URL
stringlengths 99
99
| content
stringlengths 7
2.85M
| Source
stringclasses 1
value |
---|---|---|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/adb637cd-1868-4d03-a79e-1c4e515324fd
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
33 134 (R1972)
Regels omtrent de verkrijging en het verlies van
de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet
nationaliteit zeeschepen)
Nr. 15
NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG
Ontvangen 3 december 2020
Inleiding
Met belangstelling heeft de Koninkrijksregering kennisgenomen van de
nadere bevindingen van de vaste commissie voor Infrastructuur en
Waterstaat, belast met het voorbereidend onderzoek van het voorstel van
rijkswet houdende regels omtrent de verkrijging en het verlies van de
nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen; hierna: de
Rijkswet) en zij dankt de commissie voor haar spoedige reactie.
Zoals eerder aan de commissie is gemeld, heeft de beantwoording van de
vragen in het nader verslag langer geduurd dan gehoopt. Naar aanleiding
van de vragen en de wens tot zorgvuldige beantwoording zijn diverse
gesprekken gevoerd tussen de landen van het Koninkrijk onderling, met
andere Nederlandse ministeries en met verschillende sectorpartijen. Als
resultaat daarvan zijn diverse wijzigingen opgenomen in de separaat aan
de Kamer voorgelegde tweede nota van wijziging. De Koninkrijksregering
is van mening dat daarmee belangrijke waarborgen aan het regime onder
het voorstel worden toegevoegd. Eén van deze met sectorpartijen
besproken waarborgen ziet op de mogelijke gevolgen op het gebied van
arbeidsrecht en sociale zekerheid voor zeevarenden aan boord van een
schip dat bareboat-out gaat. De Koninkrijksregering is van oordeel dat met
het gewijzigde voorstel van rijkswet op grond van een zorgvuldige
belangenafweging een goede balans is gevonden tussen enerzijds de
behartiging van de arbeidsrechtelijke en sociaalrechtelijke positie van
zeevarenden in geval van bareboat-out en anderzijds het belang van het
waarborgen van de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van het
Nederlandse scheepsregister.
De Koninkrijksregering spreekt de hoop uit dat met onderstaande
beantwoording van de aanvullende vragen de openbare behandeling van
het voorstel van Rijkswet genoegzaam is voorbereid.
kst-33134-15
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
1
Algemeen
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren (PvdD) stellen vragen
ten aanzien van de walvisjacht door Japan. De vragen hebben betrekking
op het standpunt van de regering over deze walvisjacht, onder meer ten
opzichte van wetenschappelijke onderzoek en de inzet van de Nederlandse regering voor een aanpassing van het Walvisvaartverdrag. De
Koninkrijksregering merkt naar aanleiding van de vragen op dat er geen
sprake is van een standpuntwijziging inzake de walvisjacht. De regering
heeft de afgelopen jaren in alle schriftelijke en mondelinge contacten met
de Kamer het hierna volgende antwoord gegeven.
Het Walvisvaartverdrag staat toe dat landen walvissen doden voor
wetenschappelijke doeleinden. Dit vereist geen voorafgaande
toestemming van de International Whaling Commission (IWC). Japan
beroept zich voor haar walvisvangsten op deze mogelijkheid en handelt
daarmee naar eigen zeggen rechtmatig. Het moratorium uit 1986 heeft
alleen betrekking op commerciële walvisvangsten.
Nederland behoort tot de landen die het bejagen van walvissen voor
wetenschappelijk onderzoek niet nodig achten en dus ongewenst vinden,
zeker in de omvang waarin Japan dit doet. Ook heeft het Internationaal
Gerechtshof op 31 maart 2014 vastgesteld dat de Japanse walvisvaart in
de Zuidelijke Oceaan in de vorm die het toen had, niet als wetenschappelijk onderzoek kan worden aangemerkt en daarmee in strijd is met het
Walvisvaartverdrag. De inzet van de Nederlandse regering is om in de
IWC tot een aanpassing van het Verdrag te komen welke een eind maakt
aan deze en andere vormen van walvisjacht. In de tussentijd blijft de
regering in de IWC en in bilaterale contacten een beroep doen op Japan
om in de geest van het moratorium op de commerciële jacht te handelen,
en derhalve de huidige vangsten te beëindigen.
Teboekstelling, ongeacht waar ter wereld
Op de vraag van de VVD-fractie over een eventuele dubbele teboekstelling
kan door de Koninkrijksregering het volgende worden opgemerkt.
Het valt niet uit te sluiten dat er landen zijn die inschrijving in hun
privaatrechtelijk register vereisen alvorens de vlag van dat land kan
worden verkregen. Het moge duidelijk zijn dat de Rijkswet hier niets aan
kan veranderen. Een reder die zijn schip onder een dergelijke vlag wil
laten varen, zal de teboekstelling in Nederland of in een van de andere
landen van het Koninkrijk ongedaan moeten maken om dubbele teboekstelling te voorkomen. Een zeeschip kan immers maar in één land te boek
worden gesteld. In de artikelen 7, onderdeel b, en 10, onderdeel b, van het
voorstel is dan ook als voorwaarde voor registratie in het vlagregister
gesteld dat het zeeschip niet tegelijkertijd in meer dan een land of staat te
boek is gesteld.
In landen die geen inschrijving in hun privaatrechtelijk register vereisen
voor vlagverlening, kunnen reders gebruik maken van de in de Rijkswet
geboden mogelijkheid voor bareboat-out. Bij inschrijving in een buitenlands rompbevrachtingsregister vaart het schip onder de desbetreffende
buitenlandse vlag. Als het zeeschip in Nederland te boek gesteld blijft, kan
een verklaring worden aangevraagd bij de Inspectie Leefomgeving en
Transport (ILT) waarin staat dat de Nederlandse wetgeving geen bezwaar
heeft tegen de voorgenomen inschrijving en dat gedurende de
inschrijving de Nederlandse vlag niet zal worden gevoerd (zogenaamde
bareboat-out verklaring). Met deze mogelijkheid wordt – de vanuit
economisch oogpunt onwenselijke situatie – voorkomen dat de teboekstelling van een schip en mogelijk zelfs de gehele bedrijfsvoering naar het
buitenland wordt verplaatst wanneer de keuze wordt gemaakt (tijdelijk) de
vlag van een ander land te voeren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
2
Bestaande nationale wetgeving
Naar aanleiding van de vraag van de VVD-fractie over het feit dat in
bestaande Nederlandse nationaliteitswetgeving slechts een bevoegdheid
voor de Minister is opgenomen om de nationaliteit in te trekken, bevestigt
de Koninkrijksregering dat het onderscheid tussen imperatieve en
facultatieve doorhalingsgronden grotendeels is overgenomen uit zowel de
huidige Nederlandse wetgeving als uit het Zeebrievenbesluit van Curaçao
en Sint Maarten. De in artikel 13, eerste lid, onderdelen a en b,
opgenomen imperatieve gronden zijn ontleend aan de Nederlandse
Zeebrievenwet, waarin die gronden om de zeebrief in te trekken thans
facultatief zijn. De Koninkrijksregering is echter van mening dat imperatieve doorhaling van de inschrijving in het vlagregister noodzakelijk is
vanwege het belang van het Koninkrijk bij de in die onderdelen
opgenomen gronden. De in onderdeel c genoemde imperatieve grond is
ontleend aan de imperatieve gronden om de zeebrief, dan wel de
rompbevrachtingsovereenkomst, in te trekken die thans zijn opgenomen
in het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten, respectievelijk de
Nederlandse Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting.
Op de vraag of een toezichtstraject met waarschuwingen niet minder nut
heeft als de Koninkrijksregering gebonden is de inschrijving in het
vlagregister door te halen als de genoemde situatie zich voordoet, merkt
de Koninkrijksregering op dat bij imperatieve doorhalingsgronden er geen
sprake is van waarschuwingen. In geval van een imperatieve doorhalingsgrond heeft het toezichttraject een andere doelstelling. Het toezichtstraject
is in die gevallen bedoeld om vast te stellen of het vermeende feit zich,
afhankelijk van de doorhalingsgrond, daadwerkelijk voordoet of heeft
voorgedaan. Indien dat wordt vastgesteld, zal tot doorhaling worden
overgegaan.
Overigens heeft de Koninkrijksregering gemeend om ten aanzien van de
imperatieve doorhalingsgrond in artikel 13, tweede lid, onderdeel e, een
herstelmogelijkheid te creëren door toe te voegen dat doorhaling slechts
geschiedt indien «bij voortduring» niet wordt voldaan aan de in dat lid
bedoelde eisen. Het voorstel hiertoe is opgenomen in de tweede nota van
wijziging en aldaar nader toegelicht.
Bestuursrechtelijk optreden
Waarborgen
In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of voorlegging
van een doorhalingsbesluit aan de rechter verplicht is, verwijst de
Koninkrijksregering naar artikel 13, eerste lid, van het voorstel. Daarin is
bepaald dat de betrokken, voor scheepvaart verantwoordelijke, Minister
van één van de vier landen binnen het Koninkrijk niet overgaat tot
doorhaling van de inschrijving van een zeeschip in het vlagregister
wegens de in de onderdelen a tot en met c genoemde situaties, dan nadat
hierover overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken heeft plaatsgehad. Een besluit tot weigering of doorhaling hoeft niet te worden
voorgelegd aan een rechter.
In reactie op de vraag van de leden van de fracties van de VVD, D66 en
CDA inzake een procedure met voldoende waarborgen kan door de
Koninkrijksregering het volgende worden opgemerkt. In (Europees)
Nederland is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op besluiten
die op grond van het voorstel tot rijkswet worden genomen. In elk van de
Caribische landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten is de in dat land
geldende Landsverordening administratieve rechtspraak van toepassing
op besluiten genomen op grond van het voorstel tot rijkswet. Hierdoor
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
3
heeft de reder, rompbevrachter of eigenaar van het betrokken zeeschip de
mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een dergelijk besluit.
In artikel 26, tweede lid, van het voorstel is bepaald dat bij wet, onderscheidenlijk landsverordening, de mogelijkheid geregeld wordt om een
voorziening te vragen tegen de op grond van de Rijkswet genomen
besluiten. In de reeds genoemde landsregelgeving is de mogelijkheid tot
een verzoek om een voorlopige voorziening en een verzoek tot
opschorting van het besluit reeds opgenomen. De reder, rompbevrachter
of de eigenaar van het zeeschip heeft daardoor de mogelijk om een
voorziening te vragen tegen de op grond van de Rijkswet genomen
besluiten.
Naast de verplichting voor elk van de landen om te regelen dat een
(voorlopige) voorziening kan worden gevraagd, is in artikel 26, tweede lid,
van het voorstel voorts bepaald dat elk van de landen in hun eigen
landsregelgeving regels kunnen stellen omtrent een verzoek om
voorlopige voorziening en de opschorting van de werking van een besluit
op grond van artikel 13. Door de tweede nota van wijziging wordt het ook
mogelijk om in landsregelgeving regels te stellen omtrent een verzoek om
voorlopige voorziening en de opschorting van de werking van een besluit
op grond van artikel 12 van het voorstel. In de artikelsgewijze toelichting
bij artikel 26 van het voorstel is hierbij aangegeven dat de administratieve
rechtsbescherming een aangelegenheid betreft van de autonome landen.
Zoals reeds is aangegeven, regelen de Nederlandse Algemene wet
bestuursrecht en de respectievelijke Landsverordeningen administratieve
rechtspraak ook deze mogelijkheden.
Door middel van een afzonderlijke Aanpassingswet Rijkswet nationaliteit
zeeschepen zullen verschillende Nederlandse wetten in overeenstemming
worden gebracht met deze Rijkswet. Het betreft onder andere de
Algemene wet bestuursrecht. In artikel 4 van Bijlage 2 bij de Algemene
wet bestuursrecht zal de Rijkswet worden toegevoegd, zodat geregeld
wordt dat beroep in eerste en enige aanleg kan worden ingesteld bij het
College van Beroep voor het bedrijfsleven (Cbb). De verwijzingen naar
artikel 311a van het Wetboek van Koophandel en de Wet nationaliteit
zeeschepen in rompbevrachting zullen in artikel 4 van Bijlage 2 bij de
Algemene wet bestuursrecht worden geschrapt.
Ten slotte verdient het vermelding dat indien beroep wordt ingesteld bij
het Cbb, het toetsingskader van de aan de zaak toegewezen rechter of
rechters mede bepaald zal worden door de aard van de doorhalingsgrond.
In geval van een imperatieve doorhalingsgrond zal de rechter enkel
toetsen of de doorhaling overeenkomstig de vereisten opgenomen in de
Algemene wet bestuursrecht zorgvuldig is voorbereid. Dit betekent dat de
rechter toetst of de beoordeling van de feiten die heeft plaatsgevonden
voorafgaand aan de doorhaling, correct heeft plaatsgevonden.
In geval van een facultatieve doorhalingsgrond kan de rechter naast een
toets op basis van een zorgvuldige voorbereiding eveneens het besluit om
al dan niet tot doorhaling over te gaan, toetsen. Daarbij gaat de rechter,
met inachtneming van de discretionaire bevoegdheid van de Minister, na
of het besluit tot doorhaling in redelijkheid genomen had mogen worden,
gelet op de daarbij betrokken belangen.
Invulling toezichttraject
Naar aanleiding van de vragen van de fracties van de VVD, PvdA, CDA en
D66 over de wijze waarop aan het toezichtstraject invulling wordt
gegeven, merkt de Koninkrijksregering het volgende op.
Het voorstel kent imperatieve en facultatieve doorhalingsgronden. Zowel
in geval van een facultatieve als van een imperatieve doorhalingsgrond
wordt invulling gegeven aan het toezichtstraject. De ILT is verantwoordelijk voor het houden van toezicht. Tijdens het toezichtstraject onder-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
4
houdt de ILT contact met de scheepseigenaar of met de rompbevrachter
via de vestiging van laatstgenoemden in Nederland.
Het toezichtstraject bestaat uit verschillende fasen: het verzamelen van
feiten (onderzoek), het beoordelen van feiten (conclusies) en uiteindelijk
de fase waarin op basis van de beoordeling wordt besloten tot het al dan
niet doorhalen (besluit). Tijdens het toezichtstraject zal de scheepseigenaar of rompbevrachter in de gelegenheid worden gesteld zijn
zienswijze te geven op de geconstateerde feiten en omstandigheden. De
precieze invulling van het toezichtstraject is verder afhankelijk van de aard
van de doorhalingsgrond.
De Rnz geeft in artikel 13 de volgende imperatieve gronden voor
doorhaling van de inschrijving in het vlagregister:
• om redenen van algemeen belang als bedoeld in het eerste lid;
• om wezenlijke administratieve redenen als bedoeld in het tweede lid;
• wegens niet-naleving van wettelijke voorschriften als bedoeld in het
derde lid.
In het kader van het toezichtstraject worden eerst de feiten en informatie
verzameld die relevant zijn voor de beoordeling. De reactie van de
scheepseigenaar of rompbevrachter op de bevindingen van de ILT maakt
deel uit van de beoordeling van de feiten. Na het verzamelen van alle
feiten vindt een beoordeling plaats of er sprake is van een situatie als
bedoeld in de eerste tot en met vierde lid genoemde gronden.
De in het eerste lid genoemde feiten zijn gerelateerd aan het beleidsterrein van de Minister van Buitenlandse Zaken. Daarom wordt tijdens het
toezichttraject bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een
zodanige inbreuk op de rechtsorde dat het onwenselijk is dat het schip
langer deel uitmaakt van de rechtsgemeenschap van het Koninkrijk,
overleg gepleegd met de Minister van Buitenlandse Zaken.
