URL
stringlengths
99
99
content
stringlengths
7
2.85M
Source
stringclasses
1 value
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/92859ed7-35c2-4ae5-9825-3362fab68f31
2 Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS Nr. 254 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 17 mei 2023 Met deze brief informeer ik de Kamer dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) op 17 mei 2023 de eerste kwartaalrapportage 2023 over de fosfaat- en stikstofexcretie door de Nederlandse veestapel1 heeft gepubliceerd. Ook dit jaar stelt het CBS op mijn verzoek na afloop van ieder kwartaal een berekening samen van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De eerste kwartaalrapportage 2023 geeft een momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie over geheel 2023 op basis van de op 1 april 2023 beschikbaar gekomen nieuwe en actuele gegevens over de omvang van de rundveestapel, de melkproductie per koe en de beschikbaarheid en samenstelling van krachtvoer en ruwvoer. De voor 2023 verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel is weergegeven in tabel 1. Tabel 1: Momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel over 2023 (in miljoen kg) Fosfaat 1 Nationaal Melkvee Varkens Pluimvee 1 kst-35334-254 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Plafond 150,7 (84,9) (39,7) (27,4) Stikstof e 1 kw 2023 146,3 72,5 33,9 22,8 Plafond2 489,4 (281,8) (99,1) (60,3) 1e kw 2023 477,2 278,7 87,4 53,6 https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2023/monitor-fosfaat-enstikstofexcretie-in-dierlijke-mest-eerste-kwartaal-2023. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 334, nr. 254 1 Fosfaat Overig3 (20,9) Stikstof 17,1 (63,2) 57,5 1 Betreft het nu op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en, tussen haakjes, de in de Msw vermelde sectorale plafonds. Betreft het nu op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en, tussen haakjes, de in de Msw vermelde sectorale plafonds. 3 Voor «overig» is in de Msw geen sectoraal plafond vermeld. Het hier vermelde plafond is afgeleid van het nationale plafond en de plafonds voor melkvee, varkens en pluimvee. 2 N.B. Door afrondingen kan de som van de cijfers afwijken van het totaal. Uit tabel 1 blijkt dat het CBS verwacht dat in 2023 de fosfaatexcretie van de Nederlandse veestapel onder het op dit moment geldende nationale plafond uitkomt (- 3,1%). Ondanks de hogere stikstofexcretie door melkvee (+ 1,6% ten opzichte van de vierde kwartaalrapportage 20222) verwacht het CBS dat in 2023 de totale stikstofexcretie nog altijd onder het nationale plafond uitkomt (- 2,5%). De belangrijkste oorzaak van de toename van de stikstofexcretie door melkvee is het hogere stikstofgehalte in de graskuilen van 2022 ten opzichte van de graskuilen uit 2021. Deze graskuilen uit 2022 worden voor het grootste deel in 2023 vervoederd. Daarnaast is de melkproductie per koe iets toegenomen, waardoor ook de voederbehoefte toeneemt. Het nationaal plafond vermeld in tabel 1 betreft het plafond zoals dat nu geldt vanwege de derogatiebeschikking 2022–20253 (hierna: derogatiebeschikking). In de derogatiebeschikking zijn geen voorwaarden opgenomen over aanpassing van de hoogte van de sectorale plafonds. Daarom zijn in tabel 1 de in de Meststoffenwet (hierna: Msw) opgenomen sectorale plafonds vermeld tussen haakjes. De som van de afzonderlijke in de Msw vermelde sectorale plafonds overstijgt het op dit moment op basis van de derogatiebeschikking geldende nationale mestproductieplafond, maar de verwachte totale productie ligt zoals aangeven onder het nationale mestproductieplafond. Met de melkveesector is in het kader van de stikstofproblematiek afgesproken om op sectorniveau te streven het ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen te verlagen en deze in 2025 niet hoger te laten zijn dan 160 gr RE/kg droge stof4. Om de voortgang hierop te monitoren is met ingang van de tweede kwartaalrapportage 2022 de monitor van het CBS uitgebreid met een prognose van het ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen. Voor de eerste kwartaalrapportage 2023 zijn echter onvoldoende gegevens beschikbaar over de samenstelling van krachtvoer en ruwvoer om een indicatie te kunnen geven van het verwachte ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen 2023. Dit zal bij de tweede kwartaalrapportage 2023 naar verwachting wel het geval zijn. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema 2 Kamerstuk 35 334, nr. 227. Kamerstuk 33 037, nr. 480. 4 Kamerstuk 35 334, nr. 159. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 334, nr. 254 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f914801f-cb51-4798-bbea-64c3e4ca2643
EVALUATIE TERRORISMEDREIGING TE AMSTERDAM OP EN ROND 12 MAART 2009 versie 1.0 Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding Directie Regie Den Haag, 21 september 2009 Den Haag, 21 september 2009 Voor vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze evaluatie kunt u schriftelijk, telefonisch contact opnemen met de auteurs via: Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding Directie Regie Postbus 16950 2500 BZ Den Haag Telefoon: 070-3150425/328 2 INHOUDSOPGAVE 1. Algemeen.............................................................................................4 1.1 Inleiding ........................................................................................4 1.2 Doel en focus van de evaluatie ............................................................4 2. Feiten en bevindingen ..........................................................................5 2.1 Melding ...........................................................................................5 2.2 Onderzoek en weging melding door politie .............................................5 2.3 Opschaling .......................................................................................6 2.4 Lokale aansturing, nationale afstemming...............................................7 2.5 Opsporingsprotocol............................................................................8 2.6 Besluitvorming Driehoek ....................................................................9 2.6.1 Opsporingsonderzoek ................................................................9 2.6.2 Maatregelen Openbare Veiligheid ............................................... 10 2.7 Inzet Dienst Special Interventies ....................................................... 10 2.8 Informatie-uitwisseling..................................................................... 11 2.9 Communicatie ................................................................................ 12 2.10 Nazorg ......................................................................................... 12 3. Conclusie ........................................................................................... 13 3.1 Informatievoorziening...................................................................... 13 3.2 Samenwerking................................................................................ 14 3.3 Besluitvorming ............................................................................... 14 3.4 Communicatie ................................................................................ 15 3.5 Nazorg .......................................................................................... 15 Bijlage 1: Afkortingen ............................................................................... .16 Bijlage 2: Praktische handreikingen .............................................................. 18 3 1 Algemeen 1 .1 Inleiding Op woensdag 11 maart 2009 om 23.39 uur ontvangt de regiopolitie AmsterdamAmstelland een melding over een mogelijke aanslag op winkels in Amsterdam op donderdag 12 maart 2009. In de uren daarop komen bestuurlijke en operationele diensten op zowel regionaal als nationaal niveau in actie. Op donderdagochtend besluit de lokale Driehoek tot een groot aantal operationele maatregelen en tot sluiting van een aantal winkels in Amsterdam Zuid-Oost, hetgeen de nodige aandacht van de media genereert. Die middag worden 7 verdachten aangehouden. Na een kort onderzoek worden deze verdachten op vrijdag 13 maart 2009 heengezonden en worden de getroffen maatregelen afgebouwd. Over de momenten waarop de betrokken diensten en autoriteiten bij het incident zijn betrokken heeft de minister van Justitie de Tweede Kamer op 24 maart 2009 per brief geïnformeerd. 1 In deze brief is aan de Tweede Kamer toegezegd dat de gang van zaken naar aanleiding van de desbetreffende melding zal worden onderzocht. Tevens is tijdens het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 2 april 2009 door de minister van Justitie mede namens de minister van Binnenlandse Zaken toegezegd dat in de evaluatie ook zal worden ingegaan op de aspecten communicatie, nazorg en de rol van de lokale driehoek. Het onderhavige evaluatierapport, dat in opdracht van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) is uitgevoerd, strekt ter voldoening aan deze toezegging. De driehoek in Amsterdam zal het eigen optreden bij dit incident eveneens evalueren. Deze evaluatie zal naar verwachting in het najaar van 2009 aan de gemeenteraad van Amsterdam worden aangeboden. 1.2 Doel en focus van de evaluatie Centraal in dit onderzoek staat de vraag hoe de informatievoorziening, samenwerking, besluitvorming en communicatie tijdens en in de afhandeling van deze terrorismedreiging op en rond 12 maart 2009 is verlopen en welke lessen kunnen hieruit worden geleerd. De evaluatie richt zich daarom op de bestuurlijke en operationele informatie-uitwisseling en de daarop gebaseerde besluitvorming naar aanleiding van de binnengekomen melding en heeft betrekking op de periode van woensdag 11 maart 2009 te 23:39 uur tot vrijdag 13 maart 2009 in de ochtend, het moment waarop is besloten om de genomen maatregelen af te schalen. De uitvoering van de operationele maatregelen zelf, alsmede het ingezette opsporingsonderzoek zijn in deze evaluatie dan ook niet aan de orde. De volgende onderwerpen en vragen zijn in de evaluatie in beschouwing genomen: - de alarmering na binnenkomst van de melding; weging van de dreiging en risico-inschatting; geldende procedures en protocollen; communicatie, samenwerking en informatievoorziening tussen de bij de aanpak van de dreiging betrokken instanties; internationale samenwerking (politie/justitie/inlichtingendiensten); alertering / opschaling / inzet bijzondere diensten; 1 Brief van 24 maart 2009 aan de Voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 4 - afwegingen en rolverdeling tussen lokaal en nationaal niveau; afwegingen bij de opsporing; besluitvorming in de Driehoek; externe communicatie lokaal en nationaal; wel of geen aanleiding tot aanpassing van procedures of calamiteitenplannen; nazorg. De volgende partijen zijn bij de evaluatie betrokken: - Gemeente Amsterdam - Openbaar Ministerie Amsterdam (OM) - Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (AA) - Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) o Dienst Nationale Recherche (DNR) o Dienst Speciale Interventies (DSI) o Dienst Levende Have Politie (DLHP) o Dienst Internationale Politie Informatie (IPOL) o Dienst Specialistische Recherche Toepassingen (DSRT) o Dienst operationele Ondersteuning en Coördinatie (DOC/CCB) - Openbaar Ministerie, Parket Generaal (OMPG) - Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) - Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) - Nationaal Crisis Centrum (NCC) - Nationaal Coördinator Terrorisme Bestrijding (NCTb). 2 Feiten en bevindingen 2.1 Melding Het callcenter van het KLPD ontvangt op woensdagavond 11 maart 2009 via 0900-8844 een melding en verbindt deze direct door naar het callcenter van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Op woensdag 11 maart om 23.39 uur ontvangt het regionaal servicecentrum van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland de telefonische melding van een vrouw die gebrekkig Nederlands spreekt . Zij meldt dat op donderdag 12 maart 2009 door drie mannen een aanslag met explosieven zal worden gepleegd op twee winkels in Amsterdam, de Ikea en de Mediamarkt. De melding is in eerste instantie (4 minuten en 29 seconden) door een telefoniste van het regionaal servicecentrum behandeld, die vervolgens meldster heeft doorverbonden met de chef van dienst van de meldkamer van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Het daarop volgende gesprek heeft circa 15 minuten geduurd. Voor het aannemen van een melding die terrorisme-gerelateerd is, is een landelijk Protocol ‘melding terrreur gerelateerd’ beschikbaar voor de medewerk(st)ers van 112 en 0900-8844 meldkamers. Het aannemen en verwerken van deze melding is conform dit protocol verlopen. 2.2 Onderzoek en weging melding door politie Direct na ontvangst van de melding is een aantal acties ondernomen. De melding is gewogen en onderzocht conform het Protocol Verdachte Objecten, dat sinds 1 oktober 2006 landelijk van kracht is. Op basis van dit protocol is de melding in eerste instantie voorgelegd aan de Teamleider Explosieven Verkenning (TEV). De TEV kreeg de opdracht om als deskundige de melding in zijn geheel uit te luisteren. Bij de beoordeling van de melding maakte de TEV gebruik van diverse andere functionarissen, waaronder het Bureau Regionale Inlichtingendienst (BRID) en het Regionaal Informatie Knooppunt (RIK). Analisten en een documentalist van het RIK zijn, na in kennis te zijn gesteld conform het protocol, direct een analyse gaan maken. 5 Het BRID heeft vervolgens om 02:00 uur de AIVD geïnformeerd en gevraagd of de dienst over nadere informatie beschikte. De AIVD kwam om 02:15 uur met (politie)informatie uit 2004. Op basis van de weging van de melding door de AIVD, het BRID en door het onderzoek van de TEV werd de melding om 02:20 uur door de regiopolitie AmsterdamAmstelland als zodanig serieus beoordeeld dat besloten is om verder te rechercheren. Die beoordeling was op de volgende elementen gegrond: - de melding was op onderdelen zeer concreet (concrete aanslaglocaties in Amsterdam, concrete adressen en familienamen van de locaties waar de daders voor de aanslag zouden verblijven) en vond op die onderdelen bevestiging bij controle van de namen in de Gemeente Basisadministratie of in politiebestanden - de melding verwees expliciet naar explosieven, met duiding van de hoeveelheid - vermeld werd dat betrokkene afscheid had genomen van zijn vriendin - geverifieerd kon worden dat er tussen de genoemde personen een familierelatie bestond met een persoon die de dader was van de aanslagen in Madrid in 2004 en die zich bij zijn aanhouding door Spaanse politie zelf had opgeblazen; - de melding werd gedaan op 11 maart 2009, exact 5 jaar na de datum van de aanslagen in Madrid 2.3 Opschaling Na de eerste weging van de melding en de beslissing om verder te rechercheren is om 03:00 uur besloten tot opsc haling binnen de politieregio Amsterdam-Amstelland door middel van een Grootschalig Bijzonder Optreden (GBO). Deze structuur had tot doel om zoveel mogelijk informatie uit de melding nader te verifiëren, aanvullende informatie te verzamelen, te analyseren en te duiden en vervolgens van de dreiging een inschatting te maken. De dreiging is door de politie Amsterdam-Amstelland in eerste instantie vooral vanuit opsporingsperspectief beoordeeld. Vanuit dat perspectief is toen verder opgeschaald. Door de Dienst Regionale Recherche (DRR) van het regiokorps is contact gelegd met de Dienst Nationale Recherche (DNR) en direct daarna met het OM in Amsterdam. Er zijn in deze fase van de dreiging nog geen beslissingen of maatregelen genomen in het kader van bewaken en beveiligen en of ten behoeve van de openbare orde en veiligheid. Het nader ingestelde onderzoek leverde geen nieuwe informatie en inzichten op. Daarop is om 05:13 uur de dreiging door de politie Amsterdam- Amstelland definitief als serieus beoordeeld en zijn daarna de volgende personen geïnformeerd: - de piketfunctionaris van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Dienst Nationale Recherc he; - het hoofd van de DSI/ KLPD Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid; - de wachtcommandant van het Nationaal Informatie Knooppunt (NIK); - de portefeuillehouder Terrorisme van de politie Amsterdam-Amstelland; - het hoofd Dienst Nationale Recherche; - de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland; - de piketofficier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam; - de voorzitter van het College van Procureurs-generaal; - het hoofd NIK; - het hoofd CT-infobox; - de piketofficier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie van het Landelijke Parket; - de korpschef van het KLPD; - de landelijk officier van Justitie Terreur; - de directeur Binnenlandse Veiligheid van de AIVD; - de minister van Justitie; - de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK); - de directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van BZK; - de directeur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam; 6 - de burgemeester van Amsterdam; de plv. coördinator Bewaken en Beveiligen van de NCTb en de wnd. NCTb. Hierdoor was iedereen die in kennis diende te worden gesteld, van het incident op de hoogte gebracht. Op nationaal niveau werd de voorzitter van het College van Procureursgeneraal als eerste om 05.55 uur geïnformeerd, gevolgd door de wnd. NCTb om 06.15 uur. Om 07.20 uur heeft de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland besloten de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) te activeren.2 Alle functionarissen waren binnen de daartoe gestelde opkomsttijden aanwezig. Het beleidscentrum met de Driehoek is om 08:45 uur voor het eerst bij elkaar gekomen. 2.4 Lokale aansturing, nationale afstemming Conform het Handboek Nationale Crisisorganisatie en Staalkaart van mogelijk overheidsoptreden bij een (dreigende) terroristische aanslag3 heeft de rijksoverheid niet bij elke dreiging als hierin bedoeld een prominente rol. Een dreiging die zich qua aard en uitstraling niet verder uitstrekt dan tot het lokale niveau wordt in beginsel aangepakt door de lokale overheid. Maar ook in dat geval is vanwege het enkele feit dat het om een mogelijke terroristische dreiging gaat effectieve afstemming met het nationale niveau vereist. Omgekeerd geldt uiteraard hetzelfde. Lokale autoriteiten dienen tijdig geïnformeerd te zijn over- en betrokken te zijn bij de aanpak van een terroristische dreiging, ook als die regie en aanpak op nationaal niveau vergt. Voor de coördinatie en afstemming van dergelijke dreigingen op nationaal niveau is de NCTb de aangewezen instantie. In het geval van een dreigende terroristische aanslag die op lokaal niveau wordt aangepakt dient de NCTb door de lokale Driehoek dan ook zo spoedig mogelijk op de hoogte te worden gebracht. Deze kan de bewindslieden informeren en laten nagaan of er op nationaal niveau nog informatie bekend is die de lokale autoriteiten (nog) niet heeft bereikt. Een dreiging op lokaal niveau kan bovendien uitgroeien tot een dreiging met bovenlo kale uitstraling die bovenlokale, door de NCTb te treffen, (beveiligings) maatregelen noodzakelijk maakt . Verder kan de NCTb de lokale overheid ook ondersteunen bij eventueel daar te nemen bewakings- en beveiligingsmaatregelen. Tot slot is de NCTb verantwoordelijk voor de communicatie en de alertering van de maatschappelijke sectoren in het kader van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding. In het licht van die taken en verantwoordelijkheden had de NCTb eerder geïnformeerd moeten worden dan 06.10, in aanmerking nemend dat de dreiging al om 02:20 uur was beoordeeld als zodanig serieus dat besloten was om verder te rechercheren4 . Een en ander heeft verder voor wat betreft de aanpak van het incident geen consequenties gehad. In het verdere verloop van de dag is de NCTb tijdig en adequaat geïnformeerd. De mogelijkheden tot coördinatie en afstemmen op nationaal niveau voor wat betreft het stelsel van bewaken en beveiligen en/of het alerteringssysteem waren daardoor adequaat gewaarborgd, maar behoefden verder niet te worden gebruikt. 2 In de brief aan de Voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Ministerie van Justitie 24 maart 2009, staat op basis van door Amsterdam verstrekte informatie vermeld dat een SGBO om 03:00 uur wordt opgericht. Op basis van nadere informatie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland blijkt om 03:00 uur een GBO te zijn opgericht in de vorm van een rechercheteam, bestaande uit medewerk(st)ers van de unit Zware Criminaliteit. Om 07:20 uur werd tot een SGBO besloten door de Staf te activeren. 3 Zie Nationale Crisisorganisatie en Staalkaart van mogelijk overheidsoptreden bij een (dreigende) terroristische aanslag, NCTb augustus 2007 4 De piketfunctionaris van de Eenheid Bewaken en Beveiligen (EBB) van de NCTb is om 06:10 uur geïnformeerd door het team Bewaken en Beveiligen van de KLPD. Om 06:15 uur belt de voorzitter van het College van Procureurs-generaal met de wnd. NCTb over de dreiging. Om 06:45 uur informeert de Dienst Executieve Ondersteuning van het Bureau Conflict en Crisisbeheersing van de gemeente Amsterdam de EBB van de NCTb. 7 Binnen de Driehoek is wel overwogen om de NCTb bij de bijeenkomsten van het Beleidscentrum uit te nodigen, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. Een vertegenwoordiger van de AIVD is tijdens de vergaderingen van het Beleidscentrum wel aanwezig geweest, hetgeen de leden van de Driehoek als meerwaarde hebben ervaren. Achteraf bezien zijn alle betrokken partijen van mening dat een vertegenwoordiger van de NCTb in het Beleidscentrum toegevoegde waarde zou hebben gehad. De lijnen zijn dan het kortst en maken snelle opschaling op nationaal niveau mogelijk als dat nodig mocht zijn. 2.5 Opsporingsprotocol Voor wat betreft de opsporing in zaken als de onderhavige is het Protocol Opsporing Contra-Terrorisme 5 van toepassing. Het protocol gaat uit van een eerste beoordeling of de zaak lokaal of nationaal dient te worden aangepakt en wel binnen twee uur na het bekend worden van de dreiging. Het Protocol vermeldt op pagina 5 en 6: Ad 4.2: ‘De gezagsverdeling is dezelfde als in de reguliere situatie. Het gezag ligt in beginsel bij de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket, maar dit kan op grond van de onder 2.4 genoemde criteria overgaan naar het Landelijk Parket. (…)’ Ad 2.4: ‘Het gezag wordt na overleg tussen het Arrondissementsparket en het Landelijk Parket overgedragen aan het Landelijk Parket indien wordt voldaan aan een van de volgende voorwaarden: 1. De subjecten deel uitmaken van een nationaal of internationaal netwerk; 2. Sprake is van verbanden met lopende of afgeronde onderzoeken van het Landelijk Parket, dan wel 3. Sprake is van een dreiging tegen kapitale (overheids)instituties. De overdracht van het gezag aan het Landelijk Parket impliceert dat het opsporingsonderzoek in principe verder wordt uitgevoerd door de DNR/KLPD.’ Gezien het criterium in het opsporingsprotocol ten aanzien van subjecten die deel uitmaken van een nationaal of internationaal netwerk, was er ruimte om het onderzoek toe te wijzen aan de DNR. De Driehoek heeft, gezien het ontbreken van lopende onderzoeken, het ontbreken van dreiging voor ‘nationale’ gebouwen en gelet op het feit dat de dreiging enkel op objecten in Amsterdam was gericht, er in eerste instantie voor gekozen het onderzoek te laten bij de Dienst Regionale Recherche van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Na overleg met de voorzitter van het College van Procureurs-generaal heeft de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket om 08.30 uur besloten dat het OM in Amsterdam vooralsnog leidend diende te zijn. In het begin van de middag deelde de hoofdofficier van het Landelijk Parket aan de DNR mee dat na overleg met de Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam is besloten dat Amsterdam leidend bleef. De DRR heeft het onderzoek vervolgens naar het oordeel van betrokken partijen in de acute fase van de dreiging adequaat uitgevoerd en is hierin maximaal ondersteund door de Dienst Nationale Recherche. Duidelijkheid over de vraag welke instantie het onderzoek uitvoert, is bij zaken als de onderhavige van groot belang. Die duidelijkheid is er formeel niet binnen de termijn zoals 5 Van toepassing is de brief van het College van Procureurs-generaal aan de parkethoofden over de “Aanpak Terrorismebestrijding” d.d. 5 april 2006 en het mede op die brief gebaseerde Protocol Opsporing ContraTerrorisme, vastgesteld op 30 septe mber 2008, op 10 februari 2009 aan alle korpschefs van de regiopolitie verzonden en op 2 maart 2009 door het College van Procureurs-generaal ter kennis gebracht van het Openbaar Ministerie. 8 vermeld in het protocol gekomen, maar voor het overige kunnen de gemaakte afwegingen en genomen besluiten worden gebillijkt . 2.6 Besluitvorming Driehoek De transcriptie van de melding is om 9:00 uur mondeling en om 14:30 uur schriftelijk aan de Driehoek ter beschikking gesteld. Met betrekking tot de melding is uitgebreid stilgestaan bij mogelijke contra-indicaties, zoals het gegeven van een soortgelijke telefonische melding uit 2004 en het feit dat de meldster uit 2004 in 2006 omschreven werd als verward. Van meet af aan is de inzet van de Driehoek er vooral op gericht geweest de bron van de melding op te sporen, teneinde het dreigingsrisico nader te onderbouwen of ten aanzien daarvan contra- indicaties te krijgen. Voor de Driehoek is verder de veiligheid van personen steeds uitgangspunt geweest. De Driehoek heeft dan ook bij wijze van voorzorg om 09:15 uur besloten Ikea en de winkels in het Arenagebied niet open te laten gaan. 2.6.1 Opsporingsonderzoek De hoofdofficier van justitie van het parket Amsterdam heeft te kennen gegeven dat de traditionele opsporingsbevoegdheden bij het onderzoek naar deze dreiging toereikend zijn gebleken, mede omdat de melding zeer concrete aanknopingspunten voor regulier opsporingsonderzoek bevatte. Van de bijzondere bevoegdheden tot opsporing van terroristische misdrijven behoefde dan ook geen gebruik te worden gemaakt. Het politieonderzoek onder gezag van het Openbaar Ministerie Amsterdam richtte zich op de volgende aspecten. Allereerst is gezocht naar bevestiging van de juistheid van de melding. Op basis van het eerste onderzoek door de regiopolitie Amsterdam en in overleg met CIE, DNR, AIVD waren de details van de melding, de controleerbare feiten daarin en de connectie met de aanslag in Madrid voldoende om de dreiging serieus te nemen. Dat leidde daarom terecht tot snelle opschaling: op de dreiging gebaseerd onderzoek, voorbereiding van interventie, en afstemming van de strafrechtelijke en bestuurlijke reactie in de Driehoek. Voorts is gezocht naar contra-indicaties. Eerste houvast daarvoor was het zo snel mogelijk achterhalen van de bron van de melding, ook omdat de bron mogelijk dezelfde was als die van een eerdere melding in 2004. Het spoor leidde naar Brussel. Het daar te verrichten onderzoek leverde niet snel resultaat op omdat de Belgische autoriteiten om een rechtshulpverzoek verzochten, ondanks dat Nederland België had gevraagd snel, en in afwachting van een formeel verzoek om rechtshulp, actief naar de verblijfplaats te zoeken. Verdere contra-indicaties zouden hebben kunnen kome n uit het informatief onderzoek naar en rondom de Amsterdamse subjecten, maar dat bleek uiteindelijk, voorafgaand aan hun aanhouding en doorzoeking van hun woningen, niet het geval. Er diende een keuze te worden gemaakt tussen verder onderzoek en interventie (aanhoudingen en doorzoekingen). Deze afweging heeft lang gespeeld. Punten van weging waren: verdere bewijsgaring zonder aanhouding/zoeking versus het risico dat subjecten bewijs zouden kunnen wegmaken of daadwerkelijk zouden kunnen overgaan tot een terroristische daad; meerwaarde van nader onderzoek zonder aanhoudingen/zoekingen versus maatschappelijke effecten van doorgaande beveiligingsmaatregelen. Gelet op de ernst van de verdenking, het ontbreken van nadere informatie ter bevestiging of ontkrachting van de juistheid van de melding en de omvang van de getroffen beveiligingsmaatregelen waren aanhoudingen en doorzoekingen in de loop van de dag onvermijdelijk, en ging het vooral om de wijze waarop die aanhoudingen zouden moeten plaatsvinden. De aanhouding van verdachten heeft plaatsgevonden op 9 verdenking van overtreding van artikel 157 jo. 176a en 46, 47 en 48 Wetboek van Strafrecht; kort samengevat medeplegen c.q. medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van het teweegbrengen van een ontploffing met een terroristisch oogmerk, door bij voorbeeld het mogelijk verschaffen van onderdak. Van meet af aan was er de nodige druk op snelle besluitvorming. Opschaling is in een situatie als de onderhavige in de regel onvermijdelijk, maar de druk om af te schalen is vervolgens van meet af aan groot. Er is veel gediend met het zo spoedig mogelijk beëindigen van vaak ingrijpende beveiligingsmaatregelen, terwijl ook zo snel mogelijk moet worden vastgesteld wie wel en niet verdachte is en blijft. Contra-indicaties zouden niet alleen uit onderzoek naar de bron van de melding in Brussel verkregen kunnen worden, maar ook uit de resultaten van de verhoren na aanhoudingen en uit de doorzoekingen van de woningen. De verhoren en doorzoekingen leidden al vrij spoedig tot de conclusie dat de aangehouden personen niet langer als verdachte konden worden aangemerkt. De beslissing tot afschaling van de beveiligingsmaatregelen (het weer open laten gaan van winkels en het theater) wordt normaliter genomen op grond van overwegingen van openbare veiligheid, maar hing in dit geval gedurende de eerste uren vooral af van eventuele contra-indicaties vanuit de opsporing. Daarbij speelde uiteraard een rol dat afschaling, gelet op de betrokken maatschappelijke belangen, in beginsel zo snel mogelijk diende plaats te vinden en dus bij voorkeur niet zou moeten worden gewacht op mogelijke, maar bepaald niet zekere, opsporingsresultaten die wellicht nog dagen op zich zou laten wachten. 2.6.2 Maatregelen openbare veiligheid In het kader van het opsporingsonderzoek zijn de woningen, waar de mogelijke verdachten zich zouden kunnen bevinden, direct onder observatie genomen. De observatie leverde geen bevestiging op dat de mogelijke aanslagplegers in die woningen aanwezig waren en daarmee onder controle waren. Mede daardoor waren dan ook preventieve maatregelen ten behoeve van de openbare veiligheid noodzakelijk. De Driehoek heeft om die reden besloten Ikea en de winkels in het Arenagebied te sluiten en gesloten te houden. Tevens is het politietoezicht in het gebied geïntensiveerd, zowel om toezicht te houden op de gesloten winkels waarop de daders het mogelijk hadden voorzien als om het aanwezige publiek te waarschuwen en te beschermen. In het gebied bevonden zich ook een bioscoop en de Heineken Music Hall. In deze laatste hal zou die avond een concert worden gegeven. Zowel de bioscoop als de Music Hall trekken grote hoeveelheden bezoekers. Met het oog op de veiligheid van deze bezoekers is besloten om ook de bioscoop en de Music Hall dicht te houden. Aan de Driehoek werd gemeld dat Ikea om 10:00 uur open ging, maar dat er reeds eerder kon worden ontbeten. Bij de leden van de Driehoek was niet bekend vanaf welk specifiek tijdstip bij Ikea kon worden ontbeten. Tevens werd gemeld dat de Driehoek vóór 09:15 uur een beslissing diende te nemen. Het besluit om Ikea niet open te laten gaan, werd om 09:15 uur door de Driehoek ook daadwerkelijk genomen en moest daarna nog worden uitgevoerd. Feit was dat de Ikea ook vóór 09.15 uur voor personeels leden en bezoekers toegankelijk was. Vóór dat tijdstip was het tevens mogelijk voertuigen te parkeren in de parkeergarage. Geconstateerd moet dan ook worden dat de aan de Driehoek verstrekte informatie onvolledig was en ook eerder had moeten worden verstrekt, zodat het besluit eerder had kunnen worden genomen. 2.7 Inzet Dienst Speciale Interventies Gezien het feit dat de informatie, die de grondslag voor aanhouding vormde, duidde op betrokkenheid bij een terroristisch misdrijf met explosieven, is verzocht om de inzet van de Dienst Speciale Interventies (DSI). Bij een dergelijk delict moet er immers rekening 10 mee worden gehouden dat de verdachten beschikken over explosieven en/of zware vuurwapens, mogelijk beschikken over terroristische technieken en tactieken en de mentale instelling hebben tot opofferingsgezindheid met grof en/of buitensporig geweld. De inzetscenario ’s zijn om 12:42 uur aan de voorzitter van het College van Procureursgeneraal aangeboden. Vanwege de ernst van de dreiging, die een aanslag met mogelijk vele slachtoffers betrof, was er naar het oordeel van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal sprake van een nationaal belang in de zin van de regeling omtrent de inzet van DSI. 6 Daarom heeft hij geen gebruik gemaakt van zijn mandaat om in reguliere situaties zelf te beslissen over de inzet van de DSI, maar heeft hij het gevraagde bijstandsverzoek in het Beleidsteam DSI gebracht, bestaande uit de wnd. NCTb, de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de korpschef van de KLPD. Na positief advies van het Beleidsteam heeft de minister van Justitie op 12 maart 2009 omstreeks 14:20 uur de inzet mondeling gefiatteerd. De DSI heeft bij de aanhouding van de verdachten conform procedure 7 gehandeld. Datzelfde geldt voor de Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid (AOE), waarbij aanhouding van één verdachte tot enig letsel leidde. Dat letsel was echter niet het gevolg van het directe optreden door de AOE tegen verdachte maar van een noodstop tijdens de aanhouding in de tram waar de verdachte ten tijde van zijn aanhouding zich bevond. 2.8 Informatie-uitwisseling Het onderzoek naar de juistheid van de melding en het trekken van consequenties voor het opsporingsonderzoek en de gevolgen voor de openbare veiligheid heeft de nodige tijd gevergd. Dit in aanmerking nemend is de alarmering en de daaropvolgende informatieuitwisseling redelijk verlopen, zij het dat wel lang naar verdere aanknopingspunten voor bevestiging van de melding is gezocht. De Amsterdamse Driehoek achtte zich tijdig geïnformeerd. Het nationale niveau - de NCTb en via deze de betrokken bewindspersonen - had eerder behoren te worden geïnformeerd. Ware dat wel gebeurd, dan zou dat overigens niet tot een andere aanpak van het incident hebben geleid. Het betrekken van het nationale niveau strekt er mede toe om niet direct bij de dreiging betrokken organisaties en instellingen te informeren opdat zij kunnen beoordelen of hun verantwoordelijkheden mogelijkerwijs mede in het geding zijn. Waar het gaat om deze belangen is de informatievoorziening richting het NCC en relevante departementen, zoals Wonen Wijken en Integratie en Buitenlandse Zaken, voor verbetering vatbaar gebleken. Zij zijn niet tijdig en gestructureerd geïnformeerd, waardoor ze vragen over de mogelijke relevantie van het incident niet direct konden beantwoorden. De NCTb ziet het als zijn verantwoordelijkheid departementen en andere organisaties en instellingen op nationaal niveau bij incidenten als het onderhavige eerder actief te informeren. Voorts is de informatie-uitwisseling van het NIK met Amsterdam-Amstelland in de eerste twaalf uur niet op alle momenten optimaal verlopen 8 . Zo verzocht het NIK om 07:50 uur 6 Artikel 5 lid c van de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden van 28 juni 2006 luidt: “De voorzitter van het College van procureurs-generaal beslist namens de Minister van Justitie op een verzoek tot inzet van een bijzondere bijstandseenheid, afgezien van die situaties: - lid c: waarin op enige andere wijze een groot nationaal belang in het geding is.” In de Toelichting wordt vermeld dat hier wordt gedoeld op situaties waarin redenen van nationaal belang dicteren dat de Minister van Justitie zelf instemming verleent aan de inzet van de DSI. Daarvan is sprake als zich incidenten voordoen met een nationale uitstraling, zoals b.v. incidenten met nationaal ingrijpende gevolgen voor de infrastructuur en/of besluitvormingsprocessen. Het aantal incidenten, het verband daartussen, de gelijktijdigheid, de plaats dan wel de kennelijke gerichtheid op bepaalde personen/functionarissen en/of objecten zijn in dit kader mede bepalend. Operationeel Plan van Inzet. Beschreven in ’Beschrijving Operationele Concepten’ (dd. 08.06.2006) Deze informatie-uitwisseling staat beschreven in het operationeel stroomschema (p. 7) van het Protocol Verdachte Objecten, Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2006, kenmerk 2006-0000084683. 7 8 11 aan de Regiopolitie Amsterdam of zij een eerste bericht konden verzenden. Ondanks een rappel om 09:10 uur duurde het tot 11:00 uur voordat er toestemming kwam voor het verzenden van een eerste bericht via het RIK- NIK kanaal naar de overige regio’s en het NCC. Het ontbreken van informatie via deze lijn, terwijl er inmiddels wel informatie via de pers naar buiten kwam en er via andere politiekanalen wel informatie werd gedeeld, had tot gevolg dat enkele regio’s een mogelijk verband zagen met een eerdere dreiging met explosieven tegen de winkelketen van Ikea. Zo kwamen er vragen binnen of andere Ikea vestigingen ook doelwit waren en werden er in enkele regio’s voorbereidingen getroffen om de betreffende vestiging van Ikea zo nodig snel te kunnen ontruimen. Nu de dreiging volgens de weging van de melding alleen in de regio Amsterdam speelde, had een korte snelle mededeling hierover de onduidelijkheid in andere regio’s kunnen wegnemen. 2.9 Communicatie De externe communicatie is binnen de Driehoek permanent onderdeel van bespreking geweest en is in lijn verlopen met het in 2004 in Amsterdam vastgestelde beleid rond de aanpak van terrorisme 9 , waarin nadrukkelijk is gekozen voor een open, actieve en duidelijke communicatie bij terreurdreigingen. In de afweging over wat kon worden gecommuniceerd, is meegewogen dat de open communicatie de opsporing niet in de weg mocht staan. Om 10:40 uur is een eerste persbericht verspreid. In die acute fase van de dreiging is er voor gekozen om naast het persbericht de burgemeester nog een verklaring te laten afleggen tegenover de pers. Gelet op de fase waarin de dreiging zich op dat moment bevond een begrijpelijke keuze. Nadat in de loop van de middag de aanhoudingen waren verricht heeft de Driehoek om 21:15 uur een persconferentie gegeven en hebben de leden van de Driehoek individueel de pers te woord gestaan. Naar aanleiding van deze persconferentie zijn er vragen opgekomen over de mededeling van de Driehoek dat de aangehouden verdachten de Marokkaanse nationaliteit bezaten. De Driehoek is van mening dat ook met het achterwege laten van dit gegeven de media de nationaliteit van betrokkenen snel zouden hebben achterhaald. Er werd immers gerefereerd aan de aanslag in Madrid en de Marokkaanse daders die daarbij om het leven waren gekomen, alsook aan het feit dat er familiebanden bestonden tussen die daders en de vermeende ‘daders’ in Amsterdam. Naar het oordeel van de Driehoek had onder die omstandigheden juist het onvermeld laten van de nationaliteit kunnen leiden tot speculaties over de redenen daarvoor. Het niet vermelden van de nationaliteit van de verdachten had dan ook voor méér commotie kunnen zorgen dan het betrachten van openheid hierover. Tot slot werd in een aantal perspublicaties en interviews 1 0 door leden van de Driehoek openlijk ingegaan op de reden om naar aanleiding van de gedane melding actie te ondernemen. 2.10 Nazorg Een aanhouding van een verdachte van een terroristisch misdrijf door de DSI heeft veel impact op betrokkenen. Na de vrijlating komt daar ook nog eens de belangstelling van de zijde van de media en de reacties vanuit de omgeving van betrokkene bij. Immateriële 9 Uitgangspunten bij de aanpak van terorisme in Amsterdam, Directie Openbare Orde en Veiligheid, Operationeel Team Bestuursdienst, oktober 2004. 10 Volkskrant, 16 maart 2009, ‘Niets doen was in dit geval geen optie’. Welten zei in het tv-programma Nova op 12 maart 2009 onder meer dat de inlichtingendienst AIVD één van de verdachten om 02.00 uur 's nachts in verband kon brengen met een verdachte van de aanslagen in Madrid. 12 schade, zoals de schrik van een aanhouding door de DSI, zal veelal pas door verloop van tijd en waar nodig met professionele ondersteuning kunnen helen. Voor zover in dit verband kan worden beoordeeld kunnen de aanhoudingen en doorzoekingen worden gekarakteriseerd als rechtmatig overheidsoptreden. Het onderhavige optreden was derhalve op dat moment terecht. Eerst daarna kon worden vastgesteld dat betrokkenen ten onrechte als verdachte zijn aangemerkt. Ook in een dergelijk geval is nazorg op zijn plaats. Daarbij dient voor zover de zaak dat toelaat inzicht in de gevolgde gang van zaken en in de motivering van de genomen beslissingen te worden verschaft. Tevens dienen de negatieve gevolgen van de gebeurtenissen zoveel mogelijk te worden weggenomen. In de periode van 13 maart 2009 tot en met half mei 2009 zijn door de gemeente Amsterdam, de verschillende betrokken stadsdelen, de politie Amsterdam-Amstelland, en de GGD een groot aantal contacten georganiseerd met en acties ondernomen in de richting van de zeven aangehouden personen en de door het incident getroffen winkels en bedrijven. Materiële schade is in beginsel vergoed. Op 27 maart 2009 heeft de Driehoek de 7 aangehouden personen en hun familie in de ambtswoning van de burgemeester ontvangen. Hierbij is uitleg gegeven en zijn vragen beantwoord. De nazorg wordt in driehoeksverband nader geëvalueerd. Deze evaluatie zal naar verwachting najaar 2009 aan de gemeenteraad van Amsterdam worden aangeboden. 3 Conclusies Tijdens de terroristische dreiging in Amsterdam die zich in de nacht van 11 op 12 maart 2009 manifesteerde hebben een groot aantal partijen samengewerkt op het gebied van: preventie (voorkomen dat verdachten iets kunnen doen door ze onder controle te houden); opsporing (bewijs verzamelen); openbare orde en veiligheid (beperken risico’s voor burgers, medewerkers, arrestanten) en bewaking en beveiliging (afschermen objecten die onderwerp van een mogelijke aanslag). Gezien de op basis van de melding beschikbare feiten, de in de eerste loop van de terroristische dreiging beschikbare informatie en de terechte eerste duiding van de dreiging als een dreiging die serieus was te nemen, is op en rond donderdag 12 maart 2009 adequaat door de betrokken partijen opgetreden en same ngewerkt. De ernst van de melding is onderkend en conform het Protocol Verdachte Objecten zijn de te alarmeren personen in kennis gesteld. De Driehoek is actief opgetreden en heeft de nodige maatregelen ten behoeve van de opsporing en de openbare veiligheid genomen. Vrijdag 13 maart was het dreigingsgevaar geweken en zijn de genomen maatregelen direct afgeschaald. Specifiek ten aanzien van de onderwerpen informatievoorziening, samenwerking, besluitvorming, communicatie en nazorg kunnen de volgende conclusies worden getrokken. 3.1 Informatievoorziening Mede in aanmerking genomen het grote aantal betrokken partijen waartussen contact moest worden georganiseerd, wordt geconcludeerd dat de informatievoorziening in beginsel goed is verlopen. 13 Vanaf donderdagochtend 12 maart zijn de meest relevante partijen over de dreiging in Amsterdam geïnformeerd. Wel had de informatievoorziening via het RIK-NIK kanaal tijdiger en adequater moeten plaatsvinden. Dat geldt ook voor de informatievoorziening naar en tussen de relevante departementen in Den Haag door de NCTb. Bij de eerste opschaling is de melding vooral beoordeeld vanuit opsporingsperspectief, mede om bevestiging te krijgen over de juistheid van de melding. Hoewel de feiten achteraf niet noodzaakten tot coördinatie op nationaal niveau, behoort de NCTb in de gevallen als de onderhavige eerder te worden geïnformeerd, om snel te kunnen reageren voor het geval het Alerteringssysteem terrorismebestrijding of het stelsel Bewaken en Beveiligen zou moeten worden geactiveerd. Het informeren van de NCTb had dienen te gebeuren op het moment dat de melding door de politie Amsterdam-Amstelland als serieus was beoordeeld om verder te rechercheren. 3.2 Samenwerking Algemene conclusie is dat partijen goed hebben samengewerkt. Uitgangspunt was en bleef de mogelijkheid van het bestaan van een lokale dreiging die zich richtte op de Ikea en de Mediamarkt in Amsterdam-Zuidoost en de met het oog op die mogelijke dreiging te ondernemen acties. De mogelijke verdachten zouden op adressen in Amsterdam verblijven. Er waren geen indicaties dat de dreiging zich richtte op andere locaties. Activering van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding of van het Stelsel Bewaken en Beveiligen was niet nodig. Tegen die achtergrond kan de keuze van de Driehoek en van het Openbaar Ministerie voor een lokale afwikkeling van de dreiging dan ook worden gebillijkt . Ook als een lokale aanpak van de dreiging door aard en omvang daarvan voor de hand ligt, blijft samenwerking tussen een lokale Driehoek en betrokken nationale overheidsinstanties van groot belang. Het komt ten goede aan het tijdig informeren van de bewindspersonen, aan het snel realiseren van eventuele bewakingsmaatregelen en bevordert dat snel en soepel kan worden doorgeschakeld naar een aanpak op nationaal niveau. Het Alerteringssysteem kan daardoor tijdige r functioneren en tot slot kan sneller worden geïnventariseerd of er op nationaal niveau nog informatie bekend is die de lokale autoriteiten (nog) niet heeft bereikt. De betrokkenheid van AIVD en NCTb heeft naar het oordeel van alle partijen dan ook toegevoegde waarde en dient in voorkomende gevallen zo snel mogelijk te worden gerealiseerd. 3.3 Besluitvorming De Driehoek heeft de verschillende dilemma’s van de dreiging adequaat onder ogen gezien en gewogen. Uitgangspunt is hierbij steeds de veiligheid van personen geweest. Er is daarom voortdurend gezocht naar verdere bevestiging van de juistheid van de melding alsook naar mogelijke contra-indicaties. De afweging om te komen tot verdere bewijsvergaring, bijvoorbeeld middels technische middelen, of over te gaan tot aanhouding en doorzoekingen heeft mede daarom voortdurend gespeeld. Toen bleek dat nadere informatie ter bevestiging van de juistheid van de melding op korte termijn niet was te verwachten, en er ondanks observatie van de in de melding genoemde adressen ook geen directe controle op de mogelijke verdachten kon worden verkregen, is naar ons oordeel terecht besloten tot aanhouding van de verdachten en doorzoeking van de in de melding genoemde woningen over te gaan. De besluiten van de Driehoek die zijn genomen ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, zoals de sluiting van Ikea en Arenaboulevard inclusief winkels, de sluiting van de bioscoop en het niet door laten gaan van een gepland concert in de Heineken Music Hall, kunnen gezien de aard van de dreiging, de weging van de waarschijnlijkheid ervan en het gekozen uitgangspunt (d.w.z. de veiligheid van personen) worden beoordeeld als noodzakelijk en proportioneel. De besluitvorming en het effectueren daarvan ten aanzien 14 van met name Ikea had, gezien de aanwezigheid van personeelsleden en bezoekers in de Ikea en de onderliggende parkeergarage voor 09:15 uur, eerder moeten plaatsvinden. 3.4 Communicatie De Driehoek heeft extern actief gecommuniceerd en daarbij de nodige achtergrondinformatie verstrekt over de criteria en onderzoeksgronden die bij de beoordeling van de melding een rol speelden. De keuze om direct en transparant te communiceren is gebaseerd op het in 2004 in Amsterdam vastgestelde beleid rond de aanpak van terrorisme 1 1 . Hierbij is nadrukkelijk gekozen voor een open, actieve en duidelijke communicatie bij terreurdreigingen. De communicatie heeft conform dit beleid plaatsgevonden. Dat geldt ook voor het in dergelijke gevallen noemen van de nationaliteit van betrokkenen. In de afweging over wat kon worden gecommuniceerd is bij de dreiging op 12 maart verder meegewogen dat de open communicatie de opsporing niet in de weg mocht staan. 3.5 Nazorg Dat ondanks alle inspanningen van partijen niet direct alle negatieve gevolgen van dergelijke aanhoudingen konden worden weggenomen, moge duidelijk zijn. Desalniettemin mag worden geconstateerd dat de lokale overheid onder de gegeven omstandigheden adequaat nazorg heeft verleend. 11 Uitgangspunten bij de aanpak van terorisme in Amsterdam, Directie Openbare Orde en Veiligheid, Operationeel Team Bestuursdienst, oktober 2004. 15 BIJLAGE 1: Afkortingen AA AC AIVD AOE ATB ATB B&B BC BCCB BM BRID bOM bVB BZK CBB CCB CdK CHIN (c)IAC CHOP CIE CPG DEO DGV DLHP DLVP DNR DOC/CCB DOOV DRR DSI DSRT EBB GBO GHOR HB HC HOvJ HOvJ LP ID IPOL KC KIK KL KLPD ME NCC NCTb NIK OM OOV OT PG PGMt PVO Amsterdam-Amstelland Algemeen Commandant Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid (Arrestatieteam) Arrestatieteam Alerteringssysteem Terrorismebestrijding Bewaken- en Beveiligen Beleidscentrum Bureau Conflict en Crisisbeheersing Burgemeester Bureau Regionale Inlichtingendienst Beleidsmedewerker Openbaar Ministerie Beleidsmedewerker Veiligheidsbureau regio Amsterdam Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Coördinator Bewaken en Beveiligen (NCTb) Conflict en Crisisbeheersing Commissaris der Koningin Chef Informatie (bij GBO) chef Informatie Actie Centrum Chef Opsporing (GBO) Criminele Inlichtingendienst College van Procureurs-generaal Dienst Executieve Ondersteuning Directoraat Generaal Veiligheid (BZK) Dienst Levende Have Politie Dienst Luchtvaartpolitie Dienst Nationale Recherche Dienst operationele Ondersteuning en Coördinatie Directeur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam Dienst Regionale Recherche Dienst Speciale Interventies Dienst Specialistische Recherc he Toepassingen Eenheid Bewaken en Beveiligen (NCTb) Grootschalig Bijzonder Optreden Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen Hoofdbureau Hoofdcommissaris van politie Hoofdofficier van Justitie Hoofdofficier van Justitie van het Landelijke Parket Inlichtingendienst Dienst Internationale Politie Informatie Korpschef van Politie Korps Informatie Knooppunt KLPD Korpsleiding Korps Landelijke Politie Diensten Mobiele Eenheid Nationaal Crisis Centrum Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding Nationaal Informatie Knooppunt Openbaar Ministerie openbare orde en veiligheid Observatieteam Parket-Generaal Programmamanager terreur binnen het regiokorps Protocol Verdachte Objecten 16 RCK RIC RIC/RSC RID RIK SGBO TEV UCK VRt WWI RechercheCommandokamer (politie Amsterdam-Amstelland) Regionaal Informatie Coördinator Regionaal Inzet Centrum / Regionaal Service Centrum (meldkamer) Regionale Inlichtingen Dienst Regionaal Informatie Knooppunt Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden Teamleider Explosieven Veiligheid Uniform Commandokamer (politie Amsterdam-Amstelland) Verscherpt Rijdend Toezicht Wonen, Wijken en Integratie 17 BIJLAGE 2: Praktische handreikingen Op basis van de bijdragen van betrokken partijen zijn de volgende praktische handreikingen geformuleerd: 1) Volledige documentatie: de besluitvorming door de driehoek rond de genomen openbare orde maatregelen is niet altijd duidelijk gedocumenteerd. Naast een chronologische verslaglegging (inclusief alle opdrachten, besluiten en uitvoeringsactiviteiten) van alle vergaderingen van de driehoek, dient van alle besluiten een aparte besluitenlijst te worden opgemaakt. Op deze manier wordt procesinformatie vastgelegd en wordt evaluatie en verantwoording achteraf mogelijk gemaakt 2) Overeenstemming standaardscenario ’s: tijdens de bespreking van de vastgestelde inzetscenario’s is gebleken dat de leden van het Beleidsteam DSI enige discussie hebben gevoerd over omschrijvingen in deze standaardscenario’s. Het verdient aanbeveling voor het Beleidsteam om op korte termijn te komen tot afgestemde standaardscenario’s. 3) Gebruik van internationale netwerken: daar waar snelle uitwisseling met buitenlandse opsporingsdiensten noodzakelijk is, zoals tijdens de dreiging bijvoorbeeld met België, wordt door de NCTb aanbevolen direct gebruik te maken van de expertise en de internationale netwerken die binnen de KLPD beschikbaar zijn. 18
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8ced5dcd-ca4e-4ca5-be48-25c0f8ce9bd1
Den Haag, 6 september 2011 Voortouwcommissie: Volgcommissie(s): vaste commissie voor Buitenlandse Zaken vaste commissie voor Financiën Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Gesprek Onderwerp: Vice President Wereldbank Agendapunt: Gesprek met de heer Axel van Trotsenburg, Vice President Wereldbank over voortgang IDA 16 (zie bijlage). Zaak: Brief derden - The World Bank te Paris - 24 juni 2011 Voorstel The World Bank tot gesprek met vice-president, Van Trotsenburg, over IDA 16 - 2011Z14590 dinsdag 13 september 2011 16.30 - 17.30 uur besloten Leden die voornemens zijn aan dit gesprek deel te nemen wordt verzocht zich aan te melden via het tabblad 'deelnemers' van de activiteit in parlis, of door middel van een bericht via de mailbox van de commissie [email protected] Griffier: T.J.E. van Toor Activiteitnummer: 2011A03317 World Bank AXEL VAN TROTSENBURG Vice President Concessional Finance and Global Partnerships Axel van Trotsenburg assumed his functions as World Bank Vice-President for Concessional Finance and Global Partnerships on August 17, 2009. As Vice President for Concessional Finance and Global Partnerships, Mr. van Trotsenburg leads policy negotiations and replenishment processes for the International Development Association (IDA) and the Highly Indebted Poor Countries (HIPC) Initiative, and co-chairs the replenishment process for the Global Environment Facility (GEF). He has policy oversight of the World Bank's trust funds portfolio and oversees a wide range of global initiatives and innovative financing mechanisms with which the Bank is involved in various capacities, such as the Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria, the International Finance Facility for Immunisation (IFFIm), and the pilot Advance Market Commitment (AMC) for pneumococcal vaccines. Prior to that, he was Country Director for Colombia and Mexico (July 2007-July 2009), where he was responsible for the Bank's programs in both countries, and from mid 2002 until mid 2007, he was Country Director for Argentina, Chile, Paraguay, and Uruguay, and based in Buenos Aires. He managed the delivery of a large lending program, involving 55 new projects for about US$7.5 billion, and of a large program of analytical services, involving about 70 studies on a wide-range of development topics. From 1996 until end of 2001, Mr. van Trotsenburg was Senior Manager of the Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) Initiative, the largest and most comprehensive debt relief program for poor countries. In this capacity, he supervised the preparation of debt relief packages for 24 countries (yielding US$37 billion in debt relief). In other previous assignments at the Bank, he was also Senior Country Economist for Côte d’Ivoire and Country Economist for Guatemala. Mr. van Trotsenburg joined the Bank through the Young Professionals Program in 1988. Before joining the Bank, he worked at the OECD in Paris. He is both Dutch and Austrian. He holds Masters and Doctorate degrees in economics and a Masters degree in International Affairs. He is married and has two children.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a78a1f51-17a8-454c-9daf-795081362bbd
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 31 898 Wijziging van de Wet luchtvaart met betrekking tot de gevolgen van buitenlandse luchthavens voor de ruimtelijke ordening op Nederlands grondgebied (Beperkingengebied buitenlandse luchthaven) Nr. 11 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 november 2012 In het debat met uw Kamer van 4 oktober 2012 (Handelingen II 2012/13, nr. 9, item 4, blz. 4–12) over het wetsvoorstel Beperkingengebied buitenlandse luchthavens heeft mijn voorganger toegezegd dat het kabinet zou nagaan welke voornemens er bestaan met betrekking tot de net over de grens bij Roermond gelegen vliegbasis Brüggen. Omdat de vliegbasis op Duits grondgebied ligt, maar in Britse handen is, is zowel de Duitse als de Britse overheid benaderd. De vliegbasis Brüggen was oorspronkelijk in gebruik bij de Britse Royal Air Force. De Royal Air Force heeft de vliegbasis sinds 2001 niet meer als militair vliegveld voor (jacht-) vliegtuigen in gebruik. Het Britse leger gebruikt de vliegbasis momenteel om een zogenoemd Signal Regiment te herbergen met onder andere helikopters. De basis zal, als onderdeel van de Defense Reform, in 2016 sluiten; de betreffende gronden en opstallen zullen aan de Duitse autoriteiten worden overgedragen. De plannen van de Duitse autoriteiten met de gronden van de vliegbasis zijn momenteel nog weinig concreet; de opstallen zullen waarschijnlijk vanwege de vervallen staat worden afgebroken. Men overweegt om een groot deel van de gronden (circa 750 hectare) terug te geven aan de natuur en een beperkt deel (circa 150 hectare) een industriële bestemming te geven. Luchtvaart, militaire activiteiten en woningbouw lijken vooralsnog niet in beeld te zijn. Tot slot wijs ik u op het Verdrag van Espoo, het op 10 september 1997 in werking getreden VN ECE-verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, en de in 2005 met de Duitse autoriteiten gemaakte bilaterale afspraken ter uitvoering van dit verdrag. Kern van dit verdrag is dat in het geval van mogelijke grensoverschrijdende milieuge- kst-31898-11 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 898, nr. 11 1 volgen van een voorgenomen activiteit het publiek en de autoriteiten in het buurland op dezelfde wijze worden betrokken bij de m.e.r.-procedure als de autoriteiten en het publiek in het land waar de activiteit zal worden ondernomen. Aldus is geborgd dat bij eventuele grensoverschrijdende milieu-effecten van voorgenomen activiteiten op de gronden van wat nu de vliegbasis Brüggen is, de Duitse autoriteiten zijn gehouden om vroegtijdig met de Nederlandse autoriteiten in contact te treden. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W. J. Mansveld Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 898, nr. 11 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/855f924e-f69a-4251-85b2-19cf77d91fcb
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 21 501-32 Landbouw- en Visserijraad Nr. 1049 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 september 2017 Met deze brief informeer ik u over de agenda van de Landbouw- en Visserijraad die op 9 oktober aanstaande plaatsvindt in Luxemburg (CM 4184/17). Daarnaast informeer ik u over een wijziging van de verordening voor de vangstmogelijkheden in 2017 en over mijn voornemen om in te stemmen met een nieuw visserijprotocol tussen de EU en de Republiek Mauritius. Geagendeerde onderwerpen op de Raad Vangstmogelijkheden Oostzee 2018 Politiek akkoord De Raad zal naar verwachting een politiek akkoord bereiken over de maximaal toegestane vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches, TAC’s) voor 2018 in de Oostzee. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. De Europese Commissie heeft op basis van biologische adviezen van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (International Council for the Exploration of the Seas, ICES) voorstellen gedaan voor deze vangstmogelijkheden. De TAC’s zijn in overeenstemming met de doelen voor visserijsterfte in het Meerjarenplan voor de Oostzee, dat in juli 2016 in werking is getreden. De vangstmogelijkheden zijn hiermee op het niveau van de maximale duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY). De Europese Commissie stelt op basis van de adviezen voor drie van de vier haringbestanden en voor het scholbestand een reductie van de vangstmogelijkheden voor. De TAC’s voor westelijke haring en haring in de Botnische Golf nemen in het voorstel respectievelijk met 54% en 50% af. Voor haring in de Golf van Riga wordt een reductie van 7 procent voorgesteld. Het voorstel voor schol omvat een verlaging van de TAC van 20%. kst-21501-32-1049 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 1 Voor haring in het centrale deel van de Oostzee is volgens de Europese Commissie en het wetenschappelijk advies een uitbreiding van de TAC van 25% mogelijk. Voor sprot en zalm in het centrale deel van de Oostzee is een uitbreiding van de vangstmogelijkheden van respectievelijk 1% en 11% voorgesteld. Voor westelijke kabeljauw omvat het voorstel een gelijkblijvende TAC. De TAC’s voor zalm in de Finse Golf en voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zijn in overeenstemming met de ICES-aanpak voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. Voor deze bestanden betekent het voorstel een afname van de vangstmogelijkheden met respectievelijk 5% en 28%. De toestand van de Europese aal is al tijden zeer zorgelijk en de aanwas van jonge glasaal is zeer gering. Ook in recente jaren heeft het aalbestand geen verbeteringen laten zien. Als gevolg daarvan adviseert ICES, in lijn met de voorzorgsbenadering, alle effecten door menselijk toedoen (bijvoorbeeld recreatieve en commerciële visserij) zo sterk mogelijk te verminderen. De Europese Commissie heeft daarom voorgesteld in 2018 elke visserij op de Europese aal in de Oostzee te verbieden. De Nederlandse visserijsector heeft geen belangen in de Oostzee. Ik hecht er wel belang aan dat het beheer van visserijbestanden in alle Europese wateren op duurzame wijze wordt gerealiseerd. Ik ben tevreden dat de voorstellen gebaseerd zijn op wetenschappelijk advies, met het doel om de maximale duurzame opbrengst te bereiken, en vindt het positief dat voor alle bestanden een TAC is voorgesteld in lijn met het vorig jaar vastgestelde Meerjarenplan voor de Oostzee. De betrokken lidstaten zullen naar verwachting van mening zijn dat met name de voorgestelde verminderingen voor de haringbestanden en het oostelijk kabeljauwbestand te groot zijn. Zij zullen naar verwachting pleiten voor meer geleidelijke aanpassingen. Ook het verbod op aalvisserij zal leiden tot verzet bij de betrokken lidstaten. EU-Noorwegen consultaties 2018 Gedachtewisseling De Raad zal van gedachten wisselen over de aanstaande bilaterale onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen over de visserijovereenkomst voor 2018. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Jaarlijks wordt met Noorwegen onderhandeld over de TAC’s voor de gezamenlijk beheerde visbestanden in de Noordzee en het Skagerrak en over de ruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. De Europese Commissie streeft ernaar de onderhandelingen vóór de Raad in december af te ronden, zodat de resultaten kunnen worden opgenomen in de verordening met vangstmogelijkheden voor 2018. Ik hecht groot belang aan een goede relatie op visserijgebied met Noorwegen, omdat het gezamenlijke beheer een aantal voor Nederland belangrijke visbestanden betreft. Het beheer van de gedeelde bestanden moet in overeenstemming zijn met de doelstellingen en principes van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Ik ben daarom van mening dat de TAC’s moeten worden vastgesteld volgens de regels van de meerjarenbeheerplannen en de MSY. Voor de Nederlandse demersale visserij zijn vooral de afspraken die worden gemaakt voor de visserij op schol van belang. Ik zal tijdens de voorbereidingen van de EU-Noorwegen onderhandelingen bij de Europese Commissie pleiten voor een meer gelijkmatige aanpassing van de vangstmogelijkheden voor deze soort. Dit in tegenstelling tot de aanzienlijke reductie die ICES heeft geadviseerd. Ik zie mogelijkheden om Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 2 met kleinere stappen toch in 2020 de doelstelling van MSY te halen, want deze doelstelling staat voor mij centraal. Ik zal daarom inzetten op een kleinere reductie in 2018, met als consequentie verdere stappen in volgende jaren. Voor de pelagische visserij ligt het belang vooral bij de specifieke afspraken die gemaakt zullen worden over de uitruil (met Noorwegen) van de TAC voor blauwe wijting tegen Arctische kabeljauw. Ik zal met mijn inbreng in de Raad aandacht vragen voor de vaststelling van verantwoorde en duurzame vangstmogelijkheden en een evenwichtige uitruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. Voor zover de demersale visbestanden in 2018 onder de aanlandplicht zullen vallen, is het van belang dat er met Noorwegen afspraken worden gemaakt over de noodzakelijke ophoging van de TAC’s van deze visbestanden. Jaarlijkse ICCAT-bijeenkomst Gedachtewisseling De Raad zal van gedachten wisselen over de voorbereiding van de jaarvergadering van de Internationale Commissie voor de Instandhouding van Atlantische Tonijn (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas, ICCAT), die van 14 tot en met 22 november a.s. wordt gehouden in Marrakesh (Marokko). Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Tijdens de ICCAT-jaarvergadering worden onder meer nieuwe afspraken gemaakt over de toegestane vangstmogelijkheden en beheerplannen voor blauwvintonijn, tropische tonijn en andere verwante vissoorten, waaronder haaien in de Atlantische Oceaan (inclusief Noordzee en Middellandse Zee). Het wetenschappelijk comité van ICCAT zal van 2 tot en met 6 oktober bijeenkomen en advies uitbrengen over het beheer van een aantal ICCAT-bestanden. De biologische adviezen voor de verschillende ICCAT-doelsoorten worden in de loop van oktober gepubliceerd. De Europese Commissie zal naar verwachting op basis van deze adviezen haar standpunt in de tweede helft van oktober aan de Raad voorleggen. Dit jaar zal de ICCAT-vergadering gericht zijn op de oostelijke Atlantische blauwvintonijn, grootoogtonijn, Atlantische en Mediterrane zwaardvis, Mediterrane Albacore (witte tonijn) en de kortvinmakohaai. De bestaande instandhoudings- en herstelmaatregelen voor de oostelijke blauwvintonijn zijn geldig tot en met 2017. Ondanks de eerste tekenen van het herstel van het bestand zijn er signalen dat wetenschappers zullen aangeven dat het nog niet goed gaat met het bestand. De in 2017 uitgevoerde bestandsbeoordeling van de oostelijke blauwvintonijn wordt bovendien gekenmerkt door een hoge mate van onzekerheid (waardoor het moeilijk is om het volledige herstel van het bestand te bevestigen). Daarom neig ik er naar, vooruitlopend op het advies van het wetenschappelijk comité, ervoor te pleiten de vangsten maximaal op het huidige niveau te houden. Daarnaast zal ik de Europese Commissie vragen in te zetten op het stopzetten van de overbevissing van de tropische tonijn in de Atlantische Oceaan. Een ander belangrijk punt op de agenda van ICCAT is de bestandbeoordeling van de kortvinmakohaai. Ook dit jaar vind ik dat het streven van de Europese Commissie er verder op gericht moet zijn om in de ICCATvergadering goede afspraken te maken over de bescherming en het beheer van haaien. De overbevissing van de kortvinmakohaai in ICCATwateren moet wat Nederland betreft stoppen. Ik blijf de Nederlandse inzet op een goed beheer van alle haaiensoorten voortzetten. Ik zal er in de Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 3 Raad voor pleiten om het proces om ICCAT een mandaat te geven voor bindende beschermingsmaatregelen voor haaien snel af te ronden. Op basis van bovengenoemde prioriteiten en overwegingen zal ik het voorstel van de Europese Commissie over haar inzet bij de ICCATjaarvergadering beoordelen. Marktsituatie Informatie van de Europese Commissie en gedachtewisseling De Europese Commissie zal de Raad informeren over actuele ontwikkelingen op de landbouwmarkten (ST 12443/17). Naar verwachting zal de Europese Commissie vooral ingaan op de situatie op de zuivel- en de suikermarkten. De zuivelmarkt laat een sterke verbetering zien. Met name de boterprijzen liggen op een hoog niveau. Tegelijkertijd wordt echter mageremelkpoeder, dat bij boterproductie ontstaat, ter interventie aangeboden. Deze interventie sluit per 30 september a.s. Het Europese quotasysteem voor suiker loopt af op 30 september a.s. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 12 juni jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1028), neemt het areaal suikerbieten voor het productieseizoen 2017/2018, dat op 1 oktober begint, in de EU naar verwachting met ruim 17% toe tot 1,66 miljoen hectare. In Nederland neemt het areaal waarschijnlijk met 20% toe tot 84.500 hectare. Hierdoor zal de invoer van suiker afnemen en zal de Europese suikermarkt vrijwel zelfvoorzienend worden. Ik ben voorstander van liberalisering van de suikermarkt en verwelkom de afschaffing van het suikerquotum. Implementatie van de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling: gevolgen voor EU-landbouwbeleid Gedachtewisseling De Raad zal van gedachten wisselen over de relatie tussen de vernieuwing van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) en de implementatie van de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling en de daarin opgenomen duurzame ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s). Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Het is duidelijk dat de land- en tuinbouw hun aandeel zullen moeten leveren in het bereiken van de SDG’s. In mijn brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet voor de modernisering en vereenvoudiging van het GLB, waaronder het ondersteunen van de bijdrage van de landbouw aan de SDG’s (o.a. door omvorming van de directe betalingen naar gerichte ondersteuning van maatschappelijke diensten). Diversen: Uitkomst van de high-level bijeenkomst over de opvolging van het fipronil-incident Informatie van de Europese Commissie Commissaris Andriukaitis zal de Raad informeren over de conclusies van de high level-bijeenkomst van 26 september jl. over vervolgstappen naar aanleiding van het fipronilincident. Er zal vervolgens kort ruimte zijn voor lidstaten om te reageren. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 4 Tijdens de informele Landbouwraad van 5 september jl. heeft de Europese Commissie uiteengezet welke activiteiten ze onderneemt om het fipronilincident te evalueren. Het is inmiddels gebleken dat het fipronilincident een Europese en internationale dimensie heeft en de Europese Commissie aan zet is om te coördineren tussen de lidstaten. De lidstaten hanteren weliswaar dezelfde norm, maar de aanpak en de communicatie daarover verschillen. Coördinatie van de aanpak vanuit de Europese Commissie kan behulpzaam zijn. Op de ministeriële bijeenkomst op 26 september heeft een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden over mogelijke verbeteringen in de aanpak van voedselveiligheidsincidenten. Nederland heeft met Duitsland, Frankrijk, België en Oostenrijk inbreng geleverd voor de ministeriële bijeenkomst. De aanwezige lidstaten hebben tijdens de bijeenkomst onderschreven dat verbeteringen in de afstemming en een meer geharmoniseerde aanpak van voedselveiligheidsincidenten nodig zijn. Er is afgesproken om verbeteringen aan te brengen in de afstemming over de risicobeoordelingen, het risicobeheer en de communicatie aan consumenten. Uw Kamer wordt over deze afspraken separaat geïnformeerd. Verder voert de Europese Commissie in de eerste helft van oktober 2017 vier onderzoeksmissies uit in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland. Ik zal de presentatie van de Europese Commissie in de Raad aanhoren en conclusies ondersteunen, ervan uitgaand dat deze leiden tot verbetering van de informatievoorziening over voedselveiligheidsincidenten en van de procedures en afspraken over de Europese meldingssystemen voor voedselveiligheid. Ook zal ik conclusies steunen die gericht zijn op harmonisatie van de risicobeoordeling en -communicatie, monitoringsprogramma’s en zelfregulering. Diversen: Verklaring van de Visegradlanden, Letland en Litouwen over Toekomst GLB Informatie van de Hongaarse delegatie Hongarije zal, als voorzitter van de Visegrad-groep (Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije) een toelichting geven op een gezamenlijk opgestelde verklaring van de vier lidstaten aangevuld met Letland en Litouwen over de toekomst van het GLB. Er is nog geen formeel achtergronddocument beschikbaar. De gezamenlijke verklaring kan getypeerd worden als een streven tot behoud van het huidige GLB, zowel qua budget als maatregelen en instrumenten. In de verklaring wijst deze groep landen, met uitzondering van Hongarije en Tsjechië, op de noodzaak de hectarepremies in de EU-lidstaten op gelijk niveau te brengen. Deze positie namen Hongarije en Tsjechië eveneens in bij het opstellen van een eerdere vergelijkbare gezamenlijke verklaring van de Visegrad-groep aangevuld door Bulgarije, Roemenië en Slovenië. Ik kan mij niet vinden in het streven van deze lidstaten naar een status quo van het bestaande GLB en evenmin in een inzet naar gelijktrekking van de hectarepremie in de EU. In de brief «Modernisering en vereenvoudiging van het GLB» van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) is dit met redenen omkleed toegelicht. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 5 Diversen: Uitkomsten van de 41e conferentie van directeuren van betaalorganen Informatie van de Maltese delegatie Malta zal de uitkomsten toelichten van de 41e Conferentie van de directeuren van EU-betaalorganen, die van 17 tot en met 19 mei jl. plaatsvond op Gozo (Malta). Er is geen achtergronddocument beschikbaar. De conferentie was gericht op het gebruik van nieuwe technieken, zoals satellietbeelden, om te komen tot vereenvoudiging van de uitvoering van het GLB. Afgevaardigden van alle 28 EU-lidstaten, Turkije, Macedonië, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer namen deel aan de conferentie. Daarnaast waren er vertegenwoordigers van CEJA (de koepel van Europese jongeboerenorganisaties) en COPA-COGECA (de koepel van Europese boerenorganisaties) aanwezig. Ik verwelkom de aandacht voor de bijdrage die nieuwe technieken kunnen leveren aan vereenvoudiging van het GLB. De resultaten van de conferentie zullen verder worden uitgewerkt en vervolgens met de Europese Commissie en in het informele netwerk van lidstaten worden besproken. Diversen: Uitkomsten van de informele bijeenkomst van directeuren voor plattelandsontwikkeling Informatie van de Maltese delegatie Malta zal ook een terugkoppeling geven van de informele bijeenkomst van directeuren voor plattelandsontwikkeling, die van 22 tot 24 maart jl. plaatsvond op Malta. Er is geen achtergronddocument beschikbaar. De bijeenkomst had als thema jonge boeren. Er werd van gedachten gewisseld over hoe de lidstaten met het huidige plattelandsinstrumentarium hun beleid voor jonge landbouwers vormgeven en of het instrumentarium aanpassing behoeft in het GLB vanaf 2020. Ook CEJA was vertegenwoordigd tijdens de vergadering. Geconstateerd werd dat de huidige nationale plattelandsontwikkelingsprogramma’s met betrekking tot jonge landbouwers onderling verschillen, maar dat de huidige EU-regelgeving de nationale wensen niet in de weg lijkt te staan. Volgens CEJA gaat het erom dat de lidstaten er beter en meer gebruik van maken. Naar aanleiding daarvan meld ik u dat van 4 december tot en met 15 januari a.s. de derde openstelling van de Jonge Landbouwersregeling is voorzien. In nauw overleg met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) is de lijst met investeringsmogelijkheden uitgebreid. Diversen: Financiering van de EU Minor Use Coordination Facility Informatie van de Duitse delegatie, gesteund door de Nederlandse delegatie De Duitse delegatie zal aandacht vragen voor de langetermijnfinanciering van de Europese Coördinatiefaciliteit voor kleine toepassingen (Minor Use Coordination Facility, MUCF). Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Nederland is een belangrijke leverancier van hoogwaardig plantaardig materiaal en kent een sterk gespecialiseerde, kwalitatief hoogwaardige productie met veel kleine teelten. Deze teelten worden op gebied van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gezien als zogenaamde «kleine toepassingen». Het duurzaam oplossen van gewasbeschermingsvraagstukken voor deze teelten is een speerpunt van het Nederlandse gewasbeschermingsbeleid. Nederland heeft hiervoor (beleids-)instrumenten, zoals Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 6 het Fonds Kleine Toepassingen en hulploketten bij de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast heeft Nederland in 2015 samen met Frankrijk en Duitsland de MUCF opgericht. Duitsland, Frankrijk en Nederland betalen hieraan sinds 2015 jaarlijks gezamenlijk 350.000 euro, evenals de Europese Commissie. Het is de bedoeling dat de financiering per mei 2018 wordt omgezet in een langetermijnfinanciering door alle EU-lidstaten. Daarvoor is door de MUCF een voorstel uitgewerkt en gedeeld met de lidstaten via de vertegenwoordigers van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF). Ik zal in de Raad het Duitse pleidooi om steun van alle EU-lidstaten voor de langetermijnfinanciering van de MUCF onderschrijven. Diversen: Antisubsidie- en antidumpingprocedure geopend door de autoriteiten van de Verenigde Staten tegen de import van zwarte tafelolijven uit Spanje Informatie van de Spaanse delegatie Spanje zal de Raad informeren over antisubsidie- en antidumpingmaatregelen die de Verenigde Staten overweegt tegen de import van zwarte olijven uit Spanje. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Het komt vaker voor dat derde landen (marktverstorende) antisubsidie- en antidumpingmaatregelen nemen jegens Europese landbouwproducten. Ik zal dit agendapunt daarom met belangstelling volgen. Verordening tot wijziging van de verordening vangstmogelijkheden 2017 De Raad heeft op 25 juli jl. een akkoord bereikt over de aanpassing van de verordening voor de vangstmogelijkheden in 2017 (VERORDENING (EU) 2017/1398 VAN DE RAAD van 25 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/127 wat bepaalde vangstmogelijkheden betreft). Het betreft een aanpassing van artikel 9 inzake maatregelen ter bescherming van de zeebaars. De afwijking waarbij vangsten van zeebaars met bepaalde categorieën vistuig werden toegestaan, is gekoppeld aan de historische gegevens van vangsten met dat vistuig. Met de aanpassing blijft de afwijking bestaan wanneer vaartuigen worden vervangen, zonder dat het aantal vaartuigen en de totale visserijcapaciteit toenemen. Eveneens zijn met de aanpassing de vangstmogelijkheden van zandspiering, Noordse garnaal en sprot aangepast naar aanleiding van de meest recente wetenschappelijke adviezen van ICES voor deze bestanden. Ook is met de aanpassing gevolg gegeven aan de uitkomsten van de jaarvergadering van 2016 van ICCAT. EU-visserijprotocol met de Republiek Mauritius De Europese Commissie heeft, in het kader van de bestaande visserijpartnerschapovereenkomst tussen de EU en de Republiek Mauritius, overeenstemming bereikt over een nieuw visserijprotocol met de regering van Mauritius. Het gaat om een vierjarig strategisch belangrijk tonijnakkoord. De EU-vloot heeft dit visserijpartnerschap en bijbehorend protocol met Mauritius nodig om de tropische tonijn voor de kust van oost-Afrika te kunnen bevissen. Het voorgaande protocol is op 27 januari jl. verstreken. Uw Kamer is per brief van 22 maart 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 900) geïnformeerd over het onderhandelingsmandaat voor dit protocol, waarmee Nederland heeft ingestemd. Nederland vist niet in de wateren van Mauritius. Het door de EU onderhandelde protocol biedt de vaartuigen van de Unie, op basis van het best beschikbare wetenschappelijk advies en met inachtneming van de aanbevelingen van de Commissie voor de Tonijnvisserij in de Indische Ocean (Indian Ocean Tuna Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 7 Commission, IOTC), vangstmogelijkheden in de wateren van Mauritius. Daarnaast is het protocol in overeenstemming met de eisen van de externe dimensie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Ik ben van mening dat het protocol past binnen de voorwaarden van duurzame visserij en tot stand is gekomen binnen het goedgekeurde onderhandelingsmandaat. Ik ben daarom voornemens in te stemmen met dit protocol. De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b1e25c3d-aa62-4998-9134-ae02b7d31456
Rots in de branding, veilig terrein voor ouders voor informatie en advies; jeugdverpleegkundige Positon paper van Emmy Visser, jeugdverpleegkundige, voor de hoorzitting Tweede Kamer over de Jeugdwet 23 april 2018 Hartelijk dank voor de uitnodiging van de hoorzitting over de jeugdwet. Ik waardeer het bijzonder dat ik als jeugdverpleegkundige aanwezig mag zijn. De Jeugdwet is relevant voor de jeugdverpleegkundigen. Hoewel jeugdgezondheidszorg al jaren (vanuit de wet Publieke Gezondheid) bij de gemeente zit, zijn bij de transitie in 2015 een aantal onderdelen van mijn jeugdverpleegkundig werk overgebracht naar het preventieve deel van de jeugdwet. Voorbeelden hiervan zijn, de groepsactiviteiten, oudercursussen, groepsvoorlichtingen, peergroups en de programma’s VoorZorg en Stevig Ouderschap. Veranderingen in mijn werk sinds de invoering van de jeugdwet Naar mijn mening geeft het samenbrengen van alle versnipperde onderdelen van de zorg voor de jeugd (die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt) veel voordelen. De samenwerkingen met nieuwe ketenpartners in de wijkteams zijn positief, echter nog niet alles werkt overal zoals het zou moeten. Een voorbeeld hiervan zijn de wijkteams die zich niet altijd realiseren dat alle kinderen in beeld zijn bij de jeugdgezondheidzorg. Dit gebeurt door middel van bezoeken in de wijk, thuis, op het consultatiebureau of op de scholen. Een ander nadeel is dat jeugdverpleegkundigen wel eens vergeten worden bij de casussen waarbij zij al te maken hebben met het desbetreffende gezin en hierdoor gerichter advies kunnen geven aan de wijkteams. De realisatie dat er een actievere houding richting de wijkteams en ketenpartners moet komen is cruciaal voor het gemeentelijke jeugddomein. Een andere verandering sinds de jeugdwet is dat elke gemeente een eigen werkwijze heeft. Elke gemeente stelt nu zijn eigen prioriteiten, wat kan leiden tot enorme bezuinigingen op preventie. Sommige gemeenten bezuinigen ook op de jeugdgezondheidzorg, terwijl er geen landelijk bezuinigingsopdracht is. Jeugdverpleegkundigen kunnen kinderen en hun ouders daardoor relatief weinig hulp bieden. Daarnaast geven bezuinigingen veel onrust op de werkvloer en heerst onveiligheid wat betreft de baangaranties. Hierdoor komt de aandacht richting ouder en kind in het geding. Ook valt Veilig Thuis sinds de jeugdwet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit zou het werk in zijn algemeen makkelijker moeten maken, echter in de praktijk blijkt anders. Jeugdverpleegkundigen worden niet structureel betrokken bij de casussen van Veilig Thuis terwijl kennis van de jeugdverpleegkundigen cruciaal is. De terugkoppeling van een casus is een gemis om kinderen en hun ouders terug te helpen in het gewone leven. Beeld van de evaluatie: jeugdwet De hoofdconclusie dat de transformatie in veel gemeente nog onvoldoende vorm heeft gekregen is algemeen bekend bij iedereen die in de jeugdsector werkt. Jeugdverpleegkundigen vinden het dan ook jammer dat de professionals niet gehoord zijn in de evaluatie van de jeugdwet. Alleen de gemeentes, ouders en jongeren zijn naar hun mening gevraagd over de transitie van het jeugdbeleid. De jeugdgezondheidszorg is hier niet in meegenomen hoewel dit een toevoeging zou zijn in de evaluatie. De jeugdgezondheidszorg heeft direct te maken met de transitie van de jeugdwet en als uitvoerders van die wet ondervinden jeugdverpleegkundigen de gevolgen daarvan. Mijn beroepsvereniging V&VN heeft de handen ineen geslagen met alle beroepsgroepen uit het gemeentelijke jeugddomein en samen een eigen evaluatie van de jeugdwet gemaakt. Ongetwijfeld hebt u deze evaluatie reeds ontvangen. Transformatie verder brengen, preventie uit de knel Tot nu toe is er geen noemenswaardige verschuiving waargenomen naar lichtere zorg (staat in Skipr van 13 maart jongstleden). Zware zorg blijft stabiel staan op 11%. Er zal eerst geïnvesteerd moeten worden in preventie en in lichte zorg. Zware problemen kunnen alleen effectief voorkomen worden met een nieuw gemeentelijke preventief beleid. Helaas gebeurt dit te weinig. De jeugdgezondheidszorg heeft als enige sector in de gezondheidszorg alle kinderen van 0-18 jaar in Nederland in beeld en biedt hen op verschillende momenten in hun groei preventie zorg. Zij bevordert daarmee de gezonde en veilige ontwikkeling van (kwetsbare) kinderen. Bovendien is goede preventieve zorg voor onze jeugd een verplichting vanuit het Internationaal Verdrag voor de rechten van het Kind. In het nieuwe jeugdstelsel staan preventie, normaliseren en voorkomen van specialistische, dure zorg centraal. Een jeugdverpleegkundige kan bij uitstek de voorkant van het jeugdstelsel versterken doordat wij de ontwikkeling van kinderen monitoren en snel, effectief ondersteuning in kunnen zetten en daarbij en verbindende rol spelen naar (voor)scholen, huisartsen, wijkteams, fysiotherapeuten, diëtisten enzovoort. Normaliseren is wat wij voortdurend doen; jeugdverpleegkundigen zijn de specialisten van het gezonde kind. Echter preventie moet wel onderhouden worden. Wat kan ik (wat kunnen jeugdverpleegkundigen) bijdragen Voor ouders en jongeren zijn jeugdverpleegkundigen een rots in de branding en een veilig terrein voor informatie en advies. We bieden preventieve hulp met relatief eenvoudige en goedkope programma’s. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:        met huisbezoeken van VoorZorg geven jeugdverpleegkundigen tienermoeders die er alleen voor staan extra steun met huisbezoeken van Stevig Ouderschap krijgen ouders een extra steuntje in de rug met peergroups komen ouders bij elkaar die in dezelfde omstandigheden (MIM (Moeders Informeren Moeders) of steungezinnen) verkeren stimuleren van rookvrij opvoeden JOGG (Jongeren Op Gezond Gewicht) aanpak bij overgewicht preventieve aanpak kindermishandeling helpen bij de hechting tussen ouders en kinderen Dit zijn allemaal thema’s waar de expertise van de jeugdverpleegkundige ligt. Nieuwe programma als Centering Pregnancy kunnen jeugdverpleegkundigen zondermeer oppakken vanwege de jarenlange ervaring met de (helaas wegbezuinigde) aanstaande oudercursussen. Ook kunnen jeugdverpleegkundigen zonder moeite aan de slag met Centering Parenting, als een nieuwe vorm van groepsbureaus. Als sector hebben we een JGZ preventieagenda opgesteld: door stevig in te zetten op vier preventiepijlers (ouderschap, hechting, weerbaarheid en gezondheid) en onze krachten te bundelen met andere JGZ-organisaties en bondgenoten zoals onderwijs, jeugdhulp en huisartsen, wil de JGZ hardnekkige maatschappelijke problemen als schoolverzuim, kindermishandeling en armoede te lijf gaan. Onze preventieagenda sluit goed aan bij de doelen die staatssecretaris Paul Blokhuis stelt met een Nationaal Preventieakkoord. Zijn keuze is gevallen op het gezamenlijk aanpakken van de volgende onderwerpen: roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik (preventiepijler gezondheid). Minister Hugo de Jonge zet in op het programma Kansrijke Start: ook daar sluit de JGZ preventieagenda goed bij aan (preventiepijlers ouderschap en hechting) Rol minister en Tweede Kamer. Tot slot vraagt u mij wat ik verwacht van de minister en van de Tweede Kamer. De twee meest relevante punten zijn: blijvend investeren in preventie én de bescherming van kwetsbare jeugd verbeteren. De rol waarbij de Tweede Kamer kan helpen is het preventieve deel van de jeugdwet meer onder de aandacht te brengen. Van minister Hugo de Jonge van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien wij graag dat de huisbezoekprogramma’s voor kwetsbare moeders, Stevig Ouderschap en VoorZorg worden opgenomen in programma Kansrijke Start (eerste 1000 dagen van een kind). Dé preventieve mogelijkheden van de jeugdgezondheidszorg inzetten als fundament van het lokale jeugdbeleid. Graag zouden we dit terug zien in het Nationaal Preventieakkoord van staatsecretaris Paul Blokhuis van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Deze programma’s zijn laagdrempelig en hebben positieve wetenschappelijk resultaten behaald. Een voorbeeld hiervan is het terugdringen van huiselijk geweld: ouders gaan op een positievere manier met hun kinderen om en worden zelf ook minder vaak slachtoffer van huiselijk geweld. Een gezonde en veilige ontwikkeling van kinderen; dat willen we toch allemaal! Emmy Visser V&VN Ambassadeur jeugdverpleegkundige
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e6b0104b-7912-4c83-94d7-f267f0dbb6ac
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 34 623 Verlenging en wijziging van de Tijdelijke wet ambulancezorg Nr. 13 AMENDEMENT VAN HET LID KEIJZER Ontvangen 23 mei 2017 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: I In artikel I, onderdeel A, komt, onder verlettering in het eerste onderdeel van onderdeel c tot onderdeel c1, de aanhef van onderdeel 1 te luiden: 1. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: II In artikel I, onderdeel A, onder 1, wordt in de begripsomschrijving van ambulancezorgprofessional voor «zorgprofessional» ingevoegd: ambulanceverpleegkundige als bedoeld in onderdeel c of een. III In artikel I, onderdeel B, wordt in de aanhef «wordt een artikel» vervangen door «worden twee artikelen» en wordt na artikel 10a een artikel toegevoegd, luidende: Artikel 10b Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inzet van de ambulancezorgprofessional en de ambulanceverpleegkundige. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt voor verschillende categorieën ambulancezorg. Toelichting De huidige ambulancezorg wordt geleverd door hoog opgeleide en ervaren ambulanceverpleegkundigen. In de huidige situatie is een ambulanceverpleegkundige iemand die na de verpleegkundige opleiding minimaal 1 specialistische vervolgopleiding heeft gedaan aangevuld met jarenlange ervaring op de verschillende (specialistische) verpleegafde- kst-34623-13 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 623, nr. 13 1 lingen binnen een ziekenhuis. Dit amendement behoudt deze functiebenaming met bijbehorende opleidingseisen in de wet. De mogelijkheid om ook te gaan werken met andere ambulancezorgprofessionals wordt behouden waarbij in nadere regelgeving regels gesteld worden over de inzet van de verschillende ambulancezorgprofessionals (waaronder dus ook de ambulanceverpleegkundige). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden voor verschillende categorieën ambulancezorg. Keijzer Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 623, nr. 13 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/21fc9296-5a62-4ec1-a43e-1a82c6230542
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 35 538 Tijdelijke bepalingen in verband met de inzet van een notificatieapplicatie bij de bestrijding van de epidemie van covid-19 en waarborgen ter voorkoming van misbruik daarvan (Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19) Nr. 8 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DER GRAAF EN VERHOEVEN Ontvangen 1 september 2020 De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor: Artikel II wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «zes maanden» vervangen door «drie maanden». 2. In het derde lid wordt «twee maanden» vervangen door «drie maanden». Toelichting In het kader van de bestrijding van covid-19 worden veel maatregelen genomen die in meer of mindere mate ingrijpen in onze samenleving. Indieners achten het van belang dat dergelijke maatregelen, en de wetgeving die daaraan ten grondslag ligt, op gezette momenten opnieuw aan de Kamer wordt voorgelegd. Gezien het onvoorspelbare verloop van de epidemie en onvoorzienbaarheid van de gevolgen van een dergelijke applicatie voor de samenleving en voor de capaciteit van de GGD, vinden indieners een duur van drie maanden meer passend. Indieners staan ook bij andere tijdelijke wetgeving in het kader van de bestrijding van het covid-19 eenzelfde tijdsduur voor. Van der Graaf Verhoeven kst-35538-8 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 538, nr. 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a31342e0-3e40-4c12-9c1c-8b2be16da62f
Digitalisering van de veehouderij RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 2 Inhoudsopgave Procedure ........................................................................................................... 4 Samenvatting ..................................................................................................... 5 1. Inleiding ..................................................................................................... 8 2. Wat is er te koop en in ontwikkeling? ........................................................10 3. 4. 5. 2.1 Inleiding ..............................................................................................10 2.2 Digitale technologieën ...........................................................................12 2.3 Digitale toepassingen in de verschillende sectoren ....................................19 Het perspectief vanuit het dier ..................................................................23 3.1 Goede fysieke gezondheid......................................................................23 3.2 Dierenwelzijn .......................................................................................25 3.3 Keuzevrijheid .......................................................................................27 Het perspectief vanuit de veehouder .........................................................28 4.1 Inkomen ..............................................................................................28 4.2 Managementvrijheid..............................................................................30 4.3 Arbeidsomstandigheden.........................................................................31 Het perspectief vanuit de markt en maatschappij ......................................34 5.1 Gezond en veilig voedsel .......................................................................34 5.2 Keuzemogelijkheid ................................................................................36 5.3 Waardenvol voedsel ..............................................................................36 6. Reflectie en aanbevelingen ........................................................................38 7. Bronnen .....................................................................................................46 8. Bijlagen .....................................................................................................48 Bijlage 1: Digitalisering veehouderij: overzicht kansen en bedreigingen...............48 Bijlage 2: Lijst van geïnterviewde personen .....................................................51 Samenstelling van de Raad voor Dierenaangelegenheden .................................53 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 3 Procedure Deze zienswijze van de Raad van Dierenaangelegenheden is voorbereid door een forum bestaande uit de raadsleden G.P. van den Berg, dr.ir. G.B.C. Backus (voorzitter), prof. dr. ir. B. Kemp, prof. dr. S. Haring, prof.dr.ir. J.A.P. Heesterbeek, A. Kemps, dr. F.L.B. Meijboom en dr. H.A.P. Urlings. Het forum is bij zijn werkzaamheden ondersteund door secretaris ir. M.H.W. Schakenraad en adjunct-secretaris dr. ir. K. van Hees van het RDAteam. Ter voorbereiding op deze zienswijze is het forum 3 maal bijeen geweest zijn twee verschillende expert consultaties in groepsverband georganiseerd (zie Bijlage 3) en heeft de adjunct secretaris individuele gesprekken gevoerd met de in Bijlage 3 genoemde deskundigen. De concept-zienswijze is ter beoordeling voorgelegd aan de gehele Raad en het junior netwerk van de Raad. Deze zienswijze is daarmee een product van de hele Raad. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 4 Samenvatting De digitalisering van de veehouderij is ingezet. Op veehouderijbedrijven zal binnen vijf à tien jaar digitalisering gemeengoed zijn. Dit heeft ook gevolgen voor de dieren. Er komen steeds meer mogelijkheden om data te verzamelen, met data te sturen en om data te delen. Zowel kansen als bedreigingen spelen hierbij een rol. Kansen komen voort uit het sneller beschikbaar komen van meer gegevens door de hele veehouderijketen heen en het verbinden van verschillende gegevens voor nieuwe informatie en inzichten. Veehouders krijgen meer mogelijkheden om de leefomgeving van de dieren aan te laten sluiten op hun behoeften, met positieve gevolgen voor gezondheid en dierenwelzijn. Door het vervangen van fysieke handelingen aan dieren worden de arbeidsomstandigheden beter en hebben de dieren mogelijk minder stress. De ongelijke verdeling van informatie tussen ketenpartijen (toeleverancier, veehouder, verwerker, afzetorganisatie, consument) kan afnemen. Door de toegenomen transparantie neemt het vertrouwen toe en zullen consumenten meer keuzemogelijkheden krijgen bij het kopen van diervriendelijke producten. Digitalisering brengt ook bedreigingen met zich mee. De stappen van big data naar betrouwbare en relevante informatie en vervolgens naar onderbouwde juiste beslissingen zijn geen automatisme en ze zijn ingewikkeld. Zeker wat betreft het automatisch (bij)sturen van procesapparatuur op basis van sensordata is terughoudendheid vooralsnog op zijn plaats. Verder kan onder meer de autonomie van dieren en veehouders afnemen, en kunnen consumenten minder mogelijkheden ervaren om zich te identificeren met sociaal-culturele waarden die in voedsel besloten liggen. Digitalisering zal effecten hebben op onderlinge relaties in de veehouderij: tussen mensen en dieren, tussen mensen onderling, en tussen dieren onderling. De Raad voor Dierenaangelegenheden wil nader inzicht geven in de effecten van digitalisering op het dier in de veehouderij en op zijn verzorging. Die worden mede bepaald door de invloed van digitalisering op de dierverzorgers-veehouders. Deze hebben de verplichting goed voor hun dieren te zorgen. Maar de invulling van deze verantwoordelijkheid door de veehouders komt tot stand in onderlinge wisselwerking tussen hun individuele normen en waarden, arbeidsomstandigheden en inkomen. Het uiteindelijke effect van digitalisering op het welbevinden van dieren hangt niet alleen af van technologische ontwikkelingen op zichzelf, maar ook van in de samenleving geldende normen en waarden, wettelijke kaders en economische wetmatigheden in de voedselketen. De effecten van digitalisering worden dan ook integraal bezien vanuit het perspectief van het dier, de veehouder, en de markt en de samenleving. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de effecten van digitalisering op: RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 5 - De gezondheid, het welzijn en de keuzevrijheid van dieren; - Het inkomen, de arbeidsomstandigheden en de managementvrijheid van veehouders; - De gezondheid en veiligheid van voedsel, de in voedsel opgesloten waarden, en de keuzemogelijkheid van consumenten. Door gericht te werken aan bovenstaande thema’s versterken we de kansen en worden de bedreigingen beperkt. In dat licht beveelt de Raad voor Dieraangelegenheden dan ook aan dat: 1. systemen meer en sneller worden gebaseerd op doelvoorschriften, waarbij; a) aanvullend op de in gang gezette acties van de Rijksoverheid om milieuvoorschriften op realtime data te baseren, dit ook voor welzijn ingevoerd zou moeten worden. Dat biedt ook de mogelijkheid om de in het kader van het EU Welfare Quality programma ontwikkelde welzijnsindicatoren geschikter te maken voor gebruik door de veehouder. b) overheden hun vergunningsystemen meer baseren op realtime metingen over de kwaliteit van de leefomgeving van mens en dier in en rondom de stal dan op de stalinrichting. c) controlerende instanties meer nadruk leggen op deze nieuwe doelvoorschriften zodra ze voorhanden zijn, met dien verstande dat de meetuitkomsten ook gerelateerd kunnen worden aan het handelen van de veehouder. d) overheden en marktpartijen samen een keurmerk voor betrouwbare digitale informatie opzetten, inclusief een vrijwillige gedragscode - met een bijbehorende codecommissie - waarbij tegen misleidende digitale informatie bezwaar en beroep kan worden ingesteld. 2. partijen die werken aan het delen van data, dat zo doen dat administratieve taken op de boerderij worden teruggedrongen zodat veehouders en dierverzorgers minder dubbel hoeven te schrijven en meer tijd kunnen besteden aan het verzorgen van hun dieren. 3. de overheid verantwoordelijkheid neemt voor het onderhouden van open datanetwerken door hiervoor kaders op te stellen en een meldpunt in te stellen waar niet beschikbare netwerken kunnen worden gemeld. 4. de overheid en marktpartijen open innovaties stimuleren, waarbij high tech en de veehouderij een laagdrempelige toegang tot elkaar hebben. Denk hierbij aan het stimuleren van bijeenkomsten waar op een open manier informatie gedeeld kan worden. Deze bijeenkomsten moeten goed worden aangekondigd en duidelijk RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 6 vindbaar zijn, ook voor bedrijven, instellingen of personen die momenteel (nog) niet werkzaam zijn in de veehouderij. 5. digitalisering wordt geïntegreerd in onderzoek en onderwijs zodat veehouders en adviseurs meer vaardigheden krijgen om informatie juist te interpreteren en ernaar te gaan handelen. Die informatie komt daardoor meer ten goede aan het dier en er treden geen of minder averechtse effecten op. Dit betekent dat hogescholen en universiteiten digitalisering op dienen te nemen in hun curriculum. 6. aanbieders van technologie voor de veehouderij op aanvraag van controlerende instanties inzicht kunnen geven in validatie en robuustheid van de ontwikkelde en gebruikte algoritmen. 7. de discussie over digitalisering van de veehouderij niet los wordt gevoerd van die over beleidsmaatregelen in andere domeinen, zoals de discussie over de nieuwe richtlijnen over het eigenaarschap van data, het delen van informatie tussen banken onderling of het recht op nummerbehoud, maar ook bijvoorbeeld kringlooplandbouw. Hiermee worden de risico’s op onvoorziene, averechtse neveneffecten beperkt. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 7 1. Inleiding Tot voor kort werden op veehouderijbedrijven vooral traditionele kengetallen routinematig verzameld en benut in bijvoorbeeld management ondersteunende systemen. Met de recente opkomst van het Internet der Dingen en precisie landbouw 1wordt het draadloos verbinden en combineren van managementsystemen, procesapparatuur, Radio-frequency identification (RFID)-tags 2, infraroodmetingen, audiovisuele apparatuur, sensoren en andere big data steeds meer gemeengoed. Er komen steeds meer mogelijkheden om data te verzamelen, met data te sturen en om data te delen. Het meten van temperatuur en luchtvochtigheid in stallen is bijvoorbeeld al gemeengoed, net als het gebruik van stappentellers en directe analyses van melkkwaliteit door de melkrobot in de melkveehouderij. Op een beperkt aantal bedrijven wordt het gehalte fijnstof, kooldioxide, ammoniak en andere blockchaintoepassingen, geurcomponenten gemeten. camera-toepassingen die Van het bewegingsstimulatoren, gedrag monitoren en fijnstofsensoren specifiek voor de veehouderij zijn echter alleen nog prototypen beschikbaar. Met de toenemende beschikbaarheid van online real time data leidt de ontwikkeling van informatie- en communicatietechnologie in de veehouderij gemakkelijker gegevensbeheer, gerichter verstrekken verzorging, waarborgen voor kwaliteit en van in potentie voeders, voedselveiligheid, ook tot medicatie en mogelijkheden voor transparantie richting consumenten en een hogere toegevoegde waarde van de producten uit de veehouderij. Dat de productieomstandigheden in de veehouderij beter te monitoren zijn, en de controlekosten te verminderen, betekent ook dat de potentiële voordelen van specialisatie verder toenemen, het contact tussen de veehouder en het dier kan verminderen, en dat schaalvergroting en andere – meer industriële – bedrijfsmodellen dan het traditionele gezinsbedrijf aantrekkelijker worden (Allen & Lueck, 2003). Maar digitalisering kan juist ook ingezet worden om het traditionele gezinsbedrijf en het voortbrengen van bijvoorbeeld streekproducten te optimaliseren. Digitalisering zal effecten hebben op onderlinge relaties in de veehouderij: tussen mensen en dieren, tussen mensen onderling, en tussen dieren onderling. Het Rathenau Instituut heeft een verkenning gedaan naar digitalisering van dieren 3. Ze stelt dat het een belangrijke vraag is hoe de digitale innovatie door de agrarische sector wordt opgepakt en welke tendensen daardoor worden versterkt – van schaalvergroting tot 1 Precisielandbouw is het nauwgezet en een efficiënt bedrijven van geautomatiseerde landbouw en maakt daarbij gebruik van GPS, sensoren op de grond of vanuit de lucht (per drone of satelliet), en computers op de landbouwmachines of -voertuigen. 2 Technologie om van een afstand informatie op te slaan in en af te lezen van zogenaamde radio-frequency identification (RFID) tags die op, aan of in dieren zitten. 3 Jacqueline Bos en Geert Munichs (2016) Digitalisering van Dieren – Verkenning Precision Livestock Farming. Den Haag, Rathenau Instituut. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 8 aandacht voor dierenwelzijn of regionale productie. In hoeverre deze tendensen positief of negatief zijn voor de veehouder, het dier, de keten en uiteindelijk de consument zijn relevante vragen. Daarnaast is een belangrijke vraag wat de overheid kan en mag doen. Het gaat er niet alleen om wat de agrarische sector kan, maar ook welke kaders er gesteld moeten worden en wie daar verantwoordelijk voor is. Voortbouwend op de verkenning van het Rathenau Instituut wil de Raad voor Dierenaangelegenheden nader inzicht geven in de effecten van digitalisering op het dier in de veehouderij. Het effect van digitalisering op dieren en hun verzorging wordt mede bepaald door hoe digitalisering van invloed is op de dierverzorgers-veehouders. Deze hebben de verplichting goed voor hun dieren te zorgen. Maar de invulling van deze verantwoordelijkheid door de veehouders komt tot stand in onderlinge wisselwerking tussen hun normen en waarden, arbeidsomstandigheden en inkomen. Het uiteindelijke effect van digitalisering op het welbevinden van dieren hangt niet alleen af van technologische ontwikkelingen op zich, maar ook van in de samenleving geldende normen en waarden, geldende wettelijke kaders, en economische wetmatigheden in de voedselketen. De effecten van digitalisering worden dan ook integraal bezien vanuit het perspectief van het dier, de veehouder, en de markt en de samenleving. We onderscheiden de effecten van digitalisering op: - De gezondheid, het welzijn en de keuzevrijheid van dieren; - Het inkomen, de arbeidsomstandigheden en de managementvrijheid van veehouders; - De gezondheid en veiligheid van voedsel, de in voedsel opgesloten waarden, en de keuzemogelijkheid van consumenten. Deze ontwikkelingen staan niet los van de toekomst van de veehouderij en de kringlooplandbouw en zal dus ook in samenhang met die vraagstukken worden bekeken en beschreven. Digitalisering biedt kansen én bedreigingen. Het identificeren ervan levert aangrijpingspunten op voor het beleid van publieke en private partijen. Dit rapport sluit in het reflecterend hoofdstuk dan ook af met aanbevelingen om de kansen te versterken en de bedreigingen te beperken, door het inzetten van hiervoor geëigende instrumenten. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 9 2. Wat is er te koop en in ontwikkeling? 2.1 Inleiding De mogelijkheden voor het meten, delen en bijsturen op basis van gegevens nemen toe. Door het beschikbaar komen van steeds goedkopere en robuustere sensoren én door de recente opkomst van draadloze sensornetwerken kunnen (stallen met) landbouwhuisdieren steeds meer met digitale sensoren worden uitgerust en draadloos verbonden worden met andere proces- en managementsystemen. De datastromen kunnen worden geanalyseerd en opgeslagen door specifieke software en speciaal ontwikkelde algoritmes kunnen real time informatie sturen naar de veehouder en bij het bedrijf betrokken adviseurs. Naar verwachting zullen systemen op de markt komen die op basis van sensordata geautomatiseerd ingrijpen in het stalklimaat of gericht in het gedrag, welzijn en gezondheid van het dier zelf, bijvoorbeeld door stimuleren van loopgedrag. Meetwaarden van sensoren kunnen ook gekoppeld worden voor verzorging van de dieren. Dat kan leiden tot een betere verzorging van de individuele dieren, maar ook tot het mogelijk maken dat één arbeidskracht meer dieren tegelijk kan verzorgen. Indien data van verschillende systemen en of bedrijven gekoppeld worden, kan met datamining worden gezocht naar dieperliggende verbanden. Meetapparaten kunnen direct op, of zelfs in het dier aangebracht worden, waardoor ook een directe monitoring van het biologisch systeem van het dier zelf mogelijk is. Deze op digitalisering gebaseerde technieken en methoden kunnen verschillende doelen hebben: - Monitoren van de veehouderijomstandigheden en emissies uit de stal; - Sturen van diergedrag (bijvoorbeeld toegang tot voerstations); - Rechtstreeks sturen in het neurobiologisch systeem van dieren door het geven van bijvoorbeeld prikkels; - Verkrijgen van meer inzicht in onderlinge relaties tussen dierverzorging, klimaat, gezondheid mens en dier, gedrag en productie; - Verkrijgen van meer inzicht in gezondheid en welzijn van de dieren; - Delen van data met partijen in en rondom de productie- en afzetketen. In dit hoofdstuk worden de belangrijkste beschikbare digitale technologieën omschreven alsook de belangrijkste digitale ontwikkelingen in de verschillende veehouderijsectoren. Daarbij wordt digitalisering niet als synoniem gezien voor automatisering. Het zijn twee begrippen die vaak samen en door elkaar gebruikt worden. Men kan echter digitaliseren zonder te automatiseren. De veehouder gaat meer informatie krijgen door digitalisering, maar zal in veel gevallen nog steeds zelf de beslissing willen of moeten nemen om een bepaalde actie wel of niet uit te voeren. Indien men naast digitaliseren ook gaat RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 10 automatiseren, kan het systeem een aantal van deze beslissingen over nemen. Automatisering vergt zo mogelijk nog zorgvuldigere checks and balances om fouten te voorkomen dan digitalisering waarbij de veehouder nog steeds zelf de keuzes maakt. De beschreven technieken bevinden zich in verschillende stadia van ontwikkeling. Sommige technieken staan nog in de kinderschoenen en worden momenteel alleen nog in testomgevingen gebruikt, waar andere al ver zijn doorontwikkeld en in de praktijk al ingezet worden. In Tabel 1 is een overzicht opgenomen van het ontwikkelingsstadium per digitale technologie. Deze technologieën worden later in de tekst beschreven. Technologie Nog in ont- Prototype Op enkele Bredere wikkeling gereed bedrijven toepassing Meten temperatuur (lucht) X Infrarood metingen X huidtemperatuur Meten oortemperatuur X Meten luchtvochtigheid X Meten CO2 concentratie X Meten fijnstof concentratie X Meten NH3 concentratie X Meten concentratie geurstoffen X X Branddetectiemeters X Meten waterverbruik X Optische sensor – troebelheid X water Sensor bloedbaan – X hormoonmeting Geluidsmetingen – hoesten X Camera – gedrag waarnemen X Thermografische camera X Camera - stal/meekijken X Camera – groepen dieren X 3D camera voor gewicht meten X RFID dieridentificatie X Blockchain toepassingen X Stappentellers X Melkrobot X RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 11 Technologie Nog in ont- Prototype Op enkele Bredere wikkeling gereed bedrijven toepassing Afkalfsensor X Strooiselrobot X Eierraap robot X Bewegingsstimulator X Drachtigheidsmeters X Silowegers x Gezichtsherkenning van dieren X Tabel 1. Toepasbaarheid digitale technologie voor de veehouderij 2.2 Digitale technologieën De ontwikkeling van digitale technieken heeft de laatste jaren een enorme vlucht genomen en dit zal de komende jaren zeker nog doorzetten. Het doel van dit rapport is niet om een compleet overzicht te geven van alles wat momenteel beschikbaar is, maar om een aantal belangrijke aspecten te beschrijven waarmee deze technieken onderscheiden kunnen worden. We onderscheiden wat betreft beschikbare digitale technologie voor de veehouderij: - Sensoren voor het meten aan of in individuele dieren, aan groepen dieren, en in de stal en de directe omgeving ervan, zoals de voersystemen; - Technologie om dieren en hun gedrag waar te nemen: RFID, cameratechnologie; - Analysemethoden om big data om te zetten in informatie: data mining, artificial intelligence fuzzy logic; - Netwerktechnologie: Internet der Dingen, Blockchain, LoRa netwerken Sensortechnologie Aan een individueel dier kunnen allerlei verschillende dingen gemeten worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het tellen van stappen bij melkvee waarmee het tochtigheidsmoment (en daarmee samenhangend het optimale inseminatiemoment) voorspeld wordt of waarmee sommige aspecten die men associeert met de gezondheid van het dier gemonitord kunnen worden (minder actief, te veel liggen of juist te veel staan, (on)voldoende of onregelmatig herkauwen). De meetinstrumenten behorende bij deze technieken worden extern aan een dier bevestigd, vaak aan de poot of hals, maar er zijn ook inwendige sensoren in ontwikkeling en externe camerasystemen en dierherkenning. Een techniek die beproefd wordt bij varkens is het doen van geluidsmetingen als indicatie van gezondheidsproblemen (frequentie van hoesten). Ook kan uitwendig met infrarood de huidtemperatuur worden geschat, en zijn er sensoren om de drachtstatus te meten op basis van hormoonniveaus. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 12 Ten behoeve van individuele metingen kan iets in het dier worden ingebracht 4, bijvoorbeeld een sensor in de bloedbaan of in de maag. Met behulp van deze sensoren kunnen bijvoorbeeld temperatuur, hormoonspiegels of bloedwaarden in beeld worden gebracht waarmee wellicht indicaties gegeven kunnen worden over de gezondheid van het dier. Deze technieken zijn volop in ontwikkeling. Inwendige sensoren kunnen door het implanteren ongerief veroorzaken 5 en kunnen veiligheids- en gezondheidsrisico’s met zich meebrengen, bijvoorbeeld als de coating oplost of als een sensor gaat rondzwerven in het lichaam. Naast het meten aan, op of in (groepen) dieren kan ook in de stal (en de directe omgeving van de stal) gemeten worden. Denk hierbij aan het meten van klimaatparameters als temperatuur, luchtvochtigheid, CO2 en NH3, maar ook aan de fijnstofconcentratie en het verbruik en de kwaliteit van het drinkwater. Waterverbruik wordt gemeten per drinknippel, en een optische sensor meet de troebelheid in de waterleiding. De verstrekte hoeveelheid brijvoer wordt per hok gemeten. Ook deze technieken zijn nog in ontwikkeling maar worden al op een aantal bedrijven ingezet. Deze gegevens hebben direct of indirect effect op de individuele dieren. Om deze meetgegevens te kunnen interpreteren (bijvoorbeeld hoe stabiel is het binnenklimaat?) en te vertalen naar gewenste handelingen (bv. temperatuur sneller bijstellen) kunnen de meetgegevens gerelateerd worden aan online beschikbare gegevens over het klimaat in de directe omgeving van de stal (zoals windkracht en windrichting). Ook het real time meten van de luchtkwaliteit rondom stallen is mogelijk door sensoren die de concentratie van geurstoffen (zwavelwaterstof, boterzuur en andere vluchtige organische stoffen) en fijnstof meten. Ook worden branddetectoren meer en meer toegepast en zijn er ontwikkelingen op het gebied van biosensoren om pathogenen te kunnen detecteren in de stal. Dergelijke technieken zijn in ontwikkeling en worden in de praktijk beproefd. Bij alle hierboven beschreven innovaties is op termijn een draadloze verbinding via een LoRa netwerk (een van de mogelijke technologieën achter het Internet der Dingen) mogelijk en van belang. LoRa staat voor Long Range Low Power en maakt het mogelijk om apparaten die weinig stroom en data gebruiken, kostenefficiënt en draadloos met elkaar te verbinden via het internet. LoRa maakt het ook mogelijk om de toepassingsmogelijkheden van bestaande technologie te verbreden. Zo staan bijvoorbeeld op een aantal bedrijven automatische silowegers in contact met de voerfabriek om op In hoofdstuk 2 van het Besluit Diergeneeskundigen (https://wetten.overheid.nl/BWBR0035091/2015-0601#Hoofdstuk2) is beschreven welke ingrepen wel en niet zijn toegestaan. 4 5 Zie voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van ingrepen aan dieren het RDA advies: Grip op ingrepen, RDA, Den Haag, 2013. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 13 afstand de voorraad te kunnen volgen en tijdig nieuw voer te bezorgen. Een ander voorbeeld - op een aantal pluimveebedrijven – betreft weegschaaltjes die verbonden zijn met de computer om de gewichten van de kip online te volgen. Een ander voorbeeld is het vrijwel continu kunnen aflezen van sensoren bij koeien, ook als die zich op (grote) afstand van de stal bevinden. Dergelijke netwerken staan in Nederland vooralsnog in de kinderschoenen. Maar met de verdere toepassing van artificial intelligence 6en fuzzy logic methoden kunnen deze meetgegevens de gebruiker inzicht geven alsook de mogelijkheid 7 bieden om tijdig bij te sturen. Identificatietechnologie RFID is een technologie die gebruik maakt van een radiosignaal voor de identificatie en tracking & tracing (volgen en traceren) van dieren. RFID-tags zijn minuscule chips die een identificatiecode bevatten die op afstand via radiosignalen kan worden uitgelezen. Ze kunnen processen en procedures vereenvoudigen zodat tijd- en kostenbesparingen worden gerealiseerd, maar kunnen ook worden ingezet voor het verhogen van de transparantie. Voor de identificatie van runderen moet een oormerk met een identificatiechip worden aangebracht. Op dit moment zijn er elektronische identificatie- en registratie middelen in gebruik bij geiten en schapen in de vorm van een elektronisch oormerk, een maagbolus, of een pootband. Bij varkens wordt geëxperimenteerd met elektronische oormerken om deze ook te gebruiken om antibioticagebruik vast te leggen op individueel niveau en om slachtbevindingen in het slachthuis aan de varkenshouder terug te koppelen. Per 19 juli 2019 mogen EU-lidstaten als één van de twee identificatiemiddelen bij runderen een elektronisch oormerk toestaan. 8 Camera vision Camera technologie zou kunnen worden ingezet om bewegingen van dieren te registreren en te vertalen naar informatie over het gedrag en de gezondheid. Hiermee is het bijvoorbeeld mogelijk een dier dat laag in de sociale rangorde staat, of wat afzijdig blijft en minder makkelijk toegang tot water en voer heeft, tijdig op te merken. Daarnaast zijn 3D camera’s beschikbaar die de gewichtsontwikkeling van een groep dieren van dag tot 6 Artificial intelligence het vermogen van een systeem om externe gegevens correct te interpreteren, om te leren van deze gegevens, en om deze lessen te gebruiken om specifieke doelen en taken te verwezenlijken via flexibele aanpassing 7 Fuzzy logic is een logisch denksysteem dat rekening houdt met de mogelijkheid dat iets best gedeeltelijk waar kan zijn. Klassieke logica kent slechts twee waarden. Iets is juist of iets is onjuist. Fuzzy logic voert daar het idee van `gedeeltelijk waar of onwaar zijn` aan toe. 8 Verordening (EU) Nr. 653/2014 van het Europees Parlement en de /Raad van 15 mei 2014 tot wijziging van de Verordening (EG) nr. 1760/20000 wat betreft de elektronische identificatie van runderen en de etikettering van rundvlees. Zij staat vanaf 18 juli 2019 elektronische I&R toe. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 14 dag schatten. In tegenstelling tot bij weegsystemen zijn hiermee geen handelingen aan dieren nodig. Ook het monitoren van diergedrag is mogelijk. Bijvoorbeeld als de camera registreert dat een varken in een groep angstig gedrag vertoont is het mogelijk bang voor een ander varken. Ook gedrag dat duidt op verveling en gebrek aan afleiding kan zo worden gedetecteerd, waardoor de varkenshouder vroegtijdig maatregelen kan nemen om bijvoorbeeld staartbijten te voorkomen. Verder wordt in China gewerkt aan technologie voor de gezichtsherkenning van varkens. Hierdoor zouden de verplichte oormerken niet meer hoeven te worden ingebracht. Deze technologie is echter nog in een pril stadium. Automatische individuele herkenning van runderen met camera’s is al verder ontwikkeld en wordt in de praktijk toegepast. Met een thermografische camera kan men temperatuur op afstand meten. Dit kan bijvoorbeeld ingezet worden om dieren met koorts te identificeren en wordt bijvoorbeeld gebruikt om bij melkvee mogelijke mastitis (uierontsteking) te identificeren. Ook kan stress zichtbaar gemaakt worden doordat de oren en de staart kouder worden en het gebied rond het oog warmer wordt. Gewone camera’s zijn ook te gebruiken om consumenten mee te laten kijken in de stal, of een individueel dier te volgen, waarvan ze daarna de melk of het vlees kunnen kopen. De consument wordt zo de “stal in gebracht” en krijgt meer inzicht in hoe het dier wordt verzorgd. Door op deze manier de consument en producent aan elkaar te verbinden, wordt het gelijktijdig ook minder vrijblijvend voor de veehouder. Een risico hierbij is dat bepaalde beelden uit hun verband kunnen worden gehaald of door gebrek aan kennis bij de consument verkeerd kunnen worden geïnterpreteerd. Ook privacy speelt een rol. De veehouder zal hier toestemming voor moeten geven. De meeste slachterijen gebruiken al enige tijd camera’s om hun bedrijfsprocessen te monitoren. Echter, bij de huidige camerasystemen kunnen incidenten in het slachthuis gemist worden als er op het moment dat een incident optreedt niet naar de monitors werd gekeken. Het kost ook veel tijd om opnames achteraf terug te kijken op eventuele incidenten. Er kunnen algoritmen ontwikkeld worden om incidenten in het slachthuis te herkennen en de procesbewakers te waarschuwen, zodat waar nodig corrigerend kan worden ingegrepen, en om later uit de veelheid aan beeldmateriaal de relevante beelden snel uit te selecteren. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 15 Big Data Voor de veehouderij worden Big Data 9gevormd door frequente metingen van verschillende kenmerken van dieren en de omgeving (in de brede zin van het woord) ervan, die resulteren in grote hoeveelheden meetwaarden, die met elkaar kunnen worden gecombineerd. Dit leidt tot potentiële nieuwe informatie en inzichten. Het analyseren van die doorlopend uitdijende digitale gegevens (al gauw meerdere tienduizenden meetwaarden per bedrijf per maand) en deze relateren aan andere al beschikbare gegevens kan positief uitwerken voor het dier en voor de veehouder. Het analyseren van data biedt grote kansen. Er zijn echter ook risico’s aan verbonden, met name door het onjuist interpreteren van gegevens bij patronen die misleiden en verbanden suggereren die er niet zijn of causaliteit die er niet is, en andersom, verbanden of problemen missen die er wel zijn omdat cruciale relevante data kunnen ontbreken. Een belangrijke valkuil is dat de enorme omvang van de data de suggestie geeft van betrouwbaarheid en kleine foutenmarges. Veel mechanismen achter verbanden zijn echter niet altijd bekend en de zaken die gemeten kunnen worden zijn soms hooguit indirect verbonden met de inzichten die men zoekt. De valkuil is dat ‘veel’ en ‘representatief’ niet hetzelfde zijn. Het aan elkaar verbinden van informatie staat of valt met data die beschikbaar zijn en waar toestemming voor gegeven is om te gebruiken. Het wettelijk kader wordt gevormd door de sinds mei 2016 in werking getreden algemene verordening gegevensbescherming (AVG) die tot doel heeft persoonsgegevens te beschermen, maar ook om het vrije verkeer van gegevens binnen de Europese interne markt te waarborgen. Europa hanteert sinds dit voorjaar het FAIR-principe: data moeten findable, accessable, interoperable en reusable zijn: vindbaar, toegankelijk, met elkaar te verbinden en te hergebruiken. In de veehouderij is dat ingewikkeld. Er is niet één instantie die alle data in handen heeft en is er (nog) geen sprake van interoperabiliteit. Voor het beter mogelijk maken van de stap van big data naar relevante informatie en vervolgens naar de juiste beslissing om al of niet een bepaalde actie te nemen komen steeds meer oplossingen beschikbaar. Met Artificial Intelligence en Fuzzy Logic worden digitale camerabeelden omgezet naar informatie over diergedrag (liggen de biggen bijvoorbeeld te dicht op elkaar, dan is het mogelijk te koud; liggen ze te ver uit elkaar dan is het mogelijk te warm). Machine learning, nieuwe software technieken waarmee de computer getraind wordt om patronen te herkennen, objecten te tellen of te groeperen en voorspellingen te doen over toekomstige gebeurtenissen, kan ook een belangrijke bijdrage leveren. Dit wordt al gebruikt om bijvoorbeeld tocht te voorspellen bij koeien op basis van zogenaamde accelerometerdata (stappentellers) (Connecterra, Amsterdam) of om 9 Big data zijn hoog volume, frequente en/of veelzijdige data die nieuwe vormen van verwerking vereisen om verbeterde besluitvorming, inzichten en procesoptimalisatie mogelijk te maken. 16 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij videobeelden van dieren te analyseren en te waarschuwen bij afwijkingen (Serket, Amsterdam; Noldus, Wageningen). Digitale platforms Naast het feit dat de hoeveelheid beschikbare data groot en real time beschikbaar is, is een misschien nog wel belangrijker aspect van Big Data het kunnen maken van combinaties; het aan elkaar knopen van informatie. Door de beschikbaarheid van sensoren kan bijvoorbeeld de luchtvochtigheid en fijnstof in de lucht van de stal gemeten worden. Dat levert een nuttige dataset op. Maar het wordt nog interessanter als die gekoppeld kan worden aan informatie over endotoxinen. Koppel daaraan ook de informatie over de hoeveelheid verbruikt voer en men zou kunnen onderzoeken hoe een bepaald ras het doet onder wisselende omstandigheden. Dit geeft nieuwe mogelijkheden voor inzicht die voorheen niet bestonden. Dat is misschien wel één van de meest uitdagende aspecten van Big Data. Er vindt ten behoeve van monitoring en benchmarking steeds meer uitwisseling van data plaats tussen alle schakels in de voedselketen: veevoerbedrijven, veehouders, dierenartsen, verwerkende industrie, transporteurs, retailers en consumenten. Ook vergunningverleners, overheden, en controlerende en certificerende instellingen gaan mee in deze ontwikkelingen. Met de veehouder als datamanager (naast zijn rol als datagebruiker) kan niet alleen diergezondheid maar ook de productiviteit en efficiëntie sterk verbeteren. De resultaten zijn afhankelijk van de competenties van de veehouder op dit gebied. Denk aan zuiniger gebruik van water, minder verspilling van grondstoffen, betere verzorging van dieren. Denk bijvoorbeeld ook aan de niveaus in voersilo’s die continue worden gedeeld met de voerleverancier. Nieuw voer wordt automatisch besteld zodra het niveau onder een bepaald minimum komt. Dat scheelt niet alleen tijd en moeite, maar zorgt ook voor optimalisatie van het verzorgingsproces. Er is toenemende aandacht voor de traceerbaarheid van voedselproducten. Niet alleen vanuit wetgeving, zoals de Europese General Food Law 10, maar ook bij steeds meer consumenten die informatie wensen over de kwaliteit, veiligheid en duurzaamheid van voedselproducten. Waar komen de ingrediënten vandaan, is het veilig, hoe is het geproduceerd? Dit betekent dat gegevens over de voorgaande schakels ‘mee moeten reizen’ tot aan het eindproduct. Ook ondernemingen in de agrifood sector willen en komen steeds meer te weten van hun toeleveranciers. De agrifood sectoren kunnen zich gaan ontwikkelen tot data-gestuurde ketens waarin de bedrijven steeds meer gebruik maken van data afkomstig van andere schakels in die ketens. Daarmee neemt het belang van betrouwbare data toe en daarmee ook de complexiteit van het delen en beveiligen van die 10 https://ec.europa.eu/food/safety/general_food_law_en RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 17 data. Een voorbeeld hiervan is Agriplace (www.agriplace.com). Zij digitaliseren voor de boer en traiders alle certificeringseisen die vaak gebaseerd zijn op dezelfde gegevens, maar nu veelal steeds weer handmatig ingevuld worden. Compliance kan hiermee met een druk op de knop door de boer gerealiseerd worden. Blockchain technologie kan hier mogelijk ook van dienst zijn. Ook JoinData is een non-profit coöperatie die veilige en transparante datadistributie in de Food & Agri sector mogelijk wil maken. Zij bieden een dataplatform waar de ondernemer bepaalt met wie hij welke data deelt, geven een overzicht van de gegevensstromen van alle databronnen en bieden een dataplatform waar alle leveranciers bij kunnen aansluiten (www.join-data.nl). Internet der Dingen Het Internet der Dingen houdt in dat alledaagse fysieke objecten verbonden zijn met het internet en zichzelf aan andere apparaten kunnen identificeren en daarmee informatie kunnen uitwisselen. Het Internet der Dingen speelt een steeds grotere rol, mede omdat het de administratielasten kan beperken en de mogelijkheden om metingen te verrichten kan laten toenemen. De ontwikkeling van LoRa en soortgelijke netwerken is een belangrijke factor om de toepassing van draadloze sensornetwerken te versnellen. Blockchain Blockchain is een openbaar, digitaal grootboek waarin alle transacties worden geregistreerd die over een peer-to-peer netwerk 11(P2P) gaan. Dit kan openbaar zijn, maar de meeste operationele toepassingen zijn in niet openbare blockchains. Met blockchain technologie ontstaat een historisch overzicht waarin men transacties transparant en betrouwbaar kan opslaan, overdragen en chronologisch terugvinden. Het geeft partijen inzicht in (transactie)data, productspecificaties en goederenstromen. De blockchain kan ketenpartijen en consumenten – onder meer – duidelijkheid verschaffen over de exacte herkomst van grondstoffen en de fabrieken waar de producten worden gemaakt. Dit verkleint de risico’s voor alle partijen en kan de relatie tussen producent en afnemer verbeteren. Dankzij de transparantie die de blockchain biedt, kunnen consumenten meer inzicht krijgen in waar een product vandaan komt. Een blockchain is transparant over transacties, maar dat wil niet zeggen dat de inhoud van die transacties ook transparant is. Bij een complete herkomstidentificatie van een dier van geboorte tot slacht en verwerking, tot aan de worst in het winkelschap, weet je niet per definitie ook iets over de leefomstandigheden, voergeschiedenis, gezondheid, en het medicijngebruik van het dier. Desalniettemin geeft 11 is een logisch netwerk van computers die in dit netwerk gelijkwaardig zijn, en diensten aan elkaar kunnen aanbieden. Het woord komt van het Engelse peer, dat 'gelijke' betekent. Een dergelijk netwerk kent geen vaste werkstations en servers zoals in het client-servermodel, maar heeft een aantal gelijkwaardige aansluitingen die functioneren als server en als werkstation voor de andere aansluitingen in het netwerk. 18 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij blockchain consumenten meer macht om alleen voedselproducten te kopen waarvan ze de herkomst acceptabel vinden. 2.3 Digitale toepassingen in de verschillende sectoren De ontwikkelingen per sector verschillen. In de melkveehouderij zien we al veel ontwikkelingen op het gebied van individuele sensoren (op, aan, of in een dier) terwijl bij varkens en kippen de ontwikkelingen vooralsnog met name op groepsniveau en stalniveau plaatsvinden. Een onderwerp dat recent sterk in de belangstelling is komen te staan is het meten van het stalklimaat. De veehouder kan met sensoren een beter beeld krijgen over het klimaat in de dierverblijven. Dat kan door klimaatsensoren te installeren die real time temperatuur, CO2, NH3, fijnstof, relatieve luchtvochtigheid en luchtbewegingen meten en de resultaten vervolgens online op smartphone en tablet kunnen laten lezen en interpreteren. Meer meetparameters, en het met elkaar in verband brengen van de gemeten waarden, vergt juiste duiding van afwijkende waarden ten opzichte van ‘normaal’. Ook vraagt dit inzicht in de relatie die zulke afwijkingen mogelijk hebben met diergezondheid, dierenwelzijn en productiekengetallen, en welke maatregelen er genomen kunnen of moeten worden ter verbetering. Melkvee In de melkveehouderij wordt veel individueel gemeten. Dieren zijn meerdere jaren op het bedrijf waardoor het zinvol is om op dierniveau informatie te verzamelen. Een aantal van de belangrijkste digitale technieken die momenteel worden toegepast of in een ver stadium van testen zijn, zijn onder andere: melkrobot, gezondheidsparameters (oortemperatuur), stappentellers, (tochtigheid), herkauwactiviteit, afkalfsensoren, en pensbolus voor het meten van temperatuur en activiteit. Een melkveehouder krijgt dus veel informatie binnen op individueel dierniveau. Veel systemen geven momenteel alleen de gegevens door aan de veehouder die dan zelf conclusies moet trekken, maar er zijn ook al systemen die geautomatiseerd advies geven wat te doen op basis van de gegevens. Meer en meer systemen geven geen ruwe gemeten data door aan de gebruiker, maar bewerken die data met (niet altijd openbare) algoritmen tot afgeleide informatie of een gericht advies. Te denken valt hierbij aan het in een vroegtijdig stadium opsporen van dieren die minder gezond zijn met het advies om deze extra in de gaten te houden en zo nodig eerder te behandelen. Of een veehouder krijgt een attentie om bij een dier te gaan kijken dat aan het afkalven is en waarbij zich mogelijk problemen voordoen. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 19 Varkens In de varkenshouderij richt digitalisering zich tot nu toe met name op het meten op groepsniveau. Het betreft bijvoorbeeld gegevens over het klimaat, voer- en waterverbruik van dieren in afdelingen. Klimaatgegevens worden gerelateerd aan het buitenklimaat opdat inzicht wordt verkregen in de mate waarin de ondernemer het afdelingsklimaat laat beïnvloeden door het weer buiten de stal. Gegevens over het dagelijkse waterverbruik van bijvoorbeeld een groep biggen worden vergeleken met de voorgaande ronden. Een sterke afwijking is een relatief goede indicator voor de kans op opkomende gezondheidsproblemen. Met geluidsmetingen wordt bepaald of dieren dermate hoesten (hoestfrequentie) dat er mogelijk gezondheidsproblemen zijn. Tot nu toe werden nauwelijks tot geen individuele metingen bij vleesvarkens verricht. Maar met I&R weet je waar een dier gehuisvest was. Daardoor kun je relaties leggen. Gegevens over de locatie van dieren op het bedrijf en het klimaat op die locatie en de slachtbevindingen kunnen aan elkaar worden gerelateerd. Door deze mogelijkheid krijgt elektronische identificatie meer toepassingsmogelijkheden. Door individuele vleesvarkens te voorzien van elektronische identificatie, kan een relatie worden gelegd tussen de slachtbevindingen (o.a. pleuritis, longafwijkingen) en het klimaat in de afdeling waar het dier was gehuisvest. De individuele identificatie kan daarnaast bijvoorbeeld ook gebruikt worden door de individuele voerstations voor zeugen die momenteel ook op de markt zijn. Daar wordt de zeug individueel herkend en gevoerd, en eventueel ook gewogen zodat een optimaal dieet voor haar kan worden samengesteld. De eerste varkenshouders zijn al begonnen met oormerken van biggen en vleesvarkens met RFID-chips. De producten van deze dieren zijn traceerbaar tot het moment van uitsnijden van het karkas. Informatie over de verzorging is te herleiden naar individuele dieren indien dat via de RFID wordt vastgelegd. RFID-technologie biedt ook mogelijkheden voor het optimaliseren van de voeding van individuele dieren. Als van vleesvarkens het geboortegewicht én de fokwaarde van de ouders bekend is, is het mogelijk om de dieren naar hun individuele groeipotentieel te voederen (en dat is makkelijker met digitalisering/automatisering). Daarnaast kan met behulp van RFID het wel of niet gebruiken van antibiotica vastgelegd worden, zodat deze desgewenst beschikbaar is voor de voerleverancier, dierenarts en anderen die via de veehouder toegang hebben gekregen tot deze gegevens. Pluimvee De ontwikkelingen in digitalisering in de pluimveehouderij richten zich met name op voeren watersystemen, klimaatsystemen, beperken van de uitstoot van onder andere fijnstof en administratiesystemen. Er zijn ook robots om strooisel los te werken, eieren te rapen RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 20 en voor het activeren van kippen (om grondeieren te voorkomen en vleeskuikens actief te houden). Ook worden momenteel systemen ontwikkeld die net boven de kippen hangen en verschillende variabelen kunnen meten zoals temperatuur, activiteit en dichtheid (zitten de dieren dicht op elkaar is het mogelijk te koud, zitten ze ver uit elkaar mogelijk te warm?). Met een recent ontwikkeld monitoringsysteem kan een pluimveehouder zicht krijgen en houden op de omvang en ontwikkeling van een bloedluispopulatie in een stal n op basis daarvan het behandelmoment tegen bloedluis bepalen. Het systeem bestaat uit een kunststof zitstok met daarin geavanceerde elektronica, gekoppeld aan een datamanagementsysteem. Eigenaarschap Digitalisering heeft de discussie over het eigenaarschap van data aangewakkerd. De systemen op de veehouderijen verzamelen grote hoeveelheden data. Maar van wie is die data, wie mag erover beschikken en wie kan er waarde van maken? Veel commercieel verkrijgbare meetsystemen, met name in de melkveehouderij, geven geen ruwe gegevens door van de gemeten variabelen (of van de variabelen die men claimt te meten), maar geven een samengestelde variabele die is berekend op basis van een algoritme van de fabrikant, die er in een aantal gevallen voor kiest om dit af te schermen. Bovendien roept het de vraag op of je die gegevens mag combineren met die van andere sensoren en producten, wie dat mag doen en hoe dat zou moeten? Het ontbreekt veelal aan transparantie over de mate waarin de betrouwbaarheid van de meting en de algoritmische bewerking voor de uitspraken die men ermee doet wetenschappelijk is aangetoond. Technologieaanbieders verbeteren hun product met de data, die de veehouder beschikbaar stelt. Veehouders zijn in principe eigenaar van de data die ze op hun bedrijf genereren. Alleen zit er in deze veelal onbewerkte data alleen waarde voor het bedrijf waarop ze verzameld zijn, door bijvoorbeeld het monitoren van de eigen bedrijfsprocessen. De meerwaarde van deze data wordt pas gecreëerd door verschillende databronnen te integreren, data te aggregeren, data te delen voor het verminderen van administratieve handelingen (dubbel schrijven) en voor benchmarkdoeleinden, en door deze te vertalen in breder geldende adviezen. Deze handelingen liggen nu nog voornamelijk bij de aanbieders van digitale producten, die de gecreëerde waarde van deze handelingen dan ook voor zichzelf claimen. De meerwaarde hiervan voor de veehouder is dat dankzij het beschikbaar stellen van de data, de digitale producten steeds beter worden, en daarmee de daarop gebaseerde adviezen. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 21 Kruisbestuiving met andere sectoren In andere sectoren toegepaste digitale technologie kan ook van betekenis zijn voor de veehouderij. Voor het realiseren van succesvolle kruisbestuivingen zijn verbindingen tussen de wereld van agrofood en die van technologie nodig. Als ondernemers uit verschillende sectoren elkaar vinden is een succesvolle ontwikkeling niet gegarandeerd, bijvoorbeeld door verschillen in cultuur en werkwijze. De kans op succesvolle verbindingen is echter wel groter in open innovatienetwerken met een laagdrempelige toegang tot elkaar. Daarbij is het belangrijk dat alle betrokkenen in en rondom de veehouderij hierin meegaan. Naarmate adviseurs en dierenartsen de mogelijkheden van digitalisering beter benutten, krijgt hun bijdrage meerwaarde. Hetzelfde geldt voor het onderwijs. Instellingen zullen in hun curriculum aandacht moeten geven aan de verschillende aspecten van digitalisering zoals meettechniek, data-analyse en zorgvuldige interpretatie, eigenaarschap van data. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 22 3. Het perspectief vanuit het dier In dit hoofdstuk beschrijven we de kansen en bedreigingen van digitalisering in de veehouderij vanuit het perspectief van het dier. Hierbij beschrijven we de effecten op gezondheid en welzijn, en gaan we ook in op de autonomie van het dier. Met dat laatste bedoelen we het kunnen uitoefenen van soorteigen gedrag en het kunnen maken van eigen keuzes, gegeven dat het dier een gehouden dier is. Tenslotte gaan we ook in op de intrinsieke waarde van het dier, dat is de eigen waarde van het dier los van menselijke belangen. Zo moet het aanbrengen van sensoren, wat pijnlijk kan zijn, afgewogen worden tegen het beoogde belang hiervan. We benoemen de kansen en bedreigingen voor de mate van de gezondheid van het dier, de mate waarin een dier in staat is zelf keuzes te maken en de mate van dierenwelzijn. Op de veehouderijen in Nederland worden bijna 4 miljoen runderen, 12 miljoen varkens en ruim 100 miljoen kippen, naast geiten, schapen en paarden gehouden 12. De bedrijven zijn de laatste decennia groter geworden, vaak met meerdere arbeidskrachten op één bedrijf. De mate en wijze van digitalisering verschilt per diergroep. Daar waar bij melkvee de focus vooral ligt op metingen op en aan het individuele dier, ligt deze bij varkens en pluimvee meer op het meten op groeps- en of stalniveau. Deze verschillen in focus hebben ook hun invloed op de kansen en bedreigingen van digitalisering voor het dier. RFID en sensortechnologie kunnen voor de sectoren waar nu nog vooral op koppelniveau wordt gestuurd, meer mogelijkheden bieden voor individuele aandacht en zorg voor het dier. De drie onderscheiden thema’s (gezondheid, keuzevrijheid en dierenwelzijn) zijn in Figuur 1 weergegeven samen met de kansen en bedreigingen. Dit is een verkorte weergave van het raamwerk zoals opgenomen in Bijlage 1. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat er een ‘minimum’ geldt in de Nederlandse veehouderij voor alle drie de thema’s. 3.1 Goede fysieke gezondheid Door middel van digitalisering weten we steeds meer over factoren die direct of indirect een relatie hebben met de gezondheid van dieren. We hebben bijvoorbeeld inzicht in welk dier, wanneer, welk medicijn heeft gekregen; of ze goed groeien, de mate van rust en beweging; hoe het gaat met eten en drinken; en wat de gehaltes van belangrijke gezondheidsindicatoren in de melk zijn. Dit leidt tot meer actuele en betere kennis over de gezondheid en de juiste verzorging van de dieren. Het relateren van deze meetgegevens aan reeds beschikbare gegevens uit bestaande managementsystemen geeft meer diepgaande kennis en inzicht. De voeding wordt optimaler door deze af te stemmen op real time gegevens over de groei van het dier en het klimaat in de stal. Ook in een groep 12 opendata.cbs.nl, geraadpleegd op 02-01-2019 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 23 kunnen dieren nu individueel gevoerd worden, waarbij de voersamenstelling beter kan worden afgestemd op de behoeften van het individuele dier. Figuur 1. Kansen en bedreigingen van digitalisering in de veehouderij vanuit het dierperspectief. De verzamelde data worden gebruikt voor het tijdig attenderen op mogelijke afwijkingen (bijvoorbeeld ziekten of afwijkend gedrag) waardoor sneller ingegrepen kan worden en problemen voorkomen worden. Zo is een plots afwijkende wateropname een indicatie van opkomende ziekteproblemen. Vroegtijdig ziektes kunnen opsporen en in een vroeg stadium gericht dieren kunnen behandelen dragen ook bij aan een laag gebruik van medicijnen. Een ander voorbeeld is dat bij vroegtijdig signaleren dat een dier andere dieren begint te bijten of pikken, sneller inzicht kan worden verkregen in mogelijke achterliggende oorzaken en die weg kunnen nemen, onder andere door meer verrijkingsmateriaal te geven, of door andere stressfactoren weg te nemen. Desnoods kan men met behulp van RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 24 technologie problemen die zich toch voordoen sneller oplossen door bijvoorbeeld een bijter of pikker uit groep te verwijderen Anderzijds kan een negatief effect van digitalisering zijn dat er minder contact is van het dier met de veehouder, omdat de veehouder (te veel) gaat sturen op basis van digitale gegevens. Het risico hiervan is dat het dier steeds meer als een ding gezien gaat worden, dat volledig digitaal gestuurd kan worden. Een goede mens-dierrelatie is juist positief voor zowel het dier als de veehouder. Er is veel bekend over hoe men dierenwelzijn en gezondheid aan een dier kan waarnemen. In het Europese project Welfare Quality 13 zijn voor runderen, varkens en pluimvee protocollen ontwikkeld om welzijnsindicatoren zoveel mogelijk aan het dier zelf te meten. Uitvoering van deze protocollen is echter vaak tijdrovend en kostbaar. Indien digitale metingen zodanig worden gebruikt dat een juiste toepassing van deze protocollen in de praktijk haalbaar wordt, heeft dat positieve gevolgen voor het dier. Anderzijds vormt het onjuist gebruik of misinterpretatie van gegevens een bedreiging voor een goede gezondheid van de dieren. Als een beperkt aantal variabelen – die een klein deel van het systeem vertegenwoordigen - frequent wordt gemeten, is het gevaar dat met grote precisie een foute conclusie wordt bereikt. Daarnaast kunnen variabelen die een direct verband hebben met datgene wat je wilt weten/meten niet frequent, eenduidig en nauwkeurig te meten zijn. Denk bijvoorbeeld aan het meten van stress. Anderzijds kan men door geen gebruik te maken van digitalisering de echte oorzaak van welzijns- en gezondheidsproblemen missen. Je gaat het pas zien als je het ook kúnt zien. Indien het jongvee in de stal last heeft van hoesten, kan het real time meten van de ammoniakconcentratie direct uitsluitsel geven of de ventilatie al of niet open moet. Als je ammoniakconcentratie niet meet, dan weet je het ook niet. Big data gaat niet alleen over ingewikkelde modellen, maar kan soms heel behulpzaam zijn alleen al door het zichtbaar maken van de informatie. 3.2 Dierenwelzijn Voor een goed dierenwelzijn is nodig dat dieren zich kunnen aanpassen aan hun omgeving en veranderingen daarin, en dat sprake is van fysieke integriteit, goede huisvesting, voeding en gezondheid 14. Dit kan worden vertaald in criteria als aanwezigheid van ligcomfort, thermaal comfort, bewegingsvrijheid, afwezigheid van letsel, ziekte en pijn, normaal sociaal en ander gedrag (gemak waarin rangordes tot stand komen), en een goede mens-dier relatie, zonder angst. 15 http://www.welfarequality.net/en-us/home/ RDA Denkkader, 2018 15 Gebaseerd op principes en criteria uit de welzijnsprotocollen van Welfare Quality. 13 14 25 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij Doordat digitalisering het mogelijk maakt dat minder handelingen uitgevoerd hoeven te worden aan een dier (bijvoorbeeld wegen via camerabeelden versus wegen op een weegschaal) kan dit leiden tot minder stress. Met apps zouden veehouders foto´s kunnen delen met bijvoorbeeld de dierenarts en sneller tot een juiste diagnose komen. 16 Met realtime sensoren die vanaf een bepaalde meetwaarde (bijvoorbeeld kou of hitte, of gehalte aan kooldioxide of ammoniak) attentieberichten sturen, kan sneller worden ingegrepen bij afwijkende klimaatomstandigheden. Sensoren helpen de veehouder het functioneren van de klimaatregeling te monitoren en zo nodig bij te stellen. Inpassing van digitalisering biedt kansen voor een beter dierenwelzijn. Snellere alerts en diagnoses, meer inzicht, en daaruit voortvloeiende adviezen kunnen leiden tot een betere leefomgeving voor de dieren. De leefomgeving zou ook nog verbeterd kunnen worden door digitalisering in te zetten als omgevingsverrijking 17 of als activiteit voor dieren door bijvoorbeeld speciale computerspellen voor dieren, VR brillen etc. Digitalisering kan ook een bedreiging voor het dierenwelzijn zijn. In eerste instantie al doordat sensoren in en aan het dier een ingreep in de fysieke integriteit zijn (pijn, ongerief, kans op ontsteking). Digitalisering kan ook tot minder contact van dieren met mensen leiden en daardoor op momenten dat dit contact er wel is (bijv. bij medische behandeling, lichamelijke ingrepen, bij transport en in het slachthuis) meer angst en stress bij de dieren geven. Digitalisering kan er toe leiden dat mensen dieren meer als productiemiddel en minder als wezens met gevoelens gaan zien (z.g. verdingelijking), met minder zorg voor het welbevinden van het dier op zich, los van haar economische waarde (zie ook Bos et al., 2018). De stap van Big Data naar de juiste informatie is niet vanzelfsprekend, en de mogelijke gevolgen voor het dierenwelzijn van beslissingen op basis van een juiste dan wel onjuiste interpretatie zijn groot. Onoordeelkundig gebruik kan misleiden en verbanden suggereren die er niet zijn. Variabelen die makkelijk, goedkoop, en frequent kunnen worden gemeten, zijn echter veelal indirect gerelateerd aan wat men graag wil weten. Algoritmen die data van sensoren omzetten in informatie over het diergedrag, moeten wetenschappelijk gevalideerd zijn, maar zulke validatie is nog vaak afwezig. Anderzijds kan je met een oordeelkundig gebruik juist zaken doen die het dierenwelzijn verbeteren. Digitalisering die eenzijdig is gericht op het opvoeren van de prestaties van dieren (snellere groei, hogere productie, meer nakomelingen) kan de eerder behaalde voordelen van digitalisering voor dierenwelzijn en gezondheid teniet doen, en de natuurlijke vermogens van dieren te boven gaan. Anderzijds kan digitalisering leiden tot de eis van afzetorganisaties en de samenleving om meer transparantie. De wetenschap dat anderen over de schouder mee kijken, vermindert 16 17 Veehouders zijn terughoudend om dit toe te passen. Men vreest dat dergelijke foto’s misbruikt worden. Verrijking moet bij voorkeur vervormbaar, afbreekbaar, eetbaar en wroetbaar zijn RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 26 de kans op onzorgvuldig handelen, en kan gunstig uitpakken voor het dier. Naar de samenleving toe kan deze transparantie er ook toe bijdragen dat een duidelijker beeld ontstaat over hoe dieren in de veehouderij leven. 3.3 Keuzevrijheid Digitalisering biedt een kans voor dieren om beter aan te geven wat ze wel en niet willen, omdat op individueel niveau meer keuzevrijheid toegekend kan worden. De meeste diersoorten in de veehouderij zijn van nature sociale dieren die in groepen leven. Door digitalisering kunnen de mogelijkheden voor het uitoefenen van dit sociale gedrag toenemen. Het biedt daarnaast ook meer en beter betaalbare mogelijkheden om dieren die lager in de sociale rang staan toegang te geven tot voer en drinkwater en schuilmogelijkheden te bieden. Daar staat tegenover dat het de mens is die uiteindelijk beslist welke keuzes een dier in de veehouderij kan en mag maken en dat een dier een bepaalde sensor om krijgt. Een dier maakt deze keuze niet zelf, en kan het mogelijke ongerief dat een sensor mogelijk teweegbrengt niet zelf wegnemen. Als een dier deze keuze wel zelf maakt - als dit al mogelijk is - dan wordt dat dier veelal als lastig gezien, en meestal afgevoerd naar de slacht. Op die manier wordt het probleem van de ongewenste keuze van een dier opgelost. Daarnaast kan het sturen op basis van digitalisering ook omslaan in teveel sturing waardoor een dier juist vrijheid verliest. Tot slot, als digitalisering leidt tot meer ‘sociale afstand’ tussen mens en dier, ontstaat het risico dat dieren worden gezien als dingen en kan het respect voor de fysieke integriteit van dieren afnemen. In het rapport ‘Grip op ingrepen’ (2013) heeft de RDA een afwegingsinstrument in de vorm van een stappenplan gemaakt bestaande uit vier stappen: 1. Wordt het welzijn en/ of de integriteit van het dier door de handeling blijvend aangetast? 2. Is de ingreep noodzakelijk vanwege diergerichte doelen? 3. Is de ingreep noodzakelijk vanwege mensgerichte doelen? 4. In geval van een vanuit het oogpunt van de veehouder noodzakelijke welzijns- en of integriteitsaantasting vindt vervolgens de ethische afweging plaats of de ingreep en de resulterende welzijns- c.q. integriteitsaantasting maatschappelijk aanvaardbaar is. Dit stappenplan kan als leidraad gebruikt worden wanneer een afweging gemaakt moet worden over het wel of niet uitvoeren van een ingreep. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 27 4. Het perspectief vanuit de veehouder De veehouder is verantwoordelijk voor de zorg van het dier. Het effect van digitalisering op dieren en hun verzorging wordt mede bepaald door hoe digitalisering van invloed is op de dierverzorgers-veehouders. Deze hebben de verplichting goed voor hun dieren te zorgen. Maar de invulling van deze verantwoordelijkheid door de veehouders komt tot stand in onderlinge wisselwerking tussen hun normen en waarden, arbeidsomstandigheden en inkomen. Het uiteindelijke effect van digitalisering op het welbevinden van dieren hangt niet alleen af van technologische ontwikkelingen op zich, maar ook van in de samenleving geldende normen en waarden, geldende wettelijke kaders, en economische wetmatigheden in de voedselketen. In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan de kansen en bedreigingen die digitalisering biedt voor de veehouder. Bij autonomie gaat het erom dat mensen zelfstandig hun beslissingen kunnen nemen. Daar valt ook onder dat mensen zelf kunnen beschikken over hun eigendommen. Soms kan deze vrijheid worden beperkt door een besluit van de overheid. Zo kan bij een bestrijdingsplichtige, besmettelijke dierziekte het transport van dieren worden beperkt, en kunnen zelfs gezonde dieren op een bedrijf op last van de overheid worden gedood. De veehouder moet goede arbeidsomstandigheden hebben om de dieren zo goed mogelijk te kunnen verzorgen. Voor het concretiseren van het perspectief van de veehouder onderscheiden we de factoren inkomen, managementvrijheid en arbeidsomstandigheden. In Nederland waren in 2018 volgens de CBS-Meitelling 25.400 rundveebedrijven, 4.160 bedrijven met varkens en 1.650 bedrijven met pluimvee aanwezig. Op melkveebedrijven worden gegevens over de productie en vruchtbaarheid van individuele dieren verzameld. Op varkensbedrijven worden de gegevens van groepen biggen, zeugen en vleesvarkens verzameld, als ook van individuele zeugen. Op pluimveebedrijven worden alleen gegevens van groepen dieren verzameld. De drie onderscheiden thema’s (inkomen, managementvrijheid, en arbeidsomstandigheden) zijn in Figuur 2 weergegeven samen met de kansen en bedreigingen. Dit is een verkorte weergave van het raamwerk zoals opgenomen in Bijlage 1. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat er een ‘minimum’ geldt in de Nederlandse veehouderij voor alle drie de thema’s. 4.1 Inkomen Digitalisering biedt kansen voor een beter inkomen, door het sneller beschikbaar komen van betere informatie. De bedrijfsvoering kan geoptimaliseerd en er kan sneller worden bijgestuurd. Doordat meer data beschikbaar komt en wordt gecombineerd kan efficiënter geproduceerd worden. Door het delen van de data over de schakels van de keten heen, bijvoorbeeld met de veevoerfabrikant, de slachterij en de zuivelindustrie, kan de RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 28 afstemming binnen de keten verbeteren. De verwerkende industrie krijgt op zich meer mogelijkheden om producten te gaan differentiëren. Maar er moeten in de hele keten verregaande veranderingen worden doorgevoerd om de verbeterde informatie over het houden van dieren op de boerderij daadwerkelijk te kunnen vertalen naar een beter inkomen voor de veehouder, of in ieder geval gelijkblijvend. Transparantie kan wel zorgen voor meer verbindingen tussen boeren en consumenten, hetgeen kan leiden tot een beter begrip bij de consument. Er zijn consumenten die meer willen betalen voor meer dierenwelzijn, mits dat ook gegarandeerd is. Digitalisering biedt hiertoe mogelijkheden. Bedreigingen van digitalisering voor het inkomen van veehouders moeten met name worden gezocht in het onjuist gebruiken en verkeerd interpreteren van gegevens, waardoor verkeerde beslissingen worden genomen. Daarnaast kan meer inzicht door andere partijen (retail), kan ook leiden tot een sterkere onderhandelingspositie aan die kant, en daarmee gepaard gaand mogelijk lagere afzetprijzen. Het met behulp van sensordata aansturen van procesapparatuur ten behoeve van een goede leefomgeving van het dier vereist dat alle relevante factoren zijn opgenomen in het algoritme. De kans is aanwezig dat er onvoldoende kennis is over welke factoren daarvoor wel en niet van belang zijn. Tussen de verschillende schakels in de keten kan er ook sprake zijn van gedeeltelijk conflicterende belangen. Dat leidt tot de prikkel om bepaalde gegevens bewust selectief al of niet te delen en daarmee het informatieniveau van anderen bewust te manipuleren. Hiermee kan een negatief effect ontstaan op de inkomsten van de veehouder, maar soms ook op het inkomen van andere ketenpartijen. Daarnaast zal digitalisering bij een eenzijdige focus op kostprijsverlaging leiden tot een verlaagde consumentenprijs, met als mogelijk gevolg dat de veehouder minder mogelijkheden heeft in dierenwelzijn. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 29 Figuur 2. Kansen en bedreigingen in de veehouderij vanuit het perspectief van de veehouder. 4.2 Managementvrijheid Digitalisering biedt een belangrijke kans voor de managementvrijheid doordat meer beschikbare gegevens leiden tot meer inzicht in beschikbare alternatieven hoe de bedrijfsvoering kan worden verbeterd, en real time metingen het beter mogelijk maken om tijdig bij te sturen. Een keerzijde van digitalisering voor de managementvrijheid kan zijn dat een veehouder het gevoel krijgt in een keurslijf te zitten. Zijn manier van werken wordt gestuurd door alarmeringen van systemen en algoritmen waar hij/zij zelf geen inzicht en vat op heeft. Ook het gevoel “big brother is watching you” kan worden ervaren als een schending van de privacy. Door bijvoorbeeld camera’s op te hangen om de dieren goed te kunnen volgen, ontstaan situaties waarbij de veehouder ook continu bekeken kan worden. Bij derden RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 30 ontbreekt vaak de context en de kennis om gemaakte keuzes van handelen goed te kunnen beoordelen, hetgeen het trekken van onjuiste of te stellige conclusies in de hand werkt. Daarnaast zijn er de risico’s op stroomuitval en het hacken van digitale apparaten. De digitalisering en informatie daaruit kan ook door leveranciers en afnemers gebruikt worden om data op te eisen en mee te kijken in de bedrijfsvoering op het veehouderijbedrijf. De veehouder moet weliswaar meer rekening houden met andere (keten)partijen, maar het biedt ook de mogelijkheid om extra garanties te bieden aan controlerende en certificerende instellingen. 4.3 Arbeidsomstandigheden De kansen van digitaliseren met betrekking tot de arbeidsomstandigheden liggen met name in het verlichten en verminderen van het fysieke werk. Dieren hoeven bijvoorbeeld niet meer getild/geduwd te worden naar een weegschaal, maar worden met algoritmen via een camera ‘gewogen’. Door het integreren van alle systemen hoeft er steeds minder dubbel vastgelegd te worden, en heeft de veehouder sneller en beter overzicht. Hiertegenover staat dat de veehouder stress kan ervaren door het gebruik van nieuwe digitale technieken, en het gevoel krijgen meer met data dan met dieren bezig te zijn en daardoor minder ‘vakman’ te kunnen zijn. Op het moment dat systemen zijn aangesloten op een netwerk is er ook het risico van hacken. Kwaadwillenden kunnen de systemen beïnvloeden en daarmee direct effect uitoefenen op de arbeidsomstandigheden van de veehouder. Keuzevrijheid Je bent melkveehouder, hebt een melkrobot van een bepaald merk en ook krachtvoerboxen van dat merk. De data die door beide systemen wordt verzameld zijn zichtbaar in een overzichtelijk dashboard waardoor je als veehouder attenties krijgt als een dier niet voldoende eet, de melkproductie wegzakt en je kan bijsturen door meer krachtvoer te geven etc. Maar de krachtvoerboxen zijn aan vervanging toe en het lijkt dat een ander merk beter bij je bedrijfsvoering past. Maar ga je dat doen, ga je overstappen naar een ander merk? Kan je als veehouder inderdaad zelf kiezen waar je mee wilt werken of zit je vast aan je huidige leverancier? In de agrarische sector is de zogenaamde vendor lock-inn wellicht nog een grotere uitdaging dan in andere sectoren omdat software vaak gekoppeld is aan technische installaties. Om keuzevrijheid te hebben is het nodig dat data kan worden meegenomen/overgezet naar nieuwe software. Niet alleen dat huidige data ingelezen kan worden maar ook dat historische data meegenomen kunnen worden, liefst inclusief attenties. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 31 Het nieuwe werken – een dag uit het leven van een melkveehouder in 2025 6:30 Wekker gaat. Je staat op en controleert tijdens het ontbijt je dashboard. Zijn er aandachtspunten naar aanleiding van de nacht? Hebben er koeien gekalfd? Je opent het scherm met attentiedieren 7:00 en loopt naar de stal. Aan de hand van de attentielijst loop je naar de koe die die nacht gekalfd heeft. Zoals verwacht en aangegeven op je dashboard ziet alles er goed uit. Je controleert koe en kalf en brengt het kalf naar de Iglo waar ze automatisch wordt gewogen, aangemeld bij de calfrail en snel de eerste biest krijgt. De rest van de dag wordt de biest automatisch verstrekt door de calfrail op basis van het ingestelde biestprotocol, wat besproken is met de dierenarts. De hoeveelheid antistoffen in de biest wordt bij elke verstrekking bepaald en vastgelegd. 7:30 Je loopt langs het jongvee. 1 dier lijkt minder fit en heeft ook minder gedronken aan de calfrail. Je laat de rail een keer extra komen en helpt het dier drinken. Daarnaast geef je het wat extra mineralen. Door middel van RFID komt dit gelijk in je managementsysteem te staan en ziet de dierenarts dit ook terug. 8:00 Je neemt de lijst van de melkrobot er bij. Eerst een rondje langs de dieren die al (te) lang niet bij de robot zijn geweest. Twee dieren drijf je naar de robot en die worden dan gemolken. 8:30 Ping: een app van de dierenarts: “Jantje, koe 5217, lijkt mastitis te hebben o.b.v. haar gegevens: controleren en eventueel starten met Behandelplan Mastitis.” Dit was toevallig het derde dier waar je naar op weg was. Ze stond vermeld op de attentielijst omdat de robot een sterke verandering in samenstelling van de melk had gedetecteerd en de activiteitenmeter tegelijkertijd een verminderde activiteit en verhoogde lichaamstemperatuur waarnam. Je controleert haar uier welke warm aanvoelt, voorstralen maakt duidelijk dat er klontjes in de melk zitten. Dus je behandelt haar tegen mastitis. Via de RFID en invoeren van de behandeling ziet de dierenarts dit meteen terug. 9:00 De voerwagen die gisteren een attentie had gekregen dat de silo bijna leeg was, komt deze vullen. 10:30 Gesprek met de voeradviseur via Skype. Hij heeft op basis van de gegevens een aantal suggesties voor aanpassingen welke jullie samen direct doorvoeren in het systeem. Binnen een week gaat de buitentemperatuur omhoog. Om hittestress bij het vee te voorkomen wordt het rantsoen iets bijgesteld en wordt er overgeschakeld naar kleinere hoeveelheden per voerronde van de voerrobot, om zo broei in het voer te voorkomen. Jullie maken een vervolgafspraak voor volgende week via online agenda. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 32 11:30 Op je telefoon krijg je een melding dat er twee koeien apart zijn gezet in de separatieruimte. In de melkrobot is door middel van een scan van de zool gedetecteerd dat de klauwen bekapt moeten worden, daarnaast gaf de activiteitenmeter een afwijkend looppatroon aan voor deze dieren. Door de zoolscan te bestuderen op je smartphone kun je direct bepalen welke behandeling je toe moet passen. Gedurende de dag wordt real time de NH3 concentratie gemeten en aan de hand van die gegevens wordt de frequentie van de mestschuif bepaald waardoor er minder emissie is en drogere vloeren. Gedurende de dag kunnen de dieren zelf kiezen of ze binnen in de stal blijven of naar buiten gaan. De ruimte die elk dier krijgt om te beweiden wordt automatisch bepaald door middel van virtual fencing. Jongere dieren en dieren die vroeg in lactatie zijn krijgen op deze manier eerder toegang tot nieuwe stukken van de wei. ’s Middags moet er op het land gewerkt worden. Temperatuursensoren in het grasland geven aan dat de bodemtemperatuur voldoende hoog is om te gaan bemesten. Op basis van bodemscans en oogstresultaten van afgelopen snedes gras en voorgaande jaren wordt automatisch een taakkaart aangemaakt. De software van de trekker helpt je met bepalen van de juiste hoeveelheden. Tijdens het werken op het land krijg je een melding: het gaat niet goed met kalven. Je moet gaan kijken. Op de camerabeelden die je live kunt bekijken op je smartphone zie je al dat de koe het moeilijk heeft. Je geeft op de App aan dat een dierenarts nodig is, deze wordt automatisch gebeld. In de stal aangekomen probeer je de koe zo goed mogelijk te helpen. Zodra de dierenarts er is, werken jullie samen en wordt het kalf gezond geboren. De koe krijgt nog een infuus en het kalf wordt verzorgd en naar de iglo gebracht. Alles wordt gemeld in de software. 17.00 Je moet een koe naar de robot begeleiden en 2 koeien controleren die weinig actief zijn geweest gedurende de dag. Aansluitend loop je een controle rondje door de stal en langs het jongvee. 18:00 Via de app vraagt de dierenarts hoe het met koe en kalf gaat en je bespreekt nog een attentiedier 19:00 De inseminator komt aan met het juiste sperma (via stieradvies programma) en insemineert de automatisch gesepareerde dieren. Deze dieren zijn gesepareerd op basis van stappentellers en hormoonmetingen. 20:00 Je loop een laatste keer de attentiedieren langs RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 33 5. Het perspectief vanuit de markt en maatschappij In dit hoofdstuk beschrijven we de kansen en bedreigingen van digitalisering in de veehouderij vanuit het perspectief van de markt en de maatschappij. Eerst kenschetsen we de belangrijkste drijvende krachten in de markt. Vervolgens benoemen we de kansen en bedreigingen van digitalisering in de veehouderij voor de gezondheid en veiligheid van voedsel, de mate waarin waarden in ons voedsel aanwezig zijn, en voor de keuzemogelijkheden van consumenten. Afzetorganisaties zoals supermarkten concurreren om marktaandeel, vooral op basis van prijs. Voor de afzet is én blijft het uitgangspunt dat een product met omzet en marge altijd in het schap komt. Hoewel diervriendelijkheid door veel consumenten belangrijk wordt gevonden, is het voor de meeste consumenten geen onderdeel van het aankoopgedrag. Eten kopen is een zaak van gewoonten. De meeste mensen kopen bijvoorbeeld dat wat in de aanbieding is of dat wat ze al jaren kopen. Waarbij van datgene wat ze kopen vaak niet weten hoe het is geproduceerd. Aanpassingen in de sociale (normen, identificatie) en de fysieke (assortiment) omgeving van consumenten zijn wel van invloed op het aankoopgedrag (Backus et al., 2011). Zo is het recent toegenomen aandeel van producten met een keurmerk op het gebied van milieu en diervriendelijkheid niet in het minst te danken aan het inperken van het assortiment tot producten met deze keurmerken én aan het vertrouwen dat consumenten in deze keurmerken stellen. De drie onderscheiden thema’s (gezond en veilig voedsel, het hebben van keuzemogelijkheid en waardenvol voedsel) zijn in Figuur 3 weergegeven met de kansen en bedreigingen. Dit is een verkorte weergave van het raamwerk in Bijlage 1. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat er een ‘minimum’ geldt in de Nederlandse veehouderij voor alle drie de thema’s. 5.1 Gezond en veilig voedsel Digitalisering biedt kansen voor het versterken van de focus op kwaliteit, het borgen van deze kwaliteit en voor het bieden van transparantie. Indien de herkomst van producten bekend is, ervaren de aanbieders van voedsel minder vrijblijvendheid, en daarmee neemt de focus op kwaliteit toe. Real time sensordata die online beschikbaar zijn als ook inzet van RFID-technologie kan de effectiviteit van kwaliteitsgarantiesystemen versterken en de transparantie vergroten. Vooralsnog minder concreet zijn de kansen die blockchain biedt voor het borgen van kwaliteit. De belofte van blockchain is dat certificaten gedurende het hele traject van productie tot in het schap van de supermarkt beheerd kunnen worden met behulp van blockchaintechnologie. Verdere opschaling zal duidelijk maken in welke mate dit kansen biedt voor het borgen van kwaliteit. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 34 Datamanipulatie vormt een bedreiging voor de gezondheid en veiligheid van ons voedsel. Het bewust zodanig doorgeven of beschikbaar stellen van data opdat een onjuist beeld wordt gegeven van de productieomstandigheden en/of de productkwaliteit en samenstelling kan op vele manieren. Bijvoorbeeld door het benadrukken van goede aspecten van welzijn maar weglaten van negatieve aspecten op milieu. Waar in de stal hangen de sensoren die het klimaat meten, wat gebeurt er met een RFID-tag als een dier deze verliest, et cetera? Figuur 3. Kansen en bedreigingen van digitalisering in de veehouderij vanuit markt en maatschappij. Het beschikbaar stellen van meer gegevens over de samenstelling van voedsel leidt tot het toenemen van het gevaar van misinterpretatie door consumenten. Digitalisering die zich meer richt op het voedselkeuzegedrag zelf heeft waarschijnlijk meer positieve gevolgen RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 35 dan uitbreiden van de etiketteringsrichtlijnen. Er komen ook steeds meer apps beschikbaar die zich hierop richten. 5.2 Keuzemogelijkheid Informatie- en communicatietechnologie maken het beter mogelijk dat naast het fysieke product zelf, informatie wordt gegeven over de totstandkoming van dat product. Dit is van waarde voor die consumenten die de productieomstandigheden op de boerderij onderdeel willen laten zijn van hun keuze. Extra informatie leidt ook tot meer kenmerken op basis waarvan consumentenproducten kunnen vergelijken. Dit zal waarschijnlijk leiden tot meer productdifferentiatie, omdat consumenten hun keuze kunnen baseren op meer product- en proceskenmerken. Dit versterkt ook de mogelijkheden tot borging van de kwaliteit. Een bedreiging voor de keuzemogelijkheid van consumenten betreft het geautomatiseerd personaliseren van productaanbiedingen, op basis van informatie over het aankoopgedrag van de consument. De consument wordt in een zelfgecreëerde bubbel geplaatst, en het zoeken naar informatie over andere producten die op de markt zijn, wordt beperkt. En dat terwijl de relatie tussen houding, voornemen en daadwerkelijk voedselkeuzegedrag toch al niet sterk is. Men kan een positieve houding hebben ten opzichte van producten met een keurmerk op diervriendelijkheid, maar dat zegt nog weinig over het voornemen om deze producten te kopen, laat staan over het feitelijke aankoopgedrag. De kans is aanmerkelijk dat op aankoopgedrag gebaseerde gepersonaliseerde productaanbiedingen slechts een klein deel vertegenwoordigen van hetgeen consumenten belangrijk vinden. 5.3 Waardenvol voedsel Een heel scala waarden speelt - bewust of onbewust – een rol bij de keuze van consumenten voor voedselproducten. Veel consumenten geven de voorkeur aan voedsel met labels als puur en eerlijk, natuurlijk, slow food, ambachtelijk bereid, et cetera. Dit kan de herkomst betreffen (streekproducten van de boer die men kent, men kan er als het ware naartoe fietsen), de productieomstandigheden (het traditionele gezinsbedrijf, meer aandacht voor dierenwelzijn), of de bereidingswijze van (traditionele) producten. Digitalisering biedt nieuwe mogelijkheden om informatie met consumenten te delen over herkomst en bereiding van voedselproducten en over de productieomstandigheden op de boerderij. Het wordt ook makkelijker een gezicht en naam van de boer en/of het dier waar het product vandaan komt te geven. Consumenten zullen eerder vertrouwen stellen in een persoon dan in een anoniem certificaat. Daarmee maakt digitalisering het mogelijk om het relationeel vertrouwen in het voedselsysteem te versterken. Maar ook voor keurmerken zelf biedt RDA.2019.130 digitalisering kansen. De mogelijkheden Digitalisering van de veehouderij om informatie over de 36 productieomstandigheden op de boerderij te delen nemen immers toe met de opkomst van draadloze sensornetwerken die real time data online beschikbaar stellen. Digitalisering brengt echter ook bedreigingen met zich mee. Het biedt naast het meten en delen van data ook de mogelijkheid om met data te sturen. Aanbieders van voedsel communiceren met consumenten via traditionele media (krant, radio en tv) en via smartphone en tablet, op basis van data en algoritmen. Het bijbehorende richtsnoer is veelal afgeleid van op omzet en marge gebaseerde doelstellingen en bevat meestal geen richtsnoeren die zich richten op datgene wat juist of goed is voor de consument (en het dier, en de veehouder). Of digitalisering zal leiden tot kansen of bedreigingen is afhankelijk van deze richtsnoeren. Digitalisering kan het proces van verminderen van intermenselijk contacten versterken en kan daarnaast ook leiden tot verdere specialisatie binnen productie- en afzetketens. Daardoor kunnen intermenselijke contacten worden vervangen door anonieme opdrachtgever-opdrachtnemer relaties. De afnemende mogelijkheden voor consumenten om zich te identificeren met voedselproducten kunnen daarmee een bedreiging vormen voor het voortbestaan van in voedsel opgesloten waarden. Overigens is het de vraag hoeveel effect dit nog zal hebben, omdat van veel voedsel op de markt veehouders alleen nog te traceren zijn na een grondige track-en-trace actie, bijvoorbeeld bij voedselincidenten. Zelfs de labels en het productennummer op verpakte kaas verwijzen niet naar de kaasmaker, maar naar de verpakker. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 37 6. Reflectie en aanbevelingen Op veehouderijbedrijven zal binnen 5 a 10 jaren digitalisering gemeengoed zijn met de daaraan gekoppelde gevolgen voor dieren. Het brengt zowel kansen als bedreigingen, onder andere voor mens-dierrelaties. Kansen komen voort uit het sneller beschikbaar komen van meer gegevens door de hele veehouderijketen heen en het verbinden van verschillende soorten gegevens voor nieuwe informatie en nieuwe inzichten. Veehouders krijgen meer mogelijkheden om de leefomgeving van de dieren aan te laten sluiten op de behoeften van de dieren, met positieve gevolgen voor gezondheid en dierenwelzijn. Door het vervangen van fysieke handelingen aan dieren verbeteren de arbeidsomstandigheden en hebben de dieren mogelijk minder stress. De ongelijke verdeling van informatie tussen ketenpartijen (toeleverancier, veehouder, verwerker, afzet, consument) kan afnemen en door de toegenomen transparantie neemt het vertrouwen toe en zullen consumenten meer keuzemogelijkheden krijgen bij het kopen van diervriendelijke producten. Digitalisering brengt ook bedreigingen met zich mee. De stappen van big data naar betrouwbare en relevante informatie en vervolgens naar onderbouwde juiste beslissingen zijn complex en geen automatisme. Zeker voor wat betreft het automatisch(bij)sturen van procesapparatuur op basis van sensordata is terughoudendheid vooralsnog op zijn plaats. Verder kan onder meer de autonomie van dieren en veehouders afnemen, en de consument minder mogelijkheden ervaren voor identificatie met in voedsel besloten sociaal-culturele waarden. Wat digitalisering uiteindelijk gaat betekenen voor het dier hangt af van het gebruik ervan. Indien tijdig signaleren ervoor zorgt dat een ziek dier of een dier met verminderd welzijn eerder wordt waargenomen, of ziekte en welzijnsproblemen zelfs worden voorkomen, is dat positief. Maar als het ertoe leidt dat er in de veehouderij minder door de mens zelf naar het dier wordt gekeken, is dat mogelijk negatief (van Erp – van der Kooij, 2016). Protocollen en algorithmen kunnen vaak beter inschatten wat de beste behandelmethode is dan ervaren artsen (Greenhalgh, 2002). Maar het is nog onvoldoende gegarandeerd dat de blik en aandacht van de mens volledig en adequaat vervangen kan worden door digitaal te meten variabelen. Het samenspel van de directe aandacht vanuit de mens en de extra informatie uit de digitale gegevens hebben de potentie van een positieve ontwikkeling. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 38 VOOR HET DIER VOOR DE VEEHOUDER VOOR MARKT EN MAATSCHAPPIJ Gezondheid Inkomen Gezond en veilig voedsel Keuzevrijheid Managementvrijheid Keuzemogelijkheid Dierenwelzijn Arbeidsomstandigheden Waarde(n)vol voedsel Tabel 2. Relevante aspecten die belangrijk zijn voor het dier, de veehouder en de consument, en waarvoor digitalisering kansen en of bedreigingen kunnen inhouden. Hierna wordt nader ingegaan op enkele aspecten die van invloed kunnen zijn op deze kansen en bedreigingen. Het betreft de gevolgen van digitalisering voor bedrijfsvormen in de veehouderij, gevolgen van digitalisering en precisie landbouw voor de kijk op het dier, fysieke integriteit van het dier, andere normen voor het houden van dieren, vergunningen en keurmerken, eigendom van gegevens en het delen van informatie, kwaliteit van gegevens en conclusies daaruit, en impact op onze leefomgeving. Gevolgen van digitalisering voor bedrijfsvormen in de veehouderij Zodra de productieprocessen in de veehouderij beter beheersbaar zijn, is de keuze voor een grotere bedrijfsopzet meer waarschijnlijk (Allen en Lueck, 2003). Zo bezien kan digitalisering leiden tot meer schaalvergroting in de veehouderij. Anderzijds kan de prikkel tot schaalvergroting ook juist afnemen doordat digitalisering kan leiden tot meer gedifferentieerde ketens waarbij door een hogere prijs voor onderscheidende kwaliteit en beleving de economische noodzaak tot schaalvergroting afneemt. En daarnaast zijn ook andere factoren die deze schaalvergroting kunnen tegengaan zoals milieu- gebruiksruimte, maatregelen ter behoud van biodiversiteit etc. Los van de vraag of schaalvergroting tot verbeteringen of verslechteringen in het dierenwelzijn leidt, vergroot schaalvergroting de risico’s bij het uitbreken van bestrijdingsplichtige, besmettelijke dierziekte. En bij een fout in het management zullen op een groter bedrijf meer dieren hier last van hebben. Ook kan op grotere bedrijven met meer automatisering het eerder voorkomen dat er minder frequent contact is tussen dier en veehouder. Maar anderzijds zal er meer bekend zijn over de leefomstandigheden van de dieren en ook het verplaatsen en transporteren van dieren kan verminderen op grote bedrijven. Het ligt daarom voor de hand om meer aandacht te geven aan de factoren die van invloed zijn op het dierenwelzijn, dan op de uiterlijke verschijningsvorm van het veehouderijbedrijf zelf. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 39 Gevolgen van digitalisering en precisie veehouderij voor de kijk op het dier Een belangrijke vraag is of digitalisering leidt tot verdingelijking van dieren en daarmee tot een andere houding tot en zorg voor dieren. Daarbij is het ook de vraag in welke mate de zorg van veehouders voor hun dieren is veranderd en in welke mate de opvattingen over zorg voor dieren in onze samenleving zijn veranderd. Hoe het ook zij, digitalisering kán een geweldige aanvulling zijn op de mogelijkheden van de veehouder voor het verzorgen van dieren. Of dit daadwerkelijk gebeurt hangt echter ook af van de houding van de veehouderij ten opzichte van de zorg voor dieren, en van de positie van de veehouder in de voedselketen (Bos et al., 2018). Bij een eenzijdige focus op kostenverlaging in de voedselketen zal digitalisering eerder een bedreiging dan een kans vormen. Deze focus is een gevolg van het handelen van alle betrokken partijen tot aan de consument toe. Fysieke integriteit van het dier De mogelijkheden om sensoren bij dieren in of aan te brengen nemen toe met digitalisering. Het dier kan niet zelf kiezen voor deze lichamelijke ingreep. De overheid heeft hier dan ook regels voor opgesteld. Volgens het Besluit Diergeneeskundigen mogen bij een dier ten hoogste twee lichamelijke ingrepen ter identificatie worden aangebracht. Digitalisering heeft echter ook het perspectief in zich om de identificatie van dieren terug te brengen tot één ingreep, waarbij in de RFID-chip naast een unieke identificatie van het individuele dier ook andere sensoren zijn ingebouwd. Deze ene ingreep blijft overigens noodzakelijk in verband met het kunnen traceren van dieren in geval van uitbraak van een besmettelijke dierziekte, waarvan de bestrijding verplicht is of waarvoor in het handelsverkeer vrijwaring wordt gevraagd. Verduidelijking en/of uitbreiding van de wet is nodig omdat de sensoren waar we het nu en in de toekomst over hebben niet in eerste instantie bedoeld zijn om het dier te identificeren. Met de huidige formulering in de wet is het mogelijk om andere meetinstrumenten in of aan het dier te brengen die de wetgever niet kon voorzien. Wat de belangen van het dier betreft moet voor een juiste inzet van digitale technieken aan het stellen van de volgende randvoorwaarden worden gedacht: - Als dit (ook) leidt tot verbetering van het dierenwelzijn, of in elk geval niet tot een verslechtering; Als het helpt het dierenwelzijn beter aan het individuele dier te monitoren; - Als het niet tot extra lichamelijke ingrepen aan het dier leidt; - Waar digitalisering overgaat in automatisering en het systeem beslissingen overneemt, dienen door mensen regelmatig uit te voeren controles en beoordelingen van de uitkomsten te worden ingebouwd, met daarbij de mogelijkheid zo nodig bij te kunnen sturen; RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 40 - Wanneer het uitsluitend de verhoging van de productie dient, en daarbij de natuurlijke vermogens van het dier te boven gaan, dieren blijvend verandert, of tot meer welzijns- en gezondheidsklachten en/of meer sterfte leidt, zou van digitalisering afgezien moeten worden. Hiervoor kan het door de RDA geformuleerde afwegingskader worden gebruikt (RDA, 2017) Andere normen voor het houden van dieren Digitalisering gaat ervoor zorgen dat er nieuwe normen gaan komen voor een andere manier van het houden van dieren. We kunnen zaken eerder en beter waarnemen, en gaan daardoor andere eisen stellen aan het houden van dieren. Dit zal ook leiden tot een andere rol van de adviseur, meer gericht op het ondersteunen van de veehouder bij het vertalen van big data naar relevante informatie en het vervolgens bepalen van de juiste handeling. Voor wat betreft de gevolgen van digitalisering van de veehouderij kan het goed zijn dat iets over het hoofd gezien wordt dat onbedoelde en mogelijk averechtse gevolgen krijgt. Het is belangrijk voortdurend aandacht te hebben voor ‘nieuwe risico’s’, ontwikkelingen die nu nog niet voorzien zijn. Door digitalisering meten en weten we weliswaar meer. Maar gaat de veehouder dan ook beter voor zijn dieren zorgen? Geautomatiseerde besluitvorming loslaten op dieren vergt alertheid. Dieren kunnen immers niet aangeven dat ze het er niet mee eens zijn. Om de mogelijkheden van digitalisering dienstbaar te maken aan de dieren, dient het dieren meer eigen keuzes te kunnen laten maken in hun gedrag. Vergunningen en keurmerken Veel systemen van certificering en vergunningverlening in de veehouderij zijn in belangrijke mate gebaseerd op ontwerpcriteria zoals ruimte per dier, klimaat en voer. Het geeft de situatie voor wat betreft de kwaliteit van het proces op enig moment lang niet altijd juist weer. Er zouden eerst en vooral welzijnscriteria aan het dier gemeten moeten worden die aantoonbaar iets zeggen over bijvoorbeeld gedrag, gezondheid en fysiologie. Dat gebeurt nu nog maar op zeer beperkte schaal, omdat het vaak lastig en tijdrovend is. Met de opkomst van sensor- en cameratechnologie kan in potentie het feitelijke gedrag, het welzijn en de gezondheid van dieren, en de kwaliteit van de leefomgeving 24/7 veel effectiever en efficiënter gemeten worden. Maar dit lukt alleen als men erin slaagt geschikte variabelen te meten en algoritmen te ontwikkelen die een aantoonbare relatie hebben met wat men wil kwantificeren. Daarmee komen ook nieuwe perspectieven in beeld, zowel voor overheden en marktpartijen (keurmerk, vergunning) als voor de ondernemer die goed voor zijn dieren wil zorgen, en een goed product wil leveren. Het biedt overheden en marktpartijen een kans om de efficiëntie en effectiviteit van bestaand beleid en de bijbehorende borging te verbeteren en om betere te ontwerpen, waarbij veehouders RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 41 worden betaald (of bestraft) op basis van waargenomen resultaten op het gebied van dierenwelzijn, diergezondheid en milieu (zoals het eerder beschreven Agriplace). Realtime metingen over het gedrag en de gezondheid van dieren en hun verzorging (klimaat, verstrekking van voer en water, afleiding voor spel en natuurlijk gedrag) maken het ook mogelijk bij vergunningverlening, toezicht en handhaving (deels) over te gaan van middelvoorschriften naar doelvoorschriften. De veehouder biedt transparantie aan, en de handhavende of certificerende instelling heeft door metingen aan het dier inzicht in de feitelijke situatie. Door realtime meten wordt het handelingsperspectief voor de veehouders groter, omdat hen de mogelijkheid wordt geboden om te kiezen welke middelen ze hanteren, zolang aan het doel wordt voldaan. Controle vindt plaats op daadwerkelijk gemeten waarden. Dergelijke metingen bieden ook mogelijkheden om bij te dragen aan het meer objectiveren en daardoor aan het opbouwen van vertrouwen. Vergunningverlening, toezicht en handhaving dragen zo ook bij aan het verduurzamen van de veehouderij door een verandering in focus, van middelvoorschrift naar doelvoorschrift. Eigendom van gegevens en het delen van informatie Met het gaandeweg toenemen van de bewijsvoering dat het delen van informatie leidt tot minder faalkosten en tot meer onderling vertrouwen zal het delen van informatie - mede door economische prikkels vanuit de markt - meer en meer onderdeel worden van economische transacties. De gedragscode aan de hand van een checklist die de Europese boerenorganisatie COPA COGECA samen met grote leveranciers heeft opgesteld is een goede stap om een infrastructuur te creëren voor het delen van data 18. Ook het Amerikaanse Farm Bureau Federation heeft een vergelijkbaar initiatief genomen en Core Principles for The Privacy and Security Principles for Farm Data opgesteld 19. Hier kan ook een rol liggen voor keten- en brancheorganisaties om veehouders en hun toeleveranciers en afnemers te ondersteunen om tot een goed juridisch kader te komen. Vooral op thema’s als privacy en data-eigendom is dit van belang. Hierbij moet worden opgemerkt dat wie een standaard bezit, vaak goed af is door netwerkeffecten: hoe meer partijen de standaard gebruiken, hoe minder aantrekkelijk het voor anderen is om wat anders te gebruiken 20. Een belangrijke rol voor de overheid hierbij is het onderhouden van open netwerken en het stimuleren van innovaties. Daarbij is het van belang dat high tech start-ups en de veehouderij een laagdrempelige toegang tot elkaar hebben. Sommige maatschappelijke belangen zijn wel dermate zwaarwegend dat het delen van data aan regels is gebonden. Bij bestrijdingsplichtige besmettelijk dierziekten is tijdig https://copa-cogeca.eu/img/user/files/EU%20CODE/EU_Code_2018_web_version.pdf https://www.agdatatransparent.com/principles/ 20 Shapiro and Varian: The art of standard wars, in: California Management Review vol. 41 no.2, winter 1999. 18 19 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 42 opsporen en bestrijden belangrijk. Er geldt dan ook een meldingsplicht bij het landelijk meldpunt. Andere wettelijke verplichtingen betreffen acties die ondernomen moeten worden, bijvoorbeeld in het kader van early warning programma’s voor vogelgriep en Klassieke varkenspest. Kwaliteit van gegevens en conclusies daaruit Er moet worden nagedacht over de kwaliteit van gegevens verkregen via nieuwe technologieën, vooral wanneer deze gegevens worden gebruikt bij beleidsvorming en ook wanneer deze zijn verzameld voor andere doeleinden dan waarvoor deze wordt gebruikt. Als digitale technologieën bijvoorbeeld volledige dekking mogelijk maken, kunnen traditionele vragen met betrekking tot bemonstering en statistische kwaliteit minder belangrijk worden, terwijl vragen over de kwaliteit van gegevensverzameling en verwerking en representativiteit in belang toenemen. Niet zelden zijn de algoritmen en analysemethoden waarmee verbanden worden geïdentificeerd in grote complexe datasets en die de basis vormen voor adviezen, zogenaamde ‘zwarte dozen’. Dit gebrek aan inzicht in hoe adviezen tot stand komen en of verbanden die gevonden zijn wel robuust zijn en onderliggende causale principes kennen, is een gevaar bij het ‘blind’ gebruik van die adviezen. De belofte is dat uiteindelijk de gecombineerde sensordata met algoritmen beter in staat zullen blijken te zijn om iets over gezondheid en welzijn te zeggen, en dus goed zijn voor de dieren. Maar die situatie is nog (lang) niet bereikt. Een belangrijke opdracht is hoe het systeem en de dieren behoed kunnen worden voor fouten in de tussenliggende periode. De snelle opkomst van sensortechnologie en het potentiële nut ervan voor de veehouderij maakt dat meerdere technologieaanbieders zich profileren. Deze technologie is echter nog niet geheel uitgekristalliseerd, en aanbieders hebben vaak ook beperkte kennis van de eisen die, bijvoorbeeld, de variërende samenstelling van stallucht stelt aan de sensoren. Het is daarom gewenst dat er basiseisen komen waaraan deze technologie in de veehouderij moet voldoen. Temeer als de meetgegevens gebruikt gaan worden door private organisaties (keurmerken) en publieke organisaties (vergunningen). Impact op onze leefomgeving Door digitalisering komt ook meer informatie beschikbaar over de belasting van de veehouderij op het milieu. De kwaliteit van water en lucht komt steeds beter in kaart. Meer en meer veehouders en burgers gaan zelf de fijnstof concentratie met sensoren meten. De veehouder wil weten of hij het goed doet, en wat hij eventueel nog meer kan doen. En de burger wil weten wat zijn gezondheidsrisico’s zijn. Het realtime meten van de luchtkwaliteit kan een belangrijke bijdrage leveren aan de dialoog tussen veehouder en omwonenden. Het gevaar van misinterpretatie is echter aanmerkelijk. Veel sensoren die op de markt RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 43 worden aangeboden zijn onnauwkeurig, en meetwaarden gaan na korte tijd afwijken. Lokale overheden kunnen een belangrijke rol spelen door regie te nemen op deze gebiedsprocessen en het tot stand komen van goede meetnetwerken te faciliteren. Aanbevelingen Digitalisering heeft impact op gebruik op de bedrijven en daarmee direct of indirect invloeden op het dier. Op veehouderijbedrijven zal binnen 5 a 10 jaren digitalisering gemeengoed zijn en daarmee is het dus belangrijk om op korte termijn met de aanbevelingen aan de slag te gaan. Digitalisering biedt zowel kansen als bedreigingen voor het dier in de veehouderij, voor de veehouder en ook voor de consument. Door hier gericht aan te werken versterken we de kansen en worden de bedreigingen beperkt. In dat licht beveelt de Raad voor Dieraangelegenheden dan ook aan dat: 1. systemen meer en sneller worden gebaseerd op doelvoorschriften, waarbij; a) aanvullend op de in gang gezette acties van de Rijksoverheid om milieuvoorschriften op realtime data te baseren, dit ook voor welzijn ingevoerd zou moeten worden. Dat biedt ook de mogelijkheid om de in het kader van het EU Welfare Quality programma ontwikkelde welzijnsindicatoren geschikter te maken voor gebruik door de veehouder. b) overheden hun vergunningsystemen meer baseren op realtime metingen over de kwaliteit van de leefomgeving van mens en dier in en rondom de stal dan op de stalinrichting. c) controlerende instanties meer nadruk leggen op deze nieuwe doelvoorschriften zodra ze voorhanden zijn, met dien verstande dat de meetuitkomsten ook gerelateerd kunnen worden aan het handelen van de veehouder. d) overheden en marktpartijen samen een keurmerk voor betrouwbare digitale informatie opzetten, inclusief een vrijwillige gedragscode - met een bijbehorende codecommissie - waarbij tegen misleidende digitale informatie bezwaar en beroep kan worden ingesteld. 2. partijen die werken aan het delen van data, dat zo doen dat administratieve taken op de boerderij worden teruggedrongen zodat veehouders en dierverzorgers minder dubbel hoeven te schrijven en meer tijd kunnen besteden aan het verzorgen van hun dieren. 3. de overheid verantwoordelijkheid neemt voor het onderhouden van open datanetwerken door hiervoor kaders op te stellen en een meldpunt in te stellen waar niet beschikbare netwerken kunnen worden gemeld. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 44 4. de overheid en marktpartijen open innovaties stimuleren, waarbij high tech en de veehouderij een laagdrempelige toegang tot elkaar hebben. Denk hierbij aan het stimuleren van bijeenkomsten waar op een open manier informatie gedeeld kan worden. Deze bijeenkomsten moeten goed worden aangekondigd en duidelijk vindbaar zijn, ook voor bedrijven, instellingen of personen die momenteel (nog) niet werkzaam zijn in de veehouderij. 5. digitalisering wordt geïntegreerd in onderzoek en onderwijs zodat veehouders en adviseurs meer vaardigheden krijgen om informatie juist te interpreteren en ernaar te gaan handelen. Die informatie komt daardoor meer ten goede aan het dier en er treden geen of minder averechtse effecten op. Dit betekent dat hogescholen en universiteiten digitalisering op dienen te nemen in hun curriculum. 6. aanbieders van technologie voor de veehouderij op aanvraag van controlerende instanties inzicht kunnen geven in validatie en robuustheid van de ontwikkelde en gebruikte algoritmen. 7. de discussie over digitalisering van de veehouderij niet los van die over beleidsmaatregelen in andere domeinen, zoals bijvoorbeeld de discussie over de nieuwe richtlijnen over het eigenaarschap van data, het delen van informatie tussen banken onderling of het recht op nummerbehoud, maar ook bijvoorbeeld kringlooplandbouw. Hiermee worden de risico’s op onvoorziene, averechtse neveneffecten beperkt. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 45 7. Bronnen Allen, D.W. & Lueck, D. (2003) The Nature of the Farm: Contracts, Risk, and Organization in Agriculture. MIT Press, Cambridge, MA, USA. Backus, G.B.C., Meeusen, M.J.G., Dagevos, J.C., van ‘t Riet, J.P., Bartels, J., Onwezen, M.C., Reinders, M.J., de Winter, M.A. & Grievink, J.W. (2011) Voedselbalans Deel 1. Den Haag. Backus, G., Baltussen, W., van Galen, M., van der Meulen, H. & Poppe, K. (2009) Voorbij het gezinsbedrijf: Organisatie van het agrarische bedrijf, nu en in de toekomst. Bos, Jacqueline en Geert Munichs (2016) Digitalisering van Dieren – Verkenning Precision Livestock Farming. Den Haag, Rathenau Instituut. Bos, Jacqueline M.; Bovenkerk, Bernice; Feindt, Peter H.; Dam, Ynte K. Van (2018) The Quantified Animal: Precision Livestock Farming and the Ethical Implications of Objectification. Food Ethics 2 (2018)1. - ISSN 2364-6853 - p. 77 - 92. Copa-Cogeca (2018) EU Code of conduct on agricultural data sharing by contractual agreement. https://copa- cogeca.eu/img/user/files/EU%20CODE/EU_Code_2018_web_version.pdf van Erp - van der Kooij, E. (2016) Dieren, Data en Daredevils. Inaugurele rede bij aanvaarding van het lectoraat ‘Precision Livestock Farming’. ’s Hertogenbosch. GSMA; World Bank Group; Security Identity Alliance (2016) Digital Identity : Towards Shared Principles for Public and Private Sector Cooperation. World Bank, Washington, DC. © World Bank Shapiro, C. & Varian, H.R. (1999) The art of standard wars, in: California Management Review (41)2. Greenhalgh T. Intuition and evidence-uneasy bedfellows? Br J Gen Pract 2002;52:395400. Grunert, K.G., Fernandez-Celemin, L., Wills, J.M., Storcksdieck, S., Bonsmann, G. & Nureeva, L. (2010) Use and understanding of nutrition information on food labels in six European countries. 18(3): 261-277. RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 46 Planbureau voor de leefomgeving. Naar een wenkend perspectief voor de Nederlandse landbouw Voorwaarden voor verandering RDA (2017) Denkkader Dierenwelzijn. Den Haag, Nederland: Raad voor Dierenaangelegenheden. RLI (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur). Technologie op waarde schatten – Een handreiking RLI (Raad voor de leefomgeving en infrastructuur). Duurzaam en gezond – Samen naar een houdbaar voedselsysteem. Shapiro, C. and Varian, H.R. (1999): The art of standard wars, in: California Management Review vol. 41 no.2. Technische leidraad steunregeling “Pilot meten op bedrijfsniveau” Websites Besluit Diergeneesmiddelen: https://wetten.overheid.nl/BWBR0035091/2015-06- 01#Hoofdstuk2 Wat is big data en wat kunnen we er mee doen? http://www.wur.nl/nl/show-longread/bigdata-longread.htm Boeren nog onvoldoende bewust van voordelen digitalisering https://www.pluimveeweb.nl/partners/bigdutchman/nieuws/boeren-nog-onvoldoendebewust-van-voordelen-digitalisering/ Meer transparantie in de keten door digitalisering https://www.connectingagriandfood.nl/nl/nieuws/actueel/meer-transparantie-in-deketen-door-digitalisering/752 Core Principles: The privacy and security principles for farm data. https://www.agdatatransparent.com/principles/ www.join-data.nl www.agriplace.com RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 47 8. Bijlagen Bijlage 1: Digitalisering veehouderij: overzicht kansen en bedreigingen RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 48 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 49 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 50 Bijlage 2: Lijst van geïnterviewde personen Brainstormsessie Digitalisering, 12 februari 2018 in de Reehorst te Ede Jan Staman (voorzitter RDA) Ad Kemps (RDA) Bas Haring (RDA) Hans Heesterbeek (RDA) Ge Backus (RDA) Franck L.B. Meijboom (RDA) Bas Kemp (RDA) Marc Schakenraad (secretaris RDA) C. Graumans Dr. Jan Willem Kruize (scientific Researcher information Management in Agri Food) Richard ten Kate (Farmresult) Jeroen van Mechelen (LedgerLeopard BV) Henri Holster (Wageningen Livestock Research) Bennie van der Fels (Wageningen Livestock Research) Arjan Dijkstra (RVO Merijn Jansen (Hoofd informatieproducten en strategie implementatie GGDieren) Wim Thus (Voorzitter Vakgroep Vleeskalveren LTO-Nederland) Cato Bechtold (MinEz) Frank Pisters (VAA) Bijeenkomst: ‘Impact van digitalisering van dieren op mens en samenleving’ 3 juli 2018 in Kasteel Groeneveld te Baarn Jan Staman (voorzitter RDA) Marc Schakenraad (secretaris RDA) Ad Kemps (Forum deelnemer RDA) Gé Backus (Forum voorzitter RDA) Kirsten van Hees (adjunct secretaris RDA) Erik de Bakker Ronald Leenes Wim Dubbink Bas Haring 1 op 1 Gesprekken Anne Bruinsma – Co-Founder FarmHack.nl RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 51 Claudia Kamphuis – Onderzoeker Wageningen University & Research Animal Breeding and Genomics Frido Hamoen – Managing director business unit Data bij CRV Han Smits – Global Technical Swine Expert bij CEVA SANTE ANIMALE Henk van Kuyk – Sectorhoofd Varkens bij De Heus Mengvoeders Lenny van Erp – Lector Precision Livestock Farming HAS Hogeschool Pieter Rambags – Managing Director bij Nipppur Wim Thus – Voorzitter Vakgroep Vleeskalveren LTO-Nederland RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 52 Samenstelling van de Raad voor Dierenaangelegenheden De Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) is een onafhankelijke raad van deskundigen die de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gevraagd en ongevraagd adviseert over multidisciplinaire vraagstukken op het gebied van dierenwelzijn en diergezondheid. De RDA bestaat uit wetenschappelijke experts en praktijkdeskundigen die er op persoonlijke titel, zonder last of ruggespraak, zitting in hebben. De concept zienswijze is ter beoordeling voorgelegd aan de gehele Raad. Deze zienswijze is daarmee een product van de hele Raad. De RDA bestond op 1 januari 2019 uit de volgende leden: De Raad voor Dierenaangelegenheden: Prof.dr. J.J.M. van Alphen A. Kemps Dr.ir. G.B.C. Backus Dr. L.J.A. Lipman G.P. van den Berg Dr. F.L.B. Meijboom W.T.A.A.G.M. van den Bergh Drs. F.E. Rietkerk Prof.dr. J.M. de Boer Mr. C.W. Ripmeester Drs. H.R. Chalmers Hoynck van Papendrecht Dr.ir. M.C.T. Scholten Mr. A.G. Dijkhuis Prof.dr. Y.H. Schukken Dr. N. Endenburg Ir. G.C. Six Prof.dr.ir. J.W. Erisman Drs. M. Slob Drs. D. van Gennep Prof.dr. G.R. de Snoo Prof.dr. M.A.M. Groenen Mr.drs. J. Staman, voorzitter Prof.dr. S. Haring Dr.ir. J.W.G.M. Swinkels Prof.dr.ir. L.A. den Hartog Drs. R.A. Tombrock A.L. ten Have-Mellema Prof.dr.ir. J.C.M. van Trijp Prof.dr.ir. J.A.P. Heesterbeek dr. H.A.P. Urlings Drs. G. Hofstra Dr. J.B.F. van der Valk H. Huijbers Drs. F.A.L.M. Verstappen Prof.dr.ir. A. van Huis J. van de Ven Prof.dr.ir. B. Kemp Meer informatie over de Raad voor Dierenaangelegenheden vindt u op onze website: www.RDA.nl. Daar kunt u ook alle eerder uitgebrachte adviezen downloaden RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 53 RDA.2019.130 Digitalisering van de veehouderij 54
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f6d0436c-326f-405e-8c2a-ea1e2f546907
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 729 Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming over de misstanden bij De Glind en de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg (ingezonden 21 oktober 2022). Antwoord van Staatssecretaris Van Ooijen (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 14 november 2022). Vraag 1 Bent u ervan op de hoogte dat na het eerste deel van de reportage over misstanden bij Jeugddorp De Glind, nog meer slachtoffers zich hebben gemeld1? Bent u het ermee eens dat dit betekent dat er waarschijnlijk nog meer slachtoffers zijn die zich misschien niet zullen melden? Antwoord 1 Ja, daar ben ik van op de hoogte. Het is lastig om in te schatten of er nog meer slachtoffers zijn die zich niet zullen melden. Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft aangegeven dat enkele tientallen oud-bewoners van de Glind zich bij hen hebben gemeld voor de financiële tegemoetkoming. Dat komt redelijk overeen met de aantallen die Omroep Gelderland aangeeft. Ik hoop dat slachtoffers zich zo vrij mogelijk voelen om zich te melden, dan wel bij de telefoonlijn die Pluryn zelf heeft opgezet, dan wel bij Slachtofferhulp Nederland of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Vraag 2 Bent u het ermee eens dat dit vraagt om grondig en onafhankelijk onderzoek naar wat er is gebeurd en wanneer? Zo ja, op welke manier voelt u zich verantwoordelijk voor dit onderzoek? Bent u het ermee eens dat het essentieel is dat slachtoffers vertrouwen hebben in dit onderzoek en de uitkomsten ervan? Begrijpt u dat slachtoffers niet altijd vertrouwen hebben in het onderzoek dat door zorgaanbieder Pluryn zelf wordt gedaan? 1 ah-tk-20222023-729 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2022 Omroep Gelderland, 13 oktober 2022, «Meer slachtoffers van misstranden in Jeugddorp De Glind melden zich», www.gld.nl/nieuws/7784415/meer-slachtoffers-van-misstanden-injeugddorp-de-glind-melden-zich. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 1 Antwoord 2 Ik ben het ermee eens dat grondig en onafhankelijk onderzoek gedaan moet worden. Hoewel ik me de gevoelens van slachtoffers kan voorstellen, vind ik het goed dat Pluryn zelf heeft toegezegd een onderzoek te starten. Zij zijn de eerste aangewezen partij om dit te doen, en kunnen eventuele lessen uit dit onderzoek ook direct vertalen naar beleid. Pluryn is het onderzoek aan het voorbereiden. Ik heb begrepen dat ze zowel onderzoek laten doen naar de stukken die in de archieven bewaard zijn, als methodologisch onderzoek, bijvoorbeeld door middel van focusgroepen met (oud)medewerkers en (oud)cliënten. De uitkomsten van beide onderzoeken zijn bedoeld om zowel helder te krijgen wat er gebeurd is met meldingen, maar ook om te leren hoe nu en in de toekomst om te gaan met (gevoelens van) onveiligheid van cliënten en medewerkers. Vraag 3 Waar kunnen mensen naartoe die zich herkennen in de verhalen die nu naar buiten komen? Op welke manier worden (oud-) bewoners van De Glind op de hoogte gesteld van het onderzoek dat op dit moment wordt gedaan naar de misstanden? Wordt er in het onderzoek zowel gekeken naar het verleden maar óók naar het heden? Antwoord 3 Mensen die zich herkennen in de verhalen die naar buiten komen, kunnen contact opnemen met de telefoonlijn die Pluryn heeft ingesteld voor slachtoffers. Ze kunnen ook contact opnemen met de telefoonlijn van Slachtofferhulp Nederland. Slachtoffers kunnen ook contact opnemen met het Centraal Informatie en Expertisepunt van Trimbos. Dit is speciaal opgericht voor slachtoffers die geweld hebben meegemaakt tussen 1945–2019 en daarmee onder het onderzoek van commissie de Winter vielen. In het antwoord op vraag 2 ben ik ingegaan op het onderzoek dat Pluryn uit gaat voeren. Zie eveneens mijn antwoord op vraag 10 over de mogelijkheden waar jongeren zich kunnen melden. Zodra de onafhankelijk onderzoekers toegezegd hebben, zal Pluryn bekend maken op welke wijze het onderzoek wordt ingericht en wie zich eraan verbindt. Daarnaast bestaan er netwerkbijeenkomsten van oud-bewoners in de Glind vanuit de Rudolphstichting, waar ook Pluryn en Stichting Jeugddorp de Glind contact mee hebben. Tot slot is de directie van beide zorgaanbieders op 7 november 2022 in gesprek gegaan met een afvaardiging van een 15-tal slachtoffers die zich – deels – via Omroep Gelderland hebben uitgesproken. Stichting Jeugddorp de Glind, Pluryn en andere zorgaanbieders in het dorp spreken binnenkort over het vormgeven van Dialoogsessies, zoals geadviseerd door Commissie De Winter in het rapport «Onvoldoende beschermd»2. Zoals aangegeven bij vraag 2 zal het methodologisch onderzoek zich vooral richten op lering voor nu en in de toekomst vanuit de ervaringen van (oud)cliënten en (oud) medewerkers. Tot slot heeft De Glind een eigen Jongerenraad, waar gesproken wordt over de jeugd(zorg) in het dorp in het heden. Vraag 4 Bent u op de hoogte van de signalen dat sommige daders nog steeds werken in de jeugdzorg en dus regelmatig met kinderen in aanraking komen3? Bent u het ermee eens dat dit zeer zorgelijk is? Op welke manier wordt dit meegenomen in het onderzoek dat door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd wordt uitgevoerd? Antwoord 4 Ik heb de uitzending gezien waarin wordt aangegeven dat hier signalen over zijn. 2 3 https://www.clientenraad.nl/nieuws/in-dialoog-over-geweld-in-de-jeugdzorg Omroep Gelderland, 13 oktober 2022, «Susan, Barry en Miranda: «misbruikt door zelfde pleegvader in De Glind»», www.gld.nl/nieuws/7785149/susan-barry-en-miranda-misbruikt-doorzelfde-pleegvader-in-de-glind. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 2 De IGJ zal ten aanzien van de signalen en meldingen die nog in onderzoek zijn over de Glind ook het aspect van veiligheid meenemen in haar toezicht. Verder is het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen van mishandeling of geweld zodat kan worden opgetreden en eventueel een veroordeling volgt. Daarbij geldt dat voor de professionals die werkzaam zijn in de jeugdhulp een VOG (Verklaring Omtrent Gedrag) vereist is en deze niet kan worden verstrekt bij een veroordeling voor een strafbaar feit. Onder vraag 7 ga ik in op het opsporen van eventuele daders. Vraag 5 Bent u zich ervan bewust dat Omroep Gelderland ook heeft gesproken met voormalig medewerkers van De Glind die op de hoogte waren van misbruik, maar zich nooit eerder hebben gemeld uit angst voor represailles? Wat zegt dit volgens u? Antwoord 5 Ik vind het ernstig te horen dat voormalig medewerkers van de Glind op de hoogte waren van misbruik, maar zich niet hebben gemeld uit angst voor represailles. Het doen van meldingen moet altijd mogelijk zijn en er moet een cultuur bestaan waarin dit ook normaal is als er iets aan de hand is. Vraag 6 Is het mogelijk en wenselijk om een onafhankelijk meldpunt op te zetten waar slachtoffers en oud-collega’s zich kunnen melden als ze weten dat daders nog steeds werkzaam zijn binnen de jeugdzorg? Antwoord 6 Er is een landelijk meldpunt zorg (LMZ) bij de IGJ waar slachtoffers en oud-collega’s meldingen kunnen doen. Dat kan ook anoniem. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten. Naast het LMZ heeft de IGJ een apart Meldpunt voor (ex) medewerkers en zorgaanbieders. Daarnaast zijn jeugdhulpaanbieders conform de Jeugdwet verplicht om calamiteiten en geweld bij de IGJ te melden. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld fysiek geweld, seksueel grensoverschrijdend gedrag en/of psychisch geweld. Ook moeten jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen beschikken over een onafhankelijk vertrouwenspersoon, zoals een vertrouwenspersoon van het Advies- en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ). Jeugdigen en hun ouders kunnen daar terecht voor hulp bijvoorbeeld bij het indienen van een (tucht)klacht over een jeugdhulpaanbieder. De vertrouwenspersoon van het AKJ komt in het geval van een gezinshuis vier keer per jaar langs om een gesprek te voeren met de jeugdige. Bij klachten kan ook een gesprek worden gevoerd met de betreffende jeugdprofessional eventueel in aanwezigheid van diens leidinggevende. Indien sprake is van acuut gevaar dan kan de vertrouwenspersoon de situatie zelf signaleren bij de IGJ. Vraag 7 Wat gaat u doen om te zorgen dat daders worden opgespoord en waar dat kan worden berecht? Wat betekent de wetswijziging uit 2013, waarbij is afgesproken dat er geen verjaringstermijn meer geldt voor zedenmisdrijven met kinderen, concreet voor slachtoffers en daders van misbruik bij De Glind? Antwoord 7 Slachtoffers kunnen zich melden bij de politie. De politie kan slachtoffers de weg wijzen naar hulpverlening en/of aangifte dan wel melding opnemen. In het geval van een aangifte wordt in lijn met de aanwijzing zeden beoordeeld of er voldoende aanknopingspunten zijn voor nadere opsporing en vervolging. Sinds 1 april 2013 geldt geen verjaringstermijn voor ernstige seksuele misdrijven tegen minderjarigen waarop een straf staat van 8 jaar of meer (artikel 70 lid 2 onder 2 Wetboek van strafrecht). Dit geldt ook voor ernstige seksuele misdrijven die vóór 1 april 2013 zijn gepleegd en op dat moment nog niet waren verjaard. In de artikelen in de media wordt gesproken over mogelijke strafbare feiten (fysieke- en geestelijke mishandeling of seksueel misbruik) in de jaren tachtig en negentig, maar sommigen ook recent. Er dient per aangifte beoordeeld te Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 3 worden of deze wetswijziging betekent dat verdachten van misbruik bij de Glind nog vervolgd kunnen worden. Vraag 8 Welke concrete maatregelen heeft u genomen sinds het onderzoek van Commissie De Winter naar geweld in de jeugdzorg vanaf 1945? Kunt u dat per aanbeveling toelichten? Antwoord 8 De aanbevelingen die commissie De Winter heeft gedaan zijn heel breed. Ze passen ook bij ambities die vanuit de rijksoverheid en vanuit het veld soms al waren ingezet. Vaak zijn er meerdere acties of trajecten per aanbeveling. En sommige opdrachten of trajecten zijn ook relevant voor meerdere aanbevelingen. Tegelijk zijn het soms ook zaken waarbij het enige tijd duurt voordat er een concreet resultaat te zien is, of waarvan het belangrijk is dat ze continu onder de aandacht blijven. Een voorbeeld is de aanbeveling om goed en geschoold personeel in de jeugdzorg in te zetten. Dit heeft continu de aandacht van de rijksoverheid en veldpartijen, maar is soms ook ingewikkeld in een periode waarin personeel soms moeilijk te vinden is. In de bijlage bij deze brief treft u een tabel aan met een overzicht van de aanbevelingen en de opvolgingen die daar tot nu toe aan zijn gegeven. Vraag 9 Is het een optie om de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ)-registratie voor tenminste een van beide gezinshuisouders verplicht te stellen? Zo nee, waarom niet? Antwoord 9 Het is wel gewenst dat één van de gezinshuisouders beschikt over een SKJ-registratie. Echter omdat het geen garantie is dat er daadwerkelijk kwalitatief betere zorg wordt geleverd en het door de norm van de verantwoorde werktoedeling ook mogelijk is om een niet-geregistreerde professional (de gezinshuisouder) en een geregistreerd professional samen in te zetten, is dit laatste ook een optie. Het is wenselijk dat de gezinshuisouders beschikken over de juiste competenties en vaardigheden. Als een gezinshuisouder de juiste competenties heeft, maar (nog) niet de benodigde (SKJ) registratie heeft, is het volgens de norm van de verantwoorde werktoedeling, mogelijk om een niet-geregistreerde professional (de gezinshuisouder) en een geregistreerd professional samen in te zetten. In de praktijk gebeurt dit in gezinshuizen doordat een gedragswetenschapper die in dienst is van het gezinshuis of de zorgaanbieder meekijkt met de (nog) niet geregistreerde gezinshuisouder. Vraag 10 Hoe worden kinderen in jeugdzorginstellingen, pleeg- en gezinshuizen op de hoogte gesteld van hun recht op een onafhankelijke vertrouwenspersoon? Hoe wordt gewaarborgd dat zij ten allen tijde van dit recht gebruik kunnen maken en niet worden gehinderd? Antwoord 10 Jeugdhulpaanbieders zoals gezinshuizen dienen een onafhankelijk vertrouwenspersoon, bijvoorbeeld een vertrouwenspersoon van het AKJ beschikbaar te hebben. Elke gemeente moet zorgen dat jongeren en (pleeg)ouders/ verzorgers terecht kunnen bij een vertrouwenspersoon. Het Ministerie van VWS heeft het AKJ ingekocht om het vertrouwenswerk in de jeugdhulp uit te voeren. Het AKJ gaat met vaste vertrouwenspersoon langs instellingen, gezinshuizen of pleeggezinnen zodat zij jongeren zien en jongeren hen aan kunnen spreken. De frequentie waarmee het AKJ langskomt verschilt per soort verblijf. Bij gesloten jeugdzorg is dit eenmaal per week, maar voor gezinshuizen is dit minder frequent, namelijk minimaal vier keer per jaar. Er zijn nu meer mogelijkheden voor slachtoffers van geweld om veilig een melding te doen, dan in de jeugdhulp zoals die eind vorige eeuw georganiseerd was. Zo hebben kinderen, ouders en pleegouders, op grond van de Jeugdwet, klachtrecht. Jeugdhulpaanbieders waaronder gezinshuizen moeten een Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 4 klachtenregeling opstellen waarin in ieder geval voorzien wordt in een klachtencommissie met een onafhankelijk voorzitter die de klachten kan behandelen. Er bestaat ook de mogelijkheid een tuchtklacht in te dienen. Tenslotte kan er, zoals eerder beschreven, ook gemeld worden bij het LMZ van de IGJ. Het LMZ geeft advies en informatie bij klachten over de kwaliteit van zorg en geeft aan welke stappen mensen/ jeugdigen met klachten kunnen zetten. Vraag 11 Welke andere maatregelen neemt u om de veiligheid van kinderen te waarborgen? Antwoord 11 Zie mijn antwoord op vraag 8. Vraag 12 Bent u het ermee eens dat de slachtoffers van De Glind aanspraak maken op de tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg? Op welke manier worden de slachtoffers die zich nu melden op de tijdelijke regeling gewezen, zeker gezien het feit dat de regeling per 31 december 2022 stopt? Antwoord 12 Slachtoffers van bovenmatig geweld die tussen 5 mei 1945 en 12 juni 2019 minderjarig waren en onder verantwoordelijkheid van de overheid zijn geplaatst in de Glind kunnen een aanvraag indienen voor de Tijdelijke regeling financiële tegemoetkoming voor slachtoffers van geweld in de jeugdzorg. Het Schadefonds en andere organisaties waar slachtoffers van geweld in de jeugdzorg terecht kunnen, communiceren inmiddels actief dat de Tijdelijke regeling per 31 december 2022 eindigt. Slachtoffers die zich nu melden worden door die verschillende instanties op de regeling en het beëindigen daarvan gewezen (bijvoorbeeld via lotgenotenorganisaties, SHN en het Centraal Informatie en Expertisepunt Trimbos instituut). In nieuwsbrieven van het SKJ is in 2022 ook aandacht besteed aan het onderzoek van commissie De Winter en het feit dat er tot 31 december 2022 een financiële tegemoetkoming kan worden aangevraagd. Pluryn zal de slachtoffers die zich bij haar melden actief wijzen op het bestaan en de beëindiging van deze regeling. Vraag 13 Bent u bereid om de tijdelijke regeling langer open te stellen nu er opnieuw misstanden naar buiten komen zoals bij De Glind, die zowel de voorwaarden als de periode van de tijdelijke regeling (5 mei 1945 en 12 juni 2019) omvatten? Zo niet, bent u het ermee eens dat de slachtoffers er niets aan kunnen doen dat misstanden soms pas later aan het licht komen en dat ook zij recht hebben op dezelfde tegemoetkoming? Antwoord 13 In het onderzoek van de commissie De Winter dat in 2019 werd afgerond is geconstateerd dat er misstanden in de jeugdzorginstellingen en pleeggezinnen hebben plaatsgevonden. Naar aanleiding daarvan werd onder meer deze tijdelijke, laagdrempelige, regeling in het leven geroepen om de slachtoffers van bovenmatig geweld in de jeugdzorg erkenning te kunnen bieden voor het doorgemaakte leed. De signalen van voormalige bewoners van de Glind passen helaas bij de uitkomsten van het onderzoek van commissie De Winter. Vanuit Omroep Gelderland is aangegeven dat er zich zo’n 60 slachtoffers gemeld hebben uit de jaren »80 en »90. Slachtoffers van bovenmatig geweld die in de Glind zijn geplaatst kunnen sinds 1 januari 2021 een aanvraag indienen voor een tegemoetkoming op basis van de Tijdelijke regeling. Het Schadefonds geeft aan dat er onder de tot nu toe behandelde aanvragers tientallen aanvragers bevinden die (o.a.) verbleven in jeugddorp de Glind. Ook het feit dat er bijna 19.000 aanvragen zijn gedaan bij het Schadefonds suggereert dat de regeling voldoende bekend is onder slachtoffers. Er is daarom geen aanleiding om de Tijdelijke regeling langer open te stellen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 5 Vraag 14 Hoeveel aanvragen zijn er inmiddels ingediend bij het Schadefonds Geweldsmisdrijven voor de tegemoetkoming? Hoeveel aanvragen zijn er afgewezen? Hoeveel moeten er nog worden beoordeeld? Antwoord 14 Tot en met 31 oktober 2022 heeft het Schadefonds 18.955 aanvragen ontvangen. In 9.814 aanvragen heeft het Schadefonds een beslissing genomen. In 8.106 aanvragen (87%) heeft het Schadefonds een tegemoetkoming verstrekt; 1.174 (13%) aanvragen heeft het Schadefonds afgewezen. Er zijn 460 aanvragen ingetrokken door de aanvrager en 74 aanvragen zijn om administratieve redenen buiten behandeling gesteld. In 8.996 aanvragen moet het Schadefonds nog een beslissing nemen. Vraag 15 Hoe staat het met de snelheid van de afhandeling van de aanvragen die tot nu toe zijn ingediend? Op de site4 van het Schadefonds Geweldsmisdrijven staat dat de tijd waarbinnen een beslissing wordt genomen inmiddels is opgelopen tot 30 weken en dat op dit moment de aanvragen uit maart 2022 worden behandeld, hoe kan dat? Deze lange wachttijd werd een jaar geleden al geconstateerd, hoe kan het dat het alleen maar langer duurt? Heeft u voldoende in beeld wat deze lange wachttijd doet voor slachtoffers? Antwoord 15 De wachttijd is momenteel inderdaad langer omdat het aantal aanvragen veel hoger is dan aanvankelijk verwacht. Eind vorig jaar was de verwachting dat dit jaar ongeveer 100–200 aanvragen per week zouden worden ingediend en is het aantal medewerkers uitgebreid. Dit leidde tot een verwerkingstijd van gemiddeld 22 tot 24 weken in de eerste helft van dit jaar. Sinds maart 2022 is het aantal aanvragen gestegen tot zo’n 300 aanvragen per week en was de prognose dat dit zou stijgen tot zo’n 400 aanvragen per week. Met het oog daarop heeft het Schadefonds in juli en augustus in een aantal fases het aantal medewerkers dat aanvragen behandelt sterk uitgebreid. Het aantal beslissingen dat het Schadefonds per maand neemt is inmiddels verdubbeld (van 450 tot 900 beslissingen per maand) ten opzichte van het begin van dit jaar. Dit aantal zal nog verder stijgen, maar op korte termijn wordt geen substantiële verkorting van de wachttijd verwacht. Voor slachtoffers is de lange wachttijd een belasting. Alle betrokkenen zijn zich daarvan bewust. Een snelle verkorting van de wachttijd door een verdere uitbreiding van het aantal medewerkers is echter niet mogelijk omdat het behandelen en beoordelen van de aanvragen vraagt om specialistische kennis. Medewerkers moeten door collega’s worden opgeleid en een aantal maanden onder hun begeleiding ervaring opdoen voordat zij volledig zijn ingewerkt. Daarnaast is er voldoende tijd en aandacht nodig voor de zorgvuldige behandeling en beoordeling van de aanvragen. Vraag 16 Kunt u deze vragen beantwoorden voor het WGO Jeugd van 21 november? Antwoord 16 Ja. 4 Home – Schadefonds Geweldsmisdrijven: Jeugdzorg Geweldsmisdrijven: Erkenning geeft kracht (schadefondsjeugdzorg.nl). Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 6
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/83fa197d-ede6-4af1-934b-57b38feb2ca5
Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs Peildatum 1 oktober 2008 Utrecht, januari 2010 Voorwoord De Inspectie van het Onderwijs voert jaarlijks onderzoek uit naar de wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs. Het speciaal basisonderwijs biedt in ruim driehonderd scholen onderwijs aan leerlingen van vier tot en met twaalf/dertien jaar met een diverse problematiek. Het gaat om leerlingen met leer- en/of opvoedingsmoeilijkheden, al dan niet in samenhang met beperkte capaciteiten, alsmede zogenaamde 'rugzakleerlingen'. Deze leerlingen ontvangen onvoldoende zorg op de reguliere basisscholen. De scholen voor speciaal basisonderwijs werken in samenwerkingsverbanden (nauw) samen met de reguliere basisscholen. Het doel is te realiseren dat zo veel mogelijk leerlingen, eventueel met behulp van extra zorg en begeleiding, op de reguliere basisschool kunnen blijven. Leerlingen kunnen worden aangemeld voor onderzoek bij de permanente commissie leerlingenzorg (PCL), wanneer (door de school) wordt vermoed dat de leerling meer passende zorg en begeleiding kan krijgen in het speciaal basisonderwijs. De leerling wordt dan op een onderzoekslijst geplaatst. Als de PCL beoordeelt dat het speciaal basisonderwijs de leerling passend onderwijs kan bieden, kunnen de ouders hun zoon of dochter aanmelden bij een school voor speciaal basisonderwijs. Wanneer er niet meteen plaats is, komt de leerling op een plaatsingslijst te staan. Zowel de onderzoekslijsten als de plaatsingslijsten worden in dit rapport beschouwd als wachtlijsten. De Inspectie van het Onderwijs heeft, evenals de voorgaande jaren, in 2008 onderzoek gedaan naar de omvang van de onderzoeks- en plaatsingslijsten voor het speciaal basisonderwijs. Haar bevindingen, evenals een beschouwing, vindt u in dit rapport. De hoofdinspecteur primair onderwijs en expertisecentra Dr. L.S.J.M. Henkens januari 2010 Inhoud Samenvatting 1.1 1.2 1.3 Inleiding 6 Achtergrond 6 Begripsomschrijving 7 Opbouw van het rapport 8 2 2.1 2.2 Onderzoeksopzet 9 Centrale vragen 9 Werkwijze en respons 9 3 3.1 3.2 Omvang wachtlijsten 10 Onderzoekslijsten 10 Plaatsingslijsten 12 4 4.1 4.2 Achtergronden van plaatsingslijsten 16 Verklaringen voor plaatsingslijsten 16 Maatregelen 17 5 Thuiszitters 19 6 6.1 6.2 Conclusies en beschouwing 21 Conclusies 21 Beschouwing 22 Literatuur 25 Bijlage(n) I - Redenen van samenwerkingsverbanden voor te laat plaatsen van leerlingen 31 II - Verklaringen voor plaatsingslijsten op samenwerkingsverbandniveau en schoolniveau 33 III - Maatregelen ter voorkoming of beperking van plaatsingslijsten 36 Samenvatting Inleiding Deze rapportage beschrijft de stand van zaken met betrekking tot de wachtlijsten voor toelating in het speciaal basisonderwijs op 1 oktober 2008. Het betreft twee wachtlijsten, namelijk onderzoekslijsten en plaatsingslijsten. Leerlingen op een onderzoekslijst wachten op een besluit van de permanente commissie leerlingenzorg (PCL) voor toelating tot het speciaal basisonderwijs. Leerlingen op een plaatsingslijst hebben al een PCL-beschikking voor het speciaal basisonderwijs en zijn aangemeld bij een school, maar wachten nog op een plaats. Jaarlijks inventariseert de Inspectie van het Onderwijs de omvang en wachttijden met betrekking tot deze wachtlijsten. Daarnaast worden aanvullende gegevens verzameld over verklaringen voor plaatsingslijsten en maatregelen om deze wachtlijsten te reduceren of te voorkomen. Tot slot wordt de coördinatoren naar de thuiszitters, behorende tot de doelgroep van het samenwerkingsverband, gevraagd. De gegevens zijn verzameld door middel van een vragenlijst die door alle 238 samenwerkingsverbanden ‘Weer Samen Naar School’ is beantwoord. Wachtlijsten en thuiszitters De omvang van de onderzoekslijsten op 1oktober (666 leerlingen) is licht toegenomen ten opzichte van 2007, toen het 599 leerlingen betrof. De plaatsingslijsten (65 leerlingen) hebben vrijwel dezelfde omvang als op de peildatum van vorig jaar. Onderzoekslijsten Op de peildatum in 2008 hebben 128 samenwerkingsverbanden een onderzoekslijst. Dat zijn tien samenwerkingsverbanden minder dan vorig. Leerlingen wachten gemiddeld 3,1 weken voordat hun dossier in behandeling wordt genomen door de PCL. Als reden van deze wachttijd wordt onder andere genoemd dat het dossier nog niet compleet is. Vervolgens wachten de leerlingen gemiddeld vier weken op een PCL-besluit. Dat houdt in dat de totale wachttijd tussen de aanvraag en het PCLbesluit gemiddeld 7,1 weken is. Plaatsingslijsten 27 samenwerkingsverbanden hebben dit jaar op de peildatum een plaatsingslijst. Dat is een toename ten opzichte van 2006 en 2007, toen het om circa 20 samenwerkingsverbanden ging. De meeste van de 65 leerlingen op de plaatsingslijsten (92 procent) wachten op de eerstvolgende wettelijke plaatsingsdatum. 15 procent van de leerlingen wacht op de peildatum al te lang (7 procent) of worden vermoedelijk te laat geplaatst (8 procent). Tijdens het gehele vorige schooljaar zijn tachtig leerlingen te laat in het speciaal basisonderwijs geplaatst. Ongeveer een derde van de leerlingen ontvangt ambulante begeleiding tijdens de wachttijd vanaf 1 oktober 2008. Hoewel dit een lichte stijging is ten opzichte van voorgaande jaren, ontvangt meer dan de helft van de leerlingen nog geen ambulante begeleiding. Thuiszitters Op 1 oktober 2008 zitten 21 leerlingen thuis volgens de opgave van de coördinatoren. Het merendeel van deze leerlingen staat niet op een wachtlijst. Ongeveer een derde van de thuiszitters volgt één tot drie maanden geen enkele vorm van onderwijs. Ten opzichte van de voorgaande jaren, zitten dit jaar meer leerlingen langer dan drie maanden thuis (ongeveer 40 procent). Ook het aantal leerlingen waarvan de duur van het thuiszitten onbekend is, is toegenomen. Verklaringen voor plaatsingslijsten en maatregelen De meest genoemde oorzaak op samenwerkingsverbandniveau is de instroom van jonge risicoleerlingen (28 procent) en op schoolniveau het bereiken van de maximale groepsgrootte (36 procent). Evenals de voorgaande jaren is de meest genoemde maatregel voor het reduceren of voorkomen van plaatsingslijsten ‘de verbetering van de zorg op de basisscholen’ (93 procent). Opvallend is dat een vijfde van de samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst als oorzaak noemt dat de zorg op de basisscholen nog onvoldoende toereikend is. Kennelijk hebben de maatregelen voor het verbeteren van de zorg in de betreffende samenwerkingsverbanden, er nog niet toe geleid dat de zorg toereikend is. Inleiding Dit hoofdstuk geeft achtergrondinformatie over het proces met betrekking tot toelating in het speciaal basisonderwijs (1.1). Vervolgens worden de centrale begrippen gedefinieerd (1.2) en volgt de opbouw van dit rapport (1.3). 1.1 Achtergrond Evenals in voorgaande jaren heeft de Inspectie van het Onderwijs de plaatsingslijsten en onderzoekslijsten van de scholen voor speciaal basisonderwijs (sbo) geïnventariseerd. De inventarisatie betreft een momentopname, te weten de stand van zaken op 1 oktober 2008. De samenwerkingsverbanden in het primair onderwijs dragen de verantwoordelijkheid voor de wachtlijsten. Meerdere basisscholen vormen in principe samen met ten minste één sbo een samenwerkingsverband Weer Samen Naar School (WSNS). Zij hebben de wettelijke taak om ‘een samenhangend geheel van zorgvoorzieningen te bieden waardoor zoveel mogelijk leerlingen in het primair onderwijs een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken’ (WPO, art. 18, lid 1). Op de peildatum 1 oktober 2008 zijn er 2381 samenwerkingsverbanden. Wanneer een basisschool constateert dat een leerling onvoldoende zorg en begeleiding kan worden geboden, wordt de ouders/verzorgers (hierna: ouders) geadviseerd de leerling aan te melden voor onderzoek bij de permanente commissie leerlingenzorg (PCL) van het samenwerkingsverband. De leerling komt vervolgens op een onderzoekslijst voor toelating tot het sbo. Wanneer de PCL oordeelt dat het sbo de leerling de benodigde zorg en begeleiding kan bieden, wordt de leerling toegelaten tot dit type onderwijs. Vervolgens melden ouders de leerling aan bij een sbo-school. De school heeft de mogelijkheid om de leerling op een plaatsingslijst te zetten (zie ook figuur 1.1). De leerling moet uiterlijk de eerstvolgende wettelijke plaatsingsdatum geplaatst worden. Figuur 1.1 Indicatieproces voor toelating tot het speciaal basisonderwijs en (mogelijke) wachtlijsten 1 Het aantal samenwerkingsverbanden wijzigt regelmatig, doordat samenwerkingsverbanden fuseren, vervallen of starten. Pagina 6 van 31 1.2 Begripsomschrijving De inspectie inventariseert twee wachtlijsten met betrekking tot de toelating in het sbo: onderzoekslijsten en plaatsingslijsten. Tevens wordt gevraagd naar het aantal thuiszitters. De inspectie definieert deze centrale begrippen als volgt. De Inspectie van het Onderwijs spreekt over een onderzoekslijst als leerlingen moeten wachten op een besluit van de PCL. Het gaat om leerlingen voor wie een beschikking voor plaatsing op een sbo-school is aangevraagd, maar waarover de PCL zich nog over moet uitspreken. De start van het onderzoekstraject (=besluitvormingstraject door de PCL) is het moment dat de PCL de aanmelding in behandeling neemt. Het onderzoekstraject sluit wanneer het besluit is meegedeeld. Bij het bepalen van het aantal weken wachttijd, zijn de vakantieweken meegeteld. De inspectie spreekt over een plaatsingslijst wanneer leerlingen moeten wachten op een plaats in het sbo. Het betreft leerlingen met een PCL-beschikking voor toelating tot het sbo van het samenwerkingsverband dat is aangemeld bij een sbo. De inspectie spreekt over wachtlijsten als overkoepelend begrip voor de onderzoekslijsten en de plaatsingslijsten. De inspectie spreekt over thuiszitters wanneer een leerplichtige leerling die tot de doelgroep van het speciale basisonderwijs behoort, feitelijk geen enkele vorm van onderwijs volgt. Een thuiszitter is dus een leerling die wel staat ingeschreven op een school maar door omstandigheden – anders dan geoorloofd schoolverzuim – gedurende minimaal vier aaneengesloten weken aan geen enkele vorm van onderwijs deelneemt. Pagina 7 van 31 1.3 Opbouw van het rapport Hoofdstuk 2 beschrijft de onderzoeksopzet. Hoofdstuk 3 geeft de resultaten van het onderzoek weer over de onderzoekslijsten en plaatsingslijsten. Deze zijn gebaseerd op de gegevens zoals vermeld door de coördinatoren van samenwerkingsverbanden. Om de resultaten in het juiste perspectief te plaatsen, worden – indien relevant – de resultaten vergeleken met de voorgaande jaren. Hoofdstuk 4 gaat in op de verklaringen voor het ontstaan van de plaatsingslijsten en genomen maatregelen voor het reduceren of voorkomen van deze wachtlijsten. Hoofdstuk 5 beschrijft de inventarisatie van de thuiszitters, zoals doorgegeven door de coördinatoren van de samenwerkingsverbanden. Tot slot volgen in hoofdstuk 6 de conclusie en beschouwing. Pagina 8 van 31 2 Onderzoeksopzet Het onderzoek naar de wachtlijsten in 2008 is gebaseerd op vijf centrale vragen (2.1). De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd, volgt in paragraaf 2.2. 2.1 Centrale vragen De coördinatoren van samenwerkingsverbanden hebben diverse vragen beantwoord. Deze zijn samen te vatten in de volgende centrale vragen met bijbehorende subvragen. • • • • • 2.2 Wat is de omvang van de onderzoekslijsten van de permanente commissies leerlingenzorg op 1 oktober 2008? Wat is de gemiddelde afhandelingsduur van de aanvragen? Wat is de omvang van de plaatsingslijsten op 1 oktober 2008? Hoe lang wachten de leerlingen reeds op plaatsing in het speciaal basisonderwijs? Welke begeleiding ontvangen zij tijdens de wachttijd? Wat zijn de oorzaken van de plaatsingslijsten? Welke maatregelen zijn genomen voor het reduceren of voorkomen van plaatsingslijsten? Hoeveel leerlingen uit het samenwerkingsverband zitten op 1 oktober 2008 thuis? Staan deze leerlingen op een wachtlijst? Hoe lang zijn deze leerlingen reeds thuiszitter? Werkwijze en respons De Inspectie van het Onderwijs heeft de coördinatoren van alle 238 samenwerkingsverbanden verzocht de vragenlijsten over wachtlijsten te beantwoorden. De meeste vragenlijsten zijn binnen een redelijke termijn geretourneerd. Bij circa dertig samenwerkingsverbanden nam de respons aanzienlijk meer tijd in beslag. De coördinatoren zijn hierover (meerdere malen) telefonisch benaderd. Dat heeft er toe geleid dat alle samenwerkingsverbanden hebben geparticipeerd in dit onderzoek. Bij onduidelijkheid over de antwoorden of inconsistentie in de beantwoording, is contact opgenomen met de coördinator van het samenwerkingsverband om de onduidelijkheden weg te nemen en/of aanvullende informatie te verstrekken. Pagina 9 van 31 3 Omvang wachtlijsten De inspectie spreekt over ‘wachtlijsten’ als overkoepelend begrip voor onderzoeksen plaatsingslijsten. Zowel onderzoekslijsten als plaatsingslijsten zijn een indicator voor de plaatsingsproblematiek. De omvang van onderzoekslijsten toont het aantal potentiële sbo-leerlingen. Een groot deel van deze leerlingen zal toelaatbaar worden verklaard voor het sbo. Plaatsingslijsten geven aan dat er op dat moment geen plaats is voor de betreffende leerlingen. Deze wachtlijsten komen in dit hoofdstuk beide aan de orde. Waar relevant wordt een vergelijking gemaakt met de resultaten van de rapportages van voorgaande jaren2. Paragraaf 3.1 gaat in op de onderzoekslijsten op de peildatum (1 oktober 2008). Paragraaf 3.2 beschrijft de bevindingen met betrekking tot de plaatsingslijsten op dezelfde peildatum. 3.1 Onderzoekslijsten Op 1 oktober 2008 bestaan 319 scholen (BRIN-nummers) voor speciaal basisonderwijs in Nederland (CFI, juni 2009). Leerlingen staan op een onderzoekslijst wanneer zij zijn aangemeld voor toelating tot het speciaal basisonderwijs (sbo), maar de permanente commissie leerlingenzorg (PCL) hierover nog geen besluit heeft genomen. De coördinatoren hebben het aantal leerlingen doorgegeven dat op 1 oktober 2008 op de onderzoekslijsten van de PCL staat. Omvang Onderstaande tabel toont het landelijke beeld van het aantal leerlingen dat jaarlijks op de peildatum op de onderzoekslijsten staat. Tevens wordt het aantal samenwerkingsverbanden met een onderzoekslijst weergegeven. Het betreft een overzicht van 2003 tot en met 2008. Tabel 3.1a Aantal leerlingen en samenwerkingsverbanden in relatie tot de onderzoekslijsten op 1 oktober Jaartal Aantal leerlingen Aantal samenwerkingsverbanden 2003 2004 2005 2006 2007 2008 837 529 604 652 599 666 150 120 114 122 138 128 Tabel 3.1a laat zien dat op 1 oktober 2008 128 samenwerkingsverbanden een onderzoekslijst hebben. In totaal staan 666 leerlingen op deze wachtlijsten. Dat is gemiddeld 2,8 leerlingen per samenwerkingsverband en 5,2 leerlingen per samenwerkingsverband met een onderzoekslijst. De omvang van onderzoekslijsten is licht gestegen ten opzichte van 2007. De laatste jaren wisselt het beeld. In 2003 en 2004 betreft het een aanzienlijk aantal 2 Bij de vergelijking met voorgaande jaren blijft alertheid gewenst, aangezien de groep participerende samenwerkingsverbanden regelmatig varieert. Pagina 10 van 31 leerlingen, maar vanaf 2006 zijn de verschillen tussen de jaren vrij klein. Het gaat om enkele tientallen leerlingen. Het aantal samenwerkingsverbanden met onderzoekslijsten wisselt ook jaarlijks. Dit jaar is sprake van een daling van tien samenwerkingsverbanden ten opzichte van vorig jaar. Daarmee is de toename in 2006 en 2007 niet gecontinueerd. Overigens dient te worden opgemerkt dat de peildatum een momentopname toont. Naast de onderzoekslijsten van de PCL bestaan binnen samenwerkingsverbanden ook andere onderzoekslijsten. Het betreft bijvoorbeeld onderzoek om te beoordelen of leerlingen op een andere wijze begeleid kunnen worden dan op een school voor speciaal basisonderwijs. Dit onderzoek wordt uitgevoerd door een zogenaamde brede PCL of door een aan een PCL gekoppeld zorgteam. De betreffende onderzoeken zijn buiten beschouwing gelaten in deze inventarisatie, aangezien ze buiten het gebied van de sbo-wachtlijsten vallen. Rubricering leerlingen onderzoekslijst Wanneer het aantal leerlingen op de onderzoekslijsten worden gerubriceerd, geeft dat het onderstaande beeld. Tabel 3.1b Aantal en percentage samenwerkingsverbanden gerubriceerd naar het aantal leerlingen op de onderzoekslijst per 1 oktober 2008 Aantal leerlingen op Aantal onderzoekslijst samenwerkingsverbanden Percentage 110 46,2 1-5 leerlingen 97 40,8 6-10 leerlingen 20 8,4 11-15 leerlingen 5 2,1 16 of meer leerlingen 6 2,5 238 100 Geen Totaal Bij de meeste samenwerkingsbanden staan weinig (minder dan vijf) tot geen leerlingen op de onderzoekslijst. Dit beeld komt overeen met de voorgaande twee jaren. Bij elf samenwerkingsverbanden (4,6 procent) wachten meer dan tien leerlingen op een besluit van de PCL. In 2007 betrof dat zeven samenwerkingsverbanden (3 procent). Wachttijd De PCL heeft in principe acht weken de tijd voor het nemen van een besluit over het al dan niet toekennen van een beschikking voor het sbo. Bij uitzondering kan daar een redelijke termijn aan worden toegevoegd (AWB, artikel 4.13 en 4.14, lid 3). Dit jaar is ook aan de samenwerkingsverbanden gevraagd wat het gemiddelde aantal weken is tussen de binnenkomst van de aanvraag en het in behandeling nemen, waarvoor een dossier compleet dient te zijn. Dat betreft gemiddeld 3,1 weken. Tabel 3.1c toont de gemiddelde afhandelingsduur van een onderzoek per aanvraag van 2003 tot en met 2008. Het betreft de tijd tussen het in behandeling nemen van de aanvraag en het PCL-besluit. Tabel 3.1c Gemiddelde afhandelingsduur van een onderzoeksaanvraag van 2003 t/m 2008 Jaartal Afhandelingsduur in weken 2003 2004 2005 2006 2007 2008 6 5 5,3 5,3 4,7 4 Pagina 11 van 31 De PCL’s van de samenwerkingsverbanden handelen in gemiddeld vier weken een onderzoeksaanvraag af. Dat is het aantal weken tussen het moment dat het dossier compleet is tot de mededeling aan ouders of de leerling wordt toegelaten op het sbo. De gemiddelde afhandelingsduur is afgenomen in vergelijking met voorgaande jaren. Uit het bovenstaande blijkt dat gemiddeld 7,1 weken verstrijken van de binnenkomst van de aanvraag tot het meedelen van het besluit. Dat houdt in dat het besluit van een gemiddeld onderzoekstraject wordt meegedeeld binnen de termijn van acht weken, zoals beschreven in de Algemene Wet Bestuursrecht. Wachttijd langer dan acht weken De samenwerkingsverbanden geven aan dat in het schooljaar 2007/2008 223 leerlingen van 53 samenwerkingsverbanden langer dan acht weken hebben gewacht op een besluit van de PCL. Dat is een stijging ten opzichte van het schooljaar 2006/2007, toen het ging om 145 leerlingen van 33 samenwerkingsverbanden. Van de 223 leerlingen moesten 65 leerlingen (uit 25 samenwerkingsverbanden) langer dan drie maanden wachten. Ook dat betreft een stijging ten opzichte van een schooljaar eerder. Toen ging het om 44 leerlingen uit zestien samenwerkingsverbanden. Het zijn echter wel aanzienlijk minder leerlingen dan in 2005/2006, toen 267 leerlingen langer dan drie maanden moesten wachten. Bij vier samenwerkingsverbanden wachten tussen de 10 en 24 leerlingen langer dan acht weken. De samenwerkingsverbanden geven als reden voor het uitstellen van het besluit: de wachttijd voor ontbrekende gegevens – zoals geldige testen – ter completering van het dossier, de complexiteit van de problematiek en onverwacht veel aanmeldingen voor de zomervakantie. De overige samenwerkingsverbanden geven veelal als reden dat gewacht moest worden op (onderzoeks)gegevens voor de completering van het dossier. Enkele samenwerkingsverbanden geven aan dat de ‘acht wekentermijn’ niet is gehaald door de zomervakantie van zes weken. Een belangrijke vraag bij bovenstaande wachttijden is of de ouders schriftelijk zijn ingelicht wanneer een besluit meer dan acht weken in beslag nam. Dit is een wettelijk vereiste, evenals het noemen van een nieuwe redelijke termijn waarbinnen het besluit wordt genomen. Deze wettelijke bepaling is door vijf samenwerkingsverbanden niet opgevolgd. Het gaat om 14 van de 223 leerlingen (6 procent). 3.2 Plaatsingslijsten In de voorgaande paragraaf werd nader ingegaan op de onderzoekslijsten. Deze paragraaf beschrijft de bevindingen over de plaatsingslijsten. Leerlingen staan op een plaatsingslijst wanneer een PCL-beschikking is afgegeven én de leerling is aangemeld bij het sbo, maar op dat moment nog geen onderwijs volgt op de betreffende school. De wet schrijft voor dat leerlingen met een PCL-beschikking uiterlijk de eerstvolgende van de drie plaatsingsdata in het sbo moeten worden geplaatst (WPO, art. 40, lid 3). Dat is de eerste dag na de kerstvakantie, 1 april of de eerste dag na de zomervakantie. Omvang Tabel 3.2a toont het aantal leerlingen op de plaatsingslijsten van de sbo’s op 1 oktober van 2003 tot en met 2008. Tevens wordt het aantal samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst weergegeven. Pagina 12 van 31 Tabel 3.2a Aantal leerlingen en samenwerkingsverbanden in relatie tot plaatsingslijsten op 1 oktober 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Jaar Aantal leerlingen op de plaatsingslijsten 240 72 55 78 66 65 Aantal samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst 50 19 27 21 20 27 Op 1 oktober 2008 wachten 65 leerlingen op de plaatsingslijsten van de sbo-scholen van 27 samenwerkingsverbanden. Dat is gemiddeld 2,4 leerlingen per samenwerkingsverband met een plaatsingslijst. Het aantal leerlingen op de plaatsingslijsten is vrijwel gelijk aan vorig jaar. Het aantal samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst is wel toegenomen. Er staan maximaal zes leerlingen op een plaatsingslijst. Wachttijd Onderstaande tabel toont de periode die leerlingen op 1 oktober op de plaatsingslijsten staan. Tabel 3.2b De reeds gewachte tijd van de leerlingen die op 1 oktober op de plaatsingslijst staan van 2003 t/m 2008 in percentages Jaar 2003 2004 2005 2006 2007 2008 57 64 47 91 92 94 28 18 5 8 6 5 Wachttijd vanaf: Tussen begin schooljaar en 1 oktober Tussen 1 april en begin schooljaar (wachttijd maximaal 3 maanden) Tussen 1 januari en 1 april (wachttijd maximaal 6 maanden) 13 18 2 - 2 0 Onbekend 2 - 45 1 - 2 Evenals in voorgaande jaren is in 2008 de wachttijd van de meeste leerlingen (94 procent) binnen de wettelijke termijn. 5 procent (drie leerlingen) had op 1 oktober al een plaats moeten hebben in het sbo en wacht langer dan wettelijk is toegestaan. In tegenstelling tot meerdere voorgaande jaren, staan op 1oktober 2008 geen leerlingen langer dan zes maanden op de plaatsingslijst. Tabel 3.2c toont de vermoedelijke plaatsing van de 65 leerlingen. Uit de antwoorden van de samenwerkingsverbanden blijkt dat het merendeel van deze leerlingen (92 procent) binnen de wettelijke termijn in het sbo wordt geplaatst, mits deze leerlingen na de zomervakantie een beschikking hebben ontvangen. Ook de voorgaande jaren is aangegeven dat de meeste leerlingen uiterlijk op de eerstvolgende datum worden geplaatst. Voor 3 procent (twee leerlingen) is op 1 oktober 2008 al duidelijk dat zij vermoedelijk pas na de zomervakantie worden geplaatst. Voor 5 procent van de leerlingen is de vermoedelijke plaatsingsdatum onbekend. Dit is een lichte stijging ten opzichte van de afgelopen twee jaar, toen voor alle leerlingen de vermoedelijke plaatsingsdatum bekend was. Tabel 3.2c De vermoedelijke plaatsing van de leerlingen die op 1 oktober op de plaatsingslijst staan in percentages Jaar 2003 2004 2005 2006 2007 2008 58 82 47 67 94 92 Plaatsing: Voor of op de eerste dag na de kerstvakantie Pagina 13 van 31 Tussen de tweede dag na de kerstvakantie en 1 15 10 4 25 5 0 18 8 4 8 0 0 van de zomervakantie 0 0 0 0 1 3 Onbekend 10 0 45 0 0 5 april Tussen 1 april en de eerste dag na de zomervakantie Op of na de eerste dag Samengevat kan worden gesteld dat het merendeel van de leerlingen naar verwachting binnen de wettelijk gestelde termijn wordt geplaatst in het sbo. Het is echter niet met zekerheid te stellen of de leerlingen daadwerkelijk zijn geplaatst binnen de plaatsingstermijn, aangezien de betreffende data op 1 oktober nog in de toekomst liggen. Voor 15 procent van de 65 leerlingen is de wachttijd niet conform de wettelijke termijn, omdat ze op 1 oktober te lang op de plaatsingslijst staan (7 procent) of vermoedelijk te laat zullen worden geplaatst in het sbo (8 procent). Het betreft tien leerlingen uit vijf verschillende samenwerkingsverbanden. Twee leerlingen uit samenwerkingsverband 2303 (Hoorn 2) wachten op 1 oktober 2008 te lang op een plaats en de vermoedelijke plaatsingsdatum is onbekend. De oorzaak is dat het maximaal aantal beschikbare plaatsen is bereikt. De overige vier samenwerkingsverbanden noemen huisvestingsproblematiek, verhuizing en het ‘te laat’ aanmelden van leerlingen als redenen. Te laat geplaatst in het schooljaar 2007/2008 In de voorgaande alinea is gerapporteerd over de wachttijd van de leerlingen op de plaatsingslijst op de peildatum (1 oktober 2008). Om beter zicht te krijgen op het aantal leerlingen dat te lang wacht, is gevraagd naar het aantal leerlingen dat gedurende het gehele vorige schooljaar te laat is geplaatst (oftewel: later dan de eerstvolgende verplichte plaatsingsdatum geplaatst). Onderstaande tabel toont per schooljaar het aantal leerlingen dat niet binnen de wettelijke termijn, dus ‘te laat’ is geplaatst. Tabel 3.2d Aantal te laat geplaatste leerlingen en samenwerkingsverbanden tijdens een schooljaar Schooljaar 2003/2004 2004/2005 2005/2006 2006/2007 2007/2008 Aantal leerlingen 475 198 137 147 80 32 25 19 25 21 Aantal samenwerkingsverbanden De coördinatoren hebben aangegeven dat in het schooljaar 2007/2008 in totaal 80 leerlingen, verspreid over 21 samenwerkingsverbanden, te lang op de plaatsingslijst hebben gestaan. Dat betekent een daling ten opzichte van voorgaande jaren. Zes van de 21 samenwerkingsverbanden plaatsten ook in 2006/2007 leerlingen te laat. Ongeveer 60 procent van de 21 samenwerkingsverbanden noemt als oorzaak dat de groepen (over)vol zijn. Bij ongeveer 30 procent is in overleg met of op verzoek van ouders besloten de leerlingen later te plaatsen. De overige samenwerkingsverbanden geven uiteenlopende redenen. Een overzicht van de redenen is te vinden in bijlage I. Pagina 14 van 31 Begeleiding Leerlingen die op een plaatsingslijst staan, ontvangen op dat moment niet de vorm van onderwijs die passend voor hen wordt geacht. Deze leerlingen ontvangen immers elders onderwijs – of zitten zelfs thuis – totdat zij in het speciaal basisonderwijs worden geplaatst. Het is wenselijk dat samenwerkingsverbanden oplossingen zoeken om de leerlingen tot de plaatsing extra ondersteuning te bieden. Onderstaande tabel toont welke begeleiding leerlingen ontvangen die op een plaatsingslijst staan op 1 oktober. Tabel 3.2e Verblijfplaats en begeleiding van leerlingen op een plaatsingslijst op 1oktober (in percentages) Wijze van begeleiding 2005 2006 2007 2008 2003 2004 (N=240) (N=72) (N=55) (N=78) (N=66) (N=65) 25 61 20 31 30 34 67 32 33 58 64 55 Ambulante begeleiding op de basisschool Geen ambulante begeleiding op de basisschool Verblijf in een andere vorm van onderwijs (so, medische opvang) 8 7 2 5 3 3 Overig/onbekend 0 0 45 6 4 8 De tabel laat zien dat de meeste leerlingen naar het basisonderwijs gaan tot het moment van plaatsing in het sbo. Er is een voorzichtige stijging van het aantal leerlingen dat ambulante begeleiding ontvangt tijdens de wachttijd op plaatsing. Desondanks ontvangt meer dan de helft van de leerlingen ook in 2008 geen ambulante begeleiding op de basisschool. Pagina 15 van 31 4 Achtergronden van plaatsingslijsten De opbouw van dit hoofdstuk is als volgt. In paragraaf 4.1 zijn de verklaringen voor de plaatsingslijsten beschreven. In paragraaf 4.2 worden de genomen maatregelen om plaatsingslijsten te voorkomen of te beperken weergegeven. 4.1 Verklaringen voor plaatsingslijsten De 27 samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst hebben aan de hand van een lijst mogelijke verklaringen aangegeven welke op hen van toepassing zijn of waren. Vanzelfsprekend is ruimte geboden voor het geven van andere verklaringen. Er is gevraagd naar verklaringen op het niveau van het samenwerkingsverband en op het schoolniveau. Beide niveaus komen hierna aan de orde. In bijlage II is een overzicht van de antwoorden te vinden. Niveau samenwerkingsverband Alle 27 samenwerkingsverbanden hebben aangegeven of er verklaringen zijn voor de ontstane plaatsingslijsten. 21 samenwerkingsverbanden noemen één of meerdere verklaringen. De overige samenwerkingsverbanden geven aan dat er geen verklaring is voor de plaatsingslijsten. De meest genoemde verklaringen zijn een grote instroom van jonge risicoleerlingen (28 procent), de toestroom van leerlingen waarop het samenwerkingsverband geen greep heeft, zoals uit internaten en medisch kinderdagverblijven (25 procent), en de ontoereikendheid van de zorg op de basisscholen (21 procent). De instroom van jonge risicoleerlingen is ook in 2006 door ongeveer een kwart van de samenwerkingsverbanden als verklaring gegeven. De andere jaren was dit in mindere mate aan de orde. Tot 2004 werd door ongeveer een kwart van de samenwerkingsverbanden aangegeven dat de zorg op de basisscholen ontoereikend was. De daaropvolgende jaren leek deze oorzaak vrijwel niet meer aan de orde. Dit jaar noemen samenwerkingsverbanden deze oorzaak opnieuw relatief vaak. De toestroom waarop het samenwerkingsverband geen greep heeft, werd ook in voorgaande jaren regelmatig genoemd (circa 30 tot 45 procent). Vorig jaar leken samenwerkingsverbanden meer greep te krijgen op de toestroom van leerlingen: toen noemde 15 procent deze oorzaak. Dit jaar blijkt deze oorzaak opnieuw vaker aan de orde. Bijna een vijfde van de samenwerkingsverbanden noemt dat de leerlingen wachten op de eerstvolgende wettelijke plaatsingsdatum. Feitelijk is in deze gevallen geen sprake van plaatsingsproblematiek, aangezien de leerlingen binnen de wettelijke termijn worden geplaatst op het sbo. Dit kan ook de reden zijn dat zes samenwerkingsverbanden aangeven dat er geen verklaring is voor de plaatsingslijsten. Schoolniveau Het schoolniveau heeft betrekking op de verklaringen voor de plaatsingslijsten van de specifieke sbo-scholen. Alle 27 samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst Pagina 16 van 31 hebben voor in totaal 35 sbo-scholen deze vraag beantwoord. In bijlage II is een overzicht van de antwoorden te vinden. Achttien samenwerkingsverbanden geven aan dat er op schoolniveau een verklaring is voor de plaatsingslijsten. Daarvan noemt 36 procent dat de maximale groepsgrootte is bereikt. Dat is in verhouding minder vaak dan de voorgaande jaren, toen bij (meer dan) 50 procent van de samenwerkingsverbanden de groepen als vol werden beschouwd. Evenals de voorgaande jaren zijn huisvestingsproblemen en het lerarentekort in mindere mate de oorzaak van plaatsingsproblematiek. Dit jaar zijn beide oorzaken voor scholen van 14 procent van de samenwerkingsverbanden aan de orde. Het lokalentekort is enigszins toegenomen ten opzichte van 2007 (10 procent). Zes van de acht aanvullende verklaringen betreffen de wachttijd tot de eerstvolgende plaatsingsdatum. Daarnaast was sprake van een vertraagde verhuizing van een nieuwe leerling en ontstonden plaatsingslijsten als gevolg van nieuwe leraren en invallers. 4.2 Maatregelen Alle samenwerkingsverbanden gaven aan of maatregelen zijn genomen om plaatsingslijsten te reduceren of te voorkomen. Deze vraag is ook beantwoord door samenwerkingsverbanden zonder plaatsingslijst. De reden is dat plaatsingslijsten wellicht voorkomen kunnen worden door het nemen van preventieve maatregelen. Dit jaar is ook gevraagd wanneer de maatregelen zijn genomen: afgelopen schooljaar (2007/2008) of al eerder, maar nog wel van kracht. Op deze wijze wordt beter inzicht verkregen in het verschil tussen recent genomen maatregelen en eerder genomen maatregelen. Vrijwel alle samenwerkingsverbanden, namelijk 232 (97 procent), geven aan dat één of meerdere maatregelen zijn genomen om plaatsingslijsten te beperken of voorkomen. Bijlage III toont een overzicht met de antwoorden van de coördinatoren. Zes samenwerkingsverbanden hebben geen maatregelen genomen. Daarvan heeft één samenwerkingsverband een plaatsingslijst (1 leerling). De volgende maatregelen werden het meest genoemd door de samenwerkingsverbanden: • • • De basisscholen van het samenwerkingsverband hebben hun professionaliteit vergroot door verbetering van zorg op de basisscholen (93 procent); Het samenwerkingsverband heeft een zorgteam ingesteld (68 procent); Het samenwerkingsverband heeft kengetallen verzameld waardoor beter te sturen is (67 procent). De minst genomen maatregelen zijn het vergroten van groepen (14 procent) en leerlingen terugplaatsen in het basisonderwijs (15 procent). De meest en minst genomen maatregelen komt overeen met het beeld van de voorgaande jaren. In dat opzicht zijn vrijwel geen veranderingen zichtbaar. Hieronder wordt nader ingegaan op de genomen maatregelen op samenwerkingsverbandniveau en schoolniveau. Pagina 17 van 31 Samenwerkingsverband De meeste samenwerkingsverbanden hebben de maatregelen al eerder dan afgelopen schooljaar genomen, al zijn deze nog steeds van kracht. 13 procent heeft in het schooljaar 2007/2008 (voor het eerst) kengetallen verzameld en/of de ambulante begeleiding uitgebreid. Ongeveer een derde van de samenwerkingsverbanden geeft aan dat het verzamelen van kengetallen niet als maatregel wordt ingezet in relatie tot de plaatsingslijsten. Speciaal basisonderwijs Op het niveau van het speciaal basisonderwijs hebben de maatregelen voornamelijk betrekking op het uitbreiden van het aantal toelatingsmomenten. Het afgelopen schooljaar (2007/2008) heeft 24 procent van de scholen deze maatregel genomen, waarvan 10 procent leerlingen met een PCL-beschikking structureel vaker toelaat. De overige 14 procent van de scholen laat leerlingen incidenteel vaker toe. Het gaat dan bijvoorbeeld om crisisgevallen. 60 procent van de scholen heeft al eerder het aantal toelatingsmomenten uitgebreid, waarvan het bij 37 procent een structurele maatregel betreft. Resumerend kan worden gesteld dat circa 85 procent van de scholen leerlingen structureel of incidenteel vaker toelaat dan de drie wettelijke plaatsingsdata. Overige maatregelen zijn weinig aan de orde. Dat geldt ook voor terugplaatsing naar het basisonderwijs. Dit beeld komt overeen met de voorgaande jaren. Basisonderwijs Zoals eerder genoemd is de professionalisering van de zorg op de basisscholen (93 procent) de meest genoemde maatregel. Dat is al meerdere jaren het geval. Opvallend is echter dat een vijfde van de samenwerkingsverbanden bij oorzaken van plaatsingslijsten aangeeft dat de zorg op de scholen nog ontoereikend is. Dat impliceert dat het werken aan de zorg op de basisscholen nog niet overal het gewenste effect heeft. Ongeveer een kwart geeft aan flexibeler om te gaan met de terugstroom van leerlingen uit het sbo. Daarvan heeft 8 procent deze maatregel afgelopen schooljaar voor het eerst of opnieuw genomen. Helaas stimuleren weinig samenwerkingsverbanden de terugstroom van leerlingen naar het basisonderwijs. Overige maatregelen 117 samenwerkingsverbanden noemen aanvullende maatregelen. Daarvan heeft 44 procent betrekking op professionalisering door scholing van onder andere intern begeleiders en leraren. De scholingen zijn vaak gericht op leerlingkenmerken (zoals leerlingen met gedragsmoeilijkheden en andere beperkingen) of zorg en begeleidingsmethodieken (zoals handelingsgericht werken). Daarnaast voorkomt of reduceert ongeveer een kwart de plaatsingslijsten door extra bekostiging/formatie of voorfinanciering. Minder vaak genoemde maatregelen variëren van tijdelijke opvang (crisisopvang en observatieplaatsingen), onderwijskundige vernieuwingen (zoals het project Afstemming en Handelingsgerichte Diagnostiek) en de sbo-rugzak in het basisonderwijs. Tot slot treffen enkele scholen maatregelen om stagnatie van de instroom in het sbo te voorkomen. Genoemde maatregelen zijn het inzetten van een zorgloket, met name de laatste maanden van het schooljaar, en verwijzing naar een andere sbo-school. Pagina 18 van 31 5 Thuiszitters De inspectie definieert thuiszitters in dit onderzoek als leerplichtige leerlingen, behorende tot de doelgroep van het sbo, die op het moment van de peildatum feitelijk geen enkele vorm van onderwijs volgen. Het betreft leerlingen die wel staan ingeschreven op een school. Dit jaar is de definitie gespecificeerd door te stellen dat het gaat om leerlingen die ‘door omstandigheden – anders dan geoorloofd schoolverzuim – gedurende vier aaneengesloten weken aan geen enkele vorm van onderwijs deelnemen’. Tabel 5.1a toont het aantal thuiszittende leerlingen op 1 oktober, zoals doorgegeven door de samenwerkingsverbanden. Tabel 5.1a Het aantal thuiszitters op 1 oktober Jaar 2003 2004 2005 2006 2007 2008 Thuiszitters op een wachtlijst (onderzoeks- of plaatsingslijst) 6 0 5 3 4 2 Overige thuiszitters 27 24 16 8 12 19 Totaal 33 24 21 11 16 21 In totaal zijn 21 thuiszitters doorgegeven door zestien samenwerkingsverbanden op 1 oktober 2008. Twee van deze leerlingen staan op een onderzoekslijst. De overige negentien thuiszitters staan dus niet op een wachtlijst voor het sbo. Redenen van het thuiszitten zijn niet meewerkende ouders, wachten op een plaats in het speciaal onderwijs en afspraken met een leerplichtambtenaar. Ten opzichte van voorgaande jaren stijgt het aantal doorgegeven thuiszitters. Het aantal thuiszitters dat op een wachtlijst staat, neemt steeds verder af. Samenwerkingsverbanden geven in telefonisch contact met de inspectie ook regelmatig aan dat thuiszitters op wachtlijsten voorrang krijgen. Duur van het thuiszitten Onderstaande tabel toont de duur van het thuiszitten van de leerlingen die op 1 oktober als thuiszitter zijn doorgegeven. Tabel 5.1b De duur van het thuiszitten op 1 oktober Jaar 2003 2004 2005 2006 2007 0-1 week 0 -* 1 0 3 2008 0 1-4 weken 9 - 3 4 2 0 4-8 weken 9 - 11 4 4 6 8-12 weken 3 - 2 2 3 2 3-6 maanden 6 - 3 0 1 2 Langer dan 6 maanden 6 - 1 1 1 4 Onbekend 0 - 0 0 2 7 Totaal 33 24 21 11 16 21 * - staat voor ‘onbekend’ Uit tabel 5.1b blijkt dat de duur van het thuiszitten van een derde van de thuiszitters onbekend is. De voorgaande jaren was deze informatie van de meeste leerlingen wel bekend. Mogelijk duidt dit op het ontbreken van dossieropbouw of systematische registratie. Pagina 19 van 31 Ongeveer een derde van de thuiszitters volgt op 1 oktober 2008 één tot drie maanden geen onderwijs. In verhouding tot voorgaande jaren is het aantal leerlingen dat langer dan drie maanden en langer dan een half jaar thuiszit, toegenomen. Pagina 20 van 31 6 Conclusies en beschouwing Dit hoofdstuk geeft de conclusie van en de beschouwing op de resultaten zoals gerapporteerd in hoofdstuk 3 en 4. Gestart wordt met conclusies (paragraaf 6.1). In paragraaf 6.2 volgt de beschouwing. Alle coördinatoren van samenwerkingverbanden hebben geparticipeerd in het onderzoek naar wachtlijsten. De peildatum voor het onderzoek is 1 oktober 2008. 6.1 Conclusies Op basis van de gegevens zoals doorgegeven door de coördinatoren, kan het volgende worden geconcludeerd. De omvang van onderzoekslijsten is licht toegenomen Op de peildatum wachten 666 leerlingen op een PCL-besluit. Het aantal samenwerkingsverbanden met een onderzoekslijst (128) is iets afgenomen ten opzichte van de peildatum in 2007. Leerlingen wachten gemiddeld ruim zeven weken vanaf de aanvraag tot het ontvangen van een besluit over de toelating tot het speciaal basisonderwijs (sbo). Zes procent van de (ouders van) leerlingen die langer dan acht weken op een besluit moesten wachten, werd daarover niet schriftelijk ingelicht. De omvang van de plaatsingslijsten is dit jaar gestabiliseerd Op de peildatum wachten 65 leerlingen op een plaats in het sbo. Sinds 2004 wachten minder dan tachtig leerlingen op plaatsing op 1 oktober. De meeste van deze leerlingen worden de eerstvolgende wettelijke plaatsingsdatum geplaatst in het sbo. Het gaat dan ook om geoorloofde plaatsingslijsten, mits de PCL-beschikking na de zomervakantie is afgegeven. Het aantal samenwerkingsverbanden met plaatsingslijsten is wel toegenomen, van circa twintig in 2006 en 2007 naar 27 in 2008. In het schooljaar 2007/2008 stonden in ieder geval tachtig leerlingen te lang op de plaatsingslijsten. Op de peildatum in 2008 had 5 procent van de 65 leerlingen op de plaatsingslijsten al in het sbo geplaatst moeten zijn. 3 procent van de leerlingen wordt vermoedelijk te laat geplaatst. Dit komt ongeveer overeen met het beeld van 2007. Van 7 procent van de leerlingen zijn deze gegevens onbekend. De laatste drie jaren is voor circa een derde van de leerlingen ambulante begeleiding geregeld tijdens de wachttijd voor een plaats in het sbo. Ruim de helft van de leerlingen ontvangt ambulante begeleiding. Verklaringen en maatregelen De meest genoemde verklaringen voor het ontstaan van plaatsingslijsten door samenwerkingsverbanden zijn: de grote instroom van jonge risicoleerlingen (28 procent), de toestroom van leerlingen waarop het samenwerkingsverband geen grip heeft (25 procent) en de ontoereikendheid van de zorg op de basisscholen (21 procent). De laatstgenoemde oorzaak is opvallend, aangezien bij maatregelen om plaatsingslijsten te voorkomen de meerderheid aangeeft dat de basisscholen hebben gewerkt aan de verbetering van de zorg (93 procent). Dit komt overeen met de voorgaande jaren. Dat heeft binnen een vijfde van de samenwerkingsverbanden kennelijk (nog) onvoldoende effect gehad op de toereikendheid van de zorg. De meest genoemde verklaring op schoolniveau is evenals vorig jaar dat de maximale groepsgrootte is bereikt. Het gaat dit jaar echter om minder Pagina 21 van 31 samenwerkingsverbanden (36 procent) dan de voorgaande jaren ( meer dan 50 procent). Daarnaast hebben veel samenwerkingsverbanden een zorgteam ingesteld om plaatsingslijsten te voorkomen of te reduceren (68 procent). Tevens zijn kengetallen verzameld voor het sturen van ontwikkelingen (67 procent). Thuiszitters De coördinatoren hebben 21 thuiszitters doorgegeven op de peildatum in 2008. Daarvan staan twee leerlingen op een wachtlijst (onderzoekslijst). De overige leerlingen zitten bijvoorbeeld thuis omdat ouders niet mee willen werken. Ongeveer een derde van de thuiszitters zit één tot drie maanden thuis. Van eenzelfde deel van de thuiszitters is de duur van het thuiszitten onbekend. Vorige jaren was deze informatie van de meeste leerlingen wel bekend. 6.2 Beschouwing In deze paragraaf wordt ingegaan op betekenisvolle verschillen (6.2.1), het onderzoek van Ingrado naar thuiszitters (6.2.2) en de geringe ontwikkelingen in de omvang van de plaatsingslijsten (6.2.3). Verschillen Nadere analyse toont verschillen tussen de omvang van samenwerkingsverbanden in relatie tot de wachttijd op een PCL-besluit en plaatsingslijsten. Ook verschillen samenwerkingsverbanden met en zonder plaatsingslijsten in het nemen van enkele maatregelen. Deze (cor)relaties worden hierna toegelicht. Er zijn geen betekenisvolle regionale verschillen toe te schrijven aan specifieke provincies. Omvang De inspectie onderscheidt drie categorieën gerelateerd aan de omvang van samenwerkingsverbanden, te weten kleine (minder dan vijfduizend leerlingen), middelgrote (vijf- tot tienduizend leerlingen) en grote samenwerkingsverbanden (meer dan tienduizend leerlingen). Hoe groter het samenwerkingsverband, des te meer leerlingen langer dan acht weken wachten op een PCL-besluit. Besluiten worden vaak uitgesteld door de wachttijd op de completering van het dossier. Mogelijk neemt dit in kleinere samenwerkingsverbanden minder tijd in beslag omdat de communicatielijnen tussen de scholen korter zijn. Zo zal een onvolledig onderwijskundig rapport wellicht sneller in orde worden gemaakt en in het bezit van de PCL zijn. Hoe groter samenwerkingsverbanden, des te meer leerlingen op de plaatsingslijsten staan. Daarnaast blijken plaatsingslijsten het meest voor te komen bij middelgrote samenwerkingsverbanden. Een mogelijke verklaring is dat in kleine samenwerkingsverbanden minder leerlingen naar het sbo worden verwezen doordat preventieve ambulante begeleiding makkelijker realiseerbaar is. Grote samenwerkingsverbanden beschikken over meer capaciteit, waardoor zij beter in staat zijn fluctuaties op te vangen. Maatregelen Samenwerkingsverbanden met plaatsingslijsten vergroten vaker de groepen in het sbo dan samenwerkingsverbanden zonder plaatsingslijsten. Andere maatregelen verschillen niet tussen beide groepen samenwerkingsverbanden. Het gaat dan om onder andere het vermeerderen van het aantal toelatingsmomenten, het aanstellen Pagina 22 van 31 van nieuwe leraren en het verbeteren van huisvesting (zoals het uitbreiden van lokalen). Een kwart van de samenwerkingsverbanden met plaatsingslijsten geeft als oorzaak de ontoereikende zorg op de basisscholen. Opvallend is dat samenwerkingsverbanden zonder plaatsingslijsten vaker maatregelen nemen om de zorg op de basisscholen te verbeteren dan samenwerkingsverbanden met plaatsingslijsten. Mogelijk is hier sprake van een causaal verband tussen het sturen op verbetering van de zorg en het voorkomen van plaatsingslijsten. Dat zou betekenen dat basisscholen van samenwerkingsverbanden zonder plaatsingslijsten meer leerlingen op de basisscholen houden, doordat de zorg beter ontwikkeld is (dankzij maatregelen vanuit het samenwerkingsverband op dit gebied). Omdat minder leerlingen naar het speciaal basisonderwijs gaan, is de instroom beter te verwerken en ontstaan geen plaatsingslijsten. De genomen maatregelen bewerkstelligen echter nog onvoldoende effectieve aandacht voor de zorgleerlingen die in het basisonderwijs blijven (Inspectie van het Onderwijs, 2009a). Daarin is nog veel winst te behalen. Thuiszitters De inspectie participeert in een projectgroep met onder andere de vereniging van leerplichtambtenaren (Ingrado). Ingrado heeft in opdracht van het ministerie van OCW een onderzoek uitgevoerd naar het aantal leerplichtige thuiszitters in de periode 2007-2008 (Van Eekelen, 2008). Daarbij is ook de peildatum van midden januari 2008 gehanteerd als momentopname. Daaruit bleek dat veertien thuiszitters, uit de sbo-doelgroep, zijn doorgegeven door de gemeenten die particeerden in het onderzoek. Het onderzoek wordt voor de tweede keer uitgevoerd in 2009, waarbij de thuiszitters in het schooljaar 2008-2009 worden geïnventariseerd. Er wordt dan tevens gevraagd naar de brinnummers van de scholen waar de thuiszitters zijn ingeschreven. Daardoor kan de inspectie ook gegevens over thuiszitters betrekken bij haar risicogerichte onderzoek naar de kwaliteit van het onderwijs. De inspectie betrekt namelijk risico’s, waaronder signalen, bij de beoordeling van de onderwijskwaliteit. Thuiszitters kunnen een signaal zijn voor een tekortschietend continuüm van zorg. Weinig verandering De meest ideale situatie is dat leerlingen met een PCL-beschikking gelijk worden toegelaten tot het sbo. Dan bestaan er geen plaatsingslijsten. Sbo-scholen hebben echter de mogelijkheid om leerlingen een beperkte tijd te laten wachten, namelijk tot de eerst volgende wettelijke plaatsingsdatum. Uit de gegevens van de coördinatoren blijkt dat op de peildatum van dit onderzoek slechts enkele leerlingen langer wachten dan deze wettelijke termijn. Echter, het vermoeden bestaat dat in april/mei (aanzienlijk) meer leerlingen op ongeoorloofde plaatsingslijsten staan. Uit de bevindingen blijkt dat sinds 2004 op 1 oktober relatief weinig leerlingen op de plaatsingslijsten staan. Bovendien worden de betreffende leerlingen de laatste jaren veelal binnen de wettelijke termijn geplaatst. Dat wil zeggen dat leerlingen een PCLbeschikking ontvangen na de zomervakantie en uiterlijk de eerste dag na de kerstvakantie worden geplaatst in het sbo. Ook het aantal leerlingen dat tijdens het voorgaande schooljaar niet binnen de wettelijke termijn is geplaatst (tachtig leerlingen van 21 samenwerkingsverbanden) is minder dan eerdere jaren. Overigens dient te worden benadrukt dat het gegevens betreft die de coördinatoren hebben aangeleverd. Mogelijk gaat het in werkelijkheid om meer leerlingen. Pagina 23 van 31 Overwogen kan worden om wachtlijsten te betrekken bij het beleid Passend Onderwijs. Tevens is verdiepend onderzoek naar thuiszitters wenselijk. Het vermoeden bestaat dat er meer thuiszitters zijn binnen de doelgroep van de samenwerkingsverbanden dan is doorgegeven door de coördinatoren. Ook is er onvoldoende zicht op de redenen van het thuiszitten. Pagina 24 van 31 Literatuur Eekelen, J.A. H. van (2008). Verslag Thuiszittersonderzoek Ingrado 2007/2008 d.d. 1 oktober 2008. Arnhem: Ingrado. CFI (2009). Leerlingenaantallen in het primair onderwijs op 16 januari 2009, juni 2009. Zoetermeer: CFI. Inspectie van het Onderwijs (2004). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs. Peildatum 1 oktober 2003. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2005). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs. Peildatum 1 oktober 2004. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2006). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs. Peildatum 1 oktober 2005. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2007a). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs. Peildatum 1 oktober 2006. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2007b). De kwaliteit van het speciaal basisonderwijs in 2005 en 2006. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2008). Wachtlijsten in het speciaal basisonderwijs. Peildatum 1 oktober 2007. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2009a). De staat van het onderwijs. Onderwijsverslag 2007/2008. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Inspectie van het Onderwijs (2009b). De kwaliteit van het speciaal basisonderwijs. Onderzoek naar de kwaliteitsverbetering van zwakke en risicovolle scholen in de periode 2006-2008. Utrecht: Inspectie van het Onderwijs. Pagina 25 van 31 Bijlage I Redenen van samenwerkingsverbanden voor te laat plaatsen van leerlingen Nummer swv Aantal leerlingen Reden 3003 18 Fysieke onmogelijkheid tot plaatsen, besluit ouders te wachten. 4201 9 904 6 nieuwe schooljaar te plaatsen. 102 5 Gebrek aan ruimte in de sbo-voorziening. 206 5 een zorgvuldige intake vond de plaatsing iets later plaats. 208 5 Gebrek aan ruimte (gebouw) in de sbo-school. 605 4 Wens ouders in samenspraak met het basisonderwijs. In verband met de start van de nieuwe niveaugroepen hebben we de leerlingen op maandag 4 februari 2008 toegelaten. Op verzoek van school en ouders voorkeur was om de kinderen met ingang van het Het verstrekken van een PCL-beschikking vlak voor de kerstvakantie in verband met 1003 3 Volle klassen. 1903 3 Alle groepen in het sbo waren vol. In overleg met ouders en basisschool besloten dat het voor de leerlingen beter was na de zomervakantie over te stappen in verband met een rustige overgang naar nieuwe situatie. Wel aandacht voor gerichte ambulante begeleiding vanuit zorgcommissie preventieve ambulante begeleiding. In werkelijkheid dus geen sprake 1906 3 van plaatsingslijst. In overleg en op verzoek van ouders geplaatst in nieuwe schooljaar in plaats van 1 2502 3 3502 3 april of in mei 2008. Leerlingen in overleg met de basisschool geplaatst met ingang van het nieuwe schooljaar. Het samenwerkingsverband draait een pilot met zorginformatie in de basisscholen. Deze twee leerlingen hebben hierin meegedraaid en zijn uiteindelijk naar de sbo- 1010 2 school gegaan. Bij de start van de pilotdeelname hebben ze al een beschikking. 2001 2 Geen plaats meer op sbo-school. 210 2 gestart. 5102 2 Plaatsgebrek door overvolle groepen. 1801 1 Plaatsing met ingang van 4 februari 2008 omdat toen een nieuwe groep kon worden De sbo-school van voorkeur ouders had geen ruimte in een passende groep (1 april 2008). 2801 1 Er was geen plek. De klassen waren vol. 2902 1 Geen plaatsingsmogelijkheid. 3505 1 Huisvestingsproblematiek. 503 1 Op verzoek van ouders is plaatsing na de zomervakantie geschied. Pagina 26 van 31 Bijlage II Verklaringen voor plaatsingslijsten op samenwerkingsverbandniveau en schoolniveau De coördinatoren is gevraagd om de door de inspectie geformuleerde mogelijke verklaringen voor plaatsingslijsten op het niveau van het samenwerkingsverband, al dan niet te bevestigen. In de eerste kolom van onderstaande tabellen staan de verklaringen die zijn voorgelegd aan de coördinatoren. Alle 27 samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst hebben de vraag naar verklaringen beantwoord. Samenwerkingsverbandniveau De 27 samenwerkingsverbanden met een plaatsingslijst hebben verklaringen gegeven voor de in totaal 35 sbo-scholen. Per school is aangegeven welke verklaring al dan niet van toepassing is voor het ontstaan van de plaatsingslijst. Verklaringen op het niveau van het samenwerkingsverband voor plaatsingslijsten van 2000 t/m 2008 De plaatsingsproblematiek wordt (mede) 2005 2006 2007 2008 2003 2004 veroorzaakt …. (n=50) (n=19) (n=27) (n=20) (n=28) (n=11) % ‘Ja’ % ‘Ja’ % ‘Ja’ %‘Ja’ %‘Ja’ %‘Ja’ 18 1 8 0 0 4 doordat het samenwerkingsverband een maximum deelnamepercentage stelt door toestroom van leerlingen van binnen het samenwerkingsverband.. .. doordat de kwaliteit van de zorg op de basisscholen nog ontoereikend is .. doordat er een grote instroom jonge risicoleerlingen is .. door een plotselinge toename van het aantal leerlingen binnen het samenwerkingsverband 24 1 4 0 5 21 6 2 13 27 10 28 10 1 4 0 0 4 18 0 5 9 5 7 28 4 32 45 15 25 38 3 32 18 20 11 .. doordat ouders hun kinderen aanmelden bij een sbo-school met een plaatsingslijst terwijl andere sbo-scholen binnen het swv wel plaats hebben door toestroom van leerlingen buiten het samenwerkingsverband.. .. waarop het samenwerkingsverband geen greep heeft .. door inkomend ‘grensverkeer’ doordat er meer leerlingen de sbo-scholen ingaan dan er uitgaan omdat.. .. er te weinig terugstroom plaatsvindt naar de basisscholen .. de expertisecentra onvoldoende leerlingen kunnen opnemen 38 4 29 9 10 7 32 3 30 9 5 4 6 1 9 0 0 0 .. de toelatingseisen voor het voortgezet onderwijs (lwoo en voormalig svo) te hoog zijn, waardoor leerlingen langer op een sbo-school blijven Pagina 27 van 31 Schoolniveau Onderstaande tabel toont de verklaringen voor plaatsingslijsten op schoolniveau (sbo) van 2003 tot en met 2008. De plaatsingsproblematiek wordt (mede) veroorzaakt …. ..door huisvestingsproblemen (lokalentekort) 2003 2004 2005 2006 2007 2008 (n=50) (n=19) (n=27) (n=10) (n=20) (n=28) % ‘Ja’ % ‘Ja’ % ‘Ja’ % ‘Ja’ % ‘Ja’ % ‘Ja’ 24 3 30 20 10 14 13 1 11 30 15 14 51 4 61 50 50 36 21 n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. ..door een lerarentekort ..door te grote groepen (maximale groepsgrootte is bereikt) ..doordat de sbo-school leerlingen alleen aan het begin van het schooljaar toelaat Pagina 28 van 31 Bijlage III Maatregelen ter voorkoming of beperking van plaatsingslijsten Onderstaande tabel geeft een overzicht van de antwoorden op de vraag over de genomen maatregelen ter voorkoming of beperking van plaatsingslijsten. In de eerste kolom staan de mogelijke maatregelen beschreven om de plaatsingslijsten te voorkomen of te beperken. De coördinatoren is gevraagd om aan te geven welke maatregelen zijn getroffen. Zes van de 238 samenwerkingsverbanden geven aan dat er geen maatregelen zijn genomen. Maatregelen om plaatsingslijsten te voorkomen of te beperken (in percentages) % Ja Maatregelen Eerder dan Vorig % Nee vorig schooljaar schooljaar* Het samenwerkingsverband heeft.. .. een zorgteam ingesteld 6 61 32 .. de ambulante begeleiding uitgebreid 13 37 50 .. de PCL-criteria aangescherpt 6 16 78 13 55 33 5 16 79 5 10 85 8 13 79 13 11 75 10 4 86 10 37 53 14 22 63 72 7 .. kengetallen verzameld waardoor betere sturing mogelijk is De school voor het speciaal basisonderwijs heeft… haar kwaliteit vergroot waardoor: ..flexibele uitstroom mogelijk is naar het vo .. er meer terugstroom plaatsvindt naar het basisonderwijs de capaciteit van het sbo uitgebreid ..door betere huisvesting ..door het aanstellen van nieuwe leraren ..door groepen te vergroten …het aantal toelatingsmomenten structureel vermeerderd naar meer dan 3 momenten per schooljaar .. het aantal toelatingsmomenten incidenteel vermeerderd naar meer dan 3 momenten per schooljaar De basisscholen van het samenwerkingsverband hebben hun professionaliteit vergroot door ..verbetering van de zorg op basisscholen 21 Pagina 29 van 31 ..flexibeler om te gaan met 19 8 terugstroom naar basisscholen * Het betreft maatregelen die ook afgelopen schooljaar van kracht waren 73 Pagina 30 van 31 Colofon Inspectie van het Onderwijs Postbus 2730 | 3500 GS Utrecht www.onderwijsinspectie.nl 2009-37 | gratis ISBN: 978-90-8503-178-9 Postbus 51-nummer: 22BR2009G037 Exemplaren van deze publicatie zijn te downloaden van de website van de Inspectie van het Onderwijs (www.onderwijsinspectie.nl) of de website van Postbus 51 (www.postbus51.nl). © Inspectie van het Onderwijs | januari 2010 Pagina 31 van 31
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f335d79e-19d8-4481-a061-9cf106a76991
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2010–2011 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 568 Vragen van de leden Gesthuizen en Kooiman (beiden SP) aan de minister van Justitie over het steeds vaker opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers (ingezonden 20 september 2010). Antwoord van minister Leers (Immigratie en Asiel) (ontvangen 23 november 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 187. Vraag 1 Hoeveel alleenstaande minderjarige asielzoekers zitten er momenteel opgesloten en waarom gebeurt dit?1 Deelt u de mening dat dit in strijd is met het Kinderrechtenverdrag en opvattingen van de Raad van Europa en de Verenigde Naties? Zo nee, waarop baseert u uw mening? Antwoord 1 Op 1 september 2010 zaten er ongeveer 20 amv’s in vreemdelingenbewaring. Artikel 37 van het Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) bepaalt dat geen enkel kind onwettig of op grond van willekeur van zijn of haar vrijheid wordt beroofd. Verder vereist het Verdrag dat het inbewaringstellen van kinderen alleen als een ultimum remedium wordt toegepast voor een zo kort mogelijke duur. Bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid worden deze bepalingen van het IVRK in acht genomen. Waar mogelijk wordt in Nederland vrijheidsontneming van kinderen voorkomen en wordt gebruik gemaakt van alternatieve vormen van opvang of vrijheidsbeperking. Ten aanzien van amv’s wordt het instrument van vreemdelingenbewaring alléén toegepast indien een lichter middel niet toereikend is. Ik verwijs u naar de brief van de minister voor Jeugd en Gezin van 19 februari 2009 naar aanleiding van de behandeling door het VN-Kinderrechtencomité van Nederlandse rapportages (Tweede Kamer 2008–2009, 31 000, nr. 66). Voorzover u wat betreft de opvattingen van de Raad van Europa doelt op het rapport van de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa, naar aanleiding van diens bezoek aan Nederland van 21–25 september 2008, verwijs ik u naar de Kabinetsreactie terzake van 27 april 2009, alsmede het daarop volgende verslag van een schriftelijk overleg van 31 mei 2010 (Tweede Kamer 2008–2009, 31 700 V, nr. 95 en Tweede Kamer 2008–2009, 32 123 V, nr. 90). 1 ah-tk-20102011-568 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2010 NOS, 16 september 2010. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 1 Vraag 2 Worden de lichamelijke en psychische gezondheidsklachten van deze jongeren niet juist versterkt door het opsluiten in een gevangenis? Zo ja, waarom gebeurt dit dan toch? Zo nee, waarop baseert u uw mening? Antwoord 2 Nee. De amv’s die in vreemdelingenbewaring zijn gesteld, verblijven in de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) De Maasberg, die onderdeel uitmaakt van de Hunnerberg. JJI De Maasberg is speciaal voor deze doelgroep ingericht. Het personeel in De Maasberg is opgeleid om vanuit een pedagogische invalshoek met amv’s te werken. Er wordt onderwijs verzorgd en er is aandacht voor vrijetijdsbesteding. Ook is er aandacht voor psychische en lichamelijke gezondheidsklachten bij amv’s. Hiervoor is speciaal opgeleid personeel aanwezig. Vraag 4 Sluit u de jongeren op in de verwachting dat hier een afschrikwekkende werking van uit zal gaan? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Antwoord 4 Nee. Vreemdelingenbewaring wordt niet toegepast als middel om af te schrikken. Vrijheidsontneming wordt toegepast om te voorkomen dat vreemdelingen zich onttrekken aan het toezicht tijdens de voorbereiding van hun verwijdering uit Nederland. Vreemdelingenbewaring is een ultimum remedium en wordt alleen toegepast wanneer er geen lichtere middelen voorhanden zijn om hetzelfde doel te bereiken. Vraag 5, 6 en 7 Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn (verdeeld naar vrijwillig, gedwongen, Dublin-claim) vanuit bewaring in 2009 en 2010 aantoonbaar teruggekeerd naar hun land van herkomst? Hoeveel opgesloten minderjarige asielzoekers zijn na te zijn opgesloten weer in vrijheid gesteld en hoe is de nazorg geregeld voor deze alleenstaande minderjarige asielzoekers? Van hoeveel van deze jongeren is u niet bekend wat er na vrijlating met hen is gebeurd? Wat vindt u daarvan? Antwoord 5, 6 en 7 Op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet kunnen vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf hebben met het oog op uitzetting uit Nederland in vreemdelingenbewaring worden gesteld. De geldigheid van de vrijheidsontnemende maatregel wordt periodiek door een onafhankelijke rechter getoetst. De maatregel wordt opgeheven in geval van aantoonbaar vertrek, indien er niet langer zicht is op uitzetting, of omdat er op basis van nieuwe feiten en omstandigheden in relatie tot de toelating rechtmatig verblijf onstaat. In 2009 en 2010 zijn ongeveer 70 vreemdelingen vanuit vreemdelingenbewaring aantoonbaar uit Nederland vertrokken, waarvan ongeveer 10 vreemdelingen zelfstandig en ongeveer 60 vreemdelingen gedwongen. Ongeveer 50 van de gedwongen vertrekken zijn op grond van een effectuering van een Dublin-claim, de overige 10 amv’s zijn gedwongen naar het land van herkomst teruggekeerd. In ongeveer 80 gevallen is de vreemdelingbewaring op last van de rechter opgeheven omdat er niet langer zicht was op uitzetting. Het gaat hier in ongeveer 15 gevallen om vreemdelingen die 18 jaar of ouder waren ten tijde van de opheffing van de vreemdelingenbewaring. In het geval dat de vreemdelingenbewaring wordt opgeheven op het moment dat een vreemdeling nog geen 18 jaar is, wordt de voogd hiervan in kennis gesteld. Vraag 8 en 9 Wat is uw oordeel over de effectiviteit en de risico’s van het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers? Bent u bereid te stoppen met het opsluiten van alleenstaande minderjarige asielzoekers die niets hebben misdaan? Zo nee, waarom niet? Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 2 Antwoord 8 en 9 Met name bij een kwetsbare groep als amv’s acht ik het van belang om zo veel als mogelijk te volstaan met lichtere toezichtsinstrumenten dan bewaring. In verband met de herijking van het amv-beleid is toegezegd dat in combinatie met de implementatie van de beschermende maatregelen voor zogenaamde risico-amv’s wordt onderzocht of het karakter van JJI De Maasberg kan worden aangepast en de voorzieningen een meer open karakter kunnen krijgen, zodat slechts sprake is van vrijheidsbeperking in plaats van vrijheidsontneming (Kamerstukken II, 2009/10, 27 062, nr. 64 en 65). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomst zodra het onderzoek is afgerond. Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Spekman (PvdA), ingezonden 20 september (vraagnummer 2010Z13147). Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/47eeeb7e-aeeb-4e2e-99b0-138f93bf4772
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011–2012 26 956 Beleidsnota Rampenbestrijding Nr. 117 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VEILIGHEID EN JUSTITIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 23 februari 2012 Inleiding Hierbij bied ik u, zoals toegezegd in mijn beleidsreactie van 20 mei 20111 op de twee rapportages van de Inspectie Openbare Orde en Veiligheid over de Strabrechtse heide én natuurbranden in zijn algemeen, de voortgangsbrief aan op het dossier natuurbranden. De rapporten van de Inspectie OOV (Kamerstuk 26 956, nr. 103) maakten in mei 2011 duidelijk dat het risico op een natuurbrand in Nederland met aanzienlijke impact, relevant te noemen is. In mijn beleidsreactie van 20 mei 2011 heb ik uw Kamer aangegeven de uitkomsten van de rapporten van de Inspectie OOV als zorgelijk te ervaren en heb ik een aantal beleidsacties geformuleerd. Doel van deze beleidsacties is zorg te dragen voor een adequate aanpak van natuurbrandpreventie en natuurbrandbestrijding in Nederland. Voortgang beleidsreactie In 2011 heeft de door VenJ aangestelde landelijk kwartiermaker Natuurbranden een interbestuurlijk multidisciplinair samenwerkingsverband tot stand gebracht in de vorm van een landelijke kerngroep Natuurbranden. In deze kerngroep hebben vertegenwoordigers zitting van het ministerie van VenJ, het ministerie van EL&I, de provincies, het Nederlands Genootschap van Burgemeesters, Bosschap, ANWB, RECRON, Veiligheidsberaad, Politie, GHOR, NVBR en NIFV. Tevens worden Defensie en VNO-NCW betrokken. 1 TK 2010–2011, 26 956 nr. 104. kst-26956-117 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 De Landelijke kerngroep natuurbranden heeft op 10 november 2011 op een bestuurlijke werkconferentie het landelijk werkprogramma Natuurbranden 2012–2016 aangeboden. Alle betrokken partijen hebben zich op basis van het werkprogramma bereid verklaard actief bij te dragen aan de doelstelling om: «de risicos van onbeheersbare natuurbranden voor de belangrijkste risicogebieden in Nederland op een niveau te brengen én te Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 117 1 houden dat bestuurlijk aanvaardbaar wordt geacht vanuit het oogpunt van maatschappelijke veiligheid en de continuïteit van de vitale infrastructuur in Nederland«. Onder de uitvoering van het Werkprogramma Natuurbranden 2012–2016 liggen drie belangrijke pijlers: 1. natuurbrandpreventie; 2. multidisciplinaire crisisorganisatie en nafase Natuurbranden; 3. onderzoek en randvoorwaarden. In pijler 1 wordt via een gebiedsgerichte aanpak onder (proces)regie van de provincies met betrokken partners toegewerkt naar reductie van het risico op natuurbranden in de belangrijkste risicogebieden. De provincies hebben bij monde van de Kring van Commissarissen van de Koningin aangegeven op het terrein van natuurbrandpreventie als gebiedsregisseur te willen optreden. In deze procesrol zoekt de provincie primair inhoudelijke ondersteuning bij de veiligheidsregio’s. De huidige wet- en regelgeving op het gebied van ruimtelijke ordening, natuur en recreatie biedt onvoldoende houvast om tot een heldere verantwoordelijkheids-verdeling te komen op het terrein van natuurbrandpreventie en invulling te geven aan het begrip zorgplicht van een terreinbeheerder of recreatieondernemer. In overleg met de ministeries van I&M en van ELenI worden door het ministerie van VenJ de mogelijkheden onderzocht om gekoppeld aan het begrip zorgplicht, fysieke veiligheid als randvoorwaarde op te nemen in de nieuwe Omgevingswet en daarmee de aandacht voor omgevingsrisico’s als natuurbranden in een vroegtijdig stadium te borgen in planontwikkeling. Een ander belangrijk thema in deze pijler 1 is het belang van risico- en crisiscommunicatie. Van belang is immers niet alleen om via voorlichting aan bewustwording te werken onder relevante doelgroepen, maar ook concrete handelingsperspectieven te bieden in crisistijd. Daarom ondersteun ik een project dat de samenhang tussen risico- en crisiscommunicatieuitingen van de diverse betrokken partners verder moet versterken. Op dit moment wordt voor het risicogebied de Veluwe door de betrokken publieke en private partners aan deze risico- en crisiscommunicatie invulling gegeven. Deze aanpak geldt als voorbeeld en uitgangspunt voor een landelijk te hanteren lijn. In pijler 2 ligt de focus op de opvolging van de geformuleerde beleidsacties aan de Tweede Kamer in de brief van 20 mei 2011. In dat kader heeft de NVBR in 2011 een landelijke visie voor Natuurbranden ontwikkeld waarmee de basis is gelegd voor het werken aan een landelijke doctrine voor natuurbrandbestrijding. Het Veiligheidsberaad fungeert op mijn verzoek als bestuurlijk opdrachtgever en draagt zorg voor een adequate opvolging van de beleidsacties in deze pijler. De veiligheidsregio’s Gelderland Midden en Noord- en Oost Gelderland hebben het basisfundament voor een landelijk alerteringsmodel in ontwikkeling en het NIFV werkt verder aan de ontwikkeling van een natuurbrandverspreidingsmodel dat in ieder geval voor heidebranden de voorspelbaarheid en daarmee de mate van beheersbaarheid van de brand voor hulpverleners verder zal vergroten. In 2012 werkt het NIFV verder aan de validatie van het model, waarna het model vervolgens voor duin-, bos en veenbranden toepasbaar wordt gemaakt. Ook worden voor enkele belangrijke risicogebieden, zoals de Veluwe evacuatiestrategieën ontwikkeld. De al beschikbare kennis en expertise Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 117 2 vanuit alle partners wordt gebruikt om deze strategieën te helpen ontwikkelen. Het LOCC is vanuit de nationale planvorming voor crisisbeheersing inmiddels betrokken bij het opzetten van de capaciteitenanalyse natuurbranden. Deze analyse zal volgens planning dit jaar gereed zijn. In pijler 3 ligt de focus op het formuleren van een strategische onderzoeksagenda, het ontwikkelen van een basiscursus natuurbranden en het continueren van al lopend onderzoek. Ook het bundelen en ontsluiten van al opgedane kennis en ervaring via het landelijk informatieknooppunt natuurbranden is een aandachtspunt. Verder wordt door NIFV, NVBR en Bosschap een basiscursus Natuurbranden ontwikkeld om kennisoverdracht en kennisontwikkeling te stimuleren tussen brandweer en terreinbeherende organisaties. Ook is een kennispublicatie «Natuurbranden ontwikkeld: De 15 meest gestelde vragen»; een publicatie om de bewustwording en kennis over het onderwerp onder alle betrokkenen verder te vergroten. De vanuit het ministerie van VenJ in 2011 aangestelde landelijk kwartiermaker Natuurbranden, zal zijn werkzaamheden in 2012 als landelijk programmamanager Natuurbranden continueren en actief ondersteuning bieden aan de opvolging van de beleidsacties. Landelijke oefening Natuurbranden Groot belang hecht ik aan de aandacht voor gezamenlijk oefenen van een scenario als natuurbranden. In dat kader wordt in samenwerking met de veiligheidsregio Noord- en Oost Gelderland in oktober van dit jaar een landelijke oefening natuurbranden georganiseerd. Stimuleren van samenwerking Met het formeren van de landelijke kerngroep Natuurbranden en het opstellen van het Werkprogramma Natuurbranden 2012–2016 is in 2011 een stevig fundament gelegd voor een integrale aanpak voor natuurbrandpreventie en natuurbrandbestrijding. Alle betrokken partners zijn nu aangehaakt en bereid om gezamenlijk in dit onderwerp te investeren. Vanuit mijn verantwoordelijkheid als coördinerend minister voor Veiligheid stimuleer ik deze interbestuurlijke en publieke en private samenwerking op het terrein van natuurbranden, ook in financiële zin. Tot slot wil ik aangeven dat ik bijzonder tevreden ben over de stappen voorwaarts die op dit dossier tot nu toe zijn geboekt. Daarvoor ben ik alle betrokken publieke en private partners erkentelijk. Het realiseren van de door de landelijke kerngroep Natuurbranden geformuleerde doelstelling en daaraan gekoppelde acties is echter wel een proces van de lange adem. Dit vraagt om blijvende betrokkenheid en daadkracht. Op basis van de geboekte resultaten én de uitkomsten van de bestuurlijke conferentie Natuurbranden op 10 november 2011 heb ik er vertrouwen in dat alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid blijven nemen op dit dossier. De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, F. Teeven Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 26 956, nr. 117 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/714aeece-b87b-4ae6-8e69-3f295430b958
SPREKERSLIJST Dinsdag 17 april 2012 Wet bankenbelasting (33121) (eerste termijn kamer) Naam: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. P.H. Omtzigt F. Bashir H. Neppérus C.J. Schouten R.A. van Vliet W. Koolmees B.A.M. Braakhuis V.A. Groot Fractie: Spreektijd: CDA SP VVD ChristenUnie PVV D66 GroenLinks PvdA 12 10 8 10 7 10 10 10 __________________________________________________________________________________________ VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie PvdA = Partij van de Arbeid PVV = Partij voor de Vrijheid CDA = Christen Democratisch Appèl SP = Socialistische Partij D66 = Democraten 66 GroenLinks ChristenUnie SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij PvdD = Partij voor de Dieren Brinkman
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8ab1bb24-94e2-489a-9893-fe084c2ff174
Bijlage 1 bij brief VTH 08697/2018 Interprovinciaal Overleg Achtergrond en aanleiding: overheid draait op voor saneringskosten bij faillissement? Ais bij een bedrijfsfaillissement afvalstoffen en/of verontreinigingen achterblijven, kan het zijn dat de overheid voor de kosten moet opdraaien. Dit kan gaan om bedragen van enkele duizenden euro's tot tientailen miijoenen. In de bestaande regeigeving is vastgelegd dat voor bepaalde categorieën van bedrijven/activiteiten een financiële zekerheidsstelling kan worden geëist in de omgevingsvergunning ('kan-bepaiing'). Voor sommige categorieën van activiteiten, zoals de ondergrondse opslag van vloeibare brandstoffen en vuurwerk, geldt zelfs een wettelijke verplichting tot financiële zekerheidstelling ('moetbepaling'). Dit is overgezet naar het Omgevingsbesluit in respectievelijk de artikelen 8.5 ('kan-bepaling') en 8.6 ('moet-bepaling'). Voor majeure risicobedrijven wordt de bevoegdheid voor het stellen van een financiële zekerheid in het Omgevingsbesluit (art. 8.5) opgenomen. In moties van de Kamerleden Von Martels en Van Eijs^ en Ziengs^ is aan de Regering gevraagd om nader te specificeren in welke gevallen (situaties of omstandigheden) de risico's het grootst zijn dat hoge saneringskosten voor rekening van de overheid komen en daarvoor passende voorzieningen te treffen. Met andere woorden: is een verdere verbreding van de financiële zekerheidstelling nodig? Om daar zicht op te krijgen heeft IPO aan lenW toegezegd een quickscan uit te voeren bij de provincies. De VNG en de UvW hebben daarbij aangegeven aan te haken en de eigen inzichten in te brengen. Aihoewel de moties een min of meer open vraag bevatten ('waar zijn de risico's en saneringskosten het grootst"), is in de quickscan de focus gelegd op afvalbedrijven. Dit tegen de achtergrond van een eerdere quickscan door de provincies waarover de staatsecretaris van Infrastructuur en Milieu op 8 maart 2017 per brief is geïnformeerd door het IPO en het OM^ en tegen de achtergrond van de actualiteit van branden in afvalbedrijven. De quickscan beoogt het geven van een algemeen, een voor provincies zoveel mogelijk gekwantificeerd beeld van kosten en potentiële (financiële) risico's voor de samenleving. Waar (nog) geen kwantificering mogelijk is, is een kwalitatief beeld geschetst, dit ook mede op basis van de input van VNG en UvW. De quickscan is uitgevoerd aan de hand van een vragenlijst die is uitgezet onder alle provincies en een deel van de gemeenten en waterschappen, informatie uit eerdere inventarisaties en informatie uit openbare bronnen en publicaties. Het voorliggende memo geeft antwoord op de volgende vragen: 1. 2. 3. 4. 5. Wat is de aard en omvang van de groep bedrijven waar het hierom gaat? Wat is het aantal faillissementen en branden in de sector? Wat zijn de feitelijke kosten die decentrale overheden sinds 2015 hebben gemaakt? Wat de financiële risico's die decentrale overheden lopen? Wat zien decentrale overheden als de belangrijkste (financiële) risicofactoren? Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018 28 089 nr, 78 ^ Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018 28 089 nr. 68 ^ Brief van IPO en OM aan de staatsecretaris van I&M van 8 maart 2017, kenmerk VTH 07978/2017 > 1. Wat is de aard en de omvang van de groep bedrijven waar het hierom gaat? De quickscan heeft zich gericht op bedrijven /activiteiten die vallen onder de noemer 'inzameling en behandeling van afvalstoffen' (branchecode 38) en 'sanering en overig afvalbeheer' (branchecode 39). Hieronder vallen: • Afvalinzamelaars en -transporteurs • Opslag • Sloop • Behandeling van afvalstoffen (zoals voorbereiding voor recycling en mestverwerking/covergisting) • Sanering • Overige afvalbeheer De quickscan biedt geen inzage in het totaal aantal bedrijven in de afvalbranche. Er is alleen geïnventariseerd bij hoeveel afvalbedrijven de provincies bevoegd gezag zijn, namelijk ruim 700. Dit zijn qua aard en omvang ook de grootste en vanuit het omgevingsrecht gezien, meest risicovolle bedrijven. 2. Wat is het aantal faillissementen en branden in de sector? Milieukosten kunnen voor rekening van de overheid komen als bedrijven hier zelf geen voorziening voor hebben. In de vorm van een verzekering of reserves. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij faillissement. Door brand, marktfalen of overige oorzaak. In de quickscan is gekeken of er een trend te zien in faillissementen en branden. Een koppeling tussen beiden (aantal faillissementen door branden) is op basis van de quickscan niet te maken. In onderstaande tabel zijn de cijfers voor de periode 2015 tot en met 2018 weergegeven. Tabel 1: Een eerste scan van faillissementen en branden bij afvalbedrijven Aantal geregistreerde Totaal aantal faillissementen branden bij provinciale branchecodes 38 en 395 inrichtingen'*_______ 2018 tm okt (tot.2018?) 2017 2016 2015 TOTAAL 68 (totaal 70-80?) 68 48 11 Ca. 190^ (> 200?) 27 16 13 3 59 Waarvan branchecode 38 (inzameling en behandeling) Waarvan branchecode 39 (sanering en overig afvalbeheer) 16 8 5 1 30 11 8 8 2 29 Uit de inventarisatie blijkt dat: • Het aantal branden bij afvalbedrijven waar provincies bevoegd zijn, stijgt sinds 2015^. • Het aantal faillissementen in de branche als geheel (dus ongeacht bevoegd gezag) toeneemt. Hierbij worden de volgende aantekeningen gemaakt: • Het was binnen het bestek van de quickscan niet mogelijk om een relatie te leggen tussen branden en faillissementen. • Er is geen nadere analyse gemaakt van de aard van de afvalbedrijven, hoeveelheden en aard afval die in het geding zijn of een eventuele relatie tussen toename in opslag afval en branden. • Er is geen hierin nog geen onderscheid gemaakt tussen grote en kleine branden of meerdere branden binnen een bedrijf. • Er zijn uit de inventarisatie ook diverse voorbeelden genoemd van afvalbranden en/of faillissementen waar gemeenten bevoegd zijn®. * Bron: inventarisatie ILT, oktober 2017 * Bron: httDS.7/www.failiissementen.com/insoiventies/nederlandse-insolventies ; tot en met november 2018. * Op basis van een globale inventarisaties bij provincies komt het aantal branden hoger uit. Een exacte registratie van grote en kleinere branden en branden bij bedrijven waar provincie dan wel gemeente bevoegd Is, ontbreekt. Niet zozeer de exacte getallen, maar de trend is hier het belangrijkste. ^ Zie bijvoorbeeld: httos://www.bd.nl/brabant/brabantse-afvalberaen-steeds-vaker-in-de-fik~a0ellad6/ 3. Wat zijn de feitelijke kosten die decentrale overheden hebben gemaakt sinds 2015? In de quickscan is ook geïnventariseerd welke opruim- en saneringskosten decentrale overheden hebben gemaakt sinds 2015. Ook hier is er voor wat betreft gemeenten en waterschappen op dit moment alleen een exemplarisch en kwalitatief beeld te schetsen. Voor provincies kan een meer systematische indicatie worden gegeven. Daarbij als aantekening dat kosten vaak over meerdere jaren zijn verdeeld en pas worden gemaakt (ruim) nadat faillissement is uitgesproken. Samengevat komt uit de quickscan het volgende voorlopige beeld: Tabel 2: Indicatie aantal afvalbedrijven waar provincies kosten maken en hoogte kosten 2015 2016 2017 2018 Aantal bedrijven waar provincies kosten maken Indicatie kosten 2019 Totaal 2 2 7 6 6 24^ C 1,3 mln € 0,6 mln € 13,0 mln € 0,2 mln € 9,0 mln C 24,1 mln Over de periode 2015-2019 maken/verwachten de provincies een totale kosten van minimaal € 24 mln bij ruim 20 bedrijven (zie voetnoot). Hierbij moeten de volgende aantekeningen worden gemaakt: • De jaarlijkse bedragen fluctueren. Mede doordat kosten vaak pas later worden gemaakt of duidelijk worden. Het jaarlijks aantal gevallen is beperkt, maar de kosten per geval kunnen zeer hoog zijn 10 11 12 13 ■ Een eerste scan bij gemeenten levert geen systematisch beeld op. Veel gemeenten lijken tot nu toe gevrijwaard. Mogelijk speelt een rol dat bij de grotere afvalbedrijven, met grote financiële risico's, de provincies bevoegd zijn. In de scan zijn wel voorbeelden genoemd van gemeenten die de afgelopen jaren zijn geconfronteerd met hoge kosten (gemeente in Brabant € 500.000, gemeente in Utrecht € 1,5 mln, gemeente in Gelderland ruim € 300.000). Het is nog niet duidelijk wat de recente incidenten - zoals de brand in Dongen - voor mogelijke financiële gevolgen hebben^'*. • De waterschappen hebben in de regel geen directe opruimkosten. Er kunnen daarentegen wel kosten zijn door het stilleggen of het aantasten van de werking van de zuivering door verontreinigd bluswater. Daarnaast zien waterschappen een toenemend aantal incidenten met mestverwerkingsinstallaties. Een eenduidige overzicht van de kosten is er niet. • Deze genoemde kosten zijn exciusief: o De kosten die provincies, omgevingsdiensten, OM en politie bij deze bedrijven maken voor intensivering van toezicht en handhaving, opsporing en juridische procedures. De kosten voor het laatste kunnen oplopen omdat bedrijven tot de laatste stap in beroep gaan. o De kosten voor bijvoorbeeld langdurige grondwatersanering of indirecte kosten zoals verminderde werking van een waterzuivering, o Overige milieu- en gezondheidsschade die niet kan worden verhaald op de veroorzaker. • Het is niet onderzocht of wat de mogelijke kosten voor de samenleving zijn die voortvloeien uit bestaande bodemverontreinigingen die in beeld komen bij afloop van erfpachtduur of bedrijfsbeëindiging. 8 www.limburQer.nl/cnt/dmf20181010 00077139/erfenis-baQ-ook-OD-bord-stein ® Het gaat totaal om circa 20 bedrijven. Voor aantal bedrijven zijn/worden meerdere jaren op rij kosten gemaakt Zie bijvoorbeeld: www.llimburo.nl/Qetreuzel-met-wetaevina-aanDak-malafide-afvalverwerkers ^* www.llimburQ.nl/Drovincie-twee-milioen-euro-kwiit-door-faiilissement www.ed.nl/helmond/afvalcowbov-bruekers-failliet-stroD-voor-helmond-en-Drovincie~aa6bc558/ www.ll.nl/twaalfduizend-ton-Qif-OD-terrein-edelchemie-52211 Het afvoeren van de infill (zand/rubber waarmee de kunstmatten worden ingestrooid) kost indicatief waarschijnlijk € 200.000-250.000. Wat betreft de afvoer van de overige afvalstromen is op het moment van de quickscan nog niet bekend of er bedrijven zijn die deze kunnen en mogen opslaan en verwerken. / 4. Wat zijn de financiële risico's die decentrale overheden denken te lopen? In de quickscan is ook gekeken naar de financiële risico's die decentrale overheden, meer specifiek provincies, potentieel lopen. Daarbij is uitgegaan van de systematiek die de provincie Groningen gebruikt om periodiek te monitoren wat negatieve restwaarde is van bij bedrijven aanwezig afval en hoe groot risico wordt ingeschat dat provincie door faillissement, brand of andere oorzaak voor kosten kan komen te staan. Door te vertalen naar een te treffen voorziening in het weerstandsvermogen^^. De provincie Groningen komt daarbij tot een negatieve restwaarde (medio 2018) van opgeslagen afvalstoffen van ruim € 27 mln. De provincie Groningen houdt op basis daarvan rekening met een aan te leggen weerstandsvermogen van circa € 5 mln. Geëxtrapoleerd naar het totaal aantal afvalbedrijven waar de provincies bevoegd zijn (circa 700), komt de totale negatieve restwaarde van opgeslagen afval bij deze bedrijven uit op circa € 260 mln. 5. Wat zien decentrale overheden als belangrijkste (financiële) risicofactoren? Het aantal gevallen waarin de overheid opruim- en saneringskosten moet betalen is (gelukkig) beperkt tot enkele gevallen per jaar. Als er kosten zijn, kunnen deze echter wel behoorlijk oplopen. Uit de quickscan komt een aantal zaken naar voren waar decentrale overheden zicht nadrukkeiijk zorgen over maken als het gaat om de kosten en de financiële risico's bij afvaibedrijven. Financiële risico's voortvloeiend functioneren afvalmarkt • Verdienmodel afvalbranche: de baten gaan meestal uit voor de kosten. Dit zien decentrale overheden als een verkeerde prikkel. Temeer waar toegang is tot subsidieregelingen zoals co-vergisting. • Een nieuw risico is mogelijk de Green-deai voor AEC-bodem-assen. Die mogen na 2020 niet meer onbewerkt als IBC bouwstof worden toegepast^® terwijl en nog grote hoeveelheden zijn opgeslagen • bij op- en overslagbedrijven voor afval Deze opgeslagen hoeveelheden zullen daarom vanaf 2020 een (nog) grotere negatieve waarde krijgen. De opgeslagen hoeveelheden afval groeien. Afval wordt ingenomen zonder dat dit direct (verantwoord) kan worden verwerkt of waarvoor geen afzetmarkt is. Dat geldt bijvoorbeeld voor schroot dat is verontreinigd met Chroom-6^^. • Recentelijk is daar de problematiek met sorteer-residu (zoals kunstgras en bodem-as/bodemslakken AVI's)^® en co-vergisters bij gekomen^®. • Waterschappen zien ook een toenemend risico bij mestvergistingsinstallaties. Het aantal en omvang van de installaties neemt toe, evenals het aantal incidenten (met een negatieve impact op de waterkwaliteit) 20 21 22 23 Naleefgedrag en handhaving • De branche roept (herhaaldelijk) op tot verbetering van de veiligheidscultuur, maar dat heeft de afgelopen jaren vooralsnog niet geleid tot een vermindering van incidenten of verbetering van het naleefgedrag 24 25 Zie brief van 21 maart 2018 aan Provinciaie Staten van Groningen (2018-016.450/12/A. 15) inzake onderzoek naar afvaibedrijven. www.afvaicircuiair.ni/onderweroen/afvaireQelQevinQ/afvai-storten/dowioads-storten/Qreen-deai-avi/ Zie bijvoorbeeld: httDs://www.cobouw.nl/bouwbreed/nieuws/2018/09/QiftiQe-chroom6-ook-aanQetroffen-OD-stationsvastQoed-en-bruQQen-101264398 ** Zie bijvoorbeeid: httDs://fd.ni/oDinie/1266582/Derverse-DriisDrikkei-ieidt-tot-onnodiQe-vuiistort www.fd.ni/ondernemen/1164960/enerQie-uit-mest-is-mooi-idee-maar-in-Draktiik-zeer-moeiii1k-rendabei-te-kriiQen# Zie bijvoorbeeid: www.ed.nl/laarbeek/mestverwerker-heimond-laat-waterzuiverino-crashen~a335456e/ www.Qelderlander.nl/aalten/waterschaD-Qelekte-mest-in-aalten-i5-vervelend-maar-niet-Qevaarli1k~ab0e5c86/ www.bndestem.nl/overiQ/tienduizenden-liters-koemest-OD-straat-mestsilo-scheurt-ooen-in-baarle-nassau~a8a6e240/ www.omroeDfievoland.nl/nieuws/132610/noordoostDolder-kuinderweQ-afaesloten-door-Qescheurde-mestsilo Bron: httos://www.brandveiliQ.com/nleuws/vereniQinQ-afvalbedri1ven-brandoreventie-50448 Bron: www.insDectieszw.nl/Dublicaties/raDDorten/2016/06/15/Qezond-en-veilia-werken-in-afvalinzamelinQ-behandelinQ-enrecvclino V' • • • • Ook verzekeraars maken zich daarover zorgen. Het verbond van verzekeraars geeft aan dat over de periode 2013-2015 totaal circa € 175 mln is uitgekeerd naar aanleiding van branden bij 13 afvalbedrijven. 'Kleine schades', dat wil zeggen schades tot € 1 mln zijn daarbij niet meegerekend^®. Verzekeringsbedrijven geven aan selectiever te worden in het verzekeren van afvalbedrijven. Een aantal verzekeraars accepteert ook geen afvalbedrijven meer of verhogen de premies sterk. Dit is onder meer terug te voeren op de kapitaalseisen die vanuit de Europese richtlijn Solvency II gelden voor verzekeraar. Op zijn minst een deel van de afvalbedrijven is daarmee niet meer verzekerbaar, afvalbranden^^ Bij een deel van de sector stelt het OM vast dat sprake is van malafide praktijken. Zo is er in 2018 een bestuurlijk signaal dat is afgegeven voor covergisters en wordt in het dreigingsbeeld milieucriminaliteit 2017 asbestverwijdering/verwerking, verwerking reststromen, de bodemketen en mestverwerking expliciet genoemd^® De handhaving in delen van de branche is complex omdat spelers in de keten en meerdere handhavingsinstanties een rol spelen en/of de afvalverwerking binnen een complexe juridische structuur van samenhangende bedrijven is georganiseerd 31 32 Het strikt handhaven van afvalbedrijven levert soms bestuurlijke dilemma's op: o Bedrijven procederen lang door, waardoor hoge kosten voor het bevoegd gezag, o Als handhaving leidt tot faillissement, wordt het bevoegd gezag mogelijk geconfronteerd met opruim- en saneringskosten. o In sommige praktijkgevallen op zijn minst de schijn dat een brand bij een bedrijf waar het bevoegd gezag dreigt met sluiting, niet geheel toevallig is 33 34 o Een risico-paradox is dat bedrijven die strikt worden gehandhaafd extra kosten maken en om die reden meer afval (moeten) innemen, wat op zichzelf nieuwe risico's met zich meebrengt. Bron: httDs://www.tubantia.nl/henaelo/verzekeraars-maken-zich-zorQen-over-brandveillQheid-bi1-afvalbedriiven~a56f7d6b/ www.fd.nI/economie-Dolitiek/1263878/verzekeraars-zetten-risicovolle-beroeDen-massaal-buiten-de-deur# www.stichtinQsalvaQe.nl/wD-content/uDloads/2017/12/StichtinQ-SalvaQe-uit-de-brand-december-2017.odf Bron: www.Dolitie.nl/binaries/content/assets/Dolitie/alQemeen/nationaal-dreiQinQsbeeld-2017/dreiQinQsbeeldmilieucriminaliteit-2016.Ddf Zie bijvoorbeeld: https://www.om.nl/onderwerDen/ondermiinende/verhalen-l/zakken-vullen-ten/ Bron: www.infomil.nl/onderwerDen/landbouw/mest/nieuws/nieuwsberichten-mest/evaluatie-co/ Zie bijvoorbeeld: www.ad.nl/amersfoort/Qeen-toeval-al-die-incidenten-bii-afvalverwerker-vink~a318a9cf/ www.bd.nl/donQen/donQen-dreiQt-met-sluitinQ-tuf-recvclinQ-als-bedriif-eind-2018-niet-voldoet-aan-alle-reQels~a99380d3/ www.omroepbrabant.nl/nieuws/2863798/Zeer-arote-brand-bii-TUF-RecvclinQ-in-DonQen-NL-Alert-verstuurd-VIDEO
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eef3fb6a-bd34-4038-af26-008fc4ad3e23
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015–2016 32 317 JBZ-Raad Nr. 343 MOTIE VAN DE LEDEN VAN DER STAAIJ EN OSKAM Voorgesteld 7 oktober 2015 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat controle van de buitengrenzen van het Schengengebied van groot belang is om migratiestromen te kunnen beheersen en dat deze controle een gezamenlijke zorg is van Europese lidstaten; verzoekt de regering, tijdens de Europese Raad nadrukkelijker aandacht te vragen voor gezamenlijke inzet om de grenzen van het Schengengebied op het vasteland te controleren en actiever ondersteuning van en afstemming met lidstaten als Hongarije te bepleiten, en gaat over tot de orde van de dag. Van der Staaij Oskam kst-32317-343 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 32 317, nr. 343
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9273d57c-45d4-4976-8042-0e2a27b7e221
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 35 300 Nota over de toestand van ’s Rijks Financiën Nr. 3 ADVIES AFDELING ADVISERING RAAD VAN STATE EN NADER RAPPORT Hieronder zijn opgenomen het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State d.d. 10 september 2019 en het nader rapport d.d. 16 september 2019, aangeboden aan de Koning door de Minister van Financiën. Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State is cursief afgedrukt. Bij Kabinetsmissive van 2 september 2019, no. 2019001697, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Financiën, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerp-Miljoenennota 2020, met memorie van toelichting. Blijkens de mededeling van de directeur van Uw Kabinet van 2 september 2019, no. 2019001697, machtigde Uwe Majesteit de Raad van State zijn advies betreffende bovengenoemde ontwerp-Miljoenennota 2020 te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 10 september 2019, No. W06.19.0195/III, bied ik u hierbij aan. Het kabinet dankt de Raad van State voor het Raadadvies over de begroting voor 2020. De adviezen van de afdeling advisering (verder: de Afdeling) worden hieronder nader besproken en van een kabinetsreactie voorzien. 1. Inleiding De Miljoenennota voor 2020 (MJN) ziet op het laatste volledige regeringsjaar van het kabinet Rutte III. Het macro-economisch beeld is gematigd positief, maar de neerwaartse risico’s zijn evident. Buitenlandse risico’s zijn de tegenvallende economische ontwikkeling in Duitsland, het restrictieve Amerikaanse handelsbeleid en de voortdurende onzekerheid over de Brexit. Deze drukken de economische groei naar een gematigder groeitempo in 2019 (1,8%) en 2020 (1,5%).1 De werkloosheid neemt iets toe (van 3,4% naar 3,5%), maar blijft laag en het mediane besteedbare inkomen stijgt licht in 2019 (1,2%) en 2020 (2,1). Het overschot op de begroting neemt in 2020 af (0,2%) ten opzichte van 2019 (1,3%) en 2018 1 kst-35300-3 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2019 Macro Economische Verkenning 2020 (MEV). Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 1 (1,5%). De overheidsschuld daalt verder. Naast de genoemde risico’s vanuit het buitenland zijn er volgens het CPB nog diverse binnenlandse risico’s. Dit betreft de woningmarkt, investeringen in de infrastructuur, de pensioensector en de arbeidsmarkt.2 In het kader van haar taak bij het onafhankelijk begrotingstoezicht rapporteert de Afdeling advisering van de Raad van State afzonderlijk over de Nederlandse overheidsfinanciën. In het kader van de nieuwe taak voor de Raad van State bij het klimaattoezicht wordt in november ook afzonderlijk gerapporteerd over het Nederlandse klimaat- en energiebeleid. Tegen deze achtergrond zal in dit advies vooral worden ingegaan op de meer algemene, beleidsmatige elementen van de MJN en meer specifiek op de aspecten die verband houden met het begrip brede welvaart.3 1. Inleiding en advies De Afdeling gaat in haar advies in op het regeringsbeleid zoals dat in de Miljoenennota wordt verwoord. Separaat rapporteert de Raad van State vanuit haar taak bij het onafhankelijk begrotingstoezicht over de Nederlandse overheidsfinanciën, en in november vanuit haar nieuwe taak over het Nederlandse klimaat- en energiebeleid. De Afdeling gaat in haar advies vooral in op de meer algemene beleidsmatige elementen van de Miljoenennota en brede welvaart. Daarbij stelt de Afdeling dat het begrip «brede welvaart» een beter perspectief biedt om (de effectiviteit van) overheidshandelen te bespreken dan enkel de groei van het nationaal inkomen of koopkrachtplaatjes. Daarbij moet de relatie met het verdienvermogen van Nederland niet uit het oog worden verloren. In dit licht steunt de Afdeling het voornemen tot onderzoek naar de mogelijkheden om investeringen ten behoeve van het verdienvermogen op de (middel)lange termijn te bevorderen. Het kabinet onderschrijft het belang van publieke investeringen, zowel in het kader van de brede welvaart als specifiek voor het toekomstige verdienvermogen. Daarom heeft het kabinet in de Miljoenennota aangekondigd om te onderzoeken hoe een investeringsfonds kan worden opgericht om het verdienvermogen te versterken. Ook heeft het kabinet met het Regeerakkoord aanvullend geld beschikbaar gesteld voor investeringen die kunnen bijdragen aan het verdienvermogen. Het kabinet heeft structureel ongeveer 1 miljard vrijgemaakt voor onderwijs, incidenteel in totaal 2 miljard voor de ontwikkeling van mobiliteitsinfrastructuur en structureel 100 miljoen per jaar voor het Infrastructuurfonds. Het kabinet draagt ook bij aan innovatie door middel van het stimuleren van een sterke kennisbasis bij universiteiten, onderzoeksinstituten en bedrijven; het Regeerakkoord bevat structureel 400 miljoen euro hiervoor. Tegelijkertijd vraagt de beschikbaarheid van voldoende overheidsmiddelen ook om gezonde overheidsfinanciën. Om te zorgen dat er ook in de toekomst voldoende middelen beschikbaar zijn voor maatschappelijke transities en investeringen, is het zaak om de gezondheid van de overheidsfinanciën in de gaten te houden, te meer omdat demografische ontwikkelingen zullen leiden tot een toegenomen vraag naar zorg en pensioen (AOW). 2 3 CPB MEV 2020, paragraaf1.1. In vervolg op verzoeken van de Tweede Kamer en het advies van de Afdeling bij de MJN 2019, gaat de MJN in op de ontwikkeling van brede welvaart in Nederland. Brede welvaart omvat de kwaliteit van leven en de mate waarin deze ten koste gaat van die van latere generaties. Daarbij wordt niet alleen aandacht besteed aan de subjectieve beleving van het leven («geluk») zelf, maar wordt ook gekeken of, en in welke mate, de voorwaarden die bijdragen aan «geluk» of «tevredenheid», worden behaald. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 2 De Afdeling constateert ook dat de Miljoenennota belangrijke gebieden identificeert waar ingrijpende veranderingen nodig zullen zijn, en ondersteunt daarom de inzet van de regering voor onder andere de operatie Inzicht in Kwaliteit, de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen en het instellen van een 16eStudiegroep Begrotingsruimte. Met betrekking tot de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen adviseert de Afdeling om bij elk van de rapporten uitdrukkelijk stil te staan bij uitvoerings- en transitievragen die daaruit voortvloeien, in relatie tot de randvoorwaarden voor succesvolle transities (zie paragraaf 2 in deze brief). Het kabinet deelt, zoals in de Miljoenennota verwoord, de constatering van de Afdeling dat de (toekomstige) brede welvaart in Nederland uitdagingen kent, en dat dit ook geldt voor het toekomstige verdienvermogen van Nederland. Het kabinet neemt daarom met deze begroting voor 2020 actie op verschillende terreinen. De Miljoenennota leidt tot extra investeringen in verschillende publieke voorzieningen, en het kabinet neemt extra maatregelen om de lasten van huishoudens te verlichten. Tegelijk deelt het kabinet deelt de analyse van de Afdeling dat er in de toekomst verdere veranderingen nodig zullen zijn om collectieve arrangementen en de economische structuur toekomstbestendig te houden. Bovengenoemde trajecten, zoals de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, zijn er dan ook op gericht om deze uitdagingen beter in beeld te brengen, en beleidsopties te identificeren die kunnen bijdragen aan de toekomstige brede welvaart. Het kabinet erkent het belang van uitvoerings- en transitievragen in het kader van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen. De onafhankelijke werkgroepen zijn gestart en hebben als opdracht om verschillende beleids- en uitvoeringsopties in beeld te brengen. Daarbij is van belang dat de relevante effecten in beeld worden gebracht en dat de varianten juridisch en praktisch uitvoerbaar zijn. Daarnaast is aandacht voor het burgerperspectief via het dwarsdoorsnijdende thema «maatschappelijke samenhang». Ook vindt de Afdeling de in de Miljoenennota voorgestelde lastenverlichting voor huishoudens begrijpelijk, maar plaatst vraagtekens bij de gekozen invulling ervan; zij vraagt meer aandacht voor de marginale druk. Het kabinet is samen met de Afdeling van mening dat de marginale druk aandacht verdient. Om die reden heeft het kabinet diverse maatregelen genomen die de marginale druk verlagen. Werken en meer werken moet namelijk financieel lonend zijn. De marginale druk staat echter niet op zichzelf maar hangt – zoals de Afdeling terecht constateert – samen met andere doelstellingen binnen het inkomensbeleid, zoals de wens om te komen tot een evenwichtige inkomensverdeling en gezonder overheidsfinanciën. Bij ieder pakket aan maatregelen maakt het kabinet hierin een afweging. 2. Hoofdlijn advies Het gebruik van het begrip brede welvaart biedt een beter perspectief om (de effectiviteit van) overheidshandelen te bespreken dan enkel de groei van het nationaal inkomen of statistische koopkrachtplaatjes. Zoals ook in de MJN wordt opgemerkt, moet hierbij de relatie met het verdienvermogen van Nederland niet uit het oog worden verloren. Dit verdienvermogen is essentieel om publieke voorzieningen die van belang zijn voor (brede) welvaart, te kunnen financieren.4 De combinatie van een vergrij- 4 MJN, p. 19. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 3 zende bevolking en een zeer beperkte groei van de arbeidsproductiviteit5 kan grote negatieve gevolgen hebben voor de betaalbaarheid van belangrijke elementen van de Nederlandse welvaartsstaat. Nederland moet daarom aandacht blijven besteden aan de economische structuur en deze waar mogelijk versterken.6 Dit zal belangrijke structuuraanpassingen vergen. In dit licht, mede in samenhang met de gedaalde overheidsinvesteringen de afgelopen jaren, steunt de Afdeling het voornemen tot onderzoek naar de mogelijkheden om investeringen ten behoeve van het verdienvermogen op de (middel)lange termijn te bevorderen. De Afdeling constateert dat de MJN belangrijke gebieden identificeert waar ingrijpende veranderingen nodig zullen zijn. De toegankelijkheid van publieke voorzieningen voor jongere en toekomstige generaties,7 de transitie naar duurzame energie en ontwikkelingen in het sociale domein zorgen voor uitdagingen voor het Nederlands openbaar bestuur8 en de uitvoeringskracht van overheidsorganisaties zoals gemeenten, Belastingdienst en UWV.9 Deze structuuraanpassingen hangen nauw met elkaar samen en zijn daarmee complex en ingrijpend. Ten aanzien van een aantal gebieden is er reden om te twijfelen of bestaande collectieve voorzieningen nog beantwoorden aan hun doelstelling, de daarmee beoogde groepen nog bereiken, of ze voldoende onderlinge samenhang hebben en toekomstbestendig zijn. Dat vergt voortdurend onderzoek naar en bezinning op effectiviteit, nut en noodzaak, en daarmee de vormgeving van deze voorzieningen. De Afdeling ondersteunt daarom de inzet van de regering, zoals in de MJN verwoord, voor de operatie «Inzicht in Kwaliteit», voor de «Brede Maatschappelijke Heroverwegingen», voor een opdracht aan de (16e) Studiegroep Begrotingsruimte en voor het stelsel van beleidsevaluaties en -doorlichtingen. De Afdeling adviseert in het bijzonder om bij elk van de rapporten van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, uitdrukkelijk stil te staan bij uitvoerings- en transitievragen die daaruit voortvloeien. De Afdeling reikt daartoe in paragraaf 3 een aantal transitie-voorwaarden: goede voorbereiding inclusief analyse, burgerperspectief, voldoende middelen voor de overheid en bestedingsruimte van huishoudens. Met betrekking tot dit laatste vindt de Afdeling de in de MJN voorgestelde lastenverlichting voor huishoudens begrijpelijk, maar plaatst vraagtekens bij de gekozen invulling ervan; zij vraagt meer aandacht voor de marginale druk. Groepen met de laagste inkomens kunnen in de knel komen bij structuurveranderingen. Daarom gaat het advies in paragraaf 4 in op armoede- en inkomensproblematiek. De veranderbereidheid van de burger groeit, als hij daarvoor qua scholing voldoende is toegerust. Daarom wordt in paragraaf 4 ook ingegaan op het thema leven lang ontwikkelen. Het mes snijdt daarbij aan twee kanten. Aan de ene kant vragen de genoemde beleidsterreinen als zodanig zelf om structuuraanpassing. Aan de andere kant draagt dat, naar de mate waarin dat lukt, eraan bij dat ook burgers 5 Deze daalde met 0,1% in 2019, voor 2020 wordt een stijging van 0,8% verwacht (CPB MEV 2020, tabel 1.1). 6 Zowel de Europese Commissie, het IMF, als DNB doen hiervoor regelmatig aanbevelingen. Delen van de Nederlandse economie zijn nu te veel gebaseerd op relatief lage arbeidskosten, een gunstige wisselkoers en een lage rente. In dat licht acht de Afdeling het voorstel van het kabinet interessant om te onderzoeken hoe extra overheidsinvesteringen in infrastructuur, innovatie, ICT en R&D het verdienvermogen van Nederland kunnen vergroten (zie hierover nader paragraaf 3, onderdeel c). 7 MJN, p. 25. 8 MJN, p. 40. 9 MJN, p. 41. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 4 transities door kunnen maken op andere gebieden waar structuuraanpassingen gewenst zijn. 2. Inleiding en advies De Afdeling gaat in haar advies in op het regeringsbeleid zoals dat in de Miljoenennota wordt verwoord. Separaat rapporteert de Raad van State vanuit haar taak bij het onafhankelijk begrotingstoezicht over de Nederlandse overheidsfinanciën, en in november vanuit haar nieuwe taak over het Nederlandse klimaat- en energiebeleid. De Afdeling gaat in haar advies vooral in op de meer algemene beleidsmatige elementen van de Miljoenennota en brede welvaart. Daarbij stelt de Afdeling dat het begrip «brede welvaart» een beter perspectief biedt om (de effectiviteit van) overheidshandelen te bespreken dan enkel de groei van het nationaal inkomen of koopkrachtplaatjes. Daarbij moet de relatie met het verdienvermogen van Nederland niet uit het oog worden verloren. In dit licht steunt de Afdeling het voornemen tot onderzoek naar de mogelijkheden om investeringen ten behoeve van het verdienvermogen op de (middel)lange termijn te bevorderen. Het kabinet onderschrijft het belang van publieke investeringen, zowel in het kader van de brede welvaart als specifiek voor het toekomstige verdienvermogen. Daarom heeft het kabinet in de Miljoenennota aangekondigd om te onderzoeken hoe een investeringsfonds kan worden opgericht om het verdienvermogen te versterken. Ook heeft het kabinet met het Regeerakkoord aanvullend geld beschikbaar gesteld voor investeringen die kunnen bijdragen aan het verdienvermogen. Het kabinet heeft structureel ongeveer 1 miljard vrijgemaakt voor onderwijs, incidenteel in totaal 2 miljard voor de ontwikkeling van mobiliteitsinfrastructuur en structureel 100 miljoen per jaar voor het Infrastructuurfonds. Het kabinet draagt ook bij aan innovatie door middel van het stimuleren van een sterke kennisbasis bij universiteiten, onderzoeksinstituten en bedrijven; het Regeerakkoord bevat structureel 400 miljoen euro hiervoor. Tegelijkertijd vraagt de beschikbaarheid van voldoende overheidsmiddelen ook om gezonde overheidsfinanciën. Om te zorgen dat er ook in de toekomst voldoende middelen beschikbaar zijn voor maatschappelijke transities en investeringen, is het zaak om de gezondheid van de overheidsfinanciën in de gaten te houden, te meer omdat demografische ontwikkelingen zullen leiden tot een toegenomen vraag naar zorg en pensioen (AOW). De Afdeling constateert ook dat de Miljoenennota belangrijke gebieden identificeert waar ingrijpende veranderingen nodig zullen zijn, en ondersteunt daarom de inzet van de regering voor onder andere de operatie Inzicht in Kwaliteit, de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen en het instellen van een 16eStudiegroep Begrotingsruimte. Met betrekking tot de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen adviseert de Afdeling om bij elk van de rapporten uitdrukkelijk stil te staan bij uitvoerings- en transitievragen die daaruit voortvloeien, in relatie tot de randvoorwaarden voor succesvolle transities (zie paragraaf 2 in deze brief). Het kabinet deelt, zoals in de Miljoenennota verwoord, de constatering van de Afdeling dat de (toekomstige) brede welvaart in Nederland uitdagingen kent, en dat dit ook geldt voor het toekomstige verdienvermogen van Nederland. Het kabinet neemt daarom met deze begroting voor 2020 actie op verschillende terreinen. De Miljoenennota leidt tot extra investeringen in verschillende publieke voorzieningen, en het kabinet neemt extra maatregelen om de lasten van huishoudens te verlichten. Tegelijk deelt het kabinet deelt de analyse van de Afdeling dat er in de toekomst verdere veranderingen nodig zullen zijn om collectieve Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 5 arrangementen en de economische structuur toekomstbestendig te houden. Bovengenoemde trajecten, zoals de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, zijn er dan ook op gericht om deze uitdagingen beter in beeld te brengen, en beleidsopties te identificeren die kunnen bijdragen aan de toekomstige brede welvaart. Het kabinet erkent het belang van uitvoerings- en transitievragen in het kader van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen. De onafhankelijke werkgroepen zijn gestart en hebben als opdracht om verschillende beleids- en uitvoeringsopties in beeld te brengen. Daarbij is van belang dat de relevante effecten in beeld worden gebracht en dat de varianten juridisch en praktisch uitvoerbaar zijn. Daarnaast is aandacht voor het burgerperspectief via het dwarsdoorsnijdende thema «maatschappelijke samenhang». Ook vindt de Afdeling de in de Miljoenennota voorgestelde lastenverlichting voor huishoudens begrijpelijk, maar plaatst vraagtekens bij de gekozen invulling ervan; zij vraagt meer aandacht voor de marginale druk. Het kabinet is samen met de Afdeling van mening dat de marginale druk aandacht verdient. Om die reden heeft het kabinet diverse maatregelen genomen die de marginale druk verlagen. Werken en meer werken moet namelijk financieel lonend zijn. De marginale druk staat echter niet op zichzelf maar hangt – zoals de Afdeling terecht constateert – samen met andere doelstellingen binnen het inkomensbeleid, zoals de wens om te komen tot een evenwichtige inkomensverdeling en gezonder overheidsfinanciën. Bij ieder pakket aan maatregelen maakt het kabinet hierin een afweging. 3. Randvoorwaarden voor succesvolle transities In het advies van de Afdeling over de MJN van 2019 is aandacht gevraagd voor de herijking van beleid en structuuraanpassingen op de middellange termijn. Dat brengt mee dat moet worden nagedacht over de vraag hoe, in de huidige maatschappelijke en politieke omstandigheden, het daadwerkelijk en succesvol doorvoeren van dergelijke ingrijpende aanpassingen kan worden bewerkstelligd. Maatschappelijke fragmentatie kan er toe leiden dat acceptatie van en het creëren van draagvlak voor wetgeving moeilijker worden. Daarbij lijken in toenemende mate de grenzen bereikt te zijn waar het gaat om veranderingen in bestaande en het ontwikkelen van nieuwe regelingen.10 Toch is enige ruimte wel noodzakelijk. Fundamentele aanpassingen zijn immers niet uit te voeren als de betrokken burgers, ondernemers en uitvoeringspraktijk verandermoe zijn en niet in staat zijn om aanpassingen te verwerken. Bij (de voorbereiding van) structuuraanpassingen moet daarom rekening worden gehouden met een aantal belangrijke randvoorwaarden. Deze zijn niet verrassend, maar worden niettemin vaak over het hoofd gezien. a. Goede voorbereiding van structuuraanpassing Voor succesvolle transities zijn een zorgvuldige voorbereiding en duidelijke keuzes noodzakelijk. De voorbereiding begint met een adequate probleemanalyse en afweging van beleidsinstrumenten op basis van de relevante beschikbare kennis en feiten. Het is van belang dat daarbij integraal een afweging wordt gemaakt, zodat aandacht kan worden 10 Gedacht kan worden aan belastinghervorming, zowel voor de (uitvoerders van de) overheid als voor burgers. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 6 besteed aan mogelijke spanningen tussen doelstellingen. Voorbeelden daarvan zijn de spanning tussen inkomensbescherming en bevorderen van arbeidsdeelname of de spanning tussen stimuleren van de economie en milieubescherming. Soms is het niet mogelijk om meer dan één doelstelling tegelijk te realiseren. Hierbij moeten de ambities bij het realiseren van verschillende doelstellingen soms worden gematigd. Tevens moet de inzet van beleidsinstrumenten zorgvuldig worden afgestemd. Om een dergelijke afweging te kunnen maken moet een verkokerde aanpak zoveel mogelijk worden voorkomen. Intensieve samenwerking tussen departementen om tot een integrale aanpak te komen is dan ook essentieel. Als geen keuzes worden gemaakt in de politieke besluitvorming, kan de uitvoeringspraktijk de politiek daartoe alsnog dwingen. Een zorgvuldige voorbereiding vereist dan ook dat de uitvoering serieus wordt genomen. Dat betekent dat in elk geval rekening moet worden gehouden met de praktische mogelijkheden en onmogelijkheden van uitvoeringsinstanties en burgers. Recente voorbeelden van problemen in de uitvoering geven aanleiding tot bescheidenheid.11 Het is goed dat de regering in de MJN opmerkt te zullen onderzoeken welke lessen er te trekken zijn uit diverse voorbeelden van problemen in de uitvoering. De Afdeling wijst erop dat daarbij een breed terrein aandacht verdient: van de technische uitvoerbaarheid in geautomatiseerde systemen, tot de uitvoerbaarheid in termen van beschikbare capaciteit en het vermijden van complexiteit. Op veel terreinen zijn de ambities hoog. Bovendien lijkt de lat steeds hoger te worden gelegd: niet alleen in omvang (steeds nieuwe wensen) maar ook in kwaliteit. Deze ambities zijn niet altijd realistisch. De Afdeling adviseert in dit licht de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving politiekbestuurlijke prioriteit te geven. Daarbij dient enerzijds het nodige gedaan te worden om de overheid in staat te stellen de uitvoerbaarheid te vergroten. Anderzijds dienen ook de grenzen te worden onderkend van wat de overheid vermag. Door keuzes te maken en complexiteit te vermijden wordt zichtbaar gemaakt dat de mogelijkheden van de overheid om voor adequate oplossingen te zorgen niet oneindig zijn. Zo lukt het op dit moment niet om het tekort aan werknemers in sommige sectoren in de publieke sector op te lossen, zoals het tekort aan leerkrachten in het (basis)onderwijs.12 Bovendien is de arbeidsmarktpositie van de overheid niet in alle sectoren even gunstig. De overheid zal daarom in samenwerking met andere (private) partijen naar oplossingen moeten zoeken. Daarbij dient een zorgvuldige afweging gemaakt te worden welke taken private partijen op zich kunnen nemen, en welke verantwoordelijkheid de overheid daarbij draagt. b. Rekening houden met het burgerperspectief Bij elke structurele aanpassing is het burgerperspectief van wezenlijk belang. Voor veel burgers zijn regelingen zo complex dat zij er geen, of geen adequaat, gebruik van maken. Wat wordt gevraagd van de burger dient aan te sluiten bij wat bekend is over het gedrag van mensen en de wijze waarop zij keuzes maken. Effectief beleid moet niet gebaseerd zijn 11 12 MJN, p. 41. MJN, p. 52. Basisscholen in de grote steden houden thans rekening met het scenario dat vierjarigen vanwege het lerarentekort niet naar school kunnen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 7 op de aanname van rationeel gedrag. Veel keuzes vinden immers plaats op basis van (veelal voorspelbare) denkstrategieën en vertekeningen.13 Als geen acht wordt geslagen op het burgerperspectief heeft dat ook een ander risico. Als gevolg van verschillen in het «doenvermogen», wordt het risico op het vergroten van de scheidslijnen in de samenleving versterkt. Zo is bijvoorbeeld digitalisering soms ingevoerd met onvoldoende aandacht voor het doenvermogen van de burgers.14 Niet noodzakelijkerwijs lopen scheidslijnen parallel, maar achterstanden op verschillende terreinen zoals arbeid, onderwijs, wonen, armoede en schulden, versterken elkaar. Voor succesvolle en duurzame aanpassingen is daarom voldoende draagvlak onder burgers van groot belang. Voor het creëren van draagvlak is het niet alleen nodig om de noodzaak van een herijking uit te leggen, maar ook om goed te luisteren naar de problemen waarmee burgers worden geconfronteerd en waar mogelijk opvolging te geven aan hun bezwaren. Gewenste veranderingen kunnen worden gerealiseerd door burgers te ondersteunen in dit proces met informatie, kennis en zo nodig financiële middelen. Voorkomen moet worden dat de overheid pas reageert als burgers met problemen en bezwaren komen. Vooraf de helpende hand bieden en laten blijken dat aanpassingen in de praktijk lastig kunnen zijn, kan bijdragen aan draagvlak. c. Voldoende middelen: bestedingsruimte overheid; kapitaalinvesteringen Een derde randvoorwaarde voor structuuraanpassingen is de beschikbaarheid van voldoende middelen. De vraag komt op welke ruimte de overheid heeft om, gegeven het trendmatig begrotingsbeleid, de uitdagingen het hoofd te bieden waarvoor de houdbaarheid van brede welvaart in Nederland staat. In dit licht is vooral van belang te bezien hoe de nodige (kapitaal-)investeringen kunnen plaatsvinden. Vanzelfsprekend zal voortdurend kritisch moeten worden nagegaan waar overheidsbudgetten effectiever kunnen worden ingezet, variërend van meer resultaat per bestede euro en «oud-voor-nieuw»,15 tot het neerwaarts bijstellen respectievelijk begrenzen van «automatisch» stijgende uitgaven. In dit licht onderstreept de Afdeling, zoals hiervoor gesteld, het belang van de verschillende trajecten die daar gericht op zijn: de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, Beleid- en uitvoeringsopties in Beeld, Operatie Inzicht in Kwaliteit, beleidsevaluaties, en Verantwoord Begroten. Ook zijn specifieke adviesaanvragen zoals die aan de (16e) Studiegroep Begrotingsruimte over het begrotingsbeleid en aan de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid over «houdbare zorg», van belang. Het is ook van belang een goede afweging te maken tussen de verschillende categorieën van overheidsuitgaven. Veel overheidsuitgaven zijn bij voorbaat vastgelegd, en stijgen vaak ook nog «automatisch». In het bijzonder stijgen de uitgaven voor de zorg en voor de AOW, als gevolg van de vergrijzing. Omdat een belangrijk deel van de uitgaven vastligt in overdrachts- en consumptieve uitgavencategorieën, vraagt de Afdeling aandacht voor de (kapitaal-)investeringen. 13 WRR, Weten is nog geen doen. Een realistisch perspectief op redzaamheid, Den Haag 2017. Zie het (ongevraagde) advies van de Afdeling advisering van 31 augustus 2018 over de effecten van de digitalisering voor de rechtsstatelijke verhoudingen (Kamerstukken II 2017/18, 26 643, nr. 557). 15 Het inruilen van maatregelen die geld kosten voor andere maatregelen die geld kosten. 14 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 8 Grafiek 1: Overheidsinvesteringen als percentage BBP, 1969–2020 De Nederlandse overheidsinvesteringen zijn vanaf de jaren zeventig gedaald van 6% BBP naar ruim 3% BBP. Dit betreft vooral een daling in de investeringen in infrastructuur, gebouwen en vervoermiddelen.16 Sinds de invoering van de nieuwe Nationale rekeningen-richtlijnen in 2014 worden door het CBS ook de uitgaven aan onderzoek en automatisering17 als deel van de overheidsinvesteringen gezien. De uitgaven aan onderzoek, zoals door universiteiten en onderzoeksinstituten, zijn afgenomen van 0,8% BBP in 1969 naar 0,5% BBP in de afgelopen tien jaar. De uitgaven aan automatisering waren nul in de jaren zeventig en zijn de afgelopen tien jaar stabiel op ruim 0,6% BBP gebleven. De vraagt rijst of de overheidsuitgaven niet verschillend behandeld moeten worden, al naar gelang het gaat om consumptie-, overdrachts- of kapitaaluitgaven. Met het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, en recent met de oprichting van InvestNL, wordt het eigen karakter van investeringsuitgaven al enigszins onderkend. Nut en noodzaak van overheidsinvesteringen hangen af van hun economisch en maatschappelijk rendement. In Nederland wordt dit rendement voor de grote investeringen in infrastructuur getoetst op basis van een kosten-batenanalyse.18 Cruciaal is dat het echt gaat om investeringen in het toekomstige verdienvermogen van Nederland. In het licht van de gedaalde overheidsinvesteringen de afgelopen jaren, steunt de Afdeling het voornemen tot onderzoek naar de mogelijkheden om investeringen ten behoeve van het verdienvermogen op de (middel)lange termijn te bevorderen.19 Daarbij wordt concreet gedacht aan investeringen in infrastructuur, innovatie, ICT en R&D. De MJN stelt daartoe voor de mogelijkheid van een investeringsfonds te onderzoeken en geeft daarbij al een aantal belangrijke randvoorwaarden voor een 16 Dit is de restcategorie; deze wordt niet apart getoond in figuur 1. De omvang en het verloop in de tijd is ongeveer zoals dat van infrastructuur. 17 Computers werden al als investering gezien; nieuw is dat dit nu ook geldt voor software en databanken. 18 De huidige lage rentestand wordt hierin meegenomen door verlaging van de standaard discontovoet: deze is vanaf 2015 verlaagd van 5,5% naar 3%, Deze discontovoet gaat uit van een reële kapitaalmarktrente van 0% en een macro-economische risicopremie van 3% (zie het rapport van de werkgroep discontovoet 2015). 19 In de Septemberrapportage uit hoofde van het onafhankelijk begrotingstoezicht dat tegelijkertijd met onderhavig advies openbaar wordt, gaat de Afdeling nader in op dit voorstel in relatie tot de Europese en nationale begrotingsregels. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 9 goede vormgeving en governance van het fonds en de verhouding tot bestaande fondsen en InvestNL. De vraagt rijst hoe het fonds zal worden gevuld, hoe het fonds zich verhoudt tot private investeringen, en hoe een goede afbakening tussen consumptieve en investeringsuitgaven zal worden gegarandeerd. Daarnaast is het de vraag hoe het fonds zich verhoudt tot de systematiek van het trendmatig begrotingsbeleid en de Europese begrotingskaders. De Afdeling adviseert om de (16e) Studiegroep Begrotingsruimte te verzoeken om te verkennen of elementen van een kapitaaldienst, respectievelijk een batenlastenstelsel, als onderdeel van de rijksbegroting, (kapitaal-)investeringen kunnen bevorderen in de afweging tussen de verschillende categorieën van uitgaven. Dit dient plaats te vinden binnen de kaders van het trendmatig begrotingsbeleid. Het opnemen van een overheidsbalans in de MJN acht de Afdeling in dit licht een positieve ontwikkeling.20 d. Voldoende middelen: bestedingsruimte huishoudens Het beschikbaar zijn van voldoende middelen is een randvoorwaarde voor de overheid, maar evenzeer voor private huishoudens. De vrije bestedingsruimte bepaalt in hoge mate de wendbaarheid en schokbestendigheid van huishoudens en daarmee in hoeverre huishoudens in staat zijn te veranderen. De vrije bestedingsruimte van huishoudens in Nederland is, ook in internationaal perspectief, beperkt. Het vrije vermogen dekt ongeveer de schulden, maar meer ook niet. Nederlandse huishoudens zijn solvabel, maar hun liquiditeit is beperkt. Dit komt door de mate waarin in Nederland collectief wordt voorzien in de dekking van risico’s (zoals de kosten van de zorg – care én cure – en het pensioensparen). Bovendien zijn vrije vermogens en schulden (zeer) ongelijk verdeeld over de generaties. De samenloop van de gestegen collectieve lasten en stijgende vaste lasten (huur, energierekening) leiden ertoe dat de vrije bestedingsruimte van huishoudens is afgenomen. De gevolgen van de beperkte rek in de bestedingsruimte van huishoudens zijn kwetsbaarheid voor schokken (volatiliteit), verminderde wendbaarheid op de woningmarkt en beperkingen bij het investeren in duurzaamheid en het investeren in kennis en vaardigheden (leven lang leren en ontwikkelen). Die gevolgen wordt nog versterkt door de flexibilisering van de arbeidsmarkt en de daarmee samenhangende wisselingen in inkomen. Op microniveau ziet de burger dat de inkomstenbelasting, sociale premies, zorgverzekering en pensioenpremie beslag leggen op een groot deel van zijn brutoinkomen. Deze collectieve arrangementen waren (en zijn) op zichzelf beschouwd gerechtvaardigd. De cumulatieve effecten op het niveau van de huishoudens vragen, bij een gematigde ontwikkeling van het brutoinkomen, echter om een nieuwe en voortdurende beoordeling in een breder perspectief. Vooral lagere en middeninkomens hebben moeite om rond te komen, omdat flexibiliteit vanwege hun beperkte vrije bestedingsruimte ontbreekt. Grote groepen Nederlanders zijn zelfs al kwetsbaar voor beperkte negatieve veranderingen in hun inkomenssituatie. De Afdeling geeft in overweging onder meer nader te onderzoeken in welke mate een herijking van bestaande collectieve arrangementen, in dit licht bezien, gewenst is. De Afdeling vindt de in de MJN voorgestelde lastenverlichting voor huishoudens begrijpelijk, maar plaatst vraagtekens 20 Zie bijlage 8 bij de MJN. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 10 bij de gekozen invulling ervan. Zo zou moeten worden gestreefd naar een evenwichtiger marginale netto belasting-, premie- en toeslagendruk. Een evenwichtiger verdeling is niet alleen belangrijk voor de juiste financiële prikkels voor arbeidsparticipatie. Minstens zo belangrijk is het uitgangspunt dat extra verdiend inkomen ook tot extra bestedingsruimte moet leiden. Volgens een recente rapportage is de marginale druk bij een brutoinkomen van € 23.000 tot € 40.000 minimaal 70 procent.21 Dit betekent dat voor deze brede groep inkomens van elke extra verdiende € 100 maar maximaal € 30 overblijft. Vaak is dit zelfs veel minder: gemiddeld € 10 voor inkomens van € 23.000 tot € 31.000. Bij een brutoinkomen van € 32.000 leidt een extra verdiende € 100 zelfs tot een vermindering van de toeslagen en verhoging van de belastingen van € 160. Een evenwichtiger verdeling van de marginale druk kan de bestedingsruimte voor middeninkomens vergroten. De Afdeling beveelt aan in de Miljoenennota en in beleidsanalyses van het CPB, zoals MEV, CEP en doorrekening van regeerakkoorden en verkiezingsprogramma’s, standaard een rapportage van de marginale druk op te nemen.22 Op die wijze kan beter worden beoordeeld wat de consequenties van het (voorgenomen) beleid voor de marginale druk zijn. De doelstelling van een evenwichtige marginale druk kan dan tevens beter worden afgewogen tegen andere beleidsdoelstellingen, zoals gezonde overheidsfinanciën en behoud of verbetering van koopkracht van verschillende huishoudgroepen. 3. Randvoorwaarden voor succesvolle transities De Afdeling vraagt in haar advies aandacht voor de benodigde randvoorwaarden voor succesvolle transities. Het succesvol doorvoeren van hervormingen vraagt immers om een bewuste implementatie, om burgers en ondernemers mee te nemen en te zorgen voor goed uitvoerbaar beleid. Daarbij noemt de Afdeling een aantal transitievoorwaarden, zoals een goede voorbereiding en analyse, het burgerperspectief en voldoende middelen voor de overheid. Het kabinet is zich bewust van het belang van deze randvoorwaarden voor hervormingen. Zo heeft het kabinet met het Klimaatakkoord bewust samengewerkt met meer dan honderd partijen om te zorgen voor breed maatschappelijk draagvlak, en bij het Pensioenakkoord met de sociale partners. Trajecten als de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, maar ook andere doorlichtingen en evaluaties zoals de reguliere interdepartementale beleidsonderzoeken (IBO’s), helpen om de analyse van maatschappelijke uitdagingen scherper te krijgen. Ook is het kabinet zich bewust van het belang van voldoende budgettaire ruimte. Daarom heeft het kabinet bij het Regeerakkoord middelen vrijgemaakt voor verschillende hervormingen, en past het kabinet in deze begroting het uitgavenplafond en inkomstenkader eenmalig aan om ruimte te maken voor het Klimaatakkoord, Pensioenakkoord en het woningmarktpakket. 21 22 Bijlage bij Kamerstukken I 2018/19, 35 026, D. Cijfers voor alleenverdieners in 2019. In deze rapportage zou ook de toegang tot de woningmarkt voor verschillende huishoud- en inkomensgroepen kunnen worden meegenomen. Voor middeninkomens kan door de sterk gestegen huizenprijzen de toegang tot de woningmarkt aanzienlijk lager zijn dan die voor lage inkomens die gebruik kunnen maken van sociale huurwoningen. Ook hier blijkt dat extra verdiend inkomen niet tot extra besteedbaar inkomen hoeft te leiden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 11 De Afdeling vraagt eveneens aandacht voor de ambities van het kabinet voor de verbetering van de uitvoering. Daarbij legt de Afdeling nadruk op de uitvoerbaarheid in relatie tot maatschappelijke uitdagingen en de praktische uitvoerbaarheid van deze verbeteringen; van de technische uitvoerbaarheid in geautomatiseerde systemen, tot de uitvoerbaarheid in termen van beschikbare capaciteit, en het vermijden van complexiteit. Door de uitvoering zelf bij deze verbetertrajecten te betrekken, kan volgens de Afdeling beter rekening worden gehouden met de praktische mogelijkheden en onmogelijkheden. Ook vraagt de Afdeling om in deze verbetertrajecten rekening te houden met het doenvermogen van burgers. De vernieuwingen in de uitvoering, en hoe deze zich verhoudt tot de burger, moeten aansluiten bij wat bekend is over het gedrag van mensen en de wijze waarop zij keuzes maken. Aanvullend op het rekening houden met de belangen van uitvoeringsorganisaties en burgers, is het volgens de Afdeling ook van belang dat departementen intensief samenwerken om tot een integrale aanpak te komen voor de verbetering van de uitvoering. De Afdeling vraagt vervolgens aandacht voor het feit dat de ambities van het kabinet voor de verbetering van de uitvoering hoog zijn, en adviseert het kabinet de uitvoerbaarheid van wet- en regelgeving politiek-bestuurlijke prioriteit te geven. Het kabinet hecht grote waarde aan de uitvoering; dit is de plek waar burgers en overheid elkaar in de praktijk ontmoeten. Daarmee is het van grote waarde voor het vertrouwen in de overheid en van essentieel belang voor het functioneren van de overheid. Met de nieuw opgerichte Ministeriele Commissie Uitvoering benadrukt het kabinet de waarde van de uitvoering en levert het een concrete bijdrage aan een gecoördineerde aanpak van urgente uitdagingen ten aanzien van wendbaarheid, continuïteit en dienstverlening. In haar ambities om de uitvoering verder te verbeteren, onderschrijft het kabinet de punten waar de Afdeling aandacht voor vraagt. Zo worden uitvoerders actief betrokken bij deze ministeriele commissie zodat er rekening gehouden wordt met ervaringen uit de praktijk. De ambities worden breed gedragen binnen de overheid en er wordt actief samengewerkt om verbeteringen vorm te geven. Vanuit de projectgroep «Werk Aan Uitvoering» wordt interdepartementaal gewerkt aan handelingsperspectieven om bij de Belastingdienst, UWV, SVB en DUO vanuit zowel beleid als de uitvoering beter tegemoet te kunnen komen aan de verwachtingen van burgers en bedrijven. Met het traject «Maatwerk in Dienstverlening» wordt daarnaast uitgewerkt hoe er in de uitvoering meer aandacht kan komen voor de menselijke maat en oplossingen die passen bij de persoonlijke omstandigheden van de burger. De Afdeling vraagt ook aandacht voor de beschikbaarheid van voldoende overheidsmiddelen, en specifiek voor (kapitaal)investeringen, aangezien de Nederlandse publieke investeringen sinds de jaren »70 zijn gedaald. In de context van het aangekondigde onderzoek naar een investeringsfonds vraagt de Afdeling aandacht voor de vormgeving van het fonds, zoals de vraag hoe het fonds zal worden gevuld, hoe het zich verhoudt tot private investeringen, de afbakening tussen consumptieve en investeringsuitgaven, en de verhouding tot de Nederlandse en Europese begrotingskaders. Het kabinet heeft in de Miljoenennota aangekondigd dat er de komende tijd onderzoek plaatsvindt, zowel in het kader van een brede groeiagenda als specifiek over hoe het toekomstige verdienvermogen kan worden versterkt door middel van een investeringsfonds. De aspecten waar de Afdeling aandacht voor vraagt verdienen ook in de ogen van het kabinet reflectie en zullen in het onderzoek worden betrokken. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 12 Daarnaast adviseert de Afdeling om de 16e Studiegroep Begrotingsruimte te verzoeken om te verkennen of elementen van een kapitaaldienst, respectievelijk een batenlastenstelsel, als onderdeel van de rijksbegroting, (kapitaal)investeringen kunnen bevorderen in de afweging tussen de verschillende categorieën van uitgaven, binnen de kaders van het trendmatig begrotingsbeleid. Het opnemen van een overheidsbalans in de Miljoenennota acht de Afdeling in dit licht een positieve ontwikkeling Volgens het kabinet is het een waardevolle traditie dat de Studiegroep Begrotingsruimte zelf haar agenda bepaalt, te meer omdat de Studiegroep niet het huidige, maar het volgende kabinet adviseert. Dit neemt niet weg dat het kabinet dit verzoek van de Afdeling graag heeft doorgegeven aan de voorzitter van de Studiegroep Begrotingsruimte. De Afdeling vraagt in het kader van maatschappelijke transities ook aandacht voor de bestedingsruimte van huishoudens, aangezien de vrije bestedingsruimte van huishoudens bijdraagt aan de wendbaarheid en schokbestendigheid van huishoudens. In Nederland is deze vrije bestedingsruimte volgens de Afdeling beperkt, ook in internationaal opzicht. In dat kader noemt de Afdeling ook de toegenomen collectieve lasten. De Afdeling geeft in overweging onder meer nader te onderzoeken in welke mate een herijking van bestaande collectieve arrangementen, in dit licht bezien, gewenst is. Het kabinet onderschrijft het belang van bestedingsruimte van huishoudens. Daarom neemt het kabinet maatregelen. Bovenop eerdere maatregelen om de lasten te beperken, bevat deze Miljoenennota 3 miljard aan structurele lastenverlichtende maatregelen voor huishoudens. Met deze maatregelen profiteren huishoudens meer van de gunstige economische situatie. Tegelijkertijd hangt het niveau van belastingen en premies, zoals in de Miljoenennota verwoord, samen met het niveau van publieke uitgaven. Nederland kent op veel terreinen hoogwaardige publieke voorzieningen, en dat draagt bij aan de brede welvaart. Goed onderwijs, goede en toegankelijke zorg en uitgebreide sociale zekerheid dienen immers te worden gefinancierd door belastingen, en dat geldt ook voor de eerder genoemde (kapitaal)investeringen. Een structureel hoog niveau van overheidsuitgaven kan niet samengaan met een structureel laag niveau van collectieve lasten. Overigens onderschrijft het belang van de bestedingsruimte van huishoudens ook het belang van het verdienvermogen: (toekomstige) productiviteitsgroei zorgt immers voor meer ruimte voor inkomensstijging. De Afdeling vraagt in de context van de bestedingsruimte van huishoudens ook aandacht voor marginale druk, en beveelt aan in de Miljoenennota en in beleidsanalyses van het CPB, zoals MEV, CEP en doorrekening van regeerakkoorden en verkiezingsprogramma’s, standaard een rapportage van de marginale druk op te nemen. Het kabinet is het met de Afdeling eens dat het in beeld brengen van de marginale druk belangrijk is om een goede afweging te kunnen maken over de verschillende doelstellingen in het inkomensbeleid. Om die reden rapporteert het kabinet standaard over de marginale druk in de begroting van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Tevens worden er met enige regelmaat onderzoeken naar de marginale druk uitgevoerd.23 Zo voert het kabinet momenteel op verzoek van de Tweede Kamer een onderzoek uit naar de marginale druk. De resultaten van dit onderzoek zullen op de korte termijn naar buiten worden gebracht. Het kabinet gaat 23 Zie bijvoorbeeld Kamerstukken II, vergaderjaar 2016–2017, 34 552, nr. 80. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 13 echter niet over de wijze van rapporteren door het CPB; het CPB is immers onafhankelijk en maakt hier zelfstandig een afweging in. 4. Wenselijke structuurveranderingen: armoedebeleid en leven lang leren en ontwikkelen a. Met armoede en inkomen samenhangende problematiek Ondanks de vele herverdelingsmaatregelen blijft de armoede in Nederland nog steeds omvangrijk. Daarnaast neemt het probleem van werkende armen toe. Om dit te kunnen veranderen is een fundamentele aanpassing van de structuur wenselijk. Bij de problematiek die samenhangt met armoede en inkomen, zijn met name de uitvoeringskracht van de overheid, het «doenvermogen» van de burger en het draagvlak van belang. De Afdeling waardeert de doorgaande overheidsinzet op dit gebied,24 maar merkt op dat een onderliggende visie en analyse grotendeels ontbreken. Met de onderstaande analyse probeert de Afdeling een bijdrage te leveren om deze problematiek te agenderen. Het blijkt dat belangrijke structuuraanpassingen in het bijzonder voor lage inkomens moeilijk zijn. Daarom is specifieke aandacht voor deze groep gewenst. Per saldo leiden de herverdelingsmechanismen tot een beperkte inkomensongelijkheid in Nederland. In internationaal perspectief is armoede een relatief beperkt probleem. In aantallen is het probleem in Nederland echter fors: in 2017 leefden zo’n 939.000 mensen in armoede, volgens de definitie van het SCP. Maar ook volgens andere definities leeft een aanzienlijk gedeelte van de Nederlandse bevolking in armoede. Volgens het NIBUD konden 660.000 mensen enkel voorzien in hun basisbehoeften, terwijl 980.000 mensen moesten rondkomen van «niet veel, maar toereikend». Naast de mensen die in armoede leven, heeft een groot deel van de bevolking moeite om rond te komen, namelijk 38% van de bevolking (cijfers 2018; in 2015 was dit nog 45%). Dit betreft ook huishoudens die een laag modaal inkomen hebben. Er zijn 227.000 huishoudens die langdurig leven van een laag inkomen. Dit komt met name door hoge vaste lasten, weinig inkomsten, dan wel een inkomensdaling door een gebeurtenis.25 Eén op de vijf huishoudens heeft risicovolle of problematische schulden.26 Hoewel het na de economische crisis beter gaat en het aantal mensen dat in armoede leeft, is gedaald,27 merkt het SCP op dat een steeds groter deel van de werkenden in armoede leeft.28 De vraag is wat daarvan de oorzaken zijn. Armoede onder fulltime werkenden met een vast contract komt weinig voor. Juist bij flexwerkers, bij «schijnzelfstandigen» en bij mensen die in deeltijd werken, komt relatief vaak armoede voor. Ook de achterblijvende groei van loon en inkomen ten opzichte van stijgende (vaste) lasten, zorgt voor een toename van de armoede onder werkenden. Het lage inkomen van burgers wordt vaak aangevuld met een tegemoetkoming van de overheid. Er worden meer dan 7 miljoen toeslagen verstrekt door de Belastingdienst; in totaal betreft het meer dan € 14,5 24 Zie de opdracht van het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Toeslagen (MJN 2019), maar ook de «Brede Schuldenaanpak». 25 NIBUD, Financiële problemen 2018, Geldzaken in de praktijk 2018–2019 deel 1, Utrecht 2019. Het NIBUD heeft in een representatieve steekproef aan burgers zelf gevraagd of ze goed of niet goed kunnen rondkomen. 26 DIVOSA, Factsheet Armoede en schulden in Nederland, 2017. 27 Van 1,2 miljoen mensen in 2013 naar 939.000 mensen in 2017. 28 SCP, Als werk weinig opbrengt, Den Haag 2018. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 14 miljard.29 Deze toeslagen komen volgens het CBS (2015) terecht bij ongeveer 57% van de huishoudens in Nederland. Daarmee is duidelijk dat niet alleen de laagste inkomens in Nederland voor een toeslag in aanmerking komen. Zo kan vanaf 2020 een tweepersoonshuishouden tot een belastbaar inkomen van € 70.000 nog in aanmerking komen voor (een klein bedrag) aan kindgebonden budget. Voor een alleenstaande ouder is dit het geval tot een belastbaar inkomen van € 100.000.30 De inkomensafhankelijke tegemoetkomingen hebben ook minder gunstige effecten. Zo noemen DIVOSA en enkele gemeenten de (vormgeving van de) toeslagen een belangrijk probleem bij het tegengaan van armoede.31 Niet alleen omdat deze leiden tot het rondpompen van geld, maar ook tot veel ingewikkelde regels. Deze regels zijn misschien op zichzelf staand wel te begrijpen, maar niet valt uit te sluiten dat zij elkaar tegenwerken. Zoals de Nationale ombudsman eerder heeft aangegeven is het inkomen van burgers met lage inkomens daarmee een kwetsbaar geheel. Een fout (van de betrokkene of van de uitvoerder) is snel gemaakt als het inkomen bestaat uit tien inkomenselementen afkomstig van zeven instanties, waarvoor achttien formulieren per jaar moeten worden ingediend en tachtig betalingen moeten worden verricht.32 De groep werkenden die gedurende een jaar met wijzigingen te maken heeft,33 ondervindt veel problemen. Voor veel burgers is dit systeem van inkomensafhankelijke regelingen niet inzichtelijk en ingewikkeld. Zeker in combinatie met een beperkte zelfredzaamheid34 en beperkt «doenvermogen», lopen zij het risico op vergissingen. Dergelijke vergissingen kunnen tot een hoge terugvordering leiden. De lagere inkomens lopen het grootste risico om een hoog bedrag terug te moeten betalen, want zij hebben immers ook het meest ontvangen. Deze terugvordering wordt ingesteld als de toeslag «definitief» wordt. Dat is vaak (meer dan) een jaar nadat een voorschot voor een toeslag is ontvangen, waardoor het teveel ontvangene in veel gevallen al is uitgegeven. Een dergelijk stelsel heeft ook effect op de overheid zelf. Als uitvoerder van de toeslagen is dat de Belastingdienst. Voor de Belastingdienst geldt dat er altijd een spanningsveld bestaat tussen de rechtmatigheid van het verstrekken van tegemoetkomingen, en de (verwachte) dienstverlening. Burgers hebben aan de ene kant snel een toeslag – in de vorm van een voorschot – nodig om de huur of de kinderopvang te betalen. Aan de andere kant kan de Belastingdienst in die korte periode nog niet vaststellen of er daadwerkelijk recht bestaat op (het voorschot voor) een toeslag, terwijl de samenleving dat wel van de Belastingdienst verwacht. De vraag is of het beoogde doel van de toeslagen nog wel wordt bereikt. Toeslagen kunnen het bijeffect hebben dat ze bijdragen aan de financiële onzekerheid van huishoudens, terwijl ze het doel hebben inkomens te ondersteunen.35 Zo is opvallend dat mensen – mogelijk vanwege die 29 Geraamd, 2019. Kamerstukken II 2017/18, 35 010, nr. 3, blz. 2. 31 SCP, Als werk weinig opbrengt, Den Haag 2018. 32 Dit betreft een alleenstaande met twee kinderen, een parttimebaan, een huurhuis en een aanvullende bijstandsuitkering. (Nationale ombudsman, Invorderen vanuit het burgerperspectief, rapportnummer 2019/005, Den Haag 2019). 33 Bijvoorbeeld door meer of minder te gaan werken, van baan te wisselen of tijdelijk geen werk te hebben. 34 Volgens de Algemene Rekenkamer telde Nederland in 2016 2,5 miljoen laaggeletterden. 35 Algemene Rekenkamer, Toeslag terugbetalen, Den Haag 2019. 30 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 15 onzekerheid – geen toeslag aanvragen. Het niet-gebruik van toeslagen is fors (bijvoorbeeld 12% voor het kindgebonden budget36). Een vergaande vereenvoudiging,37 in combinatie met aanpak van het belastingstelsel, ligt in de rede. Al eerder heeft de Commissie inkomstenbelasting en toeslagen hiervoor in haar rapport behartenswaardige aanbevelingen gedaan.38 Deze voorzien in een ingrijpende aanpassing van het belasting- en toeslagenstelsel. De kern daarvan is – kort en goed – grondslagverbreding en tariefsverlaging waarbij toeslagen en tarief zoveel mogelijk tegen elkaar worden weggestreept, behalve voor de laagste inkomens. Daarnaast moet de verdeling van de marginale druk evenwichtiger worden gemaakt. Zolang het huidige ingewikkelde stelsel met inkomensafhankelijke regelingen nog blijft bestaan, is het van belang dit stelsel voor burgers meer inzichtelijk te maken en in het bijzonder de mensen die minder zelfredzaam zijn te ondersteunen bij het beheer van hun budget. b. Leven lang leren en ontwikkelen Ingrijpende veranderingen op de arbeidsmarkt leiden ertoe dat ook een structuuraanpassing noodzakelijk is in de richting van «het leven lang leren en ontwikkelen».39 Het bestaande onderwijsstelsel – dat gericht is op het voorzien in een startkwalificatie – is niet meer afdoende, omdat iedere burger gedurende het arbeidsleven zich regelmatig zal moeten bij- en omscholen.40 Deze structuuraanpassing is essentieel voor het op langere termijn kunnen blijven behouden van werk en inkomen voor werkenden. Het speelt ook een rol bij de geleidelijke verhoging van de pensioenleeftijd, omdat bevordering van duurzame inzetbaarheid daarvoor een voorwaarde is.41 Bij deze structuuraanpassing zijn met name de uitvoeringskracht en de verkokering van de overheid, het «doenvermogen» en de flexibiliteit van de burger van belang. Het onderwerp «leven lang leren en ontwikkelen» is momenteel belegd bij de Ministeries van OCW42 en SZW. OCW is vooral gericht op het initiële onderwijs, terwijl SZW het onderwerp leven lang ontwikkelen grotendeels heeft belegd bij de sociale partners, voor wie dit decentraal voorwerp is van onderhandelingen bij het cao-overleg. In veel cao’s (maar lang niet alle) is op dit moment voorzien in (opleidings- en ontwikkelings) fondsen, waarvan door individuele werkgevers en werknemers op vrijwillige basis gebruik kan worden gemaakt.43 In de praktijk blijven deze fondsen echter onderbenut. Het systeem bevat vooralsnog onvoldoende stimulans om de geboden faciliteiten voldoende te benutten.44 De problematiek wordt reeds jarenlang erkend in adviezen van adviesorganen.45 36 Kamerstukken II 2018/19, 30 982, nr. 46. Ook van begrippen (inkomen, vermogen, en huishouden) die in de sociale zekerheid, toeslagen en belastingen, voorkomen. 38 Rapport Commissie Van Dijkhuizen (2013). Kamerstukken II, 2012/13, 33 447, nr. 2. 39 Zie ook het advies van de Afdeling inzake de MJN 2019, Kamerstukken II 2018/19, 35 000, nr.4. 40 Zie ook punt 5 van de Brede Heroverwegingen. 41 Kamerstukken II 2018/19, 35 223, nr. 4, p. 7. 42 Zie ook de (concept)voorstel van wet tot vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, p. 23. 43 Daarnaast bestaat er (thans nog) een fiscale aftrek voor scholingskosten. Deze komt in de toekomst te vervallen (in de plaats daarvan komt het Stap-budget). 44 Dat komt ook omdat de regelingen nogal eens inflexibel zijn (zo verliest de werknemer veelal zijn aanspraken als hij gaat werken in een andere sector). 45 SER, Leren en ontwikkelen tijdens de loopbaan, een richtinggevend advies, Advies 17/04, Den Haag: SER 2017; Onderwijsraad, Doorgeschoten differentiatie in het onderwijsstelsel, Stand van educatief Nederland 2019, paragraaf 3.6. 37 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 16 Het huidige kabinet heeft in 2018 en 2019 verschillende Kamerbrieven over «leven lang leren» uitgebracht. Daarbij is een meerjarig actiegericht programma gestart, waarbij onder meer individuele leer- en ontwikkelrekeningen zullen worden gestimuleerd in overleg met de sociale partners. Ook zal een publiek individueel leer- en ontwikkelbudget beschikbaar worden gesteld (het Stap-budget), dat wordt gefinancierd uit de afschaffing van de fiscale aftrek van scholingsuitgaven.46 Ondanks een diversiteit aan aangekondigde maatregelen is er echter nog geen sprake van een samenhangend beleid waarin duidelijk regie wordt gevoerd. Het ontbreekt aan een structuur waarin het leven lang ontwikkelen wordt ingebed. Aan dit beleid wordt bovendien onvoldoende urgentie gegeven, waardoor het moeizaam van de grond komt. Er bestaan goede argumenten om op dit gebied een zwaardere verantwoordelijkheid aan de overheid toe te kennen. Het leven lang ontwikkelen is een doel dat voor de werknemers en werkgevers meestal niet op de korte, maar op middellange termijn van belang is, waardoor zij onvoldoende worden geprikkeld om zich hiervoor uit zichzelf in te zetten. Daarbij speelt de gemiddeld afgenomen duur van arbeidsrelaties een rol.47 Een werkgever zal veelal wel uit zichzelf investeren om een werknemer bij te scholen voor het eigen werk. Omscholing, waarbij een werknemer onderwijs volgt ten behoeve van werk buiten zijn huidige vakgebied, is echter minder direct in het belang van de werkgever. Dergelijke omscholing wordt echter wel steeds belangrijker. Daarnaast speelt de vraag hoe de overheid actief kan bijdragen aan omscholing in de juiste richting, zodat toekomstige werkloosheid wordt voorkomen en aan wijzigende behoeften op de arbeidsmarkt adequaat wordt tegemoet gekomen. Dit alles brengt de noodzaak mee tot een actiever overheidsoptreden op dit terrein. Een grotere verantwoordelijkheid van de overheid op dit gebied betekent niet dat de overheid de rol van werkgevers en werknemers moet overnemen. Ook de (leer)cultuur bij werkgevers en werknemers zal moeten veranderen.48 Zo strekt de verplichting van werkgevers om scholing te bevorderen49 zich nog niet uit tot scholing voor toekomstige werkzaamheden buiten de onderneming en ontbreekt een complementaire verplichting voor werknemers om aan de eigen ontwikkeling te werken. De huidige instrumenten zijn ook niet altijd voldoende gericht. Zo dient naar huidig recht de werkgever bij ontslag aan de werknemer een transitievergoeding te betalen,50 maar de besteding van deze vergoeding is – in tegenstelling tot wat de naam doet vermoeden – niet gekoppeld aan maatregelen om de aanpassing naar ander werk te bevorderen, zoals het bekostigen van scholing. Ook dienen leerrechten structureel ontwikkeld te worden, zodat die uitstijgen boven de huidige lappendeken van onsamenhangende en tijdelijke subsidieregelingen. Ten behoeve daarvan zou geput kunnen worden uit een toekomstig investeringsfonds. Een structurele voorziening voor leerrechten past goed in de thema’s die in dat kader in de MJN zijn genoemd (kennis, R&D, innovatie).51 46 Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nrs. 92, 111 en 120. Ook het tussenrapport van de Commissie Regulering van Werk (Commissie-Borstlap) stelt: «Het is de verantwoordelijkheid van de overheid om ervoor te zorgen dat het belang van een goed opgeleide en toegeruste beroepsbevolking wordt geborgd, ... «, Discussienota «In wat voor land willen wij werken», www.reguleringvanwerk.nl, Den Haag: 2019, p. 10. 48 Zie ook Panteia, Knelpunten Leven Lang Ontwikkelen, Zoetermeer 2019. 49 Artikel 7:611a Burgerlijk Wetboek. 50 Artikel 7:673 Burgerlijk Wetboek. 51 MJN, p. 19. 47 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 17 Zo kan de overheid een helder beeld ontwikkelen van de vorm en de inhoud van de bij- en omscholingsmogelijkheden en daaraan verbonden rechten en plichten en deze een bestendige geïnstitutionaliseerde plaats geven in het wettelijk stelsel om aan het leven lang ontwikkelen een minder vrijblijvend karakter te geven. De overheid zou ook een zwaardere rol kunnen krijgen bij het aanzetten van werkgevers en werknemers om hun eigen verantwoordelijkheid inhoud te geven. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door op regionaal niveau actief sociale partners te betrekken bij de bij- en omscholing met het oog op de te verwachten werkgelegenheid op langere termijn. Ook zou meer preventief een actief beleid kunnen worden gevoerd richting werkgevers en werknemers om tijdig omscholing te bevorderen indien te verwachten valt dat een sector in de toekomst minder werkgelegenheid zal bieden.52 Een grotere verantwoordelijkheid van de overheid voor het leven lang ontwikkelen brengt ook de vraag mee naar de rol van de overheid bij de financiering daarvan. Voorop staat dat werkgevers en werknemers, alsook zelfstandigen en hun opdrachtgevers, ieder zelf het nodige kunnen en moeten bijdragen aan de bekostiging van scholing. De financiële mogelijkheden van de overheid zijn beperkt en de cumulatie van collectieve arrangementen is reeds zodanig dat met inzet van overheidsmiddelen zeer behoedzaam dient te worden omgegaan. Dit brengt mee dat deze met name moeten worden ingezet waar de nood het hoogst is, ten behoeve van partijen die de kosten minder goed zelf kunnen dragen. Concreet betekent dit dat de overheid zich in eerste instantie zou moeten richten op het bevorderen van de scholing van personen met een lage tot middelbare opleiding en gericht op de sectoren waar voor de toekomst behoefte aan geschoolde arbeid wordt voorzien.53 Te verwachten valt bijvoorbeeld dat in de toekomst (nog) minder administratieve functies beschikbaar zullen zijn in verband met de toenemende automatisering. Derhalve zal de overheid gericht moeten werken aan bij- en omscholing voor mensen met administratieve opleidingen ter voorbereiding op die sectoren waar de vraag naar verwachting wel groot zal zijn, zoals de zorg en het onderwijs. Daarnaast kan behoefte bestaan aan specifieke vakmensen, bijvoorbeeld in de bouw. Bekostiging van bij- en omscholingsprogramma’s voor de meest kwetsbare groepen in de richting van sectoren en beroepen waar de grootste behoefte aan personeel bestaat, kan verschillende behoeften met elkaar verenigen en de overheid niet alleen geld kosten (voor de opleidingen), maar ook besparen (voor bijvoorbeeld uitkeringen). Een volgende vraag is welke instellingen het leven lang ontwikkelen moeten aanbieden. Het publiek bekostigde onderwijs heeft nu geen wettelijke taak op dit gebied. In de toepasselijke regelingen voor middelbaar en hoger onderwijs zou kunnen worden voorzien in een uitdrukkelijke rechtsgrondslag voor het verzorgen van post-initieel onderwijs. Dat betekent echter niet dat het gesubsidieerde onderwijs een monopolie op dit gebied zou moeten krijgen. Veel bij- en omscholing kan ook goed worden georganiseerd door particuliere aanbieders. Beide mogelijkheden kunnen in beginsel naast elkaar bestaan. De Afdeling advisering beveelt aan om met het oog op een volgende kabinetsperiode, naast hetgeen het huidige kabinet al in gang heeft gezet, nu al verdergaande structurele maatregelen voor te bereiden op het 52 53 Bijvoorbeeld in de detailhandel en de administratieve dienstverlening. De uitwerking van de motie Wiersma c.s. (Kamerstukken II 2018/19, 35 074, nr. 45) is hiervoor een eerste aanzet. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 18 gebied van leven lang leren en ontwikkelen. In dat kader zou ook bezien moeten worden in hoeverre ook het initieel onderwijs aanpassingen behoeft, om daarbinnen reeds condities voor een leven lang ontwikkelen te versterken. In het bijzonder dient gedacht te worden aan het beroepsonderwijs, dat gekenmerkt wordt door een strakke kwalificatiestructuur. Deze is mogelijk te zeer geënt op huidige beroepen, die het risico lopen dat daar op afzienbare termijn minder vraag naar bestaat. Hieraan dient een hogere urgentie te worden toegekend dan tot nu toe het geval is.54 4. Wenselijke structuurveranderingen De Afdeling schetst in haar advies twee voorbeelden van gewenste structuurveranderingen, namelijk armoedebeleid en leven lang leren en ontwikkelen. Bij de problematiek die samenhangt met armoede en inkomen zijn volgens de Afdeling met name de uitvoeringskracht van de overheid, het «doenvermogen» van de burger en het draagvlak van belang. De Afdeling waardeert de doorgaande overheidsinzet op dit gebied, maar merkt op dat een onderliggende visie en analyse grotendeels ontbreken. De Afdeling presenteert een analyse om een bijdrage te leveren aan deze problematiek. Daarbij vraagt de Afdeling aandacht voor verschillende aspecten, waaronder de rol van toeslagen en de overheid zelf. Het kabinet heeft, zoals de Afdeling aangeeft, oog voor armoede- en schuldenproblematiek, en zet erop in om, samen met gemeenten, de situatie van mensen die met deze problematiek te maken hebben te verbeteren. Dit gebeurt onder andere met de uitvoering van de Brede Schuldenaanpak. Gemeenten zijn primair verantwoordelijk op het een groot deel van het beleidsterrein van schulden en armoede, en het kabinet werkt continu aan de juiste voorwaarden voor een goede uitvoering van dit beleid. Zo heeft het kabinet-Rutte II € 85 miljoen structureel beschikbaar gesteld aan gemeenten om kinderarmoede tegen te gaan. Recent zijn de ambities op dit gebied opnieuw bekrachtigd.55 Dit kabinet heeft daarnaast € 80 miljoen beschikbaar gesteld waarmee gemeenten hun beleid omtrent het voorkomen en bestrijden van schulden en armoede kunnen verbeteren. Armoede en schulden hebben vaak een complexe combinatie van oorzaken; een grote stelselwijziging die deze oorzaken tegelijk aanpakt is niet eenvoudig in te richten en door te voeren. Met de aangekondigde aanpassingen in de Wajong en de Participatiewet (o.a. als onderdeel van het «Breed Offensief») moet het voor kwetsbare groepen lonender worden om (meer) te gaan werken. Ook toeslagen spelen een rol in deze kwestie. Het kabinet ziet met interesse uit naar de aanbevelingen die uit het IBO Toeslagen naar voren komen, dat ook kijkt naar fundamentele verbeteringen voor de lange termijn. Momenteel loopt ook een onderzoek naar de gemeentelijke toeslagen. De resultaten hiervan kunnen tevens meegenomen worden in toekomstige aanpassingen voor een goed functionerend stelsel. De Afdeling vraagt ook aandacht voor «leven lang leren en ontwikkelen», en de noodzaak hiervoor in het licht van veranderingen op de arbeidsmarkt. De Afdeling beveelt aan om met het oog op een volgende kabinetsperiode, naast hetgeen het huidige kabinet al in gang heeft gezet, nu al verdergaande structurele maatregelen voor te bereiden op het gebied van leven lang leren en ontwikkelen. In dat kader zou ook bezien moeten worden in hoeverre ook het initieel onderwijs aanpassingen 54 In de recente Kamerbrief van 3 juni 2019 blijkt het kabinet nog niet ver te zijn gevorderd met concretisering van de eerder aangekondigde initiatieven, Kamerstukken II 2018/19, 30 012, nr. 111. 55 Kamerstukken II 2018/2019, 24 515, nr. 484. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 19 behoeft, om daarbinnen reeds condities voor een leven lang ontwikkelen te versterken. In het bijzonder dient gedacht te worden aan het beroepsonderwijs, dat gekenmerkt wordt door een strakke kwalificatiestructuur, die mogelijk te zeer geënt is op huidige beroepen, die het risico lopen dat daar op afzienbare termijn minder vraag naar bestaat. Het kabinet deelt de aandacht van de Afdeling voor leven lang leren, en heeft hier verschillende maatregelen voor genomen, zoals de Afdeling in zijn analyse aangeeft. Dit onderwerp krijgt dan ook aandacht in de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, waarin de werkgroep «Talenten benutten op de arbeidsmarkt» onderzoekt hoe de talenten van de Nederlandse bevolking beter benut kunnen worden. Het op peil houden van de vaardigheden en de inzetbaarheid van mensen gedurende hun werkzame leven is daarbij een aanknopingspunt. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft een aantal opmerkingen bij de Miljoenennota 2020 en adviseert daarmee rekening te houden voordat deze bij de Tweede Kamer der Staten-Generaal wordt ingediend. De vice-president van de Raad van State, Th.C. de Graaf Slotformaliteiten Ingevolge de door Uwe Majesteit bij besluit van 6 maart 1992, nummer 92.002038 verleende machtiging zal ondergetekende de begrotingsstukken voor het dienstjaar 2020 op dinsdag 17 september 2019 aanbieden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal. De Minister van Financiën, W.B. Hoekstra Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 300, nr. 3 20
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a8fcf227-6602-4f28-ac57-5437a34cd276
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 19 637 Vreemdelingenbeleid Nr. 2563 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 16 december 2019 Hierbij informeer ik u over de maatregelen die ik neem naar aanleiding van de hoge instroom van Moldaviërs in de maand november. Voordat ik hier nader op in ga, informeer ik uw Kamer in deze brief eerst over de uitkomst van het onderzoek naar de vraag of Moldavië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Beoordeling veilig land van herkomst De beoordeling van de vraag of landen kunnen worden aangemerkt als veilig land van herkomst vindt plaats langs de lijnen als uiteengezet in de brief van 3 november 2015.1 Kernvraag is derhalve of kan worden aangetoond dat er algemeen gezien en op duurzame wijze geen sprake is van vluchtelingrechtelijke vervolging, foltering of onmenselijke behandeling in de zin van artikel 3 EVRM. Tijdens de behandeling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (Handelingen II 2019/20, nr. 21, debat over de Begroting Justitie en Veiligheid 2020) heb ik u medegedeeld dat reeds in 2017 is beoordeeld of Moldavië kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst.2 Uitkomst van de beoordeling in 2017 was dat Moldavië niet kon worden aangemerkt als veilig land van herkomst. Ik heb tijdens de begrotingsbehandeling aangegeven dat er een onderzoek met betrekking hierop gaande was. Op basis van de huidige beoordeling kom ik tot de conclusie dat in Moldavië – naast een aantal positieve ontwikkelingen – nog sprake is van een aantal niet onbelangrijke tekortkomingen op het gebied van de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden en derhalve nog steeds niet kan worden aangemerkt als een 1 2 kst-19637-2563 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2019 Kamerstuk 19 637, nr. 2076. Kamerstuk 19 637, nr. 2356. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 19 637, nr. 2563 1 veilig land van herkomst. De uitgebreide beoordeling van Moldavië vindt u in de bijlage3. Dat Moldavië niet wordt aangemerkt als veilig land van herkomst, wil niet zeggen dat asielzoekers uit dat land om die reden in aanmerking komen voor asielrechtelijke bescherming. Dit is nog steeds een individuele toets. Wanneer het asielrelaas van een asielzoeker onvoldoende zwaarwegend is of niet op geloofwaardige wijze aansluit bij de gebreken op het gebied van de rechtsstaat in dat land zal dit niet leiden tot vergunningverlening. De afgelopen drie jaren is het inwilligingspercentage bij Moldavische asielzoekers 0%. Recente ontwikkelingen Recent is er sprake van een verhoogde asielinstroom van Moldaviërs die naar Nederland zijn gereisd. In november zijn er in totaal 480 asielaanvragen ingediend door Moldaviërs.4 Het overgrote deel van deze groep blijkt ook in andere EU-lidstaten zonder succes asiel te hebben aangevraagd. Voor het merendeel van de personen die zich in Ter Apel aanmelden, geldt dat zij geen kans maken op asiel in Nederland. Maatregelen Voornoemde groep Moldaviërs maakt oneigenlijk gebruik van de asielprocedure en de COA-opvang. Dit gaat ten koste van de IND-inzet op andere zaken en de beschikbare opvangcapaciteit. Ik vind dit een zorgelijke en zeer onwenselijke situatie die met prioriteit wordt aangepakt door een taskforce waarin alle betrokken ketenpartners vertegenwoordigd zijn. Daarbij is ingezet op de volgende maatregelen: – Ingevolge de conclusie dat Moldavië niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst, worden de asielaanvragen van Moldaviërs behandeld in spoor 4. De asielaanvragen van Moldaviërs worden door een speciaal daarvoor opgericht team van de IND met spoed afgehandeld, waarna wordt ingezet op het zo spoedig mogelijk effectueren van (gedwongen) vertrek naar Moldavië. Hierdoor wordt de duur van de aanvraag tot het IND besluit alsnog sterk verkort naar 3 tot 4 weken. – De Moldaviërs worden groepsgewijs in sobere opvang met beperkte faciliteiten geplaatst, in de verwachting en bedoeling dat het verblijf van korte duur zal zijn. Ook krijgt de groep geen financiële toelage maar verstrekkingen in natura zoals eten en goederen ten behoeve van de persoonlijke hygiëne. De frequentie van de inhuisregistratie of de meldplicht wordt door COA en/of AVIM verhoogd om mensen beschikbaar te houden voor het versnelde asielproces en het proces voor vertrek. – Er wordt ingezet op het zo spoedig mogelijk effectueren van (gedwongen) vertrek naar Moldavië. In de aanmeldfase vindt daartoe specifiek op de groep gerichte voorlichting plaats, verzorgd door de IND, DT&V en IOM. De boodschap is dat in de regel terugkeer naar Moldavië het perspectief is. Daarbij wordt er informatie verstrekt over de mogelijkheden van vrijwillige terugkeer. Om vrijwillig vertrek te bevorderen, kan een beperkte financiële ondersteuningsbijdrage worden verstrekt ten behoeve van doorreis van de luchthaven in Moldavië naar de eindbestemming. Hierbij heb ik besloten de bijdrage voor personen uit Moldavië terug te brengen van 3 4 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Van de 480 asielaanvragen zijn er 370 eerste asielaanvragen ingediend en 110 opvolgende asielaanvragen. Deze opvolgende asielaanvragen zijn hoofdzakelijk ingediend door Moldaviërs die Nederland eerder verlaten hebben (bijvoorbeeld onder de Dublin verordening) en nu teruggekeerd zijn naar Nederland. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 19 637, nr. 2563 2 – – – – – € 100 naar € 40. Deze financiële bijdrage wordt pas bij uitreis ontvangen. Vertrek vindt in beginsel via de luchthaven plaats. Tegelijkertijd werkt de DT&V aan gedwongen terugkeer. In geval van gedwongen terugkeer kan geen gebruik worden gemaakt van deze financiële ondersteuningsbijdrage. Ook wordt door de DT&V al in een vroeg stadium gestart met het voeren van terugkeergesprekken. Samen met het prioriteren van de behandeling van de Moldavische asielaanvragen wordt de duur van de totale procedure aanzienlijk verkort. Waar nodig en mogelijk worden de vreemdelingen in bewaring gesteld, zodat zij na de afwijzing van hun asielaanvraag zo spoedig mogelijk worden uitgezet. Indien mogelijk wordt een inreisverbod van twee jaar opgelegd. Naar aanleiding van bovengenoemde situatie staat de DT&V in nauw contact met de ambassadeur van Moldavië om de urgentie van de problematiek over te brengen en medewerking te vragen om de terugkeerprocedures van Moldaviërs te versnellen. Deze gesprekken zijn zeer constructief verlopen, waarbij is toegezegd dat de reactietermijn in het kader van de nationaliteitsvaststelling op basis van de Terugkeer- en Overname Overeenkomst, waar mogelijk, verkort wordt van 11 naar 3 werkdagen. De ambassade is ook bereid om na nationaliteitsbevestiging versneld vervangende reisdocumenten te regelen om terug te keren naar Moldavië. Er worden op basis van beschikbare informatie in het kader van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) gerichte controles uitgevoerd door de Koninklijke Marechaussee bij de binnengrenzen. Sinds 1 oktober heeft de Koninklijke Marechaussee zes aanhoudingen verricht wegens verdenking van betrokkenheid bij mensensmokkel. Tevens wordt prioriteit gegeven aan het horen van de aangetroffen Moldaviërs met het oog op signalen van mensensmokkel. Indien mogelijk worden op basis daarvan opsporingsonderzoeken ingesteld. Ook is meer toezicht bij de grens. Sinds 14 november wordt extra flexibele capaciteit van de brigades aan de binnengrenzen ingezet op controles in het MTV. Op maandag 18 november jl. zijn de brigades specifiek geïnstrueerd over Moldaviërs. Het betreft controles aan de oostgrens, zuidgrens en in de regio Ter Apel. De genoemde maatregelen zet ik in samenwerking met alle ketenpartners voortvarend en doeltreffend in. Met de maatregelen wordt beoogd Nederland voor Moldaviërs minder aantrekkelijk te maken om asiel aan te vragen en daarmee de instroom een halt toe te roepen en terugkeer te realiseren. De zorgvuldigheid die de Nederlandse asielprocedure kenmerkt zal daarbij niet uit het oog worden verloren. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 19 637, nr. 2563 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cd0b2d1e-7d53-4ed4-bccf-20946cd7640a
Startbeslissing MIRT Verkenning OV en wonen in de regio Utrecht DEFINITIEF versie 4.0, woensdag 1 juli 2020 Colofon Geaccordeerd door programmaraad U Ned       Provincie Utrecht - Huib van Essen Gemeente Utrecht - Lot van Hooijdonk U10 - Sander Jansen Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Ministerie van Economisch Zaken en Klimaat d.d. 14 juli 2020 Startbeslissing 1 juli 2020 Inhoud Colofon ...................................................................................................................................................................... 2 1 Inleiding .............................................................................................................................................................. 4 1.1 Startbeslissing OV en Wonen in de regio Utrecht ...................................................................................... 4 1.2 Besluit in het BO MIRT najaar 2019 is aanleiding voor de Verkenning ...................................................... 4 1.3 Verschillende activiteiten liggen ten grondslag aan het BO-MIRT besluit .................................................. 5 2 Opgaven en doel ................................................................................................................................................ 7 2.1 De Verkenning heeft als beoogd resultaat een voorkeurspakket van maatregelen ................................... 7 2.2 Urgentie ..................................................................................................................................................... 7 2.3 De onderscheiden opgaven staan centraal in de Verkenning .................................................................... 8 2.4 Verschillende oplossingsrichtingen worden in maatregelen uitgewerkt ..................................................... 9 2.5 Er is geld gereserveerd voor bekostiging van maatregelen ..................................................................... 10 3 Aanpak .............................................................................................................................................................. 11 3.1 De Tracéwetprocedure met sectorale structuurvisie wordt gevolgd ......................................................... 11 3.2 De Verkenning bestaat uit vier fases: start, analyse, beoordeling en besluitvorming ............................... 11 3.3 Beoordelingskader is leidend voor beoordeling van maatregelen en maatregelpakketten ...................... 13 4 Organisatie ....................................................................................................................................................... 15 4.1 Programma U Ned ................................................................................................................................... 15 4.2 Raakvlakken met andere projecten en ontwikkelingen ............................................................................ 15 4.3 Participatieproces is een belangrijke bouwsteen voor een succesvolle Verkenning ................................ 17 Bijlage A .................................................................................................................................................................. 18 Startbeslissing 1 juli 2020 1 Inleiding 1.1 Startbeslissing OV en Wonen in de regio Utrecht Voor u ligt de Startbeslissing voor de MIRT Verkenning OV en Wonen in de regio Utrecht. De Startbeslissing is in de Tracéwet vastgelegd in artikel 2, lid 1. In dit artikel staat dat het een beslissing is om een verkenning uit te voeren naar een mogelijk bestaand of toekomstig probleem op (in dit geval) onder andere een landelijke spoorweg. In deze verkenning zal naast de opgave ten aanzien van het openbaar vervoer, ook de opgave op het gebied van wonen worden meegenomen. De uiteindelijke beslissing wordt genomen door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en is tot stand gekomen in samenwerking met de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de regio, vertegenwoordigd in de Programmaraad U Ned. Hiermee wordt voldaan aan het in de Tracéwet gestelde vereiste om bij de voorbereiding van de Startbeslissing de relevante bestuursorganen te betrekken. In de regio Utrecht is een grote vraag naar nieuwe woon- en werklocaties en een sterke toename in mobiliteit in, van/naar en door de regio. In het programma U Ned werken rijk, provincie en gemeenten samen aan de opgave voor de regio Utrecht op het gebied van wonen, werken, bereikbaarheid en leefbaarheid. Gezamenlijk wordt gewerkt aan maatregelen voor de korte en (middel)lange termijn. Voor de uitwerking van een maatregelenpakket voor 2030 werd al een ruime periode de mogelijkheid onderzocht om een Verkenning te starten naar het verbeteren van de bereikbaarheid van Utrecht Science Park (USP) per openbaar vervoer, het ontlasten van de Multimodale Knoop Utrecht Centraal (MKUC), het per openbaar vervoer bereikbaar maken van nieuwe woon- en werklocaties en de bouw van extra woningen op locaties die tot 2030 aan de orde zijn. In november 2018 én november 2019 zijn in het Bestuurlijk Overleg (BO) MIRT hierover afspraken gemaakt binnen het programma U Ned. Deze Startbeslissing is als volgt opgebouwd: dit eerste hoofdstuk beschrijft de aanleiding voor de Verkenning. Hoofdstuk 2 gaat in op het doel en de opgaven van de Verkenning, bovendien komen mogelijke oplossingsrichtingen aan de orde. Hoofdstuk 3 beschrijft de aanpak van de Verkenning met daarin het wettelijk kader en de te volgen procedure, de te ondernemen activiteiten, een planning op hoofdlijnen en het beoordelingskader. Het vierde en laatste hoofdstuk gaat in op de organisatie, daarin komen ook de raakvlakken ter sprake en de manier waarop het participatieproces wordt ingestoken. 1.2 Besluit in het BO MIRT najaar 2019 is aanleiding voor de Verkenning In het BO MIRT van 20 en 21 november 2019 is besloten te starten met de MIRT Verkenning ‘OV en wonen in de regio Utrecht’. Daarvoor hebben de partijen gezamenlijk 380 miljoen euro gereserveerd. De afspraken die daarover gemaakt zijn kunt u vinden in onderstaand kader. Start MIRT-verkenning OV en Wonen in de regio Utrecht  Rijk en regio nemen kennis van de resultaten van de Vervolg-Preverkenning ‘Multimodale Knoop Utrecht Centraal – Utrecht Science Park’ met de uitwerking van vier mogelijke OV-projecten voor de periode tot 2030, die kunnen bijdragen aan het verbeteren van de bereikbaarheid bij de toekomstige groei van de Utrechtse regio. De oplossingsrichtingen kennen een bandbreedte van € 400 tot € 780 miljoen.  Noodzaak tot handelen is urgent gezien de voorziene ontwikkelingen in ruimte en woningbouw in de periode tot 2030 (benodigde bouw 67.000 extra woningen tot 2030 en totaal van 104.000 in 2040), de toename van de druk op Utrecht Centraal en de bereikbaarheid van Utrecht Science Park (USP).  De MIRT-verkenning kent de volgende opgaven (1) het beter bereikbaar maken van USP, (2) ontlasten van het verwacht NMCA-knelpunt Utrecht Centraal, (3) de ontsluiting van nieuwe woon- en werklocaties en (4) de bouw van extra woningen. Met de verkenning wordt een stap gezet in de realisatie van een OV-ring Utrecht.  Een aantal oplossingsrichtingen wordt verkend: - Een versterkt station Lunetten-Koningsweg. - Een oost-west HOV-verbinding. - (HOV-) Ontsluiting en gebiedsontwikkeling Nieuwegein en Utrecht Zuid-West.  Rijk en regio onderschrijven de potentie van een versterkte knoop op Lunetten-Koningsweg. Hiermee wordt aan een grote groep reizigers vlakbij USP een aantrekkelijk station als alternatief voor Utrecht Centraal geboden. In de verkenning wordt rekening gehouden met een adaptieve aanpak met verschillende alternatieven, waarbij in ieder geval de alternatieven sprinter en IC station uitgewerkt worden. Startbeslissing 1 juli 2020 4      1.3 Rijk en regio zien een snelle oost-west verbinding van Leidsche Rijn via Westraven en Lunetten naar USP als kansrijk voor het ontsluiten van nieuwe woon- en werkgebieden. Tevens kunnen de aangesloten stations beter worden bediend en worden daarmee aantrekkelijker als alternatief voor reizigers in plaats van Utrecht Centraal. Rijk en regio delen nut en noodzaak van HOV voor ontsluiting van bestaande en nieuwe woon- en werkgebieden in Nieuwegein en Utrecht Zuid West. Rijk en regio constateren dat de woningbouw opgave in deze gebieden een eerste impuls verdient om meer dan 9.000 extra woningen te realiseren. Voor de realisatie van de extra woningen worden businesscases uit gewerkt in samenhang met de maatregelen uit de MIRT Verkenning. Als voorlopige inbreng voor de woondealregio Utrecht zal BZK € 60 miljoen reserveren uit de woningbouwimpuls, mede vanwege de nauwe samenhang met de start van de MIRT-verkenning. Voorwaarde voor deze financiële reservering door BZK en dit onderdeel van de regiobijdrage is dat deze voldoet aan de nog vast te stellen voorwaarden en procedure van de woningbouwimpuls. Rijk en regio zorgen voor een plancapaciteit van 130% vanaf 2025 ten einde mogelijke planuitval te kunnen opvangen. Het MIRT-onderzoek, evenals de trajecten als de provinciale omgevingsvisie en het ruimtelijk economisch programma, dragen bij om de verstedelijkingsperspectieven om te zetten naar plancapaciteit. Rijk en regio besluiten tot een nadere studie binnen U Ned naar mogelijkheden die doortrekken Uithof-tram biedt onder andere in relatie tot uitwisseling met autoverkeer van A28 en op de OV relatie USP – Amersfoort. Momenteel wordt binnen U Ned aan een HOV bus via de A28 (besluit BO MIRT 2018) gewerkt. Bij de realisatie van de HOV verbinding wordt rekening gehouden met het op termijn doorontwikkelen tot een tramlijn naar Zeist. Het Rijk, Provincie Utrecht (PU), de bestuurlijke regiovertegenwoordiging U10 en gemeente Utrecht (GU) besluiten tot een MIRT-verkenning ‘OV en wonen in en rond Utrecht’. Hiervoor hebben partijen € 380 miljoen gereserveerd. Hiermee is voldoende zicht op financiering om tot een kansrijk oplossingenpakket van circa € 500 miljoen te komen. De verdeling is IenW € 150 miljoen, BZK € 60 miljoen en de regio reserveert € 170 miljoen. De bedragen van het Rijk zijn gebaseerd op prijspeil 2019 en inclusief BTW. Verschillende activiteiten liggen ten grondslag aan het BO-MIRT besluit Voorafgaand aan deze verkenning zijn (door rijk en regio) al diverse studies uitgevoerd.  In 2012 is door rijk en regio een eerste gezamenlijk MIRT-OV-onderzoek uitgevoerd.  In 2016 zijn rijk en regio gestart met de Gebiedsverkenning Utrecht Oost. Het rapport, “Eindrapport Resultaten programma-aanpak U Ned eerste fase”, is vastgesteld in het BO MIRT van het najaar 2017. Daar wordt de intentie uitgesproken te starten met programma U Ned, en wordt besloten dit te doen door te beginnen met een gezamenlijke kwartiermakersfase.  In het regeerakkoord “Vertrouwen in de toekomst” van 10 oktober 2017 is opgenomen dat het kabinet met de regio Utrecht aan de slag gaat met de Noordelijke Randweg en een betere OV-verbinding voor Utrecht Science Park/de Uithof dat ook dient als alternatief voor Utrecht CS.  In juni 2018 werd het programmaplan op hoofdlijnen van het gebiedsprogramma U Ned vastgesteld op het BO MIRT. Daar wordt ook genoemd dat een van de onderdelen van Programma U Ned een mogelijke MIRT Verkenning is naar de bereikbaarheidsproblemen van en naar Utrecht Sciencepark en op de Multimodale Knoop Utrecht Centraal. Er werd gestart met een Pre-verkenning om scope, fasering en kostenschatting nader uit te werken.  Deze Pre-verkenning liep van juni 2018 tot november 2018. De resultaten zijn vastgesteld op het BO MIRT in november 2018.  Op dit BO MIRT in november 2018 werd vervolgens geld gereserveerd om een aantal maatregelen vanuit de Pre-verkenning in een no-regret pakket te onderzoeken voor de periode 2019-2025. Dit pakket wordt gefaseerd uitgewerkt tot projectbesluiten.  Daarnaast is gewerkt aan een vervolg op de Pre-verkenning om mogelijke projecten die nodig zijn voor de middellange termijn (2025-2030) in beeld te brengen om de groei binnen de MRU mogelijk te maken aansluitend op het bestaande verstedelijkingsprogramma en die beantwoorden aan de programmadoelen U Ned. Op basis van de uitkomsten van de pre-verkenning ging het in ieder geval om: versnellen SUNIJ-tram, verlengen Uithoftram tot Zeist, een HOV oostwest-verbinding tussen Lunetten en Westraven/Leidsche Rijn en de ontwikkeling van station Lunetten-Koningsweg. Hierbij werd rekening gehouden met het ontlasten van Utrecht Centraal en de lange termijnperspectieven zoals die in het regionale Toekomstbeeld OV MiddenNederland, verstedelijkingsstrategie van de U10 en het MIRT-onderzoek worden opgeleverd.  Op 24 juni 2019 is de Woondeal Regio Utrecht door betrokken partijen ondertekend. Het rijk, de provincie Startbeslissing 1 juli 2020 5  Utrecht en 16 gemeenten in de regio Utrecht gaan langjarig samenwerken om de woningbouwproductie te versnellen, de betaalbaarheid te vergroten en excessen aan te pakken. In het BO MIRT van 20 en 21 november 2019 is uiteindelijk besloten te starten met de MIRT Verkenning ‘OV en wonen in de regio Utrecht’. Conform de afspraken zoals genoemd in paragraaf 1.2. Quick Scan HOV Zuidlob De Quickscan HOV Zuidlob is ter voorbereiding op de MIRT Verkenning in 2020 uitgevoerd en heeft haalbare varianten voor OV in de Zuidlob (Utrecht Zuidwest, Nieuwegein, IJsselstein en Vianen) onderzocht. Het aantal OVverplaatsingen groeit fors door gebiedsontwikkeling en mobiliteitstransitie van de bestaande stad. Vanuit dit onderzoek wordt een aantal aanbevelingen voor de Verkenning gedaan. Een belangrijke aanbeveling voor deze Startbeslissing is om in de Verkenning door te kijken voor de periode na 2030 (zie paragraaf 2.1). Voor de verbinding richting Nieuwegein (‘spaak’) zijn in de Quick Scan maatregelen onderzocht, die verschillen ten aanzien van capaciteit en doorgroeimogelijkheden. Het is daarom wenselijk om ontwikkelingen voor de periode na 2030 mee te nemen. Maatregelen die worden overwogen zullen daarom ook op toekomstvastheid worden beoordeeld (zie paragraaf 3.3). Startbeslissing 1 juli 2020 6 2 Opgaven en doel 2.1 De Verkenning heeft als beoogd resultaat een voorkeurspakket van maatregelen Het gewenste resultaat van de verkenning is een pakket van maatregelen die de groei van woon- en werklocaties in en om Utrecht tot 2030 mogelijk maken, in diezelfde periode de bereikbaarheid van het USP verbeteren en daarbij Utrecht Centraal zoveel mogelijk ontlasten. Daarnaast moeten de maatregelen ook bijdragen aan de bredere programmadoelen van U Ned ten aanzien van een duurzame en gezonde groei van de regio. De gewenste realisatietermijn van de maatregelen is dan ook voor 2030. In het kader van het MIRT-onderzoek U Ned wordt in het Bestuurlijk Overleg MIRT van het najaar van 2020 invulling gegeven aan het ontwikkelpad voor de periode na 2030. Op basis van de resultaten van de Quick Scan HOVZuidlob is duidelijk geworden dat de wenselijkheid van maatregelen mede afhankelijk is van de ontwikkelingen in deze periode. De maatregelen, die voortvloeien uit deze Verkenning moeten dan ook passen bij de ontwikkelingen die worden voorzien voor de periode na 2030. De planning van de maatregelen in de tijd is onderdeel van de te maken afspraken. 2.2 Urgentie De centraal gelegen Metropoolregio Utrecht (MRU) is één van de meest aantrekkelijke, economisch sterke en dynamische gebieden van Nederland. Om die dynamiek te faciliteren willen Rijk en regio woningen en werklocaties ontwikkelen in het bestaande stedelijk gebied dichtbij voorzieningen en openbaar vervoerknooppunten. De regio Utrecht groeit snel uit tot een metropool. Uit de nieuwste Primos-prognose blijkt dat de regio tussen 2020 en 2030 een woningbouwopgave heeft van 75.000 woningen. Gezond stedelijk leven is daarbij het leidende thema. Daarbij hoort een optimale balans tussen de woningbouwopgave, bereikbaarheid en ruimtelijke kwaliteit. Optimale bereikbaarheid is van belang op verschillende schaalniveaus. In de eerste plaats voor het schaalniveau van het (inter)nationale netwerk van steden en regio’s, waarbinnen de MRU een bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Utrecht vervult daarbij in het infrastructuurnetwerk van wegen en spoor een (inter)nationale knooppuntfunctie, dit zal in de toekomst verder versterkt worden. Het tweede schaalniveau is het regionale netwerk binnen de Metropoolregio Utrecht waarbij wonen en werken zoveel mogelijk in en rond (OV)knooppunten wordt verdicht en gaat over het daily urban system. De Verkenning heeft in haar doelen vooral betrekking op de stad en de direct omliggende woon- en werkgebieden. In het Programmaplan U Ned vastgesteld in het BO MIRT van juni 2018 is een eerste integraal beeld van mogelijke nieuwe locatie- en netwerkkeuzes in de Metropoolregio Utrecht opgenomen. Die integrale ontwikkelrichting bestaat uit de volgende elementen en globale fasering:  Voortzetten van een stevige inzet op vraagbeïnvloedingsmaatregelen om bestaande capaciteiten beter te benutten. Werkgeversaanpak, doelgroepenbeleid en nieuwe mobiliteitsdiensten zijn hierin belangrijke pijlers;  Doorgaan met verdere verdichting van wonen en werken binnenstedelijk nabij OV- en multimodale knooppunten in onderlinge balans. Dit betekent ‘lege’ plekken rond bestaande (OV-)knopen beter benutten en de capaciteit van bestaande (OV-)verbindingen rond al aanwezige hoge dichtheden vergroten;  Voorsorteren op het OV-concept ‘wiel met spaken’, te beginnen in zuidoostelijke richting (USP-LunettenWestraven-Papendorp-Leidsche Rijn). In dit deel is de urgentie voor bereikbaarheidsmaatregelen hoog omdat er al capaciteitsknelpunten zijn en de woningbouwontwikkeling hard gaat. Woningbouw én verbetering van de bereikbaarheid zullen hierbij samen moeten gaan;  Parallel aan het accommoderen van een voortgaande groei van wonen, werken en mobiliteit ook verder verdichten van overig binnenstedelijk gebied en/of bouwen bij OV- en multimodale knooppunten in de regio;  Bij verdere voortgaande groei agenderen van een duurzame en integrale ontwikkeling van de A12-zone in goede samenhang en fasering met het benutten van verdere ontwikkelingen in de A2-zone.  En dit in combinatie met een goede borging van de nationale knooppuntfunctie van Utrecht via het spoor (bijvoorbeeld met een extra intercitystation ter ontlasting van Utrecht Centraal) en over de weg (via een robuust netwerk van Ring, aansluitende snelwegen en aansluitingen tussen hoofdwegen- en onderliggend wegennet). Startbeslissing 1 juli 2020 7 Daarbij is de realisatie van het project A27/A12 Ring Utrecht een uitgangspunt voor deze verkenning. De regionale uitwerking van het OV Toekomstbeeld voor de Metropoolregio Utrecht zal in het najaar van 2020, tezamen met de inbreng van andere regio’s en een uitwerking op (inter)nationaal niveau van personen- en goederenspoorvervoer, moeten leiden tot een ontwikkelagenda voor het landelijk OV Toekomstbeeld. In het MIRT Onderzoek ‘Metropoolregio Utrecht: wonen, werken, bereikbaarheid en leefbaarheid’ alsmede in de nieuwe provinciale en gemeentelijke Omgevingsvisies zullen nieuwe verstedelijkingsstrategieën voor de periode 2030-2040 worden verkend. De regio werkt aan het Ruimtelijk Economisch Ontwikkel Perspectief (REP). Binnen de gemeente Utrecht wordt tenslotte gewerkt aan de Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU). Tot slot hebben Rijk en regio binnen de Woondeal afspraken gemaakt over hoe de woningbouwproductie kan worden versneld. Deze MIRT Verkenning moet worden gevoed vanuit deze trajecten om uit te gaan van de meest recente informatie. 2.3 De onderscheiden opgaven staan centraal in de Verkenning Naar aanleiding van de bovenstaande urgentie worden de volgende opgaven voor deze verkenning gehanteerd: Ontlasten van het verwacht NMCA-knelpunt Utrecht Centraal In het voortraject is gebleken dat er op en rondom Utrecht Centraal in de huidige situatie al een aantal knelpunten zijn. Dat betreft voornamelijk knelpunten met betrekking tot het voor- en natransport van en naar Utrecht Centraal. Zoals beperkte capaciteit van de bus- en tramcorridors en tramperrons in relatie tot de grote stromen treinreizigers die op Utrecht Centraal in- en uitstappen. Daarnaast is er een forse overbelasting op locaties waar de verschillende modaliteiten zoals auto, bus, fiets en lopen elkaar kruisen. Daarmee verslechtert de oversteekbaarheid van wegen voor fietsers en voetgangers en neemt de onbetrouwbaarheid van de bus- en tramdienstregeling toe. Als gevolg daarvan vermindert het functioneren van Utrecht Centraal als toegangspunt tot de stad i,ii. Binnenstedelijke verdichting kan de druk verder verhogen en daarmee deze knelpunten versterken en ook nieuwe knelpunten veroorzaken. Het is belangrijk om deze groei op Utrecht Centraal zo veel mogelijk te spreiden, bijvoorbeeld via andere routes in de stedelijke regio of andere toegangspunten tot de stad. De opgave met betrekking tot fiets zit in de programmalijn No Regret van het programma U Ned en wordt niet onderzocht in deze MIRT-verkenning. Dit geldt ook voor fietsparkeren, hier loopt een separaat onderzoek naar. Het beter bereikbaar maken van USP Het Utrecht Science Park (USP) is een belangrijk economisch gebied voor de regio Utrecht en daarbuiten. Er zijn knelpunten aanwezig op het hoofdwegen- en onderliggend wegennet rondom USP en op het terrein van het USP zelf zijn problemen met het afwikkelen (en parkeren) van werknemers en poliklinische bezoekersstromen. In de NMCA 2017 is tot 2030 een aantal knelpunten vastgesteld. Voor het regionaal OV gaat het om de Uithoflijn, buslijn 28 en de busbaan door de Uithof. De NMCA-knelpunten 2030 voor het regionaal OV zijn begin 2019 geactualiseerd. Gebleken is dat, door snelgroeiende vervoerstromen, de capaciteitsknelpunten groter zijn dan in 2017 was ingeschat. Het is voor USP belangrijk om goed bereikbaar te blijven om te kunnen concurreren met andere vergelijkbare gebieden in Nederland en een toenemende bijdrage te leveren aan de nationale economie. Daarnaast blijft het aantal werknemers en studenten op het USP naar verwachting ook na 2030 groeien, wat zal resulteren in een verdere toename van knelpunten. Voor de bereikbaarheid van USP zijn maatregelen noodzakelijk. In lijn met het regeerakkoord 2017 wordt voor het verbeteren van de bereikbaarheid van USP hoofdzakelijk gezocht naar een verbeterde OV verbinding die ook als alternatief dient voor de overbelaste verbinding via Utrecht CSiii. De ontsluiting van nieuwe woon- en werklocaties In de regio Utrecht worden volgens de huidige planning tot 2030 67.000 woningen gerealiseerd. Uit de nieuwste Primos-prognose blijkt daarbij dat de opgave is gegroeid naar 75.000 woningen tot 2030. De verkenning richt zich op het verbeteren van de OV-ontsluiting van de nieuwe woningen, die binnen het scopegebied vallen. Daarbij zal er aandacht zijn in hoeverre maatregelen voor een betere OV-ontsluiting bijdragen aan het verwezenlijken van mogelijke aanvullende opgaven voor de periode na 2030. Specifiek tot 2030 gaat het in deze MIRT-Verkenning om:  Beurskwartier, MWKZ, Kanaleneiland (17.900 woningen)  Leidsche Rijn A2, Papendorp (10.000 woningen)  Nieuwegein City (2.000 woningen)  Rijnhuizen (2.500 woningen) Startbeslissing 1 juli 2020 8 De bouw van extra woningen Bij 9.150 woningen uit de lijst hierboven in Nieuwegein en Utrecht Zuid West blijkt dat ze voor realisatie afhankelijk zijn van maatregelen die moeten voortvloeien uit de Verkenning. De extra woningen zijn alleen mogelijk als in de MER wordt aangetoond dat de automobiliteit voldoende teruggedrongen wordt om de bereikbaarheid van de stedelijke regio te garanderen, onder andere door lagere parkeernormen en daarmee gepaard gaande noodzakelijke OV- en fietsmaatregelen. Met BZK is afgesproken in de verkenning in te zetten op het mogelijk maken van de bouw van deze extra woningen. Daarvoor worden businesscases voor de woningbouwimpuls uitgewerkt in samenhang met de maatregelen uit de MIRT Verkenning. Deze opgaven zijn in afbeelding 1 op kaart weergegeven. Afbeelding 1: Weergave van opgaven van MIRT Verkenning OV en Wonen in de regio Utrecht 2.4 Verschillende oplossingsrichtingen worden in maatregelen uitgewerkt De opgaven zijn zoals hierboven omschreven actueel, wat het uitwerken van oplossingsrichtingen urgent maakt. Een aantal oplossingsrichtingen worden tenminste verkend in de verkenning. Het gaat hier om maatregelen die uit voorafgaand onderzoek als kansrijk naar voren zijn gekomen:  Een versterkt station Lunetten-Koningsweg. Het mogelijk dubbelstation Lunetten Koningsweg is gesitueerd ter hoogte van het huidige sprinterstation Lunetten. Bij de uitwerking van deze oplossingsrichting zullen verschillende maatregelen worden onderzocht. Het gaat dan om Lunetten-Koningsweg als intercitystation, als sprinterstation of een combinatie daarvan.  Een oost-west HOV-verbinding. Het gaat in ieder geval om een HOV-verbinding tussen Leidsche Rijn, Westraven, Lunetten en USP.  (HOV-)ontsluiting gebiedsontwikkeling Nieuwegein en Utrecht Zuidwest. Deze oplossingsrichtingen zijn in afbeelding 2 globaal op de kaart weergegeven. Startbeslissing 1 juli 2020 9 Afbeelding 2: Weergave van kansrijke oplossingsrichtingen uit het voortraject Naast deze oplossingsrichtingen uit het voortraject die kansrijk lijken, is het uiteraard mogelijk dat er uit verder onderzoek, participatie of andere trajecten zoals het MIRT Onderzoek U Ned of het OV Toekomstbeeld andere kansrijke oplossingsrichtingen naar voren komen die kunnen bijdragen aan de opgaven. Deze zullen dan uiteraard ook worden beoordeeld in deze MIRT Verkenning. In de start- en analysefase (zie paragraaf 3.2) is hiervoor voldoende ruimte. Na het bepalen van de kansrijke maatregelpakketten als afronding van de analysefase is de ruimte veel beperkter. Andersom zullen de maatregelen die voorvloeien uit deze MIRT Verkenning bepalend zijn voor andere trajecten. 2.5 Er is geld gereserveerd voor bekostiging van maatregelen De oplossingsrichtingen uit het voortraject kennen een bandbreedte van € 400 tot € 780 miljoen. Voor deze MIRT Verkenning ‘OV en wonen in de regio Utrecht’ hebben partijen € 380 miljoen gereserveerd. Hiermee is voldoende zicht op financiering om tot een kansrijk oplossingenpakket van circa € 500 miljoen te komen. De verdeling is als volgt:  Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat € 150 miljoen,  Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties € 60 miljoen,  De regio € 170 miljoen, deze bijdrage is 50-50 verdeeld tussen de gemeente Utrecht en de provincie Utrecht. De bedragen van het Rijk zijn gebaseerd op prijspeil 2019 en inclusief BTW. Voorwaarde voor de financiële reservering door BZK is dat deze voldoet aan de nog vast te stellen voorwaarden en procedure van de woningbouwimpuls. In de Verkenning wordt onderzocht of er voor derden meekoppelkansen zijn, waarvoor zij additioneel budget reserveren. Meekoppelkansen kunnen bijvoorbeeld extra maatregelen in het kader van klimaatadaptatie of duurzaamheid zijn, die na overeenstemming, in het vervolg worden gerealiseerd in het project. Startbeslissing 1 juli 2020 10 3 Aanpak 3.1 De Tracéwetprocedure met sectorale structuurvisie wordt gevolgd Voor deze Verkenning wordt uitgegaan van de geldende Tracéwet en het MIRT-spelregelkader. De Tracéwet kent twee mogelijke procedures voor Tracéwetplichtige activiteiten. In beide procedures vindt een verkenning plaats. De ene procedure kent drie formele beslismomenten, namelijk de Startbeslissing, het ontwerp-Tracébesluit en het Tracébesluit. Bij de andere, uitgebreidere procedure wordt de Startbeslissing uitgewerkt in een (integrale of sectorale) structuurvisie, waarin een voorkeursbeslissing wordt genomen. Als uitwerking daarvan komt er vervolgens een ontwerp-Tracébesluit en een Tracébesluit. Er wordt gekozen om een sectorale structuurvisie op te stellen, omdat de voorkeursbeslissing naar alle waarschijnlijkheid bestaat uit een pakket met verschillende type maatregelen, dat een verschillend planproces vraagt. Door het opstellen van een structuurvisie en bijbehorende PlanMER is het integraal en zorgvuldig beoordelen van de diverse mogelijke keuzen geborgd. Bovendien ontstaat een flexibel en transparant proces en bestaat voor eenieder de mogelijkheid om te reageren op de voorkeursbeslissing. De structuurvisie helpt bij het expliciet vastleggen van het commitment en de verantwoordelijkheden van andere partijen. Zo kunnen er acties op gemeentelijk niveau noodzakelijk zijn. 3.2 De Verkenning bestaat uit vier fases: start, analyse, beoordeling en besluitvorming De verkenningsfase moet de beslisinformatie opleveren die nodig is om een definitieve voorkeursbeslissing te nemen en te besluiten over de vervolgfase. Voor de volledige Verkenning is conform de fases in onderstaande afbeelding circa twee jaar tijd nodig. De verwachte aanvang is zomer 2020, afronding van de Verkenning wordt voorzien in het najaar van 2022. In de Verkenning wordt bekeken wat het beste moment is om de maatregelen uit te Startbeslissing 1 juli 2020 11 voeren gelet op onderlinge samenhang, samenhang met woningbouwprojecten, hinder tijdens de uitvoering, benodigde procedure, urgentie en beschikbaarheid van financiële middelen. Startfase: aanscherpen, uitwerken en onderbouwen van de Startbeslissing in plan van aanpak De in deze Startbeslissing geformuleerde opgaven worden verder aangescherpt en onderbouwd op basis van de informatie uit recent uitgevoerde onderzoeken. Daarnaast zullen onder andere de oplossingsrichtingen en het beoordelingskader uit paragraaf 3.3 nader uitgewerkt worden en kunnen oplossingsrichtingen uit andere onderzoeken worden toegevoegd. Het resultaat van deze fase is om te komen tot kansrijke oplossingsrichtingen voor de analysefase. Tenslotte zullen de benodigde effectenonderzoeken voorbereid worden. Analysefase: uitwerken van maatregelen en samenstellen van kansrijke maatregelpakketten Tijdens deze fase van de Verkenning worden de kansrijke oplossingsrichtingen in maatregelen uitgewerkt. Daarvoor zal allereerst de kansrijkheid van de oplossingsrichtingen uit de startfase worden bepaald. Bij het ontwikkelen van de maatregelen zal de kennis van omgevingspartijen zoveel mogelijk worden betrokken. In een participatieproces worden deze partijen in de gelegenheid gesteld om een actieve bijdrage te leveren om te komen tot een volledig overzicht van mogelijke maatregelen die bijdragen aan de opgaven. De kansrijke maatregelen worden geselecteerd. Bij deze selectie zal indien mogelijk gebruikt worden gemaakt van eerdere onderzoeken. Vervolgens worden de maatregelen gebundeld in een aantal logische pakketten welke voorzien worden van een beoordeling op hoofdlijnen. Resultaat van deze fase is om te komen tot circa drie kansrijke integrale maatregelpakketten (“alternatieven”) die vastgelegd worden in de notitie kansrijke alternatieven. Beoordelingsfase: beoordelen van kansrijke maatregelpakketten In deze fase worden de effecten van de kansrijke maatregelpakketten in beeld gebracht, en uitgewerkt in een verkeersrapport, een PlanMER en een maatschappelijke kosten-batenanalyse. Doel van deze fase is het leveren van objectieve beslisinformatie op basis waarvan in de volgende fase een voorkeursbeslissing genomen kan worden. Startbeslissing 1 juli 2020 12 Besluitvormingsfase: op weg naar een voorkeursbeslissing De laatste fase van de Verkenning is gericht op het samenbrengen van de informatie uit de verkenning ter voorbereiding op de vaststelling van een voorkeursbeslissing. In deze fase wordt onder andere de ontwerpstructuurvisie opgesteld. Deze wordt samen met het PlanMER ter inzage gelegd. Hierop volgt vaststelling van de structuurvisie (inclusief voorkeursbeslissing) en indien gewenst een bestuursovereenkomst. 3.3 Beoordelingskader is leidend voor beoordeling van maatregelen en maatregelpakketten In de Verkenning worden verschillende maatregelen uitgewerkt. Deze worden vervolgens gecombineerd in verschillende maatregelpakketten. Deze worden onderzocht en verder geoptimaliseerd om te komen tot een definitief voorkeurspakket. Het onderzoeken van maatregelen en pakketten vindt plaats aan de hand van een beoordelingskader dat volgt uit de opgave en doelstellingen van het programma U Ned en het afweegkader dat voor U Ned1 is opgesteld. Het gaat dan om:  Healthy Urban Living: bevorderen van een gezonde en duurzame regio  Economie versterken: aanjagen van economische groei in de regio  Verstedelijkingsopgave faciliteren  Ruimtelijke kwaliteit verhogen  Slimme en toekomstvaste mobiliteit faciliteren  Haalbaarheid  Kosten en opbrengsten Voor de Verkenning zal het afweegkader van het programma U Ned worden gespecificeerd door de concretere doelstellingen van de Verkenning enerzijds (zie paragraaf 2.3 waarin de opgaven van de Verkenning zijn opgenomen) en wet- en regelgeving anderzijds. Vanzelfsprekend zijn criteria voor de haalbaarheid (technisch en financieel) en de verhouding tussen maatschappelijke kosten en baten van belang. Onderstaande tabel betreft een beoordelingskader op hoofdlijnen. Deze zal aangevuld en geconcretiseerd worden tijdens de Verkenning. Doelbereik Overige bereikbaarheidseffecten Externe effecten Haalbaarheid 1 Ontlasten van de multimodale knoop Utrecht Centraal (MKUC) Verbeteren van de bereikbaarheid van Utrecht Science Park Beter bereikbaar maken van nieuwe woon- en werklocaties Mogelijk maken van de bouw van extra woningen Effect op mobiliteitssysteem (HWN/OWN, fiets en OV) Luchtkwaliteit Klimaat Geluid Natuur & Landschap Water & Bodem Archeologie & Cultuurhistorie Gezondheid Externe veiligheid Kosten Exploitatie U Ned afweegkader, 20 september 2017 Startbeslissing 1 juli 2020 13 Baten-kosten Technische uitvoerbaarheid Toekomstvastheid Uitvoeringshinder Risico’s Draagvlak Startbeslissing 1 juli 2020 14 4 Organisatie 4.1 Programma U Ned Deze verkenning maakt deel uit van Programma U Ned. De opgaven in deze regio maken het noodzakelijk om op zoek te gaan naar oplossingen die meerdere werkvelden bij elkaar brengen. Om die samenwerking tussen de diverse partners te realiseren is het Programma U Ned tot stand gekomen. Concreet betekent dat dat voor de besluitvorming gebruik wordt gemaakt van de overlegstructuren van U Ned. De verkenning draagt bij aan kennisdeling en afstemming in het programmateam, informeert het strategieteam voor het coördineren van de juiste politieke en bestuurlijke gesprekken en benut het directeurenoverleg en de programmaraad U Ned voor de besluitvorming. De benodigde voorbereiding van de besluitvorming is voor elke betrokken organisatie uniek. In het proces wordt hiermee zoveel mogelijk rekening gehouden. Daarnaast verandert een MIRT Verkenning niet de formele taken en bevoegdheden van de afzonderlijke partners. Dat betekent dat afspraken die Rijk en regio binnen de verkenning maken, vaak nog verankerd moeten worden in formele besluiten (bijvoorbeeld in een omgevingsvisie). Dat geldt eveneens voor afspraken over investeringsbeslissingen. De democratische legitimatie blijft daarmee gewaarborgd. In het plan van aanpak zal worden beschreven welke producten worden opgesteld en op welke wijze de vaststelling van deze producten zal worden geregeld. De verkenning zal uitgevoerd worden door een projectteam onder leiding van een projectleider van IenW. Dat team verzorgt ook de afstemming met andere programmaonderdelen en het betrekken van stakeholders. Dat gebeurt uiteraard in afstemming met de omgevingsmanager van het Programma U Ned. Dit team bestaat minimaal uit een projectleider, projectsecretaris en een aantal projectmedewerkers die verschillende projectmanagementrollen kunnen vervullen. Daarnaast worden mensen met de benodigde inhoudelijke expertise betrokken. Alle betrokken overheden leveren capaciteit voor dit projectteam. De programmadirecteur van U Ned zal fungeren als opdrachtgever. 4.2 Raakvlakken met andere projecten en ontwikkelingen De Verkenning vindt plaats in een dynamische omgeving. In het programma U Ned vinden onderzoeken plaats, die van invloed zijn op de Verkenning. Het gaat dan onder andere om:  MIRT Onderzoek 2040  HOV USP-Zeist/Amersfoort 2030/2040  No Regret maatregelen 2025  Regionale parkeerstrategie Startbeslissing 1 juli 2020 15 Maar ook buiten het programma U Ned zijn onderzoeken en projecten die impact hebben op de Verkenning en andersom. Dit zijn onder andere:  Toekomstbeeld OV 2040 In het Toekomstbeeld OV werkt het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), samen met provincies, metropoolregio’s, vervoerders en ProRail, aan een toekomstbeeld openbaar vervoer 2040. Dit toekomstbeeld geeft richting aan het beleid van de overheid en de uitvoering hiervan samen met de partners.  Omgevingsvisie provincie Utrecht In de Omgevingsvisie staat hoe de provincie Utrecht zich wil voorbereiden op de toekomst, gezien alle ontwikkelingen die op haar afkomt en die ruimte vragen in de provincie, zoals bijvoorbeeld de bevolkingsgroei en het opwekken van duurzame energie.  Regionaal Economisch Perspectief (REP) Het komen tot een regionaal gedragen integraal ruimtelijk perspectief en programma als ontwikkelingsrichting van deze regio tot 2040 op het gebied van wonen, werken, mobiliteit, groen (incl. recreatie, landschap) en energie.  Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU) Dit is een integrale visie op de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling van de stad met een horizon van ca. 2030. De RSU is in 2016 vastgesteld door de gemeenteraad van Utrecht en vormt de koers van de gemeentelijke omgevingsvisie. Op dit moment wordt de RSU geactualiseerd: verlengd (horizon naar ca 2040), verdiept (uitwerking van thema’s) en verbreed (integrale aanpak en betere aansluiting tussen stad en regio). Naar verwachting wordt de geactualiseerde RSU2040 eind 2020 vastgesteld door de gemeenteraad.  A27/A12 Ring Utrecht Het project verbetert de bereikbaarheid door de capaciteit van de weg te vergroten. Tussen Houten en Bilthoven worden extra rijstroken toegevoegd. Tussen de knooppunten Oudenrijn en Lunetten krijgen de parallelbanen aan weerszijden een extra rijstrook. De extra capaciteit op de Ring Utrecht moet ook zorgen voor minder verkeer op andere wegen in en om Utrecht.  Voorbereiding nieuwe OV-concessie(s) 2023-2033/2038 in de provincie Utrecht De huidige OV-concessies lopen in 2023 af. De komende jaren zal de aanbesteding van de nieuwe OVconcessie(s) worden voorbereid.  Mobiliteitsplan Slimme routes, slim regelen, slim bestemmen (SRSRSB) Dit is het mobiliteitsplan van de gemeente met als horizon ongeveer 2030. Het plan wordt op de dit moment geactualiseerd en verlengd naar circa 2040.  Studie Zuidwest (gemeente Utrecht) De gemeente Utrecht onderzoekt welk mobiliteitsmaatregelenpakket nodig is voor de woningbouwplannen in Utrecht Zuidwest tot ongeveer 2030.  Woondeal regio Utrecht De U10, provincie Utrecht en het ministerie van BZK werken hierin samen aan onder andere de versnelling van de woningbouwproductie.  Regionaal programmeren De provincie Utrecht werkt aan het programma regionaal programmeren voor het volgen van de realisatie van de woningbouw. Ook worden in dit traject de impact en oplossingen voor de extra woningbouwopgave besproken die op de provincie afkomt. Voor de regio Utrecht betekent dit een woningbouwopgave van 75.000 woningen tot 2030.  A12 Zone Het doel voor de A12 Zone is het gebied verder te ontwikkelen en daarmee nu, straks en in de toekomst bij te dragen aan de kwantitatieve en kwalitatieve groeiopgave van de regio. Het op te stellen eindproduct is een Integraal Ontwikkelperspectief. Dit Integraal Ontwikkelperspectief is geen uitgewerkt plan, maar zet de grote lijnen uit: een robuust raamwerk en daar binnen ruimte voor ontwikkeling van (combinaties van) wonen, werken, mobiliteit, energie, recreatie, erfgoed, groen, natuur en water.  Ontwikkelstrategie Maarschalkerweerd De Ontwikkelstrategie Maarschalkerweerd doet uitspraken over het gewenste ambitieniveau van Maarschalkerweerd, waaronder de driehoek tussen de sporen bij station Lunetten. In het Plan van Aanpak voor de Verkenning wordt nader uitgewerkt hoe de raakvlakken beheerst zullen worden. De opgesomde raakvlakken zijn niet limitatief en zullen in de toekomst worden aangevuld met opgedane inzichten. Startbeslissing 1 juli 2020 16 4.3 Participatieproces is een belangrijke bouwsteen voor een succesvolle Verkenning Voor een succesvolle Verkenning is naast een goede projectorganisatie en afstemming met de raakvlakken de samenwerking met stakeholders onontbeerlijk. Om de Verkenning als project goed te laten functioneren is het belangrijk iedere stakeholder in de juiste rol te benutten. Het uitgangspunt daarbij is onderscheid maken in de rollen mee weten, mee denken en meedoen. Daarnaast is van belang dat iedere fase in de Verkenning een eigen karakter heeft. Waar in het begin nog relatief veel mogelijkheden zijn om maatregelen in te brengen in de Verkenning is het proces er wel op gericht om gestructureerd toe te werken naar een voorkeurspakket met maatregelen. In de latere fasen van de Verkenning is de ruimte voor het inbrengen van nieuwe en andere maatregelen beperkter. Hier zal de participatie-aanpak op worden afgestemd. Zowel overheden, publieke en maatschappelijke organisaties, alsook direct belanghebbenden waaronder burgers en bedrijven in de directe omgeving van het traject zullen gedurende de Verkenning en in de fases daarna, worden betrokken. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:  Niet bang zijn voor weerstand, weerstand geeft betrokkenheid aan die we op een positieve manier willen benutten  Open staan voor informatie en belangen van stakeholders en duidelijk aangeven wat we ermee doen  Transparant zijn over het proces en de informatie die we delen en krijgen In de verkenningsfase zullen verschillende participatiemomenten worden georganiseerd. De participatiemomenten worden gekoppeld aan mijlpalen en producten in de Verkenning. Het betreft in ieder geval de volgende stappen:  Inventarisatie van uit te werken maatregelen;  Het opstellen van maatregelenpakketten;  Het trechteren en optimaliseren van de maatregelenpakketten. Daarnaast bestaat ook nog de wettelijke mogelijkheid om een zienswijze in te dienen op de ontwerpstructuurvisie en de Plan-MER. De participatieaanpak wordt verder uitgewerkt in een participatieplan, waarbij zo veel mogelijk aangesloten wordt bij standaarden die daarvoor beschikbaar zijn bij de betrokken organisaties. Startbeslissing 1 juli 2020 17 Bijlage A Startbeslissing 1 juli 2020 18 i Analyse Multimodale Knoop Utrecht Centraal, versie C, d.d. 24 mei 2018. ii Vervolg préverkenning U Ned, definitief, Versie F, d.d. 6 november 2019. iii Regeerakkoord 2017: 'Vertrouwen in de toekomst', d.d. 10 oktober 2017. Startbeslissing 1 juli 2020 19
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8309bc38-f7c1-4e21-9a4d-a4913ff75908
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 33 576 Natuurbeleid Nr. 221 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 5 februari 2021 Hierbij stuur ik uw Kamer, zoals aangekondigd bij de aanbieding van de uitgewerkte Bossenstrategie van Rijk en provincies (Kamerstuk 33 576, nr. 202), het rapport «De ecologische aspecten van vlaktekap in het Nederlandse bos» toe1. Het rapport is in mijn opdracht opgesteld door Wageningen Universiteit en Research (WUR). Hiermee heb ik uitvoering gegeven aan de motie van de leden Beckerman en Smeulders (Kamerstuk 35 309, nr. 15), waarin werd verzocht de ecologische effecten van vlaktekap op de kwaliteit van bosecosystemen te laten onderzoeken. In deze brief geef ik ook een reactie op het rapport «Ecologische effecten van vlaktekap op de kwaliteit van bosecosystemen» van Stichting NatuurAlert Nederland, zoals mij is verzocht door uw vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 16 december 2020. Context van beide rapporten Naast het in mijn opdracht opgestelde WUR-rapport heeft de Stichting NatuurAlert Nederland op eigen initiatief een rapport laten opstellen over vlaktekap. De rapporten van de WUR en van Stichting NatuurAlert gaan beide in op de ecologische gevolgen van vlaktekap. Op verzoek van mijn ministerie hebben verschillende gesprekken plaatsgevonden tussen de opstellers van beide rapporten. Daarbij zijn de concept-rapporten uitgewisseld en becommentarieerd. Rapport «De ecologische aspecten van vlaktekap in het Nederlandse bos» (WUR) Een belangrijke notie vooraf is dat het rapport zich richt op vlaktekap als onderdeel van het gangbare bosbeheer (bijvoorbeeld om het bos te verjongen en om hout te oogsten), en niet op het permanent verwijderen 1 kst-33576-221 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 576, nr. 221 1 van bos, bijvoorbeeld bij omvorming naar andere vormen van natuur. Het rapport geeft een overzicht van de verschillende type vlaktekap als onderdeel van het bosbeheer in Nederland. Hierbij zijn de schaal, de oppervlakte van de kapvlakte en de mate van beschutting langs de randen of door schermbomen de belangrijkste variabelen. Er is volgens de onderzoekers sprake van grootschalige vlaktekap (kaalkap) wanneer de kapvlakte een grotere overspanning heeft dan 2–3 maal de hoogte van de omringende bomen, waarbij 0,5 hectare als globale ondergrens voor kaalkap kan worden aangehouden. De onderzoekers schatten in dat grootschalige vlaktekap jaarlijks wordt toegepast op een oppervlakte van 300 tot 500 hectare, ofwel bij 0,1% tot 0,2% van het totale Nederlandse bosareaal. Uit het rapport blijkt dat het Nederlandse bos hoofdzakelijk kleinschalig (met ingrepen kleiner dan 0,5 ha) wordt beheerd. Het rapport geeft een analyse van de effecten van vlaktekap op de koolstofopslag, voedingsstoffenhuishouding en biodiversiteit. Uit het rapport blijkt dat kap van bomen leidt tot verlies aan koolstof in de bodem. Grootschalige vlaktekap leidt tot de grootste verliezen, maar deze nemen af naarmate de beschutting van het kronendak toeneemt. Door hergroei van het bos herstelt de voorraad koolstof in de bodemen en gemiddeld over het gehele areaal neemt de koolstofvoorraad in bosbodems in Nederland nog steeds toe. Voor lichtsoorten (grove den, eik of berk) is vlaktegewijze kap vaak noodzakelijk om tot voldoende verjonging te komen. Echter, naarmate het kapoppervlak groter is, is de verstoring groter, wordt het bosbeeld sterker verstoord, vindt er extra afbraak van organische stof en uitspoeling van voedingsstoffen plaats, en wordt de bosontwikkeling teruggezet in de tijd. Voor wat betreft de effecten op biodiversiteit laat het rapport zien dat grootschalige vlaktekap ongunstig is voor typische bossoorten die op een kapvlakte niet kunnen overleven en slechts zeer langzaam herstellen vanuit resterende bronpopulaties. In oude bossen met hoge natuurkwaliteit kan kaalkap een bedreiging zijn voor veel typische bossoorten, en is daar om die reden ongewenst. In jonge bosecosystemen of in bossen met een lange gebruiksgeschiedenis kan vlaktekap, in de context van een gevarieerd boslandschap, samen met uitkap en niets doen, bijdragen aan het handhaven van de soortenrijkdom. De effecten van vlaktekap op het voorkomen van beschermde plant- en diersoorten zijn volgens het rapport niet eenduidig. Voor typische bossoorten is vlaktekap, met name kaalkap, ongunstig, maar voor andere beschermde soorten, zoals nachtzwaluw en draaihals, creëert kaalkap een gunstig habitat. Het rapport beschrijft dat het Nederlandse bosbeheer kleinschaliger is geworden, met nadruk op meervoudige functievervulling, menging van soorten, behoud van een gevarieerde bosstructuur, en gebruik van natuurlijke verjonging. Kleinschalige vlaktekap past daar volgens de onderzoekers goed in. Ik zie het rapport als ondersteuning van de beleidslijn die ik, samen met de provincies, in de Bossenstrategie heb gekozen. Het rapport bevestigt het belang van kleinschalig bosbeheer, dat meer gebruik maakt van natuurlijke processen. Het ondersteunt tevens ons uitgangspunt, verwoord in de in februari 2020 verschenen ambities en uitgangspunten van de Bossenstrategie (Kamerstuk 33 576, nr. 186) om in het regulier beheer 0,5 ha als maximum te hanteren voor de omvang van kapvlakten. Incidenteel, bijvoorbeeld bij calamiteiten en ziektes, kan het noodzakelijk blijven over te gaan tot een grotere kapvlakte. In de gedragscode soortenbescherming bosbeheer, die op 27 november 2020 formeel is ingediend door de Vereniging van Bos-en Natuureigenaren (VBNE), is het maximum van 0,5 ha opgenomen. Alleen voor vlaktekap tot 0,5 ha kan Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 576, nr. 221 2 gebruik worden gemaakt van de vrijstelling van een gedragscode; voor een kapvlakte groter dan 0,5 ha is een ontheffing nodig op grond van de Wet natuurbescherming. Voor het overige zal het uitgangspunt van 0,5 ha als maximum worden meegenomen bij de uitvoering van de Bossenstrategie. Rapport «Ecologische gevolgen van vlaktekap op de kwaliteit van bosecosystemen» (Stichting NatuurAlert Nederland) Het rapport dat in opdracht van de Stichting NatuurAlert is opgesteld, komt in zijn analyse gedeeltelijk overeen met het rapport dat de WUR ter uitvoering van de motie Beckerman en Smeulders heeft geschreven, met name in de beschrijving van risico’s van bomenkap voor biodiversiteit, koolstofvastlegging en bosontwikkeling. Echter: de conclusie die in dit rapport wordt getrokken, namelijk dat alle vormen van vlaktekap negatieve ecologische effecten hebben, verschillen sterk met die in het WUR-rapport. Dit verschil wordt veroorzaakt door enerzijds het hanteren van verschillende uitgangspunten en anderzijds verschillende opvattingen over de ecologische effecten van vlaktekap. Zo houdt het WUR-rapport rekening met verschillen in aard en omvang van kapvlakten, die voor de ecologische effecten van groot belang kunnen zijn. Het rapport van Stichting NatuurAlert stelt alle vormen van vlaktekap gelijk aan kaalkap (zie de definitielijst in bijlage 2 van het rapport). Op grond daarvan concludeert het rapport dat alle vormen van vlaktekap negatieve effecten zullen hebben op de biodiversiteit. Het rapport gaat daarbij vooral in op de effecten die optreden op de locatie waar de kap plaatsvindt. Zo wordt geconcludeerd dat vlaktekap geen ruimte biedt voor oude bomen. Op de locatie waar de ingreep plaatsvindt is dat evident, maar vanzelfsprekend sluit lokale kap niet uit dat bomen elders in het bos oud kunnen worden. Ook refereert het rapport aan onderzoeken die betrekking hebben op internationaal gangbare kapvlakten, van soms tientallen hectare groot, en projecteert het rapport die onderzoeken vervolgens op de Nederlandse situatie, waar we het uitgangspunt hanteren van kapvlakten met een maximum van 0,5 hectare. Ten slotte Ik ben mij bewust van de maatschappelijke discussie over het kappen van bomen. Dat was een van de aanleidingen voor het gaan maken van de Bossenstrategie en ook in het participatietraject bij het opstellen van de Bossenstrategie is blijk gegeven van de grote maatschappelijke betrokkenheid bij het onderwerp bomen en bos. Tevens is duidelijk geworden dat de meningen, ook binnen de wetenschap, over het onderwerp nogal uiteenlopen. De twee onderzoeksrapporten over de ecologische effecten van (vormen van vlaktekap) zijn hiervan een kenmerkend voorbeeld. Ik ben van mening dat ik, samen met de provincies, met de Bossenstrategie een ambitieus kader heb neergezet voor het bosbeleid in de komende tien jaar. Hierin stellen we ook nieuwe normen; het uitgangspunt van kapvlakten van maximaal 0,5 ha. is er hier een belangrijk voorbeeld van. Anderzijds willen we met de Bossenstrategie voldoende ruimte bieden aan bosbeheerders om de ambities en uitgangspunten, met behulp van eigen vakmanschap, in de praktijk te brengen. De bossenstrategie stelt kaders en uitganspunten, waarbinnen ruimte is voor maatwerk. We staan samen voor de uitdaging om het bos veerkrachtiger en vitaler te maken. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 576, nr. 221 3 In de bossenstrategie is opgenomen dat provincies samen met terreinbeheerders mogelijkheden verkennen voor invulling van de kwaliteitsimpuls voor het bos en deze opnemen in een uitvoeringsplan. We zullen, bij de uitvoering van de Bossenstrategie, in gesprek gaan met bosbeheerders over het bosbeheer, mede op basis van de rapporten over de ecologische gevolgen van kapvlakten. Ook zullen we kennishiaten, zoals vermeld in het WUR-rapport, meenemen in de kennisagenda van de Bossenstrategie. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 576, nr. 221 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c80176bf-15d5-4bf9-a484-69a385d379c9
Commissie I&M Aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Den Haag, 30 september 2015 Verzoek om de rapporten genoemd in het Volkskrantartikel van 29 september 2015 getiteld ‘Ministerie wist al jaren van geknoei met dieseluitstoot’ aan de Kamer te sturen 2015Z17705/2015D36318 Geachte mevrouw Mansveld, In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu van 30 september 2015 is gesproken over de rapporten genoemd in het Volkskrantartikel van 29 september 2015 getiteld ‘Ministerie wist al jaren van geknoei met dieseluitstoot’. De commissie heeft besloten u te verzoeken om de betreffende rapporten spoedig aan de Kamer te sturen of, indien dat al is gebeurd, aan te geven wanneer dat is gebeurd met daarbij een vermelding van het Kamerstuknummer. Bij deze breng ik u het verzoek van de commissie over. Hoogachtend, de griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, I.B. Sneep Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c7a12a64-f9ad-4664-8338-321ee26eeaf0
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2017–2018 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2017Z18950 Vragen van het lid Westerveld (GroenLinks) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over onderwijs aan vluchtelingenkinderen (ingezonden 27 december 2017). Vraag 1 Kent u signalen dat basisscholen veel tijd kwijt zijn om de juiste informatie boven tafel te krijgen wanneer vluchtelingenkinderen zich aanmelden? Hoeveel uur zijn scholen gemiddeld kwijt met het verkrijgen van de juiste informatie en de verantwoording over het geven van onderwijs aan vluchtelingenkinderen? Klopt het tevens dat de termijn waarin scholen deze gegevens moeten overdragen aan het ministerie relatief kort is? Zo nee, kunt u aangeven wat de termijn van levering is? Vraag 2 Moeten basisscholen soms flinke bedragen terugbetalen omdat scholen niet de gevraagde informatie kunnen overdragen, maar wel onderwijs aan vluchtelingenkinderen geven? Zo ja, wat kunt u hieraan doen? Vraag 3 Klopt het dat gegevens over vluchtelingenkinderen in BRON niet altijd correct zijn, omdat in de procedure van het aanvragen van asiel geboortedata, namen, adressen en datum van aankomst soms veranderen? Zo ja, wat zijn de gevolgen voor scholen en besturen? Vraag 4 Hoe verhouden de voornoemde signalen zich tot de toegankelijkheid van het onderwijs aan vluchtelingenkinderen? Is dit in het geding? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet? Hoe snel na aankomst in Nederland gaan kinderen van vluchtelingen gemiddeld naar school? Vraag 5 Bent u bereid om de documenten die nodig zijn bij de inschrijving van asielzoekers en overige vreemdelingen op een basisschool nog eens tegen het licht te houden, met als doel de administratieve lasten voor scholen en besturen te verminderen? Zo nee, waarom niet? kv-tk-2017Z18950 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Vragen 1 Vraag 6 Bent u bereid scholen en schoolbesturen te ondersteunen in de verantwoording aan het ministerie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Vraag 7 Kunt u aangeven wat de laatste van zaken is inzake de maatregelen die naar aanleiding van de aanbevelingen van de Onderwijsraad over onderwijs aan vluchtelingen zijn aangekondigd?1 1 https://www.onderwijsraad.nl/publicaties/2017/vluchtelingen-en-onderwijs.-naar-eenefficientere-organisatie-betere-toegankelijkheid-en-hogere-kwaliteit/volledig/item7509 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d4405f24-5cca-493d-b98f-0d4e8ab583c2
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 33 400 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2013 Nr. 37 MOTIE VAN DE LEDEN KARABULUT EN ULENBELT Voorgesteld 13 december 2012 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de jeugdwerkloosheid hard toeneemt; verzoekt de regering, de termijn van vier weken waarin jongeren geen hulp krijgen van gemeenten en uitkeringsinstanties bij het vinden van werk ongedaan te maken zodat jongeren meteen geholpen kunnen worden, en gaat over tot de orde van de dag. Karabulut Ulenbelt kst-33400-XV-37 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 400 XV, nr. 37
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/985caaf5-822a-47c6-8e2b-970a88b571ef
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2020Z00126 Vragen van het lid Schonis (D66) aan de Minister van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «ProRail: spoor niet berekend op hevige regenbuien en extreme hitte» (ingezonden 9 januari 2020). Vraag 1 Bent u bekend met de zorgen van ProRail omtrent de extreme weersomstandigheden die door klimaatverandering vaker voor gaan komen?1 Vraag 2 Bent u het eens met de stelling van ProRail dat het Nederlandse spoor niet berekend is op de extreme weersomstandigheden die klimaatverandering met zich meebrengt? Vraag 3 Kunt u bevestigen dat het spoor direct dan wel indirect te maken (zal) krijg(en)(t) met de gevolgen van klimaatverandering, evenals de hoog oplopende maatschappelijke kosten die het met zich meebrengt wanneer die uitdagingen niet worden geadresseerd? Zo ja, kunt u aangeven wat de laatste inschattingen zijn van het risico en de daarmee gepaard gaande maatschappelijke kosten? Vraag 4 Welke onderdelen van het Nederlandse spoor bestempelt u als extra gevoelig voor extreme weersomstandigheden en op welke manier zorgt u ervoor, met uw huidige beleid, dat deze onderdelen toekomstbestendig worden gemaakt? 1 kv-tk-2020Z00126 ’s-Gravenhage 2020 Trouw, 8 januari 2020 «ProRail: spoor niet berekend op hevige regenbuien en extreme hitte’ (https://www.trouw.nl/economie/prorail-spoor-niet-berekend-op-hevige-regenbuien-enextreme-hitte~b521d5b7/) Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/43665ffb-889d-43c2-81f1-1b303f4e5c1d
