bereikt, en wat zou ons dan verhinderen weer om als broeders samen te wonen? Met blijdschap ben ik afgescheiden, zoo als de eerste afgescheidene gemeente te Ulrum, tot zolang de Gereformeerde leer en tucht wederom wettig in het vervallen Hervormd Kerkgenootschap wordt hersteld en gehandhaafd. Tot zolang wensch ik mijn hals te buigen onder den schaad, het lijden, de vermeende en de wezenlijke ellenden en kwalen, van de kerkgemeenschap, waartoe ik mocht overgaan, God biddende, dat Hij alle de belijders der waarheid mag vereenigen in de betrachtende van waarheid en vrede, en wij mogen ophouden te ijveren voor een kerkengemeenschap, door mensen gemaakt, maar onze strijd mag zijn voor de kerk van Christus, geboren uit verkiezende en wederbarende liefde van de drie-eenigen God, en daarom nooit voor verwoesting vatbaar! (Ps. CXXII). De heilwenschedende vriend van allen, die Gods dienst waardig is, Britsum, 14 Febr. 1862. J. H. MAATJES. Gedenkt den Sabbatdag dat gij dien heiligt, enz. Exod. XX: 8—11. I. Landgenoten, mede-christenen en gelovigen! Let op dit Goddelijk gebod met gehoorzaamheid aan hetzelfde. Die niet wilens blind is zal met mij moeten getuigen, dat de overtreding ervan een van Nederland's hoofdzonden is geworden, ja een overtreding, die tegen ons getuigt en tot de Hemel om wraak roept. Het schenden van den dag des Heeren is zelfs door hoge en lage, oude en jonge een gewoonte geworden, waaraan zelfs vele kinderen Gods zich schuldig maken: Velen werken, koopen en verkoopen niet alleen in ’t verborgene; maar ’t gebeurt zelfs openbaar, vooral in deze streken van ons vaderland. Hier hoort en ziet men niet alleen publieke goddelooze vermakelijkheden, waar van een zedig gemoed een afkeer moet hebben; maar op den dag des Heeren worden hier koe beesten ten verkoop naar de markt gebracht en verkocht. O, wie treurt en weent niet met mij over zulk een verregaande goddeloosheid; wat zal het einde zijn van zulk een land en volk? Is ons dierbaar vaderland, waar voorheen de godsvrucht woonde, niet diep gezonken in ongerechtigheden? Hier tegen behoort met mond, pen en daden te getuigen, zij, die de vrees Gods kennen. De overtredingen van dit gebod zijn toch daden die regelrecht strijden tegen het bevel van Hem, door Wie alleen de koningen regeren en de vorsten heersen. O volk, wilt uw aandacht vestigen op de uitdrukkelijke bevelen en voorschriften Gods aangaande de onderhouding des sabbaths, Exod. XVI: 23; Num. XV: 32; Jez. LVI: 2; Jez. LVIII: 13, 14; Jer. XVII: 19—27 en op vele andere plaatsen aangeteekend. Weet dat God zich tegen den sabbath-schender vertoornt; 't land Kanaan werd daarom verwoest en Israël naar Babel gevangen gevoerd. "Dan zal het land aan zijne sabbaten een welgevallen hebben, alle de dagen der verwoesting, en gij zult in het land uwer vijanden zijn; dan zal het land rusten, en aan zijne sabbaten een welgevallen hebben. Alle de dagen der verwoesting zal het rusten, omdat het niet rustte in uwe sabbaten, als gij daarin woondet" (Lev. XXVI: 34, 35); "Zoo twistte ik met de edelen van Juda, en zeide tot hen: Wat voor een boos ding is dit, dat gijlieden doet, en ontheiligt den sabbatdag?" (Neh. XIII: 17). En God wilde daarom een onuitblusschelijk vuur in Jeruzalems poorten aansteken. "Maar indien gij naar mij niet zult hooren, om den sabbatdag te heiligen, en om geen last te dragen, als gij op den sabbatdag door de poorten van Jeruzalem ingaat; zoo zal ik een vuur in hare poorten aansteken, dat de paleizen van Jeruzalem zal verteren, en niet worden uitgebluscht." (Jer. XVII: 27). En in de woestijn zal Zijn grimmigheid over Zijn volk uitgieten om het te verdoen; "Maar het huis Israël werd wederspannig tegen Mij in de woestijn; zij wandelden in Mijne zettingen niet, en verwierpen Mijne regels, welke, zoo ze een mensch doet, zal (hij) door dezelve leven: en zij ontheiligden Mijne sabbatten zeer, dat Ik zeide, Mijne grimmigheid te zullen uitgieten over hen in de woestijn, om hen te verdoen" (Ezech. XX: 13). En behalve het goddelijk gebod, waarop niets valt af te dingen, is het ook de wil van Z. M. onzen koning, dat de onderdanen den sabbat zullen heiligen en eerbiedigen; kennelijk gemaakt bij Besluit van den 10de Maart, 1815, meermaals vernieuwd en aangedrongen. O, dat de plaatselijke besturen dit meer kwa men te handhaven! Het is zoo, hun is vrijheid gelaten om op den Zondag, na het eindigen van de godsdienst, enige vermakelijkheden toe te laten; doch deze vrijheid om zulks toe te staan, geeft ook te gelijk de macht en bevoegdheid, om het te weigeren, te kennen, daar de Koning aller koningen zulks volstrekt en onvoorwaardelijk eist. Daarom herhaal ik mijne stem nog eens. Ach dat toch de machthebber alle partijen en vermakelijkheden en al wat met het doel des sabbats strijdig is, uit steden en plaatsen mochten weren en beletten, en dat ieder het uit de vreezen Gods leerde haten en vlieden. De bloei en welvaart, de rust en zegen van land en volk, regering en onderdanen zijn ten naauwste verbonden aan de onderhouding van des Heeren bevelen, met name vooral ook aan een stipte viering van den rustdag, daar het tegendeel allerlei onheilen, onzedelijkheid, ja de vloek en de toorn Gods op de verachters en ont heiligers van Zijn zichzelf geheiligde dag te weeg brengt. Het schrikkelijk wateroordeel der eerste wereld, en de vuurregen van Sodom mogen ons herinneren, hoe God de Heere het verlaten en vergeten Zijn wetten straft, en tehuis zoekt bij de schuldige, daar die van Sodom, hoe snood en Godtergend ook, slechts alleen te gen het licht der natuur zondigden, maar wij tegen de geheele openbaring Gods, waarin de geheele raad Gods duidelijk kenbaar gemaakt en door beloningen en bedreigingen gesterkt wordt; het heet immers; "Hoort naar Mijn stem, zodan Ik u tot een God zijn, en gij zult Mij tot een volk zijn," en "Wandelt in al den weg, dien Ik u gebieden zal, opdat het u wel ga." Jer. VII: 23. Maar ook is de roepstem Gods aan Nederland ons door zoo vele zegeningen en oordeelen geopenbaard, zijnde vele plaatsen getuigen geweest hoe dat Gods onweerstaanbare hand veelen door een aanstekende ziekte (de cholera of pokken) heeft doen ten grave dalen. Zijn wij verschoond gebleven van dat gevaar en van zoo vele andere onheilen en verwoestingen, die elders blijken gaven van de sterkte van Gods toorn, het is voorzeker niet geschied opdat wij zouden voortgaan in het ont heiligen van ’s Heeren dag en naam, verachting van Zijn dienst en andere tergingen; maar veeleer opdat wij deze en zoo vele andere weldaden met eenen oprechten en naar Gods wet geregelden wandel, dankbaar zouden beantwoorden, en opdat het ons tot bekeering zoude leiden, zoals de Heere ons in Zijn Woord toeroept: "Of veracht gij de rijkdom Zijn goedertierendheid, en verdraagzaamheid, en lankmoedigheid, niet wetende dat de goedertierendheid Gods u tot bekeering leidt." Rom. II: 4. O, blijven wij voortgaan in het overtreden van des Heeren heilige instellingen, zoo zullen wij onszelf een toorn ver gaderen als eenen schat, in de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods. O, willen wij dat God de Heere ons en het gehele vaderland zijn heil doen zien, dan moeten wij ook in Zijne geboden wandelen en ons den naam van een recht Christelijk volk waardig maken: "Want gerechtigheid verhoogt een volk, terwijl de zonde een schandvlek der naties is. O, volk des verbonds! laat ons hiervoor waken, en in de vrezen des Heeren deze dag vieren naar Zijn wil, denkende hoe dat de rechtvaardige God, die de wet gaf met donder en bliksem, de schuldige geens zins zal onschuldig houden. Hij roept ons toe: "Indien Mijn kinderen Mijn wet verlaten, Ik zal ze met de roede bezuiken." Hij zegt: "Ik ben de Heere uw God, die u uit uw diensthuis uitgeleid heb. Gedenkt den sabbat dag dat 2ii dienst heiligentz. T. H. U. A. Ingezonden door Werkendam, April 1862. W. H. van Leeuwen, v. d. m. 271 272 273 Uit de Heiden-wereld. Een planter in West-Indië had aan zijn negerslaven het bidden gestreng verboden. Maar te vergeefs. Hij hoorde, dat zijne negers voortgingen met bidden, en hij verraste werkelijk eenigen, terwijl zij onder het gebed nederknelden. Dan beval hij, dat zij drie dagen lang al hunnen arbeid in huis en op het veld knielend zouden verrichten. Het wreede bevel werd volgetrokken. Een oude neger werd vreeselijk gegeeseld en telkens na iedere geeseling gevraagd, of hij het bidden wilde laten. Zijn antwoord was: "Massa kan mijn vleesch geeselen, maar hij kan mijne ziel niet geeselen; ik moet bidden, massa! en ik wil bidden, massa!" Een neger werd werkelijk opgehangen en zijn lichaam tot een afschrikwekkend voorbeeld aan de galg gehecht. Een andere neger kreeg zoo dikwijls telkens 39 geeselslagen, dat zelfs de ruwe neger, die de straf uitvoerde, de opziener bad, dat hij mogt ophouden. Te vergeefs! hij werd op een ladder gebonden en weer onbarmhartig geslagen; los gebonden, viel hij op den grond neder; men hief hem op, maar hij zonk weer ineen. In het hospitaal gebracht, stierf hij na weinige oogblikken. En wat was zijn misdaad? Hij had gebeden. En hoe waren deze misdadigers jegens hunne moordenaars gezind? Een, half dood, met verscheurden rug, zwemmende in zijn bloed, werd door zijn pijniger gevraagd: "Wat kan uw Jezus Christus nu voor u doen?" Hij antwoordde: "Hij leert mij, u te vergeven!" Toen een zendeling op Berbice de namen van zijn gemeente opriep, om te vernemen hoeveel ieder van hen wilde tot opbouw van een nieuwe kerk, riep hij ook de naam op van Fitzgerald Matthew. "Hier ben ik," riep de geroepene en strompelde met zijn houten been uit de verzameling naar de zendeling. Toen hij daar stond, stak hij zijn handen in zijn zak, nam er wat zilver uit en zei driftig: "Dat is voor mij, massa!" Toen de zendeling zei, dat hij zijn geld vooralsnog maar houden moest, - op een anderen tijd zou hij het wel in ontvangst nemen, - antwoordde de neger: Ach, massa! Gods werk moet gedaan worden, en ik kan sterven." Daarop tastte hij in een anderen zak, haalde een ander zilverstuk te voorschijn en zei: dat is voor mijne vrouw, massa!" Toen stak hij zijn hand nog in een anderen zak, haalde er een eenigszinds klein pakje uit te voorschijn en zei: "En dat is voor mijn kind, massa!" Er waren te zamen bijna 36 gulden. Voorwaar een grote som voor een armen neger met een houten been! Hoeveel iemand zou niet beschaamd staan als hij, wat hij zelf in een gelijk geval gedaan heeft, met dat voorbeeld vergelijkt! Het is nu zo'n wat honderd jaren geleden dat de zendeling Rauch, een lid der broedergemeente, onder een Indianen-stam in Noord-Amerika aanbeeldde. De eerste Indiaan, die tot Christus bekeerde werd, heette Tschoop. Het moest in het oog vallen, hoe deze man, vroeger de wildste onder de wilden, door zijn bekeering een geheel nieuw mens geworden was. Wat het eigenlijk geweest was, waardoor hij tot Christus gebracht en tot een nieuw schepsel wedergeboren was, daarvan gaf hij later de volgende getuigenis. "Broeders," zei hij eens, "ik ben een Heiden geweest, ben onder de Heidenen oud geworden en weet dus zeer wel, hoe het met de Heidenen gelegen is. Er kwam eens een prediker bij ons, die ons leeren wilde en die aanving: den wij: «Ei! meent gij dan, dat wij dat niet weten; ga maar weder heen, vanwaar gij gekomen zijt.» Een andermaal kwam er een prediker, die ons wilde leeren: «Gij moogt niet stelen, niet zuipen, niet liegen, enz.» Wij antwoordden hem: «Gij dwaas! denkt gij dan, dat wij dat niet weten? Leer dat zelf maar eerst en leer dan de lieden, tot welke gij behoort, dat zij dat niet doen.» En wij zonden hem weg. Na eenigen tijd kwam Rauch in mijn hut en zei: «Ik kom tot u in de naam van Jezus, die zondaren zalig maken wil. Tot dat doel is Hij mensch geworden, heeft zijn bloed voor hen vergoten, is voor hen aan het kruis gestorven, opdat zij niet voor eeuwig zouden verloren gaan.» Ik antwoordde niets. Des avonds legde de zendeling zich op een plank in mijn hut neder en sliep in. Ik plaatste mij voor hem. «Wat is dat voor een mens, die hier zoo gerust slapen kan; hier ligt toch mijn strijdbijl, met welke ik hem het hoofd kloven en hem in het bosch werpen konde, zonder dat iemand er mij naar vroeg.» Zijne woorden hadden mijn hart getroffen. Ik kon ze niet uit de gedachten zetten. Zij kwamen mij telkens weer te binnen en gedurig dacht ik aan de Heere Jezus en aan Zijn lijden en sterven voor zondaren. Toen dacht ik: dat is toch wat anders! en ik vertolkte voor de Indianen de woorden, die Rauch nog verder met ons sprak. Zoo is er door Gods genade een nieuw leven onder ons opgewekt. Daarom zeg ik u broeders: predikt de Heidenen Christus, en Zijn bloed en Zijn dood, wanneer gij hem tot een zegen voor hen wilt maken. Een Indiaan, die door zijn geheel gemoed bestaan en leven toonde, dat hij oprecht tot de Heere Jezus Christus bekeerd was, werd eens door eenen blanke gevraagd, hem te verhalen, hoe die verandering in zijn innerlijk gemoed leven was toegegaan. Hij antwoordde, dat hij hem dat zoo niet met woorden kon uitdrukken, maar dat hij hem dat wel wilde toonen. Hij nam den blanke daarop met zich in het bosch. Eindelijk bleef hij staan, verzamelde wat afgevallen hout en legde dat in een kring. Vervolgens nam hij eenen worm en zette die midden in den kring. Toen stak hij het hout aan. Zodra de worm de hitte bespeurde, kroop hij nu eens naar deze, dan naar gene zijde; maar overal was vuur. Nadat hij zich te vergeefs naar alle zijden gewend had, keerde hij midden in den kring terug en strekte zich daar wanhopig uit om te sterven. In dit oogenblik nam de Indiaan den worm in zijn hand. "Dit," zeide hij, "was de weg, langs welken God mij geleid heeft. Ik leerde mijzelf evenals een zondaar kennen, ik zag mijzelf in gevaar; ik zag Gods vertoornd oog op mij gevestigd. Ik beproefde om het hier te ontvlieden: daar was vuur; — ik beproefde het om ginds te ontvlieden: daar was vuur; Eindelijk gaf ik het hopeloos verloren en verlangde te sterven: toen kwam de Heere Jezus Christus door Zijn Woord en Geest tot mij, en mijn ziel was gered. Een arme kleine Afrikaanse neger van tien jaren hoorde eens de prediking van eenen zendeling en werd daardoor zoo getroffen, dat hij met geheel zijn hart voortaan de Heere Jezus aan hing. Toen zijn meester, een bitter vijand van de zendelingen, dat vernam, verbood hij hem gestreng om weer naar de preek van de zendelingen te gaan, onder bedreiging dat hij hem, zoo hij zulks ooit weer onderstond, dood zou laten gescennen. De arme knaap kwam daardoor in grooten tweestrijd. Zijn hart trok hem daarheen, waar hij van Christus, Zijn lieven Zaligmaker, kon hooren spreken; maar hij vreesde de straf van zijn gestrengen meester. Eindelijk waagde hij het toch weer en ging naar de preek. Zijn heer vernam het en liet hem terstonden na zijn huiskomst voor zich roepen. Na hevig op hem uit gevaren te zijn, liet hij hem 25 zweepslagen geven en vroeg hem daarop spottend: "Wat kan Jezus Christus nu voor u doen?" "Hij geeft mij kracht," zeide het arme kind, "om dit geduldig te dragen." "Geef hem nog 25!" zeide de onbarmhartige booswicht. Het geschiedde. "Wat kan Jezus Christus nu voor u doen?" hernam hij met boosaardigen lach. "Hij is mij behulpzaam om aan een toekomende vergelding te denken," antwoordde de arme jongen. "Geef hem nog 25!" schreeuwde de wreedaard, van woede schier buiten zichzelf. Ook dat geschiedde. En terwijl hij zich met het gejammer van zijn stervend slagtoffer vermaakte, vroeg hij nog eens: "Wat kan Jezus Christus nu voor u doen?" De jonge martelaar zamelde zijn laatste krachten bij elkaar om nog de woorden uit te brengen: "Hij helpt mij voor u te bidden, heer!" Daarop zonk hij neder en blies den laatsten adem uit. EEN EGOÏST TOT ZWIJGEN GEBRAGT. In Engeland leefde eens een man, die zeer ingenomen was met de zending onder de Heidenen, en die daarvoor zeer aanzienlijke sommen opofferde. Hij ontmoette een man van een heel tegenovergestelde denkwijze, die met veel wijsheid staande hield, dat men zeer dwaas handelde als men aan zulke zaken zijn geld uitgaf. Dat kon men wel beter besteden. Men wist ook niet, hoe er met dat geld gehandeld werd. Neen! dan was het toch beter, dat men het geld aan de armen in zijn nabijheid besteedde. Dan kon men het nut zien dat er met gedaan werd. En op die wijze redeneerde hij verder. Dat begon onzen zendingsvriend te verdrienen. "Ik wil," zei hij daarom, "voor de armen onzer stad gaarne zoo en zooveel geven, als gij een gelijke som geven wilt." — "Zoo meen ik het niet," zei de ander, "maar als gij dan toch in de verte werken wilt, waarom dan juist zoo ver? Denk dan nog liever aan de ongelukkigen in Ierland." — "Ik wil gaarne zoo en zooveel voor de armen in Ierland geven," herhaalde hij, "als gij het insgelijks doet." — "Zoo meen ik het nu niet," zei de ander; en - ging weg. Maar wat meenen zulke mensen dan? Ze meenen, dat men aan niemand denken moet, dan aan zichzelf, en voor niemand zorgen, dan voor zichzelf! Ingezonden door G. J. R. Gron. EEN ANTWOORD OP DE VRAAG IN No. 22 j.1. DEZES, AANGAANDE DE TWEE TEKSTEN, DE WELKE SCHIJNEN TE STRIJDEN: DEUT. V: 94 EN EZECH. XVIII: 20. Wat het eerste betreft: Want Ik de Heere, uw God, ben een ijverig God, die de misdaad der vaders bezoekt aan de kinderen, en aan het derde, en aan het vierde lid dergenen die Mijn halen. Dit sprak God, vloeiend uit Zijne onveranderlijke rechtvaardigheid en heiligheid. Waarom schoon het Werk-Verbond verbroken is om de mens te rechtvaardigen, zo houdt God echter het recht om een volmaakte gehoorzaamheid te vorderen, en de mens is schuldig aan Gods eis te gehoorzamen, zelfs na de verbreking. Hierdoor is God niet van Zijn recht uitgevallen. Alle mensen buiten Christus levende, zijn toch, volgens de verbreking des Werk-Verbonds, schuldig aan de bedreigde straffen, gelijk Mozes, de knecht Gods ook uitriep, Exod. XXXIV: 7: "Die de welvaardigheid bewaakt aan vele duizenden, die de ongerechtigheid, en overtreding, en zonde vergeeft; die de schuldige geenszins onschuldig houdt, bezoekende de ongerechtigheid der vaderen aan de kinderen, en aan de kindskinderen, in het derde en in het vierde lid." En ziet, de Heere heeft zulks ook bevestigd, als met het vergaan der eerste wereld, Gen. VII, en Sodom en Gomorra, Gen. XIX; ook aan Israël, in de zonde van het gouden kalf, Exod. XXXII, en in Davids zonde, die het volk telde, 2 Sam. XXIV, en Eli ondervond ook mede dit recht Gods, 1 Sam. II, enz. —Zo zijn de kinderen gestraft; doch zij werden gestraft naar hunne eigene zonden, die God dan, naar Zijn recht aan hen vervulde, om de zonden der vaderen. En het tweede van Ezech. XVIII: 20: "De zoon zal niet dragen de ongerechtigheid des vaders," enz. Dit spreekt God uit Zijne barmhartigheid, vloeijende uit het Genade-Verbond, en dan ziet het vooral op hen, die in die weg tot God bekeerd wordt: want daarop heeft dit zijn toepassing, gelijk de tekst ons duidelijk aantoont, Ezech. XVIII: 14—19. O, waarde lezers en hoorders! dat dit laatste door ons allen mag gekend worden, om door een ware keering alzoo in die weg vergeving te zoeken bij de Heere, opdat de rechtvaardige God de bedreiging niet op ons toepasse: Want wij en onze vaderen hebben gezondigd. O, ik las heden morgen Dan. IX en mijne zucht en bede was: O Heere! verwek in onze dagen zulke Daniels, zulke bidders, zulke belijders, kon en mag het zijn ook in onze Vorsten en Overheden, opdat er een buigen en vallen voor de Heere openbaar worde. O volk des Heeren! smeekt God den Heere, uw God, met Daniël om den Geest der genade en der gebeden, opdat wij op den eerstkomende Pinksteren niet weder Gods slaande hand komen te ondervinden, gelijk die verschrikkelijke wind voor twee jaren op Pinksteren; maar dat de wind des Geestes mogt worden uitgestort. Wij durven niet ontkennen, of er openbaart zich hier iets van die Geest. In ons naastgelegen stadje Nieuwpoort is thans een grote beweging en opmerkelijke verandering. Een ieder staat te vragen: Wat mag toch dit zijn? Die voor eenige weken nog grote goddeloozen waren, ja spotters met God en Zijne dienst, zoeken nu de Heere en Zijne dienst en Zijn volk. Een zeventig of tachtig, ja soms meer komen Zondag op Zondag over de rivier bij ons ter kerk, zodat ons nieuw Godshuis vol wordt. Van sommigen mogen wij het goede verwachten. O Heere! stort uw Geest uit. O Heere! ge denk aan Sion. Dat Uw belofte hier en rondom mag vervuld worden! Schoonhoven, den 31 Mei 1862. T. H. UITTEBANDIJK, v. d. m. 274 275 276 Mengelingen, Berichten, enz. Nederland. De Amsterdamsche Courant meldt in een van haar jongste nummers: het Schijnt dat onze tegenwoordige regering bijzonder Franschgezind is. De bestekken toch en de voorwaarden van het vervaardigen van den bovenbouw der bruggen bij Zutphen en Venlo, van den bovenbouw van twee bruggen in Limburg en van één brug in Noord-Brabant, zijn door den minister Thorbecke in de Fransche taal uitgegeven, zonder dat daarvan zelfs eenige Hollandsche vertaling is te verkrijgen. En, terwijl men voor vreemde mededingers thans zegels verkrijgbaar stelt bij onze consulaire agenten buitenslands, is het slechts met moeite, dat de Hollandsche industriëlen een Fransch bestek mag worden! De kolossale werken, die aldus uitgeschreven zijn, kunnen echter allen, met uitzondering van rails, door Nederlandse industriëlen vervaardigd worden. Hollandsche bestekken en voorwaarden van de werken bestaan niet. Onze industriëlen moeten zich dus voegen naar de bepalingen van de Fransche stukken. Ook zullen de Hollandsche industriëlen, ten behoeve van Nederlandse werken, hun inschrijvingsbilletten in het Fransch moeten leveren. Ook zullen de Hollandsche industriëlen, ten behoeve van Nederlandse werken, hun inschrijvingsbilletten in het Fransch moeten leveren. Volgens een bericht van de Londense Times laat de telegrafische communicatie tussen Alexandria en Engeland over Malta, Italië en Frankrijk thans niets te wensen over, en worden de berichten tussen Malta en Dschubal in de Rode Zee, tot nog toe het verste telegraafstation op den weg naar Indië, in weinige uren overgebracht. Noord-Amerika. Te Washington wordt, terwijl de hoop op spoedige onderwerping der afvallige Zuider-staten steeds toeneemt, de wetgeving der Unie allengs gewijzigd in den geest der Noorder-staten, welke de instelling der slavernij afschaffen, of althans haar uitbreiding wil beletten. Zoo is, blijkens de berichten uit New-York van den 10den Mei jl., bij het Senaat der Unie de zoogenaamde homestead-wet aangenomen, welke strekt om aan landverhuizers het bekomen van grond tot ontginning gemakkelijk te maken. In de laatste jaren was in elke wetgevende zitting van de zijde der republikeinsche partij een voordragt van die strekking gedaan; maar de democratische partij (of voorstanders van de belangen der slavenhouders), welke vóór den afval der zuidelijke staten de meerderheid in den Senaat, had dezelve telkens eenstemmig verworpen met het doel om zich voor de uitbreiding der slavernij te kunnen bedienen van de eindeloze uitgestrektheid ten westen grond, welke de Unie tusschen Mississippi en de Stille Zuidzee bezit. Het nu door het Senaat der Unie genomen besluit, heeft de strekking om die vruchtbare wildernissen, welke het Zuiden voor de slavernij beschikbaar wilde houden, voor den vrije arbeid open te stellen. Bij de bedoelde wet is bepaald, dat ieder hoofd van een huisgezin, alsmede ieder op zichzelf staand persoon van minstens 21 jaar oud, een uitgestrektheid grond daarvan in eigendom zal kunnen bekomen om te ontginnen, en wel hoogstens 160 acres tot den vasten prijs van 1 dollar 25 cents per acre, zonder enige kosten. 24 Mei. De bondstroepen hebben, zonder te stand te ontmoeten, Norfolk bezet. Zij vonden er de werften, het arsenaal en alle schepen, door de Zuidelijken vernield. Men verwachtte dat zij bij Bolton's Bridge, 15 mijlen van Richmond, zou den stand houden om slag te leveren. Acht kanonnenbooten der Zuidelijken hadden het eskader der Noordelijken onder bevel van den admiraal Foote aangetast, maar waren met verlies van drie vaartuigen afgeslagen. Ook de stoomboot Galena van de Noordelijken was de Jamesrivier opgevaren, en had de batterijen der Zuidelijken bij Days Point tot zwijgen gebracht. 28 Mei. De bondstroepen hebben Pensacola veroverd. Kerknieuws Langeslag (Gem. Heino), 26 Mei 1862. — Giste-ren hadden wij het voorrecht met volle goedkeuring der classis Zwolle, door den WEerw. Heer L. Dijkstra, Pred. te Steenwijk, als daartoe benoemd, tot een Christelijke Afgescheiden Gereformeerde Gemeente bevestigd te worden. ZEerw. sprak bij deze gelegenheid des morgens over Jez. LV: 5, en des namiddags over Coloss. I: 3—5. Voor weinige jaren was hier nog maar een zeer klein getal dat de waarheid beminde, en zich de moeite getroostte om ze in naburige plaatsen te horen verkondigen. Wij kunnen dus bij dezen met waarheid zeggen: De Heere doet nog wel bij Sion naar Zijn welbehagen, en Hij bouwt de muren van Jeruzalem nog op. Dat Hij ons verder zegene naar Zijn beloften, en verwaardigt te beginnen en voort te gaan in Zijn Naam en in Zijn kracht is onze vurige bede. G. H. van de Vegte, Ouderl. D. Z. Maat, M. Dunnewind, Diaken W. Hofman, Liessens, 23 Mei 1862. — Na een voorafgaande predikatie uit Ps. CXLIII: 10 door den WelEerw. Leeraar Y. J. Veenstra als Consulent dezer Gem. was het dat wij stemming hielden uit een al te vroeg gemaakte nominatie welke hier alfabetisch volgt: de WelEerw. Leeraren Ds. Duijvestijn te Nijeveen, Eizinga te Nijeveen en Kreuken te Rallen-, bij het openen der briefjes bleek, dat met algemeene stemmen bevroren is de WelEerw. Heer R. Eizinga, Pred. te Nijeveen. Mogt het zijn het welbehagen des Heeren, dat ZEerw. tot ons overkomt is onze wens en bede. NIMMUH H.pn. Nrlrnrnriil. JA#//LC/Utw • T. R. Sinia, Ouderl. Te laat ingekomen voor het vorige nummer. VERBETERING. In Nummer 22 van dezes in het gedicht "Jezus is ten hemel gevaren" staat: "wie beeft niet het niet te noemen," moet zijn "wie beeft niet het te noemen." Ook is ter drukkerij per abuis verkeerd aangeduid in dat Nummer, kol. 262 de daar geplaatste noot. Dat aanwijzingsteeken had moeten staan in het bericht uit Engeland, achter het woord "Nieuw-Zeeland"; want niet Aleppo, maar Nieuw-Zeeland is een der voornaamste eilanden in Australië. Redactie. AD VERTENTIEN. De Boekhandelaar S. VAN VELZEN Jr. te Kampen, heeft bij alle solide Boekhandelaren de Intekening opengesteld OP EEN FEESTSTOFFEN, DOOR S. VAN VELZEN, Leeraar bij de Theologische School te Kampen.
29,873
MMKWG01:022133004:mpeg21_3
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,880
Nieuw archief voor wiskunde, 1880, Deel: Deel VI Stuk 2, 1880
null
Dutch
Spoken
3,877
7,878
Volgens den bekenden regel voor de vermenigvuldiging van determinanten is de laatste determinant gelijk aan het product «, cc2 a3 ,. a, «, f3. @3 • • bi b2 b3 , , 7i 7i 7j ■ • X Cj c2 c3. , 14 waarvan de tweede factor niet anders is dan de gegeven determinant D. Laten wij nu die elementen van den determinant te, «2 as. 131 f32 (33 (3,,. 71 72 7.t 7i • • • • welke de diagonaal vormen van boven links tot onder rechts, onveranderd; terwijl wij al de andere elementen gelijk maken; zoo ontstaat een determinant AAA. A (32 A A A A 7, A A A A • Leze is gelijk aan q>(A) A—-—; waarin A 4>(A) = (*l-A)(j3l-A)(y1-A)(it-A).., (Men zie Salmon, Algebre Supérieure, pag. 19, Ex. XY.) Nemen wij eindelijk «, = (32 =y3 =. ... -f 1, en X— —l, dan is (p(\) 2“, als de determinant is van de nde orde, en men verkrijgt +1 -1 -1 -1.. -1 +1 -1 -1.. -1 -1 +1 -1.. _1 _i _1 +1. _ =2 Men heeft derhalve a,-a.2 a3 .. bl~b.l~b3 —.. c,~ei—c3 .. —a3—.. b{ -f i2 —b3. Cj-(-Cj c3 —. ~at—a j-t-«3 —.. ~ bt-b3 + b3—. —c,— c2 +c3 -. = a , h , c(. 2 * ' (2’ -n. 2"~1)X “J J: c> ' ’ ; zoodat wij geraakt zijn tot de stelling: Als men ineen determinant van de «dl! orde elke rij vermindert met de som van al de overige, dan is daardoor de oorspronkelijke determinant vermenigvuldigd met 2" n. 2 ’ ”1. Bij een determinant der derde orde is die factor 4; bij een der vierde orde =—l6. Men heeft dus a|—«2 a3 c! —C2~ C3 ai cl| a.I-\-ai-~a3—6, ci +cï ~~ c3 a2 b% c% • -ay – rtj —«3 b-3 cl ~~ Cl +C3 ö3 b3 3 j Bij een determinant der tweede orde is die factor —0; zooals dan ook duidelijk a> ~ai bl b3 _ o is. – bi 2 Maar dit is dan ook het eenige geval, dat die factor nul is; overigens is hij steeds negatief. Het behoeft geen betoog, dat dezelfde bewerking met de kolommen ook hetzelfde gevolg heeft. Het is bijna overbodig er op te wijzen, dat die stelling in sommige gevallen tot vereenvoudiging vaneen determinant kan leiden. Het gebruik, dat van de sommatieformule van Euler inde kansrekening gemaakt wordt, en de verschillende wijzen, waarop men die formule ziet voorgesteld, gaf mij aanleiding haar nader te onderzoeken. Ik ben daardoor tot een bewijs geraakt, dat zich wel is waar in den grond niet van het meest gewone onderscheidt, maar m.i. toch duidelijker is. Dat bewijs is als volgt. Volgens het theorema van Taylor is ƒ(«+*)-ƒ(«) = */(«)+ —ƒ»+ ƒ» + ~:ï7^fV{a) +.. Evenzoo f{a -f 2 h)-/(a -f k) =Af(a+ h) + ~ f"(a +k)+ ~~ f"(a +h) + ' + r. 2.3.4 + • • • f(a + 3 h)-f(a +2 k) hf(a + 2 *) + ™ fifl + 2A) + + o>f"'[a f aA) + ïxo/,F'(fl+2*>+• • • ƒO+ * A) -ƒ(« +(» -1) %) =hf(« + («- 1) h) +J~ /"(« + (ra-l)A) + + j 23 f''(« +(«—!)A) + —n —. .. Al deze vergelijkingen samenstellende, verkrijgt men /{o + ■«*)-ƒ(«) A 2 /(« + S /'(a+i>A) + + mY'"l‘+'*>+roïY/,>+'*) ■ ■ •(I) »-i. r=”-1 waarin 2 geschreven is voor 2. o r=° Stelt men nu f'(x) = F{x), dan is het eerste lid van (1) Jat- uh) f,a) —f‘‘ +"b F{x)dx, inde onderstelling, dat ƒ'(*) eindig en continue is, als x gaat van a tot a-\nh. Men verkrijgt zoodoende uit (1) 2Fya\ph) = ~ f‘ + ,iF(x)dx- F'(a + ph)- ' iT3 2r(ffl + waarin ter vereenvoudiging de grenzen der sommatie zijn weggelaten, zijnde die steeds 0 en n— 1. Vervangt men in (1) F(x) door F\x), en neemt men in acht, dat J"y"bF \,x)dx F(a + nA)-F(a), als F' (x) eindig en continue is tusschen de grenzen a, en a\nh voor x, dan komt 1 h 2 F\a \pli) – (F(a-\-n A) —F{a)) – 2F"(a+yi)- l7^-4 ±Ph) •• ■ W Evenzoo, en als F"{x), F"\x) enz. eindig en continue zijn voor de waarden van x van a tot a\nli, 1 h 2F" {a\p h) =-[F(« + n h)- F («)) -^~ZF'(a+ph)- (3) 2F'\a\-pk) (F\a-\-nh)-F"(a)- iy(a\ph)~ ... (4) enz. Substitueert men (2), (3), (4) enz. in (1) dan komt ~i' F{a +pk) ~ " tF[x)dx— ‘ (F{a + nh)-F(a)) + +JthF’ (a f nh)-F (a)) +A. hr [F"{a + uh)-F" («)) + ■\-A.ih3KF"{a^nh)-F"{a))\. ~. (5) waarin de coëfficiënten A,, Al, A, enz. nog moeten bepaald worden, hetgeen wij doen langs den gewonen weg, doorvoor F[x) eene bepaalde functie te kiezen, namelijk F(x)=zer. De formule (5) wordt voor dat geval «• + «- + *+tf-+**+. +e- + i-,3* = + + +A, h{e‘ '"'b—e")\-Alh‘l{e', +"b – e') 4A3 h ’ (e" +"b e"). f* ‘‘ b Het eerste lid dezer vergelijking is =e' X -b—-. Deelt men dus beide leden door e, + “4-e'7, dan komt eb _ \ -d-3hl \ A \ A .Ji' \• • • (®) Nu is e4- 1 A 2 + 1.2* 1.2.3.47 + 1.2.3.4.6* •■ ’ (7) waarin 2?,, _ö3 , i?5 , enz. de Bernouilliaansche coëfficiënten zijn. Eigenaardiger is het, en ook gemakkelijker ter voorkoming van vergissingen, als de grenzen der sommatie en der integratie dezelfde zijn. Dit nu is terstond te verkrijgen, als men bij beide leden van (8) optelt F(a + nh). Men verkrijgt dan V ƒ(«+?*) =.\f'‘+nhF{x)dx±\[Aa\nh)\F{a>) + p=o » ' + + f’jz (!■'"(« + **)-■*'"(«))+ • ■ • (9) Om tot den meest gewonen vorm te komen, waarondei men de formule van Eulf.h schrijft, zullen wij stellen – 4>(“) + 2 F[a) – p-g F'\a) + ÏJJA F 1.2.3.4.5.6 F ' als (p[x) is de onbepaalde integraal fF'{x)dx, dan is V I{a\pl)— C+ yQia + nhji 't F{a 4 »*) 4 + /> = () /(t i,i|j ? Fr(a-\nk)— .• ■ (1()) “ÏXO* »■ft)+ 1.2.3.4.5.6 v ' Stelt men nu T{,) -9, dns 4>M =ƒ***• en verstaat men door S ~) de som, die men verkrijgt door samentelling der waarden, die ?/"=F{r) verkrijgt door aan * waarden te geven, die telkens met h opklimmen; dan kan men schrijven „1r ,1 i t B* d'y I BJ. Sg C\-Jydx\ ,2y+ i.ldx 1.2.3.4dF' + 1.2.3.45.6 dx° hierin heeft men voor * te substitueeren de bovenste grens der sommatie, welke tevens die der integratie is, terwijl C afhangt van de onderste grens, en dus voor elk bijzonder geval afzonderlijk onderzocht wordt. Onder dezen vorm vindt men de formule van Etjler, als men ze afleidt door middel van de theorie der eindige differentiën (zie b.v. Lacroix , Traité élémentaire du calcul différentiel et du calcul mtègral, pag. 578); en is ze ook aangegeven door Lobatto in zijne Lessen over de differentiaal- en integraalrekening, Deel, bladz. 386. Zoo leidt ze ook gemakkelijk tot de zoo bruikbare formule van Stirling ter benadering van 1.2.3...*, als x een groot getal, is, welke formule men met zooveel nut toepast inde kansrekening, zooa s men ook ziet inde dissertatie van den Heer Nisck Blok, getiteld Over ziekt van de methode der kleinste kwadraten. GESCHIEDENIS EN BIBLIOGRAPHIE DER WISKUNDE. Beginselen der Stereometrie door Br. C. J. Matthes, Hoogleeraar aan de Universiteit te Amsterdam. Amsterdam C. G. van der Post, 1878. DOOK CORNEILLE L. LAND RÉ. Het aantal leerboeken over de vlakke meetkunde is vele malen grooter dan dat over de meetkunde der ruimte; dit bekende feit moge zijne verklaring vinden inde vermeende behoeften van vele leerlingen, vooral met het oog op examen-programma’s; het is er niet minder betreurenswaardig om. Zoowel toch uiteen practisch, als uiteen pedagogisch oogpunt is de ruimte der beschouwing niet minder waard dan het platte vlak. Is het hierom belangrijk, als er in Nederland een goed werkje uitkomt over de lichaamsmeting, zoo zou het te bejammeren zijn, als men dit zoo ongemerkt liet voorbijgaan, vooral als zulk werkje zieh in zoo vele opzichten onderscheidt van andere, als dit het geval is met de Beginselen der Stereometrie van Dr. J. C. Mattïies. Daarom heb ik lust, die uitgave kort te bespreken, zelfs al hadden meer bevoegden dat beter kunnen doen. Ik begin dan met te zeggen, dat de hoofdindruk, dien ik van dit boekje verkreeg, een hoogst gunstige is, hetgeen mijne bedenkingen niet weerhouden mag, die ik meen hier en daar te moeten maken. Het boekje is verdeeld in drie hoofdstakken; het eerste hoofdstuk ligging en snijding van lijnen en vlakken heeft blijkens de motto’s tot leidende gedachten, dat men inde meetkunde het begrip beweging niet kan missen, en dat men, waar er slechts sprake is van stand (Lagebeziehungen), geen gebruik moet maken van lengte van lijnen noch van grootte van hoeken. Met het eerste dezer beginselen kan ik mij volkomen vereenigen, temeer daar in dezen tijd beweging heerschend wordt op natuurphilosophisch gebied; minder ben ik het er mede eens, de meetkundige uitgebreidheden te vereenzelvigen met beweging, en dus te zeggen b. v. Een plat vlak is de beweging ..... Mij dunkt, men heeft hier te doen met oorzaak en uitwerking. Aan het tweede beginsel, dat prof. M. zoo streng mogelijk heeft volgehouden, danken wij schoone bewijzen; echter vrees ik, dat eene enkele maal, namelijk bij het bewijs der gelijkheid van hoeken met evenwijdige beenen, de strengheid er onder geleden heeft. Bijzonder trof mij de schoonheid der bewijzen van de stellingen I, XX en XXII. Zeer duidelijk vind ik de beschouwing omtrent supplementaire drievlakkige hoeken. Het tweede hoofdstuk behandelt de plalvlakldge lichamen. Belangrijk is hierin vooral de wijze, waarop de inhoud van het driehoekig prisma wordt besproken. De geldigheid der inhoudsformule J h(G 4- 4Jf-f B) heeft zeker groote waarde; maar ook alleen dan, als men althans de prismatoïde behandelt, hetgeen niet moeilijk is. De wet van Euler vindt men bewezen met haar voornaamste gevolgen, voor eenvoudige lichamen; maar het blijkt niet, wat men door eenvoudige lichamen te verstaan heeft, – waarschijnlijk convexe lichamen, hoewel de wet van Euler veel verder strekking heeft. Menige belangrijke waarheid komt in dit hoofdstuk voor, die men in andere elementaire werken vergeefs zoekt. In het derde hoofdstuk wordt gehandeld over de gebogen oppervlakken en de lichamen daardoor begrensd. In het bijzonder moet ik hier wijzen op den weg, langs welken prof. M. geraakt tot het oppervlak en den inhoud van het omwentelingslichaam, welks beschrijvende figuur een cirkel is. Hij maakt daarbij geen gebruik van den regel van Guldin; maar behandelt vooraf het lichaam, ontstaan door de wenteling vaneen veelhoek, die eene as van symmetrie heeft om eene lijn, evenwijdig met die as en in het vlak van den veelhoek. Hier en daar treft men eenige vraagstukken aan; ik kan echter niet ontkennen, dat sommige voor een leerling tamelijk zwaar zijn. Ik wil ronduit bekennen, dat het vraagstuk over het icosi-tetraëder, dat mij, onbekend was, mij wel eenig nadenken heeft gekost. Alles hangt intusschen af van de bedoeling met die vraagstukken. Het werkje is blijkbaar niet bestemd voor autodidacten; maar geschreven als handleiding voor colleges en bij ander klassikaal onderwijs, en daarvoor is het dan ook uitstekend; het gesproken woord moet aanvullen, wat het geschreven achterwege laat. Maar ook hij, die uit andere uitvoeriger werken zijne eerste kennis der stereometrie geput heeft, moet het werkje ter hand nemen, en hij zal getroffen worden, dat men zulk een schat van waarheden in zoo beknopten vorm kan weergeven. Sommige ouderwetsche uitdrukkingen zullen den lezer niet hinderen; integendeel zij leggen op het boekje, klein als het is, en nederig als het er uitziet, het cachet eener veeljarige ondervinding; te meer zal het hem treffen te zien, hoezeer de schrijver op de hoogte is van wat de jongste tijd gaf op dit gebied, inet wat jeugdige kracht hij zich blijft wijden aan de wetenschap. Het boekje liebbe veel succes. REGISTER, MAR DE ONDERWERPEN GERANGSCHIKT, OP EENIGE WISKUNDIGE TIJDSCHRIFTEN. REEKSEN. N. corr. M, T. 4, p. 220—222. Question 343. Par J. Fresou. id. p. 305—313. Sur une Transformation de séries numériques. Par M. Tchébychef. id. p. 329. Lettre de M. E. Cesaro. id. p. 383, 384, Sömmation d’une série. Par P. M. schl. zeitschr. B. 23, S. 132—135. Ueber einige unendliehe Reihen. Von Schlömilch. id. S. 135—137. Ueber die Summen von Potenzender reciproken natürlichen Zahlen. Von Schlümilch. N. A. de M. T. 17, p. 136—138. Question 1248. Par M. C. Moreau. id. p. 138—140. Question 1249. Par M. C. Moreau. id. p. 252—258. Sur les Questions 1248 et 1249. Par M. E. Catalan. GR. arch. B. 62, S. 165—174. Summation einiger Reihen. Von R. Hoppe. CC ;lm T id. S. 334, 336. Zur Summirung der Reihe 21 —. Von Ligowslei. o n' id. B. 63, S. 103—108. Einige Satze über Reihen. Von Th. Sinrarn. id. S. 108—110. Eine Reihenentwickelung. Von G. Fobinski. id. S. 336. Geometrische Summation einer arithmetischen Reihe. Von E. Hain. id. S. 393—400. Summirung einiger Arcusreihen. Von G. Fobinski. STELKUNDE. n. corr. M. T. 4, p. 136—138. Notes sur la Question 286. Par INI. 11. Brucard. id. p. 147, 148. Sur la Méthode des isopérimètres. Par E. Catalan. id. p. 377, 378. Sur quelqnes identités. Par M. F. Prolh. id. p. 464—467. Question 1194. Par SI. A. J. J. Meyl. id. p. 475, 476. Question 1273. Par M. E. Eauquemlergue. u AKCH. B. 5, blz. 208 210. Herleiding van gelijknamige machten. Door D. Bierens de Haan. gb. akch. B. 62, S. 202—211. Beitrag zum Interpolationsproblem. Von C. Bartl. id. B. 63, S. 220. Limite de I’erreur que I’on commet en substituant, dans un calcul, la moyenne arithmétique de deux nombrcs a leur moyenne géo- métrique. Par G. Dostor. SUBSTITUTIËN. gr. arch. B. 62, S. 235—258. Einleïtung in die Theorie der Substitutionen und ihre Amvendungen. Von E. Netto. cl. m. ann. B. 13, S. 249—254. Neuer Beweis eines Pundamentaltheorems aus der Theorie der Substitutionslehre. Von E. Netto, id. S. 320—374. Zur Theorie der orthogonalen Substitutionen. Von A. Voss. J. v. cr. B. 85, S. 80—87. Ueber die Transformation von Differentialausdrücken vermittelst elliptische!’ Coördinaten. Von S. Gundelfinger. SYNTHETISCHE MEETKUNDE. n. cour. m. T. 4, p. 257—261, 313—318. Sm* la Transformation liarmonique lineaire. Par M. F. Mansion. cl. m. anm. B. 13, S. 305—319. Ueber cyclisch-projectivische Punktgruppen in der Ebene nnd im Raume. Von S. Lüroth. N. a. de M. T. 17, p. 265—267. Démonstration d’un théorème fondamental de la théorie des figures homographiques dans I’espace. Par M. E. BewuLf. J. v cr. B. 85, S. 304—316. Ueber Sechsecke im llaume. Aus den hinterlassenen Papieren von O. Hesse, mitgetheilt durch S. Gundelfinyer. N. arch. B. 4, blz. 182—193. De voortbrenging van krommen door middel van projectivische krommenbundels. Door P. 11. Schouten. gr. arch. B. 62, S. 218, 219. Ueber den Neunpunktenkreis des Dreiecks. Von JE. Euhrmann. id. S. 405—421. Ueber den in der Definition der Potenzlinie enthaltenen Kreis. Beitrag zur Lehre vonden Potenzen eines Punktes mit Bezug auf zwei Kreise. Von L. Macx. id. S. 422—442. Untersuchungcn iiber das Dreieck. Von E. Hain. id. B. 63, S. 401, 402. Die Radicalaxen der wichtigsten Symmetriekrcise des Dreiecks. Von E. Hain. id. S. 403—406. Ueber die Teilung der Seite eines Dreiecks. Von E. Hain. id. S. 407—412. Zur Involution. Von E. Hain. VEELHOEKEN. N. cour. M. T. 4, p. 93—95. Question 318. Par 11. van Jubel. sciil. ZEITSCHR. B. 23, S. 191—193. Bemerkungen über das vollstandige Viercck. Von Sc/dÖinilch. id. S. 193, 194. Ueber doppelt-centrische Vierecke. Von Schlömilck. id. S. 194, 195. Ueber einen das Sehnenfünfeck betreffenden Satz. Von JE. H. Preuss. CL. M. ANN. B. 13, S. 564—570. Satze über regulare Polygone. Von P. Meidzner. J. del. T. 4, p. 265—304. Sur les polygones inscrits et circonscrits a la fois a deux cercles. Par M. Weïll. N. a. de M. T. 17, p. 40—44. Question 1099. Par M. Moret-Blanc. id. p. 263, 264. Théorème proposé par M. Desbove. Démonstration de M. Morel- Blanc. id. p. 370—374. Inscription dans le eerde des quatres polygones réguliers de trente cötés. Par M. G. Boator. gr. arch. B. 62, S. 103—110. Inscription dans le ccrcle des polygones réguliers de 15, 30, 60, 120, etc. cötés. Calcul des cötés. Par G. Rostor. id. S. 148—152. Nombres relatifs des polygones réguliers, de net de 2n cötés, suivant que nest un nombre impair ou un nombre pair. Par G. Rostor. id. B. 63, S. 431—433. Centre de gravité du périmètre d’un quadrilatère qucleonque et centre de gravité du volume d’un tronc de pyramide polygonal. Par G. Rostor. VEELVLAKKIGE LICHAMEN. n. CORR. M. T. 4, p. 290—292. Lettre de M. de Tillg. SCHL. ZEITSCHR. B. 23, S. 412—414. Einfachste Formel fer das Volumen des Prismatoids. Von J. H. Becker. N. A. de m. T. 17, p. 223—225. Exercices sur le tétraêdre. Par Gent;,. n. arch. B. 4, blz, 194—199. Over veelvlakkige lichamen. Door C. L. Landrê. gr. arch. B. 62, S. 78—102. Les trois sphères des Polyèdres réguliers étoilés. Par G. Rostor. id. S. 285—289. Propriétés relatives des polyèdres réguliers qui sont conjugués entre eux. Par G. Rostor. id. B. 63, S. 97—99. Die Constantenzahl eines Polyeders und der Eulersche Satz. Von H. Schuiert. id. S. 100—103. Erganzung des Eulerschen Satzes vón den Polyedern. Von R. Hoppe. id. S. 215—219. Die Kegelflachen am Dreikant. Von C. Hellwig. id. S. 440—443. Neue Berechnung des Volumens eines Prismatoids. Von Th. Sinram. VERGELIJKINGEN MET EENE ONBEKENDE. gr. arch. B. 62, S. 1—77. Die Sturm’sche Punctionen zweiter Gattung. Von Wendlandt. N coxr. m. T. 4, p. 365. Question 403. Par JE. Cesar o. SCHL. ZEITSCHR. B. 23, S. 35—46. Ueber zwei einfache Methoden zur Auflösung numerischer Gleichungen. Von A. Giesen. id. S. 339—343. Ueber die Wurzeln der Gleichung yx X?. Von K. Scliwering. cl. M. ann. B. 13, S. 109—160. Ueber die Auflösung der Gleicbungen vom fünften Grade. Von F. Brioschi. id. S. 374 404. Ueber die Auflösung der Gleicbungen vom fünften Grade. Von P. Gordan. j. del. T. 4, p. 119—124. Sur le développement, en séries, des racines réelles des équations. Par M. Y. von Yillarceau. N. a. de m. T. 17, p. 20—25, 97—101. Sur la résolution des équations numériques. Par M. Laguerre. id. p. 104—106. Remarques sur quelques points de la théorie des équations numériques. Par N. N. id. p. 178—181. Particularités relatives a Péquation du troisième degré. Par M. S. 'Realis. id. p. 190, 191. Questions 833 et 748. Par M. S. Realis. N. a. db M. T. 17, p. 206, 207. Concours d’admission a I’Ecole Spéciale Militaire (Année 1877). Par M. Robaglia. id. p. 227, 225. Question 1239. Par M. E. Lucas. id. p. 228, 229. Question 1240. Par M. Morel-Blanc. id. p. 261, 262. Solution d’une question proposée par M. Realis. Par M. Kochler. id. p. 331 , 332. Question 1238. Par M. S. Realis. id. p. 367—370. Résolution des équations numériques du quatrième degré. Par M. V. Vidal. VERGELIJKINGEN (ONBEPAALDE). N. cork. m. T. 4, p. 50. Sur une équation indéterminée. Par M. ff. Brocard. id. p. 121. Question 296. Par E. L. id. p. 121. Question 297. Par E. L. id. p. 122. Question 299. Par E. L. id. p. 145, 146. Une question Anglaise. Par E. C. id. p. 319—323. Sur une formule de Libri. Par M. Genocchi. id. p. 325—328, 316—352, 369—371. Note sur quelques équations indéterminées. Par S. Realis. id. p. 352—354, 37 L—373. Décomposition d’un cube en quatre cubes. Par E. Caialan. id. p. 374—380. Détermination de certains cas généraux oü I’équation x3±x=y' n’admet pas de solution en nombres entiers. Par M. E. de Jonquieres. id. p. 381—383. Note sur la résolution en nombres entiers positifs du système des trois équations x = u2, x4- 1 ~ 2v7,2 x 4- I=3 w2. Par G. id. p. 425, 426. Sur I’équation indéterminée x3 -\- y3 Az3< Par M. E. Lucas. id. p. 446—453. Sur le système des équations indéterminées xl—Ag^-u7-, x7, -{- Ay2 v2. Par M. E. Lucas. id. p. 454—457. Note sur quelques équations indéterminées du troisième degré. Par M. S. Rëalis. id. p. 476, 477. Question 1274. Par M. J. de Virieu. id. p. 507—514. Sur I’Analyse indéterminée du troisième degré et sur la Question 802. Par M. E, Lucas. id. p. 514, 515. Au sujet des cas d’impossibilité d’une solution en nombres entiers de I’équation x y"1. Par M. E. de Jonquieres. id. p. 521—523. Note sur la résolution en nombres entiers et positifs du système des deux équations indéterminées x =443 -f- 1, x7 =. z% -f (z-\- l)2. Par G. id. p. 524, 525. Question 1292. Por M. C. W. VERSCIIIKKINGEN EN VERBINDINGEN. cl. M. ann. B. 13, S. 405—410. Ueber einige Relationen zwischen den Combinationssummen der Quadrate der geraden und ungeraden Zahlen. Von IJ. von Oppolzer, n. a. de m„ T. 17, p. 236, 237. Question 1254. Par M. Morel-Blanc. oh. arch. B. 63, S. 445. Einige Aufgaben aus der Combmationsrechnung. Von 11. Sin ram. WAARSCHIJNLIJKHEIDS-REKENING. GR. At oh. B. 61, S. 410—416. Eine Wahrscheinlichkeitsaufgabe. Von R. Hoppe. id. B. 62, S. 267—284. Vergleichung zweier Annabmen über die raovalisclie Bedeutung von Geldsummen. Von E. Czuber. N. cork. M. T. 4, p. B—lo. Sur le problème des partis. Par E. Calalan. id. p. 85. Lettre de M. Ghysens. id. p. 385, 386. Une question de probabilités. Par P. M. WISKUNDE. GRONDBEGRIPPEN. H. cork. M. T. 4, p. 242—247. TJne incorrection de langage. Par H. B. id. p. 360, 361. Sur une prétendue incorrection de langage. Par M. P. Mansion. schl. ZEITSCHR. B. 23, S. 261—263. Zur Riemann’s Gravitations-Theorie. Von G. Helm. id. S. 286—307. Ueber die Bedingungen der Aggregatzustandsveranderung. Aron W. C. Witteer. j. de L. T. 4, p. 141—176. Geometrie et Géomécanique. Apercu des faits qui montrent la connexion de ces Sciences dans I’état présent de leur développemcnt. Par M. VV. Fiedler. pj.n X.hrh v. Wisk.Dl 17. pun. JT.Arch. V.Wisk.m. 17 INHOUD. Gelukspelen met dobbelsteenen. Door Dr. D. Bierens de Haan. (Vervolg van blz. 66; slot) Blz. 113. De beginselen der levensverzekeringwetenschap. Door David J. A. Samot. (Vervolg van Deel V, blz. 42) „ 124. Theorie der inhoudsvinding van de halve hektoliter-graanmaat. Door B. P. Moors „ 144. Kleinere nicdedeclingen. Kort verslag van de onderwerpen behandeld inde wetenschappelijke vergaderingen van ’t Wiskundig Genootschap 1878—1879. Door Dr. N. P. Kapteyn „ 171. Over de betrekkelijke beweging. Door H. Kamerlingh Onnes. (Vervolg van Deel V, blz. 186; slot) „ 173. Over de vergelijking der door drie gegeven richtlijnen bepaalde hyperboloïde, in verband met het evenwicht van vier krachten inde ruimte. Door F. J. van den Berg. . „ 183. Leerwijze om de formulen, die bij het stellen van inundatiën ter berekening van de instroomende massa’s water ge' bruikt worden, te herleiden tot zoodanige formulen, die in weinige oogenblikken den tijd, tot onderzetting vereiseht, bij benadering bekend doen worden, voor het geval, dat het instroomend water aan eb en vloed onderworpen is. Door J. H. Schaver. (Wordt vervolgd) „ 196. Over de perspectief van den bol. Door Corneille L. Landré „ 203. Een stelling omtrent determinanten. Door Corneille L. Landré „ 208. Bij de sommatieformule van Euler. Door Corneille L. Landré 212. Geschiedenis en bihliographic der wiskunde. Aankondiging van de „Beginselen der Stereometrie door Dr. C. J. Matthes, Amst. 1878.” Door Corneille L. Landré 216. Register, naar de onderwerpen gerangschikt, op ccnige Wiskundige Tijdschriften. Reeksen—Wiskunde. Grondbegrippen 219, TE LEIDEN TER BOEKDRUKKERIJ VAN J. C. DRABBE.
4,516
MMKB37:252810001:mpeg21_8
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,864
Verslag van Gedeputeerde Staten aan de Staten der provincie Drenthe ...
DE VOS VAN STEENWIJK, Voorzitter.