Doorhaling van de inschrijving in het vlagregister vanwege wezenlijke
administratieve redenen ziet onder meer op de situatie waarbij de staat
van het schip wezenlijk is veranderd (onderdelen a en b), op het
doorhalen van een zeeschip in het privaatrechtelijk register waar het te
boek staat (onderdeel f) en op de situatie waarin de rompbevrachtingsovereenkomst wordt beëindigd (onderdeel g). Het toezichtstraject kan in
deze situaties bijvoorbeeld op basis van eigen conclusies tijdens een
inspectie worden gestart, waarna de scheepseigenaar of rompbevrachter
met de bevindingen van de ILT worden geconfronteerd. Wanneer wordt
verzocht tot doorhaling (onderdeel c), zal wordt gecontroleerd of de
persoon die dat verzoekt daartoe gerechtigd is. In deze situaties wordt
tijdens het toezichtstraject bekeken of die situatie werkelijk aan de orde is
of is geweest, en is het onderzoek vooral gericht op het verzamelen van
de feiten.
Wanneer niet langer wordt voldaan aan de wezenlijke voorwaarden voor
inschrijving (tweede lid, onderdelen d en e), of indien de zeggenschap of
verantwoordelijkheid van de rompbevrachter gedurende de looptijd van
de rompbevrachtingsovereenkomst wezenlijk wordt aangetast
(onderdeel h), biedt dit een grond voor doorhaling. Voorwaarde voor
doorhaling is dat een andere beslissing op de aanvraag genomen zou zijn
indien ten tijde van de beoordeling van de aanvraag bekend zou zijn
geweest dat de gegevens onjuist of onvolledig waren, (onderdeel d) of dat
thans niet meer wordt voldaan aan de gestelde vestigingseisen
(onderdeel e). Voorwaarde bij de grond in het tweede lid, onderdeel h, is
dat de verantwoordelijkheid of de zeggenschap van de rompbevrachter
wordt aangetast. Ook bij deze doorhalingsgronden zal door de ILT nauw
contact worden onderhouden met de scheepseigenaar of met de
rompbevrachter via de vestiging van laatstgenoemden in Nederland. Deze
doorhalingsgronden geven de overtreder meer ruimte om gedurende het
toezichtstraject, na constatering van een mogelijke overtreding,
doorhaling te voorkomen. Zo vereist het met de tweede nota van wijziging
aan te passen onderdeel e bijvoorbeeld dat «bij voortduring» niet is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
5
voldaan aan nader genoemde eisen. Tijdens het toezichtstraject zal
daarom onderzocht worden of het niet voldoen een eenmalig incident
betreft. In dat geval kan het zijn dat niet direct tot doorhaling wordt
overgegaan.
Ten slotte moet op grond van de Rnz de inschrijving van een zeeschip in
het vlagregister doorgehaald worden indien er ernstige redenen zijn te
veronderstellen dat het zeeschip bestemd is of gebruikt wordt voor het
plegen van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht
(derde lid). Tijdens het toezichtstraject kan het een rol spelen of de
vermeende schending ook strafrechtelijk wordt onderzocht. In dat geval
biedt artikel 14 van het voorstel de mogelijkheid om vooralsnog niet tot
doorhaling over te gaan. In deze gevallen zal tijdens het toezichtstraject
overleg plaatsvinden met de betrokken Minister van Justitie, via deze, met
het Openbaar Ministerie, dat verantwoordelijk is voor het strafrechtelijk
onderzoek. Als het belang van het strafrechtelijke onderzoek zich
hiertegen niet meer verzet, kan alsnog tot doorhaling van het schip
worden overgegaan.
Bij een vermoeden van een schending van het volkenrecht, waarbij de
interpretatie van bepaalde volkenrechtelijke verplichtingen of bepaalde
delicten aan de orde kan zijn, zal voor de eventuele doorhaling overleg
plaatsvinden met de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie en
Veiligheid.
Het toezichtstraject bij facultatieve doorhalingsgronden (vierde lid) is
grotendeels gelijk aan het toezichtstraject bij imperatieve gronden. Ook bij
de facultatieve gronden zal er sprake zijn van het verzamelen en
vervolgens beoordelen van de feiten, en zal de reder of rompbevrachter in
de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven. Het belangrijkste verschil tussen de facultatieve en imperatieve doorhalingsgronden
is gelegen in het feit dat er op een andere manier invulling wordt gegeven
aan het uiteindelijke besluit.
Bij een facultatieve doorhalingsgrond heeft de Minister wie het aangaat
een afwegingsmarge bij het te nemen besluit. In geval van een imperatieve grond zal na het onderzoek, wanneer de beoordeling daar aanleiding
toe geeft, altijd doorhaling van de vlagregistratie volgen. In het geval van
doorhaling van de vlagregistratie vanwege een facultatieve grond kan de
Minister besluiten om na zorgvuldig onderzoek niet direct tot doorhaling
over te gaan, maar bijvoorbeeld eerst met een waarschuwing of een
hersteltermijn te volstaan (waarna doorhaling kan volgen als de
overtreding voortduurt of vaker plaatsvindt). Doorhaling wordt in dat
kader gezien als ultimum remedium. Echter, wanneer het geconstateerde
tijdens het onderzoek dusdanig ernstig is dat het geven van een
waarschuwing of het voorzien in een hersteltermijn niet in de rede ligt,
kan ook bij een facultatieve doorhalingsgrond de inschrijving in het
vlagregister direct worden doorgehaald.
Opnemen bepaling in Rnz over toezichttraject
Op de vragen van de fracties van de VVD en CDA over het al dan niet
opnemen van een bepaling in het wetsvoorstel om de Minister een
bevoegdheid te geven om regels op te stellen die invulling geven aan het
toezichtstraject, kan door de Koninkrijksregering het volgende worden
opgemerkt.
Het wetsvoorstel vindt haar grondslag in artikel 3, eerste lid, onderdeel e,
van het Statuut. In dat onderdeel is bepaald dat de regeling van de
nationaliteit van schepen en het stellen van eisen met betrekking tot de
veiligheid en de navigatie van zeeschepen die de vlag van het Koninkrijk
voeren, een koninkrijksaangelegenheid is. Zoals in reactie van de
Koninkrijksregering op de vraag van de fracties van de VVD, CDA en D66
over procedurele waarborgen hierboven reeds is gesteld, is de adminis-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
6
tratieve rechtsbescherming een aangelegenheid van de autonome landen
en valt dit niet onder het genoemde onderdeel van het Statuut. Daardoor
is de Koninkrijksregering van mening dat het ongepast is om een
dergelijke bepaling inzake de wijze van invulling geven aan een toezichttraject in rijksregelgeving op te nemen.
In aanvulling op het voorgaande en ter beantwoording van de vraag van
de D66-fractie over het opnemen van waarborgen voor een zorgvuldige
procedure, merkt de Koninkrijksregering op dat artikel 38 van het Statuut
de mogelijkheid biedt dat de landen van het Koninkrijk onderling
regelingen kunnen treffen voor die onderwerpen die tot de aangelegenheden van de autonome landen behoren. De Koninkrijksregering is echter
van mening dat het treffen van onderlinge regelingen ter invulling van het
toezichttraject onnodig is. In Nederland is immers de Algemene wet
bestuursrecht van toepassing voor wat betreft het toezichttraject. Deze
wet biedt waarborgen voor zorgvuldige voorbereiding van besluiten
alsmede waarborgen voor administratieve rechtsbescherming en geldt
ook voor besluiten die worden genomen op grond van het wetsvoorstel.
Daarnaast is in elk van de Caribische landen van het Koninkrijk een
Landsverordening administratieve rechtspraak van toepassing. Naar de
mening van de Koninkrijksregering biedt deze regelgeving voldoende
waarborgen voor een zorgvuldige procedure en de administratieve
rechtspraak, waardoor additionele waarborgen in de Rijkswet niet nodig
zijn.
Onderscheid in imperatief en facultatief stelsel
Naar aanleiding van de vragen van de fracties van CDA en D66 over het
onderscheid tussen het imperatieve en het facultatieve stelsel en de
verhouding tussen het imperatieve stelsel en het toezichttraject, merkt de
Koninkrijksregering op dat artikelen 12 en 13 van het voorstel de gronden
bevatten om de inschrijving van een zeeschip in het vlagregister te
weigeren of door te halen. Deze gronden zijn ofwel facultatief – de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de voor scheepvaart
verantwoordelijke Ministers van de Caribische landen hebben in die
gevallen een afwegingsmarge – ofwel imperatief. In geval van imperatieve
gronden bestaat geen afwegingsmarge voor de Ministers. Zoals bij de
vragen van de VVD-fractie over de bestaande nationale wetgeving is
toegelicht, is het onderscheid tussen imperatieve en facultatieve doorhalingsgronden grotendeels gebaseerd op reeds bestaande regelgeving.
Met betrekking tot de vraag van de CDA-fractie of ook een geheel
niet-imperatief stelsel is overwogen, merkt de Koninkrijksregering op dat
het hebben van een afwegingsmarge in een aantal gevallen gewenst is,
maar dat in andere gevallen gebruik moet worden gemaakt van een
imperatief stelsel. Zo geldt – in geval van artikel 13, eerste lid – imperatieve doorhaling voor gronden die het gehele Koninkrijk als zodanig
kunnen schaden. Het gaat hierbij om feiten die een zodanige inbreuk
vormen op de rechtsorde van het Koninkrijk, dat het niet langer gewenst
is dat het desbetreffende zeeschip deel uitmaakt van de rechtsgemeenschap van (één van) de landen. Het Koninkrijk is gehouden de volkenrechtelijke verplichtingen na te leven die het is aangegaan. In dergelijke
gevallen is er naar de mening van de Koninkrijksregering geen ruimte
voor een toezichttraject waarbij de ondertoezichtstaande in de
gelegenheid wordt gesteld zich te conformeren aan de gestelde normen.
Bij de in artikel 13, tweede lid, genoemde imperatieve gronden gaat het
onder meer om de wezenlijke voorwaarden voor inschrijving van het
schip in het vlagregister. De vlaggenstaat zal te allen tijde effectief zijn
rechtsmacht moeten kunnen uitoefenen, zo volgt uit het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
7
VN-Zeerechtverdrag1. Wanneer de zeggenschap van de reder of rompbevrachter aanzienlijk vermindert of wegvalt, vervalt tevens de mogelijkheid
voor de vlaggenstaat om effectief zijn rechtsmacht uit te oefenen en dat
levert strijd op met het VN-Zeerechtverdrag. Vanuit dat belang acht de
Koninkrijksregering een afwegingsmarge voor de Ministers niet geschikt.
Ook in artikel 13, derde lid, wordt gebruik gemaakt van een imperatieve
doorhalingsgrond indien er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat
het zeeschip bestemd is of gebruikt wordt voor het plegen van ernstige
schendingen van het internationaal humanitair recht. Het plegen van
dergelijke feiten wordt als een zodanig ernstige schending van de
Nederlandse, Arubaanse, Curaçaose, Sint Maartense dan wel de internationale rechtsorde beschouwd, dat een ernstig vermoeden van het plegen
daarvan zal leiden tot doorhaling van de registratie van het zeeschip.
Met het oog op het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, dat stelt
dat de regeling van de nationaliteit van schepen een Koninkrijksaangelegenheid is, waarborgt imperatieve doorhaling daarbij een uniforme
toepassing binnen het Koninkrijk. De discretionaire bevoegdheid tot al
dan niet doorhalen bij de facultatieve doorhalingsgronden leidt mogelijk
tot verschillende interpretaties en toepassingen terwijl die schending het
Koninkrijk als geheel kan schaden. Dergelijke verschillen zijn niet
wenselijk voor de hierboven beschreven situaties waar gebruik wordt
gemaakt van imperatieve doorhalingsgronden.
Naar aanleiding van de vragen van Uw Kamer en in samenspraak met de
sociale partners heeft de Koninkrijksregering nog eens kritisch gekeken
naar de mogelijkheid om de imperatieve doorhalingsbevoegdheid ten
aanzien van artikel 13, tweede lid, onderdeel e, aan te passen. Naar
aanleiding hiervan is besloten om de imperatieve doorhaling in geval van
het niet voldoen aan de in artikel 7, onderdeel f, en artikel 10, onderdeel c,
genoemde eisen tot het voeren van een wezenlijke administratie om te
zetten in een facultatieve doorhaling. Ook zijn in artikel 13, tweede lid,
onderdeel e, de woorden «bij voortduring» toe gevoegd. Hieruit blijkt dat
bij het incidenteel niet voldoen aan de vestigingseisen niet direct tot
doorhaling wordt overgegaan. Beide wijzigingen zijn opgenomen in de
separaat aan Uw Kamer voorgelegde tweede nota van wijziging.
De in artikel 13, vierde lid, genoemde facultatieve doorhalingsgronden
zien op de niet-naleving van wettelijke voorschriften, in welk geval
doorhaling een handhavingsinstrument is. Zoals ook in de memorie van
toelichting bij het voorstel wordt toegelicht, zijn de gronden in dit vierde
lid onder te verdelen in twee categorieën. Ten eerste betreft het gedragingen waarvan door middel van onherroepelijk geworden strafrechtelijke
of bestuursrechtelijke sancties vast is komen te staan dat sprake is van
misdrijven of (herhaaldelijke) overtredingen. Ten tweede zijn gronden
opgenomen voor gedragingen die in het licht van de zeevaart zodanig
zwaar zijn dat een ernstig vermoeden voldoende is om bij wijze van
bestuursrechtelijke sanctiemaatregel de nationaliteit te ontnemen.
Zoals bij de vragen van de fracties VVD, PvdA, CDA en D66 over de
invulling van het toezichtstraject is aangegeven, kan in geval van een
facultatieve doorhalingsgrond de Minister besluiten om na zorgvuldig
onderzoek niet direct tot doorhaling over te gaan, maar bijvoorbeeld eerst
met een waarschuwing of een hersteltermijn te volstaan. In die gevallen
kan doorhaling volgen als de overtreding voortduurt of vaker plaatsvindt.
Indien de niet-naleving dusdanig ernstig is dat het geven van een
waarschuwing of het voorzien in een hersteltermijn niet in de rede ligt,
kan ook bij een facultatieve doorhalingsgrond de inschrijving in het
vlagregister direct worden doorgehaald.
1
Het op 10 december 1982 te Montego-Bay totstandgekomen Verdrag inzake het recht van de
zee (Trb. 1983, 83).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
8
In reactie op de vraag van de VVD-fractie om verduidelijking van
artikel 13, tweede lid, merkt de Koninkrijksregering op dat in zowel
artikel 13, tweede lid, onderdelen g en h, als in artikel 9 en andere
artikelen in de Rijkswet met «rompbevrachtingsovereenkomst» telkens
bedoeld wordt, de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de rompbevrachting. Een begripsbepaling van «rompbevrachting» is opgenomen in
artikel 1 van het voorstel.
Voorts vraagt de fractie van de VVD of artikel 13, derde lid, nader kan
worden gespecificeerd, bijvoorbeeld door een verwijzing naar verdragen
op te nemen. De fracties van het CDA en D66 vragen wat met de intrekkingsgrond in artikel 13, derde lid, wordt bedoeld.