Derde evaluatie van de ‘Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant’ Frank Peters Nijmegen, november 2021 Projectnummer: 2021.047  2021 KBA Nijmegen Behoudens de in of krachtens de Auteurswet van 1912 gestelde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, en evenmin in een retrieval systeem worden opgeslagen, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van KBA Nijmegen. No part of this book/publication may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any other means without written permission from the publisher. ii Inhoudsopgave 1 Over dit onderzoek 1.1 Inleiding 1.2 Probleem- en doelstelling 1.3 Aanpak 1 1 2 3 2 Opzet van de subsidieregeling 2.1 Inleiding 2.2 Gesubsidieerde opleidingsplaatsen 2.3 De subsidie 5 5 6 8 3 Bevindingen 3.1 Inleiding 3.2 Taakherschikking 3.3 Doelen van de subsidieregeling 3.4 Besteding subsidie 3.5 Branches en opleiden 3.6 De subsidieregeling in de huisartsenzorg en geestelijke gezondheidszorg 3.7 Risico’s en knelpunten 3.8 Voorzetting van de regeling 11 11 11 13 20 20 24 26 32 4 Eindoordeel 4.1 Inleiding 4.2 Beantwoording onderzoeksvragen 4.3 Slotconclusie 35 35 35 36 iii 1 Over dit onderzoek 1.1 Inleiding Verpleegkundig specialisten 1 en physician assistants zijn gespecialiseerde beroepskrachten met een masteropleiding, die werkzaam zijn op het snijvlak van het medisch en verpleegkundig domein en delen van het werk van artsen en specialisten kunnen overnemen. In 2003 studeerden de eerste vier verpleegkundig specialisten af en een jaar later de eerste drie physician assistants. 2 Inmiddels werken er in Nederland circa 3.494 verpleegkundig specialisten en 1.058 physician assistants in de zorg. 3 Beide zorgprofessionals vallen onder de Wet BIG. Verpleegkundig specialisten worden opgeleid via de opleiding Master Advanced Nursing Practice (MANP) en physician assistants via de opleiding Master Physician Assistant (MPA). Er zijn negen hogescholen met een opleiding MANP, waarvan er vijf ook de opleiding MPA aanbieden. De tweejarige opleiding MANP is gericht op het werken in de algemene gezondheidszorg en op een aantal hogescholen ook op de geestelijke gezondheidszorg. Daarnaast is er de driejarige opleiding Geestelijke Gezondheidszorg Verpleegkundig Specialist (GGZ-VS), die uitsluitend verpleegkundig specialisten opleidt voor de geestelijke gezondheidszorg. Zowel de MANP als de MPA zijn duale opleidingen, waarbij studenten afwisselend leren en werken. Vanwege het maatschappelijk belang van de opleidingen worden die vanaf de start door middel van subsidie gezamenlijk gefinancierd door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). OCW neemt de kosten voor de onderwijscomponent voor zijn rekening. VWS subsidieert de vervanging van dagen waarop deelnemers uit de zorgsector niet beschikbaar zijn voor de werkgever vanwege het volgen van hun masteropleiding (de buitenschoolse kosten). De financiering door VWS is geregeld in de Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant (hierna: subsidieregeling). Omdat de subsidieregeling geen betrekking heeft op de opleiding GGZ-VS (die op een andere manier wordt bekostigd), blijft die opleiding buiten beschouwing, behalve waar dat voor een begrip van de uitvoering van de regeling nodig is. De masteropleidingen leveren zorgprofessionals af die taken kunnen overnemen van artsen. Met de subsidiering van de opleidingen worden verschillende doelen nagestreefd. Volgens VWS gaat het om (i) een betere kwaliteit van zorg, (ii) een beter carrièreperspectief voor de mensen die in de zorg werken en (iii) het opvangen van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing. 4 De vergrijzing betreft het personeelsbestand van de zorg, blijkt uit de toelichting op de doelen. Deze evaluatie was daarom gericht ook op de vergrijzing van het personeel in de zorg. Subsidiëring van 1 2 3 4 Totdat in 2009 verschillende verpleegkundige specialismen werden erkend, werden verpleegkundig specialisten aangeduid als nurse practitioners. Sinds 1 januari 2021 zijn er twee verpleegkundig specialismen: een gericht op de algemene gezondheidszorg en een op de geestelijke gezondheidszorg. Peters, F, E. Keppels, H. Schuit & K. Kauffman. (2008). De arbeidsmarkt- en opleidingsbehoefte aan nurse practitioners en physician assistants. Nijmegen: KBA Nijmegen. Capaciteitsorgaan. (2019). Capaciteitsplan 2021-2024. Hoofdrapport. Utrecht: Capaciteitsorgaaan. Arbeidsmarkt en opleidingen zorgsector. Brief van de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Tweede Kamer, vergaderjaar 2003-2004, 29 282, nr. 1. 1 de opleidingen is onderdeel van een veel breder pakket van in totaal negen maatregelen die samen de genoemde doelen moeten realiseren. De subsidieregeling is voor het laatst in 2016 geëvalueerd. Daaruit bleek dat de regeling doeltreffend is. 5 Dit heeft er toe geleid dat de regeling is voortgezet. Formeel zou de subsidieregeling per 1 juli 2022 vervallen, maar om er voor te zorgen dat tijdig kan worden begonnen met de voorbereiding en werving voor het schooljaar 2022-2023, is die met 1 jaar verlengd tot 1 juli 2023. 6 Om opnieuw te kunnen beoordelen of en hoe de subsidieregeling moet worden voortgezet, heeft de directie Macro Economische Vraagstukken en Arbeidsmarkt (MEVA) van het ministerie van VWS behoefte aan een nieuwe evaluatie. MEVA heeft KBA Nijmegen gevraagd die uit te voeren en in voorliggend rapport staan de resultaten. In paragraaf 1.2 worden doel en opzet van de subsidieregeling beschreven, in paragraaf 1.3 de wijze waarop de regeling is geëvalueerd. De bevindingen van de evaluatie staan in hoofdstuk 2, de conclusies in hoofdstuk 3. 1.2 Probleem- en doelstelling De Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant voorziet in de subsidiering van de buitenschoolse kosten van de opleidingen MANP en MPA. Volgens de Algemene wet bestuursrecht is de overheid verplicht ten minste eenmaal in de vijf jaar een verslag te publiceren over de doeltreffendheid en effecten van een subsidie in de praktijk. 7 In de Regeling periodiek evaluatieonderzoek worden daarvoor kwaliteitseisen geformuleerd en wordt de uitvoering van dergelijk onderzoek uitgewerkt. 8 Aansluitend bij deze regeling moet het evaluatieonderzoek uitwijzen in hoeverre de inzet van de subsidieregeling doeltreffend en doelmatig is. Daarbij is doeltreffendheid gedefinieerd als ‘de mate waarin de beleidsdoelstelling dankzij de inzet van de onderzochte beleidsinstrumenten wordt gerealiseerd’. Zoals al eerder beschreven, zijn de doelen van de inzet van de subsidieregeling (i) een betere kwaliteit van zorg, (ii) een beter carrièreperspectief voor de mensen die in de zorg werken en (iii) het opvangen van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing. Doelmatigheid is ‘de mate waarin het optimale effect tegen zo min mogelijk kosten en ongewenste neveneffecten wordt bewerkstelligd’. In de offerte-aanvraag van de directie MEVA van VWS is aangegeven dat in het evaluatieonderzoek de volgende vragen moeten worden beantwoord: 1. Wordt het doel van de subsidieregeling behaald? 2. Hoe wordt het beschikbare budget besteed? 3. Welke risico’s zitten er aan de wijze waarop de subsidieregeling wordt uitgevoerd? Hierbij gaat het met name om eventuele onrechtmatigheid en fraude. 4. Is voortzetting van de subsidieregeling gewenst en noodzakelijk? Zo ja, zijn er verbeterpunten in de subsidieregeling aan te brengen? 5 6 7 8 2 Peters, Frank. (2016). Tweede evaluatie van de ‘Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant’. KBA Nijmegen. Ontwerpwijziging Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant. (2021, 8 juli). Geraadpleegd op 3 september 2021, van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/regelingen/2021/ 07/08/concept-wijzigingsregeling-subsidieregeling-opleiding-physician-assistant Algemene wet bestuursrecht. (1992, 4 juni). Geraadpleegd op 3 september 2021, van https://wetten.overheid.nl/ BWBR0005537/2021-07-23 Regeling periodiek evaluatieonderzoek (2018, 15 maart). Geraadpleegd op 3 september, van https://wetten.overheid.nl/BWBR0040754/2018-03-27 5. Bestaat er een rechtvaardiging voor differentiatie van de subsidieregeling naar verschillende sectoren? Is een dergelijke differentiatie in de subsidieregeling te integreren? Waarom is dat wel of niet het geval en op welke wijze ligt het voor de hand de subsidieregeling hierop te wijzigen? De antwoorden op de onderzoeksvragen moeten het mogelijk maken te kunnen beoordelen of en hoe de subsidieregeling dient te worden voortgezet. 1.3 Aanpak Zoals hiervoor beschreven is in de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek aangegeven hoe invulling kan worden gegeven aan de verplichting om beleid periodiek te evalueren. Daarbij worden de volgende kwaliteitseisen voor dergelijke evaluaties geformuleerd: - het is duidelijk welk beleid wordt onderzocht en wat de doelstellingen van dat beleid zijn; - de vraag wordt beantwoord in hoeverre het beleid (en de daarmee samenhangende uitgaven) doeltreffend en doelmatig is; - onderliggende bevindingen onderbouwen de conclusies; - de onderzoeksmethode is valide en betrouwbaar; - het rapport geeft inzicht in de gebruikte evaluatiemethode en in de (on)mogelijkheden om de doeltreffendheid en doelmatigheid van het betreffende beleid vast te stellen. 9 Om aan de kwaliteitseisen te voldoen, zijn de vragen onderzocht door het raadplegen van diverse bronnen: kengetallen, literatuur en betrokkenen. De kengetallen betroffen zaken als het aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen, de instroom in de opleidingen en de omvang van de subsidie. De literatuur die is onderzocht had betrekking op de redenen om verpleegkundig specialisten en physician assistants aan te nemen en het resultaat van de inzet van beide beroepsgroepen, met name gelet op de kwaliteit van zorg, verbetering van het carrièreperspectief van zorgmedewerkers en het opvangen van de vergrijzing. De betrokkenen die zijn geïnterviewd, zijn functionarissen van hogescholen die bij de uitvoering van de regeling betrokken zijn, zorgwerkgevers uit verschillende sectoren die verpleegkundig specialisten en physician assistants in dienst hebben en partijen die belang hebben bij de inzet van dergelijke zorgverleners (bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van kwaliteitsverbetering). Het interviewen van deze betrokkenen was nodig omdat met verzamelen van kengetallen en literatuuronderzoek de evaluatievragen niet volledig konden worden beantwoord. In tabel 1 staat aangegeven welke bronnen zijn geraadpleegd, hoe dat gebeurde en voor welke evaluatievragen. 9 Regeling periodiek evaluatieonderzoek (2018, 15 maart). Geraadpleegd op 3 september 2021, van https://wetten. overheid.nl/BWBR0040754/2018-03-27 3 Tabel 1 – Bronnen voor beantwoording van de evaluatievragen Bronnen Wordt doel behaald? Kengetallen ● Literatuur ● Besteding budget? Risico’s Voorzetting aan wenselijk? uitvoering? Verbeterpunten? Differentie gerechtvaardigd? Differentiatie in regeling integreren? ● Vragenlijst ˗ Opleidingscoördinatoren MPA en MANP (14 respondenten) ● ● ● Interviews ˗ Voorzitters LOO1 MANP en MPA (2 respondenten) ● ˗ Opleidingscoördinatoren (3 respondenten) ˗ Zorgwerkgevers (7 organisaties) 2 ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ● ˗ Voorzitters van de beroepsverenigingen voor verpleegkundig specialisten en physician assistants (2 respondenten) ˗ Financiële medewerkers hogescholen (3 respondenten) ● ˗ Beleidsmedewerker MEVA en medewerker Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen (2 respondenten) ● ˗ Overige bronnen (5 respondenten) 3 1 2 3 4 ● ● ● ● ● ● LOO betekent landelijk opleidingsoverleg. Dit betrof de volgende organisaties: Landelijke Huisartsen Vereniging, InEen, ActiZ, Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra, Federatie Medisch Specialisten, de Nederlandse ggz en de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland. Dit waren de volgende organisaties: Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg, Capaciteitsorgaan, Centrale huisartsenpost Almelo, Menzis en Reade revalidatie/reumatologie. 2 Opzet van de subsidieregeling 2.1 Inleiding De regeling is gestart in 2004. In eerste instantie was sprake van twee regelingen, voor beide opleidingen apart. Bij de verlenging van de regelingen in 2006 zijn beide regelingen samengevoegd tot de Subsidieregeling opleiding tot nurse practitioner en opleiding tot physician assistant. De regeling is een aantal keren aangepast. Tabel 2 laat zien dat het daarbij meestal ging om een verhoging van het aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen of een verlenging van de subsidieregeling. Tabel 2 – Start regeling en wijzigingen Jaar Toelichting 2004 - Start ‘Subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner’ en de ‘Subsidieregeling opleiding tot physician assistant’. - Looptijd regelingen: 2004 en 2005. - Aantal gefinancierde opleidingsplaatsen: 250 voor beide regelingen samen. 2005 - Verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 250 naar 325 in 2005 en 2006. 2006 - Samenvoeging regelingen. - Regelingen worden ook na 2006 gecontinueerd. 2007 - Structurele verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 250 naar 325 met ingang van studiejaar 2007-2008. 2008 - Verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 325 naar 400 met ingang van studiejaar 20082009. 2009 - Datum voor het indienen van aanvragen voor verlenging van de subsidie verschoven van 1 augustus naar 1 november in het jaar waarin de student instroomt. 2012 - Verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 400 naar 700: 150 met ingang van studiejaar 2012-2013 en 150 met ingang van studiejaar 2013-2014. 2012 - Verhoging tegemoetkoming buitenschoolse kosten van € 1.750 per student per maand naar € 1.875. De verhoging gaat in op 1 september 2012, zowel voor nieuwe als zittende studenten. 2014 - De regeling wordt voorzien van een einddatum: 1 juli 2017. 2017 - Verlenging van de regeling tot 1 juli 2022. 2019 - Eenmalige verhoging aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen van 700 naar 774: 30 extra plaatsen voor de MPA-opleiding en 44 voor de MANP-opleiding 2021 - Verlenging van de regeling tot 1 juli 2023. In dit hoofdstuk wordt beschreven hoeveel opleidingsplaatsen er vanuit de subsidieregeling zijn bekostigd, hoe de subsidie wordt toegekend en wat de omvang van de subsidie is. 5 2.2 Gesubsidieerde opleidingsplaatsen Tabel 2 laat zien dat het aantal opleidingsplaatsen voor eerstejaars dat vanuit de regeling wordt bekostigd, een aantal malen is verhoogd. Dat gebeurde op basis van onderzoek waaruit bleek dat dat nodig was om aan de behoefte aan verpleegkundig specialisten en physician assistants op de arbeidsmarkt te kunnen voldoen. 10 De uitbreiding van het aantal plaatsen in 2012 gebeurde naar aanleiding van signalen vanuit de Vereniging Hogescholen, het platform VS en PA en het Capaciteitsorgaan. Zij gaven aan dat er enerzijds sprake was van wachtlijsten bij de opleidingen MANP en MPA en anderzijds van een nog steeds toenemende behoefte aan verpleegkundig specialisten en physician assistants. De verhoging is in twee stappen ingevoerd om de hogescholen de gelegenheid te geven daarop in te spelen. De aanleiding om in 2019 opnieuw extra opleidingsplaatsen ter beschikking te stellen, was een verzoek van de Vereniging Hogescholen, de Landelijke Opleidingsoverleggen MANP en MPA en het Sectoraal adviescollege hoger gezondheidszorgonderwijs. Aanleiding daarvoor was het oplopend aantal aanmeldingen voor de opleidingen MANP en MPA. Zo konden in het studiejaar 2019-2020 de MANP-opleidingen ruim 200 aanvragen niet honoreren en de MPA-opleidingen ongeveer 100. 11 Als oorzaken van de toenemende belangstelling wordt gewezen op de bekostiging die sinds 2015 goed is geregeld 12, de betere positionering van de beroepen waarvoor wordt opgeleid, de gunstige arbeidsmarkt en de hoge werkdruk in de zorg (waardoor er behoefte bestaat aan meer zorgprofessionals). 13 Het aantal beschikbare opleidingsplaatsen voor de opleidingen MANP en MPA wordt aan het begin van elk kalenderjaar vastgesteld door de minister van OCW. Dat gebeurt op voordracht van de Vereniging Hogescholen. Afspraken daarover worden gemaakt in de landelijke opleidingsoverleggen MANP en MPA, die bestaan uit de hogescholen met een opleiding MANP (9 scholen) en/of MPA (5 scholen). In eerste instantie wordt door de voorzitters van de overleggen onderling een verdeling gemaakt tussen het totale aantal op te leiden verpleegkundig specialisten en physician assistants. De laatste jaren was de vuistregel dat er jaarlijks 250 opleidingsplaatsen beschikbaar zijn voor de MPA en 450 voor de MANP. Die aantallen worden vervolgens in de opleidingsoverleggen verder verdeeld onder de hogescholen. Dat gebeurt in goed overleg. In tabel 3 staat een overzicht van het aantal opleidingsplaatsen waarvoor subsidie beschikbaar is en het aantal studenten dat daarvan gebruikmaakt. Van de in totaal 9.155 opleidingsplaatsen, die tot en met studiejaar 2020-2021 vanuit de subsidieregeling beschikbaar waren, werd 85 procent daadwerkelijk bezet door nieuwe eerstejaars. Tot en met studiejaar 2012-2013 was dat zelfs 97 procent, maar vanwege de verhoging van het aantal bekostigde plaatsen van 400 naar 700 10 Peters, Frank, Gerda Koenraadt en Hans Schuit. (2007). De arbeidsmarkt van nurse practitioners en physician assistants. Nijmegen: KBA. Peters, F., E. Keppels, H. Schuit en K. Kauffman. (2008). De arbeidsmarkt- en opleidingsbehoefte aan nurse practitioners en physician assistants. Nijmegen: KBA. 11 Bron: https://zorgmasters.nl/kennis/opleiding/uitbreiding-aantal-opleidingsplaatsen-voor-pa-en-vs, geraadpleegd op 25 september 2021. 12 Dit verwijst naar de invoering van integrale tarieven in de ziekenhuizen, waardoor verpleegkundig specialisten en physician assistants taken kunnen overnemen van vrijgevestigde medische specialisten, zonder dat daarvoor de bekostiging een belemmering vormt. 13 Bron: https://zorgmasters.nl/uitgelicht/grote-belangstelling-voor-opleidingen-pa-en-vs, geraadpleegd op 25 september 2021. 6 en de relatief lage instroom in het studiejaar 2013-2014, komt het percentage bezette plaatsen over de hele looptijd van de regeling lager uit. Tabel 3 – Aantal gesubsidieerde opleidingsplaatsen en de instroom in de opleidingen MANP en MPA vanaf de start van de subsidieregeling Studiejaar Maximumaantal gesubsidieerde plaatsen Instroom MANP MPA Totaal Cumulatief 2004-2005 250 179 55 234 234 2005-2006 325 217 102 319 553 2006-2007 325 224 74 298 851 2007-2008 325 249 78 327 1.178 2008-2009 400 281 108 389 1.567 2009-2010 400 272 127 399 1.966 2010-2011 400 278 128 406 2.372 2011-2012 400 263 132 395 2.767 2012-2013 550 353 156 509 3.276 2013-2014 700 260 114 374 3.650 2014-2015 700 305 115 420 4.070 2015-2016 700 326 139 465 4.535 2016-2017 700 380 182 582 5.097 2017-2018 700 412 189 601 5.698 2018-2019 700 435 229 664 6.362 2019-2020 774 503 265 768 7.130 2020-2021 700 448 233 681 7.811 Bron: http://cijfers.hbo-raad.nl, geraadpleegd op 19 oktober 2020 (voor de instroom tot en met 2015-2016) en 25 september 2021 (voor de instroom vanaf 2016-2017). De lagere instroom in het studiejaar 2013-2014 had te maken met drie factoren: in een deel van de zorgorganisaties was op dat moment geen behoefte aan meer verpleegkundig specialisten of physician assistants dan er al waren, er bestond onduidelijkheid over de gevolgen van de voorgenomen nieuwe bekostigingssystematiek in ziekenhuizen 14 en er was onduidelijkheid over de wijze waarop verpleegkundig specialisten of physician assistants rendabel kunnen worden ingezet. 15 Voor verschillende zorgorganisaties was dit aanleiding geen of geen nieuwe verpleegkundig specialisten of physician assistants te gaan opleiden. Gelet op de oplopende instroom in de daarop volgende studiejaren, spelen die belemmeringen geen rol meer en is de behoefte aan deze beroepskrachten sindsdien weer toegenomen. 14 Zie voetnoot 12. 15 Bron: Peters, Frank & Joost van der Horst (2016). Belemmeringen bij het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Nijmegen: KBA. 7 Tabel 3 laat zien dat de instroom bijna elk jaar achterblijft bij het aantal beschikbare opleidingsplaatsen. Afgezien van wat hierover is opgemerkt voor het studiejaar 2013-2014, kan dit komen doordat studenten zich bijvoorbeeld op het laatste moment afmelden of dubbel staan ingeschreven. Maar ook de terughoudendheid van hogescholen om actief studenten te werven als het aantal instromers het aantal opleidingsplaatsen dat de hogeschool beschikbaar heeft nadert, speelt een rol. Het feit dat jaarlijks sprake is van een onderuitputting van de subsidieregeling, houdt volgens een van de respondenten het risico in dat bij bezuinigingen wordt gekort op de financiële middelen die vanuit de regeling beschikbaar zijn. Er wordt immers voortdurend minder geld uitgegeven aan het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants dan daarvoor begroot en beschikbaar is. 2.3 De subsidie Toekenning van de subsidie Het bevoegd gezag van de hogeschool dient voorafgaande aan de opleiding bij het ministerie van VWS een aanvraag te doen voor het aantal op te leiden eerstejaars. Na honorering van de aanvraag worden er voorschotten verstrekt in gelijke maandelijkse termijnen tot negentig procent van het totale subsidiebedrag. De subsidie wordt uitgekeerd aan de hogeschool die het binnenschoolse deel van de opleiding verzorgt en die de subsidie doorbetaald aan de zorgwerkgever. De hogeschool komt in aanmerking voor de subsidiëring van opleidingsplaatsen als studenten die instromen voldoen aan de volgende voorwaarden: - in het bezit zijn van een diploma van een opleiding in de gezondheidszorg op hbo-niveau; - minimaal twee jaar relevante werkervaring hebben met de directe zorg aan patiënten; - een leer/arbeidsovereenkomst sluiten met een zorgwerkgever voor de duur van de opleiding. Drie jaar na de start van de opleiding dient de hogeschool een aanvraag in voor de definitieve subsidievaststelling, waarin wordt aangegeven hoeveel maanden een student is opgeleid en hoeveel diploma’s zijn verstrekt. Bij de aanvraag moet een accountantsverklaring worden gevoegd waaruit blijkt dat de verstrekte gegevens juist zijn. Op grond van de aanvraag stelt het ministerie van VWS de subsidie definitief vast. Uiterlijk twee maanden nadat de aanvraag is ingediend, worden de voorschotten verhoogd tot het maximumbedrag waarop werkgevers recht hebben. Omvang van de subsidie Bij de start van de regeling(en) in 2004 subsidieerde het ministerie van VWS een bedrag van € 1.750 per student per maand. Met ingang van het studiejaar 2012-2013 is deze tegemoetkoming in de kosten van de zorgwerkgever verhoogd naar € 1.875, Daarmee werd tegemoetgekomen aan de stijging van de buitenschoolse kosten. 16 Deze verhoging gold zowel voor nieuwe als zittende studenten. In de toelichting op het besluit tot de verhoging, wordt aangegeven dat dit bedrag bedoeld is als tegemoetkoming in de kosten van de werkgever. De feitelijke kosten liggen hoger. Overigens ontvangt de zorgwerkgever ook van de hogeschool nog vergoedingen voor de 16 Staatscourant, nr. 26641, 21 december 2012. 8 stage, met name voor de externe stages die tijdens de opleiding moeten worden gevolgd en voor het begeleiden van studenten. Ook zijn er hogescholen die de begeleider (leermeester/praktijkopleider) een scholing aanbieden. De vergoeding van de hogescholen is geen vaststaand bedrag, maar varieert per hogeschool en wordt betaald uit de vergoeding die de hogeschool daarvoor ontvangt van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Uit de informatie die is verstrekt door opleidingscoördinatoren van beide masteropleidingen blijkt dat het meestal gaat om bedragen van zo’n € 5.000 tot € 7.000 per student per jaar. De opleiding MANP duurt 24 maanden, de opleiding MPA 30 maanden. Het maximumbedrag dat met ingang van studiejaar 2012-2013 door het ministerie van VWS wordt toegekend voor een student die de hele opleiding MANP heeft doorlopen, bedraagt momenteel € 45.000. Voor de opleiding MPA is dat € 56.250 (zie tabel 4). Tabel 4 – Subsidiering vervangingskosten per student door VWS Studiejaren Per maand Per studiejaar Per opleiding MANP (24 maanden) MPA (30 maanden) 2004-2005 t/m 2011-2012 € 1.750 € 21.000 € 42.000 € 52.500 Met ingang van 2012-2013 € 1.875 € 22.500 € 45.000 € 56.250 Als een student korter over de studie doet, ontvangt de hogeschool alleen subsidie over het aantal maanden dat de opleiding daadwerkelijk heeft geduurd. Doet een student langer over de studie dan 24 maanden (MANP) of 30 maanden (MPA), dan stopt de subsidie voor het buitenschoolse deel van de opleiding en komen de kosten daarvan voor rekening van de werkgever. Volgens enkele opleidingscoördinatoren moeten studenten in zo’n geval ook een deel van de kosten betalen (bijvoorbeeld het collegegeld). 9 3 Bevindingen 3.1 Inleiding De subsidieregeling maakt het mogelijk dat zorgprofessionals zoals paramedici en verpleegkundigen met een hbo-opleiding, zich kunnen laten opleiden tot verpleegkundig specialist of physician assistant. Beide beroepen kunnen taken van artsen overnemen. Daarmee wordt beoogd dat de zorg op peil blijft en verbetert zonder dat die duurder wordt en dat mensen die in de zorg werken een beter carrièreperspectief krijgen. Ook wordt de regeling ingezet om de noodzakelijke banengroei en vergrijzing op te vangen. In dit hoofdstuk wordt beschreven in welke mate de doelen worden behaald door inzet van de regeling. Basis daarvoor vormen de onderzoeken die vanaf de invoering van beide nieuwe beroepen in Nederland zijn uitgevoerd. Voordat de doelen aan de orde komen, wordt beschreven in hoeverre verpleegkundig specialisten en physician assistants taken en verantwoordelijkheden overnemen van artsen. Dat is relevant omdat, zoals hiervoor aangegeven, de subsidieregeling is gericht op taakherschikking om op die manier de doelen te realiseren. In welke mate slaagt de inzet van de subsidieregeling daarin? 3.2 Taakherschikking Taakherschikking is volgens de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (vanaf 1 januari 2015 de Raad voor Volksgezondheid & Samenleving) het structureel herverdelen van taken tussen verschillende beroepen. 17 In het geval van verpleegkundig specialisten en physician assistants gaat het om het overnemen van taken van artsen. In welke mate gebeurt dit en draagt de subsidieregeling hieraan bij? Uit de onderzoeken die daarnaar zijn uitgevoerd blijkt dat taakherschikking in eerste instantie lastig vast te stellen was, omdat de effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de productie niet goed zichtbaar waren. Belangrijkste reden daarvoor was dat beide beroepsgroepen veel taken uitvoeren die niet geregistreerd worden of buiten de registreerbare verrichtingen vallen. 18 Zo konden verpleegkundig specialisten en physician assistants bijvoorbeeld tot 2015 niet zelfstandig een DBC 19 openen en declareren. Nadat het in 2015 verplicht werd dat degene die de zorg levert deze ook registreert, is door Kouwen et al. opnieuw onderzoek gedaan naar de effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants. 20 Daaruit bleek dat de taakherschikking in 2015 ten opzichte van 2014 meer en beter zichtbaar was doorgevoerd. Bovendien leverde de taakherschikking volgens de onderzoekers een bijdrage aan kwaliteit en toegankelijkheid van zorg en tevredenheid van patiënten. 17 Raad voor de Volksgezondheid en Zorg. (2002). Taakherschikking in de gezondheidszorg. Zoetermeer: RVZ. 18 Kouwen, A.J. & G.T.J.W. van den Brink. (2014). Taakherschikking & Kostprijzen. Een onderzoek naar de belemmeringen rondom substitutie. Nijmegen: Radboudumc. 19 DBC staat voor diagnose-behandelcombinatie en is een beschrijving van alle activiteiten die nodig zijn om bij een patiënt een bepaalde diagnose te stellen en te behandelen. Een DBC wordt geopend door de behandelaar. 20 Kouwen, A.J., G.T.W.J. van den Brink, P. Kleven, N. Leferink, A van Vught, Y. Grijzen, M. van der Heijden & B. van Acker. (2016). Taakherschikking en kostprijzen in de praktijk. Nijmegen: Radboudumc. 11 De financiële effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants konden in het onderzoek niet worden gemeten, omdat die nog onvoldoende zichtbaar waren. Op verzoek van het ministerie van VWS is in 2019 gericht onderzoek gedaan naar de financiële effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Uit dit onderzoek bleek onder andere dat de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants niet leidt tot extra productie (en dus ook niet leidt tot extra kosten), maar wel tot extra formatie. 21 Ook was een van de resultaten dat het aandeel verpleegkundig specialisten en physician assistants in de productie is vergroot. Voorgaande onderzoeken richtten zich met name op de inzet van inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in ziekenhuizen. Vooral daar werden zij in eerste instantie opgeleid en nog steeds is de grootste groep verpleegkundig specialisten en physician assistants werkzaam in een ziekenhuis. Maar meer en meer vinden verpleegkundig specialisten en physician assistants ook hun weg in andere zorgsectoren. Uit de laatste onderzoeken die in 2019 zijn uitgevoerd onder alumni van de MANP en MPA, blijkt dat verpleegkundig specialisten naast de medisch specialistische zorg, vooral werkzaam zijn in de geestelijke gezondheidzorg, ouderenzorg, verpleeghuiszorg en de huisartsenzorg. 22 Ook physician assistants werken vooral in de medisch specialistische zorg en daarnaast in de huisartsenzorg. 23 In kleine aantallen zijn beide beroepen werkzaam in andere zorgsectoren zoals revalidatie, de gehandicaptenzorg en de sociale geneeskunde (zie ook tabel 5 in paragraaf 3.5). Het is goed denkbaar dat het aantal zorgsectoren waarin verpleegkundig specialisten en physician assistants taken van artsen kunnen overnemen, verder zal toenemen. Mogelijkheden daarvoor worden bijvoorbeeld gezien in de arbeidsgerelateerde zorg 24 en de bedrijfsgezondheidszorg. 25 Recentelijk is onderzoek gedaan naar de taken met bijbehorende verantwoordelijkheden van artsen in ziekenhuizen die worden overgenomen door verpleegkundig specialisten en physician assistants. 26 Daarbij werd onderscheid gemaakt tussen taken die gericht zijn op de directe patiëntenzorg en andere taken op het gebied van continuïteit en kwaliteit van zorg. Het onderzoek laat zien dat verpleegkundig specialisten en physician assistants een brede variatie aan taken uitvoeren en meer dan twee derde van hun tijd besteden aan de uitvoering van taken gericht op de directe patiëntenzorg. Tevens wijst het onderzoek uit dat verpleegkundig specialisten 22 procent van hun tijd besteden aan taken die zij hebben overgenomen van artsen. Bij physician assistants is dat 31 procent. Ook uit de eerder genoemde alumni-onderzoeken blijkt dat verpleegkundig specialisten en physician assistants de meeste tijd besteden aan direct patiëntencontact in de vorm van consulten, 21 Kleven, Petra, Nicole Leferink, Geert van den Brink & Arjan Kouwen. (2019). De financiële effecten van taakherschikking. Nijmegen: Radboudumc. 22 Leemkolk, Brenda van de & Francisca van der Velde. (2019). Alumni van de masteropleidingen tot verpleegkundig specialist. Utrecht: Prismant. 23 Aalbers, Wesley, Brenda van de Leemkolk & Francisca van der Velde. (2019). Alumni van de masteropleidingen Physician Assistant. Utrecht: Prismant. 24 Zie daarvoor het artikel Taakherschikking goed mogelijk in arbeidsgerelateerde zorg van Marijke Rooseboom-Coenen, dat verscheen in NVVG magazine TBV jaargang 26; nr. 3; maart 2018. 25 De mogelijkheden daarvoor zijn verkend in een onderzoek van het NIVEL: Batenburg, R.S., S.E. Versteeg & J.C.J. Dute. (2017). Kansen van taakdelegatie en taakherschikking in de bedrijfsgezondheidszorg : een juridisch-empirische verkenning : eindrapport. Utrecht: NIVEL. 26 Brink, G.T.W.J. van der, A.J. Kouwen, R.S. Hooker, et al. An activity analysis of Dutch hospital-based physician assistants and nurse practitioners. In: Human Resources for Health, volume 17, 78 (2019). https://doi. org/ 10.1186/ s12960-019-0423-z 12 spreekuren en visites. Volgens 95 procent van de verpleegkundig specialisten en 91 procent van de physician assistants besteden zij daar de meeste tijd aan; gemiddeld respectievelijk 57 en 49 procent van hun werktijd. Het overnemen van taken komt in vrijwel alle zorgsectoren voor, concluderen Dankers et al. in een onderzoek naar de potentiële effecten van beleidsmaartregelen op de ontwikkeling van het aanbod aan verpleegkundig specialisten en physician assistants. 27 Volgens de onderzoekers hangt de ontwikkeling van dat aanbod sterk samen met de subsidiering van de opleidingen. Ook uit de werkgeversenquête die twee keer per jaar wordt uitgevoerd als onderdeel van het AZW onderzoeksprogramma arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, blijkt dat alle zorgbranches bezig zijn met taakherschikking. 28 Dat gebeurt om in te spelen op de toekomstige personeelsbehoefte van organisaties. Uit de enquête blijkt dat iets meer dan 28 procent van de zorgorganisaties daarom taken herschikt. Dat gebeurt vooral in gezondheidscentra (42 procent), huisartspraktijken (41 procent) en ziekenhuizen en universitaire medische centra (33 procent). Kortom, uit de beschikbare onderzoeken blijkt dat verpleegkundig specialisten en physician assistants de afgelopen jaren meer taken van artsen zijn gaan overnemen. Dat gebeurt in vrijwel alle zorgsectoren en het gaat veelal om patiëntgebonden taken. Omdat het aanbod van verpleegkundig specialisten en physician assistants door de subsidieregeling wordt gefaciliteerd, laten de resultaten zien dat de subsidieregeling in dit opzicht haar werk doet. 3.3 Doelen van de subsidieregeling In beide vorige evaluatierapporten werd geconstateerd dat uit de destijds geraadpleegde onderzoeken blijkt dat de motieven om verpleegkundig specialisten en physician assistants in te zetten, te maken hebben met het aanpakken van de personeelsproblematiek, verbeteren en borgen van de kwaliteit van de zorg, het beheersen van de kosten van de zorg en het vergroten van het loopbaanperspectief voor verpleegkundigen en paramedici. Dit zijn ook de doelen die met de subsidieregeling worden nagestreefd. De laatste jaren is er meer onderzoeksliteratuur beschikbaar gekomen, waaruit blijkt dat de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants bijdraagt aan deze doelen en dat de subsidieregeling dat mogelijk maakt. Dat geldt vooral voor de effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants op de kwaliteit van zorg. Dat wordt hierna eerst beschreven. Daarna komen het verbeteren van het carrièreperspectief en het opvangen van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing aan de orde. Betere kwaliteit van zorg Er zijn verschillende definities van de kwaliteit van zorg. Volgens het Amerikaanse Insitute of Medicine (IOM) betreft dat de mate waarin de gezondheidszorg voor individuen en populaties de kans op gewenste gezondheidsuitkomsten vergroot en waarbij de zorg conform de huidige 27 Dankers, E.J.C.M, M. Laurant R. Batenburg, A.J. van Vught, F. van der Velde & P. Jeurissen. Nurse Practitioners and Physician Assistants in the Netherlands: the influence of policies on the workforce 2000-2019. UNDER REVIEW. 28 Centraal Bureau voor de Statistiek. (2021). Werkgeversenquête (WGE) zorg en welzijn. Uitkomsten meting 2e kwartaal 2021. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2021/17/azw-uitkomstenwerkgeversenquete-4e-kwartaal-2020. 13 professionele kennis wordt uitgevoerd. 29 Volgens het IOM gaat het om zorg die wordt gekenmerkt door patiëntveiligheid, effectiviteit, patiëntgerichtheid, tijdigheid (terugbrengen van wachttijden en schadelijke vertragingen), efficiency (vermijden van verspillingen) en gelijkheid (gelijke zorg zonder verschillen door persoonlijke kenmerken). 30 Zoals hiervoor aangegeven, is er in inmiddels veel onderzoeksliteratuur waaruit blijkt dat de verpleegkundig specialisten en physician assistants worden ingezet om de kwaliteit van de zorg te verbeteren. Ook is er meer onderzoek uitgevoerd waaruit duidelijk wordt dat dit ook feitelijk zo is. We presenteren hier eerst in kort bestek de literatuur die in de eerste twee evaluaties is beschreven. Daarna volgen de onderzoeksresultaten op dit gebied, die de afgelopen jaren zijn verschenen.  Praktijkvoorbeelden van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de huisartsenzorg laten zien dat de belangrijkste aanleiding om dat te doen, de druk op het spreekuur van de arts is. 31  Uit onderzoek naar de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de revalidatiegeneeskunde, blijkt dat de primaire redenen om verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden zijn: de continuïteit van zorg verhogen, de werkdruk van de revalidatiearts verlagen en de kwaliteit van zorg verhogen. 32  Uit een studie naar de relatie tussen taakherschikking en kostprijzen blijkt dat ondanks de financiële drempels die er zijn om verpleegkundig specialisten en physician assistants in te zetten en de belemmeringen op het gebied van wetgeving, verpleegkundig specialisten en physician assistants toch veelvuldig worden ingezet. Volgens de onderzoekers is het meest genoemde argument daarvoor de kwaliteit van zorg. 33  In onderzoek onder opleiders in ziekenhuizen en huisartsvoorzieningen geeft het merendeel van hen aan dat door het in dienst nemen van een verpleegkundig specialist of physician assistant de kwaliteit van de zorg verbetert, de continuïteit van zorg wordt bevorderd en artsen en arts-specialisten worden ontlast. 34  In 2015 is onderzoek gedaan naar de doelmatigheid en effectiviteit van het wettelijk toekennen van zelfstandige bevoegdheid aan verpleegkundig specialisten en physician assistants om voorbehouden handelingen uit te voeren. Geconcludeerd wordt dat dat bijdraagt aan het efficiënter inrichten van zorgprocessen en dat de zorg wordt uitgevoerd door de hiertoe geschikte professional, wat indicatoren zijn voor doelmatige zorg. 35 29 Lohr, Kathleen N. (1990). Medicare: A Strategy for Quality Assurance. Washington: National Academies Press. Geraadpleegd op 19 november 2021, van https://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK235466/. 30 Bron: http://dz.instantmagazine.com/dz-jaarverslagen/jaarverslag-2015#!/kwaliteit-en-veiligheid 31 Bronnen: - Burgt, M.R. van der, Roij, J. van, Derckx, E.W.C.C. & Meulepas, M.A. (2015). Eindrapport praktijkvoorbeelden: De verpleegkundig specialist in de eerste lijn. Eindhoven: Stichting KOH. - Burgt, M.R. van der, Roij, J. van, Derckx, E.W.C.C. & Meulepas, M.A. (2015). Eindrapport praktijkvoorbeelden: De physician assistant in de eerste lijn. Eindhoven: Stichting KOH. 32 Vught, Anneke J.A.H. van, Marleen H. Lovink & Miranda G.H. Laurant. (2015). Taakherschikking binnen de revalidatiegeneeskunde. Nijmegen: Hogeschool van Arnhem en Nijmegen; 2015 33 Kouwen, A.J. & G.T.J.W. van den Brink. (2014). Taakherschikking & Kostprijzen. Een onderzoek naar de belemmeringen rondom substitutie. Nijmegen: Radboudumc. 34 Peters, Frank & Joost van der Horst. (2016). Belemmeringen bij het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Nijmegen: KBA. 35 De Bruijn-Geraets, D.P., Bessems-Beks, M.C.M., van Eijk-Hustings, Y.J.L., Vrijhoef, H.J.M (2015). voorBIG-houden, Eindrapportage Evaluatieonderzoek Art. 36a Wet BIG met betrekking tot de inzet van de Verpleegkundig Specialist en Physician Assistant. Maastricht: Maastricht UMC+, Patiënt & Zorg. 14  Onderzoek naar de taakherschikking in de tweede- en derdelijnszorg laat zien dat de ontwikkeling van de nieuwe rollen van verpleegkundig specialisten en physician assistants bijdraagt aan de kwaliteit en continuïteit van zorg. 36 De onderzoeken die sinds de tweede evaluatie in 2016 zijn verschenen, bevestigen en versterken het beeld dat verpleegkundig specialisten worden ingezet om de kwaliteit van zorg te verbeteren en dat dat ook feitelijk gebeurt.  Uit het onderzoek van Kouwen et al. (2016) naar de effecten van de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants dat in paragraaf 3.2 is beschreven, blijkt dat de belangrijkste motivatie om verpleegkundig specialisten en physician assistants in te zetten, de kwaliteit van zorg is. Dat argument geldt vooral voor medisch specialisten. Tegelijkertijd is daarbij volgens de onderzoekers sprake van enige terughoudendheid. Dat heeft te maken met de vrees voor honorarium, effecten in het honorarium-verdeelmodel en mogelijke bezuinigingsmaatregelen. 37  In 2017 is onderzoek gedaan naar taakherschikking in de ouderenzorg. Het onderzoek bestond onder andere uit een literatuurstudie, op basis waarvan de onderzoekers concluderen dat taakherschikking effectief is op patiëntniveau en op kwaliteit van zorg. Deze zijn volgens de onderzoekers minimaal van hetzelfde niveau als de zorg die enkel wordt verleend door (huis)artsen of specialisten ouderengeneeskunde. 38  Laurant et al. (2018) onderzochten de impact van verpleegkundigen zoals verpleegkundig specialisten, die als vervanger van huisartsen werken, op onder andere patiëntresultaten. Conclusie van de onderzoekers is dat deze verpleegkundigen waarschijnlijk gelijke of mogelijk zelfs betere kwaliteit van zorg bieden in vergelijking met huisartsen, en waarschijnlijk gelijke of betere gezondheidsresultaten voor patiënten bereiken. Ook bereiken zij waarschijnlijk een hogere patiënttevredenheid dan huisartsen. 39  Van Dusseldorp et al. (2019) onderzochten de ervaringen van patiënten met verpleegkundig specialisten in de oncologische of palliatieve zorg en de waarde die ze daaraan toekennen. De onderzoekers concluderen dat verpleegkundig specialisten veel betekenen voor patiënten. Ze worden gewaardeerd als betrouwbaar, behulpzaam en empathisch. Patiënten voelen zich gesterkt, gerust en in controle door de ondersteuning, begeleiding en aandacht voor hen als persoon en voor aspecten van de ziekte. 40  Bureau HHM heeft in 2019 onderzoek gedaan naar factoren die het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistant stimuleren of belemmeren. Het onderzoek is uitgevoerd in de medisch specialistische en acute zorg, revalidatiezorg, huisartsenzorg, ouderenzorg (inclusief verpleeghuiszorg, thuiszorg, eerstelijnsverblijf en geriatrische 36 Wallenburg, I., M Janssen & A. de Bont. (2015). De rol van de verpleegkundig specialist en de physician assistant in de zorg. Een praktijkonderzoek naar taakherschikking in de tweede- en derdelijnszorg in Nederland. Rotterdam: Instituut Beleid & Management Gezondheidszorg. 37 Kouwen, A.J., G.T.W.J. van den Brink, P. Kleven, N. Leferink, A van Vught, Y. Grijzen, M. van der Heijden & B. van Acker. (2016). Taakherschikking en kostprijzen in de praktijk. Nijmegen: Radboudumc. 38 Lovink, M. A. van Vught, G. van den Brink & M. Laurant. (2017). Taakherschikking in de ouderenzorg: kansen, belemmeringen en effecten. Nijmegen: Radboudumc / HAN. 39 Laurant, Miranda, Mieke van der Biezen, Nancy Wijers, Kanokwaroon Watananirun, Evangelos Kontopantelis & Anneke JAH van Vught (2018). Nurses as substitutes for doctors in primary care. Cochrane Database of Systamatic Reviews 2018, Issue 7. Art. No. CD001271. DOI: 10.1002/14651858.CD001271.pub3 40 Dusseldorp L. van, M. Groot, M. Adriaansen, A van Vught, K. Vissers & J. Peters. (2019). What does the Nurse Practitioner mean to you? A patient oriented qualitative study in oncological/ palliative care. Journal of Clinical Nursing; doi: 10.1111/jocn.14653. 15 revalidatiezorg) en gehandicaptenzorg. Uit het onderzoek blijkt dat in alle branches het verbeteren van de zorg een (zeer) belangrijke factor is die het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistant stimuleert. 41  In de Monitor Taakherschikking van de Nederlandse Zorgautoriteit wordt geconstateerd dat taakherschikking in de medisch specialistische zorg, positieve effecten heeft op de toegankelijkheid en kwaliteit van zorg. In de monitor wordt onder andere aangegeven dat beide beroepsgroepen het leveren van kwaliteit van zorg hun grootste meerwaarde vinden. 42  Ook in de gehandicaptenzorg worden verpleegkundig specialisten ingezet om de kwaliteit van leven van cliënten te bevorderen, blijkt onder andere uit de interviews die in het kader van de evaluatie zijn afgenomen. In deze sector zijn veelal agogisch opgeleide medewerkers werkzaam en is sprake van een structureel tekort aan artsen verstandelijk gehandicaptenzorg. Volgens Vermeulen en Van Trigt (2018) missen begeleiders de kennis om problemen op medisch of somatisch gebied tijdig te signaleren en over te dragen. 43 De verpleegkundig specialist beschikt daar wel over en heeft bovendien kennis van belangrijke syndroomgerelateerde morbiditeit. Ten opzichte van de arts, die met name medische zorg levert, speelt de verpleegkundig specialist in op de totale leef- en woonsetting van cliënten. In een van de interviews werd hierover opgemerkt dat de positie en rol van de verpleegkundig specialist in de verstandelijke gehandicaptenzorg dan ook volstrekt logisch is.  Recentelijk is door Van den Brink et al. (2021) via een literatuurstudie onderzocht of physician assistants bijdragen aan een efficiëntere gezondheidszorg. 44 De literatuurstudie omvatte 39 onderzoeken. In 15 daarvan was de kwaliteit van zorg door een physician assistant vergelijkbaar met die van een arts, in 18 onderzoeken was die hoger. Ook lieten in totaal 29 onderzoeken zien dat zowel de arbeids- als de middelenkosten lager waren wanneer de physician assistant de zorg verleende, dan wanneer de arts dat deed. Conclusie van de onderzoekers is dat physician assistants dezelfde of betere zorgresultaten leveren als artsen. Ze doen dat tegen dezelfde of lagere zorgkosten. Soms was dat te danken aan hun lagere arbeidskosten en in andere gevallen omdat ze effectiever zijn in het verlenen van zorg en andere taken. In paragraaf 3.2 is beschreven dat verpleegkundig specialisten en physician assistants de afgelopen jaren meer taken van artsen zijn gaan overnemen. Uit de hiervoor beschreven onderzoeken blijkt dat een van de belangrijkste redenen om dat te doen, het verbeteren van de kwaliteit van zorg is. Maar bovendien blijkt dat kwaliteit van zorg niet alleen een motief is om verpleegkundig specialisten en physician assistants in te zetten, maar dat dat ook feitelijk gebeurt. Beter carrièreperspectief Dat de nieuwe beroepen een beter carrièreperspectief betekenen voor mensen die al in de zorg werken, blijkt uit de vele interviews in vaktijdschriften met verpleegkundig specialisten en physician assistants en uit de grote belangstelling voor beide opleidingen, zo werd in de eerste 41 Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Totaalbeeld van vijf sectorale deelrapporten. (z.p.): Bureau HHM. 42 Nederlandse Zorgautoriteit. (2019). Monitor Taakherschikking. Physician assistants & Verpleegkundig specialisten in de medisch specialistische zorg. Utrecht: NZa. 43 Vermeulen, D. & M. van Trigt. De verpleegkundig specialist binnen de gehandicaptenzorg: een aanwinst. In; Dé Verpleegkundig Specialist, nr. 4, december 2018, p. 25-29. 44 Brink, G.W. T.W.J. van den, S. Hooker, J. Van Vught, H. Vermeulen & G. H. Laurant. (2021). The cost-effectiveness of physician assistants/associates: a systematic review of international evidence. In: PloS ONE 16(11): e0259183 16 evaluatie van de regeling gesteld. Die evaluatie vond plaats in 2014 en sindsdien is de instroom in beide opleidingen vrijwel elk jaar toegenomen. De behoefte aan carrièremogelijkheden blijkt onder andere uit een onderzoek van de beroepsvereniging Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN) onder 2.144 verzorgenden, verpleegkundigen en verpleegkundig specialisten. Daarvan wil bijna zestig procent een carrièrestap zetten. En ruim een kwart van de deelnemers aan het onderzoek wil doorgroeien naar een functie als regieverpleegkundige of verpleegkundig specialist. 45 Uit de gesprekken met respondenten blijkt dat de carrièreperspectieven in een zorgorganisatie zowel aantrekkelijk zijn voor de eigen werknemers, als de mogelijkheid bieden zorgprofessionals van buiten de sector aan te trekken. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gehandicaptenzorg waar werkgevers plaatsen beschikbaar stellen voor verpleegkundig specialisten in opleiding, om te voorzien in het tekort aan artsen verstandelijk gehandicaptenzorg. RegioPlus, een samenwerkingsverband van de regionale werkgeversorganisaties in zorg en welzijn, is in april 2019 een landelijk uitstroomonderzoek gestart naar de redenen waarom medewerkers vertrekken. Dat wordt onderzocht voor verschillende branches: de geestelijke gezondheidzorg, ziekenhuizen en universitaire medische centra, verpleeg- en verzorgingshuizen en thuiszorg (VVT), gehandicaptenzorg en overige zorg- en welzijnsvoorzieningen (exclusief kinderopvang). Op de VVT na, is in alle branches het gebrek aan loopbaanmogelijkheden de belangrijkste of op een na belangrijkste reden voor medewerkers om te vertrekken. Dit geldt met name voor de groep werknemers van 20 tot 30 jaar en de groep werknemers tot 40 jaar die al na 1 jaar bij hun werkgever vertrekken. 46 Carrièrekansen bieden is dus van belang om mensen voor de zorg te behouden. Dat is vooral relevant omdat de zorg te maken heeft met een tekort aan zorgverleners. Dat tekort zal de komende jaren toenemen. Zo blijkt uit het Prognosemodel Zorg en Welzijn dat de zorg in 2022 bijna 75.000 mensen tekortkomt. In 2030 is dat tekort naar verwachting verdubbeld. 47 Ook de Raad Volksgezondheid & Samenleving wijst in haar advies Applaus is niet genoeg op het belang van loopbaanperspectief. 48 De raad heeft onderzocht wat er voor nodig is om te zorgen dat zorgverleners hun werk goed kunnen en blijven doen en constateert dat vooral verzorgenden en verpleegkundigen loopbaanperspectief missen. Volgens de raad spelen veel organisaties nog onvoldoende in op de ontwikkelwensen van individuele medewerkers. Dat is ook een van de uitkomsten van het eerder genoemde onderzoek van de V&VN. Daaruit blijkt dat bijna de helft van de respondenten die willen doorgroeien, zich daarin niet gesteund vindt door de werkgever. Volgens de Commissie Werken in de Zorg, is het bieden van loopbaanperspectief een van de elementen van modern werkgeverschap. 49 Hieronder verstaat de commissie dat ‘…de werkgever de werknemer (de zorgprofessional) faciliteert en een omgeving creëert waarin goed werk mogelijk wordt gemaakt en de zorgprofessional tot zijn recht komt’. 45 Bron: https://www.venvn.nl/nieuws/bied-carrierekansen-om-mensen-te-behouden-voor-de-zorg/#, geraadpleegd op 26 oktober 2021. 46 RegioPlus. (2020. Rapportage Landelijk doorlopend uitstroomonderzoek. Geraadpleegd op 30 oktober 2021, van https:// regioplus.nl/ nieuwe- cijfers-landelijk-uitstroomonderzoek-zorg-en-welzijn-bekend/. 47 Prognosemodel Zorg en Welzijn. Geraadpleegd op 30 oktober 2021, van https://prognosemodelzw.databank.nl/ dashboard/ dashboard-branches/totaal-zorg-en-welzijn--breed-/. 48 Raad voor Volksgezondheid & Samenleving. (2020). Applaus is niet genoeg. Anders erkennen en waarderen van zorgverleners. Den Haag: RVS. 49 Commissie Werken in de Zorg. Advies commissie Werken in de Zorg over behoud en betrokkenheid van zorgprofessionals. Geraadpleegd op 2 november 2021, van https://www.rijksoverheid.nl/documenten/ rapporten/2020/10/ 31/advies-commissie-werken-in-de-zorg-over-behoud-en-betrokkenheid-van-zorgprofessionals 17 Gelet op de genoemde onderzoeken en adviezen is het duidelijk dat de subsidieregeling voorziet in een behoefte. De regeling biedt carrièremogelijkheden voor verpleegkundigen en paramedici met een hbo-opleiding. Vanaf de start van de regeling hebben bijna 8.000 zorgprofessionals daarvan gebruikgemaakt. Werkgevers kunnen van de regeling gebruik maken om medewerkers loopbaanperspectief te bieden en daarmee volgens de Commissie Werken in de Zorg invulling geven aan goed werkgeverschap. Opvangen banengroei en vergrijzing Een van doelen van de in 2003 beoogde effecten met de instelling van de subsidieregeling en andere maatregelen, was het opvangen van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing van het personeelsbestand. Eerst de banengroei. Die is nodig om te voorzien in de bestaande behoefte aan zorgprofessionals en in te spelen op de groeiende vraag naar zorg en het verder oplopende tekort aan zorgmedewerkers op de lange termijn. Zo stonden er halverwege 2020 in zorg en welzijn 35.500 vacatures open, waarvan ruim 70 procent moeilijk vervulbaar was. 50 Voor de lange termijn verwacht de Sociaal Economisch Raad dat in 2040 1 op de 4 werknemers in de zorg moet werken om aan de zorgvraag te voldoen. Nu is dat 1 op de 7. Dat vacatures moeilijk vervulbaar zijn, komt vooral doordat er te weinig sollicitanten zijn. 51 Uit een overzicht van moeilijk vervulbare vacatures van UWV uit 2019, blijkt dat het in vrijwel alle zorgbranches moeilijk is om verpleegkundig specialisten te vinden. De belangrijkste maatregelen die zorgwerkgevers vorig jaar hebben genomen om tekorten tegen te gaan was het bieden van stageplaatsen, werknemers opleiden via de beroepsbegeleidende leerweg of duale opleidingstrajecten of nog actiever werven. 52 Er is overigens ook een groep werkgevers (40 procent) die geen maatregelen heeft genomen. Wat de vergijzing betreft, waren er in 2002 2,15 miljoen 65-plussers in Nederland. De verwachting is dat dit aantal in 2030 (over 10 jaar dus) is toegenomen tot 4,25 miljoen. 53 De piek van de vergrijzing wordt verwacht in 2040 met 4,6 miljoen 65-plussers. De vergrijzing van de bevolking loopt parallel met die van de beroepsbevolking. Minder jongeren betreden de arbeidsmarkt, terwijl het aandeel oudere werknemers (55-64 jaar) toeneemt. 54 Volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek gaat de vergrijzing in de zorg harder dan gemiddeld. In het eerste kwartaal van 2010 was 17 procent van alle 55-pluswerknemers nog te vinden in zorg en welzijn. Tien jaar later was dat toegenomen tot 20 procent. En in het eerste kwartaal van 2020 was 24 procent van de werknemers 55 jaar of ouder, terwijl dat begin 2010 nog 15 procent was. 55 50 Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. (2020). Bijlage Monitor Actieprogramma Werken in de Zorg. Den Haag: VWS. 51 Moeilijk vervulbare vacatures 2021 – UWV werkgeversonderzoek. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https:// www. flexnieuws.nl/nieuws/moeilijk-vervulbare-vacatures-2021-uwv-werkgeversonderzoek/ 52 Centraal Bureau voor de Statistiek. (2021). Werkgeversenquête (WGE) zorg en welzijn. Uitkomsten meting november/december 2020. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2021/17/azw-uitkomsten-werkgeversenquete-4e-kwartaal-2020. 53 Valentijn, Pim. (2019). De vijf trends in zorg en welzijn die je moet weten. Geraadpleegd op 19 februari 2020, van https://www.essenburgh.com/blog/de-vijf-trends-in-zorg-en-welzijn-die-je-moet-weten 54 https://eguides.osha.europa.eu/all-ages/BE-nl/waarom-de-vergrijzing-van-het-personeelsbestand-relevant-voor-hetpersoneelsbeleid, geraadpleegd op 4 november 2021. 55 Wijk, Marcel van. (2020). Arbeidsmarktprofiel van zorg en welzijn. Geraadpleegd op 3 november 2021, van https://www. cbs.nl/nl-nl/longread/statistische-trends/2020/arbeidsmarktprofiel-van-zorg-en-welzijn?onepage=true 18 Gelet op deze demografische veranderingen moeten organisaties volgens de European Agency for Safety and Health Work daarom de volgende maatregelen nemen: - jonge werknemers aantrekken op een krimpende arbeidsmarkt; - het steeds grotere aandeel ervaren oudere werknemers aan het werk houden; - de werkplek aanpassen om de productiviteit te verzekeren; - de beschikbare kennis en vaardigheden op peil houden en verbeteren. 56 Uit de werkgeversenquêtes die worden uitgevoerd als onderdeel van het Onderzoeksprogramma Arbeidsmarkt Zorg en Welzijn, blijkt dat individuele zorgwerkgevers vooral maatregelen nemen die erop zijn gericht om langer doorwerken te faciliteren en stimuleren, werkprocessen anders in te richten om taken gemakkelijker te maken en om de bestaande kennis en vaardigheden op peil te houden. 57 Uit de enquêtes blijkt ook dat werkgevers gerichte acties ondernemen om bepaalde categorieën personeel te werven. Mogelijk dat het hierbij onder andere gaat om het aantrekken van jongere werknemers, maar daarover geeft de enquête geen uitsluitsel. Werkgevers blijken op verschillende manieren te proberen om oudere werknemers op een productieve manier aan het werk te houden. In een onderzoek naar de wijze waarop werkgevers dat in 2009 en in 2017 deden, worden vier verschillende typen werkgevers onderscheiden: - actieve werkgevers, die vooral maatregelen toepassen om oudere werknemers te ondersteunen en activeren, en langer doorwerken te faciliteren - werkgevers die zich vooral richten op het verminderen van het aantal oudere werknemers in de organisatie, door middel van vervroegd- of deeltijdpensioen, of werktijdvermindering; - werkgevers die maatregelen nemen om ouderen te activeren en pensioen-gerelateerde maatregelen combineren; - werkgevers die geen maatregelen nemen die op ouderen zijn gericht. 58 Uit het onderzoek blijkt dat vergeleken met 2009 er duidelijk sprake is van een proactieve verschuiving van werkgeversbeleid met betrekking tot oudere werknemers. In 2017 nam meer dan 50 procent van de werkgevers maatregelen om ouderen te ondersteunen en activeren. Dat gebeurt zowel in grote als in kleine arbeidsorganisaties. Uit de beschreven literatuur blijkt dat de zorgsector te maken heeft met oplopende personeelstekorten en een vergrijzend personeelsbestand. Om daarop in te spelen nemen zorgwerkgevers diverse maatregelen. Een van de maatregelen is het herschikken van taken. De subsidieregeling maakt dit mogelijk, ten minste wat betreft het herschikken van taken van artsen naar verpleegkundig specialisten en physician assistants. De subsidieregeling faciliteert het aanbod van zorgprofessionals die dat kunnen doen. Of en hoe werkgevers de subsidieregeling gebruiken om in te spelen op de vergrijzing, kan niet worden vastgesteld. Wel is het denkbaar dat werkgevers de subsidieregeling inzetten om oudere werknemers aan het werk te houden door een deel van hun 56 https://eguides.osha.europa.eu/all-ages/BE-nl/waarom-de-vergrijzing-van-het-personeelsbestand-relevant-voor-hetpersoneelsbeleid, geraadpleegd op 4 november 2011. 57 Centraal Bureau voor de Statistiek. (2021). Werkgeversenquête (WGE) zorg en welzijn. Uitkomsten meting november/december 2020. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/ 2021/17/ azwuitkomsten-werkgeversenquete-4e-kwartaal-2020. Centraal Bureau voor de Statistiek. (2021). Werkgeversenquête (WGE) zorg en welzijn. Uitkomsten meting 2e kwartaal 2021. Geraadpleegd op 4 november 2021, van https://www.cbs.nl/nl-nl/achtergrond/2021/17/azw-uitkomstenwerkgeversenquete-4e-kwartaal-2020. 58 Oude Mulders, Jaap, Kène Henkens & Konrad Turek. (2019). Werkgevers en vergrijzing. In: Geron, Volume 21, nr. 4. Geraadpleegd op 3 november 2021, van https://gerontijdschrift.nl/artikelen/werkgevers-proactiever-in-omgaanmet- vergrijzing-personeelsbestand/ 19 taken over de laten nemen of om de beschikbare kennis en vaardigheden op peil te houden en verbeteren (bijvoorbeeld in organisaties of branches met een tekort aan artsen). 3.4 Besteding subsidie Zoals aangegeven in paragraaf 2.3 voorziet de subsidieregeling in een bedrag van € 22.500 per jaar per opleidingsplaats voor beide opleidingen. Dit bedrag is in zijn geheel bestemd voor de zorgwerkgever bij wie de student de opleiding volgt. De vergoeding is een tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen. Van de hogeschool ontvangt de zorgwerkgever daarnaast nog een stagevergoeding en een vergoeding voor de begeleiding door de praktijkopleider. De subsidie wordt vooruitbetaald in maandelijkse termijnen. Na beëindiging van de studie volgt de definitieve vaststelling van de subsidie. De subsidie wordt verstrekt aan de hogeschool, die de gelden ter beschikking stelt aan de werkgever van de student. Zoals aangegeven wordt het totale subsidiebedrag aan de werkgever uitgekeerd; kosten voor de hogescholen die de uitvoering van de regeling met zich meebrengt, maken daarvan geen deel uit. De hogescholen hebben geen zicht op de feitelijke besteding van de subsidie door de werkgever, maar zorgen er alleen voor dat het juiste bedrag op de juiste plek terechtkomt. Bij het bepalen van de hoogte van de subsidie is VWS ervan uitgegaan dat verpleegkundig specialisten en physician assistants tijdens hun opleiding ook productie leveren en dus geld voor hun werkgever verdienen. De subsidieverstrekker gaat ervan uit dat daarmee zo’n vijftig procent van de kosten wordt gedekt. De vraag is of dit nog steeds zo is, omdat de tegemoetkoming in de salariskosten is vastgesteld in 2012. Sindsdien zijn de lonen in de zorg met bijna 15 procent gestegen. 59 Bovendien varieert die productie, volgens respondenten. Voor eerstejaarsstudenten is die minder dan voor studenten die verder zijn met hun opleiding. En een van de respondenten geeft aan dat verpleegkundig specialisten en physician assistants die in opleiding zijn bij een huisarts, het eerste jaar niet zelfstandig patiënten zien, dus ook geen geld opleveren. Echt productief in de huisartsenzorg zijn verpleegkundig specialisten en physician assistants pas na hun opleiding, geven respondenten aan. Net als in beide vorige evaluaties van de subsidieregeling, is op geen enkele manier gebleken dat vergoedingen vanuit de subsidieregeling voor andere doeleinden zouden worden aangewend dan bedoeld: als tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen. 3.5 Branches en opleiden Uit de onderzoeken onder alumni van de MANP en MPA blijkt dat verpleegkundig specialisten en physician assistants werkzaam zijn in vrijwel alle zorgbranches. De meeste verpleegkundig spe- 59 Centraal Bureau voor de statistiek. (2021). Cao-lonen, contractuele loonkosten en arbeidsduur; indexcijfers (2010=100). Geraadpleegd op 15 november 2021, van https://opendata.cbs.nl/statline/#/ CBS/nl/ dataset/ 82838 NED/ table?ts=1636971536144 20 cialisten werken in de medisch specialistische zorg en geestelijke gezondheidszorg, physician assistants vooral in de medisch specialistische zorg en huisartsenzorg (zie tabel 5). Tabel 5 – Werkzame verpleegkundig specialisten en physician assistants in 2019; aantal en fte1 Werkvelden Verpleegkundig specialisten Physician assistants Aantal werkzamen Aantal fte1 Aantal werkzamen Aantal fte1 1.581 1.384 838 752 Huisartsenzorg 309 197 134 91 Wijkzorg en eerstelijnsverblijf 101 51 - - Verpleeghuiszorg 421 339 32 27 Ouderenzorg 486 389 - - Gehandicaptenzorg 49 32 - - Revalidatie 51 39 76 61 Sociale geneeskunde 49 39 - - 1.076 938 11 4 Anders 93 49 30 Totaal 3.729 3.066 1.121 Medisch specialistische zorg 2 Geestelijke gezondheidszorg 3 16 3 951 Bronnen: - Leemkolk, Brenda van de & Francisca van der Velde. (2019). Alumni van de masteropleidingen tot verpleegkundig specialist. Utrecht: Prismant. - Aalbers, Wesley, Brenda van de Leemkolk & Francisca van der Velde. (2019). Alumni van de masteropleidingen Physician Assistant. Utrecht: Prismant. 1. De afkorting fte staat voor fulltime-equivalent. Eén fte is een volledige werkweek. 2. Dit is een combinatie van de werkvelden verpleeghuiszorg en wijkzorg en eerstelijnsverblijf. 3. Omdat sommige beroepskrachten in meerdere werkvelden werken is dit totaal hoger dan het totaal aantal werkzame verpleegkundig specialisten (3.494) en physician assistants (1.058) in 2019. Waarom worden verpleegkundig specialisten en physician assistants in de verschillende branches opgeleid en aangenomen en welke factoren belemmeren dat? Het antwoord op die vraag baseren we op het onderzoek dat daarnaar in opdracht van het Capaciteitsorgaan is uitgevoerd door bureau HHM. Omdat vanwege een zeer beperkte respons de sociale geneeskunde buiten beschouwing bleef en de geestelijke gezondheidszorg niet in het onderzoek is meegenomen, komen deze branches niet aan de orde. Medisch specialistische zorg In de medisch specialistische zorg worden verpleegkundig specialisten en physician assistants vooral opgeleid en aangenomen om de zorg te verbeteren. In het geval van physician assistants gaat het dan meestal om het willen inzetten van de juiste professional op de juiste plaats en het borgen van de continuïteit van zorg. Verpleegkundig specialisten worden met name ingezet om aandacht te kunnen besteden aan specifieke patiëntengroepen. Andere redenen om verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden en aan te nemen, hebben te maken met de arbeidsmarkt (zoals krapte en carrièreperspectief bieden), de veranderende zorgvraag en de bekostiging (zoals de salariskosten ten opzichte van de medisch specialist en afspraken met 21 zorgverzekeraars). De belangrijkste belemmering voor het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants is de bekostiging. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om de verdeling van de kosten tussen het medisch specialistisch bedrijf (waarbij veel medische specialisten in een ziekenhuis in dienst zijn) en het ziekenhuis. 60 Huisartsenzorg Huisartsen leiden verpleegkundig specialisten en physician assistants op of nemen ze aan vanwege redenen die te maken hebben met de arbeidsmarkt, verbetering van de zorg en de veranderende zorgvraag. Wat de arbeidsmarkt betreft, gaat het vooral om de hoge werkdruk, het tekort aan huisartsen en het beperkte aantal huisartsen dat een praktijk wil overnemen. De inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants om de zorg te verbeteren, gebeurt vooral met het oog op het inzetten van de juiste professional op de juiste plek, het borgen van de continuïteit van zorg en het verbeteren van de organisatie van de zorg. Voor verpleegkundig specialisten gaat het ook om het aandacht bieden aan specifieke patiëntgroepen en specifieke verpleegkundige zorg zoals wond- of palliatieve zorg. De behoefte aan verpleegkundig specialisten en physician assistants vanwege de veranderende zorgvraag, betreft zaken als de vergrijzing, de zorg op de juiste plek en de verschuiving van zorg van de tweede lijn naar de anderhalve lijn (samenwerking tussen huisartsen en medisch specialisten) en eerste lijn. De belangrijkste redenen om verpleegkundig specialisten en physician assistants niet op te leiden of aan te nemen, zijn de bekostiging en praktische belemmeringen, zoals onvoldoende behandelruimte of andere voorzieningen (zie verder paragraaf 3.6). 61 Wijkzorg en eerstelijnsverblijf, verpleeghuiszorg en ouderenzorg In deze branches zijn de verbetering van de zorg, de arbeidsmarkt en de veranderende zorgvraag factoren die het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants stimuleren. Om de zorg te verbeteren, worden verpleegkundig specialisten en physician assistants bijvoorbeeld ingezet om de continuïteit van zorg te optimaliseren of omdat er op locaties geen specialist ouderengeneeskunde is of beperkt beschikbaar is. Verpleegkundig specialisten in de thuiszorg richten zich vooral veel op specifieke doelgroepen, maar daarnaast op tal van andere zaken. Voorbeelden daarvan zijn de aandacht voor specifieke verpleegkundige zorg, kwaliteit van leven en de deskundigheidsbevordering van andere zorgprofessionals. Arbeidsmarktfactoren betreffen vooral het tekort aan specialisten ouderengeneeskunde of andere zorgprofessionals, de hoge werkdruk waarmee specialisten ouderengeneeskunde te maken hebben en (met name in de thuiszorg) het bieden van carrièreperspectief aan hbo-opgeleide verpleegkundigen. De veranderende zorgvraag stimuleert het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants, omdat er bijvoorbeeld meer tijd nodig is voor de communicatie met patiënten en hun naasten. Door de veranderende zorgvraag worden verpleegkundig specialisten in de thuiszorg vooral ingezet vanwege de transitie van de tweedelijnszorg naar de anderhalve en eerste lijn en het leveren van zorg op de juiste plek. Factoren die het opleiden en aannemen 60 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport Medisch Specialistische Zorg. (z.p.): Bureau HHM. 61 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport Huisartsen. (z.p.): Bureau HHM. 22 van verpleegkundig specialisten en physician assistants het meest belemmeren zijn de onbekendheid met beide beroepen en redenen die met de opleiding of bekostiging te maken hebben. Wat de opleiding betreft, gaat het bijvoorbeeld om het tekort aan opleidingsplaatsen en de onduidelijkheid over toekomstige subsidieregelingen voor het opleiden. Dat de bekostiging een remmende factor kan zijn, komt door het ontbreken of de onduidelijkheid van afspraken over toekomstige financiële vergoedingen. 62 Gehandicaptenzorg De belangrijkste redenen om in deze branche verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden en aan te nemen is de verbetering van de zorg, de hoge werkdruk van artsen verstandelijk gehandicapten. Ook de situatie op de arbeidsmarkt (het tekort aan artsen en de werkdruk) speelt een rol. Ten slotte wordt gewezen op de veranderende zorgvraag, onder andere vanwege de complexere patiëntenpopulatie. Ook in de gehandicaptenzorg is de onbekendheid met beide beroepen een factor die het opleiden of aannemen van deze beroepen in belangrijke mate belemmert. Ook ziet een deel van de organisaties in deze branche geen noodzaak tot uitbreiding van het aantal of verandering van het type beroepen. Ten slotte speelt de situatie op de arbeidsmarkt een rol. Voorbeelden daarvan zijn dat er te weinig aanbod is van gediplomeerde verpleegkundig specialisten en physician assistants en van verpleegkundig specialisten en physician assistants met ervaring in de gehandicaptenzorg. Ook hebben organisaties soms te weinig hbo-opgeleide verpleegkundigen die een opleiding willen volgen tot verpleegkundig specialist of physician assistant. 63 Revalidatiezorg In de zorg aan mensen met blijvend lichamelijk letsel of een functionele beperking, worden verpleegkundig specialisten en physician assistants vooral ingezet om de zorg te verbeteren, vanwege arbeidsmarktgerelateerde factoren en zaken die te maken hebben met de bekostiging. Verbetering van de zorg betreft vooral het aandacht besteden aan specifieke verpleegkundige zorg en specifieke groepen, het verbeteren van de organisatie en het borgen van de continuïteit van zorg. Arbeidsmarktgerelateerde factoren zijn de hoge werkdruk van de medisch specialist, het tekort aan medisch specialisten en de beperkte mogelijkheden om artsen in opleiding tot specialist in te zetten voor de continuïteit van zorg. Wat de bekostiging betreft wordt het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants gestimuleerd door de lagere salariskosten van deze beroepsgroepen, het zelfstandig kunnen openen en sluiten van diagnosebehandelcombinaties (zie voor uitleg daarvan voetnoot 19) en de doelmatigheid van zorg. Factoren die het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de weg staan, hebben vooral te maken met hun opleiding en de kwaliteit van zorg. Wat het opleiden betreft, gaat het met name om het tekort aan opleidingsplaatsen, de onbekendheid met of onduidelijkheid van subsidieregelingen en de tijdsinvestering die het opleiden kost en/of de administratieve belasting daarvan. Bij de kwaliteit van zorg gaat het om twijfels aan de competenties van 62 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport Ouderenzorg. (z.p.): Bureau HHM. 63 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport Gehandicaptenzorg. (z.p.): Bureau HHM. 23 verpleegkundig specialisten en physician assistants en twijfels over het behoud van kwaliteit van zorg. 64 3.6 De subsidieregeling in de huisartsenzorg en geestelijke gezondheidszorg De subsidieregeling geldt voor alle branches en de tegemoetkoming voor het buitenschoolse deel van de opleiding is dan ook voor alle branches even hoog. In twee branches stuit dat op problemen; in de huisartsenzorg en in de geestelijke gezondheidszorg. In de huisartsenzorg draagt de subsidieregeling volgens werkgevers (met name van solopraktijken) onvoldoende bij aan de kosten die gepaard gaan met het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Dit belemmert het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants, die juist in de huisartsenzorg hard nodig zijn. In de geestelijke gezondheidszorg staat het gebruik van de regeling onder druk omdat zorgwerkgevers van studenten van de Opleidingsinstelling Geestelijke Gezondheidszorg Verpleegkundig Specialist (GGZ-VS) een veel hogere vergoeding voor de opleidingskosten ontvangen. Dat komt omdat deze opleiding vanuit een andere regeling wordt gefinancierd. Opleidingscoördinatoren merken dat zorgwerkgevers in de geestelijke gezondheidszorg daarom steeds meer geneigd zijn van de driejarige opleiding (GGZ-VS) gebruik te maken, in plaats van de tweejarige MANP. Huisartsenzorg Om de inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de huisartsenzorg te stimuleren, is in 2013 als aanvulling op de subsidieregeling van VWS het project 'Versterking Opleiding Verpleegkundig Specialist (VS) en Physician Assistant (PA) huisartsenzorg' gestart. Het project wordt uitgevoerd door de Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg (KOH). Aanleiding voor het project was de achterblijvende inzet van verpleegkundig specialisten en physician assistants in de huisartsenzorg. Die zijn daar juist nodig vanwege de hoge werkdruk en oplopende zorgvragen, continuïteit, krappe arbeidsmarkt en kosten, waarmee de eerste lijn te maken heeft en krijgt. Voor huisartspraktijken blijkt het echter lastig te zijn om een opleidingsplaats te realiseren, met name vanwege financiële belemmeringen. Er is namelijk een aanzienlijk verschil in de kosten die de huisarts maakt met het aanstellen en opleiden van een verpleegkundig specialist of physician assistant en de vergoeding die daarvoor vanuit de subsidieregeling beschikbaar is. Daarnaast zijn er de werkgeversrisico’s, die komen kijken bij het in dienst nemen van personeel. Zoals eerder aangegeven bedraagt de vergoeding vanuit de subsidieregeling € 22.500 per jaar per opleidingsplaats. Daarnaast ontvangt de huisarts van de hogeschool nog een vergoeding voor de begeleiding als praktijkopleider van circa € 3.500. In totaal is dat een bedrag van € 26.000. Bij inschaling van een verpleegkundig specialist of physician assistant in bijvoorbeeld schaal 7 van de cao-huisartsenzorg komen de jaarlijkse loonkosten uit op € 50.689 tot € 66.638. Er resteert dan een bedrag van circa € 24.700 tot € 40.600 per jaar, dat voor rekening komt van de huisarts. 65 64 Bron: Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Deelrapport Revalidatiezorg. (z.p.): Bureau HHM. 65 Voor de inschaling van verpleegkundig specialisten en physician assistants zijn geen landelijke afspraken. Zoals aangegeven is salarisschaal 7 (minimaal € 3.099 en maximaal € 4.074 per maand) een voorbeeld. Het is goed mogelijk dat studenten worden aangesteld in een hogere salarisschaal. Dat is onder meer afhankelijk van hun opleiding en ervaring en het salaris dat ze daarvoor ontvingen. Bij een hogere inschaling nemen de loonkosten voor de huisarts uiteraard toe. 24 Daarnaast moet de huisarts nog de nodige uren aan opleiding in de praktijk investeren, die bij lange na niet vergoed worden door de tegemoetkoming van € 3.500 die daar tegenover staat. De huisarts kan in de opleidingsuren geen patiënten zien en aldus geen inkomsten genereren. Bovendien heeft hij of zij ook nog te maken met zaken als overheadkosten en uitgaven voor het inrichten van een praktijkruimte. Volgens informatie vanuit KOH kan het tekort voor een huisartsorganisatie oplopen tot 80.000 à 100.000 euro. Praktische belemmeringen voor het opleiden van verpleegkundig specialisten of physician assistants, hebben te maken met de kleinschaligheid van de huisartspraktijk in combinatie met de relatief grote tijdsinvestering die gemoeid is met de begeleiding. Daarnaast kost het tijd om een student in te passen in de organisatie (omdat werkprocessen moeten worden gewijzigd) en moeten er voldoende spreekkamers zijn. En huisartsenposten, die alleen buiten kantooruren zorg bieden, zijn afhankelijk van (het vinden van) huisartspraktijken die willen helpen de student in de dagpraktijk op te leiden en over de benodigde randvoorwaarden beschikken. Binnen het project van KOH, kunnen huisartsen(organisaties) een aanvraag doen voor een extra financiële tegemoetkoming, aanvullend op het bedrag vanuit de reguliere subsidieregeling. De aanvulling is beter bekend als de zogenoemde ‘stimuleringssubsidie’. Overigens is de businesscase daarmee niet sluitend voor de huisarts. Er is nog steeds sprake van een eigen investering, vanuit de gedachte dat daarmee wordt geïnvesteerd in een toekomstig teamlid voor de praktijk of post. In de periode 2013-2021 zijn met de subsidieregeling en het project 444 extra werkplekken gerealiseerd. 66 Toch zijn er huisartsen voor wie de kosten die resteren als daarvan de tegemoetkoming vanuit de subsidieregeling, de vergoeding van de hogeschool en de bijdrage uit het project van KOH worden afgetrokken, nog steeds een belemmering vormen om verpleegkundig specialisten of physician assistants op te leiden. In Twente bijvoorbeeld, is de Federatie Eerstelijnszorg Almelo en omstreken daar onlangs mee gestopt. Bij de federatie zijn negen huisartsencoöperaties (huisartsen in een bepaald gebied) en de Centrale Huisartsenpost Almelo aangesloten. De afgelopen tijd werden wèl nieuwe verpleegkundig specialisten en physician assistants opgeleid, wat mogelijk was omdat zorgverzekeraar Menzis vanaf mei 2020 de opleidingen meefinancierde. Doel daarvan was om de huisartsenzorg in de regio Twente op peil te houden. Huisartsen ontvingen van Menzis een bijdrage van € 22.500 per jaar per student. Voor al opgeleide verpleegkundig specialisten en physician assistants, die overstapten van de tweede- naar de eerstelijnszorg, kregen huisartsen eenmalig € 5.000 voor de inwerkperiode. Met ingang van september 2021 financiert Menzis geen nieuwe opleidingsplekken meer, waardoor de huisartsen in de regio Twente zich gedwongen zien om met het opleiden van nieuwe kandidaten te stoppen. De behoefte aan verpleegkundig specialisten en physician assistants is er volgens een geïnterviewde huisarts uit de regio wel degelijk en er zijn ook kandidaten. Maar na het wegvallen van de bijdrage van Menzis vinden de huisartsen de kosten eenvoudigweg te hoog. De zorgverzekeraar geeft desgevraagd aan te zijn gestopt met het meefinancieren van de opleidingen omdat ze vinden dat hiervoor een landelijk dekkende regeling moet komen, zodat aanvullende financiering vanuit de zorgverzekeraar niet meer nodig is. 66 Informatie op verzoek aangeleverd door de Stichting Kwaliteit en Ontwikkeling Huisartsenzorg. 25 Geestelijke gezondheidszorg Studenten kunnen op twee manieren worden opgeleid tot verpleegkundig specialist in de geestelijke gezondheidszorg (physician assistants zijn er nauwelijks in deze branche). Dat kan ten eerste via de tweejarige opleiding MANP. Er zijn zes hogescholen die de MANP meer of minder specifiek aanbieden voor de geestelijke gezondheidszorg. De tweede manier is via de driejarige opleiding Geestelijke Gezondheidszorg Verpleegkundig Specialist (GGZ-VS), die uitsluitend verpleegkundig specialisten opleidt voor de geestelijke gezondheidszorg. Hierbij gaat het om één opleidingsinstituut. Beide opleidingen zijn geaccrediteerd door de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie. Dat betekent dat de kwaliteit van beide opleidingen aan de wettelijke eisen voldoet. Het curriculum is in beide opleidingen gericht op het Landelijk opleidingsprofiel van de opleiding tot verpleegkundig specialist dat in 2020 in opdracht van het Landelijk Opleidingsoverleg MANP is opgesteld. . De zorgwerkgever bij wie een verpleegkundig specialist de opleiding MANP volgt en in dienst is, ontvangt vanuit de subsidieregeling een tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen. Dat is € 22.500 per jaar. Volgt een verpleegkundig specialist de opleiding GGZ-VS, dan ontvangt diens werkgever een vergoeding vanuit de beschikbaarheidsbijdrage (medische) vervolgopleidingen van € 83.000 per jaar. Behalve de salariskosten van de verpleegkundig specialist in opleiding, is die vergoeding ook bedoeld om de kosten te dekken van het collegegeld, de inzet van de opleiders-groep en de overheadkosten. 67 De totale vergoeding voor de werkgever bedraagt bij de tweejarige MANP € 45.000 en bij de driejarige GGZ-VS € 249.000. Uit gesprekken met opleidingscoördinatoren van de MANP blijkt dat zij merken dat zorgwerkgevers in de geestelijke gezondheidszorg meer dan voorheen geneigd zijn om met de driejarige variant in zee te gaan, terwijl zij voorheen voor de opleiding MANP kozen. Volgens de opleidingscoördinatoren met wie daarover is gesproken, overwegen ook werkgevers die al vele jaren naar volle tevredenheid gebruikmaken van de tweejarige opleiding, daarmee te stoppen. Dat komt volgens hen door het enorme financiële verschil tussen de vergoedingen. Drie hogescholen hebben vanwege de teruglopende aanmeldingen inmiddels moeten besluiten het specialisme geestelijke gezondheidszorg niet meer aan te bieden. Ook de respondent van de brancheorganisatie in de geestelijke gezondheidszorg geeft aan dat werkgevers in de branche meer en meer de voorkeur geven aan de driejarige opleiding GGZ-VS. Volgens deze respondent gaat het hierbij juist om het verschil in kwaliteiten van de professionals die de twee- of driejarige opleiding hebben gevolgd. 3.7 Risico’s en knelpunten Uit het onderzoek, met name uit de gesprekken die daarover met de respondenten zijn gevoerd, blijkt niet dat er risico’s aan de regeling te zitten. De vergoeding vanuit de subsidieregeling wordt door de hogescholen doorbetaald aan de zorgwerkgever waarbij een verpleegkundig specialist of physician assistant het praktijkdeel van de opleiding volgt. De hogescholen controleren of studenten aan de criteria voldoen om zich te kunnen inschrijven en vragen de subsidie aan. VWS 67 Nederlandse Zorgautoriteit. (z.j.). Welke kosten vergoedt de beschikbaarheidsbijdrage (medische) vervolgopleidingen in de ggz? Geraadpleegd op 7 december 2021 van www.nvzgp.nl >Informatiekaart-NZa. 26 betaalt de subsidie in maandelijkse voorschotten aan de hogescholen die dat bedrag doorbetalen aan de zorgwerkgever. De definitieve vaststelling van de subsidie vindt plaats 3 jaar nadat de subsidie is verstrekt. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie moet vergezeld gaan van een accountantsverklaring, waarin wordt aangegeven dat de subsidie daadwerkelijk is doorbetaald aan een zorgwerkgever die daar recht op heeft. Dat is het geval als er voor de duur van de opleiding een leer/arbeidsovereenkomst is gesloten tussen de student en de werkgever. Daarnaast wordt in de accountantsverklaring aangegeven hoeveel maanden een student is opgeleid in de periode waarvoor de subsidie is verleend en hoeveel diploma’s door de hogeschool zijn afgegeven. Het gebruik van de gelden door de werkgever wordt niet gecontroleerd. Maar als dat al gebeurt voor andere doeleinden dan het compenseren van (een deel van) de salariskosten, dan moeten die kosten alsnog volledig door de werkgever worden opgebracht. Geen risico’s dus, maar wel blijkt sprake te zijn van verschillende knelpunten bij het gebruik van de subsidregeling. De knelpunten zijn: - de hoogte van de tegemoetkoming, die bijna tien jaar geleden is vastgesteld en sindsdien niet meer is aangepast; de salarissen van verpleegkundig specialisten en physician assistants zijn sindsdien wèl gestegen, waardoor de kosten voor de werkgever oplopen; - de vraag naar verpleegkundig specialisten en physician assistants, die groter is dan het aantal opleidingsplaatsen dat vanuit de subsidieregeling beschikbaar is; - in de huisartsenzorg de hoogte van het subsidiebedrag per opleidingsplaats; dit vormt een obstakel om verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden, omdat veel huisartsen niet in staat zijn de resterende kosten voor hun rekening te nemen; - in de geestelijke gezondheidszorg ontvangen werkgevers van verpleegkundig specialisten die de driejarige opleiding GGZ-VS volgen, een veel hogere tegemoetkoming in de kosten die ze maken dan in het geval van de tweejarige opleiding MANP, waardoor werkgevers meer en meer gebruik gaan maken van de driejarige opleiding; - het tijdelijke karakter van de subsidieregeling, waardoor het voor zorgwerkgevers steeds weer afwachten is of die zal worden voortgezet; - de kosten en administratieve belasting van de regeling voor de hogescholen. We lichten deze knelpunten hieronder toe. Vergoeding niet gestegen, salarissen wel De tegemoetkoming in de kosten die de zorgwerkgever maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen bedroeg in eerste instantie € 1.750 per student per maand. In 2012 is dat bedrag verhoogd naar € 1.875. Zoals beschreven in paragraaf 2.3 werd daarmee tegemoetgekomen aan de stijging van de buitenschoolse kosten van de opleiding. De vergoeding van € 1.875 geldt nog steeds, terwijl sinds 2012 de lonen in de zorg met bijna 15 procent zijn gestegen. Verschillende opleidingscoördinatoren geven aan dat de regeling op dit punt nodig moet worden bijgesteld. Dat geldt zeker voor de branches waarin werkgevers aangeven dat de bekostiging een remmende factor is voor het opleiden van verpleegkundig specialisten. Dat zijn met name de wijkzorg en eerstelijnsverblijf, verpleeghuiszorg en ouderenzorg en de huisartsenzorg. Dit zijn juist de branches waarin verpleegkundig specialisten en/of physician assistants hard nodig zijn (zie hierna). 27 Vraag naar opleidingsplaatsen groter dan beschikbaarheid Met ingang van het studiejaar 2013-2014 worden vanuit de subsidieregeling jaarlijks 700 opleidingsplaatsen bekostigd voor eerstejaars studenten (in 2019-2020 eenmalig met 74 plaatsen verhoogd). Het Capaciteitsorgaan verwacht dat dit aantal onvoldoende is om de komende jaren aan de vraag naar verpleegkundig specialisten en physician assistants te kunnen voldoen. Dat geldt voor alle sectoren, maar met name voor de huisartsenzorg. In deze branche zouden veel meer verpleegkundig specialisten en physician assistants moeten instromen dan de afgelopen jaren het geval was, om een evenwicht tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt te bereiken en behouden. 68 In de ouderenzorg zijn de komende jaren vooral meer verpleegkundig specialisten nodig. Hoe groot is het verschil tussen het aantal beschikbare opleidingsplaatsen en het aantal dat volgens de prognoses van het Capaciteitsorgaan nodig is? Om te beginnen het aantal instromers in de opleiding tot verpleegkundig specialist in de algemene gezondheidzorg (de MANP), dus exclusief de geestelijke gezondheidszorg. In deze opleiding zouden jaarlijks 442 tot 672 studenten moeten instromen. Het voorkeursadvies van het Capaciteitsorgaan bedraagt 442 instromers per jaar. 69 Voor de verpleegkundig specialisten in de geestelijke gezondheidszorg, die kunnen worden opgeleid via de opleidingen MANP en de GGZ-VS, is het advies om in beide opleidingen samen jaarlijks 235 studenten te laten instromen. 70 Wat de MPA betreft, adviseert het Capaciteitsorgaan jaarlijks 190 tot 261 studenten te laten instromen. Het voorkeursadvies is 261 instromers per jaar. 71 De adviezen betekenen dat er jaarlijks in totaal 938 studenten zouden moeten instromen in de opleidingen MANP, MPA en de GGZ-VS. Dat aantal ligt ruim boven de 700 opleidingsplaatsen die momenteel worden gesubsidieerd voor de MANP en MPA en de 115 opleidingsplaatsen voor de GGZ-VS 72. Uit de kamerbrief met de reactie van VWS en OCW op het advies om de instroom in beide opleidingen te verhogen, wordt aangegeven dat vanwege het ontbreken van financiële middelen daarvoor, het advies niet kon worden gehonoreerd. 73 De vraag naar opleidingsplaatsen blijkt ook uit de aanmelding van studenten voor de opleidingen. De meeste hogescholen geven desgevraagd aan, dat ze voor de opleidingen een wachtlijst hebben voor studenten. Dat is bijna elk jaar het geval. Bij sommige hogescholen staan er net zoveel kandidaten op de wachtlijst, als er opleidingsplaatsen bezet zijn. Alle hogescholen zouden meer studenten kunnen en willen opleiden dan ze momenteel doen. Als dat zover komt, zou dat volgens sommige opleidingscoördinatoren wel geleidelijk moeten gebeuren, om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van opleidingsplaatsen niet onder druk komt te staan. 68 Bronnen : - Capaciteitsorgaan. (2019). Capaciteitsplan 2021-2024. Deelrapport 9b.Verpleegkundig Specialist Algemene Gezondheidszorg (AGZ). Utrecht: Capaciteitsorgaan. - Capaciteitsorgaan. (2019). Capaciteitsplan 2021-2024. Deelrapport 9a.Physician assistant. Utrecht: Capaciteitsorgaan. 69 Drenth, J.P.H. (2020, 3 april). Bijgesteld advies Capaciteitsplan 2021-2024. [Brief aan de minister van VWS]. Utrecht; Capaciteitsorgaan. 70 Drenth, J.P.H. (2020, 20 november). Bijgestelde instroomadviezen voor de beroepen Geestelijke Gezondheid en psychiaters [brief aan de minister van VWS]. Utrecht; Capaciteitsorgaan. 71 Capaciteitsorgaan. (2019). Capaciteitsplan 2021-2024. Deelrapport 9a. Physician assistants. Utrecht: Capaciteitsorgaan. 72 Ark, Tamara van & Ingrid van Engelshoven. (2020, 24 december). Arbeidsmarktbeleid en opleidingen zorgsector. [Kamerbrief]. Geraadpleegd op 29 september 2021, van https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/werken-in-dezorg/documenten/ kamerstukken/2020/12/24/capaciteitsplan-2021-2024. 73 Ibidem. 28 Bij de totstandkoming van het instroomadvies voor de opleidingen MANP en MPA van het Capaciteitsorgaan, zijn diverse trends bepalend geweest. Voorbeelden daarvan zijn de huidige krapte op de arbeidsmarkt, de oplopende zorgvraag door de bevolkingsgroei en vergrijzing en de toenemende behoefte aan een zelfstandig handelende professional in de regierol. 74 Een van de respondenten geeft aan te verwachten dat de vraag naar verpleegkundig specialisten en physician assistants ook zal toenemen door het veranderende arbeidsethos bij medisch specialisten. Waar die volgens de respondent voorheen rustig tachtig of meer uur per week werkten, ‘…willen die nu naast welvaart ook welzijn nastreven in hun eigen werkende leven’. Belemmeringen in de huisartsenzorg Zoals ook in de vorige evaluatie van de subsidieregeling beschreven, blijkt het vooral in de huisartsenzorg lastig te zijn om opleidingsplaatsen te realiseren. Dat heeft ook te maken met de kleinschaligheid van de huisartspraktijk in combinatie met de relatief grote tijdsinvestering die gemoeid is met de begeleiding. Daarnaast kost het tijd om een student in te passen in de organisatie omdat werkprocessen moeten worden gewijzigd en moeten er voldoende spreekkamers zijn. En huisartsenposten, die alleen buiten kantooruren zorg bieden, zijn afhankelijk van (het vinden van) huisartspraktijken die willen helpen de student in de dagpraktijk op te leiden en over de benodigde randvoorwaarden beschikken. 75 Uit onderzoek uit 2015 bleek dat de loonkosten van een verpleegkundig specialist in een huisartspraktijk destijds € 48.524 per jaar bedroegen en van een physician assistant € 56.508 per jaar. 76 Daarmee dekte de subsidieregeling respectievelijk 46 en 40 procent van de kosten van de werkgever. Zoals in paragraaf 3.4 beschreven is het bedrag van de kosten die resteren na aftrek van de vergoedingen die beschikbaar zijn, voor veel huisartsen een niet te nemen hindernis om verpleegkundig specialisten of physician assistants op te leiden. Dat blijkt onder andere uit onderzoek naar factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het aannemen en opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Het onderzoek is uitgevoerd in de medisch specialistische en acute zorg, revalidatiezorg, huisartsenzorg, ouderenzorg en gehandicaptenzorg. Uit de resultaten blijkt dat voor de huisartsenzorg de bekostiging de grootse remmende factor is om verpleegkundig specialisten of physician assistants aan te nemen of op te leiden. Dat vormt voor bijna de helft van de onderzochte huisartspraktijken en huisartsenposten een belemmering. In geen van de andere zorgsettingen is dit percentage zo hoog. De huisartsenzorg is ook de sector met het hoogste aandeel respondenten (79 procent) dat vindt dat de arbeidsmarkt voor zorgprofessionals (bijvoorbeeld werkdruk, krapte op de arbeidsmarkt of het bieden van carrièreperspectief) de factor is die het aannemen of opleiden van verpleegkundig specialisten of physician assistants het meest stimuleert. 77 De bekostiging speelt ook een rol bij het maken van de afweging bij het bepalen welk type zorgprofessional wordt opgeleid. In de tweede evaluatie is er al op gewezen dat de opleiding van een 74 Bronnen: zie voetnoot 68. 75 Biezen, M.G.M. van der, E.W.C.C. Derckx, H. Vermeulen & M.G.H. Laurant (2017). Versterking opleiding VS en PA in de huisartsenzorg. Nijmegen/Eindhoven: Radboudumc IQ healthcare/KOH. 76 Burgt, M.R. van der, Roij, J. van, Derckx, E.W.C.C. & Meulepas, M.A. (2015). Eindrapport praktijkvoorbeelden: De verpleegkundig specialist in de eerste lijn. Eindhoven: Stichting KOH. 77 Jansen, Patrick & Sylvia Schutte. (2019). Physician assistants en verpleegkundig specialisten in de zorg. Inzicht in factoren die van invloed zijn op de besluitvorming over het opleiden en aannemen van PA’s en VS’en. Totaalbeeld van vijf sectorale deelrapporten. (z.p.): Bureau HHM. 29 huisarts financieel veel gunstiger uitpakt. De huisarts in opleiding is namelijk in dienst bij de Stichting beroepsopleiding huisartsen (SBOH), zodat de loonkosten en het werkgeversrisico niet voor rekening van de huisarts komen. Ook ontvangt de huisarts van SBOH een opleidersvergoeding als tegemoetkoming in de kosten voor praktijkinrichting en praktijkorganisatie. De vergoeding bedraagt momenteel € 10.224 per jaar voor opleiders van een eerstejaars student en € 8.580 per jaar voor overige opleiders. 78 Dit maakt het voor huisartsen interessanter om te kiezen voor een huisarts in opleiding. Verschillende vergoedingen in de geestelijke gezondheidszorg Zoals in paragraaf 3.6 al is beschreven, bestaan in deze branche verschillende vergoedingen als tegemoetkoming in de kosten van de opleiding voor de werkgever. Bij de MANP is dat € 22.500 per jaar, wat een vergoeding is voor de dagen waarop deelnemers uit de zorgsector niet beschikbaar zijn voor de werkgever vanwege het volgen van hun masteropleiding, maar wel salaris ontvangen. Bij de opleiding GGZ-VS gaat het om € 83.000 per jaar. Behalve voor de salariskosten, is dit ook een vergoeding van de kosten van het collegegeld, inzet van de opleidersgroep en overheadkosten. De totale vergoeding bij de tweejarige MANP bedraagt € 45.000 en bij de driejarige GGZ-VS € 249.000. Uit gesprekken met opleidingscoördinatoren van de MANP blijkt dat zij merken dat zorgwerkgevers in de geestelijke gezondheidszorg meer dan voorheen geneigd zijn om met de driejarige opleiding in zee te gaan. De respondent van de werkgeversorganisatie in de geestelijke gezondheidszorg bevestigt dat. Maar waar de opleidingscoördinatoren wijzen op het enorme verschil tussen de hoogte van beide vergoedingen, die de voorkeur van zorgwerkgevers zou bepalen, wijst de respondent van de werkgeversorganisatie op het verschil in kwaliteit van verpleegkundig specialisten van de twee- en driejarige opleiding. Hoe het ook zij, het is op z’n minst bijzonder dat er twee opleidingen zijn die beide leiden tot hetzelfde beroep, dat die verschillen in opleidingsduur en dat voor elk van beide opleidingen een aparte subsidieregeling bestaat van waaruit de opleidingskosten van de werkgever wordt vergoed en dat de bedragen daarvan aanzienlijk uiteenlopen. Het tijdelijke karakter van de regeling In eerste instantie was er voor beide opleidingen een aparte subsidieregeling. Die zouden lopen tot 2006, tevens het jaar waarin de regelingen zijn samengevoegd. Sindsdien is een aantal malen een nieuwe einddatum vastgesteld (zie tabel 6). Tabel 6 – Wijzigingen van de einddatum van de subsidieregeling Jaar Einddatum 2004 2006 2006 Subsidieregeling wordt gecontinueerd, zonder dat een einddatum wordt genoemd. 2014 1 juli 2017 2017 1 juli 2022 2021 1 juli 2023 78 Bron: https://www.sboh.nl/opleiding-huisarts/huisartsopleiders, geraadpleegd op 18 november 2021. 30 Uit de interviews en informatie van opleidingscoördinatoren blijkt dat het tijdelijke karakter van de regeling, ten minste voor een deel van de zorgwerkgevers belemmerend werkt bij het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Opleidingscoördinatoren geven aan dat werkgevers steeds denken dat de regeling stopt, dat de einddatum zorgt voor onrust en dat hogescholen daar regelmatig vragen over krijgen (bijvoorbeeld waarom de huidige verlenging maar één jaar duurt). Volgens een enkele opleidingscoördinator verklaart dat ook de afname van de instroom in de opleiding van een paar jaar geleden. Een van de respondenten pleit ervoor de regeling structureel te maken of voor langere tijd vast te stellen, bijvoorbeeld voor tien jaar. Volgens de respondent stelt dat instellingen in staat om een visie op inzet en opleiden te ontwikkelen, wat nu nog te fragmentarisch gebeurt. Er zijn overigens ook opleidingscoördinatoren en respondenten van werkgeversorganisaties, die aangeven niet te merken dat het tijdelijke karakter van de regeling voor zorgwerkgevers een beletsel zou zijn om opleidingsplaatsen aan te bieden. Ook uit het onderzoek van Bureau HHM naar belemmerende en bevorderende factoren voor het opleiden en aannemen van verpleegkundig specialisten en physician assistants (zie paragraaf 3.5), blijkt dit niet in alle branches hetzelfde te zijn. Onduidelijkheid over (toekomstige) subsidieregelingen blijkt vooral te spelen in de wijkzorg en eerstelijnsverblijf, verpleeghuiszorg en ouderenzorg en revalidatiezorg. De kosten en administratieve belasting van de regeling voor de hogeschool Zoals in paragraaf 3.4 beschreven, wordt de subsidie die VWS verstrekt, via de hogescholen doorbetaald aan de zorgwerkgever. Met de groei van de instroom is ook het werk toegenomen dat de subsidieregeling met zich meebrengt voor opleidingscoördinatoren en financiële afdelingen van de hogescholen. Dat zit in het controleren en op orde brengen van de studentendossiers (dat van belang is voor de controle door de accountant) en vooral in het ervoor zorgen dat werkgevers tijdig en correct factureren. Dat levert extra werk op omdat dit een aparte administratie op studentniveau vereist. Ook kost het extra tijd als studenten tijdelijk of definitief met de opleiding stoppen, tijdens de opleiding van werkgever veranderen of (maar dat komt niet veel voor) als er onduidelijkheden in de regeling zijn. Een voorbeeld van dat laatste is de vraag of een student de opleiding bij twee huisartsen kan volgen, die allebei werkgever zijn. Ter illustratie staat in tabel 7 een overzicht van de tijd die uitvoering van de regeling vraagt en de kosten daarvan. Dit overzicht is opgesteld door een hogeschool die beide opleidingen aanbiedt. In het studiejaar 2020-2021 stonden daarbij in totaal 322 studenten ingeschreven. Tabel 7 – Voorbeeld van de tijd die het een hogeschool kost om de regeling uit te voeren voor de opleidingen MANP en MPA samen en de kosten daarvan Functionarissen Fulltime eenheden (fte) Personeelskosten per fte (euro’s) Kosten (euro’s) Medewerkers afdeling Grootboek 1,00 70.000 70.000 Support MANP 0,35 70.000 24.500 Support MPA 0,35 70.000 24.500 Business Control 0,05 110.000 5.500 Opleidingsmanagement 0,10 110.000 11.000 Kosten accountant Totaal 7.200 142.700 31 De subsidieregeling voorziet niet in een tegemoetkoming in deze kosten; het volledige bedrag vanuit de regeling is bestemd voor de zorgwerkgever. Een deel van de belasting heeft te maken met het tijdstip waarop de controle door het accountantsrapport moet plaatsvinden. Voor het cohort studenten van de MPA dat in maart het diploma behaalt, moet voor 1 juli van dat jaar de aanvraag voor de subsidievaststelling bij VWS binnen zijn. Dat is dus drie maanden nadat de opleiding is afgerond. De ervaring is dat die periode erg kort is om de studentendossiers op orde te hebben, ervoor te zorgen dat alle bijbehorende facturen van de werkgever zijn ingediend en vervolgens het accountantsonderzoek uit te voeren. Volgens een van de controllers zou de hogeschool er erg mee geholpen zijn, als hiervoor meer tijd zou zijn en de aanvraag voor de subsidievaststelling bijvoorbeeld een jaar later zou kunnen worden ingediend. Afgezien van de tijd die uitvoering van de regeling kost, geven respondenten ook aan dat die goed uitvoerbaar is en dat de afhandeling daarvan over het algemeen probleemloos verloopt. Bovendien wordt erop gewezen dat het bij de acquisitie van opleidingsplaatsen een sterk punt is dat de hogeschool de subsidie voor de zorgwerkgever regelt en bewaakt. 3.8 Voorzetting van de regeling Sinds de start van de opleidingen is het aantal verpleegkundig specialisten en physician assistants in Nederland sterk toegenomen. Zeker gelet op de kwaliteit van zorg, hebben ze hun waarde inmiddels bewezen. De groei van beide beroepsgroepen is mede mogelijk gemaakt door de subsidieregeling, van waaruit zorgwerkgevers van verpleegkundigen en physician assistants in opleiding een deel van de kosten die zij daarvoor maken, vergoed krijgen. ‘De subsidie maakt het mogelijk om de ruimte te nemen om te leren en die ruimte te krijgen van de medisch leermeester, die veelal kostbare tijd in de begeleiding steekt’, zoals een van de respondenten het beschreef. De meeste respondenten verwachten dat zonder regeling, de verdere groei van het aantal verpleegkundig specialisten en physician assistants stopt en daarmee zal ook het proces van verdere taakherschikking stagneren. Zonder financiële tegemoetkoming worden de opleidingskosten voor zorgwerkgevers te groot (zeker in het eerste jaar van de opleiding, als de opbrengsten zeer gering zijn) en zal het proces van taakherschikking stagneren, is de verwachting. Volgens een van de respondenten is er nu zo’n grote vraag naar verpleegkundig specialisten en physician assistants, en zo weinig aanbod, dat je geen andere keus hebt dan ze zelf op te leiden als je taakherschikking (verder) wil doorvoeren. Een ander verwacht dat bij afschaffing van de regeling ‘…veel meer aandacht wordt gevestigd op output en resultaat in de directe patiëntenzorg, wat voor de meerwaarde van de verpleegkundig specialist niet gaat helpen. Bij de physician assistant komen dan de stages onder druk te staan. In de begeleiding weet ik dan niet of er dan die ruimte wordt geboden die nu verplicht wordt gesteld. Soms is het een keuze; of een arts-assistent erbij of een verpleegkundig specialist of een physician assistant. Ik vermoed dat er dan meer geneigd wordt om het vertrouwde te kiezen, zonder een goede afweging te maken wat echt op die positie nodig is. Voortzetting van de subsidieregeling is noodzakelijk voor het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants. Dat hoeft volgens meerdere respondenten niet de huidige regeling te zijn, als er maar een regeling is van waaruit de kosten van werkgevers worden vergoed, bij voorkeur structureel. In de geestelijke gezondheidszorg wordt gewezen op de vergoeding 32 vanuit de Beschikbaarheidsbijdrage (medische) vervolgopleidingen, die een alternatief zou kunnen zijn. In de huisartsenzorg wordt gewezen op de constructie die ook voor huisartsen in opleiding geldt. Die zijn in dienst bij de stichting SBOH, zodat de loonkosten en het werkgeversrisico niet voor rekening van de huisarts komen. In de vorige evaluatie werd er op gewezen dat volgens de Inspectie voor de gezondheidszorg taakherschikking niet vanzelf tot stand komt, daar is tijd en energie voor nodig. 79 Maar ook geld, blijkt uit de evaluatie van de subsidieregeling. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geeft in de Monitor Taakherschikking aan dat de tijd van pionieren, wennen en aftasten voorbij moet zijn en dat het noodzakelijk is dat taakherschikking zich doorzet. 80 Volgens de NZa is dat alleen mogelijk als opleidingsplekken beschikbaar blijven en benut worden. Het subsidiëren van de opleidingskosten van zorgwerkgevers is daarvoor onmisbaar, blijkt uit de evaluatie. Door verschillende respondenten zijn voorstellen gedaan, die aanpassing van de regeling nodig maken, als die wordt voortgezet. - Verhoog het aantal instroomplaatsen dat wordt gesubsidieerd. In alle branches is er behoefte aan (meer) verpleegkundig specialisten en physician assistants. Gezien de wachtlijsten van de hogescholen, zijn de kandidaten er ook. En de hogescholen geven aan meer studenten te kunnen opleiden dan nu het geval is. - Verleng de looptijd van de subsidieregeling, zodat werkgevers zich niet onzeker voelen over de financiële mogelijkheden en consequenties van het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants. - Richt de subsidieregeling sterker op de huisartsenzorg en ouderenzorg, omdat in deze branches veel meer verpleegkundig specialisten en physician assistants moeten worden opgeleid dan nu gebeurt. Dat kan door hiervoor meer opleidingsplaatsen beschikbaar te stellen en/of de financiële bijdrage voor het opleiden in deze branches te verhogen. Omdat in alle branches behoefte is aan verpleegkundig specialisten en physician assistants, is het niet raadzaam een deel van de beschikbare opleidingsplaatsen voor deze branches te reserveren, omdat dan de verdere taakherschikking in de overige branches zou stagneren. - Verleng de duur van de tweejarige opleiding voor verpleegkundig specialist (MANP) met een half of heel jaar. Reden daarvoor is de zwaarte van de huidige opleiding. Die kan niet lichter, geeft een van de respondenten aan, omdat wat nu wordt aangeboden nodig is voor een professional die na de opleiding bevoegd is om als zelfstandig behandelaar en regiebehandelaar op te treden. In het geval van een verlenging, zou de subsidieregeling daarop moeten worden aangepast. - Haal het verschil weg tussen de vergoedingen voor de zorgwerkgever in de geestelijke gezondheidszorg. De vergoeding voor het opleiden van verpleegkundig specialisten vanuit de subsidieregeling bedraagt € 22.500 per student per jaar en vanuit de beschikbaarheidsbijdrage € 83.000. Dit verschil gaat ten koste van de instroom in de tweejarige opleidingen, terwijl beide opleiding leiden tot hetzelfde beroep. Een oplossing hiervoor is om de tegemoetkoming voor de vervangingskosten bij de tweejarige opleiding die gericht is op de geestelijke gezondheidszorg, ook en voor hetzelfde bedrag uit de beschikbaarheidsbijdrage te financieren. - Breid de subsidieregeling uit met het subsidiëren van andere activiteiten die het opleiden van verpleegkundig specialisten en physician assistants stimuleren. Een voorbeeld daarvan is het 79 Inspectie voor de gezondheidszorg. (2007). Taakherschikking blijkt positief voor de kwaliteit van zorg. Den Haag: IGZ. 80 Nederlandse Zorgautoriteit. (2019). Monitor Taakherschikking. Physician assistants & Verpleegkundig specialisten in de medisch specialistische zorg. Utrecht: NZa. 33 - 34 opleiden van begeleiders (praktijkopleiders/leermeesters). Dit maakt het bijvoorbeeld in de gehandicaptenzorg en de verzorgings- en verpleeghuizen en de thuiszorg beter mogelijk om (meer) verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden. Andere voorbeelden zijn het subsidiëren van het ontwikkelen van een visie in de organisatie op de inzet van taakherschikking en/of op leren en opleiden en het vergoeden van de begeleiding door de medisch specialist, dat volgens een van de respondenten van wezenlijk belang is voor de kwaliteit van de opleiding. Zorg voor een vast format voor gegevens van studenten die door de hogescholen moeten worden aangeleverd aan de subsidieverstrekker. Dat voorkomt dat er gegevens worden aangeleverd die niet nodig zijn en bespaart alle betrokkenen werk. 4 Eindoordeel 4.1 Inleiding In dit laatste hoofdstuk beantwoorden we de onderzoeksvragen (paragraaf 4.2) en als afsluiting de vraag of de subsidieregeling doelmatig en doeltreffend is (paragraaf 4.3). Dat is tevens de slotconclusie van deze evaluatie. 4.2 Beantwoording onderzoeksvragen Wordt het doel van de subsidieregeling behaald? Ja, maar voor het opvangen van de vergrijzing kon dat niet worden vastgesteld. De inzet van de regeling heeft ervoor gezorgd dat er momenteel zo’n 3.494 verpleegkundig specialisten en 1.058 physician assistants werkzaam zijn in de zorg. Beide zorgprofessionals nemen taken van artsen over, waardoor de kwaliteit van de zorg toeneemt. Ook zorgt de introductie en groei van deze beroepsgroepen voor carrièreperspectief van verpleegkundigen en paramedici. Ten slotte draagt de subsidieregeling bij aan banengroei omdat het zorgt voor een toenemend aanbod van beroepskrachten die taken van artsen kunnen overnemen. Of de subsidieregeling helpt om de vergrijzing van het personeelsbestand in de zorg op te vangen, kan niet worden vastgesteld. Wel is het denkbaar dat werkgevers de subsidieregeling inzetten om oudere werknemers aan het werk te houden door taken van hen over te nemen. Hoe wordt het beschikbare budget besteed? Het volledige bedrag van de subsidie komt terecht bij de zorgwerkgever waarbij de verpleegkundig specialist of physician assistant tijdens de opleiding in dienst is. De subsidie is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen. Er is niet onderzocht of de subsidie ook werkelijk daarvoor wordt gebruikt. Maar als dat al niet zo zou zijn, dan zijn de verletkosten volledig voor rekening van de werkgever. Welke risico’s zitten er aan de wijze waarop de subsidieregeling wordt uitgevoerd? Er zitten geen risico’s aan de wijze waarop de subsidieregeling wordt uitgevoerd. Respondenten van hogescholen geven aan dat de regeling weliswaar veel werk met zich meebrengt, maar dat de regeling op zich helder is en dat het duidelijk is wat er van hen wordt gevraagd. Bestaat er een rechtvaardiging voor differentiatie van de subsidieregeling naar verschillende sectoren? Is een dergelijke differentiatie in de subsidieregeling te integreren? Waarom is dat wel of niet het geval en op welke wijze ligt het voor de hand de subsidieregeling hierop te wijzigen? Ja, die rechtvaardiging is er met name voor de huisartsenzorg en geestelijke gezondheidzorg. In de huisartsenzorg is de vergoeding vanuit de subsidieregeling niet voldoende om huisartspraktijken te stimuleren en in staat te stellen verpleegkundig specialisten en physician assistants op te leiden. Dit, terwijl de huisartsenzorg juist een van de sectoren is waarin een grote behoefte bestaat aan verpleegkundig specialisten en physician assistants. In de geestelijke gezondheidszorg kunnen werkgevers er ook voor kiezen gebruik te maken van de driejarige opleiding GGZ-VS. 35 Daaraan is een financieel vele malen gunstiger vergoeding verbonden. Dit gaat ten koste van de instroom in de tweejarige variant MANP, die opleidt tot hetzelfde beroep. Wat de huisartsenzorg betreft, kan worden overwogen de tegemoetkoming voor huisartspraktijken vanuit de subsidieregeling (substantieel) te verhogen. In de geestelijke gezondheidszorg lijkt het het meest voor de hand te liggen om de tegemoetkoming in de buitenschoolse kosten voor de tweejarige variant, net als voor de driejarige variant voor een even groot bedrag te vergoeden vanuit de beschikbaarheidsbijdrage. In elk geval is het raadzaam onderzoek te doen naar de opvattingen van zorgwerkgevers over beide opleidingsvarianten en hun voorkeuren daarvoor en de wijze waarop in zorginstellingen de keuze voor een van beide varianten wordt bepaald. Tot slot is het denkbaar de regeling te intensiveren voor de branches met een grote behoefte aan verpleegkundig specialisten en physician assistants en branches waarin het opleiden van deze beroepsgroepen achterblijft. Een voorbeeld daarvan is de ouderenzorg. Dit kan door verhoging van de tegemoetkoming voor de buitenschoolse opleidingskosten, verhoging van het aantal plaatsen dat voor deze branches beschikbaar is of door het subsidiëren van activiteiten die het opleiden stimuleren. Voorbeelden van dat laatste zijn het opleiden van leermeesters, het ontwikkelen van een visie op leren en opleiden in zorginstellingen of het vergoeden van de inzet van medisch specialisten als begeleider . 4.3 Slotconclusie Aan het begin van dit rapport is beschreven dat evaluatie van een subsidieregeling moet uitwijzen in hoeverre de inzet van de regeling doeltreffend en doelmatig is. Daarbij is doeltreffendheid de mate waarin de beleidsdoelstelling dankzij de inzet van de onderzochte beleidsinstrumenten wordt gerealiseerd. Doelmatigheid is de mate waarin het optimale effect tegen zo min mogelijk kosten en ongewenste neveneffecten wordt bewerkstelligd. Eerst de doeltreffendheid. Doelen van de inzet van de subsidieregeling zijn een betere kwaliteit van zorg, een beter carrièreperspectief voor de mensen die in de zorg werken en het opvangen van de noodzakelijke banengroei en vergrijzing. Met de regeling wordt dat nagestreefd door het faciliteren van de opleiding van verpleegkundig specialisten en physician assistants die taken van artsen kunnen overnemen. Afgezien van de vergrijzing, helpt de subsidieregeling de gestelde doelen te realiseren. Daarmee is de subsidieregeling doeltreffend. De subsidie die wordt verleend, is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die de werkgever maakt omdat studenten een deel van hun aanstelling besteden aan het volgen van de opleiding, maar wel salaris ontvangen. Het gehele bedrag van de subsidie wordt daaraan besteed, niet aan bijvoorbeeld de uitvoeringskosten die daarmee gemoeid zijn. Bovendien vergoedt de subsidie maar een deel van de kosten van de werkgever, die de meeste kosten zelf moet dragen. Conclusie is dan ook dat de subsidieregeling doelmatig is. 36  KBA Nijmegen
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8fa2723b-c4e6-4bd7-beae-7de95c93832b
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2009–2010 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1576 Vragen van het lid Tang (PvdA) aan de minister van Financiën over de oproep van Obama om banken via een heffing zelf te laten betalen voor reddingsoperaties. (Ingezonden 21 januari 2010) 1 Kent u het bericht «US wants others to adopt levy on banks»?1 2 Ziet u een heffing op niet-verzekerde schulden als een aanvulling op de depositogarantie, zodat er een bredere grondslag ontstaat om mogelijke kosten van reddingsoperaties uit te dekken? 3 Deelt u de mening dat de heffing goed past in het streven dat banken meer reserves aanhouden en een kleinere hefboom van vreemd vermogen hanteren? 4 Kunt u aangeven wat de opbrengst voor Nederland is van een heffing op niet-verzekerde schulden van 15 basispunten? 5 Bent u van plan zich aan te sluiten bij het initiatief van de Obama-regering? 1 Antwoord Antwoord van minister Bos (Financiën) (ontvangen 11 februari 2010) 1 Ja 2 Het depositogarantiestelsel staat op zichzelf los van reddingsoperaties en de kosten die daaraan verbonden zijn. Het depositogarantiestelsel geeft een expliciete garantie op deposito’s tot een waarde van EUR 100.000 bij faillissement van een bank. Deze kosten worden de sector zelf gefinancierd. Reddingsoperaties zijn daarentegen juist bedoeld om een faillissement te voorkomen. De kosten van deze reddingsoperaties dreigen in een going concern situatie voor de overheid te komen. Dit moet in de toekomst worden beperkt. Dit kan in eerste instantie door betere crisispreventie en door ervoor te zorgen dat aandeelhouders en vreemdvermogenverschaffers de eerste partijen zijn die verliezen op moeten vangen. Voorzover dan nog sprake zou zijn van kosten voor de overheid, dan kan een heffing op niet-verzekerde schulden een mogelijke aanvulling zijn om deze kosten op te vangen. Daarbij zal nader gekeken moeten worden naar de vormgeving. Een heffing op niet-verzekerde schulden zoals bedoeld in het plan van de regering van de Verenigde Staten is bedoeld om de kosten als gevolg van afgelopen reddingsacties (TARP) te verhalen op de financiële sector. Het is dus een ex post afrekening met de financiële sector voor verleende steun aan bepaalde financiële instellingen en heeft geen betrekking op het bekostigen van toekomstige reddingsacties. In Nederland is deze rekening in de vorm van beprijzing van garanties en kapitaal injecties in veel gevallen reeds ex ante afgesproken met die instellingen die steun hebben ontvangen. 3 Op zichzelf kan de heffing op onverzekerde schulden prikkels geven tot het aanhouden van meer eigen vermogen of meer verzekerde schulden. Overigens heeft de bankenheffing zoals voorgesteld door de VS een horizon van 10 jaar of totdat de TARP verliezen zijn verhaald Financial Times, 15 januari 2010. KVR39368 2010Z01151 0910tkkvr1576 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2010 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 3363 op de financiële sector, zodat er geen blijvende werking vanuit gaat. Verhoging van de kapitaalratio’s en het introduceren van een leverage-ratio zijn echter meer directe en daarmee effectievere manieren om ervoor te zorgen dat banken meer reserves aanhouden en een kleinere hefboom van vreemd vermogen hanteren. 4 Ter benadering van de opbrengsten van de heffing in Nederland zijn de totale passiva genomen minus het eigen vermogen minus de verzekerde verplichtingen (deposito’s gedekt door Nederlandse DGS). De verzekerde verplichtingen (=het totaal van de voor dekking in aanmerking komende deposito’s) bedroegen eind september 2008 EUR 365 miljard. De totale passiva zijn daarentegen minder eenvoudig in te schatten, omdat onduidelijk is op welke onderdelen van internationaal opererende banken in Nederland deze heffing van toepassing zou zijn. Hetzelfde geldt voor het eigen vermogen. Daarom is middels een boven- en ondergrens een bandbreedte van de te verwachten opbrengst geschat. In deze bandbreedte zijn geen gedragseffecten meegenomen (terwijl deze effecten wel te verwachten zijn bij een dergelijke heffing, bijvoorbeeld door meer te financieren met deposito’s). Ook is geen rekening gehouden met een minimum grootte van de instellingen die deze heffing moeten betalen, de berekening neemt aan dat de hele sector de heffing betaalt (in het voorstel van Obama geldt de heffing enkel voor instellingen met een balanstotaal groter dan USD 50 miljard). Op basis van cijfers over het derde kwartaal 2009 (wanneer wordt verondersteld dat het niveau van verzekerde verplichtingen niet veranderd is sinds 2008) zou de opbrengst van de heffing op basis van het binnenlands bedrijf uitkomen op EUR 2,62 miljard en op basis van het geconsolideerde bedrijf EUR 3,36 miljard. interventies op de financiële markt in rekening gebracht. Wel verdient het uiteraard aanbeveling na te denken over manieren waarop de kans op toekomstige reddingsoperaties, en eventuele kosten daarvan, zo klein mogelijk worden gehouden. In die zin is ook het initiatief van de Obamaregering de moeite van bestudering en discussie waard. De door de regering van de Verenigde Staten voorgestelde heffing op niet-verzekerde schulden is een van opties in het brede palet aan maatregelen en voorstellen ter versterking van het financiële systeem die, al dan niet in aangepaste vorm, in dit verband kan worden meegewogen. Internationale coördinatie is daarbij onontbeerlijk. 5. De Nederlandse financiële sector en situatie als gevolg van de crisis kennen vele verschillen ten opzichten van de Amerikaanse. Nederland kent geen grote zakenbanken en heeft in veel gevallen reeds de kosten van Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 3364
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0947ea8a-475c-4afa-a18a-04b314600892
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2009–2010 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2 2010Z04211 Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie), Haverkamp (CDA) en Van der Staaij (SGP) aan de minister van Buitenlandse Zaken over de arrestatie van christenen in Marokko. (Ingezonden 9 maart 2010) Volgens het bericht vond de inval plaats in persoonlijke opdracht van de nieuwe Marokkaanse minister van Justitie. 1 Heeft u kennisgenomen van het bericht over de arrestatie van 18 christenen die in de Marokkaanse stad Amizmiz bijeen waren voor Bijbelstudie?1 2 Deelt u de mening dat deze inval een schending is van het recht op vrijheid van godsdienst en levensovertuiging? 3 Bent u bereid om deze inval, zo mogelijk ook in internationaal verband, aan te kaarten bij de relevante Marokkaanse autoriteiten? 4 Ziet u aanleiding de bestaande aandacht die er in bilateraal en EU-verband is voor de positie van religieuze minderheden in Marokko te intensiveren? 5 Heeft u aanwijzingen om aan te nemen dat er onder de nieuwe Marokkaanse minister van Justitie sprake is van een aanscherping van het beleid ten aanzien van christelijke samenkomsten in het overwegend islamitische Marokko?2 1 Reformatorisch Dagblad, 12 februari 2010. 0910tkkvl2010Z04211 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2010 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/989d6c3a-aa23-49b8-8aea-54669aad238e
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 33 586 Wijziging van de Kieswet, ter implementatie van Richtlijn 2013/1/EU van de Raad van 20 december 2012 tot wijziging van Richtlijn 93/109/EG tot vaststelling van de wijze van uitoefening van het passief kiesrecht bij de verkiezingen voor het Europees Parlement ten behoeve van de burgers van de Unie die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn (PbEU 2013, L 26) Nr. 5 VERSLAG Vastgesteld 26 april 2013 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorberei-dend onderzoek van dit wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. De leden van de SP-fractie hebben met interesse kennisgenomen van dit voornemen tot wijziging van de Kieswet. Zij kunnen zich vinden in het achterliggende doel, te weten de kandidaatstelling voor de verkiezingen van het Europees Parlement makkelijker maken voor burgers die verblijven in een lidstaat waarvan zij geen onderdaan zijn. Deze leden hebben een vraag naar aanleiding van de memorie van toelichting. Daarin stelt de regering dat het niet wenselijk is om de termijn tussen de dag van kandidaatstelling en de zitting waarin de kandidatenlijsten definitief worden vastgesteld te verlengen door deze zitting in tijd naar achteren te plaatsen, omdat dan het proces van het aanmaken, verzenden en retourneren van de stembescheiden voor de groep kiezers buiten Nederland verder onder tijdsdruk komt te staan. Deze leden begrijpen deze uitleg, maar vragen zich af of het dan niet mogelijk is om de dag van de kandidaatstelling twee dagen naar voren te schuiven. Op die manier wordt toch aangesloten bij de termijn van vijf dagen die de EU hanteert en blijft de tijd voor kiezers in het buitenland om alles op orde te maken gelijk. Graag ontvangen deze leden een reactie van de regering op deze mogelijkheid. De voorzitter van de commissie, Berndsen-Jansen Adjunct-griffier van de commissie, Hendrickx kst-33586-5 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 586, nr. 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/46299ba0-ff89-425e-a45e-112852358f47
Essentiële elementen van de mainport De mainport Schiphol: meer dan een luchthaven en uniek door KLM hub-netwerk De luchthaven Schiphol, het KLM/SkyTeam hub-netwerk en de omliggende metropoolregio Amsterdam zijn samen uitgegroeid tot de mainport Schiphol. De mainport Schiphol is dan ook meer dan slechts een luchthaven met een wereldwijd netwerk. De mainport functioneert als een geheel van elkaar versterkende bedrijven en activiteiten. Samen zorgen zij ervoor dat er een internationaal en multimodaal knooppunt ontstaat van stromen mensen, goederen, geld, informatie, kennis en cultuur. De mainport Schiphol is uitgegroeid tot een hoogwaardig knooppunt dat Nederland via een uitgebreid netwerk verbindt met de belangrijke economische, politieke en culturele centra in Europa en de rest van de wereld. Daarmee zijn de activiteiten op Schiphol een belangrijke motor voor de Nederlandse economie en werkgelegenheid. Het maakt bovendien de regio Amsterdam tot een aantrekkelijke vestigingslocatie voor internationaal georiënteerde bedrijven en instituten. Essentieel voor een mainport is een kwalitatief hoogwaardig netwerk van verbindingen. Dankzij dit netwerk, dat voor het grootste deel gevormd wordt door het fijnmazige Europese en intercontinentale netwerk van KLM en SkyTeam partners, behoort Schiphol tot de vier belangrijkste luchthavens van Europa. Met Nederland als kleine thuismarkt is dat een unieke prestatie. Huidige situatie vraagt om bevestiging mainportdefinitie en actualisering mainportstrategie Behoud van de mainport positie is zeker niet vanzelfsprekend. Het perspectief voor Schiphol om zich als mainport blijvend te positioneren komt in toenemende mate onder druk te staan. De belangrijkste factoren die daarbij spelen zijn:  Economische ontwikkeling, met name binnen Europa  Actuele situatie luchtvaart (pax en cargo) en van AirFrance-KLM in het bijzonder, met toenemende concurrentie uit de Golf regio, Turkije en van low cost carriers  Toenemende concurrentie luchthavens/hubs onderling (binnen Europa en daarbuiten)  Specifiek voor de luchthaven Schiphol: knelpunten in capaciteit, kwaliteitsperceptie staat onder druk De huidige versie van de mainportstrategie dateert van 2005 en is sindsdien niet aangepast. Gezien de economische ontwikkelingen in het algemeen – en die van de luchtvaart in het bijzonder – en vanwege de behoefte om het gezamenlijke belang van luchthaven en hub carrier nog eens te benadrukken, is het gewenst om de definitie van de mainport te bevestigen en de mainportstrategie zelf te actualiseren. Het is voorts van belang dat met de mainportstrategie adequaat wordt geanticipeerd op de dynamiek in de luchtvaart en het beleid – of wijzigingen daarvan – van de rijksoverheid ten aanzien van luchtvaart in Nederland, of de prioriteiten die daarbij gesteld worden. Daartoe is het noodzakelijk dat de strategie periodiek wordt getoetst en wordt afgestemd op de actuele ontwikkelingen of veranderingen in beleid. Elementen van de mainport De mainport is opgebouwd uit een drietal onderling samenhangende elementen: 1. Een sterk KLM/SkyTeam netwerk als driver voor de mainport 2. Een concurrerende luchthaven Schiphol als ‘attractive & efficient hub airport’ (voor passagiers en vracht) Schiphol als OD luchthaven en multimodaal transportknooppunt 3. Concurrerende regio Aantrekkelijke regio voor wonen, werken en toerisme Internationaal business climate: Nederland als concurrerende vestigingsplaats “Key elements mainport” Pagina 1 van 10 02.04.2013 Dit wordt schematisch weergegeven in de volgende figuur: Onderstaand worden de elementen van de mainport nader belicht. 1 Een sterk KLM/SkyTeam netwerk als driver voor de mainport Een sterk, fijnmazig netwerk dat Nederland verbindt met de rest van de wereld Via Schiphol zijn Nederland, de Randstad en Amsterdam verbonden met Europa en met de rest van de wereld. Tot de bestemmingen behoren belangrijke economische regio’s, politiek-bestuurlijke en culturele centra en omvangrijke passagiers- en vrachtmarkten. Door succesvolle samenwerking tussen Schiphol Group, de overheid en KLM heeft de luchthaven Amsterdam Airport Schiphol zich in de afgelopen decennia ontwikkeld tot een krachtige mainport in Europa. Het netwerk van KLM en SkyTeam partners is de driver achter deze ontwikkeling. KLM en SkyTeam partners verzorgen 70% van het verkeer op Schiphol Het netwerk van de mainport Schiphol wordt voor het overgrote deel bepaald door KLM, haar partners in de wereldwijde SkyTeam alliantie en andere strategische partners. Dit netwerk, dat de backbone is van de mainport, wordt gevormd door een zorgvuldig opgebouwd ‘hub-and-spoke’ systeem. Dit is het meest efficiënte systeem om zoveel mogelijk verbindingen te kunnen aanbieden. “Connectivity” oftewel de kwaliteit van de doorverbindingen is essentieel voor het succes van het hub-and-spoke concept. Daarbij gaat het om de combinatie van korte en betrouwbare overstaptijden en een groot aantal en frequente doorverbindingen voor passagiers, bagage en vracht, door KLM gerealiseerd middels een optimaal functionerend (zeven) blokkensysteem. KLM is de grootste en belangrijkste gebruiker van Schiphol, maar niet de enige. KLM-groep en SkyTeam partners verzorgen ongeveer 70% van het verkeer en de verwachting is – mede in het “Key elements mainport” Pagina 2 van 10 02.04.2013 belang van de mainport en het aanbod van een concurrerend netwerk van verbindingen – dat de verhouding SkyTeam versus concurrentie de komende jaren stabiel zal blijven. Focus ligt op uitgebreid bestemmingennetwerk, bediend door hub- en mainportgebonden verkeer In een groeiende luchtvaartmarkt moet de mainport Schiphol zich verder kunnen ontwikkelen, wil het zijn concurrentiepositie behouden ten opzichte van andere Europese hubs, snel groeiende hubs in de Golfregio en Turkije en opkomende luchthavens in de catchment area. De luchtvaartsector kiest niet voor een volumebeleid met ongebreidelde groei, maar – overeenkomstig de afspraken in het Aldersakkoord en in lijn met de Luchtvaartnota – voor selectieve ontwikkeling van de mainport. Daarbij wordt de in het Aldersakkoord toegepaste verkeerssegmentatie gehanteerd, zoals die medio juli 2012 is herbevestigd door de ‘Stuurgroep Selectiviteit’ en vastgelegd (per brief van 16 juli 2012) door het Ministerie van IenM: 1. Hub-operatie (passage en vracht): bestemming bediend door SkyTeam en KLM codesharepartners; 2. Traffic non-hub carriers op ICA-bestemming waarop meer dan 10.000 zakelijke outbound passagiers per jaar worden vervoerd. 3. Traffic non-hub carriers op Europese bestemming waarop meer dan 10.000 zakelijke outbound passagiers per jaar worden vervoerd. 4. Non-hub full freighter traffic. 5. Traffic non-hub carriers op Europese of Intercontinentale bestemming waarop minder dan 10.000 zakelijke outbound passagiers per jaar worden vervoerd. De focus ligt op een uitgebreid netwerk van bestemmingen dat Nederland verbindt met belangrijke economische, politieke en culturele centra in Europa en de rest van de wereld, voor zowel zakelijke als leisure passagiers. Deze bestemmingen worden in hoofdzaak bediend door KLM en partners. Daarnaast bedienen ook andere luchtvaartmaatschappijen zakelijke bestemmingen binnen en buiten Europa en daarmee dragen zij ook bij aan het netwerk van de mainport. Deze luchtvaartmaat-schappijen voegen bestemmingen toe aan het mainportnetwerk en bieden de reiziger keuze-mogelijkheden, maar worden altijd bezien vanuit de focus op hub- en mainportgebonden verkeer. In het belang van de continuïteit van de mainport, is het daarbij belangrijk rekening te houden met – met in achtneming van de mededingingsrechtelijke kaders – de concurrentiepositie van het bestaande netwerk en die van het hubnetwerk in het bijzonder. Vanwege de keuze voor een selectieve ontwikkeling van Schiphol zal het niet noodzakelijkerwijs aan de mainport gebonden verkeer op termijn van regionale luchthavens (Eindhoven Airport, Rotterdam The Hague Airport en – in de toekomst – Lelystad Airport) gebruik gaan maken. Deze regionale luchthavens ondersteunen daarmee de mainportfunctie van Schiphol en bieden daarnaast de reizigers een efficiënt, toegesneden en compact product. Sterke hubcarrier en hoogwaardige luchthaven cruciaal in concurrentieslag met andere hubs De mainportvisie richt zich op het veiligstellen van de internationale concurrentiepositie van de mainport Schiphol. Een sterke hub carrier, met de luchthaven Schiphol als thuisbasis, is essentieel. Daarbij is het belangrijk dat deze hub carrier onderdeel is van een sterke wereldwijde alliantie en samenwerkingsverbanden heeft met strategische partners. Om de concurrentieslag met andere hubs succesvol aan te kunnen gaan, is het van belang dat de luchtvaartmaatschappijen op Schiphol gefaciliteerd worden met een betrouwbaar, kostenefficiënt en kwalitatief hoogwaardig luchthavenproduct. Transfervervoer basis voor uitgebreide netwerk van bestemmingen Vanwege de kleine thuismarkt is het transferproduct essentieel om het hubnetwerk in stand te houden en verder uit te breiden. Zonder dit transfervervoer zou Schiphol nooit een vergelijkbaar, wereldwijd en hoogfrequent netwerk kunnen aanbieden. Vracht essentieel instandhouding netwerk (extra opbrengsten; vooral belly freight) Het vrachtnetwerk kan niet los gezien worden van het intercontinentale passagiersnetwerk, ruim 40% van de vracht wordt daarmee – als belly freight of in combi-vliegtuigen – aan- en afgevoerd. De vrachthub op Schiphol profiteert op deze manier van het uitgebreide netwerk voor passagiers. Omgekeerd zou een aantal bestemmingen in het netwerk voor passagiers niet zo uitgebreid en “Key elements mainport” Pagina 3 van 10 02.04.2013 rendabel te exploiteren zijn zonder het aanvullende vrachtvervoer op deze lijndiensten. Vracht- en passagiersvervoer zijn daarom onlosmakelijk met elkaar verbonden. 2 Een concurrerende luchthaven Kern van de mainport is een uitgebreid en kwalitatief hoogwaardig netwerk van directe Europese en intercontinentale verbindingen voor passagiers en vracht. Schiphol fungeert daarbij als een ‘primaire hub’ voor KLM en haar partners in de SkyTeam alliantie, die vanaf de hub frequente wereldwijde luchtverbindingen aanbieden. De mainport Schiphol faciliteert het uitgebreide, mondiale netwerk van KLM, haar SkyTeam partners en van andere allianties en luchtvaartmaatschappijen. Daarnaast wordt de mainport ontsloten door een hoogwaardig en uitgebreid rail- en wegennetwerk dat tot ver over de landsgrenzen reikt. Dit netwerk verbindt de mainport via weg en spoor met alle grote Nederlandse steden en met een groot aantal belangrijke Europese steden. Als onderdeel van de mainport heeft de luchthaven Schiphol twee functies, die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: Schiphol als ‘attractive & efficient hub airport’ (voor passagiers en vracht) Schiphol als OD luchthaven en multimodaal transportknooppunt 2.1 Schiphol als ‘attractive & efficient hub airport’ (voor passagiers en vracht) Een efficiënte en hoogwaardige luchthaven is cruciaal voor de mainportfunctie De luchthaven Schiphol levert, als multimodaal knooppunt, hoogwaardige infrastructuur en processen. Daarmee faciliteert Schiphol het netwerk van bestemmingen (voor passagiers en vracht) van KLM, haar SkyTeam partners en van andere allianties en luchtvaartmaatschappijen. Het luchthavenproduct is voor een groot deel gericht op een snelle, efficiënte en comfortabele afhandeling van het hub- en transferproduct van KLM en partners, waarvan het succesvolle (zeven) blokkensysteem de ‘backbone’ is. Daarbij gaat het onder meer om een centrale positionering (in de terminal en aan airside) van het transferproduct en van bagagesystemen ten behoeve van korte overstaptijden (MCT). Dit is essentieel voor de mainport en vormt de basis waarop luchtvaartmaatschappijen een hoogwaardig en duurzaam netwerk van bestemmingen kunnen exploiteren. Concurrerend kostenniveau in vergelijking tot andere mainports in Europa Voor het behoud van de concurrentiepositie van de mainport Schiphol is het van belang dat er sprake is van een concurrerend kostenniveau in vergelijking tot andere Europese hubs. Daarnaast is het van belang de relatieve positie van het kostenniveau van Schiphol ten opzichte van de hubs in de Golfregio en in Turkije te behouden, ofschoon deze hubs in een andere economische, fiscale en politieke context opereren. De bedrijfsvoering van de luchthaven is daarom gericht op strikte beheersing van (operationele) kosten. Daarnaast hanteert Schiphol een zorgvuldige planvorming voor investeringen, met juiste timing, flexibele fasering en modulaire aanpak, om de financiële impact van deze investeringen voor airlines zo beperkt mogelijk te houden. Voorts is het noodzakelijk dat het volume aan verkeer en vervoer op Schiphol voldoende schaalgrootte heeft (en van vergelijkbare orde is als dat van concurrerende hubs) ten behoeve van vergelijkbare (en concurrerende) kosten per eenheid en tarieven. Samenwerking Schiphol-Aéroports de Paris versterkt dual hub concept AF/KLM Het strategische samenwerkingsverband tussen Schiphol en Aéroports de Paris versterkt de dual hub van AirFrance en KLM door het gezamenlijk creëren van synergiën zoals kostenbesparingen, uitwisselen van best practices, innovaties en services voor passagiers. Goede relatie tussen de luchthaven operator, netwerk carrier en de overheid Cruciaal voor het succes van de mainport is de samenwerking tussen hubcarrier, luchthaven en overheid. Dit wordt geïllustreerd door de ‘Gouden Driehoek’: “Key elements mainport” Pagina 4 van 10 02.04.2013 KLM en Schiphol versterken elkaar: KLM levert het overgrote deel van het bestemmingen-netwerk voor de mainport (waaronder een belangrijk deel van de intercontinentale bestemmingen) en Schiphol Group levert hoogwaardige luchthaveninfrastructuur (voor een belangrijk deel ingericht op het hubproduct). De overheid (en specifiek: het ministerie van IenM) levert een belangrijke bijdrage in de randvoorwaardelijke sfeer (luchtvaartverdragen, regulering, luchtverkeersleiding etc.) en is verantwoordelijk voor een goede landzijdige bereikbaarheid via de weg, en heeft als opdrachtgever van NS en ProRail een sturende rol in het bevorderen van de bereikbaarheid per spoor. Schiphol onderstreept de cruciale rol die KLM en partners als hub carrier van de mainport spelen – zij verzorgen immers 70% van het verkeer – en wil de succesvolle samenwerking de komende jaren voortvarend voortzetten, mede met het oog op de op ons afkomende markttrends en uitdagingen. Zonder een adequate en in samenwerking met KLM en het ministerie van IenM opgezette aanpak kunnen deze trends een significant negatieve impact hebben op het concurrentievermogen van de mainport. Dit zou zondermeer leiden tot een negatieve impact voor de BV Nederland. In dat kader en in aanvulling op de acties die in EU-verband worden ondernomen is het van belang dat partijen – KLM, Schiphol en overheid (ministerie van IenM) – gezamenlijk optrekken in het veiligstellen van de concurrentiepositie van de mainport ten opzichte van de snelgroeiende hubs in de Golfregio en in Turkije. De huidige samenwerking dient daarom verder te worden geïntensiveerd en doorontwikkeld tot een echt partnerschap om succes uit het verleden ook voor de toekomst te garanderen. 2.2 Schiphol als OD luchthaven en multimodaal transportknooppunt Reizigers van/naar Nederland hebben een uitgebreid netwerk van bestemmingen ter beschikking De grote kracht van de mainport is het netwerk van KLM, SkyTeam partners en andere luchtvaartmaatschappijen. Voor reizigers die Nederland als vertrekpunt of als bestemming hebben, biedt de luchthaven Schiphol, goede verbindingen met nagenoeg alle regio’s en centra op de wereld. Een goede en multimodale bereikbaarheid van de luchthaven voor reizigers is essentieel Voor deze reizigers is het van groot belang dat Schiphol beschikt over een uitgebreid en – onder alle omstandigheden – betrouwbaar netwerk van verbindingen met het achterland, via het wegennet, via openbaar vervoer of via HSL-verbindingen. Daarmee zijn de economische, politieke en culturele centra in onder andere Amsterdam, Rotterdam en Den Haag binnen afzienbare tijd te bereiken. Compact, efficiënt luchthavenproduct tegen concurrerende prijzen Niet alleen een goede landzijdige ontsluiting, maar ook een efficiënt, state-of-the-art en zo compact mogelijk luchthavenproduct met goede prijs-kwaliteitverhouding is essentieel om deze reizigers, in de concurrentieslag met andere luchthavens in de catchment area, via de mainport Schiphol te laten reizen. Samen met de partners en met een op de reiziger gerichte focus wil Schiphol de luchthaven blijven ontwikkelen tot een efficiënt en duurzaam multimodaal knooppunt, waar reizigers van over de gehele wereld zich welkom voelen in een dynamische en inspirerende omgeving. “Key elements mainport” Pagina 5 van 10 02.04.2013 3 Concurrerende regio De mainport Schiphol vervult een maatschappelijk belang, op regionaal, nationaal en internationaal niveau. De mainport ontleent de ‘license to grow’ aan dit maatschappelijk belang. De bij de mainport Schiphol betrokken partijen hechten dan ook grote waarde aan een goede relatie met partijen in de directe omgeving van de luchthaven en erkennen dat deze partijen niet alleen profiteren van de aanwezigheid van de luchthaven, maar ook de lasten ervan ervaren. Het maatschappelijke belang komt tot uitdrukking in een bijdrage van de mainport aan: Aantrekkelijke regio voor wonen, werken en toerisme Internationaal business climate, Nederland als vestigingsplaats: o.a. AirportCorridor en Zuidas 3.1 Aantrekkelijke regio voor wonen, werken en toerisme Maatschappelijk belang van de mainport - wonen De mainport Schiphol heeft een bijzondere maatschappelijke functie, als pijler onder de Nederlandse economie en de Nederlandse samenleving. De bij de mainport betrokken partijen, en AirFrance-KLM en Schiphol in het bijzonder, voelen zich medeverantwoordelijk voor een aantrekkelijke regio en een duurzame wereld. In regionale zin blijft het reduceren van geluidsoverlast een belangrijk gespreksonderwerp bij bewoners, politiek, en organisaties. Inmiddels zijn 12.000 woningen geïsoleerd. Schiphol en AirFrance-KLM hechten beide grote waarde aan de dialoog in de Commissie Regionaal Overleg Schiphol en aan de Alderstafel en de afspraken die gemaakt zijn op het gebied van selectieve ontwikkeling van het luchtverkeer. Deze afspraken – die in de Luchtvaartnota zijn bevestigd – zijn het kader voor de verdere ontwikkeling van de mainport Schiphol. Maatschappelijk belang van de mainport - economie De mainport Schiphol heeft een belangrijke rol in de Nederlandse economie. Het economische effect dat de luchthaven met haar stakeholders creëert, reikt verder dan de grenzen van de luchthaven. Uit recent onderzoek is gebleken dat de luchtvaart, inclusief het katalytische effect, op jaarbasis ruim 26 miljard euro toevoegt aan het bruto binnenlands product van Nederland. Maatschappelijk belang van de mainport - werkgelegenheid Zowel de bedrijven op Schiphol zelf als die in de omgeving maken de mainport tot de belangrijkste bron en motor van werkgelegenheid in de Randstad. Op en rond de luchthaven Schiphol bieden ruim 500 ondernemingen werk aan 62.000 mensen. In de regio biedt de luchtvaartsector 120.000 mensen werk en landelijk zelfs tot 290.000. De mainport Schiphol is daarmee een belangrijke stuwende kracht van de Nederlandse economie. Maatschappelijk belang van de mainport - toerisme De mainport Schiphol heeft een belangrijke rol bij het positioneren van Nederland als toeristische bestemming. Het uitgebreide netwerk maakt Nederland goed bereikbaar vanuit alle windstreken. 3.2 Internationaal business climate: Nederland als concurrerende vestigingsplaats Mainport Schiphol: enabler voor concurrerend business climate Een luchthaven met een uitgebreid, onderscheidend netwerk biedt reizigers en vrachtvervoerders vrijheid en keuzemogelijkheden. Dit is essentieel in het aantrekken van internationale bedrijvigheid en het versterken van de Nederlandse handelspositie en kennisindustrie. Nederland kan met zijn gunstige geografische ligging reizigers en vracht uit alle windstreken uitstekende verbindingen bieden via Schiphol naar andere bestemmingen in de wereld. Dit voordeel hebben de hub carrier KLM, de overige airlines die op duurzame basis bestemmingen hebben bediend en de kwaliteitsluchthaven Schiphol gezamenlijk door de jaren ontwikkeld. Het onderscheidende, wereldwijde knooppunt van Europese en intercontinentale verbindingen draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Nederland als vestigingsplaats. Nederland heeft er belang bij dat Schiphol en KLM hun vooraanstaande positie behouden en verder uitbouwen. De metropoolregio Amsterdam concurreert met andere sterk ontwikkelde regio’s in de wereld “Key elements mainport” Pagina 6 van 10 02.04.2013 In wereldwijd en Europees opzicht concurreren stedelijke regio’s met elkaar om de vestiging van belangrijke internationale bedrijven en instellingen en het aantrekken van internationale toeristen. Dankzij het netwerk van de mainport, heeft de metropoolregio Amsterdam een toppositie in de hiërarchie van economische belangrijke wereldsteden. Het is dé belangrijkste factor voor internationale ondernemingen om te kiezen voor de Metropoolregio Amsterdam als vestigingsplaats. 4 Wederzijdse verwachtingen Schiphol en KLM zijn de belangrijkste spelers binnen de mainport en hebben daarbij beiden een eigen rol en verantwoordelijkheid. Optimale samenwerking tussen beide partijen, op strategisch, tactisch en operationeel niveau, is essentieel voor het succes van de mainport. Daarnaast leveren ook Luchtverkeers-leiding Nederland (LVNL) en het Ministerie van IenM een belangrijke bijdrage. Van Schiphol mag in dat kader onder meer verwacht worden dat zij: • zich inzet voor een selectieve en duurzame ontwikkeling van de mainport Schiphol, overeenkomstig de daartoe aan de Alderstafel gemaakte – en in de Luchtvaartnota bevestigde – afspraken; • zich – binnen de mededingingsrechtelijke kaders – maximaal richt op de versterking van het netwerk van KLM, SkyTeam partners en andere strategische partners, in het belang van de continuïteit van de mainport Schiphol; • ook andere luchtvaartmaatschappijen zo goed mogelijk faciliteert, voor zover deze gerekend worden tot het mainportgebonden verkeer, in het belang van de Nederlandse reiziger (zonder daarbij de continuïteit van de mainport uit het oog te verliezen); • bij het aantrekken van nieuw verkeer steeds vaststelt of de nieuwe airline, bestemming of frequentie daadwerkelijk toegevoegde waarde levert voor de mainport en geen (te grote) impact heeft voor de concurrentiepositie van het bestaande hub netwerk van de mainport; • zorgdraagt voor voldoende capaciteit, een adequaat kwaliteitsniveau en een optimaal proces om het hub- en mainportgebonden verkeer zo goed mogelijk te accommoderen, tegen een concurrerend kostenniveau; • bij de ontwikkeling en timing van nieuwe capaciteit of producten de stakeholders – en de KLMgroep als grootste gebruiker van de luchthaven in het bijzonder – betrekt bij de planvorming (qua investeringen, timing en positionering van SkyTeam en andere luchtvaartmaatschappijen); • zich maximaal inzet (en daarop ook aangesproken mag worden) voor een goed en betrouwbaar product/dienst van andere stakeholders, die ook een bijdrage leveren aan het functioneren van de mainport maar niet binnen de ‘span of control’ van Schiphol vallen, zoals; o o o NS/ProRail (die een cruciale rol spelen in de landzijdige bereikbaarheid van Schiphol) KMAR Douane • in het belang van de toekomst van de mainport, de continuïteit waarborgt van zowel Schiphol Group als financieel zelfstandige onderneming als (en vooral) van de infrastructuur waarmee het netwerk gefaciliteerd wordt, middels een redelijk rendement en gezonde financiële positie. Nonaviation activiteiten en opbrengsten zijn een noodzakelijk onderdeel van het business model dat is ingericht om deze doelstelling te bereiken. Schiphol stelt In haar afwegingen ten aanzien van nonaviation activiteiten het belang van de mainport voorop; • in relatie tot de ontwikkeling van de mainport, de stakeholders informeert over de strategische koers van de onderneming. Van KLM mag in dat kader onder meer verwacht worden dat zij: “Key elements mainport” Pagina 7 van 10 02.04.2013 • een hoogwaardig en concurrerend hub-and-spoke systeem onderhouden en verder ontwikkelen, dat Nederland via een uitgebreid netwerk verbindt met de belangrijke economische, politieke en culturele centra in Europa en de rest van de wereld, voor zowel zakelijke als leisure passagiers; • bij investeringsvoorstellen, met Schiphol (en eventuele andere betrokkenen) een gezamenlijke verantwoordelijkheid heeft voor zo laag mogelijke kosten (op basis van functionele specificaties) en voorts een integrale en sectorbrede beoordeling maakt, waarbij – naast de kosten die samenhangen met de investeringen – mogelijke voordelen (besparingen) voor de sector op transparante wijze worden ingebracht in de integrale business case en ook worden meegewogen in de besluitvorming. • onderkennen dat er naast KLM en SkyTeam partners ook andere luchtvaartmaatschappijen actief zijn op Schiphol en daarmee een bijdrage leveren aan het mainportnetwerk, daartoe gefaciliteerd door Schiphol; • Schiphol informeert over de strategische keuzes die van belang zijn voor de ontwikkeling van de mainport en specifieke informatie verschaft ten aanzien van de beoogde ontwikkeling van het netwerk en de vloot ten behoeve van de tijdige ontwikkeling van de infrastructuur (of aanpassing daarvan); Van luchtvaartmaatschappijen, die niet tot de hub operatie van KLM en partners (segment 1) gerekend worden, mag onder meer verwacht worden dat zij: • zich committeren aan een duurzame ontwikkeling van de markt op Schiphol en willen investeren in een duurzame relatie met de mainport Schiphol en daarmee ook een bijdrage willen leveren aan de continuïteit van de mainport; • Schiphol tijdig informeren over de (voorgenomen) ontwikkeling van hun bijdrage aan het mainport netwerk en de vloot, ten behoeve van de tijdige ontwikkeling van de infrastructuur (of aanpassing daarvan); Van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) mag in dat kader onder meer verwacht worden dat zij: • (vanzelfsprekend) zorgdraagt voor een veilige, efficiënte afhandeling van het verkeer, tegen zo laag mogelijke kosten en met zorg voor minimale hinder in de directe omgeving van de luchthaven; • haar besluitvorming ten aanzien van investeringen mede baseert op een integrale en sectorbrede beoordeling; • tijdig de benodigde operationele capaciteit levert t.b.v. succesvolle ontwikkeling van de mainport, in lijn met het Masterplan; Van de overheid, en meer specifiek het Ministerie van IenM als beleidsbepalend ministerie, mag in dat kader onder meer verwacht worden dat zij: • rekening houdend met het internationale concurrentieveld, haar nationale beleid zodanig inricht dat omstandigheden gecreëerd worden, waarbinnen de Nederlandse luchtvaart concurrerend kan opereren (‘level playing field’) en daarnaast dat zij zich in Europees verband inspant voor evenwichtige concurrentieverhoudingen, zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten; • zorgdraagt voor transparantie en eenvoud in – voor de mainport Schiphol relevante – wet- en regelgeving, onder meer ten aanzien van de economische regulering; • de evaluatie van de Wet luchtvaart tot een afronding brengt, resulterend in een structuur die de ontwikkeling van de mainport maximaal ondersteunt. Concreet betekent dit dat een gezonde bedrijfsvoering van Schiphol en van de Aviation activiteiten in het bijzonder mogelijk gemaakt wordt en dat die investeringen die nodig zijn voor de instandhouding en uitbreiding van de mainport ook daadwerkelijk gerealiseerd kunnen gaan worden; • de in het convenant ‘Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol’, als onderdeel van het Aldersakkoord, overeengekomen afspraken naleeft en capaciteit beschikbaar stelt op regionale luchthavens (in termen van milieucapaciteit, openstellingstijden, “Key elements mainport” Pagina 8 van 10 02.04.2013 luchtruimcapaciteit) en voorts de (luchtvaartpolitieke en procedurele) randvoorwaarden creëert waarbinnen het selectiviteitsbeleid op Schiphol ook daadwerkelijk uitgevoerd kan worden en daaraan ook volledige medewerking geeft; • bij het aangaan van bilaterale overeenkomsten met derde landen inzake luchtvaartactiviteiten vaststelt of de nieuwe airline/bestemming toegevoegde waarde levert voor de mainport; • in haar luchtvaartbeleid een integrale afweging maakt ten aanzien van de ‘lusten’ (verbinden van Nederland met de rest van de wereld, economische spin off, werkgelegenheid, etc.) en de ‘lasten’ (zoals beperkingen t.a.v. geluid en milieu, etc.); • de ruimtelijke ordening rondom de mainport Schiphol zodanig inricht dat ruimte geboden wordt voor verdere ontwikkeling van de mainport, in balans met wonen, werken en leven in de omgeving van de luchthaven; “Key elements mainport” Pagina 9 van 10 02.04.2013 • de regionaal economische ontwikkeling faciliteert en stimuleert middels: o de samenwerking tussen rijk-regio-sector ter verbetering van de concurrentiepositie van de metropoolregio Amsterdam, met focus op vestigingsklimaat, internationale connectiviteit, ruimte voor de mainport Schiphol en de economische kracht van de regio (topsectoren). Beoogd resultaat van deze samenwerking is visie, uitvoeringsagenda, programma, financiering en governance (= SMASH); o het verbeteren van voorwaarden voor vestiging van internationale bedrijven en het stimuleren van Nederland als bestemming en als ‘gateway to Europe’ (voor passagiers en vracht); • een actieve, sturende rol speelt in het kader van de landzijdige bereikbaarheid van de mainport Schiphol via de weg, het spoor en HSL; • de strategische ruimtereservering voor Schiphol-Noordwest en parallelle Kaagbaan ondersteunt als toekomstige ruimte voor uitbreiding van de mainport Schiphol; “Key elements mainport” Pagina 10 van 10 02.04.2013
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1ce6adaf-1d81-4f01-8cb8-45791de3d494
BESLUIT Datum Nummer Onderwerp 28 juni 2013 RWS-2013/31102 Besluit tot toepassing van de rijkscoördinatieregeling ten behoeve van het project Afsluitdijk DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU, In overeenstemming met het gevoelen van de ministerraad, Gelet op artikel 3.35, eerste tot en met derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening; BESLUIT: Artikel 1 1. 2. 3. Voor het versterken van het dijklichaam van de Afsluitdijk en bijbehorende civieltechnische werken en het vergroten van de afvoercapaciteit wordt een inpassingsplan als bedoeld in artikel 3.28 Wet ruimtelijke ordening vastgesteld. De voorbereiding en bekendmaking van het in het eerste lid bedoelde inpassingsplan wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van de in bijlage 1 bij dit besluit aangeduide besluiten. De voorbereiding en bekendmaking van de in bijlage 2 bij dit besluit aangeduide besluiten wordt gecoördineerd. Artikel 2 1. 2. De Minister van Infrastructuur en Milieu wordt aangewezen als de Minister bedoeld in artikel 3.35, tweede en derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening. De Minister van Infrastructuur en Milieu is, met uitsluiting van een in eerste aanleg bevoegd bestuursorgaan, bevoegd te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning die nodig is om de uitvoering van het in artikel 1, eerste lid, bedoelde inpassingsplan mogelijk te maken. Artikel 3 Dit besluit wordt met bijlagen en toelichting in de Staatscourant geplaatst. DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU mw. drs. M.H. Schultz van Haegen Bijlage 1 • Omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; • Vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (al dan niet aangehaakt bij de omgevingsvergunning); • Ontheffing op grond van de Flora- en faunawet (al dan niet aangehaakt bij de omgevingsvergunning); • Besluit op grond van de Waterwet. Bijlage 2 • Omgevingsvergunning op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; • Vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998; • Ontheffing op grond van de Flora- en faunawet; • Vergunning op grond van de Ontgrondingenwet of de provinciale ontgrondingenverordening; • Besluit op grond van de Wet bodembescherming; • Vergunning op grond van de Wet beheer rijkswaterstaatswerken; • Vergunning of projectplan op grond van de Waterwet; • Ontheffing op grond van de Boswet; • Ontheffing op grond van de provinciale verordening; • Maatwerkvoorschrift op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer; • Besluit op grond van de Wegenwet; • Vergunning op grond van de keur van het Waterschap; • Ontheffing op grond van de Algemene plaatselijke verordening; • evenals overige toestemmingen of besluiten bij of krachtens deze wetten, algemene maatregelen van bestuur, verordeningen of keuren die nodig zijn om de uitvoering van het in het in artikel 1, eerste lid, bedoelde inpassingsplan mogelijk te maken. TOELICHTING 1. Aanleiding De Afsluitdijk beschermt sinds 1932 grote delen van Nederland tegen overstroming vanuit zee. In de afgelopen jaren is de Afsluitdijk getoetst aan de norm voor waterveiligheid. Toen bleek dat er verbeteringen nodig zijn om het achterland ook in de toekomst veilig te houden. Conform de Structuurvisie Toekomst Afsluitdijk (december 2011) wordt het dijklichaam van de Afsluitdijk versterkt volgens het principe van de overslagbestendig dijk en worden de bestaande civieltechnische kunstwerken (schutsluizen en spuisluizen) in de Afsluitdijk versterkt om aan de veiligheidseisen voor waterveiligheid te voldoen. Met deze verbeteringen biedt de Afsluitdijk tot halverwege deze eeuw bescherming tegen hoogwater. In vervolg op de MIRT-2 beslissing afvoercapaciteit Afsluitdijk (augustus 2012) wordt ook de capaciteit om water af te voeren uit het IJsselmeer vergroot door het gefaseerd aanbrengen van pompen bij de Stevinsluizen bij Den Oever. 2. Rijkinpassingsplan en rijkscoördinatie Voor de ruimtelijke inpassing van de maatregelen en voorzieningen aan de Afsluitdijk wordt door de Minister van Infrastructuur en Milieu (Minister van IenM) een rijksinpassingsplan vastgesteld. Er is specifiek voor dit instrument op rijksniveau gekozen, omdat de Minister van IenM de beheerder is van de Afsluitdijk en waterveiligheid een nationaal belang betreft. Op de besluiten die nodig zijn voor de verwezenlijking van het rijksinpassingsplan is de rijkscoördinatieregeling van toepassing. De benodigde besluiten zijn genoemd in de bijlagen bij het voorliggende besluit. In artikel 2, eerste lid, van dit besluit is bepaald dat de Minister van IenM eerstverantwoordelijke is voor de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van deze besluiten. Toepassing van de rijkscoördinatieregeling waarborgt de inhoudelijke afstemming van de benodigde besluiten en heeft tot gevolg dat alle besluiten dezelfde procedure volgen. Dit versnelt de besluitvorming van het project en vergroot de eenduidigheid voor de belanghebbenden. Bij het project Afsluitdijk zal de coördinatie van de besluiten in fasen plaatsvinden. Een gefaseerde aanpak heeft voordelen. Ten eerste wordt door deze aanpak in een vroegtijdig stadium duidelijkheid verkregen over de belangrijkste besluiten voor de uitvoering van het project. Ten tweede biedt het flexibiliteit. Door de fasering sluit de besluitvorming aan bij de verschillende fasen (planuitwerking en vervolgens realisatie) van het project. De eerste fase betreft de gecoördineerde voorbereiding en bekendmaking van de besluiten die van belang zijn voor de uitvoerbaarheid van het rijksinpassingsplan. De voorbereiding en bekendmaking van deze - in bijlage 1 genoemde - besluiten wordt gecoördineerd met de voorbereiding en bekendmaking van het rijksinpassingsplan. Vervolgens worden in één of meerdere vervolgfasen de overige uitvoeringsbesluiten, die nodig zijn voor de realisatie van het project, gecoördineerd voorbereid en bekendgemaakt. Dit zijn de besluiten - genoemd in bijlage 2 - waarvan de inhoud afhankelijk is van een nadere detaillering van het project. Deze nadere detaillering vindt in een latere fase van de planvorming plaats. 3. Minister van IenM bevoegd gezag In dit besluit is bepaald dat de Minister van IenM met uitsluiting van een in eerste aanleg bevoegd bestuursorgaan bevoegd is om te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning ter uitvoering van het inpassingsplan. Dit betekent dat de Minister van IenM de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning in het kader van dit project overneemt van burgemeester en wethouders van de betrokken gemeenten. Het gaat hierbij om de bevoegdheid omgevingsvergunningen te verlenen voor de uit te voeren maatregelen aan, op of nabij de dijk en de civieltechnische kunstwerken in het kader van de waterveiligheid en goede waterafvoer. Deze bevoegdheid wordt bij de Minister van IenM belegd in verband met de complexiteit van de vergunningen. Deze aanpak heeft de instemming van alle betrokken bestuursorganen. DE MINISTER VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU mw. drs. M.H. Schultz van Haegen
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/68fec807-ae84-4c2a-b97a-da468411de63
1/2 Staten-Generaal Vergaderjaar 2008–2009 Y 23 908 (R1519) Voornemen tot het sluiten van uitvoeringsverdragen Nr. 87 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Ter griffie van de Eerste en van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 20 januari 2009. De wens dat één of meer van deze uitvoeringsverdragen aan de goedkeuring van de Staten-Generaal zal worden onderworpen kan door of namens een van de kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 19 februari 2009. Ter voldoening aan het bepaalde in artikel 8 van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen, en met het oog op artikel 7, onderdeel b, van die Rijkswet, heb ik de eer U mede te delen dat de regering het voornemen heeft om over te gaan tot het sluiten van de volgende uitvoeringsverdragen: 1. Wijziging van een aantal reglementen behorende bij de op 20 maart 1958 te Genève tot stand gekomen ECE-Overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige goedkeuringsvoorwaarden en de wederzijdse erkenning van goedkeuring van uitrustingsstukken en onderdelen van motorrijtuigen (Trb.1959, 83).1 Wat het Koninkrijk betreft, zullen deze uitvoeringsverdragen alleen voor Nederland gelden. 2. Wijziging van het op 27 september 2005 te Dhaka tot stand gekomen Administratief Akkoord inzake het project «Char Development and Settlement Project III (CDSP III) (Trb.2006, 23, herdruk) in het kader van de uitvoering van het raamverdrag inzake technische samenwerking met Bangladesh (Trb.1977, 113). Het project beoogt een bijdrage te leveren aan een geïntegreerd kustzonebeheer en het verbeteren van de economische en sociale situatie van de bevolking woonachtig in die gebieden. De wijziging behelst een verlenging van het project tot 31 januari 2010 en een lichte verhoging van de Nederlandse bijdrage. Wat het Koninkrijk betreft, zal dit uitvoeringsverdrag alleen voor Nederland gelden. De minister van Buitenlandse Zaken, M. J. M. Verhagen 1 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. KST127152 0809tkkst23908R1519-87 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Staten-Generaal, vergaderjaar 2008–2009, 23 908 (R1519), Y en nr. 87
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8b6c8977-31d2-4366-bdc2-095929b4d5ff
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008–2009 31 700 XV Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2009 Nr. 60 MOTIE VAN HET LID VAN HIJUM C.S. Voorgesteld 23 april 2009 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende, dat bedrijven de voor de continuïteit van de onderneming essentiële vakkennis moeten kunnen behouden, ook als ontslag van een deel van de werknemers onvermijdelijk is en deeltijd-WW geen oplossing biedt; constaterende, dat de huidige regels voor bedrijfseconomisch ontslag nagenoeg geen ruimte bieden om rekening te houden met deze noodzaak; verzoekt de regering het mogelijk te maken om bij ontslag rekening te houden met de kennis en competenties van werknemers door het «onmisbaarheidscriterium» en/of de toepassing daarvan te verruimen, en hiertoe in overleg te treden met sociale partners, en gaat over tot de orde van de dag. Van Hijum Ortega-Martijn Heerts Koşer Kaya KST130389 0809tkkst31700-XV-60 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XV, nr. 60
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e5a5b623-f47e-4848-bcfb-acf1f70933bb
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015–2016 34 373 Wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en enkele andere wetten in verband met het stellen van nadere huurmaatregelen tot verdere bevordering van de doorstroming op de huurmarkt (Wet doorstroming huurmarkt 2015) Nr. 19 AMENDEMENT VAN HET LID ALBERT DE VRIES Ontvangen 2 februari 2016 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: In artikel I, onderdeel F, wordt in artikel 271, eerste lid, tweede volzin, na «toepassing» ingevoegd: ; zij kan door de huurder voor het verstrijken van de bepaalde tijd worden opgezegd tegen een voor de betaling van de huurprijs overeengekomen dag. Toelichting Voor huurders die een huurcontract voor bepaalde duur hebben is het nodig om voor hun huurcontract afloopt om te zien naar vervangende woonruimte. Als het onmogelijk is om het tijdelijk huurcontract tussentijds op te zeggen worden huurders op een onredelijke manier gedwongen om het huurcontract uit te dienen. Hierdoor worden ze teveel belemmerd in hun mogelijkheden tijdig een nieuwe woonruimte te vinden. Door dit amendement wordt het mogelijk de huurcontracten voor bepaalde tijd tussentijds op te zeggen. Albert de Vries kst-34373-19 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 373, nr. 19
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9e0a426c-7a37-49e0-99a0-33d6f6433eeb
2020D23560 Lijst van vragen De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen voorgelegd aan de ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de brief van 21 januari 2020 inzake het Plan van aanpak van de Taskforce Wonen en Zorg (Kamerstuk 31 765, nr. 477). De voorzitter van de commissie, Lodders Adjunct-griffier van de commissie, Krijger nds-tk-2020D23560 1 Nr. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. Vraag Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor de activiteiten en planning van de Taskforce Wonen en Zorg? Heeft het plan van aanpak vertraging opgelopen door de coronacrisis? Zo ja, hoe? Welk effect heeft dat op de planning? Kan het doel van de taskforce, namelijk het realiseren van voldoende geschikte woningen voor de doelgroep ouderen, worden omgezet in kwantitatieve cijfers? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Waarom is ervoor gekozen om de taskforce voor twee jaar in te zetten? Acht u dit voldoende tijd om hardnekkige vraagstukken en obstakels op te lossen en de opgave rondom wonen en zorg positief af te ronden? Wat gebeurt er na die twee jaar? Hoeveel meldingen zijn ontvangen bij het meldpunt voor knelpunten bij nieuwe woonzorgvormen en wat is met deze meldingen gedaan? Is het mogelijk om in de aanbestedingen van maatschappelijk en gemeentelijk vastgoed een sterker belang op te nemen voor het gebruik van vastgoed ten behoeve van woonzorgcombinaties, eventueel via een pilot? Is het uitvoerbaar om voor te schrijven dat binnen enkele jaren minimaal 20% of 30% van alle nieuwbouw levensloopbestendig dient te zijn? Zo ja, wat is dan concreet het verwachte effect op de woningbouwproductie bij het nemen van een dergelijke maatregel? Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor de activiteiten en planning van de Taskforce Wonen en Zorg? Hoeveel woningen komt u tot 2025, tot 2030 en tot 2040 tekort voor zelfstandig wonende ouderen, zelfstandig wonende ouderen met somatische beperkingen en zelfstandig wonende ouderen met psychogeriatrische beperkingen? Kunt u dit weergeven in een tabel? Hoeveel plekken komt u tekort tot 2025, tot 2030 en tot 2040 voor niet-zelfstandig wonende ouderen met somatische beperkingen, met psychogeriatrische beperkingen? Kunt u dit weergeven in een tabel? Wat is de top 5 van hardnekkige vraagstukken die de Taskforce Wonen en Zorg wil aanpakken? In hoeverre is de actualiteit van corona verweven in deze top 5? Worden ook ouderen meegenomen die nog niet in aanmerking komen voor een verpleeghuis, maar het thuis ook niet meer redden, dus de voormalige doelgroep ouderen die een zzp 1 t/m 3 hadden, aangezien de focus van de taskforce ligt op het realiseren van voldoende geschikte woningen voor de doelgroep ouderen? Hoe staat het met voldoende woningen voor mensen met een (zware/meervoudige) beperking en voor de maatschappelijke opvang, aangezien de nadruk van de taskforce ligt op het realiseren van voldoende geschikte woningen voor de doelgroep ouderen? In hoeverre zijn de plannen en acties van de taskforce verplichtend voor gemeenten en andere betrokken partijen of blijft het vrijblijvend? Welke wijzigingen zijn er inmiddels in de jaarplanning voor 2020, en hoe ziet de planning na 2020 eruit? Wat wordt precies bedoeld met «kracht bij te zetten», in de volgende zinssnede aan het begin van de brief: «het aanpakken van de lokale woonopgave voor de zelfstandig wonende ouderen kracht bij te zetten»? 2 Nr. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. Vraag De taskforce gaat de komende jaren beweging organiseren in het hele land, wat wordt bedoeld met «beweging organiseren»? Wat heeft de taskforce precies in handen om deze beweging vlot te trekken? Kunt u toelichten waarom er nu afspraken gemaakt worden op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid? Waarom hebben gemeenten niet eerder zelf deze opgave opgepakt? Waarom worden pas in 2021 in alle gemeenten prestatieafspraken gemaakt? Vindt u deze tijdspanne niet te lang? In hoeveel gemeente zijn op dit moment reeds prestatieafspraken gemaakt en in hoeveel gemeenten zijn deze naar verwachting in 2021 gereed? Welke instrumenten heeft u en welke bent u van plan in te zetten om ervoor te zorgen dat in 2021 in alle gemeenten prestatieafspraken worden gemaakt over wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid, als basis om tot uitvoering te komen van concrete plannen? Op welke manier worden ouderen zelf betrokken bij de Taskforce Wonen en Zorg? Waarom zijn ouderen/senioren niet vertegenwoordigd in de taskforce? Bent u het eens met de stelling dat de visie van ouderen belangrijk is voor de Taskforce Wonen en Zorg? Hoe neemt u de visie van ouderen mee in de taskforce als zij hierin niet vertegenwoordigd zijn? Waarom zijn ouderen en mantelzorgers niet zelf betrokken bij de taskforce? Worden toekomstige ouderen ook bij de taskforce betrokken en zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet? Is op dit moment het streven nog steeds dat eind 2020 in alle gemeenten een concrete analyse is gemaakt van de lokale opgaven op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid voor ouderen (en andere mensen) met een ondersteunings- of zorgbehoefte? Zo ja, is dit realistisch? Zo nee, waarom niet? Is het de bedoeling dat alle gemeenten eind 2020 een woonzorgvisie hebben? Zo nee, wanneer dan wel? Hoeveel gemeenten hebben op dit moment reeds een concrete analyse respectievelijk een woonzorgvisie gemaakt en in hoeveel gemeente is dit naar verwachting eind 2020 gerealiseerd? Welke rol speelt de taskforce bij de aanpassing van het bestaande woningaanbod en de (financiële) ondersteuning daarvoor? Welke randvoorwaarden geeft u mee aan de woonzorgvisies van gemeenten? In hoeveel gemeenten is datgene wat de taskforce voor eind 2020 wil, namelijk dat eind 2020 in alle gemeenten een concrete analyse is gemaakt van de lokale opgave op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid voor ouderen en andere mensen met een ondersteunings- of zorgbehoefte, dat deze analyse wordt vertaald in ambities en keuzes, en wordt vastgelegd in een woonzorgvisie, nu (halverwege 2020) al het geval? In hoeverre sturen u of de taskforce erop aan dat deze opgaven, ambities en woonzorgvisie concreet, kwantitatief en meetbaar worden gemaakt? Hoe wordt dat vormgegeven? Hoe vindt de coördinatie tussen de verschillende betrokken ministeries plaats? Op welke manier wordt geborgd dat de woonzorgvisies van gemeente dementievriendelijk zijn? 3 Nr. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 39. 40. 41. 42. 43. 44. 45. 46. 47. 48. 49. Vraag Aan welke concrete voorwaarden moet de woonzorgvisie van een gemeente volgens u voldoen? Is de doelstelling nog steeds reëel dat gemeenten eind 2020 een woonzorgvisie hebben? Wat gaat u doen met gemeenten die eind 2020 nog geen woonzorgvisie hebben opgesteld? Welke concrete resultaten heeft de Taskforce Wonen en Zorg in de afgelopen maanden al geboekt? Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor de doelstellingen en de jaarplanning van de Taskforce Wonen en Zorg? Welke gevolgen heeft de coronacrisis voor het beschikbare aanbod van woningen voor ouderen? Wanneer kan de Kamer een reactie verwachten op de motie van het lid Van der Staaij c.s. over beoordelen of ingezette acties voldoende zijn voor de vraag naar verpleeghuiszorg (Kamerstuk 31 765, nr. 474) om voor de zomer 2020 met een afzonderlijke beoordeling te komen of de ingezette acties voldoende zijn? Op welke wijze stimuleert de taskforce het gebruik van technologische en maatschappelijke innovaties op het gebied van ondersteuning, zorg en wonen, wellicht ook innovaties die vanwege de coronacrisis tot stand zijn gekomen? Welke operationele doelstellingen heeft u opgesteld om de effectiviteit en de doelmatigheid van het plan van aanpak te controleren, aangezien in het plan sprake is van het organiseren van beweging in de komende jaren? Aan welke gemeenten is of wordt (hoeveel?) extra budget beschikbaar gesteld uit de 3 miljoen euro voor advies en procesbegeleiding voor gemeenten die behoefte hebben aan tijdelijke ondersteuning op locatie om bijvoorbeeld partijen bijeen te brengen, een heldere visie te helpen opstellen of een concreet plan uit te werken? Welk deel van de 3 miljoen euro die extra beschikbaar is voor advies en procesbegeleiding voor gemeenten die behoefte hebben aan tijdelijke ondersteuning op locatie om bijvoorbeeld partijen bijeen te brengen, een heldere visie te helpen opstellen of een concreet plan uit te werken, is al gebruikt? Welk deel van de 3 miljoen euro aan financiering voor het ondersteuningsprogramma is reeds besteed en waarvoor? Welk aandeel van de woningmarktstimulans van 1 miljard euro respectievelijk van de heffingsvermindering voor nieuwbouw in de verhuurderheffing komt naar de huidige inzichten (mede) ten goede aan de bouw van huizen voor ouderen? In hoeverre voldoen de plannen voor de bouw van huizen voor ouderen aan de voorwaarden van de woningmarktstimulans en de heffingsvermindering? Welke knelpunten doen zich hier voor? Wat gebeurt er concreet en SMART geformuleerd om de bouw van betaalbare, levensloopbestendinge corporatiewoningen te bouwen? Wat is de actuele stand van zaken rond de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg en de benutting hiervan? Hoeveel meer initiatieven konden worden geholpen door verbreding van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg? Wat is de actuele stand van zaken? 4 Nr. 50. 51. 52. 53. 54. 55. 56. 57. 58. 59. 60. 61. 62. 63. 64. Vraag Is er sinds de aanpassing van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg daadwerkelijk meer gebruik van gemaakt? Kunt u een uitgebreid antwoord naar de Kamer sturen inclusief een maandelijks overzicht van het aantal aanvragen (toegekend en niet) voor de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg sinds de start op 1 april 2019, met uitleg waarom aanvragen niet zijn toegekend? Kunt u een overzicht geven van hoeveel initiatieven een beroep hebben gedaan op de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg in 2019 tot heden? Hoeveel initiatieven hebben subsidie gekregen van de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg en hoeveel afwijzingen zijn afgegeven? Zijn er verschillen in regio’s te zien van initiatieven die een beroep doen op de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg? Hoe verklaart u deze verschillen? Voor welke soorten initiatieven wordt een beroep gedaan op de stimuleringsregelingen? Betreft dit met name verpleeghuiszorg of zijn er ook initiatieven die lichte zorg bieden die voorheen zzp 1 t/m 3 waren? Kunt u aangeven of er verschillen te zijn bij de initiatiefnemers? Zijn dit met name zorgaanbieders, gemeenten of woningcorporaties of een mix van organisaties die een aanvraag doen op de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg? Welke concrete resultaten heeft het ondersteuningsteam Wonen en Zorg al geboekt? In hoeverre komt de woningmarktstimulans van 1 miljard euro en de heffingsvermindering voor nieuwbouw ten goede aan de (ver)bouw van huizen voor ouderen? Welke afspraken zijn gemaakt met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de door het Rijk beschikbaar gestelde stimulans voor de woningmarkt door 1 miljard euro beschikbaar te stellen voor het bouwen van betaalbare woningen (sociale huur, middenhuur en goedkope koopwoningen) in een kwalitatief goede leefomgeving voor starters en mensen met een middeninkomen? Welk deel hiervan is voor ouderenhuisvesting in de breedste zin van het woord? Hoeveel kleinschalige geclusterde wooninitiatieven zijn dit jaar al ondersteund bij de financiering? Hoe wordt uitvoering gegeven aan de motie-Bergkamp/Segers (Kamerstuk 31 765, nr. 441) waarin de regering wordt verzocht de kennis over het versterken van de sociale infrastructuur actief te verspreiden? Op welke wijze wordt deze kennis betrokken bij de werkzaamheden van de Taskforce Wonen en Zorg? Hoeveel is er reeds gebruik gemaakt van de ondersteuning van het Rijk vanuit Platform31? Kunnen twee plannen elkaar niet in de wielen rijden, aangezien naast deze Taskforce Wonen en Zorg er ook een plan is om betaalbare huisvesting te realiseren voor 10.000 dak- en thuislozen eind 2021, wat vanzelfsprekend ook betaalbare huisvesting moet zijn? Hoe kunnen burgers betrokken blijven bij de uitvoering, want bij het faciliteren van burgerinitiatieven is een vaak gehoorde klacht dat het allemaal zo lang duurt voordat gebouwd kan worden, zodat burgerinitiatieven afhaken? Op welke wijze worden mantelzorgers betrokken bij de woonzorgvisie van gemeenten? 5 Nr. 65. 66. 67. 68. 69. 70. 71. 72. 73. 74. 75. 76. 77. 78. 79. 80. 81. Vraag Hoe wordt de participatie van mantelzorgers geborgd in de Taskforce Wonen en Zorg en in de gemeentelijke woonzorgvisies? Hoe wordt de doelgroep (ouderen en mantelzorgers) zelf betrokken bij de activiteiten van de Taskforce Wonen en Zorg? Is het de bedoeling dat ouderen vertegenwoordigd worden in de taskforce? Hoe wordt de participatie van senioren zelf geborgd in de Taskforce Wonen en Zorg en in de gemeentelijke woonzorgvisies? Kunt u gemeenten aansporen de lokale afdeling van Alzheimer Nederland te betrekken bij het vormgeven van de woonzorgvisie zodat de doelgroep mensen met dementie goed in beeld is? Bent u bereid om randvoorwaarden te stellen aan de woonzorgvisies van gemeenten, zoals een toelichting over de rol van technologie en specifiek doelgroepenbeleid voor kwetsbare groepen, waaronder mensen met dementie? Door middel van welke specifieke acties wordt effectieve en efficiënte samenwerking op het gebied van wonen en zorg in de wijk bevorderd? Is er voldoende aandacht voor continuïteit in gemeentelijk dementiebeleid, gezien de stijging van het aantal mensen met dementie? Hoe zorgt de taskforce dat nieuwe samenwerkingen en woon(zorg)vormen in de wijk voor specifieke doelgroepen worden gestimuleerd? Welke ruimte acht u denkbaar om experimenten met woonvormen tussen thuis en verpleeghuis in die geschikt zijn voor mensen met dementie te stimuleren, bijvoorbeeld flexibele woonruimte in de buurt? Welke mogelijkheden ziet u om kleinschalige woonvormen die gebruik maken van Wlz-budget (Wet langdurige zorg) extramuraal te stimuleren, gezien de behoefte aan open, kleinschalige woonvormen midden in de wijk voor mensen met dementie? Hoeveel ambassadeurs en/of koplopers zijn inmiddels gevonden dan wel aangewezen die als voorbeeld kunnen dienen voor andere samenwerkingsverbanden van gemeenten, woningcorporaties en zorgorganisaties? In hoeveel gemeenten is op dit moment reeds een concrete analyse of woonzorgvisie gemaakt en in hoeveel gemeenten is dit naar verwachting eind 2020 gerealiseerd? Waarom ontbreekt de rol van provincies in het werkplan? Kunnen provincies geen effectieve rol spelen in de coördinatie en toezicht op de gemeentelijke woonplannen? Op welke manier wordt geborgd dat de acties van de Taskforce Wonen en Zorg en de woonzorgvisies ook ingaan op de levensloopbestendigheid van bestaande bouw en op welke manier wordt daarbij ondersteuning gegeven? Bent u bereid om onderzoek mogelijk te maken waarin een schatting gemaakt wordt van preventieve baten van levensloopbestendig wonen ten behoeve van kosten-batenanalyses? Op welke manier wordt het bezit van het Rijksvastgoedbedrijf ingezet voor maatschappelijke doelen uit het werkplan van de Taskforce Wonen en Zorg? Bent u bereid het Rijksvastgoedbedrijf erop aan te spreken om nauw betrokken te zijn bij de Taskforce Wonen en Zorg en een steentje bij te dragen aan de problematiek? 6 Nr. 82. 83. 84. 85. 86. 87. 88. 89. 90. Vraag Is de taskforce bereid om de mogelijkheden te onderzoeken en onder de aandacht te brengen om door middel van prefab bouwen (of andere innovatieve bouwmethoden) sneller en meer levensloopbestendige woningen te kunnen bouwen? Kunt u per programma aangeven hoeveel geld per jaar vanuit de ministeries VWS en BZK naar de onderstaande, in het plan van aanpak opgesomde programma’s gaat en kort het doel per programma schetsen, namelijk het Programma Langer Thuis (VWS), het Innovatieprogramma Langer Thuis Inclusieve Wijk (VWS/Platform 31), het Kennisprogramma Nieuwe woonzorginitiatieven (Platform 31), de Stimuleringsregeling Wonen en Zorg (VWS/BZK/RVO), het Ondersteuningsteam Wonen en Zorg (VWS/BZK/RVO), de Community of Practice Who Cares (Rijksbouwmeester), Programma Eén tegen Eenzaamheid (VWS), Programma Iedereen doet mee!, Meerjarenprogramma Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, Actieprogramma Jong Volwassenen en het Actieplan Dak- en Thuisloze Jongeren? Kunt u aangeven hoeveel gemeenten wel en hoeveel gemeenten nog niet de woonopgave al in beeld hebben gebracht, aangezien door de taskforce wordt gesteld dat lang niet alle gemeenten dit al hebben gedaan? Welke rol ziet u weggelegd voor onderstaande partijen in het vraagstuk rondom wonen en zorg, aangezien volgens de taskforce het nodig is dat ook zorgverzekeraars, zorgkantoren, financiers en andere marktpartijen de maatschappelijke opgave centraal stellen, waarbij eenieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid bijdraagt aan realisatie? Kunt u daarbij ook de rol van gemeenten, woningcorporaties en particuliere partijen die voor woningen (en zorg) zorgen benoemen? Wat zijn de verschillen tussen opgaven in de Randstad en opgaven in het buitengebied, aangezien de taskforce aangeeft dat actie op lokaal niveau genomen moet worden? Zijn er nog andere opvallende regionale verschillen? Welke hardnekkige vraagstukken wil de taskforce aanpakken? In hoeverre is de coronacrisis hierop van invloed? Zijn al ervaringen opgedaan bij gemeenten die de stellingname van de taskforce onderbouwen dat gemeenten terughoudend zijn in het realiseren van (nieuwe) woon(zorg)vormen voor ouderen of mensen met een ondersteunings- en/of zorgvraag vanwege het risico dat hierdoor de druk op het budget vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) toeneemt? Herkent u het door de taskforce aan de orde gestelde probleem van de specifieke problematiek van gemeenten in krimpregio’s en de afweging daarbij tussen financiële haalbaarheid en leefbaarheid voor de inwoners? Zijn hier praktische oplossingen voor? Zijn er wijzigingen in de jaarplanning voor 2020? Zo ja, welke? Hoe ziet de planning voor 2021 eruit? 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a611245f-7941-4fc5-9bb4-559bc61d00c8
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2020Z14522 Vragen van de leden Geurts en Agnes Mulder (beiden CDA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het vrijkomen van glasscherven en andere brokstukken uit zonnepanelen bij hevige brand (ingezonden 6 augustus 2020). Vraag 1 Bent u bekend met het artikel «Weilanden vol glas van zonnepanelen na hevige brand: nieuw probleem voor milieudiensten»?1 Vraag 2 Klopt het dat niemand op dit moment de oplossing weet voor het probleem waarbij glasscherven en andere brokstukken bij een hevige brand vrijkomen uit zonnepanelen en vervolgens neerslaan op omringende weilanden en andere gronden? Klopt het dat ook niemand daarover nog heeft nagedacht? Vraag 3 Is het duidelijk welke mogelijke schadelijke effecten de verspreiding van glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen bij een hevige brand kan hebben voor de gezondheid van mens en dier? Om welke effecten gaat het hier en hoe kunnen deze zoveel mogelijk worden verminderd? Vraag 4 Is dit een probleem dat speelt bij specifieke typen zonnepanelen dan wel wijze van bevestiging van panelen of is de kans op het vrijkomen van brokstukken en glasscherven bij brand even groot voor elk type paneel? Vraag 5 In hoeverre zijn of worden er protocollen ontwikkeld voor het omgaan met dergelijke (loods)branden, waarbij glasscherven en andere brokstukken van zonnepanelen vrijkomen? 1 kv-tk-2020Z14522 ’s-Gravenhage 2020 https://www.nhnieuws.nl/nieuws/270943/weilanden-vol-glas-van-zonnepanelen-na-hevigebrand-nieuw-probleem-voor-milieudiensten Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 1 Vraag 6 Deelt u de mening van de Omgevingsdienst Noord-Holland Noord dat er voor dit probleem een landelijke oplossing gevonden moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze zult u daar gestalte aan geven en welke partijen zullen daarbij worden betrokken? Vraag 7 Is of wordt dit onderwerp ook besproken tijdens de gesprekken die u voert met de verzekeringssector in verband met de onverzekerbaarheid van zonnepanelen op daken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer denkt u de Kamer te kunnen informeren over de uitkomsten? Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bf17af4b-c454-4d28-bac2-faef48ecfcee
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008–2009 31 700 XVIII Vaststelling van de begrotingsstaten van de begroting Wonen, Wijken en Integratie (XVIII) voor het jaar 2009 Nr. 61 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR WONEN, WIJKEN EN INTEGRATIE Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 16 januari 2009 Tijdens de begrotingsbehandeling 2009 voor Wonen, Wijken en Integratie op 4 december 2008, heb ik aan het lid Fritsma (PVV) de toezegging gedaan om een onderzoek te starten naar uitspraken op Marokko.nl. Dit onderzoek, dat mijn volle aandacht heeft, vereist grote zorgvuldigheid. Ik zal uiterlijk 1 maart mijn reactie geven op het onderzoek en uw Kamer daarvan op de hoogte stellen. Ik hoop u hiermee voorlopig voldoende geïnformeerd te hebben. De minister voor Wonen, Wijken en Integratie, E. E. van der Laan KST127160 0809tkkst31700XVIII-61 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 700 XVIII, nr. 61
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/13e754dd-db0b-44a9-bfe0-b84f50a11b16
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2009–2010 29 817 Sociale werkvoorziening Nr. 52 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 13 januari 2010 Bij brief van 29 juni 2009 (kamerstuk 29 817, nr. 49) heb ik u een reactie gestuurd op de brief van de Stichting Pensioenfonds Werk en (re)Integratie (PWRI) te Amsterdam van 8 juni 2009. In laatstgenoemde brief vroeg het bestuur van het PWRI aandacht voor de financiële gevolgen die de op 1 mei 2009 doorgevoerde wijziging van de Regeling samenloop arbeidsongeschiktheidsuitkering met inkomsten uit arbeid (hierna: Regeling) zou meebrengen voor het pensioenfonds. In mijn brief van 29 juni 2009 heb ik daarover opgemerkt dat ik geen aanleiding zag om voor werknemers in de Sociale Werkvoorziening een uitzondering te maken op die wijziging van de Regeling. Ik zou echter nog in overleg treden met PWRI en u over de afloop daarvan informeren. Met deze brief los ik die toezegging in. Het overleg heeft ertoe geleid dat ik heb besloten om de hiervoor bedoelde wijziging van de Regeling voor WSW-werknemers na een overgangstermijn, die afloopt op 1 juli 2012, in werking te laten treden. Daarvoor heb ik een overgangsmaatregel getroffen die in de Staatscourant van 15 december 2009 is gepubliceerd (zie bijlage).1 De volgende omstandigheden waren voor mij aanleiding om deze overgangsmaatregel te treffen. Voor een meer uitgebreide motivering verwijs ik u naar de toelichting op de bijgevoegde regeling. 1 Uit het overleg met PWRI is gebleken dat vervroegde uittreding via gebruik van terugval op de arbeidsongeschiktheidsuitkering regelmatig voorkomt bij het fonds. In combinatie met de situatie waarin de dekkingsgraad van het pensioenfonds al onder druk staat, is een overgangstermijn daarom gerechtvaardigd. PWRI is voornemens om die termijn te benutten door de leeftijd voor vervroegd uittreden te verhogen, hetgeen ook aan verbetering van de financiële positie bijdraagt. De invoering van een overgangstermijn laat overigens de met de regeling gemaakte principiële keuze onverlet. Dat houdt in dat de hoogte van de arbeidsongeschikt- KST139785 0910tkkst29817-52 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2010 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 817, nr. 52 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer. 1 heidsuitkering gelijk blijft als iemand vrijwillig zijn werk onderbreekt of neerlegt. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. P. H. Donner Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 817, nr. 52 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4eda6384-b46a-41bd-b21d-b1530dedf18e
Commissie BiZa Aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties mw. Mr. Drs. J.W.E. Spies Postbus 20011 2500 EA DEN HAAG Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Den Haag, 2 maart 2012 Persbericht benoeming vice-president van de Raad van State 2012Z03856/2012D08576 In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 1 maart 2012 is gesproken over het onderzoeksrapport van de Nationale ombudsman over de benoeming van de vicepresident van de Raad van State. De commissie heeft besloten u een reactie vragen op dit onderzoeksrapport. Bij deze breng ik u het verzoek van de commissie over. Hoogachtend, de griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, Drs. M.J. van der Leeden Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6bf382aa-6fe5-489b-bc1d-116fcd141abc
Tweede Kamer der Staten Generaal Vaste Commissie voor Justitie en Veiligheid Postbus 20018 2500 EA Den Haag Den Haag, 18 januari 2018 - Uitsluitend verzonden per email: [email protected] Betreft: Notitie vFAS t.b.v. het rondetafelgesprek Gesubsidieerde Rechtsbijstand d.d. 25 januari 2018 Namens het bestuur van de vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators (vFAS) danken wij u voor de uitnodiging om ons standpunt weer te geven in het kader van de ronde tafelbijeenkomst op 25 januari 2018 in de Tweede Kamer. Graag hadden we mede naar aanleiding van het navolgende voor en namens de gespecialiseerde familierechtadvocaten en –mediators ons standpunt nader toegelicht tijdens deze ronde tafel. De vFAS is de specialisatievereniging voor het personen- en familierecht binnen de Nederlandse Orde van Advocaten. De leden zijn naast gespecialiseerd familierechtadvocaat tevens scheidingsmediator. Daarnaast is een groeiend aantal leden gespecialiseerd in het erfrecht. Ons ledenbestand bestaat op dit moment uit bijna 1000 leden. Onze vereniging hecht aan goede juridische kennis en de-escalatieen conflicthanteringsvaardigheden als het gaat om het deskundig begeleiden van cliënten (en kinderen) bij een (echt)scheiding of verwante familie- of erfrechtelijke aangelegenheid. Graag geven wij hierbij een reactie naar aanleiding van het Eindrapport van de Commissie evaluatie puntentoekenning gesubsidieerde rechtsbijstand (Commissie Van der Meer) en brengen wij onze visie op het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand naar voren. De vFAS constateert dat sinds de invoering van het forfaitaire stelsel uitmiddeling van zaken, inhoudende dat er soms winst en soms verlies wordt gemaakt maar er over het algemeen een redelijke balans is tussen de behandelde zaken, in het familierecht reeds enige jaren niet langer aan de orde is. In het kader van het onderzoek van de Commissie Van der Meer heeft de vFAS rondvraag gedaan bij haar leden over hun bevindingen en ervaringen met het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand, meer in het bijzonder de door hen bestede tijd aan zaken in relatie tot de te verkrijgen/verkregen vergoeding. Uit de reacties van de leden, de door de leden opgestuurde informatie en (financiële) overzichten, bleek dat het standaard aantal punten voor de zaakscategorieën structureel en substantieel werd overschreden. Voor de categorieën echtscheiding (P010), gezag- en omgangszaken (P040) en alimentatiezaken (P030) ging het om een factor 3! 1 Als gemiddelde uurtarief voor alle op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand behandelde zaken noemen de vFAS-leden een bedrag van € 15,00 tot € 62,00. Dit komt gemiddeld neer op een tarief van gemiddeld € 38,00 per uur. De overhead-kosten dienen hierop nog in mindering te worden gebracht. Deze kosten worden over het algemeen geraamd op 40 tot 50% van een commercieel uurtarief, en komen uitgaande van een uurtarief van € 150,00 neer op € 60 tot € 75. De kosten overstijgen daarmee de baten in geval van gesubsidieerde rechtsbijstand in familierechtzaken. Deze scheefgroei, die al jaren voortduurt, heeft er mede toe geleid dat onze leden noodzakelijkerwijs moeten bezuinigen op kantoorkosten. Dit gaat direct ten koste van de kwaliteit en professionaliteit van de advocaat, die op basis van gesubsidieerde rechtsbijstand werkzaam is in het familierecht. De voornoemde scheefgroei is het gevolg van een groot aantal wijzigingen sinds de invoering van het forfaitaire stelsel in het begin van de jaren negentig, inmiddels bijna 25 jaar geleden. Enkele voorbeelden: • In 1998 is het gezamenlijk ouderlijke gezag ingevoerd. In 2009 is het ouderschapsplan verplicht gesteld. O.a. hebben deze wetswijzigingen door de jaren heen op verschillende momenten en onderwerpen tot meer geschillen geleid. Denk bijvoorbeeld aan de toename van verhuiszaken in 2012. Maar denk ook aan de economisch gewijzigde situatie vanaf 2008 toen velen hun baan en inkomen verloren en de huizenmarkt instortte en mensen niet konden scheiden vanwege de onverkoopbare huizen. Deze wijzigingen brengen extra werkzaamheden met zich mee, zoals het voeren van onderhandelingen, het houden van viergesprekken en het opstellen van een op maat opgemaakt, extra, processtuk) zonder dat daarmee bij de vergoeding rekening wordt gehouden. Voor meer werkzaamheden wordt dezelfde vergoeding verstrekt. Dat is uit de pas gaan lopen door de jaren heen. • Bovendien is er sprake van toegenomen wetgeving op verschillende gebieden van het familierecht, zoals de wijziging in het huwelijksgoederenrecht met een verschuiving van de peildatum voor de ontbinding van het huwelijk in 2012. Per 1 januari jl is de laatste wijziging doorgevoerd door de beperking van de huwelijksgemeenschap van goederen in te voeren in de plaats van de eerdere algehele gemeenschap van goederen. • Ook is de procedure zelf bij echtscheidingen gewijzigd. Er worden meer nevenverzoeken in één en dezelfde procedure ineens voorgelegd aan de rechtbank dan ten tijde van de inrichting van het vergoedingenstelsel. Waar vroeger de verdeling van de huwelijksgemeenschap of de afwikkeling huwelijkse voorwaarden in een afzonderlijke dagvaardingsprocedure werd afgedaan, wordt deze sinds jaar en dag uit proceseconomische redenen in het verzoekschrift tot echtscheiding meegenomen. Dit bespaart de cliënt tijd en geld, maar deze werkzaamheden worden niet vergoed aan de rechtsbijstandverlener, waar dat vroeger wel geschiedde bij een afzonderlijke procedure. • Er is daarnaast sprake van steeds wisselende en complexere regelgeving op fiscaal gebied. In een echtscheidingsprocedure zijn de fiscale gevolgen van te treffen voorzieningen van groot 2 • • belang. De cliënt dient hierover deugdelijk geadviseerd en de rechtbank geïnformeerd te worden. Van belang is dat er een fiscaal toelaatbare en voor de rechtzoekende van belang zijnde beslissing kan worden gegeven. De parlementaire discussie rondom het in 2015 ingevoerde kind gebonden budget met de alleenstaande ouderkop, als het gaat om een kosten- of inkomensbestanddeel, heeft bijvoorbeeld tot vele geschillen tussen ouders geleid. Het overheidsbeleid op aanpalende rechtsgebieden, zoals Wet Werk en Inkomen, Jeugdbescherming en sociale huisvesting, heeft duidelijk zijn weerslag in echtscheidings- en gezag-, omgang- en alimentatiezaken. De internationalisering tenslotte maakt zaken evenzeer steeds complexer. Steeds meer komen aspecten als bevoegdheid van de rechtbank en het toepasselijke recht aan de orde omdat rechtzoekenden buiten Nederland woonachtig zijn dan wel er sprake is van andere nationaliteiten dan de Nederlandse. Maar denk ook aan de gevolgen van de Brexit, die ook bij sommige internationale gezinnen in Nederland zijn beslag zal gaan krijgen. In het algemeen kan gesteld worden, zoals ook al bleek uit andere rapporten zoals het rapport van de Commissie Wolfsen, dat er in het familierecht sprake is van steeds meer complexe kwesties en steeds meer complexe wet- en regelgeving. Deze ontwikkelingen brengen met zich dat er een noodzaak is tot maatwerk. Het beeld dat uit het, in het kader van het door de Commissie Van der Meer gedane kwalitatief onderzoek naar voren komt is “..dat het vergoedingenstelsel te maken heeft met fors achterstallig onderhoud”. Vooral de puntentoekenning schiet ernstig tekort. Op het terrein van het personen- en familierecht wordt de situatie als schrijnend ervaren (pagina 104 en 105 van het rapport). Ook het onderzoek van Cebeon, dat gebaseerd is op betrouwbare gegevens van de Raad voor Rechtsbijstand zelf, laat over de volle breedte van het stelsel zien dat er discrepanties zijn tussen de tijdsbesteding en de puntentoekenningen. Deze gegevens sluiten bovendien aan bij de door het Verbond van Verzekeraars aangeleverde gegevens. Het door de Commissie Van der Meer gedane onderzoek bevestigt het reeds door vFAS verkregen beeld vanuit de eigen leden en het veld. De commissie constateert immers dat een punt gemiddeld genomen niet meer overeenkomt met een uur tijdsbesteding door een rechtsbijstandverlener. De vFAS is verheugd te lezen dat de commissie ervoor kiest om het eerder gekozen uitgangspunt, dat rechtsbijstandverleners de uren vergoed zouden moeten krijgen die zij aan rechtsbijstandsverlening hebben besteed, te handhaven. Alleen als dat uitgangspunt wordt gehanteerd, is er nog kwalitatief goede rechtsbijstand voor een rechtzoekende, die aangewezen is op gesubsidieerde rechtsbijstand, mogelijk. Immers, er is al gebleken dat rechtzoekenden, aan wie op basis van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, grote problemen ondervinden om een advocaat te vinden die een zaak wil 3 overnemen. De huidige discrepantie tussen daadwerkelijk bestede uren en toegekende vergoedingspunten en het niet meer aan de orde zijn van uitmiddeling, heeft al gemaakt dat meerdere vFAS-leden, althans hun kantoren - uit oogpunt van goed ondernemerschap - de beslissing hebben moeten nemen geen arbeidsintensieve familierechtzaken, zoals een echtscheiding of gezagen omgangszaken, meer te behandelen. De vFAS onderschrijft het belang dat de puntentoekenning waar mogelijk een minnelijke regeling moet bevorderen. Het zoeken van onderling overleg en het treffen van een regeling in onderling overleg dient ook bij gesubsidieerde rechtsbijstand te worden beloond en mag niet ertoe leiden dat dit goede gedrag leidt tot een verlaging van de daarvoor te ontvangen vergoeding, zoals thans praktijk is. Het is binnen het huidige stelsel lonend om te procederen zonder een vooroverleg te hebben gevoerd, waardoor de rechter een beslissing op tegenspraak moet nemen, in plaats dat de partijen zelf tot een (deel)oplossing met elkaar zijn gekomen. Eén van de aanbevelingen van de commissie is, het onderscheid tussen zaken met en zonder tegenspraak op te heffen (aanbeveling 7). Daar kan vFAS zich zeker in vinden. Dit geldt tevens voor de aanbeveling om de inschrijvingsvoorwaarden voor de rechtsbijstandverlener aan te scherpen om de kwaliteit van de rechtsbijstand verder te garanderen. Het behandelen van echtscheidingszaken en familierechtzaken in het algemeen door hoogwaardig specialistische familierechtadvocaten en scheidingsmediators, waarborgt de juridische kwaliteit, het hebben van mediationvaardigheden, waardoor men de-escalatievaardigheden beheerst en het hebben van de juiste attitude (overleg en het gesprek stimuleren gaat voor lichtvaardig procederen). De inschrijvingsvoorwaarden dienen dan ook opgetrokken te worden tot het niveau van de toelatingsvereisten van de vFAS en andere specialisatieverenigingen met vergelijkbare getoetste toelatings- en PE-vereisten, die daadwerkelijk gecontroleerd worden en met een door de NOvA afgegeven keurmerk. De vFAS kan zich verenigen met het hanteren van een, ten opzichte van nu, opgetrokken basis forfait in geval van een echtscheiding, welk forfait wordt aangevuld indien zich objectief vast te stellen activiteiten voordoen. De ervaring leert immers dat de aanwezigheid van kinderen (ouderschapsplan: gezag/contact/ kinderalimentatie), partneralimentatie en voorlopige voorzieningen de te verrichten werkzaamheden aanmerkelijk verhogen. Dit alles, zoals terecht vermeld uit de aanbevelingen van de commissie, in aanvulling op de reeds bestaande zittingstoeslagen. Zou dit niet het geval zijn, dan wordt er niet tegemoetgekomen aan de constatering dat de complexiteit van (echt)scheidingszaken en complexere wet- en regelgeving maken dat de feitelijke tijdsbesteding vele malen hoger is dan de huidige puntentoekenning, waarbij één punt gelijk zou moeten staan aan één uur, nu dat tarief, dat uiteraard lager is dan een commercieel tarief, reeds neer zou komen op een beperkt inkomen voor de rechtsbijstandverlener in verband met de kantoor(overhead)kosten, zoals kantoor, personeel, opleiding literatuur e.d. De aanbevelingen ten aanzien van het forfait voor mediationzaken en voor de bijzondere curator volgen de bevindingen van de vFAS, uitgevoerd onder de 1000 leden, én, zoals blijkt uit het rapport 4 zelf, de bevindingen van Cebeon en het Verbond van Verzekeraars. De bevindingen van de commissie op het gebied van het familierecht zijn dan ook herkenbaar voor de vFAS. De aanbevelingen op het gebied van het familierecht en de puntentoekenning in het algemeen moeten mogelijk maken dat ook de rechtzoekende, die aangewezen is op gesubsidieerde rechtsbijstand, kwalitatieve rechtsbijstand van een gespecialiseerde familierechtadvocaat krijgt. Op die wijze zal de toegang tot het recht voor ook deze rechtzoekende daadwerkelijk gewaarborgd zijn en is er geen sprake van rechtsongelijkheid tussen de rechtzoekende die wel en die niet op een toevoeging procedeert. Gelet op de schrijnende situaties die er nu al zijn bij rechtsbijstandverleners in de familierechtelijke praktijk én de toegang tot het recht al enige tijd onder druk staat, doordat de rechtzoekende aangewezen op gesubsidieerde rechtsbijstand moeite heeft een familierechtadvocaat te vinden, is het noodzakelijk dat op korte termijn de aanbevelingen ook daadwerkelijk worden doorgevoerd. Dit wil zeggen het verscherpen van de inschrijvingsvoorwaarden, het constructief verhogen van de vergoeding en het doorvoeren van aanvullingen in geval van echtscheiding met nevenvoorzieningen. Dat geeft meer maatwerk waardoor ook door de rechtsbijstandverlener binnen de gesubsidieerde rechtsbijstand het nodige maatwerk geleverd kan worden. Het familierecht is de basis voor vele andere (rechts)gebieden, waardoor dat fundament goed gelegd moet blijven worden. vFAS, vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, namens het bestuur, Augusta van Haga - bestuurslid Dianne Kroezen - voorzitter 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/81d5fb79-277c-407b-80a0-e60d6fc08759
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015–2016 34 052 Goedkeuring van het voornemen tot opzegging van het op 14 februari 1972 te Rabat tot stand gekomen Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1972, 34), en het op 3 november 1972 te Rabat tot stand gekomen Administratief Akkoord betreffende de wijze van toepassing van het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 1973, 130) Nr. 21 MOTIE VAN DE LEDEN VAN WEYENBERG EN YÜCEL Voorgesteld 13 januari 2016 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat Nederland en Marokko in september 2015 een akkoord hadden bereikt over wijziging van het bilaterale socialezekerheidsverdrag; constaterende dat vanwege aanvullende eisen van Marokko de verdragswijziging vooralsnog geen doorgang kan vinden; overwegende dat de Kamer slechts voor of tegen opzegging van het verdrag kan stemmen, maar dat het de voorkeur heeft wanneer alsnog overeenstemming over verdragswijziging wordt bereikt; verzoekt de regering, zich te blijven inzetten om in overleg met Marokko alsnog op korte termijn tot een akkoord over wijziging van het bilaterale socialezekerheidsverdrag te komen, en gaat over tot de orde van de dag. Van Weyenberg Yücel kst-34052-21 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 052, nr. 21
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1b8f8e1c-aa09-4556-86e6-0816b93a1c4e
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 35 488 Voorstel van wet van het lid Nijboer tot wijziging van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten) Nr. 5 VOORSTEL VAN WET ZOALS GEWIJZIGD NAAR AANLEIDING VAN HET ADVIES VAN DE AFDELING ADVISERING VAN DE RAAD VAN STATE Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de huurprijsverhogingen voor geliberaliseerde huurovereenkomsten te maximeren; Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: ARTIKEL I Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 247 wordt na «artikelen» ingevoegd «248 lid 3,». B Aan artikel 248 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. Leidt toepassing van een beding in een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 247 tot verhoging van de huurprijs met een hoger percentage dan het bij of krachtens artikel 10 lid 3 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte bepaalde maximale huurverhogingspercentage, dan is het beding nietig voor zover zij tot dit hogere percentage leidt en geldt de huurprijs als verhoogd met dat maximale huurverhogingspercentage. kst-35488-5 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 488, nr. 5 1 C In artikel 274 lid 1 onder d vervalt «, in het geval dat onderafdeling 2 op de opgezegde huurovereenkomst van toepassing is,» en wordt na «huurprijs of» ingevoegd «, in het geval dat onderafdeling 2 op de opgezegde huurovereenkomst van toepassing is,». ARTIKEL II Na artikel 208ea van de Overgangswet nieuw Burgerlijk Wetboek wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 208eb In afwijking van artikel 248 lid 3 van Boek 7 kan de huurprijs gedurende twee jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dat artikellid op grond van een beding in een huurovereenkomst als bedoeld in artikel 247 van Boek 7 die tot stand is gekomen voor dat tijdstip één maal worden verhoogd met een hoger dan het in dat lid bedoelde percentage. ARTIKEL III De Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte wordt als volgt gewijzigd: A Aan artikel 10 wordt een lid toegevoegd, luidende: 3. In afwijking van het tweede lid is het maximale huurverhogingspercentage voor huurovereenkomsten als bedoeld in artikel 7:247 van het Burgerlijk Wetboek in enig jaar gelijk aan de in januari van dat jaar bekendgemaakte consumentenprijsindex (alle huishoudens) vermeerderd met één procentpunt. Bij algemene maatregel van bestuur kan een hoger percentage worden vastgesteld dat geldt indien de verhuurder overeenkomstig het in die maatregel bepaalde heeft geïnvesteerd in verbetering of de energieprestatie van de woning dan wel door de overheid opgelegde investeringen anders dan op grond van de bouwregelgeving in de woning heeft gedaan, voor zover die investeringen een hoger percentage rechtvaardigen. B In artikel 46 wordt «artikel 10, eerste lid» vervangen door «artikel 10, eerste of derde lid». ARTIKEL IV Deze wet treedt in werking met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. ARTIKEL V Deze wet wordt aangehaald als: Wet maximering huurprijsverhogingen geliberaliseerde huurovereenkomsten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 488, nr. 5 2 Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, De Minister voor Rechtsbescherming, Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 488, nr. 5 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/676e4536-a92b-4264-b78a-ec9f9728a981