Dutch
Spoken
10,605
19,029
68, is ontheven van de verpligting tot het maken eener waterleiding van Hoo- geveen naar Bellen en van een reservoir in het boven pand der Hoogeveensche vaart, en dat door de provincie een nader contract met die maatschappij is gesloten, waarbij de kwestie over het voor deze werken door de provincie aan haar uit te keeren subsidie van ƒ60,000.- 289 is getermineerd, met bepaling, dat het daarop reeds betaalde zou worden terug gegeven. II. Het Oranje- of Drentsche veen- en middenkanaal. In 1863 werd aan de verlenging van dit kanaal, die tot 4100 ellen was doorgetrokken, niet gewerkt. Aan de hoofdwijk echter in het Oosterveen werd door de veen- en middenkanaalmaatschappij eene verlenging gege ven van 270 ellen, waardoor die wijk eene lengte bekwam van 354 ellen en ruim 100 bunders veen aan de snede werden gebragt. In het Odoornerveen werden door de eigenaren der op het kanaal schietende veenen 1640 ellen wijk gegraven. Ook hier staat met de zich steeds uitbreidende ver- veening en ontginning de toeneming der bevolking en aanbouw van huizen in gelijke verhouding, vooral in het Odoornerveen, waar onder anderen ook een stoom- molen werd opgerigt, dienende tot het malen van rogge en andere landbouwproducten. in. Het Noord- Willemskanaal. Van de weinige op het einde van 1862 nog onvol tooid geblevene werken zijn in 1863 geheel afgewerkt de sluis- en brugwachterswoning bij- sluis I te Assen en de brugwachterswoning bij de beide bruggen onder Oosterbroek, terwijl voor de te bouwen woning bij de brug over het kanaal in den rijksstraatweg te Assen de noodige grond werd aangekocht en de fundamentsleuven gegraven-; het zandbed voor het jaagpad op de stuw ten 290 noorden van de Punt werd voltooid en de daarin ontstane verzakkingen aan gevuld. Door den moerassigen bodem hier ter plaatse, die zich echter niet ver uitstrekt, valt het moeijelijk, de stuwkaden aldaar op de gevorderde hoogte te houden, en worden daartegen gedurig voor zieningen vereischt. Eene uitzetting van de noordelijke beschoeijing van sluis IV werd hersteld en daarin door versterking der ankers zoodanig voorzien, dat voor het vervolg herhaling van dergelijk gebrek niet meer te vreezen schijnt. Tot verbetering der afwatering van belendende landen werden nog twee duikers gelegd, de eene bij sluis I te Assen en de andere achter de brugwachterswoning te Oosterlroek. Wij laten hier volgen ons verslag over den verderen loop van de zaak der voeding van het Noord-Willems- kanaal en van het bovenpand der Drentsche hoofdvaart, omdat te dezer plaats vroeger de mededeelingen omtrent die zaak hebben plaats gehad. Op het einde van 1862 had, gelijk wij u in ’tverslag over dat jaar mededeelden, de regeling, ten gevolge waarvan de provincie nu de zaak zou ondernemen met behulp van het rijk, haar beslag erlangd. Er bleven twee bezwaren op te ruimen. a. Er was van de zijde van Groningen op nieuw bezwaar geopperd op het punt der bevoegdheid tot vrije beschikking over het water uit het voedingsreservoir. Op twee bezwaarschriften (van de kamer van koophandel en van de staten} hadden wij den 29 December 1862 berigt uitgebragt en geadviseerd, //dat aan de klagende //collegiën mogt worden te kennen gegeven, dat het werk 291 //werd ondernomen met medewerking van het rijk, en //dat de opmaling zou geschieden onder het opzigt van //den minister van binnenlandsche zaken, die ook voor //het Groningsche belang zou waken.” Bij brief van 8 Eebruarij 1863 n°. 3, 34e afdeeling, deelde ons zijne excellentie de minister van binnenlandsche zaken mede, dat hij dit punt wilde laten rusten, te eer, daar het beheer over de opmaling in de eerste plaats bij het rijk zal zijn, en hierin genoegzame waarborg is gelegen, dat voor aller belangen naar behooren zal worden gewaakt. b. Er waren van de zijde der regering bedenkingen geopperd tegen het stelsel van wateropmaling door zuig en perspompen, zoo als dat vroeger, toen het plan door de Noord-Willemskanaalmaatschappij met de provincie zou worden uitgevoerd, was aangenomen, en in verband daartoe tegen het aan het oordeel der regering onder worpen vroeger contract met de firma van Galen en Roest. Ook deze bezwaren werden opgeruimd, en bij brief van 26 Maart 1863 n°. 184, 3de afdeeling, verklaarde de minister, in het uitmalingstelsel door zuig- en pers pompen volgens bedoeld ontwerp-contract te berusten. Nadat, naar aanleiding der opmerkingen van de rege ring, in overleg met den hoofdingenieur, eenige wijzi ging was gebragt in het ontwerp-contract, hebben wij dit tot grondslag gelegd van de hierop met de firma van Galen en Roest gevoerde onderhandelingen, waarvan de uitslag is geweest het tot stand komen van een contract, dat met het bestek der machinegebouwen is goedgekeurd door den minister van binnenlandsche zaken, bij beschikking van 23 Mei 1863. 292 Het contract wijkt, behalve in punten van meer ondergeschikten aard, vooral daarin af van het vroeger ontworpene, dat men getracht heeft, de verantwoorde lijkheid nog meer dan vroeger op den fabrijkant over te brengen; zijnde onder anderen alle vooruitbetaling bij voorschot daaruit vervallen. Het gevolg daarvan is echter geweest, dat de aanbestedingssom in evenre digheid is verhoogd. De aanbesteding der machinegebouwen, machinisten woningen en ’tgeen daartoe verder behoort, had plaats den 6 Junij 1863, met het gevolg, dat aannemer is geworden Ham Winters, timmerman te Assen, voor eene som van ƒ54,890.-. Deze heeft zijn werk zoodra mogelijk begonnen en met ijver voortgezet, terwijl ook, zoodra de funderingen gereed waren, de fabrijkant een aanvang heeft gemaakt met de machines op te stellen. Met een en ander waren zij op het einde van ’tjaar 1863 nog bezig. Trouwens de fabrijkant was eerst verpligt, zijne machines gangvaardig opgesteld op te leveren 1° Mei 1864. De aannemer der gebouwen had wel naar het bestek zijn werk op te leveren op 1 December 1863, doch hij is in de onmogelijkheid geweest dit te doen, omdat hij naar den fabrijkant heeft moeten wachten. Eenige kleine wijzigingen in het werk van den aan nemer Winters zijn gebleken noodig te zijn, doch ze zullen niet leiden tot aanzienlijke vermeerdering der aannemingssom. Inmiddels hadden wij reeds vroeger voor de provincie in eigendom verkregen den noodigen grond voor de gebouwen, en wel bij de sluizen I en II, ingevolge der vroeger 293 vermelde verlindtenis, van de Noord-Willemskanaal- maatschappij, zonder betaling; bij sluis I, een perceel gronds van 43 roeden en 64 el, en bij sluis II een perceel van omstreeks 18 roeden, terwijl wij bij sluis I nog daarenboven van de maatschappij voor eene som van ƒ168.- in koop hebben erlangd een hoekje grond van 3.36 el, ’tgeen, schoon niet volstrekt noodig tot de stichting, door ons echter van genoegzame waarde voor de provincie is geacht, dat wij gemeend hebben het, nu het te verkrijgen was, te moeten aankoopen; en bij de sluizen III en IV, bij de eerste een stuk gronds van 1.16.70 el en bij de tweede een dito stuk van 2.69.20 el, door aankoop van de respectieve eige naren, tegen een gezamenlijken koopprijs van ƒ1084.29. Van een en ander zijn de noodige overeenkomsten opgemaakt. Voorts deelen wij nog mede, dat wij van het bestuur van de Noord-Willemskanaalmaatschappij op rekening der ƒ30,000.-, die het heeft aangenomen te betalen tot de kosten van daarstelling van ’tgeen noodig is tot het voedingswerk, hebben ontvangen eene som van ƒ25,000.-, waartegen aan dat bestuur is uitgekeerd het subsidie der provincie voor den aanleg van het Noord- Willemskanaal, toegezegd bij uw besluit van 28 Julij 1852 n°. 4, terwijl wij verder nog ter goeder rekening dier ƒ30,000.- hebben ontvangen .een som van ƒ168.-, in verrekening met den koopprijs van het bovenbedoeld hoekje grond van 3.36 el bij sluis I, en verder, dat van het rijkssubsidie ad ƒ36,000.-, voor dit werk toe gezegd, in 1863 zijn ontvangen ƒ27,000.-. 294 IV. Afwaterings- en scheepvaartskanaal van Coevorden naar de Vecht. Uit een verslag van den hoofdingenieur van den waterstaat in deze provincie wordt ten aanzien van dit kanaal het volgende ontleend. Na voltooijing in 1863 van nog eenige bruggen en brugwachterswoningen waren al de werken van dit kanaal in orde opgeleverd en is de laatste termijn van het rijkssubsidie, na opneming van het kanaal door de hoofdingenieurs der twee betrokkene provinciën Over ijssel en Drenthe, uitbetaald. Met toestemming van het rijksbestuur is de coupure in het glacis voor het 1'ortverlaat te Coevorden, tot verbetering der afstrooming van de Drosten- en Schoo- nebeekerdiepen naar de kleine Vecht, verruimd, door daaraan eene breedte te geven van 8 ellen, met eene diepte boven Amsterdamsch peil mede van 8 ellen, waar door de landen langs het Loodiep nu meer dan vroeger tegen overstrooming zijn gevrijwaard. V. Meppelerdiep. Wij hebben in ons verslag over 1862 de reden opge geven, waarom wij het Meppelerdiep onder de kanalen opnamen, schoon het oorspronkelijk rivier is, en ver wijzen dus in dit opzigt daarnaar. Wij hebben overigens ten aanzien van dit vaarwater, dat in onderhoud ten laste van het rijk is, genoegzaam geene bijzonderheden mede te deelen. Laatstelijk werd dat onderhoud over twee jaren voor f 1380.- aanbesteed. 295 Door de geheerscht hebbende hevige stormen en de hooge waterstanden zijn op sommige punten de wallen wegge slagen en de beschoeijingen der brug nabij den oliemolen aanzienlijk beschadigd. De herstellingskosten hiervan en de uitbaggering van eenige ondiepten hebben gevor derd eene uitgaaf van ƒ1144.-. De scheepsjagerij nam zeer toe en het nut van den aanleg van het jaagpad is daaruit duidelijk. VI. Kanaal van Hoogeveen over Dalen naar de Schoonebeeker- en andere veenen. In vervolg op het medegedeelde omtrent het plan van aanleg van dit kanaal in ons verslag over 1862, vermelden wij thans het onderstaande. In uwe zomervergadering van 1863 dienden de heeren H. J. Caksten c.s. een nader rekwest in, waarbij zij terug Kwamen op uw besluit van 8 November 1862 n°. 4, bij hetwelk voor een door hen aan te leggen kanaal van Hoogeveen langs Dalen naar Coevorden en naar de ten oosten van Dalen gelegene veenen een subsidie van ƒ25,000.- werd toegekend, en verzochten zij nu, dat hun eene hoogere bijdrage, hetzij van ƒ100,000.-, hetzij van 20 percent der kosten van daarstelling, mogt verleend worden. Toen dit rekwest bij u in behandeling kwam, deelden wij aan u tevens mede eene bij ons ont- vangene missive van zijne excellentie den minister van binnenlandsche zaken van 5 Julij 1863, waarbij de minister te kennen gaf, dat het wenschelijk scheen, dat de aanhangige kanalisatieplannen in dit gewest werden aangehouden tot dat de met Hanover aangeknoopte 296 onderhandelingen over eene verbinding der Drentsche kanalen met de Eems zouden zijn afgeloopen. Uwe vergadering besloot hierop, de beschikking op het verzoek van de heeren Carsten c.s. om verhoogd subsidie vooreerst aan te houden tot na den afloop der onderhandelingen over waterverbinding met Hanover. Nadat de heeren Carsten c.s. kennis van deze beschikking hadden bekomen, hebben zij zich tot den minister gewend met het verzoek, dat de zaak hunner onderneming niet tot na die onderhandelingen mogt worden uitgesteld, maar tot eene spoedige afdoening gebragt, waartoe zij ’s ministers medewerking ook bij uwe vergadering verzochten, terwijl zij tevens een sub sidie vroegen uit ’s rijks kas van ƒ200,000.-. De minister heeft dit rekwest aan ons collegie gezon den, met te kennen geving, dat de aanleg van der adressauten kanaal, naar zijne meening, als vooreerst althans buiten aanraking blijvende met de reeds bestaande kanalen, niet op eene waterverbinding met de Eems behoefde te wachten. Ten gevolge van deze nadere beschouwing des ministers, zullen wij alsnu de eer hebben, de in de zomervergade ring van 1863 aangehoudene aanvraag van de heeren Carsten c.s. om verhoogd subsidie in uwe tegenwoordige zitting weder ter tafel te brengen. VIL Kanaal tot exploitatie der Weer ding er- en Roswinkelerveenen, in verbinding met het Oranjekanaal. Wij herinneren, dat, in 1862, door den heer mr. C. Hiddingh, consul-generaal van den Oranjevrijstaat, 297 wonende te Arnhem, een adres aan uwe vergadering werd ingediend, waarbij hij een subsidie verzocht voor het voormelde door hem aan te leggen kanaal, en dat, bij beschikking van 7 November van dat jaar, aan den adressant werd te kennen gegeven, dat de staten aan eene onderneming tot kanalisatie der veenmarken van Weerdinge en Roswinkel, onverschillig, of zij haar kanaal met andere kanalen, en met welke ook, iu ver binding .mogt brengen, zouden verleeneu een subsidie van f 25,000-, doch dat zij, indien de afvoer der veenen door Drenthe langs het Oranjekanaal verzekerd werd, uit erkenning van het direct belang, dat de provincie daarbij hebben zou, een subsidie van ƒ100,000.- zouden toekennen. De heer Hiddingh, na deze beschikking te hebben ontvangen, heeft in de zomervergadering van 1863 zich op nieuw tot de staten gewend met het verzoek, dat daarin die wijziging mogt worden gebragt, dat de ƒ100,000.- voor het kanaal werden verleend, met weg lating van het beding van uitsluitenden afvoer door Drenthe. Dit verzoek werd door het bestuur van het Oranjekanaal bij een ter zelfder tijd ingediend adres ondersteund. Even als boven is gezegd in betrekking tot de aan vraag van de heeren Carsten c.s., had de behandeling van deze stukken mede plaats in verband met de aan gehaalde ministeriële missive, betreffende de voorloopige aanhouding der kanalisatieplannen, in welke missive het ontwerp van den heer Hiddingh met name genoemd werd, en de staten besloten ook ten aanzien van diens verzoek tot uitstel, tot dat de onderhandelingen der 298 regering over waterverband met Hanover tot een resul taat zouden hebben geleid. Op de aanvraag van den heer Hiddingh aan de hooge regering om concessie en tevens om een rijks- subsidie werd inmiddels geene beschikking genomen, maar een meer uitgewerkt en volledig plan en duidelijke omschrijving van het werk van hem verlangd. Daar intusschen de heer Hiddingh door de contracten, met de markgenooten aangegaan, aan een bepaalden termijn, eindigende ultimo December 1863, was gebonden, ver zocht hij van de regering eene voorloopige concessie. Die voorloopige concessie werd, bij beschikking van den minister van binnenlandsche zaken van 24 December 1863 n°. 189, aan hem verleend, ouder de voorwaarde, dat binnen zes maanden daarna eene volledige en dui delijke omschrijving van het werk met de noodige tee- keningen en plans ter goedkeuring door hem moesten worden ingezonden, en met te kennen geving, dat daarna het verleenen eener definitieve concessie en het verzoek om rijkssubsidie in gunstige overweging zouden genomen worden. HOOFDSTUK XII. Wegen. a. GROOTE rijkswegen. staat van het Het onderhoud van den rijksweg, de provincie door- onderhoad. ]00pen{je en ujtmakende hare verbinding met de provin ciën Overijssel, Groningen en Friesland, werd laatstelijk 299 voor een tijdvak van vier jaren, eindigende den laatsten December 1865, met inbegrip van het onderhoud van den telegraaf, aanbesteed voor f 97,944.-, zijnde jaar lijks ƒ24,486.-. Volgens berigt van den hoofdingenieur is deze weg, met de daarin gelegene bruggen en verdere werken, overeenkomstig het onderhoudsbestek, in goeden staat onderhouden. Hiertoe werden, van het met klinkers bestrate gedeelte, onderscheidene vakken, te zamen ter lengte als bij het bestek gevorderd, geheel vernieuwd en met den opge broken ouden steen, zoover bruikbaar, eenige andere vakken, die zich in min gunstigeu toestand bevonden, hersteld. Bovendien heeft, buiten het bestek, nog eene vernieuwing plaats gehad van een verzakt en uit elkander gereden gedeelte klinkerstraat nabij de Veeneschutsluis, ter lengte van 176 ellen, dieƒ1070.- heeft gekost, en is de vaartswal over 1385 strekkende ellen opgezet, waarvoor, met inbegrip van eenige andere extra werken, /2284.19| is besteed, terwijl nog ƒ70.- is uitgegeven voor aanschaffing van gereedschappen bij den telegraaf. In het geheel heeft dus het onderhoud gekost ƒ27,920.191- Van het met verbrijzelde keijen bevloerde gedeelte des wegs werd weder een vierde der lengte door eene buitengewone bestorting met steenslag versterkt, terwijl op het overige gedeelte zooveel daarvan gebragt werd, als noodig was, om de ingeredene sporen en ontstane laagten aan te vullen. Telegraaf. De telegraafinrigting in Drenthe is in goeden staat onderhouden en heeft, met uitzondering van kleine stoornissen, waarin onmiddellijk werd voorzien, steeds geregeld gewerkt. Een kokerpaal bij het Noord-Willems- 300 kanaal te Assen werd door den bliksem getroffen en vernield, en is dus vernieuwd moeten worden. Verspreide brug- Ook van de in Drenthe verspreide landsbruggen en gen, en Hullen-en jttii Mantingerdijken. van de Hullen en Mantingerdijken was het onderhoud voldoende. De kosten daarvan hebben, volgens het met den laatsten December 1863 ten einde geloopen onder- houdsbestek, bedragen ƒ405.594. Deze werken zijn in 1863 op nieuw voor drie jaren, aanvangende met het nu loopende jaar, in onderhoud aan besteed voor eene som van ƒ 1650.-. Daarbij werd, als een buitengewoon werk, ook opgenomen het opruimen van de dusgenaamde Roodebrug in den Esschenbrugdijk en het doortrekken van den weg buiten de Bentheimer- poort te Coevorden, als zijnde, ten gevolge van den aanleg van het kanaal van daar naar de Vecht, onnoodig geworden. PROVINCIALE WEGEN. Staat van on- De provinciale wegen, zijnde de weg van Assen over derhoud. n 7 7 ay* > 7 Tr.7 Jxobcle en Cr iet en naar de Hitte en van Mepppel naar de grenzen van Overijssel, bevinden zich in goeden staat van onderhoud. Aan het met klinkers bestrate gedeelte van den weg tusschen Assen en de LLilte, hetwelk loopt van Assen tot aan mijlpaal 4, zijn geene andere onderhoudskosten besteed dan alleen voor de gewone zandbedekking. Tot instandhouding van het overige met verbrijzelde keijen aangelegde gedeelte van af mijlpaal 4 over Rolde en Gieten tot de Ililte zijn 270 kubieke ellen keigruis aangewend, waarvan 170 tusschen Rolde en Gieten en 100 van daar tot de Hilte. Tusschen Assen en Rolde 301 is een in den weg gelegen vervallen houten duiker door een van steen gemetselden vervangen. Kosten van on- De kosten van onderhoud hebben beloonen: dernoud. x a. Weg van Assen naar de Hitte. 270 kubieke ellen verbrijzelde keijen. .ƒ1570.00; herstellingen aan den weg, gebouwen, bruggen, enz- 201.55|; belooning der wegwerkers bij aanbesteding - 320.00; /2091.55J. In 1862 beliepen deze kosten, daaronder niet begrepen eene som van ƒ3648.-, aan gewend voor de bestrating met klinkerts van 580 ellen wegs ten oosten van de Duurzerbrug - 2725.67|; dus minder in 1863. ƒ 634.12. b. Weg van Meppel naar Zwartsluis. Van dezen weg komen de kosten van onderhoud, ook wat het gedeelte in Drenthe betreft, volgens overeen komst met het provinciaal bestuur van Overijssel, geheel ten laste van die provincie, die daarentegen ook de volle opbrengst van den tol geniet. Het bedrag dezer kosten kan daarom niet door ons opgegeven worden. Alleen de twee bruggen in den weg over de Ooster- en Westergriften worden onderhouden voor rekening van Drenthe, en hebben in 1863 eene uitgaaf van ƒ49.87 gevorderd. der ^er in 1863 op den weg van Assen naar de Hitte heeft plaats gehad, zooveel het gedeelte tusschen Assen en Dolde betreft, gedeeltelijk bij gaar- dering en gedeeltelijk bij verpachting, en, wat het overige van den weg aangaat, bij verpachting. 25 302 De opbrengst is geweest: aan tolboom I, bij gaardering van 1 Maart tot ultimo April, na aftrek der belooning van den tolmeester. ƒ 151.64; bij verpachting van 1 Mei tot ultimo De cember - 600.70; aan tolboom II, gedurende dezelfde termijnen, bij gaardering, na aftrek als boven .... - 118.37; bij verpachting- 500.00; aan tolboom III, bij verpachting over het geheele jaar- 700,25; aan tolboom IV, idem- 540.00; „ , V, // - 940.50; het grasgewas op de bermen van den weg is aan de wegwerkers afgestaan voor .... - 25.00; het houtgewas der bermen en slootswallen tusschen Assen en Rolde heeft opgebragt. - 50.75; te zamen. .ƒ3627.21. Ten aanzien van de tollen I en II valt nog te ver melden, dat, daar de pachter dezer twee tollen, zijnde beide door denzelfden persoon gepacht , in de voldoening der pachtpenningen over Januarij en Tebruarij 1863 nalatig was gebleven, even als hij ook over December 1862 de pacht reeds niet had aangezuiverd, overeen komstig de magtiging, daartoe door uwe vergadering, bij besluit van 10 Julij 1863, op ons verleend, eene regtsvordering tot inning dier gelden door ons is inge steld, en dat hiervan het gevolg is geweest, dat, na een veroordeelend vonnis, door den borg des pachters eene schuldbekentenis aan ons is afgegeven, waarbij hij, onder voldoende zekerheid, zich heeft verbonden tot 303 betaling in de maand December aanstaande van het volle bedrag, zoowel van de achterstallige pacht als van de regtskosten. Bij de reeds bovengemelde opbrengst van den weg adƒ3627.21 moet dus nu nog gevoegd worden de ten gevolge der bedoelde schuldbekentenis te ontvangene achterstallige pacht der tollen I en II over Januarij en Februarij 1863 - 366.75; geheele opbrengst. ƒ3993.96. In 1862 beliep die opbrengst- 3787.80; dus meer in 1863. ƒ 206.16. C. GEMEENTE- EN BUURTWEGEN. instandhouding de- Deze wegen bevinden zich in den regel in vrij bruik- 2er wegen en ver-. , ordeningen op het baren staat, schoon sommige te wenschen overlaten. politie. Maandelijks w'orden door de gemeentebesturen pro- cessen-verbaal of berigten aan ons ingezonden van door hen gedane schouwingen van wegen en voetpaden en van den toestand, waarin zij zich bevinden. Wat de wijze van voorziening in het onderhoud en de bekostiging betreft. In sommige gemeenten heeft zij plaats in dagloon, bij aanbesteding, of door hand-en spandiensten der ingezetenen, als belasting in natura, naar plaatselijke verordeningen, volgens art. 239 der gemeente wet vastgesteld. In andere gemeenten, waar het onder houd van ouds berust op de gehuchten en buurtschappen, geschiedt zij door die gehuchten en buurtschappen, als afdeelingen der gemeente, naar door de gemeenteraden, volgens art. 217 dier wet, genomene en door den koning 25* 304 goedgekeurde besluiten. Tot bestrijding der kosten worden dan afzonderlijke omslagen over de ingezetenen dier afdeelingen geheven; terwijl het verband van de afzon derlijke huishoudingen der afdeelingen in dit opzigt met de algemeene huishouding der gemeenten, overeen komstig het stelsel der gemeentewet, door ons collegie met ’skonings goedkeuring is geregeld. Daarbij is aan genomen , dat de ontvangsten en uitgaven der afzonder lijke afdeelingen in de gemeentebegrootingen worden opgenomen en verantwoord, doch zoo, dat de saldo’s niet met die der gemeente vereenigd, maar afzonderlijk gehouden worden. Waar het onderhoud berust op particulieren, voorzien deze daarin pandsgewijze, volgens de daarvan bestaande slagcedullen. Verordeningen Het provinciaal reglement op het beheer van wegen van politie. waterlossingen bevat tevens de verordeningen van politie. Aanleg van nieuwe Nieuwe wegen zijn in 1863 geene andere aangelegd " Tan' bestalnde'.113 dan een weg van Schoonlo naar Schoonoord. Een weg in de gemeente Peize, de zoogenaamde Schipdijk, is voor een gedeelte met keisteenen bestraat, met het voornemen, om deze bestrating in het volgende jaar voort te zetten. Door de gemeente Zuidlaren is de weg van daar naar Assen, zoover in die gemeente gelegen, over 1500 ellen met eene kleilaag van 2 palmen bedekt, en de weg naar Schipborg over eene lengte van 400 ellen mede door leembedekking verbeterd. Aan het bestuur derzelfde gemeente en aan dat van Fries is door ons magtiging verleend tot regeling van den aanleg van een nieuwen weg tusschen die gemeenten langs eene kortere rigting dan de thans bestaande. 305 d. KUNSTWEGEN, DOGE GEMEENTEN EN BIJZONDERE ONDERNEMINGEN MET BEHULP VAN SUBSIDIEN AANGELEGD OF NOG AAN TE LEGGEN. De weg van Bellen naar Ruinerwold en de zijtak van Pesse naar Hoogeveen, met de tolhuizen, bruggen en duikers, ziju in 1863 geheel afgewerkt, uitgenomen de bestrating van een gedeelte tusschen Pesse en Ruinen, lang ongeveer 4000 ellen. Eveneens werd nagenoeg voltooid de weg van Hoogeveen naar Dalen., met zijn zijtak naar Ooslerhesselen, waar aan alleen nog ontbrak de bestrating over 1500 ellen tusschen den Zwinderschen dijk en de Geesterbrug, de brug over de dusgenaamde Modderwijk en de tolhuizen. De weg van Roden naar Nletap, welke met den bouw van een tolhuis voor ƒ24.000.- werd aanbesteed, is opgeleverd en voor het gebruik opengesteld. Over de deugdelijkheid der bewerking bestaat echter geschil tus schen het gemeentebestuur van Roden en den aannemer. De voor dezen weg gevraagde rijksbijdrage is niet verleend. Evenzoo is ook niet toegestaan het gevraagde subsidie voor den weg van Smilde naar Norg. De minister van binnenlandsche zaken heeft in antwoord op de voor beide die wegen gedane aanvragen, bij missive van 11 September j.1. n°. 164 te kennen gegeven, dat tot het verleenen eener rijksbijdrage daarvoor alleen termen zou den kunnen worden gevonden, wanneer het tot stand komen van oenen weg van af Smilde over Norg naar de Nielap in zijn geheel verzekerd ware. Van den weg van de Klinkmolenbrug op de grens 306 van dimmen en Sleen naar Dalen, waarvoor de aardebaan in 1862 reeds werd gereedgemaakt, is de bevloering met de kunstwerken aanbesteed, voor zoover in de gemeente Sleen gelegen, voor ƒ37.028.-, en voor zoover in de ge meente Dalen, voor ƒ16,272-, terwijl afzonderlijk is aanbesteed de 'in den weg liggende Esschendijks brug, voor ƒ2360.-. Met den aanvoer der straatklinkerts werd begonnen. Voor dezen weg is een rijkssubsidie toegezegd van ƒ15,000.-, te betalen in drie termijnen, waarvan de eerste is gebragt op de staatsbegrooting voor 1863. Met den aanleg des wegs van Gasselte over Gassel- ternijeveen naar Stadskanaal werd een begin gemaakt door het in gereedheid brengen der aardebaan. Op de aanvraag om rijkssubsidie voor dezen weg is door de regering te kennen gegeven, dat daarvoor op destaats begrooting vooralsnog geene bijdrage kon worden toe gestaan , doch dat dit welligt zou kunnen geschieden op de begrooting voor 1865. Het ontwerp is geraamd op ƒ57,659.-. Voor den weg van Beilen naar Westerbork werd een rijkssubsidie van ƒ10,000.- toegezegd, betaalbaar in vier jaarlijksche termijnen, doch met de uitvoering is nog niet aangevangen. In 1863 werden subsidiën uit de provinciale kas toe gezegd voor een kunstweg van Sm.ilde naar Norg en voor een dergelijken weg van Anlo over Gasteren en Ballo naar den straatweg van Rolde op Assen. Magtiging tot regeling van den aanleg van kunst wegen werd, na verkregen goedkeuring des konings, door ons verleend aan het gemeentebestuur van Havelte 307 voor een met de gemeenten Steenwijk en Steenwijker- wolcl aan te leggen weg van Steenwijk over Kallencote tot door Wapserveen, en aan het gemeentebestuur van Helde voor een met dat van Groningen aan te leggen weg tusschen die gemeenten. Aan den ontworpen aanleg der overige kunstwegen, waarvoor in vorige jaren reeds provinciale subsidiën werden toegekend en die zijn opgenoemd in ons laatst- vorig jaarverslag, is in 1863 nog geen uitvoering gege ven, noch daarmede aangevangen. HOOFDSTUK XIII. Landbouw. Aigemeene De landbouw in deze provincie bestaat in den regel toestand. akk(,rbouw en veeteelt te zamen. De akkerbouw is hoofdzaak in de hoogere streken; in de lagere zijn plaatsen, waar men zich hoofdzakelijk op de veeteelt toelegt. De uitkomsten der verschillende takken van landbouw over 1863 worden hier beneden onder de rubriek: uitkomsten van den oogst, medegedeeld. Koop- en huur- De koopwaardc der landen, en wel voornamelijk der waarde der landen. bouw]anden , was in 1863 ]ager dan Vroeger. Dit WOrdt over ’t algemeen toegeschreven aan schaarschte van geld in deze provincie, te weeg gebragt door de twee laatste slechte veenboekweit- en roggejaren. Een gemiddelden prijs der landerijen kunnen wij niet opgeven. De gronden verschillen daarvoor te veel in hoedanigheid en ligging. Maatschappijen Sedert 1844 bestaat in deze provincie ter behartiging en genootschappen , 7 ter bevordering van Yan de belangen van den landbouw, het genootschap ter den landbouw. 308 bevordering van den landbouw in de provincie Drenthe. Aan dat genootschap is door de provinciale staten de zorg voor de paardenfokkerij opgedragen, en wordt tot dat einde jaarlijks ƒ 400.- uit de provinciale fondsen toegelegd. Het telde ten vorigen jare 476 leden en bestond uit 4 afdeelingen, waarvan de eerste 117, de tweede 169, de derde 101, en de vierde 89 leden had. Het hoofdbestuur van ’t genootschap was zamengesteld uit de heeren: jhr. R. A. van Echten van Holthe, president; rnr. L. Oldenhuis Gkatama, secretaris; mr. J. A. Willinge Gratama, thesaurier, A. van der Vlies, J. A. Meursinge, jhr. mr. II. G. van Holthe tot Echten en mr. L. Oldenhuis Tonckens. Van wege het genootschap werd ten vorige jare te Hoogeveen eene tentoonstelling gehouden. invoering van Omtrent invoering van nieuwe gewassen, veerassen nieuwe gewassen, enz. of werktuigen is ons niets bekend. Misgewas en verlies Algemeen misgewas of geheel verlies van oogsten had van oogsten. niet plaats. In sommige streken echter kan men het veenboekweit-verbouw als geheel mislukt beschouwen. Uitkomsten van Tarwe wordt hier zeer weinig verbouwd. De opbrengst den oogst. wordt als middelmatig opgegeven en gesteld op ‘21 mud per bunder. Deze opgave betreft alleen de gemeente Anlo. Tien bunders waren daar met deze graansoort bezet. De winterrogge is bij het dorschen niet meegevallen, wat de hoeveelheid betreft. De meeste berigten vermelden de uitkomst als middelmatig of slecht. De hoedanigheid van het graan evenwel wordt zeer geprezen. Stroo was er zeer weinig; op de lagere gronden echter meer. Als oorzaken, die een nadeeligeu invloed hadden, 309 worden opgegeven voornamelijk de nachtvorsten in’tvoor jaar en verder de zoogenaamde roest. Van eene enkele zijde wordt medegedeeld, dat de oogst op de veengronden beter was dan op de zandgronden. De zomerrogge schijnt minder van de nachtvorsten te hebben geleden, en is beter uitgevallen. Volgens de berigten zijn in 1863 14902 bunders met winterrogge bezaaid geweest, die gezamenlijk 225889 mudden koorn opleverden, dat is gemiddeld voor de provincie 15.15 per bunder. Met zomerrogge waren 13961 bunder bezet. De op brengst per bunder was gemiddeld 12.92 mud; de totale opbrengst 18054 mudden. Over 1862 bragt de winterrogge per bunder gemid deld op 16.07, de zomerrogge 12.72 mud. De prijzen liepen van ƒ6.00 tot ƒ7.50 per mud. Gerst is hier op 542| bunder verbouwd. De uitkomst was gunstig, gemiddeld 21.35 mud per bunder. De totale opbrengst bedroeg 11584 mudden. De opgaven verschillen van 10 tot 34 mud per bunder. De prijs per mud bedroeg ƒ 4.00 tot ƒ4.75. De haver was bijzonder goed. Met eene enkele uit zondering geven de berigten de uitkomst als gunstig op. De droogte in Junij en Julij wordt als eene oorzaak medegedeeld, die nadeelig heeft gewerkt. De dikke haversoorten waren beter dan de dunne of voerhaver. De zamengetrokken berigten van de gemeentebesturen geven eene uitgestrektheid van 1904 bunder met haver bezet. De totale opbrengst voor de provincie was 519571 mud, dat is gemiddeld 27.28 mud van ’t bunder. 310 ’t Jaar te voren was dat bedrag 28.85 mud. De opgaven verschillen van 14 tot 50 mud van ’t bunder. De haver werd verkocht van ƒ 3.- tot ƒ3.50 het mud. De goede verwachtingen omtrent den veenboekweitoogst zijn te leur gesteld. De nachtvorsten in Augustus hebben zooveel schade gedaan, dat men op de meeste plaatsen dit product als mislukt moet beschouwen, en men op sommige plaatsen niet eens het zaaikoorn terug heeft gekregen. Volgens de opgaven waren 4300 bunders met veenboekweit bezaaid, die in totaal slechts 40458 mudden, dat is omtrent 9.40 mud per bunder, opleverden. Van Borger wordt berigt, dat het zaad eene zwaarte had van 57 tot 60 pond het mud. Ten einde te kunnen vergelijken, wordt medegedeeld, dat de massale opbrengst was: in 1858. 88151 mudden van 4401 bunders; // 1859. 92014 // " 5130 // // 1860. 52721 // " 5121 // // 1861. 79090 // // 4632.5 n n 1862. 35543 " " 3420 // „ 1863. 40458 // // 4300 » Wanneer men in aanmerking neemt, dat in 1862 slechts 3420, in 1863 daarentegen 4300 bunders met veenboekweit zijn bezaaid geweest, was 1863 het ongun stigste van de genoemde jaren. Dat het mislukken van dit verbouw voor deze pro vincie eene groote ramp is, blijkt uit de volgende becijfering. De gemiddelde opbrengst van veenboekweit was over de jaren 1858, 1859, 1860 en 1861 in massa 77989 mud jaarlijks. De opbrengst van 1862 was daarbe- 311 neden 41746 mnd’ die van 1863 36831 n , zoodat gedurende de beide laatste jaren te zamen minder geoogst is dan in twee jaren . gemiddeld van de vier voorafgaande jaren 78577 n Rekent men nu het mud veenboekweit op eene waarde van ƒ 5.50, dan maakt dit een totaal gedurende 1862 en 1863 vanƒ432173.50. Voegt men deze uitkomst bij die van het roggever- bouw over 1863, dan kan men zich wel verklaren, dat in deze provincie allerwege en vooral in de veenstreken over geldschaarschte geklaagd wordt. De zandboekweit was beter dan de veenboekweit, doch heeft ook van de nachtvorsten geleden. Van Roden wordt medegedeeld, dat het zaad ligt was. Van de 1851 bunders, met zandboekweit bezaaid geweest, werden geoogst 40354| mud, dat is gemiddeld 21.80 mud per bunder. De boekweitprijzen worden opgegeven van ƒ5.- tot ƒ6.50 het mud. Koolzaad wordt hier in enkele gemeenten slechts bij kleine partijen verbouwd. De uitkomst was voordeelig. De opbrengst per bunder wordt opgegeven van 15 tot 32 mud. De prijs per mud van ƒ9.- tot ƒ12.-. Omtrent het vlasverbouw zijn de berigten gunstig. De opbrengst van het lijnzaad bedroeg 6 mud van het bunder; de prijs per mud ƒ10.-. Gehekeld werd het vlas verkocht voor ƒ1.10 per pond. Hennep wordt slechts hier en daar bij kleine partijen verbouwd. De berigten daaromtrent zijn gunstig. 312 Erwten worden hier in den regel slechts voor eigen gebruik verbouwd. De uitkomsten waren voordeelig en de opbrengst wordt opgegeven van 10 tot 26 mud per bunder. De prijs was van fl- tot ƒ8.- het mud. Duiveboonen worden hier weinig verbouwd. Met eene enkele uitzondering wordt de uitkomst van het paarcleboonenverbouw als voordeelig opgegeven. De berig- ten geven eene opbrengst van 7 tot 32 mud per bunder. Er is eene uitgestrektheid van 180 bunder met paar- deboonen bezet geweest, waarvan te zamen 38911 mud geoogst zijn, dat is gemiddeld 21.61 mud per bunder. De prijzen per mud waren van ƒ5.- tot ƒ6.-. Omtrent het aarüappeleuverbouw luiden alle berigten gunstig. Wel wordt van eene enkele zijde medegedeeld van schade door nachtvorsten te weeg gebragt, doch wordt desniettemin de uitkomst gunstig genoemd. De droogte in Junij en Julij schijnt den wasdom van den aardappel te hebben tegengehouden. Van de gewone ziekte heeft dit gewas weinig te lijden gehad, vermits zij zich laat en in niet erge mate openbaarde. Met aardappelen waren 5008 bunders bezet, waarvan in massa geoogst zijn 941284 mudden, dat is gemiddeld per bunder 187.95 mud. De prijzeu per mud waren van ƒ0.75 tot ƒ2.-, al naar mate de soort en hoedanigheid, die over ’t geheel goed was. Knollen worden hier meest als voedergewas verbouwd en veelal met het loof opgevoederd. In den regel wor den zij gezaaid op het land, waarvan eerst rogge of gerst geoogst is. O o o 313 De berigten omtrent dit produkt loopen zeer uiteen. Sommige opgaven vermelden de uitkomst als nadeelig en als reden daarvoor het laat aan liet groeijen komen van de plant. In een ander verslag wordt gezegd, dat, ten gevolge der stortregens in den zaaitijd het zaad slecht is opgekomen. Andere berigten vermelden de uitkomst als voordcelig. De opbrengst was 20 tot 25 mud per bunder; de prijs ƒ 0.50 tot ƒ0.80 het mud. liet schoone herfstweder was gunstig voor het spur- rieverlouw; alle berigten zijn dan ook gunstig. De weidelanden hebben van de droogte in Junij en Julij veel geleden. Door den later gevallen regen hebben zij zich hersteld, en ten gevolge van het zachte herfst weder lang kunnen worden gebruikt. Hooi is er niet zooveel gewonnen als in 1862, doch wanneer men de uitmuntende hoedanigheid in aanmer king neemt, is de hooioogst gunstig te noemen. De opbrengst wordt gesteld op 3000 tot 4000 Neder- landsche ponden per bunder. De prijs was ƒ10.- de 500 Nederlandsche ponden. Schadelijke dieren. Door den heer commissaris des konings zijn, even als vorige jaren, vele vergunningen verleend tot het schieten of op andere wijze bemagtigen van schadelijk gedierte. Premiën voor het vertoonen aan de burgemeesters van gedood schadelijk gedierte zijn in 1863 van staatswege niet uitgereikt. Op de staatsbegrooting voor 1864 zijn echter gelden gebragt om als premiën voor het dooden van vossen te worden uitgereikt. Van bijzondere schade door schadelijke dieren aan den landbouw toegebragt, is ons niets bekend geworden. 314 Wij laten hier volgen eene opgaaf voor de geheele provincie van het getal bunders met de voornaamste produkten beteeld geweest, de opbrengst per bunder en in massa. Hoeveelheid Wij bepalen ons bij deze opgave zonder de gemeen- beteelde bunders. teggewtjze verzamelde gegevens mede te deelen, omdat wij, zooals wij in vorige verslagen reeds opmerkten, de naauwkeurigheid der cijfers wantrouwen. De hiervol- gende opgave moet daarom ook met omzigtigheid ge raadpleegd worden. Namen Getal Opbrengst per bunder Maggale der be- 1U mudden' opbrengst er bouwde in bunders. Gemid- mudden. gewassen. Grootste. Kleinste. g jje Winterrogge. 14902 26 12 15.15 225889 Zomerrogge. 1396.5 18 8 12.92 18054 Zandboekweit 1851 32 10 21.80 40354.5 Veenboekweit 4300 24 0 9.40 40458 Zomergerst. 542.5 34 10 21.35 11584 Haver .... 1904 50 14 27.28 51957.5 Paardeboonen 180 32 7 21.61 3891.5 Aardappelen. 5008 280 45 187.95 941284 Tuinbouw en Van tuinbouw wordt hier slechts bij uitzondering bloemisterij. an(jers jan voor eigeu gebruik en liefhebberij werk gemaakt. 315 In ’t gemeenteverslag van Assen wordt medegedeeld, dat eene daar bestaande bloemkweekerij met vrij goed gevolg wordt uitgeoefend. Boomgaarden. Eigenlijke boomgaarden zijn hier met. De vruchtboomen hebben slecht gedragen. De bloe sems zijn door de nachtvorsten bevroren. Peren waren er meer dan appels. De appels kostten ƒ4.- tot ƒ7.-; de peren ƒ 2.50 tot ƒ4.50 het mud. Boomkweekerijen. Van boomkweekerij wordt hier en daar wel werk gemaakt. Opgaven daaromtrent ontbreken. Hontteelt. De houtteelt bestaat voornamelijk in ’t zaaijen van dennen en ’t aankweeken van akkermaalshout. Dc ge meenteverslagen zijn in dit opzigt zeer onvolledig Wij onthouden ons daarom van nadere mededeelingen. De houtprijzen waren hoog. De run kostte ƒ4.00 het mud (65 Nederlandsche ponden.) Markeverdeelingen Markeverdeelingeu hebben, volgens de opgaven, in en ontginningen. , ,. 1863 met plaats gehad. Aan ’t slot van dit hoofdstuk, op staat 1, is een over- zigt gegeven der gedurende 1863 in de verschillende gemeenten ontgonnen bundertallen. Die opgaven zijn meest gedaan volgens de aangiften van ontginningen, en in zoover derhalve onnaauwkeurig, als er gronden zijn ontgonnen, waarvan geeue aangifte gedaan is of gronden zijn aangegeven, die nog niet geheel ge reed zijn. Zandverstuivingen De zandverstuivingen worden langzamerhand beperkt e“ dalrvln1*"8 of weggenomen. De processen-verbaal der opneming in 1863 geven geene aanleiding tot mededeeling van bijzonderheden. 316 Gebruik, dat van Het gebruik van woeste gronden bepaalt zich, voor woeste gronden gemaakt wordt, zoover het heidegronden zijn, voornamelijk tot het be- weiden met schapen, het steken van zoden voor haard- brand en plaggen voor den veestal, alsook het heide- plukken voor de bezembinderijën. Hier en daar wordt de heidegrond met dennezaad bezaaid. Voor zoover het veengronden zijn, worden ze, na gebrand te zijn, bezaaid met veenboekweit, en hier en daar ook met andere vruchten beteeld. Toestand van den Met uitzondering van een enkel berigt luiden de ver- veestapel. , slagen omtrent de veeteelt voordeelig. De prijzen waren lager dan in 1862, ’t geen aan de schrale weide in ’t begin van ’tjaar wordt toegeschreven. De handel was minder levendig dan een jaar vroeger; evenwel was de aanvoer op de jaarmarkten grooter dan in 1862, waarschijnlijk voor een gedeelte ’t gevolg daar van , dat bij minder vluggen handel dezelfde voorwerpen dikwijls meer dan op één markt worden aangevoerd en medegeteld. In ’t geheel zijn op die jaarmarkten aangevoerd: in 1863 in 1862 stieren 174, 189, trek- en slagtossen 224, 286, koeijen 30225, 28004, kalveren 3704, 2325, geheel. 34327, 30804. Op de voornaamste jaarmarkten was de aanvoer van runderen als volgt: in 1863 in 1862 te Beilen op de 3 jaarmarkten. 1679, 1419, // Iloogeveen n n 4 //. 3021, 2524, 317 te Meppel op de 4 jaarmarkten. 2777, 2244, h Norg » " 3 " (*). • 1698, 1303, /' Holde n zz 3 n. 2162, 2057, " Ruinen n » 2 ". ■ 1361, 1287, u de Wijk " n 3 zz. 1896, 1588, n Zuidlaren n " 3 n. 2918, 2799, n Zweelo n n 3 ". 2414, 2602. De boter was goed op prijs en hierdoor werd den landbouwer in den voorzomer de mindere produktie, ten gevolge van schrale weide, vergoed. Het marktberigt van Meppel d.d. 15, 17 en 18 Sep tember vermeldt den prijs van het | vat, of 40 Neder- landsche ponden, als volgt:. eerste soort f 42.- a ƒ 44.-, tweede » ...... -38.- a -41.-, derde zz - 34.- a - 37.-. Even als die der runderen waren ook de prijzen der paarden lager dan in 1862, hoewel nog steeds tamelijk hoog. De reden hiervan wordt niet opgegeven. De aanvoer op de jaarmarkten was aanzienlijk grooter dan een jaar vroeger en de handel over ’t geheel vrij levendig. In ’t geheel zijn op de jaarmarkten aangevoerd 16903 paarden, tegen 14487 een jaar vroeger. Op de voornaamste jaarmarkten was de aanvoer als volgt: in 1863 in 1862 te Diever op de 3 jaarmarkten. 967 1234 n Meppel zz n Septembermarkt. 1160 1160 zz Norg n n beide jaarmarkten 6733(f) 5959 (♦) In 1863 is hier één markt bijgekomen. (+) Te Norg schijnen alle paarden geteld te zijn, ook die, welke niet bestemd waren ten verkoop, maar voor rijtuigen gespannen waren. 26 318 te Roden op de Septembermarkt. 2455 2235 n Rolde n " najaarsmarkt. 2613 1628 zz Zuidlaren zz zz beide laatste jaar markten 1581 1213 Als hoogste prijzen zijn opgegeven: te Riever ƒ400.- tot ƒ600.-, zz Meppel - 400.-, zz Norg - 450.-, zz Roden ........ - 300.-, zz Rolde -340.-, zz Zuidlaren - 350.-. De hier aangefokte veulens worden veelal op de jaar markten te Norg, Rolde, Roden en Meppel ten verkoop aangeboden. Ouder de hierboven medegedeelde cijfers zijn begrepen: voor Norg 746 veulens, zz Rolde 837 zz zz Meppel 240 zz zz Roden 217 zz te zamen. 2040 zz tegen 1544 in 1862. De handel in schapen was vrij levendig en de prijzen tamelijk hoog. Op de gezamenlijke jaarmarkten in deze provincie zijn aangevoerd 28019 stuks tegen 25379 een jaar vroeger. De prijzen der schapen (Drentsche) worden opgegeven van ƒ2- tot ƒ7.-. De wol kostte ƒ1.70 het pond. De varkens waren goed op prijs. Het vette varken- vleesch werd verkocht voor ƒ0.38 tot ƒ0.48 het Neder- landsche pond. De handel was vrij vlug. Op de gezamenlijke jaar- 319 markten werden 28835 stuks aangevoerd tegen 27201 in 1862. Uit Dalen wordt berigt, dat daar vele varkens door Pruissische kooplieden zijn opgekocht. Jonge varkens golden van f 4.- tot ƒ28.-; oude van ƒ20.- tot ƒ45.-. Aan ’t slot van dit hoofdstuk komt eene tabel voor, n°. 2, waarop de grootte van den veestapel op 31 Decem- ' ber 1.1. is opgegeven. Die opgaven zijn getrokken uit de gemeenteverslagen en dus in zoover slechts naauwkeurig, als die verslagen omtrent dit onderwerp vertrouwen verdienen. Bijenteelt. De berigten omtrent de bijenteelt zijn ongunstig. Het bevriezen door de nachtvorsten van de boekweit en de heidebloesems schijnt daarvan de oorzaak te zijn. De honig kostte ƒ0.40 a ƒ0.45; het was ƒ1.80 het pond. Bij de korf werd de honig verkocht voor ƒ0.20 a ƒ0.28 het pond. W ij geven hier een overzigt van ’t geen de gemeente verslagen omtrent de bijenteelt mededeelen. Gemeenten. Ned. ponden honig. Ned. ponden was. Anlo 2500 155 Diever 179 48 Dwingelo 1600 200 Gasselte 1000 100 Hoogeveen 4570 105 Meppel 1050 900 Odoorn 2000 200 Ruinen 4224 420 Rninerwold 1200 500 de Wijk 300 30 Geheel. ~ 18623 2658 26* 320 Opgaaf der Te dezen aanzien verwijzen wij naar hetgeen hier boven bij elke soort van landbouwvoortbrengselen is “ medegedeeld. Ook in hoofdstuk XVI van dit verslag komt een staat voor van de marktprijzen van vee op eenige markten binnen deze provincie. Opgaaf van de ter Op staat 3 aan ’t slot van dit hoofdstuk is verzameld mahoevee”hSedbengte hetgeen de gemeenteverslagen omtrent den aanvoer op de weekmarkten mededeelen. Ten aanzien der jaarmarkten wordt verslag gedaan in hoofdstuk XVI. 321 i.. Staat, aanwijzende het getal bunders dek ontgonnen gronden IN DE PROVINCIE DRENTHE GEDURENDE HET JAAR 1863. ONTGONNEN BUNDERTALLEN. B»™LAND. GROENLAND. BOSCH. GEMEENTEN.  B. R. E. B. R. E. B. R. E. B. R. E. 35 65 zz n n Beilen 37 82 19 n u n u zz n u n n Borger .... 38 48 13 38 48 13 n n u h n ,> Coevorden. 2 50 00 2 50 00 n u n n h n Dalen .... 4 40 00 3 50 00 zz 90 00 zz zz zz Diever 41 35 96 14 52 79 10 08 17 16 75 00 00 00 27 00 00 zz zz zz 1 36 48 3 10 70 Westerbork. 10 13 60 6 8 13 2 00 20 86 00 10 20 00 zz zz zz 12 38 4Ö 551~6Ö 50 | 27 NB. Waar geene of slechts sommige der kolommen 4—IS. zijn ingevuld , was geene of geene verdere splitsing der opgaven gedaan. 322 o Hoegrootheid van den veestapel in de verschillende gemeenten VAN DRENTHE OP 31 DECEMBER 1863. i? GEMEENTEN. g | | | S « » S § Z S « 3 g K W g K a 5 ~ K Ö H M S <n O < s: o SS K Ph 3 > S O W « w <o f» ffl Anlo // 126 386 46 8 // 2138 730 // 4740 462 55 Assen 1 90 157 21 4 n 875 372 1 3104 415 216 Peilen 2 150 300 65 13 5 2160 723 // 9974 934 155 Borger 5 «345 /z 52 9 87 1087 813 n 6143 460 130 Coevorden. ... // 50 148 58 5 92 1005 275 zz 1226 175 8 Dalen 3 210 575 250 12 44 4012 1170 zz 4080 910 75 Diever 2 124 140 19 8 // 1293 282 zz 4092 899 173 Dwingelo .... 2 135 150 29 9 zz 1419 653 // 439 1136 79 Eelde zz 17 124 16 zz 3 664 226 3 472 181 60 Emmen 1 203 380 35 8 109 1470 891 zz 8260 760 150 Gasselte zz 47 103 10 4 15 479 300 zz 1527 149 34 Gieten 1 35 240 12 8 5 980 470 zz 1090 240 50 Havelte 3 217 255 59 33 1 1887 1478 zz 1958 1403 271 Hoogeveen ... » 32 47 6 5 2 2053 548 " 1596 1223 933B Menpel zz 37 142 10 10 zz 580 271 1 80 133 83 Norg zz 90 167 14 zz u 51313 zz 2 7220 296 122 Niieveen .... n 44 106 8 8 n 1539 318 " 243 425 36 Odoorn 1 104 223 31 11 45 896 709 2 6281 422 114 Oosterhesselen. n 41 165 10 zz » 724 284 zz 3050 267 59 Peize ,f 49 185 42 4 zz 1075 3n0 zz 272 311 41 Roden » 61 231 29 32 zz 1328 513 zz 2242 741 92 Rolde 2 64 196 25 8 10 819 580 zz 6890 390 121 Ruinen 4 237 283 81 41 2 2421 397 zz 8063 829 302 Ruinerwold. " 116 321 38 10 n 2843 616 n 256 483 1j2 Sleen 2 116 211 59 5 2 1152 409 zz 3700 233 88 Smilde // 181 192 15 6 // 1884 zz " 2591 491 251 Vledder zz 112 75 14 6 10 989 236 zz 1093 450 104 Vries zz 61 c411 // 7 4 1152 288 zz 5714 462 68 Westerbork. 2 110e298 zz 9 n 52132 zz zz 11589 693 149 de Wijk .... zz 104 215 23 18 zz 1664 1008 zz 232 562 44 Zuidlaren .... n <7216 n n 4 n 1062 165 n 751 180 64 Zuidwolde ... zz 164 208 29 8 zz 2278 299 zz 1744 1339 136 Zweelo zz 39 162 13 zz zz 557 5231 zz 4015 312 67 Geheel. 3ïl3727 6796 THWL3l436i479301159271 9 '114727118366 4482 a. Deze opgave was niet gesplitst, zoodat de volgende kolom oningevuld is gebleven. b. Hieronder ook kalveren. — c. Hieronder ook veulens. — d. Hieronder ook merriën en veulens, 323 Opgave van het op de weekmarkten aangebragte GEDURENDE 1863. TER MARKT GEBRAGTE o g pq hZ o U3 M n S ö Ê4 K PRODUKTEN. § g O A M " O 2 S w <t O H S o Roggemudden 4948 4085 1128 1843 12004 Boekweit " 2739 6110 1549 4548 14946 Haver v ,r 11 465 // 465 Aardappelen .... // 7839 // " 7623 15462 Knollen » 30 " " " 30 Strooponden 13500 " " " 13500 Boter ” 15493 // 81409 1114500 1211402 Eijeren stuks 17808 " " " 17808 Roode kool " 18800 " " " 18800 Witte // // 79300 " " " Ï9300 Savoije n .... n 11900 " " " 11900 Koeijen " " " 2750 27o0 Stieren’ " " " Pinken " " " 570 570 Paarden " " " 982 982 Veulens " " " ~^9 240 Varkens " " " 7818 7818 Schapen " " " 8465 8465 324 HOOFDSTUK XIV. Verveening, jagt en visscherij. a. VERVEENING. Aangevraagde ver- Door de heeren H. C. Reinders te Patersirolde, gunningen; gronden _ tot verveening be- R. ScHOLTENS, H. VVoi.TERS «1 HOUWING ZIJG aanvragen gedaan om eenige kleine perceelen onder Helde in de nabijheid van het Noord-Willemskanaal te verveenen. Bij het onderzoek dezer aanvragen deden zich zwarig heden voor, die de afdoening daarvan in 1863 hebben belet. Hoeveelheid gegra- De volgende staat, aan ons medegedeeld door den heer provincialen directeur der directe belastingen, geeft een overzigt van de in 1863 in de verschillende ge meenten dezer provincie hoeveelheden geveende turf. 325 EERSTE SOORT. TWEEDE Assen // " " 6421 // 483291 Bellen 2626 » 1523 27305 // 920114 Borger // " » 68457 n 3793975 » 2385 // 2098 Eelde 2851 // 1287 367 // 5123 Emmen .... // n " " " 711970 Gasselte .... // " » 1592 // 1647810 Gieten n " " 19913 // 435861 Havelte .... n » " 1063 // 41605 Hoogeveen. // Odoorn .... n » " 76724 n 2001622 Oosterhesselen. n n n " " 332008 Peize 2393 // " " " 27795 46446 Ruinerwold. 907 " " 4579 n 276 Sleen " " " nu 67400 Smilde // " 16395 // 11419 Zuidlaren. 3190 n " 14649 n 7408 Zuidwolde... n n n 201251 n 1169720 Zweelo " | " " " " Geheel. 30246 | n 3287 5503101 n [17189192 326 Middeiprijzen van De turfprijzen waren lager dan in 1862. Gemiddeld kan men, met inbegrip van den accijns, den prijs van liet dagwerk, of 250 tonnen, stellen als volgt: voor harden en blaauwen turf op ƒ40.-; // zwarten, haardbrand, zz -30.-; zz fabriekturf, n -32.-; * zz graauwen, beste soort zz -18.-; zz zz mindere zz zz -14.-. Getal arbeiders. Volgens de van de gemeentebesturen ontvangen op gaven zijn er gedurende 1863 in de veenderijen werk zaam geweest: in de gemeente in de gemeente Zuidlaren. 20 // // n u Zuidwolde. 480 » te zamen. 6728 zz tegen 6871 in 1862. Vele van deze cijfers zijn blijkbaar bij raming opge geven. Behalve de genoemde gemeenten zijn er nog enkele, waar ook geveend wordt, zonder dat het getal gebezigde arbeiders is medegedeeld. Onder de opgegeven arbeiders zijn begrepen zoowel in- als buitenlandsche en ook de vrouwen en kinderen, die in het werk zijn geweest tot bet droogmaken van den turf. Veenschappen. Er bestaan in deze provincie twee veenschappen; na melijk dat der Oostermoersche en Zuidenveldsche veenen van Eext tot Talthe ingesloten en dat van Odoorn. De behandeling van het reglement van het nieuw op te rigten veenschap Kloosterveen is gedurende 1863 nog aangehouden, vermits na het opmaken van het concept reglement een adres is ingekomen van veen- en grond eigenaren in het 3de, 4de, 5de en 6de blok, gemeente Smilds, en van eigenaren van veen en gronden onder Assen, waarbij de oprigting van een waterschap voor hunne gronden gevraagd werd, en deze veenen en gronden, als reeds opgenomen in het conceptreglement voor het veenschap Kloosterveen, bezwaarlijk en tot een waterschap en tot een veenschap zouden kunnen worden gebragt en door twee reglementen beheerscht. Wij waren dus vau oordeel, dat eerst omtrent de oprigting van dat waterschap diende te worden beslist, voor dat het reglement voor het veenschap werd vast gesteld, en hebben in dien zin een voorstel aan uwe vergadering gedaan. 328 Voorts hebben wij in 1863 verklaard, dat er redenen bestonden tot de oprigting eener veenschap voor de veengronden gelegen in de marke van Kerkenbosch, ge meente Zuidwolde, en, volgens het reglement op de verveeningen, eene commissie van vijf leden uit de ei genaars der betrokken veengronden benoemd. De begrooting voor 1863 van het veenschap der Oostermoersche en Zuidenveldsche veenen van Eexl tob Valthe ingesloten is door ons goedgekeurd, zoowel in ontvang als in uitgaaf, op een bedrag van ƒ18688.261. Die van het veenschap Odoorn voor 1862, eerst in 1864 goedgekeurd, werd ontworpen in ontvang en uit gaaf op ƒ585.00. b. JAGT EN VISSCHEMJ. staat van het Het jagtveld was over ’t algemeen niet ruim van wild jagtveld. voorzien. De oorzaak daarvan wordt toegeschreven aan het schadelijk gedierte, waardoor veel jong wild werd vernield. Men verwacht voor het jagtveld goede ge volgen van het wederom uitloven van premiën in 1864 voor het dooden van vossen. Getal akten. Op den volgenden staat is, voor elke gemeente af zonderlijk, het getal afgegeven jagt- en vischakten van elke soort opgegeven. 329 Groote Groote ^ejne Qr00fe Kleine Kostelooze ,FS _ .PS jagt- visch- visch- VV GEMEENTEN. akten akten akt(; gunmngen le soort, 2e soort, z.K ■ ,, .. ƒ30.-. ƒ15.-. ^5-"‘ ^5-’ /L50‘ vlsschenJ- Anlo n 9 n 2 13 1 Assen 1 18 zz 2 11 14 Beilen zz 7 n 2 5 8 Borger " 8 n 2 15 27 Coevorden....// 2 1 4 1 4 Dalen n 12 zz n 3 n Diever n 9 zz zz 3 3 Dwingelo. zz 13 zz zz 9 zz Eelde zz 4 zz 5 1 4 Emmen ..... zz 7 zz 2 8 zz Gasselte zz 7 zz 4 21 zz Gieten zz 4 zz zz 6 Havelte zz 11 zz n 6 1 Hoogeveen. zz 9 zz 6 29 zz Meppel zz 1 zz 3 18 3 Norg zz 7 zz zz 19 zz Nijeveen zz 4 » " 17 13 Odoorn zz 4 zz zz 10 1 Oosterhesselen. zz 5 zz zz 7 zz Peize zz 7 zz zz 7 12 Roden zz 11 zz 1 11 2 Rolde zz 2 zz zz 5 2 Ruinen " 7 zz 1 1 Ruinerwold. zz 9 zz zz 7 1 Sleen " 3 " 2 3 zz Smilde zz 16 zz 3 29 2 Vledder " 4 zz zz zz 6 Vries 1 4 'r " 13 o Westerbork. zz 2 zz 2 1 1 de Wijk zz 11 zz zz 10 6 Zuidlaren. " 6 zz 3 14 9 Zuidwolde. ... n 9 zz 1 3 4 Zweelo zz ,3 zz 3 n Geheel. 2 235 1 45 314 130 Voor 1862 2 247 1 41 260 127 330 In dezen staat zijn de onafgehaald gebleven akten buiten rekening gelaten, namelijk 6 kleine vischakten. Het bedrag der voor de akten ontvangen regfen was < Hoofdsom. Zegel. voor de jagtaktenƒ3590.00, ƒ1077.00; // // vischakten- 696.00, - 303.00; te zamen. .ƒ4286.00, ƒ1380.00; ƒ5666.00. Staat van het Omtrent het schadelijk gedierte vindt men in de ge schadelijk gedierte. meen^evers]agen ujets opmerkenswaardigs medegedeeld. Ten gevolge van het niet uitreiken van premiën schijnt hun getal, vooral dat der vossen, sterk te vermeerderen, welke dieren een bijzonder ongunstigen invloed op den toestand van de wildbaan schijnen uit te oefenen. Even als vroeger zijn ook in 1863 door den heer commissaris des konings vele vergunningen verleend tot het dooden van schadelijk gedierte. Om het misbruik daarvan zooveel mogelijk tegen te gaan, zijn die ver gunningen in den regel beperkt tot het dooden van schadelijk gedierte op gronden bij de aanvragers in gebruik, staat der visscherij; Het getal afgegeven vischakten en kostelooze vergun- getal a-t njngen tot visscherij is in den hiervoor staanden staat reeds opgegeven. Uit dien staat kan men tevens zien, in welke gemeenten, te oordeelen naar het getal akten, het meeste werk van de visscherij gemaakt wordt. Wij merken hierbij op, dat van de vischakten verre weg het kleinste gedeelte is aangevraagd door visschers van beroep. Toezigt op de jagt Het toezigt wordt gehouden voornamelijk door de en visscherij. speciaal daarvoor aangewezen rijksveldwachters. Omtrent hun personeel verwijzen wij naarhoofdstuklX van dit verslag. 331 Omtrent het getal bekeuringen in zake van jagt en visscherij gedaan door gemeentepolitie, verwijzen wij naar pagina 252 van dit verslag, waar eene opgave daaromtrent gevonden wordt. HOOFDSTUK XV. Ambachts- en fabrleknijverheid. Toestand Wij verzamelen hier hetgeen de gemeenteverslagen derfaVb°riekeanmSte opmerkenswaardigs omtrent dit onderwerp mededeelen. In ’t ver-slag van Assen wordt de toestand der ambachts- en fabriekn ij verheid niet ongunstig genoemd. Daar werden 791 patenten uitgegeven. Het getal werkplaatsen nam toe, dat der grootere fabrieken is niet vermeerderd. De gasfabriek werkte vrij regelmatig door. Volgens mededeeling van den heer directeur dier gasfabriek werd in 187 gebouwen gas gebruikt; het getal pitten bedroeg 886. In 1862 waren die cijfers 199 en 905. In 1862 werd vervaardigd 61919 cubieke ellen gas; „ 1863 n " 68130 " " alzoo in 1863 meer n 6911 " Te Borger waren drie fabrieken van eenigen omvang: twee glasblazerijen en eene pannenbakkerij, de laatste is in den loop van ’tjaar uitgebreid en tevens tot steenbakkerij ingerigt. Het debiet van deze fabrieken was vrij goed, doch de verdiensten wegens den nog steeds hoogen prijs van den turf gering. 332 In de glasblazerij van de weduwe J. C. A. Thöne waren 68 arbeiders werkzaam 31 mannen boven 18 jaren, verdienende ƒ8.00 ’sweeks; 9 n van 14—18 zz n - 2.50 n 12 zz zz 9—14 zz zz -1.50 zz 9 vrouwen boven 18 zz zz - 2-50 zz 4 zz van 14—18 zz zz -2.00 zz 3 zz zz 9 —14 zz zz -1.50 zz In de glasblazerij van J. Meursing en Comp. werkten 43 arbeiders: 22 mannen boven 18 jaren, verdienende ƒ8.00 's weeks; 7 zz van 14—18 zz zz - 2.75 zz 11 zz zz 9—14 zz zz -1.75 zz 2 vrouwen boven 18 zz zz - 2.00 zz 1 vrouw van 14—18 zz zz -2.00 zz Op de pannen- en steenbakkerij waren van April tot in ’tlaatst van November 13 arbeiders werkzaam; zij ontvingen ƒ6.50 voor de 1000 gemaakte pannen, en ƒ3.80 voor de 1000 gemaakte steenen. In het geheel vervaardigden zij ongeveer 80,000 stuks pannen en 400,000 steenen. Ten behoeve der glasblazerij der weduwe J. C. A. Thöne zijn door ’t bestuur der gemeente Borger afge geven elf certificaten van oorsprong voor verzending van glas naar Batavia, Samarang en Soerabaija. Die certificaten waren voor 67900 karaffen, 5900 stop- flesschen, 21150 olieglazen van verschillende soort en grootte, 200 spuitjes, 25 buizen en 36 distilleer kolven. Te Dalen is een der koornmolens tevens ingerigt voor oliemolen en bovendien eene stoflenverwerij opgerigt. 333 De calicotfabriek te Coevorden is vervallen, omdat ze niet kon concurreren met fabrieken door stoom gedreven. De oliemolen in die gemeente werkte goed. Op een olie- en koornmolen te Gasselte waren 3 personen werkzaam. Op elk der scheepstimmerwerven in die gemeente werkten 6 personen boven 18 jaar, die in den zomer daags f 1.00, in den winter ƒ0.50 verdienden. De fabrieken en werkplaatsen in die gemeente ver keerden in bloeijenden toestand. De kalkoven in die gemeente werd niet gebruikt. Te Hoogeveen bestonden onder anderen de volgende fabrieken en werkplaatsen: 3 kalkbranderijen, waarbij 18 personen werk vonden; de werkloonen waren van ƒ0.50 tot ƒ0.80 per dag; ~ leerlooierijen, gedreven met 4 knechts en 1 leerling; de verdiensten waren van ƒ 4.00 tot ƒ5.00 per week; 1 oliemolen met 2 knechts, die van ƒ2.00 tot ƒ4.00 per week verdienden; 9 scheepstimmerwerven met 43 knechts en 4 leer lingen; de verdiensten waren van ƒ3.00 tot ƒ 5.40 in de week; 4 touwslagerijen, werkende met 21 knechts en 5 leerlingen; de werkloonen waren van ƒ3.00 tot ƒ3.50 ’sweeks; 3 zeilmakerijen, waarop 5 knechts en 2 leerlingen gebezigd werden; de werkloonen beliepen ƒ3.00 tot ƒ3.50 in de week. De toestand der fabrieken wordt tamelijk genoemd. In ’tverslag van -Mcppel vindt men het volgende: Stoomtuigen werden niet gebezigd. 27 334 De in 1862 aan de Hoogeveensche vaart gebouwde houtzaagmolen is in 1863 in werking gebragt. Over ’t algemeen verkeerden de fabrieken en werk plaatsen in voldoenden toestand. Vermits in haar getal in 1863 geene noemenswaardige verandering is gekomen, wordt verwezen naar het verslag dier gemeente over 1862. Wij verwijzen hier alzoo naar de opgaven in ons ver slag over 1862, pag. 336 en 337, uit het gemeente verslag van Meppel over dat jaar overgenomen. Omtrent de fabrieken aan de rijksgestichten te Veen huizen, onder Norg, is het verslag dier gemeente hoogst onvolledig. Wij kunnen daarom, wegens gebrek aan gegevens, omtrent die fabrieken geen verslag doen. Te Odoorn is in 1863 een stoom-koorn- en pelmolen in werking gebragt. Op de 2 scheepstimmerwerven in de gemeente Roden waren 9 knechts bezig; zij verdienden daags van f\.~ tot ƒ0.50. Op de 2 steenbakkerijen aldaar werden 20 werklieden gebruikt. Zij werden betaald naar het opgeleverde werk, en konden van ƒ3.30 tot ƒ9.- per week verdienen. In de gemeente Smilde vindt men onder anderen eene kalkbranderij, eene katoenweverij, eene mouterij, 2 scheeps timmerwerven, eene touwslagerij en eene zeilmakerij. Op de katoenweverij waren 6, op de werven 16 per sonen als knechts werkzaam. De katoenweverij heeft slechts een gedeelte van het jaar gewerkt. Voor- of achteruitgang in de nijverheid te Smilde is, volgens ’t gemeenteverslag, niet opgemerkt. 335 De koornmolen te de Wijk is in 1863 tevens voor runmolen ingerigt; en zijn een paar schuren gebouwd tot berging van de run. Deze zaak is in 1863 met vrij gunstig gevolg gedreven. De 2 cichoreifabrieken te Zuidlaren werkten met tamelijk gunstigen uitslag. roncesS'n Wij hebben gedurende 1863 de volgende vergunningen verleend: aan J. I1. Beins tot het aanbrengen van een olieslag in zijn wind-koornmolen te Emmert; " B. J. Mulder tot het bouwen van een wind-koorn- molen te Vledder; " H. W. Scholte tot het oprigten van een wind- koorn-, pel-, olie- en schorsmolen te O doorn-, " H. Hilbrands tot het bouwen van een stoom- koorn- en pelmolen op een ander perceel dan vroe ger toegestaan was te Odoorn; " R. Oosterveen tot het oprigten van een wind- koornmolen te de Wijk; // R. Scholten en Comp. tot het bouwen van een wind-koornmolen te Coevorden; z/ K. H. Rumph tot het bouwen van een wind-koorn molen te Koekange, gemeente de Wijk, en zz C. Leenkuil tot het bouwen van een soortgelijken molen te Steenwijksmoer, gemeente Coevorden. Ingetrokken Wii hebben geene vergunningen ingetrokken. vervallen fabrieken. Echter hebben wij berigt ontvangen, dat geen gebruik gemaakt is door J. E. Beins tot het aanbrengen van een olieslag in zijn wind-koornmolen te Emmen. Zoo als reeds medegedeeld is, is de calicotfabriek te Coevorden vervallen. 27* fe- 336 stoomwerktuigen. Op 31 December waren de volgende stoomwerktuigen in gebruik: te Anlo een in een olie- en koornmolen van 14 paarde- krachten; n Assen een in een oliemolen van 18 HOOFDSTUK XVI. Handel en scheepvaart. a. BINNENLANDSCHE HANDEL. Opgaafdermarkten. De hier volgende staat geeft een overzigt van de in deze provincie bestaande jaarmarkten en van het daarop in 1863 aangebragte. Ter vergelijking is aan den voet van dien staat tevens de aanvoer op de gezamenlijke jaarmarkten gedurende 1862 opgegeven. S T AA T VAN DEN AANVOER OP DE JAARMARKTEN IN DEEN T II E, over 1863. 338 339 GETAL AANGEVOELDE Plaats dagteekening paarden. T ~ runderen. schapen. * tn w z x £ WAAR DE MARKTEN WAAROP DE MARKTEN  x o M S. ac M •. ■ ÜJ r, <-■ 72. S O. ö O "o M O < -iü A H ” jj m jj; rt * ZIJN GEHOUDEN. GEHOUDEN ZIJN. &>§ ’C § ’ £ £ 5 :=* > “ "5 W S X ** s .3 £ -5 .§ £ 60 g ~ •" £ < O ? m d 3 I £ f 3 3 I A > * ANLO, zz zz " " 10