Naar aanleiding van deze vragen merkt de Koninkrijksregering op dat in
artikel 13, derde lid, wordt geregeld dat de inschrijving van een zeeschip
in het vlagregister wordt doorgehaald indien er ernstige redenen zijn te
veronderstellen dat het zeeschip bestemd is of gebruikt wordt voor het
plegen van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht
(internationale misdrijven). Zoals in de artikelsgewijze toelichting is
aangegeven betreft het in de context van dit voorstel in ieder geval
misdrijven zoals genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en de
zwaardere oorlogsmisdrijven, als omschreven in het Statuut van Rome
inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120) en het misdrijf
omschreven in het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke
of mensonterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69). Ook betreft
het oorlogsmisdrijven die hun volkenrechtelijke grondslag in hoofdzaak
vinden in de Verdragen van Genève van 1949 en de Aanvullende
Protocollen daarbij van 1977. Deze internationale misdrijven zijn in
Nederland strafbaar gesteld in de Wet internationale misdrijven. Het
opnemen van verwijzingen naar bepaalde verdragen wordt daarom niet
nodig geacht en kan zelfs beperkend zijn.
Voorts vraagt de fractie van D66 of de doorhaling van de inschrijving in
het vlagregister op grond van artikel 13, derde lid, van een schip hiermee
een politieke keuze kan worden. Zoals hierboven is uiteengezet bepaalt
artikel 13, derde lid, dat alleen tot doorhaling wordt overgegaan indien er
ernstige redenen zijn te veronderstellen dat het schip wordt gebruikt voor
het plegen van een ernstige schending. Dergelijke schendingen zijn nader
gespecificeerd in de relevante bronnen van het volkenrecht en de
genoemde Wet internationale misdrijven. Het toetsingskader voor de
vraag of een schip gebruikt wordt voor het plegen van een ernstige
schending en daarom doorgehaald moet worden, wordt gevormd door de
relevante bronnen van het volkenrecht in combinatie met de Rijkswet.
Derhalve bestaat er geen ruimte voor politieke keuzes voor wat betreft het
al dan niet doorhalen van de inschrijving in het vlagregister van een schip.
Naar aanleiding van de vraag van de leden van de VVD-fractie over wat
wordt verstaan onder «uitzendingen waarvoor geen machtiging is
verleend», merkt de Koninkrijksregering hierover het volgende op.
Uitgangspunt bij de in artikel 13, vierde lid, onderdeel d, opgesomde
delicten is dat het gaat om feiten die logischerwijze met behulp van
schepen worden gepleegd en dus een probleem in het kader van de
scheepvaart kunnen vormen. Het door de VVD-fractie genoemde
onderdeel 3 is gebaseerd op artikel 109 van het VN-Zeerechtverdrag. Dit
artikel ziet op «uitzendingen vanaf de volle zee waarvoor geen machtiging
is verleend», wat wordt omschreven als het overbrengen van radio- of
televisie-uitzendingen vanaf een schip of installatie in volle zee, bedoeld
voor ontvangst door het publiek, in strijd met internationale voorschriften.
Noodsignalen zijn uitgezonderd van deze omschrijving en zijn derhalve
toegestaan. Artikel 13, vierde lid, onderdeel d, subonderdelen 1 tot en met
3, ziet op strafbare feiten die ingevolge artikel 110, eerste lid, onderdeel c,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
9
van het VN-Zeerechtverdrag kunnen leiden tot uitoefening van het recht
van onderzoek door een derde staat.
Naar aanleiding van de vragen van zowel de leden van de VVD-fractie als
de leden van de CDA-fractie over wie in artikel 13, lid 4, sub f, allemaal
vallen onder het begrip «betrokkenen», merkt de Koninkrijksregering op
dat, zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet, de grondslag van
onderdeel f dient om in gevallen waar handelingen worden verricht
waarvan de betrokkenen weten of behoren te weten dat die ernstige
schade kunnen toebrengen aan andere schepen, diens opvarenden of
lading, effectief te kunnen optreden. Met «betrokkenen» wordt in dit
verband gedoeld op de personen die betrokken zijn bij het verrichten van
de handelingen, bedoeld in onderdeel f. Deze personen weten of behoren
te weten dat die handeling(en) ernstige schade tot gevolg kunnen hebben
voor andere schepen, zich daarop bevindende opvarenden of daarop
aanwezige lading, en die ernstige schade zich als gevolg van die handelingen daadwerkelijk heeft voorgedaan. Bij «betrokkenen» kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een betrokken reder of kapitein, de eigenaar
van het schip of de rompbevrachter, maar ook andere personen die bij de
schadeveroorzakende handeling betrokken zijn.
Naar aanleiding van de vraag van de CDA-fractie om verduidelijking van
artikel 13, eerste lid, onderdeel b, wordt opgemerkt dat dit onderdeel de
doorhaling van de inschrijving in het scheepsregister gebiedt, indien een
zeeschip zodanig wordt gebruikt dat het Koninkrijk in een gewapend
conflict wordt of kan worden betrokken. Wanneer sprake is van een
gewapend conflict wordt bepaald op basis van het volkenrecht. Het
kabinet verwijst in dit verband naar de beschrijving in de memorie van
toelichting bij de Wet Internationale Misdrijven (Kamerstukken II 2002/03,
28 337, nr. 3).
Indien een schip dat de vlag van het Koninkrijk voert hetzij direct actief
deelneemt in het conflict, hetzij direct ondersteunende handelingen
verricht ten behoeve van een van de partijen bij het conflict, is dit een
reden voor doorhaling van de inschrijving van het schip. Aangezien de
genoemde feiten gerelateerd zijn aan het beleidsterrein van de Minister
van Buitenlandse Zaken wordt overleg voorgeschreven alvorens tot
doorhaling in het register over te gaan. Overigens dient te worden
opgemerkt dat artikel 13, eerste lid, onderdeel b, geen nieuwe bepaling is.
Een vergelijkbare bepaling is sinds 1963 opgenomen in artikel 8, vierde
lid, onderdeel b, van de Zeebrievenwet.
Zowel de leden van de CDA-fractie als de leden van de D66-fractie vragen
een nadere toelichting op datgene wat wordt bedoeld met de in artikel 13,
lid 1, sub c, genoemde «onverenigbaarheid met de volkenrechtelijke
verplichtingen».
De Koninkrijksregering merkt hierover het volgende op. Het Koninkrijk is
gehouden om de volkenrechtelijke verplichtingen die het is aangegaan, na
te leven. De toepassing van deze bepaling is bedoeld voor situaties waarin
het Koninkrijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de schending van
zijn volkenrechtelijke verplichtingen als gevolg van gedragingen van een
schip dat de vlag van het Koninkrijk voert. De verwijzing in artikel 13,
eerste lid, onderdeel c, naar volkenrechtelijke verplichtingen doelt op
verschillende bronnen van het volkenrecht. Hierbij kan worden gedacht
aan verplichtingen voortvloeiend uit verdragen of gewoonterecht. Ook
kunnen bepaalde internationale organisaties verplichtingen opleggen aan
hun lidstaten, zoals onder meer gebeurt in resoluties van de
VN-Veiligheidsraad. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het opleggen van
(economische) sancties of het instellen van een wapenembargo door de
VN-Veiligheidsraad. Voor Nederland geldt ook het nakomen van
EU-sancties als een volkenrechtelijke verplichting. Door middel van de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
10
tweede nota van wijziging wordt in de artikelen 12 en 13 van het voorstel
een lid toegevoegd waarin wordt bepaald dat dergelijke EU-sancties ook
voor de Caribische landen als verplichting gelden.
Artikel 13, eerste lid, onderdeel c, vormt de tegenhanger van artikel 12,
eerste lid, onderdeel c, en is overgenomen uit artikel 8, eerste lid,
onderdeel g, van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting en
het overeenkomstige artikel 9, onderdeel g, van het Zeebrievenbesluit van
Curaçao en Sint Maarten.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15
11
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5fa96909-e594-489c-b2f7-f8dfc1f3837b
|
Startnota Luchtruimvisie
Een veilig, flexibel, efficiënt en kosteneffectief gebruik
van het luchtruim voor een optimale netwerkkwaliteit
en een concurrerende en duurzame luchtvaart
Dit is een uitgave van het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
en het Ministerie van Defensie in
samenwerking met:
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en
Maastricht Upper Area Control (MUAC)
Postbus 20904 | 2500 ex Den Haag
T 070 - 351 6171
www.rijksoverheid.nl
Meer informatie
T 0800 - 8051
www.postbus51.nl
april 2011 | AM
Startnota Luchtruimvisie
Een veilig, flexibel, efficiënt en kosteneffectief gebruik
van het luchtruim voor een optimale netwerkkwaliteit
en een concurrerende en duurzame luchtvaart
April 2011
Inhoud
Leeswijzer
3
1 Inleiding
4
2 Huidige inrichting Nederlands luchtruim
10
3 Noodzaak tot modernisering
18
4 Doelstellingen en randvoorwaarden
24
5 Ontwikkelingen om het luchtruim
beter te kunnen benutten
30
6 Wat is de Luchtruimvisie?
36
7 Proces, planning en consultatie
38
Meer informatie
41
Lijst met afkortingen
43
2 | Startnota Luchtruimvisie
Leeswijzer
Deze startnota markeert het begin van een traject dat eind 2011 uitmondt in een nationale
Luchtruimvisie. De Luchtruimvisie is een beleidsdocument van de ministeries van
Infrastructuur en Milieu en van Defensie. Net als een structuurvisie voor de ruimtelijke
inrichting van Nederland, geeft de Luchtruimvisie op hoofdlijnen weer hoe de beide
ministeries in de toekomst met de inrichting van het Nederlandse luchtruim om willen gaan.
Het Rijk ontwikkelt de Luchtruimvisie samen met de luchtverkeersleidingorganisaties:
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), de Koninklijke Luchtmacht (KLu) namens de minister
van Defensie en Eurocontrol Maastricht Upper Area Control (MUAC), en maakt daarbij gebruik
van consultatie van de belanghebbenden.
De beide ministeries willen met deze startnota een ieder die belang heeft bij de wijze waarop
het Nederlandse luchtruim is ingericht en wordt gebruikt een overzicht geven van:
• Hoe het Nederlandse luchtruim op dit moment is ingericht, wordt gebruikt en door
luchtverkeersleidingorganisaties wordt gecontroleerd;
• De belangrijkste nationale en internationale ontwikkelingen die veranderingen teweeg
zullen brengen voor de inrichting en gebruik van het Nederlandse luchtruim;
• Een eerste richting van de visie van de Rijksoverheid op de luchtruiminrichting en gebruik
voor de toekomst, de conceptuele veranderingen die hieraan ten grondslag liggen en de
verwachte voordelen hiervan;
• Het doel, de scope en het proces van de Luchtruimvisie.
Na het lezen van dit document:
• Bent u beter geïnformeerd over wat de Luchtruimvisie is, welke problemen het Rijk daarmee
wil oplossen, welke kansen worden voorzien en hoe het Rijk deze beoogt uit te werken de
komende periode;
• Weet u wanneer en waar u desgewenst uw mening en/of suggesties kwijt kunt in het
consultatieproces dat van start gaat in het voorjaar van 2011.
Startnota Luchtruimvisie | 3
Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), Ron Berghege
1
Inleiding
4 | Startnota Luchtruimvisie
Aan het begin van de 18e eeuw ontstond er
binnen Nederland een stroming schilders die
beoogden de karakteristieke Nederlandse
landschappen en luchten op realistische wijze
vast te leggen op het witte doek. De schilderijen uit deze Haagsche School staan nationaal
en internationaal ook wel bekend als
‘Hollandse luchten’.
De indrukwekkende composities van onheilspellende maar
soms ook weelderige wolken zijn tot op de dag van vandaag
nog altijd te bewonderen. Wel is er in de afgelopen
decennia veel veranderd in het luchtruim dat achter deze
wolken schuilgaat. Het luchtruim vormt vandaag de
infrastructuur waarmee de luchtvaart in staat is mensen te
laten reizen, goederen te vervoeren en waarin het ministerie
van Defensie in staat is de nationale veiligheid te
waarborgen.
Als gevolg van de toenemende vraag naar luchtvaart is de
inrichting van het luchtruim in Nederland over de afgelopen decennia geleidelijk meegegroeid. In de afgelopen
jaren is Nederland succesvol geweest om de bestaande vraag
naar luchtvaart te accommoderen binnen het relatief kleine
Nederlandse luchtruim en tegelijkertijd de positie van de
luchthaven Schiphol te versterken tot één van Europa’s
belangrijkste mainports.
Het Nederlandse luchtruim vormt een centrale spil in het
Noord-Europese luchtruim tussen de vier grootste Europese
luchthavens: Amsterdam Airport Schiphol, London
Heathrow, Frankfurt am Main en Paris Charles de Gaulle.
In het bijzonder vanwege de geografische ligging van het
Nederlandse luchtruim en de positionering van de
luchthaven Schiphol vormt het Nederlandse luchtruim een
belangrijke gateway voor vertrekkend en naderend verkeer
naar bestemmingen over de hele wereld. Het Nederlandse
luchtruim is onderdeel van het meest druk bevlogen
luchtruim binnen Europa.
Voor de luchtverkeersleidingorganisaties in Nederland en
Europa heeft de groei van de internationale luchtvaart een
enorme impact gehad op de complexiteit van hun werk: het
waarborgen van een veilig gebruik bij een toenemende
drukte in het luchtruim. Als gevolg van deze drukte en
toenemende complexiteit zijn beperkingen ontstaan in de
de beschikbaarheid van (delen van het) luchtruim en
worden strengere eisen gesteld aan luchtruimgebruikers.
Ook het luchtruim in Nederland is drukker en complexer
dan ooit door een voortdurende toename van eisen en
veranderende behoeften van luchtruimgebruikers. Het
luchtruim kan daarom in toenemende mate worden gezien
als een schaars goed waarop een veelheid van luchtruim
gebruikers claims leggen en de vraag groter is dan het
beschikbare aanbod.
De wereldwijde economische recessie heeft een significante
impact gehad op de vraag naar luchtvaart, het aantal reizigers
en het aantal vliegbewegingen op de Nederlandse lucht
havens. Ervaringen vanuit eerdere momenten van terugval,
zoals de terroristische aanval op 11 september 2001 en de
eerste Golfoorlog, doen vermoeden dat de vraag naar
luchtvaart weer zal toenemen naar mate de economie zich
herstelt van de huidige recessie. De in januari 2011 uitgebrachte lange termijn verwachting van Eurocontrol1
en de korte termijn verwachting van de International Air
Transport Association (IATA)2 onderstrepen deze verwachting.
Beide luchtvaartorganisaties zien op de korte termijn een
gestaag herstel en groei van het aantal vliegbewegingen.
Het ligt in de lijn der verwachting dat de huidige spanning en
schaarste in het Nederlandse luchtruim in de toekomst alleen
maar verder zullen toenemen. De opgave wordt om zoveel als
mogelijk proportionele behoeften van gebruikers te
accommoderen. Daarbij is het denkbaar dat, op enig moment
of op bepaalde plaatsen, het niet (meer) mogelijk is alle
behoeften van luchtruimgebruikers binnen het Nederlandse
luchtruim te accommoderen. Dit vraagt om een lange termijn
visie van de Rijksoverheid hoe met dit spanningsveld om te
gaan. Het in de Luchtvaartnota door het kabinet vastgestelde
kader voor prioritering van luchtruimgebruikers is dan
leidend en vormt de kern voor de toekomstige inrichting,
beheer en gebruik van het Nederlandse luchtruim.
Luchtvaartnota
Het kabinet heeft in april 2009 haar visie voor de Nederlandse
luchtvaart neergelegd in de Luchtvaartnota. In de Luchtvaart
nota heeft het kabinet haar ambitie geformuleerd rond de
centrale doelstelling:
“Het verder ontwikkelen van een optimale netwerkkwaliteit in
combinatie met een concurrerende en duurzame luchtvaart”
Om aan deze doelstelling invulling te kunnen geven volgens
de drie pijlers van de Luchtvaartnota; concurreren, accommoderen en excelleren, vormt een goede luchtzijdige bereikbaarheid een belangrijke voorwaarde. Onder een goede lucht
zijdige bereikbaarheid verstaat het kabinet een optimaal
gebruik van het Nederlandse en Europese luchtruim, dat de
capaciteit verhoogt, emissies verlaagt, veiligheid waarborgt,
bijdraagt aan het waarborgen en verbeteren van de militaire
missie effectiviteit en waarin luchtverkeersleiding plaatsvindt
op een kostenefficiënte manier.