Terugblik 2021 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kerncijfers Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 2 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 3 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 4 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 5 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 6 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 7 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 8 Inhoudsopgave Leeswijzer Deze Terugblik bevat de rapportage van de NPO (Nederlandse Publieke Omroep) over de doelstellingen uit de Begroting 2020 en de afspraken in de Prestatieovereenkomst 2017-2020. Hiermee leggen wij verantwoording af over de wijze waarop wij in 2020 de publieke media-opdracht hebben uitgevoerd. We rapporteren in deze Terugblik volgens de structuur van het Concessiebeleidsplan 2016-2020. Bij de rapportage over de doelstellingen uit de Begroting 2020 zijn deze in de tekst vetgedrukt weergegeven. Definities NPO (Nederlandse Publieke Omroep) Het geheel van bestuur en omroepen van de landelijke publieke omroep; taakomroepen, omroepverenigingen én NPO-organisatie. Lokale en regionale omroepen worden hier níet bedoeld. Omroepen Alle landelijke publieke omroepen; taakomroepen en omroepverenigingen. Worden er respectievelijk lokale, regionale of commerciële omroepen bedoeld, in bepaalde gevallen ook zendgemachtigden genoemd, dan wordt dat expliciet vermeld. NPO-organisatie Het bestuursorgaan van de NPO. Kerncijfers 2 Voorwoord 9 1. Financiële Terugblik 11 2. Aanbod 17 3. Kanalen 37 4. Publiek en partners 44 5. NPO-organisatie 46 Bijlagen 48 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 9 Voorwoord Het jaar 2021 begon voor iedereen als een jaar van hoop. Hoop op een samenleving zonder corona, hoewel we juist in de eerste maanden van het jaar te maken kregen met een opleving van het virus, hernieuwde overheidsmaatregelen en zelfs de tijdelijke invoering van een avondklok. In deze moeilijke periode heeft de publieke omroep zich met betrouwbare informatie en verbindende programmering maximaal ingezet om er voor heel Nederland te zijn; en met succes. Dat blijkt ook uit de verdere hoofdstukken van deze Terugblik 2021, het laatste jaar van deze concessieperiode. De weg die we tijdens het eerste coronajaar 2020 waren ingeslagen, konden we mede met extra steun van de overheid op volle kracht vervolgen. Met nieuws, achtergronden, debat en veel cultuur op de verschillende netten, zenders en platforms van de NPO toonden we andermaal het belang aan van onafhankelijke, pluriforme, publieke media voor een samenleving. Journalistieke programma’s die antwoorden geven op vragen, dilemma’s bespreekbaar maken en besluitvorming kritisch volgen, juist ook ten aanzien van de coronacrisis. Programma’s die podia bieden voor het maatschappelijke debat, cultureel aanbod met artiesten wiens gebruikelijke podium het grootste deel van het jaar gesloten bleef. Dat deden we, mede dankzij financiële steun van OCW, met een maandenlange extra programmering op al onze netten, online en on demand en het volledig openstellen van ons kanaal NPO 2 extra voor cultuur. Grote sportevenementen zoals de Olympische Spelen bij de publieke omroep zorgden voor ontspanning en verbinding. Eurovisie Songfestival Een waaier aan culturen en kleuren overspoelde ons land dankzij het alsnog doorgaan van het Eurovisie Songfestival in Rotterdam. Eindelijk konden de vele makers en organisatoren van onder meer NPO, NOS en AVROTROS laten zien waar ze al die tijd aan hadden gewerkt - en zo ook de kater van het niet doorgaan in 2020 achter zich laten. En dat mét publiek! Vele duizenden bezoekers en uiteindelijk ruim 180 miljoen mensen van over de hele wereld zagen drie wervelende liveshows Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners vanuit Ahoy Rotterdam. Samen lieten we zien waartoe we als Nederlandse mediaen cultuursector toe in staat zijn. Daar zijn we nog steeds ongelooflijk trots op. Niet alleen het Songfestival bereikte talloze Nederlanders. In totaal werd vorig jaar gemiddeld 84% van de Nederlanders (13+) wekelijks bereikt met de brede radio-, televisie- en onlineprogrammering van de publieke omroep. Het gaat dan om zeker 12 miljoen tv-kijkers , 5,6 miljoen radioluisteraars en 7,2 miljoen gebruikers van onze sites en apps gemiddeld per week. 1,9 miljoen mensen gebruiken wekelijks ons on demand-platform NPO Start(Plus). Ook in 2021 werd volop vernieuwd. Er werden liefst 118 nieuwe Nederlandse titels geprogrammeerd op televisie en 29 pilots gemaakt. Ook op andere gebieden was er oog voor vernieuwing. Afgelopen jaar werden 44 talenten begeleid door NPO Campus en werden er 44 innovatieprojecten bij omroepen toegekend en 32 binnen de NPO-organisatie. Overigens, de impact van onze journalistiek was ook afgelopen jaar groot. Nieuws- en opinieprogramma’s leidden tot maar liefst 230 Kamervragen van politici. Publieke waarde Als NPO willen we dat al onze televisieprogramma’s publieke waarde hebben. Deze publieke waarden zijn: onafhankelijk, betrouwbaar, pluriform, divers, met impact, geëngageerd, authentiek en eigenzinnig. Ook in 2021 werd die totale publieke waarde als hoog tot zeer hoog beoordeeld. Uit onafhankelijk Gfk-onderzoek blijkt dat Nederlanders de publieke omroep waarderen met gemiddeld een 8 als het gaat om de publieke waarde van haar tv-programma’s. Wanneer er wordt gevraagd naar de waardering voor de kwaliteit van tv-programma’s komt het cijfer nog hoger uit: een 8,5. Diversiteit Samen met de omroepen is begin 2021 een actieplan opgesteld gericht op een structurele verbetering van culturele diversiteit in onze programmering en in onze organisaties. Dat heeft direct al tot resultaten geleid, zowel voor als achter de schermen. Op een aantal plekken in de audio- en videoschema’s zijn keuzes gemaakt die de diversiteit hebben vergroot. Daarnaast is het verbeteren van diversiteit en inclusiviteit in onze gehele programmering een doorlopend proces waarbij we ook de komende jaren gezamenlijk naar verbetering streven. NPO-organisatie Bijlagen 10 Gelijk speelveld De publieke omroep opereert op een speelveld met grote commerciële spelers en nieuwe toetreders die alle de aandacht van het Nederlandse publiek willen. Daarbij horen – naast op Nederland gerichte spelers, grote internationale platforms zoals YouTube en TikTok, maar ook (audio)streamingdiensten zoals Podimo, Amazon Prime Video, Netflix, Disney+, Viaplay, HBO Max en Videoland. Daarmee opereert de publieke omroep in een buitengewoon uitdagende omgeving, al is het speelveld niet altijd even gelijk. Dat vraagt extra inzet en steun van de politiek; zowel op nationaal als op Europees niveau. De publieke omroep blijft juist in de deze competitieve markt inzetten voor een eerlijke beloning van makers. De fair practice code die wij met de bonden zijn overeengekomen is daar een goed voorbeeld van. De publieke omroep onderscheidt zich door programma’s te maken met enkel een publiek oogmerk, en dus zonder commerciële of politieke doelstellingen. Tegelijk moet dat aanbod via goed vindbare kanalen op een toegankelijke manier het publiek kunnen bereiken. Samen met de omroepen doet de NPO-organisatie er alles aan om voor het Nederlandse publiek een kwaliteitsaanbod te blijven bieden. Het belang van een sterke, brede, pluriforme publieke omroep voor heel Nederland, onafhankelijk en betrouwbaar is zeker ook in de coronacrisis van essentieel belang gebleken. Frederieke Leeflang Martijn van Dam Paul Doop Raad van bestuur NPO v.l.n.r. Paul Doop, Frederieke Leeflang, Martijn van Dam Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 11 1. Financiële Terugblik 1.1. Doelmatigheid & Transparantie Programma- en organisatiekosten De NPO vindt het van groot belang dat bij de realisatie van het gehele programma­ aanbod elke euro bij de publieke omroep doelmatig wordt besteed. In 2020 is NPO gestart met een verdere intensivering en verbetering van de sturing op Doelmatigheid in het mediabudget van de NPO door de start van het omroepbrede project Doelmatigheid & Transparantie (D&T). Doel van het project is het doelmatigheidsinstrumentarium verder uit te breiden en te verbeteren en daarmee te komen tot een hanteerbaar systeem. Focus daarbij was niet alleen een betere toetsing op (verschillende aspecten van) doelmatigheid, maar ook in belangrijke mate het verbeteren van de transparantie. Hoewel het verbeteren en optimaliseren van beide uiteraard continu de aandacht heeft binnen de NPO. Deze nieuwe werkwijze is er op gericht om als NPO vooraf te kunnen sturen op doelmatigheid door heldere doelen met de omroepen af te spreken ten aanzien van hun programma’s en de begrote kosten ervan te vergelijken met referentiebedragen. De omroep is verantwoordelijk voor een doelmatige productie van een programma en de NPO is verantwoordelijk voor het sturen op een doelmatige inzet van middelen. Deze werkwijze met daarbij horende definities is vastgelegd in het Coördinatiereglement Aanbodkanalen. Vanwege de invoering van Integraal programmeren/genrebeleid en de nieuwe afspraken tussen NPO en omroepen over de sturing op doelmatigheid is in 2021 dit Coördinatiereglement geheel herzien. In 2021 heeft NPO de nieuwe bindende regeling voor de Organisatiekosten (OK) vastgesteld. Deze nieuwe regeling houdt verband met het feit dat met ingang van de nieuwe erkenningsperiode het totale budget dat beschikbaar is voor garantiebudgetten anders wordt verdeeld over de gefuseerde omroepen, de zogeheten stand-alone omroepen en omroepen die tot en met 2021 een voorlopige erkenning hadden. De nieuwe verhouding wordt 3:2:1. De nieuwe bindende regeling voor OK houdt rekening met deze nieuwe verhouding. Tevens zijn per 1 januari 2022 twee nieuwe aspirant-omroepen toegetreden tot het bestel. De nieuwe regeling bevat een herverdeling van de organisatiekosten tussen de omroepverenigingen. Dit geldt niet voor de taakomroepen omdat hun garantiebudget vanwege de 3:2:1 verhouding niet zal wijzigen. Projectuitvoering programmakosten 2021 Het project D&T kent een omroepbrede aanpak op verschillende niveaus in de organisatie. Binnen dit omroepbrede kader wordt voor doelmatigheid de volgende gezamenlijk vastgestelde definitie gehanteerd: Het inzetten van de middelen met het oogmerk dat de (programmatische) doelen worden gerealiseerd en de afspraken over prestaties zo maximaal als mogelijk worden behaald. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 12 Langs deze uiteenzetting van het begrip doelmatigheid hebben we in 2021 het ontwikkelde instrumentarium verder ontwikkeld en geoptimaliseerd. Daarbij zijn op hoofdlijnen de volgende resultaten geboekt: Project onderdeel Resultaat 2021 Doelmatigheidsinstrumenten Video lineair Programmatische doelen, Budgetbandbreedtes en Uniform format voor Programmabegrotingen ontwikkeld en geïmplementeerd vanaf 1 januari 2021. Doelmatigheidsinstrumenten Audio en Video Online Programmatische doelen, Budgetbandbreedtes Audio en Uniform format voor Programmabegrotingen ontwikkeld en geïmplementeerd vanaf 4 mei 2021. Evaluatie NPO Mediamodule en doelmatigheidsinstrumenten In juli/augustus een omroepbrede evaluatie uitgevoerd over de geïmplementeerde doelmatigheidsinstrumenten en de NPO Mediamodule. Doelmatigheidsdashboard Technische koppelingen NPO Mediamodule en NPO databases gerealiseerd en eerste conceptversie Doelmatigheidsdashboard opgeleverd. Integraal Programmeren en Coördinatiereglement NPO Mediamodule en doelmatigheidsinstrumenten voorbereid op integraal programmeren en processen (werk)afspraken Doelmatigheid en Transparantie vastgelegd in Coördinatiereglement NPO. Toets op doelmatigheid in het operationele proces Een belangrijk aspect binnen het project D&T is niet alleen het ontwikkelen van (beter) instrumentarium, maar ook de toepassing daarvan in het operationele proces binnen Video en Audio. In 2021 is daarom veel aandacht besteed aan het uitwerken en inzichtelijk maken van de processtappen binnen de operationele jaarcyclus en de wijze waarop de ontwikkelde instrumenten daarin een rol spelen en hoe deze (op hoofdlijnen) worden toegepast. budgetbandbreedtes) en of programmatische doelen zijn onderbouwd. Eventuele afwijkingen worden nader toegelicht. Hoewel een scherpe blik op de mate van D&T natuurlijk op elk moment in het operationele proces relevant is, ligt de focus bij het toetsen op doelmatigheid primair bij drie fases in dit proces: Doorontwikkeling Doelmatigheid & Transparantie programmakosten in 2022 Voor 2022 zal een aantal aspecten van Doelmatigheid & Transparantie binnen het project nog verder worden uitgewerkt. 1. Doelmatigheid en Transparantie in het intekenproces In deze fase wordt elk ingetekend programmavoorstel getoetst op de volgende doelmatigheidsinstrumenten: Genrecriteria, Programmatische doelen, Budgetbandbreedtes en de Programmabegroting. Ten eerste zullen doelmatigheidsinstrumenten en controles worden geïntegreerd met het werkproces van integraal programmeren. Het Pitch- en Intekenproces vindt dan plaats langs de tien vastgestelde genres. Voor de videoprogrammering is in 2022 ook de Programmeertafel geïntroduceerd, waarbij voorstellen integraal worden beoordeeld. Het doelmatigheidsinstrumentarium en de NPO Mediamodule zijn volledig ingericht op deze nieuwe werkwijze, waar dit het programmeerjaar 2023 betreft. 2. Doelmatigheid en Transparantie bij het besluitvormingsproces In het besluitvormingsproces wordt t.b.v. het plaatsingsbesluit door de raad van bestuur, op titelniveau een tweede doelmatigheidscontrole uitgevoerd. Getoetst wordt op: volledigheid informatie, of er sprake is van afwijkingen (van bijvoorbeeld 3. Controle en monitoring (achteraf) op Doelmatigheid & Transparantie Na plaatsing en uitzending wordt het merendeel van de programmatitels jaarlijks geëvalueerd. Onder meer wordt geëvalueerd en gecontroleerd op basis van geleverde prestaties, kostenrealisaties en budgetbandbreedtes. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Monitoring en controle zullen grotendeels kunnen gaan plaatsvinden langs het in ontwikkeling zijnde Doelmatigheidsdashboard. Doelmatigheidsinformatie die in dit dashboard op titelniveau inzichtelijk wordt, kan in het operationele proces worden toegepast om ook nieuwe ingetekende programmavoorstellen op te beoordelen. De hiermee verzamelde data kan dan ook gebruikt gaan worden om meer en beter te sturen op onder meer de onverdeelde kosten bij programmatitels, de toepassing van sociaal beleid waaronder de fair practice code, de inzet van eigen middelen van omroepen en de kosten van buitenproducenten. In onderstaande tabel is het voor 2021 vastgestelde budget volgens artikelen 2.148a, 2.149. 2.150 en 23.167 van de Mediawet verdeeld over de verschillende omroep(groep)en. Het totaalbedrag voor de zendgemachtigden van 392,4 miljoen euro betreft het (wettelijk) garantiebudget. Vaststelling 2021 NOS 123.164 Omroepenverenigingen met erkenning 207.105 Omroepenverenigingen met voorlopige erkenning 10.355 NTR 51.823 Totaal zendgemachtigden 392.447 Programmaversterking 292.455 Totaal programmabudget 684.902 NPO-organisatie 120.095 Stichting BVN en CoBO 10.269 Totaal OCW-budget 815.266 Aanvraag AMr - correctie index 1.807 Aanvraag AMr - Superevenementen 5.145 Aanloopkosten aspirant omroepen 1.524 Totaal AMr 823.742 Actieplan cultuur 10.000 Totaal 833.742 Bijlagen 13 Zoals onderstaande tabel laat zien, is in 2021 aan alle omroepen minimaal het garantiebudget toegekend. In totaal is 747,7 miljoen euro aan de omroepen toegekend. Dit bedrag is inclusief 33,3 miljoen euro aan programmavoorstellen die door producenten rechtstreeks bij NPO gepitcht zijn. Daarnaast bevat het gerealiseerde budget van de NOS 34,4 miljoen, dat in verband met EK Voetbal, Olympische Zomerspelen en het Eurovisie Songfestival is gefinancierd uit de Algemene Mediareserve. Realisatie OCWbudget Wettelijk garantie 2021 AVROTROS 103.402 46.023 57.379 BNNVARA 105.948 46.023 59.925 KRO-NCRV 88.726 46.023 42.703 EO 34.556 23.012 11.544 MAX 36.006 23.012 12.994 VPRO 39.381 23.012 16.370 HUMAN 5.357 3.452 1.905 WNL 12.791 3.452 9.339 PowNed 10.529 3.452 7.078 Subtotaal 436.697 217.460 219.237 NOS 234.470 123.164 111.306 NTR 76.577 51.823 24.754 Totaal (wettelijk) garantiebudget 747.744 392.447 355.297 (x 1.000 euro) 1.2. Vastgesteld budget en realisatie garantiebudget (x 1.000 euro) NPO-organisatie Verschil Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 14 1.3 Financiële middelen organisatieen programmakosten In onderstaand overzicht worden de beschikbare middelen voor 2021 vergeleken met de begroting 2021. NPOorganisatie Totaal begroting 2021 Verschil (x 1.000 euro) Video Audio Organisatiekosten BVN/CoBO Totaal realisatie 2021 Bijdragen OCW 507.525 77.366 101.854 119.776 10.268 816.790 817.522 -732 Inzet AMr 1.520 268 0 0 19 1.807 1.320 487 Cultuurplan 257 0 10.000 0 10.000 101.915 8.782 961 0 Inzet beschikbaar gestelde middelen 2020 174.485 6.502 0 0 180.988 79.073 Omroepbrede Middelen (OBM) 39.574 800 346 26.185 135 67.040 62.919 4.121 Inzet ORMA / reserves 10.354 32 0 2.500 0 12.886 4.500 8.386 -3.080 0 Programmagebonden EB 8.789 131 0 0 0 8.920 12.000 Overige inkomsten 31.432 2.179 0 919 0 34.530 36.896 -2.366 Totaal beschikbare middelen 782.461 88.240 102.200 149.637 10.422 1.132.961 1.014.230 118.731 Totaal kosten -654.896 -83.009 -102.200 -149.867 -10.422 -1.000.393 -1.014.230 13.837 127.566 5.231 0 -230 0 132.568 0 132.568 Saldo Het daadwerkelijk vastgestelde OCW-budget is 732 duizend euro lager dan het aangevraagde budget. Dit komt door een lagere consumentenprijsindex en een lagere groei van het aantal huishoudens dan ten tijde van de begroting, waardoor het vastgestelde budget 2,2 miljoen euro lager is. Daarentegen is 1,5 miljoen euro extra ontvangen voor de aanloopkosten van de aspirant-omroepen WNL, PowNed en HUMAN naar volledige erkenning. Het hogere beschikbare bedrag van 0,5 miljoen euro uit de AMr heeft betrekking op de correctie van de consumentenprijsindex op het budget van 2020. Zoals beschreven in de inleiding en in paragraaf 2.2.5 heeft de NPO deuren voor het publiek geopend met een verrassend cultureel aanbod. Om deze extra programmering op televisienetten en radiozenders mogelijk te maken, is 10 miljoen euro door OCW ter beschikking gesteld. Bij het opstellen van de begroting was rekening gehouden met het doorschuiven van onder andere superevenementen en het Eurovisie Songfestival naar 2021. Als gevolg van de coronapandemie en lange(re) productietijd van programmering bij onder andere het NPO-fonds zijn echter veel meer titels doorgeschoven, waardoor 101,9 miljoen meer budget beschikbaar kon worden gesteld voor 2021. De omroepbrede middelen (OBM) betreft gelden die de NPO-organisatie namens de omroepen ontvangt, waaronder de vergoedingen voor de doorgifte van de publieke zenders en inkomsten uit NPO Plus. De realisatie ligt 4,1 miljoen euro boven begroting door o.a. een toename van de inkomsten uit NPO Plus. Inkomsten uit NPO Plus worden ingezet ter dekking van de kosten die de dienst maakt. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Voor de bekostiging van het Eurovisie Songfestival 2021 was in de begroting rekening gehouden met een inzet uit reserves van NPO-organisatie en AVROTROS van gezamenlijk 4,5 miljoen euro. Naast deze inzet is door de omroepen in 2021 het volledige surplus van de reserve media-aanbod (ORMA) ingezet. Deze bedraagt in totaal 8,4 miljoen euro. De programmagebonden eigen bijdragen (EB), waaronder bijdragen CoBO-fonds, zijn ten opzichte van de begroting 3,1 miljoen euro lager. De begroting betrof een inschatting gebaseerd op historische gegevens en is vanwege het intekenproces gedurende het jaar vooraf niet exact in te schatten. De overige inkomsten, bestaande uit de nettoresultaten neven- en verenigingsactiviteiten (EB) van de omroepen en dienstverlening bij de NPO­ organisatie, zijn 2,4 miljoen euro lager. Dit is met name het gevolg van een administratieve wijziging bij de NPO-organisatie, waarbij de kosten die, zonder winstopslag, worden doorbelast aan media-instellingen in aftrek worden gebracht op de kosten. Bij het opstellen van de begroting kon hier nog geen rekening mee worden gehouden. Het saldo van 132,6 miljoen euro betreft beschikbare middelen die nog niet aan de publieke media-instellingen zijn toegekend. Bij het opstellen van de begroting is rekening gehouden met een nihil saldo, omdat het uitgangspunt is dat het gehele beschikbare budget wordt toegekend of verplichtingen worden aangegaan. Het saldo ultimo 2021 bestaat uit een reservering voor toekomstige superevenementen, waaronder de Olympische Winterspelen 2022 en het WK voetbal 2022. Daarnaast heeft het voortduren van de coronapandemie effect gehad op de productietijd van programma’s, waardoor titels doorschuiven naar een later uitzendjaar. Toekenningen voor programma’s bij het NPO-fonds kennen een langere productietijd, waarbij de uitzending en toekenning in een ander jaar plaatsvinden. NPO-organisatie Bijlagen 15 1.4 Onafhankelijk product Ieder jaar legt de NPO-organisatie verantwoording af over de totale besteding van de omroepen aan onafhankelijke producties. Om vast te kunnen stellen welk percentage van het OCW-budget van de NPO is besteed aan onafhankelijke producties, wordt de volgende formule gehanteerd: Percentage bestedingen onafhankelijk product = Lasten onafhankelijk product : relevant budget De lasten onafhankelijk product worden door de omroepen in hun jaarrekening verantwoord, overeenkomstig artikel 2.120 van de Mediawet en artikel 4 van de beleidsregels programmaquota van het CvdM. In samenspraak met OCW, het CvdM, NPO-organisatie, omroepen en producenten is een notitie opgesteld waarin de regels verder worden verduidelijkt. Met ingang van 2021 wordt ook rekening gehouden met interne kosten behorende bij een onafhankelijke productie. Deze interne kosten bestaan uit personeel in loondienst, personeel niet in loondienst, facilitaire lasten, afschrijvingen, rechten, overige lasten en een toerekening van organisatiekosten. Door omroepen is zover als mogelijk gehandeld naar deze notitie. Het budget conform Mediawet artikel 2.149, eerste lid, met uitzondering van onderdeel e vormt de basis voor het bepalen van het relevant budget. Vervolgens wordt dit budget gecorrigeerd voor het met het werkelijk toegekende OCW-budget van Nieuws, Sport, Spel en Kerkelijke/geestelijke programmering. De minimale bestedingsverplichting bedraagt 16,5 % (artikel 14b Mediabesluit 2008). Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie De lasten (inclusief interne kosten) worden door de omroepen in hun jaarrekening verantwoord. Onderstaand overzicht is een verbijzondering van deze lasten, conform opgave van omroepen aan NPO, die met ingang van 2022 door omroepen conform het per 2022 geldende financiële handboek in de jaarrekening zal worden opgenomen. (x 1.000 euro) Lasten Lasten personeel in loondienst 5.988 Lasten personeel niet in loondienst 2.627 Facilitaire lasten 1.778 Afschrijvingen nb Rechten 11.235 Overige lasten 2.848 Toerekening organisatiekosten 1.929 Subtotaal interne kosten 26.405 Lasten buitenproducent 181.512 Totaal lasten onafhankelijk product 207.917 Het relevant budget wordt als volgt bepaald: (x 1.000 euro) Budget Totale budget artikel 2.149 815.266 NPO-organisatie -130.364 Toegekend Nieuws -49.268 Toegekend Sport -129.927 Toegekend Spel -7.764 Toegekend Kerkelijk/geestelijk -4.227 Relevant budget Percentage onafhankelijk product 493.716 42,1% Op grond van bovenstaande gegevens bedraagt het percentage bestedingen onafhankelijk product over 2021: 207.917 / 493.716 = 42,1% (2020: 42,6%). Bijlagen 16 1.5 Externe openheid Om externe openheid te bevorderen hebben producenten de gelegenheid om programmavoorstellen rechtstreeks bij NPO in te dienen. In totaal zijn er 78 actieve accounts van producenten die in 2021 zo’n 345 programmavoorstellen hebben ingediend. Hiervan zijn 77 toegekend voor een totaal bedrag van 33,3 miljoen euro en komen tot stand in samenwerking met omroepen. Terugblik 2021 “ Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 17 2. Aanbod We streven naar een evenwichtige aanbodmix, waarbinnen alle domeinen vertegenwoordigd zijn 2.1. Aanbodmix en publieke waarde 2.1.1 Aanbodmix door genrebeleidsplannen te ontwikkelen, waarin we ambities, acties en criteria formuleren voor onze genres, en door onze organisatie ook meer langs de lijnen van genres in te richten. 2021 is het laatste jaar dat NPO het aanbod indeelt in domeinen. Zoals aangekondigd in het Concessiebeleidsplan 2022-2026 zal NPO vanaf 2022 de programmering en dus ook de zendtijd indelen in genres. Deze wijziging in indelen gaat gepaard met een nieuwe werkwijze en strategie: we leggen een grotere focus op de inhoudelijke doelstellingen die wij met ons aanbod willen realiseren. Dit doen we onder andere Onze aanbodmix was in 2021 samengesteld uit zeven domeinen: nieuws, opinie, samenleving, expressie, kennis, sport en amusement. We streven naar een evenwichtige aanbodmix, waarbinnen alle domeinen vertegenwoordigd zijn. Amusement heeft conform de opdracht in de Mediawet een beperkt Zendtijdverdeling TV per net naar domein - tijdvak 00-24 uur in % Zendtijdverdeling TV per net naar domein - tijdvak 16- 24 uur in % 100 1,1 1,1 14,9 18,6 9,1 9,6 9,3 1,2 8,8 3,9 0,1 1,6 100 21,8 12,0 13,5 12,8 20,1 50 50 37,0 0 NPO 1 nieuws opinie 5,2 samenleving NPO 3 expressie kennis 35,7 20,1 34,0 35,6 22,0 23,8 4,9 0 NPO Zapp(elin) sport amusement 0,1 42,6 26,7 27,0 NPO 2 13,5 21,0 27,4 9,6 28,9 4,4 14,3 23,4 32,6 1,7 6,2 8,6 58,9 26,8 1,5 nieuws 8,9 0,1 14,1 6,5 7,3 10,0 NPO 1 NPO 2 NPO 3 NPO Zapp(elin) opinie samenleving expressie kennis sport amusement Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 18 aandeel in de totale zendtijdverdeling. Net als voorgaande jaren levert de grafiek met de zendtijdverdeling TV per net een gevarieerd beeld op, zowel in domeinen als anderszins. We lieten programma’s zien over een grote variatie aan onderwerpen, toegespitst op veel verschillende doelgroepen. Zo hadden we onderzoeksprogramma’s als Stand van Nederland: Generatie Next (WNL), Pointer (KRO-NCRV) en Propaganda (KRO-NCRV). Urgente documentaires als Moordtieten (BNNVARA), verrassend drama als Deepshit (BNNVARA) of integer gemaakte programma’s over gevoelige onderwerpen zoals Gewoon. Bloot. (NTR) en Vaccinatievetes (PowNed). Ook hadden we uiteenlopende culturele programma’s, zoals ARIA (MAX) en Brommer op Zee (VPRO), en behandelden we een grote variatie aan onderwerpen in Ben ik hier alleen (NTR) tot en met Jochem in de wolken (EO). Vanwege corona konden in 2020 veel sportevenementen geen doorgang vinden en werden deze in een aantal gevallen verplaatst naar 2021, waardoor het domein sport dit jaar groter was dan in 2020. De grafieken hieronder tonen de zendtijdverdeling van onze radiozenders in 2021, zowel voor de gehele dag als het tijdvak 06-19 uur. Over de gehele dag gezien is het domein expressie bij onze muziekzenders het grootst. Bij NPO Radio 1 is dit het domein opinie. Net als op televisie besteden we op radio aandacht aan een groot aantal verschillende muziekstijlen en maatschappelijke onderwerpen. In toenemende mate worden onze podcasts een belangrijk onderdeel van ons audio-aanbod, waarbinnen ook een grote variatie aan onderwerpen te vinden is. Zo besteedde NPO 3FM naast muziek en cultuur ook aandacht aan onderwerpen als kanker en diversiteit in podcasts. Zendtijdverdeling Radio per zender naar domein - tijdvak 00-24 uur in % Zendtijdverdeling Radio per zender naar domein - tijdvak 06-19 uur in % 100 8,8 1,1 1,6 1,8 2,7 9,4 2,4 1,4 100 4,9 10,9 4,2 47,7 60,4 24,4 1,6 2,6 28,2 1,8 16,8 55,0 56,4 1,0 10,3 1,5 36,2 41,2 50,4 51,7 52,0 77,3 86,0 50 50 53,6 44,0 35,7 12,3 7,7 6,8 5,1 NPO Radio 1 NPO Radio 2 NPO Radio 3 0 nieuws opinie 40,3 30,2 samenleving 1,7 NPO Radio 4 expressie 41,1 4,3 NPO Radio 5 Funx NPO kennis sport amusement 40,2 38,7 19,7 7,3 1,7 60,5 38,8 30,6 4,6 65,7 9,1 12,6 9,7 6,5 3,0 6,2 3,2 6,3 NPO Radio 1 NPO Radio 2 NPO Radio 3 NPO Radio 4 NPO Radio 5 Funx NPO kennis sport amusement 0 nieuws opinie samenleving expressie Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Bijdrage aan informatieve, educatieve en culturele functie Evenals voorgaande jaren is het Nederlandse publiek via een representatieve steekproef gepolst over de bijdrage die de NPO en commerciële omroepen als RTL en SBS leveren aan de volgende functies: het informeren van de samenleving, het laten zien van Nederlandse kunst en cultuur, educatie, de werking van de Nederlandse samenleving en het functioneren van de Nederlandse democratie. De NPO wordt door het Nederlandse publiek op al deze onderdelen relevanter geacht dan de commerciële omroepen. De figuur hiernaast geeft de uitkomsten voor de individuele categorieën weer. NPO-organisatie Bijlagen 19 Bijdragen commerciële omroepen zoals RTL en SBS en de NPO aan publieke functies 68% 45% 68% 40% Informeren van de Nederlandse samenleving Laten zien van Nederlandse kunst en cultuur 63% 57% 34% 37% Educatie van de Nederlandse bevolking Werking van de Nederlandse samenleving 46 % 61% NPO Commerciële omroepen Draagt bij aan het functioneren van de Nederlandse democratie Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Aandeel amusement1 Amusement kan door NPO worden ingezet als middel om moeilijk bereikbare doelgroepen te bereiken, opdat zij tevens kijken en luisteren naar aanbod vallend onder de categorieën Informatie, Educatie en Cultuur. In 2021 is ongeveer 1,6% van de programmaduur (16-24 uur excl. kinderprogrammering) op televisie geclassificeerd als Doorkijkeffect Amusement volgens de classificatieprocedure zoals opgenomen in publiek dat via amusement ook ander de beleidslijn Amusement. Het betrof tien unieke titels op NPO 1 en NPO-aanbod kijkt drie unieke titels op NPO 3. In 2021 keek gemiddeld 95,7% van het publiek (6+) dat met Amusement werd bereikt in dezelfde week ook naar ander aanbod van de NPO. Bij de moeilijk bereikbare doelgroepen 13-49 jaar (NPO 1) en 13-34 jaar (NPO 3) lag dat percentage op respectievelijk 92,7% en 89,4%. Een zeer groot deel van het Nederlandse publiek kijkt dus niet enkel naar een programma geclassificeerd als Amusement in een gemiddelde week, maar kijkt ook naar aanbod vallend onder de categorieën Informatie, Educatie en Cultuur. 95,7% Aan amusementstitels op televisie wordt ook nog de eis gesteld dat zij zich ten opzichte van andere titels positief onderscheiden wat betreft de selectiviteit in bereik bij de moeilijk bereikbare doelgroepen. Daarbij is bepaald dat titels die twee opeenvolgende jaren niet slagen voor deze selectiviteitstoets niet meer mogen worden uitgezonden. Op basis van de resultaten in 2020 en 2021 van de selectiviteitstoets wordt de volgende titel geschrapt: De Drie Sterren Camping. Naast deze titel zijn er in 2021 geen andere amusementstitels die voor het tweede achtereenvolgende jaar de selectiviteitstoets niet hebben doorstaan. Net als in voorgaande jaren bleek dat amusementsprogramma’s zeer bereiksefficiënt zijn. Ondanks een gering aantal uren zendtijd leveren deze programma’s een relatief hoog bereik op. In 2021 werd op NPO 1 gemiddeld op primetime (tussen 18.00u en 24.00u) 0,1 amusementsprogramma per dag uitgezonden. Op NPO 3 lag het gemiddelde op datzelfde niveau (0,1). Op NPO 1 en NPO 3 wordt op primetime niet meer dan gemiddeld één amusementstitel per dag geprogrammeerd, waarmee voldaan wordt aan de beleidslijn Amusement. 1 2 Zie bijlage 2 voor een volledig overzicht van de resultaten van de amusementstoets Radio exclusief substantiële kosten muziekrechten onder het domein Expressie. Deze worden begroot en verantwoord bij NPO-organisatie. Op onze radiozenders werden in 2021 in totaal vijf unieke titels uitgezonden, waarvan het gesproken woord als amusement is geclassificeerd. Het betrof twee reguliere titels op NPO FunX, die beide in de nacht werden uitgezonden. Op NPO 3FM betrof NPO-organisatie Bijlagen 20 het drie titels, waarvan één op primetime (06:00-19:00u). Er werd gemiddeld dus niet meer dan één amusementsprogramma tussen 06:00 en 19:00u op de radio uitgezonden, waarmee eveneens voldaan wordt aan de beleidslijn Amusement. Financiële terugblik per programma-domein Video lineair In de Begroting 2021 is mede op basis van de realisatie 2019 een verdeling gemaakt van de kosten televisie en radio22021 naar de domeinen. In onderstaande tabel is de realisatie voor TV naast de begroting gepresenteerd. In de realisatie zijn de kosten voor de organisatie van het Eurovisie Songfestival niet opgenomen; binnen de begroting was hier ook geen rekening mee gehouden. Totaal TV realisatie Totaal TV begroting Nieuws en opinie 22% 20%-23% Expressie 24% 17%-20% Sport 23% 22%-25% Samenleving 14% 15%-18% Kennis 14% 14%-17% Amusement 3% 1%-4% 100% 100% Totaal De kosten voor het domein Expressie zijn hoger dan waarmee in de begroting rekening is gehouden. Dit vanwege de uitvoering en het extra budget voor het Actieplan Cultuur. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Onderstaande grafiek geeft de opbouw van de kosten per domein per net weer (in %). Bijlagen 21 De grafiek laat zien dat bij NPO 1 het grootste deel van de kosten naar het domein Sport gaat, terwijl dit bij NPO 2 Nieuws en Opinie betreft. Bij NPO 3 zijn de kosten voor Expressie het hoogst en bij NPO Zapp is dat het domein Kennis. Opbouw kosten per domein per net in % 3 6 8 100 3 22 16 21 31 17 3 14 14 37 41 50 20 Nieuws en opinie NPO 2 Expressie NPO 3 Sport NPO Zapp Samenleving Als we echter daarbij ook de gemiddelde kijkdichtheid meenemen, ontstaat er een ander beeld. De kosten per uur bij Amusement zijn weliswaar hoog, maar de kosten op basis van de gemiddelde kijkdichtheid zijn hier juist weer relatief laag. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Expressie, waarbij de kosten op basis van de gemiddelde kijkdichtheid een factor 15 hoger liggen. 22 14 5 NPO 1 24 33 22 0 De hoogste kosten worden gemaakt in de domeinen Expressie en Sport. Daarentegen zijn de kosten per uur relatief hoog bij Amusement. 23 10 42 40 In onderstaand overzicht is een overzicht opgenomen van de totale ingetekende kosten per domein. Daarin is ook een (globale) berekening gemaakt van de kosten per uur en per gemiddelde kijker. Deze analyse is gemaakt over het totale budget Video lineair en over alle titels (excl. herhalingen) voor 2021. 3 6 Kennis Totaal TV realisatie Amusement Televisie 20213 Nieuws Kosten per uur Kdh x 1.000 Kosten per Kdh Aantal afleveringen Kosten per aflevering 38.970 1.727 22.565 284 137 8.774 4.442 91.381 1.733 52.730 411 222 3.160 28.918 Samenleving 83.306 1.299 64.131 346 241 2.509 33.203 Expressie 135.986 1.240 109.666 354 384 1.924 70.679 Kennis 82.284 1.104 74.533 253 325 3.637 22.624 Sport 132.699 1.124 118.060 788 168 1.452 91.390 15.114 79 191.316 575 26 153 98.784 579.740 8.306 69.798 313 1.852 21.609 26.829 Totaal exclusief herhalingen Uren Opinie Amusement 3 Begrote kosten x 1.000 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Audio lineair In onderstaande tabel is de realisatie voor Radio naast de begroting gepresenteerd. Ook bij Radio is het effect van het Actieplan Cultuur zichtbaar binnen het domein Expressie. Totaal Radio realisatie Totaal Radio begroting Nieuws en opinie 41% 43%-46% Expressie 28% 23%-26% Sport 3% 1%-4% Samenleving 25% 21%-24% Kennis Totaal 5 1 7 Kosten / uur 2%-5% 1.873 3.987 0% 0%-3% Opinie 21.570 4.300 5.016 100% 100% Samenleving 17.219 17.642 976 Expressie 19.471 25.234 772 Kennis 2.414 1.156 2.088 Sport 2.144 503 4.266 177 1.709 104 70.462 52.417 1.344 Amusement 1 9 3 25 40 27 60 54 3 28 50 41 71 88 32 47 27 24 8 0 NPO Radio 1 Nieuws en opinie 4 op basis van toegekende uren 13 3 NPO NPO 3FM NPO Radio 2 Radio 4 Expressie Sport In onderstaand overzicht is een overzicht opgenomen van de totale ingetekende kosten per domein. Daarin is ook een (globale) berekening gemaakt van de kosten per uur. Deze analyse is gemaakt over het totale budget Audio lineair en over alle (toegekende) titels voor 2021. 7.467 15 6 4 Bij NPO Radio 1 worden de meeste kosten gemaakt voor het domein Nieuws en Opinie, terwijl dit bij NPO Radio 2, NPO Radio 3FM en NPO Radio 4 het domein Expressie is en bij NPO Radio 5 en NPO FunX het domein Samenleving. Nieuws Opbouw kosten per domein per zender in % 4 22 Uren4 Onderstaande grafiek geeft de opbouw van de kosten per domein per zender weer. 100 Bijlagen Begrote kosten x 1.000 3% Amusement NPO-organisatie NPO Radio 5 Samenleving 41 13 NPO FunX Kennis Totaal Radio realisatie Amusement Totaal De hoogste kosten worden gemaakt in de domeinen Opinie, Expressie en Samenleving. De kosten per uur zijn relatief hoog bij Opinie. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 2.1.2 Publieke waarde5 We willen dat al onze programma’s publieke waarde hebben. Hiervoor hebben we een meetinstrument ontwikkeld waarbij we het publiek vragen onze titels te beoordelen. De norm hiervoor hebben we op 7,5 gesteld voor onze televisieprogramma’s. Over het geheel van 2021 voldeed 92% van de gemeten titels aan deze norm. Over ongeveer 300 gemeten titels heen was de gemiddelde score van publieke waarde een 8,0. Belangrijk nog om op te merken is dat van de titels die uiteindelijk niet van tv-titels voldeed aan aan deze (hoge) norm voldeden, alle titels nog steeds een (zeer) ruime norm publieke waarde voldoende scoorden. Voor de televisietitels die tevens onderdeel waren van het Rankingonderzoek is als norm gesteld dat een titel bij de beste 60% moet horen om voldoende publieke waarde te hebben. In dit onderzoek vragen we aan het publiek in een lijst met publieke en commerciële titels de televisieprogramma’s die zij kennen en wel eens hebben gezien, te beoordelen naar het belang dat zij hechten aan het programma voor de Nederlandse samenleving. In de praktijk betekent dit dat een titel minimaal een score van 40 moest bereiken om tot de beste 60% te horen. In de najaarsmeting van 2021 voldeed 87% van het televisieaanbod hieraan. 92% 100% van onze radiozenders voldeed aan norm publieke waarde 5 Zie bijlage 3 voor een volledig overzicht van de resultaten van de publiekewaardetoets. Ook de radiozenders zijn meegenomen in het onderzoek naar publieke waarde. Voor radio geldt dat de publieke waarde op zenderniveau wordt uitgevraagd. Van de mensen die aangeven wekelijks naar een radiozender te luisteren, gaf 60% of meer aan dat de aan hen voorgelegde publieke waarden van toepassing waren op de zender. Alle zes radiozenders voldeden daarmee aan de gestelde norm van 60%. 8,0 Publieke waarde Gemiddeld cijfer voor de publieke waarde van onze programma's Publieke waarde volgens NPO In een omgeving met steeds meer aanbod en aanbieders is het vergroten van bereik niet ons hoogste doel. In ons streven naar impact gaat het veel meer om het realiseren van persoonlijke en maatschappelijke betekenis, relevantie en draagvlak. Dat betekent dat wij een belangrijke rol willen, moeten en kunnen vervullen in het dagelijkse leven van alle Nederlanders: ondersteunend, informerend, eigentijds, herkenbaar, relevant en onafhankelijk van overheid en markt. Een betrouwbaar en persoonlijk platform bieden waar onze kijkers en luisteraars op kunnen steunen en leunen, ook – juist – nu bubbels en commercialisering de boventoon voeren. 23 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.1.3 Kwaliteit6 Naast publieke waarde moeten onze televisiezenders en radiozenders vanzelfsprekend ook kwaliteit hebben. Wij monitoren dit door aan het publiek te vragen in welke mate ze vinden dat een televisieprogramma of een radiozender ‘met vakmanschap’ of ‘goed gemaakt’ is. 8,5 Kwaliteitsscore Voor televisie geldt dat de kwaliteit in 2021 als hoog is beoordeeld. Over alle gemeten titels heen was de gemiddelde kwaliteitsscore een 8,5 bij een norm van 8,0. Een totaal van 92% van de televisietitels heeft hieraan voldaan. Ook hier past de kanttekening dat al deze titels nog steeds als ruim voldoende door het publiek werden beoordeeld. gemiddeld cijfer voor de kwaliteit van onze tv­ programma's Voor de radiozenders is aan wekelijkse luisteraars gevraagd in welke mate ze vinden dat de betreffende radiozender goed gemaakte radioprogramma’s heeft. De norm lag daarbij op 75%. Vier van de zes radiozenders voldeden aan deze norm, met de hoogste score voor NPO Radio 2. Met 74% scoorde NPO Radio 4 net onder de norm. Ook NPO FunX scoorde met 69% onder de norm, met de kanttekening dat 16% van de respondenten aangaf geen mening te kunnen geven. 2.2 Aanbodprioriteiten In het Concessiebeleidsplan 2016-2021 (CBP) heeft de NPO aanbodprioriteiten gekozen en bijbehorende ambities geformuleerd. Deze aanbodprioriteiten zijn journalistiek, Nederlandse series & films, documentaires, muziek & kunst, educatie & informatie en kinderprogrammering. Het streven is dat het publiek ons beter herkent in deze prioriteiten, die allemaal even belangrijk zijn en binnen het aanbod elk een speciale positie hebben. 2.2.1 Journalistiek 6 Zie bijlage 4 voor een volledig overzicht van de resultaten van de kwaliteitstoets. In de vooravond van NPO 2 is er een vast blok met een regionaal karakter geprogrammeerd met als onderdeel het NOS Journaal Regio, in samenwerking met de regionale omroepen. In goed overleg met de omroepen en op initiatief van HUMAN en WNL is er een eerste start gemaakt met een journalistieke ‘campus’, gericht op veelbelovend talent. Er is in 2021 een traject uitgezet waarbinnen talenten worden aangetrokken door omroepbreed traineeships aan te bieden. De campus NPO-organisatie Bijlagen 24 moet bijdragen aan de instroom, opleiding en doorstroom van jonge diverse talenten met een bi-culturele achtergrond: de journalisten en redacteuren van de toekomst. In 2022 gaat de journalistieke campus echt van start. Dit initiatief vormt een mooie aanvulling op de vele talentontwikkeltrajecten op o.a. journalistiek gebied die binnen de omroepen reeds aanwezig zijn. Daarnaast heeft NPO 2 de buitenlandjournalistiek versterkt met de komst van het nieuwe programma Frontlinie (VPRO). Naast het reguliere programma is er ook een maandelijkse nieuwsbrief waarin Bram Vermeulen verhaalt over kwesties in het buitenland en deze duidt voor een toenemend aantal volgers. De onderzoeksjournalistiek van Nieuwsuur (NOS/NTR) bereikt een nieuw en jonger publiek door een succesvolle YouTube-strategie. Via sterk aanbod met duidelijke doorverwijzingen naar meer aanbod op het online NPO-platform wordt traffic gegenereerd. Deze conversiestrategie wordt in 2022 verder uitgebouwd. Op NPO 3 is geïnvesteerd in nieuwe jonge journalisten met het programma Propaganda (KRO-NCRV), waarbij onderzoeksjournalisten op een toegankelijke wijze op zoek gaan naar desinformatie en fakenieuws. Op NPO Radio 1 zijn vaker mensen aan het woord gelaten die zich inzetten voor de maatschappij. Zo waren er bijvoorbeeld veel podcasts over menselijke en maatschappelijke thema’s, zoals Wat Blijft (HUMAN) en Weggestopt (KRO-NCRV). Ook is er met Dijkstra & Evenblij Ter Plekke (BNNVARA) een nieuw regioprogramma gestart. Agendasettend In totaal werden onze programma’s bijna 2.000 keer vernoemd in dagbladen en ruim 230 keer genoemd in Kamerstukken. Nieuwsuur (NOS/NTR) is koploper als het gaat om de bijdrage aan het maatschappelijke en politieke debat. Het programma heeft op deze manier een grote agendasettende werking. Het programma won in 2021 bovendien de Zilveren Nipkowschijf voor het beste televisieprogramma. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners We hebben ook de journalistieke relevantie van de muziekzenders vergroot. Dit deden we door op alle zenders de maatschappelijke kant van onderwerpen uit het nieuws uit te lichten. NPO FunX besteedde bijvoorbeeld structurele aandacht aan de schuldenproblematiek onder jongeren, met een evenement in Den Haag, Debt Talk, als hoogtepunt. NPO Radio 5 legde meer focus op nieuws en actualiteiten in de ochtendprogrammering. NPO-organisatie Bijlagen Corona was een directe aanleiding voor meer journalistieke relevantie met dagelijkse interviews in de lopende programmering met experts en betrokkenen. Ook werden er verschillende podcasts gemaakt, waarin de impact van corona op het culturele leven aan bod kwam. Ingekort jaarverslag ombudsman Terugblik op 2021, waarin er echt meer was dan corona Wie had gehoopt dat mét 2021 ook de coronapandemie en de impact hiervan op het publiek, de nieuwsvoorziening en de nieuwsmakers geëindigd zou zijn, die staat met lege handen. Vrijwel alles in de samenleving werd (en wordt) door het virus beïnvloed. Maar al leek het jaar wat dat betreft soms een herhaling van 2020, er was in 2021 meer aan de hand dan corona. En dus ook bij Team Ombudsman. Er kwam een steviger, wettelijk fundament voor de functie van ombudsman voor de journalistieke producties van de publieke omroepen. En er kwam een ministerieel besluit over twee nieuwe omroepen die in 2022 mogen toetreden tot het bestel. Er waren klachten over online producties (voor het eerst!), klachten via een advocatenkantoor (ook nieuw) en vragen over een van die twee nog niet eens toegelaten omroepen (die daarom niet in behandeling werden genomen). Er was onderzoek naar satire, tweets, karaktermoord, verkiezingen en de waarde van woorden. 25 Van de ombudsman wordt verwacht dat zij de kwaliteit van al die journalistieke publicaties monitort. Bij de ombudsman kun je terecht als je vindt dat een journalistiek programma niet voldoet aan de normen van de publieke omroepen. Daarnaast volgt en onderzoekt de ombudsman op eigen initiatief de journalistieke uitingen en het journalistiek handelen van de publieke omroepen, en oordeelt daarover in het openbaar. Zo willen de omroepen transparant zijn over hoe nieuws gemaakt wordt. De luiken sluiten kan en wil je niet. Want het publiek is betrokken en kritischer dan ooit, een fout zit in het spreekwoordelijke kleine hoekje en een beschuldiging van desinformatie is even hardnekkig en schadelijk als dat deze onterecht kan zijn. Het vroeg veel van journalisten om enerzijds het nieuws te blijven zien in een zich schijnbaar herhalend coronajaar, en anderzijds om niet steeds de luidste of meest extreme opvatting aandacht te geven. Maar het aandeel klachten over de coronaberichtgeving werd ten opzichte van 2020 wel minder, ook de blik van het klagende publiek is gelukkig weer iets verbreed. In 2020 schreef ik dat ik twee dingen liever niet mee wilde nemen naar het nieuwe jaar: bedreigingen en intimidatie van journalisten bij het doen van hun werk én de afnemende bereidheid van klagers om open te staan voor oprechte uitleg, andere nieuwskeuzes of het eigen feilen. Helaas, de twee hebben me het jaar door vergezeld. Opnieuw waren er mediaorganisaties die de logo’s van plopkappen en busjes moesten halen, opnieuw waren er mensen die niet accepteerden dat de ombudsman hun klacht onderzocht maar ongegrond verklaarde. ‘Waar kan ik klagen over de ombudsman, bij de rechter?’ wilde iemand weten. We zeggen bij Team Ombudsman vaak: Nederland is zoveel leuker en opbouwender dan we uit onze mailbox kunnen opmaken. Gelukkig vonden we afgelopen jaar het bewijs daarvoor ook wel in die mailbox. En die staat dus ook in 2022 weer wagenwijd open voor het publiek. Kijk voor het volledige jaarverslag van de ombudsman over 2021 op ombudsman.npo.nl Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie 79% Bijlagen 26 72% vindt dat NPO Radio 1 een positieve bijdrage levert aan de samenleving vindt journalistiek aanbod NPO Radio 1 van hoge kwaliteit De journalistieke programma’s van de publieke omroep worden hoog gewaardeerd door het Als het gaat om de kwaliteit van de journalistieke programmering, vindt bijna 72% van de publiek als het gaat om de impact en de kwaliteit van de programma’s, zoals ook blijkt uit de ondervraagden de programmering op NPO Radio 1 van hoge kwaliteit. Voor NPO 1 is dit twee onderstaande tabellen. Veruit het grootste deel van de ondervraagden is van mening dat percentage 69%, voor NPO 2 ligt het percentage op 63% en bij NPO 3 op ongeveer 58%. de journalistieke titels van de verschillende netten en zenders (NPO 1, NPO 2, NPO 3 en NPO Radio 1) een positieve bijdrage leveren aan de samenleving. Impact journalistiek aanbod NPO 1 Kwaliteit journalistiek aanbod Past wel Past niet Weet niet/ geen mening 73,80% 7,50% 17,60% Ik weet niet wat hiermee bedoeld wordt 1,20% NPO 1 Ik weet niet wat hiermee bedoeld wordt Past wel Past niet Weet niet/ geen mening 69,00% 9,30% 20,80% 0,90% 0,90% NPO 2 67,10% 6,70% 24,60% 1,60% NPO 2 63,10% 8,40% 27,60% NPO 3 64,90% 5,90% 27,40% 1,80% NPO 3 58,10% 8,30% 32,30% 1,30% NPO Radio 1 78,90% 5,60% 14,70% 0,80% NPO Radio 1 71,90% 6,20% 20,90% 0,90% Terugblik 2021 “ We hadden in 2021 een rijk en gevarieerd aanbod aan dramaseries, met veel aandacht voor subgenres Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.2.2 Nederlandse series en films Dramaproducties kennen een lange doorlooptijd, waardoor beleidsveranderingen niet altijd direct zichtbaar zijn. In 2021 hebben we ons ingespannen om ons volume in aantal series terug te brengen. We zullen hier aandacht aan blijven geven en op langere termijn de balans over opmaken. We hebben een rijk en gevarieerd aanbod aan dramaseries gehad in 2021 en veel subgenres zijn bediend. Succesvolle series als Oogappels (BNNVARA) en Flikken Maastricht (AVROTROS) weten al meerdere jaren een breed publiek aan zich te binden. Swanenburg (KRO-NCRV) en Red Light (BNNVARA) waren nieuwe titels, die via de verschillende platformen van de NPO een groot bereik hadden. Thema's als Haagse politiek en mantelzorg kwamen aan bod in respectievelijk BuZa (BNNVARA) en Maud & Babs (MAX). Ook werden verhalen verteld vanuit een divers perspectief. Bij zowel Zina als Koeriers (beiden KRO-NCRV) was sprake van een rijke diversiteit in vertelling en cast. In het contact met omroepen en producenten heeft NPO het belang van een diverse en inclusieve cast sterk benadrukt. NPO-organisatie Bijlagen zeventien speelfilms. Een van deze speelfilms betrof een doorgeschoven film uit 2020. De NPO participeert ook jaarlijks in zes Telefilms. Vanwege corona heeft de selectie en productie van Telefilms vertraging opgelopen. De NPO heeft hierdoor in 2021 geen zes Telefilms van financiering voorzien. Die financiering is doorgeschoven naar de zomer van 2022. Daar komt bij dat, wanneer de financiering wel in 2021 had plaatsgevonden, er in 2022 maar liefst 12 Telefilms in productie waren genomen; een te zware belasting voor de markt. Om deze redenen is in overleg met de sector ervoor gekozen de selectie van Telefilms uit te stellen naar zomer 2022. De populaire webserie De Slet van 6VWO (AVROTROS) kreeg in 2021 een vervolg als televisieserie op NPO 3. En met de webserie Herres (PowNed) is er een nieuwe succesvolle titel toegevoegd aan ons webonly aanbod. Ook jeugddrama had een aanzienlijke plek in de programmering. Zo werd er een nieuw seizoen van de bekroonde serie De Regels van Floor (VPRO) uitgezonden op NPO Zapp. De Zomer van Zoë (AVROTROS) won de Televizier Ster Jeugd. Net als in 2020 traden productionele vertragingen op als gevolg van de coronamaatregelen. Dit heeft ertoe geleid dat enkele producties later gereed kwamen dan gepland. Een serie voor NPO 1 in het subgenre historisch drama kwam door deze corona-gerelateerde vertraging pas gereed in 2022. Mede hierdoor ontbrak dit subgenre in de programmering van afgelopen jaar. In het kader van talentontwikkeling zijn we gestart met de serie NOOD (BNNVARA), waarmee talentvolle scenaristen de kans krijgen zich te ontwikkelen door het schrijven van een aflevering van deze dramaserie. Ook in 2021 coproduceerde de NPO een aantal films, conform de afspraken in de Prestatieovereenkomst. Zo participeerde de NPO in twee Telescoopfilms en in 27 Oogappels (BNNVARA) - foto: Mark de Blok Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.2.3 Documentaires In 2021 werden – naast een groot aantal single documentaires - in totaal 15 documentaireseries gerealiseerd; een stijging ten opzichte van eerdere jaren. Het waren veelal aansprekende titels met een grote variatie aan onderwerpen, zoals Het zaad van Karbaat (VPRO), De Droevige Kampioen’(VPRO), Alleen tegen de Staat (BNNVARA), Lezecher: de lange strijd voor een Holocaustmonument (MAX) en 25 jaar Foute Vrienden (NTR). Ook is in 2021 gestart met de ontwikkeling en productie van korte documentaires van talentvolle (startende) makers. De resultaten worden in 2022 en 2023 uitgezonden. Met bijdragen uit het NPO-fonds zijn door NPO Radio 1 een aantal producties gepubliceerd, waaronder De Deventer Mediazaak (HUMAN & VPRO) en Buiten de Muren (NTR): verhalende en journalistieke documentaireseries rond maatschappelijk relevante thema's, met een groot bereik en in het geval van De Deventer Mediazaak en de VIllamoord (KRO-NCRV) ook met grote impact. NPO-organisatie Bijlagen Daarnaast zijn er samen met VPRO ook bijeenkomsten georganiseerd door de NPO waarbij liefhebbers in gesprek konden gaan met de regisseur van de documentaire Shadow Game (KRO-NCRV), gecureerd door de host van de Nieuwsbrief. Deze bijeenkomsten krijgen in 2022 wegens succes een vervolg. De online community rond 2Doc is in 2021 verder uitgebouwd. Een van de belangrijkste ‘touchpoints’ binnen de community is de nieuwsbrief 2Doc Weekly. Het aantal abonnees is door activaties via onder andere IDFA doorgegroeid naar 25.000 fanatieke ambassadeurs. Koerswijziging na uitzending docuserie Shadow Game (KRO-NCRV) 28 “Dit is uniek en nooit eerder vertoond”, zeggen kenners uit de politie- en justitiewereld. Vriend en vijand is verrast door de radicale koerswijziging van de Nationale Politie en het Openbaar Ministerie na de laatste aflevering van de docuserie De villamoord (KRO-NCRV) over een van de grootste gerechtelijke dwalingen ooit. Nooit eerder schaarden de Nationale Politie en het OM zich samen achter de oproep om een afgesloten strafzaak te heropenen. Zij zijn geschrokken van de onthullingen in de serie, dat het bewijs voor de moord op onwettig politieonderzoek stoelt. Bovendien is belangrijke informatie voor de rechter verzwegen, omdat er ‘juridische haken en ogen’ aan zouden kleven. Docuserie De villemoord is inmiddels verplichte kost op de politieacademie en voor studenten criminologie. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.2.4 Kinderprogrammering We zetten voor NPO Zapp in op Family Viewing; programma’s die kinderen samen met hun ouders kunnen ervaren. Het weekend is daarbij het belangrijkste speerpunt in het schema, met succesvolle nieuwe titels als de Make Up Cup (AVROTROS) met Nikkie de Jager en Hands Up (KRO-NCRV) met de inmiddels beroemde gebarentolk Irma Sluis. Naast de plekken in het schema voor familiale titels in het weekend, is per najaar 2020 in het lineaire schema op doordeweekse dagen een plek beschikbaar voor nieuwe korte formats van 15 minuten. De meest succesvolle titel daarin tot nu toe is het in januari 2021 gestarte De Faker (AVROTROS), waar inmiddels ook verschillende varianten van gemaakt zijn, zoals De Faker op Vakantie. NPO-organisatie Bijlagen 29 In samenwerking met Audio experimenteert NPO Zapp met podcasts voor kinderen. Dit jaar zijn maar liefst 11 nieuwe podcasttitels gelanceerd: nieuwe titels, spin offs van succesvolle tv-titels en podcasts die aan het ‘huismerk’ gekoppelde projecten versterken; variërend van het Jeugdjournaal (NOS) en Zapp Detective (KRO-NCRV) tot de Boterhamshow (NTR). Ook heeft Zappelin in 2021 meegedaan aan het allereerste podcast-event in TivoliVredenburg met een mashup van Zappelin-titels. In Figuur 3 is de zendtijdverdeling in domeinen van onze kinderprogrammering opgenomen in 2021 voor zowel de gehele dag als het tijdvak 16-24 uur. In beide tijdvakken was het domein kennis het grootst, gevolgd door expressie. Zendtijdverdeling TV NPO Zapp(elin) naar domein per tijdvak in % 00-24 uur (links) en 16-24 uur (rechts) 100 3,9 4,4 0,1 75 0,1 42,6 58,9 De Faker (AVROTROS), succesvol als kort format op doordeweekse dagen - foto: Olivier Thijssen 50 34,0 In 2021 is ingezet op versterking van de merken NPO Zapp (6-12 jaar) en NPO Zappelin (3-5 jaar). Dat is onder andere gebeurd door programma’s gekoppeld aan het ‘huismerk’ uit te bouwen. In de nationale Week tegen Pesten is NPO Zapp zoals gebruikelijk weer aangehaakt met een aantal speciale titels, waaronder een lineaire special met portretten van kinderen onder de naam Mijn Pestverhaal (EO), een gedramatiseerde podcast Pixelshit (EO), een online serie Flexe Meiden (KRO-NCRV) met extra interactieve verhaallijn voor de Instagram Story. Al deze inspanningen hebben ertoe geleid dat ruim 70% van de NPO Zapp-kijkers aangeeft het heel belangrijk te vinden dat NPO Zapp er is. Verder is er een toename van bijna 50% in gebruik van de NPO Zapp-app en de NPO Zapp-website via tablets. 25 27,0 0 4,9 5,2 10,0 00-24 uur 16-24 uur domein nieuws 8,9 0,1 opinie samenleving expressie kennis sport amusement Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.2.5 Muziek en kunst ‘Van volle zalen naar publieke kanalen’ luidde de intentie van het Actieplan Cultuur. Toen de podia in het land gesloten waren, heeft de NPO zijn deuren wijd opengezet. In 2021 is er zowel op de televisienetten en radiozenders als online en on demand volop ruimte gegeven aan het actieplan onder de noemer NPO Cultuur, mede dankzij een financiële bijdrage van de overheid. Ook op primetime. Er zijn meer dan 85 programmavoorstellen gerealiseerd, over alle genres: van dans en toneel tot muziek en beeldende kunst, vanuit alle delen van het land, van gevestigde makers en gezelschappen tot nieuw en opkomend talent. In een aantal gevallen, bijvoorbeeld bij On Stage (VPRO), hebben gevestigde namen als een vliegwiel gefungeerd voor artiesten die bij een groter publiek minder bekend zijn. “ Onder invloed van NPO Cultuur onstonden nieuwe concepten en samenwerkingsvormen tussen makers, omroepen en producenten Bovendien ontstonden onder invloed van NPO Cultuur nieuwe concepten en nieuwe samenwerkingsvormen tussen makers uit de culturele sector en de omroepen en producenten. Televisieregisseurs worden steeds vaker door gezelschappen ingeschakeld bij livestreaming via de eigen platformen van de gezelschappen en er is over en weer meer inzicht ontstaan in de mogelijkheden en beperkingen van theater en televisie. In het oog springende voorbeelden zijn De Eeuw van Mijn Moeder van het Nationale Theater (AVROTROS) en Romeinse Tragedies van ITA (VPRO). Op NPO 2 is in 2021 de culturele programmering doorontwikkeld met de introductie van het nieuwe wekelijkse boekenprogramma Brommer op zee (VPRO). Naast interviews en leestips heeft dit programma een online boekenclub geïntroduceerd, waarbij lezers met een bijzondere app gezamenlijk boeken lezen en direct in contact treden en kunnen meepraten met de betreffende schrijver. Op NPO 2 extra zijn (semi-)live theaterproducties getoond met titels als Oom Wanja van het Noord On Stage in Tivoli/Vredenburg - foto: VPRO NPO-organisatie Bijlagen 30 Nederlands Toneel en Een Soort Hades van Theater Utrecht. Ook was er aandacht voor het actuele aanbod in Nederlandse musea met onder andere het programma Ik zie, ik zie (AVROTROS). De verschillende muziekzenders boden radio-alternatieven voor live­ evenementen en -concerten. Nog meer dan voorheen werden artiesten uitgenodigd voor een live optreden. Zo ging het Muziekcafé (AVROTROS) op NPO Radio 2 door zonder publiek. NPO 3FM verzorgde de registratie en online-platforms voor edities van ESNS en Lowlands zonder publiek. NPO FunX zond een aantal ‘festival specials’ uit in de weekenden dat deze plaats zouden hebben gevonden, zoals rond het Woo Hah Festival en Latin Village. Daarnaast organiseerde NPO FunX als onderdeel van het Actieplan Cultuur Lockdown Sessies, waarbij DJ’s in het weekend een podium kregen. NPO Radio 4 heeft veel van de geplande concerten door laten gaan en live gebracht aan luisteraars. Ook werden concerten overgenomen van de Nederlandse podia, waarbij de musici (soms ook op een andere locatie) optraden. Dit zonden we live uit, om op die manier toch het podium levend te houden en dichtbij het publiek te brengen. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 2.2.6 Educatie en informatie In 2020 is, zodra het groene licht kwam vanuit OCW, hard gewerkt om NPO Kennis op te bouwen. In januari 2021 is dit nieuwe online aanbodkanaal, gericht op volwassenen, gelanceerd. De educatieve videocontent vanuit de gehele publieke omroep wordt via dit online kanaal op een verhalende wijze aangeboden aan het publiek ter duiding van actuele thema’s. In principe voor alle Nederlanders, met daarbinnen speciale aandacht voor de jongvolwassen 'praktisch opgeleiden'. Inmiddels telt het platform gemiddeld 60.000 unieke bezoekers per week, met uitschieters naar 100.000 bezoekers per week, afhankelijk van de actualiteit. NPO Zap(pelin) heeft kinderen nadrukkelijker proberen te activeren. Met twee nieuwe dansseries (HipHopHop en Tappy de Tapdanser) en een yogaserie voor Zappelin online (Yoga mee met Roos, KRO-NCRV) nodigen we kinderen actief uit om mee te doen. Met BeestenBrigade (KRO-NCRV) laten we kinderen de mooie Nederlandse natuur zien en activeren we ze om zelf het bos, het park of de duinen in te gaan. Ook is er binnen NPO Zapp en NPO Zappelin veel nieuwe ‘doe-het-zelf-content’ (DIY) gerealiseerd. Hiermee nodigen we kinderen uit zelf creatief mee te doen door bijvoorbeeld te gaan tekenen, knutselen, schminken, striptekenen of schilderen. Op deze manier boden onze kindermerken informatie en afleiding tijdens de coronapandemie, met name toen de scholen dicht waren. De redactie van Schooltv ontwikkelde daarnaast het allereerste online vakantieboek van Nederland: HONK. Daarin konden basisschoolkinderen tijdens hun zomervakantie op een aansprekende manier gebruikmaken van de content van Schooltv. 2.3 Geoormerkt aanbod 2.3.1 NPO-fonds Net als in voorgaande jaren is er in 2021 door NPO 16,6 miljoen euro geborgd voor het NPO-fonds voor kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Op het gebied van talentontwikkeling heeft het NPO­ fonds in 2021 in samenwerking met de omroepen en 3LAB een aantal nieuwe talentregelingen ingevoerd voor fictie en non-fictie. Zo hebben nieuwe makers dankzij een nieuwe regeling 4 korte documentaires (25 min) gerealiseerd en konden nieuwe makers ook 4 korte fictiefilms (15 min) realiseren. Aan het eind van 2021 zijn deze regelingen geëvalueerd en daar waar nodig aangepast. Educatieve verrijking met NPO Kennis NPO Kennis is hét kennisplatform voor iedereen die wil weten hoe het zit, met het rijke archief van de publieke omroep als bron. Tal van onderwerpen worden uitgelicht door archiefmateriaal te verrijken met educatieve verdiepingslagen. Zo is er bijvoorbeeld een uitgebreide collectie over corona te vinden, boordevol achtergrondinformatie over het virus en waar de online-uitingen van verschillende omroepen over dit onderwerp samenkomen. NPO Kennis behandelt de onderwerpen vanuit de belevingswereld van middelbaar opgeleiden (18-40 jaar). De redactie selecteert het materiaal, maakt het aan de hand van informele kennisvragen toegankelijk en plaatst het in een educatieve context. Daarnaast worden extra interactieve lagen aan het bronmateriaal toegevoegd in de vorm van een verhaal, een quiz of infographic. Het publiek wordt uitgenodigd tot participatie, interactie en verdieping. NPO Kennis bevat directe doorverwijzingen naar andere aanbodkanalen en het online aanbod van de NPO. Hiertoe wordt samengewerkt met andere omroepen en maatschappelijke instellingen. 31 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 32 2.3.2 Levensbeschouwing NPO reserveert jaarlijks, conform de prestatieafspraken, minstens 13 miljoen euro voor levensbeschouwing, waarvan 12 miljoen vastligt in zogenoemde contingenten (een vast bedrag per stroming). Minstens 1 miljoen euro is bestemd voor overige levensbeschouwing. Onderstaand overzicht laat de verdeling binnen het contingent in 2021 zien. Vanwege de coronapandemie konden meerdere titels in 2021 niet op tijd gerealiseerd worden en zijn dan ook doorgeschoven naar 2022. Daarnaast is in 2021 wederom een substantieel budget toegekend voor overig levensbeschouwelijk aanbod, dat voornamelijk naar de protestants-christelijke stroming is gegaan, waardoor het totaal geïnvesteerde budget in levensbeschouwelijk aanbod uitkomt op ruim 20 miljoen euro. De cast van The Passion in 2021 - foto: Stijn Ghijsen Overzicht contigenten levensbeschouwing Stroming Host Contingent OP 20 > 21 Totaal 2021 TOEGEKEND OP > 227 Katholicisme KRO/NCRV 2.828.571 30.401 2.858.972 2.830.470 28.502 Protestantisme EO 2.828.571 44.403 2.872.974 2.872.919 55 Boeddhisme KRO/NCRV 788.571 5.866 794.437 785.000 9.437 Jodendom EO 788.571 15.082 803.653 391.338 412.315 Islam NTR 1.988.571 39.303 2.027.874 1.890.746 137.128 Hindoeïsme NTR 788.571 1.513 790.084 790.084 0 Humanisme HUMAN 1.988.571 76.680 2.065.251 2.065.251 0 69.457 69.457 12.000.000 282.703 12.282.702 11.625.808 656.894 Overige OP TOTAAL 7 vanwege corona zijn titels niet op tijd gerealiseerd en doorgeschoven naar 2022 (met name documentaires) 69.457 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.4 Programmavernieuwing en talentontwikkeling Ook in 2021 was programmavernieuwing en talentontwikkeling een belangrijke pijler voor de NPO. Dit betreft onder andere pilots, budget voor research en ontwikkeling en de evaluatie en verbetering van bestaand aanbod, alsook de ontwikkeling en programmering van nieuwe titels en formats. In 2021 realiseerde de NPO 29 pilots en werden er 118 nieuwe titels geprogrammeerd. Verder spelen opleidingstrajecten bij omroepen, zoals VPRO Dorst, KRO-NCRV Radioschool en BNNVARA Academy, en bij NPO de NPO Campus voor radiotalent en 3Lab, de proeftuin van NPO 3, een belangrijke rol. “ Talentvolle medewerkers stroomden door van NPO FunX naar verschillende andere NPO-merken, waaronder NPO 3FM. Op onze hoofdkanalen televisie is er gericht gezorgd voor vernieuwing. NPO 1 creëerde vooral op de woensdag ruimte voor vernieuwing en verbreding door belangrijke programma’s te bundelen op de maandag en dinsdag. Ook op donderdagavond is een aantal nieuwe titels geïntroduceerd, zoals Nieuwe Boeren (KRO-NCRV); een ontwikkeling die zal worden doorgezet. NPO 2 heeft ingezet op het versterken van drie thema’s: wetenschap, economie en literatuur. Daarbinnen zijn vernieuwende titels geprogrammeerd, zoals Atlas (NTR) en Brommer op zee (VPRO). Op NPO 3 is er vooral gezocht naar talentvolle nieuwe makers binnen de genres documentaire en/of human interest. Boerderij van Dorst (BNNVARA) is een goed voorbeeld van een geslaagde nieuwe titel in laatstgenoemd genre. Sahar Meradji maakt inmiddels verschillende reeksen voor PowNed en de EO. Enkele documentairemakers die online begonnen zijn bij 3Lab, maken nu ook voor NPO 3 documentaires. Roel Maalderink heeft naar aanleiding van een veelbelovende pilot een reeks op zondagavond gekregen. Daarnaast kreeg in 2021 een aantal nieuwe presentatoren de ruimte met een eigen programma, zoals Splinter Chabot en Kalvijn Boerma, en is er geïnvesteerd in nieuwe jonge journalisten in het programma Propaganda (KRO-NCRV). NPO-organisatie Bijlagen 33 Op onze audiokanalen werd de ontwikkeling van vernieuwende programmaconcepten gestimuleerd. Dit zat met name in het podcastaanbod. Voorbeelden zijn een musical op NPO 3FM over de geschiedenis van een radiotalenten gabber (Gabber, de Hardcore Opera, BNNVARA) begeleid door en het levensverhaal van twee broers die uit NPO Campus Afganistan naar Nederland vluchten (Sorry voor mijn Broertje, KRO-NCRV). NPO FunX lanceerde een talentenjacht naar nieuw presentatietalent in de videoserie FunX Zoekt Presentator. Ook realiseerde NPO FunX de videoserie Kom Uit Je Bubbel over de queer-community i.s.m. het Milkshake Festival en met financiering uit het Actieplan Cultuur. Daarnaast kreeg talent volop aandacht bij de andere publieke radiozenders. Het gezamenlijke opleidingstraject NPO Campus begeleidde in 2021 maar liefst 44 talenten, een record. Talentvolle medewerkers stroomden daarnaast door van NPO FunX naar verschillende andere NPO­ merken, waaronder NPO 3FM. 44 DJ Fernando Halman maakt bekend wie de winnaar is van FunX Zoekt Presentator Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.5 Diversiteit In 2021 stond het Actieplan Culturele diversiteit centraal. Dit plan is door NPO en omroepen gezamenlijk opgezet om met name de culturele diversiteit in het aanbod te verhogen. Dit heeft veel verschillende activiteiten in gang gezet, die de komende jaren tot structurele en zichtbare veranderingen in de programmering moeten leiden. Een van de acties om tot structurele verandering te komen betrof een aantal workshops, waarin inclusief programmeren centraal stond. Ook werden traineeships opgezet om divers journalistiek talent te stimuleren. In bijlage 5 is een rapportage van iedere omroep te vinden, met de acties die zij ondernomen hebben om de diversiteit te vergroten. Het gezamenlijke streefdoel is 15% biculturele 'mensen aan het woord' in een selectie van prominente programma’s. Eind 2021 werden de resultaten van de nulmeting naar diversiteit in de genres Nieuws en Actualiteiten, Opinie, Service en Human Interest bekend. We hebben gekozen voor het monitoren van diversiteit binnen deze genres omdat deze genres samen het grootste deel van onze zendtijd realiseren. Bovendien zorgt een beperking van genres voor gericht beleid waar resultaten op kunnen worden gemeten. Uit deze nulmeting bleek o.a. dat gemiddeld 11,7 procent van de 'mensen aan het woord' een biculturele achtergrond heeft. Dit percentage willen we de komende jaren verhogen. TV Enigszins onvoldoende 3,8% 9,8% 20,7% 45,2% Enigszins voldoende Voldoende Bijlagen 34 Naast een inhoudsanalyse van ons aanbod, polsen we het publiek over de weerspiegeling van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond en van vrouwen op onze radio- en televisiezenders. De resultaten zijn hieronder in tabellen weergegeven. De perceptie van het publiek reflecteert uiteraard niet noodzakelijkerwijs de werkelijke weerspiegeling van deze groepen in het aanbod. In het video-aanbod is er gericht op diversiteit gestuurd in talkshows, human interest en Nederlands drama. Dat is bijvoorbeeld te zien in het presentatieduo Khalid en Sophie op NPO 1 (BNNVARA) en in een programma als Meiden die rijden (PowNed). Dramaseries als Zina (KRO-NCRV) en Koeriers (KRO-NCRV) vallen op doordat ze zijn verteld vanuit het perspectief van biculturele Nederlanders. Ook de cast en crew van deze series zijn divers. Bij het audio-aanbod is diversiteit zwaarder gaan meewegen in de presentatieteams. Op NPO Radio 2 zorgde dat met name voor een grotere genderdiversiteit onder presentatoren op meer prominente tijdslots. Zo is de sidekick van Ruud de Wild (KRO-NCRV) altijd een vrouw. Ook op NPO Radio 1 is de diversiteit onder presentatoren groter geworden, doordat iedere ochtend het NOS Radio 1 Journaal door een vrouw wordt gepresenteerd. Ook in de podcasttoekenningen van NPO Radio 1 is gestuurd op producties die meer diverse doelgroepen bereiken, waaronder Madame Machiavelli (PowNed) en Podcast Miss Paralympics (AVROTROS). Weerspiegeling vrouwen in NPO-aanbod Weerspiegeling niet-westerse achtergrond in NPO-aanbod Onvoldoende NPO-organisatie Weet niet, wil niet zeggen 20,5% TV Onvoldoende Enigszins onvoldoende 2,6% 6,0% 21,3% 54,20% Enigszins voldoende Voldoende Weet niet, wil niet zeggen 15,9% NPO Radio 1 3,6% 15,2% 23,6% 34,5% 23,1% NPO Radio 1 0,40% 3,80% 18,80% 64,50% 12,40% NPO Radio 2 9,8% 19,1% 18,3% 24,5% 28,3% NPO Radio 2 1,50% 5,50% 21,40% 58,10% 13,40% NPO 3FM 5,9% 16,9% 25,3% 28,0% 23,4% NPO 3FM 2,60% 5,10% 25,00% 56,90% 10,30% NPO Radio 4 11,6% 26,9% 14,1% 23,5% 23,9% NPO Radio 4 5,10% 8,50% 17,00% 52,50% 16,80% NPO Radio 5 4,8% 14,7% 14,2% 29,8% 36,5% NPO Radio 5 3,60% 7,30% 17,60% 52,40% 19,20% NPO FunX 4,2% 6,6% 20,0% 66,4% 2,7% NPO FunX 2,90% 7,70% 10,00% 76,70% 2,70% Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.6 Toegankelijkheid NPO-organisatie Bijlagen inspannen zo toegankelijk mogelijk te zijn voor iedereen en zal daarvoor het gesprek met de doelgroep en belangenverengingen blijven voeren. Net als 2020 stond ook 2021 grotendeels in het teken van de coronacrisis. Toegankelijke en betrouwbare informatievoorziening was daardoor belangrijker dan ooit, zeker ook voor mensen met een auditieve of visuele beperking. Het NOS Journaal met gebarentolk in de ochtend en om 20:00 uur het NOS Jeugdjournaal met gebarentolk - maar ook de gebarentolken tijdens de vele persconferenties - waren van grote waarde voor de doelgroep. Naast deze cruciale informatievoorziening zijn diverse live-uitzendingen van nationale gebeurtenissen, zoals Koningsdag, Dodenherdenking, Prinsjesdag en de Kersttoespraak van de Koning (alle NOS) voorzien van een gebarentolk, evenals de Intocht van Sinterklaas (NTR). In 2021 is 99,2% van het totale Nederlandstalige aanbod op NPO 1, 2 en 3 en de NPO extra-kanalen voorzien van ondertiteling, waarmee ruim voldaan werd aan de wettelijke verplichting van minimaal 95%. Op het themakanaal NPO Politiek is verder gegaan met het ondertiteld automatisch ondertitelen van de Kamerdebatten, waarbij steeds meer verbeteringen worden doorgevoerd in de software op het ondertiteling van Nederlandstalige gebied van vocabulaire en interpunctie. Tevens zijn er mooie stappen programma’s op alle televisiekanalen gezet op het gebied van de kostbare voorziening audiodescriptie, waarbij een stemacteur tussen de dialogen door beschrijft wat er te zien is. Het beschikbare budget is daarbij op een zo efficiënt mogelijke manier besteed. Een mooi voorbeeld hiervan was de beschikbaarheid van audiodescriptie tijdens de liveshows van het Eurovisie Songfestival. 99,2% In een stappenplan dat NPO in 2020 via OCW naar de Tweede Kamer stuurde, heeft de NPO aangegeven onderzoek te zullen doen naar het huidige gebruik en de waardering van audiodescriptie bij de doelgroep blinden en slechtzienden. Dit in afstemming met de doelgroep/belangenorganisaties. In 2020 is hiertoe een kwalitatief onderzoek uitgevoerd onder de doelgroep en in 2021 is het bureau Conclusr gevraagd een panel van ca. 225 visueel beperkten op te zetten. In dat panel is in het laatste kwartaal van 2021 een kwantitatief onderzoek gedaan naar het gebruik van audiodescriptie. De audiodescriptie bij alle onderzochte programma’s werd gemiddeld beoordeeld met het rapportcijfer 8,3. Ook zal nog worden onderzocht hoe toegankelijk onze websites en apps zijn onder deze doelgroep. De NPO blijft zich 35 8,3 Waardering audiodescriptie Gemeten onder visueel beperkten Meer media toegankelijk Met onder andere het tv-programma Hands Up op NPO Zapp (met en over gebarentaal) en een vodcast voor dove en slechthorende kinderen maakt KRO-NCRV meer media toegankelijk voor mensen met een beperking. Behalve voor doven en slechthorenden gebeurt dat ook voor blinden en slechtzienden. Bijvoorbeeld met audiodescriptie bij The Passion en jeugdserie Kabam!, die samen met Stichting Bartiméus is ontwikkeld. Daarnaast voorziet KRO-NCRV haar posts op Instagram standaard van beschrijvingen in tekst, zodat de foto’s ook ‘leesbaar’ zijn voor mensen met een visuele beperking. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 2.7 Evenementen Het afgelopen jaar is verslag gedaan van verschillende regionale evenementen. Zo is er verslag gedaan van diverse bloemencorso’s en was er in samenwerking met Omroep Brabant aandacht voor Carnaval in het programma Carnavalshart (KRO-NCRV), ondanks het feit dat het feest niet door kon gaan vanwege de coronamaatregelen. In de zomer werd er dagelijks live vanuit Friesland het Skûstsjejournaal (MAX) uitgezonden, in samenwerking met Omrop Fryslân. NPO-organisatie Bijlagen afleveringen op onze online kanalen, zoals npo3.nl, vooruitgekeken worden. Vanuit de socials en YouTube werd dit dan ook onder de aandacht gebracht, bijvoorbeeld door middel van eindkaarten. NPO 3FM en NPO FunX hebben meer ingezet op podcasts specifiek op jongeren. De thema’s en vertelvorm sloten hierbij aan op de doelgroep en er werden experimenten gedaan, zoals de coming of age podcast PHONY (AVROTROS), Sorry voor mijn broertje (KRO-NCRV) en de Mental Health Club. Naast aandacht voor regionale evenementen stond 2021 ook in het teken van grote internationale evenementen, al dan niet uitgesteld vanwege corona in 2020. Het Eurovisie Songfestival kon dit jaar gelukkig wel doorgaan met een grote liveshow in Ahoy Rotterdam, een gezamenlijke inspanning van AVROTROS, NOS en NPO. Ook waren er andere uitgestelde evenementen, zoals het EK Voetbal (NOS) en de Olympische en Paralympische Spelen vanuit Tokio (NOS). En in 2021 kwam het Glazen Huis weer terug voor de jaarlijkse 3FM Serious Request week. 2.8 Jongeren De jongerenmerken van de NPO hebben geïnvesteerd in meer samenwerking. Dat leidde tot grote, impactvolle “hero”-thema’s met één centrale landingsplek en één gezamenlijke boodschap naar buiten. Tot deze categorie behoorde o.a. het project Zet Je Stem Niet Op Mute in aanloop naar de Tweede Kamerverkiezingen. Rond het thema mentale gezondheid werd met de campagne #OpenUp een gezamenlijke site gebouwd. Daarnaast waren er thema’s die ieder merk voor zichzelf oppakte, maar waarbij de timing werd afgestemd met andere merken, waardoor sprake kon zijn van doorverwijzing en crosspromotie. Een voorbeeld van deze tweede categorie is Pride, waarover op alle drie de online kanalen content te vinden was, waarbij over en weer naar elkaar werd gelinkt. NPO 3 heeft in 2021 stappen gezet om de conversie vanuit sociale media naar de lineaire kanalen, NPO Start en npo3.nl te verbeteren. Zo is er een pilot gestart waarin links vanuit de sociale kanalen zijn voorzien van specifieke klik-tellers, waardoor de conversie beter in kaart kan worden gebracht. Conversie stimuleren we door exclusieve content op onze on demand en online kanalen te plaatsen, waarnaar vanuit social verwezen wordt. Zo kon bij een aantal webseries een aantal 36 NPO 3, NPO 3FM en NPO FunX sloegen de handen ineen voor de campagne Zet Je Stem Niet op Mute Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 37 3. Kanalen 3.1 Televisie 3.1.1 Lineaire hoofdkanalen Uiteraard bestaat het overgrote deel van het programma-aanbod op onze lineaire hoofdkanalen uit oorspronkelijk Nederlandstalige producties. In 2021 lag dit percentage op 90,6%. NPO 1 heeft in 2021 ingezet op samen met het gezin kijken in het weekend, waarbij specifiek de nadruk werd gelegd op interactieve formats. Naast programma’s met een bewezen staat van dienst als Wie is de Mol? (AVROTROS), Boer zoekt Vrouw (KRO-NCRV), Even Tot Hier (BNNVARA)en Heel Holland Bakt (MAX) is er in 2021 met wisselend succes ingezet op nieuwe titels zoals Spaanders (BNNVARA). Het programma Op zoek naar… (AVROTROS) beleefde een succesvolle herintroductie, waarbij dit jaar de nieuwe Maria werd gekozen door het publiek. Doordeweeks is er met vaste slots gewerkt, primair gericht op twintigers, dertigers en veertigers. Met name het donderdagavondslot richt zich met succes op deze doelgroepen, met bestaande programma’s als Beste Zangers (AVROTROS), Dit was het Nieuws (AVROTROS) en nieuwe titels zoals Busje komt zo (BNNVARA) en Nieuwe Boeren (KRO-NCRV). Op de dinsdagavond is de programmering verbreed met toegankelijke titels voor alle doelgroepen, met titels zoals Ik vertrek (AVROTROS) en DNA Onbekend (AVROTROS). NPO 2 heeft in 2021 de integrale benadering van nieuws– en actualiteitenprogramma’s versterkt en daarbij nauwe samenwerking met NPO Radio 1 opgezocht. Titels als De Monitor (KRO-NCRV), Reporter Radio (KRO-NCRV) en Pointer (KRO-NCRV) zijn onder één paraplu integraal gaan opereren. De verhalen worden verteld via radio, tv, online en via social media en versterken elkaar op die manier. Dit is een ontwikkeling over enkele jaren heen die succesvol blijkt te zijn en waar we op blijven inzetten. Ook met Argos (HUMAN en VPRO) is een soortgelijke aanpak uitgerold. Samen met NPO Radio 1 is een integraal experiment rond Vroege Vogels (BNNVARA) succesvol afgerond wat ook in 2022 wordt voortgezet: een jongere doelgroep is bereikt via Instagram Reels (via NPO 2) in combinatie met een podcast (via NPO Radio 1). Het regioblok van twee uur op de vooravond in samenwerking met de regionale omroepen kende een succesvolle start. Daarnaast is een begin gemaakt in het opzetten van een journalistieke campus om talentvolle journalisten aan te trekken voor de gehele NPO. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO 3 heeft in 2021 ingezet op het creëren van piekmomenten in de programmering, met titels die het jonge publiek echt wil zien. Die programma’s worden op NPO 3 in de etalage gezet en vinden hun weg lineair, on demand of online naar het publiek. Door corona zijn veel grote titels later opgeleverd. Met name in het voorjaarschema was er daardoor sprake van een kaalslag. Desondanks is het gelukt om met grote regelmaat een brede groep kijkers naar het net te trekken met bestaande titels als Zondag met Lubach (VPRO), Hunted (AVROTROS) en De Gevaarlijkste Wegen van de Wereld (PowNed) en met nieuwe programma’s zoals Boerderij van Dorst (BNNVARA), Levenslang met dwang? (KRO-NCRV) en Meiden die Rijden (PowNed). Veelal hadden deze programma’s een uniek bereik ten opzichte van NPO 1 en NPO 2 en een groot aantal van de titels geprogrammeerd op NPO 3 wordt on demand zeer goed bekeken. Corona zorgde ook in 2021 voor de nodige uitdagingen voor onze kindermerken. Zo kon de groots opgezette Zappelin Zomertour helaas geen doorgang vinden. Toch zijn er mooie events georganiseerd onder de Zappelin-vlag, zoals het Feest van Zappelin (AVROTROS) met een zomer- en wintereditie. Van beide zijn 6 registratie­ afleveringen gemaakt waarbij de vaste Zappelin presentator Fenna Ramos samen met een kleine groep kinderen feest viert. Ook de Zapp Awards (KRO-NCRV) en de Zapp your Planet zomereditie (EO / NTR) in samenwerking met het WNF hadden dit jaar grote impact. Een traditionele Intocht van Sinterklaas was ook dit jaar vanwege de corona maatregelen onmogelijk. Daarom koos de redactie wederom voor een bijzondere vorm. Onder het motto: ‘Als Sinterklaas niet naar de mensen komt, dan komen de mensen naar Sinterklaas’, organiseert het programmateam NPO-organisatie Bijlagen 38 een defilé. Daarin trekt een bonte stoet van burgemeesters, kinderen, voertuigen en optredens langs Sinterklaas. Het programma werd onderscheiden met de Ere Zilveren Nipkowschijf. De nieuwe Zapp-app, gericht op interactie met kinderen, is in 2021 verder ontwikkeld en zal in 2022 gelanceerd worden. De eigen, herkenbare omgeving in NPO Start is helaas nog niet gerealiseerd. Hier is bewust voor gekozen gezien de geplande grote update in 2022 van NPO Start zowel aan de voor- als achterkant van de dienst. In deze update zal ook de herkenbare NPO Zapp(elin) omgeving worden meegenomen. Financiële Terugblik In het volgende overzicht laat de baten voor televisie (lineair) zien verbijzonderd naar de netten. Ook de baten voor Online en themakanalen zijn hierin meegenomen met uitzondering van nettoverstijgende online aanbodkanalen en NPO Plus. Zoals toegelicht in paragraaf 1.3 Financiële middelen is de bijdragen OCW lager als gevolg van lagere indexpercentages en de inzet AMr hoger vanwege een correctie op het budget van 2020. Het culturele aanbod is in 2020 uitgebreid, voor deze extra programmering is ook extra financiering ontvangen, in totaal 10 miljoen euro. Van dit bedrag is 8,8 miljoen euro besteed aan programmering op de diverse televisie (thema)kanalen. Het aantal titels die we van 2020 hebben moeten doorschuiven naar 2021 is hoger dan bedacht, dit als gevolg van de coronapandemie en de lange(re) productietijd van NPO-fonds programmering. Ten tijde van het opstellen van de begroting was wel reeds rekening gehouden met doorschuiven van de superevenementen en het Eurovisie Songfestival. De inkomsten uit NPO Plus zijn hoger dan ingeschat, waardoor een toename zichtbaar is bij de omroepbrede middelen. De programmagebonden EB waren voor de begroting ingeschat op basis van ervaring uit het verleden, de realisatie voor 2021 is 3,2 miljoen lager. Echter is de inzet van resultaten neven-en verenigingsactiviteiten, meegenomen onder de overige inkomsten, hoger dan begroot. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie (x 1.000 euro) NPO 1 NPO 2 NPO 3 Bijdragen OCW Bijlagen 39 NetNPO Zapp overstijgend Totaal realisatie 2021 Totaal begroting 2021 Verschil -2.967 245.084 113.672 82.860 59.195 6.714 507.525 510.492 Inzet AMr 0 1.520 0 0 0 1.520 1.122 398 Cultuurplan 803 3.651 3.232 1.096 0 8.782 0 8.782 99.712 Inzet beschikbaar gestelde middelen 2020 106.325 18.560 28.047 17.534 4.019 174.485 74.773 Omroepbrede Middelen (OBM) 909 15.276 5.838 4.963 12.588 39.574 36.041 3.533 Inzet ORMA / reserves 7.597 1.784 340 574 59 10.354 4.500 5.854 -3.211 Programmagebonden EB 6.452 1.706 479 100 53 8.789 12.000 Overige inkomsten 18.008 4.653 2.014 1.926 4.831 31.432 29.800 1.632 Totaal baten 385.178 160.822 122.809 85.387 28.264 782.461 668.728 113.733 3.1.2 Lineaire themakanalen Ook in 2021 is er op de themakanalen veel content te zien geweest die inhoudelijk aanvullend of verdiepend was op programmering van de hoofdkanalen. Deze programma’s waren direct aansluitend geprogrammeerd op een themakanaal. Zo waren bijvoorbeeld aansluitend Het Geheim van de Meester en Het Geheim van de Meester Extra (AVROTROS) te zien, evenals CHANSONS! en Encore (BNNVARA) en 2Doc documentaires en DocTalks. Ook was er een crossmediale aanpak bij het NPO 3FM programma Partij voor de Vrijdag (AVROTROS) dat ook op NPO 1 Extra te zien was. Daarnaast zijn de themakanalen ingezet voor gebarentolken, audiodescriptie, signdancers, muziekevenementen, nostalgie-programmering, een filmweek en variatie in cultuur met onderscheidende programma’s op het gebied van muziek, dans, spoken word, film en literatuur. Financiële Terugblik De verdeling van de kosten van de themakanalen over de netten is als volgt: (x 1.000 euro) Gekoppeld net Begroting 2021 Realisatie 2021 NPO Nieuws NPO 1 407 0 -407 NPO Politiek NPO 1 650 0 -650 NPO 1 extra NPO 1 350 0 -350 NPO 2 extra NPO 2 2.093 0 -2.093 NPO Zapp X-tra NPO Zapp 150 0 -150 3.650 0 -3.650 Totaal Verschil Als gevolg van de uitvoering van het actieplan Cultuur zijn de kosten op NPO 2 extra hoger dan begroot. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 3.1.3 On demand-kanalen NPO Start en NPO Plus zijn met een gemiddeld weekbereik van 13% gegroeid ten opzichte van 2020. De meest gestreamde titel op ons on demand platform (web/app) was de met de Televisierring bekroonde documentaireserie De Kinderen van Ruinerwold (BNNVARA) met ruim 1 miljoen streamstarts. Maar het publiek wist ons on demand platform ook te vinden voor fictieseries als Red Light (BNNVARA) en human interest programma’s als Een Huis Vol (KRO-NCRV) en Welkom In… Containerdorp (EO). Ook dit jaar zorgden de coronacrisis en de persconferenties van het kabinet voor recordbezoekersaantallen op NPO Start. Nederland genoot daarnaast ook via NPO Start van een geweldige sportzomer met de Olympische Zomerspelen, het EK voetbal en de Tour de France. Uiteraard is NPO Start ook nog steeds de plek waar men de lineaire programmering van onze algemene televisieprogrammakanalen terug kan kijken. In 2021 was ruim 99% van het oorspronkelijk Nederlandse televisieaanbod minimaal een week na uitzending beschikbaar via NPO Start. NPO-organisatie Bijlagen 40 zich goed konden voorbereiden op het stemmen. Al deze programmering kwam overzichtelijk samen op NPO Start. Daarnaast hebben verschillende experts speciaal voor NPO Start vijf programma’s geselecteerd die meer duiding geven aan onderwerpen die voor hen belangrijk zijn, zoals Ellie Lust over veiligheid en Peter Hein van Mulligen over economie. Ook rondom speciale evenementen als de Herdenking van de Tweede Wereldoorlog en het Nederlands Film Festival zorgt NPO Start voor extra verdieping en duiding op het on demand platform. Relevante programma’s worden opnieuw in de schijnwerpers gezet. Tijdens Pride is op die manier extra aandacht gegeven aan de indrukwekkende dramaserie Its a Sin (VPRO) en de documentaire Mevrouw Faber (BNNVARA). De aandacht voor het onderwerp is daarnaast verder versterkt met de aan NPO Plus gekoppelde campagne ‘eindeloos jezelf zijn’. Het publiek van on demand aanbod is niet alleen groter maar ook actiever en loyaler geworden. In 2021 zagen we een toename van 10% in terugkerend bezoek. Dit komt mede doordat we steeds betere, relevante en persoonlijke, aanbevelingen kunnen bieden aan ingelogde gebruikers. In 2021 heeft NPO Start 420.000 nieuwe registraties mogen verwelkomen – NPO Start telt in totaal 2,3 miljoen geregistreerde gebruikers - waardoor we dit deel van het publiek nog beter konden gidsen langs het rijke en pluriforme aanbod van de publieke omroep. Met de NPO Start nieuwsbrief kunnen we mensen inspireren nieuwe titels te kijken. De gezamenlijke contentkalender van NPO Start en de lineaire netten heeft bijgedragen aan een goede planning van onderscheidende programmering gedurende het hele jaar. Wanneer mensen rond de kerstdagen meer behoefte krijgen aan het bingen, stonden NPO Start en NPO Plus klaar met ijzersterke internationale series als het kostuumdrama Sisi (KRO-NCRV) en het nieuwste seizoen van Dexter: New Blood (VPRO). Tijdens de verkiezingen van maart 2021 hebben de lineaire netten er op allerlei manieren aan bijgedragen dat mensen Het publiek wordt vanuit NPO Start ook gegidst naar online kanalen die interactie en verdieping bieden. De verwijzingen vanuit NPO Start naar onze online kanalen via bannering en linten op thema- en seriepagina’s is verdubbeld. Zo wordt het publiek bij het thema Pride ook doorverwezen naar De Lesbische Liga Podcast (NTR) en relevante artikelen op NPO Kennis. Ook de verwijzingen vanuit Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 41 lineair naar on demand zijn beter geïntegreerd; een week voor uitzending en release op NPO Start wordt vanuit het lineaire kanaal altijd verwezen naar zowel de lineaire uitzending als NPO Start en NPO Plus. Ondertussen is het technisch team achter NPO Start hard bezig met de on demand toekomst van de NPO. Naast het beheren van het huidige platform, wordt er gewerkt aan de realisatie van een nieuwe, onafhankelijke interface in eigen beheer. De nieuwe interface, die in 2022 wordt verwacht, heeft een nieuw design, zorgt voor meer stabiliteit en een gebruiksvriendelijke kijkervaring. In aanloop hiernaartoe is in 2021 ook gewerkt aan stabiliteit en verbeteringen van het huidige platform, wat het gebruiksgemak van de dienst ten goede kwam. Daarbij is onder andere een nieuwe monitoringtool ingezet voor de videoplayer zodat fouten sneller ontdekt konden worden. Daarnaast zijn eind 2021 de voorbereidingen afgerond voor de implementatie van NPO-id (het centrale authenticatiesysteem) als van het nieuwe inlogsysteem van NPO Start. 3.2 Radio 3.2.1 Lineaire kanalen NPO Radio 1 heeft onderzocht waar de mogelijkheden liggen tot meer samenwerking tussen verschillende onderzoeksjournalistieke redacties, met als doel de expertise te delen en elkaar te versterken. Naar aanleiding van de geleerde lessen van Project/Podcast Matchfixing (NOS) en Het Onderzoeksbureau (WNL) is kennis uitgewisseld. Om het publiek beter te bedienen is gewerkt aan het beter online vindbaar maken van fragmenten van lineaire radio-uitzendingen. Op YouTube wordt beter en gerichter gebruik gemaakt van tags bij de fragmenten, waardoor de video’s beter vindbaar zijn via Google. NPO Radio 2 neemt de luisteraar mee door de dag, waarbij in verschillende programma’s maatschappelijke thema’s vaker aan bod kwamen. Dat is met name in de ochtendprogrammering gebeurd. In 2021 stond voor een groot deel de maatschappelijke impact van corona centraal. Ook heeft NPO Radio 2 de themaweek KWF groot aangepakt en werd het onderwerp kanker veel besproken in de programmering. Ook werkte NPO Radio 2 samen met televisienetten en NPO Start bij het promoten van maatschappelijk betrokken evenementen zoals een duidelijkere samenwerking rond de NPO Radio 2 Top 2000. NPO 3FM heeft nauw contact met luisteraars via app en telefoon in veel verschillende programma’s. Met name tijdens de 3FM Serious Request was de interactie met luisteraars zeer sterk door het terugbrengen van het concept van het Glazen Huis. Daarnaast investeerde NPO 3FM in het vinden, coachen en begeleiden van nieuw presentatietalent. Hiervoor is een coach aangenomen, zodat presentatietalent zich kan blijven ontwikkelen. Door deze investeringen konden in 2021 enkele dj’s die ’s nachts een programma presenteerden, doorschuiven naar de dagprogrammering. NPO Radio 4 zocht de samenwerking met maatschappelijk betrokken organisaties op, met name met initiatieven die de cultuursector een hart onder de riem staken. In dat kader organiseerde ze samen met kunstenaars Buitenkunst in De Ochtend van Vier en was er aandacht voor Meer Muziek in de Klas met de gelijknamige stichting. In 2021 heeft NPO Radio 4 262 klassieke concerten geregistreerd, ruim meer dan het in de prestatieovereenkomst afgesproken aantal van 150. Ondanks corona zijn er in 2021 ook 105 klassieke concerten geproduceerd. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie NPO Radio 5 bood brede maatschappelijke thema’s lineair aan, zoals tijdens de Week van de Zorg. Ook is nadrukkelijke aandacht besteed aan eenzaamheid onder ouderen gedurende corona. Non-lineair werd een aantal podcasts ontwikkeld over levensbeschouwing. Hiermee bereikten we een groot aantal mensen; de top 3 best beluisterde podcasts van NPO Radio 5 gaan allemaal over levensbeschouwelijke thema’s. Bij NPO FunX werd journalistiek aanbod aantrekkelijker voor de jonge doelgroep door informatie rond bepaalde thema’s beter te bundelen. Voorbeelden hiervan zijn een themaweek over ‘online shaming’ op de verschillende FunX kanalen en series zoals ‘Money moves’ over geldzaken. Daarnaast zetten we de social media kanalen die jongeren gebruiken beter in. Ook werd ingezet op het optimaliseren van de vindbaarheid van de journalistieke content online met SEO. Bijlagen 42 Daarnaast verbeterde NPO FunX de podcastpromotie door deze vaker en beter via eigen kanalen te promoten. Er werden nieuwe podcasts gelanceerd zoals de eerste coming of age-podcast voor jongeren PHONY in samenwerking met AVROTROS en de Mental Health Club. Financiële Terugblik De beschikbare middelen voor Radio zijn in onderstaand overzicht verbijzonder naar verschillende radiozenders. De online en subkanalen zijn hierin meegenomen. Zoals toegelicht in paragraaf 1.3 zijn de bijdragen OCW en de inzet AMr gewijzigd als gevolg van een aanpassing in de indexcijfers. Daarnaast is het culturele aanbod uitgebreid, van de extra beschikbaar gestelde middelen is 1,0 miljoen euro besteed aan radioprogramma’s. De middelen die eind 2020 niet aan omroepen toegekend waren zijn hoger dan vooraf ingeschat, dit is het gevolg van NPO-fonds programmering die een langere productietijd kent. (x 1.000 euro) NPO Radio 1 NPO Radio 2 NPO 3FM NPO Radio 4 NPO Radio 5 NPO FunX Totaal realisatie 2021 Totaal begroting 2021 Verschil Bijdragen OCW 36.384 9.259 9.935 9.485 6.536 5.768 77.366 77.383 -17 Inzet AMr 268 0 0 0 0 0 268 198 70 Cultuurplan 27 151 200 233 194 157 961 0 961 Inzet beschikbaar gestelde middelen 2020 3.058 778 835 797 549 485 6.502 4.300 2.202 Omroepbrede Middelen (OBM) 800 0 0 0 0 0 800 800 0 Inzet ORMA / reserves 32 0 0 0 0 0 32 0 32 Programmagebonden EB 25 0 6 0 100 0 131 0 131 Overige inkomsten Totaal baten 740 351 144 124 696 125 2.179 2.500 -321 41.334 10.538 11.120 10.638 8.076 6.534 88.240 85.181 3.059 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 3.3 Online Met de voortdurende coronapandemie bleek online ook in 2021 een belangrijke plek waar het Nederlandse publiek informatie en ontspanning zocht. Wij als publieke omroep merkten dat ook met hoge bezoekcijfers voor onze sites en apps, waarbij de NOS zoals gebruikelijk de meeste wekelijkse bezoekers trok, zowel via de website gebruikers per maand als de mobiele app. Maar ook speelden mensen massaal mee met de Sites & apps van NPO Wie Is De Mols app. In 2021 werd een nieuwe app-element gedeeld waarbij mensen hun theorie over de Mol konden delen. Een aantal van deze theorieën werd live besproken tijdens de tv-uitzendingen van MolTalk (AVROTROS). Een goed voorbeeld van de wisselwerking tussen tv en online, waar we als publieke omroep steeds meer op inzetten. We hebben de ambitie om sociale media en andere platformen van derden versterkend te laten werken voor ons eigen online platform. Om deze reden maken we zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheden tot conversie die deze platformen bieden. In 2021 is er een pilot gestart waarin links vanuit de sociale kanalen zijn voorzien van specifieke klik-tellers waardoor we de conversie beter in kaart kunnen brengen. Conversie stimuleren we door exclusieve content op onze on demand en online kanalen te plaatsen waarnaar vanuit social verwezen wordt. De eerste resultaten zijn veelbelovend: uit een analyse van de Eindmusical (AVROTROS) van NPO Zapp blijkt dat tot 18% van de kijkers op YouTube doorklikte naar npozapp.nl, waar ze niet alleen de volgende aflevering (die dus niet op YouTube stond) vooruit keken maar ook die ‘klik’ aangrepen om andere content op npozapp.nl te ontdekken. In 2021 is daarnaast hard gewerkt aan het integrale dashboard waarin data van verschillende platformen (TV, radio, NPO Start/Plus, online websites/apps, socials) bij elkaar komen. Begin 2022 is het dashboard gelanceerd. Met deze tool hebben we beter inzicht in de prestaties van de verschillende programma’s op verschillende platformen. NPO Radio 1 heeft ingezet op het online beter vindbaar maken van fragmenten van lineaire radio-uitzendingen. Op YouTube maken we nu beter en gerichter gebruik van tags bij de fragmenten, waardoor de video’s beter vindbaar zijn via Google. Daarnaast zijn de sites en apps doorontwikkeld om zo de vindbaarheid van fragmenten te vergroten. Door de vernieuwde sitemap kunnen veel meer pagina’s door Google geïndexeerd worden. 9,7 mln NPO-organisatie Bijlagen 43 Financiële Terugblik De verdeling van de kosten Online (toekenningen inclusief eigen bijdragen) is als volgt: (x 1.000 euro) Begroting 2021 Realisatie 2021 Verschil NPO 1 4.147 4.116 -31 NPO 2 3.638 6.527 2.889 NPO 3 5.962 8.931 2.969 NPO Z 3.624 6.397 2.773 Aanbodkanalen 5.004 12.057 7.053 Reservering 4.400 0 -4.400 Totaal Online Video 26.775 38.027 11.252 Begroting 2021 Realisatie 2021 Verschil (x 1.000 euro) NPO Radio 1 3.600 3.997 397 NPO Radio 2 700 1.040 340 NPO 3FM 1.400 1.837 437 NPO Radio 4 800 1.088 288 NPO Radio 5 600 917 317 NPO FunX 1.900 2.596 696 Totaal Online Audio 9.000 11.474 2.474 Totaal Online 35.775 49.501 13.726 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 44 4. Publiek en partners 4.1 Publiek 4.1.1 Bereik en instrumentarium De snelheid van veranderingen in het mediagedrag is steeds moeilijker te voorspellen. Om die reden formuleert de NPO sinds de begroting 2017 jaarlijks zijn bereikambities niet in absolute getallen maar in termen van bandbreedtes. Ook wordt het steeds belangrijker bereikdoelstellingen integraal te definiëren. Dit omdat we ons publiek gedurende de dag via verschillende media en platforms willen bedienen. Eerder is aangegeven dat de komende jaren – als gevolg van ontwikkelingen in de mediamarkt en fragmentatie van het mediagedrag - een daling in ons bereik onontkoombaar is. Een dergelijke daling is overigens niet uniek voor de NPO, maar geldt voor veel meer mediabedrijven en instellingen. De hele sector gaat toe naar een nieuwe ordening waarvoor nieuwe maten gaan gelden. Uit onderstaand overzicht blijkt dat ons gerealiseerde (15-minuten) bereik ondanks bovengenoemde ontwikkelingen voor elke leeftijdscategorie binnen de vooraf opgestelde bandbreedtes is gebleven. Televisie bereikte in 2021 per week gemiddeld 72,5% van de Nederlanders 13+, een lichte daling ten opzichte van 2020, waarin het televisiebereik extra hoog was vanwege de start van de coronapandemie en de daaropvolgende lockdowns. NPO Radio haalde een gemiddeld weekbereik van 37,6% onder 13 jaar en ouder en blijft daarmee stabiel ten opzichte van 2020. Ook in 2021 hebben we het Cross Media Insights (CMI) voortgezet. Dit is het integrale weekbereik (15 minuten) televisie, radio en online van NPO (exclusief sociale media). In 2021 is het gemiddelde integrale weekbereik van NPO op 13+ licht gedaald tot 83,9% (2020: 86%). Bereiksdoelstellingen en realisatie 2021 Overall Bandbreedte weekbereik Realisatie Radio (NPO 12345) (NLO) 35% - 39% 37,6% Televisie (NPO 123) (SKO) 69% - 76% 72,5% Integraal bereik 77% - 85% 83,9% Integraal bereik per doelgroep Realisatie 13-34 jaar 62% - 68% 68,9% 35-49 jaar 76% - 84% 84,7% 50-64 jaar 85% - 94% 91,0% 65 jaar en ouder 90% - 99% 95,1% In 2022 zijn wederom de totaalbereik metingen van evenementen zoals Serious Request, Week van de Jaren 60 en Top 2000 voortgezet. Deze evaluaties worden uitgevoerd op basis van vragenlijsten (radio, televisie, online en social media). Op deze manier krijgen we een beter beeld van alle verschillende manieren waarop ons publiek deze evenementen beleeft. Om een beter beeld te krijgen van de prestaties van ons aanbod op online gebied is in 2021 een integraal dashboard ontwikkeld waarbij het meetinstrumentarium voor online is verbeterd. Met dit dashboard zijn resultaten van aanbod op verschillende platformen (lineair, on demand, online) in één overzicht te bekijken. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 4.1.2 Vindbaarheid en betrokkenheid In 2021 hebben we, naast continue promotionele campagnes voor onze audioen videoprogrammering, campagne gevoerd op een aantal voor de NPO belangrijke thema’s. In het voorjaar zijn we van start gegaan met een campagne voor de Tweede Kamerverkiezingen, waarin centraal stond dat je bij de NPO over alle mogelijke (politieke) kleuren geïnformeerd wordt. Daaraan gekoppeld liep een activatiecampagne gericht op de jongere doelgroep door NPO 3FM, NPO FunX en NPO3.nl. De maand mei stond natuurlijk in het teken van het Eurovisie Songfestival in het kader van Open Up. In de zomer hebben we veel aandacht besteed aan sport (o.a. het EK voetbal, de Tour de France en de Olympische Spelen), terwijl het najaar in het teken stond van Nederlands drama en documentaires. NPO-organisatie Bijlagen 45 om ook de regionale programma’s te laten zien. De verwachting is dat dit probleem is opgelost in de loop van 2022. 4.2 Partners 4.2.1 Regionale en lokale omroep In 2020 hebben NPO en RPO een stappenplan ontwikkeld dat er met name op was gericht te onderzoeken hoe er op NPO 2 in de vooravond een tijdslot kon worden ingericht met programmering met een regionaal karakter. In 2021 heeft dit geresulteerd in een regionaal blok op NPO 2 van 18.00u tot 20.00u: NPO Regio. Dit blok start met een NOS Regiojournaal dat tot stand komt in nauwe samenwerking tussen Bureau Regio van de Regionale Omroepen en de redactie van NOS Nieuws. Aansluitend is de rubriek Noord-Zuid-Oost-West geprogrammeerd, bestaande uit een selectie van eerder geproduceerd aanbod van regionale omroepen, onder coördinatie van Omroep MAX. NPO Regio sluit af met de bewezen titels BinnensteBuiten (KRO-NCRV) en Typisch (EO, BNNVARA). We zien dat het publiek het nieuwe regioblok waardeert. Programma’s en onderwerpen met een regionale signatuur worden geconcentreerd aangeboden en zijn gemakkelijker (terug) te vinden. De samenwerking tussen NPO en RPO heeft in 2021 veel opgeleverd. Er is een vliegende start gemaakt, niet in de laatste plaats door het grote enthousiasme waarmee de betrokken partijen de samenwerking zijn aangegaan. Bovendien neemt de kwaliteit door de krachtenbundeling verder toe. Een ander onderdeel van het stappenplan had betrekking op de wens om de programma’s van regionale omroepen ook te kunnen ontsluiten op NPO Start. Technisch gezien was het huidige platform van NPO Start in 2021 nog niet toereikend Het NOS Journaal Regio: elke werkdag om 18.15 uur op NPO 2 4.2.2 Overig In 2021 had de coronacrisis nog steeds een grote impact op de samenleving. De behoefte aan informatie en duiding, maar ook aan ontspanning, was (en is) groot. De programmering van de NPO was van groot maatschappelijk belang en speelde in op die behoefte. In de jaarlijkse maatschappelijke waarde rapportage zijn de meest belangwekkende voorbeelden gezamenlijk met de omroepen in kaart gebracht aan de hand van 5 thema’s: Nieuws & Debat, Cultuur, Educatie, Innovatie en Verbinding & Samenleving. Op onze speciaal daarvoor ingerichte website npo.nl/effect leggen we verantwoording af aan ons publiek en laten we zien wat we bijdragen aan de maatschappij. Terugblik 2021 “ Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 46 5. NPO-organisatie We passen onze interne organisatie aan aan de nieuwe werkwijze van integraal programmeren. Integraal programmeren Eén van de hoofdambities in het CBP 2022-2026 behelst het integraal programmeren van veelkleurig en kwalitatief hoogwaardig aanbod (via genremanagement) op de aanbodkanalen/diensten van de NPO. Tot begin 2022 stonden onze kanalen en zenders centraal in de manier waarop we ons aanbod aan het publiek aanboden. Integraal programmeren vertrekt vanuit de behoeften en het mediagedrag van het publiek. Dit is een andere wijze van programmeren: niet meer vanuit kanalen gedacht maar vanuit genres. Twaalf genres vormen samen het totale aanbod, dat we integraal programmeren over al onze kanalen heen. Daarbinnen zijn zes genreteams verantwoordelijk voor de aanbodmix. Ze staan onder leiding van genremanagers. We kijken welk aanbod, op welk tijdstip het beste kan worden geplaatst op welk aanbodkanaal. Daarbij benutten we optimaal de functie en kracht van onze lineaire video en audiokanalen. En tegelijkertijd programmeren we onze on demand platformen als een volwaardig alternatief voor het lineaire kijken en luisteren. Onze online kanalen benutten we voor promotie, interactie, participatie en verdieping. In 2021 werd in nauwe samenspraak met de omroepen gestart met de concrete uitwerking van de inrichting van deze nieuwe werkwijze en parallel daaraan met de voorbereiding van de daarvoor benodigde aanpassingen in de interne organisatie. Het doel is om vanaf de intekening voor 2023 deze nieuwe werkwijze te gaan hanteren. In december 2021 werd daartoe het nieuw opgestelde Coördinatiereglement Aanbodkanalen NPO door de raad van bestuur vastgesteld. Dit reglement over de wijze waarop de coördinerende taak van NPO wordt uitgevoerd, is terug te vinden op onze corporate website. Toegankelijke, vindbare en herkenbare aanbodkanalen en diensten Een andere hoofdambitie in het CBP 2022-2026 is om onze kanalen en diensten beter aan te laten sluiten bij het mediagedrag en als publieke omroep duidelijk en vindbaar aanwezig te blijven, zodat alle Nederlanders gemakkelijk toegang houden tot onze kanalen. Om dit te blijven borgen rondde NPO in 2021 een aanbesteding af voor een nieuw videopublicatieplatform, dat de techniek verzorgt om de programma’s bij de kijkers thuis te krijgen. In 2022 zal de stapsgewijze oplevering van dit platform worden voortgezet. Ook zal er extra worden ingezet op de datastrategie en het uitbreiden van onze on-demand mogelijkheden door de ontwikkeling van een vernieuwde app en website van NPO Start. De aansturing van deze upgrade is in 2021 versterkt met een nieuwe directie Technologie & Operations. 5.1 Distributie, navigatie en innovatie 5.1.1 Distributie In 2020 is de NPO-app geïntroduceerd op set-top-boxen van Ziggo. In 2021 heeft ook KPN ingestemd met de introductie van de NPO-app op zijn set top boxen. Zodra dit gerealiseerd is, zijn NPO Start (en voor wie een abonnement heeft, ook NPO Plus) ook met de KPN-afstandsbediening te raadplegen.. Tegelijk met het inkrimpen van het aantal themakanalen televisie heeft de NPO zich ervoor ingezet dat de themakanalen een eenduidige positie hebben in de kanalenlijsten van de tv-pakketaanbieders. Het achterliggend idee daarbij is dat hierdoor eenduidiger “on air” naar de extra kanalen kan worden verwijzen. De meeste, maar nog niet alle kijkers in Nederland kunnen NPO 1 extra, NPO 2 extra en NPO Politiek & Nieuws voortaan vinden op kanaalnummers 81, 82 en 83. De beschikbaarheid van deze kanalen is afhankelijk van het gekozen abonnement. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners 5.1.2 Navigatie Om ons publiek in een digitale omgeving goed te bedienen, is het belangrijk goede en relevante aanbevelingen te doen aan ons publiek zodat we ze op een optimale manier gidsen door ons aanbod. NPO Luister integreerde een 'aanbevolen series' categorie op de home page die op basis van meta data podcasts aanbeveelt. Deze wordt opgesteld op basis van het gedrag van de gebruiker en welke podcasts hij/zij selecteert. Op deze manier kunnen we op de gebruiker toegesneden content aanbieden. Het personalisatie-algoritme van NPO Start wordt voortdurend doorontwikkeld. In 2021 is daarbij voornamelijk gestuurd op een verbetering van de kwaliteit en consistentie van de aanbod metadata (beschrijvende informatie over ons aanbod). We hebben de gebruikte aanbod metadata verbeterd door extra afspraken te maken met omroepen en het controleproces voor VOD uitzendingen aan te scherpen. Ook is de lijst met categorieën voor NPO Start uitgebreid waardoor we het aanbod fijnmaziger kunnen ontsluiten aan het publiek. NPO-id is in oktober als eerste gelanceerd bij de dienst welkom.npo.nl. Eind 2021 zijn migratietests en loadtests uitgevoerd om NPO-id bij NPO Start te kunnen lanceren. Om geen problemen tijdens de kerstvakanties te krijgen hebben we de echte livegang verplaatst naar januari 2022. Nu NPO Start, als het meest gebruikte platform van de NPO, gekoppeld is aan NPO-id kunnen ook andere diensten van de publieke omroep volgen. 5.1.3 Innovatie De afdeling NPO Innovatie faciliteert en stimuleert innovatieactiviteiten van de omroepen en NPO­ afdelingen. Zowel vanuit mediabudget als NPO­ budget is geld ter beschikking gesteld om innovatieprojecten te ondersteunen en daarnaast kennisopbouw en kennisdeling te organiseren. Het innovatieproces wordt jaarlijks met de omroepen en directies van de NPO geëvalueerd. Er is een verfijning doorgevoerd in het innovatieproces en er kan nu apart ondersteuning voor verkenningen 76 Nieuwe projecten 44 van omroepen en 32 binnen NPO-organisatie NPO-organisatie Bijlagen 47 en validaties aangevraagd worden. Een ander punt dat na de vorige evaluatie is aangepakt is de organisatie van nog meer kennisdeling en community building. Zo organiseerde NPO Innovatie in 2021 het eerste Innovatiefestival dat 1500 live en ondemand kijkers heeft bereikt. In maandelijkse sessies worden de belangrijkste lessen uit de projecten onderling gedeeld. We ondersteunen de community verder met een nieuwsbrief en slack kanalen. Omdat de wereld om ons heen steeds verandert evalueren we ook ieder jaar de gezamenlijke innovatieagenda. Dit jaar is er ook input opgehaald bij de omroepbestuurders en hebben de innovatieleads van de omroepen en directies in een aantal workshops de belangrijkste uitdagingen voor 2022 geïdentificeerd. De geupdate innovatieagenda is beschikbaar op de website innovatie.npo.nl. De gerealiseerde innovatieprojecten richtten zich onder meer op onderzoek naar doelgroepen en het toepassen van de meest actuele en relevante technologieën voor de publieke omroep. Altijd met het doel om op nieuwe manieren verhalen te vertellen en maatschappelijke impact te creëren. Voorbeelden zijn het uitzenden van het EK Voetbal in UltraHD, de experimenten op platformen als TikTok, onderzoek naar en productie van interactieve video, het Prix Europa winnend project Maandverbond dat gebruik maakt van gesloten sociale netwerken, de verschillende projecten rond kunstmatige intelligentie en het gebruik van ‘augmented reality’ in media-producties. In 2021 heeft de afdeling NPO Innovatie samen met de omroepen 44 media-aanbod innovatieprojecten en binnen de NPO-organisatie 32 distributie- en platformgerichte innovatieprojecten en onderzoeken gerealiseerd. Daarnaast lopen er nog 23 projecten gericht op de innovatie van media-aanbod en 8 NPO projecten binnen de NPO-organisatie door in 2022. Via de website innovatie.npo.nl is een overzicht van de projecten te vinden en zijn (trend)rapporten te downloaden. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Bijlagen 48 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 49 Bijlage 1: Rapportage prestatieafspraken over 2021 Nr. 1 Afspraak NPO stelt een toetsingskader op ten behoeve van de uitvoering van artikel 2.1, eerste lid, onderdelen a en a1, van de Mediawet 2008. Realisatie In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.1.1 en in bijlage 2 gerapporteerd. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 2 Afspraak NPO classificeert jaarlijks zijn radio- en televisieaanbod in aanboddomeinen en rapporteert hierover. Realisatie Televisie tijdvak 00 - 24 uur Televisie tijdvak 16 - 24 uur Radio tijdvak 00 - 24 uur Radio tijdvak 06 - 19 uur 50 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 3 Afspraak NPO classificeert jaarlijks zijn kinderprogrammering in aanboddomeinen en rapporteert hierover. Realisatie NPO Zapp(elin) tijdvak 00-24 uur (links) en 16-24 uur (rechts) 51 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 52 Nr. 4 Afspraak De NPO levert in de ogen van het publiek met zijn aanbod een grotere bijdrage aan de informatieve, educatieve en culturele functie van media-aanbod dan de belangrijkste Nederlandse commerciële omroepen. Realisatie Percentages zijn de mensen die ‘ja zeker’ of ‘ja enigszins’ hebben gekozen. Bijdragen commerciële omroepen zoals RTL en SBS en de NPO aan publieke functies 68% 45% 68% 40% Informeren van de Nederlandse samenleving Laten zien van Nederlandse kunst en cultuur 63% 57% 34% 37% Educatie van de Nederlandse bevolking Werking van de Nederlandse samenleving 46% 61% NPO Commerciële omroepen Draagt bij aan het functioneren van de Nederlandse democratie Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 5 Afspraak NPO classificeert jaarlijks zijn radio- en televisieaanbod conform het toetsingskader en rapporteert hierover. Realisatie Televisie tijdvak 00 - 24 uur Televisie tijdvak 16 - 24 uur Radio tijdvak 00 - 24 uur Radio tijdvak 06 - 19 uur 53 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 54 Nr. 6 Afspraak NPO rapporteert jaarlijks conform het toetsingskader over de mate waarin het amusementsaanbod als middel is ingezet om moeilijk bereikbare doelgroepen te trekken. Realisatie In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.1.1 en in bijlage 2 gerapporteerd. Nr. 7 Afspraak NPO rapporteert jaarlijks conform het toetsingskader over de mate waarin moeilijk bereikbare doelgroepen die naar amusementsaanbod kijken, in eenzelfde tijdvak ook kijken naar informatief, cultureel of educatief aanbod. Realisatie NPO 1, 2, en 3 exclusief kinderprogrammering Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 8 Afspraak De NPO realiseert jaarlijks minimaal de bereiksdoelstellingen voor de verschillende leeftijdsgroepen zoals die zijn geformuleerd in de begroting. Realisatie Bereiksdoelstellingen 2021 Nr. 9 Afspraak NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks over wat het publiek vindt van de kwaliteit van zowel het televisieaanbod als het radioaanbod van de NPO. Realisatie In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.1.2 en in bijlage 4 gerapporteerd. Nr. 10 Afspraak NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks wat het publiek vindt van de publieke waarde van zowel het televisieaanbod als het radioaanbod van de NPO. Realisatie In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.1.2 en in bijlage 3 gerapporteerd. 55 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 11 Afspraak NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks over wat het publiek vindt van de weerspiegeling van vrouwen in zowel het televisieaanbod als het radioaanbod van de NPO. Realisatie In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.5 gerapporteerd. Nr. 12 Afspraak NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks over wat het publiek vindt van de weerspiegeling van mensen met een niet-westerse migratieachtergrond in zowel het televisieaanbod als het radioaanbod van de NPO. Realisatie In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.5 gerapporteerd. Nr. 13 Afspraak Jaarlijks bestaat minimaal 75% van de duur van het televisieaanbod uit oorspronkelijk Nederlandstalige producties. Realisatie Nederlandstalig televisieaanbod Nr. 14 Afspraak De NPO borgt vanaf 2017 jaarlijks een budget van 16,6 miljoen euro voor het NPO-fonds voor kwalitatief hoogwaardig Nederlands drama, documentaires en talentontwikkeling. Realisatie In 2021 is er in totaal 16,6 miljoen euro geborgd voor het NPO-fonds. 56 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Nr. 15 Afspraak De NPO coproduceert jaarlijks minimaal 16 speelfilms. Realisatie Aantal gecoproduceerde speelfilms: 17 NPO-organisatie Bijlagen 57 Voor speelfilms geldt dat het beschikbare budget in 2020 is overschreden voordat het afgesproken aantal van 16 is bereikt. Om deze reden is één speelfilm voor financiering doorgeschoven naar 2021 en zullen er in dat jaar met het beschikbare budget dus 17 speelfilms van een bijdrage worden voorzien. Over een looptijd van twee jaar worden er gemiddeld dus 16 speelfilms per jaar van een bijdrage worden voorzien, conform de afspraken. 8 Vanwege corona heeft de selectie en productie van Telefilms vertraging opgelopen. De selectie van de Telefilms in 2021 is doorgeschoven naar de zomer van 2022. Bovendien betreffen de Telefilms dit jaar jeugdfilms en zullen opnames in de zomer moeten plaatsvinden i.v.m. de beschikbaarheid van de kinderen die acteren in de films. Daarbij komt ook het feit dat wanneer de reeks voor 2021 op schema was gestart, er in 2022 12 Telefilms in productie waren gekomen, een te zware belasting voor de markt. Om bovenstaande redenen is in overleg met de sector ervoor gekozen de selectie van Telefilms uit te stellen naar zomer 2022. Nr. 16 Afspraak De NPO coproduceert jaarlijks minimaal twee Telescoopfilms. Realisatie Aantal gecoproduceerde Telescoopfilms: 2 Nr. 17 Afspraak De NPO coproduceert jaarlijks minimaal zes Telefilms. Realisatie Aantal gecoproduceerde Telefilms: 08 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 58 Nr. 18 Afspraak De NPO heeft voor NPO Radio 2, NPO 3FM en NPO FunX muziekbeleid passend bij de profielen van deze zenders. NPO rapporteert per zender over de uitvoering van dit beleid. Realisatie NPO Radio 2 muzikale speerpunten: • Breed en afwisselend muziekaanbod • Muzikale verdieping • Aandacht voor Nederlandse artiesten NPO 3FM muzikale speerpunten: • Draaien van verschillende populaire genres onder jongeren • Aandacht voor muziek van eigen bodem • Aandacht voor Nederlandse talenten NPO FunX muzikale speerpunten: • Aandacht voor Nederlands product • Aandacht voor muziek uit veel verschillende landen • Aandacht voor verhouding mannelijke/vrouwelijke artiesten • Aandacht voor nieuw muzikaal talent Nr. 19 Afspraak NPO Radio 2, NPO 3FM, NPO Radio 5 en NPO FunX benadrukken het belang van Nederlandse artiesten door een jaarlijkse prijsuitreiking aan Nederlandse artiesten per zender. Realisatie Aantal jaarlijkse prijsuitreikingen: • NPO Radio 2: 1 • NPO 3FM: 1 • NPO Radio 5: 1 • NPO FunX: 1 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 20 Afspraak NPO Radio 2, NPO 3FM en NPO FunX agenderen nieuwe Nederlandse artiesten door een talentenprogramma per zender. Realisatie Aantal talentenprogramma’s per zender: • NPO Radio 2: 4 • NPO 3FM: 2 • NPO FunX: 4 Nr. 21 Afspraak NPO Radio 4 registreert jaarlijks minimaal 150 Nederlandse klassieke concerten en zendt deze uit. Realisatie Totaal aantal geregisseerde Nederlandse klassieke concerten: 262 Nr. 22 Afspraak NPO Radio 4 produceert jaarlijks minimaal 95 Nederlandse klassieke concerten en zendt deze uit. Realisatie Totaal aantal eigen producties Nederlandse klassieke concerten: 105 Nr. 23 Afspraak NPO Radio 4 organiseert een talentenprogramma voor nieuwe Nederlandse klassieke musici. Realisatie Aantal talentenprogramma’s: 4 59 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 24 Afspraak NPO borgt jaarlijks een budget van minimaal 12 miljoen euro voor levensbeschouwelijk aanbod op televisie, verdeeld over de verschillende levensbeschouwelijke hoofdstromingen in Nederland. Realisatie Contingenten (OBM) - inclusief online Nr. 25 Afspraak NPO zal daarnaast ruimte en budget vrijmaken voor brede levensbeschouwelijke programmering en maakt afspraken met omroepen die levensbeschouwelijke programma’s op televisie verzorgen over de gegarandeerde budgetten en zendtijd voor levensbeschouwelijke programmering. Realisatie In 2021 is een substantieel budget van vele miljoenen euro’s toegekend voor overig levensbeschouwelijk aanbod, aan protestants-christelijke programma’s. 60 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 26 Afspraak Het journalistieke aanbod van de NPO draagt bij aan het zetten van de agenda voor het debat in andere media en in de politiek. Realisatie Nr. 27 Afspraak NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks wat het publiek vindt van de impact van het journalistieke televisie- en radioaanbod van de NPO. Realisatie In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.2.1 gerapporteerd. Nr. 28 Afspraak NPO rapporteert vanaf 2018 jaarlijks wat het publiek vindt van de kwaliteit van het journalistieke televisie- en radioaanbod van de NPO. Realisatie In de tekst van de Terugblik wordt hierover in onderdeel 2.2.1 gerapporteerd. Nr. 29 Afspraak Er is één ombudsman voor het geheel van de landelijke publieke omroep. Realisatie De Ombudsman in 2021 voor de publieke omroep was Margo Smit. Zie ook onderdeel 2.2.1 en onze website. 61 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Nr. 30 Afspraak Minimaal 90% van het oorspronkelijk Nederlandse televisie-aanbod is minimaal een week na uitzending beschikbaar via NPO Start. Realisatie Nr. 31 Afspraak De NPO maakt jaarlijks minimaal 25 pilots. Realisatie Totaal aantal pilots 2021: 29 Nr. 32 Afspraak De NPO programmeert jaarlijks minimaal 30 nieuwe televisietitels. Realisatie Totaal aantal uitgezonden nieuwe televisietitels 2021: 118 Nr. 33 Afspraak De NPO coacht voor radio jaarlijks minimaal 20 (beoogde) dj’s/presentatoren, gericht op doorstroming naar een van zijn radiozenders. Realisatie Totaal aantal gecoachte dj’s/presentatoren: 44 62 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 63 Nr. 34 Afspraak NPO rapporteert jaarlijks over de belangrijkste acties binnen de gehele NPO voor de talentontwikkeling van programmamakers, waaronder ook de acties gefinancierd uit het NPO-fonds. Realisatie NPO Fonds: • • • • • • • • • 3Lab korte films/non-fictie IDFAcademy & NPO-fonds workshop Karen de Bok Talent Prijs Teledoc Campus 3LAB korte films/fictie Webserieregeling drama Onderzoekregeling drama Team-up regeling drama Workshop Oorzakenacademy (Audio) Omroepen: Omroepen hebben verschillende acties voor de talentontwikkeling van programmamakers ondernomen. Gedacht kan worden aan diverse workshops, masterclasses, kennissessies en trainee-ontwikkelprogramma’s. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 64 Bijlage 2: Amusementstoets Vanwege een aanscherping van de taakopdracht in de Mediawet heeft de NPO naast de indeling in domeinen in 2017 zijn radio- en tv-aanbod ook ingedeeld langs de categorieën informatie, cultuur, educatie en amusement (ICEA). Amusement kan worden ingezet om een informatief, cultureel of educatief doel te bereiken, of om een breed en divers publiek te trekken en te binden, zodat deze doelen onder de aandacht worden gebracht. Na intensief overleg met het departement van OCW en het Commissariaat voor de Media is in april 2017 de beleidslijn Amusement, na advies van het CvO, vastgesteld door de raad van bestuur van de NPO-organisatie. Deze beleidslijn is met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2017 in werking getreden. In de zomer van 2018 is de beleidslijn Amusement op een aantal punten verduidelijkt. Televisie Selectiviteit amusementsprogramma’s In 2021 zijn op de televisienetten NPO 1 en NPO 3 verschillende amusementsprogramma’s uitgezonden. Op NPO 1 moesten amusementstitels onder de groep 13-49 minimaal 10% beter scoren qua selectiviteit in bereik dan het gemiddelde van alle andere titels op dat net. De volgende amusementstitels slaagden daarin: Wie is de mol, Boer zoekt vrouw, Nationaal aftelmoment, De Bluffer, Busje komt zo, Dino’s bezorgservice, Showcolade en Sint en de Leeuw. Toetsingskader 1. De classificatie van programma’s in de categorieën Informatie, Cultuur, Educatie of Amusement. Dit vindt plaats op basis van het protocol CCC-code. (Voor meer informatie zie bijlage 2 van de beleidslijn Amusement die is te vinden op de website van de NPO). 2. Aanvullend worden programma’s in de CCC-codes artistieke quiz, educatieve quiz, human interest (voor zover het gaat om spel/dating of show) extra gewogen om te bepalen of een programma in de categorie Amusement moet worden ingedeeld. 3. De selectiviteitstoets: voor alle programma’s die als Amusement zijn geclassificeerd, wordt gemeten of deze De volgende titels waren onvoldoende selectief: Gouden Loeki en Nieuwe boeren. Op NPO 3 moesten amusementsprogramma’s onder de groep 13-34 qua selectiviteit in bereik 10% beter scoren dan het gemiddelde van de andere titels. De volgende amusementstitels slaagden daarin: Streetlab de liefde en Moltalk. Er was één programma dat niet voldoende selectief was: De drie sterren camping. Met daarbij de opmerking dat deze maar net de benchmark niet haalt. In de beleidslijn Amusement van de NPO is bepaald dat titels die twee opeenvolgende jaren niet door de toets heenkomen, moeten verdwijnen. Op basis van de resultaten in 2020 en 2021 wordt de volgende titel geschrapt: De drie sterren camping. Naast de hierboven genoemde titel zijn er in 2021 geen amusementstitels die voor het tweede achtereenvolgende jaar gezakt zijn voor de selectiviteitstoets. programma’s voldoende selectiviteit in bereik bij de moeilijk bereikbare doelgroepen hebben gerealiseerd. a. De selectiviteit wordt berekend door het gemiddelde percentage weekbereik van betrokken titels bij de moeilijk bereikbare doelgroep te delen door het percentage weekbereik van deze titels bij 6 jaar en ouder. b. Benchmark voor selectiviteit in bereik is het gemiddelde van alle titels die vallen in categorieën Informatie, Educatie en Cultuur, verhoogd met een jaarlijks door de raad van bestuur van NPO te bepalen percentage (ter info: in 2018 + 10%). c. Alle titels die lager scoren dan de jaarlijks door de raad van bestuur te bepalen norm, zijn niet selectief. d. De amusementsprogramma’s die de selectiviteitsnorm twee jaar op rij niet halen worden niet gecontinueerd, tenzij hiervoor in redelijkheid zwaarwegende omstandigheden kunnen worden aangevoerd, zoals zeer succesvolle counterprogrammering door andere aanbieders. 4. De NPO draagt er zorg voor dat er gemiddeld op een net niet meer dan een amusementsprogramma per dag wordt uitgezonden. 5. De NPO onderzoekt en stelt vast in welke mate het totale publiek en de specifieke doelgroepen daarbinnen die naar Amusement hebben gekeken in een nader te bepalen onderzoeksperiode ook naar andere programma’s hebben gekeken. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Gemiddelde hoeveelheid amusement In de tabel hieronder valt af te lezen dat er in 2021 op NPO 1 en op NPO 3 op primetime (tussen 18.00u en 24.00u) gemiddeld 0,1 amusementsprogramma’s per dag werden uitgezonden. We zenden dus niet meer dan gemiddeld één amusementstitel per dag uit op NPO 1 en NPO 3 op prime time. Amusement als bindmiddel Amusement wordt ingezet om met name een moeilijker bereikbaar deel van het publiek te trekken en te binden opdat er ook gekeken wordt naar het aanbod vallend onder Informatie, Educatie en Cultuur. Amusement is daarvoor een efficiënt middel, zo blijkt uit onderstaand overzicht: een gering aandeel in de programmaduur levert een relatief hoog bereik op. In 2021 keek gemiddeld 95,7% van het publiek (6+) dat met Amusement werd bereikt in dezelfde week ook naar ander aanbod van de NPO. Bij de moeilijk bereikbare doelgroepen 13-49 jaar (NPO 1) en 13-34 jaar (NPO 3) lag dat percentage op respectievelijk 92,7% en 89,4%. Een zeer groot deel van het Nederlandse publiek kijkt dus niet enkel een programma geclassificeerd als amusement in een gemiddelde week, maar kijkt ook naar aanbod vallend onder de categorieën Informatie, Educatie en Cultuur. Bijlagen 65 Gemiddeld aantal uitzendingen 2021 per dag exclusief kinderprogrammering Zender NPO CCC Domein def NPO 1 nieuws opinie di wo do vr 2,9 3,1 3,4 2,9 2,9 3 3 3 3,3 3 1 1,2 0,7 0,5 0,2 0,3 expressie kennis 0,1 0,2 0,9 0,9 1,1 0,9 1,2 0,5 0,4 0,6 sport 1,5 1,5 1,6 1,4 amusement 0 0 0 nieuws 0 0 0 opinie 0,8 0,8 0,5 samenleving 1,9 3,2 2,3 expressie 1,5 0,8 1,6 kennis 1 0,5 0,6 sport 0,2 0,6 amusement 0,1 0,2 samenleving NPO 3 ma za zo gem. per dag 2,5 2,4 2,9 0,9 0,3 2,4 1 0,7 1,3 1,5 0,9 1 0,2 0,7 1,9 3,2 2,8 2 0,4 0,2 0,3 0,2 0,1 0 0 0 0 0 1,6 0,4 0 0,1 0,6 1,6 2 0,8 1,4 1,9 0,8 1,9 2,4 2,7 1,7 1,8 0,2 1,1 1,1 0,9 0,4 0,2 0,4 0,3 0,4 0,4 0 0 0 0,2 0 0,1 Amusement als bindmiddel week 1 t/m 52 2021 6+ nieuws opinie samenleving expressie kennis sport amusement overig totaal aandeel in progduur 16,7 27,2 15,6 12,9 12,6 7,8 0,8 6,6 100,0 gem. weekbereik (5 min.) 52,3 45,6 44,7 45,6 44,8 38,0 14,7 2,3 71,9 3,1 1,7 2,9 3,5 3,6 4,9 17,4 0,3 verh. weekbereik/aandeel progduur % van amusement-bereikten dat ook naar progs andere domeinen keek: 95,7% 13-49 jaar aandeel in progduur 16,7 27,2 15,6 12,9 12,6 7,8 0,6 6,6 100,0 gem. weekbereik (5 min.) 35,7 29,2 29,9 30,7 28,8 25,8 11,7 1,1 61,3 2,1 1,1 1,9 2,4 2,3 3,3 19,5 0,2 verh. weekbereik/aandeel progduur % van amusement-bereikten dat ook naar progs andere domeinen keek: 92,7% 13-34 jaar aandeel in progduur 16,7 27,2 15,6 12,9 12,6 7,8 0,6 6,6 100,0 gem. weekbereik (5 min.) 27,3 21,1 21,5 22,6 20,9 20,6 9,3 0,5 52,5 verh. weekbereik/aandeel progduur 1,6 0,8 1,4 1,8 1,7 2,6 15,5 0,1 % van amusement-bereikten dat ook naar progs andere domeinen keek: 89,4% Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Radio Hoeveelheid amusement Op onze radiozenders werden in 2021 in totaal vijf unieke titels uitgezonden waarvan het gesproken woord als amusement is geclassificeerd. Het betrof twee reguliere titels op NPO FunX, die beide in de nacht worden uitgezonden. Op NPO 3FM betrof het drie titels, waarvan een op primetime. Er werd gemiddeld dus niet meer dan één amusementsprogramma tussen 06:00 en 19:00 op radio uitgezonden. Toetsingskader radio 1. Er wordt een onderscheid gemaakt in de codering van muziek en gesproken woord. Alle muziek wordt geclassificeerd als Cultuur. Het gesproken woord krijgt een separate CCC-code en wordt op basis daarvan ingedeeld in een ICEA-categorie. Een programma met zowel muziek als gesproken woord, heeft dus twee ICEA-codes. 2. De indeling in de ICEA-categorie van het gesproken woord is bepalend voor de vraag of een programma aan de eisen zoals omschreven in de beleidslijn Amusement, moet voldoen. 3. Het gesproken woord binnen programma’s met de CCC-code informatief radiomagazine wordt gecodeerd op basis van de tijd die besteed wordt aan de verschillende onderwerpen. Betreft die overwegend Informatie, Cultuur, Educatie, dan valt het programma onder 181. Betreft de tijd die besteed wordt aan de verschillende onderwerpen vooral Amusement, dan krijgt het programma de CCC-code 431 (Amuserend magazine). 4. Bij Radio vindt geen aanvullende toetsing plaats. Radio luisteren is namelijk gelijk aan het luisteren naar een zender. Luisteraars schakelen doorgaans niet in voor één specifiek (amuserend) programma, maar stemmen af op een zender en luisteren dan naar meerdere programma’s. De voor televisie ontwikkelde selectiviteitstoets is daarom voor radio niet nodig, aangezien amuserende programma’s vrijwel altijd ingebed zijn tussen informatieve of culturele programma’s en luisteraars doorluisteren. Hierdoor komen zij automatisch in aanraking met programma’s uit verschillende aanbodcategorieën. 66 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 67 Bijlage 3: Publieke waarde-toets Televisieprogramma’s Om na te gaan of ons aanbod publieke waarde heeft, is een aantal onderzoeksinstrumenten ontwikkeld. We vragen kijkers en luisteraars van onze televisietitels via de zogenaamde Publieke Waarde Monitor (PWM) in welke mate zij de (relevante) publieke waarden daarvan herkennen. Daarnaast voeren we voor een selectie van televisietitels het zogenaamde Ranking­ onderzoek uit. Hierin vragen we aan het publiek om in een lijst met publieke en commerciële titels de televisieprogramma’s die zij kennen en wel eens hebben gezien, te beoordelen naar het belang dat zij hechten aan het programma voor de Nederlandse samenleving. Toetsingskader publieke waarde We willen dat al onze televisieprogramma’s publieke waarde hebben. In het Concessiebeleidsplan hebben we daarbij de volgende waarden geformuleerd: • Onafhankelijk: het aanbod komt onafhankelijk van commerciële invloeden tot stand. • Betrouwbaar: de geleverde informatie is betrouwbaar. • Pluriform: het aanbod weerspiegelt verschillende opvattingen en/of levensbeschouwingen in de samenleving. • Divers: het aanbod levert een bijdrage aan de weerspiegeling/ representatie van verschillende bevolkingsgroepen. • Met impact: het aanbod levert een bijdrage aan de sociale samenhang, kwaliteit van democratie en samenleving, culturele participatie en/of de ontwikkeling en ontplooiing van individuele gebruikers. • Geëngageerd: het aanbod is gemaakt vanuit een duidelijke maatschappelijke en/of culturele betrokkenheid. • Authentiek: het aanbod is oorspronkelijk of betreft echte en herkenbare situaties en mensen. • Eigenzinnig: het aanbod wijkt af van gangbare invalshoeken en perspectieven. Het Nederlandse publiek beoordeelde in 2021 de publieke waarde van de televisieprogramma’s van de NPO gemiddeld wederom als hoog tot zeer hoog. Onze ambitie is om een zo sterk mogelijk aanbod te realiseren, met een norm van 7,5. Over het geheel van 2021 voldeed 92% van de ca. 300 gemeten televisieprogramma’s hieraan, met een gemiddelde publieke waarde score 8,0. Belangrijk is nog om op te merken dat van de titels die uiteindelijk niet aan deze (hoge) norm voldeden, het merendeel nog steeds een ruime voldoende scoorde. De laagst scorende titel was ‘Showcolade' met een 6,2. Voor de televisietitels die tevens onderdeel waren van het Ranking onderzoek is als norm gesteld dat een titel om voldoende publieke waarde te hebben bij de beste 60% moet horen. In de praktijk betekent dit dat een titel minimaal een score van 40 moest bereiken. In de najaarsmeting van 2021 voldeed 87% van het televisieaanbod hieraan. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 68 Onder de norm In onderstaande overzichten zijn de titels opgenomen die in 2021 niet aan de norm hebben voldaan, hetzij in beide publieksonderzoeken of in een van die twee. Uit deze overzichten blijkt dat, op een enkele titel na, alle titels in de PWM op of boven de 7 bleven. Uit deze overzichten blijkt dat, op een enkele titel na, alle titels in de PWM op of boven de 7 bleven. PWM met ranking PWM zonder ranking PWM score (norm: 75) PWM score (norm: 75) Ranking the Titles (norm: 40) NEDERLAND ZINGT 87 35 HOFKAR 74 HOFBAR 80 35 BUSJE KOMT ZO 72 RED LIGHT 79 38 DEEP SHIT 72 BLAUW BLOED 77 38 WELKOM IN HOTEL THE SAVOY 70 DRIE STERREN CAMPING 76 38 JE ZOU HET MOETEN WETEN 68 KHALID EN SOPHIE 72 44 SOCIALS SEKS EN CENTEN 63 WAT VERDIEN JE 72 32 GEVAARLIJKSTE WEGEN VAN DE WERELD 71 42 MEDIA INSIDE 69 45 SHOWCOLADE 62 15 Titel Uit deze overzichten blijkt dat, op een enkele titel na, alle titels in de PWM op of boven de 70 bleven en dat de meeste titels in het Ranking-onderzoek ook dicht in de buurt van de grens van 40 zijn gebleven. Er zijn in 2021 twéé titels die in beide instrumenten onder de norm scoort, dat zijn ‘Wat verdien je’ en ‘Showcolade’. Titel Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Radiozenders Toetsingskader radio Net als bij de televisietitels willen we dat al onze radiozenders publieke waarde hebben. De wijze waarop het onderzoek is uitgevoerd voor de radiozenders verschilt van die voor televisietitels. De scores kunnen dan ook niet onderling worden vergeleken. Een keer per jaar beoordelen frequente luisteraars de publieke radiozenders op hun publieke waarden. Dit onderzoek wordt uitgevoerd onder een representatieve groep van 2.500 Nederlanders (13 jaar en ouder). Afhankelijk van het type zender worden steeds de voor die zender relevante waarden aan de respondenten voorgelegd met de vraag of de desbetreffende waarde past bij de zender. Wanneer een hoofdkanaal radio volgens de gestelde norm twee opeenvolgende jaren onvoldoende publieke waarde heeft, wordt door NPO onderzocht welke factoren hieraan mogelijk hebben bijgedragen en welke acties NPO en omroepen daarop gaan ondernemen om de publieke waarde van de zender te vergroten. Ook de radiozenders zijn meegenomen in het onderzoek naar publieke waarde. Voor radio geldt dat de publieke waarde op zenderniveau wordt uitgevraagd. Van de mensen die aangeven wekelijks naar een radiozender te luisteren, gaf meer dan 60% aan dat de aan hen voorgelegde publieke waarden van toepassing waren op de zender. Alle zes radiozenders voldeden daarmee aan de norm van 60%. De uitkomsten van de publieke waarden-toets voor radio worden meegenomen in de ontwikkeling van het Jaarplan. Ook worden de uitkomsten teruggekoppeld aan de verschillende zenders en wordt in zenderoverstijgend overleg bezien welke acties kunnen worden ondernomen om de scores te verbeteren. NPO-organisatie Bijlagen 69 Statement: publieke waarde radiozenders Zender Statement Past wel Past niet Weet niet/geen mening Ik weet niet wat hiermee bedoeld wordt NPO Radio 1 Publieke waarde 72,4% 8,4% 17,8% 1,4% NPO Radio 2 Publieke waarde 63,9% 7,8% 27,3% 1,0% NPO 3FM Publieke waarde 68,8% 11,9% 17,4% 1,8% NPO Radio 4 Publieke waarde 63,1% 16,4% 16,7% 3,8% NPO Radio 5 Publieke waarde 59,9% 11,5% 25,5% 3,1% NPO FunX Publieke waarde 69,0% 15,1% 13,2% 2,7% Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 70 Bijlage 4: Kwaliteitstoets Naast publieke waarde moeten onze televisiezenders en radiozenders vanzelfsprekend ook kwaliteit hebben. Wij monitoren dit door aan het publiek te vragen in welke mate ze vinden dat een televisieprogramma of een radiozender met vakmanschap of ‘goed gemaakt’ is. Televisieprogramma’s Voor televisie geldt dat de kwaliteit in 2021 als hoog is beoordeeld. Over alle gemeten titels heen was de gemiddelde kwaliteitsscore een 8,5 bij een norm van 8,0. Een totaal van 92% van de televisietitels heeft hieraan voldaan. In onderstaand overzicht zijn de televisietitels opgenomen die onder die (hoge) kwaliteitsnorm zijn gebleven. Ook hier past de kanttekening dat al deze titels nog steeds als ruim voldoende door het publiek werden beoordeeld. De laagst scorende titel wat betreft kwaliteit was ‘ik durf het bijna niet te vragen’ met een 7,3. Radiozenders Voor de radiozenders zijn aan wekelijkse luisteraars gevraagd in welke mate ze vinden dat de betreffende radiozender goed gemaakte radioprogramma’s heeft. De norm lag daarbij op 75%. Vier van de zes radiozenders voldeden aan deze norm met de hoogste score voor NPO Radio 2. Met 74% scoorde NPO Radio 4 net onder de norm, NPO FunX scoorde met 69% ook onder de norm. Voor de radiozenders die onder de norm scoren, geldt dat dit met name komt door het feit dat een groot aantal respondenten aangeeft geen mening te kunnen geven. Deze categorie is bij alle radiozenders groter dan de categorie ‘past niet’. Kwaliteit per radiozender Zender Weet niet/ geen mening Ik weet niet wat hiermee bedoeld wordt Past wel Past niet NPO Radio 1 81,0% 4,2% 14,3% 0,5% Kwaliteitsscore (norm: 80) NPO Radio 2 82,0% 3,5% 13,8% 0,7% NPO 3FM 74,5% 9,2% 15,0% 1,4% VERBODEN LIEFDE 78 NPO Radio 4 73,5% 10,4% 15,6% 0,5% MEDIA INSIDE 78 NPO Radio 5 80,0% 3,1% 15,6% 1,2% FIRST DATES 77 NPO FunX 68,8% 11,8% 16,1% 3,2% VIER HANDEN OP EEN BUIK 77 Titels met kwaliteitsscore Titel SHOWCOLADE 77 AU PAIRS 76 SPLNTR 75 IK DURF HET BIJNA NIET TE VRAGEN 73 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 71 Bijlage 5: Rapportage diversiteit omroepen en NPO-organisatie Deze rapportage licht toe welke acties de NPO-organisatie en iedere omroep in 2020 hebben ondernomen ten behoeve van culturele diversiteit en gender in programmering en personeelsbestand. In 2021 heeft AVROTROS verdere concrete acties genomen met betrekking tot diversiteit en inclusiviteit. Inspiratiesessies om de bewustwording te vergroten: Herkaderen Karim leert je anders te kijken naar je eigen aannames wat tot nieuwe inzichten leidt. Karim studeerde filosofie in Engeland, de Verenigde Staten en Japan. Hij heeft lesgegeven aan de universiteit van Kobe en was hoofdonderzoeker aan de Hogeschool van Amsterdam. Hij heeft honderden workshops over Herkaderen gefaciliteerd voor managementteams van over de hele wereld. Culturele identiteit Wat we als normaal beschouwen is sterk afhankelijk van je cultuur. Deze cultuur bepaalt zelfs voor een groot deel je identiteit. Wat valt er te leren van mensen die in 2 culturen opgroeiden over wat we als mens als vanzelfsprekende, deels onbewuste normen en waarden ervaren? Haza Rahim groeide op met 2 culturen, de Koerdische en de Nederlandse. Ze laat zien hoe groot de invloed van je cultuur is op je identiteit. Haza is docent Psychologie aan de Universiteit Utrecht, waar ze Docent Talent van het Jaar werd en spreekt bevlogen over de verschillen tussen mensen om daarmee juist de onderlinge verbinding te versterken. Jan-Willem van Prooijen werkt als universitair hoofddocent bij de afdeling Experimentele en Toegepaste Psychologie van de VU Amsterdam, en als Senior Onderzoeker bij het Nederlands Instituut voor de studie van misdaad en rechtshandhaving (NSCR). Hij is geïnteresseerd in de duistere kant van de mens, vooral in de context van politiek, recht en samenleving. Zijn onderzoek heeft drie thematische pijlers: complottheorieën, onethisch gedrag en radicale ideologieën. Unconscious bias Je brein koppelt beelden aan bestaande informatie in je hersenen. Het doet dat om orde te scheppen in de wereld om je heen. Alleen is die categorisering vaak nogal kort door de bocht. Er wordt niet gecheckt -geldt dat eigenlijk ook wel voor dit beeld?of genuanceerd. Tijdens een lecture inclusief denken van deze psycholoog leer je waarom ieder mens stereotypeert om te overleven én hoe je de effecten van die vooroordelen wat in kunt dammen. Psychologische veiligheid Wat houd je tegen om je uit te spreken? Voel je je vrij om vragen te stellen, ideeën aan te dragen en je gevoelens op tafel te leggen? Gijs neemt je mee op een persoonlijke reis met inspirerende verhalen, wetenschappelijke inzichten en concrete stappen om samen een veilige werkomgeving te creëren. Volgens organisatie-psycholoog Kilian Wawoe van de Vrije Universiteit zitten er drie fouten in deze vraag. Het gaat niet om 'jij' maar om ‘wij'. Het gaat niet om 'willen' maar om 'wat is goed'. Het gaat niet om 'hoe vaak', maar om 'wat ga je doen'. In deze Lecture vertelt Kilian over alle uitkomsten uit onderzoek naar werken tijdens en na Corona. Ook geeft hij inzicht en praktische tips over het werken na Corona. Diversiteitsraad De diversiteitsraad die in het najaar 2020 is ingesteld is verder uitgebreid en komt gemiddeld één keer per kwartaal bijeen. De volgende punten zijn besproken en zijn of zullen worden doorgevoerd: Er wordt momenteel een stilteruimte- of gebedsruimte gecreëerd zodat medewerkers die daar behoefte aan hebben makkelijk tijdens hun werkzaamheden even kunnen gaan bidden. De events, waaronder personeelsfeesten, voor alle medewerkers binnen AVROTROS, zullen diverser gemaakt worden. In het restaurant Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners zijn er inmiddels ook aanpassingen gedaan en is het aanbod qua eten diverser, halal of staat er bij de gerechten duidelijker bij wat er wel of niet in zit. Het opiniepanel van EenVandaag zal ook diverser van samenstelling gemaakt worden. Er is een start gemaakt met de uitwerking van de arbeidsmarktcommunicatie campagne, waarbij de intentie is om meer aandacht aan inclusiviteit binnen AVROTROS te geven. De campagne bevat een afspiegeling van het AVROTROS personeelsbestand en haar diversiteit hierin. We nodigen potentiële medewerkers uit te solliciteren. Voorbereidingen Nieuwe Arbeidsmarktcommunicatie: om beter in contact te komen met doelgroepen die wellicht niet direct aan AVROTROS denk als potentiële werkgever, wordt is de insteek van de nieuwe campagne om potentiële collega’s op talenten aan te spreken, dus niet meer op eisen als 5 jaar werkervaring of opleiding journalistiek. Op deze manier hopen we een bredere doelgroep aan te spreken en daarmee ook de drempel te verleggen om te reageren. Bewustzijn Diversiteit moet zichtbaarder worden binnen AVROTROS, hoe gaan we er intern voor zorgen dat het onderwerp nog meer gaat leven/ingebed raakt in de organisatie. Er wordt onderzocht of er een interne community kan worden opgesteld. Het doel van deze community is een meer diverse en meer inclusieve mindset binnen AVROTROS realiseren, ook buiten de diversiteitsraad. Dat er meer commitment komt vanuit de hele organisatie. Een speciaal e-mailadres voor medewerkers wordt ingesteld, waar onze medewerkers ideeën/ suggesties kunnen doen omtrent diversiteit. Er wordt onderzocht of er een diversiteitstraining opgezet kan worden, die - in eerste instantie - wordt aangeboden aan alle leidinggevenden. Op deze manier wordt het interne bewustzijn vergroot vanuit het management. Personeelsbeleid In 2021 is een recruiter aangenomen als aanvulling op het P&O-team. De recruiter heeft als taak actief te zoeken naar mensen met diverse/andere achtergronden. Volgens nieuw beleid streeft AVROTROS er naar dat er voor elke vacature een keuze is uit minimaal twee geschikte kandidaten, waarvan er altijd één een biculturele achtergrond heeft. Daarnaast breidt onze recruiter het AVROTROS-netwerk uit met interessante partijen die hun kennis delen over diversiteit & inclusiviteit. Kennis en ervaringen worden over en weer gedeeld, waarbij we als organisatie veel leren. NPO-organisatie Bijlagen 72 Per 2021 heeft AVROTROS ervoor gekozen om de werving, selectie en contractering van stagiairs in eigen handen te nemen. Deze keuze biedt meer regie op het stageproces en maakt het mogelijk om de verbinding met scholen, partijen en studenten te versterken. Tegelijkertijd verbreden we hiermee ook nog eens ons netwerk van young professionals! Stagiairs zijn voor AVROTROS waardevol én onmisbaar. Het bouwen aan duurzame relaties resulteert in de invulling van eventuele toekomstige vacatures. Waar we in 2021 mee gestart zijn is, dat als een potentiële nieuwe medewerker op een kruispunt staat in zijn/haar loopbaan, AVROTROS een kennismaking ter oriëntatie op de werkvloer aanbiedt. Op deze manier krijgt de geïnteresseerde een indruk van de werkzaamheden, cultuur, omgang en inhoud van de werkzaamheden binnen AVROTROS. Producties Ongeveer de helft van alle tv-programma’s van AVROTROS wordt gemaakt door buitenproducenten. In overleg met deze partijen heeft AVROTROS aangekondigd dat de productie- en redactieteams van producenten ook een meer diverse samenstelling dienen te krijgen. Daarnaast zal AVROTROS haar interne en externe producties blijvend evalueren, om bij toekomstige producties onbewuste discriminatie te voorkomen. Diversiteit en inclusie waren in 2021 onze leidende ambitie, om de positie te versterken van iedereen die tot een minderheid behoort, om discriminatie en vooroordelen tegen te gaan en gelijke kansen te creëren. BNNVARA doet dit door hoogwaardig media-aanbod, beginnend bij de verhalen en leefwereld van mensen met een migratieachtergrond, jongeren en praktisch opgeleiden. We deden meer dan we hier kunnen weergeven. Verhogen zichtbaarheid en hoorbaarheid van diversiteit in ons aanbod Nog meer dan in vorige jaren concretiseerde BNNVARA het belang van diversiteit in onze producties. Bijvoorbeeld door op belangrijke titels als Op1 of Khalid & Sophie een presentatorenteam met diverse samenstelling te zetten met Nadia Moussaid en Khalid Kasem als boegbeelden. BNNVARA zoekt naar nieuwe verhalen, verteld vanuit onderbelichte invalshoeken: In Wrak neemt Fadua El Akchaoui haar publiek op humoristische wijze mee op een roadtrip door haar leven. Citizen K is het Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners indringende verhaal van Sadettin Kirmiziyüz, over hoe geniepig identiteitspolitiek en racisme werken. In de speelfilm Meskina wordt het verhaal verteld vanuit de Marokkaans-Nederlandse Leyla. In de producties belichten we verschillende perspectieven, van het vrouwelijk perspectief, tot het jongerenperspectief, van het perspectief van de Nederlands Marokkaanse personages tot dat van Afghanistan­ veteranen of de LHBTIQA+-gemeenschap. Een vrouwelijk perspectief kwam ook tot uiting in de Gouden Kalf winnaar Red Light, een serie door vrouwelijke makers en hoofdpersonages. We bereiken een zeer multicultureel radiopubliek met 101Barz en Natasja Gibbs werd de vaste presentator van De NieuwsBV. Verhogen van diversiteit van het personeelsbestand In 2021 werd in onze organisatie de functie Manager Diversiteit en Inclusie gecreëerd, met als opdracht handen en voeten te geven aan onze ambities voor 2022 en verder. Bewustwording en reflectie vormden daarvoor ook al in 2021 de belangrijkste eerste stap. Er zijn reflectie- en bewustwordingsessies georganiseerd, er werd een Diversity Day gehouden, een tool ontwikkeld om handvatten te bieden om onze communicatie inclusiever te maken en een weerbaarheidstraining georganiseerd. We leggen een basis in de kern van de organisatiecultuur met als doel: een inclusief BNNVARA, met geborgenheid en verbondenheid als pijlers op basis van wetenschappelijke inzichten als beleidskader. Deze organisatiebrede aanpak wordt in 2022 doorgezet. Samenstelling van het personeelsbestand Voor ons personeelsbestand geldt dat de verhouding vrouw-man 56%- 44% is, zowel bij staf als makers. In directie en managementteam is 66% vrouw. De samenstelling van het personeelsbestand van BNNVARA is in een recent intern BNNVARA-onderzoek gemeten volgens zelfdefinitie van de respondenten. Onder 371 respondenten herkennen medewerkers zich vaker als vrouw (59%) dan als man (38%). 2% van de respondenten identificeert zichzelf als non-binair of noemt meerdere categorieën. In de leeftijdscategorieën rekent 18% zichzelf tot de groep 27 jaar en jonger. Bijna de helft plaatst zichzelf in de groep 28 tot en met 49 jaar (45%) en een kwart rekent zichzelf tot de 50-plusser (25%). Van de respondenten rekent 11% zichzelf tot Nederlanders met een migratieachtergrond of Nieuwe Nederlanders. Als het seksuele geaardheid betreft herkent 9% zich in de term LHBTQIA+. En 2% van de respondenten rekent zichzelf tot de groep met een geestelijke of fysieke beperking. NPO-organisatie Bijlagen 73 In deze rapportage noemen we de acties van de EO in 2021 op het vlak van diversiteit. Die acties hebben we gedaan op 2 vlakken: content en personeel. We zijn al enkele jaren bezig om de verbinding met migrantenkerken in Nederland te versterken. Ook in 2021 hadden we frequent contact met (delegaties van) migrantenkerken. Een EO-collega is ambassadeur van de EO naar de migrantenkerken en vice versa. Diversiteit in het aanbod • We hebben verder geïnvesteerd in gezichten en presentatoren met een biculturele-achtergrond. Dwight van Van de Vijver presenteerde in 2021 zowel de serie Uit de Bak op NPO 3 als Welkom in containerdorp op NPO 1. Giovanca, sinds 2020 presentator van Op1, presenteerde eind 2021 Stralend Kerstfeest. En we ontwikkelden een nieuw gospelprogramma voor NPO 1, Amazing Grace, wat in mei 2022 wordt uitgezonden. Anne Appelo is voor de EO aktief als presentator op NPO Zapp, ondermeer in Chica. Kefah Allush was in 2021 zomerpresentator van Op1, en van de series Oases in de Lage Landen en van De Kist. • Een aantal programma’s hebben we gemonitord op deelname van mensen met een biculturele achtergrond. Voor tv-programma’s, met name als het gaat om human interest (bijv. Familiediner) lukt het goed om een goede afspiegeling van de Nederlandse bevolking te tonen. Voor radioprogramma’s, zowel op NPO Radio 1 als NPO Radio 5 bleek dat lastiger. Wel is op daardoor het gesprek op de redacties goed op gang gebracht. • De afdeling Innovatie heeft de samenwerking gezocht met FunX. In gezamenlijkheid is een tv-format ontwikkeld, waarin gospel en hiphop voor het jongere publiek van NPO 3 elkaar ontmoeten. In 2021 is een pilot opgenomen, en inmiddels is bekend dat we voor mei 2022 een serie van 4 afleveringen maken. Personeel We hebben in 2021 verschillende acties opgezet om biculturele diversiteit in het personeelsbestand te bevorderen. Een organisatiecultuur waarin medewerkers zich gewaardeerd en op hun gemak voelen en erkend worden in hun overeenkomsten en in hun verschillen, is een voorwaarde voor een succesvol diversiteitsbeleid. Het goed managen van diversiteit zorgt voor meer tevredenheid en welzijn onder medewerkers, en uiteindelijk ook tot meer binding met de organisatie. Daarnaast trekt een diverse organisatie ook nieuw divers talent aan. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Recruitment • Vacatures: Bij de werving van nieuw personeel (waaronder trainees en stagiairs) zetten we in de vacature expliciet in op culturele diversiteit. • Omroepbrede traineeships opzetten – Met de NPO en verschillende andere omroepen werken we aan een traineeship gericht om cultureel diverse talenten. • Diverse netwerken inzetten om op bredere en toegankelijkere manieren te werven. Om een divers personeelsbestand te realiseren is het nodig om de werving aan te passen. Door in recruitment samen te werken met cultureel diverse organisaties willen we onze kanalen verbreden. NPO-organisatie • • • • Behoud Naast aandacht voor werving en selectie moet er expliciet aandacht zijn voor behoud en doorstroom van medewerkers in een minderheidspositie. Medewerkers die met moeite binnen zijn gehaald, stromen namelijk ook vaak snel weer uit. • • • • • Onboarding: Heb oog voor diversiteit in onboarding, teambuilding en coaching. Gesprek/training over ‘unconscious bias’: We hebben soms (onbewuste) vooroordelen over collega’s met een andere achtergrond. Dit kan leiden tot uitsluitingsmechanismen. Training is in voorbereiding. Leiderschap: Leidinggevenden/Product eigenaren/Team coaches moeten de vaardigheden ontwikkelen om diversiteit vorm te geven in zowel onze content als personeelsbeleid. Diversiteit in het aanbod HUMAN spant zich op dagelijkse basis in om een diverse samenstelling van gasten, sprekers en presentatoren in onze programmering te realiseren. Een aantal concrete voorbeelden: • Brainwash vult eerst vijftig procent van de uitzendingen met vrouwen en pas daarna mannen. Daarnaast is de redactie alert dat ongeveer in een vijfde tot een derde van de afleveringen een spreker een biculturele achtergrond heeft, of andersoortige diversiteit. Bijlagen 74 Medialogica maakte de uitzending Lost in Translation over The Hill We Climb. Daarmee stond o.a. de discussie over diversiteit centraal. In de uitzending werd voorts veel ruimte aan vrouwen met een bi-culturele achtergrond gegeven. De redactie van De Publieke Tribune (DPT) lukte het niet om het vertrouwen te winnen bij moeders in de Haagse wijk Moerwijk. Toen de nieuwe junior redacteur, met Marokkaanse roots en de Arabische taal machtig, meeging lukte het wel. Het Filosofisch Kwintet (HFK) wil een breed perspectief laten zien. In de keuze voor tafelgasten houdt de redactie van HFK o.a. rekening met regionale diversiteit, een evenwichtige man/vrouw verhouding, diversiteit in leeftijden en afkomst. 3FM HUMAN zorgt in de Lockerroom Talks voor een gelijke verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke dj’s. In de voor ZAPP gemaakte serie Wat Zou Jij Doen? wordt diversiteit, net als in veel van onze volwassenen programmering, als een vanzelfsprekend behandeld: we laten het vooral zien in hoofdpersonen en panelleden. Andere programmering waarbij veel aandacht was voor biculturele Nederlanders: Spoken Word Sessies, Over Kleur Gesproken, Een Doodnormale Podcast en Nablijven. Naast onze lineaire programmering publiceert HUMAN ook met grote regelmaat artikelen over een inclusieve samenleving op human.nl, brainwash.nl en npo3fm.nl. Zo houden we rekening met representatie; welke gasten interviewen we voor verdiepende artikelen, welke stockfoto’s kiezen we op onze site, en is onze site een goede afspiegeling van de maatschappij, waardoor zo veel mogelijk mensen zich welkom voelen? Ook inhoudelijk hebben we ons (zelf)onderzoek naar racisme en diversiteit voortgezet, en verdiepen we onze series als Niet zo Zwart-wit. Personeel • Om diversiteit en inclusie structureel bovenaan de agenda te houden, is in het voorjaar van 2020 de werkgroep HUMAN Inclusief opgericht. Tezamen met de ambassadeursgroep van de VPRO organiseerden zij in 2021 verschillende online seminars en adviseerde ze de managementteams bij diverse vraagstukken m.b.t. diversiteit en inclusie. Voorts brachten zij de Inclusieve hand-out uit: concrete tips voor het toepassen van inclusie in de dagelijkse praktijk. • In 2021 heeft HUMAN de wervingsprocedures meer inclusief ingericht en is daarbij geadviseerd door een extern bureau hetgeen geresulteerd heeft in inclusieve vacatureteksten, andere wervingsplatforms en meer inclusieve wervingscriteria. Terugblik 2021 Voorwoord • • • • Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Het HUMAN-personeel volgde een inclusiviteitstraining. De training werd gegeven door een extern bureau en droeg bij aan bewustwording. HUMAN was mede-initiator van een omroepbreed traineeprogramma dat o.a. werkervaringsplekken voor cultureel divers talent creëert. HUMAN creëerde het afgelopen jaar diverse stageplaatsen voor mbo-stagiairs en mag zichzelf sindsdien een erkend leerbedrijf noemen. HUMAN maakte een inclusief wervingsfilmpje, welke frequent wordt ingezet bij de distributie van nieuwe vacatures. NPO-organisatie • • • • Makers Management Team Staf en overig personeel Vrouw 71% 75% 62% Man 29% 25% 38% • • • KRO-NCRV trekt diversiteit bewust breder dan alleen biculturele Nederlanders en gender. We richten ons ook op mensen met een (zichtbare en onzichtbare) beperking. We zetten in op diversiteit in de breedste zin van het woord, zowel voor als achter de schermen en in onderwerpkeuzes. Er is een Talentenpool ontwikkeld waar divers talent bovenformatief bij verschillende redacties zichzelf kunnen ontwikkelen. Ook zijn we gestart met expertgesprekken waarbij programmamakers in contact komen met experts veelal met een zichtbare of onzichtbare handicap of talenten met diverse culturele achtergronden. Diversiteit in content is een aandachtpunt waarin we door de inzet van (eigen) middelen in geïnvesteerd hebben: • • • • Koeriers: de allereerste serie waar de hoofdcast, volledige schrijversteam en een groot gedeelte van de crew bestaat uit mensen met een biculturele achtergrond. Zina: dramaserie met een mix van de Nederlandse en Marokkaanse cultuur. Spot On bedient jonge vrouwen met een bi-culturele achtergrond tussen de 20 en 30 jaar. In Boer Ayoub volgen we Ayoub Louihrani, de enige Marokkaanse boer in Nederland. • • • Bijlagen 75 Met Brandpunt + en M online hebben we artikelen, interviews en web-only videocontent gebracht over identiteit en culturele achtergronden. In Zeikwijven worden de verschillen tussen mannen en vrouwen belicht en de gevolgen hiervan voor vrouwen. Naast podcasts en een uitzending van BinnensteBuiten voor doven en slechthorenden, is The Passion en Kabam! door middel van audioscriptie toegankelijk gemaakt voor blinden en slechtzienden. Ook is er een 3D-audio podcast gemaakt van BinnensteBuiten. Hands-up draait om gebarentaal en wordt gemaakt met én voor horende en doven/slechthorenden. Er is voor het eerst een puber met een beperking gaan ruilen met het leven van een puber die geen beperking heeft in Puberruil. In SpangaS speelde Thorn de Vries het eerste non-binaire personage. Ook is er een podcast gemaakt: De kleine pauze met Tom & Thorn. We hebben twee series gemaakt in Kindertijd: Kom kijken: over blinde kinderen die allemaal laten zien waar ze goed in zijn; Smullen: kleuters met een veelal bi-culturele achtergrond laten zien welke maaltijd ze lekker vinden en waarom. Anansi de spin: sprookjes die al eeuwenlang worden doorgegeven in veel Surinaamse, Caribische en West-Afrikaanse gebieden worden verteld. Acties ten behoeve van het vergroten van diversiteit in ons personeelsbestand HR Adviseur Recruitment, Diversiteit & Inclusie Door het aanstellen van een HR-adviseur die recruitment verbindt met diversiteit & inclusie blijken we als KRO-NCRV 7% meer zichtbaarheid te hebben gegenereerd binnen de biculturele doelgroep en hebben we 12% meer mensen met een andere achtergrond kunnen aannemen. Er is o.a. aandacht besteed aan inclusievere vacatureteksten. Ook is er een adviseur Inclusie en Diversiteit gestart. Partnership SWOM We hebben een partnership met Stichting Studeren & Werken op Maat die gespecialiseerd is in het plaatsen van hoog opgeleide Young Professionals met een arbeidsbeperking om zo duurzame plaatsingen te realiseren en daarmee de omroep inclusiever te maken. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Netwerken Door onder andere het bezoeken van netwerkevents hebben we ons netwerk verder weten te vergroten en zijn we samenwerkingsverbanden aangegaan met o.a. Diversity Recruitment en Onbeperkt aan de slag. Elke connectie in ons netwerk draagt bij aan het diverser worden van ons personeelsbestand. Interne bewustwording Op Diversity Day is er een lezing georganiseerd voor medewerkers over het leven en werken met een (onzichtbare) arbeidsbeperking. Vacatures twee leden Raad van Toezicht Bij de vervulling van twee vacatures in de Raad van Toezicht heeft een evenwichtige en diverse samenstelling hiervan een belangrijke rol gespeeld. Cijfermatige overzichten – verhouding man-vrouw Een uitsplitsing naar achtergrond en de verhouding biculturele en niet biculturele medewerkers wordt niet bijgehouden en kunnen we hier dus ook niet weergeven. Hieronder volgt wel de uitsplitsing naar man-vrouw binnen management (inclusief directie), makers en staf. Management Makers Staf Man 5 (45%) 132 (37%) 23 (33%) Vrouw 6 (55%) 221 (63%) 46 (67%) Totaal 11 353 69 Diversiteit in media-aanbod De programma’s die we bij MAX maken op radio, tv en online, staan in het hart van de samenleving. Verhalen van gewone mensen in deze tijd, op ooghoogte met onze kijkers en luisteraars. Diversiteit & Inclusie horen daar vanzelfsprekend bij. Omroep MAX stuurt in al het media-aanbod actief op diversiteit als de verhoudingen vrouw/man, oud/jong, en seksuele voorkeur. Om de aanwezigheid en zichtbaarheid Bijlagen 76 van mensen met een fysieke beperking en een bi-culturele achtergrond te vergroten worden komende periode nog extra inspanningen verricht. MAX heeft vanuit haar missie uiteraard veel aandacht voor ouderen en ook bovengemiddeld veel voor mensen met een gemiddeld opleidingsniveau en ook bijvoorbeeld voor de regio. Met onze makers, producers en presentatoren monitoren wij met regelmaat de stand van zaken. Ook nemen we deel aan de omroepbrede stuurgroep Diversiteit en Inclusie die is ingericht in het kader van het Actieplan Culturele Diversiteit. In onze televisieprogrammering hebben we zeker een mooie balans gevonden waar het gaat om de verhoudingen vrouw/man, oud/jong en ook seksuele voorkeur. Maar als het gaat om mensen met een fysieke beperking of een bi-culturele achtergrond zullen we nog een verbeterslag moeten maken; en daar sturen we ook actief op. Dat blijkt ook uit de diversiteitsmonitor waarvoor we vier MAX-programma’s specifiek onder de loep hebben genomen. Dat zijn de televisieprogramma’s Tijd voor MAX (NPO 1) en Meldpunt (NPO 2) en wat radio betreft De PersTribune en Nieuwsweekend (NPO Radio 1) en Helemaal Haandrikman (NPO Radio 5). In de gemonitorde periode heeft bijvoorbeeld 9% van de mensen die in beide televisieprogramma’s zijn geïnterviewd een bi-culturele achtergrond. Dat is nog te weinig maar er is ten opzichte van de periodes daarvoor wel al een duidelijke stap gemaakt en er is bewustwording bij de redactie; men is er actief mee bezig. De publiekspitch 'Jouw idee op tv', een samenwerking van Omroep MAX met de NPO, heeft een prachtige winnaar opgeleverd: Blind in Business van Tjarda Struik (35) uit Zeist. Zij won met een idee voor een programma, waarin ondernemende mensen met een visuele beperking centraal staan. Dit zijn we met haar voor 2022 verder aan het uitwerken. En bij grote competitieprogramma’s op NPO 1 is er natuurlijk ook aandacht voor diversiteit. Zo was de Arubaanse Elizabeth Lopez de trotse winnaar van Heel Holland Bakt 2021. En werd Elenora Hu de nieuwe operaster van Nederland in het programma ARIA. Ook bij de dramaserie Maud en Babs hebben we weer diverse rollen ingevuld met aandacht voor seksuele voorkeur en bi-culturele achtergrond. Scrooge Live, mag hier niet ongenoemd blijven; ook in deze nieuwe editie was er volop aandacht voor diversiteit. Verder zijn in 2021 nieuwe programma’s ontwikkeld die vanaf 2022 te zien zullen zijn. Bijvoorbeeld een prachtige documentaire over schrijfster Cynthia McLeod, de serie Sporen van Oorlog gepresenteerd door Dolores Leeuwin. En een serie Vergeten Helden, verzetshelden uit de voormalige koloniën van Nederland die hebben gestreden in de Tweede Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Wereldoorlog, gepresenteerd door Jörgen Tjon. Voor het regionale blok werken we inmiddels ook samen met de makers van het Caribisch netwerk in het nieuwe regioprogramma Expeditie Nederland. Uiteraard zijn we ook wat betreft onze titels op NPO Radio 1, 4 en 5 altijd op zoek naar de juiste verhoudingen in het kader van de gestelde diversiteitsdoelen. Bij NPO 1 sturen we op actualiteit en zoeken altijd naar balans wat betreft diversiteit in onze programma’s. Op NPO Radio 4 en NPO Radio 5 zoeken wij naar de genoemde mix van gasten en specifiek ook in de interactie met onze luisteraars. De huidige percentages moeten zeker omhoog maar zijn mede afhankelijk van de algehele beluistering van de zenders individueel en de samenstelling. Voor muziekzenders is dit inhoudelijk een uitdaging. Verschillende redacties van MAX zullen zich het komende jaar inzetten om ook meer deskundigen met een bi-culturele achtergrond in programma’s naar voren te laten treden. Personeel Wat betreft de samenstelling van het personeel zit dat wat betreft man/vrouw­ verhoudingen wel goed, maar waar het gaat om medewerkers met een bi-culturele achtergrond kunnen en zullen nog stappen gezet worden. Belemmerende, maar eigenlijk heel positieve factor, hierbij is, dat het personeelsverloop bij MAX heel klein is. MAX weet zijn personeel duurzaam aan zich te verbinden waardoor er relatief weinig vacatures zijn. Onze speelruimte zit hem dan ook voornamelijk bij freelance makers voor diverse programma’s en stagiairs. Voor dit laatste werken we samen met Mediastages. Vanuit de diverse redacties is de wil groot om hier actief op te sturen. Maar we merken ook dat mensen het lastig vinden. Daarom nemen we ons diversiteitsbeleid komende periode nog eens onder de loep en zullen we actief investeren in interne communicatie en trainingen op het gebied van diversiteit en inclusie. We staan NPO-organisatie Bijlagen 77 hiervoor in nauw contact met de nieuwe projectleider Diversiteit en Inclusie van de NPO. Overzicht samenstelling personeelsbestand (gemiddeld) over 2021: Directie en management Makers Staf Man 72% 38% 38% Vrouw 28% 62% 67% We kunnen geen informatie verstrekken over mensen met een bi-culturele achtergrond omdat we dat vanwege de AVG niet registreren. Acties die zijn ondernomen in 2021 ten behoeve van het verhogen van diversiteit van het personeelsbestand op de verschillende niveaus. • • • • Werving & Selectie ◦ Inclusieve wervingsteksten ◦ Actief zoeken naar kandidaten met een toevoegende profiel ◦ Opleiden van selectiecommissie in het inclusief selecteren ◦ Benoemen van een journalistieke talentscout ◦ Netwerken uitbreden Onboardingsprogramma aangepast Leiderschapsprogramma: Leidinggeven aan verschil voor alle leidinggevende van de NOS Trainingsprogramma voor medewerkers van de NOS op het gebied van inclusief en diversiteit gericht op de journalistiek output, samenwerking en cultuur. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen Totaal v m Management 17 7 10 MT, plus Hoofdredacties Middenkader 44 18 26 Chefs, plv chefs, teamleiders etc Programmamakers 667 268 399 Journalisten, producers, regie etc Staf 114 50 64 PO&O, M&C, Juza, PI&I, F&A, directiesecretariaat, PR, programma zaken Overig personeel 40 10 30 Digitaal en Documedia 78 882 In vergelijking met eerdere jaren: 2021 Totaal v 2019 m v m v 2017 m v m Management 17 7 10 41% 59% 33% 67% 33% 67% MT, plus Hoofdredacties Middenkader 44 18 26 41% 59% 34% 66% 31% 67% Chefs, plv chefs, teamleiders etc Verdeling man -vrouw: 2010 totaal 663 (400 man – 263 vrouw) 60% - 40% 2022 totaal 881 (530 man – 351 vrouw) 60%-40% (inclusief het project lokale journalistiek, 64 journalisten) peildatum 14 februari. Diversiteit is voor de NTR een permanente ambitie en een integraal onderdeel van het bedrijfsproces. Op programmatisch gebied vertaalt zich dat in programma’s waarin inclusiviteit op het gebied van gender en culturele afkomst vanzelfsprekend is. Dit komt ook tot uiting in een strategische aanpak van het diversiteitsbeleid bij de programma’s, bij werving en selectie van nieuwe collega’s en op het gebied van marketing en communicatie. Diversiteitsbeleid bij de NTR is het continueren van het reeds bestaande Unconscious Bias programma. Daarnaast is er een diversiteitswerkgroep binnen de NTR. In 2021 zijn we, als onderdeel van het P&O-meerjarenplan (2021 t/m 2025) en de bijbehorende P&O-agenda, begonnen met het opzetten van de P&O programmalijn Werving en Selectie, met hierin de nadruk op diversiteit. Tevens heeft er uitbreiding van de vrije lijst (in de vorm van samenwerken met andere omroepen) plaatsgevonden. Binnen de NTR worden er jaarlijks workshops georganiseerd om bewustwording op gebied van diversiteit te vergroten. Om inzicht te krijgen in de mate van culturele diversiteit binnen de NTR, doen we jaarlijks mee met de Barometer Culturele Diversiteit. Dit percentage wordt per kalenderjaar vastgesteld en in het daarop volgende jaar, zo rond augustus, gepubliceerd. In 2021 hebben we de data over 2020 ontvangen. In 2021 is er een medewerkersbelevingsonderzoek gehouden onder de medewerkers bij de NTR. Vanuit de resultaten in dit onderzoek is extra inzet gemobiliseerd op diversiteit in het medewerkersbestand. Er is nogmaals NTR-breed gekeken naar de vacatureteksten, met als doel dat de teksten aansprekend zijn voor verschillende culturen. De NTR organiseert jaarlijks de Prix Europa Iris (prijs voor het kwalitatief meest hoogstaande tv-programma rondom diversiteit en inclusie in Europa). Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Binnen de programma’s van de NTR en per redactie is er in 2021 begonnen of voortgang gemaakt op het gebied van diversiteit. Zo heeft de Klassieke redactie specifiek meer aandacht voor klassieke muziek uit andere werelddelen en wordt gewerkt met de zogenaamde Kleurrijke lijst; een inventarisatie van experts van buiten Europese klassieke muziek en klassieke musici van bi-culturele achtergrond. Ook zijn er inspiratiesessies op het gebied van diversiteit georganiseerd voor de redactie. Bij verschillende redacties is de ambitie om minimaal 15% personen met een bi-culturele achtergrond te hebben in sleutelrollen (dwz presentatie, experts, cast, etc). Dit streven is gerealiseerd. • In 2020 is bij Andere Tijden en Het Klokhuis een kwalitatief onderzoek gedaan door de Universiteit van Utrecht naar diversiteit en inclusie in de maakprocessen van de programma’s. Deze onderzoeken zijn in redactieworkshops besproken. Bij het programma Nieuwsuur wordt in redactionele keuzes nadrukkelijk gezocht naar minder focus op de Randstad en naar een betere regionale spreiding. Bij de selectie van studiogasten en experts wordt gezocht naar meer diversiteit, ook op leeftijd en gender. Door de inzet van social platforms wordt ook nadrukkelijk op zoek naar nieuwe (jongere) doelgroepen. Kunststof heeft het streven om elke week in minimaal 1 van de 4 afleveringen van Kunststof iemand te gast te hebben met een migratieachtergrond. Daarnaast biedt het programma werkervaringsplaatsen voor medewerkers met een bi-culturele achtergrond (vaak met vluchtelingenstatus). Hiermee bieden we medewerkers de kans om zich te ontwikkelen en het draagt voor de NTR bij aan meer diversiteit onder personeelsleden NPO-organisatie Bijlagen 79 We hebben geen uitsplitsing van de functies maar wel van de salarisschalen. Dit geeft een indicatie van de functies. K zijn managementfuncties, M is directie. Salarisschaal C Man Vrouw 1 0 E 2 6 F 21 57 G 46 75 H 54 65 J 10 6 K 6 11 L 1 0 M 1 1 142 221 In bestaande programmering wordt altijd rekening gehouden met de diversiteitsdoelstellingen (waarbij oude imago niet altijd helpt). De presentatie van de bestaande programmering bleef grotendeels ongewijzigd. Team van presentatoren is nog te klein en onvoldoende divers. Een gericht gastenbeleid heeft wel geleid tot meer diversiteit in onze programma’s Goed Fout, De Hofbar, De Gevaarlijkste Wegen, Meiden die rijden, Goed Ingelichte Kring, Zwarte Prietpraat en Herres (online-drama). Bij ontwikkeling nieuwe programmering veel aandacht voor diversiteit: Herres, Vrouwen Die Bouwen, Inclusief Rutger, Goed Ingelichte Kring en 5 Dagen. Radiotitels op NPO Radio 2 en NPO 3FM bieden (nog) te weinig mogelijkheden, maar wel zenderbrede aandacht voor diversiteit. Cijfers: Verdeling personeelsbestand 2021 Vrouw Man Totaal Fulltime 103 92 195 Parttime 118 50 168 Totaal 221 142 363 Een eigen talent opleiding kan een grote bijdrage leveren aan de diversiteit van presentatoren en redacteuren. De omroep is echter nu nog te klein voor een eigen opleiding. Wat gaan we wel doen: Terugblik 2021 Voorwoord • • • Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Voor redactie en presentatie van online PowNews gaan we gericht op zoek naar cultureel divers talent. Nauwe samenwerking met NPO Campus voor Radio talent (loopt). Mogelijkheden voor samenwerking met andere omroepen onderzoeken. Personeel Het PowNed-team is zeer divers op het gebied van gender en LHBTIQ+, maar weinig multicultureel (behalve gehele team ‘Prem’). 2021 was het overgangsjaar naar nieuwe status, focus op nieuwe erkenning en organisatorische samenwerking (met AVROTROS) en (her)inrichting van de back-office. Het oude PowNed team was klein met weinig verloop en weinig kansen voor culturele diversiteit. Het radioteam is wel flink uitgebreid, vooral op NPO Radio 2 en NPO 3FM. Dat team is op alle punten divers, behalve op multicultureel vlak. Het is op deze drukke markt enorm lastig gebleken om überhaupt de juiste mensen te vinden. Overzicht personeelsbestand (januari 2022): arbeidscontract (19) en ± ‘vaste' freelancers (15) = 34 totaal. Man/Vrouw = 16/18, waarvan: - management: 4 - staf: 2 - makers: 28 - bi-cultureel: 5. NPO-organisatie Bijlagen 80 Diversiteit in de programmering Uit het recente onderzoek in opdracht van de NPO (uitgevoerd door de UvA en Universiteit van Antwerpen) is gebleken dat de VPRO het relatief goed doet wat betreft zichtbare diversiteit ‘on screen’. In de VPRO-programmering op tv had 28% van de presentatoren, personages, geïnterviewden, performers en deelnemers aan een debat een bi-culturele achtergrond (ten opzichte van 12 % gemiddeld). Vrouwen waren in de onderzochte periode minder dan gemiddeld zichtbaar (39%). Het onderzoek richtte zich op de avondprogrammering in de eerste 6 maanden van 2021. Een paar voorbeelden van producties die afgelopen jaar hebben bijgedragen aan de zichtbaarheid van diversiteit: Danny Ghosen maakt met Danny’s wereld programma’s die vrijwel altijd buiten de directe belevingswereld van het gemiddelde VPRO-publiek liggen. Dat geldt ook voor journalist en documentairemaker Sakir Khader, die in 2021 de documentaire Obada maakte. Het jeugdprogramma Koken met konijnen wordt gepresenteerd door Diederik en Ayrton: beiden queer, één met een Surinaamse achtergrond en de ander identificeert zich als non-binair persoon – en het programma gaat over huisdieren en hun baasjes. Op NPO 3FM wordt de VPRO inmiddels vertegenwoordigd door drie vrouwen: Eva Cleven, Eva Koreman en Sagid Carter. En dat hoor je terug in de gasten en de aanpak van de programma’s. De podcast Geen kleine man van AudioCollectief SCHIK gaat over hoe de farmaceutische industrie nog altijd veel te veel mannen als referentie neemt. Vrouwen worden daar nog te vaak behandeld alsof ze een ‘kleine man’ zijn. In het online project Maandverbond delen deelnemers gedurende 28 dagen – synchroon aan een hormonale cyclus - hun ervaringen over de werking van hormonen op het lichaam. Maandverbond werd bekroond met de Prix Europa. Diversiteit in het personeelsbeleid In 2021 heeft de afdeling Personeel & Organisatie (P&O) verschillende activiteiten ondernomen om aan een inclusievere VPRO te werken. Uit een eerdere inventarisatie is gebleken dat leidinggevenden behoefte hadden aan praktische handvatten als het ging om werving en selectie. Dit heeft geleid tot een workshop en een draaiboek ‘Inclusief werven en selecteren’ dat inmiddels wordt gebruikt door selectiecommissies die betrokken zijn bij de invulling van een vacature. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners Om diversiteit en inclusie structureel onder de aandacht te houden binnen de VPRO is in het voorjaar van 2020 de ambassadeursgroep VPRO en HUMAN Inclusief opgericht. In 2021 organiseerden de ambassadeurs drie online seminars waarin medewerkers in gesprek met experts inspiratie opdoen en praktische tools aangereikt krijgen om inclusie te bevorderen. De sprekers waren Jasmijn Touw, verantwoordelijk voor diversiteit bij Netflix, Maartje Duin en Peggy Bouva, makers van de podcast 'De plantage van onze voorouders' en Zoë Papaikonomou, auteur van de boeken ‘Heb je een boze moslim voor mij (2018) en ‘De inclusiemarathon’ (2021). In totaal hebben 202 medewerkers deelgenomen aan de online seminars. Ook heeft de ambassadeursgroep in 2021 gewerkt aan De Inclusieve hand-out. Het boekje biedt concrete tips voor het toepassen van inclusie in de dagelijkse praktijk. Man-vrouw verhouding binnen het personeel Management Team Bijlagen 81 Ook in het economische programma Stand van Nederland: Generatie Next worden onderwerpen en sprekers gekozen die iets toevoegen aan de representativiteit van de uitzending. Bovendien hebben twee van de drie presentatoren een biculturele achtergrond. In een tweewekelijks overleg worden actuele zaken besproken, kennis, ervaringen en tips uitgewisseld en geregeld schuiven er collega’s aan met een casuïstiek of vraagstuk. De voorzitter zorgt voor uitwisseling met het MT. Makers NPO-organisatie Staf en overig personeel Vrouw 62% 27% 55% Man 38% 73% 45% Diversiteit in de programmering Bij WNL vinden we het belangrijk in onze gastenkeuze een goede representatie van Nederland te laten zien. Dat zit in meerdere demografische kenmerken en dus ook in de achtergrond van onze gasten. Onder leiding van de eindredactie wordt eraan gewerkt om bij de redactie bewustzijn te creëren rond het uitnodigen van vrouwen en mannen met een niet-westerse achtergrond in onze verschillende programma’s. Dit lukt goed. In de tv-programma’s Goedemorgen Nederland en WNL op Zondag zien we vaker dan vroeger gasten met een niet-westerse achtergrond. De redacties van deze journalistieke programma’s zijn zich er zeer van bewust dat de gasten in de radio- en tv-uitzendingen een representatief beeld van de samenleving moeten geven. Het is dagelijks onderwerp van gesprek in onze redactievergadering. Omroep WNL is een kleine en platte organisatie met korte lijnen. De redacties hebben onderling veel contact met elkaar en wijzen elkaar op interessante onderwerpen en gasten. WNL zoekt daarbij altijd naar de juiste mix: man, vrouw, jong, oud, verschillende achtergronden en meer. Diversiteit in het personeelsbeleid Op het gebied van het aantal vrouwelijke werknemers gaat het heel goed: de meerderheid is vrouw. WNL heeft veel jonge mensen in dienst, wat het makkelijk maakt nieuwe werknemers aan te trekken, ook met een biculturele achtergrond. In het aannamebeleid zoeken we altijd naar een aanvulling van het team wat betreft diversiteit. In 2021 is bij Omroep WNL van de werknemers 16% bicultureel. Ook werken er bij WNL verschillende presentatoren, verslaggevers, redacteuren en ondersteunend personeel met een biculturele achtergrond. De managementfuncties zijn ook representatief qua vrouwen.. Overzicht personeelsbestand Omroep WNL: Management: 4 Staf: 4 Makers: 41 Overig: 1 Van de 50 werknemers zijn er 21 mannen en 29 vrouwen. Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 82 Samenstelling personeelsbestand (peildatum 31-12-2021) NPO-organisatie NPO gaat per 2022 jaarlijks haar personeelsbestand monitoren met de CBS Barometer Culturele Diversiteit. In 2021 zijn daarvoor de voorbereidingen gestart. Daarnaast hebben we de mate van inclusie van de organisatie gemeten met de Nederlandse Inclusiviteitsmonitor (NIM). En hebben een deel van de aanbeveling opgepakt en uitgevoerd. Binnen HR staat het thema D&I meer dan ooit op de agenda. In 2021 is het gehele wervings- en selectieproces kritisch bekeken, en verschillende onderdelen zijn aangepast en verbetert om het proces inclusiever te maken. Er is bijvoorbeeld een e-learning inclusief selecteren voor sollicitatiecommissies ontwikkelt en uitgerold. Daarnaast zijn de vacatureteksten onder de loep genomen en aangepast. En bij de ontwikkeling van onze arbeidsmarktcommunicatie wordt continue gekeken of deze voldoende inclusief is. Ook heeft NPO zich aangesloten bij Agora Netwerk om ons netwerk te vergroten met jonge professionals met een bi-culturele achtergrond en met andere organisaties om kennis op te doen rond het thema culturele diversiteit. Daarnaast zijn we aangesloten bij het GAP 200 netwerk van de stichting Emma at Work, om zo jongeren met een fysieke aandoening meer kansen te bieden binnen onze organisatie met werk en stage. Ook hebben we het charter ondertekend van SER Diversiteit in Bedrijf. Om meer divers talent binnen te halen is er in 2021 samen met de omroepen een plan uitgewerkt om een omroepbreed traineeship op te zetten. Het doel is om zo talent binnen te halen dat normaal gesproken het journalistieke vak niet zouden instappen. Het traineeship gaat in 2022 van start. Werknemers RvB Directie Management Man 250 (54%) 2 5 40 (60%) Vrouw 216 (46%) 1 0 27 (40%) 466 3 5 67 Terugblik 2021 Voorwoord Financiële Terugblik Colofon Mei 2022 Redactie NPO-organisatie Productie en vormgeving CF Report, Tangelo Software, Report Company Fotocredits ANP, Frits de Beer, Jolanda Jansen, Michel Schnater, Nathan Reinds De NPO-organisatie heeft ernaar gestreefd de auteursrechten van de foto’s volgens de wettelijke bepalingen te regelen. Degenen die desondanks menen zekere rechten te doen gelden, kunnen zich wenden tot de redactie van deze Terugblik. Drukfouten voorbehouden. Aanbod Kanalen Publiek & partners NPO-organisatie Bijlagen 83
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2f36c6c3-0c2b-4fb9-b7e6-af956a25f11f
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 36 314 Wijziging van de Wet op het financieel toezicht, de Algemene wet bestuursrecht en de Faillissementswet in verband met de rechtsbescherming bij de afwikkeling van verzekeraars en enige andere verbeteringen in het kader voor herstel en afwikkeling van verzekeraars (Wijzigingswet herstel en afwikkeling van verzekeraars) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING ALGEMEEN § 1. Inleiding Dit wetsvoorstel strekt tot het stroomlijnen van het rechtsbeschermingsregime bij de afwikkeling van verzekeraars en het doorvoeren van een aantal kleinere verbeteringen in het resolutieraamwerk voor verzekeraars. Het voorstel is in overeenstemming met de Minister voor Rechtsbescherming tot stand gekomen. Op 1 januari 2019 trad de Wet herstel en afwikkeling van verzekeraars (Whav) in werking.1 Die wet had de versterking en uitbreiding van het afwikkelings-kader voor verzekeraars ten doel. Vanwege de wenselijkheid van een effectief en efficiënt kader voor de ordentelijke afwikkeling van een verzekeraar, is bij de voorbereiding van die wet het toen bestaande kader tegen het licht gehouden en geconcludeerd dat het niet optimaal kon functioneren. Versterking en uitbreiding was nodig.2 Zodoende is het resolutieraamwerk voor verzekeraars met de Whav ingrijpend herzien. Bij het opstellen van de Whav is aangesloten bij de richtlijn herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Bank Recovery and Resolution Directive of BRRD)3 en de implementatie daarvan in de Wet op het financieel toezicht (Wft), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Faillissementswet (Fw). Met de invoering van de Implementatiewet verliesabsorptie- en herkapitalisatiecapaciteit van banken en beleggingsondernemingen (Implementatiewet BRRD II) is een aantal omissies in de 1 2 3 kst-36314-3 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Stb. 2018, 491. Zie uitgebreid Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, i.h.b. p. 1–6. Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173). Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 1 resolutiewetgeving voor banken (eerdere implementatie BRRD I) geconstateerd en hersteld. Aangezien het Nederlandse resolutieraamwerk voor verzekeraars goeddeels is gebaseerd op het raamwerk voor banken, is het wenselijk om vergelijkbare wijzigingen door te voeren in het resolutieraamwerk voor verzekeraars en daarbij meteen enkele onjuistheden en wetstechnische onvolkomenheden te herstellen. Deze wijzigingen zijn niet meegenomen in de Implementatiewet BRRD II, vanwege het uitgangspunt dat bij implementatie in de implementatieregeling geen andere regels worden opgenomen dan die voor de implementatie noodzakelijk zijn.4 Momenteel wordt er in Europees verband onderhandeld over een voorstel voor een richtlijn betreffende de totstandkoming van een kader voor herstel en afwikkeling van verzekerings- en herverzekeringsondernemingen (Insurance Recovery and Resolution Directive of IRRD).5 De onderhandelingen over dat voorstel bevinden zich momenteel nog in een vroeg stadium. Het kabinet staat in algemene zin positief tegenover dat voorstel. De inzet van het kabinet is er daarbij op gericht om, door middel van minimumharmonisatie, te waarborgen dat het uiteindelijke raamwerk zoveel mogelijk in lijn is met de Whav.6 Bij de voorbereiding van het huidige wetsvoorstel is rekening gehouden met het voorstel van de Europese Commissie voor de IRRD. Het onderhavige voorstel bevat voornamelijk wijzigingen die materieel niet overlappen met het voorstel voor de IRRD. Slechts bij één element, namelijk de stroomlijning van het rechtsbeschermingsregime bij de afwikkeling van een verzekeraar, is dat wel het geval. Dit wordt hieronder in het algemeen deel nader besproken. Daarnaast bevat het wetsvoorstel nog een aantal kleinere verbeteringen. Deze zullen in het artikelsgewijze deel van deze toelichting worden toegelicht. § 2. Stroomlijning rechtsbescherming afwikkeling De Wft bevat momenteel met betrekking tot het besluit tot afwikkeling een uitzondering op het algemene bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsregime. Tegen dat besluit kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Daarbij geldt een verkorte beroepstermijn van tien dagen. Het CBb behandelt een beroep versneld en doet uiterlijk 14 dagen na het instellen van beroep uitspraak.7 Verder is het besluit tot het weigeren van het nemen van een besluit tot afwikkeling of het besluit tot het niet toepassen van een afwikkelingsinstrument, uitgesloten van bezwaar, beroep en hoger beroep.8 Voor deze bijzondere regeling is gekozen omdat het besluit een ingrijpend karakter heeft en bovendien snel leidt tot onomkeerbare gevolgen, zodat een snel en definitief rechterlijk oordeel over de rechtmatigheid van dit besluit wenselijk is. Toepassing van de algemene procedures van bezwaar en beroep in twee instanties en de daarbij geldende termijnen, zou de continuïteit en de effectiviteit van cruciale interventies kunnen ondermijnen. Deze snelle duidelijkheid is ook van belang voor de markt. Bij toepassing van de afwikkelingsmaatregel van overgang van onderneming 4 Zie ook aanwijzing 9.4 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. COM(2021) 582. 6 Zie uitgebreider: Kamerstukken II 2021/22, 22 112, nr. 3235 (BNC Fiche) en nr. 3262 (Verslag van een schriftelijk overleg). 7 Artikel 3A:135 Wft. 8 Zie uitgebreider: Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, p. 31 en p. 135–136. 5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 2 dient er bijvoorbeeld snel duidelijkheid te zijn over de rechtmatigheid daarvan voor de verkrijger. Een soortgelijke overweging geldt bij de toepassing van het afwikkelingsinstrument van bail-in, zij het dat de duidelijkheid er dan snel moet zijn voor de aandeelhouders en/of schuldeisers van de verzekeraar in afwikkeling. Soortgelijke bijzondere rechtsbeschermingsregimes gelden ook bij de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen.9 Ook bij de afwikkeling van centrale tegenpartijen wordt voorzien dat zo’n bijzonder regime zal gelden.10 Bij de totstandkoming van het hierboven beschreven rechtsbeschermingsregime voor verzekeraars is aangesloten bij de bepalingen die reeds gelden voor de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen. Bij de totstandkoming van de Implementatiewet BRRD II is echter geconstateerd dat bij de Implementatiewet Europees kader voor herstel en afwikkeling van banken en beleggingsondernemingen (Implementatiewet BRRD I) het versnelde rechtsbeschermingsregime alleen is toegepast op het besluit tot afwikkeling zelf, en niet ook op de besluiten tot de inzet van de afwikkelingsmaatregelen. Dit is in de Implementatiewet BRRD II daarom alsnog geregeld, voor zover het de inzet van afwikkelmaatregelen ten aanzien van banken betreft.11 Voor zover het verzekeraars betreft, voorziet het onderhavige wetsvoorstel in deze wijzigingen. Gezien de omstandigheid dat dit achtereenvolgende besluiten zijn, is het bovendien gebruikelijk om slechts tegen één besluit bestuursrechtelijke rechtsbescherming open te stellen.12 In dit verband behoeft het in het bijzonder opmerking dat het IRRD-voorstel een bepaling bevat die, indien tot richtlijn verheven, eveneens zou nopen tot de hierboven beschreven stroomlijning van het bijzondere bestuursrechtelijke rechtsbeschermingsregime (artikel 65). Omdat ook tot de inwerkingtreding van een te zijner tijd in het kader van het IRRD-voorstel voor te stellen implementatiewet het nationale kader efficiënt en effectief dient te blijven, wordt voorgesteld deze reparatie in dit voorstel door te voeren. Dit is in het belang van het vertrouwen van de polishouders en de stabiliteit van het financiële stelsel. § 3. Regeldruk Dit wetsvoorstel heeft geen gevolgen voor de regeldruk. Het voorstel brengt geen administratieve lasten (waaronder informatieverplichtingen) voor burgers, bedrijven en instellingen met zich. Evenmin bevat het voorstel verplichtingen die inhoudelijke nalevingskosten met zich brengen. De uit de inwerkingtreding van de Whav voortvloeiende regeldruk bestaat uit het moeten opstellen en bijhouden van een voorbereidend crisisplan en het verlenen van medewerking bij het 9 Zie artikel 3A:64 Wft en bijlagen 1 en 2 van de Awb. Zie voor de Europeesrechtelijke achtergrond van deze bepalingen artikel 85 van Richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173). 10 Zie artikel 74 van Verordening nr. 2021/23/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2020 betreffende een kader voor het herstel en de afwikkeling van centrale tegenpartijen en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1095/2010, (EU) nr. 648/2012, (EU) nr. 600/2014, (EU) nr. 806/2014 en (EU) 2015/2365, en de Richtlijnen 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2007/36/EG, 2014/59/EU en (EU) 2017/1132 (PbEU 2021, L 22). Zie voorts Overheid.nl | Consultatie Uitvoeringswet verordening herstel en afwikkeling centrale tegenpartijen (internetconsultatie.nl). 11 Stb. 2021, 632. Zie voor de toelichting op de betreffende wijzigingen: Kamerstukken II 2020/21, 35 908, nr. 3, p. 86–88. 12 Aanwijzing 5.53 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 3 opstellen van een afwikkelingsplan.13 De alhier voorgestelde verbeteringen in het herstel- en afwikkelingskader raken daar niet aan. Het gaat om veelal technische wijzigingen die louter het bestuur en in het bijzonder DNB als resolutieautoriteit betreffen, en zodoende geen regeldrukgevolgen hebben. Dit voorstel is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het ATR heeft het voorstel niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen regeldrukgevolgen zal hebben. § 4. Consultatie Een ontwerp van dit wetsvoorstel is van 19 mei 2022 tot en met tot en met 16 juni 2022 openbaar geconsulteerd via internetconsultatie.14 Hierop zijn geen reacties ontvangen. § 5. Uitvoering DNB is als resolutieautoriteit hoofdverantwoordelijk voor de uitvoering van het thans voorliggende wetsvoorstel en is vanaf het begin af aan nauw betrokken geweest bij de totstandkoming daarvan. DNB is daarom gevraagd een uitvoeringstoets te verrichten voor dit wetsvoorstel. DNB geeft in haar reactie aan dat de wet uitvoerbaar is. ARTIKELSGEWIJS ARTIKEL I (Wet op het financieel toezicht) A In de definitie van bewindvoerder wordt een verschrijving gecorrigeerd. Ook wordt de richtlijn melding medezeggenschap toegevoegd aan de opsomming van richtlijnen die in artikel 1:1 worden gedefinieerd. B Met de invoering van de Whav zijn de bepalingen ten aanzien van de overdrachtsregeling komen te vervallen.15 Artikel 1:104a heeft betrekking op deze, niet langer bestaande, overdrachtsregeling en is nu overbodig. Dit artikel wordt daarom geschrapt. C, D en E (artikelen 3:67, 3:68 en 3:69) Deze drie wijzigingen betreffen het repareren van drie niet langer kloppende verwijzingen. Momenteel verwijzen de artikelen 3:67, 3:68 en 3:69 naar de rangregeling in de noodregeling in artikel 3:198 Wft. Deze bepaling is op 1 januari 2019 met de inwerkingtreding van de Whav komen te vervallen. De rangregeling ten aanzien van een faillissement van levensverzekeraars en schadeverzekeraars is met de Whav opgenomen in artikel 213m van de Faillissementswet en ten aanzien van naturauitvaartverzekeraars in artikel 213kk van de Faillissementswet. Door naar die artikelen te verwijzen kloppen de verwijzingen weer. 13 Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, p. 63–64. https://internetconsultatie.nl/wijzigingwhav 15 Stb. 2018, 489. 14 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 4 F (artikel 3A:80) Deze wijzigingen zijn van wetssystematische aard. Voor de wijziging in het tweede lid geldt dat in de memorie van toelichting bij het voorstel voor de Whav is opgemerkt dat artikel 3A:80 (Toepassing van afwikkelingsbesluiten) inhoudelijk overeenkomt met artikel 3A:6, dat hetzelfde regelt in het kader van de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen,16 namelijk dat bepaalde instemmingsvereisten, kennisgevingsvereisten en procedurele voorschriften, vormvoorschriften en andere beperkingen die ertoe kunnen leiden dat een effectieve afwikkeling wordt verhinderd, belemmerd of vertraagd in resolutie, daarom buiten toepassing kunnen worden verklaard indien dat ter verwezenlijking van de afwikkelingsdoelstellingen dienstig is. De tekst van deze bepalingen loopt nu echter uiteen, waar het de uitzonderingen op wettelijke procedurevoorschriften betreft die gelden bij een afwikkelingsbesluit, en de voorbereiding en uitvoering daarvan. Artikel 3A:80, tweede lid, bepaalt momenteel dat zo’n besluit niet is «onderworpen aan enig kennisgevingsvereiste of procedureel voorschrift ingevolge het vennootschapsrecht of financieel toezichtsrecht». Artikel 3A:6, tweede lid, bepaalt in de bancaire context dat zo’n besluit niet is «onderworpen aan enig kennisgevingsvereiste of procedureel voorschrift ingevolge een ander wettelijk voorschrift». Deze formulering wordt nu ook in artikel 3A:80 aangehouden, zodat niet het misverstand zou kunnen ontstaan dat artikel 3A:80 en artikel 3A:6 zouden verschillen in reikwijdte. G (artikel 3A:81) Op grond van het huidige artikel 3A:81, vijfde lid, kan DNB afzien van het opstellen van een afwikkelingsplan indien zij van oordeel is dat de afwikkelbaarheid van de verzekeraar of groep afdoende is gewaarborgd. In de nota van toelichting bij het Besluit herstel en afwikkeling van verzekeraars is opgemerkt dat het opstellen van een afwikkelingsplan alleen zinvol is indien het aannemelijk is dat de betrokken entiteit of (een deel van de) groep bij falen inderdaad voor afwikkeling in aanmerking komt. Het moet voorzienbaar zijn dat de verzekeraar of groep op dat moment zal voldoen aan alle criteria voor afwikkeling, waaronder ook het criterium dat afwikkeling in het algemeen belang is (artikel 3A:85, eerste lid, onderdeel c).17 Indien dat niet het geval is en een faillissement meer voor de hand ligt wanneer de betreffende verzekeraar faalt of waarschijnlijk zal falen, ligt ook het opstellen van een afwikkelingsplan of het identificeren van belemmeringen voor afwikkeling bij de verzekeraar in kwestie niet in de rede. De huidige tekst van artikel 3A:81 kan echter zo worden uitgelegd dat het opstellen van een afwikkelingsplan ook in die situatie geboden is. Hierdoor ontstaat rechtsonduidelijkheid voor zowel de resolutieautoriteit als de sector. Daarom wordt de wettekst op dit punt verduidelijkt, door deze in lijn de brengen met hetgeen hierover in de nota van toelichting bij het Besluit herstel en afwikkeling van verzekeraars is opgemerkt. H (3A:93) Dit betreft een technische wijziging aangaande het instrument van bail-in. Artikel 3A:93 biedt de mogelijkheid om bij bail-in passiva te converteren in rechten op opnieuw uit te geven eigendomsinstrumenten van de entiteit in resolutie, van een moederonderneming van die entiteit of van een overbruggingsinstelling. 16 17 Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, p. 90. Stb. 2018, 490, p. 13. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 5 De huidige formulering van artikel 3A:93, eerste lid, onderdeel b beperkt de conversiemogelijkheid in eigendomsinstrumenten van de moederonderneming van de entiteit in afwikkeling tot een moederonderneming die zelf een entiteit is als bedoeld in artikel 3A:78, onderdelen a, b en c. Dat wil zeggen: wanneer de moederonderneming een verzekeraar onder toezicht van DNB is of een (gemengde)verzekeringsholding die deel uitmaakt van een groep. Dat brengt mee dat deze conversiemogelijkheid in aandelen van de holding niet bruikbaar is voor financiële conglomeraten (fico’s), waarbij de topholding (en soms ook een relevante tussenholding) kwalificeert als een gemengde financiële holding. Dat is het geval bij enkele grote verzekeraars. Deze beperking is niet beoogd en sluit ook niet aan bij de systematiek waarin gemengde financiële holdings wel expliciet onder de reikwijdte van hoofdstuk 3A.2 (afwikkeling van verzekeraars) vallen. Zij sluit ook niet aan bij de regeling voor banken, waar in de bepalingen voor bail-in en de afschrijving en omzetting van kapitaalinstrumenten (AFOMKI) de mogelijkheid voor toekenning van claimrechten voor eigendomsinstrumenten in gemengde financiële holdings wel is opgenomen.18 Dit wordt dan ook gewijzigd. I (artikel 3A:98) Deze wijziging ziet op de bevoegdheid van DNB tot het verrichten of doen verrichten van de administratieve en procedurele taken die noodzakelijk zijn om het instrument van bail-in toe te kunnen passen bij verzekeraars. Dit omvat mede het kunnen afschrijven of omzetten van kapitaalinstrumenten bij verzekeraars. Voor banken is dit onderwerp geregeld in artikel 3A:23, dat uitvoering geeft aan artikel 53(2) van de BRRD.19 In deze regeling zijn met de Implementatiewet BRRD II drie wijzigingen c.q. aanvullingen aangebracht.20 De desbetreffende wijzigingen beogen het proces van bail-in en het afschrijven van kapitaalinstrumenten te versnellen en te vereenvoudigen, onder meer doordat het aantal administratieve en procedurele taken waarbij meerdere toezichthouders betrokken zijn (verder) wordt beperkt. Aldus komen zij ten goede aan alle betrokken partijen. Voor verzekeraars geldt dat bij bail-in, waaronder het afschrijven van kapitaalinstrumenten, grotendeels sprake is van dezelfde administratieve en procedurele handelingen als bij banken. De met de Implementatiewet BRRD II aangebrachte wijzigingen en aanvullingen zijn daarom ook van waarde voor verzekeraars. De eerste wijziging betreft de toevoeging van de bevoegdheid tot het uit de notering of uit de handel nemen van aandelen of andere eigendomsinstrumenten en schuldinstrumenten. De tweede wijziging betreft de toevoeging in de onderdelen c (nieuw) en d (nieuw) van de woorden «notering of». DNB kan daarmee voortaan ook verzoeken om notering op een gereglementeerde markt van nieuwe kernkapitaalinstrumenten of eigendomsinstrumenten, of om hernieuwde toelating van schuldinstrumenten waarvan de hoofdsom is verlaagd. De derde wijziging betreft het 18 Zie de artikelen 3A:44, eerste lid, en 3A:21, eerste lid, onderdeel c, Wft. Richtlijn nr. 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2014, L 173). 20 Stb. 2021, 632. 19 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 6 toevoegen van een onderdeel f. Wanneer DNB overgaat tot afwikkeling kan het gewenst zijn dat zij instructies kan geven aan een centrale effectenbewaarinstelling. Dat geldt in het bijzonder in het kader van de bevoegdheid om aandelen of schuldinstrumenten in te trekken. Deze bevoegdheid staat thans nog niet in artikel 3A:98 en wordt bij deze opgenomen. J (artikel 3A:103) Deze wijziging sluit aan bij de wijzigingen die met de Implementatiewet BRRD II zijn aangebracht in artikel 3A:26. Op grond van artikel 3:95 eerste lid, onderdeel f, is voor de verkrijging van een gekwalificeerde deelneming in een verzekeraar een verklaring van geen bezwaar (vvgb) van DNB nodig. Op grond van het eerste lid dient DNB het verzoek om de vvgb te beoordelen met inachtneming van de afwikkelingsdoelstellingen. Hieruit volgt dat in het geval van bail-in de vvgb-procedure de afwikkeling niet mag vertragen of verhinderen dat de relevante doelstellingen van de afwikkeling worden verwezenlijkt. Daarom wordt in artikel 3A:103 geregeld dat snel kan worden beslist of een vvgb kan worden afgegeven. De regel dat snel moet worden beslist of een vvgb kan worden afgegeven, is in de huidige tekst van artikel 3A:103 echter beperkt tot de in artikel 3A:93 bedoelde situatie, dus die waarin relevante rechten ontstaan op nieuw uit te geven eigendomsinstrumenten. De noodzaak van een snelle besluitvorming met betrekking tot het al dan niet verlenen van een vvgb bestaat echter ook in het geval van de daadwerkelijke uitgifte. Hetzelfde geldt bij omzetting van de rechtsvorm van de entiteit in afwikkeling. Daarom wordt artikel 3A:103 zodanig aangepast dat de snelle vvgb-besluitvormingsprocedure ook in die situaties geldt. K (artikel 3A:115) Deze wijziging betreft het herstellen van een kennelijke verschrijving. Gebleken is dat in de schakelbepaling artikel 3A:115 ten onrechte artikel 3A:104 van overeenkomstige toepassing wordt verklaard. Artikel 3A:104 is materieel gelijkluidend aan artikel 3A:112, dat al in deze paragraaf staat. Het eerstgenoemde artikel hoeft daarom niet van overeenkomstige toepassing te worden verklaard. In plaats daarvan dient artikel 3A:106 van overeenkomstige toepassing te worden verklaard, zodat deze bepaling ook geldt voor de overgang van gedeelten van de activa of passiva naar de overbruggingsinstelling. Het ligt in de rede om de hoofdregel bij een overgang van onderneming, namelijk dat na overgang van activa en passiva ten aanzien van de resterende entiteit in afwikkeling het faillissement wordt aangevraagd, ook van toepassing te laten zijn als activa en passiva van de entiteit in afwikkeling naar de overbruggingsinstelling zijn overgegaan. Dit is voor de afwikkeling van banken ook zo bepaald doordat in het voor banken equivalente artikel 3A:39 een gelijkluidend artikel (3A:30) van overeenkomstige toepassing is verklaard. L (artikel 3A:120a) Op grond van artikel 3A:120 kan DNB een bijzondere bestuurder aanstellen of zelf de zeggenschap overnemen. De bijzondere bestuurder onderscheidenlijk DNB treedt dan in de rechten van de organen van de entiteit, daaronder begrepen het vennootschappelijke recht van de algemene vergadering van aandeelhouders, dan wel de raad van commissarissen indien sprake is van een structuurvennootschap, om het bestuur te ontslaan. Voor zover de wet daaraan vennootschapsrechtelijke beperkingen stelt, kan DNB daaraan voorbijgaan op grond van artikel Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 7 3A:80 Wft. Voor banken geldt met artikel 3A:49 een vergelijkbare bepaling die haar grondslag vindt in artikel 63, eerste lid, onderdeel 1, van de BRRD. Bij de Implementatiewet BRRD II is ter vervolmaking van de implementatie van artikel 63, eerste lid, onderdeel 1, van de BRRD in artikel 3A:49a voor banken en bepaalde beleggingsondernemingen bepaald dat DNB ook rechtstreeks, in haar rol van resolutieautoriteit, onder meer het bestuur en de raad van commissarissen of individuele leden daarvan, kan ontslaan. DNB maakt dan niet gebruik van een vennootschapsrechtelijke bevoegdheid die zij op grond van een bestuursrechtelijke bevoegdheid heeft overgenomen, maar direct van een bestuursrechtelijke bevoegdheid. Met deze bepaling wordt ook voor verzekeraars een bestuursrechtelijke bevoegdheid tot ontslag van bestuurders en commissarissen geïntroduceerd, waarbij met het toevoegen van de zinsnede «of een orgaan dat een met die van de raad van commissarissen vergelijkbare taak heeft» aansluiting is gezocht bij artikel 3:19, tweede lid, Wft. Voor verzekeraars geldt ten aanzien van het bestuur en de raad van commissarissen evenals voor banken dat het gewenst is dat DNB de bevoegdheid tot ontslag rechtsreeks heeft naast de mogelijkheid om het ontslag van de raad van commissarissen te bewerkstelligen met de aanstelling van een bijzondere bestuurder of door zelf de zeggenschap over te nemen. Daarnaast geldt voor verzekeraars evenals voor banken dat complicaties zouden kunnen ontstaan in verband met artikel 2:161a BW, nog ervan afgezien of voorbij kan worden gegaan aan dat artikel met een beroep op artikel 3A:80 Wft. Een van die complicaties is dat artikel 2:161a BW slechts voorziet in de mogelijkheid van ontslag van de voltallige raad van commissarissen, hetgeen niet in alle gevallen nodig zal zijn. Van belang is op te merken dat het een discretionaire bevoegdheid betreft die er dus niet toe leidt dat het bestuur en de raad van commissarissen of individuele leden daarvan per definitie worden ontslagen. De bepaling heeft slechts tot doel dat DNB daartoe sneller en zonder knelpunten kan overgaan indien zij dat nodig acht. M (artikel 3A:127) Artikel 3A:127 voorziet erin dat de AFM op verzoek van DNB de toelating tot de handel op een gereglementeerde markt of de officiële notering van financiële instrumenten opschort of onderbreekt die door of met medewerking van de entiteit in afwikkeling zijn uitgegeven, dan wel dergelijke financiële instrumenten geheel van de handel uitsluit. Een vergelijkbaar artikel voor banken is opgenomen in artikel 3A:56. Artikel 3A:127 behoeft aanpassing omdat de bevoegdheden van de AFM waarnaar in dat artikel wordt verwezen niet meer op de genoemde artikelen worden gebaseerd. Voorts is het equivalente artikel 3A:56 voor banken onlangs fundamenteel aangepast met de Implementatiewet BRRD II. Dat is gebeurd om te verduidelijken hoe de verantwoordelijkheden van de AFM en DNB zich tot elkaar verhouden. Het is wenselijk parallelle aanpassingen ook voor afwikkeling van verzekeraars door te voeren, zodat voor banken en verzekeraars een uniform kader geldt met betrekking tot de mogelijkheid van DNB om de AFM te instrueren en de verdeling van de bijbehorende verantwoordelijkheden. Ter nadere toelichting wordt nog het volgende opgemerkt. Uit het nieuwe eerste lid van artikel 3A:127 volgt dat de bevoegdheid om, kortgezegd, de handel stil te leggen rechtstreeks aan DNB als resolutieautoriteit wordt toegekend. Het in praktische zin doen stilleggen van de handel na een daartoe strekkend besluit van DNB geschiedt doordat de Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 8 AFM exploitanten van handelsplatformen middels een directe telefonische verbinding en emailadres (of: digitale communicatie) en de overige toezichthouders middels een speciaal daartoe ingesteld ICT-systeem bericht dat de handel in een bepaald instrument dient te worden stilgelegd. Weliswaar kan DNB zelf de exploitanten berichten, maar om praktische redenen (de beschikbaarheid van geschikte communicatiesystemen en de centrale functie van de AFM bij het ordelijk functioneren van de markt) is tussenkomst van de AFM wenselijk. Die wenselijkheid is ook gelegen in de omstandigheid dat de AFM met die tussenkomst direct op de hoogte is van de handelsmaatregel van DNB, waardoor zij eveneens direct kan beoordelen of zij ten aanzien van andere instrumenten dan die waarvan de handel alsdan door DNB is stilgelegd, op basis van artikel 1:77d zelf tot een handelsmaatregel zou kunnen en willen overgaan. Het kan daarbij bijvoorbeeld gaan om de handel in instrumenten die zijn uitgegeven door dochtermaatschappijen van de instelling in afwikkeling. Om die reden is in het derde lid tot uitdrukking gebracht dat de AFM, kortgezegd, DNB behulpzaam is bij de effectuering van het besluit om de handel stil te leggen. De AFM neemt daarbij niet zelfstandig besluiten maar verricht op instructie van DNB zo nodig een aantal feitelijke handelingen zoals het in kennis stellen van de exploitanten van de handelsplatformen van het besluit van DNB dat de handel dient te worden stilgelegd. Met de term «instructie» is tot uitdrukking gebracht dat de AFM dienaangaande geen beoordelingsvrijheid toekomt. Ook indien de AFM van oordeel is dat stilleggen van de handel niet is aangewezen, dient zij in deze situatie uitvoering te geven aan de instructie van DNB. Om buiten twijfel te stellen dat de AFM het besluit van DNB direct openbaar kan maken en toezichthouders van andere lidstaten daarvan in kennis kan stellen bevat het vierde lid daarvoor een grondslag. Ten aanzien van toezichthouders uit derde landen geldt dat de AFM op eenzelfde wijze als bij de toepassing van artikel 1:77d zich zal inspannen om die toezichthouders te informeren. N (artikel 3A:128) Deze wijziging betreft het herstellen van een omissie. Artikel 3A:128 voorziet erin dat de uitoefening door DNB van resolutiebevoegdheden of bepaalde toezichtsbevoegdheden voor de wederpartij van de entiteit in resolutie geen grond kunnen vormen om – kort gezegd – contracten met de entiteit in resolutie te beëindigen of tot opeising en dergelijke stappen over te gaan. De gedachte achter deze bepaling is dat moet worden voorkomen dat maatregelen die worden genomen door DNB om een crisis te voorkomen of te beheersen reden vormen voor schuldeisers om hun vorderingen op te eisen, contracten te beëindigen en dergelijke. Als dit anders was geweest, zou resolutie of het voorkomen daarvan ernstig bemoeilijkt kunnen worden. Aan artikel 3A:128 wordt nu een beperkte toevoeging gedaan, namelijk dat ook indien DNB in verband met een voorbereidend crisisplan een curator als bedoeld in artikel 1:76 zou benoemen, dit artikel van toepassing is. Dit was nog niet onder de reikwijdte van genoemd artikel gebracht. Dat wordt hiermee hersteld. O (artikel 3A:135) Voorgesteld wordt om artikel 3A:135 Wft te wijzigen in verband met het stroomlijnen van het bijzondere regime voor rechtsbescherming (zie paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting). Concreet wordt voorgesteld om de daarin vervatte procedureregels niet alleen te laten gelden voor het besluit tot afwikkeling (artikel 3A:85 Wft) en het besluit tot groepsafwikkeling (3A:86 Wft), maar voor alle besluiten genomen op grond van de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4. Hiermee wordt bereikt dat zowel het (groeps)afwikkelingsbesluit als de aaneengesloten besluiten tot Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 9 het nemen van een of meerdere afwikkelingsmaatregelen onder hetzelfde regime vallen. Hiermee is aangesloten bij de bepalingen die reeds gelden voor de afwikkeling van banken en bepaalde beleggingsondernemingen.21 ARTIKEL II (Algemene wet bestuursrecht) A (bijlage 1) Deze wijziging houdt verband met het stroomlijnen van het bijzondere regime voor rechtsbescherming (zie paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting) en de voorgestelde wijziging van artikel 3A:135 Wft (zie artikel I, onderdeel O). Met die wijziging wordt onder andere beoogd dat de 10-dagentermijn voor indiening van een beroepschrift niet alleen voor (groeps)afwikkelingsbesluiten ingevolge de artikelen 3A:85 en 3A:86 Wft geldt, maar voor alle door DNB genomen besluiten, genomen ingevolge de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4 Wft. In bijlage 1 van de Awb is geregeld dat tegen een besluit, genomen op grond van een daarin genoemd voorschrift, geen bezwaar kan worden gemaakt. Tegen die besluiten kan dus rechtstreeks beroep worden ingesteld. Dat geldt reeds voor (groeps)afwikkelingsbesluiten op grond van de artikelen 3A:85 en 3A:86 Wft. Voorgesteld wordt om dit te vervangen door alle besluiten, genomen ingevolge de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4 Wft, waardoor de 10-dagentermijn en de mogelijkheid om rechtstreeks beroep in te dienen in de pas lopen. B (bijlage 2) Deze wijziging houdt eveneens verband met het stroomlijnen van het bijzondere regime voor rechtsbescherming (zie paragraaf 2 van het algemeen deel van deze toelichting) en de voorgestelde wijziging van artikel 3A:135 Wft (zie artikel I, onderdeel O). Bijlage 2 van de Awb bevat de bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak. Tegen een besluit, genomen op grond van een in artikel 1 van bijlage 2 genoemd voorschrift, kan geen beroep worden ingesteld. Momenteel geldt voor (groeps)afwikkelingsbesluiten ingevolge de artikelen 3A:85 en 3A:86 Wft, dat hier geen beroep tegen kan worden ingesteld, voor zover het betreft een weigering om een besluit te nemen of het niet tijdig nemen van een besluit. Voorgesteld wordt om deze twee bepalingen te vervangen door de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4, zodat voor besluiten genomen ingevolge die afdelingen, geen beroep openstaat, voor zover het een weigering om een besluit te nemen of het niet tijdig nemen van een besluit betreft. Tegen een besluit, genomen op grond van een in artikel 4 van bijlage 2 genoemd kan beroep worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Momenteel geldt voor besluiten ingevolge de artikelen 3A:85 en 3A:86 Wft, dat hier bij het CBb beroep tegen kan worden ingesteld. Voorgesteld wordt om deze twee bepalingen te vervangen door de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4, zodat tegen alle besluiten genomen ingevolge die afdelingen beroep bij het CBb openstaat. Tegen een besluit genomen op grond van een in artikel 7 van bijlage 2 genoemd voorschrift kan beroep worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Tegen besluiten genomen op grond van de Wft kan in de regel beroep worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Uitzondering daarop zijn afwikkelingsbesluiten, waartegen rechtstreeks beroep ingesteld kan worden bij het CBb. Omdat wordt voorgesteld beroep bij het CBb mogelijk te maken voor alle besluiten genomen op grond van de 21 Zie artikel 3A:64 Wft, zoals gewijzigd met de Implementatiewet BRRD II (Stb. 2021, 623). Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 10 afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4, wordt hier geregeld dat beroep bij de rechtbank Rotterdam voor deze besluiten niet langer mogelijk is. Tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter omtrent een besluit genomen op grond van een in artikel 11 van bijlage 2 genoemd voorschrift kan hoger beroep worden ingesteld bij het CBb. Tegen besluiten genomen op grond van de Wft kan in de regel beroep worden ingesteld bij de rechtbank Rotterdam. Uitzondering daarop zijn afwikkelingsbesluiten, waartegen geen hoger beroep openstaat. Momenteel geldt voor uitspraken omtrent besluiten ingevolge de artikelen 3A:85 en 3A:86 Wft, dat hiertegen geen hoger beroep kan worden ingesteld. Voorgesteld wordt om deze twee bepalingen te vervangen door de afdelingen 3A.2.3 en 3A.2.4. ARTIKEL III (Faillissementswet) A (artikel 212hgb) Bij de wijziging van artikel 213aga (zie hierna onder D) is geconstateerd dat in artikel 212hgb het begrip «terechtzitting» gebruikt wordt. In de rest van de Fw wordt van «zitting» gesproken. Dat wordt daarom ook in artikel 212hgb doorgevoerd. B (artikel 213) Met de implementatie22 van de richtlijn herverzekering23 is het prudentiële toezicht op herverzekeraars ingevoerd. Destijds is niet voorzien in de bevoegdheid voor DNB om het faillissement van een herverzekeraar aan te vragen, terwijl dit wel wenselijk is. Evenals directe verzekeraars dienen herverzekeraars te voldoen aan solvabiliteitseisen. Indien een herverzekeraar hier niet meer aan kan voldoen, is het van belang dat DNB tijdig kan ingrijpen. Het criterium op grond waarvan het faillissement van een (her)verzekeraar kan worden uitgesproken is hetzelfde als het criterium op grond waarvan het afwikkelingsinstrumentarium kan worden ingezet. Ten eerste is vereist dat de instelling faalt of waarschijnlijk zal falen. Het tweede criterium is dat er geen redelijk vooruitzicht is dat een private oplossing of de inzet van het reguliere toezichtinstrumentarium de situatie ten goede zal doen keren. Om ervoor te zorgen dat de exclusieve bevoegdheid die DNB op grond van artikel 213abis toekomt om het faillissement van een verzekeraar die een door DNB verleende vergunning heeft of heeft gehad, ook voor herverzekeraars te laten gelden, is de definitie van verzekeraars in artikel 213, onderdeel a, aangepast. C (artikel 213ad) Artikel 213ad verplicht DNB om een afschrift van het verzoekschrift tot faillissement van een verzekeraar aan de betreffende verzekeraar te sturen en de inhoud daarvan te delen met toezichthoudende instanties in andere lidstaten waar de verzekeraar een bijkantoor heeft of waarnaar deze diensten verricht. Artikel 213c, onderdeel a verplicht daar eveneens toe. De twee bepalingen zijn bovendien nagenoeg gelijkluidend. Zodoende is hier sprake van een doublure. Besloten is daarom om voor te stellen 22 23 Kamerstukken II 2006/07, 31 131, nr. 3. Richtlijn nr. 2005/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 16 november 2005 betreffende herverzekering en houdende wijziging van Richtlijnen 73/239/EEG en 92/49/EEG van de Raad en van Richtlijnen 98/78/EG en 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2005, L 323). Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 11 artikel 213ad te schrappen. Artikel 213c wordt gehandhaafd. Hier is voor gekozen omdat artikel 213c, onderdeel b, bepaalt dat DNB de toezichthouders van andere lidstaten inlicht indien het een verzekeraar van buiten de EU betreft met een bijkantoor in Nederland en de verzekeraar daarvanuit diensten verricht naar de andere lidstaat of die toezichthouder toeziet op de solvabiliteitsmarge. Het heeft wetssystematisch de voorkeur om deze twee informatiebepalingen bij elkaar te houden. D en E (artikelen 213aga en 213agb) Artikel 213aga bepaalt dat de rechtbank de curator een machtiging (de machtiging tot overgang) kan verlenen waarmee curator de verzekeringsovereenkomsten van de failliete verzekeraar kan doen overgaan op een derde, in plaats van de activa te gelde te maken en de opbrengst daarvan onder de schuldeisers, onder wie de polishouders te verdelen. Artikel 213agb biedt de rechtbank de mogelijkheid om de curator te machtigen om verzekeringsovereenkomsten te wijzigen (de machtiging tot wijziging). Bij de machtiging tot wijziging gelden een tweetal procedurele voorschriften: – Wanneer de curator na faillissement een machtiging tot wijziging verzoekt, behandelt de rechtbank het verzoek met de meeste spoed op een niet-openbare zitting. DNB wordt daarbij gehoord (artikel 213agb, vierde lid), en; – Indien de rechtbank de machtiging tot wijziging verleent, bepaalt de rechtbank de duur daarvan op maximaal anderhalf jaar. De curator kan meermaals verlenging verzoeken (artikel 213agb, vijfde lid). Gebleken is dat deze procedurele voorschriften ten onrechte niet expliciet zijn opgenomen bij de machtiging tot overgang (artikel 213aga). Ook bij de verlening van een machtiging tot overgang is er echter aanleiding om een dergelijk verzoek met spoed en op een niet-openbare zitting te behandelen en om een duur te bepalen voor de machtiging. Voorgesteld wordt daarom mp dit ook voor de machtiging tot overgang te regelen. Artikel 213agb, zesde lid, bepaalt dat indien een curator van plan is over te gaan tot overgang hij daarover advies aan DNB vraagt. Het voorstel dit lid te schrappen houdt verband met de omstandigheid dat dit inhoudelijk thuishoort bij de machtiging tot overgang in plaats van bij de machtiging tot wijziging. Deze materie daarom in het nieuwe vijfde lid van artikel 213aga geregeld. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. Overigens kan een verzoek tot het verlenen van de machtigingen van artikel 213aga en 213agb in de praktijk ook gecombineerd worden; ook voor dat geval is het wenselijk dat een gelijkluidende procedure geldt. F (artikel 213ar) In artikel 213ar, eerste lid, onderdeel b, staat een verwijzing naar het inmiddels vervallen artikel 3:159a, onderdeel d, Wft. In dat onderdeel stond de definitie van een groep. Deze definitie staat nu in artikel 3a:77 Wft. Met deze wijziging wordt verwezen naar de nieuwe definitie, zodat de verwijzing weer juist is. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 12 G en H (artikelen 213d en 213e) DNB is exclusief bevoegd om het faillissement van een verzekeraar of herverzekeraar die een door DNB verleende vergunning heeft of heeft gehad aan te vragen.24 Deze bepaling is ingevoerd met inwerkingtreding van de Whav.25 In artikel 213d, eerste lid, Fw is evenwel ook bepaald dat de rechter op een vordering of verzoek tot faillietverklaring van een verzekeraar niet beslist dan nadat hij DNB in de gelegenheid heeft gesteld haar mening daaromtrent kenbaar te maken. Deze hoorplicht is met de invoering van bovengenoemde exclusieve bevoegdheid echter zinledig geworden. Daarom wordt met dit artikel voorgesteld deze te schrappen. Ook voor artikel 213e geldt dat deze bepaling nog is gebaseerd op het gegeven dat een ander dan DNB het faillissement kan aanvragen, hetgeen niet langer het geval is. Dit artikel kan daarom in zijn geheel komen te vervallen. I (artikel 213g) Artikel 213g, eerste lid, bepaalt dat de griffier DNB onverwijld in kennis stelt van het vonnis tot faillietverklaring en van de machtiging tot wijziging van de verzekeringsovereenkomst.26 Het eerste lid bevat echter ten onrechte een verwijzing naar een artikel uit de afdeling inzake faillissement voor banken (artikel 212ag bis, eerste lid). Dit wordt hersteld door middel van een verwijzing naar zowel de machtiging tot overgang van recht en verplichtingen krachtens de verzekeringsovereenkomst (artikel 213aga), als die tot wijziging van de verzekeringsovereenkomst (artikel 213agb). In het tweede lid is een vergelijkbare correctie doorgevoerd door de verwijzingen naar artikel 213aga en artikel 213agb te specificeren. J (artikel 213h) Artikel 213ag, derde lid, bepaalt dat indien het verzoek tot faillietverklaring van een verzekeraar door de rechtbank wordt toegewezen de beschikking op een openbare zitting wordt uitgesproken en een uittreksel daarvan in de Staatscourant, het Publicatieblad van de Europese Unie en een aantal gespecificeerde categorieën dagbladen. Daarbij dient onder andere vermeld te worden dat, behoudens uitzonderingen, Nederlands recht van toepassing is op het faillissement. Artikel 213h bepaalt dat de curator een uittreksel van het vonnis tot faillietverklaring in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en in een of meer door de rechter-commissaris aan te wijzen dagbladen plaatst. Daarbij dient vermeld te worden dat, behoudens uitzonderingen, Nederlands recht, van toepassing is op het faillissement. Artikel 213ag, derde lid en artikel 213h regelen dus dezelfde materie. Artikel 213ag is echter zowel uitgebreider en specifieker, als actueler qua inhoud. Artikel 213h wordt daarom geschrapt. K (artikel 213i) 24 Artikel 213abis, derde lid, Fw. Stb. 2018, 489. 26 Kamerstukken II 2017/18, 34 842, nr. 3, p. 119. 25 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 13 Artikel 213i, eerste lid, bepaalt dat de curator alle bekende schuldeisers onmiddellijk in kennis stelt van het vonnis tot faillietverklaring. van de overgang van verzekeringsovereenkomsten aan een derde, bedoeld in artikel 213aga en van de machtiging, bedoeld in artikel 212agb, eerste lid. In dit artikel worden twee wijzigen aangebracht. De eerste is het schrappen van de verwijzing naar het niet langer bestaande artikel 212agb. De tweede houdt verband met de wijziging dat DNB niet alleen van een verleende machtiging tot overgang in kennis wordt gesteld, maar ook van een verleende machtiging tot wijziging (zie onder I). Dit wordt ook voor alle bekende schuldeisers gelijkgetrokken, door van de curator te verlangen dat hij hen naast de faillietverklaring en de overgang van overeenkomsten ook onmiddellijk kennis geef van de wijziging van overeenkomsten, bedoeld in artikel 213agb. L (artikel 213gg) Artikel 213gg is een schakelbepaling die enkele artikelen van overeenkomstige toepassing verklaart op verzekeraars met beperkte risico-omvang. Enerzijds zijn artikel 213d en 213e verwijderd uit de lijst van overeenkomstig van toepassing verklaarde artikelen, aangezien deze artikelen komen te vervallen met dit wetsvoorstel. Anderzijds is het derde lid van artikel 213abis van overeenkomstige toepassing verklaard, waardoor ook ten aanzien van verzekeraars met beperkte risico-omvang geldt dat alleen DNB het faillissement kan aanvragen. Op deze manier wordt de procedure in lijn gebracht met die voor «normale» verzekeraars. De Minister van Financiën, S.A.M. Kaag Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 314, nr. 3 14
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/49c17cd4-6104-4a4f-944d-e3da14a8e8b9
Den Haag, 10 juni 2011 Voortouwcommissie: vaste commissie voor Financiën Volgcommissie(s): ELI EU RU Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Procedurevergadering woensdag 15 juni 2011 15.30 - 16.30 uur openbaar Onderwerp: Procedurevergadering Financiën i.v.m. agendapunt 6 i.v.m. agendapunt 14, 15, 17, 18 i.v.m. agendapunt 8 Besluitenlijst vorige vergaderingen 1. Agendapunt: Besluitenlijst van de procedurevergadering van 1 juni 2011 en van de extra procedurevergadering van 8 juni 2011 Brievenlijst 2. Agendapunt: Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst) (Voortgang) wet- en regelgeving 3. Agendapunt: (Nog te ontvangen) wetsvoorstel Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2011) Voorstel: Noot: Bespreken inbrengdatum voor het verslag. Het wetsvoorstel wordt naar verwachting op woensdag 15 juni 2011 bij de Tweede Kamer ingediend. 4. Agendapunt: Datum wetgevingsoverleg pakket wetgeving op het terrein van financiële markten (FM-pakket) Wetgevingsoverleg over het gehele FM-pakket plannen op maandag 26 september 2011 van 11.15 tot - uiterlijk - 16.30 uur. In de procedurevergadering van 1 juni 2011 is een behandelschema vastgesteld voor de integrale behandeling van het FM-pakket. O.a. is toen besloten een wetgevingsoverleg te voeren op maandag 10 oktober 2011. Door een misverstand was op dat moment nog niet bekend dat de minister van Financiën op die datum Voorstel: Noot: een buitenlands werkbezoek aflegt. Voorgesteld wordt nu het wetgevingsoverleg te vervroegen naar de maandag in de "stille week", de week tussen de algemene politieke beschouwingen (APB) en de algemene financiële beschouwingen (AFB). Het wetgevingsoverleg later voeren lijkt geen goede optie omdat in dat geval de behandeling van het FM-pakket gaat samenlopen met die van het Belastingplan 2012. Het Ministerie van Financiën wordt verzocht de nota's naar aanleiding van het verslag van het FM-pakket z.s.m. naar de Tweede Kamer toe te sturen. Het nieuwe behandelschema van het FM-pakket zou dan als volgt komen te luiden: 1. Inbrengdatum verslag: uiterlijk donderdag 14 juli 2011 te 14.00 uur (datum in zomerreces!); 2. Nota's naar aanleiding van het verslag: z.s.m. , maar in ieder geval vóór het einde van het zomerreces (dus uiterlijk maandag 5 september 2011); 3. Wetgevingsoverleg: week 39 - maandag 26 september 2011; 4. Plenaire afronding + stemmingen: week 41 - vergaderweek van 11, 12 en 13 oktober (herfstreces begint op 14 oktober 2011). Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door de minister van Financiën 5. Agendapunt: Zaak: Voorstel: 6. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Volgcommissie(s): Plan van aanpak dossier beleggingsverzekeringen Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 7 juni 2011 Plan van aanpak dossier beleggingsverzekeringen - 2011Z12048 Ter bespreking. Premie en vergoeding Wako Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 31 mei 2011 Premie en vergoeding Wako - 32645-22 Voor kennisgeving aannemen. ELI Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door de staatssecretaris van Financiën 7. Agendapunt: Reactie op brief van W.R. te T. over Belastingverdrag Nederland-Canada Zaak: Voorstel: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 27 mei 2011 Reactie op brief van W.R. te T. over Belastingverdrag Nederland-Canada 2011Z11303 Voor kennisgeving aannemen; adressant informeren. 8. Agendapunt: Instellen Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf als baten-lastendienst Zaak: Voorstel: Noot: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 30 mei 2011 Instellen Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf als baten-lastendienst - 32275-2 Voor kennisgeving aannemen. • In deze brief kondigt de staatssecretaris zijn voornemen aan om met ingang van 1 januari 2012 over te gaan tot het definitief instellen van het Rijksvastgoed- en ontwikkelingsbedrijf als een baten- lastendienst. 2 • Volgcommissie(s): 9. Agendapunt: Zaak: Voorstel: 10. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Er is een voorhangprocedure van toepassing (artikel 10 van de Comptabiliteitswet 2001). Ter griffie van de Tweede Kamer der Staten-Generaal ontvangen op 31 mei 2011. De wens over het voorgenomen besluit nadere inlichtingen te ontvangen kan door of namens de Kamer of door ten minste dertig leden van de Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 30 juni 2011. De Kamer kan zich tegen het voorgenomen besluit uitspreken uiterlijk op 30 juni 2011 dan wel binnen veertien dagen na het verstrekken van de in de vorige volzin bedoelde inlichtingen. RU Verslag schriftelijk overleg inzake het Nieuwe Toeslagen Systeem (Belastingdienst) Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 31 mei 2011 Verslag schriftelijk overleg inzake het Nieuwe Toeslagen Systeem (Belastingdienst) - 2011Z11534 Reeds betrokken bij het algemeen overleg Belastingdienst d.d. 15 juni 2011. Achtste halfjaarsrapportage Belastingdienst Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 31 mei 2011 Aanbieding 8ste halfjaarrapportage Belastingdienst, evaluatie van de IV-keten Belastingdienst en de notitie dwangsomregeling van de Awb en toeslagen - 31066103 Reeds betrokken bij het algemeen overleg Belastingdienst d.d. 15 juni 2011. 11. Agendapunt: Toezegging cijfermateriaal ingetrokken wetsvoorstel indexering ondergrens villabelasting Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 6 juni 2011 Toezegging cijfermateriaal ingetrokken wetsvoorstel indexering ondergrens villabelasting - 2011Z11837 Desgewenst betrekken bij het mogelijk nog te ontvangen initiatiefwetsvoorstel inzake Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 met betrekking tot de indexering van het eigenwoningforfait. Voorstel: 12. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Noot: 13. Agendapunt: Zaak: Verzoek om een brief over de 30%-regeling van het lid Bashir Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 9 juni 2011 Verzoek om een brief over de 30%-regeling van het lid Bashir - 2011Z12393 Voor kennisgeving aannemen; aangekondigde nadere informatie afwachten. In deze brief kondigt de staatssecretaris van Financiën zijn voornemen aan om de uitwerking van de 30%-regeling nader te gaan beschouwen. Naar aanleiding van de uitkomsten van deze nadere beschouwing en het overleg met het bedrijfsleven zal de staatssecretaris de Kamer nader berichten. Fiscale agenda voor Belastingplan 2012 en stand van zaken Geefwet Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 9 juni 2011 Fiscale agenda voor Belastingplan 2012 en stand van zaken Geefwet 2011Z12394 3 Voorstel: Noot: Tijdens de extra procedurevergadering van 8 juni 2011 is reeds besloten de brief te agenderen voor het algemeen overleg van 30 juni 2011 over onder meer de Autobrief. In de brief verwijst de staatssecretaris van Financiën naar het overzicht in de Fiscale agenda waarin de onderwerpen staan die in het Belastingplanpakket 2012 worden opgenomen. Het betreft de volgende onderwerpen: • Omzetting zelfstandigenaftrek in een vaste basisaftrek • Herziening fiscale regelingen kinderen en stimuleren doorwerken • Eerste tranche wijzigingen formeel recht (stroomlijnen boetebepalingen, aanpassing termijnen en één bankrekeningnummer) • Toeslagen (verruimen aanvraagtermijn, vereenvoudigen regels huurtoeslag en Awir, verhogen boetebedragen) • Vitaliteitsregeling • Wijziging heffings- en invorderingsrente Voorts wordt er op Prinsjesdag een wetsvoorstel Vennootschapsbelasting ingediend. Met beperking overnameholdings, de objectvrijstelling vaste inrichtingen, aanpassing buitenlands aanmerkelijk belang en tariefverlaging. Stukken/brieven (als eerste) ondertekend door een andere bewindspersoon Geen agendapunten Europa 14. Agendapunt: Afschrift aanbiedingsbrief aan de Europese Commissie met de reactie op groenboek "De toekomst van de BTW - naar een eenvoudiger, solider en efficiënter BTW-stelsel" Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 30 mei 2011 Afschrift aanbiedingsbrief aan de Europese Commissie met de reactie op groenboek "De toekomst van de BTW - naar een eenvoudiger, solider en efficiënter BTW-stelsel" - 32720-1 Voor kennisgeving aannemen. EU Voorstel: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: Volgcommissie(s): Brief regering - staatssecretaris van Financiën, F.H.H. Weekers - 31 mei 2011 Aangepaste Nederlandse reactie aan de Europese Commissie op het groenboek "De toekomst van de BTW - naar een eenvoudiger, solider en efficiënter BTWstelsel" - 32720-2 Voor kennisgeving aannemen. EU 15. Agendapunt: Verklaring van IMF, Commissie en ECB over programma Griekenland Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 5 juni 2011 Verklaring van IMF, Commissie en ECB over programma Griekenland 2011Z11733 Reeds betrokken bij het algemeen overleg Eurogroep / Ecofin Raad d.d. 14 juni 2011. EU Voorstel: Volgcommissie(s): 4 16. Agendapunt: Additionele informatie t.a.v. onderhandelingen met de Griekse regering door IMF, Europese Commissie en de ECB (de Trojka) over het begrotingstekort van Griekenland en de te nemen maatregelen Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 7 juni 2011 Additionele informatie t.a.v. onderhandelingen met de Griekse regering door IMF, Europese Commissie en de ECB (de Trojka) over het begrotingstekort van Griekenland en de te nemen maatregelen - 2011Z11914 Reeds betrokken bij het algemeen overleg Eurogroep / Ecofin Raad d.d. 14 juni 2011. Voorstel: 17. Agendapunt: Geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofin Raad van 20 juni 2011 Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 10 juni 2011 Geannoteerde agenda voor de Eurogroep en Ecofin Raad van 20 juni 2011 2011Z12423 Reeds betrokken bij het algemeen overleg Eurogroep / Ecofin Raad d.d. 14 juni 2011. EU Voorstel: Volgcommissie(s): 18. Agendapunt: Kabinetsinzet Europese ontwerpbegroting 2012 en financieringsvoorstel van ITER Zaak: Brief regering - minister van Financiën, J.C. de Jager - 10 juni 2011 Kabinetsinzet Europese ontwerpbegroting 2012 en financieringsvoorstel van ITER - 2011Z12448 Agenderen voor het algemeen overleg Begrotingsraad dat is gepland op dinsdag 28 juni 2011. EU Voorstel: Volgcommissie(s): Overig 19. Agendapunt: Voorstel: Noot: Aanbod technische briefing door APA/ATR-team van de Belastingdienst Ter bespreking. De staatssecretaris van Financiën biedt de commissie graag een technische briefing door het APA/ATR-team van de Belastingdienst aan (zie het antwoord d.d. 30 mei 2011 van de staatssecretaris van Financiën op de schriftelijke vragen Braakhuis (GroenLinks) over: 1. openbaarmaking van rulings (klik hier); 2. het door DNB verstrekte getal van 12,3 biljoen euro dat in totaal jaarlijks door Nederland instroomt en uitstroomt (klik hier). N.B. Het aanbod voor een technische briefing is door de staatssecretaris herhaald tijdens het algemeen overleg Fiscaal verdragsbeleid d.d. 8 juni 2011. 20. Agendapunt: Zaak: Verzoek VNO-NCW, namens voorzitter van BusinessEurope, om een gesprek met de vaste commissie voor Financiën op maandag 20 juni 2011 Brief derden - VNO-NCW te Den Haag - 6 juni 2011 Verzoek VNO-NCW, namens voorzitter van BusinessEurope, om gesprek met vaste commissie voor Financiën d.d. 20 juni 2011 - 2011Z12442 5 Voorstel: 21. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Ter bespreking. BOR-notitie - Voorjaarsnota 2011 en suppletoire begrotingswetten 2011 BOR-notitie - medewerker BOR, M.J.P. Becker - 10 juni 2011 BOR-notitie Voorjaarsnota 2011 en suppletoire begrotingswetten 2011 2011Z12450 Desgewenst betrekken bij verdere behandeling van de Voorjaarsnota 2011 en de bijbehorende suppletoire begrotingen. Rondvraag 22. Agendapunt: Rondvraag Griffier: R.F. Berck Activiteitnummer: 2010A03995 6
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a477b213-80ac-49ac-99a8-f20e4079884b
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2017–2018 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2017Z13839 Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Veiligheid en Justitie over het bericht «Dementie vaak niet herkend: opeens was moeder getrouwd en waren zij onterfd» (ingezonden 17 oktober 2017). Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Dementie vaak niet herkend: opeens was moeder getrouwd en waren zij onterfd»?1 Vraag 2 Deelt u de mening dat het een zorgelijke, ongewenste situatie is dat – ondanks het feit dat er een levenstestament was en ondanks het feit dat deze vrouw als dementerend gediagnosticeerd was – alsnog bij de notaris een testamentswijziging kon worden uitgevoerd? Vraag 3 Hoe toetst een notaris op dit moment de handelingsbekwaamheid van ouderen? Bestaan hiervoor binnen het notariaat protocollen? Is het huidige toetsingskader voldoende geschikt voor de beoordeling van de geestesgesteldheid van ouderen? In hoeverre vormt een notaris zich daarbij een zelfstandig oordeel over individuele cliënten, los van het gezelschap waarin deze zich bevindt? Vraag 4 In welke mate kan een notaris beschikken over medische informatie aangaande cliënten bij wie de notaris twijfelt over hun geestelijke kwaliteiten? Indien iemand gediagnosticeerd wordt als dementerend, wordt deze informatie dan automatisch gedeeld met bijvoorbeeld een notaris? Welke mogelijkheden biedt de wet hier voor informatiedeling? Ziet u mogelijkheden om huisarts en notaris hierin beter te laten samenwerken? Vraag 5 Klopt het dat een niet te goeder trouw afgesloten huwelijk pas ongeldig is na het onherroepelijk worden van een vonnis waarin dat huwelijk ongeldig wordt verklaard? Klopt het dat dit na een vonnis in eerste aanleg lang kan duren als één van de partijen in hoger beroep of zelfs in cassatie gaat? Klopt 1 kv-tk-2017Z13839 ’s-Gravenhage 2017 https://www.rtlnieuws.nl/gezin/dementie-vaak-niet-herkend-opeens-was-moeder-getrouwd-enwaren-zij-onterfd Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Vragen 1 het dat in de tussentijd – in geval van een overlijden van een van de echtgenoten – gewoon aanspraak gemaakt kan worden op een eventuele erfenis? Hoe beoordeelt u een dergelijke situatie? Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e155ab16-cef1-4aab-aa82-5c642e8516e5