40,955
MMKB13:002503001:mpeg21_7
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
Nieuwe bijdragen voor regtsgeleerdheid en wetgeving, 1881, Deel: Nieuwe reeks, 7, 1881
null
Dutch
Spoken
9,360
16,601
642 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. vallen beslissing betreur, geloof ik niet, dat het thans reeds de tijd is er op terug te komen. Bij ons zijn eigentlijk de Advocaten afgeschaft; zij allen kunnen, des begeerende, tot Procureur verheven worden. In België is het anders en is het begrip van Procuraat afgeschaft, daar in iedere zaak een speciale procuratie vereischt wordt, die aan het audiëntieblad moet worden gehecht. Vreemd is het, dat ook daar vooral gelet is alleen op de eigentlijke gedingen en weinig op het formulierwerk als b.v. verklaringen van vermoedelijk overlijden, tot welke behandeling wel wetkennis doch geen regtskennis noodig schijnt Evenzeer is de wijziging, die het vertrouwbare der acten ter Griffie ondergaat, niet in het oog gevallen. Geen Griffier kent al de personen, die zich ter Griffie voor het passeren eener acte aanmelden noch hunne identiteit, noch hunne qualiteit. Mag hij weigeren de acte op te maken, die een zich noemende Heer A. verlangt te passeeren, b. v. de acte van verwerping eener nalatenschap? Hoe zal het bedrog ontdekt worden, als dat heer nooit inden omtrek terug gezien wordt ? ïen minste attesterende getuigen schijnen noodzakelijk, als de Griffier den zich aanmeldende niet kent. Misschien ware het het eenvoudigst als nu die acten voor een Notaris moesten worden gepasseerd, tevens belast ze ter Griffie te doen inschrijven in het daartoe bestemd register. Over het rolproces, dat bij ons het heerschende is, wensch ik later te spreken, als wij, na een overzigt der vreemde wetgevingen, tot de voorslagen voor ons proces komen. Ik wil er echter voor uitkomen; ik vind weinig baat in wetteljjke bepalingen; deze kunnen inden regel het geding wel verlengen door nutteloozen omslag, schier niet vereenvoudigen dan ten koste van goede behandeling en goed onderzoek. Het meeste hangt af vau den geest bij de regterlijke collegiën en der balie, en niet minder of de regters niet door werkzaamheden overkropt zijn. Wat helpt een spoedige behandeling, indien men, bij gebrek aan eerder beschikbare dagen, maanden moet wachten eer men kan 643 NIEUWE BIJDRAGEN worden toegelaten tot het pleidooi, of dat de getuigen kunnen worden gehoord? Laat ons nu nog, een vlugtigen blik slaan op de bijzondere bepalingen van hetgeen verder was voorgesteld. den pleiter moet haren oorsprong hebben uiteen andere bron dan de bezworen eerbied voor de regterlijke magt uit besef van de regtkennis bij den regter en vertrouwen op zijn lust tot onderzoeken. Inden derden Titel over verstek is het verzet afgeschaft; de niet verschenen gedaagde wordt op nieuw gedagvaard en de zaak, verschijnt hij ook dan niet, als op tegenspraak gewezen beschouwd; de gedaagde kan echter gedurende den loop van het geding, steeds concluderen; het geven van bloote schriftelijke mededeelingen door den Griffier van het dictum der beslissing is daarbij ook aangenomen, schoon te schaars, ook in andere opzigten ontwikkeld; misschien legt het Bestuur der .Registratie daar minder fiscale belemmeringen ten koste van goede regtsspraak in den weg. De IYe Titel handelt in drie hoofdstukken over de déclinatoire exceptiën. Uit de Memorie van Toelichting blijkt, dat de Commissie de peremtoire exeeptien {fms de non-recevoir) niet beschouwt als fns de non-procéder, maar als ralcende de zaak zelve en verweering ten principale opleverende. ') De vijfde Titel handelt in 7 hoofdstukken (over de incidenten in het algemeen, over waarborg, 2) over reconventie, over tusschenkomst, over het schorsen en hervatten van het regtsgeding, over peremtie en over afstand): er blijkt uit; dat in Belgie gebruikelijk is een regtsmiddel, dat ik bij ons nooit anders toegepast zag dan bij de dagvaarding door den eischer, die derden oproept te geheugen en te gedoogen, namelijk om incidenteel derden op te roepen, om te hooren te verklaren, dat het vonnis met hen gemeen zal zijn. 3) Zoude daardoor niet opgeheven zijn het bezwaar ’) Vergelijk de studie van Mr. Hingst over de Exceptiën in deze zelfde Bijdragen. -) Vergelijk Mr. van Nooten 1. o. 3) Art. 19. Lorsque I’uno des parties en canse assigne un tiers en déolaration de jugemeat commun, elle devra dénommer I’assignation par acte signifié a I'autro partio. Cette intervention forcéo sera régie par les artiol.es 17 & 18 oi-dessus (over de interventie). 645 NIEUWE BIJDRAGEN van Mr. van Nooten, dat de vragen, of ook de eischer tot interventie of garantie kan dagvaarden, niet opgelost zijn? De VII Titel handelt in 8. hoofdstukken over vonnissen van instructie (praeparatoire); over het hooren op vraagpunten, over eedsoplegging, over getuigenverhoor; over onderzoek van deskundigen, over plaatsopneming; over het onderzoek naar de echtheid der handteekeningen en over het faux incident civil. Daarbij is uitgesproken, dat die vonnissen niet verbindend zijn voor den regter behalve die van eedsopdragt; ook is het den getuige vrijgelaten te verklaren, dat zijn overtuiging iederen eed verbiedt. De VII Titel handelt 'over mededeeling aan het publiek ministerie; de VIII over einduitspraken, waarbij de quaestie van het stellen der qualiteiten door partijen zelve aan het nieuwe geslacht onzer tegenwoordige regtsgeleerden reeks praktisch onbekend wil men dit behouden, dan is de regeling uitstekend. ‘) De VIII handelt over de eindvonnissen, de IX in 5 hoofdstukken (over de kosten; over de termijnen van gratie, 2) over de cautie; over rekeningverantwoording). Het tweede Boek handelt in drie Titels over de Procedure voor den Vrederegter, in handelszaken en in kort geding voor den Voorzitter; daarbij is het beginsel aangenomen, dat het bezit der dagvaarding voor den Advocaat des gedaagden het vermoeden oplevert, dat hij behoorlijk gemagtigd is. Het derde Boek handelt over de regtsmiddelen tegen de vonnissen en tegen de regters. Inden eersten titel over het hooger beroep is bepaald, dat de termijnen loopen van de uitspraak af, en dat in ondeelbare zaken het hooger beroep, dooreen der partijen ingesteld, loopt ten bate van ’) Er is voor en tegen te zeggen; het kan er soms uit blijken, of de regter ingezien heeft, waarover de strijd eigenlijk liep. Ik herinner mij daarover een geval uit mijn jeugd op het Kantoor mijns Vaders, waardoor het geheele vonnis in tegenspraak kwam met de uiteenzetting der daadzaken. 2) Vergelijk art. 1302, laatste alinea van ons Burgerlijk Wetboek 646 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. allen, ook die niet hebben geappelleerd en dat van praeparatoire en interlocutoire vonnissen niet anders dan met de einduitspraak kan worden geappelleerd. ') De tweede Titel handelt over de revisie (requeste-civil); daarbij is ook voorzien ingeval er rekeningfouten of andere materieele dwalingen zijn ingeslopen, een feit, dat mij nog dezer dagen ineen arbitale uitspraak is voorgekomen. De derde Titel regelt de cassatie, thans nog in België beheerscht door reglementen, die gequalifieeerd worden als verouderd, onvolledig, niet zamenhangend, uitgevaardigd in verschillende tijdvakken, aangekondigd als provisioneel, en die sedert lang een volledige omwerking behoeven. De verwijzing naar een anderen regter of denzelfde is aangenomen, zonder regtspraak ten principale. De vierde Titel regelt de recusatie van den regter; de vijfde de regeling van regtsgebied; de zesde de verwijzing naar een ander regtscollegie; de zevende la prise en partie in 4 gevallen geoorloofd tegen den regter of den ambtenaar van het Openbaar Ministerie: I°. als zij zich schuldig hebben gemaakt aan bedrog of kwade trouw, hetzij inden loop der instructie, hetzij bij de vonnissen 2". als ze door de Wet is bevolen. 3°. als de Wet den regter aansprakelijk stelt op straffe van vergoeding van kosten, schaden en inseressen; en 4°. als er regtsweigering is. Dan volgen in het ontwerp nog eenige algemeene bepalingen. Ineen volgende studie hopen wüj de resultaten van de oudste zeer geprezen herziening van den Code de Procédure te Génève, en die van de discussie inden Juristendag te vergelijken. Wiesbaden, Augustus 1881. ’) Is dit juist ook ten opzigte van vonnissen, waarbij een eed is opgedragen? N, Bijdr. voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving. N. R. Dl. VIL 1881. 42 647 NIEUWE BIJDRAGEN BOEKBEOORDEELINGEN. Kleinere Schriften von Garl Georg Bruns. 2 B. Weimar 1882. Den 10n December 1880 stierf te Berlijn de Hoogleeraar Bruns, die toen juist uit Italië was teruggekeerd. Hij was aan Keller opgevolgd, toen diens doodden vroeger door von Savigny bekleeden leerstoel bad opengelaten, en zette de historische beoefening des romeinschen rechts voort, waarin zijn groote voorganger den weg gewezen en het voorbeeld gegeven had. In zeldzame mate vereenigde hij philologische kennis met uitgebreide en grondige kennis des rechts, en zijne geschriften kenmerken zich door die afgerondheid van bewerking en die volledigheid van inhoud, die er eene voortdurende waarde aan verzekeren. Wij verheugen ons dan ook dat zijne kleinere geschriften, meest in tijdschriften verspreid, bijeengebracht en uitgegeven zijn en haasten ons op die uitgaaf de aandacht te vestigen. toren. Wir halten Codification, wie Oeffentlichkeit der Rechtspfege für so wesentliche nothwendige Porderungen unserer Zeit und ihrer Idee, dass nichts, am wenigsten der theoretische Nachweis von einzelnen damit verbundenen Nachtheilen im Stande sein wird„ ihnen lange zu widerstehen, zegt Bruns, al was hij geen voorstander vaneen algemeen wetboek voor Duitschland, maar wilde hij slechts afzonderlijke wetboeken voor de verschillende duitsohe landen. Daarvan vreesde hij voor de wetenschap geen schade: wer sich irgend klar gemacht bat, wie die Gesetzbücher entstehen mussen und werden, bei dem kann keine Rede davon sein dass mit ihrer Einfahrung die jetzigen gemeinrechtlicheu Studiën, die romanistischen wie die germanistischen, ihre wissenschaftliché oder auch nur ihre praktische Bedeutung vertieren würden. Es handelt sich ja nicht darum, den Paden der Geschichte auf einmal völlig abzuschneiden, und einen ganz neuen anzufangen, sondern es handelt sich um einen einfaehen Portschritt in natürlich historischer Entwicklung, wo daher der neue Zustand wissenschaftlich nie abstract für sich, sondern nur in seinem Yerhaltniss zu seiner Vergangenheit erfasst werden kann. Wij zien er uit hoe hij den toen nog niet geëindigden strijd beschouwde en de uitkomst heeft zijne denkbeelden bevestigd. De wetboeken zijn gekomen en de wetenschap heeft er geen schade door geleden; integendeel de beoefening van het Romeinsche en Germaausche recht is eene meer wetenschappelijke geworden, sints zij niet meer bovenal en onmiddelijk der praktijk had te dienen. Maar deze woorden van Bruns karakteriseren ook zijn toenmalig standpunt tegenover von Savigny ten opzichte der codificatie-vraag; hij achtte wetboeken een eisch des tijds in plaats van den tijd er ongeschikt voor te oordeelen, zoo die wetboeken slechts inden historisch gewordenen toestand zouden wortelen. Wij vinden daarna Bruns artikel gemeines Recht uit de encyclopaedie van Ersch und Grüber terug, p. 20—48, tien jaren later dan het eerste stuk geschreven, toen zijne opvatting eenigszins veranderd 649 NIEUWE BIJDRAGEN was, waarin hij de beteekenis en de geschiedenis van het gemeene recht in Duitschland beschrijft en den ondergang van dit gemeenerecht door de toegenomen codificatie in de verschillende staten beschouwt als het einde der Duitsche rechtseenheid. Bs wir.d daher, schreef toen Brtjns, die Zeit nicht allzu fern sein, wo, wie schon jetzt im Strafrechte, so im ganzen Rechte nnr eine Reihe verschiedener mehr oder weniger ahnlicher Gesetzbücher da sein, das alte gemeine Recht nur noch in wenigen kleinern Staaten bleiben uud die alte Rechtseinheit von Deutschland nur noch in der Brinnerung und der Wissenschaft fortleben wird. leeraar te Tubingen uitgaf: das Recht des Besitzes im Mittelalter und in der Gegenwart, waarin hij de theorie van het bezit, zooals hij meende dat die ineen wetboek moest nitgedrukt worden, in hare wording wilde aanwijzen, hangt zijn stuk zamen, der dltere Besitz und das possessorium ordinarium, I. bl. 136—220, waarop later zijn afzonderlijk uitgegeven werk die Besitßdagen des römischen und heutigen Rechts, 1874, volgde. Tegen Bami’s ontwikkeling van het Anerkennungs-vertrag is de verhandeling gericht das constitutum débiti p. 221—313, terwijl inde stukken, die Verschollenheit, bl. 48—135, en die römischen Popularklagen deze onderwerpen behandeld worden op eene wijze die ze ineen nieuw licht plaatst en voor elke latere bewerking den weg wijst. In deze laatste verhandeling vooral zien wij reeds die philologisch-juridisehe richting die de volgende stukken kenmerkt. Zur Geschichte der Cession, 11. p. 1—37, bespreekt een onderwerp, dat sedert 1868, toen dit stuk geschreven werd, herhaaldelijk is behandeld, de vraag namelijk hoe men zich naar romeinsch recht den overgang te denken heeft van Staats vorderingen op bijzondere personen. Aan de hand der geschiedenis ieder geval onderscheidend toetst de schrijver hier alle getuigenissen en uitspraken der ouden en vergelijkt die om den oorsprong van dien overgang inde leges sacratae en de cousecratio aan te wijzen en de noodzakelijkheid eener lex voor den lateren tijd aan te toonen. De overtuiging van de groote belangrijkheid van de voor ons bewaarde inschriften en oorkonden der oudheid bij de beoefening der rechtsgeschiedenis, die Bsuns tot de uitgaaf noopte der Fontes iuris Romani, waarvan reeds de vierde uitgaaf verscheen, drong hem ook tot de behandeling van verschillende, daarmede zamenhangende onderwerpen: Die Unterschriften inden römischeu Rechtsurkunden, 11, p. 36—118 die sieben Zeugen des römischen Rechts, p. 119 —133, die Testamente der griechische Philosophen, p. 192 —237, zu den Erztafeln von Osuna, d, 282—297, Lex Metalli Vipascensis, p. 297—805. Fine Inschrift von Lucera, p. 305—319, zu den Pompeianischen Wachstafeln, p. 319 651 nieuwe bijdragen —325, Wij vinden hier overal een rijken winst voor de kennis der oude rechtsvormen en rechtsinstellingen bijeengebracht, want Bruns liet weinig voor een nasprokkelaar over. Het stuk Ueber Testirfreiheit und Fflichttheil, p. 139—191 behandelt dit onderwerp uit het oogpunt van het ius constituendum en was oorspronkelijk geschreven als advies, in 1879, voor den duitschen juristendag over de vraag of en in hoever de vrijheid van beschikking na doode moest beperkt worden ten behoeve van het wettelijk erfdeel. gedeelte vaneen onafgewerkt gebleven Pandekten-leerboek, waarin over de Bestandfheile der Hechts geschafte gehandeld wordt. Zijne opvatting van Rechtsgeschaft als Willenserkliirung, volgens welke reale Handlungen, die nicht bloss Willensausserungen sind, sondern eine selbstandige praktische Bedeutung haben, keine Rechtsgeschaften sind, sluit niet alleen delicten, maar ook specificationen, Geschiiftsfübrungeu, Dienstleistungen van dat begrip uit, en zelfs bij occupatie traditio, derelictio moet men Willensausserung an sich oder das Rechtsgeschaft van de handeling onderscheiden. Daarbij moet de wil op het bereiken van rechtsgevolgen voor den willende, niet voor anderen, gericht zijn, en moeten deze gevolgen werkelijk bereikbaar zijn. Het Rechtsgeschaft, de Willensausserung ontleent zijne beteekenis weder aan den wil, dien het uitdrukt, en het is juist Rechtsgeschaft, omdat en in zoover het dien wil uitdrukt en verwerkelijkt. Het is wel jammer dat het stuk waarin das Bewusstsein und der Irrthum in verband met deze opvatting zouden beschouwd worden, zoo geheel onafgewerkt is gebleven. Wij hebben temeer op den inhoud dezer kleine schriften gewezen, omdat zij ons den schrijver in zijne veelzijdige werkzaamheid leeren kennen, en tevens toonen hoeveel belangrijke bijdragen tot de kennis, vooral des romeinscheu rechts hier gevonden worden. Ik mag niet vergeten dat de zoon des schrijvers aan het hoofd van het werk een schoon levensbericht van zijnen vader plaatste, dat van liefde en achting getuigt, en dat aan de verschillende stukken hier verzameld, in verband tot de omstandigheden, waaronder en de aanleidingen, waardoor zij ontstonden, eenheid en zamenhang verleend, zoodat zij tezamen zich tot een beeld vormen van de werkzaamheid des steeds onderzoekenden en werkzamen geleerde. OE G. 653 NIEUWE BIJDRAGEN Corpus juris canonici, Editio Lipsiensis secunda, post Aemilii Ludovici Richteri curas-annot. critiea instruxit Aemilius Friedberg 2 vol 4°. 1881. Ben enkel woord slechts om op dezen belangrijken arbeid te verwijzen die nu afgewerkt voor ons ligt. Het is tocb bekend, hoe de eigenaardige wording en geschiedenis der compilatien die het corpus juris canonici vormen, de bewerking daarvan moeielijk en omslagtig maakt, en hoeveel vragen er ontstaan, zoodra men naar de bronnen en de zamenstelling onderzoekt. Het decretum Gratiani weder te herstellen inden vorm waarin de schrijver het uitgaf, was het eerste wat Friedberg zich voorstelde. Daartoe koos hij zich acht der oudste en beste handschriften ter versjehjkmg, en ontleende den tekst vooral aan de beide oudste daarvan, die nog inde 120 eeuw geschreven, het naast komen aan den leeftijd van den monnik uit San Felice. Maar tevens was het noodig om de bronnen zelf te vergelijken die Gratianus gebruikt en waaruit hij zijn stof ontleend had. Deze bronnen toch waren slechts zeer zelden de schrijvers zelve waarvan hij de woorden aanhaalde, maar veelal oudere verzamelingen van Canones, die hem ter hand gekomen waren, hoewel quot et quas canonum collectiones potissimum adhibuerit, vix unquam pro certo demonstari poterit, zooals Friedberg zegt, die eene geheele reeks van zulke verzamelingen vergeleek en telkens naauwkeurig aanwees, wat in Gratianus decretum daarmede overeenkwam en het bewijs leverde dat bijna alles reeds in vroegere compilaties gevonden werd, wat in het decretum wordt aangetroffen. Maar ook de uitgaaf der Correctores Romani, die in 1582 verscheen en als de uitsluitend geldige terstond werd erkend, moest vergeleken en volledig teruggegeven worden, en daarom heeft Friedberg afzonderlijk elke afwijking van dezen tekst van de door hem herstelden oorspronkelijken tekst aangewezen en daarbij de notationes correetorum geheel overgenomen, en tusschen zijn tekst en de variae lectiones in, aan de editio romana en de notationes eene plaats 654 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. ingeruimd, zóodat het zeer gemakkelijk is bij ieder stuk om den Romeinschen tekst terstond te herkennen. Bij de decretalia moest een andere weg gevolgd worden. Raymündus de Pennaforte stelde zijn werk zamen uit de bekende vijf oudere compilatien die wij ook nog bezitten, terwijl de deeretalen zelve veelal, hetzij in die compilatien hetzij elders, vollediger gevonden worden, dat zij inde Denretalia werden opgenomen. Friedberg gaf dus van dit werk deu textus Romanus, zooals die door de correctores Romani is vastgesteld, maar nam daarin in cursiefdruk op zoowel wat de compilaties meer aanboden en wat Raymundus derhalve met voordacht moest hebben weggelaten, als wat de pauselijke brieven-registers ter volledigmaking der deeretalen opleverden en dat aan Raymundus onbekend was gebleven, of althans niet door hem was gebruikt. In eene kritische aanteekening vinden wijde belangrijkste lezingen opgegeven van de door den uitgever vergeleken handschriften, zoowel van de deeretalen als van de compilaties. Ik kan niet ontkennen dat het jammer is, dat niet ook hier de deeretalen zijn gegeven zooals zij uit de hand van RAYMirNDüs kwamen, maar ineen aangevulden en gecompleteerden textus romanus, zooals het uiterst moeielijk is op iedere plaats zich te verzekeren wat den zamensteller toekomt en hoe hij dit schreef. Nu stem ik toe dat de tekst der correctoren inde deeretalen niet veel afwijkt van den oorspronkelijken tekst en dat het voor ons minder belang heeft juist op iedere plaatste weten hoe Raymundus die overgeschreven heeft uit zijne handschriften der compilaties, maar toch waar het een werk van zooveel beteekenis geldt, dat zulk een belangrijke plaats inde geschiedenis van het kanonieke recht inneemt, zou men wel kunnen weuschen dat werk inde eerste plaats geheel in zijn oorspronkelijkeu vorm voor zich te hebben om den zamensteller bij zijn werk te kunnen volgen en de regelen te ontdekken die hem daarbij leidden, en eerst daarnevens zoowel den textus Romanus, als de deeretalen in hun volledigen vorm. de compilaties waarin die plaats weder wordt aangetroffen. Maar reeds genoeg om ieder die zich met het corpus I. C. bezig houdt, op de belangrijkheid dezer uitgaaf te wijzen, de bewerker verdient onzen dank voor de uitnemende wijze, waarop hij zijne zoo moeielijke taak volbracht heeft en voor de groote dienst die hij daardoor der wetenschap deed. n. G. De Steenwijlcer meenthe. Eene bijdrage tot de marlce en stadsgeschiedenis door Mr. J. H. E. Meesters. Zwolle, 1881. B°. Wanneer ik hier de aandacht op dit werkje vestig dan is het niet inde eerste plaats om een oordeel uitte spreken over de vragen die het in het leven riepen, maar om de waarde aan te wijzen die het heeft als bijdrage tot onze rechtsgeschiedenis. Er is reeds meermalen over marken en gemeene gronden, hun oorsprong en de rechten daarop toekomende geschreven, nog onlangs heeft de heer Pleijte ineen proefschrift: de rechtstoestand der marken in Nederland, dit onderwerp uitstekend in het algemeen behandeld, maar elke bijdrage, vooral zoo die de geschiedenis en den toestand van eene bepaalde marke zoo nauwkeurig beschrijft, met bijvoeging van alle daarop betrekking hebbende stukken, als dit hier is geschied, blijft eene hoogst belangrijke aanvulling van onze kennis. En waarlijk de Steenwijker meenthe heeft veel eigenaardigs en is wel het meest aan de Deventer en andere stadmeenten verwand, meer dan aan hetgeen wij thans ouder marken verstaan. Oorspronkelijk beteekende marca een binnen bepaalde grenzen ingesloten oppervlakte, zoodat de uitdrukking soms met curtis kon afwisselen of ook wel eigen hoeven, hubae, kon bevatten, of eindelijk de oppervlakte van bosch-, wei- en bouwland aanduidde, die door de bewoners gezamenlijk werd benuttigd, altijd echter droeg die oppervlakte een naam, en vormde zij een onderdeel vaneen gou, waarvan zij zich ook daarin onderscheidde dat zij in het volks verband geene beteekenis had. 657 NIEUWE BIJDRAGEN Waar nu de marca de door de bewoners gemeenschappelijk gebruikte landen aauwees, is daar, waar de oorspronkelijke toestand van gemeen gebruik behouden bleef, bet beheer, het toezicht, de rechtspraak over deze gemene gronden en hun gebruik door de gerechtigden, de markgenooten, zelve geregeld en uitgeoefend en vormden zich deze, volgens de naar vereeniging strevende richting inde middeneeuwen, tot autonome Corporation, die hunne eigen belangen regelden en verzorgden door zelf gekozen markerichters en andere beambten. Dat deze echter met lijfstraffen zouden hebben kunnen straffen, moge als een herinnering uit ouden tijd, toen de geheele rechtsmacht nog bij het volk berustte, worden medegedeeld, zeker was dit later buiten de bevoegdheid van hen, die met geen hoog rechtsgebied bekleed waren en niet onder Konings ban recht spraken. Wij zien daarenboven hoe in sommige marken men bij de bouwlanden al spoedig tot verdeeling kwam en alleen weiden of bosschen in gemeen gebruik bleven, hoe ook het marken-richterschap aan bepaalde personen erfelijk werd opgedragen en het beheer der gemeene gronden verschillende vormen aannam. Vooral had dit echter plaats daar, waar de omstandigheden veranderden, de bevolking toenam en steden ontstonden. Dit gebeurde ook in die groote uitgestrektheid die vroeger de gemeene gronden vormde van de Steenwijker marke, door de bewoners als bosch-, weide- en bouwland gebruikt. Oorspronkelijk weinig bevolkt, zooals alle aan ïriesland daar ten zuiden grenzende streken, ontstonden er later dorpen en buurtschappen, die nog altijd die gronden in gemeen gebruik hielden. Reeds in 1313 echter, toen de Utrechtsche bisschep Guido met de Stellingwervers zich verzoende, was, zooals de schrijver bl. 38 opmerkt, de toestand veranderd. Steenwijk was toen eene parochie, waar de bisschop en de kerk bezittingen hadden en waaruit de bisschop even als uit de villa ünne inkomsten trok, hij beschermde de inwoners aldaar, zoover zij niet onvrijen en hofhoorigen waren tot bisschopshoeven beboerende, als zijne onderdanen, 658 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. terwijl kern de reclitsdwang en het recht van de gruit toekwam, even als hij de van Steenwijk als hoofdkerk afhankelijke kerken als tot zijn rechtsgebied behoorende aanmerkte. Hij zal dus toen daar een schout onder den Drost van Yollenhoveu gehad hebben die de rechtspraak uitoefende en de rechten des bisschops bewaakte. Waarschijnlijk had Steenwijk toen ook reeds stadsrechten verkregen en bezat het voor de lage jurisdictie een college van Schepenen, want in 1327 bevestigde bisschop Jan van Diest die schepenen hunne vrijheid en stadsrechten, die zij vroeger verkregen hadden. Die schepenen vormden oorspronkelijk het stadsbestuur, en de regeering der stad, ook bij hare latere uitbreiding, zooals de schrijver ons die beschrijft, als vertegenwoordigende de inwoners en hunne belangen waarnemende, werd nu ook van zelfs het college dat toezicht, bestuur en rechtspraak over de marke uitoefende, dat de meenthe beheerde en regelde. Dat dit tot moeielijkheden aanleiding gaf, daar ook dorpen en buurtschappen buiten Steenwijk op -die gemeene gronden rechten hadden, en ook de bisschop wegens zijne hofhoorige hoeven en bezittingen daarop gerechtigd was, was natuurlijk; en tusschen 1884 en 1403 kwam dan ook onder bisschop Frederik van Blankenheim eene verdeeling tot stand. Daarbij werden aan die van Steenwijkerwold en aan die van Onna hunne gedeelten inde meenthe afgescheiden, terwijl aan den bisschop een voorslag in Steenwijkerwold van 21 morgen lands en een geldsom werd toebedeeld. Ook bleef hij wegens zijne drie hoeven nog inde Steenwijker meenthe gerechtigd, welke drie hoeven de Oostwijk vormden en tot de jurisdictie der stad behoorden en waarschijnlijk wel door de stad in erfpacht van den bisschop werden gehouden. Het nu aan Steenwijk toebedeelde gedeelte der meenthe, beheerd door de stadsregeering, na ouder gewoonte in gemeen gebruik, weri door Keizer Karei Vin 1523, na de inneming der stad, verbeurd verklaard als stadseigendom, en bij het verbond van 1525 stond de Keizer toe aan de gemeene burgeren het land genaamd 659 NIEUWE BIJDRAGEN die meenthe, omtrent der stad gelegen, om hunne beesten daarop te mogen weiden, behalve het gedeelte geheeten de Zuidermeenthe, die de Keizer aan zich behield. In 1533 echter gaf de Keizer ook die Zuidermeenthe, op verzoek der stads regeering terug, om die weder te laten gebruiken ten voordeele der stad en de opkomsten er van te gebruiken voor de fortificatiën en andere behoeften der stad. Sints dien tijd vinden wij ook eerst aanwijzingen omtrent de voorwaarden van gebruik der meenthe. deze eeuw met het beheer en bestuur der meenthe is gegaan. Eigenlijk bleef de toestand dezelfde, behalve dat in 1853 de raad der stad besloot, dat het opslagrecht zou kunnen afgestaan worden, evenwel voor geen korteren tijd dan voor een geheel weidejaar, aan ingezetenen der gemeente, zonder dat de opslagen op woningen behoefden gevestigd te zijn, en dat een geheel of half opslag mocht worden gebruikt door verschillende ingezetenen te gelijk. De schrijver bestrijdt nadrukkelijk de wettigheid dier besluiten, en in zijn stelsel is dit natuurlijk, daar hij stelt en, ik geloof met volkomen recht, dat de meenthe nu te beschouwen is als eigendom der gemeente Steen wijk, maar, voor zoover die niet door Keizer Karei Y der stad in vrijen eigendom is afgestaan, bezwaard met eene beperkte erfdienstbaarheid van weiderecbt. Is nu het opslagrecht eene erfdienstbaarheid, dan is dat recht noodwendig ondeelbaar en aan een bepaald erf als heersehend erf verbonden en kan slechts ten behoeve van dit erf worden uitgeoefend. Ik kan niet ontkennen dat ik dit laatste betwijfel. Het opslagrecht als eene servitus pascendi op te vatten en naar de regelen der erfdienstbaarheden te beoordeelen, komt mij voor wat te zeer het recht aan den regel ondergeschikt te niaken. Hebben wij bij dat opslagrecht niet aan een jus sui generis, een eigenaardig recht van niet romeinschen oorsprong te denken ? een recht dat altijd aan personen toekwam, die aan bepaalde voorwaarden beantwoordden, zooals dat zij eigenaars vaneen huis, burgers, grootburgers, ingezetenen moesten zijn, maar welke voorwaarden dan ook door het beheervoerend bestuur der gemeente konden gewijzigd en veranderd worden? Maar het is mijn doel niet de rechtsvragen te beantwoorden, waartoe de tegenwoordige toestand aanleiding geeft, ik wilde slechts op de historische waarde van dit werk wijzen voor de geschiedenis der gemeene weiden en gronden, in zoover het de geschiedenis der Steenwijker meenthe in al hare bijzonderheden ons mededeelt, voor wier onderzoek de schrijver met noeste vlijt alles wat te vinden was, bijeenverzamelde. d. G. 661 NIEUWE BIJDRAGEN MEDEDEELINGEN EN BERICHTEN. LOON VAN DEN SCHERPRECHTER IN DEN OUDE TIJD. GEËXTRAHEERD VÜXTTET TIERDE MEMORIAEL BOÜCK VAN ALREHANDE ZAICKEN, GEDAEN INDER GAMEREN YANDEN REKENINGEN INDEN HAGE, BEGHINNENDB KERSMISSE XVC XIII BNDE EYNDENDE DEN XXIIIEN DECEMBER xvc xxiiii. Hoerende den scerpen rechter. Eerst zal hj hebben thyen stuvers ter weecke betailt te werdden by handen vanden rentmeester van Kermerlant ofte vanden schout van Hairlem. Als hy reyssen sal acht stuvers tsdaichs, alsoe lanck als hy vuijt is, vuytgeseit den dach dat hy justicie doet, soe en sal hy gheen dachgelt hebben, maer tevreden zijn met zijn loon. Van elcken persoen, die hy vanden lijve executeren sal, mit datter navolcht tot de sententie voldaen is, sal hy hebben drie gouden guldens, vuijtgeseyt binnen Hairlem sa! hy hebben, naer ouder gewoonten, een stoop wijns ende een pair hantschoeneu. Van elcken persoen, die hy ter tortuer leggen sal, een gouden gulden voir elcke reyse dattet geboeren sal. Van alle justicie, dair de doot nyet nair en volcht, te weeten van gheesselen, oire ofte ooren of te snyden, doer de tonge te steken oft dyergelijcke, dairoff sal hy hebben voir elcken persoen anderhalven gouden gulden, wel verstaende indyen an een persoen meer dan één executie valt, als gheesselen ende ooren te snyden tsamen, en sal evenwel nyet meer hebben dan anderhalven gulden als voren. Indyen datter op eenen dach meer dan twee gegheezelt off anders gecorrigeert werdden, soe en sal hy nochtans nyet meer hebben dan voir twee personen. (Actenboek van Dordrecht n°. 2. 111 fo. 178 recto.). 662 NIEUWE BIJDRAGEN VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. NIEUWE BIJDRAGEN VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING, VERZAMELD EN UITGEGEVEN DOOli las.Ias. B. J. L. DE GEER, J. A. EEÜIN, A. E. L. GEEGORY en S. J. HINGST. HIEDW li BEEK S. ZEVENDE DEEL. VOOR HEï JAAK 1881. . y E H te AMSTËRDAM, bij JOHANNES MÜLLER, 1881. INHOUD, NEDERLANDSCH RECHT, ENZ. Het ontstaan en het verlies van het Nederlanderschap, volgens de wet van 28 Julij 1850 (Staatsblad n°. 44) en het Burgerlijk Wetboek, dooi' L. F. G. P. ScBKEUDER Blz. 1— 68 169-232. 397 – 460. 535—636. Art. 138 Burg. Wetb 69— 79. Yan de akten van den Burgerl. Stand, door P. v. A. » 80—114. Over het begrip van woonplaats of domicilie en hoofdverblijf, door Mr. F. A. R. A. Baron van Itteksum * 114—150, Een nieuw boek, door Mr. L. Zeegers Veeckens. d 150—154. Eene beklemreohtelijke vraag, door Jhr. Mr. J. W. Qdlntds 155—160. Mierlo, heerlijkheid en laatbank inde vorige eeuw, door Mr. C. C. N. Krom , 232—260. Art. 41 der wet op de R. 0., door Mr. G. W. Mollbkds. » 260—275. lets over de betrekking van den staatsburger tot het Kerkgenootschap, door Jacob de Haas Jr. . . » 275—300. lets over het voorwerp der alternatieve Verbindtenis, door Lod. S. Boas > 300—304. Burgerlijke rechtsvordering. 111. Code de Procédure Civile, door Mr. J. G. A. Fabkk » 305—315. Wil of vertrouwen, Eene repliek, door Mr. J. A. Levy. » 315—364. Art. 819 van het Burgerl. Wetb., door Mr. B. Mees. » 461—477. Kan eene buiten Js lands door de aldaar daartoe bevoegde macht opgemaakte en gehomologeerde dispache, in eene procedure door den verzekerde der des betreffende lading tegenover den hier te Lande-verzekeraar daarvan worden ingeroepen, als bewijs voor het bedrag der schade die door hem 1 N 11 O U JD. aan den verzekerde moet worden vergoed? door Mr. A. A. Weve – Blz. 478—490. Burgerlijke Rechtsvordering. V. Het ontwerp van een nieuw Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in Belgie, door Mr. J. G. A. Fa beu. » 636—647 BOEKBEOORDEELINGEN. Do opleiding tot het Notariaat in Nederland en elders besproken door Mr. Zegers Vkeckens. Driehonderd opgaven van notariëele acten en opstellen, door Mr. L. Zegers Veeckens, 1881. De Wetgeving op het Notaris ambt met aauteekeningen, 5e druk, door Mr. L. Zegers Veeckens, 1880. Opgaaf van wetten, besluiten, enz., die in verband staan met het Notariaat, door W. Ehkeeens Cooke, 2e druk, 1880 461—166. Nog iets over art. 326 van het Burg. Wetb., door Mr. Th. L. M. H. Borret, 1881. » 167. Das heutige positive und nationale Besitzrecht in seiner Unabhangigkeit vonder römisclien possessio vou Dr. Skixz, 1880. Das Recht des Besitzes beiden Römern von Ernst Imm. Beuker, 1880, door Mr. Druoker. ... » 365—380 C. Bare: Statenbond en Bondstaat, 1881, door Prof. de Louter 389—396. Heem. de Baets, Le Code de Commerce Beige révisé aveo la trad. flamande 1879. H. Biot. Le Code do Commerce actuellement en rigueur en Belgique » 395—396. E. Dubois. Institutes de Gaius, 6e édition (10 frangaise) d’après I’apographum de Stndemund, door Prof. Max Coun » 491—495. Introduction bistoriquo au droit Romain par Alphonse Rivier, 1881 » 405—498. Stelsel en toepassing der onteigeningswet ontwikkeld, door Mr- W. Thorbeoke, 1880 » 498—502. Beginselen van het hedendaagsche wisselrecht, door Mr. N. K. F. Land, 1881, door Prof. Asser. » 503—507. y Het nieuwe duitsche Proces en onze Juristenvereeniging. A. Wach. Vortrage über die Roichs-Civilprocessordnung, 1879. Gesetz und Fortbildung in der deutschen Civilprocessordnung. Vortrage von einem alten rheinisohen Practiker, 1880 » 508—510, II INHOUD, R. B. A. Verloren van ïemaat. Tets over den invloed der dronkenschap op de toerekenbaarheid, 1881. A. F. van Lijnden. Bijdrage tot de leer der verjaring en der wettelijke vervaltermijnen op privaatrechtelijk gebied, 1881, door Mr. F. A. R. A. Baron van Itterscm Blz. 511 533 Kleinere Schrilten von Cakl Georg Bkuns, 1882 ...» 648—653 Corpus juris canoniek Editio Lipsiensis secunda, post Aemilii Ludoviei Richteri curas anuot. critica instruxit Aem. Friedberg, 1881 654 657 Do Steenwijker meenthe. Eeue bijdrage tot de marken en stadsgeschiedenis, door Mr. J. H. E. Meesters, 1881 .............. 657 661. MEDEDEELINGEN EN BERICHTEN. Loon van den scherprechter inden oude tijd. III HET ONTSTAAN EN HET VERLIES VAN HET NEDERLANDERSCHAP VOLGENS DB WET VAN 28 JüLIJ 1850 (STAATSBLAD N°. 44) en het Burgerlijk Wetboek, DOOK L. F. G. P. SCIIBEUDER, Hoofdcommies bij het Ministerie van Binnenlandscho Zaken. Ter gelegenheid van het onderzoek eener wetsvoordragt tot naturalisatie van iemand, geboren in Nederlandsch-Indie uit destijds aldaar gevestigde niet-Nederlandsche ouders, kwam inde meeste afdeelingen van de Tweede Kamer der Staten-Generaal de vraag ter sprake, of de bedoelde persoon, Nederlander volgens art. 5, I°. van het Burgerlijk Wetboek, de voorgestelde naturalisatie wel behoefde om ook in staatsregtelijken zin Nederlander te zijn, nu, tijdens zijne minderjarigheid, aan zijn vader naturalisatie was verleend. Voor het geval deze vraag toestemmend beantwoord moest worden, werd gewezen op de hardheid in dit opzigt van de wet van 28 Julij 1850 (Stbl. n°. 44), en tevens op de tegenstrijdigheden, die uit hare bepalingen kunnen voortvloeien en zich in vele en verschillende gedaanten kunnen voordoen. Daarom drong men bij de Regering ernstig aan op regeling dezer aangelegenheid door wijziging van voormelde wet, eene wijziging, op de wenschelijkheid waarvan reeds in 1873 door de Kamer de aandacht van de Regering gevestigd was. Inde zitting van 10 November 1880 (Handelingen der Staten-Generaal, 1880—1881, 11, blz. 321) werd de wetsvoordragt door den Minister van Justitie. Mr. Modderman, verdedigd. N. Bijilr. voor Rechtsgeleerdheid en Wetgeving. N. R. D!. VII. 1-11. 1 NIEUWE BIJDRAGEN 2°. dat die bepalingen in hare werking beperkt zijn tot het genot van burgerschapsregten en de benoembaarheid tot landsbedieningen, tenzij deze grenzen bij bijzondere wetten voor de daarbij geregelde onderwerpen mogten zijn uitgebreid; 3°. dat de titel van het Burgerlijk Wetboek, handelende van Nederlanders en vreemdelingen, door de invoering der wet van 28 Julij 1850 (Stbl. no. 44) geen verandering heeft ondergaan en dus is blijven gelden voor onderwerpen van burgerlijk regt en voor die, waarop de bedoelde bepalingen van voormeld wetboek toepasselijk zijn verklaard; 4". dat voor de toepassing der wet van 28 Julij 1850, waarbij een tweede, binnen de hierboven onder 2°. omschreven grenzen beperkt Nederlanderschap is in het leven geroepen, in tegenstelling aan het bepaalde bij het Burgerlijk Wetboek, de staat van den man zonder invloed is op dien van de vrouw; en s°. dat verlies of verandering van staat door den vader geen invloed heeft op den staat van minderjarige kinderen, vóór dat verlies of vóór die verandering geboren. Heb ik het voorregt, inden Minister Mr. mijn inzien nationaliteit niet is een onderwerp noch van burgerlijk, noch van staatkundig regt in het bijzonder.1) Om deze reden heb ik ook de bijvoeging, inden considerans der wet van 1850, van de woorden: »met het oog op de artt. 5 en 6 der Grondwet” en in art. 1, van de woorden: »ten aanzien van het genot van burgerschapsregten” niet overeen kunnen brengen met het begrip van nationaliteit, en haar te minder gelukkig geacht, omdat de Regering wenschte, een wensch die inde praktijk niet vervuld is geworden, dat, in weerwil van die bijvoegingen, de wet van 1850 beschouwd zou worden de éénige vraagbaak te zijn ter oplossing van quaestien, die over het bezit, al of niet, van den staat van Nederlander zouden rijzen. In mijne denkbeelden, ik zeide het reeds in het zooeven aangehaalde opstel, moest er eene wet zijn, die een algemeen begrip gaf van het Nederlanderschap, zonder meer; afgescheiden alzoo van den aard der regten, burgerlijke of staatkundige, waarvan het genot daaraan verknocht kan zijn; een Nederlanderschap, waaraan bij de staatsregtelijke wetten het genot van burgerschapsregten en de benoembaarheid tot landsbedieningen, bij de burgerlijke wetten het genot van burgerlijke regten, bij de strafwetten bijv. de vervolgbaarheid van zekere buiten ’s lands gepleegde misdrijven verbonden waren; een Nederlanderschap in één woord, dat voor alles gelden zou en dus geene plaatsmeer liet voor de vraag, naar welke onzer wetten, voor het eene of andere onderwerp, iemands staatsburgerlijke toestand beoordeeld moest worden, Bij eventuele herziening der wet van 28 Julij 1850 (Stbl. n». 44), zooveel het Nederlanderschap betreft, 2) zou ik ’) Onder de stellingen, door Mr. J. W. H. M. van Ibsinoa verdedigd ter gelegenheid zijner promotie tot Doctor inde staats- en regtswetenschappen, behoort ook deze: «Het Burgerlijk Wetboek behoorde niet te bepalen wie Nederlander is.” (Zie zijn akad. proefschrift: «Geschiedenis en beginselen van art. 91 onzer Grondwet”; Leiden, bij P, Somerwil, 1880). 2) In welken zin ik art. 3 dezer wet gewijzigd zou willen zien ten 7 NIEUWE BIJDRAGEN huwelijksaangifte had aangenomen van personen tegen wier vereeniging een wettig beletsel bestond, wanneer hij niet tot de huwelijksvoltrekking was overgegaan in dat geval. Art. zijnen pligt niet wil doen; die regel is er ook, men gaat naar den ambtenaar, die boven den onwillige gesteld is, om hem aan te manen tot vervulling zijner verpligtingen, en wanneer de onwillige dan, na waarschuwing of aanmaning van zijnen meerdere, in zijnen onwil volhardt, kan hij krachtens art. 185 G. P. vervolgd worden. Maar tot wien moet men zich vervoegen om den ambtenaar van den Burgerlijken Stand tot zijnen pligt te brengen? bij den Officier van Justitie van het arrondissement der woonplaats van den ambtenaar? hij is wel verpligt de registers van den Burgerlijken Stand na te zien, en in geval van overtreding den ambtenaar van den Burgerlijken Stand te vervolgen ; de ambtenaar van den Burgerlijken Stand heeft dus wel ontzag voor den Officier en vraagt hem soms in geval van twijfel om raad, maar daarom is de ambtenaar van den Burgerlijken Stand niet verpligt de bevelen van den Officier van Justitie na te komen, hij is zijn ondergeschikte niet. Is het dan de Gemeenteraad? de Gemeenteraad benoemt den ambtenaar van den Burgerlijken Stand uit zijn midden, maar welke maatregelen de gemeentewet ook moet veroorloven tegen hen, die de hun opgelegde verpligtingen niet nakomen, zij geeft geen gezag aan den raad over de uit zijn midden gekozene commissien. Het zouden dus alleen kunnen zijnde Gedeputeerde Staten of de Commissaris des Konings inde Provincie, maar ook om de hulp van deze in te roepen tegen den ambtenaar van den Burgerlijken Stand is de weg niet aangewezen inde Gemeentewet. Het zou dus zeer moeijelijk vallen den ambtenaar de vereischte waarschuwing of aanmaning te doen geven. De bepalipg van art. 129 B. W. is dus niet overbodig, maar zij behoorde uitgestrekt te zijn tot de weigering van den ambtenaar om de aangifte aan te nemen of tot de afkondigingen over te gaan, want niet ieder zal, zooals de Arr.-Regtbank te ’s Graveuhage, van oordeel zijn dat dit opgesloten ligt in art. 129. Nog beter was het dat er eene algemeene bepaling bestond, waarbij deze maatregel in alle 103 NIEUWE BIJDRAGEN gevallen toepasselijk wordt verklaard, waarin de ambtenaar weigert eene acte op te maken of die zoo op te maken, als de partijen het verlangen, en dan moesten de stukken in deze soort van zaken vrijgesteld zijn van zegel en registratie. Art. 45. De Belgische wet van 16 December 1851 heeft bij een tiende nommer van art. 76 C c. He Kamer der Staten-Generaal, maar ook van de Commissie van redactie, trachtte bij de behandeling van het laatste artikel (Voorduin, ad art. 1957) de aanmerking tegen hetzelve gemaakt, in dezer voege op te lossen dat 1957 toepasselijk is op het geval, wanneer een vonnis omtrent den staat der personen gewezen is tegen dengene, die van regtswege bevoegd was om den eisch tegen te spreken, b.v. wanneer een huwelijk tusschen man en vrouw is nietig verklaard, zoo moet deze nietigverklaring ook tegen derden werken, omdat de staat der personen behoort tot het jus publicum civitatis, en dit kan niet in het onzekere zijn omdat een huwelijk niet ontbonden of nietig kan zijn ten aanzien van echtgenooten en geldig ten aanzien van anderen; terwijl daarentegen in art. 72 alleenlijk gehandeld zou zijn van verbetering der acten van den Burgerlijken Stand, die geenen staat aan de personen kunnen geven of ontnemen, maar slechts dwalingen inde acte herstellen, zoodat een schuldeischer, die eene schuldbekentenis mogt hebben van iemand op den naam, zooals die inde registers voorkomt, na de verbetering der acte niet zou kunnen worden afgeweerd met het voorgeven dat de schuldenaar niet genoemd was, zooals hij inde schuldbekentenis voorkomt. Ik geloof dat er tegen die redeneringen van den geachten volksvertegenwoordiger veel valt in te brengen. Tegen de eerste omtrent de nietigheid vaneen huwelijk. Veronderstel dat die nietigheid is beweerd door den eenen echtgenoot tegen den ander op grond van art. 84 B. W, maar dat hij in het ongelijk is gesteld; moet nu de echtgenoot, vroeger met die eene der partijen in het huwelijk verbonden, maar die hangende het rcgtsgeding toevallig niet ter plaatse was, algeweerd worden om insgelijks vernietiging van het huwelijk te vragen op grond van art. 1957? de zaak is uitgewezen tegen iemand, die bevoegd was den eisch tegen te spreken. Ik geloof dat die 'eerste echtgenoot niet tevreden zou zijn met die leer van het jus publicum civitatis. Wanneer hij inde andere plaats spreekt van de gevolgen, welke art. 72 slechts zou kunnen hebben, is het alsof hij 111 NIÉUWE BIJDRAGEN het oog had op de gevolgen van ari. 68 B. W.; de gevolgen toch, welke eene verbetering ingevolge art. 72 kan na zich slepen, zijn onberekenbaar en raken den Burgerlijken Stand des bij die acte betrokken persoons: eene huwelijksacte was geschreven op een los papier en is zoo verloren gegaan zonder ingeschreven te zijn; eene geboorte is niet ingeschreven, de invulling dezer acten kan van het grootste belang zijn voor de betrokkene personen, en zij moet volgens art. 70 plaats hebben en de uitspraken, ingevolge dat artikel geschied, zijn die bedoeld in art. 72. Deze gevallen niet alleen, maar eene eenvoudige naamsverandering in eene oude acte kan bewerken dat de afstammelingen al of niet als zoodanig erkend worden. Ik betwijfel dus of de redenen van den heer Bbelaerts aannemelijk zijn. Laat ons nu eens nagaan wat Asser in zijn werk: »het Nederl. Burg. Wetb. verg. enz.”, hieromtrent aanvoert. Art. 1957 is eene uitzondering op den algemeenen regel van art. 1954, door te verklaren dat vonnissen, gewezen betrekkeiijk den staat van personen tegen dengenen, die wettiglijk bevoegd was den eisch tegen te spreken, tegen elk en een iegelijk van kracht zijn; dan komt hij ook neder op de gevolgen van de nietigverklaring vaneen huwelijk, die niet alleen gelden voor den man en de vrouw, maar voor een iegelijk, wanneer het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan; hij ook komt neder op de schuldeischers van de vrouw, die belang zouden kunnen hebben de wettigheid van het huwelijk staande te houden, en die wil hij daartoe niet toelaten, omdat het tegen de gezonde beginselen zoude strijden, dat een huwelijk tusschen echtgenooten nietig zou zijn en ten aanzieu van derden bestaan. Beelaeets en hij zijn zeer bevreesd voor de regteu, welke die schuldeischers mogten doen gelden, doch die schuldeischers hebben eigenlijk geen belhng bij het bestaan of de nietigheid van het huwelijk; daar hun volgens art. 153 B. VV. geen nadeel kan toegebragt worden, wanneer zij namelijk tor goeder trouw hebben gehandeld en met de 112 VOOU RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING andere behoeven wij geen medelijden te hebben. zooeveu genoemde geval te beslissen, waar iemands domicilie was, nam men zijn toevlucht tot de door hem onderteekende akten, doch bleek dit middel weinig afdoende, omdat de formule »demeurant ordinairement” inde verschillende akten dikwijls op verschillende plaatsen werd toegepast. Daarom hadden de redacteurs van het eerste ontwerp van den C. O. naar een kenmerkend onderscheid omgezien tussehen het domicilie en de verblijfplaats en voorgesteld, dat het van een burger daar zou zijn, waar hij zijne politieke rechten uitoefent. De Commissie uit den Staatsraad was echter van een ander gevoelen, omdat dat kenmerk niet van toepassing zou zijn op een groot aantal personen, die geen politiek domicilie bezitten, en dit bovendien eerst verkregen werd na een verblijf in eene plaats van één jaar. Daarom wenschte zij het burgerlijke- geheel af te scheiden van het politiek domicilie, en het bewijs waar iemand het eerstgenoemde had gevestigd, te laten opmaken uit de omstandigheden, waarvan zij er drie met name noemde, 1) of uit eene uitdrukkelijke verklaring, wanneer die was afgelegd. De heer Tkonchet, die het eerste voorstel verdedigde, zeide, dat zulk eene verklaring goed zou zijn, indien er een middel was om hare uitvoering te verzekeren, doch dat zulk een middel niet bestond. De heer Roedeeee betoogde, dat door die verklaringen de bestaande bezwaren nog maar zouden toenemen, dat het dikwijls zeer moeielijk waste bepalen, in welke plaats de zetel van iemands zaken (la masse de ses affaires) gevestigd was. dat daarom een nieuw beter kenmerk gevonden was in het politiek domicilie. »Lors que la constitution”, zeide hij; »a voulu que nul ne put élure ni être élu que dans uu lieu déterminé, elle a entendu que le domicile civil et le domicile politique seraient le même. Pourquoi, en elfet, exige-t-elle un ’) 1°- Si I’iudividu a son habitatten dan !a commune ou il est né; ■ S’il exerce ses droits politiques daus le lieu ou il a son babitatiou; u • Sil y acquitte ses charges persormelles. ") Confér. du Cod. Civ. p. 274 seqq. 117 NIEUWE BIJDRAGEN domicile politique? c’est afin que chacun soit connu dans le lien oü il exerce les droits de cité; c’est pour empêcher les intn'gants, repoussés par cenx sous les yeux desquels ils vivent, de parcourir successivement les lieux oü, a la faveur d’une résidence passagère, ils jiourraient espérer plus de succes de leurs brigues. On n’est parfaitement connu que la oü I’on est toujours, que la oü I’on a ses alfaires. II n’a jamais été dans les vues de la constitution, qu un citoyen put dire hautement devant la loi, devant les tribunaux. Mon domicile civil est a Bayonne, mon domicile politique est a Paris; se serait un scandale.” De beer Poiiïalis meende, dat door dezen maatregel, waardoor z.i. buitendien de vrijheid van keuze belemmerd werd, tocb bedrog niet zou worden voorkomen. »L’ambitieux, qui voudra se faire élire,” zeide bij, »ira s’inscrire dans une petite commune, oü il croira pouvoir parvenir avec plus de facilité, et cependant il établira Ie centre de ses affaires dans une ville plus considérable, plus populense et oü il travaillera raieux a sa fortune’’, waartegen de beer Roederer zeer terecbt opmerkte, dat bet niet de vraag was, of niet iedereen de vrijheid had te gaan wonen, waar bij wilde, want dat de wet hem die vrijheid reeds volledig had verzekerd, maar dat bet bier gold te beslissen, qf het burgerlijk domicilie niet noodwendig zal zijn daar, waar iemand den zetel zijner belangen beeft gevestigd, en dat dat is zijn politiek domicilie. De meerderheid was echter der andere meening toegedaan; zelfs ging de heer Boulay zoover, dat bij beweerde, dat de wil (I’intention) bet domicilie bepaalt »qu’il faut ensuite le fait, qui n’exige qu’un instant” en hield de heer Regnier vol, dat in zake domicilie »le fait n’est considéré que comme une preuve de 1 intention, parcequ’a eet égard la volonté est tont,” waartegen Napoleon waarschuwde en voorstelde, ter voorkoming van bedrog en in het belang van derden, een termijn van drie maanden, waarna eerst de verklaarde verandering van domicilie van kracht zou zijn. 119 NIEUWE BIJDRAGEN de niet zeer gewichtige vraag 1) hoe het opschrift zou luiden: »van woonplaats”, »van domicilie” of »van woonplaats en domicilie”. Sommigen verkozen het tweede, omdat ieder weet, wat »domicilie” beteekent, maar het woord »woonplaats” onbepaald is en niet hetzelfde uitdrukt. De heer van Reenen wenschte het woord »woonplaats” te behouden, omdat het hier geene vaste bepaling van «domicilie” geldt. Wat de spreker daarmee bedoelde, is mij niet duidelijk, De heer Frets voerde een nog krachtiger argument aan; hij wilde het van iemands smaak ef gehoor laten afhangen, en verkoos daarom het woord «woonplaats” M.i. bestaat tegen het dubbel opschrift geen bezwaar, omdat beiden één eenen wel hetzelfde rechtsbegrip uitdrukken. Anders Prof. OpzooMEii 3) en Bierhuis 3) die meenen, »dat woonplaats oorspronkelijk slechts een feitelijk begrip inhoudt, namelijk van de plaats niet waar men tijdelijk zich ophoudt, maar waar men woont.” Maar het woord «wonen”. Prof. Opzoomeb wijst zelf daarop drukt evenzeer een rechtsbegrip uit; het beteekent niet alleen het bestendig ergens verblijf houden, want men kan zeer geruimen tijd ergens verblijven zonder er te wonen, maar daarbij moet komen, dat men zich door de eene of andere omstandigheid aan een plaats verbindt of dat men altans aan geene andere plaats verbonden is. 4) Het eenige van die beraadslagingen, wat opmerking verdient, is dat ééne afdeeling zich uitdrukkelijk heeft verklaard tegen de verklaringen als bewijsmiddel. ‘) Bij arr. van den H. R. van 17 Aug. 1880 werd beslist: «datde opschriften der onderscheidene afdeelingen inde Wetboeken niets beslissen omtrent den inhoud der artikelen, welke in die afdeelingen voorkomen.” 2) T. a. p. bl. 93. 3J Het N. B. R. I, bl. 266. 4) Ook Mr. Feith (in zijne beoordeeling van Mr. J. Obkie, de Nederl. Rechtstaal, Gids Dec. 1880) is van oordeel, »dat het woord woonplaats, dat in het dagelijksohe leven een geheel feitelijke beteekenis heeft, zeer oneigenlijk gebruikt wordt om het juridische begrip van domicilie weder te geven.” 120 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING, Heb ik dus geen bezwaar tegen bet opschrift van den vierden titel, des te grooter bestaat er m.i. tegen sommige zijner artikelen, die wij nu nader gaan beschouwen. Art. 74« luidt: »Een ieder wordt geacht zijne woonplaats te hebben, alwaar hij zijn hoofdverblijf heeft gevestigd.” Terecht betoogt Prof. 121 NIEUWE BIJDRAGEN Hetzelfde werd opgemerkt bij de behandeling van het ontwerp van 1820, waar inden Pranschen tekst werd gesproken van «principale habitation”, en gezegd, dat deze uitdrukking minder goed den zetel des vermogens uitdrukte, daar het alleen ziet op de daadwerkelijke woning. Het begrip echter staat vast, en kon de heer Nicolai met recht zeggen: «celui qu.i a établi le siège de sa fortune dans un lieu counu et déterminé aura donné toutes les iudications nécessaires pour qu’on puisse reconnaitre la place oü il a fixé son domicile.” Wanneer er geene omstandigheden zijn, die mij aan eene plaats binden, of wanneer ik al de banden, die mij aan eene plaats bonden, heb losgemaakt, heb ik, zoolang ik mij niet op nieuw aan een andere gemeente heb verbonden, geen hoofdverblijf of woonplaats, maar, zegt het tweede lid van art, 74: »dat bij gebreke van zoodanige woonplaats, de plaats des werke-Ijjken verblijfs daarvoor wordt gehouden.” Deze bijvoeging, die inden C. C. gemist werd, is als een werkelijke verbetering te beschouwen. Daar toch kon men nooit zonder domicilie zijn, »en verloor men zijn woonplaats niet vóór men een andere verkregen had”. De uitdrukking «werkelijk verblijf” is echter m.i. niet volkomen juist, zij duidt een zuiver feitelijk begrip aan, 2) hetgeen het niet altijd is. Men kan ook van die plaats afwezig en toch geacht worden daar tehuis te zijn. Het onderscheid echter is, dat hier het «meestal lichamelijk aanwezig zijn” meer op den voorgrond treedt, en het afwezig zijn daarom slechts van korten duur zal zijn. Ik zoude daarom liever spreken van «gewoon verblijf”. Heeft iemand nu noch hoofdverblijf noch een gewone verblijfplaats, «wanneer er zelfs geen gemeente kan worden genoemd, waar een persoon zich een geruiinen tijd ophoudt” dan heeft hij geen woonplaats, hij ‘) Voorduin, t, a. p. bl. 115. 5) Zoo vat Prof. Diephdis t. a. p. bl. 272 het op »a!s de plaats wrar iemand voor het oogenblik zich ophoudt, zijn intrek heeft genomen,” of. inden voor mij bedoelden zin Mr. Kappeyke v.d. Coppello in Theuiis X, bl. 611 soqq. 122 VOOR RECHTSGELEERDHEID EN WETGEVING. is, wanneer hij tevens geen middel van bestaan heeft, vagabond, doch zal de plaats van zijn werkelijk verblijf, d.i. de plaats »waar hij op het oogenblik, dat de bepaling van zijn domicilie praktisch noodzakelijk is, gevonden wordt, als zijn woonplaats gelden”. ’) Zoo moeten dan ook de onderscheidingen in art. 4, n°. 7 en art. 126 W. v. B. Rv. worden opgevat, dat onder »woonplaats” verstaan wordt de plaats van het hoofd of bij gebreke daarvan van het gewoon verblijf, bestaat geen van beide, dan eerst komt in aanmerking het werkelijk verblijf. Art. 75 is geheel overgenomen uit den C. C. met al de gebreken, die het m.i. heeft; het bepaalt: »dat de verandering zal stand grijpen door de werkelijke woning in eene andere plaats, gevoegd bij het voornemen om aldaar zijn hoofdverblijf te vestigen, terwijl art. 76 inhoudt: »dat dat voornemen bewezen wordt door eene gedane verklaring, o o I zoowel bij het bestuur der gemeente welke men verlaat, als bij dat der gemeente waar de woonplaats wordt overgebracht” en dat, bij gebreke van verklaring, het bewijs van het voornemen uit de omstandigheden zal worden opgemaakc.” Mijne eerste aanmerking tegen deze artikels is deze: dat zij inconsequent zijn met het vorige; daarin liet de wetgever eene nadere verklaring achterwege, hoe men zijn hoofdverblijf vestigt, maar waarom dat dan wel gedaan in geval van verandering? consequent aan het vorige had art. 75 moeten luiden: »De verandering van woonplaats zal stand grijpen door het vestigen van het hoofdverblijf op een andere plaats. 2) Maar daarenboven, wat beteekenen de woorden » werkelijke woning ineen andere plaats, habitation réelle dans un autre lieu?” Wanneer, zooals ik meen, het woord »wonen” of »woning”, even als »woonplaats”, meer beteekent ') Woorden van Prof. 0., t. a. p. bl. 99. 2) Volgens Prof. Opzoomek t. a. p. bl. 102 moet dan ook nhetgeen m art. 75 voor de verandering wordt opgegeven, evenzeer gelden voor de vestiging.” 123 NIEUWE BIJDRAGEN dan het «meestal aan een bepaalde plaats zijn”) ’) dan geldt dit a fortiori van werkelijke woonplaats, 2j deze bijvoeging moet toch iets beteekenen; die uitdrukking is dus een andere benaming voor hoofdverblijf, die hetzelfde beteekent, maar ook weer niets opheldert, en is dat zoo, dan komt hier het afzonderlijk vereischte van ean positieven wil everain te pas als in art. 124 VOOR RECHTSGELEERDHEID lijf WETGEVING. ofschoon hij, de wet meer uitleggende dan beoordeelende, zich bij haar aansluit. Als tolk van het algemeene gevoelen kies ik Prof. Opzoomer. Deze wil hier onderscheid gemaakt hebben tusschen de daad en den wil factum en animus. Ofschoon hij erkent, dat in het begrip van wonen de wil reeds ligt opgesloten, —• vat hij het hier op de wet dwong hem er toe als factum met uitsluiting van den animus. Het feit bestaat dan daarin, dat men »werkelijk (d.i. lichamelijk?) meestal aan een bepaalde plaats is”, en moet dan daar nog bij komen »de wil om daar zijn hoofdverblijf te hebben”, naast het factum ook de animus, alleen in hun vereeniging vormen zij het domicilie en maken zij een eenheid uit. Die wil wordt inden regel uit de omstandigheden opgemaakt, doch wanneer die niet duidelijk genoeg spreken, heeft de wet in het afleggen eeuer uitdrukkelijke verklaring een ander middel aangewezen. In dat geval wordt het voornemen niet bij vermoeden opgemaakt, niet uit eenige gebeurtenis afgeleid, maar het wordt opzettelijk uitgesproken en komt daarom geen tegenbewijs te pas. 1) Het hoofdverblijf is afhankelijk en een gevolg van den wil, in zoover men zijn hoofdverblijf kan hebben, waar men verkiest. In het algemeen behoeft daarom echter nevens liet feit, dat men op eene bepaalde plaats, hetzij uitsluitend, hetzij althans boven eenige andere, zijne inwoning heeft, niet ook nog van dien wil te blijken, maar openbaart deze zich zoodanig in dat feit, en is dit zoozeer, gelijk het gevolg, zoo ook de uitdrukking van dien wil, dat hiervan niet meer afzonderlijk sprake behoeft te zijn; alleen waar dat feit op zich zelf nog niet genoegzaam kenbaar is, (maar dan bestaat het met, want in jure ; non esse et non apparere snnt synonima) kan eene andere openbaring van dien wil medewerken (maar ook tegenwerken) om de werkelijke inwoning als een hoofdverblijf te doen doen kennen.” t. a. p. bl. 273. *) Opzoomek, t, a. p. bl. 94 en 112. Op bl. 104 wordt geleerd, dat het bestaan van den wil altijd uit de omstandigheden moet worden opgemaakt. Hier gold het de vraag of een meerderjarig gewordene ook altijd zijne woonplaats moet vestigen, of dat hij het eenvoudig kan blijven houden, daar waar hij het vroeger of feitelijk of volgens de wet had, zooals Prof. Diephüis leert.