1
2
Eurocontrol Long-Term Forecast, Flight Movements 2010-2030.
IATA, februari 2011
Startnota Luchtruimvisie | 5
Het kabinet heeft in de Luchtvaartnota een aantal maat
regelen aangekondigd om uitwerking te geven aan deze
luchtzijdige bereikbaarheid waaronder een herindeling van
het Nederlandse luchtruim, het intensiveren van civielmilitaire samenwerking op het gebied van het luchtruim en
de luchtverkeersdienstverlening en de ontwikkeling van een
nieuw luchtverkeersleidingconcept.
Het kabinet kiest er daarbij voor een marktvraag van 580.000
vliegbewegingen te accommoderen door middel van een
selectieve ontwikkeling van de mainport Schiphol tot 510.000
vliegbewegingen voor de periode tot 2020. Daarnaast vindt een
selectieve ontwikkeling plaats van 70.000 vliegbewegingen op
de luchthavens Eindhoven en Lelystad. Tot slot heeft het
kabinet aangegeven selectief en gericht ruimte te willen
blijven bieden aan de General Aviation gebruikersgroepen.
Netwerkkwaliteit
Gerichte accommodatie van General Aviation
Onder netwerkkwaliteit verstaan we de directe beschikbaarheid van
een omvangrijk, wereldwijd, frequent bediend lijnennet. Het gaat
daarbij om een lijnennet met verbindingen die bijdragen aan de
regionale en nationale economie en concurrentiekracht van Nederland.
Om de netwerkkwaliteit in Nederland in kaart te brengen wordt naar
een aantal indicatoren gekeken:
1 De directe connectiviteit gemeten in het aantal economisch relevante
bestemmingen dat dagelijks vanaf Schiphol bediend wordt in
vergelijking tot de drie grootste hubluchthavens London Heathrow,
Frankfurt en Paris Charles de Gaulle
2 Het passagiers / vracht- / verkeersvolume op Schiphol en de totalen voor de
luchthavens van nationale betekenis die deel uitmaken van het stelsel
van samenwerkende luchthavens ten behoeve van het internationale verbindingen netwerk
3 De hubkwaliteit van Schiphol gemeten in het aantal vluchten van de
Skyteam alliantie en andere netwerk carriers dat op Schiphol goed
op elkaar aansluit. Deze hubkwaliteit wordt vergeleken met
concurrerende hubluchthavens en is een succesfactor in de omvang
van de transfermarkt als ruggengraat voor het omvangrijke netwerk
van Schiphol
4 Economische analyses, die worden gekoppeld aan het verbindingennetwerk om zo een beeld te krijgen van de kwaliteit van het netwerk
ten aanzien van de verbindingen met de voor de Nederlandse
economie meest belangrijke economische centra in de wereld.
Het kabinet kiest er voor om op de luchthavens van nationale betekenis
selectief ruimte te houden voor de General Aviation met name voor
maatschappelijke vluchten (vluchten ten behoeve van openbare orde,
veiligheid en gezondheidszorg) en functiegroepen binnen de General
Aviation, die gericht zijn op de verbetering van de toegang tot Nederland
door de lucht en versterking van de netwerkkwaliteit van de luchtvaart
binnen Nederland. Daarnaast wil het kabinet daar waar mogelijk ruimte
blijven bieden aan luchtruimgebruikers die een meer sociale rol
vervullen, zoals de sport- en recreatieve luchtvaart.
In de Luchtvaartnota heeft het kabinet uitspraken gedaan
over de prioritering van luchtruimgebruikers. Daarbij kiest
het kabinet voor het selectief accommoderen van mainportgebonden verkeer, dat een belangrijke bijdrage levert aan
het versterken van de netwerkkwaliteit, op de luchthaven
Schiphol. De optimale netwerkkwaliteit voor Nederland
bestaat niet alleen uit het netwerk van Schiphol, maar ook
uit de netwerken van de luchthavens van nationale
betekenis (Eindhoven, Lelystad, Rotterdam, Maastricht,
Eelde en Twente).
Aan de Alderstafel Schiphol hebben partijen geconcludeerd
dat de kernfunctie van Schiphol de afhandeling van hub- en
mainportgebonden verkeer betreft. Op de andere lucht
havens past met name het accommoderen van niet
mainport-gebonden verkeer zoals point-to-point bestemmingen (zakelijk en niet-zakelijk) omdat deze kunnen
bijdragen aan de ruimtelijke-economische ontwikkeling
van deze regio’s.
6 | Startnota Luchtruimvisie
Actualisatie Luchtvaartnota
Na de aanstelling van het kabinet Rutte in oktober 2010 heeft de
Tweede Kamer het kabinet gevraagd een actualisatie op te
stellen van het in de Luchtvaartnota geformuleerde beleid en de
uitwerking hiervan. Via de actualisatiebrief 3 van het kabinet uit
januari 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze
waarop het kabinet uitwerking wil geven aan de in de
Luchtvaartnota aangekondigde beleidmaatregelen. Daarin
heeft het kabinet uiteengezet dat het luchthavenbeleid voor
Nederland nu staat en het zaak is over te gaan tot uitvoering en
implementatie van het beleid.
Het realiseren van een goede luchtzijdige bereikbaarheid
wordt daarbij met voorrang opgepakt door het kabinet. De
schaarste in het luchtruim wordt samen met de groeiende
complexiteit in de verkeersafhandeling in toenemende mate
een opgave en een potentieel knelpunt voor de voorziene
luchthavenontwikkelingen en hinderbeperking in Nederland.
Daarom zet het Rijk nu in op het opstellen van een
Luchtruimvisie met een bijbehorende Uitvoeringsagenda voor
het Nederlandse luchtruim. Deze Luchtruimvisie moet
oplossingen bieden voor een betere benutting van het
schaarse luchtruim door de contouren en randvoorwaarden
vast te stellen voor een optimale inrichting, het beheer en
gebruik van het Nederlandse luchtruim. Daarnaast moet het
voorzien in een kader voor de prioritering van de verschillende
claims van luchtruimgebruikers zoals de groei van het civiele
3
Actualisatiebrief Luchtvaartnota, 14 januari 2010,
Vergaderjaar 2010-2011, Kamerstuk 31 936
luchtverkeer en militaire eisen. Daarna zal naar de wensen
en behoeften vanuit de General Aviation gebruikersgroepen
worden gekeken.
Het gaat hier onder andere om het vinden van oplossingen
voor de luchtzijdige ontsluiting van voorziene luchthavenontwikkelingen (Schiphol, Eindhoven, Lelystad, Twente), de
implementatie van geluidsarme naderingen ook wel bekend
als Continuous Decent Approaches (CDA), het ontwikkelen
van een grensoverschrijdend militair oefengebied nabij
Twente bekend als Cross Border military training Area
(CBA-land) en het verbeteren van de luchtzijdige ontsluiting
van Schiphol vanuit het zuidoosten door middel van een
vierde Initial Approach Fix (IAF).
Om bovengenoemde opgaven te realiseren is nauwe
afstemming en samenwerking met de buurlanden en
betreffende luchtverkeersleidingorganisaties noodzakelijk
gezien de onderlinge afhankelijkheid binnen het grens
overschrijdende Europese netwerk.
Aangezien het hierbij gaat om de verdeling van schaarse
ruimte in het Nederlandse luchtruim, wordt voor de
totstandkoming van de Luchtruimvisie een zorgvuldig
proces ingericht met de verschillende belanghebbenden,
waarbij de gebruikers centraal staan.
Luchtvaartnota vastgesteld
Op 15 februari 2011 heeft de Tweede Kamer de
Luchtvaartnota en de actualisatie hierop behandeld. De
Tweede Kamer heeft daarbij de Luchtvaartnota en de
actualisatie omarmd, waarmee de Luchtvaartnota definitief
is vastgesteld. Naar aanleiding van de behandeling heeft de
Tweede Kamer een aantal moties aangenomen op de
Luchtvaartnota die relevant zijn voor de Luchtruimvisie.
Aangenomen moties van belang voor
de Luchtruimvisie
In de motie van de leden Huizing/Haverkamp wordt verzocht om voor
15 juni 2011 duidelijkheid te scheppen ten aanzien van een toekomstig
luchtruimontwerp en daarbij de mogelijkheid te verkennen van een
gezamenlijke Terminal Manouvering Area (TMA) voor de luchthaven
Schiphol en de luchthaven Lelystad. Daarnaast vraagt de motie van het
lid Haverkamp om voor 1 mei 2011 duidelijkheid te geven ten aanzien
van de verdere integratie van civiel-militaire samenwerking in het
luchtruim in relatie tot de Luchtruimvisie. De Staatssecretaris van
Infrastructuur en Milieu heeft voorts toegezegd de Luchtruimvisie in de
loop van 2011 aan de Tweede Kamer te doen toekomen.
De rol van de overheid
De wijze waarop Nederland de inrichting, het beheer en
toezicht binnen het luchtruim vormgeeft, wordt in
toenemende mate bepaald door regelgeving van de
Europese Unie die toeziet op het bewerkstelligen van één
Europees luchtruim, een zogenaamde Single European Sky
(SES). Daarnaast spelen de verdragen die Nederland sluit
met de ons omringende landen over de totstandkoming van
een gezamenlijk luchtruim een centrale rol. De doelstellingen en verplichtingen van de Single European Sky en het
zogenaamde Functional Airspace Block Europe Central
(FABEC) zijn sturend bij de bepaling van nationaal beleid.
De ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie
zijn samen verantwoordelijk voor het beleid, regelgeving,
inrichting, beheer en toezicht op het Nederlandse luchtruim. De basis hiervoor is vastgelegd in de Luchtvaartwet en
de Wet luchtvaart. Daarnaast zijn de internationaal overeen
gekomen regels ter bevordering van de veiligheid en het
efficiënt luchtruimgebruik neergelegd in het Luchtverkeers
reglement (LVR) en gespecificeerd in diverse ministeriële
regelingen.
Het luchtruim is op dit moment deels toegewezen aan de
civiele en deels aan militaire beheerders. De ministers
hebben daarbij een drietal organisaties - Luchtverkeers
leiding Nederland (LVNL), Maastricht Upper Area Control
(MUAC) en de Koninklijke Luchtmacht namens de Minister
van Defensie -, aangewezen om binnen het gecontroleerde
luchtruim luchtverkeersdienstverlening te verlenen aan
luchtruimgebruikers, luchthavens en militaire bases.
Afstemming tussen beide ministeries en de drie lucht
verkeersleidingorganisaties op het gebied van veilig en
efficiënt luchtruimgebruik door civiel en militair lucht
verkeer vindt plaats in de Luchtverkeers Commissie (LVC).
De taak van deze commissie bestaat uit het adviseren van de
bewindspersonen van Infrastructuur en Milieu en van
Defensie betreffende het veilig en efficiënt gebruik van het
Nederlandse luchtruim.
Vanuit hun bevoegd- en verantwoordelijkheden stellen de
ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie nu
een visie en strategie op, in nauwe samenwerking met de
luchtverkeersdienstverleners, over de toekomstige
ontwikkeling, inrichting en beheer van het Nederlandse
luchtruim. Dit sluit nauw aan bij de ambities en in 2009
gemaakte afspraken4 tussen beide ministeries ten aanzien
van het intensiveren van civiel-militaire samenwerking op
het gebied van luchtruimbeheer en
luchtverkeersdienstverlening.
4
Afspraken civiel militaire samenwerking ATM, Brief minister van Verkeer en
Waterstaat en minister van Defensie 28 juni 2010, Vergaderjaar 2009-2010,
Kamerstuk 31936, nr.33.
Startnota Luchtruimvisie | 7
Luchtruimvisie
Startnota
Met de Luchtruimvisie beogen de ministers van
Infrastructuur en Milieu en van Defensie een strategisch
beleidsdocument op te stellen dat keuzes maakt en
duidelijke uitspraken doet over de gewenste toekomstige
ontwikkeling en strategie op de inrichting, gebruik en
beheer van het Nederlandse luchtruim en dat daarmee
oplossingen biedt voor gesignaleerde opgaven en knelpunten. De proportionele behoeften van de luchtruim
gebruikers en de bijdrage aan de in de Luchtvaartnota
geformuleerde maatschappelijke doelstellingen staan
daarbij centraal. Daarmee biedt het een kader voor het
aanpakken van de huidige knelpunten en toekomstige
opgaven in het Nederlandse luchtruim.
Met deze startnota beogen de ministers van Infrastructuur
en Milieu en van Defensie aan belanghebbenden bij het
luchtruim inzicht te geven in de aanleiding, opzet en het
proces voor het opstellen van de Luchtruimvisie. De
startnota vormt daarmee het vertrekpunt voor het traject
dat eind 2011 zal uitmonden in de Luchtruimvisie. Het biedt
een basis voor de consultatie van luchtruimgebruikers en
belanghebbenden over de door het Rijk gesignaleerde
ontwikkelingen, opgaven en knelpunten voor het
Nederlandse luchtruim en kansen die het Rijk wil verzilveren.
De centrale vraagstelling van de Luchtruimvisie is:
Hoe kan een andere inrichting, gebruik en beheer van het Nederlandse
luchtruim bijdragen aan een optimale benutting van het luchtruim,
zodat (huidige en toekomstige) proportionele behoeftes van gebruikers
zo veel als mogelijk worden geaccommodeerd?
De doelstelling die het kabinet zich daarbij stelt:
• Een optimale inrichting, beheer en gebruik van het
Nederlandse luchtruim te realiseren, waardoor de
benutting van zowel het Nederlandse als het Europese
luchtruim verbetert,
• Teneinde de netwerkkwaliteit en militaire missie-
effectiviteit te verbeteren, veiligheid te waarborgen,
capaciteit te verhogen, emissies en impact op het milieu
te verlagen en bij te dragen aan een kosteneffectieve
luchtverkeersleiding.
In de Luchtruimvisie stelt het Rijk de contouren en
randvoorwaarden vast voor de optimale inrichting, het
beheer en het gebruik van het toekomstige Nederlandse
luchtruim en de noodzakelijke coördinatie die dit vereist
met omliggende landen. Verder identificeert het Rijk de
veranderingen die nodig zijn om dit te realiseren en de
beleidsmaatregelen die moeten worden getroffen om dit te
ondersteunen. De hiervoor benodigde maatregelen van het
Rijk, de luchtverkeersleidingorganisaties, luchtruimgebruikers en sectorpartijen worden opgenomen in een bij de
Luchtruimvisie behorende gezamenlijke Uitvoeringsagenda.
8 | Startnota Luchtruimvisie
Startnota Luchtruimvisie | 9
Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), Ron Berghege
2
Huidige inrichting
Nederlands luchtruim
10 | Startnota Luchtruimvisie
De inrichting van het Nederlandse luchtruim
is over de afgelopen decennia stapsgewijs
meegegroeid met de ontwikkeling van de
Nederlandse luchtvaart. De positie van de
Nederlandse luchtvaart is daarbij groot
geworden, terwijl het Nederlandse luchtruim
klein is gebleven.