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 35 660 Voorstel van wet van de leden Ellemeet en Aukje de Vries houdende wijziging van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg in verband met de invloed van zorgverleners Nr. 7 VERSLAG Vastgesteld 9 juli 2021 De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, belast met het voorbereidend onderzoek van voorliggend wetsvoorstel, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de in het verslag opgenomen vragen en opmerkingen afdoende door de initiatiefnemer worden beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. Inhoudsopgave I. II. blz. Algemeen 1 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 2 3 7 8 9 9 10 10 Inleiding Hoofdlijnen van het wetsvoorstel Verhouding tot nationale regelgeving Gevolgen Toezicht en handhaving Financiële gevolgen Evaluatie Advies en consultatie Artikelsgewijs 11 I. ALGEMEEN De leden van de VVD-fractie willen de initiatiefnemers Ellemeet en Aukje de Vries (en hun voorgangers) allereerst hartelijk danken voor het nemen van dit goede initiatiefwetsvoorstel, namelijk het voorstel van wet van de leden Ellemeet en Aukje de Vries houdende wijziging van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg in verband met de invloed van zorgverleners (hierna: het wetsvoorstel). Wat mooi zou het zijn als, zoals beschreven wordt, inderdaad niets meer over de inhoud van het vak en de beroeps- kst-35660-7 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 1 ontwikkeling van de zorgverlener wordt besloten zonder hen daarbij te betrekken. De leden van de D66-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel om de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) te wijzigen in verband met de invloed van zorgverleners. De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Ellemeet en de Vries. Zij willen de initiatiefnemers complimenteren met hun inzet en de gewijzigde en uitgebreidere memorie van toelichting. De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel. Deze leden onderschrijven met de indieners het belang van invloed van zorgverleners op de werkvloer. Zij hebben een aantal vragen aan de indieners. De leden van de fractie van GroenLinks zijn erg verheugd met het wetsvoorstel van de leden Aukje de Vries en Ellemeet. Zij hebben nog wel een aantal vragen over het wetsvoorstel. 1. Inleiding De leden van de D66-fractie willen benadrukken dat zij groot belang hechten aan invloed en zeggenschap van medewerkers op het beleid binnen hun organisatie. Dat geldt met name voor zorginstellingen waarbij inspraak van zorgverleners in het algemeen en verpleegkundig en verzorgend personeel in het bijzonder een grote bijdrage kan leveren aan een goede kwaliteit van zorg, maar ook kan bijdragen aan het werkplezier en daarmee aan het kunnen aantrekken en behouden van zorgpersoneel. Deze leden danken daarbij de initiatiefnemers voor het opstellen van dit wetsvoorstel. Wel hebben zij hierbij nog vragen, omdat het voor deze leden nog onvoldoende duidelijk is in hoeverre aangetoond is dat dit wetsvoorstel zal bijdragen aan meer invloed en zeggenschap zonder dat dit een disproportionele administratieve last met zich meebrengt. De leden van de CDA-fractie delen met de initiatiefnemers de analyse dat werkenden in de zorg te weinig autonomie hebben en te weinig betrokken worden bij de ontwikkelingen in en de resultaten van de zorginstelling. Zij zijn het dan ook met de initiatiefnemers eens over het doel van dit wetvoorstel, namelijk meer autonomie en meer medezeggenschap. Een goed functionerende verpleging en verzorging binnen organisaties ligt aan de basis van goede zorg. Deze leden zijn van mening dat de indieners onvoldoende hebben geanalyseerd waarom zorgmedewerkers hieraan nu onvoldoende kunnen bijdragen en niet worden betrokken bij het primaire zorgproces. Kunnen de indieners hierop reflecteren? De leden van de CDA-fractie vragen in algemene zin aan de initiatiefnemers om eens te reageren op het feit dat de Raad van State stelt dat er voldoende mogelijkheden zijn om zowel via wetgeving als via de Governancecode Zorg, zorgverleners te betrekken bij het zorginhoudelijk beleid omtrent de zorg. Met andere woorden, in hoeverre is het wetsvoorstel noodzakelijk of is het wenselijk deze wetgevende stap te zetten? Wat is volgens de initiatiefnemers de reden c.q. wat zijn de oorzaken dat er nu blijkbaar met verpleegkundigen en verzorgenden geen regulier teamoverleg is? Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 2 Met het oog op de uitdagingen waar de zorg voor staat, zoals de inhaalzorg die geleverd moet worden, de aankomende vergrijzing en verplaatsing van zorg van de tweede naar de eerste lijn, is het volgens de leden van de GroenLinks-fractie noodzakelijk dat zorgverleners invloed kunnen uitoefen op het zorginhoudelijke beleid en het primaire proces. Ook zonder deze uitdagingen is het echter in de ogen van genoemde leden belangrijk dat zorgverleners mee kunnen beslissen over de wijze waarop zij zorg moeten verlenen. Daarnaast blijkt uit alle onderzoeken naar de arbeidsmarkt in de zorg dat het gebrek aan invloed van zorgverleners een reden is om het vak te verlaten. 2. Hoofdlijnen van het wetsvoorstel De leden van de VVD-fractie lezen dat de nadruk binnen het initiatiefvoorstel ligt op het verbeteren van de invloed van verpleegkundigen en verzorgenden. Deze leden zijn hier zeer blij mee. Het wetsvoorstel betreft echter iedereen die volgens de Wkkgz een zorgverlener is. Waaruit blijkt dat de invloed van andere zorgverleners, anders dan medisch specialisten, verpleegkundigen en verzorgenden, niet achterloopt en van invloed kan zijn op de directe verbetering van de zorg, zo vragen deze leden. De leden van de VVD-fractie concluderen, verwijzend naar de evaluatie van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz), dat met een wetswijziging een cultuursomslag te bewerkstelligen is. Zijn de initiatiefnemers het met genoemde leden eens dat de Wmcz een cultuuromslag mede afdwong vanwege de vaste bestuursstructuur? Hoe denken de initiatiefnemers dat de in het wetsvoorstel genoemde cultuuromslag bewerkstelligd zal worden, wetende dat de open norm veel ruimte laat voor «eigen invulling»? Waarbij eigen invulling dan bekeken dient te worden vanuit zowel werkgever als zorgverlener. De leden van de VVD-fractie lezen voorts dat autonomie van de verpleegkundige uitvoerig wordt beschreven. De verpleegkundige weet inderdaad vaak prima welke manier het beste werkt. Genoemde leden vragen of hierbij niet het gevaar bestaat dat ook de eigen regie van de cliënt uit het oog verloren wordt. Hoe blijft geborgd dat zorg altijd een samenspel is van autonomie van de professional en de eigen regie van de individuele cliënt? De leden van de VVD-fractie lezen dat in de Governancecode Zorg 2017 en in het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg al goede bepalingen staan waarmee beoogd wordt de invloed van zorgverleners te versterken. Zo zijn verpleegkundigen op diverse plaatsen, conform de bestaande kaders, lid van de raad van bestuur of is de beroepsgroep vertegenwoordigd in de Verpleegkundig Advies Raden (VAR). Hoe is de controle op deze kaders? Hoe zou juist dit wetsvoorstel nog van meerwaarde kunnen zijn op de al bestaande kaders? Welke ruimte kan juist door middel van dit wetsvoorstel gecreëerd worden, zo vragen genoemde leden. De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers te reflecteren op hun keuze om de nadruk te leggen op het verbeteren van de invloed van verpleegkundigen en verzorgenden – wat deze leden van harte kunnen ondersteunen – maar dat zij in de precieze wetswijziging geen specifieke aanpassingen voorstellen voor de positie van verpleegkundig en verzorgend personeel. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen wat de gevolgen zijn voor de relatieve invloed van verpleegkundigen en verzorgenden, daar waar hun belangen tegenstrijdig zijn aan andere beroepen binnen de zorg? Geldt dan altijd dat hun positie versterkt wordt? Is deze stelling niet afhankelijk van de aanname dat de invloed van verpleegkundig en verzorgend personeel altijd en overal achterloopt op die van ander zorgpersoneel? Kunnen de initiatiefnemers deze aanname nader onderbouwen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 3 De leden van de D66-fractie lezen dat de initiatiefnemers stellen dat met het kiezen voor deze open norm wordt geborgd dat zorgprofessionals door alle lagen van de organisatie invloed hebben. Kunnen de initiatiefnemers nader uitleggen welke waarborgen dit wetsvoorstel hiervoor bevat zodat deze invloed ook daadwerkelijk door alle lagen wordt uitgeoefend en dat deze open norm overal ook op deze wijze wordt uitgelegd en toegepast? De leden van de D66-fractie begrijpen dat de invloed van zorgverleners op het beleid van groot belang is en dat deze invloed niet continu bij iedere beslissing meegewogen hoeft te worden, maar wel op regelmatige basis. Wat verstaan de initiatiefnemers onder het begrip «regelmatige basis»? Zal deze beoogde mate van invloed naar verwachting worden bereikt als het wetsvoorstel hier geen nadere invulling aan geeft? Of zorgt dit ervoor dat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) moeite zal hebben met het handhaven van deze wetswijziging, omdat een zorgaanbieder het begrip «regelmatig» zeer breed kan uitleggen? Kunnen de initiatiefnemers tevens uitleggen waarom zij de beoogde invloed op regelmatige basis niet hebben opgenomen in de tekst van het wetsvoorstel? De leden van de D66-fractie ondersteunen de wens van de initiatiefnemers dat zorgverleners vanaf het begin worden betrokken bij het beleid binnen hun organisaties. Kunnen de initiatiefnemers uitleggen of het huidige wetsvoorstel voldoende handvatten biedt om deze wens tot uitvoering te brengen? Waarom is er bijvoorbeeld niet voor gekozen om dit punt op te nemen in het wetsvoorstel als dit een belangrijke factor is voor goede zorg? Hebben toezichthouders op deze manier voldoende handvatten om hierop te handhaven dat zij niet – zoals de initiatiefnemers terecht aan de orde stellen – slechts pas in de laatste fase betrokken worden bij het maken van beleid? De leden van de D66-fractie vragen de initiatiefnemers welke concrete gevolgen deze wetswijziging zal hebben voor kleine zorgaanbieders. Vanwege de kleine omvang van de instelling is het aannemelijk dat de invloed van zorgverleners vaak heel natuurlijk verloopt en op informele basis plaatsvindt, omdat de lijnen binnen de organisatie kort zijn. Zien de initiatiefnemers het risico dat deze zorginstellingen zich genoodzaakt zullen voelen om deze bestaande zeggenschap sterk te formaliseren, waarmee de administratieve lasten stijgen zonder dat dit zorgt voor een concrete verbetering? Hebben de toezichthouders voldoende handvatten om maatwerk te bieden voor de handhaving van deze wetsbepaling bij kleine zorgaanbieders? Hebben de initiatiefnemers hierover contact gehad met de toezichthouders en zo ja, wat was hun reactie op dit punt? Hoe kunnen kleine zorgaanbieders er zeker van zijn dat zij voldoen aan de wet als er – conform datgene wat de initiatiefnemers beogen – informeel sprake is van invloed op het zorginhoudelijk beleid? De leden van de D66-fractie delen voorts de constatering van de initiatiefnemers dat zeggenschap soms niet van de grond komt omdat vertegenwoordigende gremia niet representatief zijn voor de achterban. Deze leden vragen daarbij hoe dit wetsvoorstel ervoor zorgt dat de vertegenwoordigers van verpleegkundigen en verzorgenden wel afdoende vertegenwoordigd zijn bij de beleidsbeslissingen. Bestaat er niet het risico dat de zeer open norm, zonder een specifieke vermelding van verpleegkundig en verzorgend personeel, maakt dat zorgaanbieders kunnen voldoen aan de eisen van de wet zonder dat de vertegenwoordigende gremia representatief zijn voor verpleegkundig en verzorgend personeel? Hebben de initiatiefnemers hierover contact gehad met de toezichthouders en zo ja, wat was hun reactie op dit punt? Waren er geen alternatieve wetteksten mogelijk waarbij dit risico wel ondervangen zou kunnen worden en waarom is daar door de initiatiefnemers niet voor gekozen? Kunnen zij tevens onderbouwen waarom dit probleem volgens hen slechts gedeeltelijk relevant is voor het onderhavige wetsvoorstel? Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 4 De leden van de CDA-fractie zijn met de initiatiefnemers van mening dat de inspraak van de zorgverlener op het zorginhoudelijk beleid en de uitvoering daarvan heel belangrijk zijn. De initiatiefnemers onderbouwen onderhavig wetsvoorstel met het feit dat onder andere de adviezen van de commissie Werner en de Governancecode Zorg 2017 te weinig hebben opgeleverd. De Raad van State concludeert min of meer het tegenoverstelde. In de praktijk, zo stellen zij, is de norm dat zorgverleners invloed dienen te hebben op het beleid van zorginstellingen duidelijk geregeld. Maar in de praktijk gebeurt dit nog onvoldoende. Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat de meerwaarde van dit wetsvoorstel precies is, juist om de uitvoering ervan het in de praktijk te laten slagen? Waarom denken de initiatiefnemers dat wat klaarblijkelijk een cultuurprobleem is, opgelost wordt door een structuuraanpassing? Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat de initiatiefnemers aannemen dat zorgverleners intrinsiek gemotiveerd zijn om de best mogelijke zorg te leveren. Door de initiatiefnemers wordt aangenomen dat de kwaliteit van zorg zal toenemen doordat de zorgverlener in de positie gebracht wordt om vanuit de eigen professionele expertise mee te praten over de zorgverlening van de organisatie. Genoemde leden hebben groot respect voor al het werk dat zorgprofessionals doen en zij zijn van mening dat invloed van zorgmedewerkers zeker bijdraagt aan de kwaliteit van zorg. Deze leden vragen echter wat dan de opvatting is van de initiatiefnemers betreffende de invloed en (mede)zeggenschap van inwoners van instellingen, zeker in de langdurige zorg. Ook zij kunnen relevante adviezen aandragen die bijdragen aan de kwaliteit van zorg. Hoe verhouden deze twee groepen of belangen zich tot elkaar? Zijn de initiatiefnemers het met de leden van de CDA-fractie eens dat met name in de instellingen voor langdurige zorg, de belangen anders kunnen liggen dan elders vanwege de langdurige zorg- en werkrelaties? Voorts lezen de leden van de CDA-fractie dat de initiatiefnemers stellen dat op plekken waar zorgverleners een hogere tevredenheid over de aansturing en de leidinggevenden rapporteren, er ook meetbaar betere uitkomsten voor de patiënten zijn. Genoemde leden kunnen zich dit goed voorstellen, en daarmee draagt een en ander bij aan de kwaliteitsverhoging van de zorg. Deze leden vragen of de initiatiefnemers echter het verschil zien tussen patiënt en cliënt. Zij vragen dit meer in het bijzonder indien gekeken wordt naar de zorgrelatie tussen medewerker en cliënt in de langdurige zorg, waar in sommige gevallen tientallen jaren een zorgrelatie kan bestaan. De wetswijziging zal gaan gelden voor iedereen die volgens de Wkkgz een zorgverlener is, ook al ligt de nadruk bij dit initiatiefwetsvoorstel op het verbeteren van de invloed van verpleegkundigen en verzorgenden op zorginhoudelijk beleid en het primaire proces. Op dit punt hebben de leden van de CDA-fractie toch enkele aanvullende vragen. In het wetsvoorstel is gekozen voor de term «zorginhoudelijk beleid» en in de memorie van toelichting worden twee begrippen gebruikt, namelijk de termen «zorginhoudelijk beleid» en «primair proces». Kunnen de initiatiefnemers deze begrippen verduidelijken en het verschil tussen beide aangeven? Tevens richt het voorstel zich op iedereen die zorg verleent, maar meer in het bijzonder op verpleegkundigen en verzorgden, omdat «die nog zo achterlopen». Voor artsen is meer inspraak en/of medezeggenschap geregeld. Waarom kiezen de initiatiefnemers er dan niet voor om de groepen verpleegkundigen en verzorgenden in het wetsvoorstel expliciet te noemen? Zijn de initiatiefnemers het ermee eens dat activiteitenbegeleiders een ander belang hebben dan verpleegkundigen? Deze leden vragen hoe elk belang dan vervolgens moet worden gewogen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 5 Aanpassing van de Wkkgz De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners kiezen voor een open norm, namelijk dat zorgverleners invloed moeten hebben op het primaire proces van zorgverlening en het zorginhoudelijk beleid van de organisatie. Hierdoor wordt invloed van de zorgprofessional geborgd door alle lagen van de organisatie heen. Dat betekent zowel op het niveau van de raad van bestuur, als op het niveau van besluiten die op de werkvloer worden genomen. Genoemde leden begrijpen dat, maar vragen of de indieners niet vrezen dat er allerlei ingewikkelde en complexe overlegstructuren worden opgetuigd. Vervolgens vragen deze leden wat er nog meer kan of moet gebeuren om de raad van bestuur zorgverleners wel te laten betrekken bij de zorginhoud of bij het primaire proces. Waarom doen deze raden van bestuur dat nu niet? Beoogde effecten van het wetsvoorstel De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners met het onderhavige wetsvoorstel een cultuuromslag willen beogen. Kunnen zij aangeven waarom dat, als dat met de Wkkgz en de Goverancecode niet gelukt is, met dit voorstel wel zal lukken? Invulling van de open norm De leden van de CDA-fractie zijn het met de indieners eens dat er vanuit de prakrijk veel goede ideeën leven om het werk gemakkelijker en kwalitatief beter te maken. Vinden de initiatiefnemers dat invloed van verpleegkundigen en verzorgenden een onderdeel kan zijn van het normale wekelijkse werkoverleg of moeten deze leden het zo lezen dat organisaties een apart overleg moeten instellen? Of moeten deze leden het zo lezen dat de wijze waarop het overleg vorm krijgt, afhangt van de omvang en complexiteit van de organisatie? Bij de invulling van de open norm geven de initiatiefnemers als voorbeeld dat zorgprofessionals zelf kunnen bepalen in welke volgorde een ronde wordt gedaan. Volgens de leden van de CDA-fractie heeft dat niet te maken met invloed op beleid maar met autonomie en verminderen van administratieve lasten. Kunnen de initiatienemers daar op reflecteren? Wetgeving als instrument De leden van de CDA-fractie constateren dat medezeggenschap ook via de Wet op de ondernemingsraden (WOR) geregeld is, maar de initiatiefnemers geven drie argumenten waarom dit wetsvoorstel toch nodig is. Zij attenderen erop dat de WOR geldt voor organisaties die groter zijn dan 50 werknemers en dat het in het onderhavige wetsvoorstel specifiek gaat om zorginhoudelijke punten. Genoemde leden menen dat het toch ook zo is dat volgens art. 35b van de WOR voor organisaties met minder dan 50 personen een personeelsvertegenwoordiging (PVT) kan worden opgericht? Waarom is er niet voor gekozen dit punt onder te brengen bij de WOR en het via de Wkkgz te regelen? Kunnen de initiatiefnemers toelichten waarom een dergelijke wetswijziging niet nodig is voor andere sectoren zoals de kappersbranche of een fabriek waarin medische apparaten worden gemaakt? De leden van de SP-fractie vinden het erg belangrijk dat zorgverleners meer zeggenschap krijgen over alle belangrijke zaken die raken aan goed bestuur. Zij zijn het met de indieners eens dat dit op dit moment onvoldoende geregeld is voor zorgverleners in verschillende zorgorganisaties. Genoemde leden vragen de indieners op welke zaken zorgverleners invloed krijgen. Is dat enkel op de kwaliteit van zorg en de zorgverlening, Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 6 of is dat ook op andere zaken die raken aan goed bestuur, zoals het recht om in te grijpen bij plannen zoals fusies, nieuwbouw, vastgoed, aanschaf van ict of de jaarlijkse begroting? Voorts vragen deze leden wat de indieners onder «meer inspraak» verstaan. Is het juist niet van belang dat zorgverleners zeggenschap krijgen in plaats van vrijblijvende inspraak? Deze leden ontvangen graag een toelichting hierover van de indieners. De leden van de SP-fractie begrijpen dat de indieners een open norm voorstaan die niet voorschrijft welke invloed zorgverleners krijgen, maar wel dát ze invloed kunnen krijgen. Deze leden vragen de indieners of een open norm niet te vrijblijvend is. Kunnen de indieners een aantal voorbeelden geven van wat zij verstaan onder deze open norm? Bestaat de mogelijkheid dat er grote verschillen zullen ontstaan in zeggenschap van zorgverleners tussen verschillende werkgevers? Vinden de indieners dit een wenselijke ontwikkeling? Voorts lezen de leden van de SP-fractie dat leidinggevenden, waar immers de beslissingsmacht is belegd, het recht behouden om de beslissing te nemen, maar hierbij de mogelijkheid moeten bieden aan zorgverleners om hun professionele opinie te geven over de zorgverlening. Genoemde leden vragen in hoeverre het voorliggende voorstel afwijkt van de invloed van de huidige verpleegkundige adviesraden. Kunnen de indieners dit toelichten? Tevens geven de indieners aan dat zorgverleners niet continu bij elke beslissing betrokken hoeven te worden, maar wel op regelmatige basis. Met wie overleggen zorgverleners eigenlijk? Is dit enkel met leidinggevenden of ook met de raad van bestuur en de raad van toezicht? Worden bestuurders hierbij actief betrokken, of moeten zij alleen maar kijken of er overleggen plaatsvinden tussen zorgverleners en leidinggegeven? De leden van de fractie van GroenLinks hebben vragen over het doel van het wetsvoorstel. Genoemde leden lezen dat er met het wetsvoorstel ook een cultuuromslag wordt beoogd. Hoe zien de initiatiefnemers dit voor zich? 3. Verhouding tot nationale wetgeving De leden van de D66-fractie onderstrepen het grote belang van zeggenschap van zorgverleners bij het zorginhoudelijk beleid van hun instelling. Deze leden vragen de indieners wel te onderbouwen waarom deze wetswijziging dermate urgent is dat deze niet meegenomen kan worden in het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz). Heeft het niet de voorkeur van de indieners dat zorgaanbieders slechts één keer worden geconfronteerd met nieuwe regelgeving op het gebied van hun bedrijfsvoering en niet twee keer vlak achter elkaar? Hebben beide wetsvoorstellen niet tot doel een cultuuromslag in de bedrijfsvoering van zorginstellingen te realiseren? Zouden de initiatiefnemers kunnen aangeven hoe zij voorkomen dat het doel wordt bereikt om niet te conflicteren met de Wibz? De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering het wetsvoorstel Wibz heeft aangekondigd. De regering is voornemens om met de Wibz de wettelijke eisen aan de bedrijfsvoering van zorgaanbieders aan te scherpen. Weten de indieners wat de stand van zaken is bij de Wibz en of de internetconsultatie al gestart is? Weten de indieners wat er in dit concept-voorstel staat over de invloed van zorgmedewerkers op het primaire proces of op de zorginhoud? Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 7 4. Gevolgen De leden van de D66-fractie hebben vragen bij de stelling van de initiatiefnemers dat dit wetsvoorstel geen extra administratieve lasten tot gevolg heeft. Deze leden ondersteunen de stelling dat meer invloed van zorgverleners op het zorginhoudelijk beleid kan zorgen voor een verlaging van administratieve lasten omdat dit erg belangrijk is voor veel zorgverleners. Kunnen de initiatiefnemers daarnaast uitleggen op welke wijze de IGJ effectief kan handhaven op de zeer open norm die dit wetsvoorstel neerlegt, zonder dat daar administratieve lasten bij komen kijken voor de zorginstelling of de zorgverleners? Bij een controle zullen zij toch moeten kunnen aantonen dat zorgverleners invloed hebben op het zorginhoudelijk beleid? Kunnen de initiatiefnemers in hun antwoord vooral ook het perspectief van kleine zorgaanbieders betrekken, waarbij nu niet altijd is vastgelegd op welke wijze zorgverleners zijn betrokken bij het zorginhoudelijk beleid? Kunnen zij tevens ingaan op de vraag naar het risico dat zorginstellingen erg overdadig zullen worden in het registreren, vastleggen en rapporteren van de invloed van zorgverleners op het beleid, omdat de norm in de wet zo open is geformuleerd? Deze leden wijzen daarbij op het plan dat de zorginstelling in samenspraak met de zorgverleners kan maken, en waarin uiteengezet dient te worden hoe zij de invloed van zorgverleners willen borgen, zoals de initiatiefnemers zelf voorstellen in de toelichting. Los van het punt dat een dergelijk plan wenselijk en effectief kan zijn, vragen deze leden wel of hierbij geen sprake is van aantoonbare extra administratieve lasten. Hebben de initiatiefnemers dit wetsvoorstel laten toetsen op een toename of afname van administratieve lasten door het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR)? Zo nee, zijn zij bereid dit alsnog te doen? De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners van mening zijn dat de belangrijkste doelstelling van dit wetsvoorstel het verbeteren van de kwaliteit van zorg is. Zij zien dat alle drie de betrokken partijen, namelijk ten eerste cliënten en/of patiënten, ten tweede verpleegkundigen en/of verzorgenden en ten derde de raden van bestuur, een andere visie hebben op het begrip kwaliteit van zorg en op het primaire proces, en dit op een andere manier beoordelen. Hoe wegen de indieners dit verschil? Hoe vinden zij dat hier mee moet worden omgegaan? Regeldruk: extra handelingen De leden van de CDA-fractie lezen dat de indieners verwachten dat door het vergroten van de invloed van zorgverleners op het beleid en de praktijk, tijd wordt bespaard. Er moeten immers minder beslissingen genomen worden die in de zorgpraktijk niet goed blijken te werken en die dan weer teruggedraaid of gecorrigeerd moeten worden. Kunnen de indieners daarvan voorbeelden noemen? Is daarover onderzoek geweest? Genoemde leden zouden dit wenselijk vinden, maar vragen de indieners eens te reflecteren op het standpunt dat dit wetsvoorstel meer regeldruk zal opleveren voor organisaties en dus ook voor verpleegkundigen en verzorgden. Is het immers niet zo dat de IGJ zeker bij grotere instellingen zal verwachten dat er schriftelijk bewijs van overleg aanwezig is? De leden van de SP-fractie lezen dat de indieners aangeven dat de belangrijkste reden voor zorgverleners om de zorgsector te verlaten binnen de invloedsfeer van de werkgever ligt. De indieners geven tevens aan dat uit het uitstroom-onderzoek van RegioPlus blijkt dat deze redenen nog belangrijker zijn dan werkdruk, salaris of doorgroeimogelijkheden. Genoemde leden wijzen op het recente rapport van de SER, «Aan de slag Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 8 voor de zorg, een actieagenda voor de zorgarbeidsmarkt»,1 waarin wordt geadviseerd dat de regering meer geld moet vrijmaken om de salarissen in de zorg te verhogen, omdat het tekort aan personeel steeds groter wordt. Zijn de indieners het met de leden van de SP-fractie eens dat ook het structureel verhogen van de salarissen zeer belangrijk is om zorgverleners in de zorg te behouden en aan te trekken? 5. Toezicht en handhaving De leden van de VVD-fractie zijn blij dat ook voorzien wordt in toezicht op dit voorstel. Genoemde leden vragen wel of de IGJ en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) voldoende handvatten hebben met dit wetsvoorstel om handhavend en doorpakkend te kunnen handelen als de ontwikkelingen achterblijven. Waar gaan ze precies op toetsen? De leden van de VVD-fractie vragen voorts hoe de initiatiefnemers het risico zien dat zorgorganisaties, verzorgenden of verpleegkundigen zelf aan de slag gaan met de invulling van de open norm, wat mogelijk onvoorziene kosten met zich meebrengt? De leden van de D66-fractie lezen dat toezicht en handhaving in dit wetsvoorstel geen extra administratieve lasten voor de IGJ en de NZa met zich meebrengen en dat deze ook geen extra kader of extra belasting vormen. Hebben de initiatiefnemers hierover overleg gevoerd met de IGJ en de NZa en zijn deze partijen dezelfde mening toegedaan? Is het aannemelijk dat de beoogde cultuuromslag daadwerkelijk gemaakt wordt als hier geen extra toezicht op zal worden gehouden? Zullen zij in ieder geval niet meer stukken moeten bestuderen en meer diepgaande controles moeten uitvoeren om te controleren of aan de voorschriften uit dit wetsvoorstel wordt voldaan? Of is het aannemelijk dat controle op de naleving van dit wetsvoorstel ten koste zal gaan van toezicht op andere voorschriften, als er netto geen extra ruimte ontstaat voor IGJ en NZa? De leden van de SP-fractie vragen welke vorm van handhaving van toepassing is indien leidinggevenden en/of bestuurders geen ruimte bieden aan het versterken van de inspraak van zorgverleners. Kunnen de indieners verduidelijken of hier dan sancties voor gelden? 6. Financiële gevolgen De leden van de VVD-fractie lezen dat de initiatiefnemers ervan uitgaan dat de kosten die gemaakt worden vanwege dit wetsvoorstel, kosten zijn die uiteindelijk toch wel gemaakt zouden worden. Genoemde leden vragen of de initiatiefnemers inzicht hebben in de beoogde kosten. De leden van de VVD-fractie lezen voorts in de internetconsultatie dat er zorgen zijn rondom de bekostiging binnen de Wet langdurige zorg (Wlz). De initiatiefnemers geven aan dat dit kosten zijn die toch gemaakt zouden worden. Kunnen zij hier nog wat meer uitleg over geven, zodat de zorgen over extra kosten weggenomen kunnen worden? De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers hebben overlegd met de NZa over de verwachte invloed van dit wetsvoorstel op de kostendekkende tarieven die de NZa vaststelt. Deze leden wijzen erop – los van de wenselijkheid van meer invloed van zorgverleners op het zorginhoudelijk beleid – dat deze kostendekkende tarieven tot hogere zorguitgaven leiden en daarmee eventueel grote financiële gevolgen kunnen hebben op de uitgavenkaders binnen de zorg. Achten de initiatiefnemers het niet raadzaam om deze gevolgen eerst in beeld te 1 Kamerstuk 29 282, nr. 437 (https://www.rtlnieuws.nl/economie/artikel/5230410/ser-advies-zorgmeer-geld-verpleegkundigen-verzorgers-werkdruk). Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 9 brengen en duidelijkheid te scheppen over eventuele compensatie voor zorginstellingen, gemeenten, zorgkantoren en/of zorgverzekeraars alvorens dit wetsvoorstel in werking te laten treden? De leden van de CDA-fractie vragen of de initiatiefnemers kunnen aangeven hoe de NZa en de IGJ tegenover dit wetsvoorstel staan. Hebben zij dit voorstel langs de lat van de uitvoering gelegd? Zo ja, wat is de uitkomst hiervan? Tevens vragen genoemde leden of de onder de Wlz vallende instellingen bekend zijn met het fenomeen van de VAR, of dat dit juist niet het geval is. Of is dit in die instellingen een nieuw begrip dat nader moet worden ingevuld? 7. Evaluatie De leden van de VVD-fractie vragen de initiatiefnemers of zij een toelichting kunnen geven op de specifieke doelen die bereikt dienen te worden met dit wetsvoorstel. Hoe komen deze doelen terug in de evaluatie? Omvat de evaluatie ook een nulmeting? 8. Advies en consultatie De leden van de VVD-fractie constateren dat er een uitgebreide consultatieronde gedaan is waarbij diverse positieve zaken benoemd zijn, maar waarbij ook zorgen geuit zijn. Deze leden complimenteren de indieners met dit uitgebreide onderzoek. Vele geplaatste kanttekeningen zijn door de initiatiefnemers goed verduidelijkt. Deze leden danken de indieners daarvoor. Voor de leden van de VVD-fractie blijft nog wel de vraag over hoe de VAR, de ondernemingsraad (OR) en de eis tot vertegenwoordiging in de raad van bestuur door middel van het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg zich zullen verhouden tot het nieuwe wetsvoorstel. Hoe gaan zij samenwerken? Geeft dit niet meer overleg en administratieve druk in plaats van de beoogde verlaging? De leden van de VVD-fractie constateren voorts dat door dit wetsvoorstel zorgverleners meer invloed kunnen uitoefenen op het beleid, maar ook op de directe uitvoering van de zorg. Hierover zijn genoemde leden zeer verheugd. De vraag leeft nog wel hoe nog beter juist de groep die zo belangrijk is en de zorg als beste begrijpt, uitgedaagd kan worden zich ook werkelijk beschikbaar te stellen om mee te denken. Hoe kan dit wetsvoorstel hierbij extra behulpzaam zijn? De leden van de D66-fractie vragen of de initiatiefnemers nader kunnen duiden wat zij verstaan onder het onderstrepen van de noodzaak van het wetsvoorstel door een grote groep zorgverleners, VAR’s, NU»91 en V&VN. Betekent dit dat zij het doel van het wetsvoorstel onderschrijven, namelijk dat zorgverleners meer invloed of zeggenschap op het zorginhoudelijk beleid krijgen of betekent dit ook dat zij het wetsvoorstel als zodanig onverkort ondersteunen? Kunnen de initiatiefnemers aangeven wat zij met deze input hebben gedaan? Waarom stellen de initiatiefnemers dat dit wetsvoorstel geen extra administratieve lasten tot gevolg heeft, terwijl bovengenoemde partijen wel vaak aangeven bezorgd te zijn over de administratieve lasten als gevolg van de invoering van dit wetsvoorstel? De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat er mogelijk een overlap zit tussen de taken van de OR en van vertegenwoordigende gremia. Zij vragen hoe de taken van een VAR zich verhouden tot de taken van de OR. Kan dat goed worden afgebakend en zo ja, hoe dan? De leden van de GroenLinks-fractie lezen in de memorie van toelichting en de reactie van de initiatiefnemers op het advies van de Raad van State dat Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 10 het voorliggende wetsvoorstel breed is uitgezet ter consultatie. Hebben er ook zorgverleners uit het veld gereageerd en hoe duiden de initiatiefnemers de reacties van individuele zorgverleners op het wetsvoorstel? Daarbij vragen genoemde leden tevens hoe de initiatiefnemers zorgverleners in het proces van het maken van dit initiatiefwetsvoorstel hebben betrokken. Is dat alleen bij de internetconsultatie gebeurd of ook eerder? II. ARTIKELSGEWIJS Artikel I, onderdeel A De leden van de D66-fractie vragen waarom ervoor is gekozen de genormeerde invloed van zorgverleners te beperken tot beleid dat direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Wordt hiermee niet het risico gelopen dat een groot deel van het beleid dat van belang is voor het werkplezier van een verpleegkundige of verzorgende, wordt aangemerkt als iets wat van indirect belang is en daarmee niet valt onder dit wetsvoorstel? Kunnen de initiatiefnemers met voorbeelden aangeven welke zaken zij wel en niet van direct belang vinden voor het verlenen van goede zorg? Komt dat ook overeen met de verwachte interpretatie van zorgaanbieders en zorgverleners? Zou het niet helpen als de wetgever hier duidelijkheid over schept zodat verwarring hierover voorkomen wordt en zorgverleners in ieder geval invloed hebben op die vormen van beleid die de wetgever beoogt? De fungerend voorzitter van de commissie, Agema De adjunct-griffier van de commissie, Krijger Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 660, nr. 7 11
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/44b65f1e-882e-4e26-a7f8-74abd191ce70
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 29 628 Politie Nr. 1058 MOTIE VAN HET LID MICHON-DERKZEN Voorgesteld 8 februari 2022 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat de inzet van undercoveragenten een mogelijk langdurige en ingrijpende inbreuk betekent op de persoonlijke levenssfeer van verdachten en op undercoveragenten; constaterende dat voorafgaand aan de inzet van undercoveragenten de Centrale Toetsingscommissie advies geeft aan het College van pg over het inzetten van de bevoegdheid tot infiltratie; constaterende dat de CTC enkel bestaat uit leden van de politie en het Openbaar Ministerie; verzoekt de regering om in overleg met het College van procureursgeneraal de CTC uit te breiden met bijvoorbeeld rechters of rechtersplaatsvervangers, psychologen of advocaten, zodat multidisciplinaire betrokkenheid is gewaarborgd, en gaat over tot de orde van de dag. Michon-Derkzen kst-29628-1058 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 29 628, nr. 1058
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b1721526-faa1-45b3-a27b-127b707007ad
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 32 140 Herziening Belastingstelsel Nr. 152 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 20 april 2023 Over de jaren 2017 tot en met 2022 wordt het box 3-inkomen berekend volgens de forfaitaire spaarvariant zoals vastgelegd in de Wet rechtsherstel box 3. Deze wet is ingevoerd om uitvoering te geven aan het zogenoemde Kerstarrest.1 Op dit moment lopen er meerdere cassatieprocedures bij de Hoge Raad waarin de vraag centraal staat of deze forfaitaire spaarvariant voldoende in lijn is met het Kerstarrest. De uitkomst van deze procedures kan van belang zijn voor de vaststelling van aanslagen met box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden. En de uitkomst van bezwaarprocedures tegen deze aanslagen. Totdat de Hoge Raad duidelijkheid hierover heeft gegeven door middel van het wijzen van één of meerdere arresten, wordt het opleggen van deze aanslagen en het afhandelen van bewaarschriften aangehouden. Ik heb vertrouwen in de houdbaarheid van de Wet rechtsherstel box 3. De wetgever heeft met het rechtsherstel een balans gezocht tussen de noodzaak om de box 3-heffing beter aan te laten sluiten op de werkelijkheid, tegelijkertijd met oog voor de praktische mogelijkheden gelet op de grote aantallen betrokken belastingplichtigen en de uitvoeringscapaciteit van de Belastingdienst. Tegen die achtergrond is gekozen voor een generieke regeling die grotendeels geautomatiseerd kan worden uitgevoerd en waarbij geen aanvullende gegevens aan de belastingplichtige gevraagd hoeven te worden. Hoewel de regeling in bepaalde opzichten ruw is, sluit de nieuwe berekening van het box 3-inkomen gemiddeld genomen veel beter aan bij de werkelijkheid en wordt in zijn algemeenheid naar redelijkheid uitvoering gegeven aan het Kerstarrest. 1 kst-32140-152 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Hoge Raad 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 140, nr. 152 1 In afwachting van de arresten van de Hoge Raad, zijn in overleg met koepelorganisaties2 afspraken gemaakt over de behandeling van reeds ingediende bezwaarschriften. Ook zijn er afspraken gemaakt over het voorkomen van bezwaarschriften tegen de nog op te leggen definitieve aanslagen inkomstenbelasting (hierna: IH) over de jaren 2021 en 2022. Zo worden belastingplichtigen niet genoodzaakt om gebruik te maken van hun rechtsmiddelen om aanspraak te kunnen maken op een eventuele voor hen gunstige uitkomst van de lopende cassatieprocedures. De afspraken maken het aanslagen- en bezwaarschriftenproces minder belastend voor belastingplichtigen en fiscaal intermediairs, en beter beheersbaar voor de Belastingdienst. Met deze brief informeer ik u graag over deze afspraken. Aanhouden bezwaarschriften 2021 (en voorgaande jaren t/m 2017) Er zijn momenteel ongeveer 31.715 bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen IH over 2021 ingediend waarbij er sprake is van box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden. De Belastingdienst houdt deze reeds ingediende en eventueel nog in te dienen bezwaarschriften tegen definitieve aanslagen IH 2021 (en de voorgaande jaren t/m 2017) aan totdat de Hoge Raad arrest wijst in de lopende cassatieprocedures. De bezwaarschriften zullen daarna met inachtneming van deze arresten worden afgehandeld. Het aanhouden van de bezwaarschriften betekent dat belastingplichtigen op dit moment geen uitspraak op hun bezwaarschrift krijgen. Daarmee wordt voorkomen dat deze bezwaarschriften nu worden afgewezen, en belastingplichtigen individueel verder moeten procederen. Het aanhouden van de bezwaarschriften betekent dat de beslistermijn van de Algemene wet bestuursrecht overschreden wordt. Als een belanghebbende om die reden de Belastingdienst in gebreke stelt voordat de Hoge Raad arrest gewezen heeft, zal wel uitspraak op het bezwaarschrift worden gedaan. De Wet rechtsherstel box 3 is daarbij het kader. Dit betekent dat het bezwaarschrift in beginsel wordt afgewezen. Daartegen kan de belanghebbende vervolgens beroep instellen bij de fiscale rechter. Naar verwachting zullen verreweg de meeste belanghebbenden de arresten van de Hoge Raad willen afwachten. De uitspraak op hun bezwaarschrift zal conform deze arresten plaatsvinden. Voor belanghebbenden heeft dit als voordeel dat zij aanspraak kunnen maken op eventueel voor hen gunstige arresten, zonder dat zij nu individueel hoeven te procederen. Als belanghebbenden het niet eens zijn met de uiteindelijke uitspraak op hun bezwaarschrift staat de weg naar de fiscale rechter voor hen uiteraard alsnog open. Aanhouden vaststellen definitieve aanslagen 2021 en 2022 Over 2021 moeten nog 690.000 aangiften IH ingediend worden. Over 2022 verwacht de Belastingdienst omstreeks 2,3 miljoen aangiften met box 3-inkomen te ontvangen. Ik wil voorkomen dat belanghebbenden – in afwachting van de Hoge Raad – bezwaar maken tegen de definitieve aanslagen als zij box 3-inkomen hebben dat uit meer bestaat dan banktegoeden. 2 De Consumentenbond, ConsumentenClaim, de Bond voor Belastingbetalers, de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants, de Nederlandse Orde van Administratie- en Belastingdeskundigen, de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs, de Samenwerkende Registeraccountants, de Accountants Administratieconsulenten en het Register Belastingadviseurs. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 140, nr. 152 2 De Belastingdienst houdt daarom de definitieve regeling voor deze aanslagen IH aan, totdat de Hoge Raad door middel van één of meerdere arresten in de reeds lopende cassatieprocedures afdoende uitsluitsel geeft of, hoe en in hoeverre het box 3 inkomen op grond van werkelijk rendement moet worden vastgesteld. De definitieve aanslagen zullen daarna met inachtneming van deze arresten worden vastgesteld. Mochten belastingplichtigen evenwel toch een definitieve aanslag over de belastingjaren 2021 of 2022 ontvangen met box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden dan moeten zij hiertegen tijdig een bezwaarschrift indienen als zij het niet eens zijn met de aanslag. Voorlopige aanslagen IH 2021 en 2022 met box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden zullen wel opgelegd worden. Dit geldt zowel voor de voorlopige aanslagen die leiden tot een teruggaaf als voor de voorlopige aanslagen die leiden tot een te betalen bedrag. Daarmee wordt enerzijds voorkomen dat belanghebbenden langer op hun geld moeten wachten. Anderzijds wordt voorkomen dat er over een langere periode belastingrente in rekening gebracht wordt. De Wet rechtsherstel box 3 is het kader bij de voorlopige aanslagregeling. Verzoeken om herziening van een voorlopige aanslag, evenals bezwaarschriften tegen eerdere afwijzing van zo’n verzoek, zullen ook worden aangehouden. De aangekondigde aanpak is bedoeld om de procedures tegen de forfaitaire spaarvariant zo min mogelijk belastend te laten zijn voor belastingplichtigen, fiscaal intermediairs en de Belastingdienst. De afhandeling van de bezwaarschriften en het opleggen van de aanslagen zal na de arresten van de Hoge Raad plaatsvinden. Dit verandert niets aan de rechtspositie van de belanghebbenden. Het is helaas niet bekend wanneer de Hoge Raad arrest zal wijzen. Als dat lang op zich laat wachten, kan de aanslagtermijn gaan knellen. Ik kan nu dus niet uitsluiten dat op enig moment toch definitieve aanslagen over 2021 of 2022 vastgesteld moeten worden, waarbij er sprake is van box 3-inkomen dat uit meer bestaat dan banktegoeden. Ik zal u dan daarover nader informeren. Verder heb ik vertrouwen in de uitkomst van de procedures en de houdbaarheid van het stelsel. Zowel bij de koepelorganisaties als bij mij is de verwachting dat de arresten van de Hoge Raad een duidelijke uitkomst geven, in het bijzonder in het antwoord op de vraag of de Wet rechtsherstel box 3 (op stelselniveau) voldoet aan de bepalingen van het Europese en overig supranationaal recht. Ook daarover zal ik u te zijner tijd nader informeren. De Staatssecretaris van Financiën, M.L.A. van Rij Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 140, nr. 152 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/27e3ab7f-c885-4bee-86da-78fce8528be1
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011–2012 21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken Nr. 1151 BRIEF VAN DE MINISTER EN STAATSSECRETARIS VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 mei 2012 Hierbij bieden wij u de geannoteerde agenda aan van de Raad Algemene Zaken van 29 mei 2012. De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal De staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, H. P. M. Knapen kst-21501-02-1151 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151 1 Geannoteerde agenda van de Raad Algemene Zaken d.d. 29 mei 2012 Geannoteerde agenda ER 28–29 juni De Raad Algemene Zaken (RAZ) zal zoals gebruikelijk kennis nemen van de geannoteerde agenda voor de eerstvolgende formele Europese Raad (ER) – in dit geval de bijeenkomst van staatshoofden en regeringsleiders gepland voor 28–29 juni a.s. Op het moment van schrijven heeft ER-voorzitter Van Rompuy de geannoteerde agenda nog niet verspreid, maar de verwachting is dat de ER voor een belangrijk deel in het teken zal staan van de onderhandelingen over het Meerjarig Financieel Kader (MFK), de Europese Groei-agenda en de afronding van het Europese Semester (waaronder de landenspecifieke aanbevelingen), en asiel en migratie (op basis van het jaarrapport van de Commissie). Zoals bericht in de media zal ER-voorzitter van Rompuy op 23 mei a.s. ter voorbereiding van de juni-ER een informeel diner voor de staatshoofden en regeringsleiders organiseren voor een gedachtenwisseling over de Europese Groei-agenda. Meerjarig Financieel Kader Er wordt thans onderhandeld in de RAZ aan de hand van een zogenaamde onderhandelingsbox. Deze vormt in feite de basis van een conceptakkoord binnen de Raad. Per categorie worden daarin de belangrijkste uitgangspunten, toewijzingsformules en plafonds weergegeven alsook de afspraken ten aanzien van de Eigen Middelen. De RAZ (26 maart jl.) sprak over de deelonderwerpen: onderzoek, onderwijs en innovatie; veiligheid, justitie (inclusief immigratie, asiel en grensbewaking) en burgerschap; extern beleid; en administratieve uitgaven. De RAZ van 24 april sprak over de structuurfondsen, de Connecting Europe Facility en landbouw. Uw Kamer ontving inmiddels een verslag van beide RAZ-bijeenkomsten. Op de RAZ van 29 mei zal gesproken worden over het totale pakket. Daarbij zal voor het eerst ook aandacht zijn voor de Eigen Middelen. Het is de ambitie van het Deense voorzitterschap om uitsluitend de inhoud en structuur van de onderhandelingsbox, dus zonder cijfers, aan de Europese Raad (ER) van 28–29 juni voor te leggen. Het Cypriotisch voorzitterschap zal vervolgens, in samenwerking met de voorzitter van de ER, in de tweede helft van dit jaar de cijfers moeten invullen. De Nederlandse inzet ten aanzien van de MFK-onderhandelingen is verwoord in de Kamerbrieven van maart en september 2011 (Kamerstuk 21 501-20, nrs. 529 en 553). Uitgangspunt daarbij is dat er, naast behoud van de huidige korting en een moderne EU-begroting, 100 miljard euro in betalingen bespaard dient te worden op het Commissievoorstel, om de hoofddoelstelling van het kabinet (substantieel lagere afdrachten) te realiseren. Onderzoek, onderwijs en innovatie Het kabinet zal blijven benadrukken dat, hoewel ook dit deel van de begroting zijn bijdrage zal moeten leveren aan een lager totaalplafond (100 miljard euro minder dan de Commissie voorstelt), Horizon2020 zoveel mogelijk dient te worden ontzien, zodat de uitgaven aan onderzoek en innovatie aanzienlijk kunnen stijgen ten opzichte van de bestedingen in de huidige MFK-periode. Ook zal het kabinet pleiten voor behoud van het Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151 2 zogenaamde excellentie-criterium bij toewijzing van deze fondsen, hetgeen inhoudt dat de fondsen alleen de beste Europese projecten en onderzoeksinstellingen toekomen op basis van openbare tenders. Veel, met name Oost-Europese lidstaten, bepleiten een bredere toegang tot deze middelen. Cohesiebeleid Het kabinet vindt dat een groot deel van de besparingen gerealiseerd zal moeten worden bij het Cohesiebeleid. De Nederlandse lijn is bekend: het Cohesiebeleid zou idealiter beperkt moeten blijven tot de armste regio’s in de armste lidstaten. Dit betekent echter niet dat Nederland uitsluit dat er ook besparingen nodig zullen zijn bij armere regio’s en armere lidstaten. Dit betekent wel dat de besparingen hoofdzakelijk gevonden zullen moeten worden bij de rijke regio’s en de rijke lidstaten. In dit verband is Nederland dan ook tegen de oprichting van een nieuwe categorie regio’s die in aanmerking komt voor convergentiesteun, de zogenaamde transitieregio’s (regio’s met een BNI tussen 75% en 90% van het EU-gemiddelde). Deze categorie zit, ondanks kritiek van veel lidstaten, nog steeds in de onderhandelingsbox. Als rijke lidstaten toch structuurfondsen blijven ontvangen, zal Nederland zich hard maken voor zijn «fair share». Nederland zal daartoe opnieuw bepleiten dat de Europa 2020 doelstelling voor onderzoek en innovatie ook als criterium wordt toegevoegd bij de allocatie van structuurmiddelen. Hierdoor zou Nederland meer structuurfondsen ontvangen. Daarnaast zal Nederland zich sterk blijven maken voor een stevige macro-economische conditionaliteit. In dit verband wil Nederland conform de EMU-brief van 7 september 2011 dat voor eurolanden structuurfondsen niet alleen opgeschort kunnen worden, zoals de Commissie voorstelt, maar ook dat toebedeelde fondsen bij het herhaaldelijk schenden van de regels van het SGP definitief kunnen worden gekort. Connecting Europe Facility Het kabinet heeft een positieve grondhouding tegenover een steviger accent in de Europese begroting ten aanzien van infrastructuur. Dit omdat goede infrastructuur de interne markt en daarmee de Europese concurrentiekracht versterkt. Daarom staat het kabinet open voor stroomlijning van de inspanningen op dit gebied door middel van de CEF. Wel moet dit instrument ingepast worden binnen een als geheel krappere EU-begroting. De Commissie stelt evenwel een forse verhoging voor ten opzichte van de huidige middelen terwijl Nederland van mening is dat ook hier besparingen moeten worden gevonden, waarbij in het bijzonder kritisch zal moeten worden gekeken naar de middelen voor energie en ICT, aangezien financiering van energie- en ICT-infrastructuur primair bij marktpartijen ligt. Gemeenschappelijk Landbouw- en Visserijbeleid (GLB) Het kabinet is van mening dat het landbouwbudget niet boven een nominaal constant niveau mag uitkomen. Als in de loop van de onderhandelingen blijkt dat het niet haalbaar is de gewenste besparingen bij het Cohesiebeleid te realiseren, waardoor de hoofddoelstelling (substantieel lagere afdrachten) niet kan worden gerealiseerd, zal het kabinet bezien of een inzet op verdere verlaging van de landbouwuitgaven wenselijk is. Daarnaast staat het kabinet modernisering van het GLB voor. De Commissie zet een goede eerste stap naar meer doelgerichte betalingen in plaats van generieke betalingen. De voorstellen voor vergroening van Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151 3 directe betalingen kunnen in grote lijnen op steun van het kabinet rekenen, maar het kabinet wenst meer flexibiliteit in de toepassing per land. De Commissie stelt ook een herverdeling van directe betalingen tussen lidstaten voor. Nederland ontvangt nu relatief veel steun per hectare. Het kabinet heeft begrip voor een zekere mate van herverdeling van de directe betalingen maar de Commissie legt de rekening van herverdeling te eenzijdig neer bij een beperkte groep lidstaten. Nederland zal zich daarom blijven inspannen voor een meer evenwichtige herverdeling. Op verzoek van Nederland is dit thans als een van de opties opgenomen in de onderhandelingsbox. Verder acht Nederland het van groot belang dat de regels gemoeid met uitgave en beheer van GLB-fondsen vereenvoudigd worden, zodat uitvoeringskosten beperkt kunnen worden en het risico op fouten afneemt. Het Commissievoorstel gaat nog niet ver genoeg op dit punt. Veiligheid en burgerschap Voor het kabinet heeft binnen deze categorie vooral het veiligheid-deel prioriteit. Het belang van immigratie, asiel en grensbewaking moet in de onderhandelingsbox duidelijk tot uiting komen. Dit betekent niet dat Nederland de voorgestelde stijging van het budget steunt. Ook bij categorie 3 kan bezuinigd worden, maar het grootse deel zal gevonden moeten worden bij het onderdeel burgerschap. Extern beleid Ten aanzien van categorie 4 zal het kabinet blijven pleiten voor een duidelijke prioriteitstelling. Wat Nederland betreft zijn dat: (1) nabuurschap (2) stabiliteit en mensenrechten en (3) meer differentiatie: EU ontwikkelingssteun moet worden gericht op de armste mensen in de armste landen. Met deze prioriteitstelling kan het budget voor zowel categorie 4 als het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) gelijk blijven (ten opzichte van de huidige periode). Conform de motie Willems blijft het kabinet zich ervoor inspannen dat het EOF binnen de EU-begroting wordt opgenomen. Zoals reeds gemeld aan het parlement per brief d.d. 14 november 2011 (Tweede Kamerstuk 21 501-04, nr. 137), geeft het kabinet zich tegelijkertijd rekenschap van het gegeven dat hiervoor unanimiteit in de Raad is vereist, en dat slechts enkele lidstaten de Nederlandse wens ondersteunen. Administratie Het kabinet is van mening dat hier forse bezuinigingen mogelijk zijn. Bovendien zullen er, om de uitgaven in de toekomst niet te zeer te laten oplopen, ook forse hervormingen nodig zijn van bijvoorbeeld het pensioenstelsel, het vergoedingensysteem en het carrière-systeem. Teksten hiertoe zijn, mede op verzoek van Nederland, opgenomen in de onderhandelingsbox. Daarnaast zal er gesneden moeten worden in het ambtenarenapparaat van alle Europese instellingen. De Commissie stelt zelf een verlaging voor van 5%. Wat het kabinet betreft kan dit percentage omhoog. Eigen Middelen De RAZ zal voor het eerst spreken over de Eigen Middelen. Nederland zal daarbij aangeven dat een korting die lager is dan de korting die het nu ontvangt niet acceptabel is. Dat geldt eveneens voor een verlaging van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151 4 perceptiekostenvergoeding, de vergoeding die lidstaten ontvangen voor de inning van de traditionele eigen middelen. Ten aanzien van het voorstel voor een Financial Transaction Tax (FTT) als nieuw Eigen Middel zal Nederland, in overeenstemming met de motie Dijkhoff-Ormel, aangeven een FTT als Eigen Middel voor de EU-begroting niet te kunnen steunen. Ten aanzien van het voorstel voor een aanpassing van het bestaande BTW-middel, waardoor een meer directe relatie ontstaat met de feitelijke BTW-opbrengsten, zal Nederland aangeven niet de voordelen te zien van deze wijziging ten opzichte van het bestaande BTW-middel. Monitoringsrapport Kroatië Op 24 april jl. verscheen het eerste rapport van de Commissie in het kader van het «versterkte toezicht» op de hervormingen in Kroatië waartoe de Europese Raad van 23–24 juni 2011 had besloten. Dit monitoringsmechanisme is nodig om Kroatië aan te sporen de noodzakelijke hervormingen te blijven doorvoeren, in het bijzonder op het vlak van de rechterlijke macht en fundamentele rechten, justitie en veiligheid (hoofdstukken 23 en 24). De kabinetsappreciatie van het monitoringsrapport kreeg u op 7 mei jl. (Kamerstuk 23 987, nr. 123). Nederland heeft gevraagd om (korte) bespreking van Kroatië. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-02, nr. 1151 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ccc04614-5494-40ee-8c95-6b772657e361
Provinciefonds Decembercirculaire 2012 Deze brochure is een uitgave van: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties BDF/Financieel en Informatiestelsel Postbus 20011 | 2500 ea Den Haag © December 2012 | B-16410 Provinciefonds Decembercirculaire 2012 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties - Gedeputeerde Staten van de provincies - Dagelijks bestuur van het Interprovinciaal Overleg directie Bestuur, Democratie en Financiën afdeling Financieel en Informatiestelsel Schedeldoekshaven 200 2511 EZ Den Haag Postbus 20011 2500 EA Den Haag www.rijksoverheid.nl circulaire Onderwerp Doelstelling decembercirculaire provinciefonds 2012 bekendmaking van beleid en het geven van informatie Relaties met andere circulaires septembercirculaire 2012 (2012-0000529010); junicirculaire 2012 (2012-0000347923); decembercirculaire 2011 (2011-2000558952); septembercirculaire 2011 (2011-2000409305); meicirculaire 2011 (2011-2000212162); maartcirculaire 2011 (2011-2000048603) Geldig tot 1 juli 2013 eventuele vragen per e-mail postbus. [email protected] Datum 20 december 2012 Kenmerk 2012-0000746359 Bijlagen 7 DECEM6ERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Voorwoord Voor u ligt de decembercirculaire provinciefonds 2012. In deze circulaire wordt u over de provinciefondsuitkeringen 2012 en verder geïnformeerd. De circulaire is de eerste in een nieuwe kabinetsperiode. U krijgt een schets van de gevolgen die het Regeerakkoord voor de provincies heeft. Over die gevolgen is gesproken met het Interprovinciaal Overleg, en dat overleg zal de komende maanden worden voortgezet. De gevolgen van het Regeerakkoord voor afzonderlijke provincies zullen verder worden uitgewerkt. De uitkomsten worden in de meicirculaire 2013 en in latere circulaires opgenomen. Om Nederland sterker uit de huidige crisis te laten komen, is een solide beleid nodig om de overheidsfinanciën op orde te brengen. Het Regeerakkoord vraagt van iedereen een bijdrage, ook van provincies. De keuzes zijn niet eenvoudig, maar de omstandigheden bieden ook kansen om zaken anders te organiseren, zoals bijvoorbeeld door decentralisatie van taken. Voor de provincies bevat het Regeerakkoord behalve ombuigingen door de normeringssystematiek ook meer generieke ombuigingen. De invoering van de wet Houdbare overheidsfinanciën wordt voortgezet. Het wetsvoorstel is ingediend bij de Tweede Kamer. Provincies gaan daarnaast verplicht schatkistbankieren. Een daartoe strekkend wetsvoorstel, mede gebaseerd op gesprekken met de koepels van de medeoverheden, zal binnenkort aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het BTW­ compensatiefonds wordt afgeschaft. Met de VNG en het IPO is afgesproken om de consequenties van afschaffing goed in kaart te brengen. De circulaire bevat ten slotte in beperkte mate uitgewerkte provinciefondsmutaties, waaronder de verdeling 2012 en 2013 van de middelen voor natuur en een eenmalige toevoeging in verband met de regionale uitvoeringsdiensten. De vraagstukken waarvoor wij ons gezamenlijk geplaatst zien zijn groot. Dat geldt, naast de hiervoor genoemde financiële, ook de bestuurlijke thema's. Mijn inzet is om in de komende tijd samen met provincies te zorgen dat de soms pijnlijke maatregelen werkbaar worden. Ik zie uit naar een goede samenwerking. Mede namens de staatssecretaris van Financiën, De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Inhoudsopgave 1. Regeerakkoord 1 2. Uitkeringsjaar 2012 5 2.1 Opbouw uitkeringen 5 2.2 Transitiekosten Regionale uitvoeringsdiensten 7 2.3 Mutaties integratie- en decentralisatie-uitkeringen .7 2.3.1 Integratie-uitkering Natuur 7 2.3.2 Green Deal "Zonnepanelen voor Asbestdaken" 8 2.3.3 Green Deals Noord-Brabant, Limburg en Zeeland 9 2.3.4 Nationale gebiedsontwikkeling 9 2.3.5 Bodemsanering 9 2.3.6 Programmatische Aanpak Stikstof 9 2.4. Verzameltabel overige wijzigingen 10 2.5. Uitkeringsfactor, bedragen per eenheid en fysieke gegevens 11 2.6. Aanpassing voorschotbetalingen 11 3. Uitkeringsjaar 2013 3.1 4. 13 Voorschotbetalingen 13 Overige mededelingen 15 Financieel toezicht 15 4.1 4.1.1 Aanpassing Gemeentewet, Provinciewet en BBV 15 4.1.2 Financieel toezicht in relatie tot generiek toezicht 15 4.1.3 Financieel toezicht en derivaten 16 4.2 Jaarverslag: normering topfunctionarissen 17 4.3 Wet Houdbare overheidsfinanciën 17 4.4 Schatkistbankieren 17 Bijlagen 19 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 1. Regeerakkoord In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van de gevolgen van het Regeerakkoord voor het provinciefonds. Rijk en medeoverheden voeren bestuurlijk overleg over de financiële gevolgen van het Regeerakkoord, zoals bijvoorbeeld recent op 12 december 2012. Van de zijde van het Rijk is daarbij de bereidheid uitgesproken de uitwerking van maatregelen waar mogelijk gezamenlijk ter hand te nemen, waarbij het financiële kader echter vast ligt. De mutaties in het provinciefonds die los staan van het Regeerakkoord zijn opgenomen in de volgende hoofdstukken. Het overzicht van de mutaties provinciefonds uit hoofde van het Regeerakkoord is opgenomen in tabel 1.1. Tabel 1.1 Mutaties Regeerakkoord met gevolgen provinciefonds Mutaties provinciefonds (cumulatief; in miljoenen euro's) Accres 2013 2014 2015 2016 7 15 10 -22 -44 297 297 297 -31 -31 -31 -31 5 5 -5 5 5 -10 -15 -142 -142 -142 -142 -153 134 97 70 Overboeking vanuit BeF Btw-verhoging 19 naar 21 % Btw-correctie accres Minder provincies Regionale omroepen Totaal 7 2017 1) de mutatie als gevolg van de vermindering van het aantal provincies loopt na 2017 op naar - € 75 miljoen structureel in 2025 Accres De tabel bevat de gevolgen voor de accressen als gevolg van de maatregelen in het Regeerakkoord, zoals vastgesteld in het kader van de Startnota. De eerste jaren is sprake van een verhoging van de accressen, die ook nog iets hoger uitvalt dan in het Regeerakkoord is opgenomen. Dat laatste is het gevolg van een preciezere toepassing van de normeringssystematiek. In latere jaren vertalen de ombuigingen bij het Rijk zich door in een neerwaartse bijstelling van de accressen. De neerwaartse bijstelling is groter dan bij het sluiten van het Regeerakkoord werd ingeschat. Na de doorrekening van het Regeerakkoord door het Centraal Planbureau zijn in de Startnota lagere ramingen van de loonontwikkeling vastgesteld die, doordat zij doorwerken in de rijksbegroting, een neerwaarts effect hebben op de accressen. Naar het zich laat aanzien zal - los van het Regeerakkoord - het accres 2012 als gevolg van onderuitputting bij het Rijk lager uitvallen dan in de septembercirculaire 2012 is gemeld. De definitieve uitkomst volgt komend voorjaar. December is geen aanpassingsmoment voor de accressen. Dat is om het aantal bijstellingen te beperken en omdat de begrotingsuitvoering 2012 nagenoeg rond is. Wij volstaan daarom met deze vooraankondiging. Wij leggen in de DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 1 meicirculaire 2013 de gevolgen vast van de dan definitieve stand van het accres 2012 voor de verdeling en de bevoorschotting. Overboeking vanuit BTW-compensatiefonds Sinds 2003 kunnen provincies de btw-component van veel van hun uitgaven declareren bij het BTW-compensatiefonds (BCF). Het BCF betaalt in jaar t+1 de declaraties over jaar t. Het BCF betaalt in 2014 de declarabele btw-uitgaven 2013 nog uit. Vanaf 2014 kunnen er geen vorderingen meer ontstaan op het BCF, aangezien het fonds wordt afgeschaft met ingang van 2015. Bij de afschaffing van het BCF komt vanaf 2015 voor het provinciefonds € 297 miljoen beschikbaar. Daarnaast is van het BCF € 150 miljoen gereserveerd voor brutering van specifieke uitkeringen op de departementale begrotingen. Bij de overheveling van de middelen uit het BCF naar het gemeentefonds en het provinciefonds zal een taakstellende structurele korting van € 350 miljoen plaatsvinden, waarvan € 40 miljoen voor het provinciefonds, mede als gevolg van de hogere groei van het BCF de afgelopen jaren ten opzichte van de accrespercentages. Met de VNG en het IPO is afgesproken om gezamenlijk de consequenties van de afschaffing in kaart te brengen. Verhoging btw van 19 naar 21 % De btw-verhoging per 1 oktober 2012 van 19% naar 21 % doet het BCF stijgen. Deze automatische compensatie die via het BCF voor de btw-verhoging plaatsvindt, wordt - anders dan onder het vorige kabinet, zoals gemeld in hoofdstuk 1 van de septembercirculaire 2012 ­ door de sector zelf gefinancierd door een structurele uitname uit de fondsen van in totaal € 270 miljoen, waarvan € 31 miljoen voor het provinciefonds. Omdat het BCF na verstrijken van een jaar uitbetaalt vindt ook de uitname vertraagd plaats, in 2014 voor het eerst met het oog op de hogere btw 2013. De btw-verhoging heeft een opwaarts effect op de rijksuitgaven, en daarmee op het accres van het gemeentefonds en het provinciefonds. Deze compensatie voor de medeoverheden wordt geraamd op € 70 miljoen, waarvan € 5 miljoen voor het provinciefonds. Het vorige kabinet bracht in verband hiermee een overeenkomstige accreskorting btw op het gemeentefonds en het provinciefonds aan. Met het oog op de insteek van het huidige kabinet is deze korting nu vanaf 2014 ongedaan gemaakt. Het argument voor de accreskorting is niet meer van toepassing. Minder provincies De opschaling van provincies leidt tot aanzienlijke besparingen op de middellange termijn. Een deel van deze besparing wordt in de periode tot 2017 gerealiseerd door een eerste opschaling naar 10 provincies. Het eindbeeld betreft 5 landsdelen in 2025. De besparing leidt tot een uitname uit het provinciefonds. In deze kabinetsperiode worden Noord-Holland, Utrecht en (delen van) Flevoland samengevoegd. 2 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Regionale omroepen In het kader van het centraliseren van het budget voor regionale omroepen vindt per 2014 een uitname uit het provinciefonds plaats van € 142 miljoen. DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 3 4 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 2. Uitkeringsjaar 2012 2.1 Opbouw uitkeringen Tabel 2.1 vermeldt de opbouw van de uitkeringen 2012 na actualisering ten opzichte van de septembercirculaire 2012. De mutaties zijn gegroepeerd per cluster. De wijzigingen in de mutaties worden in de navolgende paragrafen toegelicht. Daarna zijn enkele paragrafen opgenomen met overige informatie die van belang is voor de uitkeringen uit het provinciefonds. DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 5 Tabel 2.1 Opbouw uitkeringen 2012, in miljoenen euro's ramingen september circulaire 2012 1 Uitkeringen 2011 waarvan: ramingen deze circulaire AU 1.268,217 726,883 541,334 -20,000 4,000 -20,000 197,358 -418,495 12,469 -197,358 418,495 -12,469 lU/OU Algemene mutaties accres aanvullende algemene mutatie uitname PF overheveling DU uitname PF 2011 naar AU DU Ontwikkel/OEM variabel overheveling DU muskusratten naar AU -20,000 @ 4,000 @ -20,000 @ 0,000 @ 0,000 0,000 @ Cluster Verkeer en vervoer - Zuiderzeelijn - Pieken in de Delta - Julianasluis 31,190@ -19,666 @ 2,700 @ 31,190 -19,666 2,700 Cluster Natuur en recreatie - Natuur - PAS 308,410 23,000 308,410 23,000 Cluster Economische zaken - Nieuw Handelsregister - luchthavens - Topper-gelden bedrijventerreinen - FES-gelden bedrijventerreinen - nationale gebiedsontwikkeling -0,073 @ -0,058 @ 24,330 @ -7,735 @ 48,615 -0,073 -0,679 @ -17,353 @ 3,131 20,000 -0,022 @ -0,679 44,115 Cluster Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening - Basisregistratie Kadaster - ISV - Green Deal - asbest en zonnepanelen - WoON Oversampling Cluster Water en milieu rivierdijkversterking SLOK bodemsanering elektrisch varen innovatie energiebesparing gebouwde omgeving sterke regio's Waddenfonds RUD's Zwemwaterrichtlijn EU beter benutten -2,869 -42,202 @ -1,222 @ -1,649 -0,175 @ -0,900 @ -3,890 @ 62,369 @ 1,800 @ 1,200 @ 1,270 @ -12,349 -4,000 Cluster Voorzieningen bevolking - lokaal emancipatiebeleid - monumentenzorg - Kwaliteitsakkoord Basisonderwijs - invoeringskosten jeugdzorg -0,058 24,330 -7,735 48,615 -17,353 3,131 20,000 -0,022 5,800 -0,092 @ 20,000 @ 0,200 @ 1,300 @ 1.686,016 Uitkeringen 2012 -42,202 -1,222 -1,649 -0,175 -0,900 -3,890 62,369 -4,000 1,200 1,270 -0,092 20,000 0,200 1,300 487,263 1.198,753 * .. waarvan: decentralisatie-uitkering Ontwikkel/OEM variabel integratie-uitkering Natuur decentralisatie-uitkering PAS decentralisatie-uitkering Zuiderzeelijn decentralisatie-uitkering Julianasluis decentralisatie-uitkering Cultuurparticipatie decentralisatie-uitkering monumentenzorg decentralisatie-uitkering luchthavens decentralisatie-uitkering ISV decentralisatie-uitkering Green Deal decentralisatie-uitkering asbest en zonnepanelen decentralisatie-uitkering Topper-gelden bedrijventerreinen decentralisatie-uitkering FES-gelden bedrijventerreinen decentralisatie-uitkering bodemsanering decentralisatie-uitkering externe veiligheid decentralisatie-uitkering nationale gebiedsontwikkeling decentralisatie-uitkering werkmaatschappij Markermeer-IJmeer decentralisatie-uitkering sterke regio's decentralisatie-uitkering Waddenfonds decentralisatie-uitkering Zwemwaterrichtlijn EU decentralisatie-uitkering beter benutten decentralisatie-uitkering Kwaliteitsakkoord Basisonderwijs decentralisatie-uitkering invoeringskosten jeugdzorg 1 Deze kolom is alleen ingevuld als de raming van het betreffende onderdeel is gewijzigd. Het teken @ geeft aan dat dit onderdeel niet in deze circulaire wordt toegelicht. Zie verzameltabel 2.4. 6 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 418,495 308,410 23,000 47,075 2,700 8,123 20,000 0,933 59,034 9,131 20,000 24,330 4,303 69,604 20,000 55,877 0,210 8,190 95,369 1,200 1,270 0,200 1,300 2.2 Transitiekosten Regionale uitvoeringsdiensten De algemene uitkering wordt in 2012 éénmalig met € 5,8 miljoen verhoogd in verband met de transitiekosten van de Regionale Uitvoeringsdiensten (RUD's). In het bestuurlijk overleg van 31 oktober 2012 is de staatssecretaris van Infrastructuur en l"1ilieu met de VNG en het IPO tot een akkoord gekomen betreffende de compensatie voor de transitiekosten van de vorming van de RUD's. Alle partijen gaan akkoord met een eenmalige tegemoetkoming van in totaal € 25 miljoen voor gemeenten en provincies, zodat de terugverdientijd kan worden bekort. De verdeling van dit bedrag over gemeenten en provincies is bepaald op basis van de kostenverhoudingen zoals opgenomen in het onderzoek naar de terugverdientijd dat partijen in gezamenlijkheid hebben opgesteld. Het bedrag voor provincies van € 5,8 miljoen wordt toegevoegd aan het cluster Water en milieu. De verdeling vindt plaats via de maatstaven woonruimten, oeverlengte, land, water, inrichtingen en vast bedrag. Het resterende bedrag van € 19,2 miljoen is bestemd voor de gemeenten en wordt toegevoegd aan het gemeentefonds. Bij de overdracht van taken en middelen van provincies naar gemeenten zal er rekening mee worden gehouden dat provincies en gemeenten de resterende transitiekosten in gelijke mate kunnen terugverdienen. 2.3 Mutaties integratie- en decentralisatie-uitkeringen 2.3.1 Integratie-uitkering Natuur Op 20 september 2011 hebben Rijk en Interprovinciaal Overleg het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur gesloten. Tezamen met de aanvullende afspraken van 7 december 2011 en de uitvoeringsafspraken van 8 februari 2012 is dit het Bestuursakkoord natuur. Op grond van het akkoord wordt de verantwoordelijkheid voor het natuurbeleid en het landelijk gebied, met inachtneming van de afspraken uit het akkoord, overgedragen van Rijk aan provincies. Op 23 november 2012 hebben het Rijk en de afzonderlijke provincies de afrondingsovereenkomst Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG) ondertekend. Hiermee zijn de twaalf afzonderlijke ILG-bestuursovereenkomsten komen te vervallen en zijn de inzet en de beschikbare middelen voor het resterende oorspronkelijke ILG-tijdvak tot en met 2013 vastgesteld. De afrondingsovereenkomsten en de bijgevoegde toezeggingen vormen de basis voor de verdeling van de integratie-uitkering Natuur in de periode 2012-2014. In de afrondingsovereenkomsten zijn afspraken gemaakt over decentralisatie per 1 januari 2012 van de middelen voor voormalige FES-projecten, waarvan de rijksbijdrage als niet-ontschot budget in het ILG was opgenomen. De middelen die gedecentraliseerd worden, zijn de maximale rijksbijdragen (tot en met 2014) voor de desbetreffende projecten zoals aangegeven in de ILG­ DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 7 bestuursovereenkomsten, onder aftrek van de voor die projecten bestemde ILG­ bevoorschottingen zoals die tot en met 2011 hebben plaatsgevonden vanuit de begroting van het voormalige Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De middelen voor de KRW-projecten worden in één keer in 2012 uitgekeerd en zijn bestemd voor projecten die in de stroomgebiedbeheerplannen zijn opgenomen als KRW-maatregelen en die derhalve internationaal verplicht zijn. Deze KRW-maatregelen zijn zodanig ingevuld dat zij naast de KRW ook andere rijksdoelen dienen. Onderdeel van de afrondingsovereenkomsten zijn ook afspraken rond de beschikbare middelen voor de kosten van beheer van Staatsbosbeheer en de kosten van het Faunafonds voor de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2013, verminderd met de door het Rijk aan deze organen voor die periode betaalde voorschotten. De provincie Utrecht is de ontvangende provincie van deze middelen. De integratie-uitkering wordt aangevuld met een exploitatiebijdrage bezoekerscentrum Nationaal Park Lauwersmeer (provincie Groningen) en de investeringsbijdrage nieuw bezoekerscentrum Nationaal Park Schiermonnikoog (provincie Fryslan). Onderstaande tabel 2.3.1 toont de verdeling van de middelen over de provincies. In de meicirculaire 2013 zullen de voor dat jaar beschikbare middelen op verzoek van de provincies mogelijk worden herzien op basis van een gezamenlijk vastgestelde verdeling. Tabel 2.3.1 Integratie-uitkering Natuur (in miljoenen euro's) Provincie Groningen Fryslän Drenthe Overijssel Flevoland Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Totaal Bedrag 2012 Bedrag 2013 Bedrag 2014 Bedrag 2015 Verrekenen 2013 5,79 1,93 23,42 19,63 5,07 16,10 19,40 14,34 16,27 43,98 46,38 8,88 84,79 25,10 -18,93 31,45 62,02 58,45 -2,21 33,22 37,43 16,38 15,83 308,41 237,12 40,33 -21,14 * Tabel en bedragen zijn gebaseerd op de afrondingsovereenkomst ILG, waarbij de synergieprojecten volledig in 2012 verrekend worden. 2.3.2 Green Deal "Zonnepanelen voor Asbestdaken" In paragraaf 2.2.9 van de septembercirculaire 2012 is aangekondigd dat door het Rijk in 2012 een bedrag van € 20 miljoen beschikbaar wordt gesteld in verband met de Green Deal "Zonnepanelen voor Asbestdaken" met de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO). De verdeling over de provincies is inmiddels bekend en vindt plaats op basis van CBS-cijfers over de 8 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 hoeveelheid agrarische bedrijven per provincie (2010). De middelen worden verstrekt via een decentralisatie-uitkering. Tabel 2.3.2 vermeldt de bedragen per provincie. Tabel 2.3.2 Decentralisatie-uitkering asbestdaken en zonnepanelen (bedragen in euro's) Provincie Groningen Fryslan Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht 2.3.3 Bedrag 928.000 1.590.000 1.044.000 2.464.000 3.418.000 813.000 Provincie Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland Bedrag 1.387.000 2.004.000 896.000 3.568.000 1.365.000 523.000 Totaal 20.000.000 Green Deals Noord-Brabant, Limburg en Zeeland Op 3 oktober 2011 zijn er Green Deals gesloten met de provincies Noord-Brabant, Limburg en Zeeland. In 2012 ontvangt de provincie Noord-Brabant € 3 miljoen voor het project 'proeftuinen voor zonne-energie en biobased economy', de provincie Zeeland € 0,5 miljoen voor het project 'restwarmte in het Sloegebied' en de provincie Limburg € 2,5 miljoen voor energiebesparingsprojecten. 2.3.4 Nationale gebiedsontwikkeling Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM) stelt in 2012 aan de provincie Overijssel een bedrag van € 4,5 miljoen beschikbaar voor het project IJsseldelta. Het bedrag wordt verstrekt via een decentralisatie-uitkering. 2.3.5 Bodemsanering De provincie Noord-Brabant ontvangt in 2012 € 10,7 miljoen via de decentralisatie-uitkering Bodemsanering. Het bedrag is bestemd voor de volgende knelpunten: Chemiepack Moerdijk (€ 5,7 miljoen) en Actief Bodembeheer de Kempen (€ 5 miljoen). 2.3.6 Programmatische Aanpak Stikstof In 2012 wordt € 27,8 miljoen beschikbaar gesteld voor de uitvoering van de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS). Van dit bedrag wordt € 23 miljoen uitgekeerd via een decentralisatie­ uitkering in het provinciefonds. Het resterende deel van € 4,8 miljoen kan via het BTW­ compensatiefonds worden gedeclareerd. Met het onderhandelingsakkoord decentralisatie natuur zijn de provincies verantwoordelijk voor maatregelen in het kader van de PAS. De PAS is een onderdeel van Natura 2000, dat begin 2009 van start is gegaan met als doel de vastgelopen vergunningverlening in het kader van de DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 9 Natuurbeschermingswet 1998 weer vlot te trekken. In Nederland heeft Natura 2000 geleid tot het aanwijzen van 162 natuurgebieden. Om de natuurdoelen in een groot aantal van die gebieden te kunnen halen moet de neerslag van stikstof - de stikstofdepositie - minder worden. De bijdrage is onderdeel van een breder akkoord, zoals op 10 oktober jl. bestuurlijk overeengekomen, en stelt de provincies in staat om snel stappen te kunnen zetten in de uitvoering. Tabel 2.3.6 vermeldt de bedragen per provincie. Tabel 2.3.6 Decentralisatie-uitkering Programmatische Aanpak Stikstof (bedragen in euro's] Provincie Groningen Fryslán Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht 2.4. Percentage Bedrag 1,5% 2,5% 9% 14% 10% 2% 345.000 575.000 2.070.000 3.220.000 2.300.000 460.000 Provincie Percentage Bedrag Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland 8% 6,5% 0,5% 25% 19% 2% 1.840.000 1.495.000 115.000 5.750.000 4.370.000 460.000 Totaal 100% 23.000.000 Verzameltabel overige wijzigingen De opbouwtabel 2012 in paragraaf 2.1 bevat een aantal wijzigingen die in dit hoofdstuk niet zijn toegelicht, maar in voorgaande circulaires. Onderstaande tabel 2.4 geeft de vindplaats van de toelichtingen en het bedrag van de wijzigingen. 10 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Tabel 2.4 Verzameltabel overige wijzigingen (opbouwtabeI2012) onderwerp/maatregel circulaire/vindplaats bedrag in EURmln septembercirculaire 2012, H1 accres meicirculaire 2011, § 1.1 aanvullende algemene mutatie meicirculaire 2010, § 3.2 uitname PF Basisregistratie Kadaster junicirculaire 2012, § 3.4 Nieuw Handelsregister junicirculaire 2012, § 3.4 rivierdijkversterking meicirculaire 2010, § 3.4 meicirculaire 2011, § 3.3 Pieken in de Delta maartcirculaire 2011, § 2.2 elektrisch varen innovatie energiebesparing gebouwde omgeving meicirculaire 2011, § 3.2 meicirculaire 2011, § 4.3 Julianasluis septembercirculaire 2011, § 3.8 luchthavens septembercirculaire 2010, § 2.3 Topper-gelden bedrijventerreinen septembercirculaire 2011, § 3.6 FES-gelden bedrijventerreinen meicirculaire 2010, § 3.5 ISV decembercirculaire 2011, § 1.5 WoON Oversampling septembercirculaire 2008, § 4.5 SLOK decembercirculaire 2011, § 1.4 RUD's (du) decemberbrief provinciefonds 2009 lokaal emancipatiebeleid septembercirculaire 2012, § 2.2.1 sterke regio's junicirculaire 2012, § 3.9 Waddenfonds junicirculaire 2012, § 3.10 Zwemwaterrichtlijn EU junicirculaire 2012, § 3.11 monumentenzorg septembercirculaire 2012, § 2.2.2 invoeringskosten jel.lgdzorg Zuiderzeelijn septembercirculaire 2012, § 2.2.4 septembercirculaire 2012, § 2.2.5 beter benutten septembercirculaire 2012, § 2.2.6 Kwaliteitsakkoord Basisonderwijs 2.5. -20,000 4,000 -20,000 -0,679 -0,073 -42,202 -19,666 -0,175 -0,900 2,700 -0,058 24,330 -7,735 -17,353 -0,022 -1,222 -4,000 -0,092 -3,890 62,369 1,200 20,000 1,300 31,190 1,270 0,200 Uitkeringsfactor, bedragen per eenheid en fysieke gegevens De omvang van het provinciefonds 2012 bedraagt naar huidig inzicht ( 1.686,016 miljoen. De uitkeringsfactor voor het jaar 2012 stellen wij voorlopig vast op 0,991111. Hierbij is rekening gehouden met de onderwerpen uit de vorige paragrafen. De voorlopige bedragen per eenheid van de algemene verdeelmaatstaven voor het uitkeringsjaar 2012 zijn opgenomen in bijlage 1. Ten opzichte van de septembercirculaire 2012 zijn de aantallen eenheden voor de maatstaven oeverlengte en gewogen weglengte aangepast. Voor beide maatstaven geldt dat de definitieve aantallen eenheden 2012 te laat beschikbaar zijn om in de meicirculaire 2013 het uitkeringsjaar 2012 af te kunnen sluiten. Om die reden zijn wij in deze circulaire bij beide maatstaven overgestapt van de voorlopige cijfers 2012 naar de definitieve cijfers 2011. De overige gebruikte aantallen eenheden zijn ten opzichte van de septembercirculaire 2012 ongewijzigd. Voor meer informatie over de verdeelmaatstaven verwijzen wij naar bijlage 22 van de junicirculaire 2012. 2.6. Aanpassing voorschotbetalingen In de bijlagen 2 tot en met 5 geven wij een overzicht van de geactualiseerde verdelingen over de provincies van de algemene uitkering, de decentralisatie-uitkering Ontwikkel/OEM variabel, de DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 11 overige decentralisatie-uitkeringen en het totaal van de uitkeringen voor 2012. In bijlage 6 zijn de voorschotbetalingen tot en met de 4ge termijn opgenomen, uitgesplitst naar de afzonderlijke onderdelen. Mutaties in de omvang en verdeling van het provinciefonds over 2012 hebben ertoe geleid dat de voorschotbedragen van de SOe termijn zijn aangepast. De nieuwe bedragen zijn eveneens te vinden in bijlage 6. Deze termijn is inmiddels betaalbaar gesteld. 12 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 3. Uitkeringsjaar 2013 3.1 Voorschotbetalingen In bijlage 7 treft u de voorschotbedragen aan zoals die per valutadatum 7 januari 2013 betaalbaar worden gesteld. Deze voorschotbedragen zijn gewijzigd als gevolg van de toegekende middelen voor de decentralisatie natuur, zoals vermeld in paragraaf 2.3.1. DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 13 14 DECEM8ERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 4. Overige mededelingen 4.1 Financieel toezicht In onderstaande paragrafen wordt u over een aantal ontwikkelingen die verband houden met financieel toezicht nader geïnformeerd. 4.1.1 Aanpassing Gemeentewet, Provinciewet en BBV In juni 2012 is een wetsvoorstel tot wijziging van de Gemeentewet en de Provinciewet aan de Tweede Kamer aangeboden in verband met het aanpassen van enkele bepalingen inzake het financieel toezicht op gemeenten en provincies. De reden van dit wetsvoorstel is tweeledig. In de eerste plaats wordt in het belang van de horizontale verantwoording en het verticale toezicht het bestaande begrip "evenwicht" in de wet nader gepreciseerd, in die zin dat het een "structureel en reëel evenwicht" dient te zijn. Daarmee wordt nadrukkelijker benoemd dat in de begroting structurele lasten gedekt dienen te worden door structurele baten. In de tweede plaats wordt een beperkte vermindering van de regel- en verantwoordingsdruk bewerkstelligd. In het Besluit Begroting en Verantwoording (BBV) vindt een nadere uitwerking van beiden plaats. Tevens wordt het BBV aangepast naar aanleiding van de uitkomsten van de evaluatie van de financiële functie. Ten aanzien van het wetsvoorstel zijn vragen van de Tweede Kamer inmiddels beantwoord. Over de beoogde aanpassing van het BBV is advies ontvangen van de VNG en het IPO. Over de datum van inwerkingtreding van de aanpassingen wordt u nader geïnformeerd. 4.1.2 Financieel toezicht in relatie tot generiek toezicht In tegenstelling tot wat soms wordt gedacht, maakt het financiële toezicht geen onderdeel uit van de Wet Revitalisering Generiek Toezicht (RGT) die per 1 oktober 2012 is ingevoerd. Het interbestuurlijke toezicht (IBT) uit de wet is alleen gericht op de uitvoering van wettelijke medebewindstaken. Gezien het belangrijkste oogmerk van het financieel toezicht, namelijk voorkomen dat gemeenten hun financiële problemen krachtens artikel 12 van de Financiële­ verhoudingswet op de collectiviteit afwentelen, is al door de commissie Oosting geconstateerd dat de filosofie achter het herziene interbestuurlijke toezicht uit de Wet RGT niet geschikt is voor toepassing in het financieel toezicht. Het financiële toezicht is een toezichtvorm die niet wordt gewijzigd door de wet RGT en die wordt uitgevoerd door provincies op de gemeenten en hun gemeenschappelijke regelingen en door het ministerie van BZK op de provincies en de gemeenschappelijke regelingen waarin provincies participeren. Daarbij wordt er vooral op gelet of de begroting structureel in evenwicht is. Er is een overeenkomst met het generieke toezicht in de zin dat de financieel toezichthouders streven DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 15 naar versterking van de horizontale verantwoording en meer risico-oriëntatie bij de uitvoering van het toezicht. In het kader van het financieel toezicht wordt jaarlijks onderzoek gedaan naar één of meerdere specifieke onderwerpen die daar aanleiding toe geven (de zogenaamde variabele onderzoeken). De afgelopen jaren heeft bijvoorbeeld onderzoek plaatsgevonden naar de grondexploitatie. 4.1.3 Financieel toezicht en derivaten De financiële toezichthouders bij het Rijk en de provincies houden ook toezicht op de toepassing van de Wet Financiering decentrale overheden (Fido)l en de Regeling uitzettingen en derivaten decentrale overheden (Ruddo). Mede naar aanleiding van berichten over het gebruik van derivaten door (semi-) publieke instellingen, wordt u hieronder op een aantal aspecten gewezen die bij het gebruik van derivaten van belang zijn. In de eerste plaats bepalen de Wet Fido en de Ruddo dat het niet is toegestaan derivaten te gebruiken om tegenover het nemen van risico inkomen te genereren. Evenmin is het toegestaan om derivaten te gebruiken indien een renterisico, in verband met een geldlening, zich niet voordoet. Dit laatste is het verbod op het nemen van een zogenaamde "open positie". Het tweede aspect dat aandacht vraagt, betreft de inhoud van een zogenoemde Credit Support Annex (CSA). Een CSA bepaalt hoe partijen die een derivaat afsluiten met tegenpartijrisico omgaan. Onderpandverplichtingen kunnen deel uitmaken van een CSA. Gemeenten doen er goed aan een adequate CSA met de tegenpartij af te spreken zodat het tegenpartij risico effectief wordt beheerst. Daarnaast wordt uw aandacht gevraagd voor de ontbindende voorwaarden die door verstrekkers van derivaten worden gehanteerd. Deze maken het soms mogelijk dat een contract met onmiddellijke ingang kan worden beëindigd, bijvoorbeeld wanneer de rating van de verstrekker wijzigt. Het derivaat wordt in dat geval afgerekend tegen de dan geldende marktwaarde. Wanneer de rente op dat moment lager is dan de verzekerde rente, kan dit (afhankelijk van de omvang van het derivaat) grote financiële consequenties hebben. Het dringende advies is daarom eenzijdige ontbindende voorwaarden te vermijden. Wellicht ten overvloede wordt u er op gewezen dat het gebruik van derivaten bij gemeenschappelijke regelingen onderhevig is aan dezelfde wet- en regelgeving als bij provincies en gemeenten. Het verzoek is om het voorgaande onder de aandacht te brengen van de gemeenschappelijke regelingen waaraan u deelneemt. De overige verbonden partijen waarbij u als provincie of gemeente betrokken bent vallen niet onder de wet Fido en de Ruddo. Echter, 1 Hoe de voor het toezicht benodigde gegevens ingericht worden, is in artikel 8 van de Wet Fido en in de Uitvoeringsregeling financiën decentrale overheden (Ufdo) vastgesteld. 16 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 voor een beoordeling of er sprake is van prudent gebruik van derivaten kunnen de vermelde aandachtspunten als vertrekpunt gelden. 4.2 Jaarverslag: normering topfunctionarissen Op 13 november 2012 heeft de Eerste Kamer met algemene stemmen de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semi publieke sector (WNT) aangenomen. Dit betekent dat per 1 januari 2013 topfunctionarissen niet meer mogen verdienen dan € 228.599. Ontslagvergoedingen worden gemaximeerd op € 75.000. Voor bestaande arbeidsverhoudingen geldt een overgangsrecht waarbij de bezoldiging in de eerste vier jaar niet wordt aangetast. Daarna wordt de bezoldiging in een periode van drie jaar naar de WNT-norm teruggebracht. De WNT-norm is gebaseerd op 130% van het ministerssalaris. In het Regeerakkoord is aangegeven dat de WNT-norm op termijn zal worden verlaagd naar het saJarisniveau van een minister. In 2014 zal er voor het eerst gerapporteerd moeten worden over de verstrekte salarissen. Gedeputeerde staten, de colleges van B&W en de dagelijks besturen van waterschappen zijn hiervoor verantwoordelijk. In het jaarverslag van de organisatie zullen de salarissen van alle topfunctionarissen moeten worden opgenomen, ongeacht of ze de norm overschrijden. De salarissen van 'gewone' medewerkers moeten ook openbaar gemaakt worden indien die de norm overschrijden. Als topfunctionaris gelden bijvoorbeeld de secretaris en de griffier. Politieke ambtsdragers vallen niet onder de WNT. Overtredingen van de norm worden door de accountant aan het ministerie van BZK gemeld. In de loop van 2013 ontvangt u meer informatie over de WNT. Zie ook www.topinkomens.nl. In 2013 zal voor de laatste keer in het kader van de Wet Openbaarmaking uit Publieke middelen gefinancierde Topinkomens (WOPT) gerapporteerd moeten worden. De WOPT-norm wordt medio februari gepubliceerd. 4.3 Wet Houdbare overheidsfinanciën De invoering van de wet Houdbare overheidsfinanciën (Hof) zal worden voortgezet. Inhoudelijk heeft het wetsvoorstel geen wijziging ondergaan ten opzichte van de stand septembercirculaire 2012 (paragraaf 8.6.1). Het wetsvoorstel is in september aan de Tweede Kamer aangeboden. In november heeft een zogenaamde rondetafelgesprek plaatsgevonden, waarbij de VNG en het IPO in de gelegenheid zijn gesteld om hun mening over het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer voor het voetlicht te brengen. 4.4 Schatkistbankieren In het Regeerakkoord is het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden herbevestigd. Door het verplicht schatkistbankieren voor decentrale overheden daalt de schuld DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 17 van Nederland en worden tevens de risico's van beleggen voor decentrale overheden tot nul gereduceerd. Op 2 november 2012 heeft de Ministerraad met het wetsvoorstel ingestemd, waarna het naar de Raad van State is gestuurd. 18 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Bijlagen Decembercirculaire provinciefonds 2012 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 19 Bijlage 1 Overzicht van verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor het jaar 2012 Uitkeringsfactor 0,991 Bedrag per eenheid Maatstaf 15,14 inwoners 7,10 inwoners landelijk gebied met max 607.000 23,73 jongeren 17.506,15 p-weg 50,18 woonruimten 89,23 oeverlengte 28,22 land 30,39 water 37,81 ehs_groen 118,62 opp. bedrijventerreinen 73.933,94 inrichtingen 1,97 aantal banen totaal 18.308,64 aantal banen stuwende werkgelegenheid 11,47 inw_oad 99,92 inw_groei 556,24 inw_krimp 16.858.251,29 vast bedrag 65,9 MRB 20 DECEMBERCIRCIJLAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Bijlage 1 (vervolg) Overzicht van verdeelmaatstaven en bijbehorende bedragen per eenheid voor het jaar 2012 per cluster Bedragen per Wijzigingen Bedragen per eenheid 2012 sinds eenheid 2012 stand september september deze circulaire 2012 2012 Beheertaken Bestuur 6,63 6,63 8.610.406,76 8.610.406,76 woonruimten 17.506,15 20,34 17.506,15 20,34 inwoners vast bedrag Verkeer en vervoer Water en milieu p-weg oeverlengte 82,70 82,70 water 14,57 14,57 woonruimten 20,94 0,47 oeverlengte 6,39 0,14 6,53 land 7,81 0,18 7,99 11,06 0,25 11,31 inrichtingen 72.306,25 1627,69 73.933,94 vast bedrag 579.335,68 13041,46 592.377,14 water Natuur en recreatie Economische zaken 21,41 inwoners 3,50 3,50 land 4,51 4,51 water ehs-groen 4,51 4,51 37,81 37,81 2,36 3,21 3,21 118,62 118,62 woonruimten land opp. bedrijventerreinen aantal banen totaal 2,36 1,97 1,97 vast bedrag 669.187,24 669.187,24 Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening woonruimten 6,07 6,07 9,38 9,38 658.610,42 land 658.610,42 vast bedrag Voorzieningen inwoners 5,01 5,01 inwoners landelijk gebied met max. 607.000 7,10 7,10 jongeren 23,73 23,73 land 3,13 3,13 6.327.669,73 6.327.669,73 18.308,64 18.308,64 vast bedrag Ontwikkeltaken Economische zaken aantal banen stuwende werkgelegenheid Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening inw_oad 11,47 11,47 inw_groei 99,92 556,24 99,92 inw_krimp DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 556,24 21 Bijlage 2 Volumina uitgavenclusters en inkomstencluster 2012 Aantal Aantal Aantal inwoners inwoners landelijk jongeren Lengte Aantal p-weg woonruimten oeverlengte land Aantal m Aantal ha Aantal ha Oppervlakte water ehs_groen gebied met max 607.000 Groningen 580.875 332.030 126.717 1.035,5 293.000 57.911 232.542 63.421 21.951 Fryslan 647.214 450.650 155.371 1.109,4 305.737 102.325 333.995 240.882 53.293 Drenthe 490.807 351.640 114.278 837,4 232.870 51.524 263.895 4.146 60.849 Overijssel 1.137.668 553.390 281.302 1.467,4 504.954 65.205 332.449 9.622 55.264 Gelderland 2.010.745 607.000 480.621 2.463,3 913.373 72.819 496.952 16.669 194.495 Utrecht 1.237.117 348.530 303.387 898,6 554.489 63.732 138.317 6.596 35.396 N-Holland 2.709.822 563.820 614.187 1.552,4 1.320.701 153.908 266.543 142.553 50.685 Z-Holland 3.552.407 588.740 828.760 1.917,1 1.691.410 180.909 280.816 61.032 36.583 Zeeland 381.407 262.970 86.232 845,3 198.277 35.442 178.411 114.931 19.499 N-Brabant 2.463.686 607.000 565.493 1.082,7 1.122.781 78.871 491.396 16.779 115.934 Limburg 1.123.075 588.950 227.985 876,6 549.763 26.198 214.972 5.892 55.531 Flevoland 395.525 135.250 110.421 894,2 163.606 34.989 141.540 99.690 19.963 16.730.348 5.389.970 3.894.754 14.979,9 7.850.961 923.833 3.371.828 782.213 719.443 Totaal 22 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Bijlage 2 (vervolg) Volumina uitgavenclusters en inkomstencluster 2012 - Oppervlakte Aantal Aantal bedrijven­ inrichtingen banen terreinen totaal Aantal banen Aantal Aantal Aantal Vast stuwende Opcenten inw_oad inw_groei inw_krimp bedrag motorrijtuigen belasting werkgelegenheid Flevoland 3.337 3.720 2.654 5.873 8.974 3.945 9.250 14.859 3.221 14.275 6.563 1.889 55 23 13 27 63 19 68 174 43 135 33 7 249.200 250.600 193.100 520.000 905.700 663.500 1.387.800 1.652.800 151.500 1.198.200 490.300 148.200 101,14 102,18 75,14 234,70 369,28 296,45 686,79 740,75 63,36 597,00 226,97 72,90 0 647.214 490.807 0 0 0 0 0 381.407 0 0 0 16.109 0 8.252 10.358 18.458 8.695 15.788 59.807 114 10.430 0 156.969 10.322 663 1.766 3.962 9.029 1.638 1.211 1.314 6.902 2.231 31.400 0 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 1 Totaal 78.560 660 7.810.900 3.566,66 1.519.428 304.980 70.438 12 18.127.291,71 Groningen Fryslän Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht N-Holland Z-Holland Zeeland N-Brabant Limburg DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 578.630,32 696.052,08 564.552,76 1.219.018,43 2.144.524,56 1.476.238,92 2.837.315,74 3.357.563,93 438.879,52 2.974.543,72 1.205.112,88 634.858,85 23 Bijlage 3 Decentralisatie-uitkering OntwikkellOEM variabel Voorzieningen Groningen Fryslän Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht N-Holland Z-Holland Zeeland N-Brabant Limburg Flevoland Totaal 24 beheer in basis 0 1.675.143 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Volkshuisvesting en ruimtelijke ordening ontwikkel in basis 0 4.353.380 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Q Q 1.675.143 4.353.380 Verkeer en vervoer ontwikkel in basis 15.249.793 12.733.977 12.263.215 12.744.211 19.857.069 18.458.558 45.624.510 45.931.321 12.130.173 46.256.871 20.542.596 15.907.308 277.699.602 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS Wateren milieu luchUklimaat ontwikkel in basis 0 0 0 19.849 1.032.136 3.179.047 6.768.432 9.128.029 0 3.791.116 1.270.322 Q 25.188.930 2012 Water en Natuur en milieu recreatie bodem ontwikkel ontwikkel in basis in basis 2.198.797 8.850.956 17.008.486 3.584.456 1.235.679 15.376.363 7.734.701 35.098.829 10.968.238 32.534.697 1.376.023 27.089.846 6.001.488 26.469.050 8.956.784 30.947.736 482.585 17.743.082 10.161.515 37.036.008 731.668 28.801.006 236.188 6.048.179 53.668.122 283.004.237 Totaal Totaal incl. in basis uitkeringsfactor 26.299.547 26.065.776 39.005.621 39.355.443 28.875.256 28.618.591 55.597.591 55.103.397 64.392.140 63.819.774 50.103.474 49.658.116 84.863.480 84.109.149 94.963.869 94.119.758 30.355.839 30.086.014 97.245.510 96.381.118 51.345.592 50.889.193 22.191.674 21.994.418 645.589.414 639.850.924 Aftrek OEM variabel Totaal OU Ontwikkel! OEM variabel 8.803.660 15.806.425 3.364.478 28.769.476 57.073.141 6.786.948 18.256.839 2.481.924 10.021.375 46.093.443 23.792.099 105.754 221.355.562 17.262.117 23.199.196 25.254.113 26.333.921 6.746.632 42.871.168 65.852.309 91.637.834 20.064.639 50.287.675 27.097.094 21.888.664 418.495.362 Bijlage 4 Verdeling integratie- en decentralisatie-uitkeringen 2012 Natuur Groningen Fryslan Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland Totaal 5.790.000 23.420.000 5.070.000 19.400.000 43.980.000 84.790.000 0 62.020.000 0 33.220.000 16.380.000 14.340.000 308.410.000 Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) Cultuur­ participatie Bodemsanering 345.000 575.000 2.070.000 3.220.000 2.300.000 460.000 1.840.000 1.495.000 115.000 5.750.000 4.370.000 460.000 309.681 434.395 298.118 528.681 1.115.890 602.888 1.066.022 1.460.552 300.593 1.276.661 576.616 152.865 8.122.962 2.243.651 3.669.812 1.249.894 15.233.923 14.573.884 1.395.694 6.152.234 10.228.850 478.755 13.414.957 730.438 232.297 69.604.389 23.000.000 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Investeringsbudget Stedelijke Vernieuwing Externe MonuZuiderzeelijn veiligheid mentenzorg (RSP en REP) 896.000 4.140.597 771.000 4.079.551 498.000 2.202.242 2.755.702 1.252.000 6.744.109 2.314.000 961.000 2.405.414 6.336.267 2.249.000 12.418.267 4.966.000 904.000 3.685.161 8.121.826 3.374.000 4.792.392 1.481.000 334.000 1.352.041 59.033.569 20.000.000 902.832 1.463.888 494.185 1.249.181 1.670.808 1.526.928 4.717.863 3.028.763 1.327.425 1.722.352 1.777.234 118.541 20.000.000 19.718.039 23.578.534 2.647.235 0 0 0 0 0 0 0 0 1.130.930 47.074.738 25 Bijlage 4 (vervolg) Verdeling integratie- en decentralisatie-uitkeringen 2012 Topper-geld Bedrijven­ terreinen Groningen Fryslan Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland Totaal 26 1.101.576 1.245.259 1.101.576 2.298.940 3.017.359 1.197.365 3.232.885 3.089.201 933.944 3.424.011 2.729.992 957.892 24.330.000 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS Julianasluis FES-gelden bedrijven­ terreinen 0 0 0 0 0 0 0 2.700.000 0 0 0 0 2.700.000 2012 0 0 0 650.000 949.000 0 0 1.799.000 547.000 358.000 0 0 4.303.000 Invoerings- Luchthavens Nationale Werkmaatsch. gebiedsontwikkeling Markermeer­ kosten jeugdzorg (Nota ruimte en BIRK) IJmeer 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000 100.000 200.000 1.300.000 38.489 130.823 56.437 45.569 164.177 41.479 86.649 109.135 66.109 123.942 49.756 20.739 933.304 0 0 0 4.500.000 23.365.000 282.000 480.000 24.050.000 3.200.000 0 0 0 55.877.000 0 0 0 0 0 0 Sterke regio's 0 960.000 960.000 0 0 0 o 4.470.000 o 1.800.000 0 0 0 0 0 0 210.000 0 210.000 8.190.000 Bijlage 4 (vervolg) Beter benutten Kwaliteitsakkoord Basisonderwijs Asbest en zonnepanelen Totaal 85.584 750.000 89.873 0 77.007 0 54.132 520.000 119.896 0 49.843 0 169.934 0 179.941 0 105.600 0 139.911 0 71.288 0 56.991 0 1.200.000 1.270.000 200.000 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 200.000 928.000 1.590.000 1.044.000 2.464.000 3.418.000 813.000 1.387.000 2.004.000 896.000 3.568.000 1.365.000 523.000 20.000.000 37.759.449 157.477.135 17.952.694 56.272.128 103.832.123 94.625.611 32.287.854 131.448.709 13.159.587 77.593.660 37.175.716 20.674.296 780.258.962 Waddenfonds Green Deal Zwemwaterrichtlijn EU Groningen Fryslan Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland Totaal DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 0 95.369.000 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0 95.369.000 2012 210.000 0 84.000 2.000.000 0 0 0 0 500.000 3.000.000 2.752.000 585.000 9.131.000 27 Bijlage 5 Verdeling provinciefondsuitkeringen 2012 In basis Inclusief uitkeringsfactor Uitkeringsbasis Uitkeringsbasis Opbrengst Algemene DU Ontwikkell Totaal DU's Totaal beheertaken ontwikkeltaken motorrijtuigen­ uitkering OEM variabel (bijlage 4) uitkering maatstaven maatstaven belasting (bijlage 1 en 2) (bijlage 1 en 2) (bijlage 3) provinciefonds Groningen 83.287.655 9.202.856 -38.473.722 53.536.648 17.262.117 37.759.449 108.558.214 Fryslän 98.833.486 9.663.109 -46.281.215 61.662.362 23.199.196 157.477.135 242.338.693 Drenthe 71.970.264 8.812.127 -37.537.690 42.860.309 25.254.113 17.952.694 86.067.116 125.714.676 Overijssel 117.013.195 7.535.832 -81.053.782 43.108.627 26.333.921 56.272.128 Gelderland 187.860.338 13.627.629 -142.591.631 58.372.820 6.746.632 103.832.123 168.951.575 Utrecht 103.126.107 7.207.522 -98.156.636 12.068.754 42.871.168 94.625.611 149.565.533 N-Holland 206.274.408 14.825.334 -188.656.026 32.155.333 65.852.309 32.287.854 130.295.496 Z-Holland 258.112.415 20.268.940 -223.247.860 54.643.427 91.637.834 131.448.709 277.729.970 Zeeland 67.580.562 9.385.333 -29.181.548 47.359.603 20.064.639 13.159.587 80.583.829 N-Brabant 187.015.435 13.213.395 -197.780.454 2.426.612 50.287.675 77.593.660 130.307.947 Limburg Flevoland 101.253.291 62.225.086 21.621.448 -80.129.188 -42.212.414 27.097.094 21.888.664 37.175.716 17.019.042 42.365.596 36.702.548 20.674.296 106.638.406 79.265.508 1.544.552.241 152.382.568 -1.205.302.166 487.262.639 418.495.362 780.258.962 1.686.016.963 Totaal 28 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Bijlage 6 Bevoorschotting uitkeringsjaar 2012 Verleende voorschotten termijn 1 t/m 49* Groningen Te verlenen voorschot (termijn 50)** Algemene OU Ontwikkel/ Oecentralisatie­ Totaal uitkeringen uitkering OEM variabel provinciefonds uitkeringen Algemene OU Ontwikkel/ Oecentralisatie­ Totaal uitkeringen uitkering OEM variabel uitkeringen provinciefonds 52.051.732 16.944.141 29.136.799 98.132.672 1.484.916 317.976 8.622.650 10.425.542 Fryslan 59.854.994 22.776.012 127.254.660 209.885.666 1.807.368 423.184 30.222.475 32.453.027 Drenthe 41.762.757 24.778.967 9.487.277 76.029.001 1.097.552 475.146 8.465.417 10.038.115 Overijssel 41.741.267 25.864.891 26.038.963 93.645.121 1.367.360 469.030 30.233.165 32.069.555 Gelderland 56.615.202 6.678.460 51.349.018 114.642.680 1.757.618 68.172 52.483.105 54.308.895 Utrecht 11.401.091 42.065.693 8.350.236 61.817.020 667.663 805.475 86.275.375 87.748.513 Noord-Holland 30.746.580 64.623.253 28.331.711 123.701.544 1.408.753 1.229.056 3.956.143 6.593.952 Zuid-Holland 52.264.343 89.903.535 63.443.206 205.611.084 2.379.084 1.734.299 68.005.503 72.118.886 Zeeland 46.104.622 19.694.815 11.328.190 77.127.627 1.254.981 369.824 1.831.397 3.456.202 Noord-Brabant 1.463.434 49.382.750 20.748.697 71.594.881 963.178 904.925 56.844.963 58.713.066 Limburg Flevoland 41.234.691 35.832.854 26.608.385 21.473.903 12.274.256 5.187.491 80.117.332 62.494.248 1.130.905 869.694 488.709 414.761 24.901.460 15.486.805 26.521.074 16.771.260 Totaal 471.073.567 410.794.805 392.930.504 1.274.798.876 16.189.072 7.700.557 387.328.458 411.218.087 * De bedragen zijn als volgt berekend: 26 keer de bedragen uit bijlage 14 septembercirculaire 2011 + 13 keer de bedragen uit bijlage 13 junicirculaire 2012 + 10 keer de bedragen uit bijlage 7 septembercirculaire 2012. ** De bedragen zijn het verschil van de overeenkomstige bedragen in bijlage 5 en die in deze bijlage. DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 29 Bijlage 7 Te verlenen voorschotten op de uitkeringen over 2013 vanaf 7 januari 2013 Totaal uitkeringen provinciefonds stand septembercirculaire 2012 Integrafie-uitkering Natuur *) Totaal uitkeringen provinciefonds stand deze circulaire Groningen Fryslan Drenthe Overijssel Gelderland Utrecht Noord-Holland Zuid-Holland Zeeland Noord-Brabant Limburg Flevoland 1.806.754 2.645.699 1.463.019 1.723.772 1.880.624 1.242.020 2.505.977 3.744.062 1.620.498 1.442.092 1.603.548 1.247.922 38.600 392.600 0 322.000 927.600 502.000 0 1.169.000 0 748.600 316.600 325.400 1.845.354 3.038.299 1.463.019 2.045.772 2.808.224 1.744.020 2.505.977 4.913.062 1.620.498 2.190.692 1.920.148 1.573.322 Totaal 22.925.987 4.742.400 27.668.387 *) De bedragen in deze kolom zijn gelijk aan de bedragen uit de tabel in paragraaf 2.3.1 van deze circulaire gedeeld door 50, afgerond op hele euro's. 30 DECEMBERCIRCULAIRE PROVINCIEFONDS 2012 Provinciefonds Decembercirculaire 2012 Deze brochure is een uitgave van: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties BDF/Financieel en Informatiestelsel Postbus 20011 | 2500 ea Den Haag © December 2012 | B-16410 Provinciefonds Decembercirculaire 2012
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/34403354-2d5c-40ae-a43f-7411889b302a
Commissie I&M Aan de staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Den Haag, 4 oktober 2016 Aanbieding feitelijke vragen over de uitrolstrategie ERTMS 33652-45/2016D37265 Geachte mevrouw Dijksma, Hierbij ontvangt een lijst van feitelijke vragen over de uitrolstrategie ERTMS (Kamerstuk 33652, nr. 45). Met het oog op het algemeen overleg Spoorveiligheid/ERTMS d.d. 10 november 2016 wordt u verzocht de vragen uiterlijk 3 november 2016 te beantwoorden. Hoogachtend, de griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu, L. Tijdink Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a9229979-0983-4aea-ae59-fb8b9cb0c4f4
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 29 544 Arbeidsmarktbeleid Nr. 457 MOTIE VAN DE LEDEN HAMER EN VAN WEYENBERG Voorgesteld 30 mei 2013 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de jeugdwerkloosheid onder allochtone jongeren ongeveer twee keer zo hoog is als onder autochtone jongeren; constaterende dat het vinden van een stage voor allochtone jongeren lastiger is dan voor autochtone jongeren; overwegende dat het doorlopen van een stage van groot belang is om de schooluitval te verkleinen; overwegende dat het hebben van een afgeronde opleiding de kansen op de arbeidsmarkt aanzienlijk vergroot; overwegende dat het kabinet met sociale partners heeft afgesproken om extra inspanningen te plegen opdat jongeren hun weg vinden naar een stage, leerwerkbaan of baan; overwegende dat daarbij is afgesproken dat bijzondere aandacht zal worden besteed aan jongeren met een niet-westerse achtergrond, gezien het feit dat zij relatief sterk worden getroffen door de werkloosheid; verzoekt de regering om, zichtbaar extra inspanningen te plegen opdat niet-westerse allochtone jongeren hun weg vinden naar een stage, leerwerkbaan of baan, en gaat over tot de orde van de dag. Hamer Van Weyenberg kst-29544-457 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 29 544, nr. 457
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8fed1648-b39d-4b59-85eb-86d061997a7e
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2019Z25835 Vragen van de leden Hijink en Van Nispen (beiden SP) aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister van Justitie en Veiligheid over het bericht «Verdachte steekpartij Den Haag «gevaar voor zichzelf en omgeving», maar werd niet opgepakt» (ingezonden 19 december 2019). Vraag 1 Hoe oordeelt u over de berichtgeving dat de potentiële dader die drie minderjarigen neerstak in Den Haag bij de politie bekend was en bij GGZ-instelling Parnassia zelfs bekend stond als «gevaarlijk voor anderen»?1 Vraag 2 Kunt u uw reactie geven op hoe het mogelijk is dat P., ondanks zijn indicatie voor gedwongen opname tot maart 2020, van de radar is verdwenen met mishandelingen en uiteindelijk een ernstige steekpartij tot gevolg? Klopt het bericht dat de politie niet heeft overlegd met Parnassia of de Kessler Stichting waardoor zijn voorgeschiedenis buiten beeld bleef? Is er contact geweest tussen de GGZ-instelling en de politie? Vraag 3 Was het volgens u verantwoord om deze man de straat op te sturen? Als de psychiater zelf aangeeft dat P. alleen onder dwang medicatie inneemt en zonder medicatie een gevaar voor anderen is, hoe kan hij dan in een vrije woonvorm terechtkomen? Bent u bereid dit te laten uitzoeken? Zo neen, waarom niet? Vraag 4 Hoe kan het dat er geen actie is ondernomen nadat deze man zich niet meldde op het politiebureau waar hij zou worden verhoord? Waarom is de man niet geregistreerd bij het veiligheidshuis? 1 kv-tk-2019Z25835 ’s-Gravenhage 2019 Omroep West, 17 december 2019, «Verdachte steekpartij Den Haag «gevaar voor zichzelf en omgeving», maar werd niet opgepakt»https://www.omroepwest.nl/nieuws/3975057/Verdachtesteekpartij-Den-Haag-gevaar-voor-zichzelf-en-omgeving-maar-werd-niet-opgepakt Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 1 Vraag 5 Is u bekend of de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Inspectie Justitie en Veiligheid onderzoek doen naar deze situatie? Zo ja, wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek? Zo neen, bent u bereid beide inspecties te vragen om alsnog onderzoek in te stellen? Vraag 6 Bent u bereid uit te (laten) zoeken of de ondermaatse zorg bij ernstig psychiatrische patiënten gerelateerd is aan de slechte financiële positie van Parnassia? Zo neen, waarom niet?2 3 Vraag 7 Deelt u de mening dat een groep potentieel gevaarlijke patiënten nu te snel uit het oog verloren wordt, waardoor een risico dreigt voor de maatschappelijke veiligheid? Zo ja, welke aanvullende maatregelen gaat u nemen? Zo neen, waarom niet? Vraag 8 Is volgens u sprake van een verband tussen dergelijke incidenten en de afbouw van bedden in de ggz? Zijn er signalen vanuit de politie of gemeenten dat er vaker incidenten of bijna incidenten plaatsvinden doordat mensen zich onttrekken aan zorg? Deelt u de mening dat er meer plekken moeten bijkomen in de ggz om mensen met de meest intensieve zorgbehoefte op te vangen zodat risico’s voor de maatschappelijke veiligheid worden voorkomen? Zo ja, wat zijn uw plannen? Zo neen, waarom niet? 2 Algemeen Dagblad, 12 juli 2019, «Miljoenentekort bij ggz-instelling Parnassia» https:// www.ad.nl/den-haag/miljoenentekort-bij-ggz-instelling-parnassia~a40531bb/ 3 Nu.nl, 10 december 2019, «Kou lijkt uit de lucht: ggz-instelling Parnassia helpt VGZ-klanten weer» https://www.nu.nl/economie/6016873/kou-lijkt-uit-de-lucht-ggz-instelling-parnassia-helptvgz-klanten-weer.html Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5a3d89f2-3282-403c-a75f-a7c5ce37974e
Den Haag, 22 april 2021 Herziene convocatie – datum gewijzigd (was: 13 mei 2021) Voortouwcommissie: vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport Activiteit: Datum: Tijd: Inbreng schriftelijk overleg donderdag 20 mei 2021 14.00 uur Onderwerp: Reactie op de motie van het lid Klaver over het aantal crisisplekken in de (jeugd-)ggz opschalen Agendapunt: Reactie op de motie van het lid Klaver over het aantal crisisplekken in de (jeugd-)ggz opschalen Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis – 24 februari 2021 Reactie op de motie van het lid Klaver over het aantal crisisplekken in de (jeugd-)ggz opschalen - 25424-582 Griffier: M.E. Esmeijer Noot: 1. 2. 3. Activiteitnummer: De leden wordt verzocht hun vragen/opmerkingen in te zenden via email: [email protected]. Indien een fractie wenst af te zien van het inzenden van vragen/opmerkingen, gelieve dit eveneens via e-mail kenbaar te maken. De e-mail zenden naar: [email protected]. Bij de indeling van de inbreng gelieve men zich te richten naar de indeling en volgorde van het onderliggende stuk. 2021A01775
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eb40b202-64c0-4365-be79-a3fd7f5722b2
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 35 925 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2022 Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING INHOUDSOPGAVE Geraamde uitgaven en ontvangsten 3 A. Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel 4 B. Artikelsgewijze toelichting bij de begrotingsartikelen 5 1. Leeswijzer 5 2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 Beleidsagenda Beleidsprioriteiten Belangrijkste beleidsmatige mutaties Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen Overzicht risicoregelingen Overzicht coronamaatregelen 8 13 29 31 32 35 35 3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 Beleidsartikelen Artikel 1 Inzet Artikel 2 Koninklijke Marine Artikel 3 Koninklijke Landmacht Artikel 4 Koninklijke Luchtmacht Artikel 5 Koninklijke Marechaussee Artikel 6 Investeringen Artikel 7 Defensie Materieel Organisatie Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando 37 37 43 49 53 57 63 65 67 4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 Niet-beleidsartikelen Artikel 9 Algemeen Artikel 10 Apparaat Kerndepartement Artikel 11 Geheim Artikel 12 Nog onverdeeld Artikel 13 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds 70 70 72 75 76 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 76 1 5. 5.1 Begroting agentschappen Paresto 78 78 6. 6.1 6.2 6.3 6.4 Departement specifieke informatie Militaire pensioenen en uitkeringen Verdeling van de apparaatsuitgaven Overzicht formatie defensiepersoneel Ruimte(vaart) 82 83 84 85 85 7. 7.1 Bijlagen 87 Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak 87 Bijlage verdiepingshoofdstuk 88 Bijlage moties en toezeggingen 99 Bijlage subsidieoverzicht 116 Bijlage toelichting op de Strategische Evaluatie Agenda 117 Bijlage overzicht uitgaven veteranen en uitgaven zorg en nazorg 124 Bijlage uitgaven Caribisch Nederland 128 Bijlage afkortingen 128 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 2 GERAAMDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN Figuur 1 Geraamde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 12.391,645 Inzet 190,4 Koninklijke Marine 844,7 Koninklijke Landmacht 1.439,2 Koninklijke Luchtmacht 680,9 Koninklijke Marechaussee 486,9 Defensie Materieel Organisatie 607,1 Defensie Ondersteuningscommando 1.205,6 Algemeen 212,2 Apparaat Kerndepartement 1.511,3 Geheim 15,3 Nog onverdeeld 249,4 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds 4.948,6 0 1.000 2.000 3.000 4.000 5.000 6.000 Figuur 2 Geraamde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 141,952 Inzet 2,9 Koninklijke Marine 10,9 Koninklijke Landmacht 7,9 Koninklijke Luchtmacht 12,1 Koninklijke Marechaussee 4,5 Defensie Materieel Organisatie 26,2 Defensie Ondersteuningscommando 68,5 Apparaat Kerndepartement 9,0 0 10 20 30 40 50 60 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 70 80 3 A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL Wetsartikel 1 De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzon­ derlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaten voor het aangegeven jaar vast te stellen. Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijks­ begroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota. Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaten opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting). Wetsartikel 2 Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en de lasten, het saldo van de baten en de lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van het in de staat opgenomen baten-lastenagentschap Paresto voor het onderhavige jaar vastgesteld. De in betreffende begroting opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (begrotingstoe­ lichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake het agentschap. De Minister van Defensie, F.B.J Grapperhaus Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 4 B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE BEGROTINGSARTIKELEN 1. Leeswijzer Algemeen De leeswijzer volgt de opbouw van de memorie van toelichting van de begroting. De memorie van toelichting is de uitleg bij het hierboven beschreven wetsvoorstel. Het Ministerie van Defensie bestaat uit zeven organisatiedelen. De vier krijgsmachtdelen (Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht en Koninklijke Marechaussee) zorgen ervoor dat de militairen en het materieel klaar zijn voor inzet. Het Defensie Ondersteuningscom­ mando en de Defensie Materieel Organisatie ondersteunen door producten en diensten te leveren. De Bestuursstaf bestaat uit een aantal uitvoerings­ organisaties waaronder de MIVD en heeft daarnaast een rol in het maken van beleid. De Minister en Staatssecretaris zijn verantwoordelijk voor het algehele beleid van Defensie. De ambtelijke leiding ligt in handen van de SecretarisGeneraal. De Commandant der Strijdkrachten - verantwoordelijk voor een groot deel van de uitvoering - is de militaire adviseur van de Minister en stuurt de Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht, Defensie Materieel Organisatie, Defensie Ondersteuningscom­ mando, NLD Commando Speciale Strijdkrachten en Defensie Cyber Commando aan. Hoofdstuk 2 Beleidsagenda De beleidsagenda beschrijft de beleidsprioriteiten van Defensie en sluit af met de onderdelen: – De belangrijkste beleidsmatige mutaties; – Het overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven; – De meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen; – Het overzicht risicoregelingen; – Het overzicht coronamaatregelen. Hoofdstuk 3 Beleidsartikelen In beleidsartikel 1 Inzet wordt de inzet van de krijgsmacht begroot. Dit betreft de bijdragen van Defensie aan crisisbeheersingsoperaties, contributies aan door de leden gemeenschappelijk gefinancierde (common funded) NAVOen EU-operaties, inzet voor nationale en koninkrijkstaken en overige inzet. Het artikel bevat ook een overzicht van de structurele inzet die in andere beleidsartikelen is begroot, bijvoorbeeld van de Koninklijke Marechaussee en de Explosieven Opruimingsdienst Defensie. Het artikel maakt gebruik van het financiële instrument «opdrachten», met daarin de categorieën: 1. Internationale inzet (BIV), zoals crisisbeheersingsoperaties; 2. Financiering nationale inzet krijgsmacht (FNIK); 3. Overige inzet. In de beleidsartikelen 2 tot en met 5 wordt de taakuitvoering geraamd voor respectievelijk de Koninklijke Marine, Koninklijke Landmacht, Koninklijke Luchtmacht, Koninklijke Marechaussee en de aan hen gemandateerde inzet, voor zover deze niet valt onder artikel 1 Inzet. Deze operationele commando’s maken gebruik van de financiële instrumenten «opdrachten», «personele uitgaven» en «materiële uitgaven». Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 5 Door de introductie van het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) zijn de middelen uit beleidsartikel 6 Investeringen per 2021 overgeheveld naar het DMF. In de beleidsartikelen 7 Defensie Materieel Organisatie (DMO) en 8 Defensie Ondersteuningscommando (DOSCO) zijn de uitgaven, verplichtingen en ontvangsten geraamd voor de ondersteunende en dienstverlenende defen­ sieonderdelen. De ondersteunende onderdelen werken met dezelfde financiële instrumenten als de krijgsmachtdelen. De uitgaven voor het Nationaal Fonds Ereschuld worden verantwoord op beleidsartikel 8 DOSCO onder het financieel instrument «schadever­ goeding». Hoofdstuk 4 Niet-beleidsartikelen In het niet-beleidsartikel 9 Algemeen worden de niet specifiek aan een defensieonderdeel toe te wijzen programma-uitgaven opgenomen. Onder dit artikel zijn twee financiële instrumenten opgenomen: – De bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken: het betreft de bijdragen voor kennisopbouw bij het TNO, NLR en MARIN, die via de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat lopen. – De schadevergoeding voor de Regeling Uitkering chroom-6 Defensie die bedoeld is voor claims. Het budget voor potentiële veteranenclaims is bij artikel 8 DOSCO verantwoord waar het Nationaal Fonds Ereschuld is opgenomen. In het niet-beleidsartikel 10 Apparaat Kerndepartement worden de uitgaven ten behoeve van het centrale apparaat van Defensie begroot, waaronder de bestuursstaf met de defensietop, (hoofd)directies inclusief de Defen­ siestaf en bijzondere organisatie-eenheden. De bijzondere organisatieeenheden van de bestuursstaf bestaan uit de Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht (IGK), Inspecteur-Generaal Veiligheid (IGV) die aan het hoofd staat van de Inspectie Veiligheid Defensie (IVD), de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA), de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG), de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), het Militair Huis van de Koning (MHK) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Onder het financiële instrument «personele uitgaven» worden onder «uitkeringen» de uitgaven voor het Sociaal Beleidskader Defensie (SBK) van de pensioenen en wachtgelden verantwoord. Ten slotte zijn er ramingen voor de niet-beleidsartikelen 11 Geheim, 12 Nog onverdeeld en 13 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds opgenomen. Hoofdstuk 5 Begroting agentschappen In hoofdstuk 5 is de baten-lastendienst Paresto opgenomen. Hoofdstuk 6 Departement specifieke informatie In dit hoofdstuk bieden wij u inzicht in een aantal defensiespecifieke onderwerpen. Het betreft nadere informatie over pensioenen en uitkeringen, de verdeling van de apparaatsuitgaven, het overzicht formatie defensiepersoneel en ruimte(vaart). Hoofdstuk 7 Bijlagen In de bijlagen is informatie opgenomen over de volgende onderwerpen: 7.1 Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (ZBO/RWT’s), 7.2 een verdieping op de mutaties, 7.3 de moties en Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 6 toezeggingen, 7.4 een subsidieoverzicht, 7.5 de toelichting op de Strate­ gische Evaluatie Agenda, 7.6 een uitgavenoverzicht voor veteranen en de uitgaven voor zorg en nazorg, 7.7 het overzicht met uitgaven aan Caribisch Nederland en ten slotte is in 7.8 een lijst met gebruikte afkortingen opgenomen. Motie Schouw In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Op grond van deze motie hebben landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op basis van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats gekregen in de departementale begrotingen. Er zijn geen specifieke aanbe­ velingen die betrekking hebben op de begroting van het Ministerie van Defensie. Defensieprojectenoverzicht Zoals gebruikelijk ontvangt de Kamer tegelijkertijd met deze begroting het Defensieprojectenoverzicht (DPO). Hierin wordt per project meer informatie gegeven dan in de begroting. Zo wordt de samenhang met het defensie­ beleid en met andere projecten gedetailleerder weergegeven dan in de begroting mogelijk is. Het DPO biedt inzicht in de lopende en de geplande materieel-, wapensysteemgebonden IT- en vastgoedprojecten met een financiële omvang van meer dan € 25 miljoen. Daarnaast wordt ingegaan op af te stoten materieel. Groeiparagraaf In de begroting 2022 zijn ten opzichte van de begroting 2021 de volgende wijzigingen doorgevoerd: – De beleidsagenda heeft niet meer de structuur ‘mensen, middelen en manieren’, de indeling is nu op basis van de eigenschappen van de Defensievisie 2035. – In beleidsartikel 2, Marine, zijn onder de financiële instrumenten «personele uitgaven», «materiële uitgaven» en «apparaatsontvangsten» de details «Kustwacht NL» en «Kustwacht CARIB» toegevoegd. Dit is gedaan om de uitgaven aan de kustwachten die op de begroting van Defensie staan inzichtelijk te maken. – In de Rijksbegrotingsvoorschriften 2021 is opgenomen dat de uitgaven ten behoeve van het Caribisch gebied per ministerie op de eigen begroting inzichtelijk gemaakt dienen te worden. Dit is opgenomen in bijlage 7.7, bijlage uitgaven Caribisch Nederland. – Het financiële instrument «schadevergoeding» is bij artikel 8 DOSCO en artikel 9 Algemeen toegevoegd en de middelen die onder het financiële instrument «inkomensoverdrachten» vielen zijn hier per 2022 naar overgeheveld. Toelichtingsgrens Omvang begrotingsartikel (stand ontwerpbegroting) in € miljoen Beleidsmatige mutaties (ondergrens in € miljoen) Technische mutaties (ondergrens in € miljoen) < 50 1 2 => 50 en < 200 2 4 => 200 < 1000 5 10 => 1000 10 20 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 7 2. Beleidsagenda Inleiding Veiligheid is het fundament onder een bloeiende en vrije samenleving, Defensie draagt bij aan de bescherming van dit fundament. In een wereld die aan verandering onderhevig is neemt de dreiging om ons heen toe. Om bescherming te kunnen bieden tegen oude en nieuwe dreiging past Defensie zich voortdurend aan. Op weg naar een toekomstbestendige krijgsmacht zoals geschetst in de Defensievisie 2035 hebben we de ambitie om de krijgsmacht te herstellen, te moderniseren en te versterken. Nu de samenleving weer stapsgewijs open gaat, voelen we eens te meer het belang van vrijheid. COVID-19 is een voorbeeld gebleken van een bedreiging die ons leven raakt en onze vrijheid beperkt. Ook andere dreigingen hebben invloed op onze samenleving. In juni bleek dat bijvoor­ beeld in de Zwarte Zee toen Russische gevechtsvliegtuigen de Zr. Ms. Evertsen intimideerden. Ook de recente ontwikkelingen in Afghanistan maken pijnlijk duidelijk hoe fragiel vrede en stabiliteit kunnen zijn. De lange­ termijngevolgen van de machtsovername door de Taliban zijn onzeker. Vast staat dat de Nederlandse belangen, waaronder de veiligheid van Neder­ landers en Afghanen die voor Nederland hebben gewerkt, onder druk zijn komen te staan. Het is een pijnlijk voorbeeld van welke gevolgen de toenemende internationale onrust kan hebben. Geopolitieke verhoudingen verharden en dreigingen nemen toe in aantal, variëteit en complexiteit. Dit is de conclusie van de inlichtingendiensten, de Nationale Veiligheidsstrategie, de Geïntegreerde Buitenland- en Veilig­ heidsstrategie en van onderzoek binnen de VN en de NAVO. Tegenstanders worden sterker en slimmer. Rusland en China moderniseren hun krijgs­ machten en net als landen als Iran en Noord-Korea plegen ze (proxy-)aanvallen op andere landen. Zoals ook in de Defensievisie 2035 ‘Vechten voor een veilige toekomst’ staat, wordt ons Koninkrijk dagelijks aangevallen in het cyber- en informatiedomein en wordt regelmatig onjuiste informatie verspreid. Cruciale fysieke en digitale knooppunten zijn steeds vaker het doelwit. Daar moeten wij ons tegen wapenen. Naast het beschermen van eigen grondgebied en belangen, doen ook de civiele autoriteiten een beroep op Defensie bij dreigingen en problemen. Zo hielp Defensie dit voorjaar in het Caribisch gebied met de strijd tegen COVID-19 en bleek deze zomer de inzet van Defensie onmisbaar om de problemen van de overstromingen in Limburg te voorkomen en te verhelpen met transport, herstel- en reparatiewerkzaamheden. Naarmate extreem weer en andere gevolgen van klimaatverandering zich vaker voordoen, of dat nu binnen of buiten ons Koninkrijk is, zal er steeds meer van Defensie worden gevraagd. Dit terwijl de overige veiligheidsdreigingen uiteraard niet verdwijnen als er ergens een bosbrand of overstroming gaande is. Hoe groter en complexer het aantal dreigingen, hoe meer men rekent op onze krijgsmacht. Van Defensie wordt verwacht dat zij altijd gereed staat om het Koninkrijk te beschermen en te verdedigen tegen iedere dreiging, snel en effectief, waar en wanneer dan ook. Met de verwachte groei aan inzet­ scenario’s en de veranderende manieren van conflictvoering kunnen we dit in de toekomst niet garanderen. Defensie is op dit moment niet adequaat toegerust om het Koninkrijk te beschermen tegen toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. De taken die Defensie nodig acht om haar grondwet­ telijke taken volledig uit te voeren kunnen we onvoldoende waarmaken en Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 8 afspraken met bondgenoten komen we onvoldoende na. Om dat wel te kunnen zijn stappen nodig. In de Defensievisie is uiteengezet welke stappen genomen kunnen worden. Veiligheid is namelijk niet vanzelfsprekend. Op 15 oktober 2020 is de Defensievisie 2035 ‘Vechten voor een veilige toekomst’ gepresenteerd, waarin het kabinet transparant laat zien wat nodig is. Als we alles zo goed mogelijk inrichten dan is er structureel € 13 miljard tot € 17 miljard extra nodig. Het is op dit moment duidelijk dat niet alles kan en dat verder niet alles tegelijk kan. Richting de toekomst zijn keuzes en fasering dus noodzakelijk. De Defensievisie schetst een nieuw profiel, waar we ongeacht het budget aan gaan werken. Maar zonder aanvullende stappen zullen we ingrijpende keuzes moeten maken, die gevolgen zullen hebben voor onze veiligheid en onze internationale positie als betrouwbaar bondgenoot. De krijgsmacht moet toekomstbestendig invulling kunnen geven aan zijn drie hoofdtaken, die voortvloeien uit de grondwet. In de afgelopen jaren zijn al belangrijke eerste stappen gezet voor het herstel van de defensieorganisatie. Er is gewerkt aan het herstel van vertrouwen bij het personeel door betere arbeidsvoorwaarden te scheppen, meer aandacht te geven aan fysieke en sociale veiligheid en door achterstallig onderhoud op het gebied van voorraden, vastgoed en IT stapsgewijs aan te pakken. De operationele gevechtsondersteuning is versterkt en er is aanzienlijk geïnvesteerd in de modernisering van de krijgsmacht. Dit is echter niet genoeg. Defensie heeft meer aanpassingsvermogen, snelheid en voortzettingsvermogen nodig. Met de Defensievisie werken we aan een nieuw organisatieprofiel aan de hand van drie eigenschappen en tien inrichtingsprincipes. In deze begroting wordt benoemd wat in 2022 nodig is om naar dat profiel van de toekomst toe te werken aan de hand van de drie eigenschappen: technologisch hoogwaardig, informatiegestuurd en een betrouwbare partner en beschermer. Daarbij streven we naar maximale operationele inzetbaarheid, het behoud en versterken van slagkracht en snelheid, verdere investeringen in onze mensen en de bedrijfsvoering ten behoeve van het moderniseren van de organisatie en betere aanpassing aan de digitalisering van het slagveld. In de Defensievisie 2035 is inzichtelijk gemaakt welke stappen Defensie kan nemen om haar hoofdtaken adequaat te kunnen nakomen gegeven de toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. De drie hoofdtaken van Defensie zijn: – Bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied, inclusief het Caribisch deel van het Koninkrijk; – Bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit; – Ondersteuning (onder alle omstandigheden) van de civiele autoriteiten bij de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de bestrijding van rampen en incidenten en de beheersing van crises, zowel nationaal als internationaal. Ook zijn in de Defensievisie 2035 deze stappen op hoofdlijnen financieel gekwantificeerd inclusief tweede en derde orde effecten. Urgente problematiek Doordat het huidig toegekende budget ontoereikend is voor de uitdagingen waar Defensie voor staat, ontstaat een mismatch tussen behoeften en budget. Deze mismatch kan op dit moment niet in de reguliere bedrijfs­ voering opgelost worden. In deze begroting is de meest urgente Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 9 problematiek incidenteel ingepast door het investeringsbudget aan te wenden. Dit kan vanzelfsprekend niet zonder consequenties voor de aantallen wapensystemen/eenheden, minder kwaliteit (en daardoor slagkracht) en de bijbehorende ondersteuning (onder andere voorraden, IT en munitie). Zonder extra stappen zijn echter ingrijpende keuzes nodig om de organisatie structureel in balans te brengen. Effecten COVID-19 op de defensieorganisatie COVID-19 heeft veel gevraagd van onze samenleving en economie. Op Defensie kan worden gerekend wanneer de nood hoog is. Ook in de fase van herstel kan Defensie een rol spelen, bijvoorbeeld als werkgever of door investeringen te laten uitvoeren door Nederlandse bedrijven. Defensie speelt verder een rol om de samenleving weerbaarder te maken voor crisis­ situaties. De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen kan het volledige oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldsniveaus en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste hoofdtaak op peil te kunnen brengen. Naast deze inhaalslag staat Defensie voor de opgave het hybride werken voor de gehele organisatie verder uit te werken en te implementeren. Het achterliggende jaar was de impact van de COVID-19 uitbraak nog beperkt op de realisatie van de grote materieel- en IT-projecten. Nu de crisis al meer dan een jaar duurt ontkomt Defensie niet aan negatieve effecten op projecten. Reisbeperkingen hebben grote invloed op de wijze waarop programma’s van eisen en complexe engineeringsvraagstukken samen met de industrie tot stand komen. Over de breedte hebben contractonderhan­ delingen ‘op afstand’ in 2021 meer tijd in beslag genomen en verliepen ze moeizamer. Bij de leveranciers en partners leiden de langdurige maatregelen tot het sluiten van fabrieken en lokale COVID-19 uitbraken zorgen voor beperkingen in de productie: de leverzekerheid neemt hierdoor af. Ook heeft een aanzienlijk aantal Nederlandse en buitenlandse bedrijven reeds beroep gedaan, dan wel heeft gemeld dit te gaan doen, op de overmacht clausule (force majeure) uit de contracten. Voor meerdere projecten leidt dit derhalve tot 'vertraging door overmacht'. Naast vertraging zijn schaarste bij verkrijgbaarheid en hogere prijzen van grond­ stoffen eveneens neveneffecten van de pandemie. Steeds vaker leidt dit tot negatieve effecten op productie en op de distributieketen. Het betreft onder andere gestegen prijzen van staal en bouwmaterialen, maar ook verminderde beschikbaarheid van specifieke grondstoffen voor ballistische beschermingsartikelen, waaronder de benodigde grondstoffen voor productie van de nieuwe helmen. Dit onderstreept het belang van het defensiematerieelbegrotingsfonds: financiële «schokken» door externe omstandigheden zoals COVID-19 kunnen binnen de mogelijkheden van het DMF in latere jaren opgevangen worden. Desondanks heeft Defensie in overleg met haar partners ook mogelijkheden gezien om projecten te versnellen; dit betreft met name kleinere vastgoedprojecten. In het kader van thematische revitalisering heeft versnelling plaatsgevonden voor Fase 1 Verbetering Legering waardoor deze in 2022 kan worden afgerond en de volgende fase kan worden gestart. Omdat het na verlichting van de COVID-19 maatregelen nog tijd kost om terug te komen op het oorspronkelijke niveau, wordt het inlopen van de opgelopen achterstanden geen eenvoudige opgave. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 10 Financiële ontwikkelingen Na de investeringen in Defensie aan het begin van de afgelopen kabinets­ periode bedraagt het defensiebudget in 2022 € 12,4 miljard. Een gedeelte hiervan bestaat uit incidentele middelen; daarom neemt de omvang van het defensiebudget de komende jaren licht af. De defensie-uitgaven uitgedrukt in een percentage van het bruto binnenlands product (bbp) bedraagt in 2022 naar verwachting 1,47%. Figuur 3 Ontwikkeling defensie-uitgaven als percentage van het bbp 2,25% 2% 2,00% 2,00% 1,75% 2,00% 2,00% 2,00% 1,76% 1,76% 1,49% 1,47% 2,00% 1,81% 2,00% 1,85% 1,68% 1,58% 1,5% 1,46% 1,41% 1,41% 1,33% 1,25% 1,38% 1,22% 1% 2018 2019 2020 NAVO gemiddeld bbp% (Europese bondgenoten) 2021 2022 NLD bbp% 2023 2024 NAVO-norm (NLD-berekeningswijze) Het percentage defensieuitgaven zal na 2022 dalen door de combinatie van een licht dalend defensiebudget en het door het Centraal Planbureau verwachte economische herstel na de COVID-19 pandemie. Nederland voldoet daarmee niet aan het streven om toe te groeien naar de NAVO-norm van 2% in 2024. Nederland laat als één van de weinige landen de komende jaren juist een daling zien in het bbp-percentage. Partnerlanden om ons heen investeren verder in Defensie, waardoor het Europees gemiddelde naar verwachting stijgt van 1,76% in 2022 naar 1,85% in 2024. Nederland raakt hierdoor verder achterop: naar verwachting bedragen de Nederlandse defensie-uitgaven in 2024 1,38% van het bbp. Een aantal Europese bondgenoten, waaronder het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, haalt al de NAVO-norm van 2%. Nederland blijft ver achterop ten opzichte van deze landen. Ook kleinere Europese landen, zoals Kroatië, Albanië en Tsjechië, halen de NAVO-norm of hebben concrete plannen om in 2024 naar een bbp-percentage van 2% te groeien. Vergeleken met alle NAVO-bondgenoten komt Nederland in 2024 qua verwacht bbp-percentage op plaats 26 van de 30. De EU, de NAVO en in het bijzonder de VS (dat circa 70 procent van de totale NAVO-uitgaven doet) verwachten meer van Nederland: afspraak is afspraak. Er is ruim € 4 miljard per jaar extra nodig om aan te sluiten bij het Europese gemiddelde en ruim € 5 miljard om toe te groeien naar de 2% norm. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 11 Figuur 4 Ontwikkeling NAVO defensie-uitgaven Investeringen Defensie ziet nu een aantal jaren op rij een lichte overrealisatie in de exploitatie en een significante stijging van de geplande investeringsver­ plichtingen; Defensie is dus goed in staat het geld uit te geven conform de plannen. In 2022 stijgt de vijfjaars-gemiddelde investeringsquote verder tot 24,2%, waarmee Defensie voldoet aan de NAVO-richtlijn dat minimaal 20% van de uitgaven bestemd is voor vervanging van materieel en gerelateerd onderzoek. Echter, het NAVO-uitgangspunt hierbij is dat de defensieuitgaven 2% van het totale bbp bedragen (de NAVO-norm) en de defensieorganisatie financieel gezond is. Voor een financieel gezonde organisatie moeten investeringen en instandhouding met elkaar in balans zijn. Dat is nu niet het geval. Zie voor een nadere toelichting hierop de paragraaf over materiële gereedheid en de defensiematerieelagenda in het DMF. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 12 Investeringsquote 30% 25% 20% 15% 20 10 20 11 20 12 20 13 20 14 20 15 20 16 20 17 20 18 20 19 20 20 20 21 20 22 20 23 20 24 20 25 20 26 20 27 20 28 20 29 20 30 20 31 20 32 20 33 20 34 20 35 10% Gerealiseerde investeringsquote per jaar (t/m 2020) Vijfjaarsgemiddelde geraamde investeringsquote Vijfjaarsgemiddelde gerealiseerde investeringsquote 2.1 Beleidsprioriteiten In de Defensievisie hebben we inzichtelijk gemaakt wat de problematiek bij Defensie is. Defensie is nu niet adequaat toegerust om een antwoord te hebben op de vele toekomstige (en sommige huidige) dreigingen. De Defensievisie laat de stappen zien die nodig zijn om in de toekomst wel voldoende toegerust te zijn. In de Defensievisie hebben we een nieuw profiel geschetst, waar we ongeacht het budget van Defensie mee aan de slag gaan. Als er geen extra investeringen komen zullen echter ingrijpende keuzes moeten worden gemaakt en zal de organisatie structureel moeten krimpen. Hieronder wordt geschetst wat we in 2022 gaan doen en hoe we daarmee eerste stappen zetten om invulling te geven aan de Defensievisie. Voor de volgende jaren zullen keuzes nodig zijn, want niet alles kan en zeker niet alles kan tegelijk. De komende vier jaar willen we de prioriteit leggen bij het behoud en versterken van slagkracht en snelheid van Defensie, het tegengaan van achterstallig onderhoud en het moderniseren van de organisatie, het aanpassen op de digitalisering van het slagveld, het versterken van het cyberdomein, het personeelsbeleid en de HR-transitie. De invulling hiervan hangt af van het beschikbare budget. Daarbij zullen ook slagen moeten worden gemaakt om het gebied van efficiëntie en effecti­ viteit. 2.1.1 Technologisch hoogwaardig Defensie als technologisch hoogwaardige organisatie is de eerste van drie eigenschappen die de Defensievisie noemt. Een technologisch hoogwaardige organisatie vraagt om een sterke innovatiefunctie en een kwalitatief sterk personeelsbestand met een groter aandeel van personeel geschoold in (informatie)technologie. Hoe dan ook zijn de mensen de belangrijkste bouwsteen van Defensie. Het personeelsbeleid blijft er in 2022 op gericht om - conform de doelstellingen van de Defensievisie - een goede werkgever en een inclusieve organisatie te zijn, die de juiste mensen weet aan te trekken en te behouden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 13 Flexibel optreden: snel inzetbaar, schaalbaar en zelfstandig De Defensievisie zet de koers uit waarlangs Defensie zich moet ontwikkelen tot een slimme, technologisch hoogwaardige organisatie. Een flexibele en schaalbare krijgsmacht, die proactief op dreigingen kan reageren en die zowel kleinschalig en specialistisch, maar ook in groter verband kan optreden. De krijgsmacht moet militair vermogen voor alle hoofdtaken kunnen leveren, maar schiet daar voor met name de eerste hoofdtaak in tekort. Daarvoor blijft, ook na de investeringen van de afgelopen jaren, herstel van de operationele gereedheid noodzakelijk. Dit doen we door in 2022 verder te werken aan de drie elementen van operationele gereedheid: personele gereedheid, materiële gereedheid en geoefendheid. Dit is hieronder verder uitgewerkt. Daarmee kunnen we stappen zetten, maar zijn we er nog niet. Op de langere termijn zijn stappen nodig om het maximale uit de organisatie te halen - ten aanzien van personeel, vastgoed, IT en materieel en ondersteuning -, om mensen en capaciteiten effectiever en doelmatiger in te zetten en meer inzet te kunnen realiseren met de huidige krijgsmacht. Personele gereedheid Voor het verbeteren van de personele gereedheid verlegt Defensie haar focus van kwantitatief ‘vullen’ van formatieplaatsen naar het kwalitatief realiseren en borgen van de personele gereedheid met voldoende geschikte en beschikbare mensen, op de korte en de langere termijn. Dit betekent concreet dat sturen op het verminderen van het aantal vacante functies niet meer de basis is, maar dat wordt gestuurd op kwalitatieve bezetting van specifieke functies die beperkend werken op de gereedheid. Voorbeelden hiervan zijn technisch onderhoudspersoneel en luchtverkeersleiders. Deze sturing op personele gereedheid is integraal onderdeel van de HR-transitie die de komende jaren plaatsvindt. Een technologisch hoogwaardige organisatie vraagt om een sterke innovatiefunctie en een kwalitatief sterk personeelsbestand met een groter aandeel van personeel geschoold in (informatie)technologie. We werken in aansluiting op de Defensievisie 2035, verder aan het aanpassen naar het nieuwe HR-model en het opnieuw inrichten van de processen. We werken in 2022 verder aan het kunnen invoeren van snel inzetbare, flexibele en opschaalbare gevechtseenheden die grotendeels zelfstandig kunnen optreden en snel op- en afschalen met personeel en materieel. Ook wordt het ingezette verbetertraject met betrekking tot data-kwaliteit over de personele gereedheid op strategisch niveau verder uitgerold, waardoor data-gestuurde (informatiegestuurde) regie op de personele gereedheid structureel verbeterd wordt. Daarnaast zal in 2022 een meerjarige kwalitatieve aanstellingsopdracht in de instroom­ keten worden uitgevoerd, die - naast de werving van vast bestand en reservisten - meer focust op het oplossen van tekorten in de schaarstecate­ gorieën die direct impact hebben op de totale personele gereedheid. Parallel hieraan - en in lijn hiermee - ondersteunen de volgende aanvullende maatregelen in 2022 de ambitie om op korte termijn de personele gereedheid te verhogen: 1. Ondersteuning van de jaarlijkse aanstellings- en opleidingsopdrachten van het Dienstencentrum Personeelslogistiek (DCPL); 2. Extra inspanningen voor werving en selectie van schaarste categorieën die cruciaal zijn voor de personele gereedheid. Dit doen we met hulp van een externe daarin gespecialiseerde partij; 3. Alternatieve vulling door het inrichten van een loket om tijdelijk personeel in te lenen van andere organisaties; 4. Bijdrage leveren aan de werving van reservisten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 14 Materiële gereedheid Materiële gereedheid is de mate waarin het materieel van een eenheid beschikbaar en geschikt is voor het uitvoeren van de opdracht. De materiële gereedheid van de (hoofd)wapensystemen is onder de norm door een mismatch in behoefte en het instandhoudingsbudget en in personele capaciteit. Dit leidt tot ernstige beperkingen in de materiële gereedheid en daarmee in de algehele operationele gereedheid. Geoefendheid Geoefendheid als derde component van operationele gereedheid is de mate waarin een eenheid de taken heeft beoefend en daarvoor voldoende niveau van beheersing van de taken heeft getoond. Zodra de beperkingen van de COVID-19 maatregelen op het oefenprogramma komen te vervallen, kan met hervatting van het oefenprogramma de geoefendheid in 2022 verbeteren. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldsniveaus en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste hoofdtaak op peil te kunnen brengen. Dergelijke oefeningen zijn echter intensief qua materieel, wat onder andere zal leiden tot een grotere behoefte aan reser­ vedelen en munitie. Dit zal leiden tot een verdere afname van de materiële gereedheid en een hoger verbruik van oefenmunitie. Mede om deze reden voegt het Kabinet structureel € 60 miljoen aan de defensiebegroting toe voor de tekorten ten aanzien van munitie, opleiding en training. Er wordt in 2022 onder meer opgewerkt voor de NATO Response Force (NRF) stand-by periode in 2023 van een German Netherlands Corps HQ in de rol van Land Component Command en voor ten minste een Battlegroup als onderdeel van de Very High Readiness Joint Task Force (VJTF). Voorraden Ondanks belangrijke investeringen in onze voorraden hebben we voor de toekomstige scenario’s, zoals beschreven in de Defensievisie 2035, een mismatch tussen behoefte en budget. Dit gaat om voorraden voor instand­ houding, opleiding en training en inzet. Bij het aanvullen van de voorraden is nog veel achterstand in te lopen, het zal dus tijd (en geld) kosten. Voor munitie, opleiding en training heeft het Kabinet besloten om jaarlijks structureel € 60 miljoen additioneel beschikbaar te stellen. Het Beleidskader Inzetvoorraden (BKI) beschrijft de uitgangspunten voor de gegarandeerde beschikbaarheid van deze inzetvoorraden. Defensie heeft nog minimaal tot en met 2025 nodig om de acht operationele assortimenten (munitie, opera­ tionele rantsoenen en water, disposables en hygiëneartikelen, militaire kleding en uitrusting, geneeskundige verbruiksartikelen, operationele infra­ structuur, bedrijfs- en brandstoffen en systeemgebonden artikelen (reser­ vedelen)) op de benodigde voorraadniveaus te brengen, gedimensioneerd naar de tweede en derde hoofdtaak. In 2022 vinden nieuwe deelleveringen plaats om de inzetvoorraad munitie op norm te brengen. Ook worden de eerste gespecialiseerde containers voor transport en geconditioneerde opslag van munitie, bedrijfsstoffen en geneeskundige artikelen uitgeleverd. Voor de eerste hoofdtaak heeft Defensie momenteel nog onvoldoende voorraden. Voor het munitiedomein is dit nader toegelicht in de Kamerbief «Stand van zaken defensiemunitie» (Kamerstuk 27 830, nr. 337). Kennis en Innovatie De Defensievisie 2035 benadrukt dat Defensie voorop moet lopen in onderzoek en ontwikkeling om technologisch hoogwaardig te blijven. Innovatie voor militaire doeleinden gaat vaak gepaard met mogelijkheden voor andere sectoren, bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid en verduurzaming. Zo draagt een sterke kennis- en innovatiefunctie bij Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 15 Defensie, verbonden met de Nederlandse kennisinstellingen en bedrijven, ook bij aan de weerbaarheid van onze samenleving. De Strategische Kennisen Innovatieagenda (SKIA) 2021-2025 geeft de krijgsmacht richting om middels innovatie (potentiële) tegenstanders voor te blijven, de implemen­ tatie van deze agenda is reeds gestart en wordt in 2022 en daarna voortgezet. Defensie rapporteert daarnaast conform de motie van het kamerlid Belhaj (34775-X, nr. 45) over uitgaven aan kennis en innovatie. Voor 2022 is het verwachte percentage uitgaven aan kennis en innovatie 1,2% van de defen­ siebegroting. Investeren in nieuw materieel De Defensienota 2018 vormde het startsein voor een investeringspro­ gramma voor het herstel, de versterking en de modernisering van de krijgsmacht. In 2022 stijgt de vijfjaars-gemiddelde investeringsquote verder tot 24,3%, waarmee Defensie voldoet aan de NAVO-richtlijn dat minimaal 20% van de uitgaven bestemd is voor vervanging van materieel en gerelateerd onderzoek. In 2020 is het wetsvoorstel aangenomen om het Defensiematerieelbegro­ tingsfonds (DMF) in te stellen. Hiermee is een belangrijke stap gezet naar een voorspelbare en schokbestendige defensiematerieelbegroting. Uitgaven, verplichtingen en ontvangsten ten behoeve van de ontwikkeling, verwerving, instandhouding en afstoting van materieel, ICT-middelen en infrastructuur van het Ministerie van Defensie worden vanaf 2021 opgenomen in het DMF. In de materieelagenda van het DMF en het Defensieprojectenoverzicht wordt verder ingegaan op (investeringen in) materieelprojecten. Hierbij valt voor 2022 te denken aan de defensiebrede vervanging nachtzichtkijkers, verwerving van het Licht Indirect Vurend Systeem (LIVS), verwerving van gespecialiseerde containers, de geplande Midlife Update van de patrouil­ leschepen, vervanging van de tactische luchttransportcapaciteit en de vervanging en uitbreiding Short Range Anti-Tank capaciteit. Daarnaast verwachten we onder andere de D-brief voor het project vervanging Mfregatten naar de Kamer te kunnen sturen. Ook werkt Defensie verder aan de vervanging van de onderzeebootcapaciteit waarvoor Defensie momenteel in dialoog is met de drie kandidaat-werven. Een veilige werkomgeving bij Defensie Veiligheid moet in de taakuitvoering en bedrijfsvoering van Defensie een vanzelfsprekendheid zijn. De afgelopen jaren hebben de Visitatiecommissie Defensie & Veiligheid, de Inspectie Veiligheid Defensie en de andere toezichthouders bij Defensie ons een spiegel voorgehouden op het gebied van veilig werken bij Defensie. Verbeteringen zijn zichtbaar, maar we komen van ver en zijn er nog niet. In 2022 neemt Defensie daarom de volgende stappen: – Wij gaan verder met gestalte geven aan de omarmde aanbevelingen van de Visitatiecommissie Defensie en Veiligheid en andere toezichthouders. – Wij richten ons met prioriteit op de uitvoering van de resterende maatregelen uit het plan van aanpak ‘Een veilige defensieorganisatie’ uit 2018. In 2021 levert de Auditdienst Rijk (ADR) een evaluatie van het plan van aanpak op. Wij nemen de uitkomsten van de evaluatie mee in het verder uitvoeren van de maatregelen. – Wij breiden deze maatregelen uit met de plannen uit de Agenda voor Veiligheid. Via deze Agenda wordt veiligheid verder verankerd in de bedrijfsvoering en taakuitvoering. Defensieonderdelen kunnen met de Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 16 – – Agenda verder richting geven aan de verbetering van veiligheid. Hiertoe hebben zij in 2022 en 2023 de beschikking over € 32,2 miljoen, bovenop bestaande middelen, om de plannen uit te voeren. Wij gaan door met het versterken van de sociale veiligheid en integriteit in onze organisatie. Momenteel bevinden we ons in de derde fase van het ‘Plan van aanpak sociale veiligheid’ (Kamerstuk 34 919 nr. 39), die als doel heeft sociale veiligheid te bestendigen in de reguliere bedrijfs­ voering door te borgen, te evalueren, te leren en te verbeteren. Er lopen al veel initiatieven naar aanleiding van het ’Plan van aanpak sociale veiligheid’. Specifiek voor NLDA zijn alle bestaande onderzoeken en rapporten van de afgelopen tien jaar door de in 2019 ingestelde Taskforce NLDA (Kamerstuk 35 000 X, nr. 144) integraal vertaald naar een toetssteen, waarbij kameraadschap als leidend principe geldt in de omgang tussen vaste staf, cadetten en adelborsten. Hiertoe zijn aanvullende middelen beschikbaar gesteld (circa € 0,5 miljoen in 2021 oplopend naar bijna € 0,8 miljoen in 2022 en verder). In 2022 wordt verder invulling gegeven aan onder andere het opleidings- en begelei­ dingsconcept. Defensie heeft een groot aantal maatregelen uit het plan van aanpak beheersing chroom-6 reeds gerealiseerd of in gang gezet. Deze maatregelen passen wij nu breder toe op de overige gevaarlijke stoffen in de gehele keten. Daarvoor wordt de Nadere Inventarisatie Gevaarlijke Stoffen vervolgd zodat de komende drie tot vijf jaar stap voor stap de risicobeoordelingen worden afgerond en te nemen maatregelen worden gerealiseerd. Hierbij wordt het zogenoemde S-T-O-P-principe toegepast. Substitutie (vervanging) van gevaarlijke stoffen, Technische maatregelen zoals afzuiging, spuitcabines en gereedschappen op het niveau van de ‘stand der techniek’, Organisatorische maatregelen, zoals afzetten, opleiden en toezicht en Persoonlijke beschermingsmiddelen. Stap voor stap worden hiermee verbeteringen doorgevoerd - gericht op het toepassen van de arbeidshygiënische strategie - met als doel om het gebruik en de toepassing van chroom-6 zo snel mogelijk Rijksbreed uit te bannen (Kamerstuk nr. 35 000 X nr. 147). HR-transitie Om Defensie te kunnen ontwikkelen tot een hoogtechnologische, flexibele en schaalbare krijgsmacht gaat het er uiteindelijk om dat Defensie over de mensen beschikt om haar taken uit te voeren en operationele eenheden klaar heeft staan om in te zetten waar en wanneer dat nodig is. Daarom voert Defensie de komende jaren een nieuw HR-model in dat de ambities voor de defensieorganisatie uit de Defensievisie 2035 ondersteunt, de individuele kwaliteiten van de medewerkers beter benut en van Defensie een aantrekkelijker werkgever maakt. Hierover is de Kamer uitgebreid geïnformeerd in de Kamerbrief HR-transitie (35570 X, nr. 91, d.d. 28 mei 2021). Belangrijke aspecten voor Defensie zijn de hervorming van het beloningsstelsel en het pensioenstelsel, waarbij de gewijzigde discontovoet voor de pensioenregeling een budgettaire uitdaging is voor Defensie. In 2022 versterkt Defensie haar capaciteit voor het pensioenakkoord en de implementatie van het bezoldigingsstelsel. Zoals in de paragraaf personele gereedheid gemeld, verschuiven we de focus van sturen op vacante functies naar het sturen op de kwalitatieve bezetting. Het aantal vacante functies alleen geeft namelijk een vertekend beeld, omdat voor een deel daarvan bewust gekozen wordt voor de tijdelijke inzet van reservisten en inhuurkrachten. Juist de kwalitatieve bezetting is noodzakelijk om de gereedheid te verbeteren. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 17 In 2022 begint in de zogenoemde HR-transitie de overgangsfase van voorbe­ reiden naar verder concretiseren en experimenteren met en binnen de defensieonderdelen naar vervolgens het stapsgewijs defensiebreed imple­ menteren van de verschillende elementen van het HR-model. Het gaat om een meerjarig traject dat moet leiden tot een structurele verbetering van de gereedheid. Daarom heeft de CDS een cruciale rol in de aansturing van de HR-transitie. Maar Defensie bepaalt niet alleen de voortgang. De bonden en de medezeggenschap hebben hierin vanuit hun eigen verantwoordelijkheid een belangrijke rol. Defensie wil in 2022 onder meer overeenstemming bereiken met de bonden over nieuwe aanstellingsen contractvormen en over de rechtspositionele effecten die de invoering van strategisch talentmanagement met zich meebrengt. Ook wil Defensie verder gaan met het vereenvoudigen en verbeteren van het belonings­ model en de uitkomsten van het paritaire onderzoek naar de functiewaar­ dering bij Defensie verwerken in het HR-model. Defensie neemt binnen de HR-transitie ook maatregelen op het gebied van diversiteit en inclusiviteit (D&I) om een aantrekkelijke werkgever te worden voor een bredere doelgroep. Defensie moet een werkomgeving bieden waarin al haar werknemers zich betrokken, gewaardeerd en gerespecteerd voelen om wie ze zijn en wat ze bijdragen aan de organisatiedoelstellingen. Met het oog hierop worden in 2022 een aantal concrete acties genomen om D&I te borgen in de organisatie. In 2022 worden streefcijfers en voorkeurs­ beleid voor vrouwelijk personeel verder geïmplementeerd. Dit voorkeurs­ beleid is ook van toepassing op MD-opleidingen en plaatsingen. Daarnaast wordt in 2022 gestart om D&I een vast onderdeel te maken van alle initiële opleidingen, niveau-opleidingen en opleidingen voor leidinggevenden. Zij zullen op reguliere basis een D&I-module moeten volgen. In het streven naar een meer diverse en inclusieve organisatie lopen in 2022 de acties door in het kader van het Defensie Actieplan 1325 (2021-2025) om gender beter te integreren in plannen, beleid, uitvoering en evaluaties. Ten slotte wordt in 2022 onderzoek gedaan naar de barrières die vrouwelijke militairen ervaren om op uitzending te gaan. Veteranen Defensie heeft een bijzondere zorgplicht voor veteranen. Met het oog hierop wordt in 2022 onder meer verder gewerkt aan het vormgeven van een modern stelsel van uitkeringen en voorzieningen voor de veteraan, gericht op maatschappelijke participatie en re-integratie, en worden maatregelen genomen om de transitie van de veteraan van Defensie naar de civiele maatschappij te verbeteren. Ook staan thema’s als de invloed van technische ontwikkelingen op de Veteranenstatus en de positie van «de jonge veteraan» op de rol om te worden uitgewerkt. Ten slotte staat 2022 in het teken van het uitvoeren van de aanbevelingen op grond van de beleids­ reactie «aanbevelingen Dutchbat-III» naar aanleiding van het onderzoek «Focus op Dutchbat-III». Militaire Gezondheidszorg Een ander aspect van bijzondere zorgplicht betreft de wettelijke taak om militaire gezondheidszorg (MGZ) te verlenen. Het programma MGZ 2020 is afgerond. Dit heeft geleid tot structurele verbeteringen in de MGZ, die zijn geborgd in de hele MGZ-keten. De Kamer wordt dit najaar geïnformeerd over de evaluatie van het programma MGZ 2020. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 18 2.1.2 Informatiegestuurd (in optreden en organisatie) De Defensievisie 2035 noemt als tweede eigenschap die Defensie nastreeft: informatiegestuurd in organisatie en optreden. De wereld digitaliseert snel. Landen, organisaties en individuen maken in een groeiend tempo gebruik van computertechnologie, waarbij ook steeds meer componenten met elkaar zijn verbonden. Hoewel dit bijdraagt aan een wereldwijde betere samenwerking maken sommige landen, organisaties en individuen hier ook misbruik van. Dit maakt Nederland, en ook Defensie, kwetsbaar. Om te kunnen beschermen wat ons dierbaar is, moet Defensie hierop inspelen. Met de doorontwikkeling naar een technologisch hoogwaardige organisatie en het informatiegestuurde optreden moet Defensie een relevante bijdrage kunnen leveren in het conflict of potentieel gevecht ten opzichte van de potentiële tegenstanders. Om in te kunnen spelen op de fysieke gevolgen van cyberaanvallen en de digitalisering van het slagveld moeten we op de langere termijn slimmer, sterker en sneller worden in alle domeinen: – slimmer, door met meer inzicht, begrip en voorspellend vermogen op te kunnen treden; – sneller, door onze besluitvorming sneller dan onze opponent te kunnen doorlopen; en – sterker, doordat we informatie ook als wapen kunnen inzetten. Om daar invulling aan te geven, zijn verdere investeringen nodig. Hieronder wordt ingegaan op wat we in 2022 in gang gaan zetten. Informatiegestuurd Optreden (IGO) Defensie staat aan het begin van een grootschalige digitale transformatie. Deze kan alleen voltooid worden als operationele commando’s, bondgenoten en internationale partners sneller en slimmer in staat zijn betrouwbaar informatie uit te wisselen. Het groeiende belang van informatie en de digitalisering van het slagveld heeft grote gevolgen voor de ontwikkeling van het werk en de manier van optreden van Defensie. Investeringen in IGO verbeteren het vergaren, verwerken, snel verspreiden en inzetten van informatie. Dit is cruciaal in het hedendaagse gevecht. Nieuwe wapensystemen zoals de F35 zijn en worden ontworpen om bij te kunnen dragen aan het concept van IGO. De omgang met informatie kan de commando- en bedrijfsvoering sneller en slimmer maken, maar informatie kan Defensie ook sterker maken. IGO geeft richting aan het groeiende belang van informatie en digitalisering van het slagveld. Om defensiebreed sturing te geven aan de vele initiatieven wordt gewerkt aan een Beleidsvisie IGO. Naast investeringen in de vorm van nieuwe wapensystemen, sensorsystemen en upgrades zijn ook inves­ teringen in de achterliggende processen, organisatiestructuren en capaci­ teiten noodzakelijk. Dit vereist innoverend vermogen, een sterke ITinfrastructuur, goed opgeleide mensen en interoperabele systemen. Deze beleidsonderwerpen komen in deze ontwerpbegroting ook veelvuldig terug. IGO heeft daarmee betrekking op zowel het primaire als het secundaire proces; zowel op onze operationele inzet, als op de organisatie en bedrijfsvoering. Deze digitale transformatie is cruciaal, grootschalig en een van de lange adem. Met de huidige budgettaire middelen kunnen in 2022 eerste stappen gezet worden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 19 IT Defensie werkt in 2022 verder aan de vervanging en vernieuwing van de IT die Defensie in staat moet stellen een gezaghebbende informatiepositie in te kunnen nemen. Defensie is hiervoor gestart met enkele grote programma’s die ook in 2022 doorlopen en afgestemd zijn op de Defensie­ visie 2035. Het programma Grensverleggende IT (GrIT) moet de komende tien jaar de gehele infrastructuur voor het nationale, statische en mobiele domein gaan vernieuwen. Het project VOSS gaat de militair te velde met nieuwe IT ondersteunen. Het programma FOXTROT/TEN moet alle overige operationele omstandigheden - mobiel, uitgestegen en te voet - gaan onder­ steunen door ervoor te zorgen dat platformen interoperabel zijn en dat men daarbinnen veilig met elkaar verbonden is. Dit programma wordt samen met Duitsland uitgevoerd in een aantal deelprogramma’s, zogenaamde spirals. Op dit moment is alleen de eerste spiral financieel gedekt, wat inhoudt dat op dit moment slechts een deel van het totale programma kan worden geïmplementeerd. Al deze domeinen moeten niet alleen met elkaar, maar ook met internationale partners kunnen praten. Hiervoor loopt bij de NAVO het programma Federated Mission Networking (FMN), waarin alle ervaringen in het samenwerken in internationale missies zich moeten vertalen in een gezamenlijke IT-interoperabiliteit. De omslag in de IT-keten die nodig is voor IGO behelst echter meer dan bovengenoemde programma’s. Defensie werkt daarom ook in 2022 verder aan de veranderingen die nodig zijn in de grote logistieke systemen op het gebied van personeel en materieel, om daarmee te kunnen bijdragen aan de ambities van IGO. Vanuit het oogpunt van command & control wil Defensie op termijn alle essentiële informatie vanuit alle bronnen in haar commandoruimtes verzamelen en deze gedigitaliseerd aan de defensie­ leiding beschikbaar stellen. Dit gehele veranderende en nieuwe ITlandschap moet bovendien digitaal veilig worden op- en uitgebouwd. Deze vernieuwingsslag werkt door tot in de haarvaten van de organisatie, inclusief bestaande (wapen)systemen. Daar waar dit laatste additionele financiële consequenties heeft, zal dit in het Defensie Projectenoverzicht (DPO) worden opgenomen. Tegelijkertijd kent Defensie een mismatch tussen de behoefte binnen de ITketen op de gebieden exploitatie, investeringen en personeel en het budget. Deze mismatch is inzichtelijk gemaakt in het rapport Defensie Duurzaam Digitaal (DDD, Kamerbrief 31 125, nr. 118). Om de uitdagingen, zoals geïden­ tificeerd in het rapport DDD het hoofd te kunnen bieden, moet Defensie in 2022 verder kunnen investeren in IT wil het IGO tot een succes kunnen brengen. Om zich aan de voorkant beter te organiseren werkt Defensie in 2022 al wel een aantal no-regret maatregelen uit die voortkomen uit het rapport DDD en die geen financiële consequenties kennen. Zo gaat Defensie onder meer de sturing op IT verbeteren door het opstellen van een producten- en dienstencatalogus, gaat de recent geïnstalleerde Chief Information Officer (CIO) ook oordelen uitvoeren op wapensysteem-gerela­ teerde projecten en wordt een begin gemaakt met het om- en bijscholen van niet IT-personeel. Voor de gebieden data science, artificiële intelligentie (AI) en cyber heeft Defensie in 2021 aan routekaarten gewerkt waarmee richting wordt gegeven aan de prioriteiten die vanaf 2022 op deze gebieden moeten worden gesteld. Het werken aan een verbeterde opslag en uitwisseling van data in het laag- en hooggerubriceerde data analytics domein en een algehele grotere digitale weerbaarheid, waarmee we onze veiligheid in het digitale domein bedoelen, staat hierbij in 2022 centraal. Verder pakt Defensie het zowel kwantitatieve als kwalitatieve tekort aan IT-personeel aan Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 20 door samen met kennispartners te investeren in opleidingen, onder meer via de NLDA, de IT-Academie van DMO en het Cyber Warfare & Training Centre van CDS. Cyber Onze eerste hoofdtaak, bescherming van het grondgebied, beperkt zich niet meer alleen tot het territoriale grondgebied. We worden in toenemende mate geconfronteerd met cyberaanvallen en beïnvloedingscampagnes. Defensie is een belangrijke speler in het nationale cyberecosysteem en kan onder eigen gezag of op verzoek middels bijstand of steunverlening van het civiel gezag acteren. Er is toenemende vraag naar de veelzijdige cybergereedschapskist van Defensie. Zoals in het Jaarverslag 2020 gemeld zijn door het beschikbare budget niet alle ambities uit de Defensie Cyber Strategie waargemaakt. Met de huidige budgettaire middelen staan de operationele slagkracht en toekomstbestendigheid van de I&V-diensten onder druk, zoals aangetoond door de Algemene Rekenkamer in het rapport Slagkracht AIVD en MIVD. De cyberdreiging groeit sneller dan de cyberbe­ scherming. Defensie zet zich maximaal in om deze dreiging het hoofd te bieden. Het digitale domein is voor Defensie naast land, lucht, zee en ruimte het vijfde domein. Binnen dit domein wil Defensie continu zicht krijgen en houden op dreigingen. De MIVD zorgt voor inlichtingen hierover en stelt deze indien mogelijk ter beschikking aan relevante organisaties binnen en buiten Defensie zoals het Openbaar Ministerie en het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC). Defensie zet zich, mede op basis van de inlich­ tingen van de MIVD, samen met andere departementen in internationaal verband in voor versterking van coördinatie op het gebied van technische, politieke en eventueel juridische attributie van cyberaanvallen. Defensie continueert haar ambitie om het afschrikkende vermogen bij het Defensie Cyber Commando te vergroten. Hiervoor bouwt Defensie haar capaciteiten verder uit binnen de huidige mogelijkheden en beperkingen in het cyberdomein. Defensie ontwikkelt deze capaciteiten om het optreden van onze krijgsmacht ter land, ter zee en in de lucht te versterken en om zelfstandige cyberoperaties uit te voeren. Op tactisch niveau experimenteert Defensie met nieuwe Cyber Electromagnetic Activities (CEMA) capaciteiten. Hier vallen ook ontwikkelingen op het gebied van electronic warfare onder. Daarnaast blijft Defensie onverminderd actief rondom de bescherming en beveiliging van eigen IT- en wapensystemen. Het Defensie Cyber Security Centrum (DCSC) blijft zich inzetten om onze essentiële systemen altijd en overal te beschermen. De Koninklijke Marechaussee (KMar) draagt dagelijks bij aan rechtshand­ having door het bestrijden van de digitale criminaliteit die zij tegenkomt in haar taakgebieden. De KMar werkt daarbij nauw samen met de Politie en de FIOD. Komend jaar zal de KMar verder gaan met het vernieuwen en uitbreiden van haar bestaande cybercapaciteiten. Ten slotte draagt Defensie actief bij aan het versterken van de samen­ werking tussen bondgenoten, NAVO en EU. Hiermee verbetert Defensie het delen van cyberdreigingsinformatie, versterkt Defensie de nationale en gemeenschappelijke bescherming, handhaaft de internationale rechtsorde en draagt zorg voor geloofwaardige (bondgenootschappelijke) afschrikking in het cyberdomein. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 21 Missies & operaties Deelname aan missies en operaties behoort tot de kerntaken van Defensie. Missies en operaties zijn onderdeel van een bredere inzet, verbonden met de prioriteiten van het Nederlandse buitenland en veiligheidsbeleid. Naast de politiek-strategische redenen die aan de Nederlandse bijdrage ten grondslag liggen zoals de bescherming en verdediging van de belangen van het Koninkrijk en het bondgenootschappelijk grondgebied en de bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit, zijn deze bijdragen ook van belang voor de ontwikkeling van het eigen personeel. Defensie wil proportioneel en in verhouding met vergelijkbare lidstaten bijdragen aan EU- en NAVO-missies en VN-vredesoperaties, in klein of groot verband. Defensie blijft investeren in de multilaterale samenwerkingsver­ banden waarin wij opereren, zoals de NAVO, de EU en de VN. Daar zetten we onder andere in op het verbeteren van de effectiviteit van missies en het verbeteren van verschillende soorten vredes- en stabiliteitsoperaties en -activiteiten. Ook in 2022 spant Defensie zich in om voldoende flexibiliteit te behouden voor mogelijke inzet in het kader van missies en operaties in crisissituaties. Dit betekent dat ook in 2022 besluitvorming over verlenging van bestaande bijdragen aan missies en operaties en eventuele bijdragen in het kader van één van de drie hoofdtaken van Defensie iedere keer weer een zorgvuldige afweging zal blijven vergen. Conflictpreventie De Defensievisie 2035 stelt dat geïntegreerde inzet vaker gericht zal zijn op het voorkomen van (hernieuwd) conflict. Omdat voorkomen nauw samenhangt met vooruitzien, zullen we er in 2022 aan werken om het anticiperend vermogen van de organisatie verder te versterken (‘strategic foresight’). In diverse opleidingstrajecten binnen Defensie wordt aandacht besteed aan het belang van conflictpreventie en de specifieke bijdrage van de krijgsmacht daaraan. Ook worden initiatieven genomen op relevante thema’s, zoals conflictsensitiviteit, security sector reform en militaire diplomatie. In 2022 wordt bovendien meer aandacht besteed aan de capaci­ teiten die Defensie kan inzetten in het kader van conflictpreventie, met name ten aanzien van training en advisering van veiligheidssectoren. Samen­ werking met andere departementen, maatschappelijke organisaties, denktanks en internationale partners en organisaties blijft hierbij essentieel. Inzet van Defensie om conflicten te voorkomen kan immers alleen effectief en duurzaam zijn als deze deel uitmaakt van een geïntegreerde aanpak en er gebruik wordt gemaakt van kennis en ervaring ‘van buiten’. 2.1.3 Betrouwbare partner en beschermer Voor onze veiligheid, zeker ook in de toekomst, is de geloofwaardigheid van onze samenwerkingsverbanden essentieel. Dankzij de NAVO en de EU leven we al meer dan 75 jaar in vrijheid. Samenwerking is de enige manier waarop we de verscheidenheid aan verschillende dreigingen aan kunnen. Daarvoor moeten we zelf ook substantieel en proportioneel bijdragen aan het reageren op nationale en internationale crises en de daarbij horende risico’s durven nemen; we moeten niet te vaak ‘nee’ verkopen. De noodzaak van specifieke kennis en een groter scala aan capaciteiten neemt toe. Interna­ tionaal blijft onze geïntegreerde benadering de standaard en ook nationaal opereren we geïntegreerd met onze civiele partners. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 22 Én-én benadering: sterke NAVO, sterke EU Zoals in de Defensievisie 2035 is aangegeven zet Nederland in op een sterker en zelfredzamer Europa. De Nederlandse opstelling ten aanzien van de rol van de EU is in de afgelopen jaren geëvolueerd en ambitieuzer geworden. In 2022 zal deze inzet op de én-én benadering, waarbij zowel de EU als de NAVO worden versterkt, leidend blijven. In 2022 zal de EU verder richting geven aan haar doelstellingen op het Europese Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB) met het uitbrengen van het Strategisch Kompas. De inzet van Nederland hierbij is dat de EU ambitie toont en nieuwe stappen zet, en tegelijkertijd realistisch is in het formuleren van de nieuwe doelstellingen opdat deze ook militair uitvoerbaar zijn. De NAVO brengt in 2022 haar volgend Strategisch Concept uit. Beide documenten zullen waar mogelijk worden afgestemd en geven de EU, de NAVO en de individuele landen strategische richtlijnen. In lijn met de Defensievisie 2035 zal Nederland zich blijven inzetten om op politiek, strategisch en operationeel niveau de samenwerking tussen de EU en de NAVO te bevorderen. Nederland pleit in het in voorjaar 2021 gepresenteerde non-paper daarover onder andere voor meer politieke consultaties, shared situational awareness, betere samenwerking op de thema’s weerbaarheid, klimaat & veiligheid, EDTs (emerging & disruptive technologies), ruimte, militaire mobiliteit, defensieplanning en capaciteitsontwikkeling. Een sterker en zelfredzamer Europa vergt dat Europese landen investeren in het versterken en vergroten van interoperabiliteit en in hun militaire capaciteiten die kunnen worden ingezet in EU- of NAVO-verband. Nederland voldoet op dit moment niet aan alle bijdragen die door EU en NAVO zijn afgesproken. Het volledig voldoen aan het oplossen van de tekortkomingen in EU en NAVO-verband vergt een aanzienlijke verhoging van de sdefen­ siebegroting. Door ook in 2022 goed aan te sluiten en gebruik te maken van de EU-instrumenten zoals het Capability Development Plan (CDP) en de Coordinated Annual Review on Defence (CARD) worden deze, net als het NAVO-defensieplanningsproces, zo goed mogelijk ingebed in het nationale planningsproces. In dit kader blijft Defensie zich in 2022 ook inzetten om optimaal gebruik te maken van de kansen van het Europees Defensie Fonds (EDF) en de Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO). Militaire Mobiliteit De afgelopen jaren heeft Nederland een leidende positie ingenomen inzake Militaire Mobiliteit. Deze rol zal Nederland voortzetten en verder versterken. Het door Nederland geleide PESCO-project Militaire Mobiliteit blijft een belangrijk forum voor afstemming van nationale inzetten van lidstaten en afstemming met EU instituties. Daarnaast is het ook een belangrijk forum voor de versterking van de EU-NAVO samenwerking. Samenwerking in kleinere multilaterale verbanden Om in te kunnen zetten op een zelfredzamer Europa maakt Defensie zich naast de inzet op een versterkte NAVO en EU ook sterk voor samenwerking in kleinere Europese verbanden waaronder de Northern Group, de Joint Expeditionary Force (JEF) en het European Intervention Initiative (EI2). Hierbij wordt niet gedupliceerd, maar wordt juist gekeken hoe samen­ werking binnen Europa kan worden versterkt tussen gelijkgestemde landen. Met de strategische partners België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten wordt ook bilateraal steeds nauwer samengewerkt. In 2022 blijft Defensie kansen benutten om gezamenlijk onze krijgsmachten te versterken en onderlinge samenwerking te verbeteren, waaronder op het gebied van materieel, inzet Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 23 en oefenen. Daarnaast wordt samengewerkt op strategische onderwerpen en worden kennis en ervaringen uitgewisseld over gezamenlijke (nieuwe) dreigingen en het vergroten van onze weerbaarheid. Bilaterale samenwerking met strategische partners Met onze strategische partners België, Duitsland, Frankrijk, Luxemburg, Noorwegen, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten werken we steeds nauwer samen. Ook in 2022 blijven we kansen benutten om gezamenlijk onze krijgsmachten te versterken en onderlinge samenwerking te verbeteren, waaronder op het gebied van materieel, inzet en oefenen. Daarnaast werken we samen op strategische onderwerpen en wisselen we kennis en ervaringen uit over gezamenlijke (nieuwe) dreigingen en het vergroten van onze weerbaarheid. Inzetten op verdere specialisatie binnen de NAVO en EU Gelet op de steeds complexer wordende veiligheidsomgeving en de toename van het aantal en het aantal soorten dreigingen is in de Defensie­ visie 2035 onder andere de beleidsinzet opgenomen om in de NAVO en de EU te komen tot verdere specialisatie. Dit heeft als doel om gezamenlijk meer effecten te bereiken, de kwaliteit van het optreden te verhogen en tegelijk de benodigde veelzijdigheid aan vereiste militaire middelen te borgen. Het draagt daarmee bij aan de strategische autonomie van onze partnerschappen. Specialisatie komt neer op het maken van afspraken over wie wat doet voor het grotere geheel - de NAVO, de EU of mogelijk een kleiner verband van landen - en daarbij meer gebruik te maken van de respectievelijke unieke meerwaarden van de partners en bondgenoten. Op die manier kunnen we gezamenlijk beter onze veiligheid beschermen. We willen samen met onze partners en bondgenoten komen tot afspraken over wie wat bijdraagt en op welke wijze tekorten ingevuld worden. Daarbij zijn verschillende lijnen waarlangs specialisatie kan worden vormgegeven, zoals de lijn van (de ondersteuning van) capaciteiten en de lijn van inzet­ scenario's. Daarover zijn we in gesprek met onze EU-partners en NAVObondgenoten en ook in 2022 agenderen we specialisatie in beide gremia. Het traject in aanloop naar het EU Strategisch Kompas biedt een uitstekend vehikel om deze dialoog te voeren tussen EU-lidstaten. Ook binnen de NAVO en met NAVO-bondgenoten bespreken we hoe er eerste stappen zijn te zetten richting verdere specialisatie. Het NAVO-defensieplanningsproces (NDPP) biedt hier bijvoorbeeld aanknopingspunten voor, aangezien dit proces er al op toeziet dat kwaliteiten en capaciteiten worden verdeeld onder de leden. Specialisatie is een langdurig proces: uiteindelijk hoeven landen niet meer alles te kunnen, maar moeten zij datgene waarop ze specialiseren wel beter kunnen en in grotere mate uitvoeren. Zo stellen landen hun capaciteiten voor anderen beschikbaar en vice versa. Het vergroten van de wederzijdse afhankelijkheid en het inleveren van nationale autonomie vraagt veel onderling vertrouwen van bondgenoten en partners. Nederland neemt de komende tijd het initiatief om samen met onze bondgenoten de dialoog te voeren om het concept specialisatie verder vorm te geven. Transparantie De Toeslagenaffaire heeft de noodzaak laten zien van een open en transparant functionerende overheid, waarbij de menselijke maat centraal staat en de informatievoorziening op orde is. Defensie heeft transparantie reeds eerder opgenomen als één van de inrichtingsprincipes in de Defen­ sievisie 2035, namelijk de ambitie om transparant en zichtbaar te zijn in Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 24 een betrokken samenleving (inrichtingsprincipe 7). De afgelopen periode zijn er reeds belangrijke stappen gezet op dit onderwerp. Onder meer is een defensiebreed programma Informatiehuishouding & Transparantie vastgesteld, waarin de ambities aan de hand van vier speerpunten zijn vastgelegd. In 2022 zal het accent liggen op verdere uitwerking van maatregelen binnen deze speerpunten en uitrol daarvan in de organisatie. In de uitvoering van het programma zijn ook investeringen beoogd in benodigde randvoorwaarden, inclusief de IT en het opleiden en trainen. De vier speerpunten zijn: 1. Het verbeteren van de informatievoorziening aan het parlement en de samenleving en het komen tot een meer open bestuursstijl. Dit betekent onder meer dat beslisnota’s bij Kamerstukken actief openbaar worden gemaakt, de communicatie met de burger wordt verbeterd en de functi­ onaliteit van dossiervorming en dossierarchivering worden ingericht. Hiermee wordt invulling gegeven aan de beleidslijn Actieve openbaar­ making nota’s. 2. Het verbeteren van de informatiehuishouding binnen de ambtelijke bedrijfsvoering en het verbeteren van de informatiehuishouding in de operationele omgeving. Verbetering hiervan draagt bij aan het werk van alle defensiemedewerkers en voorziet in het voldoen aan (archief) weten regelgeving, waaronder de recent gepubliceerde beleidslijn Actieve openbaarmaking nota’s. Dit sluit aan bij de implementatie van de Wet Open Overheid en het interdepartementale actieplan ‘Open op Orde’. 3. Het versterken van het ambtelijk en militair vakmanschap waarmee een transitie in werkwijzen en aanpassing van houding en gedrag van medewerkers wordt beoogd. Hiermee wordt invulling gegeven aan de maatregelen uit het Rijksbrede programma Versterken ambtelijk vakmanschap. 4. Het verbeteren van de wijze waarop Defensie omgaat met signalen van buiten en binnen de organisatie. Het gaat daarbij om vragen als komen de signalen op het juiste niveau binnen? Worden mensen juist bejegend (met de menselijke maat) en onderkent Defensie in voldoende mate patronen in de verschillende signalen? Heeft de organisatie het vermogen om tijdig te anticiperen? Nationaal en civiel-militaire samenwerking Op nationaal niveau is samenwerking met regionale en lokale bestuurders en nationale partners van cruciaal belang om onze nationale taken met draagvlak uit te voeren. Concreet wil Defensie in 2022 haar betrokkenheid aan de voorkant bij de crisisbeheersing binnen het Koninkrijk verankeren in bestuurlijke afspraken en operationele planvorming. Sinds 2018 loopt het interdepartementale Programma Civiel-Militaire Samenwerking (PCMS) tussen Defensie, Justitie&Veiligheid en de veilig­ heidsregio’s. Het programma (waarbij ook de overige departementen, het vitale bedrijfsleven en de Nationale Politie zijn aangehaakt) heeft een doorlooptijd tot 2023 en heeft als opdracht de rol van Defensie in het nationale veiligheidsdomein structureel te verstevigen en de civiel-militaire samenwerking verder te ontwikkelen als een robuuste pijler van de nationale crisisbeheersing. Het gaat hierbij zowel om de verdediging en bescherming van de belangen van het Koninkrijk in het algemeen, als om het waarborgen van de nationale veiligheid en het beheersen van nationale crises in het bijzonder. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 25 De nationale veiligheidsarchitectuur bestaat uit een groot aantal spelers, waar Defensie er één van is. Gezamenlijk moeten we vitale capaciteiten kunnen garanderen voor crises en noodsituaties. Defensie moet daarbij met haar unieke capaciteiten kunnen bijdragen als één van de first responders en als de last line of defence. Defensie moet dan de capaciteiten hebben waarmee het zowel onder normale als ook in buitengewone omstandig­ heden (extra) voortzettingsvermogen kan leveren ter ondersteuning aan het civiele gezag. Ten aanzien van dit laatste heeft Defensie dus als organisatie ook een mate van autonomie nodig. Op deze manier draagt Defensie bij aan de weerbaarheid van de samenleving. De geactualiseerde rol van Defensie wordt onder andere in de evaluatie van de Wet veiligheids­ regio’s en in de nieuwe Rijksbrede Veiligheidsstrategie meegenomen. In 2021 zijn stappen gezet ten aanzien van het brede offensief tegen de georganiseerde ondermijnende criminaliteit (BOTOC). Defensie is een belangrijke partner in dit offensief. In 2022 zal BOTOC verder vorm worden gegeven door deelname aan het ‘multidisciplinaire interventieteam’ en door verder te investeren in de ‘bewakings- en beveiligingstaak’ van de Koninklijke Marechaussee, de aanpak van drugscriminaliteit in het Caribisch gebied en in keteneffecten, zoals voor de Explosieven Opruimingsdienst Defensie en advanced search-capaciteit van de Koninklijke Landmacht. De COVID-19 crisis heeft Nederland hard geraakt. Het jaar 2022 zal mede in het teken staan van herstel van de gevolgen van de pandemie. Defensie ziet mogelijkheden om bij te dragen aan het herstel van de samenleving, economie en het voorbereiden op de bestrijding van nieuwe crises. Besluit­ vorming over de herstelopgaven vindt nog plaats. De COVID-19 crisis heeft ook het Caribisch deel van het Koninkrijk getroffen. Binnen de Landspakketten (herstelmaatregelen voor liquiditeitssteun) die met de landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten ten tijde van de COVID-19 crisis zijn overeengekomen, zal Defensie (waaronder KMar en Kustwacht Carib) diverse maatregelen ten uitvoer brengen die bijdragen aan de versterking van de rechtsstaat, zoals de versterking van het grenstoezicht en de professionalisering van de Arubaanse en Curaçaose milities. Vastgoed Defensie heeft een urgente en omvangrijke vastgoedopgave, waarbij de portefeuille de komende tien jaar ingrijpend moet worden herzien omdat de huidige situatie onbetaalbaar is en niet toekomstbestendig. Als tijdelijke oplossing heeft Defensie in 2020 en 2021 € 140 miljoen per jaar extra uitge­ trokken voor instandhouding. Zonder ingrijpen lopen de kosten gedurende de komende 15 jaar verder op, terwijl de achterstand niet wordt ingelopen. In het Interdepartementaal Beleidsonderzoek naar het Defensievastgoed (Kamerstuk 34 919, nr. 77; maart 2021) is geconcludeerd dat Defensie 35-40% van de huidige vastgoedportefeuille moet afstoten om een betaalbare portefeuille over te houden. Defensie werkt aan een verkenning om te komen tot het concentreren, vernieuwen en verduurzamen van het defensievastgoed. De budgettaire consequenties en kansen voor andere maatschappelijke opgaven van dit kabinet zoals versnellen woningbouw, huisvesting van aandachtsgroepen, locaties voor hernieuwbare energie en transitie van landbouw naar groen/water/natuur in verband met vermin­ dering stikstofuitstoot, worden in kaart gebracht. Naast de verkenning om te komen tot het concentreren, vernieuwen en verduurzamen van het defensievastgoed zullen in 2022 de normen ten aanzien van het vastgoed worden herzien en wordt naar aanleiding van Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 26 de bevindingen van de Algemene Rekenkamer verder gewerkt aan het vereiste inzicht in de staat van het vastgoed en de aansturing van het vastgoedmanagement. Duurzaamheid Op basis van het Plan van aanpak Energietransitie Defensie (Kamerstuk 34 919, nr. 74) stellen we in 2021 de Verduurzamingsroute Vastgoed en de roadmap Energietransitie Materieel vast. Deze instrumenten gebruiken we vanaf 2022 bij behoeftestellingen en inkopen voor het aanjagen van innovatie waarbij we oog houden voor operationele meerwaarde. We dragen bij aan het rijksbeleid voor verduurzaming met Zon op Rijksdaken, Energieopwekking op Rijksgronden en duurzaam mobiliteit. In dit kader ontwikkelt Defensie met EZK financieringsvormen. Verder sluiten we met projectvoorstellen aan op het Groeifonds en de Recovery and Resilience Facility. Defensie doet met de huidige middelen het maximaal mogelijke om aan de wettelijke eisen en ambities te voldoen, verdergaande eisen voor verduurzaming van (de bedrijfsvoering van) Defensie vereisen aanvullende investeringen. De huidige stikstofproblematiek is ook belemmerend voor de (uitbreiding van) activiteiten door Defensie. Binnen de recente wetgeving en de huidige stikstofplannen is voor de korte termijn weinig ontwikkelruimte, terwijl Defensie die stikstofruimte wel nodig heeft. In de meeste gevallen heeft Defensie geen mogelijkheid om haar activiteiten te verplaatsen. Waar dat tot stikstoflast leidt, zullen anderen ruimte moeten bieden. Op andere plaatsen kan Defensie een deel van de oplossing bieden, zie hiervoor de voorgaande tekst over vastgoed. Omgeving Activiteiten van Defensie hebben impact op de omgeving waarin mensen wonen, werken en recreëren. Het is van belang dat Defensie oog heeft voor andere ruimtelijke belangen en hier, waar mogelijk, gezamenlijk invulling geeft aan deze opgave. Randvoorwaardelijk voor de uitvoering van onze kerntaken zijn passende vergunningen. Toezichthouders van onder andere ILT en LNV wijzen Defensie meer en meer op tekortkomingen. Proactief zal Defensie de regie over het vergunningenproces, die bij eerdere reorgani­ saties is wegbezuinigd, in 2022 opnieuw inrichten bij de Defensiestaf. Zo kan Defensie met het RVB planmatig verouderde vergunningen snel herzien, beter tijdig nieuwe vergunningen verkrijgen en actueel houden, en verder belanghebbenden actiever informeren over het vergunningenpro­ cedures. Daarnaast is Defensie zelf vergunningverlener. De Minister van Defensie treedt op als bevoegd gezag voor militaire luchthavens. Het proces van vergunningverlening is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geïmplementeerd. Ook in 2022 zal Defensie zich voorbereiden op de inwer­ kingtreding van de Omgevingswet door samen met andere partijen, zoals ILT en RVB, betekenis te geven aan de Omgevingswet. Luchthavenbesluiten en luchtruimherziening Bij de Wet van 2 juni 2021, houdende verlenging van de termijn gedurende welke aanwijzingen krachtens de Luchtvaartwet van militaire luchtvaartter­ reinen hun geldigheid behouden en invoering van een jaarlijkse rapporta­ geplicht (Stb. 2021, 282) is voorzien in een jaarlijks verslag aan de StatenGeneraal over de voortgang van de vaststelling van luchthavenbesluiten Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 27 voor die luchtvaartterreinen waarvoor nu nog een aanwijzing geldt. Dit betreft de vliegbases De Peel, Gilze-Rijen en Woensdrecht. Dit verslag wordt aan de Kamer separaat aangeboden, gelijktijdig met de begrotingsstukken. Het programma Luchtruimherziening is gericht op het bereiken van drie samenhangende doelen: efficiënter gebruik en beheer van het luchtruim, beperking van klimaateffect en hinder in de omgeving en verruiming van de civiele capaciteit en militaire missie effectiviteit. Het programma volgt een op het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) geïnspireerde aanpak, waarin participatie en internationale samen­ werking centraal staan. Met de definitieve voorkeursbeslissing in 2021 werkt het programma in de planuitwerkingsfase toe naar een definitief besluit: de programmabeslissing in 2023. Het jaar 2022 staat in het teken van het maken van inhoudelijke stappen; onderzoek, ontwerp en simulaties. Met het nemen van de programmabeslissing start de realisatiefase met stapsgewijze implementatie vanaf 2024 tot 2035. De Tweede Kamer ontvangt halfjaarlijks een voortgangsbrief. KPI Figuur 5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 28 2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties Tabel 1 Belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1 miljoen) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 11.628,7 12.057,4 11.796,2 11.825,4 11.400,8 11.376,8 1. Mutaties 1e suppletoire begroting 2021 443,5 231,3 202,4 245,7 224,6 239,7 1.a Loonbijstelling 120,7 121,5 120,8 120,4 120,4 120,0 1.b Prijsbijstelling 128,0 137,7 133,7 134,8 125,0 124,8 1.c Eindejaarsmarge Defensie 53,4 1.d Eindejaarsmarge HGIS 35,0 1.e Digitale veiligheid 45,0 ‒ 66,2 ‒ 81,1 ‒ 43,7 ‒ 59,5 ‒ 44,2 Standen ontwerpbegroting 2021 Belangrijkste mutaties 1.f Incidentele nood- en steunmaatregelen covid-19 1.g Valuta 27,6 ‒ 30,9 1.h Overige mutaties 1e supp.begroting en extrapolatie 64,8 38,3 29,0 34,2 38,7 39,1 Mutaties begroting 2022 100,4 102,9 113,3 ‒ 93,6 304,0 106,0 2. Interdepartementale budgetoverhevelingen 1,7 23,4 34,2 30,0 28,2 29,2 3. Bijstellen valuta berekeningsmethode 2,7 1,6 1,2 ‒ 1,5 ‒ 2,2 ‒ 1,1 ‒ 17,2 ‒ 17,2 ‒ 17,2 ‒ 17,2 ‒ 17,2 ‒ 200,0 200,0 4. Herschikking ontvangsten tussen defensie en het DMF 5. Hogere ontvangst t.b.v. instandhouding matereel marine 5,0 6. Kasschuif i.v.m. over- en onderprogrammering 7. Budget t.b.v. munitie, opleiding en training 60,0 60,0 60,0 60,0 60,0 60,0 8. Budget t.b.v. veteranen 30,0 20,0 20,0 20,0 20,0 20,0 9. Versterken inlichtingen en veiligheidsdiensten (MIVD) 10. Overige mutaties Standen ontwerpbegroting 2022 15,0 15,0 15,0 15,0 15,0 1,0 0,1 0,1 0,1 0,1 0,1 12.172,6 12.391,6 12.111,8 11.977,5 11.929,4 11.722,5 Toelichting 1. Mutaties 1e suppletoire begroting 2021 Met de 1e suppletoire begroting 2021 zijn de loon- en prijsbijstellingen en de doorwerking van de eindejaarsmarge 2020 toegevoegd aan de defensiebegroting. 2. Interdepartementale budgetoverhevelingen Vanuit diverse ministeries is budget naar Defensie overgeheveld voor het uitvoeren van activiteiten en vice versa. Per saldo stijgt de begroting van Defensie met € 23,4 miljoen voor 2022. Een volledig overzicht van de interdepartementale budgetoverhevelingen is in de verdiepings­ bijlage opgenomen. 3. Bijstellen valuta berekeningsmethode De generale bijstelling vanuit het Ministerie van Financiën voor de koersgevoeligheid van de contracten in vreemde valuta is aangepast omdat bij de initiële uitdeling uitgegaan is van een verouderde bereke­ ningsmethode. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 29 4. Herschikking ontvangsten tussen Defensie en het DMF Dit betreft het overhevelen van ontvangsten voor logistieke bedrijven en het Joint Informatievoorziening Commando (JIVC) van de DMO vanuit de defensiebegroting naar het DMF, omdat de uitgaven in het DMF plaatsvinden. De ontvangsten zijn via de bijdrage aan het fonds in mindering gebracht, hierdoor daalt de totale begrotingsomvang van het kerndepartement. 5. Hogere ontvangst ten behoeve van instandhouding materieel marine De verwachte hogere overige ontvangsten worden aangewend voor de instandhouding matereel marine. 6. Kasschuif in verband met over- en onderprogrammering Als gevolg van de huidige afspraken om tot een realistische en gecon­ troleerde overprogrammering te komen is er een kasschuif verwerkt op de begroting van het DMF. De kasschuif heeft een meerjarige doorwerking en sluit over de gehele looptijd van het fonds op nul. Nadere informatie over de afspraken zijn opgenomen in het DMF zelf. 7. Budget ten behoeve van munitie, opleiding en training Voor de tekorten ten aanzien van munitie, opleiding en training wordt structureel € 60 miljoen toegevoegd aan de defensiebegroting. 8. Budget ten behoeve van veteranen Veteranen met uitzendgerelateerde aandoeningen kunnen compensatie aanvragen bij het Nationaal Fonds Ereschuld. De middelen op de begroting zijn echter ontoereikend. Meer (jonge) veteranen doen een beroep op compensatie. Daarom wordt € 30 miljoen aanvullend beschikbaar gesteld in 2021 en wordt de begroting met € 20 miljoen structureel verhoogd. 9. Versterken inlichtingen- en veiligheidsdiensten (MIVD) Voor het versterken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft het Kabinet extra middelen (€ 15 miljoen) aan de MIVD beschikbaar gesteld. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 30 2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven Tabel 2 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven en bestemming (bedragen x € 1.000) Art. Nr. Naam artikel 1 Inzet Juridisch verplicht 190.426 35.969 19% 2 Koninklijke Marine 844.737 766.479 91% 3 Koninklijke Landmacht 1.439.238 1.294.294 90% 4 Koninklijke Luchtmacht 680.941 611.978 90% 5 Koninklijke Marechaussee 486.905 448.575 92% 7 Defensie Materieel Organisatie 8 Defensie Ondersteuningscommando Totaal niet verplichte uitgaven 607.093 449.166 74% 1.205.578 852.798 71% Niet-juridisch verplichte Bestemming van de nietuitgaven juridisch verplichte uitgaven 154.457 De aard van dit artikel 81% maakt dat een groot deel nog niet-juridisch verplicht is. Het betreft de voorziening HGIS voor het aangaan van nieuwe missies en verlengen van bestaande missies 78.258 Het niet-juridisch verplichte 9% deel van de uitgaven is bestemd voor gereedstelling (oefenvaardagen, operationele zaken) en overige personele en materiële exploitatie. 144.944 Het niet-juridisch verplichte 10% deel van de uitgaven is bestemd voor gereedstelling (het inhuren van oefen- en schietterreinen, operationele zaken) en overige personele en materiële exploitatie 68.963 Het niet-juridisch verplichte 10% deel van de uitgaven is bestemd voor gereedstelling (het inhuren van oefen- en schietterreinen, operationele zaken) en overige personele en materiële exploitatie. 38.330 Het niet-juridisch verplichte 8% deel van de uitgaven is bestemd voor de overige personele en materiële exploitatie voor alle districten van de KMar. 157.927 Het niet-juridisch verplichte 26% deel van de uitgaven is bestemd voor operationele zaken (brandstof) en overige personele en materiële exploitatie 352.780 Het niet-juridisch verplichte 29% deel van de uitgaven is bestemd voor energie en water en de overige personele en materiële exploitatie (opleidingen, werving en selectie, ondersteuning personeel op buitenlandse posten, sociaal beleidskader). 995.659 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 31 2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen Inleiding Elke minister is op basis van de Comptabiliteitswet 2016 verantwoordelijk voor het periodiek onderzoeken van de doeltreffendheid en doelmatigheid van het gevoerde beleid. Hiervoor is de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) opgesteld, die uit drie hoofdthema’s bestaat: (1) Inzetbaarheid, (2) Adaptief en informatiegestuurd en (3) Betrouwbare partner en werkgever. Om als departement doeltreffend en doelmatig beleid te voeren is inzicht in het effect van beleid noodzakelijk. Hiervoor is enkel achteraf (ex-post) evalueren niet voldoende. Beleidsevaluaties dienen integraal onderdeel te zijn van beleidsontwikkeling, met als doel om tijdig kennis en inzichten te verzamelen. Een goede invulling van de SEA kan deze integrale benadering van beleidsevaluaties aandrijven. Daarbij bevordert de SEA de transpa­ rantie van het departement en ondersteunt het Defensie in de ontwikkeling als lerende organisatie. Zoals aangegeven in de vierde voortgangsrapportage van de rijksbrede Operatie Inzicht in Kwaliteit, gelden de begrotingsjaren 2022 en 2023 als overgangsperiode voor het werken met de SEA1. Voor de begroting van 2022 heeft Defensie per thema geïnventariseerd welke evaluaties lopen en op de planning staan. Dit hoofdstuk geeft het overzicht weer. Conform de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) zijn in bijlage 7.5 de drie hoofd­ thema’s van de SEA nader uitgewerkt. Tevens wordt in bijlage 7.5 een toelichting per evaluatie gegeven. De SEA bestaat daarmee uit twee onderdelen: (1) de tabel met agendering van evaluaties en onderzoeken en (2) een nadere uitwerking per SEA-thema. Afgeronde evaluaties 2020-2021 Tabel 3 Evaluaties afgerond in de periode 2020-2021 Evaluatie Type onderzoek SEA-thema Toelichting onderzoek Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK) Ex-durante evaluatie Inzetbaarheid Vierjaarlijkse evaluatie van het FNIK-convenant waarbij wordt gekeken naar de inhoud, het functioneren, de uitvoering en het beschikbare budget. Nationaal comité herdenking capitulatie Wageningen 1945 (NCHC) Betrouwbare partner en Periodieke subsidie-evaluatie werkgever Conform de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) art 4.24 is Defensie verplicht subsidies elke vijf jaar te evalueren. In 2020 is daarom de subsidie aan het NCHC geëvalueerd. Vastgoed IBO Inzetbaarheid Interdepartementaal beleidsonderzoek naar een toekomstbestendige vastgoedportefeuille voor Defensie. Initiatief cybersecurity Ex-durante / ex-post evaluatie Adaptief en informatiegestuurd Dit initiatief was aangedragen i.h.k.v. de Operatie Inzicht in Kwaliteit (OIIK). Deze operatie is formeel afgerond met de vierde voortgangsrapportage van de OIIK. Uit het IBO Vastgoed Defensie (Kamerstuk 34 919, nr. 77) en het Strategisch vastgoedplan (Kamerstuk 33 763, nr. 151) blijkt dat een grote inspanning nodig is om de vastgoedportefeuille in evenwicht te krijgen. De omvang van de defensieportefeuille is niet in balans met het beschikbare budget. Er is meer budget nodig of minder vastgoed. Vanwege de urgente situatie is eind 2020 alvast gestart met een interne verkenning naar handelingsopties langs de lijnen van concentratie, verduurzaming en vernieuwing om de finan­ ciering van het vastgoed niet langer ten koste te laten gaan van andere 1 Kamerstuk 31865, nr. 184 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 32 prioriteiten binnen de defensieorganisatie, zoals IT, munitie, personeel en materieel. Deze interne verkenning vormt één van de elementen die het komende kabinet kan gebruiken bij de inhoudelijke appreciatie van alle aanbevelingen uit het IBO. Daarnaast is Defensie met het RVB in overleg over het verbeteren van de informatievoorziening, rapportagesystematiek en meetindicatoren, zoals hersteltijd storingen, projecttevredenheid, inspecties en doelmatigheid. De noodzaak en urgentie hiertoe sluiten aan op de bevindingen van de Algemene Rekenkamer die hebben geleid tot de ernstige onvolkomenheid voor vastgoedmanagement (Kamerstuk 35830 X, nr. 2). Geagendeerde evaluaties per thema Tabel 4 Geagendeerde evaluaties per thema Strategische Evaluatie Agenda Evaluatie Type onderzoek Afronding Toelichting onderzoek Thema 1. Inzetbaarheid Subthema 1.1. Bijdragen aan nationale en internationale veiligheid EMASOH MINUSMA Ex-post (missie) evaluatie Ex-post (missie) evaluatie 2021 Van eind januari tot eind juni 2020 heeft Nederland deelgenomen aan de European-Led Mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH). Deze deelname wordt door een onafhankelijke partij geëvalueerd. 2022 De Nederlandse bijdrage aan MINUSMA werd op 1 mei 2019 beëindigd. De eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA wordt door de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) uitgevoerd. 2022 Met deze beleidsdoorlichting wordt onderzocht in hoeverre het MGZbeleid in de periode april 2011 tot september 2021 doelmatig en doeltreffend is geweest. Hiervoor wordt naar de herstructurering van de MGZ gekeken. 2021 Met deze beleidsdoorlichting wordt onderzocht in hoeverre het COTS/ MOTS-beleid bijdraagt aan een betere voorspelbaarheid en beheersbaarheid van materieelprojecten op de aspecten tijd en geld. 2023 Dit IBO onderzoekt hoe een kabinet schaarse investeringsmiddelen zo doeltreffend en doelmatig kan alloceren. Het onderzoek wordt door het Ministerie van Financiën getrokken en Defensie neemt deel aan de werkgroep. 2027 Bij de instelling van het DMF is besloten deze te evalueren in 2027, waarbij het fonds wordt onderzocht op doelmatigheid en doeltreffendheid. 2022 In 2008 is de KMar gestart met het programma Informatie Gestuurd Optreden (IGO KMar). De Subthema 1.2. Betrouwbare organisatie van ondersteunende diensten en voorzieningen Militaire gezondheidszorg Beleidsdoorlichting Subthema 1.3. Realiseren van (technologisch) hoogwaardig en inzetbaar materieel COTS/MOTS Publieke investeringen in een politieke context Defensiematerieelfonds Beleidsdoorlichting Interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Ex-durante evaluatie Thema 2. Adaptief en informatiegestuurd Subthema 2.1. Realiseren van een informatiegestuurde organisatie IGO KMar Beleidsdoorlichting Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 33 Strategische Evaluatie Agenda beleidsdoorlichting onderzoekt of de beoogde effecten zijn bereikt en waar ruimte is voor verbetering. GrIT Ex-durante evaluatie Start 2022 Deze tussenevaluatie wordt uitgevoerd om vast te stellen of de uitvoering van het ITvernieuwingsprogramma genaamd Grensverleggende IT (GrIT) goed verloopt. Deze evaluatie wordt uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR). 2021 In opdracht van MinEZK voert onderzoeksbureau Dialogic samen met de Universiteit Maastricht een evaluatie van de PPStoeslagregeling 2016-2020 uit. Defensie is hierbij betrokken. 2021 Halverwege de looptijd van het KIC wordt onder verantwoordelijkheid van MinEZK geëvalueerd of de afspraken in dit convenant nog voldoen en of de voorgenomen budgetten adequaat zijn. 2022 In 2022 worden 13 subsidieevaluaties uitgevoerd. Daarna kan een overkoepelend onderzoek naar subsidieverstrekkingen plaatsvinden. 2023 Tijdens deze evaluatie wordt o.a. gekeken naar succesfactoren en mogelijke verbeterpunten van (een van) de bestaande samenwerkingsverbanden tussen Nederland en Duitsland. 2024 FOST is een instituut op het gebied van operationele training voor maritieme oorlogsvoering. Met deze evaluatie wordt de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Nederlandse deelname aan de FOST onderzocht. 2021 De RVS is in 2014 vastgesteld met als doel de afhandeling van de materiële schadevergoeding voor o.a. gewonde veteranen sneller en adequater af te handelen. Bij het vaststellen van de RVS hebben de sociale partners afgesproken om de regeling na een aantal jaren te evalueren. De evaluatie wordt uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR). Subthema 2.2. Inbedden van kennis en innovatie PPS Toeslagregeling Kennis- en Innovatie Convenant (KIC) Ex-durante evaluatie (interdepartementaal) Ex-durante evaluatie (interdepartementaal) Thema 3. Betrouwbare partner en werkgever Subthema 3.1. Zorgen voor goede (inter)nationale relaties en inbedding Subsidie verstrekkingen onderzoek NL-DEU samenwerkingsverbanden Flag Officer Sea Training (FOST) Ex-durante evaluatie Ex-post evaluatie Ex-durante evaluatie Subthema 3.2. Zorgen voor een integere organisatie en veilige werkomgeving Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) Ex-post evaluatie PvA Veiligheid Ex-durante evaluatie 2021 Evaluatie van het PvA ‘Een veilige Defensieorganisatie’ om inzicht te krijgen in de status, de uitvoerbaarheid en de effectiviteit van de 40 maatregelen die in het PvA staan. De evaluatie wordt uitgevoerd door de ADR. Barrières uitzenden vrouwelijke militairen Ex-durante / ex-post evaluatie 2022 Onderzoek naar de drempels in de organisatie die het uitzenden van vrouwelijke militairen belemmeren (onderdeel van ‘Elsie initiatief’). Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 34 Strategische Evaluatie Agenda Etnische diversiteit Meting Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doet in samenwerking met de defensieafdeling Trends, Onderzoek & Statistiek (TOS) onderzoek naar de etnische samenstelling van Defensie. Het onderzoek gaat over de periode 2018-2020. 2022 2.5 Overzicht risicoregelingen Defensie kent één openstaande garantie. Dit betreft een overeenkomst met de Vereniging Verbond van Verzekeraars over de verzekerbaarheid van personeel. De looptijd is onbepaald en er is geen gegarandeerd bedrag vastgesteld. De overeenkomst regelt de verhouding tussen het Ministerie van Defensie en de Vereniging met als doel de belemmeringen die defen­ sieambtenaren in het maatschappelijk verkeer ondervinden als gevolg van uitsluitingsclausules bij levensverzekeringen, gekoppeld aan de finan­ ciering van een woning, weg te nemen. 2.6 Overzicht coronamaatregelen De afgelopen periode is voor een groot deel getekend door de COVID-19 crisis. Het kabinet heeft diverse (nood)maatregelen genomen om de crisis het hoofd te bieden. Deze paragraaf geeft een overzicht van de maatregelen die door Defensie zijn genomen. Een uitgebreid overzicht is te vinden op https://www.rijksfinancien.nl/corona­visual. Tabel 5 Overzicht coronamaatregelen op de defensiebegroting (bedragen x € 1 miljoen) Art. Omschrijving maatregel Bestemd voor: 20201 2021 1 Inzet FNIK Totaal 17,5 5,0 Inzet Karel Doorman 9,9 Arbo-middelen thuiswerken 2020 5,0 Inzet FNIK in NL 2,6 3 Koninklijke Landmacht Aangepaste veldlegering bij oefeningen 0,1 8,6 3 Koninklijke Landmacht Hotelkosten bij quarantaine bij oefeningen 0,0 0,3 6 Investeringen Nagekomen COVID-19 afrekeningen 0,0 6 Investeringen (DMF) Persoonlijke beschermingsmiddelen 3,3 7 DMO IT-middelen 5,0 7 DMO IT-middelen (onderhoud, support etc.) 3,7 8 DOSCO COVID-19 indirecte kosten personeel 2,0 8 DOSCO Inzet medisch personeel en materieel 4,0 8 DOSCO Lagere ontvangsten van declaratie zorg 7,0 9 Algemeen Incidentele nood- en steunmaatregelen COVID-19 (Werkgarantie) 2022 2023 2024 2025 2026 Vindplaats 6,7 7,0 7,0 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 35 Art. Omschrijving maatregel 12 Initieel 10 miljoen, herschikt naar COVID-19 maatregelen Gereserveerde artikel 6 (Nagekomen COVID-19 middelen afrekeningen) en artikel 7 (ITmiddelen) 0,0 Totaal 42,6 Bestemd voor: 20201 2021 2022 27,6 7,0 2023 2024 2025 2026 Vindplaats 1 Van een aantal maatregelen uit 2020 loopt de realisatie in 2021 door. Een toelichting op de afgeronde maatregelen is te vinden in het jaarverslag 2020 Defensie. Hieronder volgt een toelichting op de maatregelen die genomen zijn en budgettaire gevolgen hebben voor het jaar 2021 en verder: – Inzet FNIK: dit betreft diverse inzet van Defensie in het kader van COVID-19. – Aangepaste veldlegering bij landmachtoefeningen en tenten op kazernes: vanwege COVID-19 gelden momenteel extra eisen aan de voorzieningen van de veldlegering. De uitgaven betreffen vooral tenten en toebehoren (onder andere kachels, bedden, sanitair en verbin­ dingen). – Hotelkosten bij quarantaine bij oefeningen: militairen die voor of gedurende deelname aan een oefening in quarantaine moeten worden in hotelkamers en vakantieparken ondergebracht indien huisvesting op een kazerne niet mogelijk is. – Persoonlijke beschermingsmiddelen: DMO heeft twee keer € 5 miljoen toegewezen gekregen voor de aanschaf en voorraadvorming van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de inzet van defensieper­ soneel. – Incidentele nood- en steunmaatregelen COVID-19 (Werkgarantie): veel sectoren en bedrijven ontslaan momenteel personeel, omdat zij in financieel opzicht in zwaar weer zijn geraakt door de gevolgen van de COVID-19 pandemie. Met de motie-Kerstens (35570 X, nr. 51) is het kabinet gevraagd te onderzoeken of Defensie voor deze samenwerkings­ initiatieven in aanmerking kan komen voor een werkgarantieregeling. Het kabinet heeft in 2021 en 2022 in totaal € 14 miljoen beschikbaar gesteld voor het initiatief van Defensie dat hierbij aansluit. De komende twee jaar zullen hiermee schaarse categorieën personeel, veelal in de technische en maritieme vakgebieden, ingeleend worden. Hiermee draagt Defensie bij aan het behoud van schaarse kennis in Nederlandse topsectoren, helpt het bedrijven die in economisch zwaar weer zitten door mensen tijdelijk over te nemen en wordt voorkomen dat mensen in een uitkeringssituatie terecht komen. Tegelijkertijd wordt zo ook de gereedheid en inzetbaarheid van de krijgsmacht vergroot. Vanwege de onzekerheid over het verloop van de COVID-19 pandemie valt op dit moment niet te voorzien of er in 2022 nog extra aanvullende uitgaven plaats zullen vinden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 36 3. Beleidsartikelen 3.1 Artikel 1 Inzet A. Algemene doelstelling Defensie beschermt wat ons dierbaar is. Die opdracht is een afgeleide van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en de Grondwet. Deze leidt tot drie hoofdtaken: 1. Bescherming van het eigen en bondgenootschappelijke grondgebied, inclusief het Caribisch deel van het Koninkrijk. 2. Bescherming en bevordering van de internationale rechtsorde en stabiliteit. 3. Ondersteuning (onder alle omstandigheden) van de civiele autoriteiten bij de handhaving van de openbare orde, de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde, de bestrijding van rampen en incidenten en de beheersing van crises, zowel nationaal als internationaal. Alle drie de hoofdtaken vergen meer inzet vanwege de toegenomen insta­ biliteit in de wereld. Om deze taken te kunnen uitvoeren stelt Defensie militaire eenheden gereed die daarvoor kunnen worden ingezet. B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister is verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen en daadwerkelijk inzetten van eenheden om de veiligheid van het eigen en bondgenootschappelijk grondgebied te handhaven. Verder is de Minister in samenwerking met bondgenoten verantwoordelijk voor de uitvoering van bijdragen aan missies voor conflictpreventie, crisisbeheersing en vredes­ opbouw, wereldwijd. Het Koninkrijk der Nederlanden draagt daarmee bij aan de handhaving en bevordering van de internationale rechtsorde. De eenheden kunnen ook worden ingezet voor nationale taken en het verlenen van (internationale) noodhulp. Onder Beleidsartikel 1 Inzet wordt een overzicht geboden van de inzet van de krijgsmacht. Dit betreft de bijdragen van Defensie aan crisisbeheersings­ operaties, contributies aan common funded NAVO- en EU-operaties, inzet voor nationale en koninkrijkstaken en overige inzet. Het artikel is daartoe uitgebreid met een niet­financieel overzicht voor de structurele inzet voor nationale en koninkrijkstaken, bijvoorbeeld door de KMar en de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD). In Beleidsartikel 1 is ook de begroting opgenomen van de additionele uitgaven voor inzet onder verantwoorde­ lijkheid van de Commandant der Strijdkrachten. In de beleidsartikelen 2 tot en met 5 wordt de taakuitvoering begroot voor marine, landmacht, luchtmacht, de marechaussee en de aan hen gemandateerde inzet, voor zover deze niet valt onder artikel 1. C. Beleidswijzigingen Van diverse bijdragen loopt het mandaat op 31 december 2021 af. Tijdens het uitkomen van deze begroting heeft over de verlenging, uitbreiding of beëindiging daarvan nog geen besluitvorming plaatsgevonden. De bijdragen die dat betreft, zijn derhalve met «PM» in tabel 9 opgenomen. Daarnaast zijn de landen waarin die bijdragen plaatsvinden in oranje op Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 37 de overzichtskaart missies weergegeven. De landen waarbinnen de mandaten van de missies in 2021 nog niet aflopen, zijn groen op de kaart weergegeven. In VN-verband zal Nederland bijdragen blijven leveren aan VN-missies in het Midden Oosten (UNDOF, UNTSO en UNIFIL). Daarnaast is besloten tot deelname aan danwel verlenging, uitbreiding of beëindiging van de Nederlandse bijdragen aan de volgende missies: – Resolute Support Mission (Afghanistan): beëindiging per 1 juli 2021; – Force Protection Middle East (FPME, Jordanië): beëindiging per 31 december 2021; – Veiligheidsinzet in Irak: uitbreiding met een Force Protection eenheid in Erbil tot 31 december 2021; – United Nations Multidimensional Integrated Stabilization Mission in Mali (MINUSMA): deelname met een C-130 detachement van 15 november 2021 tot 15 mei 2022; – TAKUBA: deelname met twee stafofficieren vanaf maart 2021; – Partnership for Actions in Western Africa (PAWA): deelname met twee stafofficieren vanaf juni 2021. Defensie blijft Vessel Protection Detachments (VPD's) inzetten ter bescherming van de koopvaardij. Dit wordt begroot en verantwoord onder overige inzet. De tabel waarin de indicatieve nationale inzet is weergegeven is geactuali­ seerd. D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 6 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 Inzet (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 109.842 203.962 162.677 165.113 167.282 168.245 168.485 Uitgaven 153.751 234.711 190.426 192.592 194.761 195.724 195.964 waarvan juridisch verplicht 19% Opdrachten 153.751 234.711 190.426 192.592 194.761 195.724 195.964 - Internationale Inzet (BIV) 127.381 213.182 182.785 184.952 187.120 188.083 188.323 - Financiering nationale inzet krijgsmacht 20.198 9.484 3.374 3.373 3.374 3.374 3.374 - Overige inzet 6.172 12.045 4.267 4.267 4.267 4.267 4.267 Programma ontvangsten 6.638 2.157 2.907 2.907 2.907 2.907 2.907 - Internationale Inzet (BIV) 6.173 1.407 1.407 1.407 1.407 1.407 1.407 465 750 1.500 1.500 1.500 1.500 1.500 - Overige inzet Budgetflexibiliteit Het aandeel «juridisch verplicht» heeft betrekking op de uitgaven voor levering van goederen en/of diensten van de lopende missies. Voor 2022 is 19% juridisch verplicht. De voorziening voor de verwachte verlenging van de huidige missies of voor nieuwe missies is juridisch gezien nog niet verplicht. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 38 E. Toelichting op de financiële instrumenten In beleidsartikel 1 Inzet wordt de inzet van de krijgsmacht begroot. Het financiële instrument «opdrachten» omvat de uitgavencategorieën: 1. Internationale inzet (BIV), zoals crisisbeheersingsoperaties; 2. Financiering nationale inzet krijgsmacht (FNIK); 3. Overige inzet. Overzicht missies Figuur 6 Overzicht missies Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 39 Toelichting uitgaven per missie Tabel 7 Overzicht Internationale inzet (BIV) (bedragen x € 1000) 2022 United Nations Multidimensional Integrated Stabilization Mission in Mali (MINUSMA) 18.000 Resolute Support Mission (RSM) 10.000 Veiligheidsinzet in Irak 2023 2024 2025 2026 17.300 PM Enhanced Forward Presence (EFP) PM Snelle Inzetbare Capaciteiten (SIC) 3.600 Taskforce Takuba 3.100 Missies Algemeen 17.300 17.300 17.300 17.300 Personeelszorg 3.100 3.100 3.100 3.100 3.100 Contributies 39.000 42.000 45.000 46.400 46.700 PM 2.960 2.960 2.960 2.960 Kleinschalige bijdragen aan missies Srebrenica arrest (in artikel 9 Algemeen) Dutchbat III (commissie Borstlap) Geheime Uitgaven (in artikel 11 Geheim) Totaal 15.000 300 300 300 300 300 5.000 5.000 5.000 5.000 5.000 144.400 70.660 73.660 75.060 75.360 Toelichting per missie United Nations Multidimensional Integrated Stabilization Mission (Mali) De Nederlandse bijdrage bestaat uit een C-130 transportvliegtuig en onder­ steunend personeel ten behoeve van de VN-missie MINUSMA. Het Nederlandse C-130 detachement zal worden ingezet voor de duur van zes maanden, van 15 november 2021 tot 15 mei 2022. Er is nog geen besluit­ vorming over de verlenging, uitbreiding of beëindiging van de inzet van de stafofficieren en de IPO's. Resolute Support Mission (Afghanistan) De Nederlandse inzet in Afghanistan is in juni 2021 beëindigd. De financiële reeks betreft de reset van het materieel dat uit Afghanistan terug naar Nederland is getransporteerd. Veiligheidsinzet in Irak Er is nog geen besluitvorming over de verlenging, uitbreiding of beëindiging van deze inzet. Enhanced Forward Presence (Litouwen) Er is nog geen besluitvorming over de verlenging, uitbreiding of beëindiging van deze inzet. Taskforce Takuba (Mali) Nederland draagt met twee stafofficieren bij in de staf van de Taskforce Takuba. Daarnaast levert Nederland een financiële bijdrage aan de common costs van de Taskforce. Contributies Nederland draagt met contributies bij aan de gemeenschappelijke uitgaven voor crisisbeheersingsoperaties van de NAVO en de EU. Deze contributies staan los van een eventuele Nederlandse deelname aan een specifieke missie van de NAVO of de EU. Ook de jaarlijkse bijdrage aan de Strategic Airlift Capability (SAC) C-17, gehuisvest op Papa Air Base te Hongarije, is Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 40 onderdeel van de contributies. Dit is een internationaal samenwerkings­ verband van twaalf landen, waaronder tien NAVO-lidstaten, en voorziet in een deel van de behoefte aan strategic airlift. Kleinschalige bijdragen In onderstaand overzicht staan de kleinschalige Nederlandse bijdragen met een financiële omvang van minder dan € 2,5 miljoen per jaar. De personele omvang van de bijdragen varieert in tijd gedurende de missie van nul tot de maximale omvang. Over de eventuele verlenging, uitbreiding of beëindiging van diverse kleinschalige bijdragen wordt in het najaar van 2021 een besluit genomen. Tabel 8 Overzicht kleinschalige bijdragen aan missies in personeel Overzicht kleine missies Max personele omvang * European Union Border Assistance Mission at the Rafah Crossing Point (EUBAM Rafah)** (3) European Union Rule of Law Mission in Kosovo (EULEX Kosovo) 5 European Union ATALANTA (EU ATALANTA)** 3 European Union Naval Force Mediterrenean (EU NAVFOR MED) IRINI** 3 European Union Trainings Mission in Mali (EUTM Mali)** 5 European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz (EMASOH)** 4 European Union Liaison and Planning Cell (EULPC)** 1 United Nations Disengagement Observer Force (UNDOF) 2 United Nations Interim Force in Lebanon (UNIFIL) 1 United Nations Truce Supervision Organisation (UNTSO) 12 Partnership for Action in Western Africa (PAWA) 2 Combined Maritime Forces (CMF) 2 Netherlands Liaison Team CENTCOM (NLTC) 2 United States Security Coordinator (USSC) 3 Air Task Force Middle East (ATF ME) 11 *personele omvang varieert in tijd gedurende de missie van 0 tot maximale omvang **nog geen besluit over verlenging, uitbreiding of beëindiging van het lopende mandaat Opbouw regionale vredeshandhavingscapaciteit Programma’s voor regionale vredeshandhavingscapaciteit worden door derden (met name door het Ministerie van Buitenlandse Zaken) gefinan­ cierd en mede door Defensie uitgevoerd. Global Peace Operations Initiative (GPOI) Het GPOI-samenwerkingsprogramma draagt bij aan de versterking van de capaciteit van Afrikaanse partnerlanden, zodat zij kunnen deelnemen aan multinationale operaties onder leiding van de VN of de Afrikaanse Unie. Nederland zet enkele tientallen militairen in voor verschillende trainingen. Toelichting op nationale inzet Structurele nationale taken Defensie voert structurele taken uit ten behoeve van civiele overheden. De financiële middelen van deze structurele taken zijn opgenomen in de verschillende begrotingsartikelen van Defensie. Deze structurele taken zijn vastgelegd in wet- of regelgeving, inclusief ministeriële besluiten, maar ook convenanten of arrangementen. Onder de structurele taken vallen de taken Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 41 van de Koninklijke Marechaussee, de Kustwachten in Nederland en het Caribisch gebied, luchtruimbewaking, de Bijzondere Bijstandseen-heden en de Explosievenopruiming. Militaire bijstand en steunverlening (Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht (FNIK)) Defensie verleent militaire bijstand voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Deze inzet wordt bekostigd vanuit dit artikel via de afspraken die zijn gemaakt in het convenant FNIK. Deze bijstand wordt zowel door de Koninklijke Marechaussee geleverd als door andere eenheden van Defensie. Daarnaast wordt bijstand verleend in geval van een ramp of crisis, of de vrees voor het ontstaan daarvan. De tabel indicatieve inzet voor 2022 geeft de geprognosticeerde nationale inzet weer, aangezien bijstandsverzoeken niet (altijd) te voorspellen zijn. De inzet van Defensie in Limburg vanwege de overstromingen in dit gebied in de zomer van 2021 is daarvan een voorbeeld. In 2022 vindt in Nederland het internationale evenement 'Invictus Games' plaats. Dit evenement leidt tot een verhoogde inspanning voor wat betreft bijstand Politiewet Openbare Orde en Veiligheid. Verder wordt voor 2022 verwacht dat het aantal steun­ verlenings- en bijstandsaanvragen weer het niveau zullen bereiken van voor de COVID-19 pandemie. Tabel 9 Indicatieve nationale inzet Grondslag/Activiteit Soort Aantal Krijgsmachtonderdeel Explosieven opruiming ruimingen 2000 landmacht/FNIK Explosieven opruiming Noordzee ruimingen 35 marine Quick Reaction Alert (onderscheppingen luchtruim) onderscheppingen 4 luchtmacht Strafrechtelijke handhaving rechtsorde (Politiewet)* aanvragen 135 Alle krijgsmachtonderdelen (FNIK) Handhaving openbare orde en veiligheid (Politiewet) aanvragen 25 Alle krijgsmachtonderdelen (FNIK) Wet veiligheidsregio aanvragen 25 Alle krijgsmachtonderdelen (FNIK) Militaire steunverlening in het openbaar belang aanvragen 30 Alle krijgsmachtonderdelen (FNIK) KB 1987 inzet krijgsmacht in Aruba, Curacao en Sint Maarten - harde bijstand aanvragen 29 marine/landmacht/FNIK KB 1987 inzet krijgsmacht in Aruba, Curacao en Sint Maarten - zachte bijstand aanvragen 3 marine/landmacht Wet BES aanvragen 3 marine/landmacht/FNIK *duikassistentie wordt veelal binnen deze grondslag/activiteit uitgevoerd Het Single National Point of Contact Host Nation Support (SNPOC HNS) voorziet voor 2022 vier grote doorvoeroperaties van buitenlandse eenheden door Nederland, waaronder Defender '22. Ten opzichte van de afgelopen jaren is er een duidelijk stijging van het aantal doorvoeroperaties waarneembaar. Toelichting op ontvangsten De ontvangsten hebben betrekking op de eventuele vergoedingen van de EU, NAVO, VN en partnerlanden voor de door Nederland geleverde diensten of ingezette personele en materiële middelen. Ook wordt de bijdrage van de reders voor de inzet van VPD’s hier geraamd. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 42 3.2 Artikel 2 Koninklijke Marine A. Algemene doelstelling De marine levert operationeel gerede maritieme expeditionaire capaciteit (zowel vloot als mariniers) ter verdediging van de nationale territoriale wateren en ter bescherming van de koopvaardij en helpt bij crisisbeheersingsoperaties, humanitaire hulpoperaties en rampen. De marine kan zelfstandig operaties uitvoeren en kan ook samen optreden met de landmacht, luchtmacht, marechaussee en buitenlandse bondgenoten. B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister is verantwoordelijk voor de vaststelling van de omvang en samenstelling van de marine alsmede de (mate van) gereedheid van maritieme eenheden. De marine is verantwoordelijk voor het operationeel gereedstellen en in stand houden van deze eenheden. De marine is inzetbaar voor zowel internationale als nationale taken. Om de inzetbaar­ heidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare eenheden van de marine gereed gesteld. Als gevolg van de in Beleids­ agenda genoemde beperkingen is het niet mogelijk om in 2022 deze eenheden volledig operationeel gereed te stellen. Defensie rapporteert hierover aan de Kamer via de Inzetbaarheidsrapportage die twee keer per jaar wordt verzonden (begroting en jaarverslag). Tevens vormt de marine de beheersorganisatie voor zowel Kustwacht Nederland als de Kustwacht Caribisch Gebied. Tabel 10 Capaciteiten marine Capaciteit MARITIEME TAAKGROEP VAN 5 SCHEPEN De taakgroep voert als geheel gevechtsoperaties uit op zee, projecteert gevechtskracht vanuit zee op land of treedt in delen langdurig op als afschrikking. De taakgroep kan als geheel of in delen ingezet worden voor maritieme veiligheidsoperaties of voor maritieme assistentie. Inzetbare eenheid Omschrijving Maritime Battle Staff (MBS) Levert commandovoering voor maritieme en amfibische operaties. Luchtverdedigings- en Commandofregat (LCF) Bestrijding van maritieme oppervlakte, lucht en ruimte dreigingen. Is daarnaast een platform voor commandovoering voor een taakgroep voor maritieme gevechtsoperaties, veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan tevens ingezet worden als schip van de wacht. Multipurpose Fregat (MFF) Levert slagkracht ter bestrijding van oppervlakte/onderwater eenheden voor gevechtsoperaties. Levert een platform voor maritieme veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan tevens ingezet worden als schip van de wacht. Landing Platform Dock (LPD) Amfibisch transport voor amfibische gevechtsoperaties, maritieme veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan tevens ingezet worden als schip van de wacht. Joint Support Schip (JSS) Verzorgt bevoorrading op of vanuit zee om voortzettingsvermogen voor amfibische of maritieme gevechtsoperaties te vergroten. Of verzorgt maritieme veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan tevens ingezet worden als schip van de wacht. Onderzeeboot (OZB) Levert slagkracht ter bestrijding van oppervlakte en onderwater eenheden voor gevechtsoperaties. Verzamelt inlichtingen en is een platform voor speciale operaties. Alkmaar Klasse Mijnenbestrijdingsvaartuig (AMBV) Levert mijnenbestrijdingscapaciteit ten behoeve van maritieme gevechtsoperaties, maritieme veiligheidsoperaties en maritieme assistentie. Kan tevens ingezet worden als schip van de wacht. Marine Combat Group (MCG) Levert eenheden voor amfibisch gevechtsoperaties en voor veiligheidsoperaties op zee en op land. Kan worden ingezet voor steunverlening en bijstand. Hydrografisch Opnemingsvaartuigen (HOV) Levert oceanografische inlichtingen en hydrografische survey capaciteit voor civiel/militaire samenwerking. SPECIALE EENHEDEN VOOR SPECIELE OPERATIES EN VOOR C-SQN TERREURBESTRIJDING Levert een Special Operations Maritime Task Group (SOMTG) voor geplande (maritieme) speciale operaties (Foreseeable Special Operation (FSO)) en voor incidentele en onverwachte Speciale Operaties met een korte reactietijd (NonForeseeable Special Operation (NFSO)). Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 43 Capaciteit HARBOUR PROTECTION TEAMS FORWARD PRESENCE IN HET CARIBISCH DEEL VAN HET KONINKRIJK Inzetbare eenheid Omschrijving M-SQN Levert maritieme anti-terreur capaciteit in het hoogste geweldspectrum voor de Unit Interventie Mariniers (UIM) en ter ondersteuning van de Dienst Speciale Interventies . Duikteam Defensie Duikgroep (DDG) Voert onderwater operaties uit met drones en duikers ten behoeve van het onderkennen en neutraliseren van dreigingen onderwater. Oceangoing Patrol Vessels (OPV) Levert permanente maritieme militaire presentie en neemt deel aan counternarcotics-operaties. Kan tevens ingezet worden als schip van de wacht. Ondersteuningsvaartuig (Zr. Ms. Draagt bij aan tactisch voortzettingsvermogen van de operationele eenheden in PELIKAAN) het Caribisch deel van het Koninkrijk en levert amfibische transportcapaciteit. Mariniers Squadron Carib (MSC) Aanwezigheid van mariniers voor amfibische inzet en militaire bijstand. Mariniers detachement SintMaarten (MARNSDET SXM) Aanwezigheid van mariniers voor amfibische inzet en militaire bijstand. Caribische Militairen (CARMIL) Aanwezigheid van lokale militairen voor territoriale verdediging en militaire bijstand. C. Beleidswijzigingen Opdrachten Om invulling te geven aan haar rol als partner en beschermer levert de marine in 2022 diverse capaciteiten aan de NAVO. Nederland neemt de leiding over Standing NATO Maritime Group 1. De taakgroepcommandant en zijn/haar staf hebben daarvoor achtereenvolgens drie Nederlandse schepen beschikbaar als commandoplatform. Tevens stelt Nederland in geheel 2022 achtereenvolgens twee mijnenjagers voor de Standing NATO MCM Group 1 gereed. Daarnaast stelt Nederland geheel 2022 een fregat en mijnenjager gereed voor het NATO Readiness Initiative. Voor de laatste zes maanden van het jaar is een onderzeeboot toegezegd aan de Immediate Follow-on Force Group (IFFG). De marine neemt deel aan de inzetten genoemd onder artikel 1 van deze begroting. Daarnaast continueert de marine inzet onder beperkte aansturing in het Caribisch gebied tegen onder andere smokkel van verdovende middelen als CTG 4.4 onder Joint Interagency Task Force South (JIATF-S). Voor nationale operaties stelt de marine onder andere de navolgende eenheden of capaciteiten beschikbaar: – Ready Duty Ship (AMBV en GBW eenheid); – LPD met enablers ten behoeve van Humanitarian Aid and Disaster Relief (HADR); – HADR gedurende het orkaanseizoen; – Hydrografische opnamecapaciteit; – Unit Interventie Mariniers (UIM - Stelsel Speciale Eenheden); – Staffunctionarissen en operators Dienst Speciale Interventies; – Snel inzetbaar duikteam; – Duikvaartuig van de wacht; – Havenbeschermingseenheid; – Nationale Special Operations TG; – 700 personen ten behoeve van generieke inzet; – Ondersteuning Nederlandse Kustwacht met AMBV; – Ondersteuning Kustwacht Caribisch gebied met OPV. Voor het gereedstellen en de inzet van operationele eenheden is de beschik­ baarheid van voldoende en goed opgeleide medewerkers essentieel, daarom heeft opleiden bij de marine hoge prioriteit. Naast het blijven van een aantrekkelijke werkgever, is op langere termijn ook de beschikbaarheid van voldoende en goed materieel een zorgpunt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 44 Internationale Militaire Samenwerking In 2022 zullen de bestaande samenwerkingsverbanden met België, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen, Duitsland en de Verenigde Staten worden voortgezet. De Tri Marine Corps samenwerking tussen Royal Marines, US Marine Corps en het Korps Mariniers; de invulling van de Duits-Nederlandse samenwerking voor het medegebruik van het Joint Support Ship en de integratie van het See Batallion met het Korps Mariniers; de invulling van de MoU met België voor samenwerking tussen de Belgische Special Operations Regiment en het Korps Mariniers krijgen daarbij speciale aandacht. Evenementen Als de situatie omtrent de COVID-19 pandemie het toestaat, zal de Marine ook weer deelnemen aan diverse grotere evenementen. Daarmee vergroot zij haar transparantie en zichtbaarheid in de maatschappij en wordt bijgedragen aan de wervingsinspanning. In 2022 zijn dat de Invictus Games in april, Dutch Water Week in juni, Marinedagen in juli en Wereldhaven­ dagen in september. Middelen In 2022 worden geen nieuwe schepen in dienst gesteld voor de marine. Er bestaan nog steeds significante tekorten in operationele en technische functies wat consequenties heeft voor de gereedstelling en inzetbaarheid. Daardoor is het noodzakelijk om sommige eenheden met een gereduceerde bemanning en dus lagere gereedheid in te zetten (forces of lower readiness). Tegelijk wordt de introductie van het Combat Support Ship voorbereid en gewerkt aan vervangingstrajecten zoals M-fregatten, mijnen­ jagers en onderzeeboten. Geoefendheid en inzetbaarheid De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen, kan het volledige oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste hoofdtaak op peil te kunnen brengen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 45 D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 11 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2 Koninklijke Marine (bedragen x € 1.000) Verplichtingen Uitgaven 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 1.108.335 1.056.876 823.417 830.172 831.638 827.796 830.774 985.977 846.876 844.737 865.798 867.264 863.422 866.400 waarvan juridisch verplicht 91% Opdrachten 235.889 46.032 51.841 66.371 66.433 65.993 66.730 - Gereedstelling 33.208 46.032 17.017 17.147 17.190 16.741 17.479 - Instandhouding materieel 202.681 0 0 0 0 0 0 0 0 26.865 35.298 35.317 35.326 35.325 - Kustwacht NL - Kustwacht CARIB 0 0 7.959 13.926 13.926 13.926 13.926 Personele uitgaven 724.614 795.330 772.458 777.166 781.170 782.615 783.139 - Eigen personeel 677.897 739.128 712.331 715.678 716.912 721.824 722.391 - Externe inhuur 13.541 10.766 100 894 894 894 894 - Overige personele exploitatie 33.176 45.436 34.499 34.833 34.968 34.984 34.934 - Kustwacht NL 0 0 7.472 7.472 8.477 8.477 8.477 - Kustwacht CARIB 0 0 18.056 18.289 19.919 16.436 16.443 Materiële uitgaven 25.474 5.514 20.438 22.261 19.661 14.814 16.531 - Instandhouding infrastructuur 3.859 0 0 0 0 0 0 - Instandhouding IT 1.211 0 0 0 0 0 0 20.404 5.514 18.845 20.668 18.057 13.210 14.928 - Kustwacht NL 0 0 38 38 49 49 48 - Kustwacht CARIB 0 0 1.555 1.555 1.555 1.555 1.555 10.881 - Overige materiële exploitatie Apparaatsontvangsten 28.090 16.319 10.881 10.881 10.881 10.881 Kustwacht NL ontvangsten 0 0 120 120 120 120 120 Kustwacht CARIB ontvangsten 0 0 4.857 4.857 4.857 4.857 4.857 28.090 16.319 5.904 5.904 5.904 5.904 5.904 Kon. Marine ontvangsten Budgetflexibiliteit Het aandeel «Juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven». Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor salarissen voor 2022 volledig verplicht is. Voor 2022 is 91% juridisch verplicht ten opzichte van het totaal beschikbare budget. E. Toelichting op de financiële instrumenten Opdrachten Gereedstelling Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor opwerk- en oefenactiviteiten. Dit betreft onder andere operationele zaken, zoals voeding aan boord van schepen en voeding voor mariniers, de inhuur van oefenterreinen en schietbanen, uitgaven bij havenbezoeken en uitgaven bij lanceringen. De amfibische inspanningen van 2021 zullen in 2022 worden voortgezet met deelname aan de grootschalige Noorse oefening Cold Response 2022. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 46 Personele uitgaven De personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten en uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer, reservisteninzet en inhuur personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen, werving, dienstreizen en overige personeelsgebonden uitgaven. Materiële uitgaven De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan hoofd­ zakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering, zoals kantoorinrichting en kantoorartikelen, transport en voorlichting. Daarnaast worden hier de uitgaven voor restaurant gerelateerde diensten, kennisont­ wikkeling, technologische ontwikkeling en innovatie, schadevergoedingen en kosten voor betalingsverkeer verantwoord. Groene Draeck De Groene Draeck is in 1957 door de Nederlandse bevolking aan toenmalig kroonprinses Beatrix geschonken. De Staat gaf bij deze gelegenheid mede het onderhoud van de Groene Draeck als geschenk. De kosten voor het onderhoud aan de Groene Draeck worden verantwoord bij het Ministerie van Defensie zolang Prinses Beatrix gebruik maakt van de Groene Draeck. Vanwege het benodigde grote en meerjarige onderhoud wordt dit door tussenkomst van de Dienst Koninklijk Huis (DKH) door een specialistische werf uitgevoerd. Tot een maximum van € 435.000 kunnen kosten worden gefactureerd over de komende vijfjaarsperiode (2021 t/m 2025) waarmee de gemiddelde onderhoudskosten voor het rijk binnen € 87.000 per jaar zullen blijven. De daadwerkelijke uitgaven kunnen over de jaren heen fluctueren. Kustwacht Caribisch gebied De Kustwacht Caribisch gebied is een Koninkrijk organisatie die is belast met de maritieme rechtshandhaving in het Caribische deel van het Koninkrijk. Bestrijding van de handel in drugs, de bestrijding van vuurwapensmokkel en de bestrijding van mensenhandel, mensensmokkel en illegale immigratie hebben prioriteit. Daarnaast levert de Kustwacht een belangrijke bijdrage aan de veiligheid op het water door het uitvoeren van zoek- en reddingsoperaties en visserij-, scheepvaart- en milieu-inspecties. De Kustwacht functioneert op basis van de Rijkswet Kustwacht. Het jaarplan en jaarverslag doorlopen een separaat besluitvormend (door de Rijksminis­ terraad) en parlementair proces, waarbij inzicht wordt gegeven in taken, middelen en procesindicatoren. Het jaarplan wordt voorbereid door de kustwachtpresidium, die is samengesteld uit vertegenwoordigers van de vier landen en één keer per jaar bijeenkomt. De Rijksministerraad stelt het jaarplan van de Kustwacht vast. De Kamer ontvangt de specifieke begroting voor de Kustwacht in het «Jaarplan 2022 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch Gebied» nadat de Rijksministerraad dit jaarplan heeft vastgesteld. Kustwacht Nederland De Kustwacht Nederland is een nationale organisatie, waarvan het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) het coördinerend ministerie is. Defensie is de beheerder van de Kustwacht en draagt met de marine, de marechaussee en de luchtmacht bij aan de dienstverlenings­ taken (bijvoorbeeld ruimen van explosieven) en de handhavingstaken (bijvoorbeeld grensbewaking). Tevens levert de marine de directeur Kustwacht. In bijlage 3 van de begroting van het Mobiliteitsfonds is de Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 47 overzichtsconstructie Kustwacht Nederland opgenomen. Daarin staat hoe de uitgaven met betrekking tot de Kustwacht Nederland worden begroot op de verschillende hoofdstukken van de rijksbegroting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 48 3.3 Artikel 3 Koninklijke Landmacht A. Algemene doelstelling De Koninklijke Landmacht draagt op het land bij aan vrede, vrijheid en veiligheid in Nederland en daarbuiten. De landmacht doet dit met professi­ onele en goed getrainde militairen en hoogwaardige technologie. Zij gaan door waar anderen moeten stoppen. Onder de zwaarste omstandigheden voeren zij gevechtsoperaties uit, bieden humanitaire hulp, ondersteunen bij rampen en ondersteunen dagelijks de civiele autoriteiten in Nederland. B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister is verantwoordelijk voor de vaststelling van de omvang en samenstelling van de landmacht alsmede de mate van gereedheid van de grondgebonden eenheden. De landmacht is verantwoordelijk voor het operationeel gereed stellen en in stand houden van de eenheden. De landmacht is inzetbaar voor zowel internationale als nationale taken. Om de inzetbaarheidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare eenheden van de landmacht gereed gesteld. Als gevolg van de in Beleidsagenda genoemde beperkingen is het niet mogelijk om in 2022 die eenheden volledig operationeel gereed te stellen. Defensie rapporteert hierover aan de Kamer via de Inzetbaarheidsrapportage die twee keer per jaar wordt verzonden (begroting en jaarverslag). Tabel 12 Capaciteiten landmacht Capaciteit Inzetbare eenheid Omschrijving Brigade Hoofdkwartier (BHK) Levert het vermogen om landoperaties aan te sturen. Communication & Information Systems (CIS) Levert ondersteuning om communicatie en informatie te verzorgen tussen en binnen eenheden Intelligence, Surveillance, Target Acquisition Levert aan het brigade hoofdkwartier capaciteit voor de & Reconnaissance All Source inlichtingenketen. Kan ook inlichtingen verzamelen en Intelligence Cell module (ISTAR analyseren onder civiel gezag. ASIC mod) BRIGADE COMBAT TEAM Vecht en beïnvloedt tegenstanders en de omgeving om gestelde doelen te halen. Dit gebeurt gecoördineerd met alle toegewezen eenheden. Kan worden ingebed in de NAVOcommandostructuur. Battle Group (BG) Levert gevechtskracht voor gevechts- en beïnvloedingstaken. Samengestelde gevechtseenheid van bataljonsgrootte inclusief eigen ondersteuning (kent varianten met luchtmobiele, gemotoriseerde en gemechaniseerde infanterie en tankeenheden). Kan ook bijdragen aan de gegarandeerde capaciteiten conform interdepartementale afspraken. Communication and Engagement team(C&E) Beïnvloedt spelers en/of actoren in het informatiedomein en draagt bij aan het begrijpen van de omgeving. Sensor Brengt de omgeving en doelen in kaart en ondersteunt daarmee operaties van de brigade. Kan ook onder civiel gezag ingezet worden voor het verzamelen van informatie en inlichtingen. Vuursteun Afdeling (artillerie) Levert grondgebonden indirecte vuursteun. Conditioneert het terrein voor militaire operaties, versterkt het Genie Bataljon (Inclusief CBRN- en voortzettingsvermogen van eenheden (mobiliteit, contraEOD- capaciteit) mobiliteit en bescherming) en levert militare bijstand. Hospitaal compagnie Levert een Role-2 chirurgisch hospitaal voor geneeskundige ondersteuning van eenheden. Kan ook onder civiel gezag ingezet worden. Herstel compagnie Voert correctief en preventief onderhoud uit aan al het materieel ten behoeve van het voortzettingsvermogen van de brigade. Voorraadcentrum Levert bevoorrading en transport ondersteuning ten behoeve van het voortzettingsvermogen van de brigade. Kan ook onder civiel gezag ingezet worden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 49 Capaciteit SPECIALE EENHEDEN HEADQUARTERS GRONDGEBONDEN LUCHT- EN RAKETVERDEDIGING TAAKGROEP Inzetbare eenheid Omschrijving Korps Commandotroepen Levert een Special Operations Land Task Group (SOLTG) voor geplande Speciale Operaties (Foreseeable Special Operations (FSO)) en een SOLTG voor incidentele en onverwachte Speciale Operaties, (Non Foreseeable Special Operations (NFSO)), met een zeer korte reactietijd. NLD/DEU Headquarters Stuurt landoperaties aan als Land Component Command of als Korps hoofdkwartier en optioneel als Joint Task Force hoofdkwartier. (Re)Deployment Task Force Stuurt een (re)deployment aan. PATRIOT Fire Unit (PFU) Levert een grondgebonden Lucht- en raketverdedigingseenheid voor punt- en gebiedsverdediging. NASAMS Levert een grondgebonden luchtverdedigingseenheid voor punt- en gebiedsverdediging. STINGER SWP FENNEK Levert een grondgebonden luchtverdedigingseenheid met STINGER voor punt en gebiedsverdediging. STINGER MANPAD Levert een grondgebonden luchtverdedigingspeloton gespecialiseerd voor maritiem, amfibisch en luchtmobiele inzet. Levert landelijke operationele aansturing voor de operationele planning, voorbereiding, aansturing en afwikkeling van Territoriaal Operatiecentrum (TOC) nationale militaire (crisis)operaties op Nederlands grondgebied zoals bijvoorbeeld in het kader van militaire bijstand en steunverlening tot en met inzet zoals Host Nation Support. PERMANENTE/ STRUCTURELE NATIONALE VEILIGHEID Regionaal Militair Commando en Advies (RMCa/RMOA) Regionale aansturing en advies over de hele veiligheidsketen gekoppeld aan een veiligheidsregio en onderdeel van brigadestaven. Bewaakt en beveiligt het Nederlands grondgebied, levert Korps Nationale Reserve (NATRES) assistentie bij rampenbestrijding en levert maatschappelijke Bataljon dienstverlening. Explosieve Opruimingsdienst Defensie (EODD) Mitigeren van explosieve dreiging in alle domeinen, omstandigheden en omgevingen. Responsechemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN) Levert advies en assistentie voor CBRN dreiging. C. Beleidswijzigingen Opdrachten De landmacht draagt ook in 2022 bij aan veiligheid in en buiten Nederland. Zo levert de landmacht een infanteriecompagnie met bijbehorende onder­ steuning en stafcapaciteit aan de Enhanced Forward Presence (eFP) in Litouwen. Ook wordt er structureel met stafofficieren bijgedragen aan Operation Inherent Resolve (OIR, voor de strijd tegen Islamitische Staat in Irak en al-Sham (ISIS)) en Nato Mission Iraq in Irak, de multinationale taakgroep Combined Joint Special Operations Task Force Takuba in Mali en bij de missies United Nations Truce Supervision Organization (UNTSO) en United States Security Coordinator (USCC) in het Midden-Oosten. Tevens heeft de landmacht in 2022 twee bataljons gereed staan voor NAVOverplichtingen. Hier zijn ondersteunende elementen aan toegevoegd, zoals vuursteun, een hospitaal, luchtverdediging, logistiek en verbindingen. In het nationale domein levert de landmacht permanente bijdragen met een compagnie in het Caribisch gebied, de Explosieven Opruimingsdienst Defensie (EODD), assisitentie bij chemische, biologische, radiologische en nucleaire (CBRN-) incidenten en staan er eenheden gereed om op verzoek van het civiele gezag steun te leveren. Daarnaast zullen verplaatsingen van internationale troepen over Nederlands grondgebied in het kader van Host Nation Support door Defensie gefaciliteerd worden; de landmacht heeft hierin een grote rol. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 50 Voor de gereedstelling van eenheden zal de landmacht in 2022 onder andere deelnemen aan een aantal grote internationale en NAVO-oefeningen. Voorbeelden hiervan zijn: Steadfast Cobalt en Jupiter, Griffin Strike, Orange Warden voor de luchtverdediging en Flintlock en Night Lion voor speciale eenheden. Middelen De processen van inzet, gereedstelling voor missies en stand-by-opdrachten zijn tot op heden geborgd. Dit lukt ondanks de beperkende COVID-19 maatregelen, de huidige bemensing en de materiële tekorten. Door de personele en materiele tekorten moeten wel eenheden stil worden gezet. Dit betreft zowel gevechtseenheden als ondersteunende elementen (geneeskundige-, CBRN- en CIS-eenheden). Internationale Militaire Samenwerking De genoemde missies en oefeningen zijn bij uitstek voorbeelden van inter­ nationale militaire samenwerking. In het bijzonder werkt het CLAS waardevol samen (o.a. op het gebied van kennisdeling, ontwikkeling capaci­ teiten en integratie) met de strategische partners Duitsland, Engeland, Frankrijk, de Verenigde Staten, België, Luxemburg en Noorwegen. Daarnaast is Litouwen een operationeel partner en is de hernieuwde samen­ werking met Suriname in ontwikkeling. Evenementen Als COVID-19 het toelaat zal de landmacht in 2022 bij een aantal evenementen weer steun leveren. Enkele voorbeelden hiervan zijn: Herden­ kingen, Bevrijdingsdag, Prinsjesdag, de Vierdaagse van Nijmegen en de Invictus Games. Geoefendheid en inzetbaarheid De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen, kan het volledige oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste hoofdtaak op peil te kunnen brengen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 51 D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 13 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 Koninklijke Landmacht (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 1.576.567 1.397.120 1.439.238 1.447.964 1.446.690 1.449.150 1.448.209 Uitgaven 1.594.098 1.397.120 1.439.238 1.447.964 1.446.690 1.449.150 1.448.209 waarvan juridisch verplicht 90% Opdrachten 345.409 62.832 79.131 79.315 78.736 79.608 79.604 - gereedstelling 46.560 62.832 79.131 79.315 78.736 79.608 79.604 - instandhouding materieel 298.849 0 0 0 0 0 0 Personele uitgaven 1.225.482 1.292.684 1.333.095 1.340.573 1.338.878 1.341.968 1.341.027 - Eigen personeel 1.159.863 1.213.082 1.272.635 1.279.159 1.278.056 1.280.505 1.281.376 - Externe inhuur 13.238 15.674 3.780 3.782 3.601 3.601 3.601 - Overige personele exploitatie 52.381 63.928 56.680 57.632 57.221 57.862 56.050 Materiële uitgaven 23.207 41.604 27.012 28.076 29.076 27.574 27.578 701 0 0 0 0 0 0 2 0 0 0 0 0 0 - Overige materiële exploitatie 22.504 41.604 27.012 28.076 29.076 27.574 27.578 Apparaatsontvangsten 8.662 9.588 7.875 7.875 7.875 7.875 7.875 - Instandhouding infrastructuur - Instandhouding IT Budgetflexibiliteit Het aandeel «Juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven». Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor salarissen voor 2022 volledig verplicht is. Voor 2022 is 90% juridisch verplicht t.o.v. het totaal beschikbare budget. E. Toelichting op de financiële instrumenten Opdrachten Gereedstelling Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor opwerk- en oefenactiviteiten. Dit betreft o.a. de operationele rantsoenen, voeding en operationele zaken, waaronder het huren van oefenterreinen. Personele uitgaven Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten, uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer, reservisteninzet en inhuur personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen, werving, dienstreizen en overige personeelsgebonden uitgaven. Materiële uitgaven De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan hoofd­ zakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering. Deze uitgaven vallen niet onder de instandhoudingsuitgaven van materieel, infrastructuur en IT. Daarnaast worden hier de uitgaven voor zelfstandige kleine aanschaffingen, kennisontwikkeling, technologische ontwikkeling en innovatie, schadevergoedingen en kosten voor betalingsverkeer verantwoord. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 52 3.4 Artikel 4 Koninklijke Luchtmacht A. Algemene doelstelling De Koninklijke Luchtmacht is een modern en technologisch krijgsmachtdeel dat wereldwijd actief is. De luchtmacht ondersteunt bestrijding van inter­ nationale onrust en biedt hulp bij rampen. In Nederland zorgt ze voor veiligheid vanuit de lucht door onder andere bewaking en verdediging van het luchtruim. Hiervoor beschikt het krijgsmachtdeel over hooggekwalifi­ ceerd personeel, vliegtuigen, helikopters en andere wapensystemen. B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister is verantwoordelijk voor de vaststelling van de omvang en de samenstelling van de luchtmacht en van de mate van gereedheid van de luchtmacht. De luchtmacht is verantwoordelijk voor het operationeel gereedstellen en in stand houden van de lucht- en grondgebonden capaciteit van de krijgsmacht. De luchtmacht is inzetbaar voor zowel expedi­ tionaire taken als (inter)nationale taken. Om de inzetbaarheidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare eenheden van de luchtmacht gereed gesteld. Als gevolg van de in Beleidsagenda genoemde beperkingen is het niet mogelijk om in 2022 deze eenheden volledig opera­ tioneel gereed te stellen. Defensie rapporteert hierover aan de Kamer via de Inzetbaarheidsrapportage die twee keer per jaar wordt verzonden (begroting en jaarverslag). Tabel 14 Capaciteiten luchtmacht Capaciteit Inzetbare eenheid Omschrijving JACHTVLIEGTUIGEN Jachtvliegsquadron De luchtmacht stelt wereldwijd jachtvliegtuigen gereed voor het verkrijgen en behouden van luchtoverwicht, het ondersteunen van grondtroepen, het uitvoeren van bombardementen en verkenningen. Daarnaast geeft Defensie met jachtvliegtuigen invulling aan haar speciale taken. Tenslotte staan jachtvliegtuigen gereed voor het bewaken van het nationale luchtruim, waaronder terroristische dreigingen. LUCHTRUIMBEWAKING EN -BEVEILIGING Luchtgevechtsleidingsquadron De gevechtsleiding levert luchtruimbewaking en -beveiliging voor het NAVO en nationale luchtruim, in samenwerking met jachtvliegtuigen (de Quick Reaction Alert: QRA). ONBEMANDE VLIEGTUIGEN Onbemand vliegsquadron MQ-9 Reaper squadron is ingericht om ISTAR-operaties (Intelligence, Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance) uit te voeren. De verwerkte data wordt beschikbaar gesteld aan (inter)nationale partners. Gevechtshelikoptersquadron Het Apache gevechtshelikoptersquadron kan zelfstandig en ter ondersteuning van grondoperaties worden ingezet voor aanvallen, verkenningen en beveiligingsoperaties. HELIKOPTERS TransporthelikopterDe luchtmacht levert wereldwijd helikopters voor of ter ondersteuning van Control of the Air, squadron Air Attack, Air Mobility en ISR (Intelligence, Surveillance and Reconnaissance), zowel zelfstandig als in (inter-) nationaal coalitieverband. De helikopters kunnen, Transporthelikopterafhankelijk van het type helikopter, worden squadron ingezet vanaf een vliegbasis, te velde of vanaf de schepen van de marine. LUCHTTRANSPORT Het Chinook transporthelikoptersquadron kan worden ingezet voor de verplaatsing van personeel en materieel, ter ondersteuning van gevechtsoperaties, medische evacuaties of om moeilijk bereikbare locaties te bevoorraden. Ook kunnen de helikopters worden ingezet ter bestrijding van (bos)branden. Het Cougar transporthelikoptersquadron kan worden ingezet voor de verplaatsing van personeel en materieel, ter ondersteuning van gevechtsoperaties, medische evacuaties of om moeilijk bereikbare locaties te bevoorraden. Ook kunnen de helicopters worden ingezet ter bestrijding van (bos)branden. Maritiem helikoptersquadron Het NH90 maritieme gevechtshelikoptersquadron is in staat om de schepen van de marine te beveiligen tegen oppervlakte- en onderwaterdreigingen. Daarnaast kunnen deze helikopters ook ingezet voor transport en medische evacuaties. Transportsquadron Het C-130 transportsquadron wordt ingezet voor Air Mobile, Air Drop, Air Landing en (medische) evacuatie. Deze vliegtuigen kunnen opereren vanaf onverharde banen, met een minimum aan (logistieke) ondersteuning en beschikken over zelfbeschermings-middelen. AIR SUPPORT Luchtverkeersleiding De luchtmacht levert ondersteunende eenheden Levert verkeersleiding in het civiele en militaire luchtruim. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 53 Capaciteit voor luchtoperaties, die zowel kunnen worden gebruikt bij nationale operaties als worden toegevoegd aan een internationaal samenwerkingsverband Inzetbare eenheid Omschrijving Force Protection Levert eenheden voor objectgrondverdediging (OGRV) en explosievenspeurhonden inclusief commandovoering. Communications and Information Systems (CIS) Levert eenheden voor het opzetten, onderhouden en bemannen van computernetwerk-, radio- en satellietverbindingen. Luchttransport handling Verzorgt de passagiers en vrachtafhandeling bij luchttransport. Operationele Gezondheidszorg Verzorgt de behandeling van gewonden. Gewondenluchttransport Levert teams voor het uitvoeren van medische evacuatie door de lucht. Datalink Management Cel Plannen, ontwerpen en monitoren van tactische datalink operaties. Target Support Cell (TSC) Levert capaciteit voor het gedetailleerd plannen van wapeninzet. C. Beleidswijzigingen Opdrachten Voor de nationale operaties levert de Koninklijke Luchtmacht, samen met de Belgische luchtmacht, het gehele jaar een bijdrage aan de luchtruimbe­ waking van de BENELUX, met twee F-16’s ondersteund door de luchtge­ vechtsleiding (Quick Reaction Alert). Daarnaast wordt het gehele jaar een NH-90 aan het Station Schip Caribisch Gebied (SSCG) toegewezen, staan de Chinook en Cougar helikopters gedurende enkele maanden, als er voldoende capaciteit is, beschikbaar voor de zogenaamde Fire Bucket Operations. Daarnaast staat voor eventuele strategische medische evacuatie een team 24/7 beschikbaar. Ten behoeve van de snel inzetbare eenheden (SIC) heeft de Koninklijke Luchtmacht het gehele jaar vier F-35’s en de MQ-9 gereed voor het NATO Readiness Initiative (NRI). Gedurende de eerste helft van het jaar levert de luchtmacht een C-130 ten behoeve van inzet in Mali. Gedurende het gehele jaar stelt de luchtmacht een NH-90 beschikbaar aan de Standing NATO Maritime Group One (SNMG1). Middelen Zodra de oefenfrequentie en –mogelijkheden aantrekken, zullen knelpunten in personele gereedheid en exploitatiebudget zich nadrukkelijker manifes­ teren en remmende factoren zijn op de verbetering van de geoefendheid. Het huidige budget en alle opgedragen opgaven dwingen voortdurend tot het maken van keuzes. Zo kunnen F16’s en helikopters minder worden ingezet en is een gelijktijdige helikopter inzet voor de maritieme taak en de landtaak niet langer te garanderen. Desondanks doorloopt de luchtmacht de komende jaren een aantal ingrijpende transities om te komen tot een moderne vloot. De transitie van de F16 naar de F-35 heeft een grote impact op de luchtmacht. De F16’s worden alleen nog ingezet voor Quick Reaction Alert (QRA) en Dual Capable Aircraft (DCA) taken. Tegelijkertijd komt de eerste vlucht F-35’s gereed voor expeditionaire taken. In de periode naar 2025 wordt de F-16 vloot en de vulling van de bijbehorende organisatie afgebouwd. De Chinook ondergaat een vervangings- en moderniseringsprogramma en de vloot wordt met drie toestellen uitgebreid. Ook de Apache ondergaat een modificatieprogramma, waarbij is voorzien dat eind 2025 de luchtmacht volledig op norm is. Gedurende de transitieperiodes heeft de luchtmacht Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 54 minder toestellen ter beschikking voor het defensiebrede operationele gereedstellingsproces en zijn de normen voor de operationele gereedheid voor beide systemen gereduceerd. De Nederlandse krijgsmacht verkrijgt met de Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle (MALE UAV) een capaciteit die langdurig tactische en strategische informatie vanuit de lucht kan vergaren. Vanaf begin 2022 beschikt Defensie over een initiële operationele capaciteit, waarmee de kwaliteit van de inlichtingenondersteuning van missies toeneemt. Digitale transformatie en innovatie De luchtmacht heeft de ambitie om zich de komende jaren te ontwikkelen tot een 5th Gen Airforce waarin effecten centraal staan en data en informa­ tiedominantie een fundament vormen. Naast een volledig vernieuwde en gemodificeerde vloot, een wendbare en adaptieve organisatie, speelt de verdergaande digitalisering en dataficering (onder andere door de toepassing van big data en data science) daarin een belangrijke rol. Ook de ruimte speelt een rol. In 2021 heeft Defensie voor de eerste keer een militaire satelliet, de BRIK II, in een baan om de aarde laten brengen. Ook in 2022 heeft de ruimte blijvende aandacht. Geoefendheid en inzetbaarheid De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen, kan het volledige oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste hoofdtaak op peil te kunnen brengen. D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 15 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 Koninklijke Luchtmacht (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 887.150 683.469 680.941 676.287 667.425 639.158 638.847 Uitgaven 927.222 683.469 680.941 676.287 667.425 639.158 638.847 waarvan juridisch verplicht 90% Opdrachten 286.446 22.539 24.070 23.147 23.175 23.231 23.211 - gereedstelling 18.553 22.539 24.070 23.147 23.175 23.231 23.211 - instandhouding materieel 267.893 0 0 0 0 0 0 Personele uitgaven 608.607 639.522 634.143 630.079 623.189 593.356 593.065 - Eigen personeel 513.865 535.186 537.498 541.050 539.352 514.469 514.992 - Externe inhuur 7.649 2.048 0 0 0 0 0 - Overige personele exploitatie 87.093 102.288 96.645 89.029 83.837 78.887 78.073 Materiële uitgaven 32.169 21.408 22.728 23.061 21.061 22.571 22.571 - Instandhouding infrastructuur 1.938 0 0 0 0 0 0 - Instandhouding IT 8.889 0 0 0 0 0 0 - Overige materiële exploitatie 21.342 21.408 22.728 23.061 21.061 22.571 22.571 Apparaatsontvangsten 10.452 13.612 12.111 12.111 12.111 12.111 12.111 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 55 Budgetflexibiliteit Het aandeel «Juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven». Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor salarissen voor 2022 volledig verplicht is. Voor 2022 is 90% juridisch verplicht ten opzichte van het totaal beschikbare budget. E. Toelichting op de financiële instrumenten Opdrachten Gereedstelling Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor opwerk- en oefenactiviteiten, alsmede de daarbij behorende huur van oefenterreinen en andere operationele zaken, zoals de inhuur van Red Air. Voor 2022 staat onder andere de oefening Frisian Flag gepland. Hiermee organiseert Nederland de grootste Europese multinationale oefening voor jachtvliegtuigen. Andere oefeningen die voor 2022 gepland staan, zijn «Falcon» oefeningen, waarbij de landmacht en de luchtmacht geïntegreerde inzet beoefenen. Defensie meldt alle oefeningen vooraf via regionale media en sociale mediakanalen. Personele uitgaven Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten, uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer, reservisteninzet en inhuur personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen (zowel vliegeropleidingen als andersoortige opleidingen), werving, dienstreizen en overige personeelsgebonden uitgaven. Materiële uitgaven De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan hoofd­ zakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering, zoals kantoorinrichting en kantoorartikelen, transport en voorlichting. Daarnaast worden hier de uitgaven voor restaurant gerelateerde diensten, kennisont­ wikkeling, technologische ontwikkeling en innovatie, schadevergoedingen en kosten voor betalingsverkeer verantwoord. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 56 3.5 Artikel 5 Koninklijke Marechaussee A. Algemene doelstelling De Koninklijke Marechaussee (KMar) waakt over de veiligheid van Nederland en het Caribisch gedeelte van het Koninkrijk der Nederlanden. Wereldwijd wordt de marechaussee ingezet op plaatsen van strategisch belang. Van koninklijke paleizen tot aan de buitengrenzen van Europa. Van luchthavens in Nederland en het Caribisch gebied tot oorlogs- en crisisge­ bieden overal ter wereld. De marechaussee heeft 3 hoofdtaken: 1. Grenspolitietaak; 2. Bewaken en beveiligen; 3. Internationale en militaire politietaken. B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister is beheersverantwoordelijk en verantwoordelijk voor de vaststelling van de omvang, samenstelling en de vereiste mate van gereedheid van de KMar. De uitvoering is opgedragen aan de KMar. Het gezag over de KMar berust bij meerdere ministeries. Afhankelijk van de betreffende taak zijn dat de ministeries van Justitie en Veiligheid (inclusief de Directoraat-Generaal Migratie, het Openbaar Ministerie en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid), Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie. In artikel 4 van de Politiewet 2012 wordt de KMar de onderstaande taken opgedragen: – Het waken over de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen; – De uitvoering van de politietaak ten behoeve van Nederlandse en andere strijdkrachten en internationale militaire hoofdkwartieren en de personen behorende tot die strijdkrachten en hoofdkwartieren; – De uitvoering van de politietaak op de luchthaven Schiphol en op de andere door de Minister van JenV en de Minister van Defensie aangewezen luchtvaartterreinen en de beveiliging van de burgerlucht­ vaart; – De verlening van bijstand en de samenwerking met de politie krachtens deze wet, daaronder begrepen de assistentieverlening aan de politie bij de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit; – De uitvoering van de politietaak op plaatsen onder beheer van Onze Minister van Defensie, op verboden plaatsen die krachtens de Wet bescherming staatsgeheimen ten behoeve van de landsverdediging zijn aangewezen en op het terrein van de ambtswoning van Onze MinisterPresident; – De uitvoering van de bij of krachtens de Vreemdelingenwet 2000 opgedragen taken, waaronder begrepen de bediening van de daartoe door Onze Minister voor Immigratie en Asiel aangewezen doorlaat­ posten en het, voor zover in dat verband noodzakelijk, uitvoeren van de politietaak op en nabij deze doorlaatposten, alsmede het verlenen van medewerking bij de aanhouding of voorgeleiding van een verdachte of veroordeelde; – De bestrijding van mensensmokkel en van fraude met reis- en identi­ teitsdocumenten; Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 57 – Het in opdracht van Onze Minister en Onze Minister van Defensie ten behoeve van De Nederlandsche Bank N.V. verrichten van beveiligings­ werkzaamheden. De Militaire Politiezorgtaak (art 4 lid 1 b PW) wordt zowel nationaal als inter­ nationaal en tijdens missies, oefeningen en andere inzet uitgevoerd. Door de uitvoering van deze taken levert de KMar een continue bijdrage aan de veiligheid van de Staat en de integriteit van de Krijgsmacht. Geplande inzet Het takenpakket van de KMar is gericht op de veiligheid van de Staat en kent drie hoofdtaken: de grenspolitietaken, bewaken en beveiligen en (inter)nationale en militaire politie(zorg)taken. Deze taken worden hieronder in meer detail beschreven. Om deze taken uit te kunnen voeren, maakt de KMar steeds meer gebruik van informatiegestuurd optreden. Op dit moment is er echter een structureel tekort om de IT van de KMar vorm te kunnen geven, terwijl goede IT een randvoorwaarde is voor informatiege­ stuurd optreden en het kunnen uitvoeren van de taken van de KMar. 1. Grenspolitietaak De grenspolitietaken van de KMar worden uitgevoerd op basis van de Politiewet, de Vreemdelingenwet en de Schengengrenscode. Vanuit de grenspolitietaak richt de KMar zich op de bestrijding van illegale migratie, grensoverschrijdende criminaliteit en terrorisme. Naast de grenspolitie­ taken voert de KMar op de aangewezen luchthavens ook de politietaak uit. Deze taken worden (binnen juridische kaders en zo veel mogelijk) informatie- en risico gestuurd verricht door het optimaal benutten van zowel de informatiepositie van de KMar als die van de ketenpartners, in het fysieke en het digitale domein. Tabel 16 Grenspolitietaak Prognose 2022 Kengetal Aantal geweigerde personen aan de buitengrens door de KMar Aantal personen dat aangeeft asiel te willen aanvragen aan de buitengrens en tijdens Mobiel Toezicht Veilgheid (MTV) controles Aantal personen dat door tussenkomst van de KMar terugkeert (uitzettingen en verwijderingen) Aantal aanhoudingen door de KMar op verdenking van mensensmokkel Aantal onderkende illegalen tijdens MTV controles 2.700 875 4.500 200 700 Aantal gecontroleerde personen tijdens MTV controles Aantal inklimmers maritieme grens 130.000 900 2. Bewaken en Beveiligen De KMar draagt zorg voor de bewaking en beveiliging van bepaalde vitale objecten, personen en diensten. De KMar doet dit zelfstandig, in bijstand aan de politie en ook in samenwerking met nationale en internationale publieke en private partners op het gebied van bewaken en beveiligen. Om bescherming en veiligheid te versterken, onder andere om bewaken en beveiligen te versterken, heeft het Kabinet middelen beschikbaar gesteld aan de begroting van J&V. Daar waar relevant worden de gelden doorver­ deeld aan de partners, waaronder de KMar. Tabel 17 Bewaken en Beveiligen Doelstelling Norm 2022 Het percentage uitvoering Toezichtprogramma Beveiliging Burgerluchtvaart Het aantal inzetbare Hoog Risico Beveiligingspelotons voor non-permanente bewaking van hoog risico objecten Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 100% 6 + 1 peloton DNB 58 Doelstelling Norm 2022 Het servicepercentage beveiligde waardetransporten voor De Nederlandsche Bank 100% Beschikbare operationele KMar-eenheden voor expeditionaire persoonsbeveiliging (zie matrix inzetbaarheidsdoelen) 3. (Inter)nationale en militaire politie(zorg)taken Om de inzetbaarheidsdoelen ten behoeve van de hoofddoelstellingen van Defensie te bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare eenheden van de KMar gereed gesteld. Tabel 18 Capaciteiten marechaussee Capaciteit (INTER)NATIONALE EN MILITAIRE POLITIE(ZORG)TAKEN Inzetbare eenheid Omschrijving EXPEDITIONAIRE TAKEN Levert militairen voor Expeditionaire inzet (NAVO, EU, VN) voor bijvoorbeeld civiele politiemissies. CROWD AND RIOT CONTROL Levert een peloton voor crowd & riot control voor Defensie als onderdeel van een missie. CLOSE PROTECTION CAPACITEIT Levert een eenheid met speciale beveiligingsopdracht (NAVO) MILITAIRE POLITIE TAKEN Levert militairen voor het uitvoeren van Militaire Politie-taken. Binnen de pijler (inter)nationale- en (militaire) politie(zorg)taken valt een onderscheid te maken tussen militaire politiezorgtaken, civiele vredes- en internationale taken (waaronder de NAVO Militaire Politietaken en Stability Policing taken), Defensietaken en de taken van de liaison officieren in het buitenland. In de Politiewet zijn de militaire politiezorgtaken voor Defensie opgedragen aan de KMar. Door het uitvoeren van die taak, onder het gezag van het Openbaar Ministerie, levert de KMar een belangrijke bijdrage aan de integriteit van de Krijgsmacht. De uitoefening van deze taken beperkt zich niet alleen tot het Nederlands grondgebied; de KMar gaat ook mee tijdens uitzendingen, inzet en oefeningen van Nederlandse militaire eenheden buiten Nederland. De KMar kan onder aansturing van de CDS bijvoorbeeld als een «combat support force enabler» internationaal worden ingezet op militaire politietaken-functies, ter ondersteuning van militaire operaties onder bevel van een militaire commandant. In Caribisch Nederland is de KMar zelfstandig verantwoordelijk voor de taken die de organisatie ook in het Europese deel van het Koninkrijk heeft. Zo is de KMar onder andere verantwoordelijk voor de grensbewaking van de luchthavens en de zeegrenzen op de eilanden Bonaire, Sint-Eustatius en Saba en verantwoor­ delijk voor de uitvoering van de politietaak op de door Onze Ministers en Onze Minister van Defensie aangewezen luchthavens op Bonaire, Sint Eustatius en Saba, alsmede de beveiliging van de burgerluchtvaart. Op SintEustatius en Saba is de KMar belast met de uitvoering van het vreemdelin­ gentoezicht. De KMar ondersteunt daarnaast het politiekorps Caribisch Nederland. Vanuit de militaire politiezorgtaak is de KMar vanuit haar eigen taakstelling ook aanwezig in de Caribische landen van het Koninkrijk (Aruba, Curacao en Sint Maarten). Daarnaast levert de KMar op basis van het protocol Flexpool ook personele ondersteuning aan deze landen. Momenteel wordt tevens gewerkt aan de uitwerking van de extra inzet van de KMar in het kader van het in februari 2021 afgesloten protocol versterking grenstoezicht. Daarnaast bestaat ook de mogelijkheid om bijstand te verlenen, waarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen bijstand in Caribisch Nederland en bijstand aan de Caribische landen van het Koninkrijk. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 59 Tabel 19 (Inter)nationale en militaire politie(zorg)taken Kengetal Prognose 2022 Aantal misdrijfdossiers (aangeleverd aan militair parket) Beschikbare operationele KMar-eenheden voor internationale crisis- en humanitaire operaties 500 (zie matrix inzetbaarheidsdoelen) C. Beleidswijzigingen Grenzen en Veiligheid Op het gebied van grenzen en veiligheid speelt een aantal ontwikkelingen als gevolg van nieuwe EU wetgeving inzake een Europees In- en Uitreis­ systeem (EES), een Europees Informatie- en Reisautorisatiesysteem (ETIAS), wijzigingen in het Schengen Informatiesysteem (SIS), de voorstellen voor aanpassing van EURODAC, het Visum Informatiesysteem (EUVIS) en inzake de interoperabiliteit tussen deze systemen, die op termijn consequenties hebben voor alle betrokken partijen, waaronder de KMar. Ten behoeve van de implementatie van deze wetgeving zijn door het Minsterie Justitie & Veiligheid in 2021 de benodigde incidentele middelen toegekend en de eerste tranche voor de structurele middelen. Eurostar De KMar is volgens planning in oktober 2020 gestart met de grenscontroles op Amsterdam en Rotterdam Centraal ten behoeve van twee Eurostar­ treinen. Eurostar verwacht dat een derde trein begin Q4 2021 zal worden opgenomen in de dienstregeling. Indien de passagiersaantallen weer zullen aantrekken, zal Eurostar haar dienstregeling in 2022 uitbreiden met een vierde en mogelijk zelfs een vijfde trein. Eurosur In 2021 en 2022 heeft Nederland en de KMar specifieke plicht om het Nationale Coördinatie Centrum (NCC) in te richten en de belangrijkste ontwikkelingsstappen te zetten voor het nieuwe IV-systeem EUROSUR 2.0. Het NCC moet uiterlijk het derde kwartaal van 2022 in gereedheid zijn. EMSWe verordening Op 15 augustus 2019 is de Europese EMSWe-verordening in werking getreden. EMSWe staat voor European Maritime Single Window. Het is de opvolger van de al eerder door de KMar geïmplementeerde Europese verordening «Maritime Single Window». Met de EMSWe verordening wordt de meldplicht vanuit de scheepvaart aan de verschillende partijen (havenau­ toriteiten, Douane, KMar, Zeehavenpolitie) in de lidstaten geharmoniseerd. EMWSe is voor de KMar / JIVC voornamelijk een ICT-vraagstuk. Nationale implementatie wordt uitgevoerd o.l.v. het ministerie van IenW. EMSWe wordt in 2021 en 2022 ontworpen en gebouwd. Uiteindelijk dient EMWSe op 15 augustus 2025 succesvol geïmplementeerd te zijn. Geoefendheid en inzetbaarheid De COVID-19 maatregelen leiden tot beperkingen van de geoefendheid en inzetbaarheid. Zodra de COVID-19 maatregelen vervallen, kan het volledige oefenplan hervat worden. Bij de inhaalslag zijn met name oefeningen op grotere schaal en deelname aan oefeningen op de hogere geweldniveaus en in grotere verbanden noodzakelijk om de geoefendheid voor de eerste hoofdtaak op peil te kunnen brengen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 60 D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 20 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 Koninklijke Marechaussee (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 481.437 515.231 486.905 494.199 490.784 490.686 490.282 Uitgaven 482.825 515.231 486.905 494.199 490.784 490.686 490.282 waarvan juridisch verplicht 92% Opdrachten 6.377 5.474 6.873 6.871 6.869 6.921 6.976 - gereedstelling 5.167 5.474 6.873 6.871 6.869 6.921 6.976 - instandhouding materieel 1.210 0 0 0 0 0 0 Personele uitgaven 462.232 489.786 460.685 467.407 463.707 466.260 467.489 - Eigen personeel 435.912 463.561 441.623 444.196 443.716 446.235 447.250 - Externe inhuur 6.484 3.135 158 3.268 176 0 146 - Overige personele exploitatie 19.836 23.090 18.904 19.943 19.815 20.025 20.093 Materiële uitgaven 14.216 19.971 19.347 19.921 20.208 17.505 15.817 - Instandhouding infrastructuur 533 0 0 0 0 0 0 - Instandhouding IT 203 0 0 0 0 0 0 - Overige materiële exploitatie 13.480 19.971 19.347 19.921 20.208 17.505 15.817 Apparaatsontvangsten 8.463 8.069 4.459 4.459 4.459 4.459 4.459 Budgetflexibiliteit Het aandeel «Juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven». Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor salarissen voor 2022 volledig verplicht is. Voor 2022 is 92% juridisch verplicht t.o.v. het totaal beschikbare budget. E. Toelichting op de financiële instrumenten Opdrachten Gereedstelling/instandhouding Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor (de ondersteuning van) de operationele taakuitvoering alsmede voor opwerken oefenactiviteiten. Dit betreft o.a. de operationele rantsoenen, civiele taken en operationele zaken, waaronder het huren van oefenterreinen. De uitgaven voor oefen- en operationele munitie en instandhouding simulatoren zijn overgegaan naar het financiële instrument «instand­ houding materieel». De uitgaven voor onderhoud en ondersteuning van commandovoering zijn overgegaan naar instandhouding IT. Personele uitgaven Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten en uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer en inhuur personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen, werving, dienstreizen, inter­ nationale verhuizingen en overige personeelsgebonden uitgaven. De uitgaven voor militaire uitrustingen zijn overgegaan naar het financiële instrument «instandhouding materieel». Materiële uitgaven De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan hoofd­ zakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfsvoering, zoals Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 61 kantoorinrichting en kantoorartikelen, transport, voorlichting. En verder de uitgaven voor restaurant gerelateerde diensten, de uitgaven voor kennis, technologische ontwikkeling en innovatie, schadevergoedingen en kosten voor betalingsverkeer etc. De uitgaven die een relatie hebben met het instandhouden van het materieel, zoals werkplaatsinrichting en militaire artikelen en uitrustingen zijn overgegaan naar het instrument «instand­ houding materieel». Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 62 3.6 Artikel 6 Investeringen A. Algemene doelstelling Defensie voorziet in nieuw materieel, infrastructuur en IT-middelen en zij verkoopt, indien aan de orde, groot materieel en infrastructuur. B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister is verantwoordelijk voor het tijdig voorzien in van nieuw materieel, infrastructuur en IT-middelen alsmede de afstoting van overtollig groot materieel en infrastructuur. Tot de investeringen worden gerekend alle planbehoeften met een meerjarig karakter. Dit omvat ook de bijdragen aan de NAVO voor het doen van investeringen en wetenschappelijk onderzoek. Tot de investeringen worden ook bijdragen gerekend aan de instandhouding, die direct samenhangen met de betreffende investering. C. Beleidswijzigingen Door de introductie van het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) zijn de middelen uit beleidsartikel 6 Investeringen per 2021 overgeheveld naar het DMF. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 63 D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 21 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 6 Investeringen 2020 Verplichtingen 2.755.819 Opdrachten 2.662.718 Investeringen materieel 2.102.408 Investeringen infrastructuur 252.066 Investeringen IT 308.244 Begrotingsreserve 2022 2023 2024 2025 2026 0 Bekostiging 66.001 Bijdrage aan internationale organisaties 27.100 Uitgaven 2021 2.716.440 waarvan juridisch verplicht Opdrachten 2.641.111 Investeringen materieel 2.128.195 Investeringen infrastructuur 275.764 Investeringen IT 237.152 Begrotingsreserve Reserve valutaschommelingen Bekostiging 46.876 Bijdrage grote onderzoeksfaciliteiten 3.737 Technologieontwikkeling 35.599 Kennisgebruik 3.459 Kort-cyclische innovatie 4.081 Bijdrage aan internationale organisaties 28.453 Investeringen infrastructuur NAVO 28.453 Programma ontvangsten 66.513 - Verkoopopbrengsten strategisch materieel 36.602 - Overige ontvangsten materieel 22.054 - Verkoopopbrengsten strategisch infrastructuur 3.901 - Overige ontvangsten infrastructuur 1.458 - Ontvangsten Internationale organisaties 2.498 Budgetflexibiliteit Niet van toepassing Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 64 3.7 Artikel 7 Defensie Materieel Organisatie A. Algemene doelstelling De Defensie Materieel Organisatie (DMO) zorgt voor de verwerving van modern, robuust en kwalitatief hoogwaardig en inzetbaar materieel en de beschikbaarstelling van IT-middelen, brandstof, munitie, kleding en uitrusting aan de defensieonderdelen. B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister is verantwoordelijk voor de aanschaf en de instandhouding van materieel en de afstoting van overtollig materieel van de krijgsmacht. Om de inzetbaarheidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare eenheden van de DMO gereed gesteld. Tabel 22 Capaciteiten DMO Capaciteit Inzetbare eenheid Omschrijving Levert cyberexpertise op locatie voor PERMANENTE INCIDENT RESPONSE CAPACITEIT Cyber Rapid Response Team (CRRT)van het Defensie incidentcoördinatie, -onderzoek en Cyber Security Centrum (DCSC) TEN BEHOEVE VAN INFORMATIE SYSTEMEN afhandeling. C. Beleidswijzigingen Dit begrotingsartikel heeft betrekking op de personele exploitatie en het budget voor brandstoffen. De instandhoudingsbudgetten voor het KPUbedrijf en het Defensie Munitiebedrijf zijn per 2021 ondergebracht in het Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF). Defensie geeft uitvoering aan het speerpunt energie volgens ons Plan van aanpak Energietransitie Defensie (Kamerstuk 34 919, nr. 74). Voor de brand­ stofvoorziening is het van belang dat Defensie in toenemende mate biobrandstof bij operationeel materieel zal gebruiken en dat de komende jaren ongeveer 400 dienstvoertuigen worden vervangen voor zero-emissie voertuigen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 65 D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 23 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 7 Defensie Materieel Organisatie (bedragen x € 1.000) Verplichtingen Uitgaven 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 985.425 583.459 607.093 606.438 606.530 610.452 594.962 1.120.073 583.459 607.093 606.438 606.530 610.452 594.962 waarvan juridisch verplicht 74% Opdrachten 389.265 121.305 148.666 148.906 149.092 152.976 152.976 - gereedstelling 93.939 121.305 148.666 148.906 149.092 152.976 152.976 - instandhouding materieel 295.326 0 0 0 0 0 0 Personele uitgaven 431.648 448.722 446.025 443.040 442.691 442.730 427.240 - Eigen personeel 369.436 383.300 397.561 396.763 396.413 396.514 381.039 - Externe inhuur 49.220 43.416 29.648 27.468 27.424 27.362 27.362 - Overige personele exploitatie 12.992 22.006 18.816 18.809 18.854 18.854 18.839 Materiële uitgaven 299.160 13.432 12.402 14.492 14.747 14.746 14.746 385 0 0 0 0 0 0 - Instandhouding IT 287.796 0 0 0 0 0 0 - Overige materiële exploitatie 10.979 13.432 12.402 14.492 14.747 14.746 14.746 Apparaatsontvangsten 45.419 34.376 26.245 26.245 26.245 26.245 26.245 - Instandhouding infrastructuur Budgetflexibiliteit Het aandeel juridisch verplicht heeft betrekking op de leveringen van goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor de financiele instrumenten opdrachten, personele en materiele uitgaven. Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor salarissen voor 2021 volledig verplicht is. Voor 2022 is 74% juridisch verplicht ten opzichte van het totaal beschikbare budget. E. Toelichting op de financiële instrumenten Gereedstelling Gereedstelling omvat de geraamde uitgaven die worden gedaan voor opwerk- en oefenactiviteiten. Dit betreft de uitgaven voor brandstof en smeermiddelen. De prijzen van met name brandstoffen zijn zeer flexibel als gevolg van de snel wijzigende brandstofprijzen en dollarkoersen. Personele uitgaven Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten en uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer en inhuur van personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen, werving, dienstreizen en overige personeelsgebonden uitgaven. Materiële uitgaven De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Materiële uitgaven bestaan bij de DMO hoofdzakelijk uit goederen en diensten ten behoeve van de bedrijfs­ voering. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 66 3.8 Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando A. Algemene doelstelling Het Defensie Ondersteuningscommando (DOSCO) ondersteunt de krijgsmacht in haar taken. Het DOSCO doet dit door te zorgen voor personele diensten, opleidingen, huisvesting, vastgoed, catering, beveiliging, bewaking, facilitaire zaken, gezondheidszorg, logistiek en transport. Het DOSCO voorziet zelf in die ondersteuning en koopt een deel van de producten en diensten in bij organisaties buiten het Ministerie van Defensie. B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister is verantwoordelijk voor een doeltreffende en doelmatige ondersteuning van de krijgsmacht. Het DOSCO krijgt, net als de operati­ onele commando’s, een generieke gereedstellingsopdracht. In deze begroting laten we die voor het eerst zien op eenzelfde wijze als de andere defensieonderdelen. Vooralsnog ontvangt DOSCO een gereedstellingsop­ dracht voor de perifere bloedbank en chirurgisch team. Tabel 24 Capaciteiten DOSCO Capaciteit Inzetbare eenheid Omschrijving SPECIALISTISCHE MEDISCHE ZORG Chirurgische capaciteit en bloedbank voor Role 2 Medical Treatment Facility. Levert een chirurgisch team ten behoeve van een chirurgisch hospitaal. C. Beleidswijzigingen Er zijn geen significante wijzigingen ten opzichte van de begroting 2021 voor DOSCO. Voor de belangrijkste beleidswijzigingen wordt verwezen naar de beleidsagenda. De gevolgen van COVID-19 zijn met name merkbaar bij de transportuitgaven (minder oefeningen) en de meeruitgaven die gemaakt worden als gevolg van testen, vaccineren, quarantaine en de inzet van personeel zowel binnen als buiten Defensie. Als de COVID-19 maatregelen komen te vervallen dan zullen de OPCO’s in staat zijn om meer te oefenen en zal dit consequenties hebben voor de ondersteunende taken van het DOSCO. Voor specifiek het medisch zorgpersoneel heeft de inzet in ziekenhuizen geleid tot een achterstand in het oefenen en trainen; dit zal ook weer moeten worden ingehaald na afloop van alle inzet. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 67 D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 25 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 1.541.365 1.188.272 1.205.578 1.186.472 1.175.247 1.175.174 1.176.457 Uitgaven 1.531.401 1.188.272 1.205.578 1.186.472 1.175.247 1.175.174 1.176.457 Waarvan juridisch verplicht Opdrachten 71% 11.737 0 0 0 0 0 0 76 0 0 0 0 0 0 - instandhouding materieel 11.661 0 0 0 0 0 0 Inkomensoverdrachten 67.626 100.420 0 0 0 0 0 - Nationaal Fonds Ereschuld 67.174 96.972 0 0 0 0 0 - gereedstelling - Reservering schadevergoedingen chroom 6 Defensie 452 3.448 0 0 0 0 0 Schadevergoeding 0 0 93.265 76.169 76.247 74.791 74.793 - Nationaal Fonds Ereschuld 0 0 77.790 64.183 64.248 62.754 62.754 - Reservering schadevergoedingen chroom 6 Defensie 0 0 7.200 3.700 3.700 3.700 3.700 - Schadevergoeding, overig 0 0 8.275 8.286 8.299 8.337 8.339 Personele uitgaven 774.498 817.967 837.291 839.835 829.037 829.371 830.605 - Eigen personeel 604.573 628.586 662.899 668.985 658.506 658.213 658.444 - Externe inhuur 27.498 21.750 2.840 2.840 2.840 2.840 2.840 128.562 153.366 157.137 152.909 154.250 154.877 155.880 - Overige personele exploitatie - Attachés 13.865 14.265 14.415 15.101 13.441 13.441 13.441 Materiële uitgaven 677.540 269.885 275.022 270.468 269.963 271.012 271.059 - Instandhouding infrastructuur 434.153 0 0 0 0 0 0 28 0 0 0 0 0 0 238.698 262.601 267.738 263.184 262.681 263.730 263.777 - Attachés 4.661 7.284 7.284 7.284 7.282 7.282 7.282 Apparaatsontvangsten 90.346 58.487 68.478 68.478 68.478 68.478 68.478 - Instandhouding IT - Overige materiële exploitatie Budgetflexibiliteit Het aandeel «juridisch verplicht» heeft betrekking op de leveringen van goederen en/of diensten, waarvan overeenkomsten zijn aangegaan voor de financiële instrumenten «opdrachten, personele en materiële uitgaven». Bij de personele uitgaven wordt ervan uitgegaan dat het budget voor salarissen voor 2022 en bij schadevergoeding, het Nationaal Fonds Ereschuld en de Reservering schadevergoedingen chroom 6, volledig verplicht zijn. Voor 2022 is 72% juridisch verplicht ten opzichte van het totaal beschikbare budget. E. Toelichting op de financiële instrumenten Personele uitgaven Personele uitgaven bestaan hoofdzakelijk uit salarissen, sociale lasten en uitgaven voor toelagen, woon-werkverkeer en inhuur van het personeel. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen, werving, dienst­ reizen, internationale verhuizingen en overige personeelsgebonden uitgaven. De salarissen van het attaché personeel worden afzonderlijk gepresenteerd, omdat deze uitgaven onder de internationale inzet (BIV) uitgaven vallen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 68 Materiële uitgaven De uitgaven voor instandhouding zijn ingaande 2021 overgeheveld naar het Defensiematerieelbegrotingsfonds. Onder materiële uitgaven worden de geraamde uitgaven voor overige materiële exploitatie en de attachés weergegeven. De uitgaven voor de overige materiële exploitatie bestaan onder andere uit catering, facilitaire dienstverlening, mediadienstverlening, gezondheidszorg, beveiliging, energie en water, schoonmaak en wereldwijd transport van personen en goederen. Schadevergoeding De uitgaven voor het Nationaal Fonds Ereschuld worden bij het DOSCO verantwoord onder het financieel instrument schadevergoeding. Dit fonds is ingesteld voor militairen die een handicap, trauma of andere aandoening hebben opgelopen tijdens missies naar het buitenland. Hierin zijn de budgetten voor schadevergoedingen en regelingen voor schadevergoe­ dingen voor veteranen ondergebracht. De middelen op de begroting zijn echter ontoereikend. Meer (jonge) veteranen doen een beroep op compensatie. Daarom wordt € 30 miljoen aanvullend beschikbaar gesteld in 2021 en wordt de begroting met € 20 miljoen structureel verhoogd. Daarnaast worden geraamde uitgaven voor uitkeringen in verband met Chroom 6 en overige schadevergoedingen onder het instrument schade­ vergoeding verantwoord. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 69 4. Niet-beleidsartikelen 4.1 Artikel 9 Algemeen Algemene doelstelling Het kerndepartement voert een aantal defensiebrede taken uit. Dit zijn het verstrekken van subsidies voor defensie-gerelateerde (maatschappelijke) taken, het bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken, de bekostiging van instellingen voor kennisopbouw, het bijdragen aan internationale organisaties, het uitvoeren van opdrachten, schadevergoedingen en de bijdrage aan rijksbrede en defensiebrede beleidsopdrachten. A. Budgettaire gevolgen Tabel 26 Budgettaire gevolgen artikel 9 Algemeen (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 142.948 192.240 212.174 186.574 186.323 179.378 179.477 Uitgaven 150.596 192.240 212.174 186.574 186.323 179.378 179.477 Subsidies 36.898 41.536 46.453 41.434 41.677 41.703 41.734 - subsidies 36.898 41.536 46.453 41.434 41.677 41.703 41.734 Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken 46.172 46.859 46.877 46.876 46.877 47.113 47.113 - kennisopbouw TNO via EZK 43.430 44.179 44.197 44.492 44.492 44.492 44.492 - kennisopbouw NLR via EZK 534 600 600 544 545 544 544 - kennisopbouw MARIN via EZK 1.900 2.000 2.000 1.760 1.760 1.760 1.760 - overige bijdragen 308 80 80 80 80 317 317 Opdrachten 9.139 17.760 18.878 12.114 10.697 7.977 8.066 - opdrachten beleid 4.249 15.624 13.814 6.495 7.068 4.355 4.445 - opdrachten milieu beleid 2.447 590 3.518 4.073 2.073 2.073 2.073 - overige opdrachten 2.443 1.546 1.546 1.546 1.556 1.549 1.548 Bijdrage aan (inter)nationale organisaties 53.037 62.654 74.873 76.056 76.977 77.078 77.058 - bijdrage aan de NAVO 48.818 54.236 58.292 59.411 60.332 60.331 60.313 - bijdrage aan internationale samenwerking 4.219 4.550 5.810 5.870 5.870 5.970 5.968 0 3.868 10.771 10.775 10.775 10.777 10.777 Bekostiging 4.518 3.891 3.891 3.892 3.893 3.893 3.893 - bekostiging diverse instellingen 4.518 3.891 3.891 3.892 3.893 3.893 3.893 Inkomensoverdrachten 832 19.540 0 0 0 0 0 - Regeling uitkering chroom 6 Defensie 332 0 0 0 0 0 0 - Civielrechtelijke regeling Srebrenica 2020 500 19.540 0 0 0 0 0 Schadevergoeding 0 0 21.202 6.202 6.202 1.614 1.613 - Reservering regeling uitkering chroom 6 Defensie 0 0 4.588 4.588 4.588 0 0 - Civielrechtelijke regeling Srebrenica 2020 0 0 15.000 0 0 0 0 - Schadevergoeding, overig 0 0 1.614 1.614 1.614 1.614 1.613 1.594 0 0 0 0 0 0 - overige bijdragen Programmaontvangsten B. Toelichting op de financiële instrumenten Subsidies Defensie verleent subsidies aan instellingen die een toegevoegde (maatschappelijke) waarde hebben, en die defensiebeleid voor bijzondere doelgroepen uitvoeren, omdat zij hierin gespecialiseerd zijn. De defensie­ subsidies worden verleend met als doel instandhouding van de instellingen, zodat deze hun toegevoegde waarde kunnen blijven leveren. De subsidies Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 70 zijn gecategoriseerd in subsidies voor veteranenzorg en subsidies voor cultureel erfgoed en tradities. Daarnaast worden subsidies verstrekt aan onderwijs en kennis- en technologieontwikkeling. Bijlage 7.4 geeft een overzicht van de subsidies weer. Bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken Defensie draagt bij aan kennisopbouw en innovatie-ontwikkeling. Het Maritiem Research Instituut (MARIN), het Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) en de Nederlandse organisatie voor ToegepastNatuurwetenschappelijk Onderzoek (TNO) ontvangen een jaarlijkse bijdrage om hun defensie­specifieke kennisbasis in stand te houden. Vanuit de opgebouwde kennis laat Defensie zich adviseren en ondersteunen bij de beleidsvorming, verwerving en onderhoud van materieel, opleiding en training, bedrijfsvoering en operationeel optreden. Met de uitvoering van onderzoeksprogramma’s en -projecten krijgt de Strategie-, Kennis- en Innovatieagenda 2021–2025 invulling. De overige bijdragen aan begrotings­ hoofdstukken zijn de bijdragen aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor de instandhouding van de Adviesraad Internationale Vraagstukken en de Atlantische Commissie. Bijdrage aan (inter)nationale organisaties Defensie draagt jaarlijks met een contributie bij aan de NAVO-exploitatie. Hierin zijn opgenomen onder andere de AWACS-vliegtuigen, de NAVOcommandostructuur en diverse programma’s. Defensie voert in militaire internationaal verband samenwerkingsactiviteiten uit zoals de Very High Readiness Joint Taskforce (VJTF). De komende drie jaar vervult Nederland de functie van Chairman of the Military Committee (CMC) te Brussel. Opdrachten Dit zijn jaarlijkse bestedingen aan derden voor de ondersteuning van beleid en rechtspositionele ondersteuning. Ook versterkt Defensie haar HR-model en de capaciteit voor het pensioenakkoord en de implementatie van het bezoldigingsstelsel. ‘Opdrachten’ zijn ook beleidsuitgaven voor het defen­ siebreed implementeren van energie- en milieuwetgeving (stikstof en omgevingswet). Bekostiging ‘Bekostiging’ zijn bijdragen aan instellingen, zoals de Stichting Faciliteiten Centraal Georganiseerd Overleg Militairen en de ondersteuning organi­ saties die deel uitmaken van de sector Defensie. Schadevergoedingen De schadevergoedingen (voorheen: Inkomensoverdrachten) zijn bestemd voor doelgroepen die schade ondervinden van defensiebeleid. Hieronder vallen de uitgaven voor de uitkeringsregeling voor chroom-6 slachtoffers: de Regeling Uitkering chroom-6 Defensie (zie Kamerstukken vergaderjaar 2017–2018, 34 775 X, nr. 126 en vergaderjaar 2020–2021, 35 570 X, nr. 92). Verder vallen hieronder de schade-uitkeringen Srebrenica (zie Kamerstuk vergaderjaar 2019-2020 35 450 X, nr. 2), uitgaven voor herstelprojecten in Hawija (zie Kamerstuk vergaderjaar 2020-2021, 27 nr. 766) en uitgaven voor activiteiten in het kader van Dutchbat III. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 71 4.2 Artikel 10 Apparaat Kerndepartement Algemene doelstelling Inzet is de kerntaak van Defensie. De bestuursstaf geeft hier namens de minister sturing aan door het formuleren van het defensiebeleid, het aansturen van de uitvoering door de commandant der strijdkrachten, het toewijzen van middelen aan alle defensieonderdelen, het leveren van kwalitatief hoogwaardig inlichtingen- en veiligheidsinformatie, het toezicht houden op verschillende defensie specifieke taken, het opstellen van kaders voor de defensiebrede bedrijfsvoering en het bijdragen aan militaire pensioenen en uitkeringen. A. Budgettaire gevolgen Tabel 27 Budgettaire gevolgen artikel 10 Apparaat Kerndepartement (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 1.522.823 1.563.114 1.511.283 1.500.539 1.491.259 1.453.632 1.458.967 Uitgaven 1.517.171 1.563.114 1.511.283 1.500.539 1.491.259 1.453.632 1.458.967 Personele uitgaven 1.497.054 1.529.596 1.468.095 1.450.770 1.443.369 1.409.951 1.415.293 - Eigen personeel 229.650 268.902 289.542 290.294 290.050 290.683 290.810 - Externe inhuur 9.192 12.648 565 0 0 0 0 - Overige personele exploitatie 11.238 13.687 15.898 15.886 15.951 15.950 15.948 - Uitkeringen (pensioenen en wachtgelden) 1.246.974 1.234.359 1.162.090 1.144.590 1.137.368 1.103.318 1.108.535 Materiële uitgaven 20.117 33.518 43.188 49.769 47.890 43.681 43.674 - Instandhouding IT 605 0 0 0 0 0 0 - Overige materiële exploitatie 19.512 33.518 43.188 49.769 47.890 43.681 43.674 Apparaatsontvangsten 42.212 35.239 8.996 8.996 8.996 8.996 8.996 B. Toelichting op de financiële instrumenten Bestuursstaf De bestuursstaf, bestaande uit Directoraat-Generaal Beleid, Hoofddirectie Financiën en Control, Defensiestaf en bijzondere organisatie eenheden, draagt zorg voor de sturing van, het beleid voor en het toezicht op Defensie. De bestuursstaf adviseert en ondersteunt ook de bewindspersonen (de minister en de staatssecretaris) bij het besturen van de organisatie en het afleggen van verantwoording aan het parlement. De uitgaven die daarmee gemoeid zijn, zijn vooral salarissen voor burger- en militair personeel, persoonsgebonden uitgaven, externe inhuur en overige exploitatie. De bijzondere organisatie eenheden van de bestuursstaf bestaan uit de Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht (IGK), Inspecteur-Generaal Veiligheid (IGV) die aan het hoofd staat van een Inspectie Veiligheid Defensie (IVD), de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA), de Inspectie Militaire Gezondheidszorg (IMG), de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), het Militair Huis van de Koning (MHK) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD). Personele uitgaven De personele uitgaven bestaan uit salarissen, sociale lasten en uitgaven voor toelagen en reiskosten woon-werkverkeer. De overige personele exploitatie bestaat uit opleidingen, dienstreizen en overige persoonsge­ bonden uitgaven. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 72 De post Uitkeringen betreft de militaire pensioenen, AOW-gat compensatie, UKW en verstrekking van uitkeringen in het kader van de sociale zekerheid, waaronder het Sociaal Beleidskader en overige regelingen voor voormalig defensiepersoneel. De komende jaren is budget beschikbaar voor het versterken van de toezichthouders veiligheid, integriteit en de luchtvaartautoriteit, voor de taskforce Host Nation Support (operationele logistiek), voor de onder­ steuning van informatievoorziening en parlementaire processen, kennis en beleidsontwikkeling voor de omgevingswet, energie en duurzaamheid en capaciteit voor compliance en veiligheidsfuncties bij de MIVD. De komende jaren wordt tevens aandacht besteed aan vastgoed, duurzaamheid (in het bijzonder stikstof) en omgeving. Defensie heeft wat betreft vastgoed een urgente en omvangrijke opgave, waarbij de porte­ feuille de komende tien jaar ingrijpend moet worden herzien omdat de huidige situatie onbetaalbaar is en niet toekomstbestendig. Defensie werkt aan een verkenning om te komen tot het concentreren, vernieuwen en verduurzamen van het defensievastgoed. In het kader van duurzaamheid worden de Verduurzaamroute Vastgoed en de roadmap Energietransitie gebruikt voor het aanjagen van innovatie. Verder draagt de verduurzaming bij aan de reductie van CO2 en stikstof. Tot slot bereidt Defensie zich in 2022 verder voor op de omgevingswet in de rol van zowel aanvrager als verlener van vergunningen. Ook het Actieplan 1325 Gender is opgenomen in deze post. Hiermee wordt invulling geven aan de motie 35200 X nr 12 van de leden Belhaj en Diks. Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst Als grootste eenheid ressorterend onder de bestuursstaf, is de MIVD belast met de ondersteuning van Defensie op het gebied van het leveren van kwalitatief hoogwaardig inlichtingen- en veiligheidsinformatie. Daarmee levert de MIVD een onmisbare bijdrage aan de opbouw, de gereedstelling en de inzet van de krijgsmacht en de informatiepositie van Nederland. De uitgaven die daarmee binnen dit artikel gemoeid zijn omvatten vooral salarissen voor burger- en militair personeel, persoonsgebonden uitgaven en overige niet gecentraliseerde exploitatie-uitgaven. Voor het versterken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft het Kabinet extra middelen (€ 15 miljoen) aan de MIVD beschikbaar gesteld. Dit bedrag staat nu tijdelijk geboekt op artikel 12 Nog onverdeeld en wordt met de eerste suppletoire begroting 2022 doorverdeeld. Overig Om de inzetbaarheidsdoelen te bereiken worden de volgende capaciteiten en inzetbare eenheden (budgettair vallend onder het kerndepartement, aansturing door CDS) gereed gesteld. Tabel 28 Capaciteiten CDS Capaciteit Inzetbare eenheid Omschrijving NLD SPECIAL OPERATIONS COMMAND AND CONTROL Opschaalbare expeditionaire stafcapaciteit Aansturen en coördineren van niet-geplande nationale en/of internationale speciale operaties met een korte reactietijd. Composite Special Operations Component Command Het Nederlandse deel, in een gezamenlijk hoofdkwartier met Belgie en Denemarken, coordineert de Speciale Operaties en inzet van speciale eenheden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 73 Capaciteit Inzetbare eenheid Omschrijving DEFENSIE CYBER COMMANDO (DCC) Cyber Strategisch Element Levert cybereffecten die bijdragen aan de bescherming van Nederland en de Nederlandse belangen in de wereld. Cyber Operational Planning & Liaison (COPL) Element Levert functionarissen voor een (internationaal) hoofdkwartier. Cyber ondersteuningsteams Levert teams ter ondersteuning van operaties. C. Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten Tabel 29 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en zbo's/rwt's (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 6.816.018 6.418.939 6.371.929 6.376.918 6.344.647 6.278.154 6.269.834 Apparaat Kerndepartement 1.517.171 1.563.114 1.511.283 1.500.539 1.491.259 1.453.632 1.458.967 Uitvoeringsorganisaties 5.298.847 4.855.825 4.860.646 4.876.379 4.853.388 4.824.522 4.810.867 Koninklijke Marine 750.088 800.844 792.896 799.427 800.831 797.429 799.670 Koninklijke Landmacht 1.248.689 1.334.288 1.360.107 1.368.649 1.367.954 1.369.542 1.368.605 Koninklijke Luchtmacht 640.776 660.930 656.871 653.140 644.250 615.927 615.636 Koninklijke Marechaussee 476.448 509.757 480.032 487.328 483.915 483.765 483.306 Defensie Materieel Organisatie 730.808 462.154 458.427 457.532 457.438 457.476 441.986 Defensie Ondersteuningscommando 1.452.038 1.087.852 1.112.313 1.110.303 1.099.000 1.100.383 1.101.664 Totaal apparaatsuitgaven 6.816.018 6.418.939 6.371.929 6.376.918 6.344.647 6.278.154 6.269.834 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 74 4.3 Artikel 11 Geheim Algemeen Het niet-beleidsartikel Geheim op basis van artikel 2.8 van de Comptabiliteitswet 2016 kent geen artikelonderdelen. Dit niet-beleidsartikel is bestemd voor de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten waarvoor geldt dat openbaarmaking via toedeling aan een expliciet beleidsartikel niet in het belang van de Staat is. A. Budgettaire gevolgen Tabel 30 Budgettaire gevolgen artikel 11 Geheim (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 10.891 16.765 15.265 15.265 15.265 15.265 15.265 Uitgaven 10.891 16.765 15.265 15.265 15.265 15.265 15.265 B. Toelichting op de financiële instrumenten De geheime uitgaven worden jaarlijks toegelicht aan het college van de Algemene Rekenkamer en het bevat tevens het budget voor MIVD gerela­ teerde uitgaven ten behoeve van internationale inzet (BIV). Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 75 4.4 Artikel 12 Nog onverdeeld Algemeen Het niet-beleidsartikel Nog onverdeeld bestaat uit verplichtingen, uitgaven en ontvangsten. Uitgaven worden onderverdeeld naar loonbijstelling, prijs­ bijstelling, nog onverdeeld en een eventuele taakstelling (negatief bedrag). A. Budgettaire gevolgen Tabel 31 Budgettaire gevolgen artikel12 Nog onverdeeld (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 0 180.239 249.393 226.295 195.781 208.628 219.560 Uitgaven 0 180.239 249.393 226.295 195.781 208.628 219.560 0 180.239 249.393 226.295 195.781 208.628 219.560 Loonbijstelling Prijsbijstelling Nog onverdeeld Ontvangsten B. Toelichting op de financiële instrumenten Voor het versterken van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten heeft het Kabinet extra middelen (€ 15 miljoen) aan de MIVD beschikbaar gesteld. Dit bedrag staat nu tijdelijk geboekt op artikel 12 Nog onverdeeld en wordt met de eerste suppletoire begroting 2022 doorverdeeld. 4.5 Artikel 13 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds A. Algemene doelstelling Op dit artikel worden de bijdragen vanuit de reguliere begroting aan het Defensiematerieelbegrotingsfonds verantwoord. B. Rol en verantwoordelijkheid Zaken die op het Defensiematerieelbegrotingsfonds worden verantwoord zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen op de begroting Hoofdstuk X. C. Beleidswijzigingen Voor de beleidswijzigingen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen. D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 32 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 2020 8.644.976 4.186.798 5.003.557 4.527.270 4.753.086 4.123.175 Uitgaven 4.771.129 4.948.612 4.713.414 4.640.194 4.648.719 4.438.089 Bijdrage aan Defensiematerieelbegrotingsfonds 4.771.129 4.948.612 4.713.414 4.640.194 4.648.719 4.438.089 Ontvangsten Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 76 Budgetflexibiliteit De mate van budgetflexibiliteit is terug te vinden bij de afzonderlijke artikelen van het Defensiematerieelbegrotingsfonds. E. Toelichting op de financiële instrumenten Het betreft hier de bijdrage vanuit de begroting Hoofdstuk X Defensie aan hoofdstuk K Defensiematerieelbegrotingsfonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 77 5. Begroting agentschappen 5.1 Paresto Algemeen Het baten-lastenagentschap Paresto maakt deel uit van het Defensie Onder­ steuningscommando (DOSCO). Paresto is een professionele interne cateringorganisatie die in opdracht van Defensie een pakket aan catering­ ondersteuning levert aan haar gehele organisatie en aan (Navo)bondgenoten op Nederlands grondgebied. Dit gebeurt met een sterke focus op kwaliteit én met de wensen van gasten (voornamelijk defensiepersoneel) en opdrachtgevers als uitgangspunt. Begroting van baten en lasten Tabel 33 Begroting van baten-lastenagentschap voor het jaar 2022 (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand Slotwet Vastgestelde begroting Baten - Omzet 26.695 75.176 43.523 43.422 43.680 43.974 43.974 waarvan omzet moederdepartement 15.564 56.728 24.828 24.547 24.705 24.869 24.869 waarvan omzet overige departementen 249 495 495 495 495 495 495 10.882 17.953 18.200 18.380 18.480 18.610 18.610 Rentebaten ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Vrijval voorzieningen ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Bijzondere baten 31.529 ‒ 32.392 32.111 32.168 32.308 32.309 Totaal baten 58.224 75.176 75.915 75.533 75.848 76.282 76.283 waarvan omzet derden Lasten Apparaatskosten ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ - Personele kosten 41.032 49.387 49.763 49.596 49.790 50.053 50.065 waarvan eigen personeel 38.447 41.128 42.269 42.934 43.492 43.951 44.173 waarvan inhuur externen 2.277 7.560 6.775 5.932 5.558 5.355 5.141 308 699 719 730 739 747 751 17.359 25.733 26.069 25.869 26.041 26.214 26.214 395 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 613 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 1.000 waarvan overige personele kosten - Materiële kosten waarvan apparaat ICT waarvan bijdrage aan SSO's waarvan overige materiële kosten Rentelasten ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Afschrijvingskosten 82 56 82 68 17 14 3 - Materieel 82 56 82 68 17 14 3 waarvan apparaat ICT 3 56 3 3 3 3 3 waarvan overige materiële afschrijvingskosten 79 10 79 65 14 11 ‒ - Immaterieel ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Overige lasten 131 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ waarvan dotaties voorzieningen ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ waarvan bijzondere lasten ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Totaal lasten 58.604 75.176 75.915 75.533 75.848 76.282 76.283 Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening ‒ 380 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Agentschapsdeel Vpb-lasten ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Saldo van baten en lasten ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 78 Toelichting bij begroting baten en lasten In deze ontwerpbegroting is geen rekening gehouden met eventuele effecten als gevolg van COVID-19. Baten Omzet moederdepartement De omzet moederdepartement bestaat grotendeels uit de opbrengst die Paresto in rekening brengt voor onder meer banqueting- en maatwerkacti­ viteiten. De toename van de omzet moederdepartement ten opzichte van de realisatie 2019 is met name te verklaren door prijsaanpassingen en het toepassen van de prijsindexatie. Omzet overige departementen De omzet overige departementen betreft de opbrengst die Paresto in rekening brengt voor onder meer de lakeien van de Dienst Koninklijk Huis, maar ook opdrachten voor andere rijksdiensten zoals politie en justitie. Omzet derden De omzet derden betreft met name de opbrengst van hetgeen Paresto in haar bedrijfsrestaurants in rekening brengt bij zowel de eigen defensieme­ dewerkers als eventuele andere gasten. Bijzondere baten De bijzondere baten betreft de aanneemsom2 die bestaat uit de aan de opdrachtgever in rekening gebrachte bedragen om conform de opgestelde afspraken ondersteuning te leveren op de locaties. De definitieve aanneemsom wordt vastgesteld tijdens het bestuurlijk overleg in september op basis van de overeenkomst tussen Paresto en opdrachtgever DOSCO. Lasten Personele kosten Vanwege een toename van het gebruik van de Regeling Partiële Arbeids­ participatie Senioren (PAS-regeling) en de groei van Defensie neemt de personele bezetting in 2022 toe tot 753 vte’n. Dit verklaart tevens de stijging in personele kosten. Waar nodig doet Paresto een beroep op externe inhuur. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het vervangen van zieke collega’s, piekdrukte of noodzakelijke inzet tijdens (grote) evenementen. Gezien de ontwikke­ lingen op de flexibele arbeidsmarkt, de veranderingen in flexwetgeving en het verwachte herstel van de uitzendmarkt in het post COVID-19 tijdperk, zoekt Paresto steeds meer naar mogelijkheden om eigen personeel in te zetten. Materiële kosten De materiële kosten bestaan voor 95% uit kosten van de ingrediënten voor maaltijden en consumpties. De producentenbonussen zijn in mindering gebracht op de ingrediëntskosten. De overige materiële kosten bestaan voornamelijk uit exploitatiekosten van de Bedrijfsvoering & Ondersteuning in opdracht en de locaties. In 2021 vindt de aanbesteding voor het nieuwe 2 Voorheen werd de term ‘werkgeversbijdrage’ gebruikt. Dit is een onjuiste term. Het is geen bijdrage maar een vergoeding voor de geleverde dienstverlening. Daarom is deze term vervangen door de term ‘aanneemsom’. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 79 contract ten behoeve van levensmiddelen en ingrediënten plaats. De financiële gevolgen hiervan zijn nog niet bekend. Het nieuwe contract start in 2022. Afschrijvingskosten De afschrijvingskosten hebben betrekking op kleding voor medewerkers en vervanging van klein materieel. Kasstroomoverzicht Tabel 34 Kasstroomoverzicht over het jaar 2022 (bedragen x € 1.000) 2020 2021 Stand slotwet Vastgestelde begroting 2022 2023 2024 2025 2026 1. Rekening courant RHB 1 januari + depositorekeningen 5.690 6.813 6.813 6.813 6.813 6.813 6.813 +/+ totaal ontvangsten operationele kasstroom 62.637 75.176 75.915 75.533 75.848 76.282 76.283 -/- totaal uitgaven operationele kasstroom ‒ 59.822 ‒ 75.176 ‒ 75.915 ‒ 75.533 ‒ 75.848 ‒ 76.282 ‒ 76.283 2. Totaal operationele kasstroom 2.815 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ -/- totaal investeringen ‒ 80 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ +/+ totaal boekwaarde desinvesteringen ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 3. Totaal investeringskasstroom ‒ 80 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ -/- eenmalige uitkering aan moederdepartement ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ +/+ eenmalige storting door moederdepartement 4.352 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ -/- aflossingen op leningen ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ +/+ beroep op leenfaciliteit ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 4. Totaal financieringskasstroom 4.352 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 5. Rekening courant RHB 31 december + stand depositorekeningen (=1+2+3+4) 12.775 6.813 6.813 6.813 6.813 6.813 6.813 Toelichting bij het kasstroomoverzicht In het overzicht van de kasstromen staat de meerjarige verwachting van de omvang centraal, alsmede de besteding van de beschikbare investe­ ringsruimte en de liquiditeitsverwachting. Vanaf 2022 verwacht Paresto geen mutaties in de investerings- en financieringskasstroom. Doelmatigheidsparagraaf Onderstaande tabel is onderverdeeld in een generiek deel en een specifiek deel. Deze indeling vloeit voort uit de aard van de ondersteuning door Paresto en de sturing op de bruto marge van de locaties. De hiermee samenhangende indicatoren zijn daarom als specifiek benoemd. Onderge­ noemde indicatoren worden beschouwd naar aanleiding van de gewijzigde governance. Tabel 35 Overzicht doelmatigheidsindicatoren 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand slotwet Vastgestelde begroting Omschrijving Generiek Deel Totaal omzet verkopen (x € 1.000) Vte'n totaal 26.694 43.332 43.523 43.422 43.680 43.974 43.974 726 831 833 839 844 850 851 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 80 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 787 Stand slotwet Vastgestelde begroting - waarvan in eigen dienst 697 727 753 765 775 783 - waarvan inhuur 29 104 80 73 69 66 64 ‒ 0,7% 0% 0% 0% 0% 0% 0% 76 76 77 77 77 77 77 35.400 52.131 52.218 51.769 51.748 51.748 51.668 Saldo van baten en lasten (%) Omschrijving Specifiek Deel Aantal locaties Productiviteit per medewerker (omzet per Vte) % Ziekteverzuim 8,0% 8,0% 8,0% 8,0% 8,0% 8,0% 8,0% % Bruto marge locaties 35,5% 42,5% 41,0% 41,0% 41,0% 41,0% 41,0% Toelichting Het overgrote deel van de kosten van Paresto bestaat uit personele en ingrediëntkosten. De doelmatigheid van Paresto komt onder andere tot uitdrukking in een zo doelmatig mogelijke inzet van deze middelen. Twee belangrijke graadmeters daarvoor zijn de productiviteit per vte (omzet / aantal vte) en het percentage bruto marge (totale omzet verminderd met inkoopkosten ten opzichte van de totale omzet). In 2021 wordt de locatie LC Rucphen geopend. Daarmee stijgt het aantal locaties van Paresto naar 77. Vanwege een toename van het gebruik van de PAS-regeling en de groei van Defensie neemt het volume aan eigen personeel lichtelijk toe ten opzichte van begroting 2021. Daarnaast is de verwachting dat er meer eigen personeel wordt aangetrokken, waardoor minder inhuur nodig is. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 81 6. Departement specifieke informatie In dit hoofdstuk bieden wij u inzicht in: – Militaire pensioenen en uitkeringen; – Verdeling van de apparaatsuitgaven; – Overzicht formatie defensiepersoneel; – Invulling cyber & space middels ruimte(vaart)3. 3 De Kamer heeft verzocht in de defensiebegroting cyber en space duidelijk te specificeren en uit te werken, zodat inzichtelijk wordt welke activiteiten c.q. doelstellingen gesteld worden en welke financiële middelen hiervoor beschikbaar gesteld worden (Kamerstuk 35000 X, nr. 46). Cyber is inmiddels een onderdeel van de begroting en komt aan bod in de beleidsagenda, beleidsartikel 7 Defensie Materieel Organisatie en niet-beleidsartikel 10 Apparaat Kerndepartement. Space is nog geen onderdeel van de begroting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 82 6.1 Militaire pensioenen en uitkeringen Militaire pensioenen en uitkeringen Op verzoek van de Kamer is in onderstaande grafiek te zien wat de relatieve verdeling is van de militaire pensioenen en uitkeringen ten opzichte van de absolute begroting: Figuur 7 Relatieve verdeling pensioenen en uitkeringen Overig (o.a. subsidies, bekostiging, inkomensoverdrachten) 5% Materiële uitgaven (huisvesting, IT, etc.) 3% Inzet (o.a. missies) 2% Gereedstelling (o.a. oefeningen) 3% Pensioenen 9% Investeringen / Instandhouding (DMF) 40% Personele uitgaven (salarissen etc.) 39% De pensioenen en uitkeringen zijn als volgt verdeeld: Figuur 8 Verdeling pensioenen en uitkeringen Overige Pensioenen en Uitkeringen 1% Veteranenzorg 1% Uitvoeringskosten ABP 1% AOW-hiaat 5% Bijzonder Militair Invaliditeits Pensioen en Bijzonder Militair Nabestaande Pensioen 7% Uitkeringswet (gewezen militairen/UGM) 45% Ouderdomspensioen 40% Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 83 6.2 Verdeling van de apparaatsuitgaven Verdeling van de apparaatsuitgaven De apparaatsuitgaven van Defensie zijn als volgt verdeeld over de beleidsen niet beleidsartikelen: Tabel 36 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten Ministerie van Defensie (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 6.816.018 6.418.939 6.371.929 6.376.918 6.344.647 6.278.154 6.269.834 Apparaat Kerndepartement 1.517.171 1.563.114 1.511.283 1.500.539 1.491.259 1.453.632 1.458.967 Uitvoeringsorganisaties 5.298.847 4.855.825 4.860.646 4.876.379 4.853.388 4.824.522 4.810.867 Koninklijke Marine 750.088 800.844 792.896 799.427 800.831 797.429 799.670 Koninklijke Landmacht 1.248.689 1.334.288 1.360.107 1.368.649 1.367.954 1.369.542 1.368.605 Koninklijke Luchtmacht 640.776 660.930 656.871 653.140 644.250 615.927 615.636 Koninklijke Marechaussee 476.448 509.757 480.032 487.328 483.915 483.765 483.306 Defensie Materieel Organisatie 730.808 462.154 458.427 457.532 457.438 457.476 441.986 Defensie Ondersteuningscommando 1.452.038 1.087.852 1.112.313 1.110.303 1.099.000 1.100.383 1.101.664 Totaal apparaatsuitgaven 6.816.018 6.418.939 6.371.929 6.376.918 6.344.647 6.278.154 6.269.834 Grafische weergave van de verhouding apparaatsuitgaven (personele en materiële uitgaven) t.o.v. overige financiële instrumenten (programma). Figuur 9 Verhouding apparaatsuitgaven t.o.v. overige financiële instrumenten Materiële uitgaven 3% Personele Uitgaven 48% Overige fin. Instrumenten 4% Opdrachten (o.a. Investeringen en Instandhou… 44% Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 84 6.3 Overzicht formatie defensiepersoneel Zoals toegezegd in Kamerstuk 32 733, nr. 37 zijn hieronder de tabellen opgenomen waarin defensiebreed de aantallen per rang of schaal worden vermeld. Tabel 37 Overzicht formatie defensiepersoneel Personeel 1 juli 2021 Formatie 2022 Formatie 2026 Schaal 16 t/m 18 35 31 30 schaal 15 53 41 41 schaal 14 160 116 115 Burgerpersoneel schaal 13 504 442 444 schaal 12 1.399 1.301 1.299 schaal 11 2.088 1.767 1.767 schaal 10 2.094 2.184 2.179 schaal 9 1.358 1.248 1.251 schaal 8 1.315 1.163 1.167 schaal 7 1.514 1.417 1.425 schaal 6 1.605 1.404 1.413 schaal 5 1.983 1.979 1.979 schaal 1 t/m 4 2.727 2.946 2.946 Totaal burgerpersoneel 16.834 16.039 16.056 Militair personeel GEN 84 75 75 KOL 337 359 363 LKOL 1.475 1.513 1.517 MAJ 2.380 2.601 2.618 KAP 2.560 3.212 3.267 LNT 2.093 2.544 2.576 AOO 3.028 3.180 3.207 SM 4.519 5.208 5.251 SGT (1) 8.092 10.869 11.004 SLD/KPL 10.151 13.843 13.902 Totaal op functie 34.719 43.404 43.780 Initiële opleidingen (NBOF) 4.731 4.131 4.131 Totaal militair personeel (inclusief NBOF) 39.450 47.535 47.911 Totaal burger en militair personeel 56.284 63.574 63.967 6.4 Ruimte(vaart) Mondiaal is het militaire gebruik van de ruimte toegenomen en zijn ook de daaruit voortvloeiende bedreigingen toegenomen. Het door de NAVO en Nederland erkennen van de ruimte als vijfde operationeel domein (naast land, zee, lucht en cyber) illustreert dat de ruimte steeds belangrijker is geworden. Tegelijkertijd is onze krijgsmacht in toenemende mate afhankelijk geworden van de ruimte. Het gaat daarbij vooral om het gebruik van satellieten die essentieel zijn voor de navigatie, communicatie, positie­ bepaling, observatie en intelligence, surveillance and reconnaissance bij het informatiegestuurd optreden van onze strijdkrachten. In juni 2021 heeft Defensie haar eerste militaire satelliet, de BRIK-II, in een baan om de aarde laten brengen. In 2022 volgen twee identieke microsatellieten, in samen­ werking met het Noorse ministerie van Defensie, NLR, TNO en de Noorse Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 85 kennisinstelling FFI. De lanceringen passen in het streven van Defensie om in 2030 te beschikken over een operationeel inzetbare ruimtevaartcapaciteit voor Defensie en Veiligheid, zoals beschreven in de Kennis- en Innovatie Agenda Veiligheid (Kamerstuk 33 009, nr. 81). Defensie onderkent het grote belang van de ruimte en ontwikkelt een Defensie Ruimte Agenda met daarin keuzes ten aanzien van ambities en middelen die Defensie richting 2035 ziet voor het gebruik van het ruimtedomein. Deze agenda zal in de nabije toekomst aan de Tweede Kamer worden aan-geboden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 86 7. Bijlagen 7.1 Bijlage Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak Tabel 38 Overzicht Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen Ministerie van Defensie Naam organisatie ZBO/RWT Begrotingsartikel Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht (SZVK) RWT Begrotingsramingen Uitgevoerde evaluatie ZBO onder Kaderwet Volgende evaluatie ZBO Wordt per Defensieonderdeel (artikel 2,3,4,5,7,8 en 10) € 01 betaald uit de post salarissen en sociale lasten ... ... Stichting Wetenschappelijk RWT Onderwijs en Onderzoek (SWOON) Beleidsartikel 8: Defensie Ondersteuningscommando € 15,5 miljoen ... ... Stichting Koninklijke Defensiemusea (SKD) RWT Niet-beleidsartikel 9: Algemeen € 16,9 miljoen ... ... Stichting Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) RWT Niet-beleidsartikel 9: Algemeen € 21,8 miljoen ... ... 1 De Stichting Ziektekostenverzekering Krijgsmacht (SZVK) is namens het ministerie van Defensie belast met de uitvoering van de ministeriële regeling Ziektekostenverzekering militairen. De activiteiten van de SZVK richten zich uitsluitend op militairen in actieve dienst aangezien deze niet vallen onder de werking van de Zorgverzekeringswet (ZVW). De SZVK ontvangt geen financiële bijdragen van Defensie om haar taken uit te voeren, maar verkrijgt haar inkomsten uit ziektekostenpremies die Defensie afdraagt. Daarnaast vergoedt Defensie een deel van de kosten van de schadelast die als gevolg van vliegen, inzet, varen en oefenen (VIVO-schade) kan optreden en die niet ten laste van de verzekering wordt gebracht en voor rekening van Defensie als werkgever komt. Naar huidig inzicht kwalificeert deze betaling van de VIVOschadevergoeding zich niet als een bijdrage van het moederdepartement aan een RWT. Defensie heeft geen begrotingsraming voor Zelfstandige Bestuursorganen en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak vallend onder andere ministeries. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 87 7.2 Bijlage verdiepingshoofdstuk In het verdiepingshoofdstuk worden de belangrijkste mutaties ten opzichte van de begroting 2021 kort toegelicht. Toelichting op de mutaties 1. Interdepartementale overboekingen Vanuit diverse ministeries is budget naar Defensie overgeheveld voor het uitvoeren van activiteiten en vice versa. Per saldo stijgt de begroting van Defensie met € 23,4 miljoen voor 2022. Een volledig overzicht van de inter­ departementale budgetoverhevelingen is hieronder toegevoegd. Tabel 39 Overzicht interdepartementale overboekingen (bedragen x € 1.000) No. Omschrijving 2.a Bijdrage van J&V voor 0,5 vte KWNL voor Maritime Security beleidsartikel 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2.b Bijdrage van BZK versterking grensbewaking Kustwacht Carib 2 62 62 62 62 62 2.c Bijdrage van I&M t.b.v. SAR contract Kustwacht Nederland 2 1.000 1.800 3.500 2.d Bijdrage van J&V t.b.v. SAR contract Kustwacht Nederland 2 5.950 11.900 11.900 11.900 11.900 2 2.e Bijdrage aan ct infobox 5 ‒ 77 2.450 4.900 4.900 4.900 4.900 2.f Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 5 1000 2.g Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 3.427 4.136 1.128 586 5 2.h Bijdrage aan BZK t.b.v. verrekening SSO-CN 6.021 10.234 10.199 9.567 9.208 5 2.i Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 2.j Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 8 305 320 240 94 2.k Bijdrage aan I&W voor programma Luchtruimherziening 8 537 923 946 1.365 1.603 9 ‒ 1.000 2.l Bijdrage aan BZ voor Atlantische Commissie 2021 ‒ 2024 9 ‒ 237 2.m Bijdrage aan BZ voor detachering beleidscoördinerend medewerker I&V ‒ 237 ‒ 237 ‒ 237 10 ‒ 112 2.n Bijdrage MIVD aan ct infobox 10 ‒ 124 2.o Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 2,p Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 10 58 61 45 18 2.q Bijdrage aan EZK voor het Behavioural Insights Netwerk Nederland 10 102 175 258 303 10 ‒ 23 2.r Bijdrage aan BZK voor transitie Digi Inkoop 10 ‒ 310 2.s Bijdrage aan BZK voor HRM in het inkoopdomein 10 ‒ 247 ‒ 32 179 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 88 No. Omschrijving 2.t Bijdrage van LNV voor luchtverkenningscapactiteit KWNL beleidsartikel 13 2.u Bijdrage van FIN (douane) voor luchtverkenningscapactiteit KWNL 13 318 2.v Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 13 4.243 2.w Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 13 2.x Bijdrage aan FIN voor herijking categoriemanagement 13 ‒ 845 2.y Bijdrage aan EZK voor project I Botics Avatar Xprize 13 ‒ 219 2.z Bijdrage aan FIN (douane) voor kustwacht opbouw St. Maarten 13 ‒ 630 Totaal 2021 2022 2023 2024 2025 2026 77 30 513 159 1.705 4.374 1.280 172 295 303 437 ‒ 959 ‒ 1.677 ‒ 1.747 ‒ 1.747 23.405 34.156 29.989 28.216 29.201 2. Overige mutaties De financiële instrumenten, zoals gereedstelling, personele en materiële uitgaven zijn bijgesteld. Dit o.a. naar aanleiding van het herschikken van activiteiten tussen de defensieonderdelen met de daarbij behorende financiële middelen. Tabel 40 Artikel 1 Inzet (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 207.375 207.376 192.375 192.376 192.376 192.376 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 27.336 ‒ 16.950 217 2.385 3.348 3.588 Stand 1e suppletoire begroting 2021 234.711 190.426 192.592 194.761 195.724 195.964 234.711 190.426 192.592 194.761 195.724 195.964 Nieuwe mutaties Stand ontwerpbegroting 2022 Tabel 41 Artikel 2 Koninklijke Marine (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 794.314 814.237 824.907 826.496 823.670 826.561 Mutatie Nota van Wijziging 2021 3.000 2.800 3.700 4.100 6.700 6.700 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 37.511 9.827 9.954 9.975 9.932 10.019 Stand 1e suppletoire begroting 2021 834.825 826.864 838.561 840.571 840.302 843.280 5.950 11.900 11.900 11.900 11.900 Nieuwe mutaties Bijdrage van I&M t.b.v. SAR contract Kustwacht Nederland Bijdrage van J&V t.b.v. SAR contract Kustwacht Nederland 2.450 4.900 4.900 4.900 4.900 ‒ 239 ‒ 385 ‒ 385 ‒ 385 ‒ 385 ‒ 385 Uitbreiding mijnenbestrijdingscapaciteit 46 61 61 15 Verlengen projectfuncties binnen verandermanagement en innovatie 64 84 84 22 114 114 Inrichting van de taskforce NLDA Versterking Force Health Protection (FHP) en Chemical, Biological, Radiological and Nuclear (CBRN) Health Threats 114 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 89 2021 Defensity College Compensatie pensioenpremie en loonbijstelling Koninklijke Marine 5.400 Verlenging plaatsing reservist 36 Tijdelijke functie bij het bureau investeringen van Koninklijke Marine 50 2022 2023 2024 2025 2026 839 839 839 839 839 36 36 84 84 162 162 Bijdrage van BZK versterking grensbewaking Kustwacht Carib 1.000 1.800 Doorlichting materieellogistieke keten 1.840 2.040 Kwaliteit in beeld Herschikking budget t.b.v. tijdelijke projectfunctie Herschikking taken en middelen a.g.v. assortimentsgewijs (agw) werken 3.500 38 ‒ 164 Bijdrage van J&V voor 0,5 vte KWNL voor maritime security Conversie kustwachten 62 62 62 62 62 ‒ 1.310 ‒ 1.310 ‒ 1.310 ‒ 1.310 ‒ 1.310 Toedelen taakstelling binnen de Koninklijke Marine 6.820 7.000 7.000 7.000 7.000 7.000 Stand ontwerpbegroting 2022 846.876 844.737 865.798 867.264 863.422 866.400 Tabel 42 Artikel 3 Koninklijke Landmacht (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 1.383.777 1.426.281 1.434.520 1.434.481 1.436.548 1.435.639 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 12.912 10.939 10.957 11.114 11.507 11.472 Stand 1e suppletoire begroting 2021 1.396.689 1.437.220 1.445.477 1.445.595 1.448.055 1.447.111 1.280 1.140 Nieuwe mutaties Doorlichting materieellogistieke keten Herschikking taken en middelen a.g.v. assortimentsgewijs (agw) werken ‒ 205 ‒ 459 Versterking Force Health Protection (FHP) en Chemical, Biological, Radiological and Nuclear (CBRN) Health Threats 107 107 107 107 107 Defensity College 991 991 991 991 991 0 252 252 ‒ 5.200 ‒ 150 Compensatie pensioenpremie en loonbijstelling Koninklijke Landmacht Kwaliteit in beeld Landmachtbudget beschikbaar gesteld aan het DOSCO ten behoeve van kleine infraaanpassingen Bijdrage Landmacht voor IT koppeling Mulan t.b.v. schietbaan Harderwijk Stand ontwerpbegroting 2022 5.900 ‒ 64 ‒3 ‒3 ‒3 ‒3 1.397.120 1.439.238 1.447.964 1.446.690 1.449.150 1.448.209 Tabel 43 Artikel 4 Koninklijke Luchtmacht (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 664.284 673.111 669.212 662.806 662.821 662.525 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 14.671 6.922 6.747 6.397 6.386 6.371 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 90 Stand 1e suppletoire begroting 2021 2021 2022 2023 2024 2025 2026 678.955 680.033 675.959 669.203 669.207 668.896 2.080 1.980 ‒ 383 ‒ 383 ‒ 383 ‒ 383 ‒ 383 114 Nieuwe mutaties Doorlichting materieellogistieke keten Inrichting van de Taskforce Nederlandse Defensie Academie (NLDA) ‒ 238 Versterking Force Health Protection (FHP) en Chemical, Biological, Radiological and Nuclear (CBRN) Health Threats 114 114 114 114 Kwaliteit in beeld 126 126 0 0 0 Defensity College 732 732 732 732 732 ‒ 28.271 ‒ 28.271 Afbouw personeel F-16 ten behoeve van bijstelling budgettair kader F-35 Compensatie pensioenpremie en loonbijstelling Koninklijke Luchtmacht 2.900 Het huren van vastgoed voor het in buitenland geplaatst personeel Fase inspectie Tucsonvloot ‒ 2.225 1.000 Herschikking budget naar militaire uitrusting Herschikking taken en middelen a.g.v. assortimentsgewijs (agw) werken Herschikking materiële exploitatie Luchtmacht naar instandhouding ‒ 2.225 ‒ 2.225 ‒ 2.225 ‒ 2.225 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 680.941 676.287 667.425 639.158 638.847 480 158 ‒ 306 Herschikking materiële exploitatie t.b.v. vastlegging NLR-contracten 1.000 Stand ontwerpbegroting 2022 683.469 Tabel 44 Artikel 5 Koninklijke Marechaussee (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 463.056 463.769 466.023 467.021 466.315 466.716 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 50.171 12.059 12.197 12.195 12.307 12.403 Stand 1e suppletoire begroting 2021 513.227 475.828 478.220 479.216 478.622 479.119 Doorlichting materieellogistieke keten 320 300 IT-Problematiek Kmar (exploitatie) Nieuwe mutaties 700 700 700 700 700 Versterking Force Health Protection (FHP) en Chemical, Biological, Radiological and Nuclear (CBRN) Health Threats 0 0 114 114 114 Het Instellen van een Ontvangstenbureau n.a.v. rapport ontvangsten 83 83 83 83 83 Kwaliteit In Beeld 54 54 Defensity College 488 488 488 488 488 Compensatie pensioenpremie en loonbijstelling Koninklijke Marechaussee 2.500 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 91 2021 Herschikking materiële exploitatie KMar naar instandhouding ‒ 212 Bijdrage aan ct infobox ‒ 77 Bijdrage aan BZK t.b.v. verrekening SSO-CN ‒ 32 Stand ontwerpbegroting 2022 2023 2024 2025 2026 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 16 ‒ 1.175 Herschikking taken en middelen a.g.v. assortimentsgewijs (agw) werken Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 2022 1.000 9.448 14.370 10.199 10.695 9.794 515.231 486.905 494.199 490.784 490.686 490.282 Tabel 45 Artikel 7 Defensie Materieel Organisatie (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 597.449 600.836 600.182 603.822 607.242 592.327 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 ‒ 5.276 1.990 2.155 2.163 2.205 1.805 Stand 1e suppletoire begroting 2021 592.173 602.826 602.337 605.985 609.447 594.132 ‒ 3.115 ‒ 2.655 ‒ 2.655 4.500 4.500 4.500 Nieuwe mutaties Herschikking gereedstelling DMO naar instandhouding materieel Defensiematerieelbegrotingsfonds Bijstellen van de Instandhoudingsbudgetten + Vrijgave budget brandstof van het DMO ‒ 7.000 IT-problematiek KMar (exploitatie) Doorlichting materieellogistieke keten 4.500 4.500 320 360 Herschikking taken en middelen a.g.v. assortimentsgewijs (agw) werken 137 58 ‒ 48 ‒ 48 ‒ 48 ‒ 48 Herschikking formatiebudget voor instandhouding ict 100 275 175 175 175 0 ‒ 667 ‒ 667 ‒ 667 ‒ 667 ‒ 667 ‒ 300 ‒ 300 ‒ 300 ‒ 300 ‒ 300 81 81 607.093 606.438 606.530 610.452 594.962 Herschikking materieel naar instandhouding infra Herschikken van inhuurbudget van DMO ‒ 2.371 Herschikking budget ITinstandhouding t.b.v. inhuur ITspecialisten 500 Herschikking materiële exploitatie DMO naar instandhouding ‒ 80 Kwaliteit In Beeld Stand ontwerpbegroting 2022 583.459 Tabel 46 Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 1.150.195 1.157.559 1.139.040 1.138.665 1.138.448 1.139.756 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 22.853 13.641 13.098 12.906 12.391 12.275 Stand 1e suppletoire begroting 2021 1.173.048 1.171.200 1.152.138 1.151.571 1.150.839 1.152.031 Nieuwe mutaties Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 92 2021 Herschikking budget van instandhouding vastgoed naar het Nationaal Fonds Ereschuld Inrichting van de Taskforce Nederlandse Defensie Academie (NLDA) 2024 2025 2026 20.000 20.000 20.000 10.000 10.000 20.000 20.000 160 180 1.750 777 318 318 318 318 477 768 768 768 768 768 30.000 Doorlichting materieellogistieke keten Herschikking taken en middelen a.g.v. assortimentsgewijs (agw) werken 2023 ‒ 16.600 Bewaken en beveiligen Budget t.b.v. veteranen 2022 Implementatie Brede Offensief Tegen de Ondermijnende Criminaliteit (BOTOC) ‒ 400 ‒ 397 ‒ 397 ‒ 397 ‒ 397 Omgevingswet 307 307 307 307 307 Kwaliteit In Beeld 180 180 Defensity College 2.150 2.150 2.150 2.150 2.150 Herschikking prijsbijstelling naar Defensiematerieelbegrotingsfonds ‒ 249 ‒ 243 ‒ 244 ‒ 244 ‒ 245 37 82 82 82 82 Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid 842 1.243 946 1.605 1.697 Herschikking exploitatiebegroting DOSCO t.b.v. werkgeversbijdrage Paresto 17 17 17 17 17 Herschikken budgetten naar aanleiding van Maatregelen Nota 2019 MIVD Herschikking t.b.v. loods haventerrein Eemshaven ‒ 403 Instandhouding IT-project Elektronisch Patiëntendossier voor DOSCO Stand ontwerpbegroting 2022 1.188.272 ‒ 211 ‒ 271 ‒ 271 ‒ 271 ‒ 271 1.205.578 1.186.472 1.175.247 1.175.174 1.176.457 Tabel 47 Artikel 9 Algemeen (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 162.600 165.379 166.325 167.648 160.701 160.800 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 25.177 30.932 11.786 12.812 12.677 12.677 Stand 1e suppletoire begroting 2021 187.777 196.311 178.111 180.460 173.378 173.477 2.000 2.000 Nieuwe mutaties Middelen exploitatie ten behoeve van stikstofmaatregelen Verkregen COVID-19 middelen voor het tijdelijk overnemen van personeel uit de markt middels een inleenloket overnemen 7.000 7.000 Externe inhuur inzake uitwerking pensioenakkoord en bezoldigingsstelsel 2.300 1.900 1.300 1.200 1.200 Formele internationale afspraken NAVO 4.800 4.800 4.800 4.800 4.800 ‒ 237 ‒ 237 ‒ 237 Bijdrage aan BZ voor atlantische commissie 2021 ‒ 2024 ‒ 237 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 93 2021 Herschikking van de verkregen eindejaarsmarge t.b.v. de Invictus Games 2022 2023 2024 2025 2026 212.174 186.574 186.323 179.378 179.477 500 Uitdeling budget t.b.v. taskforce personeel externe werving 2.000 Lagere bijdrage aan de NAVO ‒ 4.800 Stand ontwerpbegroting 2022 192.240 Tabel 48 Artikel 10 Apparaat Kerndepartement (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 1.627.606 1.613.832 1.581.773 1.554.479 1.509.317 1.539.834 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 ‒ 26.855 ‒ 27.471 4.223 25.969 6.380 1.980 Stand 1e suppletoire begroting 2021 1.600.751 1.586.361 1.585.996 1.580.448 1.515.697 1.541.814 ‒ 26.000 ‒ 49.000 ‒ 59.000 ‒ 27.000 ‒ 43.000 IT-Problematiek Kmar (exploitatie) ‒ 6.700 ‒ 6.700 ‒ 6.700 ‒ 6.700 ‒ 6.700 Formele Internationale afspraken NAVO ‒ 4.800 ‒ 4.800 ‒ 4.800 ‒ 4.800 ‒ 4.800 Middelen exploitatie ten behoeve van stikstofmaatregelen ‒ 2.000 ‒ 2.000 Beleidsaanpassingen in voorbereiding ‒ 17.500 Externe inhuur inzake uitwerking pensioenakkoord en bezoldigingsstelsel ‒ 2.300 ‒ 1.900 ‒ 1.300 ‒ 1.200 ‒ 1.200 Programma Kwaliteit In Beeld ‒ 855 ‒ 855 Reservering middelen voor implementatie HR-Model ‒ 5.000 ‒ 15.000 ‒ 13.500 ‒ 15.000 ‒ 11.500 Uitdeling middelen ten behoeve van Omgevingswet Nieuwe mutaties Aflossing en rente lening 2018 aan het ABP 25.873 Vrijgave budget naar aanleiding van aflossing lening ABP 2018 ‒ 25.873 Beeindiging financieringsconstructie ABP Bijdrage aan BZK voor HRM in het inkoopdomein ‒ 247 Bijdrage aan BZK voor transitie Digi Inkoop ‒ 310 ‒ 1.781 ‒ 698 872 ‒ 1.778 ‒ 1.778 Vte'en reductie vastgoed 1.000 1.000 900 900 900 Uitbreiding programma Defensity College ‒ 5.200 ‒ 5.200 ‒ 5.200 ‒ 5.200 ‒ 5.200 ‒ 750 ‒ 650 ‒ 750 ‒ 750 ‒ 750 174 380 380 380 380 Hard Ballistic Plating t.v.b. I-701 schietbeleid Bijdrage aan BZ voor detachering beleidscoördinerend medewerker I&V ‒ 112 Herschikken Budgetten naar aanleiding van maatregelen Nota 2019 MIVD Vrijval als gevolg van lagere instroom Regeling Gewezen Militairen en vrijval als gevolg van de Regeling Vervroegd Uittreden in het pensioenakkoord ‒ 16.100 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 94 2021 Bijdrage van J&V voor implementatie grenzen en veiligheid Inzet RVU heffing & SBK voor uitvoeringsproblematiek ‒ 17.700 Herschikking van de verkregen eindejaarsmarge t.b.v. de Invictus Games ‒ 500 Herschikking taken en middelen a.g.v. assortimentsgewijs (agw) werken ‒ 2.521 Bijdrage aan EZK voor het Behavioural Insights Netwerk Nederland ‒ 23 Bijdrage aan ct infobox ‒ 124 BPB Saldo Stand ontwerpbegroting 2022 2022 2023 2024 2025 2026 160 236 179 303 321 ‒ 376 ‒ 270 ‒ 270 ‒ 270 ‒ 270 ‒ 950 ‒ 9.250 1.500.539 1.491.259 1.453.632 1.458.967 ‒ 3.150 1.563.114 1.511.283 Tabel 49 Artikel 11 Geheim (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 15.068 15.068 15.068 15.068 15.068 15.068 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 1.697 197 197 197 197 197 Stand 1e suppletoire begroting 2021 16.765 15.265 15.265 15.265 15.265 15.265 16.765 15.265 15.265 15.265 15.265 15.265 Nieuwe mutaties Stand ontwerpbegroting 2022 Tabel 50 Artikel 12 Nog onverdeeld (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 51.629 65.500 62.930 65.221 101.948 69.379 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 128.710 119.830 81.135 59.928 64.448 83.649 Stand 1e suppletoire begroting 2021 180.339 185.330 144.065 125.149 166.396 153.028 Beeindiging Financieringsconstructie ABP 26.000 49.000 59.000 27.000 43.000 Versterking Force Health Protection (FHP) en Chemical, Biological, Radiological and Nuclear (CBRN) Health Threats ‒ 221 ‒ 221 ‒ 449 ‒ 449 ‒ 449 Nieuwe mutaties Verkregen COVID-19 middelen voor het tijdelijk overnemen van personeel uit de markt middels een inleenloket overnemen ‒ 7.000 ‒ 7.000 Hard Ballistic Plating T.B.V. I-701 Schietbeleid ‒ 100 Uitdeling middelen ten behoeve van Omgevingswet Vte'en reductie vastgoed 634 ‒ 449 ‒ 2.019 631 631 ‒ 1.000 ‒ 1.000 ‒ 900 ‒ 900 ‒ 900 950 9.250 BPB Saldo 3.150 Beleidsaanpassingen in voorbereiding 17.500 Inzet RVU heffing + SBK voor uitvoeringsproblematiek ‒ 13.000 Uitdeling budget t.b.v. taskforce personeel externe werving 17.700 Plan van aanpak veiligheid ‒ 2.000 Bijstellen van de instandhoudingsbudgetten 10.000 20.000 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 95 2021 Vrijval als gevolg van lagere instroom Regeling Gewezen Militairen en vrijval als gevolg van de Regeling Vervroegd Uittreden in het Pensioenakkoord 20.900 Compensatie pensioenpremie en loonbijstelling ‒ 16.700 Versterken inlichtingen en veiligheidsdiensten (MIVD) Stand ontwerpbegroting 2022 180.239 2022 2023 2024 2025 2026 15.000 15.000 15.000 15.000 15.000 249.393 226.295 195.781 208.628 219.560 Tabel 51 Artikel 13 Bijdrage aan het Defensiematerieel Begrotingsfonds (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 4.511.343 4.854.498 4.643.817 4.697.356 4.286.367 4.275.817 Mutatie 1e suppletoire begroting 2021 151.574 66.553 46.046 85.579 76.111 76.571 Stand 1e suppletoire begroting 2021 4.662.917 4.921.051 4.689.863 4.782.935 4.362.478 4.352.388 28.271 28.271 Nieuwe mutaties Afbouw Personeel F-16 t.b.v. bijstelling budgettair kader F-35 Bijdrage aan FIN (douane) voor kustwacht opbouw St. Maarten ‒ 630 Bijdrage aan FIN voor herijking categoriemanagement ‒ 845 ‒ 959 ‒ 1.677 ‒ 1.747 ‒ 1.747 Bijdrage Landmacht voor IT koppeling Mulan t.b.v. schietbaan Harderwijk 64 3 3 3 3 Bijdrage Landmacht voor IT project kennis, innovatie en experimenten 200 150 Bijdrage van FIN (douane) voor luchtverkenningscapactiteit KWNL 318 1.602 1.174 ‒ 1.548 ‒ 2.161 ‒ 1.150 60.000 60.000 60.000 60.000 60.000 Bijdrage van LNV voor luchtverkenningscapactiteit KWNL Bijstellen valuta berekeningsmethode 159 2.743 Bijstellen valuta extrapolatie koers 2026 Bijstellen van de instandhoudingsbudgetten 20.000 Budget t.b.v. munitie, opleiding en training 60.000 IT-problematiek KMar (exploitatie) 4.500 4.500 4.500 4.500 4.500 Reservering HR-model 5.000 15.000 13.500 15.000 11.500 840 840 840 750 750 750 Omgevingswet 840 840 Bewaken en beveiligen ‒ 10.000 ‒ 10.000 Doorlichting materieellogistieke keten ‒ 6.000 ‒ 6.000 Hard Ballistic Plating T.B.V. I-701 Schietbeleid Plan van aanpak veiligheid Conversie kustwachten 750 750 ‒ 10.000 ‒ 20.000 1.310 1.310 1.310 1.310 1.310 1.575 303 514 543 Extrapolatie 2035/2036 Fase inspectie Tucsonvloot Grenzen en veilgheid 2e/3e orde effecten ‒ 1.000 ‒ 480 4.243 4.546 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 96 2022 2023 2024 2025 2026 Herschikken budget voor IT problematiek KMar 2021 ‒ 3.000 ‒ 3.000 ‒ 3.000 ‒ 3.000 ‒ 3.000 Herschikken budgetten n.a.v. maatregelen nota 2019 MIVD ‒ 211 ‒ 462 ‒ 462 ‒ 462 ‒ 462 16 16 16 16 16 ‒ 17 ‒ 17 ‒ 17 ‒ 17 ‒ 17 ‒ 275 ‒ 175 ‒ 175 ‒ 175 0 3.115 2.655 2.655 Herschikken van inhuurbudget van DMO 2.371 Herschikking budget ITinstandhouding t.b.v. inhuur ITspecialisten ‒ 500 Herschikking budget naar militaire uitrusting Herschikking budget t.b.v. instandhouding vastgoed 16.600 Herschikking budget t.b.v. tijdelijke projectfunctie ‒ 38 Herschikking exploitatiebegroting DOSCO t.b.v. werkgeversbijdrage Paresto Herschikking budget ITinstandhouding t.b.v. inhuur ITspecialisten ‒ 100 Herschikking gereedstelling DMO naar instandhouding materieel DMF Herschikking materieel naar instandhouding infra 667 667 667 667 667 300 300 300 300 300 ‒ 17.160 ‒ 17.160 ‒ 17.160 ‒ 17.160 ‒ 17.160 249 243 244 244 245 2.225 2.225 2.225 2.225 2.225 Implementatie Brede Offensief Tegen de Ondermijnende Capaciteit 400 397 397 397 397 Instandhouding IT-project Elektronisch Patiëntendossier voor DOSCO 211 271 271 271 271 ‒ 200.000 200.000 Herschikking materiële exploitatie DMO naar instandhouding 80 Herschikking materiële exploitatie KMar naar instandhouding 1.175 Herschikking materiële exploitatie Luchtmacht naar instandhouding 306 Herschikking materiële exploitatie t.b.v. vastlegging NLR-contracten ‒ 1.000 Herschikking ontvangsten tussen defensie en DMF Herschikking prijsbijstelling naar DMf Herschikking taken en middelen a.g.v. assortimentsgewijs (agw) werken Herschikking t.b.v. loods haventerrein Eemshaven 1.057 403 Het huren van vastgoed voor het in buitenland geplaatst personeel Hogere ontvangst t.b.v. instandhouding matereel Marine 5.000 Kasschuif i.v.m. onderoverprogrammering Landmachtbudget t.b.v. kleine infra-aanpassingen 5.000 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 97 2021 Bijdrage aan EZK voor project I Botics Avatar Xprize 2022 2023 2024 2025 2026 ‒ 7.000 ‒ 7.000 4.648.719 4.438.089 ‒ 219 Tijdelijke functie bij het bureau investeringen van Koninklijke Marine ‒ 50 ‒ 84 ‒ 84 ‒ 36 Toedelen taakstelling Marine ‒ 6.820 ‒ 7.000 ‒ 7.000 ‒ 7.000 Uitbreiding mijnenbestrijdingscapaciteit ‒ 46 ‒ 61 ‒ 61 ‒ 15 Verlengen projectfuncties binnen verandermanagement en innovatie ‒ 64 ‒ 84 ‒ 84 ‒ 22 Verlenging plaatsing reservist ‒ 36 ‒ 36 Stand ontwerpbegroting 2022 4.771.129 4.948.612 4.713.414 4.640.194 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 98 7.3 Bijlage moties en toezeggingen Tabel 52 Door de Staten-Generaal aanvaarde moties Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) Motie van de leden Belhaj en Boswijk over tijdens besloten debatten beschikken over vertrouwelijke stukken WGO Jaarverslag en Slotwet 2020, 29-6-2021 35830 X, nr. 9 In behandeling Gewijzigde motie van de leden Ceder en Van Wijngaarden over decoraties uit het normale stelsel mogelijk maken voor Dutchbatters (t.v.v. 26122-52) Tweeminutendebat 26122, nr. 56 Dutchbat-III, 23-6-2021 In behandeling Gewijzigde motie van de leden Ceder en Van Wijngaarden over voorkomen dat uitkeringen aan Dutchbatters in beslag genomen worden (t.v.v. 26122-53) Tweeminutendebat 26122, nr. 57 Dutchbat-III, 23-6-2021 In behandeling Gewijzigde motie van het lid Kuzu c.s. over een nationaal Tweeminutendebat 26122, nr. 58 Dutchbat-III, 23-6-2021 herdenkingsmonument voor Srebrenica (t.v.v. 26122-54) In behandeling Motie van het lid Belhaj c.s. over duidelijke kaders voor Debat over het leger 32761, nr. 184 toekomstige experimenteeromgevingen. dat informatie verzamelt over de Nld samenleving, 26-5-2021 In behandeling Motie van het lid Belhaj c.s. over een onafhankelijk onderzoek naar de besluitvorming rond het LIMC Debat over het leger 32761, nr. 186 dat informatie verzamelt over de Nld samenleving, 26-5-2021 In behandeling Motie van het lid Belhaj c.s. over een beleidsvisie voor Debat over het leger 32761, nr. 187 informatiegestuurd optreden. dat informatie verzamelt over de Nld samenleving, 26-5-2021 In behandeling Motie van het lid van Wijngaarden over het versterken Debat over het leger 32761, nr. 188 van de positie van juridische experts binnen Defensie dat informatie verzamelt over de Nld samenleving, 26-5-2021 In behandeling Motie van het lid Belhaj c.s. over aanbeveling 2 van de Debat over het leger 32761, nr. 193 functionaris gegevensbescherming niet uitvoeren dat informatie verzamelt over de Nld samenleving, 26-5-2021 In behandeling Motie lid van Dijk: wenst een onafhankelijk onderzoek Plenair debat art. 100 27925, nr. 772 naar de betrokkenheid van NAVO landen bij de oorlog Afghanistan, 22-4-2021 in Afghanistan In behandeling Plenair debat art. 100 27925, nr. 775 Afghanistan, 22-4-2021 In behandeling Motie van het lid van der Lee c.s. over de opzet voor een onafhankelijk overkoepelend onderzoek tijdig aan de Kamer verstrekken. v Helvert CDA, CU, SP, PVV en PvdA: Roept het kabinet Nota Overleg op om de RCR te stoppen en een alternatieve locatie te Materieel, 3-2-2021 zoeken voor de SMART-L Radar. 27830, nr. 332 In behandeling v Helvert CDA: verzoekt de regering, de omstreden verkoop van de handvuurwapens terug te draaien, de verkochte wapens terug te kopen en de (nog te achterhalen) wapens alsnog te vernietigen. Nota Overleg Materieel, 3-2-2021 27830, nr. 334 Uitgevoerd Afgedaan in Kamerbrieven 22054, nr. 335 en 2021D14289 inzake de verkoop van MP5's in de Maltese Wapenhandel Motie Karabulut (27 925, nr 760 gewijzigd) verzoekt de regering, de Kamer volgens het aangepaste beleid te informeren over de militaire inzet boven Irak en de gevolgen daarvan en betrokkenheid bij het doelontwikkelingsproces te bewerkstelligen. plenair debat art 100 27925, nr. 762 brief inzake inzet in de strijd tegen ISIS, 17-12-2020 In behandeling Motie van het lid Belhaj c.s. over een commissie voor advies over recht op een uitkering voor wie een aandoening hebben die niet op de ziektelijst staat Vaststelling begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2021, 8-12-2020 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief ontwikkelingen op personeelsgebied, kamerstuk 35570 X nr. 84 35570 X, nr. 60 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 99 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) Fritsma PVV: Verzoekt de regering om een einde te maken aan de praktijk dat middels door Defensie verstrekte leningen de kas van het Turkse leger wordt gespekt. Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 36 2021, 1-12-2020 In behandeling vd Bosch VVD: Verzoekt de regering de mogelijkheden Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 37 2021, 1-12-2020 in kaart te brengen om een dergelijke dag (voor achttienjarigen) ook in Nederland in te voeren. In behandeling Van den Nieuwenhuizen GL: Verzoekt de regering, een Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 38 voorstel te doen voor het intensiveren van de informatie 2021, 1-12-2020 die de Kamer ontvangt over lopende missies, bij voorbeeld middels vertrouwelijke briefings aan de vaste commissie defensie. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Uitvoering van de motie van het lid Nieuwenhuijzen over het intensiveren van de informatie die de Kamer ontvangt over lopende missies, 35570 X, nr. 101 vd Nieuwenhuizen GL en Belhaj D66: Verzoekt de Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 39 regering, scenario's op te stellen voor mogelijke routes 2021, 1-12-2020 van specialisatie van defensie binnen haar internationale partnerschappen en deze scenario's voor te leggen aan de Kamer. In behandeling vd Nieuwenhuizen GL, VVD, D66, CDA: Verzoekt de Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 40 regering, de bij de naamgeving van marineschepen 2021, 1-12-2020 betrokken instanties binnen defensie de uitdrukkelijke wens vanuit de Kamer mee te geven dat tenminste twee van de nieuw te verwerven marineschepen, waaronder fregatten, naar vrouwen met een grote betekenis voor de Nederlandse vrijheid worden vernoemd. In behandeling v Helvert CDA en Kerstens PvdA: Verzoekt de regering een externe commissie tbv Chroom 6 in te stellen om deze vraag te onderzoeken en advies ter zake uit te brengen. Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 41 2021, 1-12-2020 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Beleidsreactie inzake RIVMonderzoek naar blootstelling aan chroom-6 en arbeidsomstandigheden op defensielocaties, 35570 X, nr. 92 Gewijzigde motie van de leden Van Helvert en Stoffer over de exportkansen van de drie aanbieders voor de Nederlandse marinebouw in kaart brengen. Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 63 2021, 1-12-2020 In behandeling Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 47 Belhaj D66: Verzoekt de regering op basis van de 2021, 1-12-2020 defensievisie aan te geven hoe dreigingen het meest effectief en in welk verband ( nationaal, bilateraal niveau, EU- en NAVOverband), het best geadresseerd kunnen worden; en daarbij vervolgens aan te geven op welke dreigingen Nederland het best kan focussen in het kader van de verdere uitwerking van het strategisch kompas van de EU, en de Kamer te informeren over de ontwikkelingen en de Nederlandse inzet voor het aankomend strategisch dialoog. In behandeling Kerstens PvdA, SP en GL: Verzoekt de regering ervoor zorg te dragen dat ten aanzien van de inmiddels herhaaldelijk door de Veteranenombudsman in dezen gedane aanbevelingen bij zijn eerstvolgende Klachtmonitor duidelijke verbeteringen te zien zijn. Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 48 2021, 1-12-2020 In behandeling Kerstens PvdA en GL: Verzoekt de regering te handelen in de geest van bedoelde compensatie regeling nabestaanden Indonesie en bovenstaand vereiste te schrappen dan wel buiten werking te stellen. Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 49 2021, 1-12-2020 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief van BZ mede namens MinDef, 26049, nr. 90 Kerstens PvdA, CDA en D66: Verzoekt de regering in Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 50 het eerste kwartaal van 2021 een dergelijk «masterplan» 2021, 1-12-2020 (over personeelsplanning) aan de Kamer te doen toekomen. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief HRtransitie Defensie van 28 mei 2021, Kamerstuk 35570 X, nr. 91 Kerstens PvdA: Verzoekt de regering op zo kort Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 51 mogelijke termijn te onderzoeken of Defensie voor 2021, 1-12-2020 bedoelde regeling in aanmerking komt en de Kamer zo snel mogelijk te informeren. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Ontwikkelingen op personeelsgebied van 16 februari 2021, 35570 X, nr. 84 + Personeelsrapportage 2020 van 19 mei 2021, 35570 X, nr. 90 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 100 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) Voordewind CU, CDA, D66: Verzoekt de regering om met Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 52 de middelen uit de defensiebegroting met prioriteit alles 2021, 1-12-2020 te doen wat nodig is om het personeel te verwerven dat vereist is om de materiële gereedheid significant te verbeteren. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Personeelsrapportage 2020 van 19 mei 2021, 35570 X, nr. 90 Stoffer SGP: Verzoekt de regering, te onderzoeken of Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 53 Nederland hier (ontwikkeling van MGCS) in een vroeg 2021, 1-12-2020 stadium bij betrokken kan worden. In behandeling Stoffer SGP en VVD: Verzoekt de regering, de defensievisie aan te vullen met een nader uitgewerkt kader voor de wijze waarop taakspecialisatie kan vormgegeven inclusief de voor- en nadelen daarvan. Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 54 2021, 1-12-2020 In behandeling Stoffer SGP en CDA: Verzoekt de regering, bij evaluatie Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 55 van de Wet defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF) te 2021, 1-12-2020 betrekken hoe daarin de notie kan worden opgenomen dat mede ten behoeve van investeringen in en instandhouding van materieel gestreefd wordt naar het realiseren van de NAVO-norm. In behandeling Plenaire behandeling voorgenomen Belhaj c.s. over de kamer te informeren over de lessen verhuizing die geleerd kunnen worden over de toekomstige marinierskazerne in locatiekeuzes van Defensievastgoed Doorn, 20-2-2020 33358, nr. 22 Afgedaan met kamerbrief Project ‘Herinrichting Kamp Nieuw-Milligen’ (KNM), 27830, Uitgevoerd nr. 328 Ozturk DENK: Verzoekt de regering voldoende middelen Begrotingsbehandeling 35570 X, nr. 56 in te zetten voor goede begeleiding van militairen en 2021, 1-12-2020 veteranen, die naar aanleiding van hun actieve militaire carrière een PTSS hebben opgelopen. In behandeling motie Belhaj c.s. over behoud van het Mariniersmuseum in Rotterdam WGO Personeel/ Materieel, 30-11-2020 35570 X, nr. 27 In behandeling WGO Personeel/ motie Belhaj over de uitkomst van de blootstellingssimulatie evenwichtig laten meewegen in Materieel, 30-11-2020 het ontwerp van de SMART-L-radar 35570 X, nr. 29 In behandeling motie van Helvert c.s. over een andere locatie voor de radar zoeken WGO Personeel/ Materieel, 30-11-2020 35570 X, nr. 24 In behandeling Motie Stoffer c.s. over optimaal gebruikmaken van een WGO Personeel/ zelfscheppend Nederlands marinecluster Materieel, 30-11-2020 35570 X, nr. 30 In behandeling Motie van de leden van den Bosch en van Helvert over WGO 30-11-2020 de interne aanwijzing over extern optreden 35570 X, nr. 21 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief ontwikkelingen op personeelsgebied, kamerstuk 35570 X nr. 84 WGO 30-11-2020 Motie van de leden Kerstens en Karabulut over onderzoek naar inkomensverlies door het stoppen van de uitkering gewezen militairen voor de pensioenleeftijd 35570 X, nr. 25 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief ontwikkelingen op personeelsgebied, kamerstuk 35570 X nr. 84 VAO Personeel Van den Nieuwenhuijzen cs Over het al dan niet uitbreiden van de medische staf en het verwerven van 30-6-2020 voorraden medische goederen. 35300, nr. 76 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief ontwikkelingen op personeelsgebied, 35570 X nr. 84 Kerstens en cs: over de aanwending van de onderbesteding van Veteranendag. VAO Personeel 30-6-2021 35300, nr. 79 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief 'Reactie op de motie van het lid Kerstens c.s. over de na Veteranendag resterende gelden bestemmen ten behoeve van veteranen; Kamerstuk 30139 nr. 238 Bosman cs: onafhankelijk onderzoek vervroegd uittreden militairen en RVU­heffing. VAO Personeel 30-6-2022 35300, nr. 80 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief en rapport Commissie Onderzoek Regeling Vervroegde Uittreding Militairen, Kamerstuk 35570 X, nr. 102 Voordewind: verzoekt de regering te wachten met de bouw van de radar tot het ALS-onderzoek er is. AO Vastgoed 11-6-2020 34919, nr. 60 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief Project Militair Radarstation Herwijnen: aanvullende informatie omtrent alternatieve locaties, gezondheid en Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 101 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) ICNIRP-2020 richtlijnen, Kamerstuk 31936, nr. 806 Gewijzigde motie van het lid Diks over onderzoeken van Plenair debat incidenten bij militaire inzet in coalitieverband (t.v.v. transparantie 35363, nr. 3) burgerslachtoffers, 19-12-2019 35363, nr. 4 In behandeling Kerstens over de randvoorwaarden van een nieuw VAO Personeel, functie- en beloningsgebouw tot stand brengen en zo bij 19-12-2019 te dragen aan de aantrekkelijkheid van Defensie als werkgever 35300, nr. 50 In behandeling Helvert c.s. over gebruikmaken van rijksbreed beschikbaar gestelde middelen voor klimaatdoelen Plenair debat begroting 2020, 7-11-2019 35300 X, nr. 26 In behandeling De Roon over zelfstandig beslissen over aanbesteden van Defensieprojecten Plenair debat begroting 2020, 7-11-2019 35300 X, nr. 19 In behandeling Bosman c.s. over bewapening voor de Reaper Plenair debat begroting 2020, 7-11-2019 35300 X, nr. 23 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief over de behoeftestelling MQ-9 Reaper, Kamerstuk 30806, nr. 52 Belhaj en Voordewind over het beschermingsbeleid voor tolken. BS 2019022088 Plenair debat begroting 2020, 7-11-2019 35300 X, nr. 32 en 35300 X, nr. 44 In Afgedaan met kamerbrief behandeling staatssecretaris J&V inzake Reactie op motie beschermingsbeleid tolken uit Afghanistan, 19637, nr. 2573 Kerstens over middelen uit RVU-boetes ten goede laten Plenair debat komen aan Defensiemedewerkers begroting 2020, 7-11-2019 35300 X, nr. 35 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Ontwikkelingen op personeelsgebied bij Defensie, 35300 X, nr. 54 Voordewind c.s. over voormalige Turkse delen van het Plenair debat F-35-programma naar NL halen begroting 2020, 7-11-2019 35300 X, nr. 38 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief Antwoorden op de feitelijke vragen over de eenentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35, Kamerstuk 26488, nr. 462 Stoffer over prioriteit geven aan een zo spoedig mogelijke implementatie van GrIT Plenair debat begroting 2020, 7-11-2019 35300 X, nr. 39 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Aanbieden commercieelvertrouwelijke definitieve business case GrIT, 35728, nr. 2 Belhaj c.s.: over onderzoek naar burgerslachtoffers in Hawija in verband met de vergoeding (27925, nr. 678) Plenair debat transparantie burgerslachtoffers, 27-11-2019 27925, nr. 678 In Afgedaan met kamerbrief behandeling voortgangsrapportage brede veiligheidsinzet Irak, 27925, nr. 722 Gewijzigde motie van de leden Belhaj en Voordewind over een vrijwillige schadevergoeding voor de nabestaanden (t.v.v. 27925, nr. 668) Plenair debat transparantie burgerslachtoffers, 5-11-2019 27925, nr. 671 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief voortgangsrapportage brede veiligheidsinzet Irak, 27925, nr. 722 Motie Sjoerdsma c.s. over interparlementair netwerk standing committees NO Initiatiefnota Europees Leger, 23-9-2019 35189, nr. 6 In behandeling Motie Diks en Kerstens over het monitoren van mogelijke gezondheidsgevolgen voor het Defensiepersoneel VAO militair radarstation Herwijnen, 11-9-2019 31936, nr. 654 In behandeling Motie Voordewind c.s. over het in kaart brengen van alternatieve locaties voor het radarstation VAO militair radarstation Herwijnen, 11-9-2019 31936, nr. 655 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Onderzoeken in het kader van de Rijkscoördinatieregeling voor de radar in Herwijnen, 31936, nr. 718 Motie Kerstens c.s. over ook andere wetenschappelijke VAO militair radarstation instituten betrekken bij het onderzoek naar de Herwijnen, 11-9-2019 gezondheidseffecten van cumulatieve straling 31936, nr. 656 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Onderzoeken in het kader van de Rijkscoördinatieregeling voor de radar in Herwijnen, 31936, nr. 718 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 102 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Diks: verzoekt de regering, in samenwerking met alle AO Materieelprojecten, 27830, nr. 286 betrokken instanties en de IOM, te komen tot een meer 11-9-2019 nauwkeurige monitoring van het aantal personenj dat in het Nederlandse Search-and-Rescuegebied wordt gered, zelfstandig de Carabische eilanden bereikt en omkomt dan wel vermist raakt, en de Kamer hierover bij het Jaarverslag van de Kustwacht Caribisch Gebied te informeren. Stand van zaken (juli 2021) Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Jaarverslag 2020 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied, 35570 X, nr. 89 Karabulut en Kerstens: verzoekt de regering deze Notaoverleg specifieke groep PTSS-patiënten zo spoedig mogelijk in Veteranenbeleid, kaart te brengen; verzoekt de regering tevens het 24-06-2019 gewijzigde PTTS-protocol zo spoedig mogelijk in te voeren, 30139, nr. 217 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Reactie op de gewijzigde motie van de leden Karabulut en Kerstens over spoedig invoeren van het gewijzigde PTSSprotocol, 30139, nr. 219 Diks en Stoffer: verzoekt de regering, met de ministeries Notaoverleg van Defensie, van Justitie en Veiligheid en van Veteranenbeleid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport een landelijke 24-06-2019 campagne te ontwikkelen die leidt tot bredere bewustwording en eerdere herkenning in de samenleving van de symptomen en kenmerken van PTSS en hoe hiermee om te gaan, 30139, nr. 216 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Veteranennota 2020 ‒ 2021, 30139, nr. 243 Kerstens: inzicht in kosten en omvang flexibele schil WGO Jaarverslag, 19-6-2019 35200 X, nr. 10 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief HRtransitie Defensie van 28 mei 2021, 35570 X, nr. 91 Belhaj: over voortgang implementatie DAP 1325 WGO Jaarverslag, 19-6-2019 35200 X, nr. 11 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Ontwikkelingen op personeelsgebied bij Defensie, 35300 X, nr. 54 Kerstens: verzoekt de regering, ingeval Defensie in het AO Personeel, 9-4-2019 35000 X, nr. 117 gelijk wordt gesteld (bezwaar tegen RVU boetes) de daarmee gepaard gaande bedragen ten goede te laten komen aan de medewerkers van Defensie, bijvoorbeeld in de vorm van arbeidsvoorwaardenruimte. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Ontwikkelingen op personeelsgebied bij Defensie, 35300 X, nr. 54 Belhaj: Verzoekt de regering, en specifiek het ministerie AO Chroom-6, 9-4-2019 35000 X, nr. 121 van Defensie, in de afweging tussen chroom-6houdende verf of gelijkwaardige alternatieven, het financieel­economische aspect de laagste prioriteit te geven binnen budgettaire kaders van Defensie en indien dit een afweging zal zijn hierover expliciet de Kamer te informeren, Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Toezeggingen over chroom-6, 35000 X, nr. 147 Belhaj: verzoekt de regering, en specifiek het Ministerie AO Chroom-6, 9-4-2019 35000 X, nr. 120 van Defensie, om zo spoedig mogelijk actief te stoppen met het werken met chroom-6-houdende verf, het vervangingsproces en certificeringsproces te versnellen en chroomvrije verfsystemen te implementeren Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Toezeggingen over chroom-6, 35000 X, nr. 147 Diks: verzoekt de regering, het besluit over de instelling AO Chroom-6, 9-4-2019 35000 X, nr. 124 en de opdracht van de commissie vergemakkelijk toekomstige schadeafhandeling bij beroepsziekten op de kortst mogelijke termijn te nemen en deze commissie in staat te stellen om zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk haar werk op een zorgvuldige wijze af te ronden. Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief 25883, nr. 352 Kerstens: verzoekt de regering, voor eens en altijd duidelijk te maken dat het bij het melden van misstanden en calamiteiten onder druk laten ondertekenen van geheimhoudingsverklaringen niet aan de orde is. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Ontwikkelingen op personeelsgebied bij Defensie, 35300 X, nr. 54 AO Personeel, 9-4-2019 35000 X, nr. 118 Belhaj: verzoekt de regering, alle mogelijke maatregelen AO Personeel, 9-4-2019 35000 X, nr. 113 te treffen om blootstelling aan en gezondheidsschade veroorzaakt door uitstootgassen van burnpits zo veel als mogelijk te voorkomen. In behandeling Belhaj: verzoekt de regering, om de nota Defensie NO DIS, 18-2-2019 Industrie Strategie en de Innovatiestrategie Defensie aan te vullen met voorstellen die volgen uit het plan van aanpak Defensie Operationele Energiestrategie. In behandeling 31125, nr. 98 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 103 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) Bruins Slot: verzoekt de regering, op deze voorgaande NO DIS, 18-2-2019 punten aan de Kamer duidelijkheid te bieden en een ethisch en juridisch kader te ontwikkelen waarbinnen het onderzoek, de ontwikkeling en de toepassing van human enhancement gaan plaatsvinden, en de Kamer hierover voor de zomer van 2019 te informeren. 31125, nr. 97 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Reactie op de motie van het lid Bruins Slot c.s. over een ethisch en juridisch kader voor human enhancement, 31125, nr. 105 Bruins Slot: verzoekt het kabinet het ontwerp, de ontwikkeling, bouw, instandhouding en eindregie van onderzeeboten binnen de gouden driehoek te accommoderen. NO DIS, 18-2-2019 31125, nr. 96 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Onderzoeksfase Vervanging Onderzeeboten, 34225, nr. 24 Bruins Slot c.s. over meer reservisten werven bij de Rijksoverheid NO Reservisten, 11-2-2019 35059, nr. 7 In behandeling Bosman c.s. over in gesprek gaan met onderwijsinstellingen over reservistenwerving NO Reservistenbeleid, 35059, nr. 5 11-2-2019 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Personeelsrapportage midden 2020, 35570 X, nr. 5 Bosman c.s. over het informeren via de dienstplichtbrief NO Reservistenbeleid, 35059, nr. 6 11-2-2020 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief toezeggingen en moties inzake reservisten, 35059, nr. 9 Belhaj: verzoekt de regering, na één jaar het AO Veiligheid en functioneren van de IVD, het MID en de COID te integriteit, 7-2-2019 evalueren, het personeel (burgers en militairen) te betrekken bij deze evaluatie en de onderzoeksopzet van de evaluatie vooraf aan de kamer voor te leggen. 35000 X, nr. 97 In behandeling Belhaj: verzoekt de regering, bij onderzoeken naar en bij AO Veiligheid en de afhandeling van klachten door het MID, de COID en integriteit, 7-2-2020 de Inspectie Veiligheid Defensie, de onafhankelijkheid en objectiviteit te waarborgen, door personen (niet zijnde de melder zelf en/of getuigen) die een rol hebben gespeeld waarover de melding gaat, niet te betrekken in het onderzoek en/of bij de afhandeling van klachten; verzoekt de regering, bij gevraagde en ongevraagde onderzoeken van de Inspectie Veiligheid Defensie en de COID, de onafhankelijkheid en objectiviteit te waarborgen door personen die een rol hebben gespeeld in de totstandkoming van het te onderzoeken beleid niet te betrekken in het doen van onderzoek. 35000 X, nr. 90 Deels Gerapporteerd in Kamerbrief uitgevoerd Reactie op de motie van het lid Belhaj over het waarborgen van onafhankelijkheid van onderzoeken door IVD en COID, 35000 X, nr. 106 Stoffer en Verhoeven: verzoekt de regering, een Ruslandstrategie op te stellen en deze in 2019 aan de Kamer voor te leggen. Plenair debat Rusland, 33694, nr. 37 20-12-2018 In behandeling Verhoeven en Bruins Slot: verzoekt de regering het Plenair debat Rusland, 33694, nr. 35 initiatief te nemen om internationale overeenstemming 20-12-2018 te bereiken over de praktische toepassing van het bestaande internationale recht op het digitale domein en de Kamer hierover te informeren. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Internationale rechtsorde in het digitale domein, 33694, nr. 47 Stoffer: verzoekt de regering, deze samenwerking verder Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 64 te optimaliseren door meer gebruik te maken van dual- 2019, 21-11-2018 use-innovatie en het waar mogelijk bevorderen van afspraken over reële toegang voor Nederlandse bedrijven tot door Defensie ontwikkelde kennis. In behandeling Bruins Slot: verzoekt de regering, de Defensie Cyber Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 52 Strategie te verbreden met de inzet van cybersoldaten 2019, 21-11-2018 om Nederland te beschermen als cyberaanvallen in de ruimte dreigen de samenleving te ontwrichten, en de Kamer daarover te informeren. In behandeling Bruins Slot: verzoekt de regering, te voorzien in draadloos breedbandinternet van goede kwaliteit, thuiswifi, voor alle legering binnen Defensie, daartoe een plan te maken en de Kamer daarover uiterlijk voorjaar 2019 te informeren. Uitgevoerd Kamerbrief Stand van zaken vastgoed Defensie, 34919, nr. 35 Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 51 2019, 21-11-2018 Belhaj: draagt de regering op de Tweede Kamer eerst te Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 58 informeren over alle financiële implicaties en nut en 2019, 21-11-2018 noodzaak van het voornemen tot de heroverweging van het Marine Etablissement Amsterdam alvorens stappen worden gezet met betrekking tot de heroverweging. Uitgevoerd Kamerbrief Voortgang bestuurlijk overleg Marineterrein in Amsterdam, 34919, nr. 50 Popken: verzoekt de regering, vanaf volgend jaar in de Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 46 2019, 21-11-2018 Defensiebegroting cyber en space duidelijk te specificeren en uit te werken, zodat inzichtelijk wordt Uitgevoerd Wordt jaarlijks meegenomen in de begroting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 104 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 53 2019, 21-11-2018 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Personeelsrapportage midden 2020, 35570 X, nr. 5 Stoffer en Bruins Slot: verzoekt de regering, de Franse Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 63 en Duitse regering formeel op de hoogte te brengen van 2019, 21-11-2018 de Nederlandse bezwaren tegen een Europees leger, en actief samenwerking te zoeken met de regeringen van andere EU-lidstaten voor een effectief gezamenlijk tegenwicht. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 24 januari 2019, over de EU Defensieraad, 21501 28, nr. 185 Kerstens: verzoekt de regering, uiterlijk in de volgende Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 59 Veteranennota een uitgewerkt plan daartoe te 2019, 21-11-2018 presenteren alsook vertegenwoordigers van het thuisfront bij die uitwerking te betrekken. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Veteranennota 2018–2019, 30139, nr. 218 Bruins Slot: verzoekt de regering, indien het dit jaar niet Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 50 tot een arbeidsvoorwaardenakkoord komt, nog voor de 2019, 21-11-2018 jaarwisseling met een aanvullend voorstel te komen, waaruit de waardering voor het Defensiepersoneel concreet blijkt. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Eenmalige uitkering voor defensiepersoneel, 35000 X, nr. 72 Diks en belhaj: verzoekt de regering, in aanloop naar Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 47 de herijking van de Defensievisie in 2020 een 2019, 21-11-2018 inspraaktraject in te zetten om de Kamer, Defensiepersoneel en de samenleving te betrekken bij fundamentele keuzes over de toekomstige inrichting van Defensie. Uitgevoerd Belhaj: verzoekt de regering om, in de volgende Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 56 begroting en jaarverslag inzichtelijk te maken wat de 2019, 21-11-2018 financiële middelen zijn van multicultureel netwerk, Vrouw en Defensie, Homoseksualiteit en Krijgsmacht en Jong Defensie. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Opbrengsten programma Behoud en Werving, 34919, nr. 38 Voordewind: verzoekt de regering, zorg te dragen dat Nederland voor het motoronderhoud van de Nederlandse F-35’s niet afhankelijk wordt van motoronderhoud in Turkije. Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief Antwoorden op de feitelijke vragen over de eenentwintigste voortgangsrapportage project Verwerving F-35, Kamerstuk 26488, nr. 462 welke activiteiten c.q. doelstellingen gesteld worden en welke financiële middelen hiervoor beschikbaar gesteld worden. Bruins Slot en Stoffer: verzoekt de regering, interdepartementaal in overleg te treden om ruimte te creëren voor maatschappelijke diensttijd bij Defensie. Begrotingsbehandeling 35000 X, nr. 62 2019, 21-11-2018 Afgedaan met kamerbrief Aanvullende antwoorden op vragen gesteld tijdens het plenair debat over de visie op de toekomst van Defensie van 22 januari 2019, 34919, nr. 32 Kerstens: over gezamenlijk aanbod op de arbeidsmarkt WGO Personeel, door Defensie, de brandweer en de politie. 12-11-2018 35000 X, nr. 30 Uitgevoerd DCPL en Nationale Politie doen ook gezamenlijke werving voor Defensie en politie. Karabulut en Kerstens: verzoekt de regering om samen WGO Personeel, met de vakbonden, en gedragen door het 12-11-2018 Defensiepersoneel, een goede cao overeen te komen. 35000 X, nr. 28 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Ontwikkelingen op personeelsgebied bij Defensie, 35300 X, nr. 54 Diks: verzoekt de regering, jaarlijks bij het jaarverslag WGO Personeel, een integraal inzicht te verschaffen in de actieplannen, 12-11-2018 programma's en trajecten die tot doel hebben de bedrijfsvoering bij de Defensieorganisatie te verbeteren, de onderlinge samenhang toe te lichten en de geboekte resultaten in kaart te brengen. 35000 X, nr. 27 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief Jaarverslag Ministerie van Defensie 2018, 35200 X, nrs. 1,3 en 4 Belhaj: verzoekt de regering, om voor het programma Behoud en Werving duidelijke doelstellingen te formuleren, met een tijdsplanning en de daarbij benodigde financiële middelen en over de voortgang voortaan bij het jaarverslag te rapporteren. WGO Personeel, 12-11-2018 35000 X, nr. 31 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Opbrengsten programma Behoud en Werving, 34919, nr. 38 Diks: verzoekt de regering, te onderzoeken of Fast Track WGO Materieel, Procurement als standaardoptie kan worden overwogen 5-11-2018 voor het versnellen van het verwerven van uitrusting voor militairen die op korte termijn op missie of oefening gaan, zodat deze spoedverwervingen, als het niet anders kan, buiten de regulier van toepassing zijnde administratieve regels maar binnen de wettelijke kaders kunnen plaatsvinden, en de Kamer hierover te informeren. 27830, nr. 273 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief Defensie Projectenoverzicht 2019, 27830, nr. 292 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 105 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) Belhaj; verzoekt de regering om over de planning en WGO Materieel, uitvoeringsvoortgang van de centraal te verwerven en 5-11-2018 te leveren kleding en uitrusting, jaarlijkse naar de Kamer te rapporteren; verzoekt de regering om op hoofdlijnen naar de kamer te rapporteren over de afhandelingen van problemen met kleding en uitrusting gemeld bij het interventieteam. 35000 X, nr. 24 Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief Defensie Projectenoverzicht 2019, 27830, nr. 292 Van Raan en Kerstens: Verzoekt de regering de militaire Plenair debat luchthavens nadrukkelijk aan te sporen zich op te stellen luchthavenbesluit, als goede buur. 5-7-2018 34932, nr. 6 In behandeling Kerstens: verzoekt het kabinet in het kader van bedoelde Plenair debat zorgvuldigheid in overleg met betrokkenen zoals luchthavenbesluit, hiervoor genoemd te bezien op welke wijze tot een 5-7-2018 gedragen besluit kan worden gekomen en de Kamer hierover te informeren. 34932, nr. 9 In behandeling Helvert: verzoekt de regering de toenadering van Turkije VAO NAVO, 5-7-2018 tot Rusland en de aanschaf van het S-400 systeem door Turkije in het kader van de NAVO aan de orde te stellen. 28676, nr. 294 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Geannoteerde agenda bijeenkomst NAVO-ministers van Defensie op 3 en 4 oktober 2018 te Brussel, 28676, nr. 303 VAO Materieel, Diks: verzoekt de regering, bij gemandateerde materieelverwervingsprojecten van defensie met een 5-7-2018 financiële omvang van meer dan €100 miljoen de Abrieven ter behandeling aan de Kamer voor te leggen en geen onomkeerbare stappen te zetten voorafgaand aan deze behandeling, voor dergelijke projecten of indien geen B-brief wordt verzonden in de A-brief uitgebreid te informeren over de risico's van het project en het al dan niet voorhanden zijn van verwervingsalternatieven. 27830, nr. 254 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Materieelprojectenoverzicht 2018, 27830, nr. 259 Van den Bosch: verzoekt de regering met concrete NO Veteranen, voorstellen te komen om de in de veteranenwet 26-6-2018 vastgelegde zorgplicht volledig in de praktijk te brengen en de Kamer hier binnen een jaar over te informeren. 30139, nr. 187 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Veteranennota 2018–2019, 30139, nr. 218 Van den Bosch: verzoekt de regering, te onderzoeken NO Veteranen, welke mogelijkheden er zijn om de financiering van 26-6-2018 het Nationaal Fonds Ereschuld ook open te stellen voor derden om additioneel in te investeren, opdat dit een écht nationaal fonds kan worden, en de Kamer hier voor de behandeling van de Defensiebe-groting 2019 over te informeren. 30139, nr. 188 Uitgevoerd Kamerbrief Reactie op motie van het lid Van den Bosch c.s. over medefinanciering Nationaal Fonds Ereschuld door derden, 30139, nr. 203 Bruins Slot en Kerstens: verzoekt de regering om, in NO Veteranen, overleg met betrokken organisaties zoals de 26-6-2018 samenwerkende veteranenontmoetingscentra, het vfonds, het Veteraneninstituut en betrokken gemeenten te werken aan een passende ondersteuning van de inloophuizen voor komende jaren en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling te informeren. 30139, nr. 189 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Inloophuizen veteranen 30139, nr. 207 en kamerbrief Inloophuizen veteranen 30139, nr. 211 Belhaj: verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken om het dragen van een militair uniform door niet actief dienende veteranen tijdens veteranenevenementen mogelijk te maken en bestaande regelingen daarvoor aan te passen. NO Veteranen, 26-6-2018 30139, nr. 190 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Draagrecht uniformen veteranen, 30139, nr. 212 Belhaj: verzoekt de regering, spoed te betrachten bij NO Veteranen, het afhandelen van het aanpassen van het 26-6-2018 voorzieningenstelsel en maximaal gebruik te maken van de voorlopige voorziening wanneer veteranen in afwachting zijn van een definitieve toekenning. 30139, nr. 191 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Veteranennota 2018–2019, 30139, nr. 218 Belhaj: verzoekt de regering om, onderzoek naar moral NO Veteranen, injury te stimuleren en moral injury een vast onderdeel 26-6-2018 van het curriculum van opleidingen van de Nederlandse Defensie Academie te laten gelden. 30139, nr. 192 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Veteranennota 2018–2019, 30139, nr. 218 Belhaj: verzoekt de regering, te onderzoeken in welke NO Veteranen, mate het noodzakelijk is om externe medische adviseurs 26-6-2018 te betrekken bij het schaderegelingsproces en te onderzoeken of dit op een andere wijze (intern) georganiseerd kan worden, en hierover de Kamer te informeren voor november 2018. 30139, nr. 193 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Reactie op de motie van het lid Belhaj c.s. over externe medische adviseurs, 30139, nr. 205 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 106 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) Diks: verzoekt de regering in gesprek te gaan met de NO Veteranen, Vereniging van Nederlandse Gemeenten om de 26-6-2018 mogelijkheden in kaart te brengen voor het verbeteren van de aandacht voor veteranen in gemeenten. 30139, nr. 194 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Inloophuizen veteranen 30139, nr. 211 Kerstens: verzoekt de regering, te onderzoeken op welke NO Veteranen, wijze andere ministeries en de private sector, daaronder 26-6-2018 in de eerste plaats begrepen de (Nederlandse) defensieindustrie breder kunnen bijdragen aan het veteranenbeleid en de Kamer hierover te informeren 30139, nr. 200 Uitgevoerd Kamerbrief Reactie op motie van het lid Van den Bosch c.s. over medefinanciering Nationaal Fonds Ereschuld door derden, 30139, nr. 203 Van Dijk: verzoekt de regering de aanbeveling van de WGO Jaarverslag, Algemene Rekenkamer betreffende de administratie 20-6-2018 van de munitieopslag over te nemen, en onderzoek te doen of dit probleem ook speelt bij de administratie van de voorraad van explosieven. 34950 X, nr. 9 In behandeling Bruins Slot: verzoekt de regering, de ondertekening van VAO IT, 19-6-2018 het contract met de te selecteren leverancier voor GrIT te laten voorafgaan door een nieuw BIT-advies, waarbij ook ingegaan wordt op de implementatie van eerdere aanbevelingen door het BIT; verzoekt de regering tevens, de Kamer over dit uitgebrachte BIT-advies te informeren, tijdig voorafgaand aan de contractondertekening. 31125, nr. 88 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Derde BIT-advies programma ‘Grensverleggende IT’ (GrIT), 31125, nr. 104 Bruins Slot: verzoekt de regering, de Kamer tijdig te VAO IT, 19-6-2018 informeren als het programma GrIT duurder wordt dan de initiële reservering dan wel dat de functiona-liteit wordt verminderd of het niveau van IT-dienstverlening naar beneden wordt gesteld, omdat het maximum van de reservering bereikt is. 31125, nr. 87 Uitgevoerd Motie Stoffer: constaterende dat tijdens de NAVO-top in NO Defensienota, 28-5-2018 Wales in 2014 is afgesproken dat het Nederlandse Defensiebudget wordt verhoogd richting 2% van het bbp in 2024; overwegende dat de Defensienota hoofdzakelijk ingaat op de versterking van de krijgsmacht tijdens deze kabinetsperiode, maar onduidelijk is over de periode 2020–2024; verzoekt de regering, conform de NAVO-norm en in lijn met de aange-nomen motie-Dijkgraaf over langjarige financieringssystematiek (34 775 X, nr. 57), prioriteit te geven aan een spoedige uitwerking van een perspectief op Defensie na 2020. 34919, nr. 17 Uitgevoerd Afgedaan tijdens begrotingsbehandeling Defensie 2019, 21 november 2018 Motie bruins Slot: overwegende dat de inzet van drones NO Defensienota, vaker plaatsvindt en steeds eenvoudiger wordt voor 28-5-2018 niet-statelijke actoren; overwegende dat Defensie nog niet over voldoende counterdrones-middelen beschikt; verzoekt de Minister, in te zetten op het ontwikkelen van counterdrones-capaciteiten en de Kamer hierover te informeren. 34919, nr. 14 Uitgevoerd Aanhangsel Handelingen 2018/19, nr. 2248 Motie Diks: overwegende dat gelet op de destabilisering NO Defensienota, van Venezuela en de daarmee gepaard gaande politieke 28-5-2018 onvoorspelbaarheid in dat land een robuuste verdediging van de Caribische eilanden noodzakelijk is, en een verder geïntegreerde verdediging met andere westerse mogendheden bovendien kosten kan besparen; verzoekt de regering, te bezien of en hoe een verregaande vorm van geïntegreerde en gezamenlijk verdediging van het Caribisch gebied met andere westerse mogendheden mogelijk en wenselijk is, en daarbij tevens de mogelijkheid van wederzijdse verdediging te onderzoeken. 34919, nr. 13 Uitgevoerd Afgedaan in kamerbrief Stand van zaken van de bilaterale defensiesamenwerking met de strategische partners van Defensie, 33279, nr. 29 Motie Diks: constaterende dat in de Defensienota een NO Defensienota, 28-5-2018 bedrag van 20 miljoen euro structureel voor cyberdefensie wordt vrijgemaakt en hiermee gedurende deze kabinetsperiode slechts één cyberoperatie kan worden uitgevoerd; verzoekt de regering bij de nog uit te werken cyberstrategie expliciet te onderzoeken of de beschikbare capaciteit van het Defensie Cyber Commando voldoende is om cyberdreigingen het hoofd te kunnen bieden, en tevens te onderzoeken of en hoe 34919, nr. 11 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Defensie Cyber Strategie, 33321, nr. 9 Afgedaan met kamerbrief Aanbieden commercieelvertrouwelijke definitieve business case GrIT, 35728, nr. 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 107 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) cyber offensief – indien opportuun en proportioneel – ingezet zou kunnen worden in het kader van het verdedigen van de internationale rechtsorde. Motie Belhaj en Voordewind: verzoekt de regering, NO Defensienota, wetgeving voor te bereiden voor het instellen van een 28-5-2018 Defensie Materieel begrotingsfonds. 34919, nr. 19 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Hoofdlijnen Defensiematerieelbegrotingsfonds (DMF), 27830, nr. 281 Diks: verzoekt de regering, tijdelijke ontheffingen AO Veiligheid en vanwege operationele noodzaak voortaan altijd te laten integriteit, 16-5-2018 vergezellen door een formeel vastgelegde schriftelijke verslaglegging van de uitgevoerde veiligheidschecks waaruit blijkt dat de munitie gedurende deze periode veilig kan worden gebruikt, en na het verstrijken van de tijdelijke ontheffing de typeclassificatie alsnog zo spoedig mogelijk uit te voeren. 34775 X, nr. 116 Uitgevoerd Afgedaan in Kamerbrief beantwoording kamerrvagen van het lid Karabulut (SP) over ongelukken met de SM-2 raket op Duitse en Amerikaanse oorlogsbodems, Kamerstuk 2018D41904 en met verslag Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2020, 35300 X, nr. 47 Belhaj: verzoekt de regering, te allen tijde de Kamer AO Veiligheid en actief te informeren, mocht de taak die opgenomen is in integriteit, 16-5-2018 een instellingsbesluit voor het oprichten van een (tijdelijke) commissie onverhoopt geheel of gedeeltelijk wijzigen. 34775 X, nr. 110 Doorlopend Gerapporteerd in Kamerbrief Lijst van vragen en antwoorden over de Jaarrapportage 2019 Visitatiecommissie Defensie en Veiligheid, 34919, nr. 41 Motie Karabulut en Ploumen verzoekt de regering, het AO Veiligheid en tijdelijke externe meldpunt open te houden tot de integriteit, 16-5-2018 behandeling van de definitieve aanbevelingen van de commissie-Giebels door de Tweede Kamer. 34775 X, nr. 117 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Eindrapport commissie Giebels en openhouden extern meldpunt, 34775 X, nr. 130 Van Dijk: verzoekt de regering, alle mogelijke middelen AO Veiligheid en in te zetten om het beantwoorden van de schuldvraag integriteit, 16-5-2018 mogelijk te maken en daaraan consequenties te verbinden. 34775 X, nr. 112 In behandeling AO Veiligheid en Bruins Slot: verzoekt de regering, een onafhankelijke integriteit, 16-5-2018 visitatiecommissie in te stellen ten behoeve van de uitvoering van het plan van aanpak integrale veiligheid en integriteit bij Defensie, die jaarlijks over de stand van zaken van het verbetertraject rapporteert aan de bewindslieden van Defensie en de Kamer, en halfjaarlijks aan de Kamer te rapporteren over de voortgang van de uitvoering van het plan van aanpak en de aanbevelingen van deze visitatiecommissie 34775 X, nr. 113 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Nadere informatie over maatregelen plan van aanpak ‘Een veilige defensieorganisatie’, 34919, nr. 24 Belhaj: verzoekt de regering, na het voltooien van het AO Veiligheid en strafrechtelijk onderzoek door het OM, onderzoek te integriteit, 16-5-2018 doen naar de mogelijkheid om tot (aanvullende) interne disciplinaire maatregelen over te gaan indien er op enig moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen. 34775 X, nr. 109 In behandeling Diks: verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat AO Veiligheid en slachtoffers van misbruik binnen defensieorganisatie op integriteit, 16-5-2018 geen enkele wijze worden beperkt in hun communicatie met externen over de misbruikzaak, anders dan ter voorkoming van onderlinge beïnvloeding hangende het onderzoek. 34775 X, nr. 115 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Ontwikkelingen op personeelsgebied bij Defensie, 35300 X, nr. 54 Sjoerdsma over: verzoekt de regering, zonder militairen VAO ISIS, 21-12-2017 in gevaar te brengen, gedetailleerder te rapporteren over militaire wapeninzet. 27925, nr. 625 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Voortgangsrapportage Nederlandse bijdrage in de strijd tegen ISIS, 27925, nr. 629 Van Ojik: overwegende dat klimaatverandering in Mali VAO Vredesmissies, 12-12-2017 een bedreiging is voor de voedselproductie en watervoorziening, en daarmee een bron voor conflict; overwegende dat Nederland bij de aanpak van conflicten een integrale aanpak voorstaat waar defensie, diplomatie en ontwikkeling hand in hand gaan; verzoekt de regering om, samen met internationale en Malinese partners te bezien hoe meer kan worden gedaan om klimaatverandering als bron van conflict in Mali tot staan te brengen, 29521, nr. 357 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Nederlandse bijdrage aan MINUSMA in 2019 en veiligheidsinzet in de Sahel 2019 tot en met 2021 (artikel 100) 29521, nr. 368 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 108 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Belhaj: verzoekt de regering om, de diversiteit en het VAO Personeel, diversiteitsbewustzijn in alle geledingen van Defensie te 12-12-2017 versterken door in te zetten op een inclusieve cultuur wat resulteert in zowel instroom als behoud van medewerkers uit groepen die tot nu toe ondervertegenwoordigd zijn; en hierbij specifiek te kijken naar de regelgeving en (bedrijfsvoerings-)voorschriften die belemmeringen zouden kunnen opwerpen voor de hier voor genoemde groepen en dit te betrekken bij de beleidsnota Diversiteit en Inclusiviteit Dijkgraaf: verzoekt de regering, zo mogelijk in de komende Defensienota, te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om tot een langjarige financieringssystematiek te komen. Stand van zaken (juli 2021) 34775 X, nr. 63 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Diversiteit en inclusiviteit bij Defensie, 35000 X, nr. 12 Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 57 2018, 23-11-2017 Uitgevoerd Begrotingsbehandeling 21 november 2018, 35000 X Voordewind: verzoekt de regering, de tweedaagse Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 51 geestelijkeverzorgingsconferentie ook tot vast 2018, 23-11-2017 onderdeel te maken van de opleiding van de landmachtcadetten en de deelname van militairen aan de geestelijkeverzorgingsconferenties voorafgaande aan uitzendingen te stimuleren. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Personeelsrapportage Defensie over 2017, 34775 X, nr. 102 Bruins Slot: verzoekt de regering het onderzoek naar Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 38 het delegeren van personeelsbesluiten te benutten om 2018, 23-11-2017 commandanten meer bevoegdheden en bijbehorende middelen op personeelsgebied te geven en daartoe met concrete maatregelen te komen. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Rapportage adaptieve krijgsmacht, 33763, nr. 146 Bruins Slot: verzoekt de regering, de effecten van het AOW-pensioengat inzichtelijk te maken, integraal af te wegen en nader te bezien bij de Defensienota. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Defensienota 2018 - investeren in onze mensen, slagkracht en zichtbaarheid, 34919, nr. 1 Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 39 2018, 23-11-2017 Bruins Slot: verzoekt de regering, te investeren in cyber Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 40 als volwaardig vijfde militaire domein en daarbij ook in 2018, 23-11-2017 te zetten op een grotere rol van Defensie in het kader van de derde hoofdtaak, om zo samen met civiele veiligheids-partners op te kunnen treden tegen digitale bedreigingen en aanvallen. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Defensie Cyber Strategie, 33321, nr. 9 Belhaj: verzoekt de regering, de Kamer over het Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 45 groeipad voor uitgaven aan research and development 2018, 23-11-2017 en innovatie te informeren bij het aanbieden van de Defensienota en bij de volgende aanvullende nota van wijziging of de suppletoire begroting (die de verdere verdeling van de extra middelen van Rutte III realiseert) inzichtelijk te maken. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief 35000 X, nrs. 2 en 18 Belhaj: verzoekt de regering om, de mogelijkheden te Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 46 onderzoeken om de huidige maximalisering van leeftijd 2018, 23-11-2017 bij de aanbieding van betrekkingen te verruimen en daarmee bij te dragen aan de adaptieve krijgsmacht. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Rapportage adaptieve krijgsmacht, 33763, nr. 146 Ploumen en Voordewind: verzoekt de regering, jaarlijks Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 48 een thuisfrontcheck uit te voeren waarbij wordt gekeken 2018, 23-11-2017 naar de uitkomsten en leerpunten om de bestaande dienstverlening te laten aansluiten op deze uitkomsten zodat tegemoetgekomen wordt aan de behoefte van het thuisfront. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Veteranennota 2017–2018, 30139, nr. 186 Ploumen en Karabulut: verzoekt de regering, te Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 49 waarborgen dat er ook na het melden van een incident 2018, 23-11-2017 een mogelijkheid tot nazorg is Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Rapport «Onderzoek naar een sociaal veilige werkomgeving bij Defensie», 35000-X, nr. 13 en kamerbrief Beleidsreactie eindrapport commissieGiebels, 35000 X, nr. 75 Diks en Van de Molen: verzoekt de regering, te bezien Begrotingsbehandeling 34775 X, nr. 37 hoe Defensie bij kan dragen aan deze Elfwegentocht 2018, 23-11-2017 door bijvoorbeeld experimenten te doen met alternatieve brandstoffen of in die periode geen of veel minder fossiele brandstoffen te gebruiken. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Evaluatie van de Operationele Energiestrategie, 33763, nr. 142 Agema en Popken. Regering dient een einde te maken Begrotingsbehandeling 34665 X, nr. 35 aan de Regeling faciliteiten Turkse dienstplicht defensie- 2018, 23-11-2017 ambtenaren. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Agema en Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 109 Omschrijving Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) Popken over de Regeling faciliteiten Turkse dienstplicht defensie-ambtenaren, 34775 X, nr. 67 Voordewind: verzoekt de regering, te onderzoeken op Begrotingsbehandeling 34665 X, nr. 52 welke wijze in het toetsingskader voor deelname aan 2018, 23-11-2017 internationale missies duidelijke, controleerbare criteria voor de veiligheid en de medische zorg voor Nederlandse militairen tijdens internationale missies opgenomen kunnen worden, en de Kamer hierover te informeren, In behandeling Karabulut et al.: over het verzoek de commissie die VAO Personeel, onafhankelijk en extern onderzoek gaat doen naar 13-11-2017 intimidatie en seksueel geweld , voldoende middelen en mogelijkheden te geven om ook de praktijk mede bij de operationele eenheden te onderzoeken. Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Commissie sociaal veilige werkomgeving, 34775 X, nr. 61 Motie De Roon over het plaatsen van langeafstandkruisraketten op nieuwe fregatten. 34775 X, nr. 21 Begrotingsbehandeling 34550 X, nr. 34 2017, 17-11-2016 In behandeling Günal-Gezer/Vuijk: over een overzicht van de WGO Materieel, toegekende prijsbijstelling, de verdeling daarvan over 2-11-2015 de investeringsprojecten en exploitatie-uitgaven en de mate waarin de prijsbijstelling toereikend is. 34300 X, nr. 35 Uitgevoerd Afgedaan met de defensiebegroting 2017, 34550 X, nr. 2 Knops: over het bij de uitvoering van de motie-Van der WGO Jaarverslag, Staaij voorzien in een structurele oplossing voor de 17-6-2015 problematiek van onvoldoende ontvangen prijsbijstelling en stijgende kosten van defensiematerieel. 34200 X, nr. 9 Uitgevoerd Afgedaan in Regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» verzoekt de regering, de problemen met de VAO 31125, nr. 48 informatievoorziening en ICT bij Defensie binnen het nu Informatievoorziening gereserveerde budget op te lossen en indien dit niet en ICT bij Defensie mogelijk is geen extra geld uit te trekken zonder de 18-12-2014 Kamer daarover vooraf te informeren Van Tongeren/Smaling over de Kamer op de hoogte houden over de voortgang van de aanplant van compensatiebos. Uitgevoerd Afgedaan met Kamerbrief Voortgangsrapportage IT en ERP, Kamerstuk 31125, nr. 72 + BIT-advies Grensverleggende IT, Kamerstuk 31125, nr. 115 + het delen van de CV business case GrIT, Kamerstuk 35728, nr. 2 AO AWACS, 13-5-2014 33750 XII, nr. 86 Eijsink c.s. over monitoren van geluidscontouren rond NO Toekomst van de 33763, nr. 22 vliegbases Volkel en Leeuwarden. krijgsmacht, 6-11-2013 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Stand van zaken AWACS en de Navo-vliegbasis Geilenkirchen, 34300 XII, nr. 69 Uitgevoerd Afgedaan met kamerbrief Uitvoering motie-Eijsink over het geluid van de F-35, 33763, nr. 96 en kamerbrief Instellingsbesluit Stuurgroep «Uitvoering motie geluidsmeetnetten» (Kamerstuk 33 763, nr. 22), 33763, nr. 121 Tabel 53 Door bewindslieden gedane toezeggingen Omschrijving van de toezegging Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) De minister van Defensie zegt toe voor het einde van het CD Missies/ operaties, zomerreces 2021 de Kamer te zullen informeren over de 08-7-2021 beperkende maatregelen in het verre Oosten als gevolg van corona voor Zr.Ms. Evertsen als onderdeel van de carrier strike group. 2021D29294 Afgedaan in Kamerstuk 29521, nr. 424 De minister van Defensie informeert de Kamer over (de afwikkeling van) de schijnaanval van Russische gevechtsvlietuigen op de Zr.Ms. Evertsen. 2021D26567 In behandeling In de volgende begroting wordt expliciet aandacht besteed aan CD Personeel, 23-6-2021 de proeftuinen met betrekking tot het decentraal budget. 2021D26576 Afgedaan met de «prapportage midden 2021» De minister stuurt haar brief aan de Veteranenombudsman over Notaoverleg Veteranen, het geval van verlopen rijbewijzen van in Duitsland 22-6-2021 gestationeerde militairen aan de Kamer. 2021D25599 Afgedaan in Kamerstuk 30139, nr. 246 WGO Jaarverslag en Slotwet, 29-6-2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 110 Omschrijving van de toezegging Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) De minister van Defensie informeert de Kamer in de volgende Notaoverleg Veteranen, Veteranennota nader over de uitkomsten van het 22-6-2021 gezondheidsonderzoek naar welzijn en zorgbehoefte van ISAFveteranen. 2021D25599 In behandeling De minister van Defensie informeert de Kamer in de volgende Notaoverleg Veteranen, 22-6-2021 Veteranennota nader over het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV). 2021D25599 In behandeling De minister van Defensie informeert de Kamer in de volgende Notaoverleg Veteranen, 22-6-2021 Veteranennota over de stand van zaken met betrekking tot revalidatietrajecten van veteranen. 2021D25599 In behandeling De Minister van Defensie zegt toe in de komende Veteranennota’s ook in te zullen gaan op de voortgang van de uitvoering van de aanbevelingen van de commissie-Borstlap inzake Dutchbat-III (toezegging aan het lid Piri). 26122, nr. 55 In behandeling De minister van Defensie informeert de Kamer over het CD Afghanistan, 02-6-2021 versnellen van procedures van de coalitiepartners (met name het Verenigd Koninkrijk) om tolken naar de betreffende landen te halen. 35570 X, nr. 105 Afgedaan in Kamerstukken 35570 X, nr. 113 en 35570 X, nr. 94 De minister van Defensie stuurt de Kamer, zo mogelijk binnen CD Afghanistan, 02-6-2021 één week, een brief waarin de versnellingen in de procedures worden gemeld die tot nu toe zijn gerealiseerd en welke versnellingen nog mogelijk zijn. 35570 X, nr. 105 Afgedaan in Kamerstukken 35570 X, nr. 113 en 35570 X, nr. 94 De minister van Defensie zendt de verkorte vragenlijst van de IND vóór 3 juni 2021 aan de Kamer. CD Afghanistan, 02-6-2021 35570 X, nr. 105 Afgedaan in Kamerstuk 35570 X, nr. 94 De minister zendt de resultaten van haar gesprek met de minister van Buitenlandse Zaken over de (mogelijkheid van) stationering van een vertaler op de ambassade in Kabul vóór 3 juni 2021 aan de Kamer. CD Afghanistan, 02-6-2021 35570 X, nr. 105 Afgedaan in Kamerstuk 35570 X, nr. 94 De staatssecretaris van Defensie zegt toe in de komende PCD Veiligheid en Integriteit, rapportages of personeelsbrief in te zullen gaan op eventuele 01-6-2021 ontwikkelingen in het oplossen van de resterende langlopende zaken. 35570 X, nr. 104 Doorlopend CD Missies/ Operaties Dutchbat-III, 08-6-2021 In het verslag van de NAVO Defensie Ministeriële vermeldt de CD NAVO Defensieministeriële, 28676, nr. 367 minister van Defensie welke overzichten van disruptieve 25-5-2021 technologieën al dan niet met de Kamer kunnen worden gedeeld. Afgedaan in Kamerstuk 2021Z11901 In het verslag van de NAVO Defensie ministeriële wordt CD NAVO Defensie Ministeriële 28676, nr. 367 aandacht besteed aan de ambities van Nederland op het gebied 25-5-2021 van klimaat versus die van de NAVO. Afgedaan in Kamerstuk 2021Z11901 In het verslag van de NAVO Defensie ministeriële wordt een update van de cijfers inzake het halen van de 2%-norm en de brutobedragen opgenomen. CD NAVO Defensieministeriële, 28676, nr. 367 25-5-2021 Afgedaan in Kamerstuk 2021Z11901 De minister zendt het zogenaamde PFCA als bijlage bij het verslag van de EU Defensieraad aan de Kamer. CD Defensieraad, 20-4-2021 21501 28, nr. 218 Afgedaan in Verslag (VTC) Raad Buitenlandse Zaken Defensie van 6 mei 2021, Kamerstuk 21501 28, nr. 220 De staatssecretaris zendt ieder in het kader van GrIT uitgebracht AO Grensverleggende IT, BIT-advies aan de Kamer. 10-12-2020 31125, nr. 117 Afgedaan in Kamerstuk 31125, nr. 119 De staatssecretaris zegt toe de definitieve business case GrIT (of AO Grensverleggende IT, een deel ervan) naar de Kamer te zullen versturen. 10-12-2020 31125, nr. 117 Afgedaan in Kamerstuk 35728, nr. 2 De staatssecretaris verwacht het IBO Vastgoed in juni 2021 de Kamer te doen toekomen Begrotingsbehandeling 2021, 3-12-2020 Plenair verslag 33e vergadering Donderdag 3 december 2020 Afgedaan in Kamerstukken 34919, nr. 77 en 34919, nr. 79 De minister van Defensie zegt toe in de volgende Veteranennota ook te zullen ingaan op eventuele voortzetting van het project Horse Power. WGO Personeel/ Materieel, 30-11-2020 35570 X, nr. 72 Afgedaan in Kamerstuk 30139 nr. 243 De minister van Defensie zegt toe in gesprek te zullen gaan met WGO Personeel/ Materieel, de veteranenopvang in Tilburg of een faciliteit kan worden 30-11-2020 ingericht voor een proefperiode van één jaar voor de professionele opvang van moeilijk bereikbare veteranen met 35570 X, nr. 72 Afgedaan in Kamerstuk 35570 X, nr. 84 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 111 Omschrijving van de toezegging Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) psycho-sociale klachten, en de Kamer hierover schriftelijk te zullen informeren, zo enigszins mogelijk uiterlijk medio januari 2021. De staatssecretaris van Defensie zegt toe direct na ontvangst WGO Personeel/ Materieel, van de reactie van het RIVM schriftelijk aan de Kamer te zullen 30-11-2020 rapporteren over de beantwoording van de vragen diebij het RIVM zijn uitgezet over de categorieën en ziektes in relatie tot verschillende stoffen. 35570 X, nr. 72 Afgedaan in Kamerstuk 35570 X, nr. 84 De staatssecretaris van Defensie zegt toe een commissie in te WGO Personeel/ Materieel, stellen om een brede impact-analyse uit te voeren voor de 30-11-2020 situatie waarbij de uitgangspunten van de uitkeringsregeling Chroom-6 worden losgelaten (bijvoorbeeld voor de groep (gewezen) Defensiemedewerkers die buiten de bestaande regeling vallen en ernstig ziek zijn) en zal de Kamer hierover zo spoedig mogelijk schriftelijk informeren. 35570 X, nr. 72 Vervangen door motie 35570 X, nr. 28. Motie in behandeling. Laatst gerapporteerd in Kamerstuk 35570 X, nr. 84 De staatssecretaris van Defensie zegt toe in gesprek te zullen WGO Personeel/ Materieel, gaan met de initiatiefnemer van de kaartenactie m.b.t. de UGM- 30-11-2020 problematiek om nader te achterhalen wat de problematiek precies inhoudt, en zal de Kamer hierover direct na dit gesprek schriftelijk informeren. 35570 X, nr. 72 Afgedaan in Kamerstuk, 35570 X, nr. 108 De staatssecretaris van Defensie zegt toe nader onderzoek te WGO Personeel/ Materieel, zullen initiëren of er specifiek voor de POMS een aparte 30-11-2020 schadevergoedingsregeling kan worden opgezet, en de Kamer hierover schriftelijk te zullen informeren. 35570 X, nr. 72 Uitgevoerd in Kamerstuk, 35570 X, nr. 92 De staatssecretaris van Defensie zegt toe zo enigszins mogelijk WGO Personeel/ Materieel, in het voorjaar van 2021 schriftelijk aan de Kamer te zullen 30-11-2020 berichten hoe de voorgestelde vergoedingsregelingchroom-6 Defensie zich verhoudt tot het rapport van de commissie-Heerts en andere ontwikkelingen op dit terrein. 35570 X, nr. 72 Afgedaan in Kamerstuk 35570 X nr. 92 Notaoverleg 27925, nr. 750 Burgerslachtoffers, 07-10-2020 Afgedaan in Kamerstuk 27925, nr. 746 De minister zegt toe het schematische overzicht van de toekomstige procedure te sturen De minister informeert de Kamer over de onderzoeksvragen Notaoverleg 27925, nr. 750 (van de onafhankelijke commissie) zodra deze zijn vastgesteld, Burgerslachtoffers, 07-10-2020 alsmede over de voortgang van het onafhankelijke onderzoek. In behandeling De staatssecretaris van Defensie zegt toe uiterlijk 1 februari 2021 AO Veiligheid Defensie, de Kamer nader te zullen informeren over de wijze waarop 08-9-2020 vervolg zal worden gegeven aan de werkzaamheden van de visitatiecommissie. 35570 X, nr. 4 Afgedaan in Kamerstuk 34919, nr. 76 De Minister van Defensie stuurt de evaluatie van het rapport van AO Personeel, 18-6-2020 de IVD in Juni naar de Tweede Kamer. 35300, nr. 86 Afgedaan in Kamerstuk 35300 X, nr. 69 Staatssecretaris informeert de kamer over resterende punten AO Personeel, 18-6-2020 wat betreft AOW-gat en RVU boetes. De Staatssecretaris zegt toe het gesprek aan te willen gaan met de Kamer over andere zaken die nog spelen. 35300, nr. 86 Deels afgedaan, gerapporteerd in 35300-X, nr. 62 Staatssecretaris informeert Kamer (schriftelijk) over nader onderzoek van de paritaire commissie dat voor het eind van het jaar (2020) wordt afgerond. AO Personeel, 18-6-2020 35300, nr. 86 Afgedaan in Kamerstuk 35300 X, nr. 85 Minister informeert de Kamer in het derde kwartaal (schriftelijk) AO Personeel, 18-6-2020 over de geleerde lessen mbt COVID-19 en Defensie. 35300, nr. 86 Afgedaan in Kamerstuk 35570 X, nr. 10 Bij toekomstige missies wordt vooraf duidelijk gemaakt hoe de Plenair debat over misleiding voortgang van de missie zal worden gemeten en in de artikel VS t.a.v. de oorlog in 100-brieven wordt standaard een paragraaf opgenomen waarin Afghanistan, 06-2-2020 de aandachtspunten en risico's worden benoemd, en de maatregelen die we willen nemen om die te beperken. Plenaire verslag (stenogram) Doorlopend, o.a. gerapporteerd in Kamerstukken 29521, nr. 417 en 27925, nr. 755 De minister van Defensie onderzoekt of/hoe het PESCOprojecten met de Kamer kan worden gedeeld, aangezien deze nu «government use only» is gerubriceerd. Zij informeert de Kamer hierover AO EU Defensieraad, 03-3-2020 21501-28, nr. 200 Niet in de geannoteerde agenda’s, maar in de verslagen van AO EU Defensieraad, 03-3-2020 21501 28, nr. 200 de EU Defensieraden informeert de minister van Defensie de Kamer voortaan over de voortgang en stand van zaken van de Europese Defensiesamenwerking. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 Afgedaan in Kamerstuk 21501-28, nr. 201 Doorlopend 112 Omschrijving van de toezegging Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) De ontwikkeling van de prijzen voor exploitatie en investeringen Nota naar aanleiding van het zal de minister van Defensie – conform de aanbeveling van het verslag, 03-2-2020 CBS – ook de komende jaren blijven volgen. In het jaarverslag en de begroting zal de minister u hierover informeren. 35280, nr. 7 In behandeling Over de wijze waarop de Kamer nader geïnformeerd kan worden Nota naar aanleiding van het over instandhouding ten aanzien van vastgoed, komt de verslag, 3-2-2020 minister van Defensie graag terug in de eerste begroting van het DMF. 35280, nr. 7 Afgedaan in Kamerstuk 35570 K N.a.v. verzoek Stoffer (SGP) Plenair debat De Minister van Defensie zegt toe te investeren in de verbetering Burgerslachtoffers Hawija, van het politieke bewustzijn en de informatievoorziening op 27-11-2019 het bestuursdepartement van Defensie. Plenaire verslag (stenogram) Afgedaan in Kamerstuk 28362, nr. 56 De staatssecretaris van Defensie informeert de Kamer op reguliere momenten, bijvoorbeeld in het kader van het jaarverslag, over de invulling van de motie Van Helvert m.b.t. inzet klimaatgelden voor verduurzaming Defensievastgoed. 34919, nr. 49 Doorlopend, gerapporteerd in Kamerstruk 27830 313 AO Vastgoed, 26-11-2019 De minister van Defensie brengt de komende periode in kaart of Brief Minister van Defensie met 35280, nr. 5 en op welke wijze het opnemen van de relevante personele beantwoording vragen Vaste uitgaven vorm zou kunnen krijgen. De Kamers worden hierover Commissie voor Defensie, in de eerste begroting van het DMF nader geïnformeerd. 14-11-2019 Afgedaan in Kamerstuk 35 570 K De staatssecretaris neemt het verschil in beloning tussen KMar Begrotingsbehandeling Defensie, 07-11-2019 en Politie mee in het onderzoek van de herziening van het loongebouw. Plenaire verslag (stenogram) In behandeling De minister zegt toe bij de geannoteerde agenda’s van de Raad AO EU Defensieraad, Buitenlandse Zaken-Defensie een update aan de Kamer te 06-11-2019 sturen over de ontwikkelingen over Europese Defensiesamenwerking. 21501 28, nr. 195 Doorlopend De minister informeert de Kamer nader over de invulling van Veteranenzorg. WGO Personeel/ Materieel, 30-10-2019 35300 X, nr. 47 Afgedaan in Kamerstuk 30139, nr. 234 De minister informeert de Kamer over de stand van zaken met WGO Personeel/ Materieel, betrekking tot het Marine Etablissement Amsterdam, zodra het 30-10-2019 overleg met de gemeente Amsterdam dat toestaat. 35300 X, nr. 47 Afgedaan met Kamerstuk 34919, nr. 50 De minister stelt het onderwerp interne sanctiemogelijkheden AO NAVO Defensie aan de orde tijdens de NAVO Defensie ministeriële en Ministeriële, 16-10-2019 rapporteert hierover in het verslag van die vergadering. 28676, nr. 327 Afgedaan, gestalte gegeven in verslag met Kamerstuk 28676, nr. 325 De minister zegde toe dat zij een onderzoek zal (laten) uitvoeren Nota Overleg Krijgsmacht van 35189, nr. 9 naar de haalbaarheid en wenselijkheid van het openstellen van en voor Europeanen, 23-9-2019 de Nederlandse krijgsmacht voor EU burgers In behandeling De minister onderzoekt of zij de SG aanwijzing inzake speciale AO MIVD, 03-7-2019 operaties aan de Kamer kan sturen. Indien dit mogelijk is, wordt deze aanwijzing aan de Kamer toegezonden. 29924, nr. 187 In behandeling Uiterlijk bij de vaststelling van het voorlopig ontwerp inzake AO MIVD, 03-7-2019 de co-locatie voor de MIVD en AIVD informeert de minister van Defensie de Kamer over de voortgang van dit project. Daarnaast geeft zij ook aan of en welke mogelijkheden tot versnelling er zijn. 29924, nr. 187 Uitgevoerd De minister verwerkt de rapportage over de voortgang in de zorg Notaoverleg Veteranenbeleid, 30139, nr. 220 in de volgende Veteranennota. 24-6-2019 Afgedaan in Kamerstuk 30139, nr. 234 Staatssecretaris van Defensie zegt toe de twee scenario’s na AO IT, 4-9-2019 uitwerking (op zijn vroegst begin 2020) aan de Kamer te zullen toesturen, inclusief een schets van de belangrijkste risico’s (waaronder langer doorgaan met het huidige systeem). 31125, nr. 107 Afgedaan in Kamerstuk 31125, nr. 115 De Staatssecretaris zegt toe de Kamer te betrekken bij de herziening van het DMP. AO Materieel, 25-4-2019 27830, nr. 285 In behandeling De Staatssecretaris informeert de Kamer bij het volgende Materieel Projectenoverzicht over de inrichting van een evaluatie van internationale aanschaftrajecten van materieel. AO Materieel, 25-4-2019 27830, nr 285 Afgedaan in Kamerstuk 27830, nr. 313 De Staatssecretaris van Defensie zegt toe de Kamer bij de begrotingen en bij de verantwoordingsstukken te zullen informeren over de experimenten en ervaringen m.b.t. innovatief partnerschap. Notaoverleg Defensie Industrie 31125, nr. 102 Strategie, 18-2-2019 Doorlopend; gerapporteerd in Kamerstuk 27830, nr. 303 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 113 Omschrijving van de toezegging Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) AO Integrale aanpak Veiligheid 35000 X, nr. 95 De staatssecretaris van Defensie zal in de komende jaarverslagen integriteit het aantal meldingen van misstanden en integriteit, 17-1-2019 melden, inclusief de daarna genomen maatregelen. Doorlopend De minister informeert de Kamer dit jaar over het onderzoek inzake vitale infrastructuur. Dit i.r.t. de Cyber strategie. AO verzamel AO, 16-1-2019 35000, nr. 87 Afgedaan; zie ook Kamerstuk 26643, nr. 673 In de jaarverslagen zal inzichtelijk worden gemaakt wat de stand Notaoverleg Defensie van zaken is van de realisatie van doelstellingen op het gebied Energiestrategie, 10-9-2018 de energiestrategie (nulmeting in 2019 en realisatie vanaf 2020). 34895, nr. 8 Doorlopend; gerapporteerd in Kamerstuk 34919, nr. 74 De minister van Defensie zegt toe in de komende AO voortgang missies/ voortgangsrapportages en evaluaties van militaire missies operaties, 27-6-2018 nader in te zullen gaan op de effecten van lopende missies op de gereedheid van de Defensie-organisatie in brede zin. 29521, nr. 366 Doorlopend De minister van Defensie zegt toe in de komende Veteranennota Notaoverleg Veteranen, meer in te zullen gaan op de langere termijn, en dit tweejaarlijks 26-6-2018 te zullen herhalen. (Start 2019). 30139, nr. 201 Doorlopend Laatst gerapporteerd in Kamerstukken 30139, nr. 220 en 30139, nr. 243 De minister zegt toe de Kamer te informeren over alle stappen AO EU Defensieraad, 25-4-2018 21501 28, nr. 174 die worden gezet op het gebied van militaire mobiliteit, inclusief de uitkomsten van de interdepartementale inventarisatie naar de fysieke, procedurele en juridische knelpunten op het gebied van militaire mobiliteit. Afgedaan in Kamerstukken 21501 33, nr. 834 en 35570 X, nr. 75 De minister informeert de Kamer over de financiële en personele AO NAVO Defensie consequenties van de NAVO commandostructuur vóór de NAVO ministeriele, 08-2-2018 Defensie Ministeriële van juni 2018. 28676, nr. 284 Afgedaan in Kamerstuk 33279, nr. 32 De minister zendt een overzicht naar aanleiding van de AO NAVO Defensie inventarisatie van grensoverschrijdende militaire mobiliteit aan Ministeriële, 08-2-2018 de Kamer en zij zal de datum waarop deze toezending zal geschieden zo spoedig mogelijk aan de Kamer meedelen. 28676, nr. 284 Afgedaan in Kamerstuk 21501-33, nr. 834 De minister informeert de Kamer over de gevolgen van de AO NAVO Defensie nieuwe commandostructuur van de NAVO voor het Joint Forces Ministeriële, 31-10-2017 Command in Brunssum. 28676, nr. 279 Afgedaan in Kamerstuk 33279, nr. 32 De minister van Defensie zegt toe in de volgende evaluaties het aantal militairen en het aantal missies te vermelden. AO Evaluatie missies/ operaties, 13-9-2017 29521, nr. 350 Doorlopend De minister informeert de Kamer over de aangepaste commandostructuur, die in oktober 2017 wordt besproken, zodra dat mogelijk is. AO NAVO Defensie Ministeriële, 22-6-2017 28676, nr. 275 Afgedaan in Kamerstuk 33279, nr. 32 De minister zegt toe om in de Jaarverslagen het stoplichtmodel WGO Jaarverslag Ministerie te implementeren voor de maatregelen ter versterking van de van Defensie 2016, 14-6-2017 basisgereedheid. 34725 X, nr. 11 Doorlopend; laatst gerapporteerd in Kamerstuk 34919, nr. 78 Minister Defensie zegt toe in oktober 2017, en vervolgens ieder AO Personeel Defensie, 26-1-2017 jaar in oktober, een vervolgrapportage m.b.t. het Total Force Concept aan de Kamer te doen toekomen. 34550 X, nr. 74 Afgedaan met kamerstuk 35000 X, nr. 136 De Kamer blijft regulier betrokken en geïnformeerd worden bij/ AO NAVO Defensie over de uitwerking van alle afspraken van de NAVO-top in Ministeriële, 13-10-2016 Warschau. De manier waarop zal de minister nog bepalen. 28676, nr. 257 Afgedaan. Hierover is de Tweede Kamer geinformeerd in kamerbrieven 33279, nr. 32; 28676, nr. 348; 28676, nr. 345; 28674, nr. 342; 29521, nr. 408; 28676, nr. 334; 28676, nr. 333 De minister stuurt de afgeronde onderzoeken van het RZO meteen naar de Kamer (en niet 1x per jaar). Notaoverleg Veteranen, 20-6-2021 30139, nr. 164 Doorlopend De minister gaat nog duidelijker aangeven in rapportages en brieven wat het aandeel van pensioenen en uitkeringen is. WGO Slotwet Ministerie van Defensie 2015, 16-6-2016 34475 X, nr. 15 Doorlopend, laatst gerapporteerd in Kamerstukken 35570 X, nr. 1 en 35570 X, nr. 2 34300 X, nr. 116 Afgedaan in Kamerstuk 35570 X, nr. 84 De minister houdt de Kamer op de hoogte van de gesprekken AO Personeel Defensie, met het ministerie van VWS en de consequenties voor het 21-4-2016 calamiteitenhospitaal en de rol 4 als een deel van de financiering wordt stopgezet. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 114 Omschrijving van de toezegging Vindplaats + bronnummer Stand van zaken (juli 2021) WGO vaststelling De Kamer ontvangt bij de begroting jaarlijks inzicht in de 34300 X, nr. 68 effecten van het wel/niet toekennen van prijscompensatie door begrotingsstaten voor het jaar 2016 onderldeel materieel, de minister van Financiën. 02-11-2015 Doorlopend De minister zal in de volgende Materieelprojectenoverzichten WGO vaststelling 34300 X, nr. 68 nadere toelichting geven op de keuzes die voor bepaalde begrotingsstaten voor het jaar materieelprojecten gemaakt zijn. Daarbij wordt ingegaan op 2016 onderldeel materieel, de overwegingen en de mogelijke gevolgen voor andere 02-11-2015 materieelprojecten. Dit met als voorbeeld dit jaar om de MALE UAV voor aantal jaar uit te stellen. Doorlopend. Gerapporteerd in Kamerstuk 27830, nr. 313 De minister van Defensie zal de Kamer informeren over de gevolgen voor de nationaliteit van de actief dienende militair, die recent is vertrokken naar Syrië en zich waarschijnlijk heeft aangesloten bij ISIS (betreft vraagstuk van statelijke/nietstatelijke actoren). AO MIVD 09-9-2015 29924, nr. 135 In behandeling De minister van Defensie zal de Kamer informeren over de AO MIVD 09-9-2015 resultaten van het onderzoek naar de actief dienende militair die recent is vertrokken naar Syrië en zich waarschijnlijk heeft aangesloten bij ISIS, zodra de vertrouwelijkheid zich daartegen niet meer verzet. 29924, nr. 135 In behandeling De minister van Defensie informeert de Kamer twee keer per jaar AO Informatievoorziening en met een integrale rapportage (IV, ICT en ERP) over de uitvoering ICT bij Defensie en ERP, van het ICT-plan, uitgedrukt in produkt, tijd en geld. De eerste 23-6-2015 rapportage is in september 2015 en betreft de eerste verfijning van de uitwerking van het high level IT-ontwerp. 31125, nr. 60 Afgedaan. De Kamer wordt hierover geinformeerd met het Defensie Projectenoverzicht (DPO). De minister van Defensie neemt voortaan bij artikel-100 brieven WGO Jaarverslag en Slotwet op wat de materiële gereedheid is alsmede de gevolgend aarvan 2014, 17-6-2015 voor de operationele gereedheid, inclusief de financiële aspecten daarvan. 34200, nr. 15 Doorlopend. Laatst gerapporteerd in 27925, nr. 769, De Kamer wordt bij toekomstige aanschaf van meer F-35 AO DMP-D vervanging F-16, toestellen opnieuw vooraf geïnformeerd, echter niet meer met 26-2-2015 een DMP-D brief. 26488, nr. 384 Doorlopend De ministers van Defensie en buitenlandse Zaken zeggen toe AO kleine operaties, 26-11-2014 29521, nr. 282 het gender-aspect, daar waar relevant, bij missies mee te nemen in een volgende evaluatie. Doorlopend. Laatst gerapporteerd 27925, nr. 755, 27925, nr. 732 De Kamer wordt bij toekomstige oepraties/missies voortaan geinformeerd over de mogelijke gevolgen van de betreffende missie voor de personeelscapaciteit bij de (ondersteunende) onderdelen van de Krijgsmacht. 33750, nr. 69 Doorlopend De inzet van de minister is om de toekomstige geannoteerde AO NAVO Defensie agenda's en verslagen van NAVO-bijeenkomsten te verbeteren Ministeriële, 18-2-2014 qua informatie over inhoud van de agendapunten en het Nederlandse standpunt. 28676, nr. 200 Doorlopend. Laatst gerapporteerd in 2021Z11901 De minister zegt toe de Kamer te informeren over nieuwe AO Drones/UAV, 05-2-2014 ontwikkelingen in het UAV-project, indien deze zich voordoen. 30806, nr. 22 Afgedaan in Kamerstuk 27830, nr. 206 De minister stuurt de rapporten van de Raad voor Zorg en Onderzoek weer standaard naar de Kamer. AO Personeel, 16-4-2013 33400, nr. 82 Afgedaan Per missie zal in het vervolg op voorhand een inschatting van de kosten voor de zorg worden aangegeven. De kosten voor nazorg zullen ook worden meegenomen in de evaluatie van missies. AO Personeel 25-3-2009 31700 X, nr. 109 Doorlopend, Laatst gerapporteerd in Kamerstukken 27925, nr. 755 en 27925, nr. 732 31700 X, nr. 58 Doorlopend, Laatst gerapporteerd in Kamerstukken 27925, nr. 755 en 27925, nr. 732 AO Personeel, 27-5-2014 AO Civiele Dienstverlening, In de toekomst zal de minister van Defensie in artikel-100 brieven en stand van zaken-brieven, wanneer van toepassing, 23-10-2008 ingaan op civiele dienstverlening tijdens uitzendingen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 115 7.4 Bijlage subsidieoverzicht De subsidies worden verleend aan instellingen die voor Defensie een toegevoegde waarde hebben. Verder zijn de subsidie beschikkingen die Defensie verstrekt alleen bedoeld voor de specifieke subsidieaanvrager en berusten niet op wettelijk voorschrift, anders dan gelegen in de begroting en de regeling defensiesubsidies (http://wetten.overheid.nl/BWBR0013110/). In 2017 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) ‘Subsidies, robuust en proportioneel’ uitgevoerd. Dit heeft geleid tot een aantal aanbe­ velingen. Vanaf 2019 publiceert Defensie daarom de, vanaf dat moment uitgevoerde, subsidie-evaluaties op www.rijksbegroting.nl. De subsidies worden jaarlijks bij Defensie aangevraagd, door Defensie bezien en op risico’s beoordeeld. De grootte en eventuele risico’s zijn medebepalend voor het controle arrangement, waaronder de subsidie valt. De subsidies worden elke vijf jaar apart geëvalueerd. Tijdens de evaluatie wordt het gezamenlijk belang heroverwogen, waarna afhankelijk van de uitkomst, kan worden besloten tot afbouw van de subsidierelatie. Tabel 54 Subidies (bedragen x 1.000 euro) Stichting Nederlandse Veteranendag (NLVD)1 2.758 2017 2022 2022 Stichting Veteraneninstituut (Svi)1 7.0392 2017 2022 2022 Stichting de Basis1 3.891 2017 2022 2022 2017 2022 2022 2021 2026 2026 2017 2022 2022 2019 2024 2024 Nationaal Comité Herdenking Capitulatie 1945 Wageningen 25 2022 21.765 21.765 25 25 2023 2024 25 25 16.902 16.902 2025 25 2026 Volgende Einddatum evaluatie 2020 Stichting Nederlands Veteraneninstituut3 2021 Laatste evaluatie Naam 25 Stichting Veteranen Platform (VP)1 304 178 178 Stichting Koninklijke Defensiemusea 16.550 16.902 16.902 Stichting Nationale Taptoe 276 282 282 2017 2022 2022 Universiteit van Amsterdam 74 74 74 2017 2022 2022 Stichting Maritiem Kenniscentrum 28 23 23 2017 2022 2022 Stichting Phantasy in Blue 25 25 25 2017 2022 2022 Stichting Historische Vlucht 111 114 114 2017 2022 2022 SWoon NLDA 15 22 22 2017 2022 2022 ASL BISL Foundation 40 40 40 2017 2022 2022 Stichting Power of Freedom, Invictus Games 0 0 5.000 n.v.t. 2022 2022 Stichting monument Nagasaki 25 Eenmalige subsidie 1 Beoogd is dat deze stichtingen vanaf 1 januari 2021, inclusief bijdrage zorgcoördinatie, gefuseerd zijn tot een enkele stichting. Voor het VP betreft dit een deel van de subsidie. 2 De subsidie is tijdelijk verhoogd in verband met het project Governance Uitvoering Veteranenbeleid. De evaluatie van deze tijdelijke subsidie is onderdeel van de vijfjaarlijkse evaluatie van de Svi, NLVD, de Basis en het VP. 3 Het Veteraneninstituut is op 1 januari gefuseerd met stichting de Basis en stichting Nederlandse Veteranendag. Tevens zijn daarbij zorgcoördinatie van het APG, de BOE LZV en de nuldelijnsondersteuning van het Veteranenplatform samengevoegd. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 116 7.5 Bijlage toelichting op de Strategische Evaluatie Agenda Conform de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) is in deze bijlage een uitwerking van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) opgenomen. De SEA bestaat daarmee uit twee onderdelen: (1) de tabel met agendering van evaluaties en onderzoeken en (2) een nadere uitwerking per SEA-thema. Toelichting thematische indeling «Defensie beschermt wat ons dierbaar is» - De missie van Defensie staat aan de basis van al het beleid binnen het departement. De missie bepaalt immers de koers van de organisatie en het beleid moet hieraan bijdragen. Om haar missie te realiseren, heeft Defensie drie hoofdtaken: (1) het beschermen van het eigen grondgebied en dat van bondgenoten, (2) het bevorderen van de (internationale) rechtsorde en stabiliteit en (3) het leveren van bijstand bij rampen en crises. Defensie zet in op het ontwikkelen van capaciteiten die voor alle drie de hoofdtaken van belang zijn. De richting die hierbij wordt gevolgd is uiteengezet in een aantal strategische documenten zoals de Defensievisie 2035 en de Defensienota 2018. Voor het opstellen van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) zijn hoofdthema’s uit voorgenoemde documenten geclusterd en, in afstemming tussen diverse stakeholders, aangescherpt. Het resultaat is een nieuwe SEA-indeling die uit drie hoofdthema’s bestaat: 1. Inzetbaarheid 2. Adaptief en informatiegestuurd 3. Betrouwbare partner en werkgever In de komende jaren (periode 2022-2024) werkt Defensie deze SEA-thema's naer uit4. Zo wordt per thema in kaart gebracht wat aan kennis beschikbaar is en op welke gebieden behoefte aan kennis bestaat. Om in deze kennis­ behoefte te voorzien, worden voor alle thema’s aanvullende evaluaties gepland en wordt de SEA verder aangevuld. Met het verder vullen van de SEA, wordt tevens duidelijk wanneer in de komende 4-7 jaar voor welke thema’s voldoende (relevante) inzichten voor een periodieke rapportage zijn verzameld5. Deze periodieke rapportage vervangt op termijn de bekende beleidsdoorlichtingen. Thema 1 Inzetbaarheid De Kamer wordt twee keer per jaar, bij de begroting en het jaarverslag, met een rapportage geïnformeerd over de inzetbaarheid en gereedheid van de krijgsmacht. In deze rapportages wordt toegelicht in hoeverre de krijgsmacht haar drie hoofdtaken heeft kunnen uitvoeren. Zoals in de laatste rapportages toegelicht, wordt er steeds vaker een beroep op Defensie gedaan6. Ook blijkt uit veiligheidsanalyses dat dreigingen toenemen in aantal, soort en complexiteit7. Om een antwoord op deze dreigingen te bieden, nu en in de toekomst, moet Defensie een sterke organisatie zijn. Dit betekent bijvoorbeeld voldoende opgeleid personeel en technologisch hoogwaardig materieel. Defensie plant daarom evaluaties waarmee inzichten worden verzameld voor/over het: 1. Bijdragen aan de nationale en internationale vrede en veiligheid (subthema 1.1. omvat evaluaties van missies en operaties) 4 In de periode 2022-2024 werkt Defensie jaarlijks een SEA-thema uit Elk SEA-thema wordt na 4-7 jaar looptijd afgerond met een periodieke rapportage. Voor deze rapportage wordt een synthese van verzamelde inzichten gemaakt 6 BS2020016415, BS2021002675 7 Defensievisie 2035, Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie 2018-2022 (GBVS) 5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 117 2. Zorgen voor kwantitatief en kwalitatief inzetbaar personeel (subthema 1.2. omvat evaluaties ten aanzien van het personeels- en reservisten­ beleid) 3. Realiseren van (technologisch) hoogwaardig en inzetbaar materieel (subthema 1.3. omvat evaluaties die betrekking hebben op de wijze waarop materieel wordt aangeschaft) 4. Borgen van een betrouwbare organisatie van ondersteunende diensten en voorzieningen (subthema 1.4. omvat evaluaties die betrekking hebben op beleid ten aanzien van ondersteunende diensten, zoals geleverd door de DMO en het DOSCO). Tabel 55 Geplande evaluaties Subthema Evaluatie Type onderzoek 1.1 EMASOH Ex-post (missie) evaluatie Afronding 2021 1.1 MINUSMA Ex-post (missie) evaluatie 2022 1.2 Militaire gezondheidszorg Beleidsdoorlichting 2022 1.3 COTS/MOTS Beleidsdoorlichting 2021 1.3 Publieke investeringen in een politiekbestuurlijke context Interdepartementaal Beleidsonderzoek 2023 1.3 Defensiematerieelfonds Ex-durante evaluatie 2027 Toelichting per evaluatie Toelichting evaluatie EMASOH Van eind januari tot eind juni 2020 heeft Nederland deelgenomen aan de European-Led Mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH), ter versterking van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Deze deelname wordt door een onafhankelijke partij (The Hague Centre for Strategic Studies) geëvalueerd. De eindevaluatie is gericht op het beoordelen van de mate waarin de doelstellingen van de Nederlandse bijdrage aan EMASOH, kortweg de missie, zijn gehaald en op welke wijze de ingezette militaire en diplomatieke capaciteiten daaraan hebben bijgedragen. Startpunt voor de evaluatie is het Amerikaanse verzoek op 16 september 2019 om deel te nemen aan een missie in de Golf, het International Maritime Security Construct (IMSC). Eindpunt is het vertrek van Zr. Ms. De Ruyter uit het operatiegebied op 8 juni 2020. Voor het onderzoek wordt zo veel als mogelijk gebruikgemaakt van triangulatie. Zo wordt voor het verzamelen van data een literatuurstudie en documentenanalyse uitgevoerd. Tevens worden interviews afgenomen, met o.a. medewerkers van Defensie en Buitenlandse Zaken. Toelichting evaluatie MINUSMA De Nederlandse bijdrage aan MINUSMA werd op 1 mei 2019 beëindigd. De eindevaluatie van de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA wordt door de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB), de onafhan­ kelijke evaluatiedienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken, uitgevoerd. Tijdens deze evaluatie wordt onderzocht in hoeverre de doelen voor de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA zijn bereikt en welke lessen daaruit kunnen worden getrokken voor de besluitvorming over en opzet en uitvoering van toekomstige missies. Daarbij wordt de volledige Nederlandse bijdrage meegenomen: de inzet van militairen, politiefunctio­ narissen en civiele deskundigen. Hiervoor wordt tijdens de evaluatie de beleidstheorie, die ten grondslag ligt aan de Nederlandse bijdrage aan MINUSMA, gereconstrueerd. Voor het beantwoorden van de onderzoeks­ vragen gebruikt IOB verschillende onderzoeksmethodieken. Zo vinden Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 118 interviews plaats (in Nederland en Mali) met medewerkers van o.a. Defensie, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid. Ook maakt IOB gebruik van een documentenanalyse en literatuurstudie. Toelichting beleidsdoorlichting militaire gezondheidszorg Zoals toegezegd in de memorie van toelichting bij de begroting-2020 (Kamerstuk 35300, nr. 2) wordt in 2022 de beleidsdoorlichting Militaire Gezondheidszorg uitgevoerd. Met deze beleidsdoorlichting wordt onderzocht in welke mate de herstructurering van de Militaire Gezond­ heidszorg (MGZ) doelmatig en doeltreffend is geweest. Voor het uitvoeren van deze beleidsdoorlichting wordt een kwalitatief evaluatiedesign gehanteerd. Hierbij wordt in de eerste plaats gebruikgemaakt van bestaande documentatie over de herstructurering van de MGZ en waar nodig wordt aanvullende informatie verzameld door middel van interviews. Toelichting beleidsdoorlichting COTS/MOTS Deze beleidsdoorlichting heeft betrekking op het beleid ‘Verwerving van de plank’, ook wel bekend als Commercial Off The Shelf en Military Off The Shelf (COTS/MOTS). Tijdens de doorlichting wordt onderzocht in hoeverre het COTS/MOTS-beleid bijdraagt aan een betere voorspelbaarheid en beheersbaarheid van materieelprojecten op de aspecten tijd en geld. De scope (en aanpak) van het onderzoek beslaat een selectie van in uitvoering genomen materieelprojecten, die zijn gestart in de periode van 11 juli 2012 (vanaf de publicatie van het toetsingskader ‘Verwerving van de plank’) tot en met 31 december 2020. Het veldwerk voor deze beleidsdoorlichting bestaat uit onder meer een documentenstudie, deskresearch, een analyse van materieelprojecten en, indien nodig, interviews met direct betrokkenen binnen Defensie. Toelichting IBO publieke investeringen in een politiek-bestuurlijke context Voor het interdepartementale beleidsonderzoek ‘Investeringen in een politieke context’ is een taakopdracht vastgesteld. In deze taakopdracht staat dat het IBO inzichten biedt in de structuren die binnen het rijk bestaan om op zowel de korte als lange termijn te investeren. Verder wordt tijdens dit IBO onderzocht hoe een kabinet schaarse investeringsmiddelen zo doeltreffend en doelmatig mogelijk kan alloceren met het oog op de doelen die de politiek nastreeft, de economische situatie of de maatschappelijke uitdaging. Onder investeringen vallen voor dit onderzoek forse uitgaven aan materiele activa, zoals defensiematerieel. Het onderzoek wordt getrokken door het Ministerie van Financiën. Andere betrokken departementen zijn Infrastructuur & Waterstaat, Binnenlandse Zaken, Economische Zaken en Klimaat en Defensie. Toelichting evaluatie Defensiematerieelfonds Bij de begroting 2021 is het DMF ingesteld. Het DMF heeft ten doel te voorzien in een meerjarig integraal beheer van de financiering en bekostiging van de ontwikkeling, de verwerving, de instandhouding en de afstoting van het materieel, de ICT-middelen en de infrastructuur van het Ministerie van Defensie. Door het inrichten van een separaat fonds nemen naar verwachting de schokbestendigheid en betrouwbaarheid toe. Bij de instelling van het DMF is besloten deze in 2027 te evalueren; het fonds wordt dan op doelmatigheid en doeltreffendheid beoordeeld. Thema 2. Adaptief en informatiegestuurd Technologische ontwikkelingen en veranderende verhoudingen in de wereld maken dat Defensie zich de komende jaren gaat begeven op relatief nieuwe domeinen. Zo moet Defensie informatie in alle domeinen als wapen Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 119 kunnen inzetten en over een gezaghebbende informatiepositie beschikken8. Informatiegestuurd optreden (IGO) wordt in de Defensievisie 2035 benoemd als de basis van de toekomstige defensieorganisatie. IGO houdt in dat Defensie in staat is om alle relevante informatie op ieder gewenst niveau tijdig te verwerven, te verwerken en te verspreiden zodat Defensie zo veel mogelijk met de juiste middelen, op het juiste moment op de juiste plaats kan zijn9. Defensie plant daarom evaluaties waarmee inzichten worden verzameld voor/over het: 1. Realiseren van een informatiegestuurde organisatie (subthema 2.1. omvat evaluaties ten aanzien van informatie- en communicatietechno­ logie, inclusief big-data, artificial intelligence, business intelligence en cyber). 2. Inbedden van kennis en innovatie (subthema 2.2. omvat evaluaties die voortkomen uit nieuwe, innovatieve vormen van bedrijfsvoering of afgeleid zijn uit de Strategische Kennis & Innovatie Agenda). 3. Creëren van een flexibele, schaalbare en snel inzetbare organisatie (subthema 2.3. omvat evaluaties gericht op het adaptief vermogen van de organisatie). Tabel 56 Geplande evaluaties Subthema Evaluatie Type onderzoek 2.1 IGO KMar Beleidsdoorlichting Afronding 2022 2.1 GrIT Ex-durante evaluatie Start 2022 2.2 PPS Toeslagregeling Ex-durante evaluatie (interdepartementaal) 2021 2.2 Kennis- en Innovatie Convenant (KIC) Ex-durante evaluatie (interdepartementaal) 2021 Toelichting per evaluatie Toelichting beleidsdoorlichting IGO KMAR In 2008 is de KMar gestart met het Programma Informatie Gestuurd Optreden (IGO KMar). De beleidsdoorlichting richt zich op de periode juli 2008 tot december 2020 en reconstrueert het gevolgde traject van IGO KMar aan de hand van genomen besluiten. Tevens wordt onderzocht welke beoogde effecten (outcomes) zijn bereikt. Daarnaast wordt naar de toekomst gekeken: welke ontwikkelingen worden verwacht en hoe kan IGO KMar hierop inspelen? Voor het verzamelen van data wordt tijdens deze beleidsdoorlichting gebruikgemaakt van kwalitatieve onderzoeksmetho­ dieken, waaronder een documentenanalyse en interviews met functiona­ rissen die (in)direct verbonden zijn geweest aan het gevoerde beleid. Toelichting evaluatie GrIT In 2015 is het ministerie van Defensie gestart met een grootschalig ITvernieuwingsprogramma, genaamd Grensverleggende IT (GrIT). De Tweede Kamer heeft GrIT in februari 2021 aangewezen als groot project, zoals bedoeld in de Regeling Grote Projecten. Dit betekent dat Defensie de Tweede Kamer met voortgangsrapportages op de hoogte moet houden. De ARK doet sinds 2016 onderzoek naar GrIT. In het verantwoordingson­ derzoek 2020 heeft de ARK de minister van Defensie aanbevolen om in 2022 een tussenevaluatie uit te voeren om vast te stellen of de uitvoering van GrIT goed verloopt. Tijdens deze evaluatie kan dan worden bekeken of de aanpak van de blokkenplanning, de samenwerking in gemengde teams, 8 9 Defensievisie 2035 Defensienota 2018 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 120 de afspraken in het contract met de leverancier en de sturing op het programma functioneren zoals beoogd. De minister van Defensie heeft deze aanbeveling overgenomen. Toelichting evaluatie PPS-Toeslagregeling In opdracht van het ministerie van Economische Zaken voert onderzoeks­ bureau Dialogic samen met de universiteit Maastricht een evaluatie van de PPS-toeslagregeling 2016-2020 uit. Hierbij worden de departementen en andere relevante stakeholders i.r.t. het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (MITB) betrokken. Ook Defensie is vanwege haar rol bij de KIA Veiligheid betrokken10. Toelichting evaluatie Kennis- en Innovatie Convenant (KIC) Het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid (MITB) is door MinEZK in april 2019 aan de Kamer toegelicht (Kamerstuk 33009-70). In het Kennisen Innovatie Convenant (KIC) zijn de afspraken vastgelegd tussen de publieke en private partijen die participeren in het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid. Defensie is één van die partijen, als medetrekker van de Kennis- en Innovatie Agenda Veiligheid. Halverwege de looptijd van het KIC (eind 2021) wordt bezien of de afspraken in dit convenant nog voldoen en of de voorgenomen budgetten adequaat zijn. Nu, bijna halverwege de eerste termijn, wordt het KIC geëvalueerd en bekeken of er aanvullende tussentijdse afspraken nodig zijn. Middels een voort­ gangsbrief zal de Kamer over de uitkomst worden geïnformeerd. Thema 3. Betrouwbare partner en werkgever De kern van het optreden van Defensie bestaat uit goed getrainde en geoefende mensen. De mensen maken immers het verschil. Defensie stelt zichzelf dan ook ten doel om een goede werkgever te zijn, waarbij sociale en fysieke veiligheid in zowel de bedrijfsvoering als taakuitvoering verankerd zit11. Zonder samenwerking met (externe) partners is het echter niet mogelijk om de belangen van het Nederlands Koninkrijk te verdedigen. Zoals aangekondigd in de Defensienota 2018, is Nederland daarom de afgelopen jaren nog intensiever gaan samenwerken met strategische partners12. Naast samenwerking met militaire partners (bijvoorbeeld in EUen NAVO-verband), wordt ook ingezet op samenwerking met civiele organi­ saties zoals bedrijven en kennisinstellingen. Defensie plant daarom evaluaties waarmee inzichten worden verzameld voor/over het: 1. Zorgen voor goede (inter)nationale relaties en inbedding (subthema 3.1. omvat evaluaties die betrekking hebben op de relatie van de Nederlandse krijgsmacht met zowel militaire en civiele partners in binnen en buitenland) 2. Zorgen voor een integere organisatie en veilige werkomgeving (subthema 3.2. omvat evaluaties die betrekking hebben op de fysieke en sociale veiligheid binnen Defensie) 3. Realiseren van een duurzame organisatie (subthema 3.3. omvat evaluaties die gericht zijn op duurzaamheidsvraagstukken en –beleid van de organisatie en de leefomgeving) 10 De in de KIA Veiligheid genoemde missies zijn onder leiding van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Defensie gedefinieerd. 11 Defensievisie 2035 12 BS2020025112 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 121 Tabel 57 Geplande evaluaties Subthema Evaluatie Type onderzoek 3.1 Subsidie verstrekkingen onderzoek Afronding Ex-durante evaluatie 3.1 NL-DEU Ex-post evaluatie samenwerkingsverbanden 2023 3.1 Flag Officer Sea Training (FOST) Ex-durante evaluatie 2024 3.2 Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) Ex-post evaluatie 2021 3.2 PvA Veiligheid Ex-durante evaluatie 2021 3.2 Barrières uitzenden vrouwelijke militairen Ex-durante/ ex-post evaluatie 2022 3.2 Etnische diversiteit Meting 2022 2022 Toelichting per evaluatie Toelichting onderzoek subsidieverstrekkingen: Voor 2022 staan 13 subsidie-evaluaties gepland (zie bijlage 7.4 subsidieo­ verzicht, tabel 56). Hieronder vallen bijvoorbeeld subsidieverstrekkingen aan vier veteranenorganisaties die nu gezamenlijk onderdeel zijn van een enkele stichting: het Nederlands Veteranen Instituut. Na het uitvoeren van de subsidie-evaluaties, kan een overkoepelend onderzoek naar subsidie­ verstrekkingen plaatsvinden. Toelichting beleidsdoorlichting samenwerking Nederland-Duitsland De Nederlandse en Duitse defensieorganisaties werken al langere tijd structureel samen. Ter versterking van de bilaterale defensiesamenwerking, tekenden de Nederlandse en Duitse minister van Defensie in 2019 een Declaration of Intent (DOI). De DOI bevat als annex een roadmap met een inventarisatie van zowel lopende als toekomstige samenwerkingsprojecten. In deze evaluatie wordt o.a. gekeken naar succesfactoren en mogelijke verbeterpunten van (een van) deze samenwerkingsverbanden / -projecten. Toelichting evaluatie Flag Officer Sea Training Flag Officer Sea Training (FOST) is een instituut op het gebied van operati­ onele training voor maritieme oorlogsvoering. Nederland doet al tientallen jaren mee aan de FOST. Met deze evaluatie wordt de doeltreffendheid en doelmatigheid van de Nederlandse deelname aan de FOST onderzocht. Toelichting evaluatie Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) In 2014 is de Regeling Volledige Schadevergoeding (RVS) in werking getreden. Deze regeling voorziet in de toekenning van een volledige schade­ vergoeding aan militaire oorlogs- en dienstslachtoffers zonder discussie over de vraag of Defensie aansprakelijk is voor de ontstane schade. Deze regeling beoogde een vereenvoudiging en versnelling van de claimafwik­ keling. Zoals vermeld in de Veteranennota 2018 ‒ 2019, is een start gemaakt met de evaluatie van de RVS waarbij de ervaringen met deze regeling in kaart worden gebracht om te beoordelen in hoeverre de doelstellingen van de regeling worden gehaald en om te bezien of, en zo ja welke, verbete­ ringen doorgevoerd moeten worden. Dit evaluatieonderzoek wordt uitgevoerd door de Auditdienst Rijk (ADR). Toelichting Evaluatie PvA Veiligheid Naar aanleiding van ongevallen in Mali en in Ossendrecht heeft Defensie op basis van de aanbevelingen van de Onderzoekraad voor Veiligheid en de commissie Van der Veer een plan van aanpak gemaakt ter verbetering van de veiligheid bij Defensie. Dit plan van aanpak gaat over fysieke en sociale Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 122 veiligheid en beschrijft de maatregelen om het werken bij Defensie veiliger te maken. In het plan zijn vier sporen (Strategie, Structuur, Systeem en Cultuur) met veertig maatregelen opgenomen. De voortgang van het plan van aanpak werd in de periode 2018-2020 jaarlijks getoetst door de Visita­ tiecommissie Defensie en Veiligheid. De derde en laatste rapportage van deze commissie is op 21 juni 2021 opgeleverd. Om inzicht te krijgen in de status, uitvoerbaarheid en de effectiviteit van de 40 maatregelen uit het plan van aanpak, heeft Defensie aan de Auditdienst Rijk (ADR) gevraagd (ex durante) een evaluatie uit te voeren. Voor het verzamelen van inzichten, maakt de ADR gebruik van een documentenanalyse en interviews. Het evaluatierapport wordt in 2021 opgeleverd. Toelichting onderzoek barrières uitzenden vrouwelijke militairen Op 24 september 2018 heeft de Nederlandse krijgsmacht zich gecommit­ teerd aan het ‘Elsie Initiatief’, dat zich richt op het vergroten van het aantal vrouwelijke militairen en politie in VN-vredesmissies. Een van de onderdelen van het initiatief is een zogeheten ‘barrière assessment’; een onderzoek om inzichtelijk te maken welke drempels in de organisatie het uitzenden van vrouwelijke militairen belemmeren. Toelichting meting etnische diversiteit (CBS) Het Ministerie van Defensie streeft naar een divers personeelsbestand. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) doet daarom in 2022 in samen­ werking met de defensieafdeling Trends, Onderzoek & Statistiek (TOS) kwantitatief onderzoek (conform de AVG) naar de etnische samenstelling van Defensie. Het onderzoek gaat over de periode 2018-2020 en geeft o.a. inzicht in de in- en uitstroom van defensiemedewerkers met een (nietwesterse) migratie-achtergrond. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 123 7.6 Bijlage overzicht uitgaven veteranen en uitgaven zorg en nazorg Aan de Kamer is toegezegd dat in de begroting een overzicht wordt opgenomen van de begrote uitgaven in het kader van het veteranenbeleid. De uitgaven zijn in de begroting verwerkt in verschillende begrotingsarti­ kelen. In het onderstaande overzicht is dit samengebracht. Tabel 58 Totaaloverzicht van begrote uitgaven voor erkenning en waardering voor veteranen (bedragen x € 1.000) Omschrijving Subsidie Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) - erkenning & waardering1 9.229 Subsidie Vereniging Veteranen Platform (VP) 178 Ondersteuning organisatie dag voor militaire oorlogs- en dienstslachtoffers 340 Ondersteunen veteranenzaken voor operationele commando's Totaal 776 10.523 1 Op 1 januari 2021 zijn 6 organisaties/organisatieonderdelen gefuseerd tot het Nederlands Veteraneninstituut, te weten: stichting het Veteraneninstituut, stichting De Basis, stichting Nederlandse Veteranendag (NLVD), het programmabureau Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV), de zorgcoördinatie van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en de coördinatie van de nuldelijnsondersteuning van het Veteranenplatform (VP). Tabel 59 Ondersteunen veteranenzaken door operationele commando's (bedragen x € 1.000) Operationele commando's Koninklijke Marine 334 Koninklijke Landmacht 300 Koninklijke Luchtmacht 102 Koninklijke Marechausse 40 Totaal 776 Uitgaven erkenning en waardering De uitgaven voor erkenning en waardering zijn begroot in niet-beleidsartikel 9 Algemeen en 10 Apparaat Kerndepartement, met uitzondering van de uitgaven voor reüniefaciliteiten die zijn begroot op de beleidsartikelen van de operationele commando’s. Het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) In navolging op de aanbeveling die voortkwam uit de evaluatie van het veteranenbeleid is het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) op 1 januari 2021 ontstaan uit 6 organisaties/organisatieonderdelen, te weten: stichting het Veteraneninstituut, stichting De Basis, stichting Nederlandse Vetera­ nendag (NLVD), het programmabureau van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV), de zorgcoördinatie van het Algemeen Burgerlijk Pensioen­ fonds (ABP) en de coördinatie van de nuldelijnsondersteuning van het Veteranenplatform (VP). Het NLVi is een stichting die een groot deel van de uitvoering van het veteranenbeleid op het gebied van erkenning, waardering, en zorg (beschreven in de Veteranenwet en nader uitgewerkt in het Veteranenbesluit), tot haar takenpakket heeft. De oprichting van het NLVi moet leiden tot meer duidelijkheid voor de veteraan en andere partijen en tot een doeltreffende en doelmatige uitvoering van activiteiten op het gebied van erkenning, waardering en zorg. Het NLVi is een rechtspersoon met een wettelijke taak en heeft een eigen onafhankelijke raad van toezicht, die de taken van de voormalige Raad van civiel-militaire Zorg en Onderzoek (RZO) heeft overgenomen. De begroting voor de totale subsidie aan het NLVi bedraagt voor 2022 € 21,8 miljoen. In deze paragraaf is de totale Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 124 subsidie uitgesplitst in de posten voor erkenning & waardering, zorg en onderzoek. Voor 2022 zijn de uitgaven aan erkenning en waardering begroot op € 9,2 miljoen. Vereniging Veteranen Platform (VP) De Vereniging Veteranen Platform (VP) behartigt de belangen van de Nederlandse veteranen en militaire oorlogs- en dienstslachtoffers via aangesloten veteranenorganisaties. De afgelopen jaren heeft het VP de positie als gewaardeerd gesprekspartner voor Defensie verworven. Dit houdt in dat Defensie het VP beschouwt als vertegenwoordiger van alle veteranen en in die hoedanigheid het VP betrekt bij beleidsveranderingen. Het VP werkt continu aan het verbeteren van de beeldvorming over veteranen. Ook stimuleert het VP de deelname aan activiteiten door de jonge generatie veteranen. De coördinatie van de nuldelijnsondersteuning, die belegd was bij het VP, is vanaf 1 januari 2021 ondergebracht bij het Nederlands Veteraneninstituut. Dagen voor Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (MOD-ers) Defensie organiseert vijf keer per jaar een dag voor Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers (MOD-ers). De doelstellingen van deze dagen zijn het bieden van erkenning en waardering aan MOD-ers en hun partners, het bieden van informatie over de (pensioen)regelingen en voorzieningen en het luisteren naar de behoeften van de doelgroep. Reüniefaciliteiten Verenigingen voor veteranen, post-actieven en MOD-ers, die geregistreerd zijn in het reünieregister van het Nederlands Veteraneninstituut, kunnen eenmaal per jaar aanspraak maken op reüniefaciliteiten. De organisatie hiervan ligt in handen van de verenigingen zelf. Daarnaast organiseert elk operationeel commando een eigen veteranendag die, waar mogelijk, wordt gecombineerd met de open dag van het operationeel commando. Tabel 60 Totaaloverzicht van begrote uitgaven voor zorg voor veteranen (bedragen x € 1.000) Omschrijving Invaliditeitspensioenen 59.859 Nabestaandenpensioenen 18.819 Nationaal Fonds Ereschuld 57.790 Ereschulduitkering 0 Sociale Zorg (Voorzieningenregeling MOD-slachtoffers) 11.906 Inkomensvoorziening in verband met zorg & re-integratie 700 Subsidie Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) ◦ Landelijk Zorgsysteem Veteranen1 2.085 ◦ Maatschappelijke ondersteuning voor veteranen2 4.515 ◦ Zorgcoördinatie Veteranenloket2 5.151 ◦ Nuldelijnsondersteuning Totale uitgaven 135 160.960 1 Inclusief Overig onderzoek & Research & development LZV 2 Op 1 januari 2021 zijn 6 organisaties/organisatieonderdelen gefuseerd tot het Nederlands Veteraneninstituut, te weten: stichting het Veteraneninstituut, stichting De Basis, stichting Nederlandse Veteranendag (NLVD), het programmabureau Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV), de zorgcoördinatie van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) en de coördinatie van de nuldelijnsondersteuning van het Veteranenplatform (VP). Uitgaven zorg De uitgaven voor zorg en nazorg zijn begroot op niet-beleidsartikelen 9 Algemeen en 10 Apparaat Kerndepartement. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 125 Kaderwet militaire pensioenen Deze wetgeving bevat het geheel aan wet- en regelgeving voor veteranen, MOD-ers, militairen buiten dienst en ex-militairen die niet meer (volledig) kunnen werken of aanvullende voorzieningen nodig hebben vanwege arbeidsongeschiktheid. Voor 2022 zijn de uitgaven aan bijzonder militair invaliditeitspensioen begroot op € 59,9 miljoen. Tevens is het bijzonder militair nabestaandenpensioen onderdeel van deze wetgeving. Voor 2022 zijn de uitgaven begroot op € 18,9 miljoen. Het Nationaal Fonds Ereschuld is bedoeld voor de claims van veteranen met uitzendgerelateerde aandoe­ ningen. Hierin zijn de Veteranenclaims PTSS en Regeling Volledige Schade­ vergoeding ondergebracht. Sociale zorg (o.a voorzieningenregelingen) Vanuit de wettelijke zorgplicht voor veteranen worden voorzieningen aan veteranen verstrekt met het oog op het verbeteren van de levensomstan­ digheden in specifieke situaties. Inkomensvoorziening in verband met zorg en re-integratie De inkomensvoorziening, zoals opgenomen in artikel 7 van de Vetera­ nenwet, is een laagdrempelige regeling voor veteranen die ziek of arbeids­ ongeschikt zijn en waarbij sprake is van een vermoeden van een dienstgerelateerde aandoening. Met het aanvragen van de inkomensvoor­ ziening in verband met zorg wordt tegelijkertijd ook de aanvraag militair invaliditeitspensioen (MIP) gestart. Daarnaast worden voor deze veteranen de inspanningen op het gebied van de re-integratie geïntensiveerd en worden de reiskosten van hun partners vergoed wanneer ze deelnemen aan ambulante lotgenotengroepen. De uitvoeringskosten die gemoeid zijn met de re-integratie en het vergoeden van de reiskosten maken onderdeel uit van de raming. In totaal is voor deze voorzieningen een bedrag van € 700.000 geraamd. Het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) o Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV) Het programmabureau van het Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen (LZV) is sinds 1 januari 2021 onderdeel van het NLVi. Het LZV is een civiel-militaire ketenorganisatie met als doel post-actieve veteranen, dienstslachtoffers en hun relaties bij missie gerelateerde psychische en psychosociale problemen overal in Nederland de meest geëigende zorg te bieden. In april 2018 is de samenwerkingsovereenkomst tussen Defensie en de LZV-instellingen opnieuw bekrachtigd met een convenant. Voor 2022 zijn de uitgaven begroot op € 2,1 miljoen. Hierin zijn de uitgaven voor de Veteranen Intensieve Behandel Unit meegenomen (€ 125.000). o Maatschappelijke ondersteuning voor veteranen De eerstelijnszorg voor post-actieve veteranen wordt verzorgd door het gespecialiseerd maatschappelijk werk van het NLVi (vóór 2021 Stichting de Basis). Hiermee wordt beoogd te bereiken dat de post-actieve veteraan weer deel kan nemen aan het maatschappelijk verkeer. De subsidie voor het gespecialiseerd maatschappelijk werk voor post-veteranen bedraagt voor 2022 € 4,5 miljoen. o Zorgcoördinatie Veteranenloket (VL) De zorg coördinatie Veteranenloket maakt sinds 1 januari 2021 integraal onderdeel uit van het NLVi. Het Veteranenloket (VL) faciliteert de toegang tot zowel de materiële als de immateriële zorg en dienstverlening voor Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 126 Veteranen en MOD’ers en hun relaties. De kostenraming (€ 5,1 miljoen) betreft de totale uitvoeringskosten (inclusief zorgcoördinatoren van het ABP). o Nuldelijnsondersteuning Het NLVi is sinds 1 januari 2021 belast met de integrale coördinatie van de nuldelijnsondersteuning aan post-actieve veteranen en de aansluiting daarvan op de professionele hulpverlening van het LZV. Het NLVi voert de regie over de inrichting van dit landelijk dekkend systeem van nuldelijns­ ondersteuning. Defensie draagt jaarlijks bij aan de organisatie-, opleidingsen inzetkosten van de nuldelijnshelpers van het landelijk dekkend en genormeerd nuldelijnsondersteuningssysteem. De uitgaven voor Defensie bedragen € 135.000 per jaar. Tabel 61 Begrote uitgaven onderzoek (bedragen x € 1.000) Omschrijving Militaire Geestelijke Gezondheidszorg 500 Subsidie Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) ◦Wetenschappelijk onderzoek verbetering veteranenzorg ◦ Research & Development LZV Totaal 500 150 1.150 Uitgaven onderzoek In de begroting van DOSCO is € 500.000 opgenomen ten behoeve van onderzoeken naar de neurobiologische gevolgen van stress en trauma dat vanuit de Wetenschappelijke Onderzoeksgroep van de MGGZ wordt uitgevoerd. Verder is als onderdeel van de subsidie aan het NLVi € 650.000 voor wetenschappelijk onderzoek toegezegd. Daarvan is € 500.000 bestemd voor onderzoek naar de verbetering van de kwaliteit van zorg in het LZV. € 150.000 is opgenomen ten behoeve van toegepast, meer praktijk gericht onderzoek bij het LZV, in navolging van een aanbeveling uit het rapport Duurzame Financiering Veteranenzorg. Deze € 150.000 is toegezegd voor de duur van drie jaar (2020 t/m 2022) waarna dit wordt geëvalueerd. Tabel 62 Begrote uitgaven overig (bedragen x € 1.000) Omschrijving Nationale ombudsman1 400 Totaal 400 1 Jaarlijkse overheveling naar Ministerie van Binnenlandse Zaken Uitgaven overig Nationale ombudsman Conform de Veteranenwet heeft de Nationale ombudsman tevens een rol als ombudsman van de veteranen. In die rol behandelt hij klachten van veteranen over overheidsinstanties en over niet-overheidsinstanties die een taak uitvoeren op het gebied van veteranen. Daarnaast onderzoekt hij of er structurele knelpunten zijn. In april 2018 heeft Defensie, op verzoek van de Veteranenombudsman, besloten om het budget te verhogen van € 300.000 naar structureel € 400.000 per jaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 127 7.7 Bijlage uitgaven Caribisch Nederland Artikel/ instrument Taak Bijdrage realisatie 2020 ontwerpbegroting 2022 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Totaal uitgaven Artikel 2 Koninklijke Marine Opdrachten, Personele en Materiële Uitgaven R S Het deel dat ten goede komt aan Caribisch Nederland is niet te bepalen. R S Het deel dat ten goede komt aan Caribisch Nederland is niet te bepalen. R S Het deel dat ten goede komt aan Caribisch Nederland is niet te bepalen. R S Het deel dat ten goede komt aan Caribisch Nederland is niet te bepalen. Artikel 3 Koninklijke Landmacht Opdrachten, Personele en Materiële Uitgaven Artikel 5 Koninklijke Marechaussee Opdrachten, Personele en Materiële Uitgaven Artikel 8 Defensie Ondersteuningscommando Opdrachten, Personele en Materiële Uitgaven Conform de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV) dient er in de Rijksbe­ groting op grond van de motie Hachchi (Kamerstuk 33 000, nr. 28) een totaaloverzicht te worden opgenomen van alle uitgaven die de Rijks­ overheid in Caribisch Nederland heeft gedaan. Daartoe wordt jaarlijks een overzichtstabel in de bijlage van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgenomen. Bovenstaande tabel is de bijdrage van Defensie aan dit overzicht, de in de tabel opgenomen letters R en S staan voor respectievelijk Rijk en Structureel en zijn conform het RBV-model van de bijlage. De bijdrage van de afzonderlijke departe­ menten dienen in hun eigen begrotingen te worden opgenomen. Het Ministerie van Defensie voert haar taken structureel in het gehele Koninkrijk uit. Het valt derhalve niet te bepalen welk specifiek deel daarvan wordt besteed in Caribisch Nederland. 7.8 Bijlage afkortingen Tabel 64 Afkortingen Afkorting Omschrijving ABP Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds ADR Auditdienst Rijk AI Artificiële Intelligentie AIVD Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst AMBV Alkmaarklasse Mijnenbestrijdingsvaartuig AO Algemeen Overleg AOO Adjudant Onderofficier AOW Algemene Ouderdoms Wet AR Algemene Rekenkamer ASL BISL Application Services Library Business Information Services Library AVG Algemene Verordening Gegevensbescherming AWACS Airborne Warning and Control System (radarvliegtuig) BBP Bruto Binnenlands Product BENELUX België Nederland Luxemburg BES Bonaire, Saba en Sint Eustatius BG Battle Group BHK Brigade Hoofdkwartier BIT Bureau ICT-toetsing BIV Budget Internationale Veiligheid BKI BeleidsKader Inzetvoorraden BOE Bijzondere Organisatie Eenheid BPB Beleid, Plannen en Begroten Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 128 Afkorting Omschrijving BOTOC Brede Offensief Tegen de georganiseerde Ondermijnende Criminaliteit BRIK-II Satelliet BZ Ministerie van Buitenlandse Zaken BZK Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties C-130 Transportvliegtuig CARD Coordinated Annual Review on Defence CARMIL Caribische Milities CBRN Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire (CBRN) middelen CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CD CommissieDebat CDP Capability Development Plan CDS Commandant der Strijdkrachten C&E Communication and Engagement team CIO Chief information Officer CIS Communicatie- en Informatiesystemen CLAS Commando Landstrijdkrachten CLSK Commando Luchtstrijdkrachten CMC Chairman of the Military Committee COID Centrale Organisatie Integriteit Defensie COPL Cyber Operational Planning & Liaison COTS/MOTS Commercial/Military Off The Shelf CRRT Cyber Rapid Response Teams CZSK Commando ZeeStrijdKrachten DCA Dual Capable Aircraft DCC Defensie Cyber Commando DCPL Dienstencentrum Personeelslogistiek DCSC Defensie Cyber Security Centrum DDG Duikteam Defensie Duikgroep DEU Duitsland DMF DefensieMaterieelbegrotingsFonds DMO Defensie Materieel Organisatie DMP Defensie Materieel Proces DNB De Nederlansche Bank DOI Declaration of Intent DOSCO Defensie OndersteuningsCommando DPO DefensieProjectenOverzicht EDA European Defence Agency EDF Europees Defensiefonds EDT Emerging & Disruptive Technologies EES Europees In- en Uitreissysteem EFP Enhanced Forward Presence EI2 European Intervention Initiative EMASOH European-led Maritime Awareness in the Strait of Hormuz EMSWe European Maritime Single Window eNRF enhanced NATO Response Force EODD Explosieven Opruimingsdienst Defensie ERP M&F Enterprise Resource Planning Materieellogistiek & Financiën ETIAS Europees Informatie- en Reisautorisatiesysteem EU Europese Unie EUVIS Europees Visum Informatiesysteem EZK Ministerie van Economische Zaken en Klimaat F-16 Jachtvliegtuig F-35 Vijfde generatie jachtvliegtuig FIN Ministerie van Financiën FMN Federated Mission Networking Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 129 Afkorting Omschrijving FNIK Financiering Nationale Inzet Krijgsmacht FOST Flag Officer Sea Training FOXTROT Draadloze IT infrastructuur en command- en controlsystemen FPME Force Protection Middle East FIOD Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst FRONTEX Frontières extérieures (agentschap inzake buitengrenzen EU) FSO Foreseeable Special Operation GBVS Geïntegreerde Buitenland- en Veiligheidsstrategie GVDB Europese Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid GEN Generaal GPOI Global Peace Operations Initiative GrIT Grensverleggende Informatie Technologie HADR Human Aid and Disaster Relief HGIS Homogene Groep Internationale Samenwerking HOV Hydrografisch opnamevaartuig HQ Head Quarters (brigade hoofdkwartier) HR Human Resources IBO Interdepartementaal Beleidsonderzoek ICT Informatie- en CommunicatieTechnologie IenW Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat IFFG Initial Follow On Force Group IGK Inspecteur-Generaal van de Krijgsmacht IGO Informatie Gestuurd Optreden IGV Inspecteur-Generaal Veiligheid ILT Inspectie Leefomgeving en Transport IMG Inspectie Militaire Gezondheidszorg IMSC International Maritime Security Construct IND Immigratie- en Naturalisatiedienst IOB Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie IOM International Organization for Migration ISAF International Security Assistance Force ISIS Islamitische Staat ISTAR Intelligence, Surveillance, Target Acquisition and Reconnaissance IT Informatietechnologie (incl communicatie) I&T Information & Technology IVD Inspectie Veiligheid Defensie IenW Infrastructuur en Waterstaat JenV Ministerie van Justitie en Veiligheid JEF Joint Expeditionary Force JIATF-S Joint Interagency Task Force South JIVC Joint Informatievoorzieningscommando JSS Joint Support Ship KAP Kapitein KIC Kennis en Innovatie Convenant KMar Koninklijke Marechaussee KOL Kolonel Kon. Koninklijk KPI Key Performance Indicator KPL Korporaal KPU Kleding en Persoonlijke Uitrusting KWNL Kustwacht Nederland LIVS Licht Indirect Vurend Systeem LKOL Luitenant-Kolonel LNT Luitenant LNV Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 130 Afkorting Omschrijving LPD Landing Platform Dock LPO Loon- en Prijsbijstelling LZV Landelijk Zorgsysteem voor Veteranen MAJ Majoor MALE UAV Medium Altitude Long Endurance Unmanned Aerial Vehicle MARIN Maritime Research Institute Netherlands MBS Maritime Battle Staff MCG Marine Combat Group MCGS Militaire Commissie Gevaarlijke Stoffen MFF Multipurposefregat MG Materiële Gereedheid MGGZ Militaire Geestelijke GezondheidsZorg MGZ Militaire Gezondheidzorg MHK Militair Huis van de Koning MINUSMA United Nations Multidimensional Integrated Stabilization Mission MIP Militair Invaliditeits Pensioen MITB Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid MIVD Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst MLA Militaire Luchtvaart Autoriteit MOD Militaire Oorlogs- en Dienstslachtoffers MOU Memorandum of Understanding MPZ Militaire Politie Zorg MSC Zoe Mariniers Squadron Carib MTV Mobiel Toezicht Veiligheid NATO North Atlantic Treaty Organization NAVO Noord Atlantische VerdragsOrganisatie NBOF Niet Beschikbaar Op Functie NDPP NAVO-DefensiePlanningsProces NCHC Nationaal comité herdenking capitulatie Wageningen 1945 NCC Nationale Coördinatie Centrum NH-90 Helikopter NLD Nederland(se) NLDA Nederlandse Defensie Academie NLR Koninklijk Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum NLVi Stichting Nederlands Veteraneninstituut NO Nota Overleg NRF NATO Response Force NRI NATO Readiness Initiative N.V. Naamloze Vennootschap OG Operationele Gereedheid OIIK Operatie Inzicht in Kwaliteit OIR Operation Inherent Resolve OM Openbaar Ministerie OPV Oceangoing Patrol Vessel PAS Partiële Arbeidsparticipatie Senioren PAWA Partnership for Actions in Western Africa PCMS Programma Civiel-Militaire Samenwerking PFU Patriot Fire Unit PESCO Permanent Structured Cooperation POMS Prepositioned Organizational Materiel Storage PPS-aanbesteding Publiek Private Samenwerking PTSS Posttraumatische stressstoornis PV Permanente Vertegenwoordiging PvA Plan van aanpak PW Politie Wet Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 131 Afkorting Omschrijving QRA Quick Reaction Alert RBV Rijksbegrotingsvoorschriften RCR Rijkscoördinatieregeling RHB Rijkshoofdboekhouding RI&E Risico Inventarisatie en - Evaluatie RIVM Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu ROC Regionaal Opleidings Centrum RMCa/RMOA Regionaal Militair Commando en Advies RSM Resolute Support Mission RVB Rijksvastgoedbedrijf RVS Regeling Volledige Schadevergoeding RVU Regeling voor vervroegde uittreding RWT Rechtspersonen met een Wettelijke Taak RZO Raad voor civiel-militaire Zorg en Onderzoek SAC Strategic Airlift Capability SAR Search and Rescue SBK Sociaal Beleidskader SCP Sociaal Cultureel Planbureau SEA Strategische Evaluatie Agenda SDM Stichting Defensiemusea SGT Sergeant SIC Snel Inzetbare Capaciteiten SKD Stichting Koninklijke Defensiemusea SKIA Strategische Kennis- en Innovatieagenda SLD Soldaat SM Sergeant-Majoor SMART-L radar Signaal Multibeam Acquisition Radar for Targeting, Longrange SNMG1 Standing NATO Maritime Group One SOCOM Special Operations Command SOF Special Operations Forces SOLTG Special Operations Land Task Group SOMTG Special Operations Maritime Task Group SSCG Station Schip Caribisch Gebied SSO Single Service Organisation SVi Stichting Veteraneninstituut SVP Strategisch Vastgoedplan SWOON Stichting Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek NLDA SZVK Stichting Ziektekosten Verzekering Krijgsmacht TAKUBA Taakgroep van de multinationale Combined Joint Special Operations Task Force (CJSOTF) TEN Tactical Edge Networking TNO Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderzoek TOC Territoriaal Operatie Centrum TOD Toelage Onregelmatige Dienst TOS Trends, Onderzoek & Statistiek TSC Target Support Cell UAV Unmanned Aerial Vehicle UGM Uitkeringswet Gewezen Militairen UIM Unit Interventie Mariniers UNDOF United Nations Disengagement Observer Force UNIFIL United Nations Interim Force in Lebanon UNTSO United Nations Truce Supervision Organisation US United States USK Uniform Subsidiekader USSC United States Security Coordinator Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 132 Afkorting Omschrijving VAO Voorgezet Algemeen Overleg VIVO Vliegen, inzet, varen en oefenen VJTF(A) Very High Readiness Joint Task Force (Air) VJTF(M) Very High Readiness Joint Task Force (Maritime) VK Verenigd Koninkrijk VL Veteranen Loket VN Verenigde Naties VOSS Verbeterd Operationeel Systeem Soldaat VP Vereniging Veteranen Platform VPB Vennootschapsbelasting VPD Vessel Protection Detachment VS Verenigde Staten vte Voltijdsequivalent VUT/WUL Vervroegde UitTreding/Wet Uniformering Loonbegrip WGO Wetgevings Overleg WIV Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten ZBO Zelfstandige Bestuursorganen ZKA Zelfstandige Kleine Aankopen Zr. Ms. Zijner Majesteits ZVW Zorgverzekeringswet ZZF Zaterdag, Zondag, Feestdag Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 X, nr. 2 133