40,755
MMKNGU01:001306025:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,882
De turnvriend; tijdschrift gewijd aan de lichamelijke opvoeding des volks-orgaan van het Nederlandsch Gymnastiek Verbond, jrg 2, 1882, no. 24, 15-12-1882
null
Dutch
Spoken
4,239
7,858
N°. 24. 15 December 1882. 2® Jaargang, DE TURNVRIEND, TIJDSCHRIFT gewijd aan de lichamelijke opvoeding des volks, ORGAAN VAN HET NEDERLANDSCH GYMNASTIEK VERBOND, ONDER REDACTIE VAT J. J. WOPKES Jz. EN MET MEDEWERKING VAN DE HEBBEN : Joh. Blom, Mr. J. L. de Bx-uiju Kops, Br. H. van Cappelle, Dr. B. Carsten J. S. Q-. Disse, Dr. K. B. Donkersloot, Mr. D. vaa Bek, Dr. J. C. G. Evers, W. Haanstra, G. Hesse, E. de Jong, Mej. H. Krooneman, F. Lamster, A. B. Meilink, A. Moena.Dr. M. Salverda, A. G. G. Sutherland Koyaards, S. Vestdijk, A. J. Wiggerman, Dr. T. C. Winkler, Dr. H. A. Zegers en anderen. WIJZE VAN UITGAVE: Dit blad verschijnt, zooveel mogelijk, den eersten en vijftienden van elke maand, prijs per jaargang franco per post / 2.50, voor het buitenland / 3.—. Advertentiën van I—6 regels / 0.60; ieder regel meer 10 cents; groote letters naar plaatsruimte. Alle stukken voor do Redactie bestemd, boeken ter beoordeeling, advertentiën enz. worden franco ingewacht bij de uitgevers; IPENBUÜR & VAN SELDAM, Damrak 48, Amsterdam. Uw natuur ia, o mensch, als een ros, dat u draagt, Dat een man, dat een held als berijder zich vraagt. Houd de knieën geklemd en, met teugel en spoor Heel zijn gang in uw macht, of het gaat met u door. J°. de Vries. Brieven. Aan mijne Medeleeraren Inde Noordelijke provinciën. Geachte Collega’s! Het vormen van vereenigingcn op het gebied van wetenschap, kunst, nijverheid, onderwijs etc. is eene kenmerkende behoefte onzer dagen geworden. Ook bij ons vak heeft zich die behoefte doen gevoelen en een gevolg hiervan is geweest het ontstaan der verschillende Gymnastiek- en Gymnasfiek-Onderwijzers Vereenigingen. Reeds meermalen nu is bij mij de vraag opgekomon, of het niet wensohelijk zoude zijn, het getal der laatste nog met één te vermeerderen en wel met eene » Gewestelijke Gymnastiek-Onderw. V'ereeniging voor onze Noordelijke provinciën”. De groote vraag is echter : zou zulk eene voreeniging recht van bestaan en levensvatbaarheid hebben? Ik meen van ja. ’t Is waar, velen onzer zijn lid der » Vereeniging voor Gymnastiek-Onderwijzers in Nederland”; maar even waar is het, dat wij slechts hoogst zelden de jaarlijksche vergaderingen dier vereeniging bijwonen. Wij vormen als ’t ware de doode krachten dier vereeniging en bepalen ons hoofdzakelijk tot het verstrekken van onzen finanoiëelen steun. Wat is hiervan de reden? Is het lauwheid of onverschilligheid omtrent het doen en laten der Vereeniging? Geenszins, ik geloof dat de hoofdoorzaak onzer permanente afwezigheid bij hare vergaderingen moot gezocht worden: in do eigenaardige bezwaren die het bijwonen dier vergaderingen voor de meesten onzer medebrengt. Die vergaderingen toch worden doorgaans in bet centrum, of in het westelijk, oostelijk of zuidelijk deel des lands gehouden. Tot het bijwonen daarvan zouden wij eene betrekkelijk groote en kostbare reis moeien maken, hetgeen gevoegd bij eene afwezigheid van minstens twee dagen en bijkomende omstandigheden, nog al bezwaarlijk gaat. Aan belangstelling in het streven der Vereeniging ontbreekt het ons immers niet. Wij erkennen het vele goede dat zij op ons gebied gedaan heeft en nog doet; evenzeer als het groote nut, dat er voor ieder onzer in gelegen is, van tijd tot tijd met zijn collega’s van gedachten te wisselen over het edele vak dat wij vertegenwoordigen; maar daarbij blijft het. En toch onze kracht ligt niet in ons isolement. Ik houd er mij van overtuigd dat velen uwer het met mij eens zullen zijn, wanneer ik beweer: dat wij alle gevaar loopen eenzijdig en bekrompen in ons onderwijs en onze begrippen te worden, wanneer wij voortdurend aan onze eigen ideën overgeleverd en nooit inde gelegenheid zijn eens anders onderwijs te aanschouwen. Het bespreken van het vak met vakmannen geeft nieuwe opwekking, nieuw voedsel aan den geest, en hoe zijn wij daartoe anders inde gelegenheid dan door het houden van vergaderingen. ’t Is waar, lectuur kan ook veel, maar toch niet alles vergoeden. Ik geloof dus om genoemde redenen te mogen zeggen, dat eene Voreeniging van Gymnastiek-Onderwijzers in het Noorden, wel recht van bestaan heeft. Een andere vraag is het, of zulk eene vereeniging levensvatbaarheid zou heben? In antwoord hierop verwijs ik naar de Zuid-Hollandsche en Amsterdamsche 306 Gymnnstiek-Ond er wijzers Vereeniging, van welke eerste ik gedurende twee jaren de eer had lid te zijn. Deze vereeniging neemt nog voortdurend in ledental toe, terwijl zij met voldoening op hare achtjarige werkzaamheid mag terugzien. Hare vergaderingen, welke tweemaal ’sjaars gehouden worden, worden doorgaans trouw bezocht en elk lid gaat er heen met de overtuiging, ’s avonds naar zijn woonplaats terugkeerende, weer -wat geleerd en dikwijls den voorraad zijner oefeningen verrijkt te hebben. Aan de vergadering dier vereeniging toch zijn, zoo mogelijk, openbare lessen aan eeue jongens- of muisjesklasse, door den plaatselijken onderwijzer te geven, verbonden. Dit nu leidt tot beoordeeling en waardeering van elkanders onderwijs, terwijl men zelf dikwijls nog onbekende bewegingsvormen aanleert. Nu is hot waar dat Zuid-Holland alleen meer gymnastiekleraren telt dan Groningen, Friesland en Drente tezamen; maar toch zal het aantal inde laatstgenoemde provinciën vooral wanneer wijdoor Overijsel versterkt werden voldoende zijn, eene flinke vereeniging te vormen. Al zouden wij dan ook maar eenmaal ’s jaars vergaderen, ik geloof bepaald dat het voor ons allen zijne nuttige zijde zoude hebben; terwijl wijden band, die ons als collega’s bindt nauwer zouden toehalen. Reeds heb ik met eenigo collega’s over dit onderwerp gesproken, en de toezegging hunner medewerking verkregen, ’t Is echter noodig, wil het tot iets goeds leiden, dat wij ons aaneensluiten, om door eendracht tot macht te komen. Wie uwer gevoelt lust medetewerken ter bereiking van het beoogde doel? Heerenveen, Deo. 1882. H. j. b, Biekart. Mijnheer de Redacteur ! In N°. 22 van dit Tijdschrift komt een stuk voor, getiteld: «Stemmen uit de Onderwijzerswereld”, aan het slot waarvan U beweert dat er veel in die discussie voorkomt, waarmede uwe lozers zullen instemmen. 307 Is het echter zijn bedoeling om op de bewaarschool het kind door gymnastische spelen of wel door gymnastiek, zij het dan ook inden eenvoudigsten vorm, sterker van lichaam te maken, dan moet ik een dergelijke stelling ten strengste afkeuren, als zijnde de toepassing daarvan (waarvan ik tot dusverre gelukkig nog nooit gehoord heb) bepaald gevaarlijk te achten. Door elk geneeskundige en trouwens door ieder, die zijn gezond verstand gebruikt, wordt de noodzakelijkheid ingezien, bij kinderen tot hun 8® jaar het lichaam slechts passief te laten ontwikkelen, waaronder men te verstaan hebbe, dat geen middelen worden aangewend om spier- en beenderstelsel door gymnastiek of wat daarmede overeenkomt kunstmatig te versterken ; maar dat er alleen zorgvuldig tegen gewaakt wordt dat nadeelige invloeden daarop kunnen werken. Met andere woorden, men zorge slechts voor versohe lucht, goede voeding, veel beweging en goede huidcultuur, en wanneer dan geen buitengewone omstandigheden in het spel komen, zullen zij zich van zelf normaal ontwikkelen. Eerst wanneer zij den leeftijd van 8 a 9 jaar bereikt hebben, kan men er gerust toe overgaan hun de gymnastiek te laten beoefenen; ten minste de beginselen daarvan. Het spreekt van zelf dat ik hier volkomen normale kinderen bedoel; is er in hun lichaamsbouw iets abnormaals, dan heeft natuurlijk de geneesheer te beslissen, welke bijzondere behandeling voor ieder kind gewensoht is. Wat ik hier neersohrijf is voorzeker niets nieuws, maar in het algemeen is ieder wel van de waarheid daarvan doordrongen; alleen de toepassing laat veel te wenschen over, en waar iemand zich opwerpt om aan onderwijzers een dergelijke onjuiste en gevaarlijke stelling te verkondigen, daar heb ik het dubbel noodzakelijk geacht, een waarschuwend woord te doen hooren. U, M. de R., mijn dank betuigende voor de mij afgestane ruimte, heb ik de eer te zijn hoogachtend A. R. Cohen, Amsterdam, President der Voorwerkersklasse 24 November 1882. van iiLycurgus—Achilles.” Adres. Het volgende adres is door de »A, G--0. V.” aan de Tweede Kamer verzonden: Aan de Leden der Tweede Kamer Staten-Generaal Geven met verschuldigden eerbied te kennen ondergeteekenden, Bestuurderen van de sVereeniging van Onderwijzers in het Teekenen in Nederland,” gevestigd te Amsterdam, goedgekeurd bij Z. M. Besluit van 29 Juli 1868 (Staatsblad N°. 33), en van de »Amsterdamsohe Gymnastiek-Onderwijzers-Vereoniging,” goedgekeurd bij Z. M. Besluit van 4 September 1877 (Staatsblad N°. 19g dat, naar aanleiding van eene aan Z. Exc. den Minister Six gestelde vraag in 1880 geantwoord is, dat ook de Vak-Onderwijzers en -Onderwijzeressen tot het pensioenfonds moesten bijdragen, en daardoor ook aanspraak kregen op rijkspensioen; dat dientengevolge genoemde belanghebbenden, voor zoover zij te Amsterdam in betrekking stonden aan de Openbare Scholen, bij besluit van den Gemeenteraad aldaar, ophielden als alle andere ambtenaren aanspraak te hebben op pensioen vanwege de Gemeente; dat door eene andere opvatting der bedoeling van art, 15 der wet ophet Lager Onderwijs, door den tegenwoordigen Minister vau Binnenlandsohe Zake 308 gedeeld, adressanten eensklaps alle aanspraak op pensioen, zoowel van het Rjjk als van de Gemeente zich ontnomen zien, en daardoor in hunne toekomstige belangen op treurige wijze worden getroffen; dat zij hieromtrent zich tot Z. M. den Koning hebben gewend met eerbiedig verzoek, dat het Z. M. mocht behagen te besluiten om art. 15 van bedoelde Wet zoo te doen opvatten, dat ook belanghebbenden door hunne bijdragen aanspraak op pensioen van Rijkwege verkregen; dat echter hun verzoek is afgewezen op grond daaraan vooralsnog niet kan worden voldaan dan door eene wetswijziging; dat aan adressanten later is gebleken, dat alleen de Vak-Onderwijzers en -Onderwijzeressen in het Teeltenen, Gymnastiek en de Onderwijzeressen inde Handwerken van het Rijks-pensioenfonds zijn uitgesloten, maarde Vak-Onderwjjzers voor de talen en voor de wiskunde niet; dat aan adressanten de reden dezer uitzondering onbegrijpelijk voorkomt, daar de behoeften aan onderwijs in het Teekenen, Gymnastiek en de Handwerken voor de Lagere Scholen van niet minder belang is dan dat inde Talen en de Wiskunde; dat door deze ongelijke toepassing te duidelijker in het oog valt de noodzakelijkheid eener wetswijziging. Redenen, die adressanten eerbiedig de vrijheid doen nemen zich thans tot üwo Hooge Vergadering te wenden met het beleefd maar dringend verzoek, dat door Haar eene wetswijziging worde voorgosteld, waarin ook de Vak-Onderwijzers en -Onderwijzeressen in het Teekenen, inde Gymnastiek en de Ondewijzeressen inde Handwerken even als de Vak-Onderwijzers in vreemde talen en de wiskunde dezelfde aanspraken op pensioen van Rijkswege worde gegeven. Tot juistere en betere voorstelling van alles wat den bestaandeu toestand deed geboren worden, hebben adressanten de eer hierbij afdrukken te voegen van dein deze zaak gewisselde stukken. ’t Welk doende enz. Ingekomen liefdegaven. Bij het bestuur der G. V. »F. L. Jahn” te Leeuwarden is voor de Wed. H. aldaar nog ingekomen: Van de G. V. «Indhra” te Leiden ƒ 12.50; van de G. V. De Zuid-Holl. G.-ü. V. is toegetreden als lid der Nederlandsohe Olympia-Vereeniging. R. Sedert 1 Nov. 1.1. heeft de G. V. sAchilles” te Tiel opgehouden to bestaan, wegens vertrek van vele leden naar elders. R. Aan een commissie uit den geneeskundigen raad voor de provinciën Friesland en Groningen was opgedragen, bij alle rectoren van gymnasiums, directeuren en directrices van hoogere burgerscholen, krankzinnigen-artsen en medische leden van do geneeskundige raden in Nederland, onderzoek to doen naar hetgeen de ondervinding hun had geleerd ton aanzien van eeue vraag, die thans algemeen aan de orde is, n. I. de vraag van de overlading der schoolgaande jongelieden, ten nadeelo van hunne lichamelijke en geestelijke ontwikkeling. Thans is het rapport van die commissie verschenen en daarvan een afdrnk gezonden aan allen, die het der commissie hebben mogelijk gemaakt, haren arbeid tot stand te brengen, benevens aan enkele authoriteiten en andere bijzondere personen. Het algemeen resultaat van het rapport komt hierop neder, dat ook in ons land hot gevaar in deze schromelijk wordt overdreven en dat hetgeen over de zaak pleegt gezegd en geschreven to worden, al zeer weinig op positieve gronden berust. Wellicht kómen wij op dit rapport terug. R. Op het congres der Duitsohe chirurgen heeft Dr. Bidder van Mannheim een waarneming medegedeeld, die voor de behandeling der kinderen een bijzonder belang heeft. Herhaaldelijk had hij bij één- tot tweejarige kinderen onder zijne behandeling, die leden aan voet- en gewriohtsverkrommingen, opgemerkt dat er ook onder waren, bij wie het eene been een zoogenaamd O-been (genu valgum) het andere een X-been (genu varum) was. Volgens hem zijn deze verkrommingen daaraan toe te schrijven, dat de jonge kinderen steeds slechts op één arm worden gedragen door do moeders, minnen of kindermeiden. De bouw van het vrouwelijk lichaam brengt dus mee, dat de knie van het kind in het gedeelte tussohen borst en onderlijf der draagster wordt ingeperst en tengevolge dezer dagelijks herhaalde, voortdurende drukking worden de teere beentjes en gewrichten van het kind in hun wasdom benadeeld of krom gemaakt. Een kind, dat steeds op den linker arm gedragen wordt, zal zoo inden loop van den tijd links een O-been, rechts een X-beeu krijgen; terwijl het omgekeerde door het voortdurend dragen op den rechter arm zal plaatst vinden. Dr. 310 Tot de volksspelen, die in Brussel en omliggende dorpen aan de orde van den dag zijn, behoort ook het zoogenaamde «kikkerkruien,” waarbij uitsluitend meisjes, voornamelijk fabriekarbeidsters, naar den prijs mogen dingen. De kunst bestaat hierin, dat zij ieder drie kikvorsohen op een kruiwagen, waaaraan de rechter zijplank ontbreekt, naar een bepaald punt moeten kruien. Zij, die dit punt met de drie kikkers op den wagen het eerst bereikt, heeft den prijs gewonnen. Gewoonlijk blijven de diertjes eerst verschrikt en angstig zitten, maar al spoedig beginnen zij zeuuwachtig te worden door het rammelen op do straatsteenen en trachten weg te springen. Dan is het zaak om de vluchtelingen zonder veel tijdverlies weer op te vangen, hetgeen tot de meest dwaze tooneelen aanleiding geeft. Is de strijd beslist, dan worden de kikkers ineen mand gelegd en naar hun geliefkoosd element ternggebracht. ’t Zelfde spel is ook hier te lande in gebruik, met dit onderscheid, dat men iuplaats van kikkers, drie op elkaar gelogde botertonnetjes bezigt. Arnhem. In hare laatste huishoudelijke vergadering heeft de Ouderwijzers-G. V. »Sparta” alhier besloten, zich mot een adres tot den gemeenteraad te richten om te verkrijgen, dat in Arnhem op alle lagere scholen de gymnastiek onder de verplichte leervakken worde opgenomen, of, zoo hiertegen gegronde bezwaren bestaan, voorloopig op enkele. Tevens zal de Vereeniging, ten einde de beoefening der gymnastiek te bevorderen, dezen Winter te üosterbeek eene buitengewone vergadering houden. Het bestuur van «Sparta” is op ’t oogenblik als volgt: A. Schoemaker, president; K. Ramkema, vice-president; J. Cull, secretaris, Emmastraat; G. F. J. Leonards, penningmeester; J. J. Knoop en A. J. Willemsen, commissarissen van orde; Joh. Blom, directeur. Delft. Den 24»ten November 1.1. hield de G. V. «Liohaamsontwikkeling” alhier een onderlingen wedstrijd, waarvan de uitslag was als volgt: le Afd.; W. v. Iperen, le prijs; H. Wens, 2e prijs. 2e Afd.: W. A. Willens, ie prijs; J. H. v. ’t Woudt, 2e prijs. 3e Afd.: J. Steijger, le prijs; H. C. Bottelier, 2e prijs. De hoeren J. v. Kaalte en H. J. Heschló verwierven elk een buitengewonen prijs. M. B. Dordrecht. Bij Kon. besl. van 29 Oct., N°. 20, zijnde Statuten der Dordreohtsche Turnclub «Oefening kweekt Kracht” goedgekeurd. Kuilenburg. De cursus voor kinderen, waarvan wij in ons vorig bericht melding maakten, staat onder hoofdtoezicht van Dr. T. Broes van Dort. Het bestuur der G. V. 311 Het bestuur bestaat uit de H. II.: J. W. E. y. Loon, president; P. Hoekstra, vice-president; E. J. v. Gorkom, secretaris, Willemskade 37; S. Posthumes, 2* secretaris; K. Koopmane, penningmeester. Directeur dezer G. V., die onder bescherming staat van Dr. N. Reeling Brouwer, is de heer H. Weidijk, leeraar inde gymnastiek alhier. Leeuwarden. De G. V. «Friedrioh Ludwich Jahn” alhier, is bij Kon. besl. van 10 November als rechtspersoon erkend. Middelburg. Op 24 November 1.1. gaf de G.- en S. V. mAchilles” alhier hare eerste uitvoering in het Schuttershof. De zaal was goed bezet en het publiek betuigde herhaaldelijk zijne ingenomenheid, zoowel bij Gymnastiek en Schermen, als bij de opvoering vaneen blijspel. Een geanimeerd bal besloot dezen aangenamen avond. De opbrengst der uitvoering zal, na aftrek der gemaakte onkosten, strekken ten voordeele der nagelaten betrekkingen van dein den storm van 24 op 25 October 1.1. omgekomen bemanning van Loodskotter N°. 3. B. M. Rotterdam. Donderdag 24 Nov. j. 1. was de smaakvol versierde zaal van hot feestgebouw alhier dooreen talrijk publiek gevuld om eene uitvoering bij te wonen van »De Rotterdamsohe Gymnastiek- en Schermvereeniging” te Rotterdam. Ha afloop van het eerste gedeelte der vrijoefeningen, trad eene commissie op het tooneel, welke bij monde van het eerelid H. Matheeuwissen der vereeniging een nieuw vaandel aanbood. «Deze nieuwe banier”, zoo ongeveer waren zijne woorden, «bieden wij u ten geschenke aan, als een bewijs onzer ware symphatie voor en belangstelling in het werken en streven van uwe vereeniging. Het oude vaandel heeft nu reeds 12 jaren dienst gedaan en, blijkens de talrijke medailles die zich er aan bevinden, heel wat campagné’s meegemaakt. Het diende echter dooreen nieuw en sierlijker vervangen te worden. Dat er geene bijzondere fondsen noodig waren en de kosten geheel konden bestreden worden door vrijwillige bijdragen, kan u een voldongen bewijs zijn van de liefde en dankbaarheid, die men jegens de Rotterdamsche Gymnastiek- en Schermvereeniging gevoelt. Moge de Rotterdamsche jongelingschap nog vele malen onder dit vaandel strijden, gedachtig aan het devies der gymnastiek; «Vrank, vrij, vroom en vroed.” Deze hartelijke toespraak werd in degelijke taal beantwoord door den ijverigen voorzitter, den heer Henri Kortman. Met gevoelens van bijzondere dankbaarheid aanvaardde hij deze kostbare banier en sprak daarbij den wensch uit, dat dit geschenk de vereeniging nog tot meerder bloei en luister zou voeren en de band der vriendschap tusschen de gevers en leden zou versterken. 312 Na deze plechtigheid werden de werkzaamheden voor dien avond voorigezet. Het ligt niet in ons plande uitvoering in details breedvoerig te bespreken en wij bepalen ons tot te zeggen dat zoowel de vrij- en ordeoefeningen als ook de oefeningen aan toestellen de toets eener strenge kritiek gerustelijk konden doorstaan. Wordt bij openbare uitvoeringen veelal den enkelvoudigen vorm voor de vrijoefeningon gekozen, hier zag men de meest moeieiijke samengestelde oefeningen op en van de plaats verrichten en dat wel op een wijze waarvoor ieder onderwijzer gaarne den hoed zou afnemen (ten minste wanneer hij hem op had, hetgeen hier betwijfeld kan worden) en het publiek een woord van bewondering afdwong. Hierna volgde eene sohoone reeks ordeoefeningen, van wier uitvoering hetzelfde mag gezegd worden. Zoo zagen wij zeer accuraat en netjes uitvoeren: het vormen van rijen op en van de plaats; gaan ineen vierkant; kringgang en zwenken, verbonden of afgewisaeld met vrijoefeningen. De kracht en behendigheid der leden bleek vooral bij de oefeningen aan rek, ringen brug en paard. Hier kon men tevens zien dat het volstrekt niet noodig is, gevaarlijke oefeningen te maken om de aandacht van het publiek levendig te houden. Keurig in één woord, waren de toesteloefeningen naar eigen keuze. De turners gaven de beste bewijzen hoe het lichaam door aanhoudende oefeningen zich ontwikkelen kan, en ontwikkelen moet. Ook de wapenoefeningen vielen zeer inden smaak van het publiek. De gespierde armen en vlugge voeten der Rotterdamsche turners kwamen bij deze oefeningen duidelijk uit, vooral de carré’s met den langenstok trokken door hunne sohoone samenstelling de bijzondere opmerkzaamheid. Groote lof komt daarvoor toe aan den Heer Krieger, die naar wij vernemen, als sohermonderwijzer dezer vereeniging zich geene moeite spaart om daar de schermkunst ook tot haar recht te doen komen. Het programma werd besloten met een apothéose, die een storm van toejuigingen deed opgaan; zoodat zelfs dit nummer moest herhaald worden. In alle opzichten noemen wij dit feest wel geslaagd, waarmede wijde R. G.- en S. Vereeniging hartelijk geluk wenschen. Zulke uitvoeringen moeten een goeden indruk achterlaten en de gymnastiek tot zegen zijn. Do vereeniging heeft ongetwijfeld tevens den indruk gegeven, dat er eendracht en harmonie onder hare leden heersoht en dat de Heer van Aken als haar directeur, de rechte man op de rechte plaats is, R. 27 November 1882. D. Sappemeer. De jaarlijksche uitvoering der G. V. «Hoogezand—Sappemeer”, heeft Donderdag 16 November 11. plaats gehad inde feestelijk versierde zaal van den heer Struvé te Sappemeer en werd dooreen klein publiek bijgewoond; wat zeker te wijten is aan het gure weer en de vreeselijke sneeuwjacht van dien avond. Wat Gymnasten goedgunstig is het weder niet, ten minste in deze environs laat het bij hunne festiviteiten nog al eens iets te wenschen over. Over het werken valt alleen dit te zeggen, dat allen uitermate hun best deden, waarvan de welverdiende bijval van het publiek herhaaldelijk blijk gaf. Bedaardheid en netheid, eene besliste zekerheid als tegenstelling van zich meermalen voordoende goagiteerdheid bij ’t werken, deden zich als schering en in- 313 slag kenmerken, zoodat beminnaars van gymnastiek dien avond veel aantrekkelijks genoten. Dezelfde bedaardheid en netheid, welke zich als ’t ware in het commando van den leider, hunnen bekwamen directeur, den heer H. Edelman afspiegelden, zag men vooral bij de oefening met halters; en ook bij de loopoefeningen kwamen deze sohoone eigenschappen als gevolgen van degelijke ontwikkeling der turners aan het helderste licht. Goed deed het den gymnasten, toen, na afloop der werkzaamheden, de president, de heer P. C. van Caloar, eendoor den heer Bottinga aan den directeur gericht telegram voorlas, waarin het Ned. Gymn. Verbond deze vereeniging succes wenschte met de uitvoering, en word dit met een daverend applaus begroet. Niet minder luiden bijval verwierf de toast van het eerelid der vereeniging, den heer F. Heaselink van Groningen, die op de hem eigen manier een gezellig woordje sprak over onze Moeder, n. 1. het Ned. Gymn. Verbond, en hare dochters, waartoe ook deze vereeniging behoort. De heer Bos, president der G. V. »Mlebé” van Winschoten, met den secretaris dier vereeniging, den heer van Konijnenburg, woonden deze uitvoering mede bjj, en werd door genoemden heer Bos ineen flinke speech, de vereeniging »li.—S.” geluk geweusoht met den goeden afloop der uitvoering. De feestavond werd met een zeer geanimeerd bal besloten en de aangename herinneringen van dien avond zullen voor velen gewis een prettig herdenken zijn. g Slotwoord. Met de verschijning van dit nummer is het tweede levensjaar van ons Tijdschrift ten einde gespoed. Onze verwachting, dat ook in dit jaar veler medewerking en steun onze taak zou verlichten, is niet ongegrond gebleken. De eerder Nederlandsche Turners, die bij dit orgaan toch maar al te zeer gemoeid is, werd door velen krachtig gehandhaafd. Talrijke bijdragen, waaronder hoogst belangrijke, werden ons ter opneming toevertrouwd en spraken bij voortduring luide van de zucht der Turners om hunne goede zaak in het helderste licht te stellen of van hun krachtig leven te getuigen. Al hadden wij op de medewerking van nog enkele andere bevoegde mannen gehoopt, toch mogen wij met blijdschap en dank terugzien op het streven en werken van zoovelen, waardoor ook deze tweede jaargang de schoonste getuigenis aflegt van den bloei der gymnastiek in ons vaderland. Verheugen wij ons ih de vele blijken van sympathie en waardeering, die wij meermalen mochten ontvangen, wij voelen ons inde eerste plaats gedrongen om ook namens onze talrijke lezers een woord van dank uitte spreken aan allen, die met ons zulk een schoon ge- 314 heel tot stand hebben gebracht. Inzonderheid richten wij ons hierbij tot U, Leeraren en Onderwijzers inde Gymnastiek, die ons blad met uwe schoone peunevruchten verrijkten. Vele duistere punten zijn door U tot klaarheid gebracht. Op overtuigende wijze wist gij dikwerf onze denkbeelden omtrent sommige onderdeelen der wetenschappelijke gymnastiek te wijzigen. Veel nieuws en veel belangrijks werd door U medegedeeld. Uwe liefde voor het vak uwer keuze deelde zich aan ons mede. Levendig gevoelden wij hoeveel schoons de beoefening der gymnastiek als wetenschap aanbiedt; maar tevens, hoe noodig uwe voorlichting voor ons allen blijft. Veel dank zijn wij ook verschuldigd aan H. H. Secretarissen en andere bestuursleden onzer G. V. voor de talrijke mededeelingen, die ons bij voortduring werden verstrekt. Londen wij in ons blad alles vermelden, wat er op gymnastisch gebied in ons vaderland belangrijks voorviel, dan brengen wij een krachtig „hulde” daarvoor aan genoemde Heeren toe. Met blijdschap kunnen wij vermelden dat ons aller streven ook nu weder in het belang onzer zaak gunstig heeft gewerkt. Van onderscheidene mannen van naam en invloed, die buiten den kring der turners staan, maar wien wij dit blad bij herhaling toezonden, ontvingen wij mondelinge of schriftelijke betuigingen van sympathie met het streven der Nederlandsche Turners en hun orgaan. Met zelfvoldoening mogen wij dan ook allen terugzien op de krachtige beweging, die zich inden laatsten tijd ten gunste van ons streven alom heeft geopenbaard; want onder hen, van wien deze beweging is uitgegaan of die er hun steun aan verleenden, zijn er velen, die ons blad in handen krijgen. De zaden, door ons gestrooid, zijn dus reeds ten deele tot vruchtdragende planten ontkiemd. 315 Ad v e rt en t i ë n. CHEMNITZER FABRIEK VAN GYMNASTIEK- EN BRANDWEERTOESTELLEN VAN JVU 178 DIETBÏCM c:i HANHTAK, in Chemnitz, Saksen. Be Gymnastiekwerktuigon aan deze fabriek vervaardigd zijn elegant, net afgewerkt, duurzaam en zeer goedkoop. Zij richt Gymnastiekscholen in naar verschillende systemen en levert eigenaardige toestellen, uitmuntend geschikt voor den tuin of voor zelfoefening inde kamer. Om hunne doelmatigheid werden zij in Duitsohland aanbevolen, door alle Autoriteiten op gymnastisch gehied, hooggeplaatste Begeerings-beambten en Schoolcommissiën, met toezicht op het onderwijs belast, door Gemeentebesturen, die de inrichting hunner scholen aan haar beleid toevertrouwden. Ondergeteekenden geven inlichting en nemen ook bestellingen op. M. A. VAN DER EST, direct, der gymnastiekschool, Westermarkt, Amsterdam. J. S. G. DISSE, leeraar aan de H. Burgerschool, Rotterdam. DRESDNER TURN GEB ATHEF ABBIK VON BRIBDR. WALTEER. VERTEGENWOORDIGER VOOR NEDERLAND: Algemeen Schoolmuseum, Rotterdam. Prijscouranten op aanvraag franco. VAANDELS, BANIEREN. Gestikt, geschilderd en verguld. Insignes voor Vereenigingeu, Sjerpen, Strikken. Schetsen, prijscouranten, modellen, gratis. G. B. HANICKB, Leipzig. Leipziger Vaandelsfabriek. 316.
45,535
MMCMC03:002070028:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,883
Mac\u0327onniek weekblad; uitgaaf voor broeders, jrg 32, 1883, no. 27, 02-07-1883
null
Dutch
Spoken
5,753
10,285
9(199(119gl8 fl' •loV 119 Üll I> e i* tl e .Jaargang -. l Dit Bl*d verschijnt eiken Maandag. De abonnementaprij* per kwartaal ia f 1.50, franco per post, — Men abonneert zich voor niet minder dan een geheelen jaargang. Afzonderlijke nommers kosten 15 cent. !;;boos na^jiii liróiMlw dWBWii «f!9» De prijs der AdvertentwSn is van 1—7 regels ƒ 1.— Voor eiken regel meer 10 cent. " . 1(9 UITGEVER C. L. BRINKMAN, AMSTERDAM. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men vóór Woensdag te zenden aan den verantwoordelijken redacteur Br.-. A. S. CARPENTIEH ALTINO te H oorn. Bestellingen op dit blad en advertentiën aan den Br. - . Uitgever te Amsterdam. •itcw f)li W(!:V9ln91 32e Jaargang. ' -mm- j „ >r T ■. Maandag 2 Juli 1883. ■I No. 27. Gevoel. •110 19D T99a19V J91I .(Ï9j.'[n j79 1 i'tjjr' ir; i We erkennen het: vreemd is 't opschrift van dit artikeltje; en wellicht wekt het niet velen op, te lezen wat we, schreven, 't is zoo: we zijn er bijna van overtuigd, dat velen der Br.\ met een ft gq^digen glimlach 't opschrift lezen en onmiddellijk dit nommer wegbergen bij zijn vaderen, bestemd voor de eeuwige rust. Gevoel — 't is dan ook waarlijk geen woord voor onzen tijd. We hebben, een vijftig of zestig jaren geleden, zoo'n overvloed van gevoel genoten dat we er werkelijk van overzadigd waren, en dreigden in den zondvloed van tranen, door de mannen en vrouwen der sentimentaliteit geschreid, om te komen. Dichters als Bellamy en Peith, hoe verdienstelijk ook, behooren to,t de geschiedenis, en een lijden als dat van den jongen Werther wekt geen medelijden maar eenvoudig afkeer en walging. We hebben de, ontdekking gedaan, dat het gemoedsleven, in twee van de drie gevallen, zeer ziekelijk is en daai nn uebo-n wij de opperheerschappij afgekondigd van het kalme; «uchteren denken. Een sentimenteel mensch is een van de ongelukkige voortbrengselen der maatschappij. Enkelen van deze lieden gaan door voor menschenvrienden, maar het zijn, gelijk we eens ergens lazen — we herinneren ons niet juist meer waar — ,/menschen vrienden bij maanlicht. Èene sentiraenteele menschenliefde heeft eveitveel waarde als een kabel van glas." Zoo is 't waarlijk. Al wat ziekelijk is, is veroordeeld tot onmacht. En toch is 't een opmerkelijk verschijnsel dat bei verouderde, onder een anderen en werkelijk bedenkelijken vorm, terugkeert. En zoo de ware V.\ M. - . acht moet geven op „de teekenen der tijden," gelooven we goed te doen elkander opmerkzaam te maken op 't een en ander dat onze aandacht niet mag ontgaan, omdat we er voor moeten blijven zorgen dat //het menschdom beter WSWtfhw;'// .aalotiae /.oom swósia ioov iw,: Nu heeft de gevoels-vereering onzer dagen een wonderlijke gestalte verkregen, nog minder aantrekkelijk dan die van den ouden dag. Ze heeft eerst het gewaad opgezocht van den ernst igen, nuchteren denker; zich, in alle zelfgenoegzaamheid, den krans voor den wijsgeer besterad om de slapen geslingerd en toen de goê gemeente in haar een wijsgeer in optima forina voor zich zag, heeft ze hare klaagliederen gaan zingen, klaagliederen waarbij een mensch 't hart zou breken, indien hij wat al te aantrekkelijk was. Die moderne gevoels-vereering heeft zich eene geslalte gekozen in het hedendaagsche pessimisme, dat eigenlijk reeds is voorbereid door de verzekering dat we ,/drijven op des geestes breede, diepe stroomen," en dat eindelijk is aangeland in.de ,/moeheid en matheid en de last van verveling," die, volgens het getuigenis van Hamerling, over de menschenwereld is uitgestort, 't Behoort, diensvolgens, tot de kenmerken der uiterst moderne beschaving //leveuszat" te zijn, het ideaal te loochenen en dan opgelost te worden in een ».Nirvana." Daardoor is het gekomen dat frissche, opgewekte levenslust tot de ,/burgerlijke" kinderachtigheden behoort. Bewonderen is $waas — aldus luidt nu de les der levenswijsheid. Wie nog iets bewondert, bewijst eenvoudig de wereld niet te kennen. Dat dit pessimisme, in zijn diepsten grond, een product is van sentimaliteit, behoeft geen betoog. Men heeft — we herhalen het nogmaals — 't voorkomen aangenomen alsof men ernstig en nauwgezet de werkelijkheid had bestudeerd, maar men is begonnen met toe te geven aan een overprikkeld gevoel dat het akelige opzoekt, krachtens denzelfde wet die kinderen dwingt om met open , mond naar spookgeschiedenissen te luisteren. Nu zal niemand, die eenig nadenken heeft, kunnen ontkennen,' dat dit alles zeer noodlottig is voor de samenleving; noodlottig namelijk is de gevolgen die het na zich sleept. Levensmoeheid is werkelijk een der kwalen waarvan wij lijden en wordt die niet bestreden, in den hartader nangetast, dan zal straks de energie meer en meer verlammen; dan zal een ontzenuwd geslaqht de erve prijs geven aan den eerste den beite die nog iets weet van levenstnacht en nog in 't leven gelooft en nog hoopt, en er zal werkelijk een vloek van verveling en nietsbeduidendheid neerdalen op, déze zoo hoog geroemde, hoog ontwikkelde eeuw die dat pessimisme zag geboren worden. t lf>i3 V O j" iXK)X ^ UfjJJJc 't Wordt tijd op deze dingen met allen ernst en nadruk té wijzen; ook wij, en wij VV,\ MM.\,in de eerste plaats, moeten doen wat we kunnen om alle ziekteverschijnselen in ons openbaar leven te besttijden en zoo tot geneÈUig mede te werken. Niemand der B.Br,;".' k an m'eenen dat wij daartoe niet zouden fWW «mirt iii. teb ,eo*MI ai Jaatë / .\ïH mv Maar nu is de vraag die gesteld, jnoet worden allereerst deze: welke is de oorzaak van die levens moeheid van honderden en duizenden? We ontkennen niet dat het moeielijk, en daarom gewaagd is op die vraag dadelijk een antwoord te geven. Ook al, omdat verschillende oorzaken lii^r samenwerken; en 't geheel der samenleving is zulk een samengesteld verschijnsel, dat 't hoogst oppervlakkig zou zijn, te willen beweren dat slechts één reden voor dit treurig verschijnsel. zou bestaan, 't Is waar, veel en velerlei moet hier in aanmerking komen. Toch is 't ook niet gewaagd op't volgende de aandacht te vestitigeu. De oude dagen — we . herinnerden er aan — leden aan overgevoeligheid die natuurlijk in ziekelijke sentimentaliteit moest ontaarden; de reactie is gekomen en wij zijn nu zoo ongevoelig mogelijk geworden; en toen ... is de beleedigende natuur zich weer gaan wreken. Het gevoel herleefde, maar openbaarde zich nu als ziekteverschijnsel, en het pessimisme, als levens- niet als wereldbeschouwing, werd geboren. Als wereldbeschouwing heeft het als wijsgeerige richting natuurlijk bestaansrecht. Zou dan 't geneesmiddel zoo ver te zoeken zijn? We gelooven het niet. 't Kan niet ontkend worden: een volledig en edel karakter vereischt ook eene groote mate van gevoel, vooral de hoogere vormen van het karakter. Wie geen gevoel heeft, kan een degelijk en deugdelijk vakman zijn, maar hij is onvatbaar voor de hooge, schoone en heilige dingen in de menschheid. Geestdrift zal hem vreemd blijven, 't Is zoo waar: wie niet diep en rein gevoelt, kan de diepste gevoelens der menschheid niet kennen, haar lijden niet medelijden, haar wonden niet peilen. Zelfgenoegzaamheid is zijn deel, maar ook de beschrijving van zijn bestaan. En 't kan niet anders, dan wordt het leven een worstelen van één tegen allen, en van allen tegen één en de waarachtige schoonheid gaat verloren. Nu spreekt het van zelf, dat niet alle menschen een diep gevoel kunnen hebben: Locke, Kalvyn en Kant waren groote mannen, heroën van ons geslacht maar zij kunnen niet op een lijn staan met Dante, Shakespeare en Rafaël. Hier ook geldt: ieder het zijue; ieder een deel van den algemeenen arbeid. Spoorwegen en telegrafen zijn onmisbaar en mogelijk nuttiger dan een palet of een drama, maar men moet niets miskennen. Aldus moet men niet vergeten dat de menschheid ook haar zieners en zangers noodig heeft. En nu komt het ons voor, dat de dag der reactie tegen de oude sentimentaliteit voorbij moet gaan, en dat we bij de opvoeding, bij 't onderwijs, in de samenleving, weer beginnen moeten wat meer ruimte te geven aan de meer ideale goederen der menschheid. We hebben veel geofferd op 't altaar van wijsheid en kracht, maar ... te veel de schoonheid voorbij gezien. Deze zonde weg te doen: zietdaar ook onze roeping. De macht van het gevoel moet in al zijn majesteit worden erkend. Het is de macht van het gevoel die den verstandigen vader aantrekkelijk en de verstandige moeder geliefd maakt. Zij sluit nauwer banden dan het bloed; zij maakt de vriendschap tot werkelijkheid ; zij is het groot element der menschenliefde. Want menschlievendheid is gevoel voor menschen. Waar 't gevoel machtig is, mits gecontroleerd door het nuchtere denkeu, daar komen de hooge aspiratiën onzer natuur tot haar recht. En nu geven we ons geene moeite genoeg om dit bewegelijk gedeelte onzer natuur op te voeden. We laten het aan zich zelf over en we zien dat het, zonder opvoeding, in 't wilde loopend, ontaardt in ziekelijkheid. Of ook, we laten dit deel onzer natuur over aan don eerste den beste die er mede wil spelen, en de priesters van allerlei naam maken er zich meester van en gaan dan met onheilige handen //speleu op 't klavier der volksconscientie." "VVelnu, laat de Vrmij. - . hier ook haar groote roeping erkennen. Van alle kanten is er, in den laatsten tijd, voor geijverd dat we in onze Voorhoven de groote vraagstukken van den dag zullen bespreken, dat we zoo zullen ingrijpen in 't volle menschenleven. En we begroeten die openbaring van nieuwe levenskracht met groote vreugde. We hebben 't meermalen uitgesproken: we doen er aan mede; we wenschen dat we ons, telkens beslister, in die richting bewegen zullen. Maar dan ook den Tempel gemaakt tot een kweekplaats van het schoone, tot een werkplaats voor hen die zich wijden aan de kunst, de waarachtig koninklijke kunst. Het ideaal moet telkens in levendiger en frisscher kleuren geteekend worden. We moeten liet verstand niet langer overschatten ten koste van andere vermogens; ook de schoone en machtige aandoeningen moeten we leeren waardeeren. Op deze wijze zullen we waarlijk onze zending volbrengen in de wereld; de ziekelijke sentimentaliteit der poëtasters en d weepers breidelen, het klerikalisme verlammen, maar ook warmte en gloed geven aan ons bestaan, zoodat we overal, in 't aangezigt aller pessimisten en kloosterheiligen, met opgeheven hoofde verklaren: „'t Is een lust om te leven." BUITENLAND. — In het laatste No. van nLatomia" komt een bouwst.*. voor van Br. - . A. Steek te Da vos, dat in ruimer kring verdient gekend te worden. Het draagt ten titel: ,/de arbeid in de Loge" en we gelooven dat deze Br.*, menigen wenk geeft, waarmede ook wij, behoudens eenige uitzonderingen, ons voordeel kunnen doen. We kunnen hier dat Bouwst. - . niet in zijn geheel weergeven en zullen ons dus tot den hoofdinhoud bepalen. De schr. begint met aan te wijzen, dat onze arb.\ in de L.\ zich niet bepalen moet tot het bijeenbrengen van gelden voor een liefdadig doel en toont aan, dat we waarlijk niet behoeven te vragen wat we zullen doen. Overal „zegt hij" waar de mogelijkheid zich opdoet om ma?. - , arb. -. te verrichten, moeten we moedig en vastberaden 't werktuig aanvatten en geene moeite ontzien om als ijverige en bekwame arbeiders, goed werk te leveren. Niets mag ons te gering zijn, maar ook niets te moeielijk dat wij 't niet zouden ondernemen, wanneer er maar eenige kans op welslagen is. Vanaf de kleinste ' poging om een medemensch die in moeielijkheden verkeert te helpen, tot op de inwerking — in ma<?. -. geest — op de lotgevallen van een volk of der menschheid, breidt zich een onafzienbaar veld uit voor map. - , arbeid. Laten wij daar den arbeid aanvaarden waar onze krachten het toelaten, ieder onzer doe iets; aan iederen Br. - , worde zijn deel aangewezen in de gemeenschappelijke levenstaak. Niemand blijve slechts werkeloos. Daii zullen wij spoedig meer nuttigen arbeid kunnen verrichten dan we tot dusver deden of ook zelfs nog vermoedden." ,/Maar daarvoor is het dringend noodig, dat we niet slechts eens, of eenige malen per maand „arbeiden" zooals nu geschiedt, maar eiken dag moet er vlijtig gebouwd worden aan het door de L.\ gemaakte bouwplan. De Loge moet op eene levendige werkplaats gaan gelijken, waar bedrijvige groepen frisch en vroolijk bezig zijn aan hun werk, en waar een algemeene wedijver vlengelen leent aan de banden." En wanneer men dan bedenkt dat de Loges en ook de Groot-Oostens met elkander een gemeenschappelijk werk kunnen ondernemen, dan kan geen taak te moeielijk zijn voor den Bond van Vrijmetselaren. Ik heb hierbij niet het oog op Utopien als de afschaffing van den oorlog; men zou meer doen, wanneer men eene mrer bescheidene taak grondig en afdoende vervulde, wanneer men b.v. ook slechts één mensch of één gezin behouden kon voor het ideale levensdoel der menschheid, meer dan met alle grootsche pogingen om al de volken gelukkig te maken welke zelden meer worden don oratorische ontboezemingen. Men reike alzoo niet al te hoog, maar werke ernstig en degelijk. De /./tempel der menschheid" bestaat uit ontelbaar vele, maar vriendelijke woningen." „Hij moet niet een gewrocht zijn der fantasie, maar eene geheel bewerktuigde werkelijkheid." Na deze algemeene opmerkingen doet de schr. het voorstel. dat naast den gewonen Loge-arbeid ook nog een andere gedaan wordt en wel op eenvoudige wijze, maar dan een telkens terugkeerende, die bestaat in: 1. het doen van voorstellen; 2. „Dat zulke arbeid ook een heilzamen invloed zal uitoefenen naar binnen, spreekt wel van zelf. De broederkring zal spoedig een geheel ander aanzien vérktijgen. Het verkeer der BBr.*. onderling zal levendiger en meer beteekenend worden, want ze zijn dan ieueren dag verbonden door gemeenschappelijke arbeid. Als VV.\ MM.", zullen we met geheel nndere gevoelens naar ons huis, naar ons dagelijks werk terugkeeren. Niets maakt den mensch zoo gelukkig, en verheft hem zoozeer als de waarlijk onbaatzuchtige arbeid voor 't welzijn van het geheel." De schrijver bepaalt zich echter tot eene algemeene opmerking niet, maar geeft een voorbeeld van de wijze waarop hij zou willen dat iedere L.\ arbeidde. „Als een dergelijke werk-loge geopend is" — zoo zegt hij — „vraagt de Voorz. - . aan de aanwezige BBr. - .; eerst aan de Mrr.\ dan aan de Metgezz.% en dan aan de Leerll.*., of iemand ook eenig ma?. - , werk aan de Loge heeft voor te stellen. Eerst moet iedereen gevraagd zijn, voordat de discussies over eenig voorstel geopend worden. Slechts zoovele voorstellen kunnen aangenomen worden, als met de beschikbare werkkracht overeenkomt, men doe liever te weinig dan te veel. Het meest dringende worde telkens het eerst ter hand genomen. Maar in 't Logeboek worde aanteekening gedaan van alle ingediende voorstellen." Hier moeten we de mededeelingen staken. In een volgend No. deelen we de andere punten mede die de schrijver als voorbeeld aangeeft. — Het Gr. - . O. - , van Griekenland heeft den Gr.*. Mr.\ N.\ van Denemarken, den kroonprins Frederik, den ouderen broeder van koning George, tot lsten Gr. - . Opz. - . van E.\ benoemd. — De L. - . „Pythagorces" neemt steeds in bloei toe; de meest ontwikkelden der hoofdstad worden, voor en na, in haar gerecipiëerd. — Ondanks de ongustige omstandigheden waarin Ierland verkeert, heeft de Gr.*. L.\ te Dublin eene som van 6000 P. St. kunnen bijeenbrengen voor nieuwe ma?. - , scholen. Waarlijk een beduidend resultaat van onvermoeide werkzaamheid 1 BINNENLAND. — De aanvallen vermeerderen telkens; allerlei speldeprikjes worden uitgedeeld. Natuurlijk is dat maar 't voorspel. De hecren clericalen die allen terug willen naar de XVIIde eeuw en daarmede te Amsterdam reeds begonnen, zullen wel alles op den ouden voet willen brengen; en weldra zullen we vernemen dat er een loftrompet gestoken wordt voor Ds. Josua van Iperen uit Veen, den man dien in 1765 al de geloovigen waarschuwde voor de verderfelijke Vrijmetselarij. — Het Wag. Weekbl. , anders nogal een verstandige onder zijn geestverwanten, begon alweer. Het neemt uit 't weekblad „de Hervorming" het bericht over, dat de Vrijmetselaars te Toulouse het plan hebben gevormd om een gedenkteeken op te richten ter nagedachtenis van Jean Calas, den onschuldig ter dood veroordeelde, voor wiens betrekkingen Voltaire op zoo edele wijze in de bres sprong, en eindigt deze aanhaling met de volgende woorden: „Een christen kan niet dan met huivering den naam van den beruchten spotter Voltaire uitspreken. Toch doet het goed te hooren, dat ook in de borst van dezen onheiligen man nog een zweem van gevoel trilde voor de mishandelde onschuld. Dat standbeeld, door Vrij metselaars opgericht voor een geloovig Protestant, had wel kunnen wegblijven. Calas, konde hij nog spreken, zou deze eerbewijzing met beslistheid afwijzen." We vernemen het. Eerst een smet geworpen op de nagedachtenis van de ngrooten wijze en den machtigen dichter en dan .... ons Vrijmetselaren nog eens te kaak gesteld voor 't aangezicht der „geloovigen." De vrienden der reactie leven van allerlei liefelijkheden. Zouden zulke lieden, die dan toch poseeren als leiders der publieke opinie, werkelijk nooit iets over de Vrmij. - . gelezen hebben? Óf is wat zij „geloovig christendom" noemen, dan zoo in strijd met die humaniteit die haar hoogste uitdrukking vindt in algemeene menschen liefde? Wij weten 't niet. Voor hun eer hoopen we 't eerste. Maar 't kan ook zijn, dat het groote publiek moest worden bang gemaakt, 't Is ons om 't even. Wij deelen dit alles alleen mede, opdat de BBr. -. zullen weten dat de dagen van strijd niet voorbij zijn, maar waarschijnlijk nu pas aanbreken.. — Uit Amsterdam wordt ons 't volgende medegedeeld. De A.\ L.*. //La Charité" heeft voor de 15de maal tot haren Voorz.*. Mr.*. verkozen den Z.\ A.\ Br.*. H. Zeeman en wel met algemeene stemmen, terwijl die Br.*, op 't laatst Gr/. O.', voor de derde maal gekozen werd tot lieg. - , der Louisa-Stichting. Die verkiezing met algemeene stemmen en wel voor de 15de maal bewijst, hoe hoog Br.*. Zeeman staat aangeschreven in de achting der leden van //La Charite" die in hem den waren ma?on begroeten, den man die in woord en daad toont te weten wat Vrijmetselaar-zijn beteekent." — De Map. 1 . Soc.\ //Charitas Nos Ducit" die, gelijk we weten, gedurende de Internationale Tentoonstelling, hare deuren voor alle Binnen- en Buitenlandsche BBr.\ heeft geopend, gaf voor eenige dagen haar jaarlijksch diner in eene der bovenzalen van het hotel van Br.*. Krasnapolsky. Door de vrijgevigheid van den Br.*. Thes.*. en de goede zorgen der commissie van uitvoering was het diner uitstekend. Maar de feestelijke samenkomst was vooral belangrijk door tegenwoordigheid van eenige Chineesche BBr.*. van wie een, in zeer verstaanbaar Nederlandsch, een dronk wijdde aan de //Hollandsche hospitaliteit." — Hebben we in ons vorig nomraer gewezen op den strijd die te Delft moest gestreden worden, heden nog een laatste woord: die strijd is gestreden. Wat iedereen verwachtte is geschied, de verbondene clericalen hebben de overwinning behaald; maar met dankbaarheid, kunnen we constateeren dat de nederlaag der anti-clericalen eene zegepraal mag genoemd worden. Zij hebben zich uitnemend gehouden; het district Delft heeft zich verdienstelijk gemaakt voorde zaak der politieke eerlijkheid. De leden van 't monsterverbond hebben slechts weinig stemmen meer kunnen uitbrengen dan de anderen. Dat is een lichtpunt, liet publiek geweten wordt wakker; de onzedelijkheid vindt tegenkanting. Laten allen die de vijheid liefhebben zich maar vereenigen en volharden: we zullen betere dragen tegemoet gaan. INGEZONDEN STUKKEN. DE KWESTIE DER NEDERL, VRIJE LOGE. Dezer dagen heeft, in de Nederlandsche Vrmij.*., een gebeurtenis plaats gehad, die voor de Orde eene steeds bedroevende herinnering zal achterlaten. Een drietal onzer meest geachte BBr.*., leden der Orde, heeft, als Bestuur van de zich noemende Nederlandsche Vrije Loge, aan het Groot Oosten der Nederlanden een T.\, d.d. 26 Jan. 1883, gezonden inhoudende 1° mededeeling, a dat, in het O-.*, van Amsterdam, een zelfstandig ma?.*, lichaam is opgericht, dat, onder den naam van Nederlandsche Vrije Loge, bij Kon. besluit van 14 Jan. 1883 als rechtspersoon is erkend, en b dat de oprichting dier Loge gegrond is op de oplossing, door de meerderheid van het Gr.*. O.*, van 18 Juni 1883 gegeven aan de crisis, ontstaan door het overlijden van Z. K. H. Prins ïrederik der Nederlanden, en welke oplossing door de minderheid beschouwd werd te zijn in strijd met het belang en de beginselen der Orde, overtuigd als de oprichters der Nederl. Vrije Loge zijn, dat het niet is in het belang der Orde, dat zij tot haar Hoofd hebbe een Vorst, veel minder nog den aanstaanden Koning, welke zienswijze der minderheid, aanvankelijk ook die der meerderheid, schijnt prijs te zijn gegeven aan den indruk van het prestige, in Nederland aan den naam van Oranje verbonden; en 2° verzoek dat het Gr.*. O.*, met de Nederlandsche Vrije Loge dezelfde vriendschappelijke en br.'.lijke betrekkingen aanknoope als die, waarin vreemde ma?.*, lichamen zich verheugen. Ofschoon deze T.\ gericht was aan hel Groot Oosten., dat is, luidens artt. 50 en 51 der Alg. Wet, aan het Algemeen Bestuur, bestaande uit de GGr.\ Off.\ en de afgevaardigden van de Loges, die den 17 Juni 1883 moesten bijeenkomen, werd de T.\ van de Vrije Loge bejegend met eene T.\, d.d. 15 Febr. 1883, van het Collegie van GGr.*. Off.*., tot begeleiding van eene aanklacht van den Gr.*. Ceremoniemeester tegen de BBr.*. Vas Visser, Smit en Dijkmans, en zulks wegens verzaking van den plicht van gehoorzaamheid, door de Alg. Wet hun opgelegd, met verzoek om, vóór den 20 Maart 1883, zich schriftelijk te verantwoorden. Op dit verzoek is door de 24 leden der Vrije Loge, bij T.*. van Maart 1883, de verklaring ingezonden, dat zij, die aanklacht zelve onbeantwoord latende, niet langer wilden staan onder de Wet en het gezag van het Gr.*. O.*, der Nederlanden, en is hun daarop door het Collegie van GGr.*. Off.*., bij T.*. van 16 April 1883, medegedeeld, dat de aanklacht tegen hen gesteld was in handen van een Gr.*. Ot.\ voor geschillen, welk Collegie, volgens art. 59 der wet, samengesteld uit vier Voorz.*. Mrs.*., in casu van de Loges, La Paix, Jacob van Campen, Vicit Vim Virtus en La Vektu , bij uitspraak van 13 Mei 1883, den 24 leden van de Nederlandsche Vrije Loge, op grond van schending van en ongehoorzaamheid aan de Alg. Wet der Orde, de straf van schorsing (art. 112 der wet), voor den tijd van 1 jaar en 1 maand, ingaande 1 Juni 1883, heeft opgelegd, met verbod om gedurende dezen termijn aan eenigen Ma?.', arbeid deel te nemen. Op de behandeling dezer zaak is rechtens niets aan te merken: ze heeft plaats gehad met volkomen inachtneming van de Wet der Orde; de leden der zich noemende Vrije Loge hebben, toen de aanklacht door den Gr.*. Ceremoniemeester, Kapitein Coumans tegen hen was ingebracht, gehandeld in strijd niet alleen met den zeer duidelijken letter, met den zeer begrijpelijken geest der wet, maar ook met het beginsel van de Vrijmetselarij, en, wat meer zegt, in strijd met de gelofte van gehoorzaamheid, door hen, bij hunne aanneming op bijzonder plechtige wijze af<< gelegd, en moest die aanklacht behandeld worden, niet door het Gr.*. O.*, van 17 Juni 1883, maar volgens art. 111 van de wet, door een Gr.*. O.*, voor geschillen, dat, bij schuldigverklaring, of schorsing, bf verwijzing naar het Gr.*. O.*., met voordracht tot verbanning (art. 112), moest uitspreken. Desniettemin wordt de spoed, aan de vervolging van deze zaak gegeven, door mij niet gelukkig geacht voor de waardigheid der Orde: de schorsing, in de gegeven omstandigheden niet declinatoir, zal toch volstrekt geen effect sorteeren. Het Collegie van GGr.*. Off.*. had gevoegelijk kunnen afwachten (zie art. 111 der Alg. Wet) het handelend optreden van de Vrije Loge, en, in stede van aanstonds de aanklacht van ongehoorzaamheid aan de Wet te brengen voor een Gr.*. O.*, van geschillen, de zaak des noodig, d. i. indien de V r ij e Loge had gehandeld in strijd met de belofte van geheimhouding, in art. 16 der wet omschreven, later kunnen onderwerpen aan de beslissing van het Gr.*. O.*., dat alsdan niet anders had kunnen doen dan verbanning uit te spreken. V t rkti ï M Al Bij de waarschijnlijkheid, dat het Gr.*, van 17 Juni j.1. van de zaak zou worden gesaisisseerd, hadden de leden van de V r ij e Loge, by gemis van de overtuiging, dat de door hen, bij hunne aanneming, met de Orde gesloten overeenkomst of verbindtenis van gehoorzaamheid en geheimhouding door hen niet- eenerzijds was te niet te doen, moeten afwachten, welke beslissing in deze door het Gr.*. O.*, van 17 Juni 1883 zou worden genomen. Ze hadden, met het oog op art. 16 der wet, driest weg, op 9 Juni 1833 eene receptie moeten doen van profanen, daarbij me; dedeelende het W.*., dat, telkenreize vóór de sluiting der-werkz.*. in de Loge, als het geheim eigendom der Orde, den Voorz.*. Mr.'. alleen, ter bewaring wordt toevertrouwd. De leden der Vrije Loge hebben, door de oprichting hunner Vereeniging, de belofte van gehoorzaamheid geschonden, omdat ze, staande onder de wet door hen bezworen, niet bevoegd waren, eigener gezag, éene Loge te constitueeren; hunne Loge had mbeten geconstitueerd zijn door eene wettig erkende ma?.*, autoriteit; kon eene tegenovergestelde bewering als juist worden aangenomen, dan zouden overal Loges kunnen worden opgericht, naar goedvinden van enkele B3r.\; de leden van de Vrije Loge, geheimhouding ontbreekt de wijze van werken, de vormen, symbolen en herkenr.ingsteekenen beloofd hebbende, hebben, erger nog, door de receptie op 9 Juni 1883 van drie prof.*, de door hen plechtig afgelegde' belofte geschonden: een,, niet alleen wettelijk, maar ook zedelijk onrecht is, met het oog op art. 16 der wet, door hen gepleegd; ze hebben, men moet om het tegendeel te beweren, weinig begrip hebben van de beteekenis en de kracht van een eens gegeven woord, een zedelijken misstap begaan, en het is onzin te beweren, dat de Wet der Orde, die, na kennisneming van de leden der Loges, door een 120 tal afgevaardigden in eene algemeene vergadering is vastgesteld autocratisch is. De bewering van de leden der Vrije Loge, dat de benoeming van een Vorst tot Gr.*. Mr.*. Nat.*, der orde in strijd is met het belang en de beginselen der Orde, is niet toe te geven, indien de leden der Orde als ware Vrije Metselaren, zich betoonen mannen te zijn, die hunne beginselen stellen boven eer- of gunstbejag. Moge een Vorst per se conservatief zijn, toch kunnen zijne belangen niet in strijd zijn met die van de Vrijmetselarij, noch de belangen der Vrijmetselarij in strijd met de zijne, evenmin als zijne beginselen in strijd kunnen zijn met die van de Vrmij.*., of omgekeerd, ten minste voor zoover Nederland betreft. Tegen de opdracht der betrekking van Gr.*. Mr.*. Nat.*, aan een particulier persoon, die altijd veel minder vrij en onafhankelijk is dan een vorst, zou ook zeer veel zijn aan te voeren, en is het op grond van die overwegingen, dat de overgroote meerderheid der leden van de Orde, hoezeer ook erkennende het weinig sympathie-betoon met de Orde van den Gr. - . Mr.*. Nat.*., vóór diens benoeming, zich heeft neergelegd bij de keuze, in Juni 1882 door het Gr.*. O.*, gedaan. Bovendien moet in aanmerking worden genomen, dat het Bestuur van de Orde der VV.\ MM.*.., in Nederland, niet is in handen van den Gr.'. Mr.*. Nat.*.; gezegd Bestuur is opgedragen aan het Gr.*. O.*., dat is de vergadering van loge-afgevaardigden, en is de uitvoering der besluiten van dat Gr.*.. Ö.\ wederom gedemandeerd aan het uit elf leden bestaande collegie van Gr.*. Officieren, Waarvan de Voorzitter den titel voert van Gr.*. Mr.*. Nat.*.. Laatst bedoelde brengt, èn in het Collegie vau Gr.*. Office. - , èn op liet Gr/. O.', slechts ééne stem uit. i)ie dus liet wel en wee van de Orde der VV.\ MM. - , in Nederland in handen meent te zijn van den Gr/. Mr. - . Nat. - , brengt, door die meening, een ongunstig oordeel uit over het onafhankelijkheidsgevoel 11 van de leden van het collegie van Gr. - Officc.*. èn van de afgevaardigden op het Gr. - . O. - .. Ofschoon volmondig erkennende, dat in de Nederlandsche Vrijmetselarij, ten aanzien van hare inrichting en werking, veel te wenschen en te verbeteren is, en dat er veel goeds is in de statuten en het Reglement van de Nederlandsche Vrije Loge, beweer ik toch, met alle mogelijke nauwgezetheid van onderzoek, dat de betreurenswaardige afscheuring van de Nederlandsche Yrije Loge een valschen, onrechtmatigen, onbillijken grond heeft en in strijd is met de beginselen van de Vrijmetselarij. Mr. L. ZEGERS VEECKENS. FEUILLETON. FRIEDRICH RÜCKERT ALS DICHTER EN VRIJMETSELAAR. Eene Maqonnieke Studie *, vrij bewerkt naar Br.-. Dr. C. BEIJER. : ui , na ,9 80.1 ojiiV >b lp wlmJqo bnafebered Jail (J*,V „Wenn «u den Todten wir gehn, Uun Andre euch auferatehn, Werdet ihr uns auoh preisen TJnd sie auf uns verwessen." Pr. Bückert. Frincipibus placuisse viris non ultima laus est. Horatius Epiat. I, 17, 35. Friedrich Riickert, de laatste classicus van onzen tijd, (geb. 16 Mei 1788 te Schweinfort, overl. 13 Jan. 1866 te Neusess bij Coburg), behoorde tot den Vrijmetselaarsbond. Den 3 Mei 1810 des avonds te 6 ure werd hij, tijdens een bezoek bij zijn oom te Hildburghausen, in de L.\ „Carl zum Rautenkianz" aangenomen. De bekende Staatsraad Hannibal Fischer woonde die plechtigheid bij, deelde mij de bijzonderheden daarvan mede en was vol bewondering over het indrukwekkende dezer receptie en vertelde mij, welke groote verwachtingen, men had van den toen nog onbekenden maar door zijn vrienden en verwanten reeds als geniaal erkenden jongen dichter, die der Vrmij. - . zeer zeker een nieuwe eerekrans vlechtert zou. De toekomst leerde dat men zich niet bedrogen had. Wie bekend is met Rücbert's levensomstandigheden en zijn dichtwerken begrepen heeft bemerkt reeds aan zijn eerste gedichten die omstreeks 1810 geschreven zijn, dat de ware ma?. - , geest hem bezielde en dat ze de openbaring zijn van een trouwen dienst der K. - . K.\ Friedrich Rückert, wiens innerlijk leven tot nu toe door zooveel ma?ons niet begrepen werd, die bij zijn leven meer besproken werd dan gekend, verdient toch, als een der onzen in den besten zin van het woord, als de dichter en denker der Vrmij. - ., als waarachtig Meester der K.\ K.\ aan allen die de Vrmij. - . liefhebben, bekend te wezen. Nog zie ik de indrukwekkende verschijning van Rückert voor me, met zijn verwarmende, koesterende hartelijkheid — zooals hij daar in zijn kleine studeerkamertje te Neusess voor zijn eenvoudige schrijitafel zat, omringd door lijvige folianten, in een eenvoudige kamerjapon, terwijl zijn groote muts op een stoel naast hem lag. Hij had den blik faar 't venster gericht waardoor hij 't uitzicht had op 't schilderachtige Frankenwoud en 't hooge slot der hertogen van Coburg. Hij wendt zich om, staat op, reikt ons beide handen toe en heet ons hartelijk welkom. Welk een geweldige gestalte, bijna zeven voet hoog! Dat is dan de dichter der lente en der liefde, maar ook van die geharnaste sonetten die zoo diep in de ziel grijpen; de man van wien de beroemde historicus Böhmer toen hij hoorde dat Rückert in. den Vrijmetselaarsbond was opgenomen, schreef: ,/de mededeeling van Duitsche bladen dat Rückert onder de roovers is gegaan is eene hatelijke en treurige ondervinding." Ja 't was een indrukwekkende verschijning! Maar toen hij zestig jaren oud was! Hoe karakteristiek was toen de figuur van den dichter met zijn lang en i-mal gelaat, met die diepliggende, donkere, door dikke wenkbrauwen overschaduwde, geestvolle oogen, met dat hoog en open voorhoofd, met die streng gesloten mond! Men ziet het, die edele kop spreekt van wijsheid, strenge zedelijkheid, innerlijken vrede, verdraagzaamheid, humaniteit, broederliefde. En deze waren ook de hoofdtrekken van dat karakter. Men gevoelde dat deze man een dichter was bij Gods genade. Hij, die naar 't oordeel der groote menigte, slechts een koel, koud man was, ja een kluizenaar te midden der menschen, was de edelste der Vrijmetselaren van zijn tijd, de uitnemenste leeraar der jeugd, de trouwste vriend van den ouderdom, de onbaatzuchtige weldoener van toekomstige gedachten, de, eerste apostel der waarachtige humaniteit. Zijn hart sloeg warm voor geheel de menschheid aan wier hart hij opgevoed en gevormd was. (Wordt vervolgd.) *) Mogelijk heeft deze studie alleen waarde voor hen die zich meer speciaal wijden aan de beoefening der letterkande. Toch meenden we goed te doen de Nederlandsche BBr. - . met deze belangrijke studie bekend te maken; ze is eene te waardeerer. bijdrage voor de geschiedenis der Vrmij. - . in de XIXde eeuw. BED. ADVERTENTIE N. Bevallen van een ZOON P. H. KEERS Echtenoote van J. KOK. Amsterdam, 22 Juni 1883. ' • • Een gepensionneerd O.-I. Rechterlijk Ambtenaar Br. - . V.\ M. - .,i te Wageningen woonachtig, beveelt zich aan voor huisvesting van jongelieden, die medio Juli a. s. het admissie-examen voor de Hoogere Burgerschool of Rijks-Landbouwschool aldaar moeten afleggen.-: .-.-HM siioeboslndlieQ nt>' rattaaiS vil., kot si Exemplaren van de voorwaarden, bij Prospectus vastgesteld, zijn gratis verkrijgbaar bij den uitgever dezer Courant. HOTEL „DE WA&ENÏNGSCHE BERG." In de onmiddelijke nabijheid van het Kon. landgoed i.ü - lil „ORANJE NASSAU." ! KM . Oudergeteekende beveelt bovengenoemd prachtvol aan den Rijn gelegen hotel wederom ten zeerste aan, en verzendt op aanvrage gaarne de abonnements voorwaarden. c! LUBBERTS. BBr.*. Kapitalisten! Een Br. - , wonende in een provinciale hoofdstad, eigenaar van een sedert jaren gevestigde, zeer soliede finantiëele zaak, die van 7 tot 8 proc. aan kapitaal kan vergoeden, zoekt — daar de tegenwoordige Commanditaire Vennoot zijn kapitaal voor eigen zaken noodig heelt — eenige BBr. - . kapitalisten, die, als Commanditaire Vennooten, met hem zijn zaak willen voortzetten. Hij kan de beste referentiën aanwijzen, terwijl drie BBr.*. van goeden naam, in zijne woonplaats, bereid zijn als commissarissen voor de belangen der Commanditaire Vennooten te waken. Op aanvrage onder letter S aan het Bureau van dit blad, worden gaarne alle gewenschte inlichtingen verstrekt. Eene juffrouw P. G. 27 jaren oud, door sterfHD' geval buiten betrekking, zoekt tegen Augustus of $»lf September plaatsing als HUISHOUDSTER of tot assistentie in eene huishouding bij voorkeur in een klein gezin. De beste getuigenissen kunnen gegeven worden. Inclineerenden gelieve zich schriftelijk te adresseren onder letter C. H. aan den Br. - . Boekhandelaar J. B. HUBER te Groningen. jw- en witêrnut voor Jongeheeren, wj .lïsteoO looi O ha ntusy^p insosg .\ï ->ssf) noodoeiO BV. B. M. KOOL VAN KASTEEL, H A A R L E M, S p a a. r n e , 01. PROSPECTUSSEN MET AANBEVELINGEN op franco aanvrage verkrijgbaar. Help den Br.' . 1 • • Een Br. - . Vm.\ R.\ R.\ +.*. door geldelijke zorgen gedrukt, vraagt spoedig ter leen f 250,—, a 5 pCt., voor een jaar. Adres onder Letter H, bij den uitgever dezer Courant. HEILIGENWEG. AMSTERDAM. LOGIES, DEJEUNER, BOUGIES, SERVICE ƒ 2,50. Snelpersdruk van Ft GEERTS te Hoorn. 1.