Ontwikkelingen in het luchtruim waren daarbij veelal
gericht op het:
Op 1 november 1918 komen boven Soesterberg twee
militaire vliegtuigen met elkaar in botsing. Dit ongeval
geeft voor Nederland een eerste aanzet tot het invoeren van
een luchtverkeersregeling. Deze vond plaats vanuit het
militaire radiostation op Soesterberg en vormde de eerste
primaire vorm van luchtverkeersleiding. Een jaar later wordt
de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) opgericht en
opent in 1920 haar eerste luchtlijn. Ook wordt in dat jaar
Schiphol in gebruik genomen voor burgerluchtverkeer. Kort
daarna wordt in 1922 voor het eerst een radio geïnstalleerd
in een KLM-vliegtuig. Radiocommunicatie vormde vanaf dat
moment het belangrijkste instrument voor luchtverkeers
leiders om te kunnen communiceren met piloten.
• Verminderen van de impact van het luchtverkeer op het
milieu en de leefomgeving.
• Behouden van een hoog veiligheidsniveau;
• Accommoderen van uiteenlopende eisen van luchtruimgebruikers daar waar mogelijk;
• Efficiënt afhandelen van verkeersstromen;
De hieruit voortvloeiende veranderingen in het luchtruim
zijn over het algemeen op twee manieren verricht: door het
veranderen van de indeling en het ontwerp van het
luchtruim of door de toepassing van nieuwe technologie en
operationele concepten op het gebied van
luchtverkeersleiding.
De oprichting van de International Civil Aviation
Organisation (ICAO) en de Chicago Conventie in 1944
vormde het begin van internationale standaarden en de
toepassing hiervan voor de luchtvaart. Deze standaarden
zijn de basis geweest voor de ontwikkeling van het
Nederlandse en internationale luchtruim.
De huidige inrichting van het Nederlandse luchtruim is
gebaseerd op een systeem dat zich ontwikkeld heeft vanaf
de jaren vijftig uit de vorige eeuw. De opkomst van
geavanceerdere technologieën, radarbakens en navigatie
apparatuur maakte het mogelijk voor verkeersleiders het
luchtverkeer steeds beter en nauwkeuriger waar te nemen.
Dit was noodzakelijk om de sterke groei in de vraag naar
luchtruimcapaciteit te kunnen accommoderen als gevolg
van de opkomst van de commerciële luchtvaart en de
opbouw van de militaire luchtvaart.
Veranderingen in de loop der jaren
Om de toenemende vraag naar luchtvaart in de afgelopen
decennia te kunnen accommoderen, diende de capaciteit in
het luchtruim te worden vergroot. Dit heeft geleid tot
significante veranderingen in de inrichting, structuur en het
gebruik van het Nederlandse luchtruim. De behoeften van
luchtruimgebruikers en de mogelijkheden van luchtverkeersleidingorganisaties zijn daarbij leidend geweest.
Figuur: Routestructuur Nederlandse luchtruim uit de 50-er jaren
Veelal waren deze ontwikkelingen reactief gedreven en
werden zij gekenmerkt door stapsgewijze veranderingen op
momenten waar de vraag van gebruikers aan verandering
onderhevig was of nieuwe technologie beschikbaar kwam.
Het succesvol accommoderen van deze vraag heeft vaak geleid
tot een suboptimalisatie van het bestaande luchtruimconcept
en een toename van de complexiteit in het luchtruim.
Startnota Luchtruimvisie | 11
In de afgelopen jaren is bij de inrichting en het gebruik van
het Nederlandse luchtruim getracht uiteenlopende
behoeften van luchtruimgebruikers zoveel als mogelijk te
accommoderen. Civiele gebruikers, militaire gebruikers en
de General Aviation gebruikersgroepen hebben daarbij in
toenemende mate behoefte aan (delen van) hetzelfde
schaarse Nederlandse luchtruim. In sommige gebieden en
op bepaalde momenten overstijgt de vraag naar luchtruim
het beschikbare aanbod. Om in die gebieden het luchtverkeer veilig te kunnen begeleiden is het soms noodzakelijk
de toegang te beperken, waardoor bepaalde gebruikers in
delen van het luchtruim vertragingen ervaren of niet in staat
zijn om op gewenste tijden en routes te vliegen.
Dit spanningsveld speelt zich niet alleen af in hogere
luchtlagen maar tevens op lagere hoogten waar over het
algemeen geen luchtverkeersdiensten verleend worden
(ongecontroleerd luchtruim), veelal gebruikt door de
militaire en recreatieve luchtvaart.
De belangrijkste taken hierbij zijn:
Doelstelling en taken
luchtverkeersleiding
Flightlevels
De algemene doelstelling van luchtverkeersleiding is
“to safely provide an orderly and expeditious flow of air traffic”.
Dat wil zeggen dat de verkeersleiding er voor moet zorgen
dat voorgeschreven separatie tussen vliegtuigen moet
worden gehandhaafd en het verkeer vlot en ordelijk wordt
afgehandeld. Internationaal zijn hiervoor een groot aantal
afspraken vastgelegd en verankerd in de nationale luchtvaartwetgeving. De verkeersleider is binnen het aan hem
toegewezen luchtruim verantwoordelijk voor de invulling
van deze doelstelling.
Luchtverkeersleiding Maastricht Upper Airspace Control (MUAC)
12 | Startnota Luchtruimvisie
• Onderhouden van communicatie met de vluchten binnen
het verantwoordelijkheidsgebied;
• Handhaven van de voorgeschreven separatie (dat wil
zeggen een voorgeschreven minimale horizontale en
verticale afstand) tussen de gecontroleerde en andere
bekend gestelde vluchten;
• Zo efficiënt mogelijk afhandelen van de vluchten;
• Verstrekken van vluchtinformatie en zorgen voor alarmering;
• Coördinatie met andere luchtverkeersleiding(centra) voor
zover van belang voor de vluchtafhandeling.
Luchtruiminrichting
Ter bescherming van het door de verkeersleider gecontroleerde verkeer is het luchtruim ingericht in verschillende
lagen en gebieden.
Binnen de luchtruimindeling en luchtlagen wordt onderscheid
gemaakt in ‘flightlevels’ (FL) of vliegniveaus. Het vliegniveau geeft de
hoogte aan waarop een vliegtuig zich voortbeweegt, naartoe klimt of
daalt met referentie tot de druk van de Internationale Standaard
Atmosfeer. Rekenend vanaf deze standaard met hoogte 0 worden de
standaard vliegniveaus uitgedrukt per 100 voet. Dus FL010 betekent
1000 voet boven de standaard, FL100 is 10.000 voet, FL460 is 46.000
voet en FL195 is 19.500 voet. De hoogte van 3280 voet komt overeen
met 1 kilometer.
Omdat de standaard druk meestal niet met de reële hoogte van het
terrein overeenkomt, verkiest men in het lagere luchtruim over te
schakelen op een vlieghoogte die wordt uitgedrukt met referentie tot
de barometerdruk op zeeniveau. Het niveau waarop men overschakelt
op de barodrukmeter wordt de Transition Altitude (TA) genoemd.
Deze inrichting is mede gebaseerd op de wijze waarop de
luchtverkeersdienstverlening in het Nederlandse
luchtruim is geregeld. We onderscheiden hierbij:
Hogere luchtruim (Upper Airspace)
In het hogere luchtruim, boven flightlevel 245 (ongeveer
8km hoogte), wordt het doorgaande en-route civiel
vliegverkeer afgehandeld, evenals militair en-route
verkeer en militair verkeer van en naar de oefengebieden.
Eurocontrol Maastricht Upper Area Centre (MUAC) is in
dit luchtruim verantwoordelijk voor het leveren van
luchtverkeersdienstverlening aan civiel verkeer en het Air
Operation Control Station Nieuw Milligen (AOCS NM)
aan militair luchtverkeer.
Beleid, regelgeving en toezicht worden in deze luchtlaag
op verdragsniveau geregeld tussen de vier MUAC staten;
Nederland, België, Luxemburg en Duitsland.
Lagere luchtruim (Lower Airspace)
Het lagere luchtruim, tussen FL95-FL245 (ongeveer 3 tot
8 km hoogte), kent een andere dynamiek omdat hierin
het stijgende en dalende verkeer van en naar de verschillende luchthavens plaatsvindt.
Figuur: Toegewezen hoger luchtruim waarbinnen MUAC luchtverkeersleiding verleent aan luchtruimgebruikers.
In het lagere luchtruim is de Luchtverkeersleiding
Nederland (LVNL) door het Rijk aangewezen als lucht
verkeersdienstverlener voor de civiele gebruikers binnen
de aan haar toegewezen delen van het luchtruim. In het
militair gecontroleerde luchtruim is het AOCS NM
aangewezen als luchtverkeersdienstverlener voor de
luchtzijdige bereikbaarheid van militaire luchtmachtbases, het begeleiden van (tactische) militaire missies en
het controleren van civiel luchtverkeer dat dit deel van
het luchtruim doorkruist, bijvoorbeeld voor het
luchtverkeer vertrekkend en naderend voor de luchthaven Eindhoven.
Beleid, regelgeving en toezicht vinden in deze luchtlaag
plaats op nationaal niveau, maar worden afgestemd met
de betrokken buurlanden.
Figuur: Huidige inrichting van het lagere luchtruim.
Startnota Luchtruimvisie | 13
Luchtruim rondom de luchthaven (TMA/CTR)
Het luchtruim direct rondom de luchthaven is behalve
complex ook sterk bepaald door lokale omstandigheden en
eisen op het gebied van veiligheid en het vermijden van
geluidsgevoelige gebieden. Dit vergt maatwerk bij de
inrichting van luchtverkeersdienstverlening en is daarom
minder geschikt voor een grensoverschrijdende aanpak.
Luchtverkeersdienstverlening voor de civiel gecontroleerde
luchthavens wordt verzorgd door de LVNL en voor militaire
vliegbases (eventueel met burger medegebruik) door het
AOCS NM. Beleid, regelgeving en toezicht vinden in deze
luchtlaag plaats op nationaal niveau, maar worden
afgestemd op de regionale omstandigheden.
Figuur: Controlzone (CTR) Schiphol
Control Zone (CTR)
De Control Zone (CTR) is bedoeld ter bescherming van het
vertrekkend, aankomend (en kruisend) verkeer in de
nabijheid van een vliegveld (tot ongeveer 8 NM, of 15 km) en
omvat daarmee tenminste de eindnaderingen voor
verschillende start- en landingsbanen. Zo is bijvoorbeeld de
CTR van Schiphol geclassificeerd als luchtruimklasse C, wat
betekent dat zowel vluchten die opereren onder instrumentvliegvoorschriften (IFR) en zicht-vliegvoorschriften (VFR) zijn
toegestaan. Verkeer in de CTR wordt door verkeersleiders
gecontroleerd vanuit de verkeerstoren. Afhankelijk van het
te controleren verkeer kunnen verschillende functionarissen
op de toren werkzaam zijn (bijvoorbeeld verkeersleiders
voor het startend en taxiënd verkeer).
Terminal Manoeuvring Area (TMA)
De Terminal Manoeuvring Area (TMA) is bedoeld ter
bescherming van het klimmende verkeer van een vliegveld
en het dalende verkeer naar de eindnadering. Dit is een deel
van het luchtruim dat niet alleen in horizontale zin is
afgebakend maar ook in hoogte is afgebakend (van 500m
tot ongeveer 3.000m). Om vliegtuigen van elkaar
gescheiden te houden beschikt een verkeersleider over een
aantal strategieën. Zo kan hij om het verkeer voldoende uit
elkaar te houden het verkeer versnellen of vertragen,
horizontaal en verticaal van elkaar scheiden door het
verkeer op verschillende hoogten te laten vliegen.
Figuur: Terminal Manoeuvring Area (TMA) Schiphol
14 | Startnota Luchtruimvisie
De huidige TMA van Schiphol is geclassificeerd als luchtruimklasse A, wat betekent dat uitsluitend IFR-verkeer is
toegestaan. VFR-verkeer is alleen met een ontheffing
toegestaan. Dat betekent dat dit gebied niet of slechts zeer
beperkt toegankelijk is voor General Aviation en militaire
activiteiten. De overige TMA/CTR’s in het Nederlandse
luchtruim worden niet alleen gebruikt voor nadering- en
vertrekprocedures maar ook voor gecontroleerde en
ongecontroleerde General Aviation en militaire activiteiten.
Control Area (CTA)
De Control Area (CTA) en Upper Control Area (UTA) zijn
bedoeld ter bescherming van het overvliegend verkeer langs
de ‘snelwegen’ in de lucht, de zogenaamde ATS routes. Door
de relatief kleine omvang van de Schiphol TMA in vergelijking met andere grote luchthavens, kennen de Nederlandse
civiele CTA’s ook nog veel klimmend en dalend verkeer.
Binnen de CTA’s zijn sectoren gedefinieerd, waarbinnen
(afhankelijk van de verkeersdrukte al dan niet gecombineerd) een verkeersleider verantwoordelijk is voor al het
naderende en vertrekkende verkeer.
Bijzondere luchtverkeersgebieden
Daarnaast kunnen bijzondere luchtverkeersgebieden
worden ingesteld indien (tijdelijke) verboden of beperkingen noodzakelijk zijn om luchtvaartactiviteiten te
accommoderen die niet te combineren zijn met de civiele
luchtvaart. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen
zogenaamde ‘Restricted Areas’ (EHR), ‘Danger Areas’ (EHD)
en Prohibited Areas (EHP). Bepaalde Restricted Areas
worden soms ook wel Temporary Reserved Airspace (TRA)
genoemd.
Deze (tijdelijk) verboden of beperkte luchtverkeersgebieden
worden doorgaans geactiveerd wanneer er (militaire)
luchtvaart activiteiten plaatsvinden die niet zijn te combineren met het civiele luchtverkeer. Dit zijn voornamelijk
verschillende militaire oefeningen met (jacht)vliegtuigen
van de Koninklijke Luchtmacht. Deze militaire oefen
gebieden liggen boven de Waddenzee, Twente en het
zuidoostelijk deel van Nederland.
De zogenoemde ‘Danger Areas’ worden alleen geactiveerd
wanneer er militaire activiteiten plaatsvinden die een gevaar
op kunnen leveren voor het luchtverkeer. Dit gebeurt
bijvoorbeeld wanneer grond-lucht of lucht-lucht schiet
oefeningen plaatsvinden van de Nederlandse krijgsmacht.
‘Prohibited Areas’ zijn veelal gebieden die worden vastgesteld rond objecten die, in het kader van beveiliging en/of
privacyoverwegingen, niet overvlogen mogen worden. Dit
zijn bijvoorbeeld de Koninklijke paleizen, maar ook ten
tijde van internationale conferenties en bijzondere
evenementen kunnen deze luchtverkeersgebieden tijdelijk
worden vastgesteld. Deze bijzondere luchtverkeersgebieden
kunnen op basis van flexibel luchtruimgebruik worden
geactiveerd en gedeactiveerd.
Figuur: TMA en CTA sectoren Schiphol
Figuur: Ligging militaire oefengebieden
Startnota Luchtruimvisie | 15
Routes
Om het werk van de verkeersleiders te vereenvoudigen is
een routestructuur gedefinieerd, zodanig dat de relevante
routes en procedures binnen de daarvoor beschikbare
luchtruimte kunnen worden gebruikt. Er zijn verschillende
soorten routes te onderscheiden, waarbij de routes voor het
IFR verkeer het meest bepalend zijn voor de inrichting van
het luchtruim.
ATS-routes
Dit zijn als het ware de snelwegen in de lucht. Deze routes
zijn voor een deel nationaal, maar bovenal onderdeel van
een groter internationaal routenetwerk dat Europese en
internationale luchthavens met elkaar verbindt.