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/52ff7e21-ce82-4cbc-889f-6d1c79fce8e2
Positionpaper Staatsbosbeheer boa’s Staatsbosbeheer is de grootste terreinbeherende organisatie in Nederland. Onder het integrale beheer van natuurgebieden valt ook het product toezicht en handhaving. Staatsbosbeheer heeft 96 buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) die in voltijd of deeltijd invulling geven aan de handhaving. Sinds 2015 is Staatsbosbeheer bezig met het professionaliseren van de boa’s. Er is ingezet op verbeteren van kennis, kunde en vaardigheden, het beschikbaar stellen van benodigde veiligheids- en geweldsmiddelen en het organiseren van een goede nazorg. Toenemende druk(te) In de afgelopen jaren werd zichtbaar dat gebieden steeds drukker bezocht worden. Corona heeft hier nog een extra impuls aan gegeven. Door de toename in het gebruik en de verminderde aanwezigheid van de politie in het buitengebied krijgen de boa’s steeds meer werk om het recreatieve gebruik in goede banen te leiden, de overlast te minimaliseren en crimineel gedrag tegen te gaan. Werk wat in het verleden voor een deel door de politie werd uitgevoerd en nu voor een taakverzwaring van de boa zorgt zonder dat hij over de juiste middelen voor deze taak beschikt. Zet daarnaast de verruwing van de maatschappij die ook in het buitengebied merkbaar is en duidelijk is dat de veiligheid van de groene boa steeds vaker in het geding komt. Samenwerking Om veilig het werk te kunnen uitvoeren is de boa afhankelijk van adequate middelen en een goede samenwerking met politie en andere boa’s. Veel groene boa’s draaien overdag solo surveillance. Door het tekort aan capaciteit, zowel onder groene boa’s als bij de politie, wordt samenwerking (dus ook samen op de auto) steeds lastiger. Primair wordt vaak gekozen om de beperkte capaciteit in te zetten voor de eigen prioriteiten (politie – stedelijk gebied) of voor de problematiek in de “eigen gebieden” (groene boa’s). Pas daarna wordt gekeken waar en wanneer samengewerkt kan worden om problemen aan te pakken. Staatsbosbeheer streeft naar verduidelijking van de rol- en taakverdeling tussen BOA en politie. Samenwerking is nu nog te vaak gebaseerd op persoonlijke contacten, interesse voor het buitengebied bij de politie, lokale prioriteiten en tijd om te investeren in kennen en gekend worden. Een goede samenwerking mag niet alleen afhangen van persoonlijke contacten maar moet geformaliseerd wordt bijvoorbeeld door handhavingsarrangementen. Daarnaast is het zeer wenselijk dat aan de uitvoeringsagenda Domein 2, waarover gesproken wordt in de notitie van de politie over samenwerking “Politie en BOA, niet naast elkaar maar met elkaar”, vorm gegeven wordt. Coördinatie Een goede samenwerking moet georganiseerd, gecoördineerd en gefaciliteerd worden om deze effectief te maken. Ook dat kost capaciteit waar geen geld voor is. Juist een goede coördinatie draagt bij aan een efficiënte en effectieve inzet van de schaarse capaciteit. Omdat groene boa’s nog steeds heel verschillende zijn toegerust qua middelen kan tevens gezorgd worden dat de juiste boa op de juiste plaats wordt ingezet. Handhavingsvacuüm De taakverzwaring zorgt, in combinatie met het ontbreken van adequate middelen en beperkte capaciteit, ervoor dat boa’s tegen ongewenste gedragingen aanlopen die zij niet veilig kunnen afhandelen. De grens van wat veilig afgehandeld kan worden is bereikt en daarmee blijven een aantal gedragingen ongestraft. Zaken die in dit handhavingsvacuüm vallen kunnen wel een grote impact hebben op de kwaliteit van het natuurgebied (Natura2000) of de veiligheid van de bezoekers. In dergelijke gevallen kan het voorkomen dat een boa besluit om toch handhavend op te treden ondanks de onevenredig grote risico’s voor zijn veiligheid. Het is dan ook zeer gewenst om met politie, Openbaar Ministerie en Justitie & Veiligheid het gesprek te voeren over een oplossing voor dit vacuüm. Extra capaciteit Een structurele financiële impuls van 25 miljoen euro werd rond Prinsjesdag 2021 aangekondigd in de “motie Hermans”. Hiermee werd 5,5 miljoen euro voor groene boa’s gereserveerd. Ondanks dat deze toezegging zeer welkom is, wordt ook geconstateerd dat dit bedrag onvoldoende is om de én de teruggang in groene boa’s én uitbreiding van capaciteit te bekostigen. Bovendien wordt daarmee ook het handhavingsvacuüm niet opgelost. Hiervoor dient ook het gesprek over adequate middelen en de daarmee gemoeide kosten gevoerd te worden.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ce03824e-e32e-468d-a5a9-26d9de995b9b
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 36 299 Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het verlenen van voorrang aan Nederlanders bij de toewijzing van sociale huurwoningen (Wet voorrang voor Nederlanders) Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING I. ALGEMEEN DEEL 1. Inleiding Bevordering van voldoende woongelegenheid is voorwerp van zorg der overheid. – Artikel 22, tweede lid, van de Grondwet Het woningtekort is immens: in 2021 waren er 279.000 woningen te weinig (3,5% van de woningvoorraad).1 In 2022 is het tekort opgelopen naar 314.000 woningen (3,9% van de woningvoorraad).2 Het hebben van een dak boven je hoofd is allang niet meer vanzelfsprekend. De woningnood is een wooncrisis geworden. De overheid heeft keihard gefaald. De gevolgen zijn schrijnend en onacceptabel: woningzoekenden die op de daklozenopvang zijn aangewezen, mensen die van ellende in de auto moeten slapen, alleenstaande vrouwen met kinderen die van camping naar camping trekken, jongeren die noodgedwongen nog bij hun ouders wonen, een toenemend aantal daklozen{ Het gebeurt allemaal in Nederland. 1 Ministerie van BZK, «Staat van de Woningmarkt – Jaarrapportage 2021», 1 juli 2021, p. 3, https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2021/07/01/rapport-staat-van-dewoningmarkt-2021. 2 Ministerie van BZK, brief van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, «Staat van de Volkshuisvesting», 16 december 2022, p. 3, https://www.rijksoverheid.nl/ documenten/kamerstukken/2022/12/16/kamerbrief-over-aanbieding-staat-van-devolkshuisvesting. kst-36299-3 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3 1 2. Probleemstelling 2.1 Voorrang Een gemeentelijke urgentieverklaring, bedoeld om in spoedgevallen met voorrang een sociale huurwoning toegewezen te kunnen krijgen, wordt aan Nederlandse woningzoekenden vaak niet verleend. Neem het recente schrijnende verhaal van Zoetermeerder Serge: al meer dan een half jaar woont hij in zijn auto! De gemeente doet niets voor hem.3 Wie echter níét onder de wooncrisis lijden, zijn vergunninghouders4 (asielzoekers met een verblijfsvergunning). Zij krijgen wél massaal met voorrang een woning, terwijl de Nederlanders hopeloos lang op de wachtlijst moeten staan en aan hun lot worden overgelaten. Er zijn zelfs gemeenten die álle vrijkomende sociale huurwoningen – met voorrang dus – aan vergunninghouders toewijzen: zo heeft Utrecht vanaf 1 augustus 2022 gedurende zes weken uitsluitend vergunninghouders gehuisvest.5 Amersfoort heeft vanaf 1 november 2022 hetzelfde gedaan.6 In Horst aan de Maas gaan zelfs gedurende drie maanden alle vrijkomende sociale huurwoningen naar vergunninghouders.7 2.2 Woningbouw Ondertussen neemt het totale aantal sociale huurwoningen niet toe – integendeel. Aedes, de vereniging van woningcorporaties, schrijft: In totaal beheren corporaties zo’n 2,3 miljoen sociale huurwoningen. Dat aantal is redelijk stabiel: corporaties bouwen nieuwe woningen (bijna 17.000 in 2021) en er worden ieder jaar woningen gesloopt (ruim 8.000 in 2021, vaak voor vervangende duurzame nieuwbouw). Ook verkopen corporaties woningen aan bewoners omdat ze niet (meer) in hun vastgoedportefeuille passen. Omdat het totaal aantal huizen in de Nederlandse woningvoorraad toeneemt, wordt het aandeel corporatiewoningen langzaam kleiner.8 2.3 Wachttijden Ondertussen staan Nederlandse woningzoekenden steeds langer op de wachtlijst. Hun wachttijd varieert van gemiddeld drie jaar in Friesland tot elf à dertien jaar in de Randstad.9 Maar er zijn ook uitschieters: in Nijmegen komen woningzoekenden pas na ruim 21 jaar (!) in aanmerking 3 Algemeen Dagblad, «Vader (55) van vijf kinderen woont nu al maanden in auto: «De gemeente kan niets voor mij doen»», 22 januari 2023, https://www.ad.nl/wonen/vader-55-van-vijfkinderen-woont-nu-al-maanden-in-auto-de-gemeente-kan-niets-voor-mij-doen~a2996d05/. 4 Vergunninghouder: vreemdeling die in Nederland een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft aangevraagd en als gevolg daarvan een verblijfsvergunning heeft ontvangen als bedoeld in artikel 8, onderdeel a, b, c, of d, van de Vreemdelingenwet 2000. 5 De Telegraaf, «Utrecht reserveert zes weken lang huizen alleen voor statushouders», 13 juli 2022, https://www.telegraaf.nl/nieuws/2135735593/utrecht-reserveert-zes-weken-lang-huizenalleen-voor-statushouders. 6 Trouw, «Amersfoort volgt Utrecht en geeft statushouders voorrang bij sociale huurwoning», 19 oktober 2022, https://www.trouw.nl/binnenland/amersfoort-volgt-utrecht-en-geeftstatushouders-voorrang-bij-sociale-huurwoning~b22ba0fc/. 7 NOS, «Statushouders Horst aan de Maas krijgen voorrang op huurwoning», 12 januari 2023, https://nos.nl/artikel/2459597-statushouders-horst-aan-de-maas-krijgen-voorrang-ophuurwoning. 8 Aedes, «Woningcorporaties – Partners in wonen», 30 januari 2023, p. 4, https://aedes.nl/politiek/ publicatie-partners-wonen. 9 De Telegraaf, «Jaar extra wachttijd huis door asielakkoord», 22 september 2022, https://www.telegraaf.nl/financieel/1736275448/jaar-extra-wachttijd-huis-door-asielakkoord. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3 2 voor een sociale huurwoning.10 Dat zou betekenen dat iemand die zich op z’n 18de inschrijft voor een woning, pas op z’n 39ste (!) aan de beurt zou zijn. Dit kan zo niet langer. 2.4 Bevolkingsgroei Het CBS constateert een enorme bevolkingsgroei als gevolg van buitenlandse migratie: De Nederlandse bevolking is in 2022 naar verwachting met bijna 227 duizend inwoners gegroeid, tot ruim 17,8 miljoen. Deze toename is bijna een verdubbeling ten opzichte van 2021 [...]. Vooral het aantal immigranten was hoger dan een jaar eerder. De bevolkingsgroei in 2022 komt volledig voor rekening van buitenlandse migratie. De natuurlijke aanwas (geboorte min sterfte) draagt naar verwachting niet of nauwelijks bij [...].11 Uiteraard heeft dit gevolgen voor de woningmarkt en de bouwopgave. De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening wil dat er tot 2030 ruim 900.000 woningen worden bijgebouwd.12 Over deze toekomstige woningbehoefte schrijft hij: Voor de vijftienjarige periode 2022 t/m 2036 wordt een groei van de bevolking met in totaal 1.438.000 inwoners voorzien (8,2%), waarvan 25% door natuurlijke aanwas en 75% als gevolg van buitenlandse migratie. De verwachte bevolkingsgroei vormt de basis voor de raming van de woningbehoefte.13 Conclusie: er worden de komende jaren hoofdzakelijk woningen voor migratie bijgebouwd. 3. Juridisch kader 3.1 Huisvestingswet 2014 Tot 1 juli 2017 Volgens artikel 12, eerste lid, van de Huisvestingswet 2014 kunnen gemeenten categorieën urgent woningzoekenden (spoedzoekers) aanwijzen, aan wie voorrang wordt verleend bij huisvesting: de zogeheten urgentieregeling. Tot 1 juli 2017 verplichtte artikel 12, derde lid, van die wet gemeenten vergunninghouders met voorrang te huisvesten: 10 De Gelderlander, «Op zoek naar een huis? 21,4 jaar meettijd in regio Nijmegen, aan loting doen 1.374 woningzoekenden mee», 14 januari 2023, https://www.gelderlander.nl/nijmegen/ op-zoek-naar-een-huis-21-4-jaar-meettijd-in-regio-nijmegen-aan-loting-doen-1374woningzoekenden-mee~afb1f6885/. 11 CBS, «Bevolking in 2022 bijna twee keer zo snel gegroeid als een jaar eerder», 4 januari 2023, https://www.cbs.nl/nl-nl/nieuws/2023/01/bevolking-in-2022-bijna-twee-keer-zo-snel-gegroeidals-een-jaar-eerder. 12 Rijksoverheid, «Minister Hugo de Jonge maakt provinciale woningbouwafspraken voor 900.000 nieuwe woningen», 13 oktober 2022, https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/ 2022/10/13/minister-hugo-de-jonge-maakt-provinciale-woningbouwafspraken-voor-900.000nieuwe-woningen. 13 Antwoord op schriftelijke vragen van het lid Kops aan de Minister voor VRO over het bericht «Nieuwbouw daalt in wooncrisis – Opnieuw minder vergunningen afgegeven» (2022Z15607), 9 september 2022, p. 4, https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/kamervragen/ detail?id=2022Z15607&did=2022D34993. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3 3 Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten, woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet maatschappelijke ondersteuning verlenen of ontvangen alsmede vergunninghouders als bedoeld in artikel 28 behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.14 Vanaf 1 juli 2017 Middels een wetswijziging is de categorie «vergunninghouders» geschrapt. De huidige tekst van artikel 12, derde lid, luidt: Woningzoekenden die verblijven in een voorziening voor tijdelijke opvang van personen, die in verband met problemen van relationele aard of geweld hun woonruimte hebben verlaten en woningzoekenden die mantelzorg als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 verlenen of ontvangen, behoren in ieder geval tot de woningzoekenden, bedoeld in het eerste lid.15 Per 1 juli 2017 mogen gemeenten zélf bepalen of zij vergunninghouders voorrang geven.16 De bedoeling van deze wetswijziging was het terugdringen van het aantal vergunninghouders dat voorrang krijgt. In de praktijk is hier niets van terechtgekomen; gemeenten geven nog altijd massaal voorrang. 3.2 Algemene wet gelijke behandeling De Algemene wet gelijke behandeling is een uitwerking van artikel 1 van de Grondwet en verbiedt, kort gezegd, het maken van onderscheid. Artikel 2, vijfde lid, van die wet stelt echter: Het in deze wet neergelegde verbod van onderscheid op grond van nationaliteit geldt niet: a. indien het onderscheid is gebaseerd op algemeen verbindende voorschriften of geschreven of ongeschreven regels van internationaal recht en b. in gevallen waarin de nationaliteit bepalend is.17 De Raad van State beroept zich op de Algemene wet gelijke behandeling om de voorrang die vergunninghouders nog altijd krijgen en het onderscheid dat daarmee tussen deze groepen wordt gecreëerd te «rechtvaardigen»: Op zichzelf is het juist dat met het aanwijzen van vergunninghouders als urgentiecategorie onderscheid wordt gemaakt tussen vergunninghouders en «reguliere Nederlandse woningzoekenden». De stelling dat dit een verboden onderscheid is, is echter onjuist. De Afdeling wijst erop dat het 14 Artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 – geldend tot 1 juli 2017. Artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 – geldend vanaf 1 juli 2017. 16 Wijziging van de Huisvestingswet 2014 inzake de huisvesting van vergunninghouders (34 454), aanvaard door de Tweede Kamer op 27 september 2016 en door de Eerste Kamer op 13 december 2016. 17 Artikel 2, vijfde lid, van de Algemene wet gelijke behandeling. 15 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3 4 maken van onderscheid alleen verboden is als daarvoor geen objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat.18 3.3 Huisvesting vergunninghouders De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid stelt halfjaarlijks de landelijke taakstelling voor de huisvesting van vergunninghouders vast: gebaseerd op het aantal inwoners wordt hiermee per gemeente bepaald hoeveel vergunninghouders er van woonruimte dienen te worden voorzien.19 Het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) koppelt elke vergunninghouder aan een gemeente. Sinds januari 2010 zijn er in totaal circa 250.000 vergunninghouders gehuisvest.20 Het COA gaat daarbij uit van gemiddeld 1,7 personen per woning. Dat betekent dat er 147.000 woningen – met voorrang – aan vergunninghouders zijn toegewezen. En daar blijft het niet bij: in de eerste helft van 2023 moeten gemeenten nog eens 21.200 vergunninghouders huisvesten.21 4. Wetsvoorstel Het wordt de hoogste tijd dat de Nederlanders voorrang krijgen! Dit wetsvoorstel regelt dat sociale huurwoningen met voorrang worden toegewezen aan Nederlanders. Dat is nodig, gezien de voortslepende krapte op de woningmarkt, de voorrang die vergunninghouders nog altijd massaal krijgen, de verdringing van de Nederlandse woningzoekenden en de jarenlange wachttijden. Tot 1 juli 2017 stond in artikel 12, derde lid, van de Huisvestingswet 2014 «vergunninghouders» als verplichte urgentiecategorie. Met dit wetsvoorstel wordt in hetzelfde lid, via dezelfde juridische route, «Nederlanders» als verplichte urgentiecategorie opgenomen. Het wetsvoorstel is in lijn met de redenatie van de Raad van State dat het maken van onderscheid tussen verschillende groepen woningzoekenden op basis van nationaliteit geen verboden onderscheid is, zolang daarvoor een «objectieve en redelijke rechtvaardiging» bestaat: 18 Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het uitzonderen van het verlenen van voorrang aan vergunninghouders bij huisvesting op grond van het feit dat zij vergunninghouder zijn (Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders), advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en reactie van de initiatiefnemer (35 914, nr. 4), 15 december 2021, p.6, https://www.tweedekamer.nl/ kamerstukken/detail?id=2021Z16084&did=2021D50106. 19 Artikelen 28–30 van de Huisvestingswet 2014. 20 Rijksoverheid, «Huisvesting statushouder», maandelijks overzicht huisvesting vergunninghouders per gemeente, https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/asielbeleid/huisvestingasielzoekers-met-verblijfsvergunning. https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/asielbeleid/huisvesting-asielzoekersmetverblijfsvergunning. 21 Rijksoverheid, «Eerste halfjaar 2023 huisvesting nodig voor 21.200 statushouders», 30 september 2022, https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2022/09/30/eerste-halfjaar2023-huisvesting-nodig-voor-21.200-statushouders. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3 5 Een objectieve en redelijke rechtvaardiging is er als het onderscheid een legitiem doel dient en proportioneel is, in de zin dat er een redelijke verhouding is tussen doel en middelen.22 Als het geven van voorrang aan vergunninghouders niet verboden is, is het geven van voorrang aan Nederlanders dat ook niet. Daarbij is de «objectieve en redelijke rechtvaardiging» als volgt: Legitiem doel De huidige praktijk is dat vergunninghouders nog altijd massaal voorrang krijgen bij de toewijzing van een sociale huurwoning. Het gevolg is dat Nederlandse woningzoekenden steeds langer op de wachtlijst moeten staan. Nederlanders worden consequent achtergesteld ten gunste van vergunninghouders. Door nu eindelijk de Nederlanders voorrang te geven, wordt deze disbalans onmiddellijk gecorrigeerd («doel»). Doel en middelen Vanaf 2010 zijn er al circa 147.000 sociale woningen aan vergunninghouders toegewezen. Ondertussen is het totale aantal sociale huurwoningen niet toegenomen, maar al jarenlang stabiel. De wachttijden voor Nederlandse woningzoekenden zijn verder opgelopen. De conclusie is dat beschikbare sociale huurwoningen («middelen») op een voor de Nederlanders oneerlijke en nadelige manier worden verdeeld. Dit wetsvoorstel maakt hier een einde aan. Naast het toevoegen van Nederlanders als groep aan wie bij voorrangsbeleid voorrang gegeven moet worden, wordt in dit voorstel ook de regeling geschrapt dat gemeenten halfjaarlijks verplicht kunnen worden om een bepaald aantal vergunninghouders te huisvesten. De doelstelling die hiervoor nu geldt, komt te vervallen. De initiatiefnemer verwacht dat dit wetsvoorstel asielzoekers zal ontmoedigen om naar Nederland te komen, in de wetenschap dat zij gedurende langere tijd geen aanspraak op een woning zullen kunnen maken. De initiatiefnemer is overigens van mening dat er onmiddellijk een asielstop moet worden ingevoegd. II. ARTIKELSGEWIJS DEEL Artikel I Onderdeel A Dit onderdeel betreft het vervallen van de definitie van taakstelling. Vanwege het vervallen van paragraaf 1 van hoofdstuk 5 is deze definitie niet meer nodig. 22 Voorstel van wet van het lid Kops tot wijziging van de Huisvestingswet 2014 in verband met het uitzonderen van het verlenen van voorrang aan vergunninghouders bij huisvesting op grond van het feit dat zij vergunninghouder zijn (Wet uitzonderen voorrang vergunninghouders), advies van de Afdeling advisering van de Raad van State en reactie van de initiatiefnemer (35 914, nr. 4), 15 december 2021, p. 6, https://www.tweedekamer.nl/ kamerstukken/detail?id=2021Z16084&did=2021D50106. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3 6 Onderdeel B Dit onderdeel maakt duidelijk dat de toepassing van de wet alleen kan resulteren in het met voorrang huisvesten van woningzoekenden met de Nederlandse nationaliteit. Onderdeel C Dit artikel wijzigt artikel 12 van de Huisvestingswet 2014. Aan dit lid wordt de urgentiecategorie «Nederlanders» toegevoegd en wordt tevens in de wet vastgelegd dat de voorrang in ieder geval niet kan gelden ten opzichte van vergunninghouders. Dit heeft tot gevolg dat gemeenten Nederlanders met voorrang moeten huisvesten boven andere woningzoekenden zoals vergunninghouders. Het schrappen van het vierde lid van artikel 12 betekent dat gemeenten in de huisvestingsverordening niet langer de verplichting hebben te voorzien in huisvesting voor vergunninghouders op grond van de taakstelling. Onderdeel D De artikelen 28 tot en met 30 van de Huisvestingswet 2014 hebben betrekking op de taakstelling voor vergunninghouders. Deze artikelen worden geschrapt uit de wet. Onderdeel E Dit onderdeel regelt dat er ook geen mogelijkheid is om via de regeling voor bijzondere groepen een uitzondering voor vergunninghouders te realiseren. Artikel II Dit artikel regelt de inwerkingtreding, die op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip plaatsvindt. Artikel III Dit artikel regelt de citeertitel van deze wet, die wordt aangehaald als: Wet voorrang voor Nederlanders. Kops Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 299, nr. 3 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bdf229e6-7e27-4696-bb46-e97e5d114f67
Voortgezet Onderwijs TER BESLUITVORMING Aan: MPVO Van Persoonl jke levenssfeer T Persoonlijke levenssfeer - bes Datum 11 april 2023 Referentie 37883318 Bijlagen Concept Kamerbrief Nota Kamerbrief praktijkgerichte programma's Tijdlijn scholen Brief VO Raad, SPV en Platform TL over snelle beslu tvorming Intern OCW afgestemd VO Aanleiding Tijdens het tweeminutendebat verzamelbrief moties en toezeggingen primair en voortgezet onderwijs (13-12-2022) heeft u toegezegd in het voorjaar een brief naar de Kamer te sturen over de praktijkgerichte programma’s. Voor scholen is deze Kamerbrief zeer urgent omdat zij vanaf schooljaar 2024-2025 mogen starten met het praktijkgerichte programma (pgp) in de gemengde en theoretische leerweg en hiervoor ongeveer anderhalf jaar voorbereidingstijd nodig hebben (bijlage Tijdlijn scholen opgesteld door Platform TL en SPV). In deze Kamerbrief biedt u de scholen de duidelijkheid die zij nodig hebben. Geadviseerd besluit We adviseren u akkoord te gaan met de Kamerbrief waarin de volgende besluiten worden gecommuniceerd (in lijn met uw toezeggingen in het debat): Scholen mogen vanaf schooljaar 2024-2025 de huidige dertien pgp’s aanbieden als erkend examenvak in het examenprogramma van de gl en de tl; Het pgp wordt vastgelegd als een avo-vak waardoor het meetelt in het doorstroomrecht gl/tl naar de havo; De komende vier schooljaren mogen de scholen de pgp’s aanbieden waarna u op basis van de monitor en de ervaringen van de scholen die het pgp hebben aangeboden een besluit neemt over een eventuele verplichte status van het pgp, de bekostiging en het definitieve aanbod voor de schooljaren 2028-2029 en verder; De Kamerbrief is afgestemd met FIN en zij zijn akkoord; U bent voornemens hier een subsidie voor te verstrekken ter hoogte van maximaal 75.000 euro per school. Nu de voorjaarsnota openbaar geworden is, kunt u in deze kamerbrief aangeven dat u van plan bent om deze subsidie beschikbaar te stellen. De definitieve aankondiging van deze subsidie kunt u doen na de goedkeuring van de 1e suppletoire begroting door beide Kamers. Daarmee kiezen we voor scenario B en de bijbehorende tekst (die is opgenomen in de Kamerbrief); Beleidsmatig zien we grote risico’s als we tot juni wachten met deze Kamerbrief omdat scholen hierop wachten en het traject rond de pgp’s meerdere momenten heeft gekend waarop OCW niet op tijd was met besluitvorming. Zoals te zien is in de bijlage Tijdlijn scholen moeten scholen eigenlijk in februari 2023 starten met het traject voor invoering van het pgp. Doordat scholen nu pas half april uitsluitsel krijgen zullen zij Pagina 1 van 3 Datum 11 april 2023 - - een aantal zaken versneld moeten doorlopen. Scholen geven aan dat zij dit bij een start in juni niet meer voor elkaar krijgen en dan dus een jaar later zullen starten; Het enthousiasme van het veld zal hierdoor teruglopen waardoor veel scholen het invoeren van het pgp mogelijk zullen uitstellen; Tot slot bent u aanwezig op de landelijke dag voor de praktijkgerichte programma’s op 31 mei en we willen de Kamerbrief niet vlak daarvoor of vlak daarna versturen omdat u dan mogelijk met vragen rond de Kamerbrief geconfronteerd wordt die bij eerdere verzending al opgelost kunnen worden; In de lijn zit tevens een Kamerbrief over Sterk Techniek Onderwijs waar een vergelijkbaar dilemma speelt als bij deze brief; Aan het einde van deze Kamerbrief zullen we kort verwijzen naar de Kamerbrief over de visie waarin u uw bredere visie en uw stip op de horizon zult beschrijven. Reactie op uw vraag over steviger inzetten op verplichting: Nog steviger inzetten op een verplichting is nu nog niet mogelijk omdat we dan stelselvragen moeten beantwoorden waarvan u heeft aangegeven dat u dit wilde overdenken in het grotere geheel van het versterken van het vmbo (een verplichting roept bijvoorbeeld de vraag op wat het verschil dan nog is tussen de gl en de tl en dat is een stelselvraag); In het verlengde van uw visiebrief werken we de komende jaren naar aanleiding van de pilot en de vrijwillige invoering van scholen de stelselvragen uit die beantwoord moeten worden voor een eventuele verplichting; Daarnaast is er geen dekking voor de financiële middelen die nodig zijn om het praktijkgerichte programma op dit moment te verplichten; Naar aanleiding van de VJN-besluitvorming hebben we in de brief al iets van de voorzichtigheid kunnen weghalen (bijv. “bij eventuele continuering”); Tot slot adviseren we u om scholen de komende jaren rust en de tijd te geven het praktijkgerichte programma vorm te geven en zich voor te bereiden op een eventuele verplichting. De intenties blijft om het praktijkgerichte programma te verplichten, maar de scholen zijn na alle berichtgevingen toe aan rust rondom de besluitvorming. Kernpunten - - De praktijkgerichte programma’s passen goed bij uw visie op het funderend onderwijs. We sturen vooruitlopend op de visiebrief alvast deze brief omdat scholen tijdig moeten worden geïnformeerd (zie bijlage Tijdlijn scholen voor de tijdslijn/planning); Er is in het veld veel enthousiasme om met de praktijkgerichte programma’s aan de slag te gaan; Pagina 2 van 3 Datum 11 april 2023 - - - Daarvoor hebben de scholen duidelijkheid nodig over: het aanbod van de pgp’s die ze mogen aanbieden, de tegemoetkoming in de extra kosten en hoe het pgp mag worden aangeboden in het examenprogramma van de gl en tl; Deze duidelijkheid geeft u met deze Kamerbrief waardoor wij de scholen kunnen informeren zodat zij voorbereidingen kunnen gaan treffen; U komt hiermee ook tegemoet aan signalen uit het veld dat er duidelijkheid moet komen voor de praktijkgerichte programma’s (zie bijlage voor bijv. de brief van de VO Raad, SPV en Platform TL waarin zij aandringen op snelle besluitvorming); Op 31 mei bent u te gast op de landelijke dag van de praktijkgerichte programma’s. Ongeveer 200 docenten van verschillende pilotscholen zijn hierbij aanwezig en kijken uit naar uw komst. Na een periode van onzekerheid vormen deze Kamerbrief en de landelijke dag het startschot voor een nieuwe fase in het traject van de praktijkgerichte programma’s. De landelijke dag geeft u daarnaast de gelegenheid om uw ideeën toe te lichten over praktijk in het funderend onderwijs. Financiële consequenties Bij de VJN besluitvorming is bekend geworden dat OCW de aangevraagde middelen van het bestedingsplan Kwaliteit voor toekomstbestendig VMBO die nog op de AP stonden heeft gekregen. We informeren de Kamer in deze brief dat u voornemens bent een subsidieregeling te starten waarbij we nog niet het exacte bedrag noemen omdat we daarmee vooruit zouden lopen op de 1e suppletoire begroting die nog naar de Kamer wordt verzonden. Het exacte bedrag wordt kenbaar gemaakt door publicatie van de regeling; Deze Kamerbrief is afgestemd met FIN. Pagina 3 van 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a34b8854-f4d4-43a8-ae5d-0d9e65a28201
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008–2009 31 701 Trendnota Arbeidszaken Overheidspersoneel 2009 Nr. 17 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 27 mei 2009 In antwoord op de brief van de griffier van uw Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie d.d. 19 mei 2009 over de aanbieding van de Voortgangsrapportage Programma Vernieuwing Toezicht, voorjaar 2009, meld ik u het volgende. De Voortgangsrapportage voorjaar 2009 van het Programma Vernieuwing Toezicht zal naar verwachting medio juni aan de Tweede Kamer worden gezonden. In verband met de agendering van een Algemeen Overleg over toezicht wil ik u erop wijzen dat ik het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal) naar aanleiding van deze voortgangsrapportage heb verzocht te adviseren over de gekozen aanpak van het programma Vernieuwing Toezicht (Kamerstukken II, 2008–2009, 31 701, nr. 11). Ik verwacht dit advies eveneens medio juni te ontvangen en aan de Tweede Kamer te kunnen aanbieden. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, G. ter Horst KST131510 0809tkkst31701-17 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 31 701, nr. 17
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a8945354-568c-42a6-8408-ab11f95baccf
Den Haag, 17 januari 2013 Voortouwcommissie: vaste commissie voor Buitenlandse Zaken Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: bijzondere procedure donderdag 24 januari 2013 10.30 - 11.15 uur openbaar Onderwerp: Ontvangst leden Vereniging Het Syrische comité Agendapunt: Het lid Van Bommel ontvangt in het kader van de bijzondere procedure leden van de Vereniging Het Syrische comité. Het lid Van Bommel nodigt u van harte uit hierbij aanwezig te zijn. Zaak: Brief derden - Het Syrische Comite (SYNL) te Amsterdam - 15 november 2012 Aanbieding manifest SYNL en verzoek om gesprek over actuele situatie in Syrië 2012Z19568 Griffier: T.J.E. van Toor Activiteitnummer: 2013A00100
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5f7455e7-c876-47a9-8394-0739220bc752
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2016–2017 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2016Z18448 Vragen van het lid Omtzigt (CDA) aan de Staatssecretaris van Financiën over de uit de hand gelopen reorganisatie van de Belastingdienst (ingezonden 7 oktober 2016). Vraag 1 Kunt u de volgende vragen een voor een beantwoorden: – de door de vaste commissie van Financiën gestelde schriftelijke vragen, zoals vastgesteld in de procedurevergadering, die op 16 september 2016 aan u zijn gestuurd met het verzoek ze binnen een week te beantwoorden; – de vragen met betrekking tot de uitstroom in het over de begrotingsstaten van het Ministerie van Financiën en de Nationale schuld gestarte schriftelijk overleg van 26 september 2016, namelijk vraag 2 tot en met 14 (Kamerstuk 34 550 IX, nummer 8); – de vragen die op 8 september 2016 gesteld zijn door de commissie over het bereikte akkoord? Vraag 2 Welke waarschuwingen hebben de bonden schriftelijk en mondeling gegeven over de risico’s van het reorganisatieplan tussen eind november en half december en dan met name op 3 en 7 december 2016? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen? Vraag 3 Op welk moment heeft de Minister van Financien toestemming gegeven om de totale kosten voor Switch, begroot op 646 miljoen euro, over te hevelen naar de begroting van de Belastingdienst? Vraag 4 Op welk moment heeft het kabinet toestemming gegeven om de totale kosten voor Switch, begroot op 646 miljoen euro, over te hevelen naar de begroting van de Belastingdienst? Vraag 5 Wie heeft het sociaal plan op 7 december 2015 namens de Belastingdienst ondertekend? Kunt u dit stuk aan de Kamer doen toekomen? Was deze persoon op dat moment de benodigde autorisatie op deze handtekening te zetten en daarmee deze uitgave te doen? kv-tk-2016Z18448 ’s-Gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Vragen 1 Vraag 6 Klopt het dat u zelf ook geen akkoord gegeven heeft voor de uitgave van 500 miljoen euro (interview met u op BNR na afloopt van de Algemene financiële beschouwingen, waarin u zegt: ««We hadden echt officiële checks and balances, maar uiteindelijk is het niet langs dat orgaan gegaan voor de finale beslissing en dus ook niet langs mij.»?1 Vraag 7 Wiens idee was het om de baas van de OV-chipkaart (jaren te laat, honderden miljoenen euro overschrijding) en de voormalige tweede man van het Uitvoeringsorgaan werknemersverzekeringen (UWV), waar zich een waar ICTen reorganisatiedrama voltrok), te benoemen in de investment committee? Vindt u hen de juiste mensen om dit proces te begeleiden? Vraag 8 Hoeveel uur per week worden de leden van de investment committee geacht (en betaald) om hiervoor te werken? Is dat voldoende om dit proces te begeleiden? Vraag 9 Hoe gaat u uw belofte dat u «vlak na Prinsjesdag [kom ik] met een uitgewerkt voorstel over de wijze waarop ik wil rapporteren en de projectbeheersing» inlossen? (Kamerstuk 31 066, nr. 295) Vraag 10 Waarom meldde u in de 17e halfjaarsrapportage of in het overleg op 1 juni 2016 niet dat de Investment Committee gefaald had om autorisatie te geven voor 500 miljoen euro uitgaven en dat de Belastingdienst dat niet eens gevraagd had? Deelt u de mening dat u dat in het voorjaar ten minste aan de Kamer had moeten melden? Vraag 11 Op welke dagen heeft het Investment committee vergaderd sinds haar instelling? Kunt u alle verslagen, inclusief de besluitenlijsten, aan de Kamer doen toekomen? Vraag 12 Hoeveel belastingdeurwaarders werkten er op 31 december 2015 bij de Belastingdienst en hoeveel van die mensen gaan er gebruik maken van de vertrekregeling? Vraag 13 Hoeveel beslagopdrachten waren er in 2003, hoeveel beslagopdrachten waren er ten tijde van de 12e halfjaarsrapportage en hoeveel beslagopdrachten zijn er momenteel? Vraag 14 Kunt u aangeven in welk tempo de mensen zullen uitstromen bij de Belastingdienst? (aantallen per jaar) Vraag 15 Hoeveel mensen zullen de vertrekpremie krijgen na hun 64e verjaardag in 2016, 2017, 2018 en verder? Vraag 16 Wat voor een soort conflicten en meningsverschillen zijn er met de medewerkers over de uitstroomregeling? Vraag 17 Wilt u ervoor zorgen dat de tijdlijn de hele periode omvat van het begin van de investeringsagenda tot vorige week? 1 http://www.bnr.nl/nieuws/politiek/10311775/fiscus-gaf-half-miljard-uit-zonder-akkoord-wiebes) Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Vragen 2 Vraag 18 Kunt u deze vragen een voor een en voor woensdag 12 oktober 2016 te 14.00 uur beantwoorden? Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Vragen 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0084bc32-0392-40e9-b2a3-660eaba19a9a
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 32 793 Preventief gezondheidsbeleid Nr. 570 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 15 oktober 2021 Hierbij zenden wij u een reactie op de brief van de Transitiecoalitie Voedsel d.d. 17 juni 2021 n.a.v. de brief van Staatssecretaris Blokhuis van 4 juni jl. over de juridische mogelijkheden voor een gezonde voedselomgeving1. Hiermee geven we invulling aan het verzoek van de vaste Kamercommissie Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) van 12 juli 2021. De Transitiecoalitie Voedsel geeft in haar brief aan uw Kamer aan dat het thema eiwittransitie ontbreekt in bovengenoemde brief over de voedselomgeving. De organisatie vraagt aandacht voor de rol van supermarkten en andere voedselaanbieders in het stimuleren van een gezonde voedselomgeving. Vervolgens geeft de Transitiecoalitie Voedsel vier aanbevelingen aan het nieuwe kabinet om de eiwittransitie te versnellen, namelijk: • Verankeren in het regeerakkoord van de eerder uitgesproken ambitie voor een eiwittransitie van 60:40 (verhouding dierlijk/plantaardig) naar 40:60 (in 2030) en deze door te vertalen naar alle relevante beleidsdossiers, alsook het bewaken van voortgang en resultaten door monitoring en benchmarking; • Vaststellen van een ondergrens voor plantaardig en een bovengrens voor dierlijk (eiwit) (50:50) voor voedselaanbieders zoals supermarkten, cateraars en horeca qua aanbod voor 2025; • Vaststellen van een ondergrens voor plantaardig en een bovengrens voor dierlijk (eiwit) (50:50) voor voedselaanbieders zoals supermarkten, cateraars en horeca qua reclame en promotie voor 2025; • Boven op de wettelijke norm/ondergrens: het sluiten van convenanten met ketenpartijen of Green Deal, onderwijs- en zorginstellingen rond aanbod, reclame en promotie met als doel realisatie van de verhouding dierlijk/plantaardig eiwit van 50:50 in 2025 en 40:60 in 2030. 1 kst-32793-570 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Kamerstuk 32 793, nr. 551 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 793, nr. 570 1 In deze brief gaan wij in op de bovengenoemde punten en geven we aan hoe het beleid zoals verwoord in de genoemde brief over de voedselomgeving verbonden is met klimaat- en eiwitdoelstellingen. Schijf van Vijf verbindt gezondheid en duurzaamheid Het voedselbeleid richt zich op voldoende gezond, veilig en duurzaam eten. Het beleid is erop gericht de gezonde en duurzame keuze makkelijker te maken, zowel via (het aanbod in) de voedselomgeving als via informatie voor de consument en professionals. De Richtlijnen Goede Voeding van de Gezondheidsraad2 vormen de wetenschappelijke basis voor de Schijf van Vijf van het Voedingscentrum. Het overkoepelende doel van deze Richtlijnen «eet volgens een meer plantaardig en minder dierlijk voedingspatroon» komt daarmee terug in de Schijf van Vijf. De Schijf van Vijf biedt advies over wat een gezond, veilig en duurzaam voedingspatroon is. Dit biedt voldoende voedingsstoffen, vitamines, mineralen en een adequate hoeveelheid energie. Meer volgens de Schijf eten is goed voor mens en planeet. Ook flexitariërs en vegetariërs kunnen volgens de adviezen van de Schijf van Vijf eten. Bij eten volgens de Schijf is de verhouding dierlijk/plantaardig eiwit ongeveer 50:50. In het huidige consumptiepatroon in Nederland is die verhouding 60:403, dus meer volgens de Schijf van Vijf eten komt de eiwittransitie ten goede. Voor gezond veganistisch eten biedt het Voedingscentrum aanvullend advies, waaronder ook recepttips. In de loop van 2022 verwachten we nieuwe cijfers over de voedselconsumptie. De ministeries van LNV en VWS zorgen via gezamenlijke financiering van het Voedingscentrum voor informatievoorziening over gezond en duurzaam eten aan consumenten en professionals. Rol supermarkten en andere aanbieders van voedsel Wij zijn het eens met de constatering van Transitiecoalitie Voedsel dat supermarkten en andere aanbieders van voedsel een belangrijke rol spelen bij het gezonder en duurzamer maken van de voedselomgeving. Wetenschappers zijn er meer en meer van overtuigd dat de omgeving zeer bepalend is voor de voedselkeuzes die mensen maken. Voor iedereen, en zeker voor mensen met een laag inkomen en praktische opleiding, is het lastig om continu gezond te kiezen en verleidingen te weerstaan. Er is zoveel aanbod van (ongezond) voedsel dat er nauwelijks meer sprake is van «vrije keuze» voor de consument. Daarom zijn veel acties vanuit het Nationaal Preventie Akkoord (NPA) overgewicht gericht op de voedselomgeving, bijvoorbeeld school-, sport- en bedrijfskantines, ziekenhuizen, onderweg, horeca en attractieparken. Omdat de Schijf van Vijf de voedingskundige basis is van deze acties uit het NPA, wordt hiermee ook gewerkt aan een duurzamere voedselomgeving. Het Voedingscentrum biedt ondersteuning bij het gezonder en duurzamer inrichten van de omgeving en stimuleert het vergroten van de voedselvaardigheid4. Klimaatakkoord Op 20 maart 2020 heeft het kabinet de aanpak klimaatbeleid naar uw Kamer gestuurd5, nadat het kabinet in de zomer van 2019 het Klimaatakkoord na bespreking met uw Kamer had vastgesteld (Kamerstuk 32 813, nr. 342). In het Klimaatakkoord staat in paragraaf C4.7 «Voedselcon2 Richtlijnen goede voeding 2015, Gezondheidsraad Voedselconsumptiepeiling | Voedselconsumptiepeiling (wateetnederland.nl) Voedselvaardigheid gaat over de kennis en praktische vaardigheden om gezond en duurzaam te kunnen eten. 5 Kamerstuk 32 813, nr. 483 3 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 793, nr. 570 2 sumptie en -keten» dat een groter aandeel consumptie van eiwitten op plantaardige basis een belangrijk aangrijpingspunt is voor vermindering van de klimaatdruk. De partijen die het Klimaatakkoord hebben ondertekend streven ernaar om in 2050 in Nederland een gezonde balans te hebben in de verhouding tussen dierlijke en plantaardige eiwitten in ons dieet, conform de adviezen hieromtrent van het Voedingscentrum. Naast deze verschuiving is in Nederland gemiddeld een reductie van 10 tot 15% van de totale eiwitinname wenselijk, aldus de partijen in het Klimaatakkoord. Op dit moment werkt de overheid samen met het Voedingscentrum aan het bereiken van een balans van 50/50 in dierlijke en plantaardige eiwitten volgens de Schijf van Vijf. Deze balans hebben we nog niet bereikt in Nederland en er liggen nog voldoende uitdagingen om op dit gewenste punt te komen. Het is aan het volgende kabinet om eventuele nieuwe doelstellingen te formuleren en aanvullende maatregelen te nemen. Nationale eiwitstrategie De Nationale Eiwitstrategie (NES) is controversieel verklaard en zal in de volgende kabinetsperiode behandeld worden. Het huidige beleid op het gebied van een duurzaam eetpatroon wordt voortgezet. Wel wordt de mogelijkheid van de in de NES genoemde Green Deal Eiwitgewassen (vlinderbloemigen) onderzocht met drie sporen, namelijk het stimuleren van de teelt, verwerking en consumptie van in Nederland geteelde eiwitgewassen. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 32 793, nr. 570 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/332578f3-7dcd-4ed7-b844-6c70cc166341
2022Z09715 / 2022D19791 Het lid Van Meenen (D66) verzoekt de minister voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit om een voortgangsbrief over de visserijvrije zone rondom de Haringvlietdam.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b6bb6c9a-77b9-4817-b07d-4fea214097f5
Den Haag, 1 juli 2022 Voortouwcommissie: vaste commissie voor Binnenlandse Zaken Volgcommissie(s): FIN J&V KR VWS Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Procedurevergadering donderdag 7 juli 2022 11.30 - 12.30 uur openbaar Onderwerp: Procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt 9 8, 17 14 12 Regeling van werkzaamheden Binnenlandse Zaken 1. Agendapunt: Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden Binnenlandse Zaken d.d. 7 juli 2022 Zaak: Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden - griffier, A.C.W. de Vos 1 juli 2022 Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden Binnenlandse Zaken d.d. 7 juli 2022 - 2022Z13344 Ter bespreking. Voorstel: Mededelingen (Binnenlandse Zaken) Geen agendapunten Brievenlijst 2. Agendapunt: Brievenlijst (zie de zaken 1 en 2 op de brievenlijst) Algemene Zaken 3. Agendapunt: Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) Zaak: Begroting - minister van Algemene Zaken, M. Rutte - 25 mei 2022 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Algemene Zaken (IIIA), de begrotingsstaat van het Kabinet van de Koning (IIIB) en de begrotingsstaat van de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) - 36120-III Reeds geagendeerd voor de stemmingen op 7 juli 2022. Voorstel: Zaak: Voorstel: 4. Brief regering - minister van Algemene Zaken, M. Rutte - 27 juni 2022 Verslag houdende een vraag en een antwoord - 36120-III-3 Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022. Agendapunt: Voortgangsbericht over SMS-berichten op de telefoon van de ministerpresident Zaak: Brief regering - minister-president, M. Rutte - 29 juni 2022 Voortgangsbericht over SMS-berichten op de telefoon van de ministerpresident - 35925-III-33 Agenderen voor het ongeplande commissiedebat over Archivering van stukken door bewindspersonen onder de archiefwet en de Woo/Wob. Voorstel: Binnenlandse Zaken 5. Agendapunt: Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur van 10 maart 2022, over sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan binnen de Rijksoverheid Zaak: Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 27 juni 2022 Toezegging gedaan tijdens het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur van 10 maart 2022, over sociale veiligheid, veilig werken en weerbaarheidsscan binnen de Rijksoverheid - 31490-317 Agenderen voor het commissiedebat Functioneren Rijksdienst d.d. 14 september 2022. Voorstel: 6. Agendapunt: Wijziging van de Kieswet, houdende vaststelling van regels over de programmatuur die bij verkiezingen wordt gebruikt ten behoeve van de vaststelling van de verkiezingsuitslag (Wet programmatuur verkiezingsuitslagen) Zaak: Wetgeving - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 24 juni 2022 Wijziging van de Kieswet, houdende vaststelling van regels over de programmatuur die bij verkiezingen wordt gebruikt ten behoeve van de vaststelling van de verkiezingsuitslag (Wet programmatuur verkiezingsuitslagen) - 36150 Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op woensdag 7 september 2022 om 14.00 uur. Voorstel: 2 7. Agendapunt: Regels omtrent de oprichting en inrichting van een kiescollege voor de Eerste Kamer voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn alsmede wijziging van de Kieswet ten behoeve van de verkiezing van de leden van het kiescollege voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van dit kiescollege (Wet kiescollege niet-ingezetenen) Zaak: Wetgeving - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 8 april 2022 Regels omtrent de oprichting en inrichting van een kiescollege voor de Eerste Kamer voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn alsmede wijziging van de Kieswet ten behoeve van de verkiezing van de leden van het kiescollege voor Nederlanders die geen ingezetenen zijn en de verkiezing van de leden van de Eerste Kamer door de leden van dit kiescollege (Wet kiescollege nietingezetenen) - 36071 Aanmelden voor plenaire behandeling in de eerste week na het zomerreces. N.a.v. het verzoek om nadere informatie in de procedurevergadering van 29 juni jl. heeft het lid Leijten (SP) mede namens de leden Strolenberg (VVD) en Dekker-Abdulaziz (D66) het voorstel gedaan om het wetsvoorstel plenair te behandelen in de eerste week na het zomerreces en dan het verzoek te doen daar ook in die week over te stemmen zodat de Eerste Kamer in de gelegenheid wordt gesteld het wetsvoorstel direct na hun reces te kunnen behandelen. Dit voorstel werd schriftelijk gesteund door CDA, PvdA, GroenLinks, Volt en BBB. Voorstel: Noot: Zaak: Voorstel: 8. Nota naar aanleiding van het (nader) verslag - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 27 juni 2022 Nota naar aanleiding van het verslag - 36071-6 Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. Agendapunt: Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) Zaak: Begroting - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 25 mei 2022 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII) voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) - 36120-VII Reeds geagendeerd voor de stemmingen op 7 juli 2022. Voorstel: Zaak: Voorstel: Zaak: Voorstel: Zaak: Voorstel: Volgcommissie(s): Nota van wijziging - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 28 juni 2022 Nota van wijziging - 36120-VII-5 Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022. Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 29 juni 2022 Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden - 36120-VII-6 Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022. Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 28 juni 2022 Beroep op artikel 2.27 van de comptabiliteitswet in verband met de acute opvang- en huisvestingsproblematiek - 19637-2910 Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022. J&V 3 9. Agendapunt: Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) Zaak: Begroting - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 25 mei 2022 Wijziging van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2022 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) - 36120-B Reeds geagendeerd voor de stemmingen op 7 juli 2022. FIN Voorstel: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: 10. Nota van wijziging - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 28 juni 2022 Nota van wijziging - 36120-B-5 Desgewenst betrokken bij het debat over de Voorjaarsnota 2022. Agendapunt: Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen Zaak: Wetgeving - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren - 1 juni 2021 Wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen - 35851 Ter bespreking; op welke termijn wenst de commissie onderstaande activiteiten te laten plaatsvinden? Tijdens de procedurevergadering van 19 mei 2022 is op voorstel van de leden Leijten (SP), Omtzigt, Van Dijk(CDA) en Dekker-Abdulaziz (D66) besloten tot de volgende behandeling na ontvangst van de tweede nota van wijziging: 1) Een technische briefing door het ministerie BZK en een rondetafelgesprek met stakeholders: Huis, Transparency International, FNV en andere deskundigen. 2) Een nieuw wetgevingsrapport van de staf. 3) Inbrengdatum voor het nader verslag. 4) Ter voorbereiding op het debat: • In kaart brengen hoe andere Europese landen de Richtlijn implementeren • Juridische wetenschapstoets ter voorbereiding op behandeling • Verzoek om versneld advies van de Raad van State. Voorstel: Noot: Zaak: Voorstel: Zaak: Voorstel: Nota naar aanleiding van het (nader) verslag - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren - 14 december 2021 Nota naar aanleiding van het verslag - 35851-6 Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. Nota van wijziging - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren - 14 december 2021 Nota van wijziging - 35851-7 Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. 4 Zaak: Voorstel: Voorstel: Zaak: Voorstel: 11. Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders Zaak: Initiatiefnota - Tweede Kamerlid, P.H. Omtzigt (Omtzigt) - 14 april 2022 Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders - 36079 Ter bespreking. Zie de kabinetsreactie op de initiatiefnota bij bovenstaand agendapunt (Kamerstuk 35851, nr. 11). Noot: Agendapunt: Reactie op de jaarverslagen 2021 van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman Zaak: Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 17 juni 2022 Reactie op de jaarverslagen 2021 van de Nationale ombudsman en de Kinderombudsman - 36046-3 Betrekken bij het plenaire debat over de Staat van de rechtsstaat (wordt na het zomerreces opnieuw gepland). Aangehouden tijdens de vorige procedurevergadering. VWS Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): 13. Nota van wijziging - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 29 juni 2022 Tweede nota van wijziging - 35851-12 Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. Agendapunt: Voorstel: 12. Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 29 juni 2022 Informatie over de tweede nota van wijziging inzake wijziging van de Wet Huis voor klokkenluiders en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 (PbEU 2019, L 305) en enige andere wijzigingen, reactie op de voorstellen in de initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders en de stand van zaken over de pilots juridische en psychosociale ondersteuning van klokkenluiders, het vervolgproces en mijn inzet om een veilig werk- en meldklimaat te bevorderen bij organisaties 35851-11 Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. Betrekken bij de verdere behandeling van de Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter aanmoediging van het melden van misstanden en ter verbetering van de bescherming van klokkenluiders. Agendapunt: Initiatiefnota van het lid Omtzigt over voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspecties Zaak: Initiatiefnota - Tweede Kamerlid, P.H. Omtzigt (Omtzigt) - 27 juni 2022 Initiatiefnota van het lid Omtzigt over “Voorstellen ter versterking van de onafhankelijkheid van rijksinspecties“ - 36149 Minister verzoeken om een kabinetsreactie op de initiatiefnota aan de Kamer te doen toekomen. Voorstel: 5 14. Agendapunt: Uitstel reactie op het rapport 'Ketenen van het verleden' van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden Zaak: Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 1 juli 2022 Uitstel reactie op het rapport 'Ketenen van het verleden' van het Adviescollege Dialooggroep Slavernijverleden - 35925-VII-167 Voor kennisgeving aannemen. Het adviesrapport roept bij het kabinet de behoefte op om de komende maanden deze gedeelde geschiedenis en de aanbevelingen van de Dialooggroep zelf te ervaren, zelf te horen in gesprekken en met eigen ogen te zien. Het kabinet wil deze ervaringen meewegen in de reactie op het rapport van de Dialooggroep. De kabinetsreactie wordt niet voor het zomerreces, maar dit najaar aan de Kamer aangeboden. KR Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): 15. Agendapunt: Uitstel beantwoording vragen commissie inzake inzet Regio's aan de grens (Kamerstuk 32851-75) Zaak: Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 24 juni 2022 Uitstel beantwoording vragen commissie inzake inzet Regio's aan de grens 32851-76 Voor kennisgeving aannemen. De minister geeft aan dat het verslag van het schriftelijk overleg over grensoverschrijdende samenwerking (TK 32 851) niet binnen de gebruikelijke termijn van vier weken aan de Kamer kan worden verzonden en dat dit na het zomerreces aan de Kamer wordt gezonden. Voorstel: Noot: 16. Agendapunt: Afschrift van de brief aan de Eerste Kamer over het niet langer verlengen van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba Zaak: Brief regering - minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot - 30 juni 2022 Afschrift van de brief aan de Eerste Kamer over het niet langer verlengen van de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba - 2022Z13729 Voor kennisgeving aannemen. De minister geeft aan dat zij niet zal overgaan tot verlenging van de Tijdelijke wet na 1 juli 2022. Tegemoetkomend aan de zorgen bij gemeenten, provincies en waterschappen bereidt de minister een nieuwe tijdelijke wet voor die direct in procedure gebracht kan worden als de gezondheidssituatie daarom vraagt, zodat gewaarborgd is dat decentrale volksvertegenwoordigingen op een veilige wijze kunnen blijven vergaderen indien de besmettingsaantallen op gaan lopen. Voorstel: Noot: 6 Overig (Binnenlandse Zaken) 17. Agendapunt: Discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2021 Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, D. Yesilgöz-Zegerius - 10 juni 2022 Discriminatiecijfers Openbaar Ministerie 2021 - 30950-311 Agenderen voor het ongeplande commissiedebat Discriminatie, racisme en mensenrechten. (overgedragen door JV) J&V Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): 18. Agendapunt: Verzoek van het lid Van Strien mede namens de leden Simons, Belhaj, Inge van Dijk en Ceder om nog 1 rondetafelgesprek en drie werkbezoeken te organiseren in het kader van het Nederlandse Slavernijverleden Zaak: Brief van lid/fractie/commissie - Tweede Kamerlid, P.J.T. van Strien (VVD) 30 juni 2022 Verzoek van het lid Van Strien (VVD) om nog 1 rondetafel en werkbezoeken te organiseren in het kader van het Nederlandse Slavernijverleden - 2022Z13641 Ter bespreking. Voorstel: Rondvraag (Binnenlandse Zaken) Geen agendapunten Besloten gedeelte (Binnenlandse Zaken) 19. Agendapunt: Stafnotitie adviesvraag relatie Handreiking bewaren chatberichten en de Archiefwet, de Wob en de Woo Zaak: Stafnotitie - griffier, A.C.W. de Vos - 30 juni 2022 Stafnotitie adviesvraag relatie Handreiking bewaren chatberichten en de Archiefwet, de Wob en de Woo - 2022Z13667 Ter bespreking; zie de beslispunten in de stafnotitie. Voorstel: 7 Deel Wonen en Ruimtelijke Ordening, vangt aan om 12.00 uur Regeling van werkzaamheden Wonen en Ruimtelijke Ordening 20. Agendapunt: Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden Wonen en Ruimtelijke Ordening d.d. 7 juli 2022 Zaak: Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden - griffier, A.C.W. de Vos 1 juli 2022 Verzoek bij commissie-regeling van werkzaamheden Wonen en Ruimtelijke Ordening d.d. 7 juli 2022 - 2022Z13347 Ter bespreking. Voorstel: Mededelingen (Wonen en Ruimtelijke Ordening) Geen agendapunten Brievenlijst Brievenlijst (zie de zaken 3 t/m 8 op de brievenlijst) Wonen en Ruimtelijke Ordening 21. 22. 23. Agendapunt: Voortgang programma Woningbouw Zaak: Voorstel: Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge - 24 juni 2022 Voortgang programma Woningbouw - 32847-921 Agenderen voor het commissiedebat Wonen d.d. 29 september 2022. Agendapunt: Aanpak woondiscriminatie Zaak: Voorstel: Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge - 29 juni 2022 Aanpak woondiscriminatie - 32847-922 Agenderen voor het commissiedebat Wonen d.d. 29 september 2022. Agendapunt: Nationale prestatieafspraken woningcorporaties Zaak: Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge - 30 juni 2022 Nationale prestatieafspraken woningcorporaties - 29453-551 Agenderen voor het commissiedebat Wonen d.d. 29 september 2022. Voorstel: 8 24. Agendapunt: Afschrift brief aan de Eerste Kamer over kritische tijdlijn i.v.m. Omgevingswet Zaak: Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge - 27 juni 2022 Afschrift brief aan de Eerste Kamer over kritische tijdlijn i.v.m. Omgevingswet - 2022Z13169 Agenderen voor het commissiedebat Ruimtelijke Ordening d.d. 14 september 2022. Voorstel: 25. Agendapunt: Kabinetsreactie Beleidsdoorlichting 2015-2020 artikel 4.1 BZKbegroting Energietransitie en duurzaamheid Zaak: Brief regering - minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge - 28 juni 2022 Kabinetsreactie Beleidsdoorlichting 2015-2020 artikel 4.1 BZK-begroting Energietransitie en duurzaamheid - 30985-57 Agenderen voor het commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving d.d. 15 september 2022. Voorstel: Overig (Wonen en Ruimtelijke Ordening) 26. Agendapunt: Stafnotitie invulling rondetafelgesprek Opkoop vakantieparken Zaak: Stafnotitie - griffier, A.C.W. de Vos - 1 juli 2022 Stafnotitie invulling rondetafelgesprek Opkoop vakantieparken - 2022Z13771 Instemmen met het programma voor het rondetafelgesprek Opkoop vakantieparken op 28 september 2022 van 10.00 tot 12.00 uur. Voorstel: Planning der werkzaamheden 27. Agendapunt: Debatten en dertigledendebatten op BIZA-terrein 6, 7 en 8 september 2022 (week 36) - 36 055 (Wijziging van de Woningwet in verband met aanpassing van het saneringskader) 11, 12 en 13 oktober 2022 (week 41) - Begroting Algemene Zaken (IIIA), Kabinet van de Koning (IIIB) en de Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (IIIC) - Begroting Koning (I) - Begroting Binnenlandse Zaken (VII) Te agenderen debatten 8. Debat over een plan tegen moslimdiscriminatie (Van Baarle) (minister BZK) 28. Agendapunt: Overzicht geplande BIZA-activiteiten (ter informatie) do 07-07-2022 14.00 - 14.00 Inbreng schriftelijk overleg Bestuursovereenkomst Friese taal en cultuur (BFTK) ma 11-07-2022 14.00 - 14.00 Inbreng feitelijke vragen Inwerkingtreding van de Omgevingswet en het Digitale Stelsel Omgevingswet di 12-07-2022 14.00 - 14.00 Inbreng verslag (wetsvoorstel) oorstel van wet van de leden Sneller en Kathmann tot wijziging van de Kieswet in verband met de permanente invoering van de mogelijkheid voor kiezers om gedurende twee dagen voorafgaand aan de dag van de stemming vervroegd te stemmen in het stemlokaal (Wet vervroegd stemmen in het stemlokaal) (36047) 9 ma 12-09-2022 13.30 - 17.00 Notaoverleg Initiatiefnota van de leden Dassen en Omtzigt over wettelijke maatregelen om de integriteit bij bewindspersonen en de ambtelijke top te bevorderen (TK36101) wo 14-09-2022 10.00 - 13.00 Commissiedebat Functioneren Rijksdienst wo 14-09-2022 14.00 - 14.00 Inbreng verslag (wetsvoorstel) Regels ter bevordering van goed verhuurderschap en het voorkomen en tegengaan van ongewenste verhuurpraktijken (Wet goed verhuurderschap) (TK 36130) wo 14-09-2022 14.00 - 18.00 Commissiedebat Ruimtelijke Ordening do 15-09-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse Zaken do 15-09-2022 13.30 - 17.00 Commissiedebat Klimaatakkoord gebouwde omgeving wo 28-09-2022 14.00 - 17.00 Commissiedebat Basisregistratie Personen en Eid do 29-09-2022 13.00 - 17.00 Commissiedebat Wonen do 06-10-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse Zaken do 13-10-2022 10.00 - 11.00 Gesprek WRR over de motie van het lid Omtzigt c.s. over een voorstel voor standaarden en protocollen door de WRRB do 20-10-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse Zaken do 10-11-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse Zaken do 17-11-2022 11.00 - 14.30 Commissiedebat Rijksvastgoed en Renovatie Binnenhof do 24-11-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse Zaken do 08-12-2022 10.30 - 11.30 Procedurevergadering Strategische procedurevergadering commissie Binnenlandse Zaken do 08-12-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse Zaken do 22-12-2022 11.30 - 12.30 Procedurevergadering Commissie Binnenlandse Zaken 29. Agendapunt: Overzicht ongeplande BIZA-activiteiten (ter informatie) Gesprek Kennismakingsgesprek met de Nationale ombudsman (geannuleerd, was gepland op 23 juni 2021) Commissiedebat Archivering van stukken door bewindspersonen onder de archiefwet en de WOO/WOB Commissiedebat Bestuurlijke organisatie en democratie (Tot nader order uitgesteld) Commissiedebat Bouwregelgeving Commissiedebat Burgemeesters Commissiedebat Desinformatie en digitale inmenging Commissiedebat Digitalisering Commissiedebat Discriminatie, racisme en mensenrechten Rondetafelgesprek Financiële positie gemeenten (voorstel volgt) Commissiedebat Financiën decentrale overheden en versterking lokaal bestuur Gesprek met een delegatie van het Finse parlement Commissiedebat Informatie- en werkafspraken tussen Tweede Kamer en Kabinet (tot nader order uitgesteld) Notaoverleg Initiatiefnota van de leden Asscher en Segers: “De herovering van de publieke samenleving, naar coöperatief overheidsbestuur” Notaoverleg Initiatiefnota van het lid Nijboer over diverse wijken: prettig wonen voor iedereen Inbreng feitelijke vragen Initiatiefnota van het lid Nijboer over diverse wijken: prettig wonen voor iedereen (activiteit inplannen nadat de kabinetsreactie is ontvangen) Commissiedebat Integriteit openbaar bestuur 10 Technische briefing Rapport Expertisecentrum Veiligheid van Avans Hogeschool m.b.t. bedreigingen en intimidaties tegen publieke ambtsdragers (na de verkiezingen) Rondetafelgesprek over het thema 'De gevolgen van een groter eigen belastinggebied' Commissiedebat Staat van de Woningmarkt Commissiedebat Staatscommissie parlementair stelsel Rondetafelgesprek Uitvoeringsorganisaties Commissiedebat Verkiezingen Werkbezoek aan Europese Instellingen voor de leden van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken (tot nader order uitgesteld) Wetgevingsoverleg Wet op de lijkbezorging (NB: de minister zal voor het zomerreces een brief sturen over de Wet op de lijkbezorging) Rondvraag (Wonen en Ruimtelijke Ordening) Geen agendapunten Besloten gedeelte (Wonen en Ruimtelijke Ordening) Geen agendapunten Griffier: A.C.W. de Vos Activiteitnummer: 2021A07857 11
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b3f9fb2f-6568-4ed2-b636-39c2f22259d8
Den Haag, 11 juni 2012 HERZIENE AGENDA (i.v.m. toevoeging van agendapunten 2a, 5a, 6a, 7a en 7b) Voortouwcommissie: vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu Volgcommissie(s): BiZa BuZa ELI V&J WERK Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Procedurevergadering woensdag 13 juni 2012 10.15 - 11.15 uur openbaar Onderwerp: Procedurevergadering commissie voor Infrastructuur en Milieu i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt 3 4, 23 3, 12 3, 7 15 Brievenlijst 1. Agendapunt: Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst) Uitnodigingen 2. Agendapunt: Zaak: Uitnodiging FMN voor perspresentatie van pilot-project 'Verbeterd toezicht' d.d. 12 juni 2012 Brief derden - Federatie Mobiliteitsbedrijven Nederland (FMN) te Breda - 8 juni 2012 Voorstel: Uitnodiging FMN voor perspresentatie van pilot-project 'Verbeterd toezicht' d.d. 12 juni 2012 - 2012Z11531 Overlaten aan individuele leden / fracties. De presentatie heeft plaatsgevonden op 12 juni 2012. 2a. Agendapunt: Uitnodiging voor bijeenkomst van Adviesgroep Schone Lucht en Gezondheid d.d. 27 juni 2012 Zaak: Brief derden - Adviesgroep Schone Lucht en Gezondheid te - 11 juni 2012 Uitnodiging voor bijeenkomst van Adviesgroep Schone Lucht en Gezondheid d.d. 27 juni 2012 - 2012Z11635 Overlaten aan individuele leden / fracties. Voorstel: Wetgeving 3. Agendapunt: Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht Zaak: Wetgeving - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 30 december 2011 Wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht - 33135 Aanmelden voor behandeling in een wetgevingsoverleg (op een maandag). Tijdens de stemmingen (plenair) d.d. 5 juni 2012 is besloten dit wetsvoorstel niet controversieel te verklaren. Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: Noot: De kans dat wetsvoorstellen op het terrein van Infrastructuur en Milieu nog vóór het zomerreces kunnen worden ingepland, is nihil. Daarom dient te worden uitgeweken naar wetgevingsoverleggen op een maandag. V&J, BiZa, ELI Nota naar aanleiding van het (nader) verslag - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus - 6 juni 2012 Nota naar aanleiding van het verslag - 33135-7 Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. V&J, BiZa, ELI Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 9 december 2011 Rapportages m.b.t. de Crisis- en herstelwet - 32127-148 Desgewenst betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel dat onder meer strekt tot het permanent maken van de crisis- en herstelwet (33135). Bij de plenaire stemmingen d.d. 5 juni 2012 over de lijst van controversiele onderwerpen is deze brief controversieel verklaard, terwijl het wetsvoorstel dat onder meer strekt tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (33135) van de lijst van controversiele onderwerpen is verwijderd. Deze brief maakt onderdeel uit van het voorstel tot wijziging van de lijst van controversiële stukken d.d. 8 juni 2012, waarover op 12 juni 2012 wordt gestemd. V&J Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 20 februari 2012 Mededeling Wijziging Besluit subsidiëring stichting advisering bestuursrechtspraak milieu en ruimtelijke ordening - 29383-192 Desgewenst betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel dat onder meer strekt tot het permanent maken van de crisis- en herstelwet (33135). Bij de plenaire stemmingen d.d. 5 juni 2012 over de lijst van controversiele onderwerpen is deze brief controversieel verklaard, terwijl het wetsvoorstel dat onder meer strekt tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (33135) van de lijst van controversiele onderwerpen is verwijderd. Deze brief maakt onderdeel uit van het voorstel tot wijziging van de lijst van controversiële stukken d.d. 8 juni 2012, waarover op 12 juni 2012 wordt gestemd. 2 Zaak: Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 15 mei 2012 Evaluatie en voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet - 32127-160 Desgewenst betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel dat onder meer strekt tot het permanent maken van de crisis- en herstelwet (33135). Bij de plenaire stemmingen d.d. 5 juni 2012 over de lijst van controversiele onderwerpen is deze brief controversieel verklaard, terwijl het wetsvoorstel dat onder meer strekt tot het permanent maken van de Crisis- en herstelwet (33135) van de lijst van controversiele onderwerpen is verwijderd. Deze brief maakt onderdeel uit van het voorstel tot wijziging van de lijst van controversiële stukken d.d. 8 juni 2012, waarover op 12 juni 2012 wordt gestemd. V&J 4. Agendapunt: Brief van de minister bij de toezending van het Verdrag luchtovereenkomst tussen VS, EU, IJsland en Noorwegen Zaak: Verdrag - minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal - 7 juni 2012 Brief van de minister bij de toezending van het Verdrag luchtovereenkomst tussen VS, EU, IJsland en Noorwegen - 32858-2 Voor kennisgeving aannemen. Dit verdrag regelt dat IJsland en Noorwegen toetreden tot de al bestaande luchtvaartovereenkomst tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Voorstel: Noot: Het verdag wordt ter stilzwijgende goedkeuring overlegd. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 4 juli 2012. Volgcommissie(s): BuZa 5. Agendapunt: Voorstel van wet van de leden Monasch, Bashir, Van Gent en Verhoeven tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 teneinde inbesteding van openbaar vervoer mogelijk te maken in een plusregio die de gemeente Amsterdam, ’s-Gravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat Zaak: Initiatiefwetgeving - Tweede Kamerlid, J.S. Monasch (PvdA) - 8 juli 2011 Voorstel van wet van de leden Monasch, Bashir, Van Gent en Verhoeven tot wijziging van de Wet personenvervoer 2000 teneinde inbesteding van openbaar vervoer mogelijk te maken in een plusregio die de gemeente Amsterdam, ’sGravenhage, Rotterdam of Utrecht omvat - 32845 Donderdag 7 juni is het nader verslag vastgesteld. De nota naar aanleiding van het verslag is nog niet ontvangen. De plenaire behandeling van het wetsvoorstel staat gepland op donderdag 14 juni. De indieners hebben aangegeven dat zij maandag 11 juni de nota naar aanleiding van het verslag naar de Kamer hopen te zenden. Voorstel: Noot: 3 5a. Agendapunt: Protocol tot wijziging van de Overeenkomst met Vietnam inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden Voorstel: Noot: Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal - 11 juni 2012 Protocol tot wijziging van de Overeenkomst met Vietnam inzake luchtdiensten tussen en via hun onderscheiden grondgebieden - 2012Z11645 Voor kennisgeving aannemen. Dit protocol wordt ter stilzwijgende goedkeuring aan uw Kamer voorgelegd. Volgcommissie(s): De overeenkomst tussen Nederland en Vietnam inzake luchtdiensten wordt op onderstaande punten gewijzigd. -Het aantal luchtvaartmaatschappijen dat door de partijen mag worden aangewezen wordt verhoogd van één naar twee. - Het tarievenregime wordt liberaler. - Commerciele mogelijkheden voor luchtvaartmaatschappijen worden verruimd. - Er is een artikel over veiligheid opgenomen. - Er zijn nadere regels over luchthaventarieven en heffingen opgenomen. BuZa Zaak: Algemeen 6. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Noot: Zaak: Voorstel: 6a. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Voorstel: Nieuwe begrotingsstructuur IenM Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 30 januari 2012 Nieuwe begrotingsstructuur IenM - 33000-XII-111 Minister IM een reactie/tegenvoorstel doen toekomen, conform voorstel van de leden Aptroot (VVD), Kuiken (PvdA) en Van Veldhoven (D66). Deze conceptreactie zal worden nagezonden. De Kamer is nog in afwachting van een antwoord op het commissieverzoek d.d. 29 mei 2012 aan de minister om de Kamer in relatie tot de voorgestelde nieuwe begrotingsstructuuur IM een “was-wordt overzicht” van de doelen, operationele doelen, ministeriële verantwoordelijkheid, indicatoren en streefwaarden te doen toekomen, inclusief een inhoudelijke toelichting hierop. Stafnotitie - medewerker BOR, R.J. de Bakker - 25 mei 2012 BOR-notitie/stafnotitie DCO I&R - Voorstel nieuwe structuur begroting IenM 2012Z10575 Ter informatie. BOR-notitie Voorjaarsnota 2012 en suppletoire begrotingswetten 2012 Stafnotitie - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 8 juni 2012 BOR-notitie Voorjaarsnota 2012 en suppletoire begrotingen - 2012Z11557 Desgewenst betrekken bij inbreng feitelijke vragen Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2012 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) en inbreng feitelijke vragen Wijziging van de begrotingsstaat van het Infrastructuurfonds voor het jaar 2012 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) d.d. 13 juni 2012. Wenst de commissie de vragensuggesties in de BOR-notitie op het terrein van Infrastructuur en Milieu (hoofdstuk 12) over te nemen in de feitelijke vragenlijst inzake de begrotingsstaten en feitelijke vragenlijst inzake de begrotingsstaat van het infrastructuurfonds? 4 Mobiliteit/Transport 7. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Volgcommissie(s): Nazorg voor verkeersslachtoffers en de pilot met het cameratoezicht op parkeerplaatsen langs de snelwegen, Secure Lane Brief regering - minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten - 8 juni 2012 Nazorg voor verkeersslachtoffers en de pilot met het cameratoezicht op parkeerplaatsen langs de snelwegen, Secure Lane - 2012Z11499 Reeds geagendeerd voor het algemeen overleg Verkeersveiligheid d.d. 13 juni 2012. V&J 7a. Agendapunt: Kabinetsreactie op onderzoek Tijdelijke commissie onderhoud en innovatie spoor Zaak: Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 8 juni 2012 Kabinetsreactie op onderzoek Tijdelijke commissie onderhoud en innovatie spoor 2012Z11577 Reeds geagendeerd voor het algemeen overleg over het eindrapport van de parlementaire commissie onderhoud en innovatie spoor d.d. 21 juni 2012. Voorstel: 7b. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Noot: Zaak: Voorstel: Zaak: Voorstel: Programma winterweer op het spoor Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 8 juni 2012 Programma winterweer op het spoor - 2012Z11578 Agenderen voor het notaoverleg Vervoersconcessie Hoofdrailnet, d.d. 2 juli 2012. De brief bevat het (toegezegde) "Programma winterweer op het spoor", dat de minister samen met NS en ProRail heeft opgesteld naar aanleiding van de winterweerproblematiek van 3 en 4 februari 2012. Het Programma bevat een korte en lange termijn aanpak. Gezien het feit dat de korte termijn aanpak reeds de komende winter zijn beslag moet krijgen, wordt voorgesteld deze brief te agenderen voor het notaoverleg Vervoersconcessie Hoofdrailnet, dat nog vóór het zomerreces plaatsvindt. Voor het notaoverleg staan, naast het beleidsoornemen, ook andere brieven geagendeerd die verband kunnen houden met het 'Programma winterweer', te weten het Vervoerplan 2012 van NS, het beheerplan 2012 van ProRail en de brief inzake de bezoldiging van de directie van ProRail. Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 12 maart 2012 Infrastructuur- en wisselstoringen tijdens de winter - 29984-299 Agenderen voor het notaoverleg Vervoersconcessie Hoofdrailnet, d.d. 2 juli 2012. Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 5 april 2012 Reactie op verzoek Van Gent over de grote verstoring van het treinverkeer in de Randstad - 29984-301 Agenderen voor het notaoverleg Vervoersconcessie Hoofdrailnet, d.d. 2 juli 2012. 5 Infrastructuur Geen agendapunten Ruimte 8. Agendapunt: Toezegging uit wetgevingsoverleg 'plattelandswoningen' (verbreden van het wetsvoorstel tot alle bedrijfswoningen, dus ook niet-agrarische) Zaak: Brief regering - minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van HaegenMaas Geesteranus - 6 juni 2012 Toezegging uit wetgevingsoverleg 'plattelandswoningen' (verbreden van het wetsvoorstel tot alle bedrijfswoningen, dus ook niet-agrarische) - 33078-8 Desgewenst betrokken bij de stemmingen over dit wetsvoorstel d.d. 12 juni 2012. Voorstel: Milieu 9. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Voorstel: Noot: 10. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Afvalbeheer Brief regering - staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma - 6 juni 2012 Afvalbeheer - 30872-112 Reeds betrokken bij het algemeen overleg Grondstoffen en Afval, d.d. 7 juni 2012. Ter bespreking: het lid Van der Werf (CDA) stelt voor om een gesprek te organiseren over het advies "Hoe kunnen we 2/3 van het huishoudelijk afval recyclen?" met de brede werkgroep van gemeenten, regionale publieke afvalbedrijven, grote private afvalbedrijven en de representanten van twee brancheorganisaties. Het lid Van der Werf heeft bovenstaand voorstel aangekondigd tijdens het algemeen overleg Grondstoffen en Afval d.d. 7 juni 2012. Naar aanleiding van dit AO zal een VAO plaatsvinden in de laatste week voor het zomerreces, na ontvangst van de brief van de staatssecretaris houdende nadere informatie op het terrein van de biobrandstoffen (o.a. analyse Landsadvocaat). Tijdens een VAO (2minutendebat) kunnen geen wezenlijk nieuwe feiten worden geïntroduceerd. Zou daar sprake van zijn, dan is het gebruikelijk een nieuw algemeen overleg of schriftelijk overleg te houden. Reactie op verzoek commissie inzake het stimuleren van (agrarische) bedrijven om asbestdaken te vervangen door daken met zonnepanelen Brief regering - staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma - 7 juni 2012 Reactie op verzoek commissie inzake het stimuleren van (agrarische) bedrijven om asbestdaken te vervangen door daken met zonnepanelen - 25834-75 Reeds betrokken bij het algemeen overleg Grondstoffen en Afval, d.d. 7 juni 2012. 6 11. Agendapunt: Reactie op verzoek Holtackers over de verontrustende staat van onderhoud in de petrochemische industrie Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom - 23 april 2012 Reactie op verzoek Holtackers over de verontrustende staat van onderhoud in de petrochemische industrie - 26956-124 Agenderen voor het algemeen overleg Risicobeleid en Externe veiligheid, d.d. 27 juni 2012. I&M Voorstel: Volgcommissie(s): 12. Agendapunt: Zaak: Voorstel: Volgcommissie(s): Procedurele voortgang klankbordgroep onderzoek ‘Kosten en effecten klimaat- en energiebeleid’ Stafnotitie - adjunct-griffier, L. Tijdink - 8 juni 2012 Procedurele voortgang klankbordgroep onderzoek ‘Kosten en effecten klimaat- en energiebeleid’ - 2012Z11503 Voor kennisgeving aannemen. ELI Water Geen agendapunten Europa 13. Agendapunt: Verslag van een schriftelijk overleg inzake onderwerpen die voor de Milieuraad van 11 juni 2012 geagendeerd staan, aangevuld met onderwerpen die de Tweede Kamer aan de agenda van het geannuleerde AO heeft toegevoegd Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, J.J. Atsma - 7 juni 2012 Antwoorden op vragen van de commissie inzake onderwerpen die voor de Milieuraad van 11 juni 2012 geagendeerd staan, aangevuld met onderwerpen die de Tweede Kamer aan de agenda van het geannuleerde AO heeft toegevoegd 21501-08-429 Desgewenst betrekken bij de inbreng voor het schriftelijk overleg inzake de Informele Milieuraad d.d. 7-8 juli 2012. Inbrengdatum 27 juni 2012 te 16.00 uur. Voorstel: Overig 14. Agendapunt: Noot: Overzicht van reeds geplande en nog te plannen commissie- en plenaire activiteiten op het terrein van Infrastructuur en Milieu Een stafnotitie terzake zal worden nagezonden. 7 15. Agendapunt: Stafnotitie inzake eventuele activiteit i.k.v. pilot Parlement en Wetenschap vóór zomerreces: Ontbijtbijeenkomst over duurzame steden en mobiliteit met wetenschappers organiseren? Zaak: Stafnotitie - griffier, I.B. Sneep - 8 juni 2012 Stafnotitie inzake eventuele activiteit i.k.v. pilot Parlement en Wetenschap vóór zomerreces: Ontbijtbijeenkomst over duurzame steden en mobiliteit met wetenschappers organiseren? - 2012Z11544 Ter bespreking: wenst de commissie nog vóór het zomerreces een activiteit i.k.v. de pilot Parlement en Wetenschap te organiseren en kan dat een ontbijtbijeenkomst met wetenschappers over o.a. VerDuS, Verbinden van Duurzame Steden zijn (over vraagstukken rond onder meer verstedelijking, ruimte, mobiliteit en transport)? Leden die wensen gebruik te maken van de mogelijkheid tot het stellen van vragen aan de wetenschap via de “virtuele kennisdesk” over zaken op het terrein van Infrastructuur en Milieu, worden opgeroepen dat snel te doen, via http://plein2/dossiers_en_media_0/vraag_het_de_wetenschap WERK Voorstel: Voorstel: Volgcommissie(s): Rondvraag 16. Agendapunt: Verzoek van het lid Grashoff (GroenLinks) om het algemeen overleg Stelselwijziging Omgevingsrecht d.d. 26 juni 2012 te 16-19 uur te verplaatsen in verband met zijn aanwezigheid bij het plenaire debat over het eindrapport van de Parlementaire Enquête Financieel Stelsel Zaak: Rondvraagpunt procedurevergadering - Tweede Kamerlid, H.J. Grashoff (GroenLinks) - 8 juni 2012 Verzoek van het lid Grashoff (GroenLinks) om het algemeen overleg Stelselwijziging Omgevingsrecht d.d. 26 juni 2012 te 16-19 uur te verplaatsen in verband met zijn aanwezigheid bij het plenaire debat over het eindrapport van de Parlementaire Enquête Financieel Stelsel - 2012Z11488 Ter bespreking. Voorstel: Griffier: I.B. Sneep Activiteitnummer: 2011A04945 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/7d16a0f6-29e0-4869-b2be-7f6c7da4d0b5
Den Haag, 19 december 2012 HERZIENE CONVOCATIE – agendapunten toegevoegd (*) Voortouwcommissie: Volgcommissie(s): vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid Bewindsperso(o)n(en): staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Algemeen overleg woensdag 23 januari 2013 14.00 - 17.00 uur openbaar Onderwerp: Armoede- en schuldenbeleid Agendapunt: Toezeggingen algemeen overleg Caribisch Nederland 30 januari 2012 Zaak: Brief regering - minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp - 22 juni 2012 Toezeggingen algemeen overleg Caribisch Nederland 30 januari 2012 - 33000IV-76 Agendapunt: Toezeggingen n.a.v. AO armoede/schulden op 4 april 2012 Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom - 5 juli 2012 Toezeggingen n.a.v. AO armoede/schulden op 4 april 2012 - 24515-239 Agendapunt: Reactie op de brief van de Nationale ombudsman ten geleide van het rapport ‘Schulden komen nooit alleen – Aandachtspunten voor behoorlijke schuldhulpverlening’ Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom - 1 november 2012 Reactie op de brief van de Nationale ombudsman ten geleide van het rapport ‘Schulden komen nooit alleen – Aandachtspunten voor behoorlijke schuldhulpverlening’ - 24515-240 Agendapunt: Reactie op de brief van de heer Froger, ambassadeur van de gezamenlijke Voedselbanken over de tekorten van de voedselbanken en de gevolgen daarvan voor – met name – gezinnen met kinderen Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, P. de Krom - 2 november 2012 Reactie op de brief van de heer Froger, ambassadeur van de gezamenlijke Voedselbanken over de tekorten van de voedselbanken en de gevolgen daarvan voor – met name – gezinnen met kinderen - 24515-241 Agendapunt: Reactie op het verzoek van het lid Ulenbelt om een reactie op het bericht in het Parool van 27 september dat gepensioneerden moeite hebben om rond te komen Zaak: Brief regering - minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.G.J. Kamp - 2 november 2012 Reactie op het verzoek van het lid Ulenbelt om een reactie op het bericht in het Parool van 27 september dat gepensioneerden moeite hebben om rond te komen - 27879-45 Agendapunt: Informatie t.b.v. het AO armoede en schuldenbeleid van 5 december 2012 Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma - 29 november 2012 Informatie t.b.v. het AO armoede en schuldenbeleid van 5 december 2012 24515-242 Agendapunt: Aanpak van armoede Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma - 11 december 2012 Aanpak van armoede - 24515-244 Agendapunt: Reactie op bericht dat deurwaarders en overheidsinstanties de beslagvrije voet te laag vaststellen (*) Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma - 10 december 2012 Reactie op bericht dat deurwaarders en overheidsinstanties de beslagvrije voet te laag vaststellen - 24515-243 Agendapunt: Fiche: Verordening Fonds voor hulp aan minstbedeelden in de EU (*) Zaak: Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, F.C.G.M. Timmermans - 30 (*) 2 november 2012 Fiche: Verordening Fonds voor hulp aan minstbedeelden in de EU - 221121519 Griffier: H.J. Post Activiteitnummer: 2012A04692 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e38d95a9-c10d-4253-9a47-4c71575ce143
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2015–2016 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2097 Vragen van de leden Oosenbrug en Otwin van Dijk (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid (ingezonden 16 februari 2016). Antwoord van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 4 april 2016). Vraag 1 Kent u het bericht dat de website Mijnoverheid.nl en andere apps van de overheid niet voldoende toegankelijk zijn?1 Antwoord 1 Ja. Er zijn over de toegankelijkheid van MijnOverheid klachten binnengekomen bij de Ooglijn van de Oogvereniging en de Maculavereniging. De website van MijnOverheid voldoet aan de richtlijnen voor toegankelijkheid. De berichtenbox echter zou met bepaalde schermleessoftware (JAWS) niet goed te benaderen zijn. In andere gevallen is deze wel te raadplegen maar zou nog beter toegankelijk kunnen worden gemaakt. Daarnaast is er een klacht binnengekomen over een particuliere afvalwijzerapp. Dit is geen overheidsapp, maar een particulier initiatief dat gebruik maakt van open data van de overheid. Vraag 2 Bent u het eens dat dat overheidsportalen en apps van de overheid voor iedereen toegankelijk moeten zijn, ook voor mensen met een beperking, en kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 2 Websites van de overheid dienen te voldoen aan de open standaard Webrichtlijnen. Deze Webrichtlijnen bevatten richtlijnen voor techniekonafhankelijke toegankelijkheid voor websites. Ze moeten daarmee goed werken op diverse apparaten zoals tablets, smartphones en hulpapparatuur. Webgebaseerde mobiele applicaties ofwel web apps vallen onder de werkingssfeer van deze 1 ah-tk-20152016-2097 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2016 https://www.oogvereniging.nl/2016/02/vaarwel-blauwe-envelop-alleen-als-mijnoverheid-nlvolledig-toegankelijk-is/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 1 internationale standaard, geadopteerd als de Europese standaard EN 301 549 en in de nationale standaard de Webrichtlijnen. WCAG 2.0, EN 301 549 en de Webrichtlijnen zijn echter noch geschreven voor, noch automatisch van toepassing op niet webgebaseerde mobiele applicaties, de zogenaamde native apps en op hybride vormen tussen web en native apps, die vanuit app stores geïnstalleerd dienen te worden op specifieke tablets, smartphones en andere apparaten. Er bestaat voor deze apps op dit moment geen breed geaccepteerde internationale standaard. Een standaard is belangrijk. Onder het Nederlands voorzitterschap heb ik recent het initiatief genomen om een verkenning te laten uitvoeren naar de toepasbaarheid van de internationale en Europese open standaard voor websites (WCAG en EN 301 549) op niet webgebaseerde apps. Zodra de standaard voor niet webgebaseerde apps in internationaal dan wel Europees verband is vastgesteld, zal ik maatregelen kunnen nemen om deze standaard ook voor de Nederlandse overheid verplicht te stellen. Ik kan deze dan laten aanwijzen als voor de overheid verplicht te gebruiken open standaard via de procedure van het Forum Standaardisatie. Vraag 3 Bent u het ermee eens dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk moet zijn voor iedereen, ook voor mensen met een visuele of auditieve beperking, voordat burgers alleen van dit portaal gebruik kunnen maken om hun zaken met de overheid te regelen, en kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 3 Natuurlijk moet MijnOverheid ook toegankelijk zijn voor mensen met een visuele of auditieve beperking. De toegankelijkheid en gebruiksvriendelijkheid is een prioriteit bij doorontwikkeling van deze belangrijke generieke voorziening. We zijn daarom met de signalen van de Oogvereniging direct aan de slag gegaan. Na het ontvangen van dit signaal hebben de toegankelijkheidsitems de hoogste prioriteit gekregen voor de volgende functionele release. Er wordt tevens extra getest op de werking van MijnOverheid met screenreaders. Het verbeteren van de toegankelijkheid is een continu proces. MijnOverheid voldoet nu aan de webrichtlijnen (WCAG 2.0) versie 2 met twee sterren. Jaarlijks wordt getest of en in welke mate MijnOverheid aan de webrichtlijnen blijft voldoen. Ook vindt er jaarlijks gebruikersonderzoek plaats onder de doelgroepen naar de wensen en verwachtingen ten aanzien van MijnOverheid. Daarnaast wordt twee keer per jaar gebruiksonderzoek uitgevoerd in een labomgeving met willekeurig geselecteerde burgers. Ook wordt in 2016 begonnen met twee maal per jaar een gebruikerspanel MijnOverheid waar vertegenwoordigers van belangorganisaties vertegenwoordigd zijn. De Oogvereniging wordt hiervoor uitgenodigd. Tevens zal de Berichtenbox-app – die in 2016 gelanceerd wordt – in samenwerking met Stichting Accesibility worden getest op onder meer screenreaders en toegankelijkheid voor mensen met een visuele beperking. Vraag 4 Kent u het amendement van het lid van Otwin van Dijk (TK 33 990, nr. 17) over de uitvoering van het op 13 december 2006 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap (Trb. 2007, 169), waarin algemene toegankelijkheid geborgd wordt, ook van overheidsdiensten en websites? Antwoord 4 Ja. Vraag 5 Kunt u aangeven welke stappen er gezet worden om de algemene toegankelijkheid van Mijnoverheid.nl en apps van de overheid te verbeteren en de algemene toegankelijkheid van digitale overheidsdiensten te waarborgen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 2 Antwoord 5 Zie mijn antwoord onder 2, 3 en 4. Er is veel aandacht voor de toegankelijkheid van (digitale) overheidsdiensten. Veel overheidsorganisaties hanteren het click-call-face principe, waarbij het eerste contact digitaal is, vervolgens een informatienummer beschikbaar is en indien nodig persoonlijk contact plaatsvindt. Overheidsorganisaties doen gebruikersonderzoek. Doorontwikkeling van voorzieningen vindt mede plaats op basis van dergelijk onderzoek. Voor het zoeken en vinden van hulp bij het gebruik van digitale overheidsdiensten zijn er verschillende (lokale) mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld de i-shops in Den Haag of de spreekuren in bibliotheken. Voor het (digitaal) zaken laten doen door een ander is er de mogelijkheid van DigiD machtigen. Voor mensen die zelf digivaardiger willen worden is het Digitaal Hulpplein in het leven geroepen, waarmee het makkelijker wordt om een cursus op maat te vinden. De Belastingdienst heeft met de Koninklijke Bibliotheek een convenant gesloten om mensen via 800 openbare bibliotheken de beschikking te geven over gratis gebruik van computers met internet en printfaciliteiten, en om hen in staat te stellen daar kosteloos digivaardigheidscursussen te volgen. Digitalisering maakt het ook makkelijk voor mensen die moeite hebben met informatie op papier, bijvoorbeeld door de mogelijkheid van het laten voorlezen van teksten, en de mogelijkheid om vooringevulde formulieren te maken en aan te bieden. Daardoor hoeven mensen zelf minder informatie te verstrekken. Dit heeft ook positieve effecten op de vermindering van administratieve lasten. Vraag 6 Is het mogelijk er voor te zorgen dat Mijnoverheid.nl voldoende toegankelijk is voor mensen met een handicap, voordat burgers al hun zaken digitaal moeten afhandelen en geen gebruik meer kunnen maken van andere mogelijkheden? Zo ja, kunt u aangeven wanneer dit het geval is en hoe u dit gaat doen? Zo nee, waarom niet? Antwoord 6 Zie het antwoord op vraag 3 en vraag 5. Vraag 7 Op welke wijze kunnen burgers met een beperking communiceren met de overheid wanneer digitale communicatie de enige mogelijkheid is, maar deze kanalen onvoldoende toegankelijk zijn voor burgers met een beperking? Antwoord 7 Voor de mensen die niet in staat zijn op papier zelfstandig zaken te doen met de overheid verandert er in principe niets. Op dit moment zijn er bij de meeste overheidsorganisaties verschillende communicatiekanalen. Overheidsorganisaties zorgen zelf voor alternatieve kanalen wanneer digitale communicatie niet mogelijk is. Zo zorgt de Belastingdienst er voor dat mensen die geen beschikking hebben over een computer en internet, niet digitaal vaardig zijn en geen ondersteuning in hun omgeving kunnen krijgen, altijd een oplossing op maat kunnen krijgen. Dat kan ook een papieren kopie zijn. Vraag 8 Op welke wijze gaat u garanderen dat nieuwe websites en apps die gelanceerd worden direct toegankelijk zijn voor iedereen? Antwoord 8 Zie het antwoord op vraag 2. Zoals onder 3 beschreven, heb ik het initiatief genomen om deze in Europees verband te laten ontwikkelen en vervolgens vast te stellen. Vooruitlopend op de adoptie van een internationale of Europese standaard, zal ik bij het Forum Standaardisatie de vraag neerleggen welke standaarden en of richtlijnen nu al kunnen worden gehanteerd voor niet webgebaseerde apps van de overheid en hoe het gebruik daarvan kan worden bevorderd. Wel merk ik daarbij op dat toepassing van de richtlijnen voor toegankelijke websites (de open standaard Webrichtlijnen) op niet webgebaseerde apps niet alle specifieke toegankelijkheidskwesties voor mobiele apparaten zal oplossen, omdat deze richtlijnen daarvoor niet specifiek ontwikkeld zijn. Denk bijvoorbeeld aan Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 3 specifieke problemen gerelateerd aan kleine beeldschermen, touch screen of zoomen en uitvergroten, zoals in de hierboven beschreven klacht over de particuliere afvalwijzer app. Mogelijk biedt hergebruik van bestaande standaarden geen oplossing voor zulke elementen en is de ontwikkeling en vaststelling van extra richtlijnen in Europees verband, specifiek voor mobiele apparaten, noodzakelijk om maximale toegankelijkheid te bevorderen. Vraag 9 Kunt u aangeven op welke wijze de Kamer geïnformeerd wordt over de garantie van algemene toegankelijkheid van mijnoverheid.nl en apps van de overheid, en op welke wijze de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, als coördinator van de ratificatie van het VN Verdrag inzake rechten van personen met een handicap, betrokken is bij dit proces? Antwoord 9 De uitvoering van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap is een rijks- en daarmee kabinetsbrede verantwoordelijkheid. Voor de toegankelijkheid van de website MijnOverheid ben ik primair verantwoordelijk. Andere bewindspersonen en bestuursorganen dragen zelf de verantwoordelijkheid voor de toegankelijkheid van hun eigen websites en apps. In het Algemeen Overleg over Open data op 8 december 2015 heb ik uw Kamer toegezegd u dit voorjaar te informeren over de voortgang van de toegankelijkheid van overheidswebsites. Zie ook het antwoord op vraag 2. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2a2f78ff-f436-4af8-9da7-b7125500889c
Onderzoek procesvoorwaarden voor duurzame verwerking asbesthoudend afval 27 juni 2018 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL Verantwoording Titel Onderzoek procesvoorwaarden voor duurzame verwerking asbesthoudend afval Opdrachtgever Ministerie IenW Projectleider Edwin van der Strate Auteur(s) Jeroen Mooy Projectnummer 1243868 Aantal pagina’s 17 Datum 27 juni 2018 Handtekening Ontbreekt in verband met digitale verwerking. Dit rapport is aantoonbaar vrijgegeven. Colofon Tauw bv Zekeringstraat 43g Postbus 20748 1001 NS Amsterdam T +31 20 60 63 222 E [email protected] 2/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL Inhoud 1 Inleiding en aanleiding ............................................................................................................... 4 2 Doel en aanpak van beide projecten ......................................................................................... 4 2.1 Assessment van technieken .............................................................................................. 4 2.2 Onderzoek procesvoorwaarden voor duurzame verwerking .............................................. 5 3 Probleemanalyse vanuit 3 invalshoeken ................................................................................... 7 4 Verkenning van oplossingsrichtingen ........................................................................................ 9 5 4.1 Waarom willen we asbesthoudend afval duurzaam verwerken? - WHY............................ 9 4.2 Hoe verwerkingsmarkt voor asbest in Nederland creëren? – HOW ................................ 11 4.3 Wat te doen om asbesthoudend afval verwerken? - WHAT ............................................ 13 Conclusies en aanbevelingen en samenvatting stappenplan.................................................. 15 3/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL 1 Inleiding en aanleiding In het Rijksbreed programma Circulaire Economie - Nederland circulair in 2050 - uit 2017, staat aangekondigd dat het kabinet onderzoek laat doen hoe met bestaande technieken asbestvezels onschadelijk kunnen worden gemaakt, waardoor het geschoonde materiaal kan worden hergebruikt. Het Ministerie van IenW heeft daarom opdracht gegeven voor twee projecten: • Bureau KLB voert een assessment uit van de verschillende asbestafvalverwerkingstechnieken • Tauw heeft onderzocht aan welke procesvoorwaarden moet worden voldaan om asbesthoudend afval te kunnen verwerken tot asbestvrije grondstof Beide projecten zijn gelijktijdig gestart en begeleid door dezelfde commissie om te zorgen voor een goede afstemming en zo veel mogelijk samenhang te creëren tussen de beide projecten. Waar in deze rapportage wordt gesproken van “duurzame verwerking” gaat het steeds om de duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen, zodat deze vervolgens vrij zijn van asbest en geschikt zijn om opnieuw te gebruiken. 2 Doel en aanpak van beide projecten 2.1 Assessment van technieken In opdracht van IenW ontwikkelt Bureau KLB een methode voor een assessment van asbestafvalverwerkingstechnieken en past de methode ook toe op zoveel mogelijk bestaande informatie over deze technieken. Het gaat hier om een inhoudelijke beoordeling van verwerkingstechnieken en de vraag of er binnen afzienbare termijn technieken zijn ontwikkeld die op grote schaal toegepast kunnen worden waarmee asbesthoudend afval duurzaam kan worden verwerkt. De centrale vraag is: “kan het?” 4/17 Kenmerk 2.2 R001-1243868MOO-V01-sal-NL Onderzoek procesvoorwaarden voor duurzame verwerking In opdracht van IenW inventariseert Tauw aan welke condities moet worden voldaan opdat marktpartijen bereid zouden zijn om te investeren in duurzame verwerking. De centrale vraag is: “willen we het en tot welke prijs?” IenW heeft daartoe aan Tauw gevraagd om een stapsgewijze aanpak te ontwikkelen die kan leiden tot een verantwoorde en duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen 1. Het doel van dit onderzoek is vooral gericht op inzicht te verkrijgen in welke stappen gezet moeten worden en welke knelpunten nog opgelost moeten worden voor duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen. Het onderzoek is vooral een proces om met stakeholders te spreken over de vraag hoe duurzame verwerking vormgegeven kan worden. De aanpak in het onderzoek is erop gericht om met draagvlak van de relevante stakeholders hun input te krijgen voor de oplossingsrichtingen, zodanig dat de stakeholders zich herkennen in de uitkomsten. Het onderzoek is opgebouwd uit de volgende stappen: 1. 2. Beknopte bureaustudie naar de asbest(verwerkings)keten Korte interviews met partijen die in de asbestketen betrokken zijn, om een eerste beeld te 3. krijgen welke dilemma’s en knelpunten er bestaan ten aanzien van duurzame verwerking. De bureaustudie en uitkomsten van de interviews zijn input voor stap 3 Tweedaagse workshop op 26 en 27 oktober 2017 met stakeholders in de asbestketen, in 4. het teken van gezamenlijke ontwikkeling van beeldvorming Rapportage De onderstaande figuur 2.1 geeft een globaal beeld van de asbest(verwerkings)keten. 1 Opdracht van Ministerie IenW (bij opdracht Ministerie IenM) aan Tauw, 25 januari 2017, zaaknummer 31126518 5/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL Figuur 2.1 Beeld asbest(verwerking)keten Stap 1: bureaustudie Het doel van de bureaustudie is de asbest(verwerking)keten in beeld te brengen van verwijderen, transport, opslag en overslag, duurzame verwerking en toepassing van reststoffen, welke stakeholders daar in elke fase bij betrokken zijn, welk beleid en wet- en regelgeving van toepassing is, met een zeer grove indicatie van de kosten in elk van deze fases. Stap 2: interviews Aan de hand van de bureaustudie zijn met stakeholders in de asbestketen korte (telefonische) interviews gehouden om een eerste beeld te krijgen welke dilemma’s en knelpunten er bestaan voor een duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen. Stap 3: workshop op 26 en 27 oktober 2017 Deze workshop stond in het teken van gezamenlijke beeldvorming. dag 1 stond de probleemanalyse centraal en dag 2 de verkenning van de oplossingsrichtingen. 6/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL De probleemanalyse is uitgevoerd voor 3 aspecten aan een duurzame asbestverwerking die in de workshop zijn uitgediept, te weten (1) veiligheid/ gezondheid(milieu) en duurzaamheid, (2) uitvoeringsaspecten waaronder logistiek en (3) financiering. De verkenning van de oplossingsrichting is gedaan aan de hand van de volgende vragen: • WHY: waarom willen we asbesthoudend afval verwerken? • HOW: hoe creëren we omstandigheden voor een verwerkingsmarkt voor asbest in • Nederland? WHAT: wat moeten we daartoe doen? Met de bureaustudie en interviews als basis, heeft de workshop geleid tot de hieronder beschreven uitkomsten. 3 Probleemanalyse vanuit 3 invalshoeken Tijdens de workshop zijn de volgende invalshoeken naar voren gekomen: • • • Veiligheid/ gezondheid(milieu) en duurzaamheid Uitvoeringsaspecten waaronder logistiek Financiering Veiligheid/ gezondheid(milieu) en duurzaamheid: Aandachtspunten en acties om te komen tot een duurzame verwerking zijn: • De vraag is of we het asbestafvalprobleem willen afwentelen op het nageslacht. Dit aspect is verder uitgewerkt onder de noemer van de WHY • • • • De milieukwaliteit van het restproduct na verwerking. Moet dit restproduct asbestvrij zijn, of mag dit nog een enige mate asbest bevatten mits dit asbestveilig is? De beantwoording van die vraag moet worden gezien in het licht van de regels die nu gelden voor andere afvalstromen zoals puingranulaat Hoe de veiligheid van het eindproduct meten en borgen. Doen we dit via procesparameters, of via continue ‘partijkeuringen’? Wat is duurzaam als het gaat om de verwerking van asbesthoudend afval: wat is het aandeel aan nuttige reststoffen in asbestcement in relatie tot de totale “cementkringloop”? De afweging tussen hoogwaardig of laagwaardig restproduct: is het acceptabel als het restproduct alleen maar een laagwaardige toepassing kent? Denk bijvoorbeeld aan AVI bodemassen die zijn toegepast in wegfunderingen 7/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL Uitvoeringsaspecten waaronder logistiek (zie verder bij HOW en WHAT): Aandachtspunten en acties om te komen tot een duurzame verwerking zijn: • De tijdelijke opslag en de logistiek, waaronder de vraag hoe het afvalmateriaal te verpakken en transporteren naar de opslag en verwerking • Maak onderscheid in categorieën (stromen) zoals (1) asbesthoudend afval met een hoge hergebruikwaarde zoals staal met asbest, (2) asbestcement (homogeen) afval, afkomstig van de sanering van asbestdaken en drinkwaterleidingen en (3) heterogeen en asbesthoudend bouw- en sloopafval Financiering: Langs 2 denklijnen kan worden gekomen tot een duurzame verwerking: 1. Benut het feit, dat de kosten van stort en verwerking slechts beperkt zijn ten opzichte van de totale kosten van de sanering en vervanging van asbestdaken. Indien de kosten voor de stort EUR 3,00 tot EUR 4,00 per m2 asbestdak worden in plaats van nu zo’n EUR 1,00 per m2, vormen de stortkosten voor asbestafval van daken vermoedelijk minder dan 10 % van de totale kosten van het saneren en vervangen van de betreffende daken en werkt een eventuele verhoging van de verwerkingskosten marginaal door. Met de huidige IenW-subsidie van EUR 4,50 per m2 te saneren asbestdak zou een duurzame verwerking van het asbesthoudende materiaal inclusief eventuele tussenopslag kunnen worden 2. gefinancierd. Nagedacht kan worden om de huidige subsidie te koppelen aan duurzame verwerking Creëer een aantrekkelijke basis voor het anders inrichten van de keten en dan met name voor de tussenopslag in afwachting van beschikbare verwerkingstechnieken. Zorg ervoor, dat er een perspectief voor een markt ontstaat, stimuleer marktontwikkelingen en innovaties die leiden tot beschikbare verwerkingstechnieken en zorg voor een level playing field tussen stortplaatsen en verwerkers. Stakeholders menen dat het winstgevend kan zijn verwerkingsinstallaties op te zetten door binnen de wettelijke kaders zo snel mogelijk de totale stortkosten inclusief de verwijderingsbijdrage te verhogen naar EUR 205,00 per ton 2, in combinatie met de aankondiging van het van kracht laten worden van het stortverbod op termijn. De meeropbrengst van de verwijderingsbijdrage kan dan worden gebruikt voor de financiering van de tussenopslag. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een fonds voor onder meer het inrichten van tijdelijke opslagplaatsen (TOP’s), de ontwikkeling van verwerkingstechnieken (innovaties), het logistiek inrichten waaronder verpakking en transport van afvalmateriaal. Dit alles in afwachting van beschikbaar gekomen verwerkingstechnieken voor het duurzaam verwerken van het asbesthoudende afvalmateriaal 2 EUR 205,00 per ton is in LAP3 (https://lap3.nl/ ) in paragraaf A.4.6 vastgesteld als maximum tarief voor afvalverwerking en komt in paragraaf B.12.3 terug als een van de criteria bij instellen van een stortverbod. 8/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL 4 Verkenning van oplossingsrichtingen Op basis van de bureaustudie en interviews is in de workshop met deskundigen uit de asbestketen de probleemanalyse vertaald naar oplossingsrichtingen en uitgewerkt langs de drie vragen: 1. WHY: waarom willen we asbesthoudend afval duurzaam verwerken? 2. HOW: hoe creëren we omstandigheden voor een verwerkingsmarkt voor asbest in 3. 4.1 Nederland? WHAT: wat moeten we daartoe doen? Waarom willen we asbesthoudend afval duurzaam verwerken? - WHY In het onderzoek en specifiek in de workshop is aan de orde geweest de vraag of we asbesthoudend afval duurzaam willen gaan verwerken. De gedachte daarbij is, dat we toekomstige generaties niet willen opzadelen met hoge kosten van de verwerking van het opgeslagen afval, in een later stadium en voor de “zorg” voor het afval in de tussenliggende tijd, zodat de leefomgeving weer als “een schone lei” in gebruik genomen kan worden. Ten aanzien van deze vraag zien de stakeholders in de asbestketen vier verschillende redeneringen: 1. We zijn principieel voor hergebruik als dat mogelijk is Redenen daartoe zijn de afvalstoffen hiërarchie en het morele standpunt ten aanzien van ‘nalaten aan toekomstige generaties van afval’: “als het kan, moet je het doen”; De normstelling en norm achter deze redenering zijn als volgt: hergebruik als dat mogelijk is volgt uit de afvalstofhiërarchie (de vroegere Ladder van Lansink) die is opgenomen in de Europese Kaderwet Afvalstoffen en is opgenomen in de Nederlandse wetgeving in artikel 10.4 Wet milieubeheer. De afvalhiërarchie is in volgorde van prioriteit: preventie, voorbereiding voor hergebruik, recycling, een andere nuttige toepassing waaronder energieterugwinning en veilige verwijdering. Conform Artikel 10.4 Wet milieubeheer dient iedere overheid bij het nemen van maatregelen voor preventie en beheer van afvalstoffen, die afvalhiërarchie te betrekken in het besluit. Dit betekent dat als recycling mogelijk is, dit in beginsel de voorkeur dient te hebben. In LAP3 zijn hiervoor 4 randvoorwaarden aan verboden, zoals het maximum tarief van EUR 205,00 per ton, voldoende capaciteit en een goed functionerende techniek, de afzet van gerecycled materiaal is zeker en de milieudruk van het alternatief is niet hoger dan storten. Met het besluit van 26 september 2012 tot wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen, zijn hecht gebonden asbestcement of asbestcement producten reeds opgenomen als categorie van stoffen waarvoor een stortverbod kan gaan gelden. Dit kan met een koninklijk besluit in werking treden zodra voldaan wordt aan de eerder genoemde 4 randvoorwaarden uit LAP3. 9/17 Kenmerk 2. R001-1243868MOO-V01-sal-NL We willen grondstoffen zo veel mogelijk hergebruiken indien aantoonbaar is dat we met schaarse grondstoffen te maken hebben Anders gezegd: “als de grondstof schaars is moet je streven naar circulariteit”. Het Rijksbreed programma Circulaire Economie (Nederland circulair in 2050) richt zich op de ontwikkeling en realisatie van een circulaire economie voor 2050. Vanuit dit Programma dient in 2030 het gebruik aan primaire grondstof in Nederland met 50% te zijn gereduceerd. Recycling van afvalstoffen draagt hier positief aan bij. In de Tweede Kamerbrief van 14 september 2016 informeert staatssecretaris Dijksma van IenW (toen IenM) de Tweede Kamer over het genoemde programma en stelt: “We stimuleren recycling en hergebruik. Het (Europees) kader voor de begrippen afvalstof, bijproduct en einde-afvalstatus leidt in de praktijk tot veel (rechts)onzekerheid. Nederland wil dit kader verduidelijken om hergebruik en recycling te stimuleren en tegelijkertijd gevaarlijke stoffen in de kringloop verder terug te dringen. Een voorbeeld daarvan is het onschadelijk maken van asbestvezels, waardoor schoongemaakt afval kan worden hergebruikt als bouwmateriaal.” Het vernietigen van asbestvezels en het residu gebruiken als bouwmateriaal wordt genoemd als een ontwikkeling die moet worden gestimuleerd, omdat dit leidt tot minder gevaarlijke stoffen en meer recycling. In het Programma Van Afval naar Grondstof (VANG) dat onderdeel is van het Rijksbreed programma Circulaire Economie, is als doelstelling opgenomen dat de hoeveelheid te verbranden en storten afval in Nederland in 2020 dient te zijn gehalveerd ten opzichte van 2013. Dit betekent dat er veel meer afval gerecycled moet worden. Hoewel niet met naam en toenaam genoemd, kan asbestrecycling hieraan bijdragen. 3. We willen zoveel mogelijk hergebruiken, maar bekijken hierbij de totale milieudruk (dat wil zeggen: geen afwenteling naar andere milieuopgaven) Anders gezegd: “als verwerking per saldo beter is voor mens en milieu dan storten en nieuw materiaal maken, dan moet je het doen”. Deze redenatie is een wettelijke overweging zoals onder redenatie 1 is genoemd en is te zien als randvoorwaarden om tot recycling over te gaan in plaats van storten. In dit kader wordt genoemd, dat het Europese Parlement in 2013 reeds heeft aangegeven dat het storten van asbest een tijdelijke oplossing is, maar niet meer gezien wordt als de meest veilige methode. 4. We willen zoveel mogelijk hergebruiken, maar maken wel een afweging op basis van doelmatigheid en prioriteit Het aanpakken van de asbesthoudende afvalstroom moet bezien worden in relatie tot andere stromen die naar de stort gaan. Als het effectiever en efficiënter is een andere stroom om te buigen naar hergebruik, dan accepteren we storten van asbesthoudend afval als een veilige en toekomstbestendige oplossing. Deze gedachte komt voort uit de stortbranche. Zij weten dat er steeds minder moet worden gestort conform de tweede redeneerlijn. De stortbranche is evenwel van mening, dat er andere afvalstromen zijn die zich beter lenen voor recycling dan asbestafval en dat het beleid zich op die andere afvalstromen zou moeten richten. 10/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL Welke redenering in het geval van asbesthoudend afval het meest legitiem is, blijft een politiek en beleidsmatig vraagstuk. Uitgaande van een “ja” op de vraag of we willen overgaan tot duurzame verwerking van asbesthoudend afval, zijn in de onderstaande paragrafen de manier waarop (“HOW”) en wat daartoe te doen (“WHAT”) uitgewerkt. 4.2 Hoe verwerkingsmarkt voor asbest in Nederland creëren? - HOW De vraag “Hoe creëren we omstandigheden voor een verwerkingsmarkt voor asbest in Nederland?” Richt zich vooral op de focus op de juiste afvalstroom en bijbehorende (politieke en beleidsmatige) keuzes en het inrichten van tijdelijke opslag, terwijl intussen de sanering van asbestdaken verder op gang komt en verwerkingstechnieken beschikbaar komen (zie spoor 1 assessment Bureau KLB). Onderscheiden asbesthoudend afval Geadviseerd wordt voor asbesthoudend afval onderscheid te maken in 3 categorieën (stromen): 1. Asbesthoudend afval met hoge hergebruikwaarde waar het met het wegnemen van huidige belemmeringen rendabel is om deze stroom duurzaam te verwerken. Een praktijkvoorbeeld is staal met resten asbest. Een dergelijke afvalstroom kan goed verwerkt worden omdat het basismateriaal een hoge (economische) waarde kent en bovendien de milieubalans van het verwerkt materiaal (staalschroot) versus nieuwe staalproductie (ijzererts) aantoonbaar positief is. Bij de huidige marktcondities lijkt dit een rendabele business case op te leveren. Een interessante andere stroom is heterogeen asbesthoudend afvalmateriaal zoals gasmeters, waarin zich kostbare nieuwe (herbruikbare) grondstoffen bevinden 2. Een homogene asbesthoudende afvalstroom met een lage hergebruikswaarde. Dit geldt bijvoorbeeld voor asbestcement dat afkomstig is van de sanering van asbestdaken en drinkwaterleidingen. Deze afvalstroom kan verwerkt worden, maar het restproduct is niet van hoge waarde. Daarbij lijkt verwerking van dit materiaal niet heel veel gunstiger dan het produceren van ‘virgin’ cement. Bovendien zijn er grote afvalstromen van vergelijkbare materialen zonder asbest, die ook hergebruikt kunnen worden. Bij de huidige marktomstandigheden (storttarieven) is geen rendabele business case mogelijk. De asbesthoudende daken komen de komende 7 tot 8 jaar vrij op basis van een Asbestdakenverbod per 1 januari 2024. Indien de marktomstandigheden niet op korte 3. termijn wijzigen gaat deze afvalstroom naar het stortlichaam, waar het niet eenvoudig herneembaar gestort zal worden Asbesthoudend bouw- en sloopafval. Deze stroom is moeilijk of niet te reinigen als gevolg van de grote heterogeniteit. Als gevolg hiervan is de effectiviteit van de asbestvernietiging niet eenvoudig te garanderen en is een positieve milieubalans daardoor twijfelachtig 11/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL Politieke opties voor de 3 categorieën (stromen) en aanpak Hier zien de stakeholders in de asbestketen de volgende politieke opties: 1. Homogene asbesthoudende stromen met een hoge hergebruikwaarde, volgens een methode die niet tot risico´s leidt en waarvoor nu al een businesscase is. Een voorbeeld hiervan is asbesthoudend staalschroot. De overheid zou de duurzame verwerking van deze stroom moeten ondersteunen door de vergunningverlening, inclusief End-of-Waste, het onderzoeken van mogelijkheden voor import van afvalstromen, et cetera. 2. Marktpartijen acteren hierbij zelfstandig Homogene asbesthoudende stromen met een lage hergebruikwaarde, waarbij het goed denkbaar is dat de komende decennia een businesscase zal ontstaan. Een voorbeeld hiervan is asbestcement zoals dakenplaten en leidingen. Hiervoor zien de stakeholders in beginsel twee strategieën mogelijk: a. De overheid moet de condities creëren waaronder de afvalstroom hergebruikt kan worden wanneer wordt uitgegaan van het feit, dat het technisch mogelijk is om bepaalde reststromen her te gebruiken en het uitgangspunt van het afvalbeleid is zo hoogwaardig mogelijk te verwerken, terwijl dat op dit moment nog niet kan voor de maximale extra kosten van EUR 205,00 per ton uit het LAP b. Wanneer wordt uitgegaan van het streven om tegen zo gering mogelijke kosten zoveel mogelijk reststromen geschikt te maken voor hergebruik (circulaire economie), ligt het voor de hand om eerst de zo weinig mogelijke verontreinigde stromen op te werken. Asbestdakplaten zijn slechts een klein deel van het totale stortvolume en storten levert bij verantwoord beheer van de stortplaatsen geen 3. extra gezondheidsrisico’s op Heterogene asbesthoudende stromen, waarbij het slecht denkbaar is, dat er de komende decennia een businesscase zou kunnen ontstaan. Een voorbeeld hiervan is gemengd bouw- en sloopafval waar asbesthoudende fragmenten (zoals kit en asbestcement) zijn gemengd met asbestvrije fragmenten (zoals steen, hout en glas). Er bestaat momenteel geen verwerkingsaanpak die succesvol is met een acceptabele milieudruk. Hier geldt dat de overheid moet bevorderen, dat het ontstaan van dergelijke stromen zou moeten worden voorkomen door nog betere scheiding aan de bron Conclusie op basis van de WHY (beleidscasus) voor de uitwerking voor de drie stromen via de HOW: 1. Voor hoogwaardig asbesthoudend staalafval: hier de duurzame verwerking op richten, 2. 3. door te faciliteren Voor homogeen asbestcement zoals daken en leidingen: hier de duurzame verwerking op richten, door te initiëren en te regisseren Voor andere stromen van heterogeen asbesthoudend materiaal: hier de duurzame verwerking niet op richten. Dit betekent: afwachten, studeren, beleid verder brengen Op basis van bovenstaande 3 stromen is het stappenplan verder uitgewerkt voor stroom 1 hoogwaardig asbesthoudend staalafval en stroom 2 homogeen asbestcement van daken en leidingen. 12/17 Kenmerk 4.3 R001-1243868MOO-V01-sal-NL Wat te doen om asbesthoudend afval verwerken? - WHAT Stroom 1 (hoogwaardig asbesthoudend afval) is reeds economisch rendabel te verwerken met een beschikbare duurzame techniek. Hiermee kan verwerking snel op gang komen. De overheid zou de ontwikkelingen van deze afvalstroom moeten faciliteren door goede coördinatie van vergunningverlening, inclusief voor hergebruik van het de duurzaam verwerkte stroom, transpost, opslag en import. Stroom 2 (homogeen asbestcement, zoals van daken en leidingen), vergt aanvullend beleid. Indien gekozen wordt voor de bij “HOW” genoemde strategie 2.a, dat uitgaande van de opportuniteit van de vrijkomende stroom én het hanteren van de afvalstoffen hiërarchie de overheid condities gaat creëren waarmee de afvalstroom hergebruikt kan worden, dan is een volgende aanpak nodig: 1. Verhoog per onmiddellijk de storttarieven voor asbestcementplaten naar EUR 205,00 per 2. 3. ton (zie eerdere toelichting). Zorg dat er een perspectief voor een markt ontstaat. Kondig een stortverbod aan per 1 januari 2020 Monitor de verwijdering van asbestdaken en spoor daarmee illegale opmenging of stort op Stel op korte termijn vast hoe gesaneerde asbestdakplaten verpakt moeten worden met het oog op veilige sanering, transport, tijdelijke opslag en duurzame verwerking; 4. Verstrek een lening aan de stortplaatsen voor de aanleg van TOP’s op de stortplaatsen om deze afvalstroom op te kunnen slaan ten behoeve van latere verwerking in verwerkingsinstallaties 5. Bepaal het opslagtarief: stort het restant van het bedrag in het fonds waaruit de financiering van de TOP’s kan worden bekostigd, net als de opslagkosten. Ook kunnen uit het fonds innovatiesubsidies of risicoafdekking van investeringen worden bekostigd. Voorkomen dient te worden dat er een monopolie positie ontstaat De overheid kan in afwachting van beschikbare verwerkingstechnieken een aantrekkelijke basis creëren voor het anders inrichten van de keten en dan met name voor de tussenopslag, waardoor er een perspectief voor een markt ontstaat en marktontwikkelingen en innovaties worden gestimuleerd die leiden tot beschikbare verwerkingstechnieken. Gebruik kan worden gemaakt van het programma Ruimte in Regels van de Ministeries van EZK en IenW. Dit programma Ruimte in Regels helpt de innovatieve ondernemer waar hij tegen belemmeringen in wet- en regelgeving aanloopt. Ruimte in Regels kijkt dan wat de belemmering is en of die met de hulp van het netwerk van het programma kan worden weggenomen. Ook kan de overheid zorgen voor een level playing field tussen stortplaatsen en verwerkers. Dat kan bijvoorbeeld door direct de totale stortkosten te verhogen tot (kosten berekend door de stortplaats plus verwijderingsbijdrage) EUR 205,00 per ton. Dit werkt het best in combinatie met de aankondiging van een stortverbod per 1 januari 2020. 13/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL De asbestdakenoperatie is tijdelijk en de verwachting is dat de sanering van de asbestdaken met een Asbestdakenverbod en de versnellingsaanpak verder op stoom komt. Voor deze stroom dient te worden nagegaan wat de Kritische Succes Factoren (KSE’s) zijn met betrekking tot handelen, opslagkenmerken en verwerking. Verder op te pakken zaken voor de verpakking en opslagaspecten zijn sowieso: 1. Voor de verwijderingskant: maak de verpakking en opslag handzaam, zodat het verpakte materiaal is te tillen, te hanteren, een handzaam formaat heeft, et cetera 2. 3. Voor de tijdelijke opslag: zorg dat het verpakte materiaal is te stapelen, et cetera Voor de verwerkingskant: zorg dat het verpakte materiaal kan worden verwerkt Om te komen tot duurzame verwerking zijn beleidsaanpassingen nodig zoals: • Komen tot voldoende omvang van de afvalstroom, bijvoorbeeld met het Asbestdakenverbod, zodat verwerkingskosten dalen; • • • • Zorg voor flexibiliteit in de periode dat asbesthoudend materiaal tijdelijk kan worden opgeslagen waarbij een TOP langer dan 3 jaar mag fungeren als tijdelijke opslag; Kom tot hergebruikcriteria op basis van risicobenadering; Laat het bestaande stortverbod van kracht worden voor asbesthoudende afvalstromen waarvan duurzame verwerking tegen maximaal EUR 205,00 per ton rendabel is; Zorg voor verpakking conform opslageisen die zijn afgestemd op de later te gebruiken verwerkingstechnieken. Om te komen tot duurzame verwerking dient op basis van de stakeholderanalyse om tafel te worden gegaan met: • Stortplaatsen • De verpakkingsindustrie / verpakkers • • • Saneerders TOP beheerders Aanbieders van nieuwe verwerkingstechnieken • • Stakeholders voor het gebruik en afzet van verwerkt afvalmateriaal De dak-eigenaren, met als achterliggende vraag: “hoe gaan we hen het vertellen, wie vertelt het hen en wanneer?” 14/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL 5 Conclusies en aanbevelingen en samenvatting stappenplan In het onderhavige onderzoek hebben wij op basis van een bureaustudie, interviews en een workshop met stakeholders in de asbestketen, gekeken óf en hoe het mogelijk is om te komen tot een duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen. Uit ons onderzoek komt niet een generiek antwoord voor alle asbeststromen op de vraag of we in Nederland asbesthoudend afval duurzaam willen gaan verwerken. Bij het beantwoorden van die vraag dienen we te differentiëren naar type asbest-afvalstroom. Er zijn voldoende redenen en aanleidingen om nader onderzoek te doen en te komen tot definitieve besluitvorming ten aanzien van duurzame verwerking. Stakeholders zien voldoende aanleiding - van moreel, politiek, maatschappelijk tot financieel/economisch en praktisch - om te (willen) komen tot een duurzaam hergebruik. Door de betrokkenen in de asbestketen is geconcludeerd het momentum te benutten en nu in actie te komen om geen tijdverlies op te lopen. Bij voorkeur vindt, tegelijk met het beantwoorden van de (politieke) vraag of en waarom we asbesthoudend afval willen verwerken, nader onderzoek plaats en worden de belemmeringen voor hergebruik weggenomen. Daarbij onderscheiden we ten aanzien van duurzame verwerking drie stromen: • Stroom 1: asbesthoudend afval met een hoge hergebruikwaarde, zoals asbesthoudend staalschroot en mogelijke andere vergelijkbare stromen • • Stroom 2: een homogene asbesthoudende afvalstroom met lage hergebruikswaarde, zoals asbestcement dat afkomstig is van dakplaten en leidingen Stroom 3: heterogeen asbesthoudend bouw- en sloopafval De context voor de afweging en besluitvorming ten aanzien van duurzame verwerking voor de genoemde drie stromen (WHY en HOW) is samengevat in de onderstaande tabel. 15/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL Tabel 5.1 Samenvatting context duurzame verwerking. WHY en HOW Stroom 1 Stroom 2 Stroom 3 WHY: is duurzame Vraag niet opportuun. Nog geen evident "ja" Conclusie is "nee" verwerking voldoende Advies is "go" voor gelegitimeerd? deze stroom HOW: hoe • verwerkingsmarkt creëren? • Verwerking • Condities en Momenteel geen faciliteren via aantrekkelijke basis in succesvolle vergunningen de keten creëren verwerkings- Hergebruik waarmee de aanpak met gereinigd afvalstroom acceptabele staal hergebruikt kan milieudruk toestemmen worden i.p.v. blijven • storten Hier de duurzame Anders inrichten keten verwerking niet op voor met name de richten en tussenopslag in (vooralsnog) niets afwachting van doen beschikbare verwerkingstechnieken Wij concluderen en adviseren voor de drie genoemde stromen: Stroom 1: asbesthoudend afval met een hoge hergebruikwaarde • Voor deze stroom met een positieve businesscase de duurzame verwerking • (operationeel) te faciliteren en zo snel mogelijk aan de slag te gaan om te komen tot duurzame verwerking Te onderzoeken hoe zo snel mogelijk de condities worden gecreëerd door (operationele) • barrières weg te nemen voor een duurzaam hergebruik voor hoogwaardig afval in de vorm van staalschroot met asbest Intussen te onderzoeken welke andere hoogwaardige stromen zijn te onderscheiden om • • duurzaam her te gebruiken, dit naar analogie van staalschroot met asbest De voorwaarden te scheppen die het mogelijk maken om tijdelijke opslag te realiseren en de financiering van de tijdelijke opslag mogelijk te maken Samenvattend adviseren wij de duurzame verwerking en hergebruik van hoogwaardig asbesthoudend afval te regelen 16/17 Kenmerk R001-1243868MOO-V01-sal-NL Stroom 2: homogene asbesthoudende afvalstroom met lage hergebruikswaarde • De WHY beantwoorden waarom we deze stroom asbesthoudend afval willen verwerken. Daartoe op korte termijn komen tot een antwoord op de vraag “vinden we duurzame verwerking en hergebruik van homogeen asbesthoudend afval met een lage hergebruikswaarde voldoende gelegitimeerd?”. Bij een “ja” op deze vraag komen tot politieke besluitvorming en het slechten van beleidsmatige en operationele belemmeringen voor een duurzaam hergebruik • • De inspanningen gericht op hergebruik toespitsen op (toekomstige) kosten en baten en komen tot de grootste volumereductie in het storten van deze afvalstroom Voor deze stroom is er nog geen businesscase. Indien er een gerede kans bestaat dat in de komende decennia een businesscase kan ontstaan, adviseren wij het afval opneembaar op te slaan en intussen te kijken of duurzame verwerking mogelijk is en hoe we dat waar kunnen maken. Het assessment van de technische mogelijkheden van • asbestverwerking kan meer zicht geven op de vraag of, tegen welke kosten en op welke termijn duurzame verwerking van asbesthoudende afvalstromen mogelijk wordt Parallel aan de hierboven genoemde aspecten alvast met onderzoek te starten welke condities nodig zijn om te komen tot duurzaam hergebruik en alvast aan de slag te gaan met andere stappen die onder de noemer van de “WHAT” zijn genoemd. Hier hoort bij de (tijdelijke) opslag zo organiseren, dat de materialen zonder veel meerkosten kunnen • worden opgenomen voor mogelijke toekomstige verwerking. Indien nodig technisch onderzoek laten doen naar de mogelijkheden en kosten van (tijdelijke) opslag Samenvattend adviseren wij de duurzame verwerking op deze stroom te richten, door te initiëren en te regisseren Stroom 3: heterogeen asbesthoudend bouw- en sloopafval Op deze laagwaardige en heterogene stroom waarvoor het slecht denkbaar is dat er de komende decennia een businesscase zou kunnen ontstaan, de duurzame verwerking niet richten en (vooralsnog) niets doen. Aanbevolen wordt de stortcapaciteit te gebruiken voor die stromen die alleen tegen hele hoge kosten verwerkt kunnen worden of niet herbruikbaar gemaakt kunnen worden, maar die wel veilig kunnen worden beheerd. Wij adviseren dat de overheid bevordert, dat het ontstaan van dergelijke stromen wordt voorkomen door nog betere scheiding aan de bron. 17/17
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4e12b90f-3e7c-4ec2-9867-3377a47ad360
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 35 304 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Wet fiscale maatregelen Klimaatakkoord) Nr. 7 NOTA VAN WIJZIGING Ontvangen 22 oktober 2019 Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd: Artikel XXX wordt als volgt gewijzigd: 1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst. 2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende: 2. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IX in werking met ingang van 1 januari 2021. Toelichting Met deze nota van wijziging wordt een omissie hersteld. Zoals in hoofdstuk 4 van de memorie van toelichting is beschreven, treedt de verhoging van de overdrachtsbelasting voor niet-woningen in werking met ingang van 1 januari 2021. Per abuis was het moment van deze inwerkingtreding niet opgenomen in het wetsvoorstel. Met deze nota van wijziging gebeurt dat alsnog. Voor de in deze nota van wijziging opgenomen aanpassing geldt dat de ter zake van het wetsvoorstel uitgebrachte uitvoeringstoets onverkort van kracht is. De nota van wijziging leidt niet tot bijkomende uitvoeringskosten voor de Belastingdienst. De Staatssecretaris van Financiën, M. Snel kst-35304-7 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2019 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 304, nr. 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6181f7ce-f39a-466c-9a3c-063168f7ed34
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1649 Vragen van het lid Buitenweg (GroenLinks) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over vrouwelijke slachtoffers van moord en doodslag (ingezonden 17 januari 2020). Mededeling van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 7 februari 2020). Vraag 1 Kent u het bericht1 dat deskundigen van oordeel zijn dat Nederland méér moet doen om met name vrouwelijke slachtoffers beter te beschermen tegen geweld? Zo ja, wat vindt u van dit oordeel? Vraag 2 Wat vindt u van de constatering van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) dat driekwart van het aantal in 2018 vermoorde vrouwen de vermoedelijke dader de partner of ex-partner is? Hoe ligt deze verhouding voor 2019? Vraag 3 Welke maatregelen neemt u zich voor om geweld tegen vrouwelijke slachtoffers te voorkomen en te bestrijden? Bent u bijvoorbeeld bereid om de kennisachterstand bij agenten en hulpverleners over het fenomeen stalking te helpen terugdringen, gezien het grotere risico op geweld bij gevallen van stalking door de (ex-)partner dan als het een vreemde betreft? Mededeling Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van het lid (Buitenweg (GroenLinks), van uw Kamer aan de Minister van Justitie en Veiligheid over vrouwelijke slachtoffers van moord en doodslag (ingezonden 17 januari 2020) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie is ontvangen. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. 1 ah-tk-20192020-1649 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2020 Trouw, 11 oktober 2019, «Ieder jaar worden 30 vrouwen vermoord door hun (ex-)partner. «De overheid doet nu te vaak niets»«. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/33772ee5-0b3e-48c8-bf0f-ba7a16a491d4
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 3749 Vragen van het lid Nijboer (PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het achterblijven van de bouwambitie in Almere (ingezonden 25 juni 2020). Mededeling van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 20 augustus 2020). Vraag 1 Bent u bekend met de afspraken die gemaakt zijn in het Integraal Afspraken Kader (IAK) Almere en in de uitvoeringsovereenkomst over de bouwambitie en financiële ondersteuning vanuit het Rijk?1 2 Vraag 2 Hoe beoordeelt u de ambitie van Almere om tot 2030 maximaal 25.000 extra woningen te realiseren, terwijl met het Rijk is afgesproken om in de periode vanaf 2010 60.000 woningen te bouwen? Vraag 3 Welke consequenties heeft dit voor de gemaakte afspraken met het Rijk betreffende extra investeringen in ruil voor een hoge bouwambitie? Vraag 4 Vindt u ook dat in tijden van woningnood voldaan moet worden aan eerder gemaakte afspraken rondom de bouw van woningen? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Welke stappen bent u bereid te zetten om de betreffende regio aan te sporen de bouwambitie te verhogen? Zijn daar financiële consequenties aan verbonden? 1 Commissie MER, Integraal Afsprakenkader Almere, 29 januari 2010 https:// www.commissiemer.nl/zoeken?q=integraal+afsprakenkader+almere&it= 2 rijksoverheid.nl, Uitvoeringsovereenkomst Almere 2.0, 20 november 2013 https:// www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2013/11/20/uitvoeringsovereenkomst-almere-2-0 ah-tk-20192020-3749 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel 1 Mededeling Door het lid Nijboer (PvdA) zijn Kamervragen gesteld (ingezonden op 25 juni 2020, met kenmerk 2020Z12165) over het achterblijven van de bouwambitie in Almere. Hierbij deel ik u mede dat de vragen niet binnen de termijn van drie weken kunnen worden beantwoord. Voor de beantwoording van de vragen is meer tijd nodig in verband met overleg en afstemming met de gemeente Almere en de provincie Flevoland. In verband met de samenhang met de moties grootschalige woningbouw Almere en Flevoland streef ik ernaar u voor 1 oktober 2020 schriftelijk te informeren. Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b2266cdd-0311-4093-8e27-d29040245f05
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2021–2022 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2022Z02026 Vragen van de leden Paul en Smals (beiden VVD) aan de Minister voor Primair- en Voortgezet Onderwijs, de Staatssecretaris van Financiën en de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Meerderheid scholen weigert inzet zzp’ers ondanks lerarentekort» (ingezonden 4 februari 2022). Vraag 1 Bent u bekend met het artikel «Meerderheid scholen weigert inzet zzp’ers ondanks lerarentekort»?1 Vraag 2 Klopt het dat het lerarentekort daadwerkelijk wordt vergroot, doordat scholen weigeren om leraren als zzp’er in te zetten? Vraag 3 Klopt het dat het handhavingsmoratorium nog in werking is en dat opdrachtgevers zelfstandigen kunnen inzetten zonder het risico te lopen op boetes en/of naheffingen van de Belastingdienst, behoudens een zeer selecte groep van kwaadwillenden? Vraag 4 Klopt het dat de webmodule Wet DBA2 nog niet in gebruik is? Zo ja, wat is de planning voor het in gebruik nemen van deze webmodule? Vraag 5 Kan de webmodule de risico’s op boetes en/of naheffingen van de Belastingdienst van de huidige Wet DBA afdoende minimaliseren, zodat scholen voldoende zekerheid krijgen bij het inzetten van zzp’ers? Vraag 6 Wanneer kan het kabinet zekerheid geven over de wet- en regelgeving waaraan meer flexibele arbeidscontracten moeten voldoen? 1 Business news radio, 2 februari 2022 https://www.bnr.nl/onderwijs/10466507/meerderheid-vande-scholen-weigert-inzet-van-zzp-ers-ondanks-lerarentekort 2 Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties kv-tk-2022Z02026 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen 1 Vraag 7 Wat is de invloed van de voortdurende onzekerheid over flexibele contracten op de groei van onze economie? Als dat niet bekend is, kan het kabinet dit dan laten onderzoeken en de Kamer hierover nader informeren? Vraag 8 Wat is de invloed van de voortdurende onzekerheid over flexibele contracten op het tekort aan arbeidskrachten in diverse sectoren, zoals de zorg en het onderwijs? Als dit niet bekend is, kan het kabinet dit dan laten onderzoeken en de Kamer hierover nader informeren? Vraag 9 Lopen de scholen die wel zzp’ers inzetten het risico tegen naheffingen en boetes aan te lopen, terwijl er geen sprake is van kwaadwillendheid? Delen de bewindspersonen de mening dat dit zeer onwenselijk is en dat het kabinet zich derhalve moet inspannen om dit te voorkomen? Vraag 10 Kunt u de vragen één voor één beantwoorden? Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bb1e50a0-9ae1-4884-8e9e-b4ccdebf654f
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 36 200 C Vaststelling van de begrotingsstaat van het provinciefonds voor het jaar 2023 Nr. 4 VERSLAG HOUDENDE EEN LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 7 oktober 2022 De vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer verslag uit te brengen in de vorm van een lijst van vragen met de daarop gegeven antwoorden. De vragen zijn op 26 september 2022 voorgelegd aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij brief van 7 oktober 2022 zijn ze door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beantwoord. Met de vaststelling van het verslag acht de commissie de openbare behandeling van het wetsvoorstel voldoende voorbereid. De voorzitter van de commissie, Hagen De adjunct-griffier van de commissie, Verhoev kst-36200-C-4 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 C, nr. 4 1 1 Vraag: Welke factor in de berekeningen zorgt ervoor dat het bedrag van de «Stand ontwerpbegroting 2022» per jaar daalt terwijl de loon- en prijsontwikkelingen zouden moeten zorgen voor een verhoging van het bedrag? Graag per factor het bedrag aangeven. Antwoord: Onder de normeringssystematiek zoals deze bij provincies wordt toegepast geldt dat het accres meegroeit met de ontwikkeling van de rijksuitgaven. De rijksuitgaven voor het lopend jaar worden jaarlijks op basis van de CEP in de Voorjaarsnota geïndexeerd. Er heeft in de Miljoenennota dan ook geen nieuwe indexering van de rijksuitgaven voor 2022 plaatsgevonden. De rijksuitgaven over 2022 zijn lager dan de verwachting was in de Voorjaarsnota 2022. Als gevolg hiervan is het accres 2022 ten opzichte van stand Voorjaarsnota 2022 neerwaarts bijgesteld met € 35 miljoen. 2 Vraag: Op welke manier wordt de standaardkostprijs die met ingang van beheerjaar 2021 van 75% verhoogd wordt naar 84% (via het Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL), voor het beheren van natuur, berekend? Graag de modellen hiervan toesturen. Antwoord: De standaardkostprijzen per beheertype zijn onderdeel van de Index Natuur en Landschap. Met de standaardkostprijzen wordt beoogd de werkelijke, gemiddelde kosten van adequaat natuur- en landschapsbeheer in beeld te brengen als basis voor een uniforme subsidieverlening. De standaardkostprijzen worden jaarlijks geactualiseerd. Meer informatie over de standaardkostprijzen en de berekening hiervan is te vinden op de website van BIJ12. Standaardkostprijzen natuur (SKP) – BIJ12. Het tarief voor natuurbeheer van het SNL is een percentage (84%) van de standaardkostprijzen. 3 Vraag: Welke wetten en/of besluiten liggen ten grondslag aan de verhoogde vergoeding naar 84%? Graag de stukken hierover toesturen. Antwoord: In de Kamerbrief van 24 april 2020 (Kamerstukken 35 334, nr. 82) heeft het Kabinet aangekondigd middelen beschikbaar te stellen voor het verhogen van de natuurbeheervergoeding. Deze plannen zijn vervolgens door Rijk en provincies uitgewerkt en vastgelegd in het Uitvoeringsprogramma Natuur (Kamerstukken 33 576, nr. 216). In het Bestuurlijk Overleg van 7 juni 2021 zijn het Rijk en provincies akkoord gegaan over de afspraken en kaders omtrent de verhoging. 4 Vraag: Op welke manier wordt gecontroleerd of de middelen die zijn ontvangen uit het SNL correct besteed worden? Antwoord: De middelen worden aan de provincies verstrekt via de algemene uitkering van het provinciefonds. Het is aan de provincies hoe zij de middelen vervolgens besteden, zij hoeven hierover geen verantwoording aan het Rijk af te leggen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 C, nr. 4 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ac5dbc49-423b-4cd2-8aa7-48965866d94f
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 36 202 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2023) Nr. 75 AMENDEMENT VAN HET LID EPHRAIM Ontvangen 8 november 2022 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: Na artikel XXII wordt een artikel ingevoegd, luidende: ARTIKEL XXIIA Artikel 23, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 wordt als volgt gewijzigd: 1. «€ 69,16» wordt vervangen door «€ 0». 2. «€ 81,86» wordt vervangen door «€ 0». 3. «€ 94,55» wordt vervangen door «€ 0». 4. «€ 107,48» wordt vervangen door «€ 0». 5. «€ 125,77» wordt vervangen door «€ 0». 6. «€ 13,62» wordt vervangen door «€ 0». Toelichting Diesel is op dit moment duurder dan benzine. Een unieke situatie omdat diesel juist altijd dubbeltjes goedkoper was dan benzine. Mensen die een schone, zuinige dieselauto rijden moeten echter wel fors meer motorrijtuigenbelasting betalen. Het omslagpunt, waarbij een dieselauto rijden goedkoper is, is nu praktisch verdwenen. Dit is een ongewenste situatie en daarom het amendement om de motorrijtuigenbelasting voor dieselauto’s gelijk te trekken met die van benzineauto’s. Ephraim kst-36202-75 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 202, nr. 75
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/af45de65-1768-40cf-aec1-c8615e1fa892
Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) 19 mei 2010 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Inhoud 1 Inleiding 1 1.1 Over dit onderzoek 1 1.1.1 Oordelen bij het jaarverslag 1 1.1.2 Onderzoek naar beleid 2 1.1.3 Onderzoek naar de bedrijfsvoering 2 1.1.4 Onderzoek naar de financiële informatie 2 1.1.5 Goede publieke verantwoording 3 1.2 Onderzoeksopzet 5 1.3 Over het Ministerie van Economische Zaken 8 2 Beleid 12 2.1 Beschikbaarheid beleidsinformatie 12 2.1.1 Aandachtspunten 12 2.1.2 Ontwikkelingen in begrotingen en jaarverslagen van afgelopen jaren 13 2.2 Praktijktoets 15 2.2.1 Meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen en benutten 15 2.2.2 Stimuleren van meer en beter ondernemerschap 2.3 Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over gevoerd 17 beleid 19 3 Bedrijfsvoering 21 3.1 Oordeel over het financieel beheer en materieelbeheer 21 3.1.1 Europese aanbestedingen bij de EVD 22 3.2 Ontwikkeling in de bedrijfsvoering 23 3.2.1 Verantwoordingstraject beleidsgelden SenterNovem 23 3.2.2 Transactie-uitgaven Facilitair Management 24 3.2.3 Autorisatiebeheer bij SenterNovem 25 3.2.4 Reviewbeleid 26 3.2.5 Overeenkomst met ondernemer 27 3.2.6 Regeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP) 27 3.2.7 EFRO-programmaperiode 2000-2006 28 3.3 Managementcontrolsysteem 30 3.3.1 ICT 30 3.3.2 EU-aanbestedingen 31 3.3.3 Taakstelling 32 3.4 Single information, single audit 34 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 3.5 Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over bedrijfsvoering 36 4 Financiële informatie 38 4.1 Oordeel over de financiële informatie 38 4.2 Oordeel over saldibalans en toelichting 39 Gebruikte afkortingen 41 Overzicht fouten en onzekerheden bij Europese aanbestedingen 43 Literatuur 45 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 1 Inleiding 1.1 Over dit onderzoek Een minister verantwoordt zich in zijn jaarverslag over hoe zijn/haar ministerie in het afgelopen jaar heeft gepresteerd en gefunctioneerd. In het jaarverslag staat of de doelen en prestaties die in de begroting van het ministerie waren afgesproken, ook zijn gerealiseerd (informatie over het beleid), hoe het ministerie heeft gefunctioneerd (informatie over de bedrijfsvoering) en wat de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten van het ministerie zijn geweest (financiële informatie). Wij onderzoeken de informatie in het jaarverslag op elk van deze drie terreinen, en kijken ook naar de achterliggende processen binnen het ministerie. Op basis hiervan formuleren wij onze bevindingen en oordelen in ons Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII), dat als afzonderlijk document is gepubliceerd. Dit rapport is een toelichting op ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken (EZ). Aan de orde komen achtereenvolgens: de informatie in het jaarverslag over het door de minister gevoerde beleid (hoofdstuk 2), over de bedrijfsvoering van het ministerie (hoofdstuk 3) en over de financiën van het ministerie (hoofdstuk 4). Wij besluiten dit rapport met een weergave van de reactie die wij op het conceptrapport hebben gekregen van de minister van EZ, aangevuld met ons nawoord (hoofdstuk 5). 1.1.1 Oordelen bij het jaarverslag De Algemene Rekenkamer doet jaarlijks rechtmatigheidsonderzoek bij het Rijk. Wij doen dit onderzoek uit hoofde van onze wettelijke taak zoals beschreven in de Comptabiliteitswet 2001. Wij beoordelen het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer (§ 3.1) en gaan na of de informatie in de jaarverslagen over het gevoerde beleid (§ 2.3), over de bedrijfsvoering (§ 3.5) en over de financiën (hoofdstuk 4) tot stand is gekomen volgens de daarvoor geldende regels en goed is weergegeven in de jaarverslagen. Met onze wettelijke oordelen hierover ondersteunen we de Tweede Kamer bij het verlenen van decharge aan de betrokken ministers. 1 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 1.1.2 Onderzoek naar beleid Niet alleen het doen van onderzoek naar de jaarverslagen behoort tot de wettelijke taak van de Algemene Rekenkamer. De Comptabiliteitswet schrijft daarnaast voor dat wij jaarlijks onderzoek doen naar de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het gevoerde beleid (CW 2001, artikel 85). Dit jaar hebben wij het gevoerde beleid op een aantal terreinen onder de loep genomen. Hierover rapporteren wij in hoofdstuk 2. We schetsen een beeld van de beschikbaarheid in het jaarverslag van informatie over het door de minister gevoerde beleid. Daarnaast geven we voor de door ons onderzochte onderwerpen aan in hoeverre het gevoerde beleid heeft bijgedragen aan het oplossen van maatschappelijke problemen en of het voor dit beleid bestemde geld ook is besteed zoals met de Tweede Kamer was afgesproken. Tot slot geven we in dit hoofdstuk een oordeel over de wijze waarop de beleidsinformatie tot stand is gekomen. 1.1.3 Onderzoek naar de bedrijfsvoering Conform de CW 2001 (artikel 82) doet de Algemene Rekenkamer ook onderzoek naar de bedrijfsvoering van departementen. Wij integreren dit onderzoek in het jaarlijks terugkerende rechtmatigheidsonderzoek. Wij geven in hoofdstuk 3 een oordeel over het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer en de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties. Ook beschrijven we in dit hoofdstuk de geconstateerde onvolkomenheden in de overige bedrijfsprocessen, die belangrijk zijn voor het functioneren van het Ministerie van EZ, en doen waar nodig aanbevelingen voor verbetering. Verder gaan we in hoofdstuk 3 in op het managementcontrolsysteem (MCS) van het ministerie. Tot slot geven we in dit hoofdstuk een oordeel over de wijze waarop de informatie over de bedrijfsvoering in het jaarverslag tot stand is gekomen. 1.1.4 Onderzoek naar de financiële informatie Ook het onderzoek naar de financiële informatie in het jaarverslag is onderdeel van ons jaarlijkse rechtmatigheidsonderzoek (CW 2001, artikel 82). In hoofdstuk 4 melden we zowel de fouten en onzekerheden in de financiële informatie die de kwantitatieve tolerantiegrenzen overschrijden, als de fouten en onzekerheden in de financiële informatie die naar hun aard onze kwalitatieve tolerantiegrenzen overschrijden. Onder ‘fouten’ verstaan we financiële informatie die niet rechtmatig tot stand is gekomen (dat wil zeggen: het begrotingsgeld is niet volgens de regels 2 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken ontvangen of uitgegeven) of niet deugdelijk is weergegeven (dat wil zeggen: er is geen goede verantwoording afgelegd in het jaarverslag). We spreken van ‘onzekerheden’ wanneer we door onvolkomenheden in het financieel beheer niet kunnen vaststellen of er al dan niet sprake is van fouten. Figuur 1 laat zien wat wij in het kader van ons rechtmatigheidsonderzoek wanneer onderzoeken. Figuur 1. Plaats onderzoek Algemene Rekenkamer in het proces van begroting tot verantwoording 1.1.5 Goede publieke verantwoording Het is de wettelijke taak van de Algemene Rekenkamer om het onderzoek naar de jaarverslagen jaarlijks uit te voeren. De wijze waarop wij het 3 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek invullen (zie § 1.2 hierna) is niet alleen gebaseerd op de eisen die de wet stelt, maar ook op onze missie en strategie. Goed openbaar bestuur staat centraal in het werk van de Algemene Rekenkamer. Wij baseren ons daarbij op de kenmerken van goed openbaar bestuur zoals de Verenigde Naties deze hebben geformuleerd. Deze kenmerken hebben betrekking op de rechtsstaat, de democratie, het presteren en het functioneren van het openbaar bestuur. Uitgaande van onze wettelijke taak en missie richten wij ons vooral op de laatste twee aspecten. En in ons jaarlijkse rechtmatigheidsonderzoek concentreren wij ons op het onderdeel ‘publieke verantwoording’. Wij vinden dat elke overheid te allen tijde publieke verantwoording moet kunnen afleggen over haar presteren en functioneren. Met onze rapporten proberen we ministers te stimuleren om daarin zo nodig verbeteringen aan te brengen. Figuur 2 geeft een overzicht van publieke verantwoording als onderdeel van goed openbaar bestuur. Zie voor een compleet overzicht van goed openbaar bestuur onze website: www.rekenkamer.nl. 4 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Figuur 2. Publieke verantwoording als onderdeel van goed openbaar bestuur 1.2 Onderzoeksopzet Op basis van een risicoanalyse hebben we een programma opgesteld voor het rechtmatigheidsonderzoek 2009 bij het Ministerie van EZ. In deze risicoanalyse zijn we uitgegaan van onze wettelijke taken en de essentiële elementen van publieke verantwoording. Op grond van het opgestelde programma hebben we enkele ‘praktijktoetsen’ verricht (zie hoofdstuk 2). 5 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Bovendien hebben we extra aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: ‘single information, single audit’ (sisa), departementaal reviewbeleid, verantwoordingstraject beleidsgelden SenterNovem, transactieuitgaven bij Directie Bedrijfsvoering (voorheen Facilitair Management) en een verkennend onderzoek naar het Fonds economische structuurversterking (FES). In het volgende overzicht geven wij aan op welke aspecten van de beheerdomeinen de onderzoeken gericht waren. Onderzoek Aspecten van het onderzoek sisa bij directie FEZ en directie Ruimtelijk rechtmatigheid en deugdelijke weergave Economisch Beleid (REB) van de financiële informatie en of het beheer van de specifieke uitkeringen voldoet aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid departementaal reviewbeleid bij directie het aanvraagproces van reviews door de FEZ beleidsdirecties, waarbij een gedegen risicoanalyse van belang is verantwoordingstraject beleidsgelden bij de onvolkomenheid die wij in 2008 SenterNovem hebben vastgesteld transactie-uitgaven bij Directie Bedrijfs- de onvolkomenheid die wij in 2008 voering hebben vastgesteld verkennend onderzoek naar het FES rechtmatigheid en doelmatigheid van de FES-uitgaven Aanvullend op het onderzoek naar bovenstaande onderwerpen hebben we dit jaar rijksbreed aandacht gegeven aan de sturing van grote ICTprojecten, de naleving van de Europese aanbestedingsregels en de realisatie van de taakstellingen. Daarnaast hebben we, zoals gebruikelijk, bij alle departementen onderzoek gedaan naar de bestuurskosten. Dit laatste onderzoek richtte zich op de uitgaven die zijn gemoeid met de voorzieningen en vergoedingen voor ministers en staatssecretarissen voor de vervulling van hun ambt. Onze rapporten bij het jaarverslag zijn uitzonderingsrapportages. Dit betekent dat wanneer bovengenoemde onderwerpen niet tot noemenswaardige bevindingen leiden, wij hierover niet rapporteren. Een belangrijk onderdeel van ons rechtmatigheidsonderzoek is de review op de controlewerkzaamheden van de departementale auditdiensten. Deze voeren wij uit om vast te stellen of we gebruik kunnen maken van de controlebevindingen van de auditdiensten. Behalve de (financiële) controle van het jaarverslag doen auditdiensten ook onderzoek naar de 6 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken bedrijfsvoering van het ministerie, waaronder het financieel beheer en materieelbeheer. De auditdienst van het Ministerie van EZ heeft dit jaar extra aandacht besteed aan de volgende onderwerpen: implementatie van het nieuwe subsidiebeleid, uitvoering Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie/Stimulering duurzame energieproductie (MEP/SDE) door SenterNovem, monitoringsysteem MEP en SDE, implementatie van ‘het nieuwe uitvoeren’ bij SenterNovem en EVD, WBSO, Regeling pieken in de Delta, MEP-SenterNovemconversietraject, besluitvormingsproces FES, bedrijfsvoeringsysteem Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), (informatie)beveiliging EZ, review Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). In het volgende overzicht wordt aangegeven op welke aspecten van de beheerdomeinen de onderzoeken waren gericht. Onderzoek Aspecten van het onderzoek implementatie van het nieuwe het totstandkomingsproces van deze subsidiebeleid nieuwe regelgeving MEP/SDE-uitvoering SenterNovem de kwaliteit en rechtmatigheid van de uitvoering van de MEP- en de SDEregelingen monitoringsysteem MEP en SDE de toereikendheid van het nieuwe monitoringsysteem voor het toezicht op het uitvoeren van de MEP- en SDEregelingen implementatie van ‘het nieuwe uitvoeren’ de opzet van het vernieuwde toezicht in bij SenterNovem en EVD het kader van de toereikendheid van het EZ-beleid voor misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) WBSO de kwaliteit van de uitvoering van de WBSO door SenterNovem pieken in de Delta de doorlooptijd van de subsidieverlening van de Regeling pieken in de Delta MEP-SenterNovemconversietraject de beheersing van de conversie van de MEP-gegevens van EnerQ naar SenterNovem besluitvormingsproces FES het in kaart brengen van het huidige ambtelijke besluitvormingsproces bedrijfsvoeringsysteem Staatstoezicht op het bestaan en werking van het de Mijnen (SodM) bedrijfsvoeringsysteem van SodM (informatie)beveiliging EZ het algemene beveiligingsbeleid van EZ en specifieke aspecten die voortvloeien uit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR), Wet bescherming persoonsgegevens (WBP) en VIRBijzondere Informatie (onderzoek heeft extra aandacht gekregen bij Agentschap Telecom (AT) en SenterNovem) review CBS review van de externe accountant van het 7 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Onderzoek Aspecten van het onderzoek CBS EFRO beheersaspecten zoals het treffen van maatregelen voor het verkrijgen van deugdelijke verantwoordings- en controleinformatie van de beheersautoriteiten Op basis van de uitkomsten van onze review hebben wij geconcludeerd dat wij gebruik kunnen maken van de controlebevindingen van de Auditdienst van het Ministerie van EZ. Op www.rekenkamer.nl kunt u meer lezen over hoe onze rapporten bij de jaarverslagen tot stand komen. Daar vindt u ook een verklarende woordenlijst en een toelichting op de kwaliteitskaart uit ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ. Afkortingen die specifiek zijn voor dit rapport, zijn opgenomen in de bijlagen. 1.3 Over het Ministerie van Economische Zaken Wij rapporteren over de resultaten van ons onderzoek per jaarverslag. In totaal zijn er 28 jaarverslagen. Dit rapport gaat over het jaarverslag XIII: het Ministerie van Economische Zaken. Het Ministerie van EZ heeft een regulerende en toezichthoudende taak op het gebied van marktwerking en energiebeleid. Met de inzet van subsidies stimuleert het ministerie daarnaast kennisontwikkeling en innovatie, exportbevordering en ondernemerschap. Deze taken worden (in 2009) voor een belangrijk deel uitgevoerd door de agentschappen SenterNovem, Economische Voorlichtingsdienst (EVD), Octrooicentrum Nederland (OCNL), Agentschap Telecom (AT) en andere uitvoeringsinstellingen en intermediaire organisaties zoals de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa). Ook heeft het ministerie tot taak de economische ontwikkeling van de verschillende regio’s te stimuleren. De minister van EZ is eindverantwoordelijk voor de programma’s die gefinancierd worden met gelden uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). De taken en verantwoordelijkheden die hieronder vallen, zijn onder meer de algemene coördinatie, de organisatie van het beheer, de controle en het toezicht op het beheer, en het ontdekken, melden en afwikkelen van onregelmatigheden. Ten slotte is de minister van EZ (samen met de minister van Financiën) verantwoordelijk voor het beheer van het Fonds economische structuurversterking (FES). Het Ministerie van EZ voert de administratie van het 8 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken FES. Voor dit fonds hebben wij een apart rapport bij het jaarverslag opgesteld. In onderstaand overzicht geven wij een beschrijving van het ministerie aan de hand van een aantal kengetallen. Overzicht Het Ministerie van Economische Zaken in kengetallen* Totaal verplichtingen € 4,7 miljard Totaal uitgaven € 2,8 miljard Totaal ontvangsten € 9,8 miljard Betalingen buiten begrotingsverband € 249 miljoen Apparaatsuitgaven € 421 miljoen - waarvan personeelsuitgaven DG’s en € 107 miljoen stafdirecties Overdrachtsuitgaven (subsidies, specifieke € 2,4 miljard uitkeringen) Voorschotten (stand per 31 december € 6,5 miljard 2009) Aantal begrotingsartikelen 11 - waarvan beleidsartikel (met operationele 8 (20) doelstellingen) 3 - waarvan niet-beleidsartikel Aantal personen werkzaam (in fte) per 3.775 ultimo 2009 Aantal directoraten-generaal (directies) 4 (11) DG OI: 6 (REB, O, I, 3 bijzondere directies); DG ET: 7 (TM, ED, ICT, EM, 1 bijzondere directie); DG EP: 2 (AEP, EMC); DG BEB: 2 (HP, IO). Aantal baten-lastendiensten 4 • bijdrage van moederdepartement • • apparaatsuitgaven • • eigen vermogen • SenterNovem € 91,5 miljoen; EVD € 57,5 miljoen; OCNL € 16,5 miljoen; Telecom € 11,9 miljoen SenterNovem € 159 miljoen; EVD € 75 miljoen; OCNL € 16 miljoen; Telecom € 29 miljoen SenterNovem € 11 miljoen; EVD € 3 miljoen; OCNL € 1 miljoen; Telecom € 2 miljoen Begrotingshoofdstuk Economische Zaken: XIII Begrotingsfonds FES: D. uitgaven € 1.724 miljoen, ontvangsten € 1.724 miljoen. Aantal Rechtspersonen met wettelijke taak (bijdragen in 2009) 6 CBS (€ 195,4 miljoen), COVA (€ 93,5 miljoen), NIVR (€ 1 miljoen), NMi/Verispect (€ 15 miljoen), OPTA (€ 6,1 miljoen), zbo NMa (€ 0,7 miljoen) Recent onderzoek (vanaf 2007) van de • Algemene Rekenkamer (mede) op het terrein van het Ministerie van EZ Toezicht op mededinging door de NMa (Algemene Rekenkamer, 2007a) • Staat van de Beleidsinformatie 2007 (Algemene Rekenkamer, 2007c) • Subsidieregeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP) (Algemene Rekenkamer, 2007d) • Tariefstelling stadsverwarming (Algemene Rekenkamer, 2007e) • Europees handelssysteem voor CO2 -emmissierechten (Algemene Rekenkamer, 2007f) • Terugblik reductie administratieve lasten voor het bedrijfsleven (Algemene Rekenkamer, 2008a) • rapporten bij de jaarverslagen (Algemene Rekenkamer, 9 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken jaarlijks) • Staat van de Beleidsinformatie 2008 (Algemene Rekenkamer, 2008b) • Herstructurering van bedrijventerreinen (Algemene Rekenkamer, 2008c) • Tariefregulering energienetbeheer (Algemene Rekenkamer, 2009a) • Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren, deel A (Algemene Rekenkamer, 2009b) • Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren, deel B (Algemene Rekenkamer, 2009c) • Rijk verantwoord 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009d) • Staat van de Beleidsinformatie 2009 (Algemene Rekenkamer, 2009f) • Weloverwogen toezicht (Algemene Rekenkamer, 2009g) • Rapport bij de Nederlandse EU-lidstaatverklaring (Algemene Rekenkamer, 2009h) • Lissabonstrategie (Algemene Rekenkamer, 2009i) • Terugblik CO2-emisierechten, (Algemene Rekenkamer, 2009j) • Financiële verhoudingen tussen de bestuurslagen (Algemene Rekenkamer, 2009k) • Overzicht stimuleringsmaatregelen (Algemene Rekenkamer, 2010a) • Monitoring verwerving Joint Strike Fighter (jaarlijks, recentste: Algemene Rekenkamer, 2010b) • EU-trendrapporten (jaarlijks; recentste: Algemene Rekenkamer, 2010c) • Terugblik 2010 op Subsidieregeling MEP (Algemene Rekenkamer, 2010d • Integriteitszorg Rijk 2009 (Algemene Rekenkamer, 2010d) Grootschalige ICT-projecten • Geen * Gegevensbronnen: Jaarverslag Ministerie van EZ 2009 en Directie FEZ van het Ministerie van EZ Het Ministerie van EZ verleent veel subsidies. Uit voorgaand overzicht blijkt dit uit het feit dat het ministerie vooral overdrachtsuitgaven heeft. Dit verklaart ook de relatief hoge stand aan openstaande voorschotten, waarbij we opmerken dat de stand extra is opgehoogd door de overdracht van de MEP-regeling aan SenterNovem ad € 2,1 miljard. De ontvangsten hebben voornamelijk betrekking op de aardgasbaten, waaronder de afdracht op grond van de Meeropbrengstenregeling Gronings Aardgas (MOR) en de opbrengsten deelname Energie Beheer Nederland (EBN) uit de kleine velden. Naar aanleiding van de mondiale recessie heeft het kabinet geld uitgetrokken voor maatregelen om de economie te stimuleren. De bedoeling is om zo de gevolgen van de recessie voor Nederlandse huishoudens en bedrijven te dempen. De uitgaven die zijn verbonden aan deze stimuleringsmaatregelen zijn toegevoegd aan de begrotingen van de ministeries die deze maatregelen uitvoeren. Bij het Ministerie van EZ gaat het om een bedrag van € 299 miljoen. Dit bedrag is door het ministerie 10 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken onder meer besteed aan de regelingen Garantie Ondernemingsfinanciering (GO) en de uitbreiding van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). Aan deze regelingen besteden wij aandacht in onze praktijktoetsen; zie § 2.2. 11 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 2 Beleid In het kader van ons onderzoek naar de departementale jaarverslagen kijken wij onder andere naar het beleid en de beleidsinformatie. Hierbij staan de volgende vragen centraal: is er in de begroting en in het jaarverslag concrete informatie beschikbaar over beleid (§ 2.1) en hoe werkt beleid maatschappelijk uit (§ 2.2)? Ook geven we een oordeel over de totstandkoming van de beleidsinformatie (§ 2.3). 2.1 Beschikbaarheid beleidsinformatie Wij controleren ieder jaar of de minister zich in het jaarverslag voldoende verantwoordt over de vraag of zijn/haar beleidsdoelen zijn gerealiseerd, de benodigde prestaties zijn geleverd en de daarvoor in de begroting afgesproken middelen zijn ingezet. Om hier zicht op te krijgen gaan wij na of de minister in het jaarverslag per operationele doelstelling informatie heeft opgenomen over doelen, prestaties en middelen en zo niet, of de minister het ontbreken van die informatie heeft uitgelegd (het zogenoemde ‘comply or explain’-principe). 2.1.1 Aandachtspunten In de kwaliteitskaart beleidsinformatie zoals deze is afgebeeld in ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ, staat per artikel aangegeven hoeveel procent van de gerealiseerde verplichtingen wordt toegelicht met beleidsinformatie. Wanneer 90% of meer van de gerealiseerde verplichtingen op een artikel is toegelicht met beleidsinformatie, is het betreffende vakje wit gekleurd. Bij één artikel heeft de minister voor minder dan de helft van de verplichtingen aangegeven of zij daarmee heeft gedaan wat zij van plan was te doen (donkeroranje vakjes in de kwaliteitskaart beleidsinformatie). Daarnaast heeft de minister bij twee artikelen voor minder dan de helft van de verplichtingen aangegeven of de minister daarmee haar beoogde doel heeft bereikt (donkeroranje vakjes in de kwaliteitskaart beleidsinformatie). 12 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken In twee gevallen legt de minister niet voldoende uit waarom beleidsinformatie niet beschikbaar is (aangegeven met sterretjes in de kwaliteitskaart beleidsinformatie). Wanneer deze informatie ontbreekt kan de Tweede Kamer niet beoordelen of de minister haar uitgaven heeft gedaan conform de begrotingswet. Veilig en betrouwbaar elektronisch en postnetwerk De minister werkt een aantal aspecten van de doelstelling ‘Een veilig en betrouwbaar elektronisch en postnetwerk’ uit in haar verantwoording. De formulering in het jaarverslag wijkt echter af van die in de begroting. Dit bemoeilijkt de vergelijking tussen beoogde en behaalde doelen. De minister verantwoordt zich door middel van het effectgegeven ‘Overkomstduur brieven’ over maar één aspect van de doelstelling, namelijk een betrouwbaar postnetwerk. Dit vinden wij een te beperkte onderbouwing van het beoogde maatschappelijk effect. De minister geeft niet aan hoe veilig het postnetwerk, en hoe veilig en betrouwbaar het elektronisch netwerk (zouden moeten) zijn. De Tweede Kamer heeft hierdoor maar beperkt inzicht in de effectiviteit van dit beleid. Leesbaarheid/ informatiewaarde De toelichting bij de realisatie is over het algemeen uitgebreider en informatiever dan voorgaande jaren. Het plaatsen van de prestatiegegevens bij het desbetreffende instrument vergroot de leesbaarheid. De gebruikte kaders illustreren en verlevendigen de toelichting per instrument. Al met al concluderen we dat de informatiewaarde van het jaarverslag is vergroot. 2.1.2 Ontwikkelingen in begrotingen en jaarverslagen van afgelopen jaren Om de ontwikkeling in de tijd te laten zien presenteren we in figuur 3 op departementaal niveau de beschikbaarheid van de beleidsinformatie in de jaarverslagen over 2006, 2007, 2008 en 2009 en in de begrotingen van 2006, 2007, 2008, 2009 en 2010. 13 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Figuur 3. Informatie over beleid in begroting en jaarverslag Ministerie van EZ 14 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken In het Jaarverslag 2009 heeft het ministerie voor 75% van de operationele doelstellingen concrete informatie opgenomen over het behalen van deze doelstellingen. Concrete informatie over de prestaties is bij 90% van de operationele doelstellingen beschikbaar. Het Jaarverslag 2009 biedt daarmee een beter inzicht in de doelrealisatie en prestaties dan het Jaarverslag 2008. 2.2 Praktijktoets Met onze zogenoemde praktijktoets willen we zicht krijgen op de bijdrage van beleid aan de oplossing van een bepaald maatschappelijk probleem. We beoordelen deze bijdrage door naar het beleid te kijken vanuit de praktijk van de ‘beleidsadressant’: de burger, het bedrijf of de instelling die met een bepaald probleem te maken heeft. Wat heeft het beleid concreet voor deze direct belanghebbenden opgeleverd? Tegelijkertijd kijken we voor de door ons onderzochte onderwerpen ook naar de relatie tussen de inhoud en de uitkomsten van het rijksbeleid en de (financiële) verantwoording daarover: wordt het geld besteed aan de afgesproken doelen? Om dit in beeld te krijgen hebben we bij het Ministerie van EZ onderzoek gedaan naar de Wet Bevordering Speur- en Ontwikkelingswerk (WBSO) en de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). Deze regelingen vallen onder de artikelen 2 ‘Een sterk innovatievermogen en 3 ‘Een concurrerend ondernemingsklimaat’ uit het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ. Het financieel belang dat met deze onderwerpen is gemoeid bedraagt € 616 miljoen begroot respectievelijk € 242 miljoen toegezegd in 2009. In deze paragraaf geven we de bevindingen van ons onderzoek weer. In onze aparte publicatie met de overkoepelende bevindingen over de praktijktoetsen – Staat van de beleidsinformatie 2010 (Algemene Rekenkamer 2010f) – is meer informatie over de gebruikte onderzoeksmethode te vinden. 2.2.1 Meer bedrijven die meer (technologische) kennis ontwikkelen en benutten Het innovatiebeleid van het Ministerie van EZ wordt uitgevoerd met een aantal instrumenten om bedrijven te stimuleren om te innoveren. Want ook al is Nederland een welvarend land met een goede concurrentiepositie, toch wordt gewaarschuwd dat hier te weinig groei wordt gegenereerd met innovaties. 15 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Deze praktijktoets richt zich op een omvangrijk beleidsinstrument van het Ministerie van EZ, namelijk de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). De WBSO bestaat sinds 1994 en geeft bedrijven die aan onderzoek en ontwikkeling doen een vermindering van de afdracht loonbelasting en premie volksverzekering. Hierdoor dalen de kosten voor de ondernemer om aan onderzoek en ontwikkeling te doen. De aanname achter het beleid is dat deze fiscale regeling ondernemers aanzet meer te investeren in speur- en ontwikkelingswerk en dat dit vervolgens leidt tot meer innovatie. De WBSO is tijdelijk uitgebreid met het crisispakket. Opzet van de WBSO De afdrachtvermindering van de WBSO is afhankelijk van de omvang van de loonsom van het speuren ontwikkelingswerk en kent twee schijven. Voor 2009 en 2010 is het WBSO-budget tijdelijk verhoogd als gevolg van het aanvullende (crisis)beleidsakkoord. Dit betekent ook een tijdelijke verandering in voorwaarden. • De eerste schijf omvat alle loonuitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk tot en met € 150.000 (2008: € 110.000) en kent een standaardkortingspercentage van 50% (2008: 42%). In 2010 wordt deze grens in het kader van lastenverlichting aan het bedrijfsleven tijdelijk verhoogd tot € 220.000. • De tweede schijf omvat alle loonuitgaven voor speur- en ontwikkelingswerk boven deze waarde en kent een kortingspercentage van 18% (2008: 14%). • De in 2001 ingevoerde startersfaciliteit houdt in dat voor startende ondernemingen de afdrachtvermindering in de eerste schijf 64% (2008: 60%) bedraagt in plaats van 50%. • De maximale afdrachtvermindering per aanvrager bedraagt jaarlijks € 14 miljoen (2008: € 8 miljoen). • Voor zelfstandigen zonder personeel is er een vaste aftrek van € 11.806 (2008: € 11.608) op de inkomstenbelasting, als zij minimaal vijfhonderd uren besteden aan speur- en ontwikkelingswerk. • De startersfaciliteit houdt voor startende zelfstandigen zonder personeel in dat de vaste aftrek verhoogd wordt tot € 17.710 (2008: € 17.413). Voor dit onderzoek hebben we verschillende gesprekken gevoerd en stukken bestudeerd van het Ministerie van EZ en van andere partijen zoals het Centraal Bureau voor de Statistiek en onderzoeksbureaus. De WBSO is in opzet bedoeld voor alle ondernemers in Nederland. Het merendeel besteedt echter geen tijd aan speur- en ontwikkelingswerk en komt dus niet in aanmerking voor WBSO-aftrek. Van de ondernemers die wel tijd besteden aan speur- en ontwikkelingswerk maakt ruim de helft gebruik van de WBSO. De WBSO is een fiscale maatregel. De omvang ervan is vergelijkbaar met het hele innovatiebudget van het Ministerie van EZ. In 2009 was er € 616 miljoen begroot voor de WBSO. We kunnen beoordelen of het beoogde doel is gerealiseerd door te kijken naar de besteding van middelen: 16 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken onderzoek heeft aangetoond dat een gemiddelde ontvanger de kostenverlaging besteedt aan speur- en ontwikkelingswerk en daarbovenop eigen geld inlegt. De extra middelen die in 2009 en 2010 beschikbaar zijn gesteld voor de WBSO, komen uit het crisispakket. Het doel daarvan is om speur- en ontwikkelingswerk te behouden en meer financiële ruimte te verschaffen. Het Ministerie van EZ hanteert op de begroting als prestatiegegeven voor dit instrument het gebruik van de WBSO in arbeidsjaren. ‘Gebruik’ betreft hier de goedkeuringen; de daadwerkelijke verrekeningen voor de WBSO vormen daar ongeveer 75% à 80% van. Het budget van de Belastingdienst is afgestemd op deze ervaringscijfers. Het ministerie laat voor inzicht in het effect van de WBSO onderzoek uitvoeren en rapporteert over de uitkomsten aan de Tweede Kamer. Hieruit blijkt dat WBSO-gebruikers als gevolg van de toename in hun speur- en ontwikkelingsuitgaven iets meer omzet uit nieuwe producten realiseren, een onderdeel van het innovatieproces. Aan de andere kant heeft het Ministerie van EZ weinig informatie over de mate waarin de WBSO ook bijdraagt aan de hogere doelen innovatiekracht en economische groei. 2.2.2 Stimuleren van meer en beter ondernemerschap Als gevolg van de kredietcrisis is de bancaire kredietverlening onder druk komen te staan. Het Ministerie van EZ heeft daarom een aantal maatregelen getroffen om de bancaire kredietverlening aan bedrijven te verbeteren. Een van deze maatregelen is de Garantie Ondernemingsfinanciering (GO). Hiermee wil het ministerie grote en middelgrote bedrijven die in de kern gezond zijn aan een krediet helpen, zodat die bedrijven kunnen blijven voortbestaan, investeringen doen of overnames plegen. De regeling is tijdelijk en geldt voorlopig tot eind 2010. 17 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 18 Uitvoering van de GO De regeling werkt als volgt. Een ondernemer gaat voor een krediet naar een van de deelnemende banken 1. De bank besluit of hij voor de financiering van dat krediet een aanvraag wil doen om gebruik te maken van de GO. In dat geval dient de bank een verzoek tot garantstelling in bij Agentschap NL 2. Dat is een agentschap van het Ministerie van EZ; dit agentschap voert voor het ministerie de GO uit. Banken kunnen bij de verstrekking van een krediet een garantstelling van de Staat krijgen van 50% van de verstrekte lening. De bank draagt het risico voor de overige 50%. Mocht een ondernemer niet aan zijn verplichtingen kunnen voldoen, dan ligt het risico dus niet alleen bij de bank, maar ook (voor de helft) bij de Staat. De regeling verlaagt daarmee het risico van een bank bij het verstrekken van een krediet. Verondersteld wordt dat banken dan sneller een krediet zullen verstrekken. Het krediet dat onder de regeling mag worden verstrekt ligt tussen de € 1,5 miljoen en € 150 miljoen per bedrijf. Dat betekent dat de garantie door de Staat maximaal € 75 miljoen per krediet bedraagt. De garantie (en daarmee de lening) kent een looptijd van maximaal acht jaar. Voor dit onderzoek hebben we gesprekken gevoerd met het Ministerie van EZ, SenterNovem en enkele vertegenwoordigers van bedrijven en banken. Ook hebben we een beperkte schriftelijke vragenlijst uitgezet bij deelnemende banken. Daarnaast hebben we stukken van het Ministerie van EZ en het Centraal Planbureau gebruikt. Het is van belang om te vermelden dat dit onderzoek een momentopname betreft. Zo zijn de recente uitbreidingen van de GO uit maart 2010 hier niet in meegenomen. Vanuit het bedrijfsleven kwamen signalen binnen bij het Ministerie van EZ dat behoefte was aan deze regeling, omdat het sinds de kredietcrisis lastig bleek om krediet te ontvangen. De GO richt zich op ondernemers: zij moeten makkelijker krediet kunnen krijgen. Bij een succesvolle aanvraag ontvangt een ondernemer een krediet dat hij zonder de GO wellicht niet had ontvangen. Van het aanvraagproces merkt een ondernemer weinig, omdat een bank de aanvraag doet. Banken besluiten over het al dan niet aanvragen van een GO wanneer zij een kredietaanvraag krijgen. De banken vormen dus een essentiële schakel bij het uitvoeren van deze regeling. De banken kunnen door de GO kredieten verstrekken aan partijen aan wie ze anders wellicht geen krediet zouden hebben verstrekt. De banken die we hebben geïnterviewd geven aan dat de GO drempelverlagend werkt voor banken om een 1 Dit zijn ABN-Amro, Fortis Bank Nederland, ING, Rabobank, NIBC Bank, Friesland Bank, Van Lanschot Bankiers, New HBU II, Bank of Tokyo-Mitsubishi UFJ (Holland), Triodos Bank en Royal Bank of Scotland (RBS). 2 Agentschap NL is per 1 januari 2010 ontstaan uit een fusie van SenterNovem, EVD en OctrooiCentrum Nederland. De GO werd tot 1 januari 2010 uitgevoerd door SenterNovem. Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken krediet te verstrekken. Bovendien kunnen banken meer en/of grotere kredieten verstrekken, omdat het kapitaalbeslag op de bankbalans kleiner wordt door de staatsgarantie. De GO is in 2009 aanzienlijk minder gebruikt dan begroot: er was eind 2009 € 242 miljoen toegezegd, terwijl er in totaal € 1 miljard begroot was. Het gebruik is vanaf december 2009 wel flink toegenomen. Het Ministerie van EZ is voorzichtig met het bepalen van doelen voor de GO, omdat externe factoren een rol kunnen spelen bij het slagen van de regeling. Er is (nog) geen informatie beschikbaar over de effecten van de GO op de hoeveelheid verleende kredieten of de economie. Het ministerie geeft aan dat het gewenste eindresultaat van de GO moeilijk te bepalen is. Het ministerie wijt de lage benutting in 2009 aan de aanloopfase die nodig is geweest om de regeling bekendheid te geven. 2.3 Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over gevoerd beleid De informatie over het gevoerde beleid dient op grond van de CW 2001: • op deugdelijke wijze tot stand te zijn gekomen; • te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften; • te voldoen aan de daaraan te stellen kwaliteitsnormen. De eerste twee aspecten betrekken wij in dit oordeel. Over het derde aspect rapporteren wij eerder in dit hoofdstuk onze bevindingen voor zover wij daar onderzoek naar hebben gedaan. Om tot een oordeel te komen over de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid selecteren wij jaarlijks één of enkele effect- of prestatiegegevens. Dit jaar hebben we de totstandkoming van prestatiegegeven Gebruik WBSO in arbeidsjaren (artikel 2, operationele doelstelling 2) uit het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ onderzocht. Oordeel Op grond van ons onderzoek hebben we vastgesteld dat de informatie over het prestatiegegeven Gebruik WBSO in arbeidsjaren op deugdelijke wijze tot stand is gekomen en voldoet aan de verslaggevingseisen. 19 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden. 20 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 3 Bedrijfsvoering Wij hebben de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZ onderzocht. Onder de bedrijfsvoering vallen alle bedrijfsprocessen die ervoor zorgen dat een ministerie functioneert. Het gaat dan om de primaire processen, de faciliterende processen en de sturing en beheersing daarvan. In dit hoofdstuk geven we ons oordeel over het financieel beheer en materieelbeheer en gaan we in op eventuele onvolkomenheden die we daarin hebben aangetroffen (§ 3.1). Vervolgens schetsen we de ontwikkeling in de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering (§ 3.2). We komen in dit hoofdstuk ook terug op enkele onderwerpen uit ons rapport Rijk verantwoord 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009d), te weten: het managementcontrolsysteem van het ministerie (§ 3.3) en het principe ‘single information, single audit’ (sisa) (§ 3.4). We beschrijven in § 3.2 ook ontwikkelingen in enkele specifieke EZ-onderwerpen; het autorisatiebeheer bij SenterNovem, het reviewbeleid, een deelneming in een vennootschap, de Regeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie en EFRO. Ten slotte geven we nog een oordeel over de totstandkoming van de informatie over de bedrijfsvoering (§ 3.5). 3.1 Oordeel over het financieel beheer en materieelbeheer Het financieel beheer, het materieelbeheer en de daartoe bijgehouden administraties moeten op grond van de CW 2001 voldoen aan de eisen van rechtmatigheid, ordelijkheid en controleerbaarheid. Oordeel De onderzochte onderdelen van het financieel beheer, het materieelbeheer en de daartoe bijgehouden administraties van het Ministerie van Economische Zaken voldeden in 2009 aan de in de CW 2001 gestelde eisen, met uitzondering van de Europese aanbestedingen bij de EVD. In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden. 21 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 3.1.1 Europese aanbestedingen bij de EVD Bij de EVD zijn bij verscheidene opdrachten de Europese aanbestedingsrichtlijnen niet nageleefd. Er is sprake van vijf fouten voor een totaalbedrag van € 858.913. Daarnaast zijn er vier onzekerheden geconstateerd à € 1.340.436. Overkoepelende oorzaak van deze fouten en onzekerheden is het niet naleven van interne procedures. Daardoor wordt er bijvoorbeeld slechts één offerte opgevraagd of is er geen (juridische) onderbouwing voor het niet aanbesteden in het dossier aanwezig. Deze fouten en onzekerheden zijn geconstateerd door de auditdienst van EZ. Op één punt wijken wij af van de oordeelsvorming van de auditdienst. Dit betreft uitgaven die betrekking hebben op een oud contract dat indertijd niet als een Europese aanbestedingsfout is aangemerkt. Dit hebben wij als een kwantitatieve fout meegerekend. Gezien het voorgaande beoordelen wij het inkoopproces van de EVD als onvoldoende, als het gaat om Europese aanbestedingen. Wij merken dit aan als een onvolkomenheid. De EVD heeft de dossiers waarin de auditdienst van het Ministerie van Economische Zaken (ADEZ) fouten en onzekerheden constateerde, voorgelegd aan de directie Wetgeving en Juridische Zaken voor advies over en beoordeling van de argumentatie van de ADEZ. De EVD heeft bovendien een extern advocatenkantoor ingeschakeld om de aanbestedingsdossiers nogmaals te beoordelen. Dit hele proces heeft ertoe geleid dat twee dossiers die in eerste instantie door de ADEZ als fouten waren aangemerkt, door de ADEZ zijn omgezet in onzekerheden. In 2010 is de EVD onderdeel geworden van Agentschap NL samen met SenterNovem en OCNL. Deze organisaties hebben hun eigen contracten en raamovereenkomsten met leveranciers. Het samenvoegen van deze contracten/dossiers zal een uitdaging zijn voor Agentschap NL, met risico’s op fouten. Wij bevelen aan juist nu extra te sturen op naleving van de interne procedures en de inkoopfunctie te versterken. Wij geven de minister verder in overweging dit moment aan te grijpen voor een integrale controle van alle contractdossiers, vergelijkbaar met de actie Schoon Schip van Directie Bedrijfsvoering (zie § 3.2.2 ‘Transactieuitgaven facilitair management’). 22 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 3.2 Ontwikkeling in de bedrijfsvoering Figuur 4 toont de ontwikkeling van de onvolkomenheden in de bedrijfsvoering van het Ministerie van EZ over de afgelopen drie jaar. Te zien is welke onvolkomenheden wij de laatste jaren hebben aangetroffen in het financieel beheer en het materieelbeheer en in de overige onderdelen van de bedrijfsvoering, en welke onvolkomenheden zijn opgelost. Figuur 4 3.2.1 Verantwoordingstraject beleidsgelden SenterNovem In het Rapport bij het Jaarverslag 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009e) hebben wij het verantwoordingstraject van beleidsgelden bij SenterNovem beoordeeld als een onvolkomenheid in het financieel beheer. Het verantwoordingsproces van SenterNovem over de beleidsgelden van het Ministerie van EZ en de verantwoordingsinformatie naar de EVD toe was niet op orde. Dit werd vooral veroorzaakt, doordat de financiële administraties van SenterNovem (het systeem BAS) en het Ministerie van EZ (het systeem SAP) niet op elkaar aansloten, waardoor SenterNovem extra acties heeft moeten uitvoeren. Wij hebben een aantal aanbevelingen gedaan, bedoeld om het verantwoordingsproces structureel te verbeteren. Deze zijn: • de interface BAS-SAP verbeteren en onderhouden; • elk kwartaal aansluiting maken tussen BAS en SAP en dit inbedden in de reguliere bedrijfsvoering; • onderzoek doen naar mogelijke vervanging van het huidige BAS. De aanbevelingen zijn opgevolgd, waardoor de basis voor onze onvolkomenheid weg is gevallen. 23 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Interface BAS-SAP verbeteren en onderhouden De financiële gegevens uit het BAS over de toegezegde en verstrekte subsidies verwerkt SenterNovem in de SAP-administratie van het Ministerie van EZ. Dit gaat via een ‘interface BAS-SAP’: een digitale verbinding tussen beide systemen. Hiermee worden de financiële gegevens uit BAS overgeseind en ‘vertaald’ naar SAP. Deze interface functioneerde in 2008 niet juist, waardoor er verschillen ontstonden tussen de twee systemen. In 2009 heeft het noodzakelijke onderhoud aan deze interface BAS-SAP plaatsgevonden. Het risico dat er verschillen ontstaan, is hiermee verminderd. Elk kwartaal aansluiting maken tussen BAS en SAP en dit inbedden in de reguliere bedrijfsvoering Het is nodig om de BAS-administratie periodiek af te sluiten en aan te sluiten met de SAP-administratie van het ministerie om zo goede informatie te geven aan de opdrachtgevers en om de saldibalansstanden intern te beheersen. Door de periodieke afsluiting kan SenterNovem tijdig de verschillen ontdekken en corrigeren. In 2009 heeft SenterNovem de standen uit het BAS periodiek met SAP afgestemd. Onderzoek doen naar mogelijke vervanging huidig systeem BAS De ontwikkelingen in 2009, zoals de interface die goed is gaan werken, de afstemmingen die worden gemaakt, maar met name de correctiemodules die zijn geïmplementeerd, maken het volgens SenterNovem niet langer nodig een ander systeem te overwegen ter vervanging van BAS. Wel merken wij op dat implementatie van de tweede correctiemodule van essentieel belang is. Hiermee samenhangend dient ook intrekking van de autorisaties van de ‘superaccounts’ plaats te vinden. Zie ook § 3.2.3 ‘Autorisatiebeheer bij SenterNovem’. We blijven de ontwikkelingen bij het nieuw opgerichte Agentschap NL volgen. 3.2.2 Transactie-uitgaven Facilitair Management In 2009 is directie Facilitair Management (FM) met Personeel & Organisatie en Informatie & Automatisering gefuseerd tot Directie Bedrijfsvoering (DBV). In het Rapport bij het Jaarverslag 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009e) hebben wij de transactie-uitgaven (en dan vooral contractbeheer en factuurcontrole) van de directie Facilitair Management beoordeeld als een onvolkomenheid in het financieel beheer. De voornaamste tekortkomingen die wij hebben geconstateerd, waren dat het onduidelijk was wie verantwoordelijk is voor de kwaliteit van het 24 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken inkoopdossier (de stafdirecties als budgethouder of de afdeling inkoop) en dat het centrale contractenregister niet actueel was. Daarnaast ontbraken in de inkoopdossiers soms belangrijke stukken als actuele prijslijsten, overeenkomsten of opdrachten met onder andere als gevolg dat enkele contracten (deels) in strijd zijn met de Europese aanbestedingsregels en facturen in 2008 mogelijk onterecht betaald waren. Verder werden soortgelijke kosten op verschillende grootboekrekeningen/kostensoorten geboekt. Dat leidde tot minder inzicht in de totale kosten per soortgelijke dienst of levering. Ook waren er diverse uitzonderingsprocedures en zijn werkinstructies onvoldoende geborgd in de Administratieve Organisatie (AO). Daardoor neemt het risico op fouten in de administratie toe. Onze aanbevelingen waren als volgt: • Verschaf duidelijkheid over taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van betrokken actoren in het inkoopproces. • Actualiseer het contractregister. • Geef inzicht in de totalen van soortgelijke kosten. • Actualiseer procedures voor factuurcontroles en voer deze uit. Grijp in bij achterblijvende resultaten. De Directie Bedrijfsvoering heeft in de loop van 2009 een aantal initiatieven ontplooid, zoals het actualiseren van het contractregister, de Administratieve Organisatie/Interne Controle (AO/IC) uitschrijven en het herinrichten van het proces voor inkoop- en contractdossiers. Verder heeft de DBV de actie Schoon Schip uitgevoerd. Die actie houdt in dat alle 122 inkoopovereenkomsten van de DBV zijn doorgelicht. Zie hiervoor verder § 3.3.2. Met deze actie is het eigen contractenregister van de DBV geactualiseerd. Hierbij merken wij wel op dat een centraal contractenregister (met alle contracten van de EZ-organisatie) nog ontbreekt. We zien verbeteringen in de werkwijze van de DBV. Wij vinden de ontwikkelingen dusdanig positief dat de onvolkomenheid vervalt. Wel is het zaak dat de DBV deze verbeteringen vasthoudt, zodat in 2010 de resultaten van deze verbeteringen concreet zichtbaar worden. We zullen de ontwikkelingen blijven volgen. 3.2.3 Autorisatiebeheer bij SenterNovem Bij SenterNovem, dat voor het Ministerie van EZ beleid uitvoert rond de onderwerpen innovatie, energie en klimaat, zijn door de auditdienst van het Ministerie van EZ enkele verbeterpunten met betrekking tot het autorisatiebeheer van het administratiesysteem (BAS) gesignaleerd. Ook wij hebben in ons Rapport bij het Jaarverslag 2008 (Algemene Reken- 25 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken kamer, 2009e) opgemerkt dat risico’s bestaan in het autorisatiebeheer bij SenterNovem. Al in 2005 constateerde de auditdienst dat een aantal beheerders van het administratiesysteem bij SenterNovem de mogelijkheid had om rechtstreeks mutaties aan te brengen in de database zonder controlesporen achter te laten. Na een aanbeveling van de auditdienst uit 2008 is SenterNovem in 2009 gestart met een verbetertraject. Onderdeel hiervan is de implementatie van een tweetal correctiemodules. In 2009 is de eerste correctiemodule in gebruik genomen die medewerkers in staat stelt om zelf correcties in de database door te voeren waarbij een controlespoor zichtbaar blijft. De tweede correctiemodule wordt medio 2010 in gebruik genomen. Tot dan kunnen zeven beheerders rechtstreeks in de database mutaties aanbrengen zonder controlesporen achter te laten. Deze mutaties mogen alleen na goedkeuring van de afdeling Finance en Assurance plaatsvinden. Sinds 1 januari 2010 heeft SenterNovem nieuwe procedures en een autorisatiematrix geïmplementeerd. De juistheid van de autorisatiematrix heeft de auditdienst van het Ministerie van EZ echter nog niet kunnen vaststellen en ook in het beheer ontbreken bepaalde periodieke controles. Het is van belang dat de vereiste functiescheidingen correct zijn doorvertaald naar autorisaties in BAS. Er bestaat geen verhoogd risico op onrechtmatige verplichtingen of betalingen vanwege de beheersmaatregelen in het betaalproces. Wel zien wij nog een risico voor de betrouwbaarheid van de gegevens in het administratiesysteem zolang de tweede correctiemodule niet is geïmplementeerd. Wij bevelen aan na inwerkingtreding van de tweede correctiemodule de autorisaties van deze zeven beheerders in te trekken en een uitzonderingsprocedure in te stellen voor noodzakelijke correcties die rechtstreeks in de database plaatsvinden. Verder bevelen wij aan dat de auditdienst de juistheid van de autorisatiematrix zo snel mogelijk vaststelt. 3.2.4 Reviewbeleid In 2008 hebben wij geconstateerd dat het aantal bij EZ uitgevoerde reviews, met de invoering van het aangepaste reviewbeleid in 2008, flink is teruggelopen, van veertig in de oude situatie naar drie in 2008. Wij vinden het belangrijk dat ministers beschikken over een toereikend beleid om misbruik en oneigenlijk gebruik van subsidiegelden te voorkomen en terug te dringen. Een goed controlebeleid is daar een onderdeel van, via 26 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken accountantscontrole door de accountants van de subsidieontvangers, aangevuld met een steekproefsgewijze review vanuit de ministeries op de kwaliteit van die accountantscontroles. Die reviews richten zich in de praktijk niet alleen op de algemene kwaliteitseisen van een accountantscontrole, maar in het bijzonder ook op de specifieke belangen van de minister, zoals de controle op de naleving van de subsidievoorwaarden. We vinden het van belang dat de dienstonderdelen een gedegen risicoanalyse uitvoeren om zo vast te stellen voor welke subsidies reviews nodig zijn. Gedurende het jaar kunnen de beleidsdirecties en baten-lastendiensten reviews bij de auditdienst aanvragen. Aanvullend hierop is er een vast inventarisatiemoment in het najaar, geïnitieerd door directie FEZ en de departementale auditdienst. In 2009 hebben wij vastgesteld dat directie FEZ en de departementale auditdienst in het najaar, in samenspraak met de beleidsdirecties, besluiten welke reviews uitgevoerd moeten worden. De beleidsdirecties moeten hiervoor risicoanalyses aanleveren. Keuze van de reviews is niet in alle gevallen te herleiden naar de risicoanalyses van de beleidsdirecties. Wij bevelen aan dat alle beleidsdirecties expliciet in hun risicoanalyses aandacht besteden aan de keuze van de reviews. 3.2.5 Overeenkomst met ondernemer De Staat der Nederlanden (in casu het Ministerie van EZ) heeft een overeenkomst met een ondernemer afgesloten met bepaalde rechten op opbrengsten. Omdat de ondernemer de benodigde informatie al enige jaren niet levert kon de externe accountant geen verklaring afgeven. De ondernemer krijgt onder de overeenkomst op een bepaald moment recht op een winstuitkering, waardoor afwikkeling van dit dossier op korte termijn van groot belang is. 3.2.6 Regeling milieukwaliteit elektriciteitsproductie (MEP) De MEP-regeling komt al een aantal jaren terug in onze rapporten bij het jaarverslag. In 2007 publiceerden we een onderzoek naar de financiële beheersbaarheid, doelmatigheid en doeltreffendheid van de MEP-regeling. Op 25 maart 2010 verscheen onze terugblik naar dit onderzoek. 27 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Overgang EnerQ naar SenterNovem Per 1 januari 2009 is de uitvoering van de MEP overgegaan van EnerQ 28 3 naar SenterNovem. EnerQ voerde geen verplichtingenadministratie. Daardoor moesten in één keer alle verplichtingen van toekomstige MEPbetalingen worden ingeboekt bij SenterNovem. De stand van deze openstaande MEP-verplichtingen was per 31 december 2009 € 6,6 miljard. Het ging per 1 januari 2009 om een verplichtingenstand van € 7,6 miljard. 4 In overleg met het Ministerie van Financiën heeft het Ministerie van EZ besloten om deze € 7,6 miljard weer te geven als correctie in de openingssaldibalans EZ 2009 op de stand van de openstaande verplichtingen. De conversie is toegelicht in het jaarverslag van het Ministerie van EZ, conform de verslaggevingsvoorschriften. Door de overdracht is de voorschottenstand van het Ministerie van EZ met ongeveer € 2,1 miljard verhoogd. Biomassaverklaring In ons Rapport bij het Jaarverslag 2006 (Algemene Rekenkamer, 2007b) gaven we aan dat het wenselijk was om een controleprotocol voor de accountantscontrole op de biomassaverklaringen verplicht te stellen. Het ministerie is er verscheidene keren, 1 januari 2009 en 1 januari 2010, niet in geslaagd om het controleprotocol te publiceren. Gezien het belang voor een rechtmatige uitvoering van deze regeling vragen wij aandacht voor een snelle publicatie van het controleprotocol. In onze Terugblik 2010 op de MEP-regeling heeft de minister aangegeven dat het controleprotocol in het voorjaar 2010 gepubliceerd zal worden. 3.2.7 EFRO-programmaperiode 2000-2006 In 2006 heeft Nederland een ‘gele’ kaart gekregen van de Europese Commissie vanwege systematische tekortkomingen in het beheer van de Nederlandse EFRO-programma’s Flevoland, Noord, Oost, Stedelijke gebieden en Zuid. 5 Naar aanleiding hiervan heeft de minister actie ondernomen en het Nationaal Actieplan (NAP) opgesteld. 3 De MEP werd beheerd door TenneT (de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet), die voor deze taak als zelfstandig bestuursorgaan (zbo) was aangewezen en die deze taak had gemandateerd aan haar dochter EnerQ. Voor de leesbaarheid gebruiken wij hier de naam EnerQ. De wettelijke taak en de zbo-status zijn op 1 januari 2009 vervallen. 4 Deze € 7,6 miljard is het resultaat van de volgende berekening: de bruto maximale aangegane MEP-verplichtingen volgens SenterNovem (€ 10,5 miljard) minus de uitbetaalde MEPsubsidiegelden tot en met 2008 (€ 2,1 miljard) en aanpassingen voortvloeiend uit de controle van de auditdienst. 5 EFRO-programma’s geven aan op welke wijze en voor welk soort projecten de Europese middelen zullen worden ingezet. Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 29 Onderdeel van het NAP was dat de auditdienst van het Ministerie van EZ de uitgaven tot en met ultimo 2006 opnieuw zou controleren. De auditdienst heeft de uitkomsten van de hercontrole op 4 april 2008 aan de Europese Commissie gerapporteerd. Vervolgens heeft de Commissie een audit op de hercontrole uitgevoerd, waarbij de commissie het niet op alle punten eens was met de bevindingen van de auditdienst. Na verscheidene malen op hoog ambtelijk niveau te hebben overlegd, is uiteindelijk in 2009 overeenstemming bereikt met de Europese Commissie over het correctiebedrag. Op 8 december 2009 heeft de minister van EZ ‘het afsluitend correctievoorstel inzake het Nederlandse Nationaal Actieplan EFRO’ naar de Commissie gestuurd voor goedkeuring. Hierbij is de grondslag voor het correctiebedrag op ruim € 160 miljoen gesteld. Dit bedrag betreft de totale subsidiabele kosten. Het bedrag bestaat dus uit EFRO, nationale cofinanciering, regionale en private financiering. De Europese Commissie zal alleen de EFRO-gelden kunnen terugvorderen. Op 8 maart 2010 heeft de Europese Commissie ingestemd met het correctievoorstel, maar met een aantal kanttekeningen. Het voorgestelde correctiebedrag moet transparant worden verwerkt conform de voorgestelde werkwijze, dus per project en programma. Bovendien moet het afsluitingsorgaan (dus de programma-accountants) de implementatie van de correcties onderzoeken en hierover aan de Europese Commissie rapporteren. Ten slotte moet het ministerie extra financiële tabellen voor elk van de vijf programma’s verstrekken. Zoals wij in ons Rapport bij het Jaarverslag 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009e) al hebben opgemerkt, moet het Ministerie van EZ zich beraden welke financiële gevolgen het correctievoorstel heeft voor de nationale cofinanciering van het ministerie. Het kan zijn dat de programma’s, door overcommitteringen, niets of minder terug hoeven te betalen aan de Europese Commissie dan het correctiebedrag van ruim € 160 miljoen voor de totale subsidiale kosten. Vervolgens is het de vraag hoe het Ministerie van EZ omgaat met de cofinanciering. Wordt de cofinanciering pro rato verlaagd met het eventueel terug te betalen bedrag? Wat is het effect voor de rechtmatigheid van de cofinanciering? Wordt de cofinanciering voor een deel teruggevorderd? Om helderheid te verschaffen, adviseren wij het ministerie hierover een standpunt in te nemen, dit mede te delen aan de programma-autoriteiten, en er in het volgende jaarverslag over te rapporteren. Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 3.3 Managementcontrolsysteem Een managementcontrolsysteem (MCS) is een organisatorische voorziening die tot doel heeft te waarborgen dat een organisatie op beheerste wijze en goed bestuurd haar taken uitvoert en doelen realiseert, en zich daarover ook kan verantwoorden. Een goed MCS vormt dus een waarborg voor een goede bedrijfsvoering. In Rijk verantwoord 2008 (Algemene Rekenkamer, 2009d) hebben wij toegezegd om in 2009 het instrument MCS in samenspraak met de ministeries verder uit te werken. Dit hebben we gedaan in expertmeetings die we in maart 2010 hebben gehouden. Wij zijn voornemens om het verslag hiervan omstreeks Verantwoordingsdag op onze website (www.rekenkamer.nl) te plaatsen. Van een drietal onderwerpen signaleren wij al enkele jaren dat zij bijzondere aandacht vragen. Dat zijn de sturing van grote ICT-projecten, de naleving van de Europese aanbestedingsregels en de realisatie van de taakstellingen. Dit jaar zijn wij rijksbreed voor deze onderwerpen nagegaan in hoeverre het departementale MCS een goede beheersing ervan ondersteunt. 3.3.1 ICT ‘ICT in control’ is een belangrijk onderdeel van het MCS van een ministerie. Onder ICT in control vallen de volgende twee onderwerpen: • de inrichting van de functie van Chief Information Officer (CIO); • de rapportage over grote ICT-projecten. In 2008 heeft het kabinet besloten dat alle ministeries in het tweede kwartaal van 2009 de CIO-functie zouden invullen. In haar brief van 12 december 2008 heeft de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) de Tweede Kamer geïnformeerd over de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van deze rol. Inmiddels is bij alle ministeries de CIO-functie ook inderdaad ingevuld. De minister van BZK wil met de aanstelling van CIO’s op alle departementen en de introductie van uniforme rapportages over grote ICT-projecten aan de Tweede Kamer, de uitvoering en de besturing van grote ICT-projecten verbeteren. Bij (bijna) elk ministerie hebben wij een groot ICT-project geselecteerd en zijn we nagegaan hoe daarover in de uniforme rapportages over ICTprojecten aan de Tweede Kamer is gerapporteerd. Het Ministerie van EZ kent geen grote projecten volgens de door het Ministerie van BZK gehanteerde definitie. Het Ministerie van EZ levert voor een aantal 30 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken projecten echter wel rapportages aan de Tweede Kamer, conform de door het Ministerie van BZK opgestelde formats. De totstandkoming van de departementale rapportage over deze projecten wordt beoordeeld door de departementale auditdienst (DAD) van het Ministerie van EZ. 3.3.2 EU-aanbestedingen Sinds begin jaren zeventig bestaan er binnen de Europese Unie (EU) regels om ervoor te zorgen dat alle bedrijven binnen de EU ongeacht hun nationaliteit kunnen meedingen naar overheidsopdrachten binnen de EU. Daarnaast bevorderen deze regels de transparantie en integriteit van het overheidshandelen. Wij moeten echter al vele jaren constateren dat deze regels geregeld worden overtreden. Wij zien de naleving van de Europese aanbestedingsregelgeving als een belangrijk aandachtspunt voor een MCS van een ministerie. Wij vinden het van belang dat ministers inzicht hebben in de mogelijke oorzaken van het niet naleven van deze regels. Wij zijn daarom voor 2009 nagegaan of en hoe elk ministerie daar inzicht in verwerft. Daartoe hebben we bij het Ministerie van EZ onderzocht hoe de auditdienst de naleving van de Europese aanbestedingsregelgeving heeft gecontroleerd. Wij stellen vast dat de DAD systematisch onderzoek doet naar de naleving van deze regels. Verder hebben we gekeken of, als er fouten en onzekerheden in de naleving van de Europese aanbestedingsregelgeving werden geconstateerd, de auditdienst heeft gezocht naar verklaringen daarvoor. De auditdienst heeft niet specifiek naar verklaringen gezocht voor het niet naleven van de Europese aanbestedingsrichtlijnen. Wij constateren dat er in 2009 bij het Ministerie van EZ negentien fouten zijn gemaakt bij de naleving van de Europese aanbestedingsregelgeving voor een totaalbedrag van € 2.608.942. In zes gevallen is er sprake van een onzekerheid bij de naleving van de regels, voor een totaalbedrag van € 1.633.110 (zie bijlagen). Een gedeelte van deze fouten is aan het licht gekomen door een integrale doorlichting van alle 122 lopende inkoopovereenkomsten van de DBV (actie Schoon Schip). Daarbij is bij achttien inkoopovereenkomsten geconstateerd dat de gunning niet volgens de Europese aanbestedingsregels is gegaan. Bij een aantal dossiers waren de fouten niet op korte termijn te herstellen. Dit heeft voor 2009 geleid tot in totaal elf fouten, met verschillende oorzaken. 31 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Bij de EVD is in 2009 sprake van vijf fouten en vier onzekerheden bij het naleven van de Europese aanbestedingsvoorschriften. De overkoepelende oorzaak hiervan is dat de EVD interne procedures niet heeft nageleefd (zie ook § 3.1). 3.3.3 Taakstelling In de nota Vernieuwing Rijksdienst van september 2007 (Kabinet, 2007) heeft het kabinet een taakstelling voor de rijksdienst vastgelegd. Die taakstelling is een bezuiniging van € 630 miljoen, verdeeld over de ministeries en over 35 zelfstandige bestuursorganen (zbo’s), wat neerkomt op circa 11.000 fte’s. Daarbij komt nog een taakstelling van ongeveer 1800 fte’s bij de zogenoemde tariefgefinancierde diensten. Dat zijn diensten van agentschappen en zbo’s die geheel of gedeeltelijk door derden worden betaald. In totaal is de afslanking voor het Rijk dus vastgesteld op ongeveer 12.800 fte’s in de periode 2008-2011. Als peildatum voor de afslanking is de feitelijke bezetting in fte's op 31 december 2006 aangehouden: totaal 175.000 fte’s waarvan 120.000 fte’s bij het Rijk en 55.000 fte’s bij zbo’s. De taakstelling is verdeeld over 2008 (1/8e deel), 2009 (1/8e deel), 2010 (1/4e deel) en 2011 (1/2e deel). Bij de taakstelling is rekening gehouden met de verschillende onderdelen van de ministeries, namelijk beleid, ondersteuning, inspectie en uitvoering. Beleid moet met ongeveer 20% verminderen, ondersteuning met ongeveer 25%, inspectie met ongeveer 20% en uitvoering met ongeveer 5 à 10%. De minister van BZK is verantwoordelijk voor de coördinatie van dit programma en voor de voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer. De vakministers zijn verantwoordelijk voor het realiseren van de taakstelling op het eigen ministerie. Ieder ministerie heeft voor zichzelf en voor de zbo's die onder het ministerie ressorteren een plan van aanpak opgesteld waarin staat hoe de taakstelling zal worden ingevuld conform de aangegeven fasering en binnen de kaders die daarbij zijn gesteld in termen van geld en functies. De inhuur van derden mag niet stijgen om de weggevallen fte’s van de taakstelling Vernieuwing Rijksdienst te compenseren. Cijfers over de inhuur van externen zijn niet opgenomen in de voortgangsrapportages over de Vernieuwing Rijksdienst. Wel rapporteren de ministeries sinds 2007 in hun departementale jaarverslag over hun externe inhuur. Uitvoering taakstelling De vraag is hoe per ministerie de voorgenomen taakstelling wordt uitgevoerd. Is het management op dit terrein in control? Om antwoorden 32 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken op deze vragen te krijgen, hebben wij het plan van aanpak van het Ministerie van EZ nader bekeken. We hebben onderzocht hoe dit plan wordt uitgevoerd en hoe het ministerie de voortgang bewaakt. Het uitgangspunt voor de uitvoering van de taakstelling door het Ministerie van EZ is het in 2007 opgestelde plan Naar een kleiner en slagvaardiger EZ (EZ, 2007). Echter sommige zaken met betrekking tot de organisatie van het ministerie zijn inmiddels veranderd ten opzichte van 2007. Zo zijn er diverse reorganisaties geweest. In de fte-doelen zijn ook verschillende wijzigingen aangebracht vanwege onder andere interne reorganisaties, overboekingen van en naar andere ministeries en het gehonoreerd krijgen van fte’s voor het uitvoeren van extra opgelegde taken. De wijzigingen worden geadministreerd door het ministerie. In deze administratie wordt ook vastgelegd hoe de voortgang van de taakstelling is verdeeld over de eerder genoemde categorieën. Het Ministerie van EZ volgt het tijdschema dat destijds is vastgelegd door het Ministerie van BZK. De voortgang van het schema wordt bewaakt door de directie FEZ. De SG Vernieuwing Rijksdienst (VRD) toetst enkele malen per jaar aan de hand van de cijfers uit het personeelssysteem Pdirekt of ministeries nog op koers liggen. De totale voortgang in fte’s, categorieën en het tijdschema zijn elementen van de controle. Binnen het Ministerie van EZ wordt de uitvoering van het integrale plan voor de taakstelling bewaakt door het Bureau Bestuursraad, waarbij de directie FEZ en de DBV belangrijke adviseurs zijn. De centrale review op de uitvoering van het plan wordt uitgevoerd door de SG VRD. Dit leidt tot jaarlijkse voortgangsrapportages die besproken worden in het Secretaris-Generaal Overleg (SGO) en de Medezeggenschapsraad. Vervolgens worden ze aangeboden aan de Tweede Kamer. Het overzicht van de bezetting van het Ministerie van EZ is door het ministerie met de SG VRD afgestemd. In dit afstemmingsoverleg is geconcludeerd dat het Ministerie van EZ voor 2009 ‘op koers’ ligt. Inhuur externen In 2009 is bepaald dat de uitgaven voor externe inhuur van de rijksoverheid per jaar niet meer mogen bedragen dan 13% van de totale personele kosten. Hogere uitgaven voor externe inhuur moeten worden uitgelegd. Iedere minister rapporteert aan de Tweede Kamer over de hoogte van de uitgaven voor externe inhuur in een bijlage bij het jaarverslag. Wij zijn voor de verantwoording over 2009 nagegaan of de informatie die de minister van EZ heeft opgenomen in de bijlage grote verschillen bevat ten opzichte van de informatie uit de jaarverslagen 2007 en 2008 en hoe 33 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken de minister deze verschillen toelicht. Wij stelden vast dat het totale bedrag dat vanaf 2007 door het Ministerie van EZ aan de inhuur van externen wordt besteed een stijgende lijn vertoont. Ook zit het ministerie met 25% (ruim) boven de norm van 13%. Er wordt een toelichting gegeven op deze afwijking. De auditdienst verricht geen werkzaamheden die specifiek gericht zijn op uitgaven aan externe inhuur maar voert wel controlewerkzaamheden uit ten aanzien van de bijlage bij het jaarverslag. 3.4 Single information, single audit Het kabinetsbeleid is gericht op het verminderen van de administratieve lasten voor de overheid, zowel op rijksniveau als op provinciaal en gemeentelijk niveau. Eén van de middelen die het kabinet daarvoor inzet is het principe ‘single information single audit’ (sisa). Sisa houdt in dat provincies en gemeenten zich niet over elke specifieke uitkering die zij vanuit het Rijk ontvangen, afzonderlijk hoeven te verantwoorden en dat de accountantscontrole van de specifieke uitkeringen deel uitmaakt van de controle van de jaarlijkse financiële verantwoording. Specifieke uitkeringen in de Financiële-verhoudingswet In artikel 15a lid 1 van de Financiële-verhoudingswet wordt het instrument ‘specifieke uitkering’ als volgt omschreven: “Elke bijdrage uit ’s Rijks kas die door of vanwege onze minister wie het aangaat onder voorwaarden ten behoeve van een bepaald openbaar belang aan provincies en gemeenten wordt verstrekt, is een specifieke uitkering.” Met andere woorden: specifieke uitkeringen zijn bestemd voor specifieke doelen die door gemeenten of provincies moeten worden gerealiseerd. Omdat er veel administratieve lasten zijn gemoeid met deze uitkeringen, wil het kabinet ze drastisch in aantal reduceren. Met de wijziging van de Financiële-verhoudingswet per 1 augustus 2008 is er een nieuwe optie binnen de categorie van specifieke uitkeringen bijgekomen: de verzameluitkering. Hierin worden afzonderlijke specifieke uitkeringen gebundeld tot één uitkering per beleidsthema. Daarnaast kunnen op grond van de wetswijziging specifieke uitkeringen worden omgezet in decentralisatie-uitkeringen. Voor zover de specifieke uitkeringen gehandhaafd blijven, wil het kabinet ‘sisa’ inzetten om de lastendruk te verminderen. Het sisaprincipe wordt toegepast sinds het verantwoordingsjaar 2006. Gemeenten en provincies hebben dus voor het eerst in 2007 volgens dit principe hun verantwoording aangeleverd bij de departementen. Behalve sisa wordt ook ‘single review’ toegepast door de departementale auditdiensten. Dat wil zeggen dat de accountant van een provincie of een gemeente slechts één keer wordt gereviewd door een accountant van het Rijk. 34 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Het Ministerie van BZK coördineert het beleid voor sisa en single review om ervoor te zorgen dat alle departementen op adequate wijze worden voorzien van informatie over specifieke uitkeringen. Ontwikkeling specifieke uitkeringen Volgens het Onderhoudsrapport Specifieke uitkeringen (OSU) 2009 dat op 27 april 2009 door de minister van BZK aan de Tweede Kamer is gestuurd, bedroeg het totaal aantal specifieke uitkeringen van het Rijk 109 (BZK, 2009). Het Ministerie van EZ had in 2009 elf specifieke uitkeringen, twee meer dan in het OSU. In 2009 worden zes specifieke uitkeringen gefinancierd met geld uit het Fonds economische structuurversterking (FES). De bedoeling is dat met de wijziging van de FES-wet deze specifieke uitkeringen weer verdwijnen en via het gemeente- en provinciefonds worden uitgekeerd. Als de specifieke uitkeringen die met FES-geld zijn gefinancierd, aflopen, loopt het aantal specifieke uitkeringen in 2012 terug naar vier. Het Ministerie van EZ past de verzameluitkering in 2009 niet toe. Er zijn in 2009 geen specifieke uitkeringen omgezet in decentralisatie-uitkeringen. Volgens opgave van het Ministerie van EZ bedroegen de verplichtingen in 2009 € 366 miljoen, de uitgaven € 107 miljoen. De verplichtingen hebben met name betrekking op EFRO-gelden die niet via sisa worden verantwoord. Toepassing sisa Provincies en gemeenten moesten zich in 2009 via de Sisabijlage 2008 verantwoorden over vier specifieke uitkeringen. Uit ons onderzoek naar de toepassing van sisa bij het Ministerie van EZ blijkt het volgende: • Een aantal specifieke uitkeringen loopt niet via sisa; voor een deel is dat logisch omdat projecten aflopen. Voor de programma’s van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) kan de verantwoording niet via sisa worden afgelegd omdat hiervoor een eigen verantwoordingstraject richting de Europese Commissie geldt. • De sisabijlage van het Ministerie van EZ wijkt op onderdelen af van die van andere departementen, omdat de gelden op projectbasis worden verstrekt en het ministerie zich hierover pas aan het eind van de projecten hoeft te verantwoorden. Met ingang van 2010 zal het Ministerie van EZ in de reguliere opzet van de sisabijlage worden opgenomen. • In de sisabijlage van het Ministerie van EZ zijn wel indicatoren bepaald, maar is in geen enkel geval de ‘aard van de controle’ door 35 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken de accountant aangegeven. Volgens het Ministerie van EZ kijkt de gemeentelijke accountant naar het totale project over verscheidene jaren. Het ministerie verwacht een rechtmatigheidsverklaring van de gemeentelijke accountant bij de eindverantwoording. Met de aanpassing van de sisabijlage aan de reguliere opzet zal het ministerie wel op jaarbasis verantwoording afleggen. 3.5 Oordeel over totstandkoming informatie in jaarverslag over bedrijfsvoering In de bedrijfsvoeringsparagraaf van het jaarverslag van een ministerie verantwoordt de minister zich over de rechtmatigheid van de begrotingsuitvoering (of het begrotingsgeld volgens de regels is uitgegeven), over de totstandkoming van de beleidsinformatie, over het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer en over de overige aspecten van de bedrijfsvoering. De informatie over de bedrijfsvoering dient op grond van de CW 2001: • op deugdelijke wijze tot stand te zijn gekomen; • te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften. Deze twee aspecten, die geen betrekking hebben op de kwaliteit van de informatie zelf, betrekken wij in ons oordeel over de informatie over de bedrijfsvoering. Om tot een oordeel te komen over de totstandkoming van de informatie hebben wij de volgende aspecten ervan onderzocht: • Beschikt de minister over een procedure voor de totstandkoming van de bedrijfsvoeringsparagraaf waarin de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van alle actoren zijn vastgelegd? • Heeft de minister vooraf criteria geformuleerd om te bepalen wat opmerkelijke zaken en tekortkomingen in de bedrijfsvoering zijn? • Is het verloop van het totstandkomingsproces controleerbaar en is het afwegingsproces daarbij transparant vastgelegd? Oordeel De informatie over de bedrijfsvoering in het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken is op deugdelijke wijze tot stand gekomen en voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften. 36 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden. 37 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 4 Financiële informatie Wij hebben de financiële informatie in het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ beoordeeld. We hebben onderzocht of de minister het begrotingsgeld volgens de regels heeft ontvangen en uitgegeven en of zij daarover in het jaarverslag goede verantwoording heeft afgelegd. 4.1 Oordeel over de financiële informatie De financiële informatie in het jaarverslag bestaat uit de volgende onderdelen: • de verplichtingen, uitgaven en ontvangsten in de verantwoordingsstaat en de toelichting daarbij; • de baten, lasten, kapitaaluitgaven, kapitaalontvangsten en balansposten in de samenvattende verantwoordingsstaat van de baten-lastendiensten en de toelichting daarbij. De financiële informatie dient op grond van de CW 2001: • rechtmatig tot stand te zijn gekomen; • deugdelijk te zijn weergegeven; • te voldoen aan de verslaggevingsvoorschriften. Oordeel De financiële informatie in het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken voldoet aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit betekent dat wij geen belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid en de deugdelijke weergave hebben geconstateerd die de tolerantiegrenzen overschrijden, en dat de informatie voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften. Het totaalbedrag van alle geconstateerde fouten en onzekerheden blijft onder de tolerantiegrens voor de financiële informatie in het jaarverslag als geheel. In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden. 38 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 39 Het bedrag aan verplichtingen en uitgaven omvat in totaal € 0,3 miljoen, respectievelijk € 15 miljoen aan overschrijdingen op de begrotingsartikelen 4, 9 en 10. Gaan de Staten-Generaal niet akkoord met de hiermee samenhangende slotwetmutaties, dan moeten wij ons oordeel over de financiële informatie mogelijk herzien. Naleving Europese aanbestedingsregels Wij zijn nagegaan in hoeverre het ministerie de Europese aanbestedingsregels naleeft. Wij hebben vastgesteld dat bij het Ministerie van EZ in negentien gevallen met een totaalbedrag van € 2.608.942 deze regels niet zijn nageleefd en dat voor zes gevallen met een totaalbedrag van € 1.633.110 er geen zekerheid bestaat over de naleving van de Europese aanbestedingsregels. Zie ook § 3.3.2 ‘EU-aanbestedingen’. 4.2 Oordeel over saldibalans en toelichting De saldibalans is een overzicht van de posten die aan het eind van het jaar nog openstaan en die naar het volgende jaar moeten worden meegenomen. Bij de saldibalans hoort een toelichting waarin nadere informatie wordt verstrekt over de afzonderlijke posten op deze balans. De informatie in de saldibalans dient op grond van de CW 2001: • rechtmatig tot stand te zijn gekomen; • deugdelijk te zijn weergegeven; • te voldoen aan de verslaggevingvoorschriften. Oordeel De informatie in de saldibalans in het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken voldoet aan de eisen die de CW 2001 stelt. Dit betekent dat wij geen belangrijke fouten en onzekerheden in de rechtmatigheid en de deugdelijke weergave hebben geconstateerd die de tolerantiegrenzen overschrijden, en dat de informatie voldoet aan de verslaggevingsvoorschriften. In 2009 heeft het Ministerie van Economische Zaken voor een bedrag van € 2.130,3 miljoen aan openstaande voorschotten afgerekend. Wij zijn van oordeel dat de afgerekende voorschotten voldoen aan de gestelde eisen. Het totaalbedrag van alle geconstateerde fouten en onzekerheden in de saldibalansposten blijft onder de tolerantiegrens voor de saldibalans als geheel. Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 40 In de bijlagen van ons rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van EZ staat een overzicht van alle fouten en onzekerheden. Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Gebruikte afkortingen AAL Audit Actielijst AEP (directie) Algemene Economische Politiek AO Administratieve Organisatie AT Agentschap Telecom BAS Basis Administratie Systeem BZK (Ministerie van) Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties CBS Centraal Bureau voor de Statistiek CIO Chief Information Officer COVA Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten CW Comptabiliteitswet (2001) DAD departementale Auditdienst DBV Directie Bedrijfsvoering DG ET (directoraat-generaal) Energie en Telecom DG EP (directoraat-generaal) Economische Politiek DG OI (directoraat-generaal) Ondernemen en Innovatie EBR Energie Beheer Nederland ED (directie) Energie en Duurzaamheid EFRO Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling EM (directie) Energiemarkt EMC (directie) Europa, Mededinging en Consumenten EU Europese Unie EVD Economische Voorlichtingsdienst EZ (Ministerie van) Economische Zaken FES Fonds economische structuurversterking FEZ (directie) Financieel-Economische Zaken FM (directie) Facilitair Management GO Garantie Ondernemingsfinanciering HP (directie) Handelspolitiek en Globalisering I (directie) Innovatie ICT (directie) ICT en Toepassing IO (directie) Internationaal Ondernemen MEP Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie (een subsidieregeling) MOR Meeropbrengstenregeling Gronings Aardgas NAP Nationaal Actieplan NIVR Nederlands Instituut voor Vliegtuigontwikkeling en Ruimtevaart NMa Nederlandse Mededingingsautoriteit NMi Nederlands Meetinstituut O (directie) Ondernemen OCNL Octrooicentrum Nederland OPTA Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit OSU Onderhoudsrapport Specifieke Uitkeringen 41 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken REB (directie) Ruimtelijk Economisch Beleid RWT Rechtspersonen met een Wettelijke Taak SDE Stimulering duurzame energieproductie SG Secretaris-Generaal S&O Speur- en ontwikkeling sisa Single information, single audit SodM Staatstoezicht op de Mijnen TM (directie) Telecommarkt WBSO Wet Bevordering Speur & Ontwikkelingswerk WJZ (directie) Wetgeving en Juridische Zaken Zbo Zelfstandig bestuursorgaan Op www.rekenkamer.nl staat een verklarende woordenlijst met begrippen die veel voorkomen in onze rapporten bij de jaarverslagen. 42 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Overzicht fouten en onzekerheden bij Europese aanbestedingen Categorieën 1 2 Diensten ICT Diensten ICT Artikel Reden artikel 21* Onterecht niet Europees algemeen aanbesteed artikel 21* Onterecht niet Europees algemeen aanbesteed (in 2001, uitgaven Bedrag Bedrag fout onzeker € 52.546 € 590.562 2009 fout) 3 Diensten ICT EVD Contract onterecht niet Europees € 449.402 aanbesteed 4 5 6 Diensten/Personeel Diensten/Personeel Diensten/Personeel artikel 21* Aanbesteed onder verkeerde algemeen raamovereenkomst artikel 21* Onterecht niet Europees algemeen aanbesteed EVD Niet gebruikmaken van € 137.225 €63.856 € 55.506 raamovereenkomst 7 Diensten/Personeel EVD Valt niet onder € 113.163 raamovereenkomst 8 9 10 Diensten/Transport/ artikel 21 Valt niet onder vervoer algemeen raamovereenkomst Diensten/Transport/ artikel 21 Valt niet onder vervoer algemeen raamovereenkomst Diensten/Transport/ EVD vervoer 11 Diensten/Overig Valt niet onder € 141.949 € 5.475 € 87.488 raamovereenkomst artikel 21* Onterechte verlenging algemeen overeenkomst na bezwaar op € 109.015 gunning 12 13 14 15 Diensten/Overig Diensten/Overig Diensten/Overig Diensten/Overig artikel 21* Onterecht niet Europees algemeen aanbesteed artikel 21* Onterecht niet Europees algemeen aanbesteed artikel 21* Onterecht niet Europees algemeen aanbesteed artikel 21* Overeenkomst ontbreekt, algemeen onterecht niet Europees € 34.718 € 100.000 € 95.176 € 57.820 aanbesteed 16 17 18 Diensten/Overig Diensten/Overig Diensten/Overig artikel 21* Verlenging is niet Europees algemeen aanbesteed artikel 21* Onterecht niet Europees algemeen aanbesteed OCNL Onterecht niet Europees € 150.000 € 108.000 € 103.687 aanbesteed 19 Diensten/Overig EVD Niet nakomen voorwaarden € 153.354 raamovereenkomst Totaal fouten • = actie Schoon Schip van DBV, in totaal 11 fouten. 43 € 2.608.942 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 44 Categorieën Artikel 1 Diensten ICT PIANOo 2 Diensten/Transport/ artikel 21 Reden Onduidelijk of terecht niet is Bedrag Bedrag fout onzeker € 120.666 aanbesteed vervoer Onduidelijk of aparte aanbesteding € 172.008 nodig is of kan op bestaand contract. 3 Diensten/Personeel EVD 4 Diensten/Personeel EVD Onduidelijk of gunning rechtmatig € 78.342 Onduidelijk of verlenging contract € 300.000 onterecht niet is aanbesteed 5 Diensten/Personeel EVD Onduidelijk of contract onterecht € 177.031 niet is aanbesteed 6 Diensten/Overig EVD Onduidelijk of aparte aanbesteding € 785.063 nodig is of kan op bestaand contract Totaal onzekerheden € 1.633.110 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Literatuur Algemene Rekenkamer (2007a). Toezicht op de mededinging door de NMa. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 055, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2007b). Rapport bij het Jaarverslag 2006 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII). Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 031 XIII, nr. 2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2007c). Staat van de beleidsinformatie 2007. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 029, nr. 1. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2007d). Subsidieregeling “Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie” (MEP). Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 31 028, nr. 1. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2007e). Tariefstelling Stadsverwarming. Tweede Kamer, vergaderjaar 2006-2007, 30 150, nr. 3. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2007f). Europees Handelssysteem voor CO 2emissierechten, Implementatie in Nederland. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 252, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2008a). Reductie administratieve lasten voor het bedrijfsleven. Terugblik 2008. Tweede kamer, vergaderjaar 2007-2008, 30 605, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2008b). Staat van de beleidsinformatie 2008. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007-2008, 31 456, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu Algemene Rekenkamer (2008c). Herstructurering van bedrijventerreinen, Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 760, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009a). Tariefregulering energienetbeheer. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 901, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009b). Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren 2002-2008; Deel A: detacheringen zonder bezoldiging. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 910, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. 45 Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken 46 Algemene Rekenkamer (2009c). Buitenlandvergoedingen rijksambtenaren 2002-2008; Deel B: detacheringen met bezoldiging. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 910, nrs. 6-7. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009d). Rijk verantwoord 2008; Rapport bij het Financieel jaarverslag van het Rijk 2008 en uitkomsten rechtmatigheidsonderzoek. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 924, nr. 2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009e). Rapport bij het Jaarverslag 2008 van het Ministerie van Economische Zaken (XIII). Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 924 XIII, nr. 2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009f). Staat van de Beleidsinformatie 2009. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 939, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009g). Weloverwogen toezicht. Een analyse van departementale toezichtvisies. RWT verkenningen deel 2. Den Haag, 25 juni 2009. Algemene Rekenkamer (2009h). Rapport bij de Nederlandse EUlidstaatverklaring 2008. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009, 31 940, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009i). Lissabonstrategie voor duurzame economische groei en werkgelegenheid in Europa. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 136, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009j). Europees handelssysteem voor CO2emissierechten Implementatie in Nederland; Terugblik 2009.Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 252, nrs. 7-8. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2009k). Financiële verhoudingen tussen de bestuurslagen; Geldstromen en verantwoordelijkheden bij decentraal uitgevoerd beleid. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 249, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2010a). Overzicht stimuleringsmaatregelen kabinet in het kader van kredietcrisis. Tweede Kamer, Den Haag, 14 januari 2010. Toelichting op het Rapport bij het Jaarverslag 2009 van het Ministerie van Economische Zaken Algemene Rekenkamer (2010b). Monitoring verwerving Joint Strike Fighter. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 31 300, nrs. 3-14. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2010c). EU trendrapport 2010. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 306, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2010d). Terugblik 2010 op Subsidieregeling «Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie» (MEP). Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 340, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2010e). Stand van zaken integriteitszorg Rijk 2009. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 341, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. BZK (2009). Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2009. Brief aan de Tweede Kamer over Onderhoudsrapport specifieke uitkeringen 2009. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008-2009 31 700 B, nr. 15. Den Haag: Sdu. Algemene Rekenkamer (2010f). Staat van de beleidsinformatie 2010. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009-2010, 32 380, nrs. 1-2. Den Haag: Sdu. EZ (2007). Naar een kleiner en slagvaardiger EZ. Den Haag, 15 juni 2007. EZ (2008). Reviewbeleid Ministerie van Economische Zaken. Ministerie van Economische Zaken, notanummer FEZ/BB/8143909. Den Haag 2008. Kabinet (2007). Nota Vernieuwing Rijksdienst. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 31 201, nr. 3h. Den Haag: Sdu. 47