22,814
MMCMC01:000002763_51
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,840
The American masonic register and literary companion being a periodical journal, devoted to masonry, arts and sciences, sketches of character, biography, manners and customs, popular tales, miscellany, poetry, literary and general intelligence, etc. etc.
null
English
Spoken
7,554
12,080
!_ Timothy Ranibeter. jjoRTH AMERICA, Capt. Tnesdell, will runa Ha;f Villainous. A few days ago, two'Germans, residing ——— . Daily Night Line, leaving the foot of State street, every other even- at the "Rising Sun." Philadephia, induced a young .. . , ing at 5 o'clnck, making the regular land.ngs. man 6ixteen or seventeen years of age, to ply a little u For further particulars, apply to the captains on board or at tho boy about seven years of age with a pint of whiskey. office on the Pier, foot of Hamilton street. jyl7. The effects of the liquor were dreadful; it was ex- Qn \fonday, 9th inst. by the Rev. E. Huntington. ~~ * pected that the child would die, nnd it was only with Mr. George C. Lav, ol New York, to Miss Julia Ann NEW ENGLAWD TAVEBN RfcMOVED unremitting rtttention that the child escaped death. Hartness of this city fT^HB Subscriber respectfully informs his friends, custoniers A suit was instituted by the paren.sof the child a- 0r the lOth mst. by the Rev. Dr. Sprague, Henry 'hne, gainst the instigators of this villainous outrage, but it q. Hawley, attorney at law, to Miss Francis J., daugh- the |argek and 'commodious house, heretofore known as the Nationwas compromised. ter of Frederick J. Barnard, Esq. all of this city. al Hotel, No. 159 iVlarket streel, and for a number of years past In Batavia on the 4th inst bv the Rev. James A. occupied by Mrs- Crosby as a Boarding House. His reasons for Mr. Hemy Evans, of New Bedford, has invent- Bolles, Isaac N. Arnold, Esq, to Harriet Augustus, m^ofthem! withom any adduLTaTe^pcnse1 onTheir'p^t."3' The ed a machine for the manufacture of cordage. i en daughter of the late Dr. Trumbull Dorrance of Pitts- house is fourstories high, wiih a proportionate depth. It is divided ofthemmaybe operated in a room twenty five feet field, Mass into a large number of rooms, admirably calculated for families.— by forty, and will produce 6000 fathoms of rope per hour. D 1 G1 n apted to their accommodation ; being within five or ten minutes u i t JJ • w^)k of the raU road? and within sixly or seventy rods of three Died on board steamboat Express Mail, on the Ohio stRamboat landings. Breakfast will aHvays be prepared every river, about the lst of July, a Mr. Bishop, of Massa- On Monday afternoor, Erastus Corning eldest son morning during fa chusetts. He had no fiiends or acquaintances on of Watts bherman, aged 5 years and 3 months. New York. Also,one ai 7o'ctock. An exeellent stablc is also at- board He drank some ice water, which threw him On Tuesday mornine, John Burhans, aged 1 year, ,*atched to the honse, and every cnnvenience for ihose travelling into convulsions, and hediedit, twenty minutes. There sonof Joel and Ann White p^uiity'to're'turn his' .inïeVe^hrn'ks'toTho^ whXïé^rlibe?: was found in his pockets $367 50, which awaits the Yesterday evening, Mrs. In Hudson, on the 30th uit., Mrs. Sarah Gamage aged 73. POETRY. From the Mohawk Mirror, I TT4P nVTNP dav The sins which now alloy; THF AMFRTC\N FORFST PTRr ,-IVhNLrBUÏ. Repentance fits him for the skies— THE ' CAI FORES1 GIRL. It blots the deepest stain : , *Y„MRS- ?EJMANS; he b"efer 1,re'the ea '""""tahty. Milwiit. Al]d j£w ancJ Wildly and mournfully the Indian drum , m lV mppf „tlr.Q On the deep hush of moonli^ht forests broke :— '\r weeP* ^is hour that boy will die— ' » again. ' Sing u* a death-song, for thine hour is coine.' Your bright, your beautiful, and only one ï Transporting theme ! O blissful thoucht! So the red Warriors to their captive spoke. w,n§ °* J^eatli is o er him every sigh That man may thus endure, StilJ, and amidst those dusky forms alone, Comes struggling fainter from his lip of stone ; Through earth and all its fixtures mould A youth, a fair-haired youth, of England stood, ^ closmg wright rcsts on his azure eye, We have a home secure. Like a king's son ; though his cheek had down , Like evenin^ s folding touch on some blue flower; As time, its varied course rolls on • The mantling crimson of the island-blood, Gafe there—while yet to thine it may reply, May we our frailty see— And his pressed lips looked marble. Fiercely bright, And thou may st thrill beneath its love-lit power! So when the irump of God resounds, And high around him blazed the fires of night; Thon wi]( n()t Hefim „ sn , (hnnirh Hav hv ^ Weïl rise to immortality. Rocking beneath the cedars to and fro Thou,g[ see[li wj(h a|, th wJeful feD^er/ " t As the wind passed, with a fi.tul glow The smj,e u hjg face ^ CAI.E1VIJAII OP COMMüiViCATIONS Liffhtine the victim s face:—but who could teil w . . t' , ». , 1 i • i • nnA-a» i, ♦ i r i ",s l°°k betray more pleading languidness; each montii. Of whjit within his secret heart befel, u , i -.u i • i ir l i «i « u i t> ï i » Hast seep decav, wiih sacnleeous stealth, name «r,™ Known but to heaven that hour !—Perchance a tho t u:0 „0-tr»;i r ™ AaiK' place time. /-\t i • r i «i . ï ï tiis vermil cheek uespoiiing of its blooma Tempie Eneamnmpnf ni (l1 ,,. Of fa» Ar home, then so ,ntensely wrought His flowi ri letaof t'htiir ,fIstrous wcah£ t.»Ji. r a. «!£$, ÏLj 1 ha: , fu» .mage p.ctured to h.s eye AnJ flill|ln (here lUe shadow of thc lQm'b , SllX' UdSe ^ ,8t& On the dark ground of mortal agony, ° ° Washin to l d AJbany ]st& 3d Tu^sday. Rosé clear as day ! And he might'see the band Ah ! 't is no fantasy ! the stricken thing, Apoi o'LTge ° ge' Troy'' ht&tf't Th:,rs'la)' Of his young sisters ivandering hand in hand That like a wounded bird lies qtiivering there, ^ollö Tr°y ad & 4th TueS' Where the laburnurns drooped ; or happy binding Was late thy briglit-eyed boy, whose spirit's wing EVening sSlX ' w^Trov f iT""'/' The jasmine, up the door's low pillars winding; So much of gladness owned, and beauty rare; Phoctni Lodge, ' Lansingbuïg I°t & 3? ThurT^' Or, as day faded on their gentle mirth, Ay, part of his younj self, delight so grew, aen^eeTncamnment f etl>anyG?.^- i't Wedne,day. ay' Gathering, with braided hair, around the hearth That Love becamè a trembler in thy breast; Ohio Lodge. No 101, ' mwW v» is°tdMT1'Tsda)' Where sat their mother and that mother's face And his strange loveliness sa rich a hue wh"!1"® <rha,'ter. 19> ad Thu^dI'y. Its grave sweet smile yet wearing in the place Lent round, earth seemed in Eden-newness drest! wjhiijfon''CouncT"' MMatur,Iay- Where so it ever smiled! Perchance the prayer Utica Lodge, 47, ' utica 2d Monday cv 0 month Leamed at her knee came back on his despair; Oh ! the deep sense «f rarest extacy Oneida Chapter. .07. «' i.t Thurada/' Th ■ blessing from her voice, the very tone 'T were vain t0 tel1. that in thy heart had birtb, Mo"t M<3mtDt'3 L "• ■„ K 3J ïue'day. Of her 'Good-nighC might breathc (rom boyhood gone! When he, a rosy creature, graceful, free, Louisvilie EncJmpnent °"do e' y" 4thlaturdlr°da3" —He starled and looked up thick cy press boughs, Played at thy side and revelled in his mirth ; TuinOounc"^ cl"I't<!r 1° 2d Monday7' Full of strange sound, waved o'er him darkly ted °r when mid slarry silence thou did'st wake Abrams Lodge do tdV In the broad stormy fire-light; savage brows, To watch while pillowed on thine arm he lay ; £ilark Lodge do htfndSdThSy With tall plumes crested and wild 1 ues o'erspread, And the lone vi^i! kePl for ,lis dear sake, M.mphU chapi",7 M™n°hi. isJt,b;atu,rd!lJr Girt him like feverish phantoiris ; and pale stars And heard his low and dove-like breathings play ! MemphiiLudgc, ' '' do ' MTuesday Looked throagh the branches as through dungeon bars Wn'fnrthpp • > r ffi» Lod^e" Savannah. Geo- 2d & 4th Tu'esday. Shedding no hope ! He knew, he feit his doom. s' £'6 wlIder,"S b1'^ Zrlbab'lfodge t %k 01-» f ««riïot ^ r*u a -.u •. 1 ouch moments gave thee, thine can be no more* OeMhorne j nH.> 2dand4th ihursday Jhat happy ' l?efa7 Li"la SWeet dle:'™ 'lwil fade-yet °h ! 'hon'lt miss Sh.b^.e, Ky W, Woirowt'L'en if J-who n' ight dream or hear T TThevC:bónnd '°reSUH? „ T,° the ','ake ^trove when every b|0'SS(,m cf the lieJ.,n isXd T° THE MASONIC FRATE RNITY —We His father s spirit'in 'hi^bre "st to" wake/0""" ' Y T^ e^r'loT^h T Tl " 'talent,°? Trusting to' die in silence ! He the iove 1 He l0St~the beaut.ful-the dead ! rubh.sh; and to th.s eP„d?wnèw%aTTwii™^T™fash-C Of many hearts !—the fondly-reared—the fair, Yet cheer thee in this hour ! his dwelling place ond best, ?nZ«VM»«pV0.r^p80.n7rf'Lr 'he sec Gladdi'iung all eyes to see. And fettered there Will be in bowers where Sabbath stillness reigns; "i1 Sitin, supcrbly got up,°togeiher with handsomdv t^r^ü01!8 He stood beside his death-pyre, and the brand Where on the flower darit change ne'er leaves a tracé Pk'ma® u Ma®ler and R- A D.grces. For the fhirdhp«* Flamed up to hght it, in the chieftain's hand ! Nor Passion on the joy its serpent sta ns" "tT? lonias we -He thought upon his God Hush ! hark!-a cry Hc is too pure-,00 bright-to langnish where Breaks on the stern and dead solemmty ! The rainbow arches bit to inelt away, c5ed firteen sl?rh Pases- Tt"! writer will choose his o™methS A step hath pierced the ring ! Who dares intrude And every lovely sound .nd vision Air Z bï^efu' and On he dark hunte.s in their vengeful mood ? Swells but the dirge-the trophies of decay ! be submitted 10 two competei. ÏÏrtuSrïwil! A girl—a young SÜght girl !—a Awn-like child ! J MSS. to be accompanied withthe namó and rèsidünr/ïï'.h Eac-h Of green savannas and the leal'y wild, THE LAST HOME OF MAN. tor' wru,en,ln„s" ;h manner as to be deiached from the eonv-^nJ Springing unmarked till then, as some lone flower,. And clear-toned voice that said—J' He shall not die !" Nor sleep, death's sister, ne'er disturbs ne^Srnlïh^bo11 Paid t0 the cindlng of music books» ,aw — H, .Ml not dl. !■•_,!,, ,loomy rore„ „,tilw ».>»'■ "S1" -gm- 1 KSS.'ïttf II" — • <*sïïz£zr** ,A •'«Trf""" sS™s*rS:ss:f On the fiercethrong, and heart and hand were stllled— No nlacic. moon witli silvc- "> il>e most neat and substanuai manner. Persons having to bind Struck down, as by the whisper of a spell. p , g ' We" '° ™" al ,he «'' "blishmern They gazed their dark souls bowed before the maid, g ™ SrlV'°r 3 Seat" imes. A^any81!^^ ^ Wi"'ranled' PHceS '° conform 10 ,he She of the dancing step in wood and glade ! Eternal day attends the place, 1 ! — And as her cheek flushed through its olive hue, And Christ illumes the day ; THE AMERICAN MASONIC REGISTER As her black tresses to the night wind flew, Seraphic spirits wing around, Is Published every.Saturday,byL C.HOFPMA» Somethmgo ermastered them from that young mein— Love's scepired torch to sway. fnnipr nf ot. i tj- •• \ «u ^ Something of heaven, in silence feit and seen ; Eternal ages roll around, tOrilCr Ot Market aB(l DlVlSlOll tS. AlbaflJ. And seeming, to their childlike faith, a token But man heeds not their flight— Terms. Io city subscribers, Two Dollars and Fifty Ihat the Great Spirit by her voice had spoken. A million years pass swiftly on Oento a year. To subscribers who receive their paper rvxu 1 J L . 11 . But brino- no Hnnmv nicrVif' uy mail, Two Dollars, ifpaid within 30 days after sub They loosed the bondsthat held their captive's breath; ö g y &ht' -cribing; Two Dollars and Fifty Cents, ifnot paid with * rom his pale lips they took the cup of death; Can man, this base oolluied m™ "• 6 müntj?s' or Thrce Dollars, if not paid until the ex- J hey quenched the brand beneath the cypress tree Such scenes as these eniov ? ' piration of the year. No subscription received for less " Away," they cried, " young stranger thou art fiee !" O yes ! repentance wipes ;iway nisïTèd. " °"e y^T' Ba°k numbers at a11 times fur' CDcuotcïr to Utasonrg, Citcratuic, anb Xlscful Ivnoailcögc. by l. g. hoffman.] albany, saturday, aug 21, i84i. [vol. ii—no 5i~ mflC z3*. SS OJB 03 — Each Lodge, Chapter and Encampment is to form ADDRESS, --Jft' h-™, °r «.nB-rf. .and no P°, Delivered befor* the Fralernity, in the city of Austin, son is lo be allowed to march there who is nol lenown RlVuh. of Terai 'l"\th Tvnr -^Pll OFFICERS, to thepresiding office' lo bc a Brother in good standing. ' i ». c d tl m , . Each Secretary lo keep a list of all persons petmitted BT c0mp' branch t. archer, esc^. *1 "p™. 0u?<j'' °' ' as ers' a to form in his division, to be sent to :he General Com- Friends, Fellow-Sojourners and Bretiiren: arion, etr\ co. . mittee immediately after the ceremonies of the day. We have this day assembled, as Free and Accepted Nathaniel VV. I-1 Ictchci, T- !• G. IVT. John W. IVTasons, with purpose to cclcbrstc nu BflnivGrsnrv of Hann-I D T Q M Rev E V Levert P C of AU tebplaks to appear is the roiLowme Jïj1, , celu"rale an «nmversary ot Manna, u. 1. u. iu. itev. r,. v . zevert, i . o. 01 onr fraternity and to acknowledge the claims and pay VV. John R. Govee, C. of G. John 1. Thompson, uniform. due homage to one of our patron Saints—a person Recorder. E. D. Iling, Treasurer. Hiram Cravens, J>ess black, black stockmand gloves,plain black distinguished in sacred history by the appellation of S- & Sec'y. ■««* over the lelt shoulder; Chapeau with black satin Sl. John the Baptht-v,hose character I trust is fa- apr°'? tr,ang u f0nm an V'1"®1" m'üar to you all. He was distinguished fhiough life toi i-i n_- n. - ni- tn_"l h~b-~i_ jl 1 l .V* 1 membe™ 'he «""d Encamp- for exemplary conduct and a refinement and purity of ff®rOffraiïim6, V° W.ear, ft ,rbI-f!hape"ïf r PT Piet? ,h« wi" ad™rab]y compare, when contrasled, and Sword, ot Gold, and others of Stlver. No feath- with any other individual known to us as having apl Of the Masonic Piocession to be observed ia the ers'° J® "orl? by'lny one- peared on the little globe assigned for our residence; city of New-York, on the sixtecnlh day o) September i'C asons to appear in black hat and with the single and pious exception of the blessed next on the occasion of the Triennial meetin/ of the Lh' ' , ' w,h,te,vest' P»«"looos and gloves, Saviour of fallen man. who WH as we ,earn from M. next, on the occasion the 1 neon al meeting of the white: apron tnmrned with scarlet scarlet sash over the cred records, Deity in human fo.m, with a susceptibil- General Grand Encampment and the General Grand left shoulder. and black cane Pres,ding Officers of ty, whi|e with us> a„ the sufferings incident to frail Chapter of the United States. C hapt ers in Chapeaus trimmed with scarlet and gold. humanity. Guests in onen 'CL Jun- Warden and Sen. Warden with columns. M.sonry, therefore, seemstohave existedandflour- *juests, in open V^arriages. pn«t Mn„.ppa ished anterior to the christian era ; and was a boon / Music. , * extended by a divine and benign Providence to be- Grand Tyler. Ueacon. Master. Deacon. nigllted man ;_yea, a beacon nght, the gift of High Grand Stewards. The Chapters to form in similar order, except ^eaven> shining through time, in all its pristine bright- Vieiting Masters and Past Masters of Foreig-n that the Grand Council will form in line toffeth- ,iess- four thousand years before the appearance of Lodges, who are not present or past Grand er. ë our fav,our ^~a ],fht Penetrating with its bright and 0 t e, .1 i» rivT i_* e 1 • resistless rays the depths of moral darkness into which P Officers. After the line of March » formed, no person ,s to this un(ler Jorld vva3' !u d b the fa„ of the fl «.epreseïv'tatives of 1'oreign Grand Lod^es,. Permi»ed 'o join, it on any pretence whatever, nor |)orn with small Banners of Arms. ° |®.any o"e «o 'eave it and join it again unless by per- jf "sacred history did not clearly sustain our claims Grand Sword bearer, with Sword ofSlate. ml$S'°n, °f th^, resPonsible offict:r, m case of urgent t0 divine origin, we have abundant evidence of the fact Grand Standard Bearer, with two supporters. foerced',y' TheS6 regU,ation9 wi" be strictI^ en" derivable immediately from the principles taught and Past «rand Secretaries and G. Treasurers. The' members of the various MasonicBodie» of .hP Practis^ from l!me imm-emorial, by this ancient and G. Treasurer, and Grand Secretary. cities of rSw.York and^Zoklyn " ilf as emble a ^ ACCepte,d l ast Grand Wardens. their usual places of meeting at 10 o'clock on Thurs li , p? '6 0 re'Trked th,a T"? Tt t n \\r i c? n vxr i ,1.,,, .u ro. u j. cated all the Christian virtues and practised all the J. G. Warden, S G. Warden. d.iy inormng, the 16th of September and orgamze.- Christian duties revealed by the Saviour of the world, Donc, Ionic, and Corinthian Lights, borne by llie brethren from the counties adjacent to the Hud- when he dei ed to appea/in human form araong the three Past Masters. The Lodffe borne byfour Past Masters. c ,V6r a" 6nrV ®,re®ts! ant^ orgamze. Lach Body, ^rst ancj most important of these duties is reve- Grand Chaplains. Z,T^SJ°rlP Ti '""l61"' - 7 ' mar'h t0, tbe rence and devo.ion to the All-High, the great God of Deacon Grand Pursuivant Deacon i "r- e.eL', the nght on Bruadway, creation, the Author of Life. the Giver of Light and With^jook of Consthuüon^ on a velv^custdón. SuT «eneral Committee in the Howard fhe Dispenser of all Good Without the mora. and W-th' rMran % f'n6' r" °re" C.a"ia-®' Gfa"d Marshall> wil' form the whole in line at Ivould6 have bfen infinhêly b'eaerfor'usVtaTl beings! 1. 'P' and four Grand Stand- ® c 00 • that chaos had never been called into order; belter that ards, divided equally on the nght and led. A.be roufe oft«e Procession ; the order of the earth, in volcanic agony, yield up her bowels—the Thc lommittee have adopted the following regulations. the Dinn^r,n&c. win brp'ubiished%rréanfterrnen,S '°r sun refS|ign his ,lust/e-and heaven,wi,,h its bri«ht f „ , , ' puunsnea nereaiter. axy of luminanes form one general chaos, rather tlian For the preservation of order, each Encampment. man, for whom these things wereintended as blessings, ap er and Liodge, is to form a distinct division, and Extraordinary Longevity.—A man named Brous- should be derived of the celestial light; for under o consi ^ei itself responsible for the Masonic standing sard, a Canadian by birth, died in Lafyette Parish, such deprivation the earth, his resting place, would be and cont*uct of every person allowed to march under Lou, a few weeks since, at the age of one hundred odious to his touch; the light of the sun offensive to l s Danner. and eighteen years. So says the Planter's Banner ;his view ; and heaven's multiplied and brilliant spheres man, for whom these things wereintended as blessings, should be derived of the celestial light; for under such deprivation the earth, his resting place, would be odious to his touch; the light of the sun offensive to his view ; and heaven's multiplied and brilliant spheres oppressive to his soul, as by their alternate and relative motions he would be enabled to count the days, the weeks, the months, the years ot his degradation, fjll andsuffering. Though, my brethren, when we contemplate the period of our existence as an association of men, and contrast it with any other human association, we will find ample sources of pride and gratulation in the recollection that we are now, what we were in beginning, and ever will be, faithful servants of the Almighty Omnipresentand Omnipotent God, who reignson high. When we look to the changes wrought within the Christian era, a period of only 1800 and forty-one years, we cnnnot fail to be struck with the uniformity, consistency, harraony and order, by which our course has beea marked. While the Christian churches who are worshippers of our God, have been confounded, distracted and divided on doctrinal points, forming themselves into factious multitndes, and waging nn impious and fVtirminaliüg of tcaota, I1UL prlOCl- ples, upon each other, raeek and humble Masonry has continued to glide on in the even tenor of her course, unmoved by the fury of theological disquisitions, un- touched by the virulence of party spirit, unscathed by the destroying violeuce of political revoluiions. It is a faci, no less notorious than creditable, that religious and politic.I discussions aie nor toleraied within our walls; there we worship the God of our fathers, afte our ancient forms, in punty and truth. Uur temples are open to all who believe in a Deity and whose moral character will bearthe test of scrutiny ; the dojmas of sectarianism prevail not there—none are excluded for opinion's sake—associated together may be seen around the same altar, Christian, Jew and Gentile, all united in the worship and adoration of the Lord God Almighty, He, who has proclaimed himself to be the Alpha and Omega—the First and the Last—the great, the eternal " I AM." It is thus that we ate now able to present to the world, the example of a human association, observing the same forms and practising the sctme immutable principles of piety, brotherly-love and charity, which governed it in ages long since passed away. Principles so pure in themselves and a wor¬ ship so chaste, that the most diseordant human mate- rials are united under them ; and Masonry, thus fostered and protected, has flourished in all ages and in all climes, restraining the passions of the impetuous, sympathizing with the afflicted, comforting and assisting the distressed, and inculcating lessons of religion and morahty. Pure as Masonry is in principle, unoffending as we a>-e in practice, humble and obedient, in our character as Masons, as we have ever been to the laws and the civil authorities of the countries in which we have lived, without regard to their forms of Government; these recommendations have not always secured us from attack ;—No ! The envious, the malevolent. the vic o is, have exhausted their malice upon us ; we have 1 een assailed by the envenomed shaltof calumny, neiih r has the poisoned Lreath of detraction been wanting ; but, tbrough the protection of Divine Providence we occupy an emiuence too elevated fot the shafts of calumny to reach us, too pure for the poisoned breath of detraction to affect us ; our vestibule has not been carried. our portals have not been entered, our temples remain unpollutcd and inviolate. e stanu erect, tirm and unshnken upon our original foundation, defying the machination of man, and reposing our trust in Him who alone is able to build up and destroy, the great, the mighty Jehovah. With this view presenled to us of the institution of Masonry, it may, with seeming propriety, be asked— why are not your lodges thrown open to the world, and these principles extended over the surface of theearth, as the waters over the great deep? To this question the direct answer cannot, in this assembly, be given; though, if indulged in parable, a satisfactory one may be found. A fountain whose source is pure, its supply ample, its current extending through time and space, should be preserved uncontamtnated from the admix ture of noxious, turbid and doubtful streams. Again it may be asked—why the fair, the innocent, and the lovelv, the pride and the boast of Masons—sweet wo- man—is not permitted to purtake ot the waters ot this living fountain; be assured that she does partake thereof and drinks deeply of the limpid stream ; for, by ordinance divine, they are made part ol us— nesh ol |iour flesh and bone of our bone —like the innocent , ,- i ■ _ . j. • i_ —r„... and liveiy vine, wuose leuuriis are cmciiucu iui supjjuii and protection to the sturdy oak, so has it likewise been decreed that womati shall rest on man ; she participates in his enjovments and sufferings, and, like the tender vine, she clings to bim for protection. It is his duty to sustain her, to breast the tempestuous storms of life for her sake ; not permitting her to divide his toils,— When storms loweror danger threatens, he should be to her what the oak is to the vine—a support and protector. That these safesuards are necessary to the purity ol our order is most true ; yet, although every luiman elfort is made to preserve our temple from pollution, it is a melancholy fact that theunworthy sometimes gain admission ; but unlessthey repent of the evilsof their wavs, it avails them nothing ; their own corrupt hearts resistins the influence of this divine light, condemns them to the fathoinlessdepth* of perdition, unpitied by the supretne court of Pekin. with their crimes speci- nea at lengtn. tie marKs with his own hand those who are to suffer death ; the others are likewise con- ducted to the place of execution, and then taken back to prison till their fate be determined. The day previous to their execution the condemned have an entertainment attheexpense of government Timkows- ki's Travels. Personal Appearance op L. E. L.—In " The Life and Literary Remains of L. E. L." whose sweet poetry hasoften calmed the perturbed spirit, and charmed the pure and susceptible heart, is the following description of the personal appearance of the celebrated authoress McClean, better known as Letitia F.lizabeth Landon, whose melancholy and premature death has been so recentlv deplored :—" Her hair was darkly brown, very soft and beautiful, and always tastefully arranged ; her figureslight, but well formed and graceful, her feet smalt, but her hands especially so, and faultlessly white and finely shaped ; her fingers were fairy fingers, her eais, also, were observedly ïittle ; her lace, though not regular in ' every teature, became beautiful by expression; every flash of thought, every change and color of feeling, lightened over it when she spoke earnestiy. The forehead was not high, but broad and full; the eyes had no overpowering brilhancy, but their clearand inte'lectual light penetrated by its exquisite softnsss ; her mouth was not less marked by character, and besides the glorious facility of uttering pearls and diainonds of faney and wit, knew how to express scorn, or ang-er, or pride, as tvell as it knew how to smile winningly, or put, forth those short, quick, ringing laughs, whic' not excepting even her bon mots and authorijms, were the most delightful things that issued from it." their fellow-inan. unmourned by itieir breihren, spurned by their God. THE TRAVELLER. Don Ped.ro D'Aicantara, a Patron of Rochesler Mechamsm.—Perhaps no branch 3f Rochester mechanism is more notec, at home and abroad, than that of Rifle making. Among those of our mechanics engaged in this hu-iness. are some who, for taste and inyeouity are no» we venture to say, in this or any other country. Not only are the Rochester rifles peeuliar for their perfect finish and capabiluy for execution, but improvements nave been made in their construction, giving them signal advantages over the common article. Mr. William Billinghurst, of this city, has received an order to make a rifle for Don Pedro d'Alcantara, the young Emperor of Brazil, a programme of whose coronation, which is to take place some time d,\ring the present munth, we published « few weeks sime. The circumstances under which the order was received, are these :—A dentist by the name of Badell, left Geneva a few yeais since for Rio de Janeiro, the capital of Brazil. Becoming acquainted wiih the Emperor, the latter informed him, a few inonths since, that he wished to procure a valuable Yankee rifle for his own use, and desired to be directed tosome ingenious mechanics who could furnish it. Mr. B. recommended to him Mr. Wm. Gardener of (ieneva, as being the only sunsmith of inuch celebrity with whom he was acquainted. Mr. G. soon after received an order for ihree rifles—one for the Emperor, the cost of which, it was stated, was a secondary consideration, the only direction being to unite beauty and perfection in the manufacture of the article ; one for Mr. Badell, wortli $100, and one for another gentleman worth $40. Mr. Gardener readily consented to make the two rifles, the prices of which had been designated, but declined the execution of the order for the third, fearful that it ht not be sufifii iently perfect to meet the expecta- [Exlracted and Condtnsed for the American Masoüio Register, from Robert's Embassy to the Eastern Courts.] Chinese Crimes and Pdnishments.—There is scarcely a government gazette publi«hed at Pekin; al- most daily, placards are posted at the principal places about Cantnn and its suburbs, giving accounts of murders and insurrections, robberies, shocking and unnat- ural crimes of kidnapping, infanticides, suicides. and of all the beastly and unnatttral ciimes of which the world ever heard or read. The various modes ol punishment resorted to by the government, and the unequal distribution of justice, are revolling to humanity, and most disgusting and loathsome in the recital. cy. The victim had heen a favorite servant of the Em-1 "ons of h.s lllff lUrSt. 1VJ f li. IS peror's father, Keen-lung, who had conlerred upon him many favors. The poor wretch was bound round with cords and canvass, to which was added a quantity of tallow and other combustible matter, so as to convert him into a gi,gantic candle, and he was slowly consumed at his father's grave; the wretched being ilied in tortures the most exoruciating that imagina- HOU CdII UUUICIVC. Chinese Malefactors.—A list ispresented to the Emperor of all those who have been condemoed by regarded as one of the best gunsmiths in the country, and will, we doubt not, execute the order as satisfactorily to the Emperor as credibly to himself. The rifle will probably be finished in about three months, at whieh time we will give a full description of it. Its cost will be about $400.—Rock. Dem• The Rev. John Breckenridge, D. D., died at the residence of his mother, in Kentucky, on the 4th iost. after a protracted and very severe illness. A THRILLING INCIDENT. At that moment poor Maxey ventured to look down; " By mixing musk with sulpuric cether and ammo- ^ . f the snake hnd unwound himself; the last coilW fall- nia, and allowing it to stand for fourteen days, a solu- The follwing ihr.lhng incident is extracted trom a ^ ^ ^ ^ makjng for ,he mi]k (ion ig formed that> if preperly applied t0 ,he internal paper in Bentley's Miscellany for June, entitle ** I ara saved !—saved!" and Maxey bounded from ear, will remove in almost every case the distressing Hours in Hlndostan. The Cobra Capella is stated to ^\s chair and feil senselesss into the arms of one of sore which accompany deafness." be the most venomous species of serpe.its in the East servants. In another instant, need it be added, we eg——. — . . , . , i -f. aimftqr irmfint death were all dispersed—the snake was killed, and our poor evening at whist. Uur stake had boen geld mohur points and twenty on the SATIRE. sa rubber. Maxey, who was alway3 lucky, had won ve „iin^ent weanon- It is keen Gen. Jaclcson—It lias been said, says the Philadel- consecutive bumpers, whichlent a selt-satisfied smll . Tt« pffeor was fullv illustrated in Chestnut phia Chronicle, that the old General never drinks any to his countenance, and made us the losers look^any a a kn.fe It. eff.Sct was aHrdent spirits. This was substantiated by his negro thing but pleased, when he suddenly changed coun- stree onia ui .y. amon£ the youne men but slave> who said that " Massa no drink rum, but then tenance, and hesitated to play ; (his the more surprised 'nfod 'pxtensivelv Excent on a d"uk his coffee strong enough to kill the debil. us since he was one who seldom pondered, being so the fas.h.on dont t take extensively. fcxcept on a B s ne'rfecilv mnster of the game ihat he deemed long con- graceful and genteel figure, theyare the most ungaind t sunerflous |y garment in which fashion ever entombed lts victim. Anecdote.—One evening an offlcer presented him- "Plav^wav Maxey - what are you about 1" impa- Some wags on Saturday equipped an uncouth Ne- self to Gen. Jackson, with the complaint that certain tientlv demanded Churchill, one of the most impetu- gro with a 'Blouse,' cat in the most fashionable man- soldiers had got together in a tent, and were making ous vouths that ever wore ' the uniform of the body- ner, but made of the roughest sail cloth. He was a great noise "What are theydoing?" asked the r promenading that fashionable avenue at noon, to the General wilh some interest. " They aie prayingnow, 8U""lush responded Maxy, in atone which thrilled infinite amusement of erowdsof spectators. The'Dan- but they have been singing." And is that a crime ?" throueh us at the same time turning deadlv pale. dies' either escaped from sightor stood transfixed with enquired the General. " The articles of war order •' Are you unwell ?" said another, about to start up, horror. One pronounced it absolutely ' au-da-shus,' punishment for any unusual noise," said the officer. for he believed that our friend had been suddenly ta- and another as he eyed the walking milliner with his God forbid," exclaimed the hero, that praying should ju glass, said, 'it is pos-e tive-ly shocking.'—Fhil. iV. be an unusual noise in my camp." <• Fut the love of God sit quiet!' rejoined the other American.. down°his caerds.tU>"Ifyou vahie my Hf^move not." ^ Wives in Louisiana—Louisiana guards the rights Canada Thistle—Wm. Chapman, of this city, " What can he mean ? has he taken leave of of her women with kind and parental care. Thehus- writes in the Cultivator, that— his senses *■' demanded Churchill, appealing to my- band cannot alienate the property, even by consent of , n , ?, thewife; and even the money given by the parents, " If farmers will cut, up the Canada Thistle, one 36 Don't start' --don't move I teil you !" in a sort of either before or after marriage, is as much the sepa- and a half inches below the surface of the ground, and whisper I never can forget, uütered Maxey. » Ifyou rate property of the wife as the land and negroes— pull them up with the left hand as they cut them ia make any sudden motion I am a dead man !» She can even make the husband her debtor. and sue the full and old of the moon ,n May, June July, Auf. We exchaneed looks He continued— him in a court of law. Dashiog young fellows used and September, they certainly will destroy them ; they " Remain nuiet and all may yet be well. I have a to go and marry the beautiful ereoles of the territory, may miss some in go.ng over the g.ound the firsf, Cobra CaDella round mv leg " and spend their property within a short period, leav- second or even the third time, but be sure to look over Our first impulse was to draw back our chair; but ing them to penury. It is said that it was to guard your ground every full and old moon till you know an appealing look from the victim induced us to r=- against this conduct on the part ot unpr.ncipled ad- you have deslroyed the whole. I have destroyed main althou^h we were aware that should the reptile venturers, that the enactment of this law was found more than o0,000 the last two yenrs, and now there is transfer but one fa» and attach himself to any other necessary by the prudent and kind French creoles of not one growmg on the ground I have been cutting of the party that individual might be already counted that hospitable region. No matter what led to it, the them from. ' a dead man, so fatal is the bite of that dreadful raofl- example is worthy of all praisQ.—Philaaelphia North ster. American. Beat it, Any Body.—One Jacob Earl, somewhere Poor Mexey was dressed as rnany old residents still —— in Illinois, has recently built a frame house one and a dress in India ; namely, i» breachesand siIk stockings Sp.vfrttt of the Chinese Laws.—Th© mo«t rig- half storieshigh, sixteen feetby twenty-four, has weathhe therefore the more ^lainly feit every movement of orous punishments are inflicted on those who make er-boardcu it, uuvorod tlio rnof, and rpilpd all tho ]owthe snake. His cou»tenaQCe assumed a livid hue ; the an attempt on the üfe of the Emperor, rebels, traitors, er story with boards ; the whole, even the pins, from words seemed to '-ave his mouth without the feature who go over to ancther so'ereign ; those who murder onc 0ak iree ! So says the Vandalia Free Press. alterin" his po.°<'tion, so rigid was his look,—so fearful their grandfather or grandmothe.-, their father or mo- was he°lest'"e slightest muscufar movement should tber, uncle, aunt, brother or sister; those who steal alarm tbe serpent and hasten his dreadful bite. things belonging to the priests or the crown; and es- Politics.—I say, Sain, wha's all dat are muss Wc were in agony little less than his own during the pecially those who steal iheseal of the empire ; whoev- Mr. Adams «re makin ?" sccne. ' er does not perform his duty to his parents, whoever " Why, Cucumbershins, I teil you. If a child cry " He is coiling round !" muttered Maxey; feel him marries without wearing mourning so long as the law for de moon de fader haint no right to gin it to him, cold—cold to my lirnb ! and now he tightens !—for the prescribes ; those who during the life of their parents eause he can't. At de same time he no right to teil love of Heaven call for some milk!—I dare not speak leave them without permission, or soon after tneir de child he won't hear it cry, 'cause dat would be inloud ; let it be placed on the ground near me; letsome death give balls, parties, &c.; he who bas killed, or terferin' wid de «ight ob petition." be spilt on the floor." invidiously betrayed a relation ; a calumnious inform- "Datere's de ground, is it ? Well, I guess dey Churchill cautiously gave the order, and a servant er; a murderer or of his teacher or superior ; he who can't drive old Boss Adams ofF ob it. Now, Bill, what's slipped out of the room. has illicit commerce with the concubines ot his grand- dis physic.al agent? ' "Don'tstir. Northcote, you moved yout head. By father or his father is punished with t he greatest se- " De agent for selling Moffatt's Pills. Why don't every thing sacred I conjure you not to do so again ! verity. you read de papers, nigaar ?" It cannot be long ere my fate is decided. I have a An unjust judge is beheaded. He who in time of wife and two children in Europe; teil them I died war is guilty of embezzlement, or malpractices with Intfmper\nce. lold ! 1 dare not look down, but 1 am sure he is about Mandarins, of a superior rank, convicted of neglect to draw back and give the bite of death with more fa- of their duty, are degraded two degrees and lose two tal precision. Receive me, O Lord ! and pardon me years' salary. All sums of money thans stolen from The Wat to do it.—A barkeeper in New Or—my last hour is come ! Again he pauses. I die the public coffers must be made good by .he chief3 of leans sat paring his nails, and by some accident cut firm, but that is past endurance—ah, no !-~he has un- the tribunals where the robbery was commmitted, and his finger. A disposition for fun, more beastily and done another fold, and loosens himself. Can he be by those who are employed to discover the thieves, if practical than pleasant, induced him to piaster the face going to some one else J" We involuntarily started. their search is fruitless. of an insensible drunken man with the scarlet fluid. " For the love of Heaven, stir not! lama dead man; Farther in pursnance of said fun he fired a pistol, and but bear with me ! He still loosens—he is about to Deafness.—A subscriber has made useof the fol- shouted suicide, In rushed a crowd, and a post mordart! Move not, but beware ! Churchill, he falls off lowing prescription for the cure of deafness, and tem examination was only prevented by the dead man that way. Oh! this agony is hard to bear! Another wishes us to copy it—which we cheerfully do for the calling for a drink. The way the laugh and liquor pressure and I am dead! No! he relaxes !" benefit of others : went round was not slow, the Picayune says. jiressure ana i am aeaü! iNo ! ne relaxes !" leans sat paring his nails, and by some accident cut his finger. A disposition for fun, more beastily and practical than pleasant, induced him to piaster the face of an insensible drunken man with the scarlet fluid. Farther in pursnance of said fun he fired a pistol, and shouted suicide, ln rushed a crowd, and a post mortem examination was only prevented by the dead man calling for a drink. The way the laugh and liquor went round was not slow, the Picayune says. POPULAR TALES. From the Loiidoa Metropolitan. MEMORIES OF GIBRALTAR. cowriirüBD FROM paqB 397. * I had a friend,' replied Sophia, somewhat mournfully,4 who was its victim, and I had the misfortune to be introduced into society when I ought to have been working tent-stitch in the nursery. But pray Iet us waive these glooiny topics—only take my advice, marry a husband for whom you feel a comfortable indifference, and Iet the little petted urchin go to Jericho ! You will be happier without than with him, depend npon it.' * If yonr code betrue.it is well worth consideration, said Patrisinia. 4 Still,' replied Sophia archly, 4 I fancy that yonder Irish hero, who watches us so impatiently, will con- trive to efface every word of my lec»ure before the end of the hour. Uut remember, men are sad deceiv ers ! That is the first lesson that meets our ears, but ït is the last mat we will condescend to learn by heart uur sen love prompts us to oeneve tnat we nave a lightof exemption from the misfortunesthat befall the rest of the world, and we constantlv expect that a mir- acle will be wrought for our particular advantage.— nut nere comes my iiege lord, and smiling as though fce were still a lover.' 41 could not endure my husband to be less than a lover,' said Patrisinia. 4 National prejudices,' whispered Sophia, as the gentlemen advanced. 4 Yourcountrymen are equally ready to serenade a mistress or stiletto a rival : now mine are, nine times out of ten, eitlier me re humdrums, who care nothing about the matter, or else fashionable gallants who piqué theniselves upon a wife's beauty as they would upon that of their horse, and are equally flattered by the commendatiou of either.' 4 Permit me to present Don Pedro Valdigo, governor of Seville, to the fair Eng; ish woman whose charms he pronounces to be irresistible,' said the colonel; 4 I have promised to use my influence for the nextset.' Sophia curtseyed assent, whilst her eyes sank abashed before the ardent gaze that was rivetted upon her.— The colonel contemplated kor f..oo with a self-satisfied air, and, erecting his figuie to about five feet nothing for a grand climax, turned lo his companion—4 Don Pe^ro, I have gteal pleasure in introducing you to Mrs. Macgregor /' The Spaniard started. a flush crossed his cheek, a sudden Irown shaded liis brow, and, looking rapidly from one to the other, he nearly dropped the hand that had been placed in his own. The colonel had produced an effect, but the pleasure of thejest was entirely confined to himself.