Dit beginpunt wordt ook wel aangeduid als de Initial
Approach FIX (IAF). De IAF is altijd uitgerust met een
wachtgebied (holding). Deze wachtgebieden worden
uitsluitend gebruikt in die situaties waarbij onverwacht
meer verkeer naar het vliegveld toevliegt dan binnen de
beschikbare capaciteit kan worden afgehandeld of wanneer
er sprake is van verstoringen als gevolg van extreme
weersomstandigheden. In dat geval kan naderend verkeer
even worden tegengehouden voordat het aan de nadering
kan beginnen. In alle andere gevallen vliegt het verkeer
gewoon door zonder in het wachtgebied te vliegen.
Alle naderingsroutes voor Schiphol zijn gelegen in de CTA’s
en houden op bij de rand van de Schiphol TMA, namelijk bij
de punten ARTIP (nabij Lelystad), RIVER (nabij Rotterdam
en SUGOL (boven de Noordzee).
Vertrekroutes
Dit zijn veelal Standard Instrument Departes (SID’s),
bedoeld als verbindingsroutes tussen de startbaan en de
ATS-routes. Voor Schiphol liggen de eindpunten van de
SID’s doorgaans aan de rand van de Schiphol TMA.
Vertrekroutes zijn doorgaans bedoeld om obstakels en
geluidsgevoelige gebieden te vermijden, etc.
Aankomstroutes
Veelal Standard Arrival Routes (STARs). Deze zijn bedoeld
als verbinding tussen de ATS-route en het begin van de
daadwerkelijke naderingsprocedure.
Figuur: Deel van het civiele routenetwerk Nederlands luchtruim
16 | Startnota Luchtruimvisie
Naderingsprocedures
Naderingsprocedures verbinden de IAF met de in gebruik
zijnde landingsbaan, op een zodanige wijze dat veilig kan
worden gedaald naar een hoogte waar de landingsbaan
zichtbaar is en een veilige landing kan worden gemaakt.
De naderingsprocedures bestaan uit verschillende
segmenten (inital, intermediate, final en missed approach).
Vaste naderingsprocedures worden op de luchthaven
Schiphol op dit moment uitsluitend gevlogen gedurende de
nachtperiode (23:00-6:00 uur) of indien er geen com
municatie met het vliegtuig mogelijk is. Gedurende de
dagperiode (6:00-23:00 uur) of in alle andere gevallen
worden tussen de IAF en de eindnadering koersinstructies
door de verkeersleider gegeven om het vliegverkeer op een
veilige en efficiënte wijze af te handelen. De LVNL werkt op
dit moment aan de verdere toepassing van vaste naderingsprocedures en geluidsarme naderingen gedurende de
avond en dagperiode. Dit vormt onderdeel van de implementatie van een nieuw operationeel concept van
luchtverkeersleiding voor de luchthaven Schiphol.
Wachtgebieden of holding area’s
Internationale regels schrijven voor dat voor een luchthaven
een wachtgebied of holding area beschikbaar moet zijn.
Deze eis komt voort uit operationele overwegingen (voor
het opvangen van verstoringen) en procedure overwegingen
(bij geen radiocontact met de vlieger).
verbindingen die aansluiten op de vraag van consumenten en
mogelijk zijn binnen de beschikbare openstelling van lucht
havens nabij die verbindingen. Zo zijn er voor de luchthavens
Schiphol verschillende piekmomenten te onderscheiden
waarbij veel naderend en vertrekkend verkeer tegelijkertijd
gebruik wenst de maken van het luchtruim rond de luchthaven.
Dit wordt ook wel de piekuurcapaciteit genoemd.
Verkeersmix van type vliegtuigen
Er bestaan vele verschillende typen vliegtuigen die ieder
specifieke eigenschappen hebben op het gebied van vlieg
prestaties. De luchtverkeersleider dient hiermee rekening te
houden door vliegtuigen met verschillende snelheden,
klimprofielen en vliegeigenschappen veilig en vlot af te
handelen. Een uiteenlopende mix van vliegtuigtypen leidt in
veel gevallen tot een toename van de werklast voor de
verkeersleider en als gevolg daarvan een negatief effect op de
capaciteit.
Figuur: ligging huidige wachtgebieden Schiphol
Weersomstandigheden
Het weer heeft een belangrijke invloed op de capaciteit in het
luchtruim. Extreme weersomstandigheden zoals (winterse)
neerslag, wind en slecht zicht zijn aspecten die invloed hebben
op de afhandeling van verkeer. Dit is mede bepalend voor het
route- en baangebruik waarbij de verkeersleider rekening moet
houden bij de afhandeling van verkeer onder veilige omstandigheden. Om die veiligheid te waarborgen zijn luchtverkeersleiders genoodzaakt onder deze omstandigheden aanvullende
maatregelen te treffen die een beperking leggen op de
beschikbare capaciteit.
Luchtruim classificatie
Afhankelijk van het primaire gebruiksdoel van de verschillende delen van het luchtruim zijn deze op basis van ICAO
regelgeving geclassificeerd. Met deze classificatie (A t/m G)
wordt aangegeven of luchtverkeer dat op instrumenten
vliegt en luchtverkeer dat op zicht vliegt wel of niet kan
worden gecombineerd en op welke wijze luchtverkeersdienstverlening aan beide categorieën wordt gegeven en
welke beperkingen gelden. Kortom, met de luchtruimclassificatie kunnen regels gesteld worden om luchtverkeer in
meer of mindere mate te reguleren.
Capaciteit luchtruim
Hoe de inrichting van het luchtruim bijdraagt aan de wijze
waarop het verkeer door de verkeersleider wordt afge
handeld, is bovenstaand toegelicht. Deze wijze is bepalend
voor de capaciteit van het luchtruim. Naast de geldende
procedures en de hiervoor genoemde specifieke aspecten
van het beschikbare luchtruim, is de capaciteit in het
luchtruim ook afhankelijk van:
Het verkeersaanbod
De geografische verspreiding en verdeling van het vliegverkeer gedurende de dag of nacht. De dienstregelingen van
luchtvaartmaatschappijen zijn gericht op het aanbieden van
Startnota Luchtruimvisie | 17
Noodzaak tot modernisering
Bron: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM)
3
18 | Startnota Luchtruimvisie
Het Rijk ziet een aantal ontwikkelingen die
modernisering van de inrichting, beheer en
het gebruik van het Nederlandse luchtruim
noodzakelijk maken omdat anders er in
toenemende mate knelpunten in het luchtruim ontstaan.
De belangrijkste ontwikkelingen die het Rijk ziet, zijn:
• Toenemende vraag, veranderende en conflicterende
behoeften van luchtruimgebruikers;
• Impact van toekomstige selectieve ontwikkeling van de
mainport Schiphol en luchthavens van nationale
betekenis op de luchtzijdige bereikbaarheid;
• Noodzaak tot het mitigeren van effecten van luchtverkeer
op het milieu en de leefomgeving.
Onderstaand worden deze ontwikkelingen nader toegelicht.
Daarbij wordt kort ingegaan op voorbeelden van opgaven
en knelpunten die de noodzaak tot modernisering
onderstrepen. Het onderstaande overzicht van opgaven en
knelpunten is niet uitputtend. In het vervolgtraject van de
Luchtruimvisie zal dit overzicht nader worden geanalyseerd
en worden aangevuld.
Toenemende groei en behoeften
Civiele luchtvaart
Hoewel de commerciële luchtvaart nog maar net de
gevolgen van de economische crisis, de aswolk en het
winterse weer in 2010 achter de rug heeft, is in de eerste
maanden van 2011 alweer een sterk herstel in het aantal
vliegtuigbewegingen zichtbaar. Ook heeft de commerciële
luchtvaart gedurende de economische crisis laten zien zich
flexibel en veerkrachtig aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden. Over het algemeen wordt groei in
de vraag naar luchtvaart gerelateerd aan economische groei.
Daaruit kan de verwachting uitgesproken worden dat voor
de lange termijn het aantal vliegtuigbewegingen in het
Nederlandse luchtruim zal toenemen, hoewel de timing en
snelheid van herstel en groei nog onzeker is. De internationale luchtvaartorganisatie IATA verwacht op de korte
termijn (2009-2014) een toename van 4,7% in het aantal
passagiers en benoemt daarbij in het bijzonder de toename
van 6,5% in luchtvracht waarin Nederland binnen Europa
een leidende positie heeft.
Daarbij moet opgemerkt worden dat het niet alleen de omvang
van de vraag is, maar dat ook de geografische spreiding en
karakteristieken van de groei bepalend zijn voor de eisen die
worden gesteld aan luchtruimcapaciteit en prestaties.
Het Rijk ziet op dit moment een aantal voorbeelden van
actuele knelpunten als gevolg van groei en veranderende
behoeften. Zo heeft de toenemende groei van het luchtverkeer
significante invloed op de werklast van luchtverkeersleiders in
bepaalde sectoren waar veel verkeerstromen op bepaalde
tijden samen komen. Ook vormt het opleiden van verkeers
leiders voor werkzaamheden met hoge complexiteit een
probleem waar luchtverkeersleidingorganisaties mee kampen.
Hogere luchtruim
Luchtruimgebruikers in het hogere luchtruim worden op dit
moment geconfronteerd met de consequenties van de
fragmentatie in de inrichting en dienstverlening binnen het
Europese luchtruim. Voor luchtverkeersdienstverleners als
MUAC vormt de herinrichting en optimalisatie van het
hogere luchtruim boven Nederland, Belgie, Luxemburg en
Duitsland een belangrijke opgave om gebruikers te kunnen
voorzien van de meest directe routes en optimale vlucht
profielen. Binnen het FABEC vormen de implementatie van
een grensoverschrijdend militair oefengebied tussen
Nederland en Duitsland (CBA-land), het vervolgens
afbouwen van het huidige militaire oefengebied (TRA-12)
boven zuidoost Nederland en de optimalisatie van het
aangrenzende Duitse en Belgische luchtruim (Central West)
belangrijke stappen om de prestaties in het hogere
luchtruim te kunnen verbeteren.
Lagere luchtruim
De karakteristieken van de groei en verspreiding van het
vliegverkeer vertrekkend van en naderend naar de luchthaven
Schiphol wordt gekenmerkt door grote verkeersstromen uit
veel verschillende richtingen in korte tijd. Met name het
omni-directional netwerk van de luchthaven Schiphol en het
hub-systeem van de KLM kent op verschillende momenten
van de dag een bijzonder hoge piek in de vraag naar
luchtruimcapaciteit. Op bepaalde momenten en in bepaalde
sectoren waar deze grote verkeerstromen in korte tijd
samenkomen vormt dit in toenemende mate een opgave
voor de dienstverlening van LVNL.
Om voor de periode tot 2020 en daarna de verwachte
toename in het aantal vliegbewegingen op een betrouwbare
en duurzame wijze te kunnen accommoderen middels de
toepassing van geluidsarme naderingen (CDA) is een nieuw
operationeel concept voor de luchthaven Schiphol
noodzakelijk om de dienstverlening te kunnen verbeteren.
De LVNL heeft hiervoor een stappenplan ontwikkeld, waarin
de implementatie van vaste naderingsroutes en de
toepassing van geluidsarme naderingen centraal staat.
Integraal onderdeel van dit nieuwe operationeel concept is
de implementatie van een vierde IAF en bijbehorend
wachtgebied en herindeling van huidige sectoren om de
groeiende verkeersstromen van en naar het zuidoosten van
Nederland te kunnen accommoderen.
Startnota Luchtruimvisie | 19
Militaire Missie Effectiviteit
De operationele effectiviteit van missies wordt bepaald door
toegankelijk, goed gelegen en voldoende beschikbaar luchtruim in
Nederland en directe omgeving. Dit betreft veelal de beschikbaarheid
van voldoende oefenruimte op een aanvaardbare afstand
(maximaal 100 NM) van de luchtmacht bases en op specifieke
momenten. Dat stelt de Luchtmacht in staat te oefenen zoals ze zouden
opereren in conflictsituaties.
Figuur: Indicatieve ligging noodzakelijke vierde IAF en wachtgebied
Deze implementatie vraagt een ingrijpende herinrichting
van het Nederlands luchtruim en zorgvuldige afstemming
met de militaire gebruikers en het aangrenzende (hogere)
luchtruim dat is toegewezen aan MUAC en de Duitse en
Belgische luchtverkeersleidingsorganisaties.
Militaire gebruikers
Bron: Defensie, Air to air refuelling van F16 door KDC10
Het ministerie van Defensie en daarbij in het bijzonder de
Koninklijke Luchtmacht heeft de blijvende behoefte om de
militaire missie effectiviteit te waarborgen en te verbeteren.
Hoewel het aantal militaire jachtvliegtuigen door de jaren
heen behoorlijk is gereduceerd, zijn de prestatie- en
trainingseisen van modernere vliegtuigen en wapen
systemen toegenomen. Ook worden vaker grootschalige
internationale oefeningen gehouden waarbij samenwerking plaatsvindt tussen internationale krijgsmachten onder
de NAVO lidstaten. Daarnaast zijn in de afgelopen tijd
militaire helikopter en luchttransport activiteiten verder
toegenomen als gevolg van vervanging en uitbreiding van
deze vloot. Hierdoor is de vraag naar voldoende geschikt
luchtruim om te oefenen eveneens toegenomen. Daarbij
moet worden opgemerkt dat deze veranderende behoeften
meer luchtruim vragen maar dat deze vraag minder vaak en
minder langdurig optreedt.
Op dit moment bestaan er binnen Nederland onvoldoende
militaire oefengebieden of gebieden van de juiste omvang
om de militaire effectiviteit van de huidige jachtvliegtuigen
en toekomstige opvolgers, alsmede helikopters en luchttransport te kunnen accommoderen. Dit heeft in het kader
van Europese samenwerking inmiddels geleid tot het nader
20 | Startnota Luchtruimvisie
Daarnaast heeft het kabinet ingrijpend bezuinigd op de
uitgaven van het ministerie van Defensie. Mede in dat licht
vormt het een belangrijke uitdaging om de doelmatigheid te
vergroten, kosten te reduceren en tegelijkertijd de militaire
missie effectiviteit te waarborgen en mogelijk te verbeteren.
Een voor Defensie belangrijk punt vormt de toegang tot en
de beschikbaarheid van efficiënte oefengebieden op
specifieke momenten in relatie tot de behoefte van civiele
gebruikers aan aanvullend luchtruim om directe en
optimale vluchtprofielen te kunnen vliegen.
Daarnaast vormt de toename van het civiele luchtverkeer op
de vliegbases Eindhoven en de naastgelegen luchtmachtbasis Volkel, de luchthaven Weeze (Duitsland) en de in
België gelegen luchtmachtbasis Kleine Brogel een potentieel knelpunt.
General Aviation
De General Aviation is een diverse sector met uiteenlopende
luchtruimgebruikers van business jets, privévliegers,
zweefvliegers en ballonvaarders. Zij dient een zeer breed
palet aan zakelijke-, recreatieve- en maatschappelijke
doeleinden.
General Aviation
General Aviation omvat een grote verscheidenheid aan luchtvaart
producten en -diensten. Deze producten en diensten zijn ondergebracht in de volgende functiegroepen:
• Maatschappelijke vluchten: vluchten ten behoeve van openbare orde,
veiligheid en gezondheidszorg;
• Business Aviation: zakelijke vluchten;
• Aerial Work (specialistische diensten): proef/testvluchten, inspectievluchten, fotovluchten;
• Opleiding en training: opleiding tot vlieger en onderhouden brevet;
• Sportbeoefening en recreatie; zweefvluchten, valschermvluchten,
privé-vluchten, rondvluchten, ballonvaren, zeilvliegen, schermvliegen,
etcetera.