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/563614ab-e53b-4172-9d30-3d0fe444d5f7
Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek / Netherlands Organisation for Applied Scientific Research Centrum Zorg en Bouw Churchilllaan 11 Utrecht www.tno.nl TNO-rapport T 088 86 629 00 F 088 86 629 50 [email protected] Investeringskosten per zorgzwaartepakket Basis voor een NHC voor de Care Datum 12 november 2009 Auteur(s) Harry van der Aalst Norman Egter van Wissekerke Oscar Verhoeff Aantal pagina's Aantal bijlagen 40 9 Opdrachtgever Nederlandse Zorgautoriteit Projectnummer 034.20589 Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, foto-kopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van TNO. Indien dit rapport in opdracht werd uitgebracht, wordt voor de rechten en verplichtingen van opdrachtgever en opdrachtnemer verwezen naar de Algemene Voorwaarden voor onderzoeksopdrachten aan TNO, dan wel de betreffende terzake tussen de partijen gesloten overeenkomst. Het ter inzage geven van het TNO-rapport aan direct belang-hebbenden is toegestaan. © 2009 TNO TNO-rapport 2 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Inhoudsopgave 1 Inleiding .......................................................................................................................... 3 2 2.1 2.2 2.3 2.4 Kenmerken ZZP’s (stap 1)............................................................................................ 5 Type bouw ....................................................................................................................... 5 Type huisvesting .............................................................................................................. 9 Bijzondere doelgroepen ................................................................................................. 10 Bijzondere voorzieningen .............................................................................................. 12 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 Rekenoppervlakte functie (stap 2).............................................................................. 14 Verblijf........................................................................................................................... 14 Ondersteunende begeleiding.......................................................................................... 16 Behandeling / activerende begeleiding .......................................................................... 18 Ondersteunende diensten ............................................................................................... 20 Oppervlakte totaal.......................................................................................................... 21 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 Investeringskosten per ZZP (stap 3) .......................................................................... 22 Grondkosten................................................................................................................... 22 Investeringskosten (exclusief grond- en startkosten)..................................................... 23 Financiële toeslagen....................................................................................................... 23 Keukenvoorzieningen .................................................................................................... 25 Startkosten ..................................................................................................................... 26 Budgettair bouwen......................................................................................................... 26 Kosten die buiten het model blijven .............................................................................. 26 5 5.1 5.2 Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW) ......................................... 27 Uitkomsten gesprekken.................................................................................................. 27 Oppervlakte en investeringskosten ................................................................................ 28 6 Bepaling van de NHC per ZZP................................................................................... 30 7 Bijlagen ......................................................................................................................... 31 Bijlage A Type bouw per ZZP in de sector GHZ Bijlage B Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector V&V Bijlage C Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GHZ Bijlage D Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ B Bijlage E Investeringskosten per ZZP voor de sector V&V Bijlage F Investeringskosten per ZZP voor de sector GHZ Bijlage G Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ B Bijlage H Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ C Bijlage I Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ C 3 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 1 Inleiding In juni 2009 heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) haar advies “Naar integrale tarieven in de AWBZ, een zorgvuldige aanpak” uitgebracht aan de Staatssecretaris van VWS. Het Centrum Zorg en Bouw, onderdeel van TNO, heeft de Nederlandse Zorgautoriteit ondersteund bij het opstellen van haar advies, vooral ten aanzien van de berekening van de integrale tarieven. Op verzoek van de NZa wordt in dit rapport de achtergrond van deze berekening nader uiteengezet. Aanleiding voor het advies van de NZa zijn de veranderingen in de manier waarop de kapitaallasten van intramurale zorggebouwen worden vergoed. Vanaf 2011 wordt de huidige budgetsystematiek en het systeem van nacalculatie vervangen door een prestatie-gebonden vergoeding op basis van landelijke uniforme tarieven. Deze vergoeding wordt opgenomen in de tarieven van de zorgzwaartepakketten (ZZP’s) en wordt dan ook het integrale tarief genoemd. Het nieuwe systeem kent drie essentiële verschillen ten opzichte van het huidige systeem: 1. De vergoeding voor de kapitaallasten wordt niet langer per individueel geval berekend. Er komt een landelijk uniforme en normatieve vergoeding. 2. De vergoeding van de kapitaallasten is niet langer gekoppeld aan een bouwproject, maar wordt afhankelijk van de productie. Het tarief wordt dus gekoppeld aan de cliënt. 3. Het moment van investeren en de vergoeding van de kapitaallasten worden ontkoppeld. Als uitgangspunt voor het integrale tarief geldt dat deze voldoende moet zijn om nieuwbouw te kunnen realiseren op basis van de meest recente bouwnormen. Tot 1 januari 2009 vormden de prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZvoorzieningen 1 en de kengetallen zoals opgenomen in de Bouwkostennota 2 het kader voor deze bouwnormen. In deze prestatie-eisen en kostenkengetallen werd rekening gehouden met de zorgzwaarte van de doelgroepen en de aard van de hiervoor gerealiseerde huisvesting (a-specifiek of specifiek, bijzondere voorzieningen voor bijzondere doelgroepen). De overgang naar een nieuw bekostigingsstelsel moet in principe kostenneutraal plaatsvinden. Om een verantwoorde verrekening van de kapitaallasten naar de tarieven binnen de zorgzwaartepakketten (ZZP’s) te kunnen maken, zijn met gebruikmaking van de voornoemde prestatie-eisen en kostenkengetallen investeringsbedragen per ZZP afgeleid. Deze investeringsbedragen vormen de basis voor de berekening van het integrale tarief als onderdeel van de verschillende ZZP’s. De afleiding van investeringsbedragen en koppeling aan ZZP’s vindt in 3 opeenvolgende stappen plaats. In de eerste stap (hoofdstuk 2) wordt een koppeling gelegd tussen de in de prestatieeisen vermelde doelgroepen, huisvestingstypen en voorzieningen enerzijds en de verschillende ZZP’s anderzijds. 1 2 Prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen, rapportnummer 0.122, College bouw zorginstellingen, april 2007 Bouwkostennota 2008, College bouw zorginstellingen 4 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Hiertoe worden de ZZP’s onderverdeeld aan de hand van een viertal kenmerken: • Type bouw: a-specifiek of specifiek; • Verblijfstype: individueel verblijf, afdelingsverblijf of groepsverblijf; • Bijzondere kenmerken doelgroepen; • Bijzondere voorzieningen. Aan de hand van de kenmerken kan bij de tweede stap (hoofdstuk 3) per ZZP een rekenoppervlakte worden vastgesteld voor de vier verschillende functies: verblijf, ondersteunende begeleiding, behandeling / activerende begeleiding en ondersteunende diensten. In de derde stap (hoofdstuk 4) wordt de rekenoppervlakte gebruikt om een investeringsbedrag te bepalen. Hierbij wordt tevens rekening gehouden met diverse financiële toeslagen. Dit investeringsbedrag vormt de basis voor de bepaling van een NHC. Een uitzondering wordt gevormd door de C-categorie binnen de sector GGZ. Deze categorie heeft betrekking op de huisvesting van Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW). Op dit type huisvesting is sinds 2001 het vergunningenstelsel voortvloeiend uit het bouwregime niet meer van toepassing. Voor deze huisvesting heeft een apart onderzoek plaatsgevonden om te komen tot een koppeling van investeringsbedragen aan ZZP’s. Dit onderzoek wordt beschreven in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat vervolgens kort in op het vervolg: het bepalen van het integrale tarief. De daadwerkelijke berekening van het integrale tarief maakt geen onderdeel uit van dit rapport. Tot slot moet worden opgemerkt dat gebruik is gemaakt van beschrijvingen van zorgzwaartepakketten uit 2006 3 . De afgelopen jaren hebben verschillende evaluaties plaats gevonden van de zorgzwaartepakketten. Zo is sprake geweest van een landelijke score (november 2006 – februari 2007) en een controle door het Centrum indicatiestelling zorg (CIZ, mei – september 2007). De ervaringen van deze evaluaties hebben geleid tot aanpassingen in de cliëntprofielen en aanscherping van ZZPomschrijvingen. Deze ontwikkeling in de tijd en de dynamiek van de indicatiestelling leidt er toe dat de gemaakte interpretaties mogelijk niet geheel actueel meer zijn. Het Centrum Zorg en Bouw pleit dan ook voor een herijking van de in dit rapport beschreven uitgangspunten en uitkomsten, voordat sprake is van een definitieve beslissing ten aanzien van de kapitallastencomponent. Een dergelijke herijking zou in de eerste helft van 2010 kunnen plaatsvinden. 3 Zorgzwaartepakketten sector GGZ, versie 11 oktober 2006, HHM/PB/06/2731; Zorgzwaartepakketten sector V&V, versie 24 augustus 2006, HHM/PB/06/2234/zba; Zorgzwaartepakketten sector GZ, versie 24 augustus 2006, HHM/PB/06/2235/zba TNO-rapport 5 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 2 Kenmerken ZZP’s (Stap 1) In totaal zijn er 52 ZZP’s verdeeld over drie sectoren: Verpleging en Verzorging (V&V), Gehandicaptenzorg (GHZ) en Geestelijke gezondheidszorg (GGZ). De sector V&V kent in totaal 10 ZZP’s (ZZP 1 VV t/m ZZP 10 VV). Binnen de GHZ is sprake van in totaal 29 ZZP’s, die weer kunnen worden onderverdeeld in zes subgroepen: - Verstandelijk Gehandicapt (ZZP 1 VG t/m ZZP 7 VG); - Licht Verstandelijk Gehandicapt (ZZP 1 LVG t/m ZZP 5 LVG); - Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapt (ZZP 1 SGLVG); - Lichamelijk Gehandicapt (ZZP 1 LG t/m ZZP 7 LG); - Auditief Gehandicapt (ZZP 1 ZGa t/m ZZP 4 ZGa); - Visueel Gehandicapt (ZZP 1 ZGv t/m ZZP 5 ZGv). Binnen de GGZ wordt uitgegaan van twee subgroepen. Voor ‘Verblijf in combinatie met voortgezette behandeling’ zijn in totaal 7 ZZP’s gedefinieerd, de zogenaamde Bcategorie (ZZP GGZ 1B tot en met ZZP GGZ 7B). Daarnaast zijn er 6 ZZP’s voor Beschermd wonen met begeleiding opgesteld, de C-categorie (ZZP GGZ 1C tot en met ZZP GGZ 6C). Deze laatste categorie wordt apart behandeld in hoofdstuk 6. In de hoofdstukken 2 tot en met 5 worden, waar sprake is van ZZP’s in de sector GGZ, de ZZP’s uit de B-categorie bedoeld. Om in het volgende hoofdstuk op basis van de prestatie-eisen een rekenoppervlakte aan de afzonderlijke ZZP’s toe te kunnen rekenen, is het eerst noodzakelijk om per ZZP een aantal kenmerken vast te stellen. Deze kenmerken zijn: 1. Type bouw: is sprake van a-specifieke of specifieke bouw? 2. Type huisvesting: verblijven cliënten in individuele woonruimte, op een afdelingsverblijf of in een groepswoning? 3. Bijzondere doelgroepen: is er sprake van een doelgroep met bijzondere kenmerken (bijvoorbeeld ten aanzien van mobiliteit)? 4. Bijzondere voorzieningen: heeft de doelgroep behoefte aan specifieke voorzieningen (zoals een snoezelruimte)? In dit hoofdstuk wordt per ZZP bepaald in welke mate de bovenstaande kenmerken van toepassing zijn. 2.1 Type bouw Het verschil tussen a-specifieke en specifieke bouw wordt bepaald door de mate van aanpassing ten opzichte van reguliere woningbouw: 1. A-specifieke bouw betreft woningen/verblijfsvoorzieningen met lichte aanpassingen ten opzichte van reguliere woningbouw. Qua vormgeving, verschijningsvorm, voorzieningenniveau, afwerkingsniveau en investeringskosten lijken deze voorzieningen op reguliere woningbouw (doorgaans sociale woningbouw). 2. Specifieke bouw betreft woningen met ingrijpende aanpassingen ten opzichte van reguliere woningbouw. Deze voorzieningen stijgen op de eerder genoemde kenmerken duidelijk uit boven reguliere woningbouw. Binnen de prestatie-eisen is sprake van een derde categorie: specialistische bouw. Dit zijn specifieke en (hoog) specialistische voorzieningen waar veiligheid en beveiliging TNO-rapport 6 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care centraal staan en die in geen enkel opzicht vergelijkbaar zijn met reguliere woningbouw. Dergelijke voorzieningen komen niet voor in de ZZP-omschrijvingen voor de V&V en de GGZ. In de sector GHZ wordt specialistische bouw alleen gerealiseerd voor de specifieke doelgroep Sterk Gedragsgestoorde Licht Verstandelijk Gehandicapten met een forensische achtergrond (SGLVG+). Vanwege het specifieke karakter is deze doelgroep niet opgenomen binnen de huidige ZZP’s. De specialistische bouw blijft in dit rapport dan ook voor alle sectoren buiten beschouwing. Om te bepalen of binnen een ZZP sprake is van a-specifieke of specifieke bouw moet worden gekeken naar kenmerken die van invloed zijn op de mate van bouwkundige aanpassingen ten opzichte van reguliere woningbouw. Verpleging en Verzorging (V&V) In de V&V zijn ten eerste beperkingen ten aanzien van mobiliteit een indicatie voor het gebruik van hulpmiddelen binnen de woning. Als in de omschrijving van een ZZP sprake is van de noodzaak tot overname ten aanzien van mobiliteit is het aannemelijk dat gebruik wordt gemaakt van (elektrische) rolstoelen of tilapparatuur. De woning zal in dat geval aangepast moeten worden aan het gebruik van deze hulpmiddelen. Naast de noodzaak tot het gebruik van hulpmiddelen, kan in de verpleging en verzorging sprake zijn van de noodzaak van hulp bij algemene dagelijkse levensverrichtingen (ADL), psychosociale/cognitieve functies en hulp ten aanzien van sociale redzaamheid. Ook als deze hulp moet worden geboden, kan sprake zijn van aanpassingen aan de woning. Om per ZZP de bovenstaande kenmerken in beeld te brengen is gebruik gemaakt van de beschrijvingen in de cliëntprofielen (onderdeel van de beschrijving van de zorgzwaartepakketten). De daar vermelde ‘Gemiddelde scores beperkingen’ is als indicatie gebruikt voor de mate van mobiliteitsproblemen en hulp ten aanzien van overige functies (zie figuur 1 tot en met figuur 4). Voor V&V is uitgegaan van de gemiddelde populatie met beperkingen op gebied van mobiliteit en is onderscheid gemaakt naar de omschrijving van de woonomgeving. ZZP 1 t/m ZZP 4 hebben behoefte aan een beschutte woonomgeving, terwijl voor ZZP 5 t/m ZZP 10 geldt dat er sprake is van een beschermde woonomgeving. Mede uit praktijkervaring blijkt dat ZZP 1 t/m ZZP 4 in a-specifieke bouw wordt gehuisvest en overige ZZP’s in specifieke bouw. Figuur 1 en 2 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP VV1 en ZZP VV2 TNO-rapport 7 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Figuur 3 en 4 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP VV5 en ZZP VV8 Deze praktijkervaring komt overeen met het beeld dat de Gemiddelde scores beperkingen schetsen. Als hulp nodig is ten aanzien van mobiliteit en/of cliënten hebben te kampen met ernstige beperkingen met betrekking tot ADL, psychosociale/cognitieve functies en sociale redzaamheid, dan wordt ervan uitgegaan dat cliënten binnen de betreffende ZZP doorgaans in specifieke bouw worden gehuisvest. Voor de bepaling van de rekenoppervlakte wordt dan ook uitgegaan van a-specifieke bouw voor ZZP 1 tot en met 4 en specifieke bouw voor ZZP 5 tot en met 10 Uiteraard is voor de bovenbeschreven methode uitgegaan van de gemiddelde scores, wat impliceert dat er binnen een ‘a-specifieke’ ZZP ook cliënten kunnen voorkomen die in specifieke huisvesting beter op hun plaats zouden zijn en wellicht andersom. Gehandicaptenzorg (GHZ) Net als bij V&V is de mobiliteit een eerste indicatie voor het gebruik van hulpmiddelen binnen de woning. Ook hier is uitgegaan van het gebruik van (elektrische) rolstoelen of tilliftsystemen, indien in de omschrijving van een ZZP sprake is van de noodzaak tot overname ten aanzien van mobiliteit. De woning zal in dat geval aangepast moeten worden aan het gebruik van deze hulpmiddelen. Ten tweede is binnen de GHZ gedragsproblematiek een aanwijzing voor de noodzaak tot aanpassingen in de woning. Indien sprake is van ernstige gedragsproblematiek worden verblijfsvoorzieningen veelal verzwaard uitgevoerd om beschadiging van de voorziening of verwonding van cliënt, medebewoners en personeel te voorkomen. Om de bovenstaande kenmerken in beeld te brengen is ook hier weer gebruik gemaakt van de beschrijvingen in de cliëntprofielen. De daar vermelde ‘Gemiddelde scores beperkingen’ is als indicatie gebruikt voor de mate van mobiliteitsproblemen en gedragsproblematiek. Is er geen hulp nodig ten aanzien van mobiliteit en/of niet of nauwelijks sprake van gedragsproblematiek dan wordt ervan uitgegaan dat de betreffende cliënt doorgaans in a-specifieke bouw zal worden gehuisvest (zie de figuren 5 en 6). TNO-rapport 8 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Figuur 5 en 6 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP VG 1 en ZZP LVG 2 Als wel hulp nodig is ten aanzien van mobiliteit en/of cliënten hebben te kampen met ernstige gedragsproblemen dan wordt ervan uitgegaan dat cliënten binnen de betreffende ZZP doorgaans in specifieke bouw worden gehuisvest (zie de figuren 7 en 8). Figuur 7 en 8 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP VG 5 en ZZP SGLVG In bijlage A zijn aan de hand van de bovenstaande figuren de kenmerken mobiliteit en gedragsproblematiek voor alle ZZP’s in de GHZ in beeld gebracht. De laatste kolom geeft aan of de kenmerken leidden tot a-specifieke of specifieke bouw. Uiteraard is ook hier weer uitgegaan van de gemiddelde scores, wat impliceert dat er binnen een ‘a-specifieke’ ZZP ook cliënten kunnen voorkomen die in specifieke huisvesting beter op hun plaats zouden zijn. Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Binnen de cliëntprofielen van de GGZ zijn, net als bij de GHZ, vooral de kenmerken gedragsproblematiek en de mate van mobiliteit van belang voor het type bouw. Deze kenmerken worden ook bij de GGZ in beeld gebracht in de beschrijvingen van de cliëntprofielen. De daar vermelde ‘Gemiddelde scores beperkingen’ kan als indicatie worden gebruikt voor de mate van gedragsproblematiek en de benodigde hulp ten aanzien van overige functies. Dit geeft een indicatie voor de noodzaak om specifieke huisvesting te realiseren (zie figuren 9 t/m 12). De doelgroepen die binnen de omschrijving van de ZZP’s in de B-categorie vallen, worden door de instellingen in de regel in specifieke bouw gehuisvest. Er is een tendens om voor de lichtere doelgeroepen (ZZP 1B t/m 3B) ook andere huisvestingsvormen te TNO-rapport 9 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care kiezen. Voor met name ZZP 1B geldt dat meer en meer individuele huisvestingsvormen worden gerealiseerd`(a-specifieke bouw). Figuur 9 en 10 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP GGZ 1B en ZZP GGZ 2B. Figuur 11 en 12 Gemiddelde scores beperkingen uit de cliëntprofielen van ZZP GGZ 6B en ZZP GGZ 7B Op basis van praktijkervaring wordt, in tegenstelling tot het beeld dat de bovenstaande figuren laten zien, voor alle ZZP’s in de B-categorie uitgegaan van de realisatie van specifieke huisvesting. Binnen het investeringsbedrag dat in stap drie (hoofdstuk 4) voor specifieke huisvesting wordt berekend, kan door de instelling voor de lichtere doelgroepen naar keuze a-specifieke huisvesting worden gerealiseerd. De beide investeringsbedragen komen immers nagenoeg met elkaar overeen. Voor a-specifieke huisvesting geldt weliswaar een grotere oppervlakte per plaats dan voor specifieke bouw, daarentegen zijn de investeringskosten per m² voor a-specifieke bouw lager dan die voor specifieke bouw. 2.2 Type huisvesting Binnen de prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen worden verschillende verblijfsconcepten gehanteerd. Voor a-specifieke bouw betreft dit individueel verblijf of kleinschalig groepsverblijf. Voor specifieke bouw kan worden gekozen uit individueel verblijf, kleinschalig groepsverblijf of afdelingsverblijf. Het verschil tussen deze concepten speelt vooral bij de bepaling van de oppervlakte en investeringskosten voor a-specifieke bouw een rol. De prestatie-eisen hanteren binnen dit type bouw voor individueel verblijf een grotere rekenoppervlakte (63 m² per plaats) dan voor groepsverblijf (42 m² per plaats). TNO-rapport 10 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Bij specifieke bouw wordt voor de drie verblijfsconcepten eenzelfde rekenoppervlakte gehanteerd (49,5 m² per plaats). Voor een koppeling van deze rekenoppervlakte aan de ZZP’s spelen de verschillende verblijfsconcepten bij dit type bouw dan ook een minder grote rol. Op voorhand kan niet worden vastgesteld of cliënten binnen een ZZP in één van de specifieke concepten worden gehuisvest. Dit is immers meestal gebaseerd op de visie van de instelling ten aanzien van het wonen van hun cliënten, de wijze van zorgverlening, beschikbare locaties en overwegingen van flexibiliteit. Vooralsnog is voor alle ZZP’s in de sectoren V&V en GHZ, die in paragraaf 2.1 als aspecifieke bouw zijn aangemerkt, uitgegaan van het verblijfsconcept individueel verblijf in een eenpersoons appartement. Dit concept leidt tot de grootste rekenoppervlakte en zou dan ook voldoende ruimte moeten bieden om een instelling zelf de keuze te laten maken tussen de gangbare verblijfsconcepten. Bij de overige ZZP’s in deze sectoren is sprake van specifieke bouw. Zoals hierboven reeds genoemd werd, wordt voor dit type bouw dezelfde rekenoppervlakte gehanteerd. Het is dus niet noodzakelijk om voor deze ZZP’s een verder onderscheid in type huisvesting te maken. Zoals al in paragraaf 2.1 is aangegeven, wordt voor alle ZZP’s binnen de sector GGZ uitgegaan van specifieke bouw. Ook hiervoor geldt dat het niet nodig is verder onderscheid te maken in het type huisvesting. Voor de ZZP’s in de sectoren V&V en GHZ wordt tevens uitgegaan van de toeslag voor ondersteunende ruimte of de toeslag voor een extra huiskamer/steunpunt. Deze toeslagen zijn alleen van toepassing als sprake is van een cluster van voorzieningen voor individueel verblijf. Binnen de sector V&V is voor ZZP 2 VV t/m ZZP 4 VV uitgegaan van de toeslag voor ondersteunende ruimte. Voor de ZZP’s in de sector GHZ, waarbij sprake is van aspecifieke bouw (of individueel verblijf) is uitgegaan van de realisatie van een extra huiskamer of steunpunt. 2.3 Bijzondere doelgroepen De prestatie-eisen kennen binnen de functie verblijf een aantal oppervlaktetoeslagen voor bijzondere doelgroepen: - voor persoonsgebonden hulpmiddelen - voor niet-mobiele cliënten - voor meervoudig complex gehandicapten - voor lichamelijk gehandicapten - voor gedragsproblematiek Verpleging en Verzorging (V&V) Voor de ZZP’s V&V zijn twee van de bovengenoemde toeslagen van toepassing: de toeslag voor persoonsgebonden hulpmiddelen en de toeslag voor niet-mobiele cliënten. De toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen is binnen de V&V van toepassing voor vrijwel alle cliënten met somatische beperkingen. Een indicatie voor deze beperking kan worden gevonden door te kijken naar de beperking in mobiliteit, die per doelgroep specifiek in de ZZP-beschrijvingen wordt genoemd. Daarom is met (een deel van) de 11 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care toeslag gerekend indien uit de cliëntprofielen bleek dat sprake is van substantiële beperkingen op gebied van mobiliteit. Voor de toedeling van de toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen aan de ZZP’s in de sector V&V is rekening gehouden met de bevindingen zoals genoemd in het rapport ‘Quickscan in de Care’ 4 . De toeslag voor niet-mobiele cliënten is in principe van toepassing indien een instelling aangeeft zijn voorziening aan te willen passen voor gebruik door niet mobiele cliënten. Binnen het systeem van prestatiebekostiging kan de vrije keuze om een woning wel of niet aan te passen niet langer een indicatie zijn. De toeslag wordt immers gekoppeld aan de cliënt, en niet aan het gebouw en er moet dus uit worden gegaan van een vast uniform en normatief tarief per ZZP. Gezien de doelgroep ouderen moet ervan worden uitgegaan dat alle cliënten beperkingen kunnen ontwikkelen ten aanzien van mobiliteit. Er is dan ook voor gekozen om voor alle ZZP’s binnen de sector V&V standaard uit te gaan van de toeslag voor niet-mobiele cliënten. Gehandicaptenzorg (GHZ) Voor de ZZP’s in de sector GHZ zijn drie oppervlaktetoeslagen van toepassing: de toeslag voor niet-mobiele cliënten, de toeslag voor meervoudig complex gehandicapten en lichamelijk gehandicapten en de toeslag voor gedragsproblematiek. Voor de toeslag voor niet-mobiele cliënten gelden dezelfde uitgangspunten als bij de ZZP’s in de sector V&V. Bij het bepalen van het type bouw in paragraaf 2.1 (a-specifiek of specifiek) is al vastgesteld of binnen bepaalde ZZP’s sprake is van hulp ten aanzien van mobiliteit. Besloten is om voor de ZZP’s waarbij dit het geval is standaard uit te gaan van de toeslag voor niet mobiele cliënten. Dit zijn ZZP 5 VG, ZZP 5 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 4 ZGv t/m ZZP ZGv 5. De toeslag voor meervoudig complex gehandicapten (tegenwoordig ook vaak ernstig meervoudig beperkte cliënten genoemd) en lichamelijk gehandicapten is van toepassing voor cliënten die schelp-, bed- of rolstoelgebonden zijn, intensieve verpleging / verzorging / begeleiding nodig hebben en niet of nauwelijks zelfstandig kunnen functioneren. Op basis van de beschrijvingen in de cliëntprofielen is deze toeslag toegekend aan de ZZP’s waarbij sprake is van volledige overname ten aanzien van mobiliteit binnenshuis. Dit zijn ZZP 6 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 5 ZGv. De toeslag gedragsproblematiek is van toepassing voor SGLVG/SGEVG-cliënten, autisten en LVGj-achtervang. Deze doelgroepen worden niet altijd specifiek in de ZZPbeschrijvingen genoemd. Daarom is met de toeslag gerekend indien uit de cliëntprofielen bleek dat sprake is van ernstige en complexe gedragsproblematiek. Dit zijn ZZP 3 LVG t/m ZZP 5 LG en ZZP 1 SGLVG. Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Binnen de sector GGZ is gerekend met twee van de bovengenoemde oppervlaktetoeslagen: de toeslag voor niet-mobiele cliënten en de toeslag voor gedragsproblematiek. De toeslag voor niet-mobiele cliënten is net als bij de sectoren V&V en GHZ in principe van toepassing indien een instelling aangeeft zijn voorziening aan te willen passen voor gebruik door niet mobiele cliënten. Binnen het systeem van 4 Het rapport ‘Quickscan in de Care’ (april 2006) is in opdracht van het Ministerie van VWS opgesteld door CTG, Prismant en het College bouw zorginstellingen. TNO-rapport 12 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care prestatiebekostiging kan deze vrije keuze niet langer gehandhaafd blijven, omdat uit moet worden gegaan van een vast uniform en normatief tarief per ZZP. Er is besloten om voor alle ZZP’s in de B-categorie te rekenen met één minder valide cliënt per 25 cliënten, hetgeen resulteert in 0,2 m² per cliënt. De toeslag voor gedragsproblematiek is voor de ZZP 5B (voortgezet verblijf met intensieve begeleiding en gedragsregulering) en ZZP 7B (beveiligd voortgezet verblijf vanwege extreme gedragsproblematiek en met zeer intensieve begeleiding) toegepast. Op basis van ervaring is deze toeslag voor ZZP 5B voor 5% van de doelgroep en voor ZZP 7B voor 100% van de doelgroep van toepassing verklaard. 2.4 Bijzondere voorzieningen De prestatie-eisen boden instellingen de mogelijkheid om binnen de functie verblijf een aantal bijzondere voorzieningen te realiseren: een snoezelruimte, een afzonderingskamer en/of een separeervoorziening. Binnen de sector Verpleging en Verzorging wordt alleen de eerste voorziening toegepast. In de Gehandicaptenzorg kunnen alle drie de voorzieningen voorkomen. De GGZ maakt alleen gebruik van de laatste twee voorzieningen, namelijk de afzonderingskamer en de separeervoorziening. Verpleging en Verzorging (V&V) Een eenduidige indicatie in welke voorzieningen of voor welke doelgroep binnen de V&V een snoezelruimte zou moeten worden gerealiseerd, kan niet worden gegeven. Wel leert de praktijk dat vooral de doelgroepen met een psychogeriatrische aandoening of beperking behoefte hebben aan een dergelijke ruimte. Voor de koppeling aan de ZZP’s is ervan uitgegaan dat een snoezelruimte wordt gerealiseerd indien sprake is van psychogeriatrische cliënten (ZZP 5B). Voor verpleging en verzorging geldt dat snoezelruimten deels op verblijfsniveau per groep worden gerealiseerd en deels voor gezamenlijk gebruik. De toeslag is derhalve gesplitst in een deel verblijf en een deel ondersteunende begeleiding. Er wordt uitgegaan van de realisatie van één snoezelruimte per twaalf cliënten. Gehandicaptenzorg (GHZ) Ten aanzien van de snoezelruimte kan ook voor de sector Gehandicaptenzorg geen eenduidige indicatie worden gegeven in welke voorzieningen of voor welke doelgroep een snoezelruimte zou moeten worden gerealiseerd. Ook hier leert de praktijk dat vooral de doelgroep meervoudig complex gehandicapten veel behoefte heeft aan een dergelijke ruimte. Voor de koppeling aan de ZZP’s is dan ook de aanname gedaan dat een snoezelruimte wordt gerealiseerd indien sprake is van meervoudig complex gehandicapten. Bij de ZZP’s waar in paragraaf 2.3 de toeslag voor meervoudig complex gehandicapten is berekend wordt dan ook uitgegaan van de realisatie van één snoezelruimte per twee groepswoningen van ieder zes cliënten. Ook een afzonderingskamer wordt niet standaard in een bepaalde voorziening of voor één bepaalde doelgroep gerealiseerd. Uiteraard is de mate van gedragsproblematiek wel een aanwijzing voor de behoefte aan dergelijke ruimten. Bij de ZZP’s waar in paragraaf 2.3 een toeslag gedragsproblematiek is toegekend wordt dan ook uitgegaan van de realisatie van één afzonderingskamer per 10 cliënten. De bouw van een separeervoorziening komt binnen de GHZ relatief weinig voor. Bovendien is er in de praktijk een beweging gaande waarbij het gebruik van TNO-rapport 13 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care separeervoorzieningen steeds minder voor komt. In de berekening van een NHC voor de GHZ is de separeervoorziening voorlopig buiten beschouwing gelaten. Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Zoals hiervoor reeds werd vermeld boden de prestatie-eisen voor GGZ instellingen de mogelijkheid om binnen de functie verblijf een tweetal bijzondere voorzieningen te realiseren: een afzonderingskamer en een separeervoorziening. Vanwege de gedragsproblematiek is voor ZZP 5B tot en met ZZP 7B met een toeslag voor afzonderings- en/of separeervoorzieningen gerekend. Voor ZZP 5B is aangenomen dat er één afzonderingskamer per 20 cliënten wordt gerealiseerd en één separeerunit (met 2 separeerkamers) per 400 cliënten. Voor ZZP 6B is gerekend met één separeerunit (met 2 separeerkamers) per 400 cliënten. Voor ZZP 7B is aangenomen dat er één afzonderingskamer en één separeerunit (met 2 separeerkamers) wordt gerealiseerd per 20 cliënten. 14 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 3 Rekenoppervlakte functie (stap 2) Na het bepalen van de kenmerken in het vorige hoofdstuk (stap 1) kan een totaaloppervlakte per ZZP voor de afzonderlijke functies worden vastgesteld. De prestatie-bekostiging via een normatieve huisvestingscomponent omvat niet alleen de bekostiging van de functie verblijf, maar ook de vergoeding voor de huisvestingslasten van het vastgoed voor de functies ondersteunende begeleiding, behandeling en/of activerende begeleiding en ondersteunende diensten. In dit hoofdstuk wordt de oppervlakte voor deze functies in beeld gebracht en gekoppeld aan de afzonderlijke ZZP’s. Dit gebeurt op basis van de uitgangspunten zoals verwoord in de Prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZ-voorzieningen. Hierna wordt per sector de oppervlakte in beeld gebracht. De oppervlakte wordt in verhouding getoond in balken, waarbij de in het vorige hoofdstuk gemaakte keuzes tot uitdrukking komen in de afzonderlijke balkjes. 3.1 Verblijf In figuur 13 wordt de opbouw van de oppervlakte per ZZP in de sector V&V voor de functie verblijf getoond. Figuur 14 toont de opbouw van de oppervlakte per ZZP in de sector GHZ voor de functie verblijf. Tot slot wordt in figuur 15 de oppervlakte per ZZP in de sector GGZ voor de functie verblijf weergegeven. Verblijf Opp. (m²) ZZP VV 1 63,0 ZZP VV 2 66,8 ZZP VV 3 72,5 ZZP VV 4 70,0 ZZP VV 5 55,1 ZZP VV 6 54,0 ZZP VV 7 56,3 ZZP VV 8 58,5 ZZP VV 9 54,0 ZZP VV 10 58,5 A-specifieke bouw, individueel wonen Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen Specifieke bouw, individueel en groepswonen Toeslag snoezelruimte Toeslag niet-mobiel Toeslag somatische aandoening Toeslag ondersteunende ruimte Figuur 13 Opbouw oppervlakte voor de functie verblijf in de sector V&V 15 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Opp. (m²) Verblijf ZZP 1 VG 68,6 ZZP 2 VG 68,6 ZZP 3 VG 68,6 ZZP 4 VG 68,6 ZZP 5 VG 54,0 ZZP 6 VG 49,5 ZZP 7 VG 49,5 ZZP 1 LVG 68,6 ZZP 2 LVG 68,6 ZZP 3 LVG 59,3 ZZP 4 LVG 59,3 ZZP 5 LVG 59,3 ZZP SGLVG 59,3 ZZP 1 LG 68,6 ZZP 2 LG 68,6 ZZP 3 LG 68,6 ZZP 4 LG 68,6 ZZP 5 LG 54,0 ZZP 6 LG 60,4 ZZP 7 LG 60,4 ZZP 1 ZGa 68,6 ZZP 2 ZGa 68,6 ZZP 3 ZGa 49,5 ZZP 4 ZGa 68,6 ZZP 1 ZGv 68,6 ZZP 2 ZGv 68,6 ZZP 3 ZGv 68,6 ZZP 4 ZGv 54,0 ZZP 5 ZGv 60,4 Verblijf (a-specifieke bouw) Toeslag niet-mobiel Verblijf (Specifieke bouw) Toeslag MCG & Snoezelruimte Toeslag huiskamer/inloopruimte/steunpunt Toeslag Gedragsproblematiek en afzonderingskamer Figuur 14 Opbouw oppervlakte voor de functie verblijf in de sector GHZ Verblijf Opp. (m²) ZZP GGZ 1B 49,7 ZZP GGZ 2B 49,7 ZZP GGZ 3B 49,7 ZZP GGZ 4B 49,7 ZZP GGZ 5B 51,4 ZZP GGZ 6B 49,9 ZZP GGZ 7B 62,2 Verblijf (a-specifieke bouw) Toeslag gedragsproblematiek en afzonderingskamer Verblijf (Specifieke bouw) Toeslag separeerunit Toeslag niet-mobiel Figuur 15 Opbouw oppervlakte voor de functie verblijf in de sector GGZ 16 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 3.2 Ondersteunende begeleiding Binnen de prestatie-eisen wordt voor de functie ondersteunende begeleiding een schijvensysteem gehanteerd. Voor de berekening van de rekenoppervlakte wordt uitgegaan van een basisoppervlakte per plaats. Deze oppervlakte per plaats is voor de eerste 48 plaatsen hoger dan voor de daaropvolgende plaatsen. Indien bijvoorbeeld een voorziening wordt gerealiseerd voor 60 plaatsen, dan wordt voor 48 plaatsen met de hogere oppervlakte gerekend en voor de overige 12 plaatsen met de lagere oppervlakte. Dit schijvensysteem maakt het moeilijk om een gemiddelde oppervlakte te hanteren per ZZP. Voor de koppeling met ZZP’s wordt er van uitgegaan dat voornamelijk voorzieningen voor ondersteunende begeleiding worden gerealiseerd die kleiner of gelijk aan 48 plaatsen zijn. In de praktijk blijkt het merendeel van de voorzieningen ook aan dit uitgangspunt te voldoen. Grote voorzieningen (groter dan 48 plaatsen) komen slechts incidenteel voor. Verpleging en Verzorging (V&V) Voor alle ZZP’s wordt de basisoppervlakte gehanteerd. Voor ZZP 5 (cliënten met ernstige psychogeriatrische beperkingen) wordt bovendien gerekend met een toeslag voor een snoezelruimte. Voor de ZZP’s waarin wordt uitgegaan van ernstige somatische beperkingen/aandoeningen wordt gerekend met een toeslag voor persoonsgebonden hulmiddelen. Dit geldt voor ZZP 6 t/m ZZP 8 en ZZP 10. Het bovenstaande leidt tot de in figuur 16 weergegeven opbouw van de oppervlakte per ZZP voor de functie ondersteunende begeleiding. Ondersteunende begeleiding Opp. (m²) ZZP VV 1 8,7 ZZP VV 2 8,7 ZZP VV 3 8,7 ZZP VV 4 8,7 ZZP VV 5 9,7 ZZP VV 6 10,6 ZZP VV 7 10,6 ZZP VV 8 10,6 ZZP VV 9 8,7 ZZP VV 10 10,6 Basis ondersteunende begeleiding Toeslag snoezelruimte Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen Figuur 16. Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende begeleiding in de sector V&V Gehandicaptenzorg (GHZ) Naast de basisoppervlakte zoals die ook binnen de sector V&V is gehanteerd, wordt voor alle ZZP’s binnen de sector GHZ de toeslag arbeidsmatige dagbesteding toegepast. Op voorhand zijn er geen ZZP’s te noemen waar cliënten geen gebruik zullen maken van deze toeslag. 17 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Voor ZZP’s waarin sprake is van ernstige mobiliteitsproblematiek wordt bovendien gerekend met de toeslag arbeidsmatige dagbesteding MCG/Lichamelijke handicap. Dit geldt voor ZZP 6 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 5 ZGv. Binnen de functie ondersteunende begeleiding zijn ook toeslagen mogelijk voor persoonsgebonden hulpmiddelen, een snoezelruimte en een afzonderingskamer / separeerruimte. Deze voorzieningen worden in de praktijk weinig gerealiseerd en zijn dan ook niet in de beschouwing meegenomen. Overigens is binnen de toeslag arbeidsmatige dagbesteding MCG/Lichamelijke handicap rekening gehouden met de realisatie van een snoezelruimte en verzorgingsruimten. Het bovenstaande leidt tot de in figuur 17 weergegeven opbouw van de oppervlakte per ZZP voor de functie ondersteunende begeleiding. Ondersteunende begeleiding Opp. (m²) ZZP 1 - 7 VG 21,2 ZZP 1 - 5 LVG 21,2 ZZP SGLVG 21,2 ZZP 1 - 5 LG 21,2 ZZP 6 - 7 LG 25,7 ZZP 1 - 4 ZGa 21,2 ZZP 1 - 4 ZGv 21,2 ZZP 5 ZGv 25,7 Ondersteunende begeleiding Toeslag arbeidsmatige dagbesteding Toeslag MCG bij ondersteunende begeleiding Figuur 17 Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende begeleiding in de sector GHZ Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Bij de GGZ vallen onder ondersteunende begeleiding enerzijds de maatschappelijke en recreatieve functies en anderzijds de arbeidsmatige dagbesteding. Voor alle ZZP’s B wordt de basisoppervlakte gerekend. Daarnaast is voor 4% van de cliënten rekening gehouden met een toeslag voor gebruik van persoonsgebonden hulpmiddelen. Voor alle ZZP’s B is in de beschrijving een component arbeidsmatige dagbesteding opgenomen. De hiervoor in de prestatie-eisen opgenomen toeslag is dan ook voor alle ZZP’s B van toepassing. Het bovenstaande leidt voor alle ZZP’s B tot de in figuur 9 weergegeven opbouw van de oppervlakte per ZZP voor de functie behandeling. Ondersteunende begeleiding ZZP GGZ 1B - 7B Opp. (m²) 24,2 Ondersteunende begeleiding Toeslag arbeidsmatige dagbesteding Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen Figuur 18 Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende begeleiding in de sector GGZ 18 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 3.3 Behandeling / activerende begeleiding De functie behandeling /activerende begeleiding heeft aan de ene kant betrekking op medische, paramedische en psychosociale begeleiding en aan de andere kant op therapie en activerende begeleiding. Gezien de aard van deze functie wordt ervan uitgegaan dat de lichtere ZZP’s die gekoppeld zijn aan a-specifieke huisvesting (sector V&V en GHZ) geen gebruik maken van de functie behandeling / activerende begeleiding. Deze doelgroep zal voor zover behandeling noodzakelijk is gebruik maken van de reguliere gezondheidszorg. Dit uitgangspunt wordt ondersteund door de beschrijving van de ZZP’s, waaruit blijkt dat in veel gevallen geen of nauwelijks behandelaars bij de zorgverlening zijn betrokken. Verpleging en Verzorging (V&V) De functie behandeling heeft voor Verpleging en Verzorging betrekking op medische, paramedische en psychosociale begeleiding en activerende begeleiding. Zoals hierboven al beschreven wordt gezien de aard van deze functie ervan uitgegaan dat ZZP 1 en ZZP 2, die gekoppeld zijn aan a-specifieke huisvesting, geen gebruik maken van de functie behandeling. Deze doelgroep zal, voor zover behandeling noodzakelijk is, gebruik maken van de reguliere gezondheidszorg. Net als voor de functie ondersteunende begeleiding wordt voor de functie behandeling binnen de prestatie-eisen een schijvensysteem gehanteerd. Dit schijvensysteem maakt het ook voor de deze functie moeilijk om een gemiddelde oppervlakte te hanteren per ZZP. Op grond van de ervaring uit de praktijk is voor de koppeling met ZZP’s in de sector V&V uitgegaan van een voorziening die gemiddeld kleiner zal zijn dan 48 plaatsen. Voor de ZZP’s met behandeling is dus de eerste schijf van toepassing. Naast de oppervlakte op basis van het bovengenoemde uitgangspunt zijn er toeslagen mogelijk voor fysiotherapie, een motoriekruimte en een therapiebad. Voor de toeslag fysiotherapie komen de ZZP’s in aanmerking met een zware somatische zorgvraag. Omdat het erg moeilijk is om voor de toekenning van de overige twee toeslagen een vuistregel te hanteren, zijn deze in de verdere bepaling buiten beschouwing gelaten. Het bovenstaande leidt tot de in figuur 19 weergegeven opbouw van de oppervlakte per ZZP voor de functie behandeling. Behandeling Opp. (m²) ZZP VV 1 0,0 ZZP VV 2 0,0 ZZP VV 3 1,1 ZZP VV 4 1,1 ZZP VV 5 2,2 ZZP VV 6 4,0 ZZP VV 7 4,0 ZZP VV 8 4,0 ZZP VV 9 24,8 ZZP VV 10 4,0 Basis behandeling Toeslag fysiotherapie Toeslag fysiotherapie reactivering Figuur 19. Opbouw oppervlakte voor de functie behandeling in de sector V&V 19 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Gehandicaptenzorg (GHZ) Ook binnen de gehandicaptenzorg maakt het schijvensysteem het moeilijk om een gemiddelde oppervlakte te hanteren per ZZP. Op grond van de ervaring uit de praktijk is voor de koppeling met ZZP’s uitgegaan van een voorziening die gemiddeld aan 150 cliënten hulp biedt. De berekening van de gemiddelde rekenoppervlakte staat weergegeven in tabel 1. Tabel 1. Berekening gemiddelde oppervlakte voor de functie behandeling bij een voorziening voor 150 cliënten Functie Aantal Norm (Para)medi. / psychosoc. beg. (schijf 1) (Para)medi. / psychosoc. beg. (schijf 2) Therapie/activerende beg. (schijf 1) Therapie/activerende beg. (schijf 2) Totaal voor 150 plts. Totaal per plts/ZZP 48 102 48 102 Bruto/nuttig- Brutovloerfactor oppervlakte 1,3 1,5 93,6 0,5 1,5 76,5 7,5 1,5 540,0 5,0 1,5 765,0 1475,1 9,8 Naast de oppervlakte op basis van het bovengenoemde uitgangspunt zijn er toeslagen mogelijk voor fysiotherapie, een motoriekruimte en een therapiebad. Omdat het erg moeilijk is om voor de realisatie van deze voorzieningen een vuistregel te hanteren, zijn deze voorzieningen in de verdere bepaling buiten beschouwing gelaten. Het bovenstaande leidt tot de in figuur 20 weergegeven opbouw van de oppervlakte per ZZP voor de functie behandeling. Behandeling Opp. (m²) ZZP 1 - 4 VG 0 ZZP 5 - 7 VG 9,8 ZZP 1 - 2 LVG 0 ZZP 3 - 5 LVG 9,8 ZZP SGLVG 9,8 ZZP 1 - 4 LG 0 ZZP 5 - 7 LG 9,8 ZZP 1 - 2 ZGa 0 ZZP 3 ZGa 9,8 ZZP 4 ZGa 0 ZZP 1 - 3 ZGv 0 ZZP 4 - 5 ZGv 9,8 Behandeling Figuur 20 Opbouw oppervlakte voor de functie behandeling in de sector GHZ Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) Gelet op de beschrijving van de behandeling in de ZZP’s B en de duur daarvan komt de behandeling voor de langdurige GGZ vooral neer op het voeren van een individueel gesprek met de cliënt (psychosociale begeleiding) en een beperkte medische begeleiding. Hiervoor zullen in de regel enkele werk-/spreekkamers en onderzoekskamers noodzakelijk zijn. Ook voor de GGZ maakt het schijvensysteem het moeilijk om een gemiddelde oppervlakte te hanteren per ZZP. Voor de koppeling met ZZP’s wordt er van uitgegaan 20 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care dat voornamelijk voorzieningen voor behandeling worden gerealiseerd die kleiner of gelijk aan 48 plaatsen zijn en waarvoor geldt dat voor de doelgroepen niet of nauwelijks van al op de (hoofd-)locatie aanwezige voorzieningen gebruik wordt gemaakt. Voor alle ZZP’s B wordt voor deze functie met een oppervlakte van 2,2 m² per plaats gerekend (figuur 21). Behandeling Opp. (m²) ZZP GGZ 1B - 7B Behandeling 2,2 Figuur 21. Opbouw oppervlakte voor de functie behandeling in de sector GGZ Indien in de praktijk voor een doelgroep meer oppervlakte voor behandeling dan de genoemde 2,2 m² noodzakelijk is, wordt dit door instellingen in de regel uit de oppervlakte voor ondersteunende begeleiding gerealiseerd. De oppervlakte voor ondersteunende begeleiding wordt vaak verschillend ingevuld en niet altijd geheel voor deze functie aangewend. Vaak wordt een mix van recreatieve, dagbestedings-, therapieen kantoorruimten gerealiseerd. 3.4 Ondersteunende diensten De functie ondersteunende diensten heeft betrekking op de voorzieningen voor directie en beheer, centrale personeelsvoorzieningen en de civiele en technische dienst. Binnen de oppervlaktenormen voor deze functie wordt alleen onderscheid gemaakt tussen a-specifieke bouw en specifieke bouw. Er zijn geen aanvullende toeslagen mogelijk. Dit leidt tot de in figuur 22 en figuur 23 weergegeven opbouw van de oppervlakte per ZZP voor de functie ondersteunende diensten voor de sector V&V respectievelijk de sector GHZ. Ondersteunende diensten Opp. (m²) ZZP VV 1 3,2 ZZP VV 2 3,2 ZZP VV 3 3,2 ZZP VV 4 3,2 ZZP VV 5 4,6 ZZP VV 6 4,6 ZZP VV 7 4,6 ZZP VV 8 4,6 ZZP VV 9 4,6 ZZP VV 10 4,6 Basis ondersteunende diensten Figuur 22. Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende diensten in de sector V&V 21 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Onderst. Diensten ZZP 1 - 4 VG Opp. (m²) 2,9 ZZP 5 - 7 VG 4,1 ZZP 1 - 2 LVG 2,9 ZZP 3 - 5 LVG 4,1 ZZP SGLVG 4,1 ZZP 1 - 4 LG 2,9 ZZP 5 - 7 LG 4,1 ZZP 1 - 2 ZGa 2,9 ZZP 3 ZGa 4,1 ZZP 4 ZGa 2,9 ZZP 1 - 3 ZGv 2,9 ZZP 4 - 5 ZGv 4,1 Basis ondersteunende diensten Figuur 23. Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende diensten in de sector GHZ Voor de ondersteunende diensten binnen de sector GGZ leid dit tot een oppervlakte van 4,6 m² per ZZP (zie ook figuur 24). Er is immers geen onderscheid gemaakt tussen aspecifieke bouw en specifieke bouw. Onderst. Diensten Opp. (m²) ZZP GGZ 1B - 7B 4,6 Figuur 24. Opbouw oppervlakte voor de functie ondersteunende diensten in de sector GGZ 3.5 Oppervlakte totaal De voorgaande berekeningen per functie leiden samen tot een totale rekenoppervlakte per ZZP. In bijlage B, bijlage C en bijlage D wordt voor respectievelijk de sector V&V, de sector GHZ en de sector GGZ de rekenoppervlakte per functie nogmaals weergegeven, waarbij tevens het aandeel van die oppervlakte ten aanzien van de totale rekenoppervlakte per ZZP staat vermeld. De laatste kolom bevat de totale rekenoppervlakte per ZZP. TNO-rapport 22 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 4 Investeringskosten per ZZP (stap 3) In het voorgaande hoofdstuk is voor de verschillende ZZP’s per functie de bijbehorende oppervlakte vastgesteld. In dit hoofdstuk kan deze oppervlakte worden gekoppeld aan investeringskosten, waardoor per ZZP een totaalinvestering ontstaat. Dit bedrag zou voldoende moeten zijn om voor die ZZP voor elke functie huisvesting in de vorm van nieuwbouw te kunnen realiseren. Voor de bepaling van de investeringkosten is uitgegaan van de Bouwkostennota 2008 zoals deze tot 1 januari 2009 binnen het bouwregime van toepassing was. De Bouwkostennota biedt een financieel kader waarbinnen redelijkerwijs nieuwe huisvesting voor de verschillende functies zou moeten kunnen worden gerealiseerd. In bijlage E, bijlage F en bijlage G wordt het resultaat van dit hoofdstuk, de totale investeringskosten per ZZP, voor de verschillende sectoren weergegeven. 4.1 Grondkosten In de Bouwkostennota worden voor de verwerving van grond maximale grondkosten vastgesteld. Deze grondkosten verschillen voor een aantal categorieën. Ten eerste wordt een onderscheid gemaakt naar de categorie licht (a-specifieke bouw), zwaar (specifieke bouw) en beveiligd (specialistische bouw). Daarnaast bestaat binnen deze categorieën een onderscheid tussen somatisch en/of psychogeriatrische aandoeningen en de overige doelgroepen. Naast deze maximale normen per categorie en doelgroep houdt de Bouwkostennota ook rekening met de grote regionale verschillen. Deze verschillen zijn vertaald in regionale toeslagen of kortingen op basis van postcodegebieden. Om het proces inzichtelijk te houden is ervoor gekozen om voor de ZZP’s twee grondkostennormen te hanteren. • ZZP 1 VV t/m ZZP 4 VV: € 215 per m² bvo. Hierbij is uitgegaan van het normbedrag voor somatische en/of psychogeriatrische aandoeningen in de verblijfscategorie licht. • ZZP 5 VV t/m ZZP 10 VV, ZZP GHZ en ZZP GGZ B: € 253 per m² bvo. Hierbij is uitgegaan van de norm voor de verblijfscategorie zwaar. De regionale verschillen zijn niet te vertalen in een uniforme en normatieve benadering, deze zijn in de verdere bepaling dan ook buiten beschouwing gelaten. Binnen het bouwregime maakten ook de kosten voor de ontsluiting van de bouwlocatie of het slopen van bestaande gebouwen onderdeel uit van de grondkosten. In de huidige bepaling is voor deze werkzaamheden impliciet in de grondkosten een vergoeding opgenomen. 23 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 4.2 Investeringskosten (exclusief grond- en startkosten) De Bouwkostennota kent afzonderlijke investeringsbedragen 5 voor de twee categorieën bouw: a-specifieke bouw en specifieke bouw (specialistische bouw blijft in dit rapport buiten beschouwing). Bovendien variëren de investeringskosten per functie. In de onderstaande tabellen staan de investeringskosten voor de afzonderlijke functies weergegeven. Tabel 2. Investeringskosten voor a-specifieke bouw A-specifiek Verblijf 1.0 2.0 3.0 4.0 5.0 6.1 6.2 8.0 Bouwkosten Bijkomende kosten Inventaris Directiekosten Rente tijdens de bouw Programma- en bestekswijzigingen Loon- en prijsstijgingen Totale investeringskosten Onderst. Behand./ Onderst. Beg. activ. beg. diensten 1.154 1.199 1.437 1.359 29 30 36 34 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t 162 168 201 190 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t 54 56 67 63 17 17 21 20 1.416 1.470 1.762 1.666 Tabel 3. Investeringskosten voor specifieke bouw Specifiek Verblijf 1.0 2.0 3.0 4.0 5.0 6.1 6.2 8.0 4.3 Bouwkosten Bijkomende kosten Inventaris Directiekosten Rente tijdens de bouw Programma- en bestekswijzigingen Loon- en prijsstijgingen Totale investeringskosten Onderst. Behand./ Onderst. Beg. activ. beg. diensten 1.437 1.437 1.437 1.359 36 36 36 34 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t 201 201 201 190 n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t 67 67 67 63 21 21 21 20 1.762 1.762 1.762 1.666 Financiële toeslagen Naast de bovenstaande reguliere investeringskosten waren er binnen het bouwregime verschillende financiële toeslagen mogelijk. In deze paragraaf wordt aangegeven welke toeslagen in het model zijn meegenomen en voor welke ZZP’s deze toeslagen van toepassing zijn. Plafond-tilliftsysteem De toeslag voor het aanbrengen van een plafondtilliftsysteem in de woning was binnen het bouwregime van toepassing voor niet-mobiele doelgroepen. Voor toepassing diende de instelling de kosten voor het systeem in kaart te brengen en te onderbouwen. In het huidige model is de toeslag voor plafondtilliftsystemen uitsluitend gehanteerd binnen de sectoren V&V en GHZ. Binnen de sector GGZ is deze toeslag niet van toepassing. 5 Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12 maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4% en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008. Rente tijdens de bouw is niet meegenomen. Voor de startkosten is rekening gehouden met 1,5% van de bouwkosten. TNO-rapport 24 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care In de praktijk is de toeslag binnen de V&V vooral toegepast voor enkele cliënten van zwaardere doelgroepen. In de huidige systematiek is de toeslag voor plafondtilliftsystemen voor 11% toegerekend aan de ZZP 5 VV t/m ZZP 10 VV. De toeslag voor plafondtilliftsystemen binnen de sector V&V bedraagt € 3.829 per plaats. Binnen de sector GHZ is de toeslag vooral toegepast voor doelgroepen met problematiek die vergelijkbaar is met de doelgroepen MCG en LG. In het huidige model is de toeslag voor plafondtilliftsystemen toegerekend aan de ZZP’s waarvoor ook de ruimtelijke toeslag voor meervoudig complex gehandicapten en lichamelijk gehandicapten is toegekend (zie paragraaf 2.3). Dit zijn ZZP 6 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 5 ZGv. De toeslag voor plafondtilliftsystemen bedraagt voor de sector GHZ € 7.659 per plaats. Temperatuurbeheersing De toeslag voor temperatuurbeheersing was binnen het bouwregime uitsluitend van toepassing voor voorzieningen voor niet-mobiele cliënten, voor gesloten voorzieningen in de categorie zwaar en voorzieningen in de categorie beveiligd. Bovendien moest door middel van een temperatuuroverschrijdingsberekening worden aangetoond dat tijdens gemiddelde zomeromstandigheden het aantal overschrijdingsuren ten opzichte van een temperatuur van 25,5 °C te groot was. De toeslag voor temperatuurbeheersing bedraagt € 72 per m² en geldt voor alle functies met uitzondering van de oppervlakte voor de functie ondersteunende diensten. In de berekening voor het integrale tarief is deze toeslag voor V&V meegenomen voor alle ZZP’s. Voor de ZZP’s in de sector GHZ is deze toeslag meegenomen voor de doelgroepen die niet in staat zijn zelfstandig een koelere ruimte op te zoeken: de ernstig meervoudig complex gehandicapten of lichamelijk gehandicapten waarvoor ook de toeslag plafondtilliftsysteem geldt (ZZP 6 LG t/m ZZP 7 LG en ZZP 5 ZGv). Binnen de sector GGZ is deze toeslag meegenomen voor de ZZP 5B, ZZP 6B en ZZP 7B. Voor ZZP 5B en ZZP 6B is gerekend met 5% van de toeslag per ZZP (één op de 20 cliënten maakt gebruik van de toeslag) en voor ZZP 7B is gerekend met 100% van de toeslag. Zintuiglijk gehandicapten De toeslag voor zintuiglijk gehandicapten is van toepassing voor alle doelgroepen in de sector GHZ en GGZ met (bijkomende) zintuiglijke beperkingen. De toeslag is principe van toepassing voor alle bouwdelen die specifiek voor deze doelgroep bestemd zijn (ondersteunende diensten uitgezonderd). Binnen het bouwregime moesten de kosten expliciet in beeld worden gebracht en was onderbouwing van de noodzaak nodig. Binnen het model voor de sector GHZ wordt de toeslag toegekend voor alle doelgroepen met zintuiglijke problematiek binnen de categorie specifieke bouw (ZZP 3 ZGa en ZZP 4 ZGv t/m ZZP 5 ZGv). De toeslag voor zintuiglijk gehandicapten bedraagt € 63 per m² en is alleen toegepast voor de functie verblijf. Binnen alle doelgroepen binnen de GGZ is het mogelijk dat cliënten met een zintuigelijke handicap kunnen voorkomen. Om deze cliënten in passende huisvesting te kunnen opnemen zijn soms extra voorzieningen (bouwkundig of installatietechnisch) in het gebouw noodzakelijk. Voor alle ZZP’s B is aangenomen dat voor 4% van de cliënten aanpassingen in het gebouw noodzakelijk zijn. Dit resulteert in een financiële toeslag van circa € 200,-- per plaats. TNO-rapport 25 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Verzwaarde bouw Binnen het bouwregime was een onderbouwing van de kosten en noodzaak nodig. Bovendien dienden de kosten expliciet in beeld te worden gebracht. Deze toeslag is in de sector GHZ alleen van toepassing voor doelgroepen waarvoor de toeslag ernstige gedragsproblematiek is toegekend: ZZP 3 LVG t/m ZZP 5 LVG en ZZP SGLVG (zie paragraaf 2.3). De toeslag bedraagt 10% van de investeringskosten en is alleen toegepast voor de functie verblijf. Daar waar in de sector GGZ de gedragsproblematiek van cliënten leidt tot intensieve of zeer intensieve begeleiding in combinatie met gedragsregulering (ZZP 5B t/m ZZP 7B) kan verzwaarde uitvoering van de bouwkundige afwerking noodzakelijk zijn. Voor de voornoemde ZZP’s is voor 5% van de cliënten daarom met de toeslag voor verzwaarde uitvoering gerekend. Deze bedraagt 10% van de investeringskosten (excl. grond- en startkosten). Afzonderingskamers. Voor ZZP 5B t/m ZZP 7B van de sector GGZ is in de oppervlakteberekening een toeslag voor de realisatie van afzonderingskamers opgenomen. Afzonderingskamers vergen ten opzichte van de reguliere specifieke bouw een verzwaarde bouwkundige uitvoering en realisatie van meer installaties. De meerkosten worden geraamd op 10% van de investeringskosten. Binnen de sector GHZ zijn geen financiële toeslagen voor afzonderingskamers in het model meegenomen. Separeervoorzieningen Binnen de sector GGZ is voor ZZP 5B t/m ZZP 7B in de oppervlakteberekening een toeslag voor de realisatie van separeerkamers opgenomen. Separeerkamers hebben vanwege hun bijzondere uitvoering een apart kostenkengetal: € 3.152 per m². 4.4 Keukenvoorzieningen De keukenvoorzieningen zijn in de prestatie-eisen PM gesteld. Een instelling heeft de keuze in de manier waarop in maaltijden wordt voorzien. Er zijn drie hoofdconcepten te weten: - koken op de groep; - satellietkeuken op locatie (met een productiekeuken op de achtergrond); - productiekeuken op locatie. Daarnaast kan worden gekozen voor het uitbesteden van de maaltijdproductie (derden of andere instelling). Ook is een combinatie van keukenconcepten op een locatie mogelijk. Ten behoeve van de maaltijdvoorziening was het binnen het bouwregime mogelijk de kapitaallastencomponent voor een groot-keuken vergoed te krijgen, ook als de maaltijden van derden werden betrokken. Ten behoeve van de integrale berekening is aangesloten bij de uitgangspunten uit de Quickscan in de care, wat neerkomt op 0,94 m² keuken per plaats. De toeslag voor keukenvoorzieningen bedraagt € 3.570 per m² bvo. De toeslag is gehanteerd binnen de sector V&V en GGZ. Binnen de sector GHZ komen centrale keukenvoorzieningen steeds minder voor. TNO-rapport 26 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care Binnen de sector GGZ is voor alle ZZP’s in de B-categorie uitgegaan van de aanname dat voor 6% van de cliënten de maaltijden binnen het verblijfsareaal (door de cliënten zelf) worden bereid. Dit resulteert voor de ZZP’s binnen de GGZ in een financiële toeslag van € 3.078 per plaats. 4.5 Startkosten De startkosten bestaan uit twee categorieën kosten: de gebruikelijke startkosten en de kosten voor verhuizing indien sprake is van vervangende nieuwbouw of renovatie. De gebruikelijke startkosten zijn kosten voor droogstoken, bewaking, schoonmaak en public relations-activiteiten. Als normbedrag wordt voor beide type startkosten samen uitgegaan van 1,5% van de bouwkosten (ca. 1,22% van de investeringskosten). Deze kosten zijn standaard voor alle ZZP’s meegenomen. 4.6 Budgettair bouwen Met de invoering van een NHC is het voor instellingen niet meer mogelijk meerkosten voor niet voorziene omstandigheden tijdens de bouw vergoed te krijgen. Voor de berekening van de investeringskosten per ZZP is daarom uitgegaan van het principe van budgettair bouwen zoals dat voorheen ook onder het bouwregime werd toegepast. Dit betekent dat het percentage voor de rubriek 6.1 Programma en bestekswijzigingen ten opzichte van het percentage uit de Bouwkostennota met 2% wordt verhoogd. 4.7 Kosten die buiten het model blijven Naast de bovengenoemde kosten, die in het model verwerkt zijn, zijn er ook investeringskosten en financiële toeslagen die niet in de berekening worden meegenomen. Deze kosten zijn over het algemeen moeilijk aan één bepaalde ZZP te koppelen zoals de kosten voor interim-huisvesting, faseringskosten, de kosten voor nietgebouw-gebonden-terreinvoorzieningen (herinrichting van een instellingsterrein) en de kosten voor onvoorziene zaken zoals asbestverwijdering. TNO-rapport 27 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 5 Regionale Instellingen voor Beschermd Wonen (RIBW) De grootschalige intramurale huisvesting van de sectoren Gehandicaptenzorg (GHZ), Geestelijke gezondheidszorg (GGZ) en Verpleging en Verzorging (V&V) moesten tot 1 januari 2009 voldoen aan de prestatie-eisen voor nieuwbouw van AWBZvoorzieningen. De investeringskosten werden gebaseerd op de prestatie-eisen in de Bouwkostennota. De RIBW vormde een uitzondering: op deze instellingen waren de prestatie-eisen al sinds 2001 niet meer van toepassing. In het advies dat de NZa in juni 2009 uitbracht aan de Staatssecretaris van VWS zijn de huisvestingslasten voor de ZZP’s in de C-categorie, die betrekking hebben op de RIBW’s, voorlopig gelijk gesteld aan die van de ZZP’s in de B-categorie. Deze laatste categorie is van toepassing voor voortgezet verblijf met behandeling (in de meeste gevallen zorg die door een APZ wordt geleverd). De NZa heeft het Centrum Zorg en Bouw gevraagd te onderzoeken of dit een correcte aanname is. Daarnaast is het Centrum gevraagd een beschrijving van de RIBW-huisvesting te geven. Om een beeld te krijgen van de huisvesting van een RIBW is een bezoek aan twee zelfstandige RIBW-organisaties gebracht. Door middel van een gesprek is geprobeerd de huidige en (nabije) toekomstige huisvestingspraktijk in beeld te krijgen. De nadruk lag hierbij op het in kaart brengen van mogelijke overeenkomsten en verschillen in huisvesting binnen de afzonderlijke ZZP’s in de C-categorie. 5.1 Uitkomsten gesprekken De bovengenoemde gesprekken hebben grotendeels tot dezelfde inzichten geleid. Dit beeld is als volgt. Huisvesting cliënten Er wordt naar gestreefd de huisvesting binnen een RIBW, ongeacht het type ZZP, zoveel mogelijk individueel vorm te gegeven: elke cliënt heeft waar mogelijk de beschikking over een eigen appartement met eigen sanitair. De grootte van de appartementen varieert weliswaar, maar de gemiddelde oppervlakte per cliënt in een woongebouw is vrijwel gelijk. Voor met name de hogere ZZP’s (ZZP 4C t/m ZZP 6C) worden de appartementen bij voorkeur geclusterd zodat ze samen een ‘wooncomplex’ vormen, waarin een gezamenlijke huiskamer of inloopsteunpunt wordt opgenomen. Deze huiskamer wordt onder andere gebruikt voor recreatieve dagbesteding en/of groepsactiviteiten (gezamenlijk eten). In de nabijheid van deze algemene ruimte(n) bevinden zich ook enkele ruimten voor het personeel (kantoor- en vergaderruimten). Voor de lagere ZZP’s (ZZP 1C t/m ZZP 3C) is deze opzet op dit moment in mindere mate van toepassing, hoewel uit oogpunt van efficiënte zorgverlening steeds meer naar een vergelijkbare opzet zal worden gestreefd. Naast het bovenstaande algemene beeld voor alle ZZP’s, kunnen aan een aantal ZZP’s specifieke kenmerken worden gekoppeld die invloed hebben op de huisvesting: - ZZP 4C en ZZP 6C: Binnen deze ZZP’s moet rekening worden gehouden met een verminderde mobiliteit van cliënten (rolstoelgebruik). Dit vergt aanpassingen aan de huisvesting. Zo zal extra ruimte nodig zijn voor het gebruik en stallen van 28 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care - hulpmiddelen. Binnen ZZP 6C kan zelfs sprake zijn van overname ten aanzien van mobiliteit, waardoor tilliftsystemen nodig kunnen zijn; ZZP 5C: Binnen ZZP 5C moet rekening worden gehouden met cliënten met gedragsproblemen. Hierdoor kan het noodzakelijk zijn huisvesting verzwaard uit te voeren (robuustere materialen en specifieke installaties). Deze maatregelen vergen extra investeringskosten. Huisvesting dagbesteding Cliënten wordt in de regel recreatieve en/of arbeidsmatige dagbesteding geboden. Deze ligt op hetzelfde niveau als die van de ZZP’s in de B-categorie. Huisvesting ondersteunende diensten Naast de eerder genoemde ruimte voor personeel op de verschillende locaties met cliëntenhuisvesting beschikt een RIBW over een centraal bureau (centrale administratie, vergaderruimtes en ruimten voor het bestuur). 5.2 Oppervlakte en investeringskosten Om tot een huisvestingscomponent te kunnen komen, moeten de voorgaande uitgangspunten worden vertaald in een oppervlakte en investeringsbedrag per ZZP. Voor de vertaling wordt gebruik gemaakt van de prestatie-eisen zoals deze tot 1 januari 2009 binnen het bouwregime van de WTZi van toepassing waren. Op grond van de in de vorige paragraaf beschreven huisvesting lijken deze prestatie-eisen een goed kader te vormen voor de realisatie van nieuwbouw voor RIBW’s. Zoals uit het eerste deel van dit rapport is gebleken, zijn deze eisen ook gehanteerd bij de vertaling van de overige ZZP’s (GHZ, V&V en GGZ B-categorie). De uit de interviews naar voren gekomen gebouwkenmerken, kunnen als volgt worden vertaald naar de prestatie-eisen: - Voor alle ZZP’s wordt uitgegaan van individuele huisvesting in op reguliere woningbouw lijkende appartementen (a-specifieke bouw). Voor de nuttige oppervlakte van een dergelijk appartement wordt 45 m² gehanteerd (inclusief sanitair). Binnen deze oppervlakte en de bijbehorende investeringskosten zijn ook concepten met kleinere appartementen en ondersteunende ruimten mogelijk, waarbij oppervlaktesubstitutie naar gemeenschappelijke ruimten plaats vindt. - Er wordt rekening gehouden met de realisatie van een huiskamer of zorgsteunpunt. Hiervoor wordt per cliënt 4 m² nvo opgenomen; - Alle cliënten krijgen recreatieve dagbesteding. In de praktijk blijkt ongeveer 75% bovendien arbeidsmatige dagbesteding te ontvangen. Voor alle cliënten wordt met volledig recreatieve en arbeidsmatige dagbesteding gerekend (14,1 m² nvo per plaats). Uit deze oppervlakte wordt zowel de recreatieve dagbesteding als de arbeidsmatige dagbesteding gerealiseerd. De extra oppervlakte die wordt toegekend voor de cliënten zonder arbeidsmatige dagbesteding (25%) kan worden gebruikt om een mogelijk tekort aan ruimte voor ondersteunende diensten op te vangen. - Voor ZZP 4C en ZZP 6C wordt, zowel binnen de functie verblijf als bij de ondersteunende begeleiding, rekening gehouden met ruimte voor het gebruik en stalling van persoonsgebonden hulpmiddelen zoals een scootmobiel of elektrische rolstoel. Per cliënt wordt hiervoor 3 m² nvo opgenomen. 29 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care - - Voor de ondersteunende diensten wordt uitgegaan van 1,9 m² nvo per plaats. Uit deze oppervlakte moeten alle kantoorfuncties kunnen worden gerealiseerd (ook centraal kantoor). Uit de gesprekken is gebleken dat dit onvoldoende is om alle ondersteunende diensten onder te kunnen brengen. De (door één van de bezochte instellingen) als groot aangemerkte oppervlakte voor arbeidsmatige dagbesteding (zie hiervoor) kan worden gebruikt om dit tekort aan te vullen. Bij ZZP 5C wordt rekening gehouden met een financiële toeslag voor het verzwaard uitvoeren van verblijfs- en dagbestedingsvoorzieningen. Bij ZZP 6C wordt rekening gehouden met een financiële toeslag voor de installatie van een tilliftsysteem tussen woon-/slaapkamer en sanitair. De nuttige vloeroppervlakte wordt door middel van een bruto/nuttig-verhouding omgerekend naar brutovloeroppervlakte. Voor de verblijfsfunctie wordt een b/nverhouding gehanteerd van 1,4. Voor de overige functies bedraagt deze verhouding 1,5. Het bovenstaande leidt tot de in figuur 25 weergegeven opbouw van de rekenoppervlakte (bvo) per functie. Verblijf Opp. (m²) ZZP GGZ 1C 68,6 ZZP GGZ 2C 68,6 ZZP GGZ 3C 68,6 ZZP GGZ 4C 72,8 ZZP GGZ 5C 68,6 ZZP GGZ 6C 72,8 Ondersteunende begeleiding Opp. (m²) Onderst. Diensten Opp. (m²) ZZP GGZ 1C 21,2 ZZP GGZ 1C - 7C 2,9 ZZP GGZ 2C 21,2 ZZP GGZ 3C 21,2 ZZP GGZ 4C 25,7 ZZP GGZ 5C 21,2 ZZP GGZ 6C 25,7 Verblijf (a-specifieke bouw) Ondersteunende begeleiding Verblijf (Specifieke bouw) Toeslag arbeidsmatige dagbesteding Toeslag huiskamer/steunpunt Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen Toeslag persoonsgebonden hulpmiddelen Ondersteunende diensten Figuur 25 Opbouw oppervlakte voor de functie verblijf, ondersteunende begeleiding en ondersteunende diensten in de sector GGZ, C-categorie In de bijlagen H en I staan de oppervlakte en investeringskosten per ZZP weergegeven. De gehanteerde investeringskosten per m² (of per voorziening) zijn afkomstig uit de Bouwkostennota 2008. De investeringsbedragen zijn berekend op prijspeil januari 2008 en moeten voor een actueel prijspeil worden geïndexeerd met de gezondheidszorgindex. De investeringskosten zijn berekend voor a-specifieke huisvesting (zie ook paragraaf 4.2, tabel 2). Binnen deze investeringskosten is het mogelijk om specifieke bouw te realiseren. Dit zal in de praktijk met name voor de ZZP 4C en ZZP 6C kunnen voorkomen. TNO-rapport 30 / 40 Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 6 Bepaling van de NHC per ZZP De financiering van de intramurale zorg vindt plaats op basis van zorgzwaartepakketten. Met ingang van 2011 wordt aan die bekostiging een element voor huisvesting toegevoegd, het integrale tarief. Het College bouw zorginstellingen, heeft samen met Prismant en het CTG/ZAio (de voorganger van de NZa) enkele jaren geleden een NHC-model ontwikkeld 6 . In dit model wordt op basis van normatieve investeringskosten een normatieve huisvestingscomponent (NHC) vastgesteld. De NHC is het jaarlijkse bedrag, uitgedrukt als percentage van de nieuwbouwnorm, dat de financiering van de initiële investering, de afschrijvingen en een veronderstelde renovatie dekt. Het model gaat hierbij uit van veronderstellingen ten aanzien van investeringspatroon, gemiddelde gebruiksduur, inflatie en discontovoet. Het resultaat is een jaarlijkse vergoeding dat het equivalent is van het eenmalige investeringsbedrag zoals dat tot 1 januari 2009 werd vastgesteld. Deze jaarlijkse vergoeding is in feite het integrale tarief dat aan de ZZP’s wordt toegevoegd. De integrale kapitaallastenvergoeding wordt verder aangeduid als de normatieve huisvestingcomponent (NHC). Het uitgangspunt van de NHC is dat instellingen in staat moeten zijn om nieuwbouw te realiseren, waarbij de meest recente bouwnormen van het College bouw zorginstellingen het uitgangspunt voor het financiële kader vormen. Bovendien moet de NHC voldoende ruimte bieden om jaarlijkse en incidentele instandhoudinginvesteringen te plegen. In de vorige hoofdstukken is per ZZP het investeringsbedrag bepaald waarmee de instelling in principe voor alle functies nieuw zou moeten kunnen bouwen. Met behulp van het NHC-model kan het investeringsbedrag worden omgerekend naar een normatieve huisvestingscomponent. Dit rapport beperkt zich tot de bepaling van de investeringsbedragen die ten grondslag liggen aan de NHC-berekening en zal niet ingaan op de berekening van het daadwerkelijke integrale tarief. De exacte berekening is namelijk afhankelijk van uitgangspunten en parameters die op het moment nog onderwerp van discussie zijn. 6 Quick scan in de care, rapportnummer 593, College bouw zorginstellingen, Utrecht 2006 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care 7 Bijlagen Bijlage A Type bouw per ZZP in de sector GHZ Bijlage B Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector V&V Bijlage C Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GHZ Bijlage D Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ B Bijlage E Investeringskosten per ZZP voor de sector V&V Bijlage F Investeringskosten per ZZP voor de sector GHZ Bijlage G Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ B Bijlage H Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ C Bijlage I Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ C 31 / 40 32 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care A Type bouw per ZZP in de sector GHZ Met behulp van de kenmerken mobiliteit en gedragsproblematiek is voor alle ZZP’s in de GHZ het type bouw in beeld gebracht. De laatste kolom geeft aan of de genoemde kenmerken leidden tot a-specifieke of specifieke bouw. Type ZZP Probleemgedrag Hulpbehoevend Type bouw t.a.v mobiliteit VG 1 Nee Nee a-specifiek VG 2 Nee Nee a-specifiek VG 3 Nee Nee a-specifiek VG 4 Nee Nee a-specifiek VG 5 Nee Ja specifiek VG 6 Ja Nee specifiek VG 7 Ja Nee specifiek LVG 1 Nee Nee a-specifiek LVG 2 Nee Nee a-specifiek LVG 3 Ja Nee specifiek LVG 4 Ja Nee specifiek LVG 5 Ja Nee specifiek SGLVG 1 Ja Nee specifiek LG 1 Nee Nee a-specifiek LG 2 Nee Nee a-specifiek LG 3 Nee Nee a-specifiek LG 4 Nee Nee a-specifiek LG 5 Nee Ja specifiek LG 6 Nee Ja specifiek LG 7 Nee Ja specifiek ZG aud 1 Nee Nee a-specifiek ZG aud 2 Nee Nee a-specifiek ZG aud 3 Ja Nee specifiek ZG vis 1 Nee Nee a-specifiek ZG vis 2 Nee Nee a-specifiek ZG vis 3 Nee Nee a-specifiek ZG vis 4 Nee Ja specifiek ZG vis 5 Nee Ja specifiek ZG aud 4* 33 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care B Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector V&V Rekenoppervlakte per functie in m² bvo. Tevens wordt het aandeel van de oppervlakte per functie in procenten vermeld. Type ZZP 1 VV Verblijf Onderst. Begeleiding 8,7 63 84% 2 VV 66,8 3 VV 72,5 4 VV 70 5 VV 55,1 6 VV 54 7 VV 56,3 8 VV 58,5 9 VV 54 10 VV 58,5 12% 8,7 85% 0% 0,0 11% 8,7 85% 84% 77% 74% 75% 75% 59% 6% 27% 100% 92,0 5% 4,6 5% 100% 77,7 4,6 3,9 14% 6% 5% 9% 100% 75,4 4,6 24,8 10,7 6% 5% 14% 100% 73,2 4,6 4,0 8,7 6% 5% 14% 100% 71,6 4,6 4,0 10,6 4% 3% 14% 100% 83 4,6 4,0 10,6 4% 1% 14% 100% 85,5 3,2 2,2 10,6 4% 1% 10% 100% 78,7 3,2 1,1 9,7 74,9 4% 0% 10% Totaal 3,2 1,1 8,7 75% Behandeling/ Onderst. activ. beg. Diensten 0,0 3,2 100% 77,7 6% 100% 34 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care C Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GHZ Rekenoppervlakte per functie in m² bvo. Tevens wordt het aandeel van de oppervlakte per functie in procenten vermeld. Type ZZP VG 1 Verblijf Onderst. Begeleiding 21,2 68,6 74% VG 2 68,6 VG 3 68,6 VG 4 68,6 VG 5 54,0 VG 6 49,5 VG 7 49,5 LVG 1 68,6 LVG 2 68,6 LVG 3 59,3 LVG 4 59,3 LVG 5 59,3 SGLVG 59,3 LG 1 68,6 LG 2 68,6 LG 3 68,6 LG 4 68,6 LG 5 54,0 LG 6 60,4 LG 7 60,4 ZG aud 1 68,6 ZG aud 2 68,6 ZG aud 3 49,5 ZG aud 4 0 ZG vis 1 68,6 ZG vis 2 68,6 ZG vis 3 68,6 ZG vis 4 54,0 ZG vis 5 60,4 23% 21,2 74% 0% 0,0 23% 21,2 74% 74% 61% 59% 59% 74% 74% 63% 63% 63% 63% 74% 74% 74% 74% 61% 60% 60% 74% 74% 59% 0% 74% 74% 74% 61% 3% 11% 100% 89,1 5% 4,1 10% 100% 92,7 4,1 9,8 26% 3% 0% 24% 100% 92,7 2,9 9,8 25,7 3% 0% 23% 100% 92,7 2,9 0,0 21,2 100% 0% 23% 100% 2,9 2,9 0,0 21,2 5% 0% 23% 100% 84,6 2,9 0,0 21,2 3% 12% 0% 100% 92,7 4,1 0,0 21,2 3% 0% 25% 100% 92,7 2,9 9,8 0 4% 0% 23% 100% 100 2,9 0,0 21,2 4% 10% 23% 100% 100 4,1 0,0 21,2 5% 10% 26% 100% 89,1 4,1 9,8 21,2 3% 11% 26% 100% 92,7 4,1 9,8 25,7 3% 0% 24% 100% 92,7 2,9 9,8 25,7 3% 0% 23% 100% 92,7 2,9 0,0 21,2 3% 0% 23% 100% 92,7 2,9 0,0 21,2 4% 0% 23% 100% 94,4 2,9 0,0 21,2 4% 10% 23% 100% 94,4 4,1 0,0 21,2 4% 10% 22% 100% 94,4 4,1 9,8 21,2 4% 10% 22% 100% 94,4 4,1 9,8 21,2 3% 10% 22% 100% 92,7 4,1 9,8 21,2 3% 0% 22% 100% 92,7 2,9 9,8 21,2 5% 0% 23% 100% 84,6 2,9 0,0 21,2 5% 12% 23% 100% 84,6 4,1 0,0 21,2 5% 12% 25% 100% 89,1 4,1 9,8 21,2 3% 11% 25% 100% 92,7 4,1 9,8 21,2 3% 0% 24% 100% 92,7 2,9 9,8 21,2 3% 0% 23% 100% 92,7 2,9 0,0 21,2 92,7 3% 0% 23% Totaal 2,9 0,0 21,2 60% Behandeling/ Onderst. activ. beg. Diensten 0,0 2,9 100% 100 4% 100% 35 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care D Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ B Rekenoppervlakte per functie in m² bvo. Tevens wordt het aandeel van de oppervlakte per functie in procenten vermeld. GGZ Type ZZP B B1 Verblijf (incl. Onderst. afzk. + sepk.) Begeleiding (incl. dagbest.) 49,7 24,2 Behandeling/ Onderst. activ. beg. Diensten 62% 3% B2 49,7 B3 49,7 B4 49,7 B5 51,4 B6 49,9 B7 62,2 24,2 62% 30% 62% 3% 30% 62% 62% 6% 3% 100% 80,9 6% 4,6 2% 100% 82,4 4,6 2,2 26% 6% 3% 30% 100% 80,7 4,6 2,2 24,2 6% 3% 29% 100% 80,7 4,6 2,2 24,2 6% 3% 30% 100% 80,7 4,6 2,2 24,2 80,7 6% 4,6 2,2 24,2 62% 4,6 2,2 24,2 67% 2,2 30% Totaal (excl. keuken) 100% 93,2 5% 100% 36 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care E Investeringskosten per ZZP voor de sector V&V Investeringskosten per ZZP, inclusief BTW, exclusief grond- en startkosten, prijspeil januari 2008. Investeringskosten per ZZP Inv. (€) ZZP VV 1 € 115.846 ZZP VV 2 € 121.501 ZZP VV 3 € 132.000 ZZP VV 4 € 128.280 ZZP VV 5 € 134.766 ZZP VV 6 € 137.637 ZZP VV 7 € 141.764 ZZP VV 8 € 145.872 ZZP VV 9 € 172.226 ZZP VV 10 € 145.890 Verblijf (incl. toeslag keukenvoorziening) Ondersteunende diensten Ondersteunende begeleiding Toeslag temperatuurbeheersing Behandeling Toeslag plafondtilliften* Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12 maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4% en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008. Rente tijdens de bouw is niet meegenomen. 37 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care F Investeringskosten per ZZP voor de sector GHZ Investeringskosten per ZZP, inclusief BTW, exclusief grond- en startkosten, prijspeil januari 2008. Investeringskosten per ZZP Inv. (€) VG1 € 133.133 VG2 € 133.133 VG3 € 133.133 VG4 € 133.133 VG5 € 156.601 VG6 € 148.672 VG7 € 148.672 LVG1 € 133.133 LVG2 € 133.133 LVG3 € 176.388 LVG4 € 176.388 LVG5 € 176.388 SGLVG € 176.388 LG1 € 133.133 LG2 € 133.133 LG3 € 133.133 LG4 € 133.133 LG5 € 156.601 LG6 € 187.961 LG7 € 187.961 ZGaud1 € 133.133 ZGaud2 € 133.133 ZGaud3 € 151.790 ZGaud4 € 133.133 ZGvis1 € 133.133 ZGvis2 € 133.133 ZGvis3 € 133.133 ZGvis4 € 160.003 ZGvis5 € 191.766 Verblijf Toeslag verzwaarde bouw Ondersteunende begeleiding Toeslag plafondtilliften* Behandeling Toeslag temperatuurbeheersing Ondersteunende diensten Toeslag zintuiglijk Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12 maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4% en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008. Rente tijdens de bouw is niet meegenomen. 38 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care G Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ B Investeringskosten per ZZP, inclusief BTW, exclusief grond- en startkosten, prijspeil januari 2008. Investeringskosten per ZZP Inv. (€) ZZP GGZ 1B € 145.090 ZZP GGZ 2B € 145.090 ZZP GGZ 3B € 145.090 ZZP GGZ 4B € 145.090 ZZP GGZ 5B € 149.508 ZZP GGZ 6B € 146.665 ZZP GGZ 7B € 179.574 Verblijf (incl. toeslag keukenvoorziening) Toeslag temperatuurbeheersing Ondersteunende begeleiding Gedragsproblematiek Behandeling Ondersteunende diensten Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12 maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4% en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008. Rente tijdens de bouw is niet meegenomen. 39 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care H Rekenoppervlakte per ZZP voor de sector GGZ C Rekenoppervlakte per functie in m² bvo. Tevens wordt het aandeel van de oppervlakte per functie in procenten vermeld. GGZ Type ZZP B 1C Verblijf (incl. Onderst. afzk. + sepk.) Begeleiding (incl. dagbest.) 68,6 21,2 Behandeling/ Onderst. activ. beg. Diensten 74% 0% 2C 68,6 3C 68,6 4C 72,8 5C 68,6 6C 72,8 21,2 74% 23% 74% 0% 23% 74% 3% 0% 100% 92,7 3% 2,9 0% 100% 101,4 2,9 0,0 25% 3% 0% 23% 100% 92,7 2,9 0,0 25,7 3% 0% 25% 100% 92,7 2,9 0,0 21,2 92,7 3% 2,9 0,0 25,7 72% 2,9 0,0 21,2 72% 0,0 23% Totaal (excl. keuken) 100% 101,4 3% 100% 40 / 40 TNO-rapport Investeringskosten per ZZP, basis voor een NHC voor de Care I Investeringskosten per ZZP voor de sector GGZ C Investeringskosten per ZZP, inclusief BTW, exclusief grond- en startkosten, prijspeil januari 2008. Investeringskosten per ZZP Inv. (€) ZZP GGZ 1C € 133.133 ZZP GGZ 2C € 133.133 ZZP GGZ 3C € 133.133 ZZP GGZ 4C € 145.695 ZZP GGZ 5C € 145.963 ZZP GGZ 6C € 149.598 Verblijf (incl. toeslag keukenvoorziening) Toeslag Tilliftsysteem Ondersteunende begeleiding Toeslag Gedragsproblematiek Ondersteunende diensten Voor alle vermelde investeringskosten en financiële toeslagen is uitgegaan van een bouwtijd van 12 maanden, bijkomende kosten van 2,5%, directiekosten van 14%, programma- en bestekswijzigingen van 4% en loon- en prijsstijgingen van 2,5%. De vermelde bedragen zijn inclusief BTW, op prijspeil januari 2008. Rente tijdens de bouw is niet meegenomen.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/49c45c50-2dd1-4706-a711-5162d07a5cc6
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2013–2014 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2014Z03607 Vragen van het lid Jadnanansing (PvdA) aan de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Rekentoets niet meetellen» (ingezonden 26 februari 2014). Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Rekentoets niet meetellen»?1 Vraag 2 Bent u het met de VO-raad eens dat er een afrekencultuur dreigt te ontstaan met de invoering van de rekentoets? Zo nee, waarom niet? Vraag 3 Kunt u inzichtelijk maken op welke wijze leraren extra worden geïnstrueerd of begeleid in voorbereiding op het werken met de rekentoets? Vraag 4 Deelt u de mening dat de rekentoets geen oplossing is voor het daadwerkelijke probleem, namelijk het feit dat het rekenonderwijs (nog) niet op orde is? Zo nee, op welke manier maakt enkel toetsing het onderwijs dan beter volgens u? Vraag 5 Deelt u de mening dat de invoering van de verplichte rekentoets eerst grondig moet worden voorbereid alvorens deze wordt ingevoerd? Zo ja, hoe beziet u het signaal dat de VO-raad afgeeft door op te merken dat deze voorbereiding nog lang niet afdoende is? Vraag 6 Deelt u de mening dat de nadruk op toetsen bij rekenzwakke leerlingen een nadelig effect kan hebben op hun motivatie voor (reken-)onderwijs? Vraag 7 Hoe beoordeelt u de zorg van de VO-raad dat leerlingen als gevolg van de verplichte rekentoets er mogelijkerwijs niet in slagen om hun diploma te behalen en dus, hoewel zij wel over de intellectuele capaciteiten beschikken, afstromen naar een lager onderwijsniveau? 1 kv-tk-2014Z03607 ’s-Gravenhage 2014 http://www.telegraaf.nl/binnenland/22317332/___Rekentoets_niet_meetellen___.html Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen 1 Vraag 8 Kunt u aangeven hoe het overleg tussen het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de betrokken onderwijskoepel(s) over de rekentoets vorm is gegeven en hoe dit overleg in de toekomst vorm zal krijgen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/11b37a3f-7609-40b9-85d9-ead8c6184fa0
2015Z21176 -----Oorspronkelijk bericht----Van: Keijzer, M. Verzonden: woensdag 11 november 2015 9:52 Aan: Commissie VWS; Senne M.; Bruins Slot H.; Dik-Faber, C.; Teunissen Ton; Clemens H. Onderwerp: Rondvraag PV Geachte collega's, Ik ben straks niet aanwezig bij de Procedurevergadering maar wil toch het volgende verzoek voorleggen. Tijdens de Regeling afgelopen donderdag heb ik gevraagd om een debat over autismezorg. Dit naar aanleiding van berichtgeving bij het Journaal op 28 oktober jl. over Thijs die autisme heeft en inmiddels in een psychiatrisch ziekenhuis verblijft en de berichtgeving over het sluiten van logeerhuizen bij de Leo Kannerstichting. Daar was toen geen meerderheid voor. Zoals toen door mij beloofd is, vraag ik nu via de procedurevergadering -mede namens Carla Dik-Faber- om het inplannen van een AO over autismezorg. De reden hiervoor is dat de agenda van het wetgevingsoverleg Jeugd al heel vol is en die onderwerp specifieke aandacht behoeft. Met vriendelijke groet, Mona Keijzer CDA Lid Tweede Kamer
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/62e8d80d-c36a-4820-b1ed-3754cab84c56
21 juni 2016 STANDPUNT ‘HERIJKING RECHTSBIJSTAND’ De Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland (VAJN) vreest dat het ongewijzigd doorvoeren van het Kabinetsstandpunt ten aanzien van de herijking van de rechtsbijstand op korte termijn zal leiden tot verslechtering van de toegang tot rechtsbijstand van asielzoekers, tot verlies van kwaliteit van die rechtsbijstand, en tot vertraging in de behandeling van asielverzoeken en de doorstroom van het asielproces in het algemeen. Het asielrecht is een uitzonderlijk dynamisch rechtsgebied dat, onder invloed van politieke besluitvorming, (Europese) jurisprudentie en geopolitieke ontwikkelingen vrijwel dagelijks verandert. Het is bij uitstek een rechtsgebied dat om specialisatie vraagt. Een advocaat met een algemene praktijk kan asiel niet “erbij doen”. De wetgever heeft dit ook onderkend en de Raad voor Rechtsbijstand stelt bijzondere opleidingseisen aan asieladvocaten. De asieladvocatuur is geen vetpot. Een enkele uitzondering daargelaten komen alle asielzoekers in aanmerking voor gefinancierde rechtsbijstand. Een in het asielrecht gespecialiseerde advocaat heeft derhalve vrijwel geen betalende praktijk. Uit de rapporten van zowel de Commissie Barkhuysen als de Commissie Wolfsen blijkt dat het systeem zoals het er nu is grosso modo functioneert. Door toenemende specialisatie is de kwaliteit van de rechtsbijstand aan asielzoekers gewaarborgd en de beroepsgroep kan “verhoogde asielinstroom” opvangen. Toen gelet op die instroom door de staatssecretaris werd besloten om asielprocedures ook in weekenden te laten doorlopen zijn de asieladvocaten in het weekend gaan werken, zonder daarvoor enige extra vergoeding te ontvangen. De tijden dat asielzoekers het risico liepen in handen te vallen van laaggekwalificeerde juristen die in deze onmondige clientèle een gemakkelijke inkomstenbron zagen, liggen al lang achter ons. De asielrechtsbijstand is volwassen geworden en levert kwaliteit. De plannen die nu voorliggen, zullen deze ontwikkelingen terugdraaien. Puntengrens Dit geldt met name voor de voorgestelde grens van 900 punten. Dit komt neer op een opbrengst van rond de €95.000. Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland Postbus 3269 1001 AB Amsterdam Tel. 020-5353171 www.vajn.org Na aftrek van kosten (huisvesting, personeel, verzekeringen, pensioen, opleidingskosten, afdrachten aan de Orde, etc.) zal daarvan nog maximaal ongeveer €40.000 overblijven, waar dan nog belasting over moet worden afgedragen. Wie wil er ondernemersrisico lopen voor een dergelijk, door de Staat gemaximeerd, bedrag? Onze leden vrezen personeel te moeten ontslaan, of zelfs kantoren te moeten sluiten. De commissie-Wolfsen, die de puntengrens introduceerde, gaat er inderdaad vanuit dat die 900 punten te weinig zijn voor een economisch gezonde praktijk, maar stelt dat advocaten daarnaast 25% omzet uit betalende zaken kunnen halen, zodat er alsnog een omzet van €125.000 wordt gerealiseerd. Zoals uitgelegd, is die betalende omzet in asielzaken een fictie. Asielzoekers hebben nu eenmaal, door de bank genomen, geen geld. De keuze voor advocaten wordt dan om andere rechtsgebieden erbij te gaan doen. Dat gaat ten koste van de zo zorgvuldig opgebouwde, overigens door het kabinet gewenste, specialisatie. Een andere optie is om te snijden in de kosten. De (kostbare) opleiding van nieuwe advocaten zal daarbij het evidente eerste slachtoffer zijn. De toekomst van de beroepsgroep komt daarbij in gevaar, en daarmee de doorstroom van asielprocedures. In een week waarin UNHCR aankondigde dat er wereldwijd nog nooit zoveel mensen op de vlucht zijn, lijkt dat geen verstandige keuze. Zelfs zonder directe afname van het aantal asieladvocaten zal het niet mogelijk zijn om, met de voorgestelde puntengrens, het aantal asielzaken dat jaarlijks wordt gevoerd te kunnen voeren. Dat betekent dat er ofwel een enorme bottleneck zal ontstaan in de asielketen net nu die, door investeringen in V&J, enigszins op lijkt op te krabbelen, ofwel dat kwaliteitsmaatstaven omlaag worden geschroefd zodat rechtsbijstand aan asielzoekers ook door “bijbeunende” advocaten zonder specialisatie in deze richting kan worden verleend. Wanneer de gespecialiseerde advocaten zijn “volgelopen” zal er immers een markt ontstaan voor niet-specialisten. Je mag als asielzoeker haast hopen dat je aan het begin van het jaar aankomt, want tegen het einde neemt de kwaliteit van de rechtsbijstand af. De maatregel werkt ook een vorm van onzekerheid in de hand die bedrijfseconomisch niet verantwoord is. Bij het innemen van een zaak is niet duidelijk hoeveel punten die oplevert: 4, 12, of (in geval van bewerkelijke zaken) meer? Die duidelijkheid is er vaak pas maanden later, als de zaak is afgerond. Een advocaat kan dus niet vooraf voorspellen wanneer hij/zij ‘door het plafond’ gaat en moet stoppen met het innemen van zaken. Voorts moet niet worden onderschat hoe vaak de Staat doorprocedeert of anderszins procedures in gang zet (de intrekking van een vergunning, bijvoorbeeld). Juist ook dan moet in rechtsbijstand worden voorzien. Het is onaanvaardbaar wanneer die niet zou kunnen worden geleverd omdat de puntengrens is bereikt. Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland Postbus 3269 1001 AB Amsterdam Tel. 020-5353171 www.vajn.org Intussen is volstrekt onduidelijk welk doel de maatregel zou dienen. Het aantal asielverzoeken en -procedures is niet met een financiële prikkel te reguleren. De zaken zullen er zijn, en de rechtsbijstand zal worden gefinancierd. Het beleg wordt alleen over meer boterhammen uitgesmeerd. De kosten gaan niet omlaag. De argumenten van het kabinet voor deze operatie overtuigen niet. Ondernemers (zoals de meeste asieladvocaten zijn) worden vanaf het ene op het andere moment begrensd in hun mogelijkheden om te ondernemen. Ze mogen niet méér verdienen dan een ambtenaar schaal 12; een merkwaardig soort inkomenspolitiek, die alleen maar negatieve effecten heeft. Bovendien: nog los van alle andere evidente verschillen tussen ambtenaren en ondernemers komt de berekening van het kabinet ook niet uit. Schaal 12 loopt tussen €3.900 en €5.800 en levert daarmee een bepaald hoger inkomen op dan dat van ondernemende asieladvocaten onder de nieuwe regeling, en dat is dan inclusief arbeidsrechtelijke bescherming, vakantiegeld, pensioen, enz. Als het gaat om kwaliteitsbewaking: daarvoor bestaat al een puntengrens van 2000 punten. Nergens is gesteld of gebleken dat die niet zou voldoen. De abrupte meer-danhalvering daarvan is volstrekt onvoldoende gemotiveerd. Trajecttoevoegingen Als inderdaad zou worden overwogen om ‘trajecttoevoegingen’ in te voeren in het asielrecht, wijzen wij op het volgende. Voor zover trajecttoevoegingen al nuttig zouden kunnen zijn, moet er wel sprake zijn van een eenduidig en rechtlijnig ‘traject’. In het asiel is dat niet het geval. Nog maar enkele maanden geleden heeft de staatssecretaris een verdeling geïntroduceerd van vijf ‘sporen’ waarin een asielaanvraag kan vallen. Aanvragen kunnen binnen één fase van de procedure wisselen van spoor. Voorts kunnen er medische omstandigheden, of gezinsomstandigheden, opduiken die weer een ander traject openen. Al met al is de weg tussen aanvraag en inwilliging of afwijzing geen rechte lijn maar eerder een ‘boom’. Verschillende advocaten kunnen verschillend gespecialiseerd zijn in de verschillende takken van die boom. Dat is ook wenselijk. De IND heeft ook gespecialiseerde afdelingen. Trajecttoevoegingen zijn hierom niet passend. Daarnaast verstoren trajecttoevoegingen het (fundamentele) recht op vrije advocaatkeuze. In asiel is dat recht al beperkt doordat aan asielzoekers in beginsel een advocaat van het rooster wordt toegewezen. Dat is op zich begrijpelijk voor hen die pas in Nederland zijn aangekomen en moeite zouden hebben met het kiezen van een geschikte advocaat. Maar naar verloop van tijd informeren cliënten zich en willen zij misschien een andere, meer gespecialiseerde advocaat. Dat wordt door dit voorstel ernstig bemoeilijkt. Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland Postbus 3269 1001 AB Amsterdam Tel. 020-5353171 www.vajn.org Een veelgehoorde klacht is dat asieladvocaten, “maar kansloos doorprocederen”. Daarvoor is geen enkel empirisch bewijs. Maar het invoeren van trajecttoevoegingen zou hier wel eens toe kunnen leiden. Immers, waar een advocaat thans zou weigeren om een cliënt bij te staan in een beroep dat hij/zij kansloos acht, wordt dat wel heel lastig als die cliënt geen mogelijkheid heeft om die procedure door een andere advocaat te laten doen. Als je als advocaat aan je cliënt bent “verbonden” voor een aantal procedures op rij, wordt het moeilijk om die band te verbreken. Juist de flexibiliteit voor de cliënt om te wisselen tussen procedures maakt het mogelijk om zaken te weigeren, dan wel om door te verwijzen naar meer gespecialiseerde collega’s. Conclusie De VAJN is van mening dat wat niet kapot is, niet moet worden gerepareerd. En dat geldt temeer voor een “reparatie” die een goed functionerend systeem in de kern bedreigt, in ruil voor een minimale bezuiniging, waarvan het bovendien zeer de vraag is of die wordt gehaald. Nederland mag trots zijn op het degelijke systeem van rechtsbijstand aan minvermogenden. We zouden dat moeten beschermen, niet afbreken. Namens het bestuur en de leden van de VAJN, Wil Eikelboom Voorzitter Vereniging Asieladvocaten en -juristen Nederland Postbus 3269 1001 AB Amsterdam Tel. 020-5353171 www.vajn.org
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0a50734b-7bb6-473f-9293-c64637341011
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2018–2019 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2019Z04489 Vragen van het lid Van Raak (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht dat sommige gemeenten liever geen geld uitgeven aan verkiezingsborden (ingezonden 7 maart 2019). Vraag 1 Kunt u aangeven hoeveel gemeenten hebben besloten minder verkiezingsborden te plaatsen voor de aankomende verkiezingen?1 Vraag 2 Bent u het ermee eens dat het essentieel is voor de werking van onze democratie dat mensen gaan stemmen voor verkiezingen en dat opkomstbevorderende maatregelen daarom belangrijk zijn? Zo nee, waarom niet? Vraag 3 Bent u het ermee eens dat in dit licht het bijzonder onwenselijk is dat gemeenten ervoor kiezen minder verkiezingsborden te plaatsen? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Bent u bereid de gemeenten op de hoogte te stellen dat dit een onwenselijke situatie is? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Bent u bereid het geld te oormerken dat vanuit het gemeentefonds beschikbaar is voor de verkiezingen? Zo nee, waarom niet? Vraag 6 Kunt u deze vragen voor maandag 11 maart 2019 beantwoorden? 1 kv-tk-2019Z04489 ’s-Gravenhage 2019 https://www.volkskrant.nl/nieuws-achtergrond/verschillende-gemeenten-latenverkiezingsborden-liever-in-de-opslag-uit-kostenoverweging-~bf8ac990/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Vragen
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/de6d647f-3952-4980-a781-82c05b32f4ba
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 32 623 Actuele situatie in Noord-Afrika en het Midden-Oosten Nr. 94 MOTIE VAN HET LID VOORDEWIND C.S. Voorgesteld 13 juni 2013 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het EU-wapenembargo is vervallen en dat Frankrijk en Engeland zich het recht hebben voorgehouden om wapens te leveren aan de Syrische oppositie; van mening dat er grote risico’s bestaan dat deze wapens in verkeerde handen terechtkomen; overwegende dat onder meer Oostenrijk maar ook experts van het internationaal recht aangeven dat dergelijke wapenleveranties op dit moment op gespannen voet staan met het volkenrecht; spreekt uit dat wapenleveranties aan de Syrische oppositie op dit moment onwenselijk en contraproductief zijn; verzoekt de regering, binnen de Europese Unie dit standpunt te blijven uitdragen en een blijvende inspanning te leveren om Engeland en Frankrijk ervan te overtuigen af te zien van wapenleveranties, en gaat over tot de orde van de dag. Voordewind Van der Staaij Omtzigt De Roon Van Bommel Van Ojik kst-32623-94 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 623, nr. 94
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4b433542-93a2-4f6e-aea2-effd0a2ad4fb
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2020–2021 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1832 Vragen van de leden Koerhuis en Aartsen (beiden VVD) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het bericht «gemeente als huurbaas geen pretje» (ingezonden 13 januari 2021). Antwoord van Staatssecretaris Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 23 februari 2021). Vraag 1 Kent u het bericht «gemeente als huurbaas geen pretje»?1 Antwoord 1 Ja Vraag 2 Is het waar dat het voor ondernemers onmogelijk is om met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan over een lagere huur? Antwoord 2 Alle gemeentelijke huurders in Amsterdam kunnen sinds maart 2020 uitstel van betaling krijgen, met als doel direct financiële ruimte te bieden. De regeling is verlengd en loopt nu tot 1 april 2021. Veel huurders maken hier gebruik van. Daarnaast kunnen huurders met een huurschuld een beroep doen op een rentevrije terugbetalingstermijn van twee jaar. In geval van dreigend faillissement kunnen huurders kwijtschelding van de huur aanvragen. De gemeente heeft hiervoor 2 miljoen euro gereserveerd uit haar noodkas. Op 17 februari heeft de gemeente Amsterdam naar buiten gebracht dat zij 10 miljoen euro zal reserveren om korting te geven aan ondernemers die gemeentelijke panden huren. Daarnaast wordt de betaling van de huur voor de meeste huurders opgeschort tot 1 juli van dit jaar. De terugbetalingstermijn voor de opgeschorte huur is verlengd van 2 naar 6 jaar. Vraag 3 Klopt het dat een bedrijf eerst in een uitstel van betaling moet terechtkomen voor de gemeente Amsterdam huurkorting wil overwegen? 1 ah-tk-20202021-1832 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2021 De Telegraaf, papieren editie, 11 januari 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 1 Antwoord 3 Als een huurder failliet dreigt te gaan en de huurschuld daar in belangrijke mate aan bijdraagt, is de gemeente Amsterdam bereid de huurschuld kwijt te schelden. Daarnaast heeft de gemeente op 17 februari aangegeven bepaalde ondernemers in een eerder stadium te willen helpen met een korting op de huur. Er komt geen generieke korting voor alle huurders. Het is nog onduidelijk wat de voorwaarden zullen zijn om hiervoor in aanmerking te komen. De gemeente wil deze voorwaarden in overleg met ondernemersorganisaties vaststellen. Vraag 4 Zijn er signalen bij u bekend van andere gemeenten die een net zo kil beleid voeren als de gemeente Amsterdam? Kunt u de Kamer een overzicht sturen van het beleid inzake huurkorting voor ondernemers in coronatijd van alle gemeenten met meer dan 100.000 inwoners? Antwoord 4 Op dit moment zijn mij geen signalen bekend van andere gemeenten die een vergelijkbaar beleid inzake huurkorting voor commerciële huurders zouden hanteren, als Amsterdam voor 17 februari. De meeste gemeenten hebben de afgelopen jaren overigens hun commercieel vastgoed grotendeels afgestoten. Er is geen overzicht beschikbaar van het beleid inzake huurkorting voor ondernemers in coronatijd van alle gemeenten met meer dan 100.000 inwoners. Vraag 5 Deelt u de mening dat de oproepen die gedaan zijn aan commerciële verhuurders om in coronatijd maatwerk aan huurders te leveren ook aan gemeenten gericht moeten worden? Antwoord 5 In aanvulling op de steunmaatregelen van het Rijk spannen tal gemeenten zich in om met aanvullende lokale steunmaatregelen zoveel mogelijk ondernemers door deze moeilijke tijd heen te slepen. De invulling van dit lokale beleid is afgestemd op lokale behoeften en omstandigheden. Het beleid ten aanzien van huurkorting voor commerciële huurders kan hiervan niet los worden bezien. Binnen deze context is het goed wanneer gemeenten oog hebben voor de financiële situatie van hun commerciële huurders. Daarbij is het belangrijk dat gemeenten gelijke gevallen ook gelijk behandelen. Vraag 6 Deelt u de mening dat het schaamteloos is dat er een ondernemer is, zoals uit het bericht blijkt, die met al zijn commerciële verhuurders wel afspraken kon maken over huurkorting en met de gemeente Amsterdam niet? Deelt u de mening dat een gemeente juist een voorbeeldfunctie zou moeten vervullen? Antwoord 6 Het is aan de gemeente Amsterdam zelf om invulling te geven aan haar rol als verhuurder, waarbij ik opmerk dat overheidsorganisaties in deze tijd een voorbeeldfunctie hebben en kunnen laten zien hoe de pijn in de keten op een verantwoorde manier verdeeld kan worden. Vraag 7 Bent u bereid om ook gemeenten op te roepen in coronatijd maatwerk aan huurders te leveren? Antwoord 7 Zie het antwoord op vraag 5. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/331609ba-8eb1-4228-96b0-92c6f45ac414
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 32 140 Herziening Belastingstelsel Nr. 99 MOTIE VAN DE LEDEN EPHRAIM EN EPPINK Voorgesteld 8 juli 2021 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat er reeds geruime tijd een brede voorkeur in de Kamer bestaat om in box 3 het werkelijk behaalde rendement op vermogens te belasten en de Staatssecretaris geen politiek besluit kan en wil nemen in verband met de demissionaire status van het kabinet; verzoekt de Staatssecretaris, zo spoedig mogelijk een operationeel plan van aanpak aan de Kamer aan te bieden waarin alle relevante aspecten en een schatting van de tijdpaden inzake het voorbereiden van regelgeving zijn opgenomen, en gaat over tot de orde van de dag. Ephraim Eppink kst-32140-99 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 32 140, nr. 99
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cae77d1b-d1be-43ef-b820-8954d863bfb3
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 3385 Vragen van de leden Tielen (VVD) en Ellemeet (GroenLinks) aan de Minister voor Langdurige Zorg en Sport over het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers» (ingezonden 7 juli 2023). Antwoord van Minister Helder (Langdurige Zorg en Sport) (ontvangen 21 augustus 2023). Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers»?1 Antwoord 1 Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers». Vraag 2 Bent u het met de initiatiefnemers van de Wet Zeggenschap eens dat het op zijn minst niet-bemoedigend is dat slechts 11 procent van de zorgmedewerkers meldt op de hoogte te zijn van de Wet Zeggenschap, terwijl deze wet 1 juli jl. al is ingegaan? Antwoord 2 Ik vind het belangrijk dat zorgmedewerkers en werkgevers op de hoogte zijn van de wijziging van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz). Het is wenselijk dat de wijziging van de Wkkgz op dit punt voldoende bekendheid krijgt. Ik kan mij voorstellen dat werkgevers en werknemers de tijd nodig hebben om de wijziging van de Wkkgz in te bedden in hun organisatie. Meer zeggenschap voor zorgmedewerkers vraagt namelijk in veel organisaties om een cultuurverandering. Vraag 3 Deelt u de mening dat bekendheid met de wet essentieel is om de bedoeling van de wet in de praktijk terug te zien? Wat gaat u doen om de bekendheid met de wet onder alle professionals in alle zorgdomeinen te verhogen? 1 ah-tk-20222023-3385 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2023 Skipr, 26 juni 2023, «Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers» (Nieuwe Wet Zeggenschap nog onbekend onder zorgmedewerkers – Skipr). Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 1 Antwoord 3 De bedoeling van de wijziging van de Wkkgz is dat de zorgmedewerker die zorg verleent aan zijn cliënten in de gelegenheid wordt gesteld om invloed uit te oefenen op het beleid, voor zover dat beleid direct van belang is voor hun bijdrage aan het verlenen van goede zorg. Om het effect van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien ben ik het met u eens dat bekendheid met de wetwijziging voorwaardelijk is. Het is dan ook wenselijk dat hierover gecommuniceerd wordt. Om die reden heb ik op 26 juni een nieuwsbericht doen uitgaan over de inwerkingtreding van de wijziging van de Wkkgz2. Ik zie daarnaast ook vooral een rol voor de beroepsverenigingen en brancheorganisaties om de wetswijziging van de Wkkgz onder de aandacht van werkgevers en werknemers te brengen. Onder andere de beroepsvereniging van Verpleegkundigen en Verzorgenden (V&VN) heeft hierin een rol gepakt en op een gebruiksvriendelijke manier, op hun website en sociale media, informatie gedeeld3. Daarnaast is het, om het effect van de wetswijziging in de praktijk terug te kunnen zien, essentieel dat geïnvesteerd wordt in praktische initiatieven die leiden tot meer zeggenschap. Dat doe ik onder meer via de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap en de projectsubsidie voor de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap (LAZ). Het LAZ bestaat uit een samenwerkingsverband van de beroepsverenigingen van Professionals in Sociaal Werk (BPSW) en Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN) en de vijf branchepartijen in de zorg. Ik ben in gesprek met de projectorganisatie van het LAZ voor een meerjarenplan om ook de aankomende jaren werk te maken van zeggenschap. Vraag 4 Bent u op de hoogte van de actieplannen die er in organisaties zijn ingezet om de zeggenschap van professionals te verbeteren? En is bij u bekend hoeveel zorginstellingen nog geen enkel plan hebben opgesteld? Antwoord 4 Ja, ik ben op de hoogte van de actieplannen die gesubsidieerd zijn met de Subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap. Vanaf september 2023 wordt de ervaren en formele zeggenschap gemonitord. Uit de monitor moet ook blijken of werkgevers initiatief nemen om zeggenschap binnen de organisatie te bevorderen. De projectorganisatie van het LAZ heeft een belangrijke rol in het motiveren van werkgevers en werknemers om actieplannen voor zeggenschap te maken. Vraag 5 Waar kunnen zorgprofessionals melden dat zeggenschap binnen hun organisatie, zoals omschreven is in de Wet Zeggenschap, niet van de grond lijkt te komen? Wat wordt met deze meldingen gedaan? Deelt u de mening dat het Landelijk Meldpunt Zorg het aangewezen meldpunt kan zijn voor zorgverleners die ontevredenheid ervaren binnen hun eigen organisatie? Zo ja, op welke manier kan dat in de praktijk worden toegepast? Antwoord 5 Zorgmedewerkers kunnen in eerste plaats binnen hun eigen organisatie hun ervaringen delen dat zeggenschap niet van de grond lijkt te komen en hier het gesprek over aangaan met hun directe leidinggevende, bestuurder, ondernemingsraad, deskundige of vertrouwenspersoon binnen de organisatie4. Indien er geen oplossing wordt gevonden dan kan contact opgenomen worden met het Landelijk Meldpunt Zorg. Vraag 6 In hoeverre wordt de in 2022 beschikbaar gestelde subsidie (12,75 miljoen euro) voor veerkracht en zeggenschap zorgaanbieders, gebruikt voor bekendheid, communicatie en invulling van de Wet Zeggenschap? Hoe kwalificeert u de mate waarin zorgaanbieders hier gebruik van maken en hoe 2 Zeggenschap van zorgmedewerkers wettelijk vastgelegd | Nieuwsbericht | Rijksoverheid.nl. Video: Wet «zeggenschap in de zorg» aangenomen | V&VN (venvn.nl) en; Met deze 14 interventies kun je zeggenschap versterken in jouw organisatie | V&VN (venvn.nl). 4 Waar kan ik terecht met een klacht over mijn arbeidsomstandigheden? | Rijksoverheid.nl. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 2 beoordeelt u het feit dat bijna een derde van de subsidieontvangers een ziekenhuis betrof? Welke sectoren uit de zorg betroffen de overige subsidieontvangers? En wat bent u bereid te doen om het aandeel zorgaanbieders dat aan de slag gaat met veerkracht en zeggenschap te vergroten en te verbreden? Antwoord 6 De beschikbare subsidie is door veel organisaties gebruikt om praktisch uitvoering te kunnen geven aan het bevorderen van zeggenschap, bijvoorbeeld door het inrichten van een verpleegkundig adviesraad of het aanbieden van trainingen in het kader van zeggenschap. In totaal hebben 136 organisaties subsidie ontvangen. Naast ziekenhuizen en UMC’s hebben ook organisaties uit overige branches subsidie aangevraagd, waaronder de gehandicaptenzorg, geestelijke gezondheidszorg, jeugdzorg, huisartsenzorg, gezondheidscentra, verzorgingstehuizen, verpleeghuizen en thuiszorg. Om het aandeel zorgaanbieders dat aan de slag gaat met veerkracht en zeggenschap te vergroten en te verbreden ben ik in gesprek met de projectorganisatie van het LAZ voor een meerjarenplan om ook aankomende jaren werk te maken van zeggenschap. Daarnaast monitor ik vanaf september 2023 de ervaren en formele zeggenschap5. Op basis van de resultaten van de monitor wordt voor werkgevers ook inzichtelijk gemaakt wat aanvullend nog nodig is om zeggenschap te versterken. Vraag 7 Kunt u al signalen delen vanuit de projectorganisatie van het Landelijk Actieplan Zeggenschap en de monitor Zeggenschap over de effectiviteit van de regeling? Antwoord 7 De actieplannen die zijn gefinancierd met de subsidieregeling Veerkracht en Zeggenschap lopen tot eind 2023. Na de verantwoording van subsidieontvangers over de uitgevoerde projecten alsmede na de oplevering van de nulmeting van de Monitor Zeggenschap ontstaat een completer beeld over de effectiviteit van de regeling. 5 https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuws/2023/06/26/zeggenschap-van-zorgmedewerkerswettelijk-vastgelegd. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/47d1b99a-74a1-4d75-943c-1816a10bdb12
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2023–2024 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2023Z16733 Vragen van het lid Baudet (FVD) aan de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en de Minister van Buitenlandse zaken over ngo’s die de oversteek van illegale immigranten over de Middellandse Zee faciliteren (ingezonden 5 oktober 2023). Vraag 1 Heeft u in beeld welke niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) «reddingsoperaties» uitvoeren in het Middellandse Zeegebied? Kunt u een overzicht geven van deze organisaties en hun schepen? Zo nee, waarom niet? Vraag 2 Heeft u in beeld waar deze schepen opereren? Wat is hun ligplaats, wat zijn hun voornaamste vaarroutes, waar pikken zij «drenkelingen» op en waar worden deze mensen vervolgens afgezet? Vraag 3 Zijn er ngo’s die subsidie ontvangen van de Nederlandse overheid in het kader van «reddingsoperaties» op de Middellandse Zee? Zo ja, welke? Kunt u een overzicht geven van de bedragen die worden uitgekeerd vanaf 2010? Vraag 4 Waarom worden mensen die op bootjes slechts enkele tientallen kilometers uit de kust van Afrika dobberen, soms zelfs nog binnen de territoriale wateren van Libië, door ngo’s aan boord genomen op een ruim duizend kilometer lange reis naar Europa? Waarom worden zij niet weer in Afrika afgezet? Vraag 5 Bent u het ermee eens dat we moeten voorkomen dat «reddingsdiensten» in de praktijk fungeren als pendeldiensten voor illegale immigranten? Vraag 6 Erkent u dat het «reddingswerk» van ngo’s de kans op een succesvolle oversteek voor gelukszoekers aanzienlijk vergroot en daarmee zorgt voor een aanzuigende werking op Afrikanen die illegaal de oversteek naar Europa willen maken? kv-tk-2023Z16733 ’s-Gravenhage 2023 Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Vragen 1 Vraag 7 Vanaf welk jaar zijn de «reddende» ngo’s actief in het Middellandse Zeegebied en hoeveel mensen zijn sindsdien door deze organisaties getransporteerd naar Europa? Vraag 8 In hoeverre ondersteunen Nederlandse ambtenaren of overheidsdiensten de «reddingsoperaties» in het Middellandse Zeegebied? Vraag 9 Kunt u deze vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden? Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9abe05f7-0196-4571-a3e0-da82a9092ab6
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2023–2024 31 765 Kwaliteit van zorg Nr. 839 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 januari 2024 Op 12 januari jl. heeft de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport om een brief gevraagd over de rechterlijke uitspraak van 11 januari 2024 (bijgevoegd) inzake de concentratie van de interventies bij aangeboren hartafwijkingen bij kinderen en complexe interventies bij volwassenen met deze aandoening. Ook heeft de commissie verzocht deze brief uiterlijk te ontvangen voor de begrotingsbehandeling Volksgezondheid, Welzijn en Sport in de week van 23-25 januari a.s. Ook vraagt de commissie mij geen onomkeerbare stappen te zetten totdat de Kamer zich hierover heeft kunnen uitspreken. Met deze brief voldoe ik aan uw verzoek. Uitspraak De rechtbank heeft bij uitspraak van 11 januari 2024 de besluiten van 13 april 2023 om de complexe interventies bij volwassen patiënten met een aangeboren hartafwijking en de interventies bij kinderen met een aangeboren hartafwijking te concentreren op twee locaties, namelijk het Erasmus MC en het UMCG Groningen, vernietigd. De rechtbank concludeert dat voldoende is onderbouwd dat een vorm van concentratie noodzakelijk is en onderschrijft ook dat dit standpunt breed wordt gedragen door de beroepsgroep zelf. Ook oordeelt de rechtbank dat de juridische vormgeving van het Planningsbesluit en de gevolgde procedure niet in strijd zijn met de Wet op bijzondere medische verrichtingen (Wbmv). De rechtbank komt echter tot de conclusie dat de principiële keuze om te concentreren tot twee interventiecentra onvoldoende deugdelijk is onderbouwd. Uit de uitspraak volgt dat de rechter van oordeel is dat nader onderzoek gedaan had moeten worden naar de geschiktheid van de gehanteerde volumenorm, die heeft geleid tot de keuze om te concentreren tot twee interventiecentra en niet naar drie. Volgens de rechter had ook nader moeten worden onderzocht of de keuze voor twee interventiecentra, gelet op de bredere gevolgen en nevenef- kst-31765-839 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2024 Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 839 1 fecten van de concentratie, evenwichtig zou uitpakken. De uitspraak heeft tot gevolg dat de oude situatie, waarin vijf universitaire medische centra (umc’s) deze vorm van zorg verlenen, blijft bestaan. Betrokken partijen kunnen tegen de uitspraak van de rechtbank binnen zes weken hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Vervolg Ik betreur de uitspraak zeer. Dit geldt niet alleen voor mij, maar ook de patiëntenverenigingen hebben uitgesproken teleurgesteld te zijn. De concentratie van complexe interventies bij patiënten met een aangeboren hartafwijking is noodzakelijk om ook in de toekomst een hoogwaardige kwaliteit van deze interventies te kunnen blijven waarborgen. Dat is in het belang van de patiënten. En dat belang is voor mij leidend. Deze uitspraak is dan ook slecht nieuws voor alle betrokkenen en met name de patiënten, die na een lange periode van discussie over de concentratie van deze zorg recht hebben op duidelijkheid en daar ook nadrukkelijk om vragen. Door verreweg de meeste betrokkenen wordt onderschreven dat concentratie van deze vorm van zorg omwille van behoud en waar mogelijk verdere verbetering van kwaliteit en toegankelijkheid nodig is. Over de wijze waarop dat moet plaatsvinden wordt wel verschillend gedacht en de umc’s zijn daar onderling tot op heden niet uitgekomen. Met de uitspraak van de rechter is een nieuwe situatie ontstaan. Daarom ga ik op korte termijn in gesprek met de patiëntenverenigingen en alle universitair medische centra over op welke wijze deze borging van kwaliteit en toegankelijkheid nu het beste vorm gegeven kan worden. Ook spreek ik met de betrokken beroepsgroepen. Met hen zal ik ook bespreken wat er nodig is om de binnen de beroepsgroep verstoorde verhoudingen weer beter te krijgen. Op basis van dat alles zal ik u informeren hoe dit dossier naar mijn idee het beste verder kan worden gebracht. Totdat ik uw Kamer hierover informeer, zal ik geen onomkeerbare stappen zetten. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, C. Helder Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 765, nr. 839 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/562aae46-0294-46b9-99bb-e660eff97e23
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008–2009 30 914 Voorstel van wet van de leden Van der Vlies en Gesthuizen tot verduidelijking van de toerismebepaling en de regels voor avondwinkels in de Winkeltijdenwet Nr. 7 VERSLAG Vastgesteld 26 januari 2009 De vaste commissie voor Economische Zaken1, belast met het voorbereidend onderzoek van bovengenoemd wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de initiatiefnemers de vragen en opmerkingen in dit verslag afdoende zal beantwoorden, acht de commissie hiermee de openbare behandeling van het voorstel van wet voldoende voorbereid. Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 1 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), Schreijer-Pierik (CDA), Vendrik (GL), Ten Hoopen (CDA), Tichelaar (PvdA), voorzitter, Hessels (CDA), ondervoorzitter, Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Aptroot (VVD), Smeets (PvdA), Samsom (PvdA), Irrgang (SP), Jansen (SP), Biskop (CDA), Ortega-Martijn (CU), Blanksma-van den Heuvel (CDA), Van der Burg (VVD), Graus (PVV), Zijlstra (VVD), Besselink (PvdA), Gesthuizen (SP), Ouwehand (PvdD), Vos (PvdA), De Rouwe (CDA) en Elias (VVD). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Van Dijk (CDA), Sap (GL), Van Vroonhoven-Kok (CDA), Blom (PvdA), Aasted Madsen-van Stiphout (CDA), Koşer Kaya (D66), Ulenbelt (SP), Blok (VVD), Boelhouwer (PvdA), Kalma (PvdA), Karabulut (SP), Luijben (SP), De Nerée tot Babberich (CDA), Wiegman-van Meppelen Scheppink (CU), Atsma (CDA), Dezentjé Hamming-Bluemink (VVD), Madlener (PVV), Vacature (VVD), Van Dam (PvdA), Gerkens (SP), Thieme (PvdD), Heerts (PvdA), Uitslag (CDA) en Weekers (VVD). KST127303 0809tkkst30914-7 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 blz. Algemeen Motivering wetswijziging Toepassing toerismebepaling Goedkeuringsbevoegdheid minister van Economische Zaken Beroepsmogelijkheid Effecten wetsvoorstel 6.1. Omzet en werkgelegenheid 6.2. Administratieve lasten 6.3. Handhaving II Artikelen 1 2 4 5 6 6 6 7 7 7 1. Algemeen De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het wetsvoorstel tot wijziging van de Winkeltijdenwet. Deze leden constateren dat de initiatiefwet vooral op één punt afwijkt van het voorstel van de regering. Volgens het initiatiefvoorstel moet de minister van Economische Zaken goedkeuring geven aan gemeentelijke verordeningen op basis van de toerismebepaling. Deze leden zijn met name over dit onderdeel van het voorstel van de indieners Van der Vlies en Gesthuizen kritisch. De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel. Zij hebben daarover nog enkele nadere vragen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7 1 De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het initiatiefwetsvoorstel van de leden Van der Vlies en Gesthuizen, welk wetsvoorstel bij deze leden geen enkele sympathie oproept. Voor hen geldt idealiter het principe dat een winkelier zelf bepaalt of hij op zondag open is of niet. Zij menen dat zelfregulering zal optreden, omdat winkeliers hun winkel niet zullen openstellen wanneer om welke reden dan ook niet te verwachten zal zijn dat er winkelend publiek zal zijn, wat bijvoorbeeld in een sterk godsdienstige gemeente het geval zal zijn. Deze leden menen voorts dat ieder individu de vrijheid moet hebben om de zondag op in te vullen op zijn of haar manier. Daarbij zij nadrukkelijk opgemerkt dat zulks uiteraard ook geldt voor burgers met een zeer sterk godsdienstige overtuiging. De leden van de VVD fractie kunnen echter niet inzien dat dezulken bij vrije openstelling van winkels op enigerlei wijze zouden worden benadeeld. De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van het initiatiefvoorstel tot verduidelijking van de toerismebepaling en de regels voor avondwinkels in de Winkeltijdenwet. Deze leden delen het uitgangspunt van de indieners om oneigenlijk gebruik van de toerismebepaling tegen te gaan. Zij delen ook de argumenten dat de zondag een grote waarde als collectieve rustdag heeft en dat op sociaal, economisch en maatschappelijk gebied goede argumenten tegen een verdergaande zondagsopenstelling te vinden zijn. De leden van de fractie van D66 hebben met verontrusting kennisgenomen van het onderhavige initiatiefwetsvoorstel. Deze leden maken groot bezwaar tegen de inperking van vrijheid voor ondernemers en consumenten om hun leven in te richten naar believen zonder daarmee anderen te beperken. Deze leden zien het wetsvoorstel als een bemoeizuchtig overheidsingrijpen. Voorsts doet het voorstel geen recht aan de decentrale belangenafweging die mogelijk moet zijn in onze democratie, zo menen zij. De leden van de SGP-fractie hebben met grote belangstelling kennisgenomen van het voorliggende initiatiefwetsvoorstel van de leden Van der Vlies en Gesthuizen. Zij waarderen de inzet van de indieners. Zij onderschrijven van harte het doel van het wetsvoorstel, de aanscherping van de bestaande toerismebepaling en de bestaande regels voor avondwinkels in de huidige Winkeltijdenwet, en de wijze waarop deze aanscherping vormgegeven wordt. Deze leden hebben nog enkele vragen en willen nog enkele voorstellen doen ter aanvulling. 2. Motivering wetswijziging Waarom gaan de indieners, in tegenstelling tot de regering, voor een beschrijving van de «waarden» in plaats van de «belangen», zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Wat is in de ogen van de indieners het verschil tussen belangen en waarden? Kunnen de indieners aangeven om welke waarden het hier gaat, afgezien van de waarden die in het 5e lid worden genoemd? Welke rol spelen hierin de waarden van het socialisme en de waarden van het christelijk geloof? Kunnen de indieners een beknopt, maar helder overzicht verschaffen van de wijzigingen ten opzichte van de huidige mogelijkheden die de Winkeltijdenwet biedt, inclusief het vrijstellingenbesluit, als het gaat om openstelling op zondagen en de overige mogelijkheden voor extra openstelling, zo vragen deze leden verder. Welke veranderingen worden doorgevoerd en wat is daarvan het effect voor (de bevoegdheid van) een kleine, middelgrote en een grote gemeente? En wat zijn de verschillen met het voorstel van de regering? Kunnen de indieners ook hiervan een beknopt en helder overzicht verschaffen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7 2 De indieners van het wetsvoorstel noemen de grote waarde van de zondagrust gerelateerd aan een christelijke overtuiging, maar ook niet godsdienstige overwegingen. De leden van de VVD-fractie delen die laatste overwegingen. Zondagsrust kan volgens deze leden het bezoeken zijn van kerken, musea, wandelen maar ook winkelen. Zondagsrust is daarmee in de ogen van deze leden een rekbaar begrip; ook winkelen kan zondagsrust zijn. Wat verstaan de indieners onder sociale contacten? Is het winkelen op zondag inmiddels geen maatschappelijke trend? De leden van de D66-fractie zien geen overtuigende en sluitende argumentatie waarom het openstellen van winkels op zondagen de zondagsrust van diegene die niet van de gelegenheid tot winkelen of werken gebruik willen maken, verstoort. Daarnaast kan niet worden aangegeven waarom de openstelling van winkels op zondag, anders dan op maandag of bijvoorbeeld dinsdag, een gevaar is voor openbare orde en veiligheid, alsmede de leefbaarheid zal verminderen. Graag zien deze leden een nadere toelichting op dit punt. Deze leden zien juist een verbetering van leverbaarheid wanneer ondernemers naar wens op zondag kunnen werken en daarmee hun economische positie versterken. Voorts worden burgers beter in staat gesteld een evenwicht brengen te brengen, tussen privé en werk, en de aankopen die ze moeten doen, gezien de tijd hiervoor beperkt is vanwege de werkweek die doorgaans van maandag tot en met vrijdag is georganiseerd. Zij vragen aan de indieners een onderbouwing waarom ze hen deze vrijheid met hun voorstel willen misgunnen. De leden van de fractie van D66 willen voorts benadrukken dat zij het recht van gelovigen om niet te hoeven werken op voor hen heilige dagen respecteren. Zij wijzen erop dat zij in het verleden voor dit recht zijn opgekomen. Tegelijk vinden zij dat gelovigen aan niet-gelovigen de ruimte dienen te bieden om een zondag op een andere wijze te besteden. Kunnen de indieners, of misschien de twee indieners apart, aangeven in welke mate religieuze redenen meespelen om onderhavig voorstel te doen? De leden van de fractie van D66 vragen de indieners om te onderbouwen met een recente onafhankelijke studie welke problemen er precies leven ten aanzien van de verstoring van de zondagsrust. Eenzelfde recente studie zien deze leden graag tegemoet ten aanzien van leefbaarheid, openbare orde en veiligheid. Dergelijke studies zouden, naar de mening van deze leden, meer inzicht kunnen geven in de problematiek die door middel van het wetsvoorstel volgens de indieners wordt opgelost. De huidige praktijk bewijst dat gemeenten de genoemde bepalingen op verschillende wijze uitleggen en toepassen. Ook wordt er steeds vaker gebruik van gemaakt en is de interpretatie van de bepalingen in steeds meer gevallen twijfelachtig. De indieners merken daarom terecht op dat de oorspronkelijke bedoeling van de Winkeltijdenwet op deze wijze uitgehold wordt en daarom aanscherping behoeft. Op grond van de Bijbel benadrukken de leden van de SGP-fractie dat de zondag als collectieve rustdag voor de Nederlandse samenleving van grote waarde is. Het is opvallend dat hiervoor brede maatschappelijke erkenning is, hoewel religieuze overwegingen in den brede een ondergeschikte rol spelen. Zondagsopenstelling van winkels doet afbreuk aan de positie van de zondag als collectieve rustdag. Het recent door het Platform Detailhandel Nederland geschetste banenverlies als gevolg van de voorgestelde aanscherping van de Winkeltijdenwet door de regering, à 15 000 tot 20 000 banen, bevestigt de grote impact die zondagsopenstelling van winkels heeft op zondagsrust en maatschappij, hoewel de leden de berekening wel subjectief en vergezocht vinden. Op grond van het voorgaande willen de leden van de SGP-fractie duidelijk markeren dat zij de voorliggende wijziging van de Winkeltijdenwet een noodzakelijke en goede stap Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7 3 achten en daarom van harte onderschrijven, maar dat zij de gewijzigde Winkeltijdenwet niet als ideaal eindbeeld beschouwen. 3. Toepassing toerismebepaling Kunnen de indieners nader ingaan, zo vragen de leden van de PvdAfractie, wat wordt verstaan onder «toerisme van uitzonderlijke aard»? Betekent dit dat lang niet alle vormen van toerisme in aanmerking genomen worden voor de vrijstelling? Welke wel en welke niet? De leden van de VVD-fractie zien geen heil in de beperking dat avondwinkels op zondag alleen open mogen zijn als zij vóór 16.00 uur dicht zijn. De leden kunnen deze redenering niet volgen. Is zondagsrust aan een bepaald tijdstip gebonden? De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag een nadere toelichting van de indieners krijgen op de toevoeging «voor een deel van de gemeente» (artikel 3, derde lid aanhef). Wat willen de indieners precies bereiken met deze aanvullende eis aan gemeenten? Kunnen zij inzichtelijk maken hoe groot het probleem is dat zij willen ondervangen? De indieners stellen dat de toerismebepaling niet duidelijk genoeg is geformuleerd, waardoor initiatieven als het openstellen van winkels buiten het centrum op zondag kansloos te laten zijn, wegens strijd met de uitdrukkelijke bedoeling van de wet. De indieners zien hierbij een bevoegdheid van de regering om bij algemene maatregel van bestuur een nadere invulling te geven van de toerismebepaling. De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen in dit verband op de veelzijdigheid van toerisme. Zij vragen of iedere vorm van toerisme in één lijst met criteria kan worden omvat. Wat is de meerwaarde van een landelijk opgestelde lijst van kwantitatieve criteria? De leden van de fractie van D66 vinden de huidige toerismebepaling in de wet achterhaald. Liever zien zij een andere bepaling, namelijk dat het gemeenten mogelijk wordt gemaakt om de opening van winkels op zondag toe te staan. Deze leden vinden de toerismebepaling achterhaald omdat het begrip «toerisme» zeer breed uitlegbaar is. Er zijn immers veel mensen die een dagje uit winkelen ook onder toerisme verstaan. Toerisme en winkelen kunnen en zijn vaak elkaars verlengde, met elkaar verknoopt. Het verbaasd deze leden dan ook dat de indieners deze semantische discussie verder willen aanwakkeren om het «toeristisch» element een nog grotere rol te geven in, dan die nu al heeft. Deze leden vragen hiervoor van de indieners een verklaring en onderbouwing. Er zijn voorbeelden bekend van gemeenten, waaronder de gemeente Deventer, waar in de verordening is opgenomen dat de winkeliers die ontheffing hebben aangevraagd voor zondagsopenstelling dan ook verplicht zijn om hun winkel op zondag open te stellen, willen zij de verkregen ontheffing behouden. De leden van de SGP-fractie achten dit een ongewenste druk op zondagsopenstelling en in strijd met het uitgangspunt dat winkels op zondag gesloten moeten zijn. Erkennen de indieners deze zorg? Zijn zij bereid een extra bepaling in het wetsvoorstel op te nemen om te voorkomen dat gemeenten deze verplichting in de verordening opnemen? Deze leden willen ook wijzen op een door hen gesignaleerde uitholling van de mogelijkheid tot het verlenen van een ontheffing bij «bijzondere gelegenheden van tijdelijke aard» (artikel 4, lid 3 van huidige Winkeltijdenwet), zoals religieuze of nationale feestdagen. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) heeft in oktober jl. goedkeuring onthouden aan de zondagsopenstelling van een supermarkt in Amsterdam Noord, omdat deze supermarkt op de zondag allerlei interna- Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7 4 tionale feesten, als de Chinese dag van het Kind en de Tsjechische Johannes Husdag, viert. Hoewel de goedkeuring is onthouden, geven de aanvraag en de verkregen ontheffing wel aan hoe er in de praktijk omgesprongen wordt met de genoemde ontheffingsbepaling. De leden van de SGP-fractie maken zich grote zorgen over deze uitholling, temeer daar de Minister van Economische Zaken in antwoord op vragen van deze fractie heeft aangegeven dat zij de op basis van een beroep op allerlei internationale feestdagen verleende ontheffing in overeenstemming acht met de intentie van de uitzonderingsbepaling genoemd in artikel 4, lid 3. Volgens deze leden is in het genoemde geval overduidelijk gezocht naar wettelijke mogelijkheden om het aantal zondagsopenstellingen uit te kunnen breiden en is hier geen sprake van een gerezen behoefte vanuit de lokale gemeenschap om in verband met de viering van de betreffende feestdag een supermarkt te kunnen bezoeken. Erkennen de indieners dat op deze wijze ook de in artikel 4, lid 3, genoemde uitzonderingsbepaling uitgehold wordt? Zien zij mogelijkheden om ook een aanscherping van genoemde uitzonderingsbepaling op te nemen in het voorliggende initiatiefwetsvoorstel? 4. Goedkeuringsbevoegdheid minister van Economische Zaken De leden van de CDA-fractie willen dat de rijksoverheid vanuit het belang van werknemers en van kleine ondernemers kaders stelt aan de openingstijden van winkels, maar binnen die kaders moeten gemeenten de ruimte hebben om op basis van lokale argumenten een afweging te maken. Waarom willen de indieners een einde maken aan de decentrale uitvoering van de wet? Zijn indieners van mening dat gemeenten onvoldoende in staat zijn om de Winkeltijdenwet uit te voeren en te handhaven? Hoe kijken indieners in dit verband aan tegen de autonomie van gemeenten? Gemeenten hebben via de Vereniging van Gemeenten (VNG) aangegeven problemen te hebben met de voorgestelde wetswijziging. Zij stellen juist een verruiming voor van de wet naar 20 zondagen. Hoe beoordelen de indieners van het wetsvoorstel het draagvlak onder gemeenten voor dit wetsvoorstel en de gevolgen die dit heeft voor de uitvoering van deze wet? Waarop moet de minister van Economische Zaken toetsen, zo vragen de leden van de PvdA-fractie. Betreft het hier een marginale toetsing of een meer politieke toetsing? Op welke manier zou een norm moeten worden ontwikkeld voor de structurele en uitzonderlijke aard die het toerisme zou moeten hebben? Dient een verordening die het aantal koopzondagen beperkt ook te worden voorgelegd aan de minister van Economische Zaken? Is het deze minister ook toegestaan dergelijke beperkende verordeningen niet goed te keuren? De leden van de VVD-fractie vinden, naast het geschetste principiële uitgangspunt, het achteraf goedkeuren van iedere gemeentelijke verordening bureaucratisch. Tevens menen zij dat dit voornemen tornt aan de decentrale bevoegdheid van gemeenten. Welk doel dient de ministeriële goedkeuring? Hoe zien de indieners de voorgestelde voorafgaande ministeriële toetsing in het licht van gemeentelijk medebewind, waarbij het lokaal bestuur als uitvoerder en handhaver van landelijke wetgeving optreedt, zo vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie. Gemeenten moeten laten zien dat ze voldoende maatregelen nemen om de bepalingen van wet en verordening te handhaven. Past het in de verhouding gemeente – rijk om deze gemeentelijke verordeningen op dit punt vooraf ter goedkeuring aan de minister van Economische Zaken voor te leggen? Kunnen de indieners Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7 5 aangeven waarom het stelsel van lokale democratie, waarbij in de eerste plaats de gemeenteraad toeziet op het gemeentebestuur, op dit punt tekort zou schieten? Deze leden wijzen voorts op de inzet van het kabinet om, in lijn ook met voorgaande kabinetten, zo veel mogelijk taken en bevoegdheden te decentraliseren. Kunnen de indieners aangeven om welke reden het adagium «decentraal wat kan, centraal wat moet», op het punt van de Winkeltijdenwet niet van toepassing zou zijn? Kunnen de indieners ook aangeven hoe hun voorstel zich verhoudt met andere beleidsterreinen waarbij een bepaald evenwicht tot stand is gekomen tussen de decentrale autonomie en centrale regelgeving, zoals bijvoorbeeld bouw- en woning toezicht, drank- en horecawet, openbare orde, enzovoorts? De leden van de fractie van D66 maken er bezwaar tegen dat lokale overheid beperkt worden in hun ruimte om een eigen afweging te maken in winkeltijden beleid. Naar de mening van deze leden heeft juist de lokale overheid het best zicht op de behoeftes van de lokale economie en bevolking. Een generiek instrument om winkeltijden te beperken komt niet tegemoet aan lokale belangen. Hoe reageren de indieners op het massale verzet van lokale overheden, verenigd in de VNG, tegen het voornemen van de indieners om meer landelijke sturing aan te brengen? 5. Beroepsmogelijkheid Indien dit wetsvoorstel aangenomen wordt, zo vragen de leden van de PvdA-fractie, blijft dan ook de al bestaande beroepsmogelijkheid in stand? Gaat deze gelden naast de bevoegdheden van de gemeenteraad en de minister van Economische Zaken? Is zodoende twee keer beroep mogelijk, politiek beroep en juridisch beroep? De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen naar de visie van de indieners hoe het stelsel van bezwaar en beroep in het kader van het voorgelegde wetsvoorstel zou kunnen werken. Is een door de minister getoetst voorstel ter uitwerking van de Winkeltijdenwet op plaatselijk niveau een besluit dat voor beroep vatbaar is? 6. Effecten wetsvoorstel 6.1. Omzet en werkgelegenheid Hoeveel winkels zullen naar de inschatting van de indieners moeten sluiten, indien dit initiatiefwetsvoorstel van kracht zou worden, vragen de leden van de PvdA-fractie. De leden van de fractie van D66 vragen de indieners naar een recente cijfermatige onafhankelijke analyse van de effecten van dit wetsvoorstel voor de inkomsten van winkeliers, uitgesplitst naar regio en branche, alsmede de effecten op de werkgelegenheid. Hierbij zijn deze leden onder meer geïnteresseerd in de effecten op de grensregio, zoals in Zeeland en Limburg. Deze leden verzoeken de indieners om in te gaan op het verlies aan gelijk speelveld voor ondernemers en winkeliers in de grensregio. Deze winkeliers zullen klanten verliezen die zich op naar het buitenland vervoegen waardoor deze klanten ook op andere momenten niet zullen winkelen bij de Nederlandse winkels. De leden van de fractie van D66 vragen de indieners hoe deze winkeliers om moeten gaan met het verlies aan inkomsten. Daarnaast verzoeken deze leden de indieners te reageren op inschattingen van het Platform Detailhandel Nederland en de drie grootste Nederlandse gemeenten, die stellen dat wanneer de regering besluit om de winkeltijden te beperken, direct 15 000 tot 20 000 mensen hun baan verliezen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7 6 Deze leden merken op dat het kabinet in het spoeddebat over de aanhangige wijziging van de Winkeltijdenwet op 21 januari 2009 stelde dat deze cijfers niet zouden kloppen, en dat ze indicatief zouden zijn. Delen de indieners dat oordeel van het kabinet? Deze leden wensen voorts te weten van de indieners welk verlies aan banen zij als ondergrens als aanvaardbaar hanteren voor hun voorstel. Is dat 10 000 banen? Is dat 5000 banen? Tot slot vragen de leden van de D66-fractie in het bijzonder aandacht voor consumenten die werken in de zorgsector en voor mantelzorgers. Deze consumenten ervaren dat zij door hun onregelmatige werktijden extra problemen ondervinden wanneer winkels niet ook buiten de reguliere werktijden open zijn. 6.2. Administratieve lasten De leden van de CDA-fractie voorzien een toename van (administratieve) lasten, voor zowel gemeenten als de overheid, als gevolg van de discretionaire bevoegdheid die aan de minister van Economische Zaken wordt toegekend bij voorgestelde wetswijziging. Iedere verordening moet immers door de minster worden goedgekeurd. Zijn de indieners het met deze redenering eens? Zo ja, kunnen de indieners de stijging van lasten als gevolg van deze wetswijziging kwantificeren? De leden van de fractie van de ChristenUnie zouden graag meer inzicht krijgen in de gevolgen voor de administratieve lasten in het algemeen. Specifiek vragen zij naar de gevolgen voor de administratieve lasten op ministerieel niveau. Op welke manier zal een rijksambtenaar een inschatting moeten maken van de toeristische aantrekkingskracht van een specifieke gemeente? 6.3. Handhaving In het voorliggende wetsvoorstel is opgenomen dat gemeenten in de toelichting op een vrijstellingsbesluit ten minste ook de waarborgen moeten weergeven die gesteld zijn ten aanzien van de handhaving van het besluit. De leden van de SGP-fractie vinden dit een terechte voorwaarde. Uit het evaluatierapport over de Winkeltijdenwet (2006) blijkt dat handhaving van deze wet in de meeste gemeenten niet of nauwelijks (meer) plaatsvindt. Deze leden willen er echter op wijzen dat met de opgenomen voorwaarde maar deels voorzien wordt in de in het evaluatierapport gesignaleerde leemte. De indieners suggereren dat hun wetsvoorstel het gebrek aan handhaving zal corrigeren. Naar de mening van deze leden is hier meer voor nodig. De gewenste handhaving betreft de gehele Winkeltijdenwet en niet alleen de toerismebepaling. II ARTIKELEN Artikel I, onderdeel 2 De leden van de SGP-fractie wijzen op de aanscherping van de toerismebepaling met de zinsnede «toerisme van structurele en uitzonderlijke aard en omvang» (artikel 3, lid 3, onderdeel a). Zij verwelkomen deze aanscherping. Het doet meer recht aan de oorspronkelijke bedoeling van de toerismebepaling en het uitgangspunt van de Winkeltijdenwet, een verbod op zondagsopenstelling. De leden behoeven wel nadere verduidelijking van het in de memorie van toelichting genoemde begrip «regio», waarin wordt gezegd dat uit de term «uitzonderlijk» tevens kan worden afgeleid dat de aard van het toerisme zodanig is dat het voor het grootste deel gaat om bezoekers van buiten de betreffende regio, waarbij met name ook gedacht moet worden aan grote internationale aantrekkings- Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7 7 kracht. De leden gaan ervan uit dat hier gedoeld wordt op een groter gebied dan het toeristische gebied waarvoor de ontheffing aangevraagd wordt. Eén van de intenties van het voorliggende wetsvoorstel is immers een beperking van het gebied waarvoor de ontheffing aangevraagd wordt, waardoor bezoekers in de meeste gevallen al voor het grootste deel van buiten dit gebied zullen komen en de genoemde afleiding geen zoden aan de dijk zet. Wordt met de betreffende regio gedoeld op de gemeentegrenzen of wordt dit breder getrokken? Wat betreft de leden van de SGP-fractie worden de grenzen breder getrokken, omdat daarmee meer recht wordt gedaan aan het belang van nationale en internationale aantrekkingskracht. De leden van de SGP-fractie zetten vraagtekens bij de gekozen formulering voor de in de toerismebepaling genoemde voorwaarde dat de aantrekkingskracht voor het bedoelde toerisme gelegen moet zijn buiten de verkoopactiviteiten (artikel 3, lid 3, onderdeel a). Ten opzichte van de huidige Winkeltijdenwet is hier dus gekozen voor het weglaten van de zinsnede «geheel of nagenoeg geheel». Dit lijkt een verzwakking van de juridische basis voor het in alle gevallen verbieden van de in de memorie van toelichting genoemde cirkelredenering en zou in tegenspraak zijn met de bedoelde aansluiting op de behandeling van de huidige Winkeltijdenwet. Deze leden horen daarom graag de overwegingen die aan deze keuze ten grondslag liggen. Is de gekozen formulering in de ogen van de indieners een afzwakking, of juist een versterking, van de juridische basis voor het tegengaan van genoemde cirkelredenering? De voorzitter van de commissie, Tichelaar De griffier van de commissie, Franke Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 914, nr. 7 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e13491ce-a612-4b09-aebc-2146596d9384
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2012–2013 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 3062 Vragen van de leden Van Klaveren, Bontes en Wilders (allen PVV) aan de ministers van Veiligheid en Justitie en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over een vluchtend gezin voor Marokkaanse intimidatie (ingezonden 28 juni 2013). Antwoord van minister Opstelten (Veiligheid en Justitie), de minister Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 29 augustus 2013). Vraag 1 Bent u bekend met het artikel «Gezin vlucht voor tuig»?1 Antwoord 1 Ja. Vraag 2, 3 Kunt u aangeven waarom de politie niet gezorgd heeft dat de Marokkaanse terreurplaag werd gestopt en wat gaat de politie doen om het tuig aan te pakken en te straffen? Hoe oordeelt u over het feit dat niet het Marokkaanse tuig is gestraft en gedwongen is te verhuizen maar een geterroriseerd gezin dat al zoveel ellende heeft ondervonden van de situatie? Antwoord 2, 3 De gemeente Amsterdam heeft mij desgevraagd laten weten bekend te zijn met de onderhavige casus. De incidenten die zich de afgelopen tijd rondom het gezin hebben voorgedaan zijn door de gemeente beoordeeld. Daarbij is de conclusie getrokken dat de incidenten onvoldoende verband met elkaar houden om te kunnen worden aangemerkt als hardnekkig treiteren in de zin van de zogenaamde Amsterdam treiteraanpak. Deze aanpak is bedoeld voor structurele treiterijen, bedreigingen en overlast die gericht zijn tegen een specifiek persoon of huishouden en voorziet als ultimum remedium in een gedwongen verhuizing van de daders van treiterijen. Dat de Amsterdamse treiteraanpak in dit geval niet geïndiceerd was laat onverlet dat er wel degelijk door de politie is opgetreden. De politie heeft onderzoek verricht naar de incidenten waarmee de genoemde familie is geconfronteerd en in drie zaken is het dossier aan het openbaar ministerie 1 ah-tk-20122013-3062 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2013 http://www.telegraaf.mobi/article/21684553/gezin-vlucht-voor-tuig Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 1 overgedragen. In een van die zaken concludeerde het OM dat er onvoldoende aanknopingspunten waren voor een strafrechtelijk onderzoek. In de andere twee zaken is wel een onderzoek gestart en in een geval ook al afgerond. De verdachte in die zaak zal over de vervolgingsbeslissing worden geïnformeerd. De beslissing om de resultaten van dit optreden niet langer af te wachten en te verhuizen is in dit geval een keuze geweest van de familie zelf. Uiteraard is het te betreuren als mensen zich om dit soort redenen gedwongen voelen te verhuizen. Vraag 4 Kunt u aangeven op welke manier Nederland beter is geworden van de massa-immigratie, kijkend naar de criminaliteitstatistieken? Antwoord 4 Het baart zorgen dat het integratieproces bij een deel van onze inwoners te langzaam gaat of stokt. Tegelijk moet erkend en gevierd worden dat velen zich op eigen kracht weten te onttrekken aan de negatieve teneur die uit de statistieken spreekt. In contrast met de overlast en criminaliteit staan de prestaties in het onderwijs. De vooruitgang die de tweede generatie migranten geboekt heeft op het terrein van onderwijs biedt hoop voor de toekomst. Het integratieproces vraagt om de volle aandacht, omdat het de samenleving als geheel raakt. Dit kabinet staat voor een Nederland waarin iedereen gelijke kansen krijgt, ongeacht zijn of haar afkomst. Van nieuwkomers mag verwacht worden dat zij deze kansen grijpen. Vraag 5 Erkent u inmiddels dat er sprake is van een Marokkanenprobleem? Zo neen, bent u bereid zelf te gaan wonen in de buurt waar het geterroriseerde gezin is weggejaagd? Antwoord 5 Het kabinet onderkent dat bepaalde groepen meer overlast en criminaliteit veroorzaken dan andere. De aanpak van (jeugd)criminaliteit is één van de speerpunten van dit kabinet. De oplossing ligt in een combinatie van repressie van crimineel gedrag, preventieve activiteiten gericht op het verbeteren van de uitgangspositie van deze jongeren, het voorkomen van grensoverschrijdend gedrag en opvoedingsondersteuning. Ouders hebben de verantwoordelijkheid hun kinderen goed op te voeden en daar hoort bij dat zij grenzen stellen aan gedrag, thuis en op straat. Indien ouders problemen ondervinden met de opvoeding dienen zij daarbij ondersteuning te zoeken. In de aanpak wordt geen onderscheid naar etniciteit gemaakt. Wel is het uiteraard zo dat de groepen die vaker problemen veroorzaken navenant meer met deze aanpak in aanraking zullen komen. Vraag 6 Bent u bereid alles op alles te zetten om te zorgen dat criminelen met een dubbele nationaliteit – en dat zijn uitzonderlijk vaak Marokkanen – na denaturalisatie en straf, ons land worden uitgezet? Antwoord 6 Wanneer sprake is van het begaan van strafbare feiten dan is het aan de rechter om te beoordelen welke straf passend is, gelet op het delict, de persoon van de dader(s) en het aangedane leed. De intrekking van de Nederlandse nationaliteit en uitzetting wegens een veroordeling voor commune misdrijven is niet mogelijk. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d636c26e-1d5b-4ca4-bc68-3682a016abcf
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2017–2018 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2693 Vragen van de leden Van Haersma Buma (CDA) en Pechtold (D66) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Veel trots, weinig kennis» (ingezonden 1 juni 2018). Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap) mede namens de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (ontvangen 6 juli 2018). Vraag 1 Bent u bekend met het artikel «Veel trots, weinig kennis» in de juni-uitgave van het Historisch Nieuwsblad? Antwoord 1 Ja. Vraag 2 Komt het in het artikel geschetste beeld overeen met door uw ministerie uitgevoerde onderzoeken over de Nederlandse identiteit en ons historisch bewustzijn? Zo nee, waarin verschillen beide beelden? Antwoord 2 Er is door OCW geen onderzoek gedaan naar de Nederlandse identiteit en ons historisch bewustzijn. Het is derhalve niet mogelijk een vergelijking te maken. Wel is het SCP op dit moment bezig met een onderzoek naar de Nederlandse identiteit en onderlinge verbinding. Deze SCP-publicatie wordt in de eerste helft van 2019 verwacht. Vraag 3 en 4 Hoe wordt door u bij de uitvoering van de alinea in het regeerakkoord over het vergroten van de kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden de geschiedeniskennis van de gemiddelde Nederlander van een onvoldoende naar een voldoende getrokken? Hoe beoordeelt u het feit dat uit het Historisch Nieuwsblad-onderzoek blijkt dat slechts 20 procent van de respondenten weet dat Nederland sinds de negentiende eeuw, dus 200 jaar, een koninkrijk is? ah-tk-20172018-2693 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2018 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 1 Antwoord 3 en 4 Op basis van dit gegeven concluderen wij dat kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden blijvend aandacht verdient. Niet voor niets zit dit in de kern van ons onderwijs. In het regeerakkoord is een aantal maatregelen opgenomen om het historisch democratisch bewustzijn te versterken, namelijk het uitreiken van de Canon, het beter zichtbaar en toegankelijk maken van historische plaatsen, kennis van het Wilhelmus (dit is meegegeven aan het ontwikkelteam bij de integrale curriculumherziening) en het mogelijk maken van museumbezoek en bezoek aan het parlement. Deze maatregelen worden momenteel uitgewerkt en geïmplementeerd. Deze combinatie van maatregelen moet bijdragen aan een versterking van het historisch democratisch bewustzijn van jongeren. Daarnaast wordt in diverse ontwikkelteams van curriculum.nu onderzocht welke kennis over onze gedeelde geschiedenis, waarden en vrijheden in het curriculum van de toekomst wordt opgenomen. Het gaat dan – conform het regeerakkoord – onder andere over kennis over democratie, de Nederlandse rechtsstaat en (seksuele) diversiteit. Vraag 5 Welke relatie ziet u met de Canon van Nederland, en de wijze waarop die in het onderwijs gebruikt wordt of gebruikt zou moeten worden, om de kennis over ons historisch bewustzijn te vergroten? Antwoord 5 Zowel voor het primair als het voortgezet onderwijs geldt dat de vensters van de Canon van Nederland als uitgangspunt dienen ter illustratie van de (tien) tijdvakken. Daarbij bestaat er in de praktijk een verschil tussen het geschiedenisonderwijs in het basisonderwijs, de onderbouw van het voortgezet onderwijs en de bovenbouw van het voortgezet onderwijs. In het basisonderwijs ligt de nadruk meer op de geschiedenis van Nederland. In het voortgezet onderwijs is er meer aandacht voor internationale ontwikkelingen. Daarnaast worden historische vaardigheden en historisch redeneren in het voortgezet onderwijs belangrijker, zoals het interpreteren van bronnen en het kritisch beoordelen van de betrouwbaarheid ervan. Door feitenkennis alleen wordt geen historisch bewustzijn gecreëerd, vandaar dat de examenprogramma’s van geschiedenis (en staatsinrichting) een bredere aanpak benaderen voor leerlingen in het vmbo, havo en vwo. In deze examenprogramma’s moeten ook keuzes worden gemaakt, aangezien de tijd beperkt is en de omvang van de geschiedenis erg groot. Leerlingen in het vmbo leren over de geschiedenis en staatsinrichting van Nederland vanaf 1848 tot heden. In de examenprogramma’s van havo en vwo wordt kennis gevraagd van de prehistorie (3.000 v.Chr.) tot het heden. In beide programma’s hebben historici, vakspecialisten, curriculumexperts en geschiedenisleraren weloverwogen beslissingen genomen om een evenwichtig beeld te geven van onze nationaal én internationaal gedeelde geschiedenis. Daarin zijn niet alle vensters van de Canon uitgewerkt om ook ruimte te laten voor internationale ontwikkelingen in Europa en de wereld. Met de vrijheid die leraren in het schoolexamen en in hun lessen hebben, is er genoeg ruimte voor hen om de vensters van de Canon alsnog volledig aan te bieden. De vensters van de Canon van Nederland dienen als uitgangspunt en ter illustratie voor leraren bij de vormgeving van hun lessen. Op dit moment worden in het kader van de integrale curriculumherziening voor het primair en voortgezet onderwijs door leraren en schoolleiders voorstellen gedaan voor de actualisatie van de kerndoelen en eindtermen. De Minister van OCW vraagt daarom aan entoen.nu om het ontwikkelteam Mens en Maatschappij – waar geschiedenis een onderdeel van is – te informeren over het gebruik van de Canon in het onderwijs. Nadat Curriculum.nu in het voorjaar van 2019 haar advies heeft gepresenteerd, vragen we een nieuwe onafhankelijke commissie om te kijken of en hoe de Canon moet worden aangepast.1 1 Hiermee geeft de Minister van OCW uitvoering aan het verzoek van de aangenomen moties Bergkamp/Sjoerdsma (32 830, nr. 242) en Geluk-Poortvliet/Rog (32 830, nr. 237). Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 2 Vraag 6 Hoe verklaart u dat de geschiedenisvragen door jongeren tussen de 14 en 18 jaar slechter dan gemiddeld worden beantwoord? Antwoord 6 Wij hebben geen inzage in de representativiteit van de samenstelling van de ondervraagden over de verschillende schoolsoorten en profielen. Het is daarmee dan ook lastig te verklaren. Vraag 7 Hoe duidt u de grote scheidslijnen die uit het onderzoek naar boven komen tussen verschillende leeftijdsgroepen ten aanzien van hun houding over bijvoorbeeld dubbele paspoorten en de komst van gastarbeiders? Antwoord 7 Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 hebben we geen inzage in de representativiteit van de samenstelling van de ondervraagden. Het is daarom lastig de verschillen te duiden. Wel zien we ook in andere studies in binnen- en buitenland dat jongeren positiever zijn over de komst van migranten en kwesties in de multiculturele samenleving dan ouderen. Zij groeien op in een samenleving die diverser is en hebben meer contact met mensen met een andere nationaliteit of een migratie-achtergrond. Overigens zijn daarbij de verschillen naar opleidingsniveau groter dan de verschillen naar leeftijd. Omdat jongere generaties gemiddeld hoger opgeleid zijn dan oudere generaties, kan opleiding een deel van het verschil verklaren. In het artikel van het Historisch Nieuwsblad worden alleen verschillen tussen leeftijdsgroepen besproken. Het is onduidelijk of er daarbij gecontroleerd is voor opleidingsverschillen. Vraag 8 Bent u bereid de geschiedenistest zelf ook te maken en de resultaten ervan te openbaren? Antwoord 8 Ja, we hebben allebei de geschiedenistest gemaakt. De Minister voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beantwoordde zeventien van de twintig vragen goed (bij de vragen 5, 7 en 13 gaf zij het verkeerde antwoord). De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media had twee van de twintig antwoorden fout (het ging om de antwoorden op de vragen 6 en 7). Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5b0cadb4-8abf-4de5-9509-83b04d98f02d
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2018–2019 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 759 Vragen van de leden Ronnes en Geurts (beiden CDA) aan de Minister van Financiën over het bericht «Geld kan soms toch groeien op lapjes landbouwgrond» (ingezonden 6 november 2018). Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën) (ontvangen 27 november 2018). Vraag 1 Herkent u de in het artikel «Geld kan soms toch groeien op lapjes landbouwgrond» genoemde praktijken van grondspeculatie met (landbouw-)grond?1 Antwoord 1 Ja. Grond wordt al langer aangeboden als product, waarin kan worden geïnvesteerd. De AFM heeft consumenten in het verleden meermaals op de risico’s hiervan gewezen. Vraag 2 en 3 Klopt het dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) momenteel niet kan ingrijpen, omdat er met een «slimmigheidje» wordt voorkomen dat de landbouwgronden als beleggingsobject worden gezien? Wanneer gronden op papier in bezit en beheer zijn van particuliere beleggers, terwijl het feitelijk beheer wordt uitgevoerd door een derde (bijvoorbeeld een agrariër) en dus niet door de particuliere belegger, is er dan toch niet feitelijk sprake van een beleggingsobject waarmee er dus financieel toezicht nodig is? Zo nee, waarom niet? Antwoord 2 en 3 Volgens de Wet op het financieel toezicht (Wft) is sprake van een beleggingsobject indien het beheer «hoofdzakelijk wordt uitgevoerd door een ander dan de verkrijger». De reden voor dit criterium is dat het bij een beleggingsobject naar zijn aard moet gaan om een belegging waar de consument geen omkijken meer naar heeft. Wanneer op papier uitdrukkelijk wordt bepaald dat de consument het beheer van de zaak uitvoert en de praktijk is hiermee in overeenstemming, verschilt de investering in grond niet van een investering in overig vastgoed. Het staat de eigenaar van grond vrij om zijn grond te verpachten, net als dat de eigenaar van een pand dat mag verhuren. Er is in 1 ah-tk-20182019-759 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2018 De Volkskrant, 27 september 2018: https://www.volkskrant.nl/economie/rijker-worden-vanlandbouwgrond-gaat-het-in-amstelveen-wel-lukken-~b5987a16/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 1 deze gevallen dan ook geen sprake van een beleggingsobject. Hetgeen op papier wordt overeengekomen hoeft evenwel niet leidend te zijn voor de beoordeling van de praktijk. Er kan door constructies worden heengekeken. Wanneer in praktijk onderhands wel degelijk het beheer van de zaak aan de consument wordt gelaten, kan dat beheer van de zaak geacht worden onderdeel uit te maken van hetgeen aangeboden wordt aan de consument; waardoor alsnog sprake kan zijn van een beleggingsobject en de regels van de Wft van toepassing zijn. Vraag 4 Waar kunnen particuliere beleggers die zich misleid voelen door aanbieders van producten zoals in het artikel genoemd terecht, nu de producten formeel niet vallen onder het financieel toezicht van de AFM? Antwoord 4 Volgens Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek is het een handelaar niet toegestaan oneerlijke handelspraktijken te verrichten. Een oneerlijke handelspraktijk is bijvoorbeeld het verstrekken van onjuiste, misleidende of onvolledige informatie. Het toezicht hierop vindt op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) plaats door de AFM, mits er sprake is van een financiële dienst of activiteit. Een financiële dienst of activiteit is bijvoorbeeld het aanbieden van financiële producten in de zin van de Wft (zoals beleggingsobjecten). Als hier geen sprake van is, is de ACM bevoegd. Beleggers in een investering in grond die niet kwalificeert als een financiële dienst of activiteit (zoals het aanbieden van een grondperceel waarbij de consument het beheer van de zaak zelf uitvoert), kunnen zich dus melden bij de ACM. Wanneer de AFM of ACM tot het oordeel komt dat er een oneerlijke handelspraktijk wordt verricht, kan een zelfstandige last of last onder dwangsom worden opgelegd om de handelaar te verplichten de oneerlijke handelspraktijk te beëindigen. In de praktijk betekent dit dat onjuiste of misleidende informatie moet worden hersteld en dat onvolledige informatie moet worden aangevuld. Ook kunnen de AFM of de ACM boetes opleggen van maximaal € 450.000,–. Een oneerlijke handelspraktijk levert een onrechtmatige daad op, waarvoor consumenten de aanbieder aansprakelijk kunnen stellen om hun schade te verhalen. Vraag 5 Is het waar dat u werkt aan een wetsvoorstel om beleggers beter te beschermen tegen aanbieders van dubieuze beleggingsobjecten, zoals in het artikel is vermeld? Wanneer kan de Kamer dit wetsvoorstel verwachten? Antwoord 5 Ja. Momenteel bereid ik een wetsvoorstel voor waarmee de bescherming van beleggers in beleggingsobjecten wordt versterkt. Hierover voer ik overleg met de AFM. Het is mijn voornemen het wetsvoorstel in de loop van 2019 aan uw Kamer te zenden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b2ff4d53-3002-46d8-a95a-1029dd86267b
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018–2019 33 037 Mestbeleid Nr. 332 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN Vastgesteld 12 december 2018 De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 10 oktober 2018 inzake de stand van zaken uitvoering bestuursovereenkomst grondwaterbeschermingsgebieden in het kader van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn (Kamerstuk 33 037, nr. 313). De Minister heeft deze vragen beantwoord bij brief van 11 december 2018. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt. De voorzitter van de commissie, Kuiken De adjunct-griffier van de commissie, Konings kst-33037-332 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2018 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332 1 1 Bij welke overheid ligt nu de primaire verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van het water in de grondwaterbeschermingsgebieden, bij de rijksoverheid of bij de provincies? Antwoord De primaire verantwoordelijkheid ligt bij de provincie. Op grond van artikel 1.2 lid 2 Wet milieubeheer moet de provincie in de provinciale milieuverordening (PMV) regels stellen ter bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Dit met het oog op waterwinning voor drinkwaterproductie in de gebieden die in deze verordening zijn aangewezen. Vanwege het algemene belang van drinkwater, en de uitvoering van de Meststoffenwet ter implementatie van de Nitraatrichtlijn en de wijze waarop het bijdraagt aan de Kaderrichtlijn Water, hecht het Rijk er aan dat drinkwaterbedrijven, provincies en de georganiseerde land- en tuinbouw gezamenlijk tot oplossingen komen die de kwaliteit van drinkwaterbronnen veilig stelt. 2 Welke 11 gebieden zijn afgevallen als grondwaterbeschermingsgebieden? Antwoord De gebieden die geen onderdeel meer uitmaken van de bestuursovereenkomst zijn: – Loosdrecht (Noord Holland) – Kruidhaars/Sleen (Drenthe) – Edese Bos en Putten (Gelderland) – Leersum (Utrecht) – Aalsterweg, Helmond, Huijbergen, Oosterhout, Schijf en Seppe (Noord Brabant) Met afdoende onderbouwing en unanieme instemming van provincies, drinkwaterbedrijven en regionale LTO-organisaties is de lijst van grondwaterbeschermingsgebieden gewijzigd. Deze 11 gebieden zijn afgevallen omdat de invloed van land- en tuinbouw op het grondwater niet bepalend bleek te zijn. De gebieden behouden uiteraard wel hun status van aangewezen grondwaterbeschermingsgebied. 3 Worden de gebieden die niet langer zijn opgenomen in de lijst van grondwaterbeschermingsgebieden nog gemonitord? Antwoord In de gebieden die geen onderdeel uitmaken van de bestuursovereenkomst, wordt niet gemonitord zoals dat in afspraak 2 van de bestuursovereenkomst is benoemd1. De drinkwaterbedrijven monitoren in alle grondwaterbeschermingsgebieden steeds de kwaliteit van het grondwater dat zij onttrekken. Nitraat is één van de stoffen die deel uitmaakt van dit reguliere meetprogramma van de drinkwaterbedrijven. Provincies en drinkwaterbedrijven zijn daarnaast gezamenlijk bezig met de inrichting en verdere ontwikkeling van een «early warning»-monitoringssysteem in alle grondwaterbeschermingsgebieden, waarbij nitraat ook een van de stoffen is die gemeten wordt. 4 Wat wordt verstaan onder de invloed van land- en tuinbouw op het grondwater? 1 Kamerstuk 33 037, nr. 250. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332 2 Antwoord De bestuursovereenkomst maakt deel uit van het zesde actieprogramma waarmee Nederland de Nitraatrichtlijn implementeert (Kamerstuk 33 037, nr. 250). Deze richtlijn heeft als doel de waterverontreiniging die wordt veroorzaakt of teweeggebracht door nitraten uit agrarische bronnen te verminderen, en verdere verontreiniging van dien aard te voorkomen. Onder de invloed van de landbouw wordt verstaan de uit- en afspoeling van nitraten uit de land- en tuinbouw. Indien het bovenste grondwater gemiddeld genomen voldoet aan de nitraatnorm, is de verwachting dat winning van grondwater voor drinkwater in betreffende gebieden op lange termijn mogelijk blijft. De nitraatconcentraties in de ondergrond zullen namelijk op weg naar de winputten naar verwachting niet toenemen, maar eerder afnemen. Ten aanzien van overige aan bemesting gerelateerde stoffen, wordt er vanuit gegaan dat bij het voldoen aan de nitraatnorm in het bovenste grondwater, geen normoverschrijdingen zullen optreden voor deze andere stoffen (zie ook Aanhangsel Handelingen II 2016/17, nr. 2574). 5 Welke invloeden van steden en natuur zijn er en hoe zijn deze gedefinieerd? Antwoord De antropogene invloed van stedelijk gebied of natuur per grondwaterbeschermingsgebied is gedocumenteerd in het betreffende gebiedsdossier. Deze invloeden maken evenwel geen onderdeel uit van de bestuursovereenkomst. De verschillende definities zijn vastgelegd in de begrippenlijst handleiding Gebiedsdossiers2. 6 Hoeveel van de vier provinciale uitvoeringsovereenkomsten die op het moment van het versturen van de brief waren gesloten, zijn gesloten voor de eerder door u gestelde deadline van 30 juni 2018? Indien de verschillende overeenkomsten later dan deze datum zijn gesloten, op welke data zijn ze gesloten? Antwoord Alle provinciale uitvoeringsovereenkomsten zijn getekend na 30 juni 2018. De feitelijke ondertekening heeft in elke provincie op een ander moment plaatsgevonden, namelijk op: • 2 juli 2018 in Overijssel • 5 juli 2018 in Noord Brabant • 6 juli 2018 in Gelderland • 26 september 2018 in Drenthe 7 Is inmiddels de uitvoeringsovereenkomst met de provincie Limburg afgerond? Zo ja, op welke datum? Antwoord Aan de uitvoeringsovereenkomst in Limburg wordt gewerkt door provincie Limburg, de Limburgse Land en Tuinbouwbond (LLTB) en Waterleiding Maatschappij Limburg (WML). Het voornemen van de partijen is om begin december 2018 de uitvoeringsovereenkomst te ondertekenen. 2 http://www.overijssel.nl/publish/pages/98701/ inleiding_en_handleiding_gebiedsdossiers_drinkwaterwinningen.pdf. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332 3 8 In het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn werd gesproken over 40 grondwaterbeschermingsgebieden, maar dit zijn er nu 34; in hoeverre moet de Europese Commissie op de hoogte gesteld worden van deze wijziging en wat is hiervoor de procedure? Antwoord Wijzigingen van het actieprogramma die de effectiviteit beïnvloeden, moeten gemeld worden bij de Europese Commissie. Zoals genoemd bij het antwoord op vraag 4, maakt de bestuursovereenkomst deel uit van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn. Afspraken 1b en 1c van de bestuursovereenkomst waarmee wijziging van de gebieden mogelijk is, zijn bekend bij de Europese Commissie. Er is geen reden aan te nemen dat de effectiviteit van het zesde actieprogramma wordt beïnvloed, aangezien gebieden zijn geschrapt waar invloed landbouw beperkt is en gebieden zijn toegevoegd waar de invloed van de land- en tuinbouw wel een aanvullende aanpak vraagt. 9 Wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van het bestuurlijk overleg? Antwoord De ondertekenaars van de bestuursovereenkomst beslissen uiterlijk 30 juni 2019 in een bestuurlijk overleg of er voldoende voortgang is. Indien er onverhoopt in één of meer van de gebieden onvoldoende perspectief op doelbereik moet worden geconstateerd, bezien de partijen welke noodzakelijke acties genomen moeten worden. In het zesde actieprogramma is dit laatste uitgewerkt door te stellen dat deze maatregelen juridisch verplicht zullen worden gesteld gedurende de looptijd van het zesde actieprogramma. Over de uitkomsten van dit bestuurlijk overleg waar beslist wordt over de voortgang en verdere gang van zaken, zal uw Kamer worden geïnformeerd. 10 Op welke datum zou de nul-situatie in de verschillende grondwaterbeschermingsgebieden moeten zijn vastgesteld? Antwoord Hoe en wanneer de nul-situatie moet zijn vastgesteld, is niet vastgelegd in de bestuursovereenkomst. Er is een handreiking opgesteld, die omwille van eenduidigheid nauw aansluit op de systematiek die in het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid (LMM) wordt toegepast. Er wordt een analyse opgesteld van de situatie per gebied. Deze analyses zijn inmiddels voor bijna alle gebieden uitgevoerd en gedocumenteerd. Daarnaast wordt bij de start per deelnemende agrariër in kaart gebracht hoe hoog het stikstofbodemoverschot is (als indicator voor de nitraatuitspoeling). Dit zal voor het eerst plaatsvinden in het eerste kwartaal van 2019. De grondwatermonitoring in de verschillende gebieden kan pas van start gaan als de deelnemers bekend zijn. Momenteel wordt gewerkt aan het ontwerp en dimensionering van het meetnet. De feitelijke grondwatermonitoring vindt altijd plaats in het najaar, wat betekent dat de eerste monitoringronde plaatsvindt in het najaar van 2019. Tenslotte hebben er nulmetingen plaatsgevonden in verschillende gebieden waar sprake is van een bestaande of doorlopende aanpak, zoals het project Duurzaam Schoon Grondwater in Limburg. 11 Houdt u vast aan uw eerdere toezegging om halverwege het jaar 2019 alsnog te herzien of aanvullende wettelijke maatregelen nodig zijn? Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332 4 Antwoord Ja. In de bestuursovereenkomst is opgenomen dat uiterlijk 30 juni 2019 wordt vastgesteld of er voldoende voortgang is. Als dat niet zo is, zullen maatregelen juridisch verplicht zullen worden gesteld gedurende de looptijd van het zesde actieprogramma. Deze afspraak blijft onverkort van kracht. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 33 037, nr. 332 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3f92aab0-4855-4441-876b-fbf8fcdcfb5a
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 34 550 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (VIII) voor het jaar 2017 Nr. 42 MOTIE VAN HET LID GRASHOFF Voorgesteld 3 november 2016 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat veel pabo-afgestudeerden niet instromen in het basisonderwijs en dat een grote groep snel weer het basisonderwijs verlaat, wat mede bijdraagt aan het (aankomend) lerarentekort; constaterende dat er een groot verschil is tussen de beloning en carrièremogelijkheden in het vo en po; van mening dat docenten in het basisonderwijs even waardevol zijn als docenten in het voortgezet onderwijs; verzoekt de regering, haar beleid zo in te richten dat er op korte termijn betere beloning en carrièremogelijkheden in het primair onderwijs komen, gelijk aan het voortgezet onderwijs, en gaat over tot de orde van de dag. Grashoff kst-34550-VIII-42 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 550 VIII, nr. 42
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ad58cb35-51d3-4dd3-946c-a546ecf8da0e
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 34 775 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2018 Nr. 43 MOTIE VAN HET LID KUZU Voorgesteld tijdens het wetgevingsoverleg van 4 december 2017 De Kamer, gehoord de beraadslaging, verzoekt de regering om, concrete maatregelen te nemen teneinde aanbevelingen om de jeugdzorggezinnen met een migrantenachtergrond vroeger en eerder te laten bereiken, zoals uit het rapport Diversiteit in transitie van FORUM, van implementatie te laten voorzien door gemeenten en de voortgang van deze implementatie te bewaken, en gaat over tot de orde van de dag. Kuzu kst-34775-XVI-43 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 34 775 XVI, nr. 43
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/941c20c4-2af4-437c-8c8c-411651dc5ef9
Commissie BiZa Aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties T.a.v. mw. drs. K.H. Ollongren Postbus 20011 2500 EA DEN HAAG Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Den Haag, 12 september 2019 Beleidsreactie CTIVD rapport nr. 63 over de toepassing van filters bij OOGinterceptie door de AIVD en de MIVD 29924-188/2019D35315 Geachte mevrouw Ollongren, In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van 5 september 2019 is gesproken over uw brief van 3 september inzake de beleidsreactie CTIVD rapport nr. 63 over de toepassing van filters bij OOG-interceptie door de AIVD en de MIVD. De commissie heeft besloten u te verzoeken een technische briefing te organiseren door ambtenaren van uw ministerie en/of medewerkers van de CTIVD over de beleidsreactie CTIVD rapport nr. 63 over de toepassing van filters bij OOG-interceptie door de AIVD en de MIVD. De briefing dient ingepland te worden voor het algemeen overleg IVD-aangelegenheden en wij stellen voor deze in te plannen op dinsdag 29 oktober 2019 van 16.45 uur tot 17.45 uur. Bij deze breng ik u het verzoek van de commissie over. Hoogachtend, de griffier van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken, C.J.M. Roovers Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/119539b9-6a85-45fe-b3ce-8f090368aee8
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 35 570 VI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Justitie en Veiligheid (VI) voor het jaar 2021 Nr. 99 BRIEF VAN DE MINISTER VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 2 maart 2021 Hierbij bied ik uw Kamer ter informatie een afschrift aan van het besluit op grond van de Wet openbaarheid van bestuur van het Openbaar Ministerie dat kort gezegd ziet op documenten betreffende de strafvervolging van dhr. Geert Wilders, inzake zijn «minder-Marokkanen»-uitspraken.1 In verband met de (gedeeltelijke) openbaarmaking van de documenten over dit onderwerp wil ik uw Kamer attenderen op dit besluit. De gedeeltelijk openbaar gemaakte documenten zijn te vinden bij het besluit op www.om.nl. De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus 1 kst-35570-VI-99 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 570 VI, nr. 99
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/276c6c81-cdd4-45ab-a075-8533dc502363
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008–2009 21 501-34 Raad voor Onderwijs, Jeugdzaken en Cultuur Nr. 116 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 11 maart 2009 In aanloop naar de Informele EU-Raad van 23 maart aanstaande, stuur ik u: • De geannoteerde agenda van de Informele Raad van 23 maart. • De reactie op de toezegging die voort is gekomen uit het Algemeen Overleg van 12 februari jl. (Kamerstuk 21 501-34, nr. 115) Tijdens dit overleg heeft Staatssecretaris Bijsterveldt toegezegd u te informeren over de hoogte van de Nederlandse uitgaven (publiek en privaat) aan Hoger Onderwijs als percentage van het BBP, en dit in relatie tot de Nederlandse uitgaven (publiek en privaat) aan R&D. Met deze brief voldoe ik aan deze toezegging. • Het verslag van de OJC-Raad van 16 februari (waarbij alleen onderwijs op de agenda stond). De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R. H. A. Plasterk KST128742 0809tkkst21501-34-116 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116 1 GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE RAAD 23 MAART 2009 Voor de Informele Raad op 23 maart aanstaande in Praag staan de volgende onderwerpen geagendeerd: 1. Rol van onderwijs bij het economisch herstel 2. Partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers De Informele Raad heeft geen bevoegdheden voor het nemen van besluiten. Het doel van deze Raad is het uitwisselen van gedachten over bovengenoemde onderwerpen. Deze uitwisseling van standpunten zal plaatsvinden op hoofdlijnen, aangezien in totaal 34 Europese landen (waaronder de 27 EU-lidstaten) deelnemen aan deze Informele Raad. Rol van onderwijs bij het economisch herstel De kernboodschappen die tijdens de OJC-Raad in februari jl. zijn aangenomen, benadrukken het belang van onderwijs voor het economisch herstel en het behoud van de sociale cohesie. In vervolg hierop wordt, op initiatief van het Tsjechische voorzitterschap, tijdens de Informele Raad van gedachten gewisseld over mogelijk te nemen maatregelen op het gebied van onderwijs die door lidstaten genomen kunnen worden ten faveure van economische groei, werkgelegenheid en sociale cohesie. Aan de Informele Raad worden de volgende vragen voorgelegd: • Welke maatregelen zouden kunnen worden genomen op nationaal niveau om de economische crisis te helpen op te lossen? • Hoe kan Europese onderwijssamenwerking ondersteunen bij het bestrijden van de economische crisis? Inzet Nederland Momenteel is het kabinet nog in beraad over een mogelijk pakket aan maatregelen om de economische crisis te bestrijden. Zodra meer informatie beschikbaar is, wordt de Kamer hier uiteraard over geïnformeerd. Nederland benadrukt dat bij Europese onderwijssamenwerking te allen tijde de subsidiariteit voorop moet staan. In dit kader geldt dan ook dat we op nationaal niveau bepalen welke (onderwijs)maatregelen we implementeren om de crisis te bestrijden en bij voorkeur er ook sterker uitkomen. Partnerschappen tussen onderwijsinstellingen en werkgevers De samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers is één van de onderwijsprioriteiten van het Tsjechische EU-voorzitterschap. Met de bespreking van dit thema, beoogt het Tsjechische voorzitterschap meer (politieke) aandacht te vragen voor wederzijdse communicatie tussen onderwijsinstellingen en werkgevers. Tijdens de Informele Raad wordt gesproken over de volgende thema’s: • De rol van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers bij het oplossen van de economische crisis. • Het belang van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers met het oog op het vergroten van de creativiteit, innovatie en ondernemerschap. • Europese samenwerking op het gebied van de relatie tussen onderwijsinstellingen en werkgevers. Het doel van het voorzitterschap is om in mei tijdens de OJC-Raad over dit onderwerp raadsconclusies aangenomen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116 2 Inzet Nederland Beroeps- en volwasseneneducatie: Staatssecretaris van Bijsterveldt heeft in 2008 de Kamer de Strategische agenda voor de BVE-sector aangeboden. Daaruit blijkt dat Nederland reeds inzet op de versterking van de samenwerking tussen onderwijsinstellingen en werkgevers. De volgende doelstellingen zijn hierover geformuleerd: • Een betere aansluiting tussen het beroeps- en volwassenenonderwijs en de arbeidsmarkt • Een verbeterde kwaliteit in het beroeps- en volwassenenonderwijs door middel van een herziening van de kwalificatiestructuur, met een focus op competenties. • Zorgen voor meer actieve en duurzame deelname aan onderwijs en arbeidsmarktparticipatie (o.a. door verlaging van het aantal voortijdig schoolverlaters). Uit de Strategische agenda blijkt eveneens het belang van de kenniscentra, waarin o.a. onderwijsinstellingen en werkgevers nauw met elkaar samenwerken. De verlenging van de projectdirectie Leren & Werken (samenwerking tussen de ministeries van OCW en SZW), met als doel de relatie tussen onderwijs en arbeidsmarkt te verbeteren, geeft blijk van het belang dat het kabinet hecht aan onderhavig thema. Hoger Onderwijs: Op het gebied van Hoger Onderwijs is het eveneens van belang om de samenwerking tussen de hoger onderwijsinstellingen en de werkgevers te versterken. In Nederland gebeurt dit volgens de volgende drie beleidslijnen: • Leren & Werken (net als voor het beroeps-, en volwassenenonderwijs, heeft onder meer de projectdirectie Leren & Werken ook voor het hoger onderwijs beleids-maatregelen in het leven geroepen ten behoeve van de relatie onderwijs en arbeidsmarkt) • Stimuleren van innovatie • Inzetbaarheid op de arbeidsmarkt. Bovengenoemde voorbeelden zullen tijdens de Informele Raad voor het voetlicht worden gebracht. Europese samenwerking op dit terrein wordt waar mogelijk ondersteund, waarbij de subsidiariteit nauwlettend wordt meegewogen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116 3 VERSLAG OJC-RAAD 16 FEBRUARI 2009 Het belangrijkste onderwerp van de Raad waarbij – voor mijn OCW-portefeuille – alleen onderwijs op de agenda stond, betrof de gedachtewisseling over het vernieuwde strategische raamwerk voor Europese samenwerking voor onderwijs en training ná 2010. Daarnaast is overeenstemming bereikt over de kernboodschappen over de rol van onderwijs bij economisch herstel t.b.v. de Voorjaarsraad. Strategisch raamwerk «Onderwijs en training ná 2010» De politieke discussie over het strategisch raamwerk over «Onderwijs en training ná 2010» spitste zich met name toe op het gebruik van benchmarks. Veel lidstaten waren van mening dat om een politieke afweging te kunnen maken ten aanzien van de nieuwe voorgestelde benchmarks, onderzoek wenselijk is naar de reden waarom er van de huidige vijf benchmarks er vier niet gehaald zijn. Wat betreft het voorstel voor de nieuwe benchmarks is gebleken dat de meeste lidstaten hier niet afkerig tegenover staan, maar wel de nodige kritische kanttekeningen plaatsen bij de hoeveelheid, de keuze van de benchmarks én de wijze waarop deze gebruikt worden. In mijn uiteenzetting tijdens de Raad heb ik gewezen op het belang van Europese samenwerking op het gebied onderwijs en training, vooral wat betreft het leren van elkaar. Europees gemiddelde streefcijfers hebben daarbij geen toegevoegde waarde. De bevoegdheid voor het onderwijs ligt op nationaal niveau. Verantwoording moet dus ook op dat niveau worden afgelegd, en niet op Europees niveau. De kritische houding van Nederland t.a.v. benchmarks maakt dat zij alleen onder voorwaarden acceptabel zijn: een fors beperkt aantal; duidelijke meerwaarde (geen input-benchmarks), geen verplichting voor nationale doelen; geen landenrapportages. Meerwaarde voor Europese samenwerking is bovenal te vinden in mobiliteit en het versterken van leren van elkaar. Tijdens de OJC-Raad in mei wordt opnieuw gesproken over dit onderwerp. Kernboodschappen over de rol van onderwijs bij het economisch herstel In de kernboodschappen van de Onderwijsraad stond weergegeven hoe onderwijs een bijdrage kan leveren aan het oplossen van de economische problemen. Eurocommissaris Figel’ gaf aan de boodschappen te steunen. Volgens Figel’ zouden in een tijd van economische crisis niet alleen maatregelen voor de korte termijn moeten worden genomen, juist om op termijn sterker te staan. De Commissie heeft in zijn economisch herstelplan van eind 2008 dan ook gevraagd om meer investeringen voor onderwijs en opleiding. Hierna zijn de kernboodschappen, die zullen worden voorgelegd aan de Europese Raad op 19 maart, door de OJC-Raad aangenomen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116 4 TOEZEGGING ALGEMEEN OVERLEG 12 FEBRUARI 2009 Tijdens het Algemeen Overleg is door Staatssecretaris van Bijsterveldt toegezegd dat u nader geïnformeerd zou worden over de hoogte van de Nederlandse uitgaven (publiek en privaat) aan hoger onderwijs als percentage van het BBP, en dit in relatie tot de Nederlandse uitgaven (publiek en privaat) aan Research & Development. Nederlandse uitgaven aan Hoger Onderwijs Nederland gaf in 2007 in totaal 2% van haar BBP uit aan het hoger onderwijs (universiteiten en hogescholen). De publieke uitgaven zijn 1,1% en de private bestedingen (o.a. collegegelden) zijn 0,9%. In het totaalpercentage van 2% zit 0,46% aan uitgaven (publiek en privaat) voor R&D van universiteiten. Het gaat dan om middelen die afkomstig zijn uit verschillende bronnen zoals de overheid (het grootste deel), de Europese Unie, het bedrijfsleven en de collectebusfondsen. Het percentage aan uitgaven aan hoger onderwijs exclusief R&D komt daarmee op 1,54% van het BBP. De Europese Commissie stelt in haar mededeling over Onderwijs en training ná 2010 voor dat de lidstaten zich committeren aan de volgende benchmark op het gebied van hoger onderwijs: de particuliere en overheidsinvesteringen in gemoderniseerd hoger onderwijs zouden minstens 2% van het BBP moeten bedragen. Het betreft vooralsnog een voorstel van de Europese Commissie, een besluit hierover is nog niet genomen. Zoals in het AO over de OJC-Raad op 12 februari jl. met uw Kamer is besproken, is Nederland voornemens deze benchmark tegen te houden. Inmiddels is gebleken dat veel van mijn Europese collega-ministers dit standpunt delen. Nederlandse uitgaven aan Research & Development De Europese regeringsleiders hebben als één van de Lissabondoelstellingen met elkaar afgesproken om 3% van het BBP te besteden aan R&D, waarvan 2/3e privaat. Nederland heeft deze doelstelling in zijn nationale hervormingsplan (NHP) onderschreven. In totaal werd in 2007 1,70% van het BBP uitgegeven aan R&D. Hiervan is 0,67% publiek en 1,03% privaat. Bij de R&D-uitgaven gaat het alleen om de universiteiten; het CBS registreert nog geen R&D in het HBO. Overigens is de omvang van de R&D in het HBO verwaarloosbaar (minder dan 0,01% van het BBP). Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 21 501-34, nr. 116 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6b64e890-6497-4e8d-bbab-b359488255dd
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2009–2010 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 3279 Vragen van het lid De Krom (VVD) aan de minister van Justitie over fraude met verblijfsvergunningen in het kader van de pardonregeling (ingezonden 16 juli 2010). Antwoord van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 8 september 2010) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3026. Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Fraude met verblijfsvergunningen»?1 Antwoord 1 Ja. Vraag 2 Klopt het dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) een onderzoek is gestart naar onregelmatigheden rondom de verstrekking van verblijfsvergunningen in het kader van de pardonregeling? Antwoord 2 Ja. Vraag 3 Wat is de aanleiding van dit onderzoek? Wanneer is het gestart en wanneer worden de resultaten verwacht? Antwoord 3 Bij brief van 18 november 20092 is u laatstelijk bericht dat in totaal op grond van de Regeling afwikkeling nalatenschap oude vreemdelingenwet (verder: de Regeling) ongeveer 28 000 verblijfsvergunningen zijn verleend. Het onderzoek is op initiatief van de IND gestart. Aanleiding voor het onderzoek was de constatering van IND-medewerkers dat een aantal vreemdelingen gebruik bleken te maken van de identiteit en proceduregegevens van een andere vreemdeling om in aanmerking te komen voor een vergunning op grond van de Regeling. De signalen dat er op deze wijze werd gefraudeerd hebben geleid tot het opdragen van de behandeling van deze zaken aan één unit van de IND, met als oogmerk zicht te krijgen op de aard 1 2 ah-tk-20092010-3279 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2010 Radio Nederland Wereldomroep, 15 juli 2010. Kamerstukken II, 2009–10, 31 018, nr. 54 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 1 en omvang van de fraude en daar adequaat op te reageren, door in deze gevallen niet tot vergunningverlening over te gaan, dan wel een verleende vergunning in te trekken en aangifte te doen. In ongeveer 350 gevallen is vervolgens de verblijfsvergunning geweigerd. In ongeveer 100 zaken loopt nog onderzoek dat naar verwachting rond het einde van het jaar zal zijn afgerond. Vraag 4, 5 Klopt het dat er in ongeveer 500 dossier onregelmatigheden zijn geconstateerd? Klopt het eveneens dat uitgeprocedeerde asielzoekers € 5.000 tot € 8.000 hebben betaald voor een vergunning? Wat vindt u hiervan? Hoeveel gevallen van fraude en/of misbruik zijn er reeds bij u bekend? Antwoord 4, 5 In een totaal van ongeveer 500 gevallen waren inderdaad aanwijzingen van onregelmatigheden aanwezig. Daarvan is in ongeveer 450 gevallen fraude vastgesteld en aangifte gedaan door de IND. In ongeveer 350 van deze zaken zijn onregelmatigheden tijdens de procedure aan het licht gekomen. In die gevallen is de verblijfsvergunning niet verleend. In ongeveer 100 van deze zaken was de verblijfsvergunning reeds verleend. Intrekking van de verblijfsvergunning is in deze gevallen in onderzoek. Uit de tot nu toe door de IND onderzochte zaken en de door de rechter behandelde strafzaken zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen dat aan ambtenaren zou zijn betaald voor het verkrijgen van vergunningen. Wel hebben enkele verdachten verklaard geld te hebben betaald aan tussenpersonen, die de vergunning voor hen zouden aanvragen. Naar aanleiding van de aangiftes door de IND zijn opsporingsonderzoeken ingesteld. Een aantal opsporingsonderzoeken heeft geleid tot een bewijsbare zaak met een bekende verdachte. In die gevallen is of wordt strafrechtelijke vervolging ingesteld. Inmiddels is een aantal verdachten veroordeeld tot gevangenisstraf, variërend van zes weken tot vier maanden. Vraag 6 Heeft u indicaties dat medewerkers van de IND betrokken zijn bij deze fraude? Kunt u dit toelichten? Antwoord 6 Ik heb geen enkele aanwijzing dat medewerkers van de IND hierbij betrokken zijn. Het is juist aan de oplettendheid van medewerkers van de IND te danken dat de fraude is ontdekt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0a5d9c9e-5e4f-4e3e-be44-23c2ce50017c
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2015–2016 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2015Z22954 Vragen van het lid Siderius (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de huisvesting van twee mbo-instellingen in Purmerend (ingezonden 30 november 2015). Vraag 1 Kunt u toelichten wat de overwegingen zijn van het Regio College en het Horizon College in Purmerend om te kiezen voor het bouwen van een nieuwe school ter waarde van € 14,5 miljoen, terwijl er op de huidige locatie van het Regio College, Spinnekop 1 te Purmerend, voldoende ruimte en faciliteiten zijn om beide mbo-instellingen te huisvesten?1 Vraag 2 Is het waar dat de bestuurders van beide mbo-instellingen in onvoldoende mate kunnen samenwerken met de beide vmbo-scholen op de locatie Spinnekop? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om deze samenwerking te verbeteren, zodat doorlopende leerlijnen geoptimaliseerd kunnen worden? Vraag 3 Kunt u de weerzin van het Horizon College om in te trekken bij het Regio College verklaren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten? Vraag 4 Is het waar dat het huidige schoolgebouw van het Regio College in 2008/2009 nog voor 3 miljoen is verbouwd? Acht u het wenselijk dat het gebouw straks leeg komt te staan, terwijl het prima faciliteiten heeft om onderwijs aan mbo-studenten te bieden? Vraag 5 Acht u het wenselijk dat mbo-instellingen overgaan tot nieuwbouw, terwijl er geschikte bestaande schoolgebouwen beschikbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten? Vraag 6 Is het waar dat uw ministerie een garantiestelling heeft afgegeven aan het Ministerie van Financiën voor het verstrekken van een hypothecaire lening aan het Horizon College, zodat het Horizon College over voldoende financiële 1 kv-tk-2015Z22954 ’s-Gravenhage 2015 Brief klankbordgroep Karekietpark aan de Minister – 15 oktober 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Vragen 1 middelen zal beschikken om het zogenaamde Regionaal Opleidingscentrum(ROC)-cluster te kunnen realiseren? Acht u het wenselijk dat het Horizon College financiële middelen die bedoeld zijn voor het bieden van onderwijs, inzet voor het aangaan van een hypothecaire lening van een nieuw schoolgebouw, terwijl er reeds een bestaand pand beschikbaar is?2 Vraag 7 Wat waren de precieze overwegingen van u om over te gaan tot het afgeven van een garantiestelling? Vraag 8 Acht u de veronderstelde groei in leerlingenaantallen van het Horizon College realistisch, gezien de verwachte demografische daling van het aantal jongeren? Is het neerzetten van een gebouw ingericht op groei van het leerlingenaantal in uw ogen op dit moment verantwoord? Vraag 9 Hoe beoordeelt u de procedure om te komen tot een ROC-cluster en de traagheid waarmee het college van burgemeester en Wethouders Wet Openbaarheid Bestuur(WOB)-procedures behandeld? 3 Vraag 10 Welke mogelijkheden ziet u om de huisvesting van mbo-instellingen onder verantwoordelijkheid en beheer van de Rijksgebouwendienst te brengen? Vraag 11 Ziet u mogelijkheden om een verplichte financiële goedkeuringstoets in te voeren, zodat er onafhankelijk wordt getoetst of een mbo-instelling kan overgaan tot nieuwbouw alvorens een bestuurder kan besluiten te investeren in nieuwe gebouwen? 2 Nota van Zienswijzen van het college in reactie op de ingediende zienswijzen tegen het ontwerpbestemmingsplan Horizon-/Regiocollege Karekietpark 2015: http://raad.purmerend.nl/sites/default/files/16l%20Bijlage%208a%20%20Nota%20van%20zienswijzen.pdf 3 http://www.noordhollandsdagblad.nl/stadstreek/waterland/article27509668.ece/Procedure-vanplan-MBO-campus-Purmerend-moet-opnieuw_?lref=r_regionaal Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5bde0381-0f47-4478-ac25-60db11263e36
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2018–2019 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1511 Vragen van de leden Bosman en Van Gent (beiden VVD) aan de Ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de mogelijkheid tot «politiek verlof» voor militairen (ingezonden 11 december 2018). Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) mede namens de Staatssecretaris van Defensie (ontvangen 12 februari 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1045. Vraag 1 Hebt u kennisgenomen van het initiatief van diverse Roosendaalse gemeenteraadsleden om de mogelijkheid tot politiek verlof voor militairen mogelijk te maken?1 Antwoord 1 Ja. Vraag 2 Klopt het dat het voor militairen die op uitzending gaan op dit moment niet mogelijk is om tijdelijk hun (gemeenteraads)zetel af te staan? Kunt u toelichten welk onderdeel van de Kieswet deze mogelijkheid verhindert? Antwoord 2 Het raadslidmaatschap is een nevenfunctie. Voor militairen die op uitzending gaan is het niet mogelijk is om tijdelijk hun Kamer-, staten- of raadszetel af te staan aan een vervanger. De Grondwet biedt geen grondslag voor vervanging van raadsleden die voor hun beroep al dan niet vrijwillig worden uitgezonden naar het buitenland. Er is uitsluitend een vervangingsmogelijkheid bij zwangerschap, bevalling en langdurige ziekte. Vraag 3 Bent u bereid te onderzoeken of en hoe dit «politieke verlof» voor militairen alsnog mogelijk gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door deze mogelijkheid op te nemen in de wet? 1 ah-tk-20182019-1511 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2019 https://www.ad.nl/roosendaal/roosendaals-plan-voor-politiek-verlof-voor-militairen-krijgt-steunuit-de-regio~ac51569e/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 1 Antwoord 3 Ik zie geen noodzaak om een vervangingsmogelijkheid voor militairen te introduceren. Voor mijn argumentatie verwijs ik kortheidshalve naar mijn beantwoording van vraag 6 van de leden Belhaj (D66), Kerstens (PvdA) en Den Boer (D66) over politiek verlof voor militairen om uitzending mogelijk te maken (ingezonden 6 december 2018, nummer 2018Z23177). Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9e3ee00c-b1d0-4a43-a012-52600512f8fb
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 25 834 Problematiek rondom asbest Nr. 124 GEWIJZIGDE MOTIE VAN DE LEDEN ALBERT DE VRIES EN SMALING TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 123 Voorgesteld 24 januari 2017 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat in de Wet milieubeheer een wettelijke regeling is opgenomen gericht op volledige verwijdering van asbestdaken in Nederland vóór 2024; overwegende dat dit voor eigenaren-bewoners een forse investering vraagt, die maar in beperkte mate met een subsidie wordt gecompenseerd; constaterende dat er wijken zijn (onder andere in de gemeente Lelystad) waar vrijwel op alle woningen asbesthoudende daken en gevels voorkomen en dat sanering in die gevallen alleen per bouwblok gezamenlijk door eigenaars-bewoners kan worden aangepakt; constaterende dat in de praktijk lang niet alle bewoners de voor de sanering benodigde financiering rond kunnen krijgen waardoor gezamenlijke plannen onuitvoerbaar dreigen te worden; verzoekt de regering, met behulp van bij de financiering betrokken partijen en gemeenten arrangementen te ontwikkelen voor eigenarenbewoners, rekening houdend met draagkracht, en de Kamer daarover voor 1 juli 2017 te informeren, alsmede over de wijze waarop de te ontwikkelen arrangementen onder de aandacht van de doelgroep gebracht zullen worden, en gaat over tot de orde van de dag. Albert de Vries Smaling kst-25834-124 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 25 834, nr. 124
Tweede Kamer