24,331
MMKB07:001168001:mpeg21_4
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,870
Het leeskabinet; mengelwerk tot gezellig onderhoud voor beschaafde kringen, 1870, 01-01-1870
null
Dutch
Spoken
6,508
11,787
Op zekere tentoonstelling zag men dag aan dag een digten kring bewonderaars voor eene schilderij , die het aanzien niet waard was. De gebrekkige teekening, het ellendige koloriet en het onbeduidende der voorstelling maakten het onbegrijpelijk hoe men zulk een akelig prul had kunnen aannemen, tenzij het ware om de goede stukken des te beter te doen uitkomen Intusschen waren de bedoelee bewonderaars onvermoeid in het prijzen van dat kunstwerk, en hoorde men gedurig een luid //Ha!" van verrukking of eene hoogdravende redevoering van verbazing en lof. De rijke Lord Plumpudding liet zich door die uitvallen van geestdrift medeslepen , en kocht voor eene enorme som het prulwerk. Het kwam later uit, dat die bewonderende kunstmecenen sliinmrue schuldeischers waren , die hunnen schuldenaar op die wijze aan geld wilden helpen. Een ander jongman had ook zijn levensgeluk aan een schuldeischer te danken. Arthur was tot over de ooren verliefd, maar stak ook tot over de ooren in schulden. Zijne Louise was hem genegen en rijk ; maar de moeder, eene stevige weduwe van zes-en-vijftig jaren, had besloten haar aanvallig dochtertje zoo lang ongehuwd te laten blijven, totdat zij zelve voor de tweede maal gehuwd was, -Mijnheer Beurs, evenzeer op Louise of liever op baar geld verlicid, was er nu op bedacht de trouwlustige weduwe een echtgenoot te bezorgen. Na eenig zoeken viel zijn oog op Arthur. Iemand, die zooveel schulden heeft, dacht hij, zal er wel niets tegen hebben de schatrijke dame te huwen. Tegen alle verwachting aan, weigerde Arthur standvastig. Maar hoe verschrikte deze, toen mijnheer Beurs een pak rekeningen en wissels voor den dag haalde, welks bedrag hij aan de afzonderlijke schuldeischers had uitbetaald , om daardoor Arthur heelemaal in zijne magt te krijgen! //Grii hebt de keus, waarde vriend," zeide hij, //tusschen bruiloft of gevangenis !" — //Er is nog een derde weg," antwoordde Arthur op somberen toon..,, het graf!" Bij die woorden haalde hij een pistool voor den dag en zette zich die voor het hoofd, // Om Godswil! zijt gij des duivels ?" — // Voorzeker, wanneer de engel toch voor mij verloren is!" — //Maar bedenk eens, welk een ijselijke misdaad! en wie zal mij dan uwe schulden betalen ?" — // Grij hadt mijn schuldeischer niet moeten worden !" — u Maar ik ben het nu eenmaal !" — // Dat is buiten mijne schuld." W at was er aan te doen ? Als Arthur zich van kant maakte, verloor mijnbeer Beurs twintigduizend gulden, en Louise bovendien. Hij besloot, voor de eerste maal in zijn leven, het gebod van de liefde tot den naaste op te volgen, en hem , die hem op de wereld het naaste was, te bewaren voor de ijselijke misdaad van zelfmoord. Opdat Arthur behouden mogt blijven, wilde hij zelf in den zuren appel bijlen. Kortom, mijnheer Beurs bood der weduwe zijne hand aan, ontving het jawoord, en thans stond niets meer Arthur s vereeniging met de lieve, bevallige Louise in den weg. MEDEDEELINGEN, VRAGEN F N AN T WOORDEN OP ALLEKI.EI GEBIED. ANTWOORDEN OP GEDANE VRAGEN. SPELLING VAX EIGENNAMEN. Het is voor hem , die voor het publiek spreekt of schrijft, een eerste pligt, zich naar de vatbaarheid van dat publiek te' schikken. Dit geldt inzonderheid het overnemen van eigennamen, die uit andere talen ontleend zijn. Deze ondergaan, wanneer zij niet onmiddelijk uit de taal van hunnen oorsprong, maar door tusschenkomst van andere talen tot ons komen, telkens veranderingen, zoodat zij niet meer te herkennen zijn, wanneer wij hen in de oorspronkelijke taal hooren uitspreken. Om met het Oude Testament te beginnen! Heeft iemand, die geen Hebreeuwsch ver staat, wel eens van eene vrouw gehoord, die Haoea heette ? Waarschijnlijk niet. Welnu, dat is de Hebreeuwsche uitspraak van Eva. SamueJ is in het Hebreeuwsch Sjmoel; Elia (de profeet) Eliahoe; Josua is in het Hebreeuwsch Jehosjoea; dit werd later ook Jesjoea uitgesproken; in het Grieksch is het ïptjovg {Jesoes , met den klemtoon op de tweede lettergreep), in het Latijn is het Jesvs, en wij spellen Jezus. Men ziet uit deze weinige voorbeelden, dat men zich in dergelijke dingen naar het gebruik moet schikken, indien men verstaan wil worden. Dit geldt intusschen niet alleen oude , maar ook moderne talen, al worden zij zelfs in het oorspronkelijke met de letters van ons alphabet geschreven. .Voor Li boa hebben wij Lissabon, voor Fireuze, de tegen- woordige hoofdstad van Italië, Florence, en dat nog wel met de Fransche. uitspraak, ofschoon wij aan de inwoners den naam van Florentijnen geven, Thromdjem heet bij ons Drontheim en Kjöbenhavn is ons als Kopenhagen beter bekend. Wat zal men tegen dit alles doen? Op hetgeen de heer Tiedeman intusschen van de uitspraak der Oost-Indische plaatsnamen zegt, hebben wij eene kleine aanmerking. Deze worden door de Nederlanders aldaar doorgaans verkeerd en op zijn Hollandsch uitgesproken, op de zelfde wijze als wij met het Latijn leven. De dikwijls voorkomende dj is de Arabische ?r, of de Engelsche Yoorts hebben de Oostersche talen dit met het Fransch gemeen, dat de klemtoon op de laatste lettergreep valt, wanneer deze geen £ of een suffix is. De uitspraak Su'matra, Celebes en Samarang is derhalve zeer zeker verkeerd. Willen nu onze Germaansche buren van Plutarchos en Homeros, van MaJcedonië en LaJcedemonië spreken, laten wij hun in vredesnaam dat vertoon van klassieke wijsheid ma$r laten behouden. Wij hebben in de laatste jaren, wat de spelling betreft, reeds meer dan genoeg dwaasheden van hen overgenomen, en kunnen het er thans best mede stellen. Wat wij echter niet hadden moeten laten varen, is de verbuiging van de niet-bepalende lid- en de bezittelijke voornaamwoorden, die de Duitschers te regt hebben behouden, en waarvan het verwaarioozen aan onze schrijftaal het voorkomen van straattaal heeft. Ten slotte zij nog aangemerkt, dat de Latijnsche ae en oe, die in eigennamen de Grieksche a« en ot teruggeeft, niet door eene enkele e behoort afgebeeld worden, en wij niet Cesar en Edipus moeten schrijven; de uitspraak is in het Latijn even als in het Grieksch. Men zie daarover: H. J. Chavée, lexiologie Indo-Européenne, welk belangrijk werk in 1849 te Parijs bij A. Franck het licht heeft gezien, en dat wij allen taalbeoefenaars ten sterkste aanbevelen. N. T. De heer Tiedeman vergunne mij een kleine bedenking tegen ziju stukje Spelling van Eigennamen in het Leeskabinet 1870 N°. 1, en wel daar, waar hij den titel lllustreret Tidende vertaalt door het Geïllustreerde Nieuws.— AftoniladET en Morgenbladuv beteekenen zeer zeker het Avond- , het Morgennieuws. Maar lllustreret Tidende beteekent slechtweg Geïllustreerde Courant , zonder lidwoord. Om de Geïllustreerde Courant, of wil de heer Tiedeman liever het Geïllustreerde Nieuws, te doen doorgaan voor een letterlijke vertaling, zou er in het Deensch behooren te staan den illustrerede Tidende. — Zie hier de regelen voor het gebruik van het lidwoord in de Deensche taal, voor zoo ver ik meen ze noodig te hebben tot staving van mijn beweren. Er zijn twee soorten van lidwoorden, het bepalende en het niet bepalende. Het laatste heet, voor het mannelijke, vrouwelijke en gemeenschappelijke geslacht (want de Deensche spraakkunst neemt vier geslachten aan) en, voor het onzijdige et. Het staat altijd voor het substantief en daarvan afgescheiden, b. v. en Mand, et Menneske: een man, een mensch. Het bepalende lidwoord is weder tweeërlei. 1°. Als er geen adjectief voor het zelfstandig naamwoord is geplaatst, heet het bep. lidw. voor 't mann., vrouw, en gem. geslacht en, voor 't onz. et, beide in het enkelvoud. In het meervoud voor alle geslachten ne of ene. Het bepalend lidwoord wordt (we spreken van het geval, dat er geen adjectief in het spel is) achter het zelfstandig naamwoord geplaatst en daarmee als één woord geschreven; b. v. Mandzn , Huset: de man, het huis. Mandzut, Jïusene: de mannen, de huizen. 2°. Als er een adjectief voor het zelfstandig naamwoord is geplaatst, heet het bep. lidw. voor het mann., vrouw, en gem. geslacht, enkelvoud, den; voor 't onzijdige det ; voor het meervoud van alle geslachten de ; alsdan de volgorde: lidwoord, bijvoegelijk naamwoord, zelfstandig naamwoord; b. v. den gode Mand, det gode Huis: de goede man, het goede huis; de gode Mand , de gode Huse: de goede mannen, de goede huizen. Deze regelen in aanmerking nemende, begaat men, als men schrijft: de lllustreret Tidende, mijns inziens al evenmin een fout, als wanneer men spreekt, van de Nieuwe. Rotterdamsche courant, de Kölnische Zeitnng, enz. In ieder geval zegt men niet het het geïllustreerde nieuws. A. H. v. d. B. frans ealtes. De heer -Nagtglas, te 's Gravenhage, beantwoordde deze vraag, met toezending van een exemplaar van liet boekje zelf, waarvan wij dankbaar gebruik maken, door er titel en voorrede uit over te nemen. De titel is: SAMARITANE, Ofte ©piegfjel ber (feoMsurecsentljegt en Qrcv baertjcj>t/ OFTE Otyefpreecf mn ben Jg>ccrc/ met f>et recf>tg()elooBigl) ÜBijf »an ©amaria/ oft lipt 3<tcob van gpl>raim »an ©ieftar/ begrepen in f)et pierbe kapittel Ban ben Spangeliét 3fa()anne/ in prijë uooiv gf>cftclf/ bie mei pergelbingfte pergolben roorbf/ polg^ené be ipoorben beè •fjeeren. W ie maeyt, die ontfanght loon) De Heere die verheffende boven de Difcipelen by hem, fegghende, andere hebben ghearbeyt, enghy zijttot haren ' arbeydt inghegaen. OFTE £en rooorbelijcfe perclaringf)e/ oan fret oierbe (ïapit; tel bes Êocngeliftt joljanne. Ghedaen door F.B. TOT DORDRECHT, %i) Frans Baltenfz. Soecf;percooper/ ïcoonenbe bp be Slieu^ercfétraet/ 1648. Thans volgt de VOOB-EEDE TOT DEN LESEB, /i\Unstighe niet die hem selven prijst, maer die Godt de ^Heere prijst, die is prijsens weert, soo is hier dit rechtcheloovigh wijf van Samaria oft uyt Jacob van Sichar, (de eerste Debora en Hulda, in uytsteeckende Godtvreesentheyt en eerbaarheyt en tweede Preeckersse ofte vorenseghster (na de Moeder des Ileeren) de rechtgheloovige hun verhooringhe tot sitten haer de tweede (na de Moeder des Heeren) tot des Heeren rechter en slincker handt in sijn Koninghrijcke (soo dese sonder navolgher is) daer van de Heere seyt, het en staet my niet te gheven, maer het sal ghegheven worden, die het van mijnen Yader bereydt is. l)it den Leser tot openinghe het verstandt van dit vierde Capittel van Johanne door F. B. En zoo gaat het voort, het geheele boekje door, dat ook nog andere stukken dan Samaritane bevat, en 315 bladz. in kl. 8°. beslaat. De heeren A. H. v. d. B. en Ottema berigten ons het zelfde ; de laatste voegt er nog het volgende bij : Doch wat beteekent nu al die onzin ? Frans Baltensz, Boekverkooper te Dordrecht, had (geschreven en) uitgegeven Eene verklaring van het Evangelie van Johatnes. Dat boek was door de HoogEerwaarde Heeren van de Synode beoordeeld en veroordeeld, als bevattende Arminiaansche gevoelens, en dus hoogst verderfelijk. De verspreiding werd verboden, de exemplaren werden vernietigd , de drukker tot eene boete verwezen, en wat daarbij behoort. Frans Baltensz. sprak Peccavi; maar om zicb te wreken schreef hij eene nieuwe verklaring van Johannes in louter wartaal door de zonderlingste overschrijving van woorden , en de inlassching van allerhande telkens wederkeerende uitdrukkingen in den tekst. Nu werd zijn werk door de HoogEerwaarde censuur bevonden van alle ketterij vrij te wezen, en de uitgave veroorloofd, tot stichting van de gemeente. Zoo was het boek eene mystificatie tot bespotting van de Synode, die den grootsten onzin goedkeurde als er maar geene ongeijkte termen in voorkwamen, en tevens een pasqml op de breedsprakige tekstverklaringen van de gereformeerde predikanten, die den tekst zoolang in- en uitlegden, dat er niets van te begrijpen overbleef ° Deze bijzonderheden herinner ik mij gehoord te hebben uit den mond van wijlen Mr. Jacobus Scheltema. OP EN IN. Op de Ütrechtschestraat en in de Kalverstraat zijn in onze taal beide onjuiste uitdrukkingen; aan, in beide gevallen, is bet eenige voorzetsel, dat in deze te verdedigen is. Dat men het m de schrijftaal invoerden, zouden wij eene verbelering vinden; ook is het reeds nu en dan voorgekomen. Wat du het spraakgebruik betreft, waaruit het wel niet zoo spoedig te weren zal zijn, hierin schijnt men onderscheid te hebben gemaakt tusschen hoofdstraten (waartoe ook onze grachten behooren) en bijstraten. De Amsterdamsclie ütrechtschestraat, de Breestraten, de Nieuwendijk en al de grachten, kunnen tot de hoofdwegen gerekend worden; met echter de Kalverstraat, de Warmoesstraat en dergelijke, ofschoon zij oudere brieven hebben dan de eerstgenoemde. Dit is de eenige uitlegging, die wij er aan weten te geven. Hoogstraat is altijd op, ook al ligt zoodanige straat lager dan eene naburige, zoo als te Gorinchem het geval is, of al ligt zij met andere naburige strat«n gelijk zoo als te Ameterdam en te 's Gravenhage. Het woord Hoogstraat is het Engelsche tiigl,street, dat hoofdstraat OP EN 1N. Deze spreekwijze is niet locaal Amsterdamsch, maar wordt ook elders aangetroffen. Ik herinner mij het volgende met betrekking tot de vraag in questie. Alle namen van straten, die op eene poort uitloopen, worden voorafgegaan door op, terwijl men , sprekende van straten , die slechts eene verbinding daarstellen tusschen plein en gracht, het woordje in gebruikt. Zoo zegt men. te Amsterdam: Op de Utrechtsche straat. Op de Leidsche straat. Op de Reguliersbreestraat, enz. De eerstgenoemde liep uit op de Utrechtsche poort; de Breestraat op de Begulierspoort, en aan het einde der Leidsche straat staat nog de Leidsche poort. Ten bewijze dat het geen Amsterdamsche spreekwijze is, dient, dat de inwoners van Zutfen spreken van: Op de Lare-straat, aan welker eind de Lare-poort gevonden wordt, en Op de Nieuwstad (eene straat), naar de Nieuwstadspoort. Te Leiden zegt men: Op de Breestraat, en te Rotterdam: Op de Hoogstraat, en niet. zoo als te Amsterdam, in de Hoogstraat. Te Botterdam stond aan het einde der Hoogstraat eene poort. Te Haarlem spreekt men van: In de groote Houtstraat. Hit is met het bovenstaande niet overeenstemmende, doch is mogelijk eene onjuiste spreekmanier, die door verloop van tijd burgerrecht verkreeg. Kan de vrager van op en in mij soms inlichten, of dit spraakgebruik ook aan de Hoogduitsche taal eigen is? Zegt men, b. v. , te Keulen in of nuf der Hochstrasse? A. van IJsendijk Cz. PUTJES-UITGAVE Wijlen Mr. J. van Lennep heeft ons, wat taalkundige uitleggingen betreft, wel niet zoo veel op de mouw gespeld als Bilderdijk , maar toch nog al het een en ander, dat revisie noodig heeft. Zoo vertelt hij onder anderen in een artikeltje, In de Put geheeten en in den almanak Holland geplaatst, dat de put, die op de oude kwarto-uitgave van Vondels werken voorkomt, het uithangbord van Abraham de Wees op den Middeldam was. Men kan echter op de uitgave van Vondels werken bij de Wees met duidelijke woorden lezen, dat deze 't Nieuwe Testament tot uithangbord had. Ook komt het putje, met het onderschrift Mek zijn leurt, op werken van Vondel voor, die niet bij de Wees zijn uitgegeven. Dit putje was derhalve, dunkt ons ten nynste, een van Vondel voor zijne dichtwerken gekozen zinnebeeld; want dat het als uithangbord voor zijn kousenwinkel in de Warmoesstraat gediend zou hebben, gelijk wij wel eens hoorden beweren , komt ons -niet waarschijnlijk voor. PH. VRAGEN. I. In 1649 verscheen te Rotterdam, bij Joannes Naeranus, het volgende boekje: //Gedichten van Geeraardt Brandt de Jonge, verzamelt en uitgegeven door N. B. A." Deze X. B. A. moet ook een vriend geweest zijn van den rotterdamschen dichter Joachim Oudaen, blijkens onder mij berustende handschriften. De vraag is: wie is N. B. A. ? II. Een portret van den Kroonprins, iater Koning Willem den Tweeden, waarschijnlijk in 1815 of 1816 verschenen, heeft tot onderschrift een zesregelig vers, aanvangende: -Zie in dit jeugdig beeld uw vorst en landgenoot, Be schnk van 't Fransch geweld in 't fel geteisterd Spanje." Dit vers is onderteekend „B." — Wie is die dichter Br III. ten portret, uitgegeven bij F. Waanders, stelt eenen persoon voor, met een achtregelig bijschrift van Tollens daaronder, dus aanvangende: «Wie heeft hem ooit gekend, en hem niet hoog geschat!" Ik vraag: wien stelt die afbeelding voor? Dr. A. DB Jagku. wie 18 sagittaritts? t)e Utreehtsche hoogleeraar Yreede heeft zich veel moeite gegeven om naar den persoon te gissen, die zich onder den pseudoniem Sagittarius verschuilt. Ook anderen zijn aan het mikken gegaan , doch hebben de bal misgeschoten , gelijk uit de antwoorden blijkt, die in der tijd in een onzer dagbladen door de ten onregte aangeduide personen gegeven zijn. De vraag blijft nu echter over: Maar wie is dan toch die Sagittarius, in wien men zoo veel belang stelde? Ons bedunkens, is de zaak zoo geheel moeijelijk niet op te lossen. Aan den uitgever van de Parlementaire Portretten behoeft men het niet te vragen. Misschien weet hij het, en dan zal hij wel zoo verstandig zijn om het niet over te vertellen ; waarschijnlijker echter is het , dat hij het handschrift , door eene andere hand overgeschreven, met een bankje er bij , ter uitgave zal hebben ontvangen. Wanneer men die Parlementaire Portretten goed leest, zal men zien: 1°. dat de schrijver een gestudeerd persoon moet zijn , die na zijne volbragte studiën nog veel gelezen en ondervonden heeft, en dus niet meer tot de jongere van dagen kan behooren; 2". gelijk uit zijn stijl kan blijken , dat hij sinds lang gewoon is, voor het publiek op te treden; 3°. dat hij de zittingen der Tweede Kamer geregeld moet. bijwonen; 4°. dat hij daar zoodanig gezeten is, dat hij den heer Blussé in het aangezigt ziet , wanneer deze tot het ministerie spreekt, en er om moet meesmuilen , wanneer gemelde heer, zich omkeerende, hem zijne kale kruin te zien geeft; 5°. dat hij zoodanig gezeten is, dat hij den heer Nierstrasz heeft kunnen over het hoofd zien, en deze later, als eene vergetene grootheid, ineen bijvoegsel moeten voorstellen. Ra, ra, wie is het nu ? Ph. cobneiis van eklach tan deb bilt LA motte. Onder de Levensberichten der Afgestorvene Medeleden van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, in 1869 uitgegeven , komt ook eene levensschets voor van het afgestorvene medelid, wiens naam wij zoo even noemden. De steller daarvan, de heer Dr. T. C. L. Wijnmalen te 's Gravenhage , schijnt echter een vreemdeling in Jerusalem te zijn, naardien hij in zijn levensbericht van la Motte alleen opsomt wat deze om den broode de wereld heeft ingezonden , toen hij meer en meer achteruit geraakte, en geheel overslaat wat van hem in zijn goeden tijd het licht heeft gezien. Is dit aan verregaande onkunde of aan iets nog ergers te wijten ? Aan het Leeskabinet alleen heeft la Motte den opgang te danken gehad, dien hij gemaakt heeft, en toen hij geen werk meer kon leveren , dat de redacteur voor de lezers van zijn maandwerk geschikt achtte, heeft deze hem laten loop en. La Motte's eerste novelle is geplaatst geweest in dit tijdschrift voor 1853, N°. 1, en draagt ten titel: Eene Nachtwake in de Tuilerièn, historische fantasie. Het is in het Fransch overgezet, en naar die overzetting is een drama vervaardigd, dat wederom in andere talen is vertolkt, en waarin Ristori en Mevr. Kleine ten onzent als Maria Anto:nette zijn opgetreden. La Motte liep met dat Leeskabinet-nommer altijd in zijn zak. Is daar den heer Wijnmalen niets hoegenaamd van bekend ? Andere stukken, achtereenvolgens van L. M. in het Leeskabinet geplaatst, zijn: Dientje, Een beeld uit het volksleven , De blaauwe hoeve , 1 an den armen , De bloedverwanten , Eene novelle, en andere meer. Ook met de nommers, waarin deze novellen voorkwamen , liep hij overal rond, wel wetende dat in het Leeskabinet geen rijp en groen van Jan en alleman wordt opgenomen. Ph. MENGELWERK TOT ülllHSi ©SfMIBïïC©W® VOOR BESCHAAFDE KRINGEN. VOOK 1870. — Nu. 3. MET LAT EN. HET LEESKABINET. AMSTERDAM, ABRAHAM FR IJ LINK. 1870. TER RECENSIE ONTVANGENE BOEKEN SEDERT 1 FEBRUARI 1870. Baarschers (ïï.), Vier Rekenboekjes voor de Lagere Scholen, met Antwoorden er op. Tweede Druk. Zwolle, W. E. J. Tjeenk Willink. 1 Het Boekje met grooten lessen. Bij den zelfden. Beet wortelsuiker-fabrieken. Krommenie, I. de Haan. 1Bosscha (/.), Neerlands Heldendaden te land. Afl. 10. Leeuwarden , G. T. N. Suringar. Brontsma van Eikema (A.), Mijn eerste Boekje. Groningen, J. B. Wolters. Jurrius (/.), Statistische Tabel van alle landen der Aarde. Doesburg, A. H. van der < Hoeve Jr. Kops (Mr. J. L. de Bruyri), De Economist. Januarij 1870. Amsterdam, J. H. Gebhard en Comp. Marlitt (E.), Het Geheim der Oude Jufvrouw. Deventer, A. ter Gunne. Mill (John Stuart), De Slavernij der Vrouw. Arnhem, I. A. Nijhoff en Zoon. Nieuw en Oud. Voor 1870. N°. 2. Nijmegen, H. C. A. Thieme. Protestantseh Antwoord op den Brief van Paus Pius IX. Afl. 5. Deventer, A. ter Gunne. Quiding-Bremer (Ch.), Prederika Bremer. Twee Deelen. Haarlem, de Erven Loosjes. Rietstap (J. B.), De Wereldbol. Afl. 28. Groningen, P. Noordhoff. Arnhem, J. Voltelen. Gent, W. Rogghé. Romantische Bibliotheek. Derde Jaargang. Deel III. 's Gravenhage , H. van Duyl Jr. Schoolbode (De). 1870. 1. Groningen, J. B. Wolters en P. Noordhoff. Spielhagen (F.), Hamer en aanbeeld. Drie Deelen. Deventer, A. ter Gunne. Trio. Journal amusant. Année III. Livr. 3. Deventer, C. Zwaardemaker. Wynne (Dr, J. A.), Geschiedenis van het Vaderland. Derde Druk. Groningen, J. B. Wolters. HET LEVEN VAN DEN MILITAIR IN OOST-INDIË. HOOR F.EN OUD-OOSTINDISCH ONDER-OFFfCIER. MIJNE AANKOMST IN OOST-INDIE, OF VIJF UREN IN EEN KALKPUT. //Laat vallen je anker!" — Dit voor ons transport, sterk 125 man suppletietroepen, zoo lang gewenscht koinmando klonk mij den 4den December van het jaar 18**, 's morgens om 10 ure, in de ooren, na eene alleronaangenaamste reis te hebben gehad van 112 dagen. Op dit kommando volgde, al was het ook maar voor een paar seconden, eene plegtige stilte; ieder, niemand uitgezonderd , gevoelde zich gestemd tot dankbaarheid jegens het Opperwezen, dat ons vaartuig behouden over den onmetelijken oceaan tot op de reede van Batavia had doen sturen. Daar lag nu Indië,' het doel der reis, vlak voor ons. Vergeten waren de doorgestane rampen; vergeten was de onheusche bejegening van den onbeschoften scheepsgezagvoerder, die, om slechts ééne zijner veelvuldige tiranieke handelingen op te noemen, na 14 dagen reis een zijner matrozen toeriep: //Als die militairen de aardappelen niet ongeschild lusten, dan krijgen zij ze niet meer!" hetgeen ten gevolge had, dat wij — daar het destijds eene gunst van den scheepskapitein was — dezen voor ons Nederlanders zoo gelief koosden kost moesten vaarwel zeggen. Vergeten was het verzegelen der kaas wegens slechte kwaliteit. Vergeten dat we nu en dan te weinig scheepsbeschuit ontvingen. Vergeten was de voortdurende slechte verstandhouding onzer brave officieren met den schipper, die elkander zelfs geen goeden morgen wenschten, waarvan het gevolg was, dat wij onder-officieren zelfs niet éénmaal gedurende de reis, aan de tafel der stuurlieden werden 1870. I. 11 genoodigd, en wij dan ook onzen overtogt, te rekenen naar andere transporten , bij 112 dagen politiekamer vergeleken. Vergeten waren de pijnen door een onzer manschappen uitgestaan, die, bij het slingeren van het schip, eenige dagen te voren een bak met gloeijende erwtensoep over zijn lijf had gekregen. Vergeten was de tweedragt, nog kortelings ontstaan tusschen Jan maat en enkelen onzer, zoowel als tusschen sommige militairen onderling. //Wij zijn er!" was de algemeene uitroep, n Komt, laat ons vrienden zijn!" hoorde men hier en daar zeggen. Overal heerschte vrolijkheid; allen deelden in het bewustzijn, dat zij, ondanks vele gevaren en onaangenaamheden , behouden met het schip voor anker lagen. De meesten onzer verlustigden zich, leunende tegen de verschansing van den driemaster, in het prachtige gezigt, dat zich naar alle zijden aan onze oogen opdeed; eene menigte zoo oorlog- als koopvaardijschepen lieten, op behoorlijken onderlingen afstand voor anker liggende, de vlag hunner natie vrolijk wapperen, terwijl eene massa groene eilandjes, alsmede de opeen kwartier af'stands gelegen haven van Batavia, gevoegd bij een tal van kleine kano's, geladen met vruchten enz., een allerbekoorlijkst geheel opleverden. De officieren van ons transport kwamen al spoedig in uniform , met alle zeilen bij , op de campagne , en vertrokken kort daarop in een tambanr/er (sloep) met den scheepskapitein naar wal; terwijl de dienstdoende sergeant-majoor de order ontving om ons transport, zoowel als de bagage. na aankomst der praauwen (inl. vaartuigen), geregeld op deze laatste te doen overgaan. en ons te geleiden naar de Werf, een gebouw gelegen op eenige minuten afstands van de haven , en aangewezen om ons gedurende de grootste hitte van den dag eenige rust te verschaffen, om vervolgens tegen vier uur naar Weltevreden te kunnen marcheren. De paar uren, welke verliepen alvorens de plaatselijke adjudant van Batavia , in overleg met onzen transportkommandant, kapitein L**: , de praauwen van wal had afgezonden, geleken eeuwen; doch wij schikten ons geduldig in ons lot, en al was de hitte op de reede, niettegenstaande de boven onze hoofden gespannen tent van zeildoek, bijna ondragelijk , toch waren bijna al onze soldaten op liet dek, daar de aan stuur- en bakboord liggende tambangers en kano's, geladen met vruchten, kwee-Tcwee (inlandsch gébak) en allerlei snuisterijen, alsmede , en wel het meest, de zich daarin bevindende Javanen onze bewondering opwekten. Nu en dan kwam zulk een koperkleurig wezen uit zijn schuitje aan boord , om ons zijne koopwaren aan te bieden; alsdan omringden terstond vele onzer soldaten den bruinen koopman, tevens elkander half twistende toeroepende: //Ik zeg je dat het een man is!" — //Neen," riep dan een ander: //ik zeg je dat het eene vrouw is. Zie maar wat voor lange haren zij uit dien doek op haar hoofd haalt!" — //Stuurman! Stuurman!" riep nu weder een ander: // is het eene vrouw ?" — // Loop naar den Setang (duivel)!" antwoordde deze. //Alle kerels hebben hier lange haren. Ga maar wat uit den weg; want zoo krijg jelui nog een klos op je d " — //Tan onderen!" hoorde men te gelijker tijd uit den grooten mast roepen. Klets! daar smeet Karei een touw naar beneden , dat als een onzer het op zijn kapella (hoofd) had gekregen, hij niet veel van de Indische natuur zou hebben naverteld-, //Julia! Julia! Julia! Julia! hup-sa-sa!" hoorde men nu zingen voor aan den boeg, waar de bootsman met een viertal matrozen bezig was zware kisten uit het ruim te hijschen. Men kon het den Janmaats aanzien, dat zij met ijver en verheugd werkten , wetende dat er wel spoedig een dagje passagieren (aan wal gaan) volgen zou. De manschappen van ons transport liepen maar af en aan, dan naar het dek, dan weder naar hun salon, waar zij gedurende 112 dagen als gepakte haring met hunne hangmatten hadden gelogeerd; een ieder was druk bezig met zich te toiletteren, en kleine pakjes te maken van de niet in kleeding of pakkisten geborgen goederen. Hier werd er een geschoren; daar poetste een ander met de meeste zorg zijn schoeisel , om toch vooral proper aan wal te komen. Het geroep van //Daar komen de praauwen !" maakte echter spoedig een einde aan al die toebereidselen , en in een oogwenk stonden ook zij , die zich nog beneden hadden beziggehouden , op het dek, om in de verte vier groote inlandsche vaartuigen te zien arriveren , die hen voor welligt vele jaren aan den Indischen wal zouden overbrengen. 11# -Het duurde dan ook niet lang, of de voorste der vier praauwen vlijde zich vriendschappelijk naast een der zijwanden van onze bark , om het overnemen van manschappen en goederen gemakkelijk te maken. Ren oorverdoovend //hoera" volgde, en onder het zingen van het //Wien Neêrlands bloed", door eenige Hollanders aangeheven, werden de eerste koffers en kisten van ons transport in het ruim van de praauw nedergelaten. //Pas op je vingers, Willem!" — //Vieren, Jakob!" riep nu de bootsman met een vrolijk gezigt, onder het opheffen van eene zware kist, heimelijk verheugd dat hij, na ons over een half uur te hebben geloosd, weder eens flink schoon schip zou kunnen maken. Geen onzer duidde hem die vrolijkheid ten. kwade, daar wij allen reikhalsden naar het oogenblik, dat wij de Hollandsche bark zouden verlaten; ieder hielp dan ook wat hij kon, zoodat binnen het half uur de goederen door de praauwen waren overgenomen , en men begon afscheid te nemen van hen, met wie men gedurende 112 dagen lief en leed, mooi en stormweêr had gedeeld , met wie men zoo menigmaal bij goed weêr op de maat eener harmonica als frere compaqnon had gedanst, maar ook dikwerf ruzie, ja zelfs kloppartijen had gehad. Dit vaarwel, hoe los ook door sommigen uitgesproken , had echter zeer veel treffends. //Adieu, stuurman!" — //Adieu, bootsman!" — //Het welzijn, baas (timmerman)!" — //Ik wensch u allen een behouden tehuisreis!" — //Ik dank u, sergeant! ik wensch u Gods zegen in Indië!" — Zoo hoorde men telkens; en dit waren wel slechts klanken, maar die handdrukken en die blikken van de ruwe zeelieden waren warm en welgemeend. Voeg hierbij het bewustzijn dat daarginds een geheel vreemd en ongezond land vóór ons lag, waar ieder onzer op zijn minst zeven jaren zou moeten doorbrengen, ver verwijderd van alle dierbare familiebetrekkingen, dan voorzeker, lezer, zal het u niet bevreemden, dat menigeen onder ons een traan uit zijne wimpers pinkte. //Kom, Willem!" riep de eerste stuurman tot den derden, //geef liet transport tot afscheid een extra oorlam!" zoodat ieder terstond begreep dat, nu de buffel van een' scheepskapitein van boord was, de eerste stuurman twee octaven vriendelijker was geworden. De hoornblazer werd geroepen, die daarop //oorlamhalen" blies, tot niet geringe blijdschap van de matrozen, die tevens van deze gelegenheid profiteerden, en ook nu zeiden : // Ik wenschte dat er maar iederen dag troepen van boord gingen," — even als zij gezegd hadden: // Ik wenschte dat er iederen dag een soldaat over boord viel," bij het schenken van een extra oorlam onder de linie, toen een soldaat, die over boord gevallen was, met moeite werd gered. //Hé, ioekan Tcdpal (Hé, schipper)!" rarut «Vit (sluit hier aan)!" Deze destijds voor ons onverstaanbare Maleische woorden werden na afloop van het oorlamschenken door den stuurman den schipper van de naastbijzijnde praauw toegeroepen, die terstond zijn op het oog broos, doch zeer stevig vaartuig, door zijne twee onderhebbende bruintjes geholpen, tegen het barkschip liet aansluiten. //Aantreden!" riep nu de sergeant-majoor. Allen stonden daarop in een oogwenk , met den regtervleugel geleund tegen den valreep, gerangeerd langs stuurboord, terwijl op het kommando van: // Eerste en tweede bak regtsom, marsch!" de eerste en tweede bak van het transport, dat gedurende de reis van Europa in bakken verdeeld wordt, (een scheepsterm voor een zeker aantal manschappen, die te zamen eten) op de voorste praauw overging. Zoo volgden vervolgens de overige bakken, met hunne bakskommandanten aan het hoofd, nemende iedere praauw, in volgorde, een zeker aantal manschappen over, onder de herhaalde uitboezemingen der matrozen, als: //Hou je maar taai, Gerrit!" — //Kijk maar niet te veel naar de zwarte meisies, Willem!"— //Pas maar op kapitein Jas (Bataviaasch kerkhof), Piet!" enz., waarop onze soldaten dan ten antwoord gaven: » Zie jelui maar, dat je met de snertschuit weer om de Kaap komt! Houd je kapitein vooral in waarde , bootsman!" — // Als die lievert een premie voor ons krijgt, dan laat ik mij villen!" enz. Onder het daverend gejuich der soldaten verwijderden zich de praauwen achtereenvolgens van het groote schip, en zeilden regt op de haven van Batavia aan. Waren in den beginne nog de meeste blikken gerigt naar de pas verlaten drijvende woning, spoedig was er zoo veel nieuws voor den boeg en naar alle zijden, dat men oogen te kort kwam; immers alles is vreemd voor den oranq-laroe (nieuweling) in Indië. Langzamerhand deed zich de hitte meer gevoelen, en begrepen wij, dat het schaatsenrijden in deze streken niet te huis behoorde. Stevig op elkander gepakt zaten en lagen wij op het smalle bamboezen dek van de praauw; met eene karige bries avanceerden de vaartuigen, nu eens op hunnen weg den spiegel van een voor anker liggend koopvaardijschip voorbijgaande, dan weder, onder een luid hoerah der manschappen, een gestationeerd oorlogschip ontmoetende, tot dat wij eindelijk zonder ongelukken op eenige minuten afstands van Batavia debarkeerden. Daar stonden onze officieren reeds te wachten , en moesten wij terstond aantreden om naar de nabijgelegene werf te marcheren, zijnde een groot gebouw met binnenplein, waar wij rust zouden houden tot 's namidnags vier uur, om dan gezamenlijk naar de garnizoensplaats Weltevreden te vertrekken. Onder het aanschouwen van eene menigte Javanen en Chinezen rukten wij de werf binnen , waar ons werd toegestaan, onder het lommer der boomen op het plein eenige rust te nemen , ten einde tegen vier uur weder flink voor den dag te komen. Deze rust duurde echter niet lang, en veranderde kort daarop in eene algemeene werkzaamheid. De plaatselijke adjudant van Batavia namelijk maakte de opmerking, dat het transport zich wel in groot tenue had mogen kleeden, wilde onze transport-kommandant bij aankomst te Weltevreden geen kwade noten kraken, u Ja maar, mijnheer," riep nu de bedaarde kapitein de L*** uit, n de manschappen hebben hunne groote tenue-jassen ingepakt, en de kleedingstukken liggen in de praauwen bij de overige bagage." — „ Het is maar om u te waarschuwen hernam de plaatselijke adjudant, dat er te Weltevreden , bij de aankomst der transporten, speciaal op gelet wordt." — //Zoo! Nu, sergeant-majoor, marcheer met de manschappen naar de praauwen, en laat ze hunne kleedingkisten halen." — //Best, kapitein! Aantreden! Hegtsom! Marsch ! Daar marcheerden wij alweder, alsof er niets gebeurd was, met opgeheven hoofd naar de praauwen, bij onszelve mijnheer den plaatsmajoor op den hoogsten bergtop in Indië wenschende. Bij de praauwen aangekomen, was de visitatie onzer goederen door de bevoegde ambtenaren juist geëindigd, zoodat er terstond een begin werd gemaakt met het lossen der benoodigde kleedingkisten ; niemand had echter op zulk een changement de dêcoraiion gerekend, hetgeen dan ook was af te leiden van de uitroepen, die men nu en dan hoorde, als: //Ik weet waarachtig niet , of ik mijne epauletten niet ergens anders heb ingepakt." — "Zeg, van Peuteren ! jij hebt immers mijn groote tenuejas bij jou in de kist ?" — // Dit is al een begin in Indië , hoor jongens, bij aankomst in groote tenue te moeten zijn; zeker voor de luchtigheid." — //Kerel, wat zweet ik!' — //Onze ouwe (de kapitein), die zoo lang in het apenland is geweest, had dit ook wel kunnen weten, dan hadden wij hier in de gloeijende zon niet behoeven te scharrelen." — //Wat kan het hem schelen! hij verkleedt zich niet," enz. //Die klaar is, aantreden!" riep de sergeant-majoor, die het geluk had gehad zijne kleedingkist spoedig te vinden. //Geen uur, as je blieft!" — Kort daarop hoorde men: //Aantreden! regtsom, marsch!" en rukten wij weder, met de ledige kleedingkisten over de schouders, de werf binnen. //Komt, mannen! nu spoedig verkleed, en dan de kisten weder op de praauwen gebragt!" riep de kapitein, die ons reeds met' ongeduld wachtte. Één, twee, drie, daar gingen de jassen uit, de kisten open, en werden de naauw gesloten groote tenuejassen met epauletten (alles zoo practisch voor het warme klimaat) aangetrokken. Onderwijl hoorde men onze soldaten tot elkander roepen: //Stop je er maar warm in, Piet!" — (/Wat zijn we nu mooi!" — //Wat zullen de blaauwe meisies op Weltevreden nu lief kijken!" — // lk wou dat ik er ai was," riep dan een ander. — // Het is jammer, Willem, dat wij den brandemmer (sjako) ook niet behoeven op te zetten, met die twee broeksknoopen opzij , voor de luchtigheid!" — //Ha! ha! zeg, van Zeggelen!" — //Nou, wat mot je?" — //Ik wou dat mijn zeven jaar al om waren!" — //Oh! anders niet van mijnheer zijn orders?" — //Och! wat zal me lieve Trui wel zeggen te V lis- singen, als ze me zóó zag transeperen!" — „ Loop naar de M Zeë jij maar zweeien, of word je sentemeelig?" enz. Ik voor mij wilde ook een begin maken met mij te verkleeden, toen ik door den kapitein geroepen werd , die mij het volgende toevoegde: //Sergeant van K***! je bent nog al gezet, en zult dus zeker wel liever naar Weltevreden varen dan marcheren. Ik belast je daarom om met zes man de goederen te geleiden. Gre behoeft u en de zes door je te kommanderen manschappen niet in groote tenue te kleeden, daar ge, zoodra de bagage op kleinere praauwen zal zijn overgeladen, moet vertrekken, terwijl wij eerst om vier uur afmarcheren. Zorg nu goed voor alles, en laat mijne koffers en die van de twee andere heeren behoorlijk onder dak zetten; wij logeren in het Java-hotel." — //Best, kapitein!" luidde mijn antwoord, blijde te kunnen varen en welligt nog vóór het transport te Weltevreden te zullen aankomen, weinig vermoedende hoezeer ik buiten den waard had gerekend. Ik ging vervolgens zes man tot geleide opsnorren en riep : //Wie wil er varen?" — //Ik!" — //Ik, sergeant!" — //Hé, niet allen te gelijk! Van Someren !" — //Present!" // Beutelmeijer !" — // Present!" — Vliemke!" — // Present !"— //Knipscheer!" — //Present!" — „ Roomschuit!" //Present!" — /'Trek jelui je klein tenue maar weder aan en houd je klaar; wij zullen de goederen naar Weltevreden geleiden." — //Is dat een goed baantje, sergeant?" vroegen er nu een paar. — //Ja," antwoordde een ander, //dat. weet de sergeant net zoo goed als jelui, maar hij wil het niet zeggen." Nadat het transport zich had verkleed, werden de kleedingkisten weder naar de praauwen gebragt, waar men druk bezig was, onder toezigt van den plaatselijken adjudant, de goederen over te dragen op vijf kleinere praauwen , die beter geschikt waren om de reis te aanvaarden van Batavia naar Weltevreden , daar de niet zeer breede rivier op sommige plaatsen vrij ondiep is, en men dikwijls door het lage water verhinderd wordt om verder te varen. Het zal drie uur in den namiddag zijn geweest, toen ik den kapitein rapporteerde, dat de praauwen met de goederen van het transport, behoorlijk geladen, gereedlagen. Ik ontving daarop de order om af te varen, en begaf mij met de zes tot geleide gekommandeerde manschappen naar de in de nabijheid liggende vaartuigen, onder het naroepen van sommigen, die nog een uurtje binnen de werf moesten blijven en mijne soldaten bij het weggaan toevoegden: //Nu, atju, Eoomschuit! zeg ze maar vast goeijen dag op Weltevreden. Als de meisies je kokkert van een neus zien, dan worden ze blank van schrik." — // Stik !" riep Eoomschuit. — // Oh ! mijn Hemel, moet Knipscheer ook meê?" — //Zeg, rooije! steek jij de bamboezen maar niet in brand met je vuurbol." — Knipscheer sloeg daarop met zijne handen in de lucht, en riep luid: //Jelui is dat werk niet toevertrouwd. Veel genoegen met je mooije groot-tenue-jassen! Ik zal 's om jelui denken, als ik koeltjes op het water zit , enz. Op elk der vijf praauwen werd nu door mij een soldaat geplaatst, terwijl ik zelf op de laatste stapte, ten einde eene behoorlijke surveillance te kunnen houden. Het duurde vervolgens niet lang, of wij bemerkten dat de ons regts en links omringende voorwerpen aan wal langzamerhand óp den achtergrond geraakten: dus wij gingen vooruit; men mogt er anders den bril wel bij opzetten , om het goed te kunnen waarnemen, daar er van zeilen geen sprake was, en onze waarde bruine schippers met hunne even luije knechts de praauwen moesten voortboomen.
197
MMKB07:001515093:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,851
Weekblad van het regt; verzameling van regtszaken, bouwstoffen voor wetgeving, mengelwerk, jrg 13, 1851, no. 1278, 16-11-1851
null
Dutch
Spoken
8,366
14,018
Maandag, 17 November i85i. 1 871 WEEKBLAD VAN HET REGT. N". i27«^ l\utiws- KW AIJY fclv I fclVI Ih-BLAD. 2 dertiende jaargang. jus el Dit blad verschijnt geregeld t wee malen per ween. — Prijs per jaargang f 20; voor de buitensteden franco per post, met f 1.20 verhooging. — Prijs der adoertentiën , zonder het zegelregt, 20 cents per regel. Bijdragen, hrieoen enz., behalve van de HH. gewone correspondenten, franco. ' HOOGE RAAD DEK NEDERLANDEN. 2-Lamer van Strafzaken» Zitting van den 13 November 1851. Voorzitter , Sr. J. Op den üooiï. Poging tot moord. Beweerde schending en verkeerde toepassing run art. 218 Strafvordin verband met de artt,. 151, 134, 236 en 337 Straf'regt en art. 88, n°. 3 , R. O. ld. van art. 181, in verband met art. 17 4, Straf vord. Zaak van A. van Tilburg. Het feitelijke in deze zaak , zoomede de loop der procedure blijken uit de pleitrede van Mr. J. VAM Gigch , vroeger ambtshalve toegevoegd al» raadsman aan den besch., thans gereq. en mede-req. in cassatie; deze rede luidt aldus: Edei Hoog Achtbare 11 eer en, President en Raden! l)e zaak , die heden aan uw oordeel wordt onderworpen, schijnt even moeijelijk als belangrijk te zijn. Moeijelijk — daar zij aanleiding heeft gegeven tot verschillende, zeer uiteenloopende reglskundige beschouwingen en beslissingen; — belangrijk, dewijl het hier zal gelden dood of leven van een mensch , van een huisvader, van iemand, die te voren immer onbesproken en onberispelijk is geweest van levenswandel. Is nu die zaak gewiglig van bet standpunt der menschelijkheid , zij is het niet minder, als men haar beschouwt uit een juridiek oogpunt. Er doen zich hier vragen op orer regtsbeginselen en regts-sy.stemas , welke door de voornaamste regtsdocioren als behoorende tot de moeijeiijkste der strafwetgeving rijn aangewezen. En om het bewijs te leveren , hoe twijfelachtig en quaestieus feiten en qualificatie zijn , zal het genoegzaam wezen, kortelijk den loop der procedures te vermelden. De Reglbank te Dordrecht , voor welke de zaak het eerst werd geïnstrueerd , zag in de feilen eene poging tot moord en verwees uitdien hoofde de zaak aan den proc.-gen. bij het Hof in Zuidholland. De heer proc.-gen, rapporteerde ook werkelijk in raadkamer over eene poging tot moord ; doch bet Hof in raadkamer besliste, dat hier alleen sprake kon zijn van eene verwonding , door de wet als wanbedrijf beschouwd, en verwees uit dien hoofde de zaak naar de Reglbank te Rotterdam , als hebbende de Dordscbe Regtbank reeds over de zaak gecognosceerd. Derhalve eerst poging lot moord, nu eene correctionnele verwonding: twee qualificatien, hemelsbreed van elkander verschillend. De Rotterdamsche Reglbank evenwel verklaarde zich, na gehouden onderteek, incompetent, als zoude uit de verwonding een beletsel tot werken tan meer dan twintig dagen ontslaan zijn, en terwees dien ten gevolgede zaak op nieuw naar den proc.-gen. Opmerkenswaardig is het , MM. HU., dat de officier bij de Regtbank te Rotterdam , na de debatten, concludeerde tot eene correctionnele straf. Desniettemin verklaarde de Reglbank zich incompetent , en verwees (zoo als ik zeide) de zaak naar den proc.-gen. En wederom rapporteerde de heer proc.-gen. in raadkamer , in dezelfde raadkamer van hetzelfde Hof, dat ten correctionnele had verwezen, over poging tot moord ; en nu renvoijeerde de raadkamer de zaak naar de openbare teregtzitting van het Hof, als moetende de beschuldigde worden leregtgesteld wegens moedwillige verwonding met voorbedachten rade, waaruit een beletsel tot werken van meer dan twintig dagen was ontstaan. Op de teregtzitting zelve requireerde het Openb. Min. de schuldig-verklaring aan poging tot moord, en dienvolgens de doodstraf; terwijl het Hof, eene geheel nieuwe qiialificatie aan de feiten gevende , den besch. , nu req. en gerequireerde van cassatie, schuldig verklaarde aan poging tot doodslag (meurtre). Ik bid u , Ed. H. A. HH., ziet de gradatie: poging tot moord , correctionnele verwonding, criminele verwonding , poging tot moord , poging tot doodslag. Uit dat alles zal ik we! één corrolarivm mogen afleiden: dat namelijk alles hoogst betwistbaar , onzeker en twijfelachtig is. Maar bij dien vreemden loop der procedures rees onmiddellijk de vraag hij mij op: zijn bij die procedures alle voorschriften der wet nagekomen? en kwarn het mij onzeker voor , of de raadkanier van het Hof bevoegd was ten tweede male van hetzelfde feit kennis te nemen ? Ik weet wel , Ed. II. A. HH. , dat bij arrest van den Hoogen Raad , dd. 21 Jan. 1839, deze vraag bevestigend is beslist, doch ik ken geen ander arrest te dier zake en durf hopen en vertrouwen, dat deze leer niet als de gevestigde leer en de gevestigde jurisprudentie van den Raad in dit geval zal worden beschouwd, en zou ook niettegenstaande dat arrest mij onmiddellijk in cassatie hebben voorzien tegen dat arrest van tereglstelling, indien dit geval niet door de restriciive bepaling van art. 150 Strafvord. ware uitgesloten en zoodanig beroep in cassatie niet , dan na het eindarrest , volgens art. 388 van dat wetboek ware toegelaten. Maar thans hebben wij ook tegen dat arrest van renvooi cassatie aangeteekend , en geven derhalve als eerste middel van cassatie op: Schending en verkeerde toepassing van het groote beginsel , in art. 218 Strafvord. gehuldigd, in verband met de artt. 151 , 134, 236 en 337 Stiafvord , en art. 88, n# 3, R. O. Wat beslist nu dat eerste arrest van verwij?ing? hnplicite de incompetentie van het Hof; het feit is een correctionneel feit, het Hof is ten correctionnele een onbevoegd regter, tenzij in appel atqui , het Hof is onbevoegd. Dit beslist het eerste arrest van renvooi. Pui verklaart zich de Regtbank op hare beurt onbevoegd: en bestaat hier nu niet juist het geval van art. 337, n°. 2, waarin wordt geleerd, dat er regeling van reglsgebied plaats heeft , wanneer onderscheidene regterlijke collegien of regters , door een van welke de strafzaak noodwendig behoort te worden beregl , zich hebben onbevoegd verklaard , daarvan kennis te nemen ? En aan wjen behoorde die regeling van regtsgebied? volgens art. 88, n°' 3. R. O., aan den Hoogen Raad. De raadkamer van het Hof, ten tweeden male verwijtende, en wel ten criminele , heeft geërnpieteerd op het gebied van den Hoogen Raad ; de proc.-gen. is bij de raadkamer van het Hof in cassatie gekomen tegen haar eigen arrest, en de raadkamer heeft haar eigen arrest , eene res judicata, vernietigd. Dat is eene schromelijke schending van het groote beginsel in art. 218 gehuldigd; een beginsel, dat onschendbaar is en zijn moet; dat is eene schending van den regtsregel: non bis in idem. Neen, ial men zeggen: dat beginsel, dat onschendbaar is, is door den wetgever zeiven voorbijgezien in de artt. 236 , 239 en 240 Strafvord. In het reeds aangehaalde arrest van Jan. 1839 is dat gevoelen door den Hoogen Raad bekrachtigd ; doch het zij mij vergund den Kaad de volgende beschouwingen eerbiedig in Overweging te geven. In de eerste plaats derhalve mag men aannemen , en dit slel ik op den voorgrond , dat men niet mag ge lob yen , dat de wetgever een levensbeginsel \an het regt zal hebben voorbijgezien, zoolang de wetsbepalingen niet zoo helder en klaar aanduiden , dat de wetgever van zoodanig beginsel willens en wetens is afgeweken, dat daaromtrent geen redelijke twijfel meer overblijft. Zoodanig een levensbeginsel in ons geheel regtssysteem is deregel; non bis in idem. En daarvan zou zijn afgeweken bij «rt. 236, in verband met art. 222, Strafvord. Wat zegt nu art. 222 , n*. 1 ? «De correctionnele zaken worden aanhangig gemaakt: door de dagvaarding, aan den bekl. van wege den officier van justitie gedaan , hetzij regtslreeks , hetzij ten gevolge van verwijzing.» En nu leert art. 236 Strafvord., dat, indien de Regtbank bevindt, dat tegen het feit criminele straffen zijn bedreigd, de beklaagde naar den proc.gen. moet worden verwezen , ten einde worde gehandeld overeenkomstig den vierden titel van het Wetboek van Strafvordering. Eindelijk brengt men deze beide artikelen met elkander in verband, en redeneert aldus : Correctionnele zaken worden aanhangig gemaakt , 2*. door verwijzing. Welnu, die verwijzing heeft plaats gehad door het eerste arrest van het llof in raadkamer. \ De Regtbank mag zich incompetent verklaren, als zij in de als correctionneel te beregten feilen een crimineel feit ziet, en moet dan renvoijeren naar den proc.-gen. De proc.-gen. moet vervolgens rapporteren in raadkamer, en voorts alles geschieden overeenkomstig den vierden titel. Alles i9 hier in dier voege geschied, dus is alles in de volmaaktste orde. Volstrekt niet, MM. HU. , eerst dan zou blijken, dat de wetgever den regel: non bis in idem hier had voorbijgezien , indien in art. 222 aan geene andere verwijzing dan die van de raadkamer van het Hof kon gedacht woiden; indien deze verwijzing de eenige ware; in ieder ander geval kan men dien regtsregel niet inkorten. En nu heeft men bij art. 222 klaarblijkelijk het oog gehad op de bepalingen van de artt. 79 en 118 Strafvord. Daar toch wordt bepaald , dat in correctionnele zaken op verzoek van den officier van justitie eene instructie kan plaats hebben , en dat de raadkamer van de Reglbank, indien zij bevindt, dat het feit een wanbedrijf oplevert, de zaak naar de correctionnele teregtzitting verwijst. Ziedaar , Ed. H. A. HH. , de verwijzing van art. 222 , n*. 1. Zou, in het tegenovergestelde geval, wanneer er sprake was van eene verwijzing van het Hof in raadkamer, in art. 236 niet zijn geschreven, dat de Reglbank de zaak op nieuw verwijst aan den proc.-gen. ? Doch die woorden ontbreken, en ik meen, dat men uit het verband der artt. 79, 118, 222 en 236 zich de zaak aldus moet voorstellen: De raadkamer van de Regtbank heeft ten correctionnele verwezen ; de Regtbank bevindt, dat de zaak crimineel moet worden vervolgd, en nu schrijft art. 236 de wijze voor, waarop thans moet worden gehandeld. Hel blijkt , naar mijn inzien, volstrekt niet, dat de wet in eenige dier artikelen ons geval heeft voorzien, veel minder dat door de wet zejve eene uitzondering zou zijn gemaakt op den grooten en algemeenen regel: non bis in idem. Eindelijk: — bij het Wetboek van Strafvordering is de instructie voorzien der volgende gevallen: 1*. wanneer de raadkamer der Regtbank verwijst ten criminele in art. 120 ; 2*. wanneer de Regtbank zelve, na gehouden debat, de zaak verwijst ten criminele, nadat de zaak door de raadkamer der Reglbank ten correctionnele was gerenvoijeeid , in art. 236; o*. wanneer de raadkamer van bet Hof verwijst ten correctionnele, in art. 134. Maar of, indien zich in dat geval de Regtbank incompetent verklaart, de zaak moet worden beregt, zoo als geschiedt, wanneer de zaak'door de raadkamer der Regtbank is gerenvoijeerd ten correctionnele, daarvan is, m. 1. , geen spoor in de wet te vinden ; en bij de oplossing dier vraag kan en moet in het oog worden gehouden: non bis in idem. Op die gronden concludeer ik dan ook, dat de Hooge Raad zal vernietigen het arrest van het Prov. Gereglsbof van Zuidholland , in raadkamer vergaderd, dd. 8 Aug. 1851, waarbij de req. A. van Tilburg is verwezen naar de openbare teregtzitting; en dat de Hooge Raad alsnog, bij wij/.e van regeling van regtsgebied, de zaak zal verwijzen naar de raadkamer van een aangrenzend Geregtshof, om op nieuw te worden onderzocht en afgedaan. Ik kom thans, Ed. II. A. HH.! tot de ontwikkeling mijner subsidiaire middelen van cassatie , en geef als tweede middel op: Schending en verkeerde toepassing van art. 181 , in verband met art. 174, Strafvord. Daartoe zal bet noodig zijn kortelijk na te gaan , wat er op den 5 Sept. II. ter teregtziiting van het Hof is voorgevallen, en wel alles in dier voege met weinige woorden te vermelden, zoo als het in het proces-verbaal dier leregtzitting wordt gerelateerd. Er waren gedagvaaid en aan den beschuldigde beteekend 15 getuigen. Onder deze kwam niet voor P. Stempels, de deskundige, die in de voorloopige instructie was gehoord en wiens verslag zich bevond bij de stukken , sub litt. 1/'. Het Openb. Min. gaf echter, na het voorlezen van de lijst der getuigen, te kennen, dat de heer Stempel» was gedagvaard en dat hij wenschte, dat deze zou worden gehoord. Tegen dat verzoek meende de verdediging xich magnis animis te moeten verzetten. He beschuldigde werd aangeklaagd van eene verwonding, die gedurende meer dan 20 dagen een beletsel van werken bad te weeg gebragt, en de verdediging begreep, dat de duur van dat beletsel niet volkomen wettig zou zijn geconstateerd, als de heelmeester, die den verwonde had bijgestaan, niet onder eede zou hebben verklaard , dut de wonden een zoodanig beletsel van werken hadden medegebragt. Steunende derhalve op ari. 174 Strafvord. , verzette ik mij tegen het hooren van den deskundige , wiens naam aan den besch. niet was beteekend , en bij incidenteel arrest besliste hel Hof, dat P. Stempels, gedagvaard als getuige , niet zou worden gehoord. Een uur later verzocht de proc.-gen. , dat bet Hof zou gelasten , dat , krachtens art. 181 Strafvord., de heer Slempels alsnog onmiddellijk zou worden gedagvaard en als deskundige onder eede gehoord.' In het proces-verbaal der teregtzitting zult gij vermeld vinden , Ed. H. A. HH. , dat de verdediger van den besch. daarin heeft toegestemd. Ik ben echter verzekerd, dat de toestemming van den verdediger den beschuldigde niet zal praejudicieien, indien de handeling, waarin hij heeft toegestemd , in strijd is met de wet. De verdediger zou er b. v. wel in kunneu toestemmen , dat al de getuigen zonder eedsaflegging zouden worden gehoord. Zal dan die toestemming de nietige handeling tot eene in regten geldige verheffen? De toeslemming van den verdediger doet niets ter zake, wanneer slechts kan worden aangetoond, dat art. 174, houdende de bepalingen omtrent het hooren van getuigen, en dus d'ordre public, werkelijk is miskend. Het Hof heeft dan krachlens art. 181 bevolen , dat Pieter Stempels alsnog als deskundige onmiddellijk zou worden gedagvaard , medegebragt , en onder eede gehoord. Ik laat daar het gemis van dat incidenteel arrest: ik laat daar de vraag, of die beslissing niet by arrest moest zijn uitgesproken ; nu zij een ander incidenteel arrest, een uur te voren uitgesproken , herriep en krachteloos maakte. Ik was er zoozeer van overtuigd , dat het tweede arrest bij de stukken «ou zijn, dat ik ook daartegen mij, namens den besch., heb voortien in cassatie. Maar, hoe ook 'sHofs beslissing zij geconstateerd, ik vermeen, dat art. 181 bier niet van toepassing was. Dat artikel geeft immers aan het Hof de bevoegdheid niet , om alle personen onmiddellijk te doen dagvaarden en onder eede te hooren , maar zegt geheel restrictief: andere personen„ dan die, welke op de lijst vermeld, staan. Maar P. Stempels stond op de lijst vermeld ; hij was alleen niet beteekend aan den besch. Hij behoorde dus niet tot die andere personen , waarvan in art, 181 sprake is. En ziet nu de ratio legis ; de wet heeft in art. 18l het geval willen voorzien, dift, wanneer op de teregtzitting plotseling werd ontdekt, dat andere , tot nog toe onbekende, personen van het geïncrimineerde feit kennis droegen , de regter in de mogelijkheid zou zijn , die personen , tot ontdekking der waarheid , onmiddellijk te beëedigen en te hooren. Maar men wist in casu zeer goed, dat de verklaring van den deskundige zou noodig zijn; men had alleen , zoo het schijnt, vergeten hem te dagvaarden ; men heeft dat verzuim later trachten te herstellen, maar op eene wijze , in strijd met de wet. En waar zou het heen met art. 174 ; waar zou het heen met het onbeperkte regt van verdediging, indien men, krachtens art. 181 , de bepalingen van art. 174 illusoir kon maken ; wanneer men diegenen , die als getuigen of deskundigen konden of moesten zijn gedagvaard, eerst later deed oproepen , krachtens art, 181, zoodat de besch. niet zou weten, hoe, of tegen wien hij zich te verdedigen heeft. Op die wijze zou men wel drie, vier getuigen niet kunnen dagvaarden of beteekenen , vooral wanneer zij in de stad woonachtig waren, en dan krachtens art. 181 verzoeken, dat zij voor alsnog zouden worden opgeroepen en gehoord. Neen , MM. HH. I dat is » dat kan de bedoeling van art. 181 niet geweest z ijn. Daartegen verzet zich de ratio legis. En nog , wanneer , even als onder den Code d'lnstruction Criminelle, die aldus gedagvaarde personen alleen a titre de renseignements wierden gehoord , dan zou eene g#ootere uitbreiding minder gevaarlijk zijn ; maar in onze wetgeving, nu hunne verklaringen dezelfde kracht zullen hebben als die van behoorlijk gedagvaarde getuigen, moet dat artikel uit zijn aard geheel restrictief worden opgenomen. Eindelijk moet ik nog opmerken , dat het Hof bij incidenteel arrest heeft geweigerd het hooren van Stempels als getuige en hem, krachtens art. 181, heeft toegelaten als deskundige. Ik zou dat, uit eerbied voor het Hof, alleen een spelen met woorden noemen. Maar, juridiek gezien, bestaat er in de wet geen verschil tusschen het hooren van getuigen en deskundigen. De geheele vijfde titel van het Wetboek van Strafvordering noemt deskundigen niet , en nu is óf het hooren van deskundigen uitgesloten , óf zij zijn begrepen onder den algemeenen naam van getuigen en aan dezelfde voorschriften onderworpen. Men zou op goede gronden kunnen beweren, dat de wetgever het hooren van deskundigen ter publieke teregtzitting, van deskundigen qua tales, heeft uitgesloten , en gewild heeft , dat zij altijd als andere getuigen en qua testes zouden worden gedagvaard. Het hooren van deskundigen qua tales heeft de wet slechts in één geval voorgeschreven; in art. 300 Strafvord., Ier zake van valschheid. En nu, qui de uno dicit, de altero negat. Men zou evenzeer op goede gronden kunnen beweren , dat de deskundige , die ter openbare teregtzitting heeft afgelegd den eed : van naar zijn geweten verslag te geven , niet naar behooren , niet volgens art, 183 is beëedigd. De titel van het Wetboek van Strafvord. , handelende over de publieke teregtziiting , schrijft dat eedsformulier nergens voor. Dat formulier wordt bg art. 50 Strafvord, alleen voor de voorloopige instructie opgegeven. Ik zou dus kunnen beweren , dat Stempels noch als deskundige had mogen worden gehoord, noch als deskundige gehoord zijnde , behoorlijken volgens de wet is beöerligd. Dit beginsel is volmaakt hetzelfde bij ons Wetboek van Strafvordering als bij den Code d'Instruction Criminelle, en nu zegt Legraverend (Traite de la législation criminelle, II , p. 228j: «Les experts êtant assivnilés aux tèmoins , on doit exiger d'eux le serment de dire toute la vérité , rien que la vérité et de parler san» haine et sans crainte; » terwijl het Hof van Cassatie (welks beslissing op dezelfde bladzijde bij ingraverend in note 6 te vinden is] heeft verkiaard, dat de deskundigen, na in de voorloopige instructie verslag te hebben uitgebragt, «peuvent être entendus comme tèmoins dans les débats.» Doch deze beschouwingen in het midden latende, wil ik alleen de algemeece thesis blijven verdedigen, dat de wet in den vijfden titel van het Wetboek van Strafvordering nergens gewaagt van een verschil tusschen getuigen en deskundigen , dat zij dus volmaakt gelijk zijn , dat alle bepalingen beiden gelijkelijk treffen, en dat het Hof, door getuigen en deskundigen te onderscheiden , eene distiuctie heeft gemaakt, die niet in de wet te leien staal. Het is dan ook op grond van al het hiervoren gepleite , dat ik vermeen dat de artt. 181 en 174 Strafvord. zijn miskend en geschonden. Het derde middel van cassatie, dat wij aanvoeren , bestaat in schending van art. 175 Strafvord. Dat artikel bepaalt, dat , wanneer getuigen om eene wettige reden afwezig zijn , het Hof hunne in de voorloopige instructie afgelegde getuigenissen kan doen voorleden. Die onbeëedigde verklaringen dienen, wel is waar, niet lot volledig bewijs, maar zij hebben eene gedeeltelijke bewijskracht , naar mate van meerdere of mindere verbinding en overeenstemming met wettige bewijsmiddelen. De regter, die alzoo die onbeëedigde verklaringen gebruikt tot staving van feilen , en dus of tot een gedeelte öf tot eene aanvulling van het wettige bewijs, die regter moet de voorschriften van art. 175 in alle deelen opvolgen, en nagaan, of de op die wijze voorgelezene verklaringen vallen in de termen van het zoo evengenoemde artikel. Gij zult nu uit het proces-verbaal der teregtzitting zien , Ed. H. A. HH. ! dat de zesde getuige, M. Rijsdijk AMz., om wettige beletselen is afwezig gebleven. Gij zult evenzeer in dat proces-verbaal lezen , dat zijne in de voorloopige instructie afgelegde verklaringen zijn voorgelezen. En uit het arrest zal het u blijken , dat die verklaringen tot aanvulling van andere bewijsmiddelen zijn gebezigd. En nu lees ik in het processtuk n°. 