Een groot gedeelte van de General Aviation activiteiten vindt
plaats in ongecontroleerd luchtruim. Over de afgelopen
jaren is door de groei van de civiele luchtvaart en de
aanpassingen in het luchtruim de ruimte steeds verder
beperkt. Op sommige locaties in de nabijheid van de
luchthaven Schiphol bemoeilijken recreatieve General
Aviation activiteiten het waarborgen van de veiligheid door
Bron: KNVvL, Frank Hiemstra
onderzoeken en realiseren van gezamenlijke, en grotere
grensoverschrijdende oefengebieden (o.a. CBA land). De
implementatie van dit grensoverschrijdend oefengebied
(CBA land) is voor Defensie randvoorwaardelijk voor het
kunnen afbouwen van militaire activiteiten in het oefengebied boven het zuidoosten van Nederland (TRA12). Het
afbouwen van de omvang van de TRA12 stelt de LVNL in staat
de zuidoostelijke ontsluiting van Schiphol te optimaliseren
door de implementatie van een vierde IAF en bijbehorend
wachtgebied en stelt MUAC in staat de dienstverlening aan
gebruikers in het hogere luchtruim te verbeteren.
Startnota Luchtruimvisie | 21
de luchtverkeersleiding Nederland. Daarnaast heeft de
vertaling van Europese richtlijnen op het gebied van milieu
(o.a. Natura 2000) in nationale wet- en regelgeving in
toenemende mate consequenties voor de gebieden waar
General Aviation, op basis van de huidige interpretatie van
deze regelgeving, wordt uitgesloten.
De Luchtvaartnota bevat de ambitie van de overheid ten
aanzien van het accommoderen van de vraag naar
commerciële luchtvaart (580.000 vliegbewegingen rond
2020) op de mainport Schiphol en de regionale lucht
havens van nationale betekenis. Deze luchthavenontwik
kelingen kunnen niet geïsoleerd benaderd worden, maar
vragen om een integrale benadering van de benodigde
capaciteit in het luchtruim, additionele infrastructuur en
mitigerende maatregelen ten aanzien van milieu en
leefomgeving en de impact hiervan op de (toekomstige)
inrichting van het luchtruim.
Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), Ron Berghege
De General Aviation sector heeft in februari 2011 een
strategische visie aangeboden aan het Rijk. Zij geeft daarin
het Rijk aandachtpunten mee voor een robuust beleid voor
een toegankelijk en beschikbaar luchtruim voor de
uiteenlopende gebruikers binnen de General Aviation groep.
Toekomstige ontwikkeling Nederlandse
luchthavens
22 | Startnota Luchtruimvisie
Voor de luchthaven Lelystad geldt dat er aan de Alderstafel
Lelystad knelpunten zijn gesignaleerd bij de inpassing van
de luchthavenontwikkeling na 2015 in het luchtruim aldaar.
Daarom is het nodig om eerst te komen tot een luchtruimontwerp, waarin ook de positie van de luchthaven Lelystad
wordt meegenomen en waarbij als uitgangspunt geldt dat
de capaciteit en netwerkkwaliteit op Schiphol niet geschaad
mag worden en dat de militaire functies in de nabijheid
geborgd zijn. Daarna kan de Alderstafel Lelystad haar
definitieve advies uitbrengen. Indien zou blijken dat op de
luchthavens Eindhoven en Lelystad samen geen 70.000
extra vliegtuigbewegingen te realiseren zijn, zal worden
bezien of andere luchthavens van nationale betekenis een
rol kunnen spelen in de nationale capaciteitsopgave, zoals
geduid in de Luchtvaartnota.
Ook de afspraken aan de Alderstafels Schiphol en Eindhoven
stellen in verschillende mate eisen aan de luchtzijdige
bereikbaarheid door de toename van het vliegverkeer, de
ontwikkeling van een nieuw operationeel concept en de
toepassing van geluidsarme naderingen.
Daarnaast zijn als gevolg van de inwerkingtreding van de
Regelgeving Burger en Militaire luchthavens (RBML) per
1 november 2009 de provincies het bevoegd gezag voor de
ontwikkeling van regionale luchthavens die buiten het stelsel
van luchthavens van nationale betekenis vallen. Dit heeft in
sommige gevallen consequenties voor de continuïteit van de
activiteiten die op deze luchthavens plaatsvinden, waar het in
veel gevallen de General Aviation betreft.
Binnen de verantwoordelijkheden die zijn belegd bij de
Alderstafels, regionale commissies en de Provincies worden
afspraken gemaakt voor de ontwikkeling van de lucht
havens en voorstellen gedaan ten aanzien van luchtzijdige
bereikbaarheid. Deze afspraken zijn omarmd door het
kabinet en aangenomen door de Tweede Kamer. Het is voor
de Luchtruimvisie belangrijk om niet elke luchthaven
geïsoleerd te bekijken, maar te bezien vanuit een bredere
nationale en internationale context.
regelen. Op internationaal niveau vormen de totstand
koming van de Single European Sky (SES) en het Emission
Trading System (ETS) belangrijke stappen die een bijdrage
leveren aan de reductie van emissies. Het SES initiatief
maakt het mogelijk om directere routes en optimale
vluchtprofielen te vliegen met een reductie van emissies en
kosten als voordeel. Het ETS maakt uitruil van emissierechten mogelijk binnen het mondiaal afgesproken plafond
aan CO2 uitstoot, waardoor er bewuster met deze uitstoot
wordt omgegaan.
Op nationaal niveau zijn afspraken tussen sector, overheid
en omgeving gemaakt aan de Alderstafels voor Schiphol en
Eindhoven (beperkingen aan groei, hinderbeperkende
maatregelen) en commissies voor verschillende regionale
luchthavens en militaire bases. Daarnaast wordt er veel
geïnvesteerd door de industrie in de toepassing van
biobrandstoffen en de ontwikkeling van stillere en
zuinigere motoren.
Het beleid van het kabinet is er op gericht de impact van
luchtvaart op milieu en leefomgeving te mitigeren zoals
aangegeven in de Luchtvaartnota. De noodzaak tot het
verminderen van de impact van de luchtvaart op het milieu
en leefomgeving vraagt daarom ook om een evenwicht
tussen economie en duurzaamheid bij de inrichting van het
luchtruim.
Toenemende aandacht op impact luchtverkeer op
milieu en leefomgeving
De begrenzing van de impact van luchtvaart op het milieu en
de leefomgeving wordt nationaal voornamelijk vertaald in
beleid ten aanzien van geluidoverlast en luchtkwaliteit. De
aanpak voor het tegengaan van klimaatverandering heeft
vooral een maatschappelijke impact op mondiaal en Europees
niveau. Gezamenlijk vormen deze een bepalende factor in de
wijze waarop de luchtvaart en het luchtruim binnen Nederland
zich de afgelopen decennia heeft ontwikkeld. Ook in de
toekomst zal dit bepalend blijven gezien de ambities van het
kabinet en de Europese Commissie.
De luchtvaartsector is zich bewust van deze impact en
onderneemt samen met stakeholders initiatieven ten
aanzien van CO2 reductie en hinderbeperkende maat
Startnota Luchtruimvisie | 23
Doelstellingen en
randvoorwaarden
Bron: Defensie
4
24 | Startnota Luchtruimvisie
De Rijksoverheid acht vanuit nationale en
internationale beleidskaders een aantal
doelstellingen en randvoorwaarden bepalend
voor de invulling en uitwerking van een visie
en strategie op het Nederlandse luchtruim.
Nationaal beleid voor de luchtvaart, het luchtruim en
luchtverkeersdienstverleners dient robuust en toekomstvast
te zijn. De Luchtruimvisie neemt als uitgangspunt het door
het kabinet en de Tweede Kamer vastgestelde beleid in de
Luchtvaartnota en de daarop volgende actualisatiebrief. Uit
de Luchtvaartnota vloeien de volgende doelstellingen en
randvoorwaarden voor het luchtruim voort:
Versterken van de netwerkkwaliteit
Nederland heeft een maatschappelijk en economisch belang
bij een goede internationale bereikbaarheid binnen een
concurrerende en duurzame context. Is deze netwerk
kwaliteit goed, dan heeft de reiziger of transporteur direct
toegang tot snelle verbindingen, veel bestemmingen
wereldwijd, met een hoge frequentie.
De inrichting van het luchtruim moet passen bij en onder
steunend zijn aan het versterken van de netwerkkwaliteit van
de mainport Schiphol en stelsel van samenwerkende
luchthavens. Optimale netwerkkwaliteit houdt in dat niet
alleen het aantal verbindingen telt, maar ook de kwaliteit en
de concurrentiekracht van het netwerk als geheel. Deze
kwaliteit wordt mede bepaald door een betrouwbaar, robuust
veerkrachtig en concurrerend netwerk.
Netwerkkwaliteit
Het versterken van de netwerkkwaliteit door middel van een selectieve
accommodatie van mainport gebonden luchtverkeer.
Veranderingen in het Nederlandse luchtruim dienen erop
gericht te zijn maatregelen die de concurrentiekracht en
kwaliteit van het netwerk versterken en ondersteunen.
Militaire missie effectiviteit
Behouden en verbeteren van de militaire missie effectiviteit dat de
Luchtmacht in staat stelt te oefenen zoals ze zouden opereren in
conflictsituaties.
Aansluiting Europese ontwikkelingen
Een nauwe aansluiting op Europese ontwikkelingen is van strategisch
belang voor de concurrentiepositie van de luchthaven Schiphol en het
verbeteren van de prestaties in het luchtruim.
Veiligheid
Het veiligheidsniveau voor de Nederlandse luchtvaart te behouden en
te verhogen
Nationale veiligheid en militaire missie
effectiviteit
De Koninklijke Luchtmacht levert een belangrijke bijdrage
aan het waarborgen van de nationale veiligheid en de
bewaking van het Nederlandse luchtruim. Om deze taak
vanuit zowel nationale als internationale verplichtingen
(NAVO) te vervullen is een continue en onbeperkte toegang
tot het luchtruim noodzakelijk.
Capaciteit
Het vergroten van de capaciteit in het luchtruim en op luchthavens om
de vraag naar luchtvaart te accommoderen met behoud van het
veiligheidsniveau.
Duurzaamheid
Het reduceren van emissies en verminderen geluidsbelasting als
gevolg van luchtvaart.
Concurrerend kostenniveau
Het realiseren van een concurrerend kostenniveau van luchthavens en
luchtverkeersleidingorganisaties.
Afbeelding: Inzet F16 jachtvliegtuigen
Het Rijk zal verbetervoorstellen en oplossingsrichtingen in
de Luchtruimvisie toetsen aan bovengenoemde doelstellingen randvoorwaarden. Onderstaand worden een aantal
doelstellingen en randvoorwaarden kort toegelicht.
De Koninklijke Luchtmacht maakt daarbij gebruik van de
inzet van F16 jachtvliegtuigen voor de Quick Reaction Alert (QRA)
indien onbekende en/of verdachte vliegtuigen zich binnen
het Nederlandse luchtruim bevinden. Daarnaast leveren de
inzet van het Defensie Helikopter Commando voor Search and
Rescue (SAR) activiteiten en het Korps Landelijke Politie
Startnota Luchtruimvisie | 25
Diensten (KLPD) Divisie Luchtvaart voor politieactiviteiten,
een belangrijke bijdrage voor het waarborgen van de
nationale veiligheid. Daarnaast maakt het ministerie van
Defensie gebruik van een aantal grondgebonden schiet- en
oefengebieden die ook een bepaald luchtruimbeslag
kennen. Door de bijbehorende infrastructuur op de grond
zijn deze gebieden moeilijk verplaatsbaar.
Ook vormt het waarborgen en verbeteren van de militaire
missie effectiviteit, als gevolg van verdergaande bezuinigingen
op het Defensie budget, een belangrijke voorwaarde om nu
en in de toekomst een bijdrage te leveren aan internationale
vredesoperaties en de bestrijding van terrorisme en mogelijke
toekomstige dreigingen. Daarbij zijn verschuivingen in de
geopolitieke verhoudingen bepalend voor de ontwikkeling
van dreigingniveau. Het ministerie van Defensie heeft in de
Defensie Strategische Visie1 hier zijn visie op gegeven.
Veranderingen in het Nederlandse luchtruim ten behoeve
van civiele luchtvaart dienen om die reden de implicaties
voor de militaire gebruiker in acht te nemen.
Behoud en verbeteren van het
veiligheidsniveau
Nederland is in staat geweest om in een klein en complex
luchtruim het veiligheidniveau op een hoog 2 niveau te
houden. Een verlaging van het huidige veiligheidsniveau is
op geen enkele wijze acceptabel. Bij wijzigingen in het
luchtruim dient het veiligheidsniveau te verbeteren of ten
minste gelijk te blijven aan het huidige niveau. Daarbij
dienen de Europese vereisten op het gebied van luchtvaartveiligheid en de doorwerking hiervan in nationaal beleid en
regelgeving in acht te worden genomen.
Aansluiting Europese ontwikkelingen
Aansluiting bij Europese ontwikkelingen is voor Nederland
van groot belang. Het Nederlandse luchtruim vormt een
centrale spil in het Noord-Europese luchtruim gelegen
tussen de vier grootste Europese luchthavens Schiphol,
Londen Heathrow, Frankfurt en Parijs. In het bijzonder door
de geografische ligging van het Nederlandse luchtruim en
de positie van de luchthaven Schiphol vormt het
Nederlandse luchtruim een belangrijke gateway voor
vertrekkend en naderend verkeer van en naar internationale
bestemmingen. De luchtruimstructuur tussen deze grote
luchthavens dient zo te worden vormgegeven dat deze een
bijdrage levert aan dit netwerk van verbindingen.
1
2
Defensie Strategische Visie, 2010
In 2008 heeft ICAO een audit uitgevoerd in Nederland. Deze audit heeft laten
zien dat de Nederlandse luchtvaartautoriteit hoog scoort bij het voldoen aan
internationale veiligheidseisen.
26 | Startnota Luchtruimvisie
Single European Sky (SES)
Het Single European Sky initiatief is voor Nederland van
groot belang om verbeteringen op het gebied van luchtruim
en luchtverkeersdienstverlening te kunnen realiseren.
Single European Sky
Een initiatief van de Europese Commissie, verdeeld over werkpakket I
en II, waarbij beleid, ontwerp en het beheer van het Europese Air Traffic
Management (ATM) systeem wordt geharmoniseerd binnen de
Europese Unie. De Commissie beoogt hiermee de prestaties van het
ATM systeem te verbeteren. Daarbij worden eisen gesteld aan lidstaten
voor prestaties op het gebied van veiligheid, capaciteit, kosten,
efficiëntie en milieu.
Vanuit het Europese netwerk bezien bestaat er op dit
moment een grote mate van fragmentatie in de inrichting,
het beheer en gebruik van het Europese luchtruim. Dit
resulteert in inefficiëntie en vertragingen voor de civiele
luchtvaart.
De Europese Commissie heeft wetgeving geïntroduceerd
die erop gericht is een luchtruim en luchtverkeersleiding
te ontwikkelen die meer geharmoniseerd worden gepland,
gemanaged en gereguleerd. Het Single European Sky
initiatief omvat verplichte gemeenschappelijke regels
(common rules) over de wijze waarop het luchtruim en de
luchtverkeersleidingorganisaties zich moeten ontwikkelen
als onderdeel van het Europese netwerk. Het is van belang
dat deze verplichtingen en ontwikkelingen integraal mee
worden genomen in de wijze waarop nationale ambities
ten aanzien van luchtruim worden ingevuld. In het
bijzonder vormen de doorwerking van regelgeving en
eisen voor prestatiesturing ten aanzien van luchtruiminrichting en -gebruik, luchtverkeersdienstverlening en
toezicht daarbij belangrijke voorwaarden. Nederland zal
blijvend en in toenemende mate aan deze verplichtingen
moeten voldoen.