6: « Voorts de verklaring van dezen getuige overeenstemmende met die van den derden en vierden getuige , zoo hebben wij hem die verklaring voorgelezen , die verklaard heeft zulks als zijn getuigenis aan te nemen. » Dus over een gedeelte der feiten heeft de getuige zelf niet gedeponeerd in de voorloopige instructie, maar men vindt daar eene referte naar de getuigenissen van anderen. Het is voorzeker een middel om de voorloopige instructie te verkorten , maar, mijns inziens, niet bevorderlijk tot ontdekking der waarheid. Wat anders zelfstandig door iedcren getuige voor waarheid wordt verklaard en erkend , kan door hem nu wel voor waar worden gehouden , wanneer hij anderen het feit zoo pertinent hoort verklaren en bevestigen. Maar hoe dit ook zij, er is hier eene verklaring voorgelezen , die geene verklaring is. Om op de verklaring van dien zesden getuige eenigzins acht te slaan , om aan die verklaring eenige waarde te hechten , moet men tevens acht slaan op de in de voorloopige instructie afgelegde verklaringen van de derde en vierde getuigen , waartoe de zesde zich refereert. En wie zijn nu die derde en vierde getuigen ? A. M. Rijsdijk en J. van Zwol. Maar die beiden zijn , als vierde en zevende getuigen , op de teregtzitting onder eede gehoord. Wat is nu daarvan het gevolg? Het Hof heeft of regt gedaan op de verklaring, zoo als zij daar ligt, en alzoo op eene onvolledige, niets beteekenende verklaring, öf het Hof heeft acht geslagen op de referte tot de derde en vierde getuigen, en heeft alzoo tweemaal hetzelfde getuigen-verhoor tot bewijsmiddel gebruikt : eerst de in de voorloopige instructie afgelegde verklaringen van den derden en vierden getuige, en vervolgens hunne in de teregtzitting als vierde en zevende getuigen onder eede afgelegde verklaringen. Ik meen dan ook , dat, door regt te doen op die verklaring, en haar telfs als inliohting te beschouwen , het Hof heeft voorbijgezien de voorschriften van art. 175 Strafvord. , dat wel duidelijk vordert, dat derzelver ajgelegde verklaringen zullen worden voorgelezen, en dat dus wel waarde hecht aan de verklaringen, door getuigen zelve in de instructie afgelegd , maar niet aan hunne referte tot die van anderen. Bij de adstructie van mijn vierde middel van cassatie zal ik zeer kort kunnen zijn. Het sluit zich aan het vijfde en laatste aan, en wordt daardoor nog nader toegelicht en ontwikkeld. Het bestaat in schending en verkeerde toepassing van art. 203 , in verband met de artt. 220 en 221 Strafvord. De acte van beschuldiging qualificeert het feit als moedwillige verwonding met voorbedachten rade , waaruit een beletsel tot werken van meer dan twintig dagen is ontstaan. Gij vindt er geene alternative qualificatie , zoo als de proc.-gen. zulks had kunnen doen. Op de teregtzitting evenwel maakt het Openb. Min. den besch. opmerkzaam op voor hem geblekene verzwarende omstandigheden. En welke zijn die verzwarende omstandigheden der criminele verwonding ? Dat de req. zich zou hebben schuldig gemaakt aan poging tot moord. Is dan poging tot moord eene zoodanige verzwarende omstandigheid , of stelt zij een geheel afzonderlijk misdrijf daar, waartegen zelfs in eene geheel andere afdeeJing van het Wetboek van Strafregt wordt gewaakt? Zekerlijk is het laatste het geval: het moge waar zijn , dat de regter, in het geval eener criminele verwonding, door onderzoek naar animus occidendi , door onderzoek naar premeditatie, die aanklagte tot eene beschuldiging van poging tot moord kan veranderen , — niet minder waar schijnt het mij toe, dat het onderzoek naar den animus occidendi, als zijnde het eerste en hoofd-criterium der misdaden, in de eerste paragraaph , eerste afdeeling, eerste hoofdstuk , derde boek, C. P. vermeld, bij eene beschuldiging van eene misdaad, waarbij dat criterium vervalt, ook moet zijn uitgesloten. De wet laat in art. 203 toe , dat de besch. oplettend worde gemaakt op omstandigheden , die het misdrijf kunnen verzwaren. Verzwaren , derhalve; niet veranderen. Maar thans heeft de req. te regt gestaan voor eene misdaad , waartegen hij niet geroepen was zich te verdedigen, voor eene misdaad, waarvan hij niet was beschuldigd. De proc.-gen., op de teregtzitting gebruik makende van art. 203, liet de acte van beschuldiging varen, en beschuldigde den req. van een ander feit. En ware het gebleken , dat hij zich daaraan had schuldig gemaakt , dan had men de artt. 220 en 221 moeten opvolgen. Het valt niet te ontkennen , Ed. H. A. OH., dat verwonding cn poging tot moord twee naauw verwante begrippen zijn. Nog meer: zij kunnen feitelijk volmaakt dezelfde zijn. Maar het factum , de daad, stelt de verwonding daar, den animus oc¬ cidendi en de premeditatie, de poging tot moord. De animus occidendi mag, dunkt mij , niet worden onderzocht in een geding over verwonding. En nu hebben de debatten of geloopen over den animus occidendi, en dan heeft de req. voor een ander feit le regt gestaan dan daf, waarvan hij was aangeklaagd, of de animus occidendi is bij de debatten van zeiven gebleken (wij zullen echter zien, Ed. H. A. HH. , dat juist de judex facti dien animus expressis verbis heeft ontkend); en dan had men eene nieuwe beschuldiging moeten beginnen opgrond van art. 220 Strafvord. Hoe dit zij , er heeft , naar mijn eerbiedig inzien, schending en verkeerde toepassing plaats gehad van artt. 220 en 221 Strafvord. Ten slotte verbindt zich aan dat middel ons vijfde en laatste ten principale ^ Schending of verkeerde toepassing van de artt. 295, 304, 309 en 310 (j. P. De memorie van cassatie, door den heer proc.-gen ingediend, zal ik slechts kortelijk behoeven te behandelen. Zij veriet zich , m. i., tegen eene geheel feitelijke beslissing van het Hof. Ik zal uwen kostbaren tijd niet rooven en uwe vereerende aandacht niet vermoeijen met het vrij scholastiek betoog , dat zonder dessein de tuer, zonder animus occidendi geene poging tot moord denkbaar is. De beslissing daaromtrent is verbleven aan den judex facti. En nu lees ik in het beklaagde arrest: « Dat het den Hove niet is gebleken , dat de besch. (nu gereq.) in den morgen van den 20 Jan. 1851 of ook reeds vroeger het bepaalde opzet zoude hebben gevormd om den persoon van Rijsdijk te dooden , en, met dat voornemen bezield, zich naar de keet begeven en dien persoon aldaar opgezocht en aangerand zoude hebben. » Hier hebt gij, Ed. H. A. HH. , de feitelijke beslissing, zoowel omtrent het ttz'öf-bestaan van animus occidendi , als omtrent het wze^-bestaan van premeditatie. Er was geen opzet om te dooden, noch avant, noch au moment de Vaction. De proc.-gen. voert wel aan in zijne memorie van cassatie «dat, zoo in casu de toegebragte verwondingen werkelijk den dood ten gevolge gehad hadden , de dader , volgens algemeen gehuldigde regtsbeginselen , zonder eenigen twijfel zoude hebben moeten worden schuldig verklaard aan de misdaad van moord (assassinat). Dat is , behoudens alle hoogachting voor dien ambtenaar van het Openb. Min. , mijns bedunkens , eene verwarring van twee begrippen , geheel gescheiden en verschillend. Het Hof heeft toestemmend beslist omtrent het bestaan van den wil tot verwonden, van den animus laedendi. En al ware nu de verwonde overleden ten gevolge dier bekomene wonden , dan nog zou er geene sprake kunnen zijn van moord , omdat de wil om te dooden in casu niet aanwezig was. Ware de dood of verwondingen gevolgd, dan ware hier juist sprake geweest van doodslag (meurtre), omdat de gevolgen van mishandelingen, ook dan zelfs, wanneer die niet zijn bedoeld of voorzien, den dader moeten worden toegerekend. Die leer is bij onderscheidene arresten van den Hoogen Raad gehuldigd , too als van 25 Junij 1844, 31 Aug. 1814, 29 Dec. 1846 ; alle te vinden bij ScHOONEVELD ad art. 295 C. P. Maar, zoo redeneert welligt de proc.-gen., er bestond premeditatie om te verwonden; het Hof heeft den besch. schuldig verklaard aan poging tot doodslag (meurtre) ; maar meurtre met premeditatie vormt moord (a ssassi/ial). Dat zou volkomen waar zijn , indien er niet te onderscheiden ware tusschen premeditatie bij verwonding , en premeditatie bij doodslag. De proc.-gen. schijnt het er voor te houden , dat er een onmiddellyk en onafscheidelijk verband bestaat tusschen de artt. 296, 297 en 298. Dit is echter geenszins bet geval ; de artt. 297 en 298 bevatten eene bepaling van prèmèditation en guet-apens in abstracto , die in concrete > zoowel bij meurtre als bij verwonding, in het geval van art. 310 hare toepassing vindt. Het Hof zou dus zelfs zeer goed in facto hebben kunnen uitmaken : er bestond verwonding met voorbedachten rade ; er bestond doodslag zonder premedita tie. Maar in casu heeft het Hof in Jacto beslist, dat er geen opzet om te dooden bestond ; dus vervalt de qualificatie van moord van zelve. De memorie van cassatie alzoo bestrijdende, heb ik dan ook gedeeltel ijk reeds het eind-vonnis zelf bestreden. Het Hof heeft uitgemaakt , dat de req. zich volontairement heeft begeven naar de zwingelkeet , gewapend met een hooivork, om aldaar A.Az. Rijndijk aan tc vallen. Niet — zoo als in terminis is beslist — animo occidendi. Dus alleen animo laedendi. W are dan ook de verwonde aan die wonde gestorven , dan eerst bestond , volgens de leer van dezen Raad , doodslag [meurtre). Maar hij is niet gestorven , — hij is integendeel in volmaakten welstand als getuige voor het Hof verschenen: — hoe kan nu hier aan poging tot doodslag worden gedacht ? Alleen de dood, op de verwondingen volgende, zou de natuur van het misdrijf veranderd hebben. De dood zou de verwonding in jure verheven hebben tot doodslag. Maar in casu9 nu de verwonde leeft , en de aanval niet animo occidendi heeft plaats gehad , kan ik in het misdrijf onmogelijk iets anders zien dan verwonding. Het door mij gepleite systema is indien geest dan ook breedvoerig ontwikkeld door Leguaverend (Traité de lègisl. crim., Brux. 1832, III, pag. 111). Ik bid den Raad die plaats voornamelijk d&arom in overweging te nemen , omdat die beroemde schrijver over het strafregt zelf de moeijelijkheid erkent om tusschen de drie verschillende misdrijven , waarvan hier sprake is, de juiste grenslijn te trekken. Eindelijk nog een enkel woord omtrent betgeen de req. van dit beroep in cassatie verwacht en te gemoet ziet. Hij hoopt en vertrouwt op vernietiging van hel arrest, hetzij dat van teregtstelling , hetzij van het eind-arrest , en daaropvolgende verwijzing. De judex facti beeft thans vele bijzonderheden in zijn nadeel beslist, die bij den Hoogen Raad geen onderwerp van onderzoek hebben mogen uitmaken. Een tweede en nieuw feitelijk onderzoek zou echter welligt gunstiger zijn voor den req. , en hem ontheffen van de vreesselijk zware straffen , die hij zich in oogenblikken van drift en toorn op den hals baalde. Met vertrouwen zien wij dus de uitspraak van den Hoogen Raad te gemoet , en concluderen subsidiair , dat de Hooge Raad zal vernietigen het arrest in dato 13 Sept. 11., tegen den req. en gereq. door het Hof in Zuidholland gewezen, en levens verklaren , dat het beroep in cassatie van den proc.-gen. bij gemeld Geregtshof is ongegrond. Den 19 November zal de proc.-gen. in deze zaak zijne conclusie voordragen. PROVINCIALE HOVEiX. PROVINCIAAL GERËGTSIIOE IN GELDERLAND. Zitting van <len 11 Julij 1851. Voorzitter, jhr. Mr. W. L. F. C. ridder van Rappard. Erfdienstbaarheid van overgang met vee en voertuigen brengt mede, dat het heer schend erf, ook zonder eenige belemmering van buiten, met vee en voertuig over het dienstbaar erf den weg kan nemen; terwijl alleen dan de eigenaar van het dienstbaar erf geregtigd kan worden beschouwd om eene op den uitweg geplaatste poort te sluiten, zoodat die alleen van binnen kun geopend worden. indien door den eigenaar van dut dienstbaar erf het bewijs kan worden geleverd, dat de erfdienstbaarheid nimmer anders is uitgeoefend dan met deze beperking, en mitsdien moet geacht worden met deze beperking te zijn daargesteld. Geïntimeerde, die zich beroept op de beperking der erfdienstbaarheid, is verpligt deze te bewijzen; terwijl, indien geïntimeerde in gebreke mogt zijn, hiervoor liet bewijs te leveren, aan den appellant zijne vordering behoort te worden toegewezen. G. Poelen, wonende te Nijmegen, appellant, procureur Mr. H. j. k.r0bebbe80 , tegeri H. D. Appel, weduwe van P. A. Bergsma, wonende te Huissen geïntimeerde, procureur A, Booszaier Az. De app. concludeerde: dat het den Hove moge behagen: io, Jjet ingesteld hooger beroep aan te nemen ; 2°. hetzelve , mitsgaders het interlocutoir vonnis, door de Arrondiss.-Regtbank te Nijmegen op 14 Jan. 185i tusschen partijen geweten en uitgesproken , en waarvan beroep, te niet te doen; 3o, op nieuw regt doende, alsnog aan den app. toe te wijzen sijnen principalen in eersten aanleg ingestelden eisch en genomene conclusie ; 4°. de geïntimeerde te veroordeelen in de kosten der beide instantien. De geïntimeerde concludeerde : dat het den Hove moge behagen , het appel le niet te doen ; en te gelasten , dat het vonnis van den eersten legler geheel en volkomen effect zal sorteren , inet veruordeeling van den app. in de kosten van dit hooger beroep. liet Hof enz. , Gezien de wederzijds genomene conclusien ; Overwegende, ten aanzien der daadzaken, dat het bij partijen in conJesso is, dat de app. in den jare 1850, en wel in de maand April, van de erven van wijlen Mr. J. N. W. A. baron van Hugenpolh tot Aerdt heeft aangekocht een le Huissen gelegen huis en erf, komende in de koopacte voor: een huis en tuin in de stad Huissen aan de Langestraat, bekend op den perceelsgewijze kadastralen legger onder sectie D , nis. 56 en 57, met het regt van uitweg over het erf, en achter langs het huis van A. Daniels, de Roode Leeuw genaamd; dat de geïntimeerde in Mei 1850 van A. Daniels c. s. heeft aangekocht het laatstgenoemde huis, komende in de koop-acte voor met den last van uitwegen met vee en voertuigen , ten behoeve van het daarnaast gelegene erf, sectie i), nis. 56 en 57; dat de app. , bewerende , dat de geïntimeerde zoude zijn begonnen voormelden uitweg voor hem te sluiten , hem het gebruik daarvan te beletten , en zoo doende zijn bezit als eigenaar te storen , door de deuren der poort, geplaatst op het bezwaarde erf, gesloten te houden met eene aan de binnenzijde voorgeschoven en ook alleen aan die zijde weg te nemen pin , de geïntimeerde voor de Arrondiss.-Regtbank te Nijmegen heeft opgeroepen , om te hooren verklaren , dat de voormelde daden van geïntimeerde daarstellen stoornis in de uitoefening van het eigendoms-regt van app., en om veroordeeld te worden om alle belemmering in het gebruik van den voormelden uitweg voor den app. weg te nemen en op te ruimen , mede tot vergoeding van kosten , schaden en interessen enz. ; dat de geïntimeerde heeft erkend , dat haar erf is belast met een uitweg voor vee en voertuigen ten behoeve van het erf van app. , doch beweert , dat die uitweg daarin bestaat, dat de app. door eene poort van zijn erf komt in den tuin en op het erf van geïntimeerde, en door eene tweede poort op de straat' dat vroeger de eigenaar van het erf van geïntimeerde de beide poorten van binnen met een slot gesloten hield , en de eigenaar of gebruiker van het huis en erf des app. bij hem de sleutels moesten vragen , indien zij van den uitweg wilden gebruik maken ; dat het plaatsen van eene pin aan de binnenzijde van de poort geene belemmering zoude opleveren in de uitoefening van het servituut; zijnde daarentegen door den app. in eersten aanleg beweerd , dat bij zijnen naasten voorganger in den eigendom de poort op de straat of zoogenaamde gasch met diens tijdelijke vergunning gesloten werd met een slot , waarvan aan hem een sleutel was uitgegeven en steeds bij hem verbleef; dat de Arrondiss.-Regtbank te Nijmegen, bij interlocutoir vonnis van den 14 Jan. 1851 , den app. heeft opgelegd om door bescheiden of getuigen te bewijzen de daadzaak , dat vroeger de eigenaar of eigenaren van het heerschend erf de erfdienstbaarheid van uitweg derwijze hebben uitgeoefend, dat met hunne tijdelijke vergunning de poort gesloten werd met een slot, waarvan aan hen een sleutel was uitgereikt, die steeds bij hen verbleef, een en ander ter keuze van den eigenaar van het dienstbaar erf; dat de app. , bij acte van den 28 Febr. jl. , van dit vonnis in hooger beroep is gekomen aan dit Hof, en beeft geconcludeerd tot vernietiging van dit vonnis en toewijzing van zijne in eersten aanleg genomene conclusie, zijnde door geïntimeerde geconcludeerd tot bevestiging van hetzelfde vonnis , onder aanbieding bij pleidooi om door getuigen te bewijzen , dat de pooit steeds van binnen werd gesloten met een slot, waarvan de bewoners van het huis van geïntimeerde, het dienstbaar erf, den sleutel hadden, en dat de bewoners van het erf van den app. den sleutel kwamen vragen, als zij noodig hadden van den uitweg voor vee en rijtuigen gebruik te maken ; O. quoad jus : dat het bij partijen in confesso is , dat bet erf van de geïntimeerde is bezwaard met eenen uitweg voor vee en voertuigen , ten behoeve van het erf van den app., en dat deze erfdienstbaarheid niet is onbeperkt, als wordende door app. zeiven erkend , dat op dien uitweg twee poorten zijn geplaatst, waarvan die aan de gasch of straat kan worden gesloten; dat het éénig verschil tusschen partijen hierin bestaat, dat de geïntimeerde beweert de bevoegdheid le hebben, de poort aan de zijde van de gasch of straat van binnen te sluiten, mits aan den app. de gelegenheid gevende om de poort ten allen tijde van binnen te openen , terwyl door den app. het beweren wordt gevoerd , dat aan hem de gelegenheid moet gegeven worden de poort ook van buiten aan de zijde van de gasch of het steegje te openen ; O. dan ook , dat de beslissing van dit regtsgeding uitsluitend afhangt van de vraag, of het beweren van app., of wel dat van geïntimeerde, met de waarheid overeenstemt, vermits toch , indien de laatste de bevoegdheid heeft de poort van binnen te sluiten , zij allezins geregtigd is , voor die poort van binnen eene pin te schuiven , die ook alleen aan die tijde kan worden weggenomen ; O. , dat ten deze door den app. de constitutive titel niet is overgelegd , uit welken zonde kunnen blijken, op welke wijze hij vermag gebruik te maken van zijne erfdienstbaarheid van overgang met vee en voertuigen over het erf van geïntimeerde; (l«t intusscben in ilen regel de*e erfdienstbaarheid medebrengt, dat het heerschend erf, ook zonder eenige belemmering van buiten, met vee en voertuig over het dienstbaar erf den weg kan nemen; terwijl alleen dan de eigenaar van het dienstbaar erf geregtigd kan worden beschouwd , om eene op den uitweg geplaatste poort te sluiten , zoodat die alleen van binnen kan geopend worden , indien door den eigenaar van dat dienstbaar erf het bewijs kan worden geleverd , dat de erfdienstbaarheid nimmer anders is uitgeoefend dan met deze beperking, en mitsdien moet geacht worden met deze beperking te zijn daargesteld ; O., dal, bij het door de geïntimeerde erkend bestaan van erfdienstbaarheid van overgang met vee en voertuigen over haar erf, in geen geval aan den app. het bewijs kan worden opgelegd, dat dit regt niet op de door geïntimeerde opgegevene wijze is beperkt , maar dat de geïntimeerde , zich op deze beperking beroepende , verpligt is dit te bewijzen, terwijl, indien zij in gebreke mogt zijn hiervoor het bewijs ie leveren, aan den app. zijne vordering behoort te worden toegewezen ; Regt doende enz. ,. Doet te niet het appel en het vonnis, door de Arrondiss.-Regtbank le Nijmegen op den 14 Jan. (Gepleit ïïr. G. Everts PPz. voor den app. , Mr. J. W. ScHIFF voor de .geïntimeerde.) Zaak van Den 21 Nov. aanstaande zal voor dit Hof deze acte van beschuldiging, door den proc.-gen. in deze nn^mnak» h^t provinciaal gkregtsuof l\ zujüholland Voorzitter, Mr. J. A. Phiiipse. Moedwillige doodslag. Andries Dupont. zaak dienen. Uit de ing, door den proc.-gen. in deze on< volgende gebleken : dat, bij arrest van teregtstelling van hetzelve Hof, in raadkamer vergaderd , van den 28 Oct. 1851 , naar de openbare teregtzitting van dat Hof is verwezen A. Dupont , volgens zijne opgave oud 28 jaren , van beroep polderwerker, geboren te Zwolle, laatstelijk verblijf gehouden hebbende te Bergschenhoek , thans gedetineerd in het huis van arrest te Rotterdam ; en verklaart de proc.-gen., dat uit de instructie dezer procedure resulteert: dat, in den avond van den i Aug. 1851, over 8 ure, eenige arbeiders, waaronder de besch., van hun werk op het zaadkleed, in de gemeente Bergschenhoek , tijn gekomen in de woning van de wed. Smit , in voormelde gemeente , alwaar deze personen destijds te huis lagen ; dat niet lang daarna , onder het gebruik van het avondeten , waarbij gezegde wed. Smit en de dochter van laaistgemelde tegenwoordig waren , tusschen de personen van G. A. Nordhof (in Hannover te huis behoorende) en A. v«n Offenbeek eenig verschil is ontstaan , waarvan de laaistgemelde, na door T. Smit ontzet te zijn , ten einde verder buiten twist to blijven , bet huis heeft verlaten ; dat op dat oogenblik is in huis gekomen H. Smit, tegen wien de besch., nadat deze tot hem gezegd had, dat hij zich stil moest houden, of anders de deur zou worden uitgezet , zijn mes heeft getrokken , zoodat gezegde H. Smit, uit het binnenvertrek, waar het bovenstaande plaats greep , door het voorhuis en over de onderdeur springende, het huis uitliep; dat echter laatstgemelde, bemerkende, dat de besch. hem niet meer vervolgde, zich heeft omgekeerd, ten einde zijnen broeder, die met Nordhof aan het worstelen was , te hulp te komen , en, zoodra hij zich omgekeerd had, heeft gezien, dat de besch. met het mes zijne moeder, die aan den ingang van het binnenvertrek stond , een steek toebragt, hetgeen hij , hoewel het duister was in het voorhuis , in staal was duidelijk te zien bij het licht van de lamp , die in het achtervertrek brandde ; dat de verwonde onmiddellijk is nedergevallen en door gemelden haren zoon Hendrik en hare dochter is opgeholpen, als wanneer het bloed van onderen uit hare kleederen stroomde ; dat T. Smit, na door Nordhof te zijn losgelaten, zijne moeder hevig bloedende op den grond heeft zien liggen en, terstond vermoedende , dat zij door den besch. (in wiens hand hij het mes gezien had) verwond was , dezen heeft vastgegrepen en tegen den muur geduwd , waarop de besch. op nieuw het mes heeft getrokken en gepoogd daarmede hem te steken, doch daarin is verhinderd door A. Smit, die hem het mes uil de hand wist te wringen; dat nog is verklaard door G. A. Nordhof, dat de weduwe Smit, toen er tusschen den besch. en haren zoon twist ontstaan was , zich daarin eenigermate heeft gemengd, immers de handen naar laatstgemelden heeft uitgestoken , als ook dat hij , na de plaats gehad hebbende verwonding , den besch. zijn leedwezen over hetgeen hij gedaan had , heeft hooren betuigen ; dat onderwijl de hulp van den heelmeester Tyan is ingeroepen , die , bij onderzoek , eene wonde ontdekte aan de achterzijde van het linkerbeen even boven de knieholte, door een scherp werktuig te weeg gebragt, en door gepaste middelen de bloeding heeft gestuit; dat is verklaard door A. Offenbeek bovengemeld , dat hij in den bedoelden «vond omstreeks een half uur buiten had vertoefd, toen hij op den weg den besch. ontmoette , die te kennen gaf , dat er iets gebeurd was , en dat hij naar Rotterdam ging , tevens hem in angstige stemming verzoekende, dat hij hem den volgenden morgen op den buitensingel eenige te Bergschenhoek achtergelatene kleederen zou brengen ; dat bij, ten huize van de weduwe Smit teruggekeerd, tot zijne verwondering heeft vernomen t dat deze vrouw, die toen reeds te bed gelegd was , eene ernstige wonde had bekomen, haar door den besch. toegebragl; dat hij daags daaraan wel heeft getracht aan het bovengemeld verzoek van den besch. te voldoen , doch dezen te vergeefs op den buitensingel heeft gewacht ; dat, niettegenstaande de tijdig aangebjagte heelkundige hulp , de lijderes, drie a vier uren na de plaats gehad hebbende verwonding , is bezweken ; dat op den 2 Augustus het lijk geregtelijk is geschouwd door den med. En wordt mitsdien A. Dupont door den proc.-gen. beschuldigd van, in den avond van den 1 Aug, 1851, in de gemeente Bergschenhoek de persoon van A. Ties , weduwe, van J. Smit, moedwillig met een mes eene wonde in het linkerdijbeen te hebben toegebragt, ten gevolge waarvan de verwonde weinige uren daarna is overleden ; en alzoo van moedwilligen doodslag. De heer adv.-gen. Mr. Gefken zal in deze zaak de functien van het Openb. Min. waarnemen : aan den besch. is als verdediger toearevopfri Hp l,ppr a. M. van Stipriaan Luiscius, M ARRONDISSEMENTS-REGTBANKEjN. ARRONDISSEMENTS-HEGTBAiMK TE ASSEN. Zitting van den 5 Maart 1849. Voorzitter , Mr. J. T. Iioman. üpzage van beklemde iiuur. — drentsch landregt. of altoosdurende beklemming. Zesjarige de II. Nienhuis, jq. eischer, tegen erven H. Nijmauting, gedaagden. De Regtbank enz. , Overwegende, dat, bij exploit van den 28 Dec. 1847, den 31 dier maand te Assen geregistreerd , de eischeresse , als eigenaresse van zoodanige beklemde landerijen, als behooren lot, en mede uitmaken de boerenplaats , van ouds de Eikenplaats genaamd, gelegen te Weerdingen onder Emmen, waarop de behuizinge is staande van H. N ij man tin g , die als beklemd meijer van voorzegde plaats, waaronder echter de ongescheideneen mandeelige veenen en het boerhout en slagen aan de auteuren van de eischeresse in vollen eigendom is verbleven , bij de eischeresse bekend is , aan de gedaagden heeft opgezegd de gemelde beklemde landerijen , waarvan de beklemming is geconstitueerd bij stokleggings-brief van den 26 Mei 1801 doende die landerijen eene op Nov. verschijnende vaste huur van f 80 ' terwijl daarvan alle zes jaren geschenk werd betaald; O. , dat aan die opzage niet voldaan zijnde , de eischeresse voor deze Reglbank heeft gebragt den eisch, vermeld io de bij dit vonnis behoorende conclusie; O., dat de eischeresse tot staving van den eisch aanvoert: 1°. dat zij is eigenaresse in voege vermeld; 2°. dat H. Nijmanting als beklemd meijer bij de eischeresse te boek staat; en 3o. dat aan de gedaagden de opzage is gedaan ; O.y dat de gedaagden tegen den eisch bij hun antwoord, beleekend bij exploit van den 23 Oct. 1848, den 25 daaraanvolgende te Assen geregistreerd, hebben aangevoerd: dat de eischeresse is gehuwd onder het beslaan van het Wetboek Napoleon en zonder huwelijks-voorwaarden, gevolglijk niet bevoegd is de actie in testellen; dat de erfgenamen als zoodanig niet ter zake van de plaats of het erf, waarover geschil wordt opgeworpen, zijn actionnabel ; dat het erf behoort in eigendom aan de erven G. Nijmanting , maar dal wel op dat erf gevestigd is eene grondrente , doch welke grondrente afkoopbaar is, doch niet opzegbaar; dat in allen gevalle de eischeresse onbevoegd is het erf op te vragen , zoo als zij doet tegen de erfgenamen; O.y dat het als tusschen partijen buiten geschil kan worden beschouwd , dat de eischeresse onder het Wetboek Napoleon met haren opgemeMen man zonder huwelijks-voorwaarden is gehuwd, alsmede dat zij in de regten is opgevolgd aan H. lleres en L. Vos , die , blijkens stokleggings-brief van den 26 Mei 1801 , voor den toen maligen schullus van Emmen, Odoorn en Ro/.ewinkel opgerigt , hebben verkocht hel regt van beklemming van een gedeelte van de EIkenplaats te Weerdingen , en die dus den eigendom van het in beklemming verkochte of, met andere woorden , van het beklemd verhuurde hebben behouden ; O., dat derhalve de eischeresse als eigenaresse van het beklemd verhuurde moet worden beschouwd, met uitsluiting van haren man; O. , dat de eischeresse met de gedaagden verlangt te hebben uitgemaakt, of deze nog langer het regt van beklemming hebben op het onder beklemming verkochte gedeelte van de voormelde plaats ; O., dat mitsdien de onderwerpelijke regts?ordering teregt door de eischeresse , gesterkt door haren man , is ingesteld ; O. verder, dat, volgens den voormelden stokleggings-brief, de eigendom van het opgevorderde niet is overgegaan op de koopers der beklemming , en hier dus niet gedacht kan worden aan gevestigde grondrente ; O. voorts , dat de koopers der beklemming zijn geweest R. Wesselink en T. Mulders , ehelieden te Weerdingen ; dat deze T. Mulders , na den dood van haren genoemden man, in het huwelijk is getreden met H. Nijmanting, en dat de eischeresse hare vordering heeft gerigt tegen de erfgenamen naar de wet van gezegden Nijmanting, als zijnde deze Nijmanting als beklemde meijer bij haar eischeresse geboekt ; p., dat, zoo als bij partijen buiten geschil is, T. Mulders is overleden vóór haren man H. Nijmanting; dat, volgens het beweren van de gedaagden, het opgevorderde erf heeft behoord tot de huwelijks-gemeenschap van H. Nijn;anting en T. Mulders; dat, volgens dit beweren, kan worden aangenomen , dat de eischeresse niet ten onregte stelt, dat H. Nijmanting bij haar ls meijer is geboekt; O. verder, dat, naar luid van den genoemden stoldeggings brief, II. Heres en L.
11,671
MMKB10:000604002:mpeg21_12
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,851
Militaire spectator; tijdschrift voor het Nederlandsche leger, 1851, 01-02-1851
null
Dutch
Spoken
7,957
13,735
Aangenaam was het dus voor mij, eene authentieke copij van het verhaal van dezen strooptogt, door den baron van Grovestins zeiven ingezonden, en door de zorg van den heer F. A. van Rappard voor de vergetelheid bewaard, in de Bibliotheek van bet Departement van Oorlog aan te treffen. Van deze zend ik u, met toestemming van Z. Exc. den Minister van Oorlog, een afschrift ter plaatsing in uw tijdschrift, ten einde dit wapenfeit meer bekend te doen worden, en als authentiek stuk, van den bevelhebber zeiven afkomstig , tot rectificatie te dienen nopens eenige bijzonderheden, welke aan den schrijver van een zeer goed opgesteld relaas, in een van de vroegere Almanakken der Militaire Akademie, onbekend schijnen geweest te zijn. De stijl en spelling is die van het journaal, ofschoon eenige te onduidelijk geschreven woorden verbeterd zijn. "s Ilagc 1 November 1850. G. van der i^ptten, Ritmeester. Relatim, ou Journal de la Course par la Champagne, sous Ie GénéralMajor F. de Grovestins, depuis Ie 10 jusqu'au 17 de Juin 1712. Daté t3 I. ... Ree. \ 8 j 1712" Monsieur! Les troupes que le prince de Savoye a bien voulu me confier, aiant élé ramenées en lieu de sürelé, j'ay cru de mon devoir, de vous en faire part et de me donner en mesme temps 1'honneur de vous envoier une espèce de relation, ou pour mieux dire, la route que nous avons prise, el heureusement poursuivie sans avoir veu ce qu'on peut appelier ennemi. Vous jngerez bien Monsieur, que ce chemin n a pu se faire sans perte de 3. D. N°. 6. chevaux, aussi en avons nous laissés derrière, i compris ceux des housards, 225, dont un tiers est crèvé et le resle pris par les paysans, a quoy le vin, dont toutes les caves étoient remplies, a donné lieu. Nos cavalliers ont fait beaucoup de butin, qu'ils ont vendu a fort petit prix, mais comme il s'en rencontre toujours qaelques uns plus sages que les autres, il i en a plusieurs qui s'en trouveront bien pour longtemps. Permetté moy Monsieur 1'honneur que je me donne, de me recommander a vostre souvenir, el de vous témoigner que j'ay celui d'estre avec la plus parfaile vénération. Monsieur, Vostre très-humble et tres obéissan serviteur (signê) F. D. Grovenstins. Aix Ia Chapelle le 15 de Juillet 1712. Afgeschreven naar het origineel, geheel eigenhandig door den generaal van Grovenstins geschreven, geadresseerd aan den griffier van Hun Hoog Mogende, en berustende in het archief van hel rijk, bepaaldelijk in den Lias, genaamd: loopende. Aix la Chapelle, le 15 de Juillet 1712. Le prince de Savoie aiant approuvé le projet de course, que j'ai eu 1'honneur de lui présenter, et les troupes pour 1'cxéculion s'étant trouvées au rendez vous, je sorlis du camp le 10 a six heures du soir, et nous fimes la nuit suivantc assez de diligence, pour atteindre 1'Oise, 1'onze, a la pointe du jour, a une lieuc et demi 2 au dessus de Guize. Au village nommé Marli, de 1'autre cóté de cette rivière, je détachais 100 dragons et 200 liousars, sous les ordres du colonel, pour aller par Creci, dans la gouvernance de Laon, enlever autanl d'ótages qu'il seroit possible, et me rejoindre le lendemain de bonne lieure a Neuchatel, par Nostre Dame de Liesse el aulres bourgs. Je pris en mesme temps ma marche vers Vervins, ou j'arrivay a 8 heures du matin. Les bourgeois de ce bourg, assez bien muré, (irent semblant de se vouloir défendre, mais ayant vu mettre pied a terre a nos dragons, ils se soumirent et donnèrent des ótages. Lorsque j'arrivais a une demi lieue de cette place, j'entendis plusieurs coups de canon, qui me donnèrent lieu de croire, que les ennemis, informcs de ma marche, allaient incessamant envoyer du monde a mes trousses. De Vervins je marchai vers une riche abbaie, nommée le Val S'. Pierre, d'oü je poussay j'usqu'a la Cense des Grouselles, a sept Jieues de Rheims. Cbemin faisant entre 1'abaie et la Cense nous rencontrames le détachement sorti le matin. Le colonel des housars me rapporta, que ceux de Créci, n'ayant pas voulu se soumettre, et les bourgeois ayant mème fait feu sur son avantgarde, il i étoit entré de force, après quelque résislance , et que Ie bourg avait été pillé el briilé. Après quelques heures de repos, nous poursuivimes noslre marche vers Neuchatel sur Aine. En chemin je détachay le major Villemsdorf, avec 200 dragons, vers le gué de Gernicour, afin que, passant la rivière a eet endroit, qui n'estait pas gardé, il put prendre par derrière, ceux qui auraient voulu nous empècher de lapasser a Neuchatel, oü il i avoit quelque monde, qui abandonnèrent le poste a nolre approche. Ce fut de Neuchatel, que j'eus le 12, a huit heures du matin, 1'honneur d'écrire a monsieur de Vegelijn, que mon dessein esloit d'aller a S'. Thiery, mais un moment après, avoir expédié mon exprès, j'appris par un homme que j'avais dans Rheims, qu'il estoit entré un regiment de Dragons dans cette place, destiné pour 1'Allemagne par Saer Louis. Je crus que je ne devais me laisser prévenir par ce regiment, lequel, s'il avoit gagné quelques heures de marche sur moy, m'aurail embarassé, quand il n'aurait fait autre chose que de rompre par ci par la les ponts, ou de se jetter dans S'. Menehoult, place par laquelle j'avois résolu de passer, pour tomber ensuite sur un des chemins Royaux, qui traversent la Loraine. Je me contantay de passer la Suepe, que je cotoiay j'usques a sa source, et je logeais la nuit dans le bourg, qui donne le nom a ce ruisseau. Nous nous remimes a cheval le 15 a la pointe du jour, pour Sl. Menehoult. En chemin j'appris que le regiment de Dragons, dont j'ai déja fait mention, s'estoit jetté du coté de Chalons; on me dit aussi que plusieurs détachements étaient sorlis de I'armée de Mr. de Villars, et que Ie corps le plus considérable, m'attendait sur la Meuse, du cóté du pais de Luxembourg. Ceux deS'. Menehoult ne voulurent point me donner des ótages, qu'après beaucoup de menaces et de bonnes paroles, et eer- tainement, plus de 1200 bourgeois ou paisans, hicn armés, refugiés dans cetle place, assez bonne pour soutenir un coup de main, auroit pu me donner de 1'occupation et m'obliger de sacrifier quelque monde, s'ils avoient voulu se défendre, et ceci d'aulant plus, qu'il i a une espèce de citadelle, munie de plusieurs pièces de canon, qui domine entièrement; mais, comme je 1'ai déja dit, les bonnes paroles, aussi bien que les menaces, leur firent mettre les armes bas, et nous firent surmonter, au passage de la Saeve prés, la plus grande difficulté, que j'avois prévu dans toute la course. Ce pas franchi, nous passames la Meuse a S'. Mi hel el la Moselle a Pont-a-Mousson. Le dessein étoit de passer la rivière de Sille, a une lieue de Mets, mais les pluies continuelles, quil avoit fait en ce pais, avoit dut déborder ce ruisseau, ce qui nous obligea le remonter j'usqu'a Nomini, et nous campames ce soir, savoir le 15, a une lieue de la. Ce contrelems nous fit perdre prés de 24 heures, el donna le tems aux paisans, de se sauver dans la ville et dans les bois. Le lendemain, a 9 heures du matin, nous nous trouvames aux portes de Mets. Le premier soin que j'eus fut d'écrire a Monsieur le Marquis de Refuge , qui cornmande dans cette place, et au subdelegué de monsieur 1'Intendant. Je leur dit, dansles termes le plus honnètes, que mes ordres portoient entre autres, de soumettre a Ia conlribution le plat pais de 1'évéché; que j'avois appris que les défenses, qu'il avoit faites, avoient empeché, j'usques ici, les habitans d'accorder; que j'espérois qu'il voudroit bien, voyant une force supérieure dans le pais, permettre qu'on m'envoya des étages, pour prévenir par la les malheurs, que leur refus atlireroit infailliblement sur un peuple, qui ne leur devoit, pas étre indifferent, etc., etc. Ces messieurs me répondirent, que 1 ordre du Roy porloit, qu'ils ne conlribuassent point, et qu'ils i tiendroient les mains. Qu au reste ils attendoient si bonne compagnie, que je n'aurois guére le tems, d'exéculcr mes ordres, et que, de quel cöté que je voulussc faire ma retraite, je trouverois a qui parler. J'avoue que ces menaces, hors de saison m'outrèrent, et je crus, que je devois, pour ne pas passer pour dupe, faire voir par un échantillon, ce que nous étions en état de faire. J'ordonnai donc, sur le champ, qu'on mit le feu aux villages les plus voisins de Mets, ce qui fut exécuté si promptcment, qu'en moins de trois heures, prés de 40 chateaux ou vilages furent reduits en cendre. Ce spectacle a la vérité me lit de la peine, mais, comme je 1'ai déja dit, je me crus d'autant plus obligé den user ainsi, que le génie Fraucois, n'auroit pas manqué, après ces menaces, d'imputer a faiblesse, la pitié, que j'aurois pu avoir pour ce pauvre peuple. Ce qu'il i a de remarquable, c'est que, malgré ce dégat, personne ne vint pour se soumettre; deux dames seulement m'envoyerent leurs laquais, pour me recommander leurs maisons, auxquelles j'accorday volontiers des sauvegardes. J appris que Monsieur de Coigm , estoil arrivé aux environs de Verdun, et que r presque loutes les compagnies franches, qui sont en assez grand nombre, el qui bornent ordinairement la Moselle el la Sare, avoitdonné dans 1'erreur du vulgaire, qui croyoil que je n'avois d'autre retraite, que celle du pais de Luxembourg. Je crus que je ne devois pas leur donner le temps de se détromper, c'est pourqu'oy je décampay des environs de Metz, le 16 vers les 8 heures du soir, et le 17, ii la mème heure, nous eumes, Dieu soit loué, passé la Sare, a une demi lieue au dessus de Morsig. De la Sare nous avons continué nostre retraite, a petites journées jusque ici, cotoyés par quantité de partis, qui ne nous ont fait aucun mal, quoi quils se disent quelques fois assez fort, pour nous altaquer dans nos quartiers. Aussi les précautions que nous avons esté obligés de prendre, dans un pais entrèmement difficile, ont beaucoup fatigué les troupes, aux quelles j'espère donner quelques jours jle repos prés de Mastricht, pour les mettre en eslat, de pouvoir servir a leur retour a l'armée. Je ne puis assez me louer des officiers du détacbement, qui ont soulenu avec une bonne volonté a 1'épreuve de tout les fatigues extraordinaires de celle longue et pénible course. Nous avons eu quantité d'ótages de toute espèce, dont un grand nombre sont échappés, les uns par l impossibilité qu'il i avoit de nous suivre, les aulres par la négligence de ceux qui devoienl avoir soin de les garder. II en resle encore aux environ de 95, que j'ai envoyé a Traerbag. (signé) df. Grovenstins. Wij laten hier volgen, eene, van den generaal Grovenstins afkomstige lijst van de zamenstelling van het korps. Le général major Baron de Grovestins. Bregardier Glinstra. Major de Brigade Fitsserhage. Lieut. Gen1. Mosrerger , plusieurs volontaires el quatre guides. 300 Hussars du régiment de Colowits et Splui, commandés par un L't. Colonel. Officiers a proportion. 100 Dragons d'Audignie, commandés par le capitaine Sormont. 200 Dragons des gardes, commandés par le major Willemsdorf. 150 Dragons de Dopff, commandés par le L'. Colonel La Houts. 120 Dragons de Smeltaux, commandés par L'. Colonel Dremer et Beumer. 160 Dragons des Hessois, commandés par un L'. Colonel. 150 Carabiniers d'Albemarle, commandés par le major de Park. 200 Cavaliers de Groveslins, commandés par le Ll. Colonel Zevenaer et le Major Grovestins. 100 Cavaliers de Glinstra, commandés par le Major Viersen. 100 Cavaliers des gardes d'Orange, commandés par Ie colonel Coenders. 100 Dragons, ou tout le regement Franc, commandé par le Col'. Colyn Lamdert, L'. Colonel La Gras et Major Hallain. 20 hommes a cheval, commandés par Stoussé. cn tout 1700 chevaux, outre les officiers, qu'il esl encore. 4 Colonels. 5 L'. Colonels. 6 Majors. 56 Capitffines. 40 Lieutenanls. 40 Cornettes. 2 guides. 1855 Total. Saus compler les valeis des officiers, et 70 a 80 hommes a pied, de la compagnie Franche, que le commandant renvoyoit aussi-lót que le corps avoit passé la rivière 1'Oise. OVER DE GllONDBEGIIVSELEIV VAN aas ©aïsa&aa©® EN J) E TAKTIEK DER KAVALLERIE. VOORWOORD. Zal de kavallerie ooit vastbepaalde, naar de behoefte en den vooruitgang des lijds gewijzigde reglementen bekomen? — Ziedaar eene vraag die ieder kavallerieofficier met de warmste belangstelling doet; immers sedert 1815 hebben wij nog het Provisioneel Reglement, hoewel dat reeds in 1859 van onwaarde werd verklaard, zonder dat men iets in de plaats stelde, behalve de Pelotons-school (eene vertaling uit het Fransche Reglement van 6 December 1829), welke de meeste beginselen der eskadronsschool van het nog in gebruik zijnde reglement omverstoot, en alzoo tegenstrijdige beginselen in werking brengt, waaruit natuurlijk moeijelijkheden ontslaan, die nog vermeerderd worden door de verschillende wijze van toepassing en uitvoering, welke deze staal van zaken onvermijdelijk ten gevolge heeft. Het is een vrij algemeen thema van de meeste schrijvers, als zij zich tot de behandeling van hun onderwerp zetten, klaagliederen aan te heffen, dat er nog niets bevredigends geschreven is over de stof hunner overdenkingen ; wilde men hen gelooven, dan zou men in een chaos hebben verkeerd, tot zij — nieuwe scheppers, — te voorschijn gekomen zijn om hel licht over de duisternis te doen schijnen. Wel is waar doet ieder lezer spoedig regt aan deze nieuwe profeten, die het verledene alle verdiensten ontzeggen, schoon dat verledene ons toch gemaakt heelt wal wij zijn, en, bij 't gemis aan bronnen, met zoo vele moeijelijkheden te kampen heeft gehad; terwijl deze eeuw rijk is door al wat vroeger beproefd, geoefend en geschreven is. Wij voor ons achten dat verledene, dat ons zijne ondervinding heeft nagelaten, wij achten het hoog; wij brengen het onze hulde toe, daar het ons de baan tot vooruitgang geopend heeft. Veel, en veel goeds is over de taktiek geschreven, maar toch zal ieder nadenkend kavallerist met ons erkennen, dat de stof nog niet uitgeput is, en het kan daarom nuttig zijn, de grondbeginselen van de élementaire taktiek der kavallerie nog eens nader te beschouwen, ten einde door de duidelijke uiteenzetting, verklaring en de bewijzen van de algemeene beginselen van onderrigt en taktiek, die den grondslag van elk exercilie-reglement voor de kavallerie moeten uitmaken, de zoozeer uiteenloopende wijze van beschouwen en toepassen zoo veler uitmuntende officieren, welke onze kavallerie nog in zoo groot getal bezit, overeen te brengen. Deze beginselen, op eene eenvormige wijze begrepen en doeltreffend — niet naar de letter, maar naar hun geest — toegepast, kunnen minder goede reglementen nog goede uitkomsten doen verkrijgen. — Dal de geest van vooruitgang en verbetering besta, dat hij worde aangemoedigd, wij hechten er ten volle ons zegel aan ; want eene verlichte toepassing zal altijd iets te verbeteren vinden ; maar men geve slechts niet toe aan dien geest van willekeurige verandering, die heel wal anders is, en in dit geval noodlotlig moet werken ; want een nieuw stelsel, hoe aanlok¬ kend ook, levert in de toepassing altijd moeijelijkheden op om op te lossen, zoodal beproefde mannen zich niet in zoodanig voetspoor werpen, zonder voöral de nood zakelijkheid te hebben erkend, en van de voldoende en welverzekerde voordeelen overtuigd te zijn. De man, dat eerste en onmisbaar bestanddeel van alle soort van troepen, biedt, in zijn maaksel beschouwd, vier zijden aan, die aan den troep noodwendig den regthoekigen vorm, meer of minder uitgebreid, moet geven: de ruit of hoek, behoorende tol de kindschheid der kunst, heeft geen' vermoedelijken kans van toepassing meer. En wat nu de bewegingen, wat den marsch betreft, daar de man zich niet dan regtuil of cirkelvormig kan bewegen, vooruil, regts, links en achterwaarts, zoo zal ook een troep geen andere beweging kunnen verrigten; en daar de eenheid van een Iroep, zamengesteld uit bestanddeelen van verschillend maaksel en bewegingen, is en niel anders zijn kan, dan de som van eenvormige en regelmatige bewegingen, verkregen door een goed élémentair onderrigt, zoo volgt hieruit, dat de man, 'tzij infanterist, ruiler of remonlpaard, altoos afzonderlijk zal moeien onderrigt worden, alvorens lot eenen troep le kunnen worden vereenigd, en dat men bij de kavallerie, gelijk als met de afzonderlijke ruiters is begonnen, de opklimming moet voortzeilen in de-fronten, met tweeën, met vieren, met pelotons, met halve eskadrons (1), met eskadrons, tot aan de gedeployecrde linie. Deze grondbeginselen (1) Deze benaming voorkomt allen twijfel, en komt ons beter voor, dan de benaming divisie. zijn onomsloolelijk, en geen exercitie-reglement voor de kavallerie kan daarvan afwijken. Het zijn deze beginselen, die grondslagen , welke wij ons voornemen nader te verklaren. Wij zullen ons binnen den bescheiden kring van den instructeur houden, een kring die niet zoo beperkt is als men wel vooronderstelt, wanneer men de uitgestrektheid daarvan beschouwt. Wij wenschten te bewijzen, dat de Bohan goede gronden had om te zeggen, met betrekking tot de manoeuvres: dat «de taktiek «eene wetenschap is van berekening, «naauwkeurigheid en verklaring, die alleen «kan berekend worden met den passer in «de hand, en waarvan de vraagstukken op «het papier moeten zijn opgelost, alvorens «op het terrein te kunnen uitgevoerd «worden.» Mogt deze stelling al wat te uitsluitend schijnen, zij is, wal betreft het onderrigt en de beweging der troepen, niettemin waar; want om bewegingen van welken aard ook te verrigten, moeten die bewegingen eerst mogelijk zijn, en de taktiek bewijst er de mogelijkheid of onmogelijkheid van. Een voorbeeld kan dit nader toelichten: indien de kolonneu met afstanden, gedurende den marsch geen afstanden aan hun front gelijk behielden, van guide tot guide, of van spil lot spil, 't geen op hetzelfde neèrkomt, zoo zou de formatie op hare flanken onmogelijk of onregelmatig zijn; want, waren de afstanden minder dan de fronten, dan zal de afdeeling niet in haar geheel in linie kunnen komen, uithoofde 't gebrek aan plaats; en, waren de af¬ standen grooter, dan zullen er na de inzwenking openingen tusschen de pelotons zijn, hetgeen de orde van balaille zou verzwakken. Hoewel deze stelling vast staal, wil men daarmede toch niet zeggen, dat de bewegingen der kavallerie — het wapen dat zich bijzonder door zijne snelheid moei onderscheiden — bovenmate stipl moeten afgemeten worden ; men wil er mede zeggen, dat deevolutiën, zelfs der kavallerie, hoe snel ook overigens, op de wiskundige zekerheid moeien gegrond zijn; want, ware het niet zoo, dan zouden de bewegingen onmogelijk of gebrekkig zijn, zoo als het hierboven gegeven voorbeeld bewezen heeft. Juist omdat de bewegingen der kavallerie zeer snel, omdat de paarden moeijelijk te besturen zijn, omdat de wanorde gemakkeiijker plaats heeft en grootere nadeelen te weeg brengt, dan bij een ander wapen (hoewel zelfs de snelste gangen hunne betrekkelijke kalmte hebben), juisl daarom moet men alles aanwenden om dit te voorkomen. — Doch wat zouden wij verder bij deze, sedert lang erkende waarheid blijven stilstaan ; de platen, onze evolutiën voorstellende, geven ons immers er een duidelijk beeld van, en zijn voorzien van eene schaal, om de afstanden te berekenen welke de verschillende aldeelingen te doorloopen hebben, van de plaats waar zij staan vóór de evolutie, tot die welke zij bezetlen moeten. liet is ten slotte niet minder blijkbaar, dat de taktiek eene wetenschap van verklaring is; immers, geeft men zich de noodige moeite om de evolutiën op de platen te verklaren, even gelijk men mei cene wiskundige figuur doel, zoo zal men weldra door de vorderingen van het onderrigt, ontwaren, dat deze leerwijze de beste resultaten oplevert. Bij de indeeling van ons werk hebben wij getracht de onderwerpen zoodanig te verdeden, dat de meeste eenvoudigheid en duidelijkheid er door verkregen wordt; 't welk te noodzakelijker is voor kavallerieofficieren, wier werkzaamheden, zoowel in het garnizoen als in oorlog, zoo geheel actief zijn. December 1850. Een Oud- Huzaren-Officier. I'. HOOFDSTUK. Over liet onderrigt in hel algemeen. Een stelsel van onderrigt moet geschikt wezen om op eene groole schaal te worden toegepast; het moet berekend zijn naar den aard en de volmaakte kennis der militaire bestanddeelen, waarop het zal werken, en op den lijd dien de ruiters in dienst staan. De gang en de grondbeginselen vau het onderrigt der troepen moeten zoo eenvoudig mogelijk zijn. Nimmer moet hel einddoel, de oorlog, uit liet oog verloren worden; daartoe moeten alle middelen strekken. Alle in tijd van vrede verrigtte exercitiën moeten volmaakt overeenstemmen met de verschillende omstandigheden van het slagveld. Een troep kan dan alleen goed onderrigt geacht worden, als hij in staal is volkomen alle dienstverrigtingen te vervullen, die bij het gebruik er van in den oorlog kunnen voorkomen. Het onderrigt — waardoor verstaan wordt de kunst om te onderrigten, even als het woord kommando, in zekeren zin genomen, de kunst beteekent om te kommanderen — wordt in het algemeen gehouden voor eene gedeeltelijke wiskundige en conventionele weienschap (Science miparlie exacte et convcntionelle); evenwel schijnt zij voornamelijk bespiegelend te zijn. De theorie staat tot het onderrigt als de re dekunst tot de welsprekendheid; zoowel bij bet een als bij het ander is het voorschrift rekbaar, en het zou gemis aan gezond versland aanduiden, als men het voorschrift even als eene algebraïsche formule wilde toepassen. Vrij mag het gezegd worden lot al wie een juist oordeel heeft en over de zaken nadenkt: het onderrigt is voornamelijk eene wetenschap van verklaring, opmerking en smaak. Waar, wat is hiervan aan den anderen kant het gevolg ? Daar de voornaamste eigenschappen van den Instructeur niet bepaald kunnen omschreven worden, zoo valt het ieder gemakkelijk zich die toe te kennen, 't Behoeft niet le worden gezegd, tot welke misvattingen de menschelijke onkunde en verwaandheid leiden; en daarom verwondere men zich niet te veel, zoo de weten- i schappelijk gevormde Instructeurs nog tegenwoordig in de verschillende trappen van de regiments-hierarchie, bij minder gevormden , een gevoel van onderdrukte wangunst opwekken. Is het noodig hierbij te voegen, dat er onder deze instructeurs velen zijn wier leven een gedurige strijd is, en die treurig hunne gezondheid verslijten, door dagelijks den noodlottigen rotssteen te wentelen? Billijkerwijs mag het gezegd worden, dat de instelling voor i!e wetenschappelijke vorming van instructeurs, zoo nuttig voor het tegenwoordige en zoo vruchtbaar voor de toekomst, eene krachtige ondersteuning noodig heeft. Ieder evenwel het regt willende laten wedervaren wat hem toekomt, bekennen wij dat niet alle instructeurs hetzelfde denken nopens den inwendigen rijkdom , welke de oppervlakte die zij vormen bedekt. Eenigen zich uitsluitend aan de letter van het reglement houdende, overladen het met eene menigte kleingeestige en nuttelooze verklaringen; anderen , hoewel minder in getal, spelen de rol van ongeloovigen, betwisten de bestbewezene grondbeginselen, en doen, bij gebrek aan gezonde redenen, de reglementen en voorschriften eenen armzaligen oorlog van spitsvindigheden aan. Beide deze klippen moeten vermeden worden. Het is eene opmerkenswaardige en nuttige waarheid: «Zonder methode (leer« w ij z e) is geen onderrigt mogelijk.» De waarde daarvan wordt echter misschien niet genoeg algemeen erkend. Men denke hierbij evenwel niet aan eene onvoorwaardelijke, onveranderlijke methode. Het ei¬ genaardige van den waren instructeur bestaat niet zoozeer in de opvolging"van deze of gene leerwijze; maar wel daarin dat hij het ware methodische zintuig bezit. Evenmin als het solmiseren den zanger het muzijkaal zintuig kan geven, kan ook het reglement den instructeur het methodisch zintuig verschaffen. Er is hier dus geen spraak van eene geschrevene, met moeite bewerkte methode. Het woord methode moet in eenen algemeenen zin worden opgevat, welke zich het beste hierdoor laat verklaren: «dat men altijd van het «eenvoudige lot het zamengestelde moet «overgaan.» Indien men nu, van het eerstbeginnend onderrigt uitgaande, dit grondbeginsel beproeft te ontleden, dan vindt men daarin verscheidene hoofdverdeelingen, te weten: 1°. Opklimming in het getal en toenemende uitbreiding in de fronten. 2°. Opklimming in de strekking. 3°. Opklimming in de snelheid. 4°. Opklimming in de orde der bewegingen, te beginnen met den afzonderlijken ruiter, en opvolgend met ieder der onderafdeelingen, welke de zamenstelling van het regements-stelsel daarstellcn, naarmate dat zij geformeerd zijn. Bij het gebruik der kavallerie vindt men drie geheel afzonderlijke wijzen : 1°. Den afzonderlijken ruiter. 2°. De kolonne. 5a. De linie van bataille. Het in werking brengen van deze drie orden berust op het beginsel dat zij onderling gemeen hebben; de beweging. De kunst van den krijgskundigen bestaat dus 2 daarin, om volgens de gegeven omstandigheid en op de voordeeligsle wijze te doen bewegen: 1». De afzonderlijke ruiters. 2°. De kolonnen. 3°. De liniën van bataille. Strikt genomen kan men aannemen, dat er eigentlijk slechts ééne normale beweging beslaat, namelijk: die vóór het 1'ronl of regt vooruit verrigt wordt; maar men is verpligt er eene tweede bij te voegen, schoon die slechts eene overgangsbeweging is, en dient, om, hetzij stilstaande , hetzij in beweging, de strekking van het front te veranderen. Derhalve zijn de twee voornaamste grondslagen van de taktiek voor den afzonderlijken ruiter, de kolonne en de linie van bataille: de marsch regtuü en de zwenking. Dit eenmaal vastgesteld, beschouwt men in de eerste plaats den afzonderlijken ruiter, merkt zijne rijkunstigc zamenstelling op, gaat zijne natuurlijke strekking na, berekent zijne voortdrijvingskracht, en bepaalt zijn' werkkring bij een doelmatig gebruik. Het resultaat hiervan opgemaakt hebbende, gaat men achtervolgens over tol de ontledende beschouwing van de kolonne en linie van bataille; en vergelijkt men daarna de drie verkregene uitkomsten onderling, zoo moet men deze zoo al geene volmaakte gelijkheid, ten minste eene groole overeenkomst toekennen. Een vrij naauwkeurig resumé hiervan, en tevens van het voorgestelde systema, is in de volgende woorden vervat: «Even als het front van «den enkelen man zijne sterkste zijde is, «en zijne flanken en rug zijne zwakste «zijden zijn, evenzoo is het front eener «kolonne of linie van bataille hare sterkste «zijde, en zijn hare flanken, en vooral «haar rug, hare zwakste zijden; der«halve moet hij, die de sterkste zijde van «den enkelen man wèl kent, evenzoo «bij vergelijking ook die van eenen troep «kennen, hoe talrijk die ook wezen mo«ge.» Bij de leiding der troepen doen zich twee verschillende punten van beschouwing voor, het een ligchamelijk (materieel), het ander zedelijk. Het ligchamelijke gedeelte van het kommando bevat al de dagelijksche zorgen, die ten doel hebben de instandhouding der manschappen, paarden en andere benoodigdheden van kleeding, paardentuig, wapening enz. Het zedelijk gedeelte van het kommando bevat de krijgstucht en het onderrigt. De krijgstucht is geene wetenschap, zij is eene bepaalde daad, een overeengekomen militair kontrakt, waarvan de grondslagen bij de wet zijn vastgesteld, en dat berust op de kennis van ieders wederzijdsche pligten en regten. Het onderrigt beteekent, in militairen zin, tegelijk dekennis en beoefening van de verschillende verrigtiugen en pligten, door den ruiter te volbrengen, zoowel in den oorlog op de marschen, als op het exercitieveld. Slaat men het inwendige leven bij de korpsen in al zijne omstandigheden gade, dan ontwaart men, dat overal waar het de verzorging en het onderhoud der zameustellende deelen van het regiment geldt, ieder rad in het regimentsraderwerk onmiddellijk zijn aandeel van werking en toezigt, zooveel als in zijn' kring gevor1 derd wordt, uitoefent. Geldt het de handhaving van de krijgstucht, ook daar heerscht dezelfde evenredige zamenwerking, dezelfde eenheid van krachtsaanwending, ter verkrijging van het algemeen en gezamenllijk doel. Om zoowel het een, als het ander doel te bereiken worden telkens, wanneer de werving hare jaarlijksche schatting bij liet regiment heeft opgebragt, deze nieuwe bestanddeelen onmiddellijk stelselmatig verspreid, en als het ware onder de oude bestanddeelen vermengd, ten einde des te spoediger en inniger van de bestaande regels doordrongen te worden. Deze zamensmelting heeft onopgemerkt plaats; zij is meer het gevolg van de gewoonte en het voorbeeld, dan van een eigenlijk onderrigt. Maar het is niet genoeg dat het nieuwe bestanddeel zich naar de gezamentlijke wet leert schikken; het is niet genoeg dat het zich in stand houde, men moet het voor zijn doel voorbereiden, het leeren leven en voor den oorlog geschikt maken. Wat baat hel inderdaad of het paard in goeden staal is, zoo zijn ruiter het niet weet te berijden ? Wat baat hel of de soldaat gekleed en aan de krijgstucht gewend geworden is, indien het gebruik zijner wapens hem vreemd is? Tot dus verre heeft men slechts den ongcoefcnden man tot soldaat gevormd; thans is hel de militaire ruiter die moet gevormd worden. In dit nieuwe tijdperk van hel regimentsleven wordt niet alleen gewoonte en voorbeeld, maar vooral onderrigt vereischt. In plaats van hel nieuwe bestanddeel (de rekruten) le verdeelen en de punten van aanraking met het oud te vermenigvuldigen, wordt het nieuwe beslanddeel stelselmatig door bijzondere appèls gescheiden, en op bepaalde tijden afzonderlijk geoefend. Hier heeft de jonge soldaat niet meer, zoo als bij de inwendige dienst, onder het oog en om hem heen den eenvoudigen werkkring van de algemeene en onveranderlijk voorgeschrevene reglementen. Hij behoeft thans eene reeks van verklaringen, behoorlijk voorgedragen en begrepen, dat is te zeggen: eene bijzondere oefening om behoorlijk le worden ingewijd. Later, wanneer zijn onderrigt voltooid is, zai de gewone uitwerking der kaders vol doende zijn om zijn onderrigt op de vereischte hoogte te houden; maar tot zoo lang moet hij door eene bijzondere handelwijs worden opgeleid. Uit dien hoofde werd men van-zelve cr toe gebragt om de mannen te raadplegen die door hunne bekwaamheid en doorzigt de meeste geschiktheid hadden om een' zooveel omvaltenden en moeijelijken leertijd tot eene goede uitkomst te brengen ; maar naarmate de militaire wetenschap zich volmaakte , moest hare behandeling ook door eene menigte ingewikkelde moeijelijkheden bezwaard worden. Toen werd bij den instructeur de natuurlijke aanleg onvoldoende; ^voorbereidende studiën en verkregene kunde waren hem thans noodig; in één woord: eene bepaald tot het doel gerigte opleiding. Eindelijk, toen deze opleiding langzamerhand zoodanige uitbreiding had verkregen, dat zij in het regimentsleven geen plaats meer kon vinden, deed zich eene gebiedende vraag op: Moest men ieder korps kavallerie met eene kostbare instelling begiftigen, ol moest men den natuurlijken voortgang van de weienschap stuiten? Die vraag was gewigtig, de eer van het land was er inede gemoeid; zij werd echter gelukkig opgelost door het daarstellen eener school; en deze eerste oplossing van het vraagstuk kenleekent een nieuw en verbeterd tijdperk. Het leger is zonder twijfel een der eerste zamengeslelde ligchamen van den Staat, en — daargelaten deszelfs bijzondere werkkring — op straf van zijne achting en 't vertrouwen op hetzelve te verliezen, moet het zich op eene verstandelijke hoogte houden, waardig hel maatschappelijk standpunt dat het bekleedt. I. De troepen onderrigten bestaat daarin dal men hun de kennis en de gewoonte der bewegingen mededeelt, die zij later moeten ten uitvoer brengen ; derhalve zijn hel de bewegingen die men in den oorlog verrigt, welke den grondslag der oefeningen in tijd van vrede moeten uitmaken. Als er eene volmaakte overeenstemming tusschen de voorbereiding en hel doel bestaat, als men alleen die bewegingen opneemt, welke tegenover den vijand nuttig en uitvoerbaar zijn, dan zal men naar het voorschrift van Montecuculi handelen, die «zegt: dat door het overtollige van de exercitiën weg le laten, het noodzakelijke des «te beter wordt geleerd.» II. De gang van het onderrigt moet in lijd van oorlog zoo snel mogelijk vjezen, in tijd van vrede langzamer en juis¬ ter , evenwel in overeenstemming met de kortheid van den lijd, dien de ruiter gehouden is in dienst te blyven. In tijd van oorlog beslissen de behoeften des legers, hoe veel men aan het onderrigt der rekruten en jonge paarden besteden kan. In lijd van vrede kan men zich meer op het onderrigt toeleggen, en het verder voortzetten. De Instructeurs streven dikwijls al te zeer naaide grootslmogelijke volmaaktheid, terwijl daarentegen de chefs der Regimenten en Hoofdofficieren, meer op de oefening van het geheel, dan op de délails der instructie lettende, geen tijd genoeg tot het afzonderlijk onderrigt gunnen. Om alle belangen te vereenigen behoort het reglementden lijd te bepalen, en deze in dringende omslandigheden doelmatig worden bekort, zonder daardoor het doel: de goede afrigling van ruiter en van paard, te missen. III. De gang en de grondbeginselen van het onderrigt der troepen moeten zoo eenvoudig mogelijk zijn, opdal zij die hel moeien onderwijzen, en vooral zij die hel in beoefening moeten brengen, het wel zouden begrijpen. Niemand denke er meer aan, om die nuttelooze tours de foree, die onophoudelijke zygangen uit de vergetelheid op te delven, waarin zij te regt verdienen begraven te blijven; iedereen, die het doel op het oog houdt, zal er de voorkeur aan geven dat zijne ruiters bedreven zijn in de militaire rijkunst, in de oefeningen met blanke en vuurwapens, en aandringen op het militaire voltigeren ; lessen waarvan het nut onbetwistbaar is voor ruiters van alle wapens, maar inzonderheid voor de ligte troepen, wier individuele vlugheid, behendigheid en kracht men nooit te veel kan ontwikkelen. IV. Het onderrigt moet altijd van het een- \ voudige naar het zamengestelde voort- \ gaan, zoodat de ruiter van de eerste eri gemakkelijkste beginselen en bewegingen, steeds denzelfden weg volgende, lot het laatste beginsel en de laatste beweging komt, welke de moeijeljkste zullen zijn. Sedert lang heeft de ondervinding het doeltreffende dezer leerwijze bewezen. Deze verstandige en geregelde voortgang noemen wij de opklimmende orde. De verwezenlijking van dit stelsel in zijn geheel en zijne volle uitgestrektheid is het denkbeeld dat in ieder reglement moet heerschen. De ruiter zal langs dien weg zonder moeite het einddoel bereiken, dat alzoo het snelste zal verkregen worden, omdat men door geene voorkomende moeijelijkheden meer opgehouden wordt, als zijnde deze reeds juist door hare opvolging te voren opgelost. V. De algemeene grondregel van het onderrigt der kavallerie is de opklimmende orde. Naar dezen eersten grondregel moeten alle gedeelten begrepen en gerangschikt worden. Door zich, daarvan te verwijderen, zou men tot vertraging, vruchtelooze herhalingen, tegenstrijdigheden en onzekerheid vervallen. De opklimmende orde bewaren waar zij bestond, baar invoeren waar zij niet bestond; deze regel moet men onvoorwaardelijk voorschrijven. De opklimmende orde bestaat in: 1°. De ruiters, pelotons en eskadrons elk afzonderlijk te onderrigten, eer men er verscheidene vereenigt om ze gezamentlijk te oefenen. 2°. Den trap der gangen te volgen, eerst stilstaande, vervolgens tot den stap, draf en galop overgaande. a°. Den trap der rigtingen te volgen, moetende de bewegingen regt vooruit in alle gevallen de kringbewegingen voorafgaan. 4°. Den trap der bewegingen , naar gelang harer moeijelijkheid en zij op het terrein voorkomen, te volgen, ten einde de uiloefening van het geleerde gemakkelijk en geregeld te maken. S°. De opklimming ten aanzien van het getal te volgen. Men kan geene eenheid bij een grooler getal verwachten , zoo men het niet vooraf hij een kleiner heeft verkregen. 6°. Eindelijk, en dit is de opklimming van het geheelc reglement, zonder uitzondering de opklimmende orde der fronten in acht nemen, beginnende met één man, en voortgaande met tweeën, vieren, pelotons, eskadrons, en eindelijk de gedeploijeerde linie. Evenwel, wanneer elk gedeelte van liet onderrigt goed begrepen en uitgevoerd is, met in achtneming der voorgeschrevene orde, dan is het den Instructeur aanbevolen de orde te veranderen, ten einde te voorkomen dat de bedrevenheid slechts eene werktuiglijke gewoonte worde. Zoo moet men ook, na van de rijbanen en het effen terrein gebruik te hebben gemaakt, de ruiters op ongelijk en moeijelijk terrein oefenen, om ze des te beter tot de omstandigheden van den oorlog voor te bereiden. VI. liet oogmerk van alle door het reglement voorgeschrevene oefeningen is, eiken afzonderlijken ruiter, kolonne of linie van bataille in staat te stellen om zich naar alle punten op marsch te begeven en naar alle zijden front te maken, hetgeen zij door middel van den marsch reg tuit en de wendi?ig kunnen doen. Wie is de beste tirailleur, zoo hij het niet is, die zijn paard en zijne wapens in alle rigtingen en in alle tempo's van gang kan besturen, die vlug en behendig genoeg is, om, ten einde zijn doel des te beter te bereiken, altijd zijn front tegenover den zwaksten kant van zijnen vijand te stellen? Welke troep manoeuvreert het best? is het niet zoodanig een, die met de meeste snelheid ploijeert, deploijeert en van front verandert, en daardoor er in slaagt om eene slagorde op de ilank of in den rug zijns vijands te nemen? Kent men het doel, dan kan men daaruit ook gemakkelijk de middelen a/leiden om er toe te geraken; anders zou er tusschen heiden geen overeenstemming bestaan. Hoe tast men den vijand aan; hoe komt men het spoedigst op een bepaald punt? immers alleen door regtstreeks op den eersten of het laatste aan te trekken. Hoe kan men de beweging van den vijand volgen ; hoe kan men hem omtrekken en zich in alle rigtingen bewegen? immers alleen door met gemak zich-zelven 0111 te keeren. De twee grondslagen van hel onderrigt zijn derhalve: de marsch regtuit en de wending. Uit de bovenstaande grondregelen blijkt: VII. Dat hel werktuiglijke van de bewegingen der troepen, hetzij dat ze gezamentlijk of afzonderlijk ageren, alleen door den marsch regtuit en de wending uitgevoerd wordt en kan uitgevoerd worden. VIII. Dal het onderrigt in de reglstreeksche en kringswijze marschen, welke men aan de troepen moet leeren kennen, begrepen is. IX. Dat men deze bewegingen moet onderzoeken , om met de gemakkelijkste en natuurlijkste te beginnen. X. En eindelijk, dat de uitslag van dit onzoek hierin bestaat, dat de marsch regtnit de eenvoudigste en meest gewone is, terwijl de wending, alhoewel even noodzakelijk, moeijelijker, ingewikkelder (vooral met een' troep) en zeldzamer is, en daarin bestaat, dat men in de evolutiën liet achtste, het vierde, of de helft van eenen cirkel doorloopt, om altijd weder tot den marsch regtuil te komen. Uil bovengemelde beginselen kan men niet minder juiste gevolgtrekkingen maken; alles komt daarop aan, dat men de afzonderlijke ruiters, kolonnen of liniën van bataille zich behoorlijk doe bewegen. XI. De ruiters ageren afzonderlijk om marschen te éclaireren, kolonnen te flankeren, de voorpostendienst te doen, en bij de nadering des vijands te tirailleren. xn. De ruiters worden in kolonnen geformeerd , om met meer gemak te marcheren en zich te bewegen, om zich door alle soorten van défilés een' weg te banen, om zich met snelheid, in groote massa's, van het eene punt naar het andere te verplaatsen, om den vijand te verrassen doorhem hunne sterkte te verbergen, om tegen zijne kolonnen of carrés achtereenvolgens charges te verrigten. XIII. De rniters worden in orde van bataille geformeerd, om zich tot tegenstand en 't gevecht voor te bereiden, om zich in staat tc stellen aan te vallen of zich tc verdedigen, om alle beschikbare magt in linie te stellen, om den vijand met al de zwaarte van hunnen schok te chargeren. Uit deze waarheden kunnen wij nog de volgende afleiden: XIV. Dat het stilstaande gevecht, uitgezonderd in ecnige zeer zeldzame gevallen, voor de kavallcrie zoo veel als niets zegt; de aard toch van dit wapen is zich voorwaarts te bewegen, en de charges, welke op haargeriglmogten worden, voor te komen, doorzichzelve, integendeel, de voordeelen van den aanval en den schok te verschaffen. XV. Dat, «Jaar dit wapen uit zijn aard ongeschikt is om eene positie te verdedigen, de veranderingen van stelling voor hetzelve iets zeer ondergeschikts, zoo niet nutteloos zijn. XVI. Ten einde het onderrigt eene voorbereiding zou zijn tot hetgeen naderhand gewoonte moet worden , moet men zich in den loop daarvan toeleggen om goede flankeurs en tirail- leurs te vormen, de kolonnen naar alle kanten te laten marcheren en rigten, het front achtereenvolgens te verkleinen tot aan den enkelen ruiter en weder te vergrooten tol aan de gedeploijeerde linie, welke men eveneens naar alle kanten van het front moet doen veranderen, marcheren en rigten. Uit dezelfde beginselen vloeit nog voort: XVII. Dat, daar de kolonnes of liniën van bataille als één ligchaam beschouwd worden , 't welk in hare marschen en bewegingen de juistheid van den enkelen ruiter zooveel mogelijk moet nabij komen, zoo moeten al de ruiters , om dit doel te bereiken, zorgvuldig en op eene eenparige wij ze onderrigt worden, en om niet uitéén te geraken, eene volmaakt gelijke rigting en gangen houden. XVIII. Dal, daar de vijand zich aan alle vier kanten eener kolonne kan verloonen , zoo brengt hij deze in de noodzakelijkheid om eene orde van bataille op het bedreigde punt aan te nemen, hetgeen in zekere gevallen de omgekeerde orde (of het manoeuvre-stelsel van Itier) onvermijdelijk maakt; want deze kolonne zal geen andere bewegingen verrigten dan die van den enkelen ruiter, die, op de flank of van achteren aangevallen, onwillekeurig en zoo spoedig mogelijk, den zwakslen kant aan het gevaar zal pogen te onttrekken, om den sterk sten kant aan te bieden. Zoo is het groole vraagstuk der taktiek opgelost, en kan een troep, hoe klein of talrijk hij moge wezen , alleen agerende of een deel van een aanzienlijk ligchaam uitmakende , zich naar alle punten op marsch begeven, zich formeren, zich verdedigen en aanvallen. — Wat kan men nog meer verlangen, dan 't geen hierdoor verkregen wordt: Snelheid, beweeglijkheid, eenheid en kracht. — DAGVERHAAL VAN DE MAATREGELEN VAN VERDEDIGING DER CITADEL VAN ANTWERPEN, GETROKKEN UIT DE AGENDA VAN EENEN DAARBIJ TEGENWOORDIG GEWEEST ZI.INDEX ONDER-OFFICIER (*). EERSTE HOOFDSTUK. opgave der werken tot het in staat van verdediging stellen der citadel , uitgevoerd in 1850, 1851 cu 1852. lste Tijdvak. Van hel in slaat van verdediging stellen der Vesting en Citadel, tol en met het bombardement der stad Antwerpen in October 18«"0. Dadelijk na het in slaat van verdediging verklaren der Vesting en Citadel van (*) Deze aan teek en iu geii zijn letterlijk overgenomen uit een geschrift van eenen verdienstelijken en ijverigen Onder-Officier, die gedurende het beIpg zwaar gewond, en voor zijne herhaalde bewijzen van moed, beleid en trouw, tot Ridder der Militaire Y\ illems-Orde verheven werd. Ten einde de waarheid zooveel mogelijk getrouw te blijven, hebben wij stijl en voordragt onaangeroerd gelaten , aldus tevens pogende het eigenaardige vau liet stuk te behouden. Daar waar onze schrijver in zienswijze of meening mogt verschillen met hetgeen aanteekeningen of beweringen van anderen vermelden , moge het onpartijdige publiek uitspraak doen. Door in aanmerking te nemen, dat hetgeen wij hier geven, meerendeels slechts vlugtige aanteekeningen zijn , in het midden van een werkzaam en woelig leven , snel ter neergeschreven , zal ook het 5. D, N°. G ! Antwerpen in Augustus 1850, had men zich onledig gehouden de eerste werkzaamheden daartoe betrekkelijk, te verrigten. Mijn voornemen zijnde alleen van de Citadel te gewagen, zoo dient dat deze werken bestonden in het omhouwen der boomen en het onder profil brengen der aardewerken; in het fraiseren van het ravelijn der Hoofdpoort, met het maken van tamboers uit de zwaarste boomstammen, van welke tamboers er twee geplaatst werden aan den ingang links en regts het ravelijn der Hoofdpoort, twee idem aan de ingangen der Waterpoort, en een in f tagmentarische der voorstelling te gereeder verschooning vinden ; zelis het naïve van sommige redeneringen en bepalingen hebben wij niet willen verhelpen • het pleitte in ons oog voor de waarheidsliefde des schrijvers. Men vindt hier overigens eene vrij volledige beschrijving van de bomvrije gebouwen (bluidages) op de Citadel, benevens hunne geschiedenis gedurende het beleg, en zoo 't verhaal in andere opzigten minder uitvoerig moge zijn, uiten wij den wensch, dat juist deze Bijdrage andere bevoegden moge uillokken, om eindelijk een volledig verhaal van het belangrijk beleg aan ons militair publiek te geven. — Eenige opmerkingen rakende personen , zijn achterwege gebleven , dewijl zij voorde geschiedenis van geen het minste belang waren. De Redactie. . O de inspringende wapenplaats; regts 't ravelijn der Hulppoort, wordende daarenboven deze wapenplaats gepalissadeerd. Verder was men begonnen den bedekten weg van front 5—1 te palissaderen (welk werk door de omstandigheden niet is kunnen voltooid worden), en voorts binnen de Citadel die opruimingen te doen, welke een lange lijd van vrede daarin noodzakelijk gemaakt had. De toenmalige Chef der Genie, bezield met die geestdrift welke de zaak vereischte , om grootere en meer solide werken tot het in staat van verdediging stellen, zoowel der Vesting als Citadel uit te voeren, ondervond daarin al de moeijelijkheden, welke aan eenen toestand van oproer en daaruit ontstane verwarring eigen zijn. Vooral was er voor de uitvoering der werken op de Citadel eene groote moei jelijkheid, daaruit ontslaande, dat niet op al de manschappen der toenmalige lste Afdeeling aldaar in Garnizoen, noch op het werkvolk, waaronder zich opstokers van 't oproer mengden , vertrouwen kon, zoodat het niet raadzaam was, een groot aantal van deze laatsten bij elkander te vereenigen, waardoor er minder uitgevoerd werd dan men verlangde. Andere moeijelijkheden als hier niet te pas komende, zullen wij met stilzwijgen voorbijgaan. Met de hierboven genoemde werkzaamheden was de Citadel ten minste voor een coup de main gedekt, waarvoor men het meeste vreesde, en waartoe het bombardement der stad Antwerpen, hetwelk op den 27s,en October voorviel, waarschijnlijk aan de Belgen allen lust benomen heeft. "2,,e Tijdvak. Van en met het bombardement tot op den tiendaagschen Veldtogt in Augustus 1831. Na het bombardement der stad Antwerpen begint een tweede Tijdvak voor de verrigtingen op de Citadel; deze was nu, wel is waar, voor een coup de main gedekt; doch moest lol het uitstaan van een geregeld beleg ingerigt worden. November 1850. \ Nadat op de Citadel als 't ware alles tot rust was gekomen, en de verwarring, die er in den beginne heerschte, door 't wegzenden der overtollige troepen en bagagiën, had opgehouden, beraamde men wat er verder te doen stond. De middelen die voorhanden waren lot uitvoering van belangrijke verdedigingswerken waren zeer gering, en men moest daartoe de gedane bestellingen uit Holland afwachten , die half November in verscheidene transportschepen aankwamen en bestonden uit blinderingen en rijshout, alsmede uit de noodige gereedschappen. Daar men bij het lossen dezer materialen , hetgeen ongeveer 6 weken duurde, en dat door corvées werd uitgevoerd, de moeijelijkheid had ingezien om met ongeregelde werklieden, die ook dagelijks verwisselden, iels goeds uit te voeren, zoo werd een vast getal werklieden, 180 a 200 man van alle ambachten, met onderofficieren en korporaals uitgezocht, die tegen f 0,23 daags en een extra-ration jenever vast gebruikt werden. Aan dit getal voegde men, naar gelang der omstandigheden, tijdelijke werkers toe, en rigtte men voorts eene werkplaats voor timmerlieden en smeden op. Dit alzoo op eenen goeden voet geregeld zijnde, begon men dadelijk handen aan den arbeid te slaan, om het getal bomvrije gebouwen te vermeerderen, kunnende de bestaande kazematten en galerijen, na aftrek van hetgeen de artillerie noodig had tot kruidmagazijnen, laboratoriums , slechts ongeveer 800 man bergen. liet eerste gebouw dat men ondernam, op 't laatst van November 1850, was een bomvrije kazerne, welke voor ongeveer 500 man berekend was en geplaatst werd tegen den voet des walgangs van courtine 1—2 (naderhand is dit gebouw tot hospitaal gebruikt. Zie 5de Hoofdstuk rte Voorbeeld, fig. 1 en 2). Ofschoon de vorst inviel, waardoor de belangrijke ontgravingen met zeer veel moeite gepaard gingen, werd alles met kracht doorgezet, zoodal binnen zes weken het voornaamste van 't gebouw voltooid was. De mineurs waren onderwijl bezig met het maken van schanskorven en fachines. Ook hield een ander gedeelte zich onledig met onder de facen der bastions en ravelijnen te zamen 15 kleine kruidmagazijntjes te maken, volgens den vorm die Carmontaingne opgeeft, en volgens de gegeven maten (voor de ramen is evenwel 10 a 10 duim dikte hout te zwak, naderhand werd daartoe 15 en 15 duim genomen, zelfs 20 en 15 duim). In't begin trachtte men deze magazijnljes bij wijze van galerijen onder de beslaande traver- i sen te mineeren, de grond evenwel te ] veel toeschietende, moest men daarvan I i j afzien en ze a ciel uuvert bouwen, het• geen in het geheel gemakkelijker en niet minder spoedig ging. De invallende vorst en de moeijelijkheid die men ondervond om de grachten goed open te houden (niettegenstaande men de sluis onder het ravelijn der Waterpoort, waardoor men 't water in de gracht open neder laten kon, aanhoudend spelen liet) deed besluiten de lage flanken, waarvan de revètcments-muren slechts 3.50 Ellen boven het hoogste water waren, te palissaderen.
29,233
MMKDC07:006893006:mpeg21_1
Dutch-PD
Open Culture
Public Domain
1,881
Sint Gregorius-blad; tijdschrift tot bevordering van kerkelijke toonkunst, jrg 6, 1881, no. 5, 1881
null
Dutch
Spoken
5,594
10,016
3§§t dUteptittS-Maii jj&Ccjwt tot 1 bebo?öc?ma Wit ke;ktltjke VIde Jaargang. MEI 1881. N° 5. Dit tijdschrift, onder redactie van eenige HH. Geestelijken uit de verschillende diocesen der Nederlandsche kerk-provincie, verschijnt, ter Drukkerij van het St. Jacobs-Godshuis te Haarlem , iedere maand , in afleveringen van acht bladzijden tegen den prijs van ƒ1.30 (franco p. post door het geheele Rijk j 1.50) per jaargang, en wordt bestuurd door M. J. A. LANS , Pr. en Leer aar aan het Seminarie Hageveld te Voorhout bij Leiden, aan welk adres men brieven, artikelen en alles wat de redactie van dit tijdschrift betreft gelieve op te zenden. Alles echter wat bepaaldelijk de uitgave aangaat (postwissels, aanvragen om abonnement enz.) gelieve men recütstreeks te adresseeren aan: de Drukkerij van het St. Jacobs-Godshuis te Haarlem. Men teekent voor niet minder in dan voor een geheelen jaargang. Voor België bedraagt de prijs per jaar, franco per post fr. 3.30, en wende men zich tot den Agent Ch. de PaeüW te Baarle-Hertog bij Turnhout INIIODU. De H. Alphonsus en de toonkunst van zijn tijd. 11. Korte wenken over gregoriaansch zingen. Kerkelijk-muzikale gedachten. St Gregorius-Vereeniging in Belgie. De tweede Algemeene Vergadering der iersche S. Cuecilia-Vereeniging. Ingezonden stukken. Algemeene berichten. DE H. ALPHONSUS EN DE TOONKUNST VAN ZIJN TIJD. ii. Een treffend contrast met het juweeltje van poezie en muziek, in de vorige aflevering besproken, maken de melodieën, waarop Alphonsus sommige zijner geestelijke gedichten voor het volk heeft getoonzet. Een treffend contrast om den eenvoud der tonen, en de zalving van uitdrukking; (i) maar nog meer treffend om het beginsel, waaruit zij voortkwamen en de vruchten, welke * hij er mede inoogste. Als een echt (i) Hun omvang is niet meer dan van 5 of 6 tonen. Van die enkele, die kennelijk onverminkt tot ons gekomen zijn, treffen we er één aan zuiver dorïsch (Ic kerkt.) met midden- en bijgevoegde kadens (vgl. Lans Handb. Hoofdst. 111, § 7); twee andere zijn aeolisch (XI kerkt.); een vierde is jonisch (XIII) of getransponeerde 5' kerkt, met (?. Wien deze melodieën, bij nadere kennismaking, te eenvoudig zouden voorkomen, hun geven we het volgende in bedenking: 1. Niet bij gebrek aan kunde heeft Alphonsus zich zoo beperkt. 2. Persoonlijk oefende hij het volk, en wist dus hun bevattelijkheid te berekenen. 3. De oude volkszangen van den vroegeren tijd hebben diezelfde grenzen. 4. Een honderdjarig voortbestaan dier melodieën in den mond des volks stelt hare houdbaarheid boven alle verdenking. christelijk kunstenaar heeft hij de kunst niet om de kunst beoefend, maar hare middelen aangewend en toegepast voor zoover ze hem dienstig konden zijn tot hooger doeleinde, hetwelk hier was de stichting des volks, verbetering der zeden en verheffing van geloof en godsvrucht door middel van den volkszang. Waar zijne verworven bekwaamheden en kunstvaardigheid hem tot dat doel niet konden helpen, daar legde hij ze het stilzwijgen op; daar wilde hij ze niet meer kennen. Met opzet, zegt Alphonsus’ levensbeschrijver, vermeed hij in zijne poëzie zulke gedachten , die meer den geest behagen en het verstand streelen, dan het hart raken en de godsvrucht voeden; en met dezelfde edelmoedigheid vermeed hij zulke toonwendingen, die wellicht meer de ooren zijner hoorders konden streelen, en voor zijn persoon meer bewondering opwekken, maar ook zooveel minder zijn edel doel bereikten: de glorie van God in het verhevenste werk van de verlossing der zielen. Doch wat hij onder een opzicht prijs gaf, dat vergoedde hij ruimschoots door eene andere gave, welke hij van den hemel ontvangen had: door zijne schoone, welluidende en doordringende stem, en den toon, dien hij daaraan wist te geven. Hiermede behaalde hij overwinningen op zijne hoorders, zooals hij met al de middelen der kunst niet zou vermogen hebben. Voor alle feestdagen des Heeren en van 0.L.V., voor de Aanbidding, voor het Lijden, voor de voorbereiding tot den goeden dood, zelfs voor de zeven Woensdagen van den H. Joseph, voor iedere gelegenheid , dat hij gewoon was te preeken of geestelijke oefeningen te houden, had hij zijne eigene liederen bij zich, en maakte daarmede buitengewonen indruk. (Aveva allo. mano certe sue parlicolari canzoncine che... valevano 7nirabilmente a commuover l'uditorió). De kloosterlingen van den H. Franciscus te St. Agatha getuigen, dat bij gelegenheid der jaarlijksche aanbidding , gedurende den Passietijd in hunne kerk gehouden, Alphonsus gewoon was vóór de preek zijn lied te zingen: Gesu mio, con dure funi(\)\ maar met zulke godsvrucht, op zulken toon van verteedering zong hij, dat geheel het gehoor in tranen losbrak. En zoo, durven zij voor vast verzekeren, bracht Alphonsus met den zang evenveel vruchten voort als met de preek. Voorzeker , hier moet het accent des geloofs, des H. Hiermede meen ik in Alphonsus aan de kerkelijke dichters, componisten en zangers een heiligen collega te hebben voorgesteld; in een volgende aflevering wil (1) Aeolisch (IX kerktoon). De tekst: popule meus, quid feci tibi, er onder gezet, komt sprekend tot zijn uitdrukking. ik trachten hem ook als onzen Leeraar in de kerkmuziek te doen kennen. J. Bogaerts, C. Ss. R. KORTE WENKEN OVER GREGORIAANSCH ZINGEN. De uitvoering der gregoriaansche gezangen bij de eerste Algemeene Vergadering der St. Gregorius-Vereeniging in September 11. heeft, gelijk alle deelnemers eenparig zullen toegeven, een buitengewonen indruk gemaakt; ja, wij hebben sommigen hooren zeggen : zóó kunnen we het op ons koor nooit krijgen. ■—• Waarom niet? Wij gelooven, dat deze kleine gedachte van eigen krachten al te ver gaat. Juist het hooren zingen van goed uitgevoerd Gregoriaansch is een best middel om verbetering aan te brengen; na dat hooren leze en herleze men de uitmuntende verhandeling van Prof. Lans, vroeger in dit Blad opgenomen (1), om een helder begrip van den aard enz. der gregoriaansche gezangen te krijgen, en beginne vervolgens met moed de algemeene regels op de bijzondere gevallen toe te passen. Om den belangstellenden korist hierin behulpzaam te zijn, gaan wij eenige korte, praktische wenken geven. I. Dewijl de gregoriaansche zang niets anders is dan eene gezongene en geaccentueerde declamatie van den tekst, zoo is het voor de goede uitvoering een vereischte, dat de zangers den tekst verstaan. Zoodra zij dus het in te studeeren nummer kunnen solfieeren, zal men hun eerst den tekst zooveel mogelijk letterlijk vertalen, daarna den zin van den tekst verklaren, en hun eindelijk toonen hoe de muziek met de woorden, en dat wel in verband met het feest of den liturgischen tijd, overeenkomt. Vervolgens zal men, (en dit verwaarlooze men niet!) den tekst door de zangers laten lezen. Hierbij moet de meeste zorg aangewend worden voor de zuivere uitspraak, het sterk, ik zou gaarne zeggen, het overdreven articuleeren, den juisten klemtoon en eindelijk de gelijkheid. Zoolang de tekst niet goed gelezen wordt, zal hij nog veel minder goed gezongen worden. 11. Het Gregoriaansch is een zang die men het best met het recitatief in de profane muziek kan vergelijken. Daaruit blijkt terstond 1° dat de tekst altijd hoofdzaak blijft, en 20 dat deze zang geheel los, ongedwongen, (i) Zie Jaarg. 111, afl. 4,7, 8,9, 10 en 12. Jaarg. IV, afl, 1,2 en 3. vrij en vooral vol gang en leven moet voorgedragen worden. Daarbij moet echter alle zorg worden aangewend, dat de melodie der melismen (1) en elke noot daarvan steeds duidelijk uitkomen, en dat het geheel nooit het karakter van overijling krijge. Deze twee wenken zijn van zeer groot belang, en men trachte ze te behartigen. Voor hen, die Latijn verstaan, merken wij hier op dat in het Gregoriaansch het metrum of de prosodie, d. i. de leer van de lengte en kortheid der lettergrepen, bijna volkomen verwaarloosd wordt, en alleen de klemtoon hoofdzakelijk in aanmerking komt. Hen, die daaromtrent eenige inlichting verlangen, verwijzen wij naar het prachtig werkje: „Choral und Liturgie, von einem Benediktinermönche. Schafïhausen. F. .Hurter’- sche Buchhandlung.” Voor het zingen der Hymni ondergaat deze regel eenige wijziging, en treedt het woord-accent meer op den achtergrond. 111. Bij de syllabische gezangen, d. i. bij gezangen die slechts ééne noot op elke lettergreep hebben, (zooals bijv. „ Victimae Paschali') richt zich de duur of waarde der tonen geheel en al naar den vrijen rhythmus der woorden, welke er mêe verbonden zijn; met andere woorden: men zinge zulke gezangen juist zooals men de woorden uitspreekt of statig declameert: toonlooze syllaben kort, die waarop de klemtoon valt langer. Het reciteeren op éénen toon (bijv. bij Psalmen) moet met meer lichtheid geschieden, wat sneller dan het reciteeren op verschillende tonen. Bijgevolg zalmen den tekst op de dominant van een psalmtoon losser en wat sneller moeten zingen dan die syllaben of lettergrepen en woorden, welke gezongen worden op de mediatie, en de terminatie (ook conclusie of uitgang genoemd). In de syllabische gezangen wordt eene longa (caudata) ■ door eene semibrevis * gevolgd, of eene brevis H met eene daaropvolgende semibrevis 4 altijd overeenkomstig de waarde der lettergrepen uitgevoerd, ongeveer (2) als eene halve noot met eene daaropvolgende kwartnoot J0; of eene 3/4 en eene 1/4 noot. Het eerste geval heeft bijv. plaats bij het woord Do- (i) Melismen noemt men notengroepen van 2,3, 4 of 5 noten. Grootere notengroepen worden ook neumen'genoemd. Zie Kornmtlller’s Lexicon over het woord „neuma.” (2) Men versta dit woordje goed; en wanneer wij in deze verhandeling het moderne notenschrift en de halve noten, kwarten en achtsten gebruiken, dan is dit altijd slechts bij benadering; die notenwaarde moet dus nooit streng worden opgenomen. minus het tweede bij de vier eerste lettergrepen van het woord institutione, in het volgende voorbeeld : Het verschil tusschen die twee noten-waarden komt wederom alleen voort uit den klemtoon die op de verschillende lettergrepen dezer twee woorden valt. Want ofschoon in elk woord altijd slechts ééne lettergreep den eigenlijken klemtoon heeft, zoo zijn toch de overige lettergrepen niet allen even toonloos. Men drage evenwel bijzonder zorg dat de korte noten niet te vlug en ook niet te zacht gezongen worden, waardoor ze gemakkelijk zouden wegsmelten. IV. Bij de melismatische, even als bij de syllabische gezangen, richt zich de snelheid der afzonderlijke melismen bij voorkeur naar de waarde der lettergrepen van den onderstaanden tekst. Staan er bijv. in het woord „redemptoris” op elke der drie eerste lettergrepen twee noten, dan zal men het melisma op de lettergreep pto langzamer moeten zingen dan die der beide lettergrepen re dem: Behalve de waarde der lettergrepen is bij de uitvoering der melismen ook hun vorm zoowel op zich zelven beschouwd, als met betrekking tor het getal der noten en dezer melodische opvolging van aanbelang a) Heeft eene lettergreep een melisma van twee noten, dan wordt bij eene stijgende opvolging de tweede, bij eene dalende opvolging daarentegen de eerste noot wat meer getrokken, terwijl men wat lichter over de andere heenglijdt. Volgt er echter bij het afdalen na de tweede noot eene korte lettergreep met eene semibrevis (♦) T; of vormen de twee noten van het melisma een slot T, dan wordt ook de tweede noot (•) wat langer gezongen. N.B. Deze laatste regel geldt bij soortgelijke gevallen voor de laatste noot der melismen, zoowel van meer noten, als van twee noten. b) Staan er op ééne lettergreep drie noten, waarvan de middelste hooger ligt dan de beide andere, dan wordt de middelste gewoonlijk wat langer gezongen; Volgt er na de derde noot eene korte lettergreep met eene semibrevis ('), of vormen de drie noten een slot (2), dan wordt ook de laatste noot langer gezongen. (Cf. a) N.8.) Ligt de middelste noot lager dan de beide andere, dan wordt deze middelste noot steeds wat vlugger gezongen. Zijn in dit geval de twee hoogere noten van denzelfden aard, dan wordt de laatste wat verlengd: In bijna alle gevallen krijgt deze verlengde noot dan ook nog een kleinen klemtoon. Is evenwel de eerste noot eene staartnoot, zoo krijgt deze de klemtoon, en wordt de lagere noot eene versieringsnoot, met de voorgaande verbonden en slechts even aangeroerd, om de stem van de eerste noot tot de derde over te leiden; bijv. De voorlaatste noot van een zangstuk (ook van een onderdeel van een zangstuk, ofschoon wat minder) wordt met sterken klemtoon gezongen, de laatste wordt lang aangehouden en moet zacht uitsterven. c) Hebben de drie noten van een melisma dezelfde richting of beweging, hetzij van beneden naar boven, hetzij van boven naar beneden, dan wordt altijd de hoogste noot wat langer en wat sterker gezongen; in het eerste geval is dit dus de laatste, in het tweede geval de eerste noot. Bij eene dalende beweging echter wordt ook de laatste noot wat langer, en een weinig geaccentueerd i° als er eene semibrevis met eene korte lettergreep op volgt, of 20 wanneer het melisma een slot maakt. (Cf. a) N.8.) d) Bij melismen van 4 of meer noten, moet men wèl onderscheiden of de noten elkander gezamenlijk trapsgewijze opvolgen, of wel of zulke toonsopvolgingen door andere toonsafstanden (intervallen) onderbroken zijn. In het eerste geval worden bij klimmende melismen de eerste en de laatste noot verlengd, terwijl de laatste ook tevens geaccentueerd wordt; bij dalende toonsopvolging wordt alleen de eerste noot gerekt en geaccentueerd : Wanneer de opvolging der noten niet regelmatig uit seconden bestaat, maar door andere intervallen onderbroken wordt, krijgt de hoogste noot eene grootere tijdwaarde en een accent. Staan er meer dan twee noten vóór de hoogste, dan wordt ook de eerste van deze noten iets langer aangehouden. St. GREGORIUS-VEREENIGING IN BELGIË. Reeds vroeger vermeldden wij, dat in België een voorloopig Comité was opgericht voor de bevordering der kerkelijke toonkunst, en dit Comité als zijn voornaamste werk beschouwde: het oprichten eener St. Gregorius-Vereeniging met een daarbij behoorend tijdschrift. Thans kunnen wij onzen Lezers met groote ingenomenheid mededeelen, dat Z. Em. de Kard.-Aartsbisschop van Mechelen aan de andere bisschoppen van België het plan heeft voorgesteld om de Vereeniging definitief te vestigen en de kerkmuziekschool te Mechelen in stand te houden. De inhoud van het voorstel, door het gezamenlijk Episcopaat goedgekeurd, komt hierop neer: i° De St. Gregorius-Vereeniging in Belgie is gevestigd; 20 Zij staat geheel en al onder het belgisch Episcopaat, welks reglementen, statuten, enz. zij stipt zal naleven; 30 Zij bestaat uit drie soorten van leden: fondateurs van den eersten rang, die jaarlijks minstens 25 francs, fondateurs van den tweeden rang, die jaarlijks minstens 10 francs, gewone leden, die jaarlijks 5 francs betalen; 40 de mechelsche kerk-muziekschool wordt voortgezet en staat onmiddellijk onder de bescherming der St. Gregorius-Vereeniging; 50 de Directeur der School zal een model-koor oprichten, dat van tijd tot tijd uitvoeringen geeft; 6° de Vereeniging zal een tijdschrift uitgeven. Van ganscher harte wenschen wij aan deze nieuwe Vereeniging Gods beste zegeningen toe; KERKELIJK-MUZIKALE GEDACHTEN. I. Aandacht, woorden, zang. Godvruchtige aandacht bij het zingen, woorden en muziek staan ongeveer tot elkander als ziel, lichaam en kleed. Gelijk het lichaam van de ziel het leven, van gepaste kleeding een hoogere schoonheid ontvangt, zoo moet het woord door verstand en hart bezield, door de muziek luisterd worden. Even dwaas als ’t is, het lichaam hetzij onder de kleeding geheel te doen verdwijnen, hetzij over de ziel te doen heerschen, even weinig zin heeft het, de woorden in de tonen te verdrinken of uit te spreken zonder ware godsvrucht. Staat de ziel boven het lichaam, het lichaam boven het kleed, ook is, op zich zelf beschouwd, de lof des harten schooner dan die der doode letter, en staat weder het klare woord hooger dat de uit hun aard meer onbestemde tonen. Ziel, lichaam en kleed vormen vereenigd den volmaakten, maatschappelijken mensch: zoo is het bezield gezongen woord de volledigste lof, dien de mensch zijn Schepper brengen kan, en zal daarom, na de verrijzenis van ons lichaam, de lof van God in nimmer eindigende ydbdzangen door het huis Zijner glorie weerklinken. (1) 11. De verkeerde wereld. Als de familie aan de dienstboden, de ouders aan de kinderen, de man aan de vrouw gehoorzamen moet, dan is het thuis de verkeerde wereld. Zoo ook inde kerk: als het altaar aan het koor, de directeur aan de zangers, de kerkelijke voorschriften aan de meening van den directeur, het Gregoriaansch aan de gefigureerde muziek, de woorden aan de tonen, de zang aan het orgel ondergeschikt wordt gemaakt zeg dan veilig, waarde Lezer, dat op zulk een koor de ware, d. i. de door de Kerk en bijgevolg door God zelven gewilde orde onderste boven ligt. 111. De goede richting. Wil ik weten of een schip in de goede richting gaat, dan zie ik , of het die richting volgt, welke de stuurman wil. Zie ik nu, dat overal waar „de nieuwe richting” optreedt, het episcopaat en de geestelijkheid haar aanmoedigt en steunt, dat, om een enkel feit te noemen, de duitsche Caecilia-Vereeniging door den Paus en meer dan 30 bisschoppen is goedgekeurd, dan zeg ik: ziedaar de richting die de stuurlieden willen en bijgevolg de goede. IV. Lijkmissen. „Voor wie zijn al die lijkmissen tegenwoordig toch?” vroeg een bespotter van het Gregoriaansch. „Voor de eeuwige rust der oude richting!”' was het lakonieke antwoord. V. Waarom zijn sommigen boos ? „Als men van een spreker niets verlangt dan streeling van het gehoor,” zegt de oude Cicero (De Orat. L. 1 n. 61), „dan is men verstoord, zoodra dit genot ook maar eenigszins verminderd wordt.” Zou dit niet hand op het hart de ware reden zijn, waarom er eenigen de echte kerkmuziek maar niet willen hooren? Het bloot zinnelijk genot is wat verminderd en ach! zij smaken het hoogere niet, dat de Kerk hun daarvoor overvloedig in plaats wil geven. VI. Niets is klein in den diëtist van God. „God alleen is groot!” was het onsterfelijke woord van den franschen redenaar aan de lijkbaar van Lodewijk den Groote. Die oneindige grootheid van God maakt, dat alles wat op Hem, op Zijn dienst betrekking heeft, hierdoor alleen reeds groot wordt. Is dit waar van den dienst van God in ’t algemeen, hoeveel meer geldt het van den dienst, dien de Kerk als zoodanig den God onzer altaren brengt! Dit begreep een H. Ter esia, die (i) Laus etiam vocalis erit in patria. S. Thom. in suppl. 3 P. Summae, q. LXXXII a. 4 in corp. et ad 4. en elders. zich bereid verklaarde: „duizendmaal haar leven te willen geven, niet slechts voor iedere waarheid der H. Schrift, maar zelfs voor de minste der kerkelijke ceremoniën.” (1) Dit begreep een H. Franciscus van Sales, die, op de vraag, waarom hij zoo nauwkeurig alle rubrieken onderhield, antwoordde: „wijl in den dienst van God niets klein te achten is.” Dit begrijpt Rome, dat alleen voor de HH. Kerkgebruiken eene afzonderlijke Congregatie van Kardinalen heeft ingesteld. Kerkzanger, begrijpt gij het ook? Begrijpt gij de hooge eer die er in ligt, tot de stafmuziek van den onsterfelijken Koning des hemels te behóoren? Begrijpt gij, dat gij niets in uwe bediening gering moogt schatten, daar het de bediening der heilige Engelen is, die den troon van Gods glorie jubelend omgeven, gelijk gij het met uwe broeders op aarde doet? VII. De bron. „Bestaat er,” zegt Dom. Mettenleiter (Musica, 2e Hfd. p. 248), „voorden kerkdijken tekst een muzikaal hoofdmodel dan lijdt het geen twijfel, of de toonzetter moet zich daaraan houden zoo goed als aan den tekst zelven, dien de Kerk hem geeft. Dit'hoofdmodel is de Gregoriaansche zang" (zoo al niet voor het thema, althans voor het toorgeslacht) „die, volgens de verklaring der Kerk zelve, de volledigste uitdrukking is van haar woord. Bijgevolg moet de toonzetter naar die bron terugkeeren, om daaruit het heldere, zuivere en frissche water te scheppen, waarmede hij zijn ldankgebloemte besproeien en bevruchten zal.” En de beste bron van het Gregoriaansch zelf? Men zegt terstond: de plaats zelve , Gregorius geleefd en geleerd heeft, Rome. Maar sommiger nationale eigenliefde schijnt hen voor die eepvoudige waarheid blind te maken. Stellen wij tegenover die bekrompenheid het woord van een man, wien het voorzeker niet aan nationaal gevoel, maar nog minder aan kerkdijken zin en gezond verstand ontbrak. Joannes Diaconus verhaalt in het 2e Boek van het leven des H. Gregorius , hoe Karei de Groote te Rome eens een wedstrijd in het zingen deed houden tusschen Frankische en Romeinsche zangers. De Franken, overwonnen verklaard , bleven tegen hun weerpartij volhouden den zang van den Heiligen Paus onvervalsc.ht bewaard, te hebben. Toen sprak de „vroede” Karei tot de zijnen: „Waar, meent gij, zal het water ’t minst bedorven zijn, in de bron of in de beek?” „In de bron!” klonk het antwoord. schen zang bij zijn volk zouden optreden. Is het een waarheid voor al wat kern of uitdrukking van kerkelijk leven heet, van den zang geldt het bijna zonder beeldspraak: rome moet den toon aangeven ! * * * Pr. DE TWEEDE ALGEMEENE VERGADERING DER lERSCHE CAECILIA-VEREENIGING. Een feestnummer van de Lyra ecclesiastica, het orgaan der bovenvermelde Vereeniging, is vol van bijzonderheden omtrent het buitengewoon welslagen van de tweede Algemeene Vergadering, gehouden in de kathedraal te Dublin op 27 Januari 11. Het programma luidde: den 26™ Vespers, gregoriaansch, psalmen om ’t andere vers in falso-bordone, Alma Redemptoris van Palestrina, Tantum ergo van Hanisch; den 27“ in den vroegen morgen gezongen Mis, waaronder Singenberger’s 3 st. Missa S. Aloysii werd gezongen door de koren van de Congregaties van het H. Hart; in den voormiddag de Pontificale Mis, waarbij, behalve het Gregoriaansch*. gezongen werd Missa in honorem S. Franc. Xav. voor 4 ongelijke stemmen door Fr. Witt. De gregoriaansche gezangen werden gezongen uit de romeinsch-regensburgsche uitgave. Al de koren der stad en omliggende plaatsen werkten gezamenlijk mede, zoodat in de Vespers en de Pontificale Mis het zangkoor niet minder dan 140 leden telde. De aartsbisschop van Dublin celebreerde, omgeven door acht andere bisschoppen van lerland, en de Ew. Pater Burke, O. P. hield een voortreffelijke feestrede over den oorsprong, den invloed, den aard van den gewijden zang naar aanleiding van den tekst: Psallite Deo nostro, psallite. Psallite regi nostro, psallite sapienter. (Ps. XLVI); zeer juist gaf hij o. a. de vereischten van goede kerkmuziek aan in de woorden van St. Thomas: sit laus plena, sit sonora, sit jucunda, sit decora. In den middag had de openbare bijeenkomst plaats: de President, de Eerw. Donnelly, gaf onder telkens herhaalde toejuichingen het verslag van hetgeen de Vereeniging gedurende haar pas tweejarig bestaan reeds had tot stand gebracht, en nadat een adres aan Z. H. den Paus was aangenomen en verzonden, nam de aartsbisschop zelf het woord : hij juichte luide over de verbetering, die reeds in de kerkmuziek was aangebracht: „ik wil werken en leven zoolang ik kan”, sprak hij o. a., „en ik hoop slechts, dat ik niet zal sterven, vooraleer ik het doel, dat gij op het oog hebt, in hooge volmaaktheid bereikt zie;” had de president de vorderingen der Vereeniging vooralsnog betrekkelijk klein genoemd, men moest niet vergeten, zeide de aartsbisschop, dat groote zaken niet in korten tijd tot stand komen, ja, dikwerf daaruit haar grootheid kan worden opgemaakt', dat zij in ’t begin met moeielijkheden hebben te kampen; Hercules had in zijn wieg reeds slangen gedood en die daad voorspelde welk een held hij in de toekomst wezen zou: zóó had de Caecilia-Vereeniging, nog pas in haar opkomst, reeds verschillende vooroordeelen neergeslagen, en dat onmiskenbaar bewijs van moed en energie deed vermoeden wat zij in de toekomst eenmaal wezen zou, en „zonder vrees van een valsch profeet te worden of al te vermetel te wezen”, zei de doorl. Spreker, „durven wij ons zelven beloven, dat de Vereeniging geen jaar langer bestaan zal zonder wonderen verricht te hebben in de dienst van God.” Na een woord van lof en dank aan al de medewerkers gebracht te hebben, besloot de aartsbisschop aldus: „bij de gedachte hoe sterk in onzen tijd de zelfzucht is, en hoe de menschen gestemd zijn om hun eigen niet als het belangrijkste niet van heel de wereld te beschouwen, is de feestdag van heden een heerlijk bewijs van de .eenheid, die te Dublin heerscht, een eenheid die maakte, dat al de koren van Dublin te zamen medewerkten tot het welslagen van dit feest. Ik bid, dat die eenheid immer moge blijven bestaan, en dat allen zullen blijven samenwerken in de innige overtuiging, dat zij een heilig werk verrichten, hetwelk hun hiernamaals vreugde en troost zal verschaffen.” Telkenmale was de doorluchtige Spreker door luide toejuichingen onderbroken geworden, maar eenige minuten lang duurden de toejuichingen, toen hij het spreekgestoelte verliet. 'Nu volgde de Heer Jos. Smith, een toonkunstenaar uit Limerick, met een rede over de werken, die de Vereeniging moest tot stand brengen, en zijne motie werd ondersteund door Mgr. Dr. Gillooly, bisschop van Elphin; deze drong aan op een degelijk kerkelijkmuzikaal onderricht, allereerst van de toekomstige priesters, en vervolgens ook van de kinderen. De behoefte aan het eerstgenoemde was vooral de oorzaak geweest van het verval der kerkelijke toonkunst; „in onze seminariën”, zeide Z.D.H., „hebben de studenten vroeger ter nauwernood het onderricht ontvangen , wat volstrekt noodig was om hun priesterlijken plichten in dit opzicht te vervullen; maar voor weinige jaren heeft de Synode van Maynooth het onderricht in caeciliaansche muziek voorgeschreven voor dat College, en ook in andere colleges en seminariën zijn dergelijke voorschriften gegeven, zoodat wij een groot vertrouwen mogen hebben in de toekomst en mogen verwachten, dat de geestelijkheid in ’t vervolg niet slechts een theoretische kennis van de muziek zal hebben, maar ook zulk een praktische kennis, dat zij in staat zijn zelven hulp te verleenen bij de vorming der zangkoren in verschillende parochiën.” En over het onderwijs der jeugd in de kerkmuziek zeide de bisschop: „wij hopen, dat alle onderwijzers in elk deel van lerland zich op de kerkmuziek zullen toeleggen, zoodat de smaak in, en de praktijk van de kerkmuziek nationaal en algemeen zal worden over heel het vaderland; de materialen om koren te vormen groeien aan en zullen immer vermeerderen door den ijver van den kant der priesters.... De bisschoppen zullen daarover spreken met hunne priesters, de priesters met hun volk, iedereen kan in zijn eigen kring werkzaam wezen, om het gemeenschappelijk doel te bereiken , en de bisschoppen en priesters behulpzaam zijn om overal goede koordirecteuren te erlangen”.... Nadat de daverende toejuichingen, waarmede’sbisschops woord ontvangen was, een einde hadden genomen , trad onder meer andere sprekers, ook de Ew. Arthur Ryan van Thurles op met eene rede over de toekomst der kerkmuziek in lerland. Zijn grond-idée, op voortreffelijke wijze uitgewerkt, was: de vooruitgang van kerkelijke muziek in lerland hangt af van den vooruitgang in de kerkelijkc liturgie; het welslagen van de muzikale hervorming lag niet zoozeer in de macht van den ierschen toonkunstenaar als wel in die van den ierschen priester; zang en liturgie waren allerinnigst aan elkaar verbonden, en wel zóó, dat men trachten moest beide gelijkelijk te planten, of, als de liturgie reeds bloeide, er den zang bij te planten; de hoofdzetels der liturgie, zei de Ew. Spreker, waren de kathedralen, zij waren dus ook het natuurlijk middenpunt van den liturgischen zang, en was daar een waarlijk liturgisch-gevormd zangkoor, de luister van den liturgischen zang zou wijd en zijd zijn stralen over de andere kerken uitgieten. Op zulk een toekomst mocht men in lerland hopen, nu in de seminariën de kerkmuziek zooveel meer dan vroeger beoefend werd, nu daar de ware beginselen herleefden van den H. Carolus Boromaeus, die beval dat zijne studenten niet minder dan een half uur eiken dag aan den kerkzang zouden wijden. „De toekomst der iersche koren en koor-directeuren”, riep Spr. ten slotte onder luide toejuichingen , uit, „ligt in de handen van de iersche bisschoppen en iersche priesters, en aan hunne handen kunnen wij die veilig toevertrouwen!” De woorden des vorigen Sprekers werden ondersteund door Mgr. Dr. M. Cormack, bisschop van Achonry, die zijn gansche instemming betuigde met alles wat zijn voorganger op het spreekgestoelte en de President Donnelly, „twee veldheeren, met wie men veilig van de eind-overwinning ter kruistocht kon gaan”, hadden gezegd, en die eindigde met de woorden: „ik geef u de plechtige verzekering, dat ik niets ongedaan zal laten om mijne onderhoorige geestelijkheid aan te sporen tot ijvervolle, ernstige en , naar ik hoop, volhardende pogingen om het streven uwer voortreffelijke Vereeniging te bevorderen.” Onder meer andere Sprekers trad nu nog op Mgr. Dr. Logue, bisschop van Raphoe, om aan te dringen, dat het zang-onderwijs der kinderen op de lagere scholen vooral moest worden opgericht met het doel om in hen later bekwame koorzangers te vinden, en zijne motie werd ondersteund door den Heer F. Fagan, die o. a. Plaatsgebrek maakt het ons onmogelijk om alle bijzonderheden uitvoeriger te beschrijven; misschien komen wij op sommige punten later nog terug; maar zeker zullen onze Lezers uit het medegedeelde kunnen opmaken , met hoeveel recht de verslaggever juichen kon: „Wij hebben, onder Gods zegen en de bescherming van S. Caecilia alles gehad, wat wij ook bij de ruimste wenschen konden verlangen.” Dat onze nederlandsche koren den ijver en de eendrachtige samenwerking van de zangkoren van Dublin navolgen, en ook in ons vaderland zal het mogelijk zijn de kerkelijke toonkunst, vooral ook in de steden, tot hoogen bloei op te voeren! INGEZONDEN STUKKEN. Uitvinding voor Piatio-Fabrikanten. Men verzoekt ons het volgende te plaatsen : „Eine Erfindungvon gröster Bedeutung für den Pianoforte-Bau hat der bekannte Pianofabrikant C. René zu Stettin gemacht. Es gab bis heutigen Tag kein Mittel um Hölzer dauernd gegen wechselnde Temperatureinflüsse zu schützen, ein Uebelstand, der sich am Fühlbarsten bei Clavieren machte; es ist ja hinlanglich bekannt, dass selbst gut gebaute Instrumente trotz aller Vorsichtsmassregeln namentlich in Tropenlandern und in solchen Gegenden, wo die Instrumente den Einwirkungen der Feuchtigkeit ausgesetzt sind, sehr bald unbrauchbar wurden, selbst bei günstigen climatischen Verhaltnissen, nach einigen Decennien. Um die grosse Problem zu lösen, sind sehr viele Versuche gemacht und bediente man sich gewöhnlich um Hölzer zu impragniren und extrahiren verschiedener Chemikalien wie: Vitriol, Schwefelaether etc., diese Mittel konnten aber keine günstigen Resultate ausüben, weil durch dieselben die Holzfasern mehr oder weniger zerstört werden. Bei Anwendung soldier Praparations-Methoden namentlich bei Resonanzhölzern wird sogar die Resónanzfahigkeit erheblich reducirt und so ein ungünstiger Einfluss auf den Ton der Instrumente ausgeübt. Als eine epochemachende Erfindung kann man die René’sche Praparations-Methode bezeichnen , das Verfahren ahrnt den Naturprocess das Altwerden des Holzes nach und zwar auf eine hochst sinnreiche Weise. Als Praparirungs-Mittel bedient sich der Erfinder der von ihm entdeckten eigenartigen wirkung des Sauerstoffs und speciell des durch Durchleiten des electrischen Stromes ozonisirten und erhitzten Sauerstoffs. Gesttitzt auf die bekannte Thatsache, dass Holz, welches lange den Einwirkungen der Luft ansgesetzt ist, sich ungleich besser für den Instrumentenbau eignet, als das gleich na'ch dem Trockenwerden in Gebrauch genommene, • begann der Erfinder seine Untersuchungen und steilte durch zahlreiche Versuche fest, dass die mit ozonisirten und erhitzten Sauerstoff praparirten Hölzer absolut und auf die Dauer jedern Witterungseinfluss widerstehen, Resonanzholz verhartet sich nach der Praparation und erhalt dadurch bedeutend erhöhte Resónanzfahigkeit. Unstreitig ist die René’sche Erfindung von allergrösster und weittragenster Bedeutung für die Pianoforte-Baukunst und sieht einer grossen Zukunft entgegen.” ALGEMEENE BERICHTEN. POTHIER OVER FA-KRUIS. „De Waarheid , Bredasche Courant” van 16 April 11. geeft in een ingezonden stuk verslag van een brief van P. Pothier; den roemwaardigen Auteur van „Les mélodies gregoriennes”, waarin de geleerde Benedtctijn krachtig opkomt tegen enkele voorstanders van een gregoriaansche fa Voor zoover het ingezonden stuk hierop betrekking heeft nemen wij het hier over: „Pothier zegt dat er bij de opeenvolging der intervallen in de natuurlijke gamma altijd minstens twee heele tonen tusschen de twee halve tonen moeten voorkomen, [bijv.: si ut re mi fa\ mi fa sol la si ut] en gaat ll TTT 2 1 1 2 2AIA2 dan verder: „Cette loi precède et domine les gammes particu„lières, dont sont formés les modes : c’est pourquoi Vut ou le „sol dièze sont une faute beaucoup plus grave que le /iz-dièze „celui-ci n’est pas une infraction è. la loi générale de tonalité „(lorsqu’il y a un si naturel exprimé ou sous-entendu); il nuit „seulement au mode, dont il altère la constitution plus ou moins „gravement, selon qu’il laisse é. I’oreille une impression plus „ou moins durable. En principe ccla su/jït grandement pour le „ihannir de plain-chant\ sans quoi le 7e et 8e modes se trans„formeront en 5e et 6e, quant £la cadence finale, qui de sa „nature est dans un chant ce qui le caractérise davantage. Je „ne crois pas, qu'il y ait ld-dessus de tolérance possible pour „les morceaux vraiment grégoriens.” „Verder bespreekt Pothier eenige gregoriaansche gezangen van lateren tijd (Lauda Sion, Verbum Supernum, etc.) waarin de fa meermalen in vrij nauwe betrekking met de si voorkomt. Ook dan zelfs, zegt hij, kunnen, als de rhythmus goed is, èn fa en si gezongen worden: „Si la voix, comme le rhythme „I’exige, frappe délicatement le, si et appuie sur le la ou le „sol, le fa naturel, qui lui-même ne doit pas être forcé, ne „choque plus.” „Daarom, zegt hij, zou hij in die gevallen eene /«-kruis kunnen dulden, omdat de goede rhythmus maakt dat die bijna niet gehoord wordt. Dat de tritonus in de Regensburger boeken is weggenomen door eene sa keurt Dom Pothier sterk af. Dat deze overigens in het geheel niet dweept met die boeken, zal niemand verwonderen, die weet dat de intrinsieke waarde dezer editie, van het standpunt der archaeologen zeer bestreden wordt. Daarna schrijft hij: „Pour revenir au fa-dièze, en résumé s’il „peut être i. NIEUWE UITGAVE. Met dezelfde ingenomenheid, waarmede wij de gezangen ter eere van het H. Hart O. H. en ter eere van den H. Joseph door Pastoor Hens begroet hebben, vermelden wij de uitgave van zijn derde bundeltje: Voor de Meimaand. 20 Gezangen ter eere der H. Maagd Maria. Zwolle. Drukkerij der Thomas k Kempis-Vereeniging. NB. Dl. IX en XI van Palestrina’s werken zijn verschenen en aan de inteekenaren verzonden. Wegens plaatsgebrek moeten de berichten over verschillende uitvoeringen in de Goede Week e7i de Paaschweek tot de volgende aflevering blijven liggen. Snelpersdruk vuil liet St. «JACOBS-ÜODSHUIS te Haarlem.
5,793