Functional Airspace Block Europe Central (FABEC)
Functional Airspace Blocks (FAB) ofwel functionele
luchtruimblokken worden door de Europese Commissie als
essentiële middelen gezien om invulling te geven aan de
de-fragmentatie en harmonisering van het luchtruim en de
luchtverkeersdienstverlening binnen het Europese
luchtruim. Binnen het Single European Sky initiatief
bestaan verschillende functionele luchtruimblokken. Deze
luchtruimblokken zijn gedefinieerd op basis van samen
hangende delen van het Europese netwerk en worden
gevormd door samenwerkingsverbanden tussen lidstaten
van de Europese Unie en aangrenzende landen.
Binnen FABEC zullen de technologische innovaties en
operationele ontwikkelingen gedreven vanuit SESAR een
belangrijke bijdrage moeten leveren aan het oplossen van
de uitdagende knelpunten in het luchtruim. Binnen FABEC
zijn de belangrijkste knelpunten benoemd als hotspots.
Daar vinden de komende jaren optimalisaties en ingrijpende wijzigingen plaats in de inrichting van het luchtruim
en de ligging van routes en militaire oefengebieden. De
hotspots Cross Border militaire training Area (CBA Land) en
Central West zijn voor Nederland daarbij het meest relevant.
Figuur: Routestructuur binnen SES ingezoomd op het in blauw aangegeven
functionele luchtruimblok FABEC
Figuur: Grote hotspot projecten binnen het noordelijk deel van FABEC
Voor Nederland vormt de oprichting van het FABEC een
belangrijke ontwikkeling voor het versterken van de
netwerkkwaliteit en de concurrentiepositie van Schiphol.
Daarnaast biedt het kansen voor het realiseren van
grensoverschrijdende militaire oefengebieden om invulling
te geven aan het verbeteren van de militaire missie
effectiviteit.
Figuur: overzicht van FAB initiatieven binnen de Single European Sky.
Nederland heeft gezamenlijk met Duitsland, België,
Luxemburg, Frankrijk en Zwitserland op 2 december 2010 een
verdrag ondertekend voor de oprichting van het Functional
Airspace Block Europe Central (FABEC). De inwerkingtreding
van het verdrag wordt begin 2012 voorzien. Daarmee wordt
een belangrijke stap gezet naar de verdere ontwikkeling van
het centrale deel van het Europese luchtruim.
Dit functioneel luchtruimblok vormt het centrale deel van
het Europese netwerk vanwege de ligging tussen Europa’s
grootste luchthavens. Ongeveer 55% van het Europese
luchtverkeer maakt voor (een deel van) zijn vlucht gebruik
van het FABEC luchtruim. Binnen FABEC zijn door de
lidstaten doelstellingen geformuleerd voor de de-fragmentatie van het luchtruim om daarmee luchtverkeersdienst
verlening binnen het luchtruim te organiseren op een
integrale wijze die over nationale grenzen heen gaat en een
bijdrage levert aan de verbetering van de prestaties van het
Europese systeem. Nederland zal vanaf 2012 blijvend
moeten voldoen aan de prestatie-eisen die door de
Europese lidstaten gezamenlijk zijn vastgesteld.
Voor de besturing van FABEC wordt een FABEC-Raad
opgericht waarin de zes landen op een groot aantal
gebieden gezamenlijk zullen gaan besluiten. Deze
gezamenlijkheid moet oplossingen aanreiken voor
grensoverschrijdende samenwerking en een bijdrage
leveren aan het voorzien in een ruimer arsenaal aan
oplossingen voor het luchtruim. Hiertegenover staat
uiteraard de noodzaak om de Nederlandse Luchtruimvisie af
te stemmen met de buurlanden en de uitvoering van deze
visie, waar nodig, gezamenlijk met de buurlanden ter hand
te nemen.
Optimaliseren als opgave
Optimaliseren van de inrichting, het beheer en gebruik van
het luchtruim betekent dat zoveel als mogelijk invulling
wordt gegeven aan de hiervoor geschetste doelstellingen en
randvoorwaarden. De effecten van veranderingen in het
luchtruim zijn in sommige gevallen complementair. Zo
resulteert het vliegen van directere routes niet alleen in
kostenreductie en brandstofbesparingen bij luchtvaartmaatschappijen maar ook in een reductie van broeikasgassen en
Startnota Luchtruimvisie | 27
emissies. Echter, in sommige gevallen hebben voorgestelde
maatregelen tegengestelde effecten en is een afweging (of
‘trade off’) tussen doelstellingen en randvoorwaarden aan
de orde.
Optimaliseren van het gebruik van het luchtruim houdt
tevens de opgave in om zoveel mogelijk van de proportionele huidige en toekomstige behoeften van gebruikers te
accommoderen. Het is echter denkbaar dat op enig moment
of op bepaalde plaatsen dat niet (meer) mogelijk is. Het in de
Luchtvaartnota door het kabinet meegegeven kader voor de
prioritering van luchtruimgebruikers zal dan leidend zijn.
brandstofgebruik, vluchttijden, slijtage, onderhoud,
apparatuurvereisten, etc.
Luchtverkeersdienstverleners
Veranderingen in het luchtruim worden vooraf gegaan door
kosten die gemaakt moeten worden door luchtverkeersleidingorganisaties voor de ontwikkeling en implementatie
van luchtruimwijzigingen en nieuwe technologieën.
Daarnaast maken deze organisaties kosten om gebruikers te
voorzien in veiligheid, efficiency en luchtruimcapaciteit.
Deze kosten worden doorvertaald naar de tarieven voor
luchtruimgebruikers.
In de besluitvorming over de in de Luchtruimvisie gepresenteerde oplossingsrichtingen zullen, naast de effecten op de
genoemde doelstellingen en randvoorwaarden, ook de
gevolgen voor verschillende stakeholders in beschouwing
worden genomen. De figuur illustreert dit proces.
Hierna wordt een aantal voorbeelden gegeven van
mogelijke gevolgen voor stakeholders:
Luchthavens
Luchtruimgebruikers
Consumenten
Het opleggen van restricties aan bepaalde gebruikers van
delen van gecontroleerd luchtruim (bijvoorbeeld General
Aviation en militaire gebruikers) kan negatieve effecten
hebben voor deze gebruikers. Ook kan een wijziging in het
gebruik van het gecontroleerde luchtruim leiden tot een
verandering in het gebruik van het ongecontroleerde
luchtruim. Dit zijn effecten die direct doorvertaald kunnen
worden naar de consumenten of reizigers, bijvoorbeeld
Wijzigingen in het luchtruim dienen gericht te zijn op het
verminderen van vertragingen en het realiseren van
betrouwbare verbindingen die aansluiten bij de behoeften
van de consument. Met name voor de internationale
reiziger is een betrouwbaar transferproduct met minimale
vertragingen leidend in de keuze voor een
luchtvaartmaatschappij.
Veranderingen in het luchtruim kunnen invloed hebben op
de luchtzijdige bereikbaarheid en capaciteit en daarmee op
de concurrentiepositie van luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. Een wijziging in het luchtruim kan dus effect
hebben op het netwerk van bestemmingen en het business
model van de luchthaven en/of luchtvaartmaatschappij.
• Wijziging in het luchtruim
Initiatief
Analyse
effecten
Gevolgen voor
Stakeholders
28 | Startnota Luchtruimvisie
• Veiligheid
• Netwerkkwaliteit
• Capaciteit
• Kostenefficiency
• Militaire missie-effectiviteit
• Milieu
• Luchtruimgebruikers
• Luchtverkeerdienstverleners
• Luchthavens
• Consumenten
• Omwonenden
Figuur: Stappen in afweging optimaal en efficiënt
gebruik van het luchtruim
Voor de Nederlandse reiziger vormt een breed scala aan
betrouwbare internationale verbindingen dat aansluit bij de
ruimtelijk-economische dynamiek in de omgeving van een
luchthaven, een bepalende vestigingsplaatsfactor. Dit geldt
in het bijzonder voor internationale kennisintensieve
bedrijven en dienstverleners in de omgeving van de
mainport Schiphol en de brainport Eindhoven.
Omwonenden
Het gebruik van het luchtruim heeft consequenties voor het
milieu en de omgeving in de vorm van geluidshinder,
verslechterde luchtkwaliteit, verstoring van stilte, visuele
hinder en klimaatverandering.
Startnota Luchtruimvisie | 29
Ontwikkelingen om het luchtruim
beter te kunnen benutten
Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) Ron Berghege
5
30 | Startnota Luchtruimvisie
Het beter kunnen benutten van het luchtruim
vraagt om innovatieve oplossingen. Een
belangrijke bijdrage zal de komende jaren
worden geleverd door technologische
innovatie en operationele ontwikkelingen.
De noodzaak tot innovatieve oplossingen geldt in het
bijzonder voor Nederland dat gekenmerkt wordt door een
klein luchtruim, één van Europa’s grootste luchthavens
Schiphol en een zeer brede groep en diverse luchtruim
gebruikers die een claim leggen op het schaarse Nederlandse
luchtruim.
De implementatie en toepassing van nieuwe technologie
speelt een belangrijke rol voor de mate waarin de inrichting
en het gebruik van het luchtruim zich kan ontwikkelen en
uiteindelijk beter benut kan worden. Het Single European
Sky Air Traffic Management Research (SESAR) programma is
een bundeling van lopende onderzoeken en ontwikkelingen
binnen Europa. Deze zijn erop gericht een geharmoniseerd en
breed gedragen Europees systeem te realiseren gebruikmakend
van nieuwe technologieën. Het project bevindt zich momenteel in de ontwikkelingsfase. Vanaf 2013 tot 2025 zullen deze
ontwikkelingen stapsgewijs daadwerkelijk beschikbaar gesteld
SESAR
Het Single European Sky Air Traffic Management Research project is
een onderzoek- en ontwikkelprogramma gericht op de ontwikkeling
van een inter-operabel pan-Europees ATM systeem dat in staat is om
te voorzien in toekomstige behoeften.
In 2005 heeft de Europese Commissie de politieke en high-level goals
voor SESAR vastgesteld:
• Realiseren van een verdrievoudiging van de capaciteit in het Europese
luchtruim welke tevens vertragingen reduceert voor zowel de
grondgebonden als luchtzijdige infrastructuur voor luchtvaart
• Verbetering van de prestaties op veiligheid met een factor 10
• Realiseren van een 10 % reductie van de effecten die vliegtuig
bewegingen hebben op de omgeving
• Leveren van luchtverkeersdienstverlening aan de luchtruimgebruikers voor een reductie van de kosten voor ten minste 50%.
worden voor toepassing en implementatie.
Hierdoor wordt het mogelijk om in de uitwerking van de
Luchtruimvisie met deze ontwikkelingen rekening te
houden. Nederland is actief betrokken en gecommitteerd
bij dit grootschalig project. Dit is noodzakelijk om daarmee
bij te dragen aan de ontwikkeling van technologie, de
timing en omvang van de ontwikkelingen te laten aansluiten bij de situatie in het Nederlandse luchtruim en om
deze op een veilige en efficiënte wijze te kunnen
implementeren.
Figuur: Technologische infrastructuur voor luchtverkeersdienstverlening
Hieronder wordt in het kort toegelicht welke ontwikkelingen het Rijk voorziet en welke bijdrage deze kunnen
leveren aan het beter benutten van het Nederlandse
luchtruim.
Luchtruiminrichting
Op dit moment wordt het luchtruim gekenmerkt door
een rigide routestructuur dat luchtruimen rondom de
grote luchthavens met elkaar verbindt. In de nabije
toekomst zal het beter mogelijk worden om luchtruim
flexibel en dynamisch te gebruiken. Voorbeelden hiervan
zijn het flexibel gebruik van militaire oefengebieden en
dynamische vormgeving van luchtruimsectoren. Door het
militaire oefengebied direct voor en na de oefening
beschikbaar te stellen aan andere luchtruimgebruikers
kan het luchtruim beter benut worden. Anderzijds kan
het luchtruim benodigd voor een militaire oefening op
maat beschikbaar worden gesteld, wat de militaire
missie-effectiviteit kan verbeteren. Dit door Eurocontrol
ontwikkelde FUA-concept van flexibel en dynamisch
luchtruim gebruik wordt in Nederland al beperkt
toegepast door de Airspace Flow Management Unit
(AFMU). Door het opdoen van meer ervaring en een
verbeterde uitwisseling van informatie over planning en
gebruik van het luchtruim kan meer tegemoet gekomen
worden aan specifieke behoeftes van gebruikers in het
luchtruim. Dit stelt gebruikers in staat meer directe
routes en optimale vluchtprofielen te vliegen. Daarnaast
zal het verhogen van de Transition Altitude (TA) bijdragen
aan het vliegen van optimalere vliegprofielen Continuous
Descent Approaches (CDA) en het creëren van meer
ruimte in het luchtruim voor het accommoderen van
General Aviation activiteiten.
Startnota Luchtruimvisie | 31
Communicatiehulpmiddelen
Tot op de dag van vandaag wordt informatie tussen
luchtruimgebruikers en luchtverkeersdienstverleners
primair uitgewisseld door middel van radiocommunicatie.
In de toekomst zal de introductie van nieuwe technologie
het mogelijk maken meer informatie uit te wisselen op een
snellere en meer betrouwbare manier. Op dit moment
wordt datalink (een vorm van elektronische gegevensuitwisseling via een draadloze verbinding tussen systemen van
gebruikers en luchtverkeersdienstverleners) al in toenemende mate toegepast in het hogere luchtruim dat MUAC
controleert. De verdere toepassing van datalink zal de
komende jaren daarbij een belangrijke rol spelen bij het
sneller en betrouwbaar uitwisselen van meer informatie,
waardoor de afhankelijkheid van radiocommunicatie en
daarmee de werklast van de verkeersleider en piloten
afneemt en de kans op fouten wordt verminderd.
Navigatiehulpmiddelen
Vluchten worden op dit moment gepland door middel van
een structuur van grondgebonden navigatiehulpmiddelen.
In de toekomst zal de toepassing van ruimtegebaseerde
hulpmiddelen de navigatienauwkeurigheid van vliegtuigen
vergroten en de afhankelijkheid van grondgebonden
navigatiehulpmiddelen verminderen. Deze ruimtegebaseerde hulpmiddelen op basis van Global Positioning System
(GPS) zullen bijdragen aan het verminderen van de complexiteit in een druk luchtruim, het beter kunnen vermijden
van vliegen boven geluidsgevoelige gebieden en aan het op
grotere schaal kunnen toepassen van Continuous Descent
Approaches over vaste naderingsroutes.
Het Rijk heeft recent een stappenplan opgesteld voor de
implementatie van deze navigatieverbeteringen in de
zogenaamde Performance Based Navigation (PBN) Roadmap1.
Radar- en monitoring hulpmiddelen
Toezicht en monitoring van het luchtruim en luchtruimgebruikers is op dit moment gebaseerd op basis van radardekking die onafhankelijk is van de informatie van het vliegtuig
of gebruiker. Dat betekent dat deze informatie wordt
gegenereerd door grondgebonden radarsystemen. In de
toekomst zal de toepassing van ruimtegebaseerde hulpmiddelen het mogelijk maken om oplossingen onafhankelijk
van radar te realiseren waardoor gebruikers in staat zijn
meer nauwkeurige informatie over hun positie uit te
wisselen met elkaar en met luchtverkeersleidingssystemen.
De toepassing van enhanced Mode-S is een voorbeeld van
een ontwikkeling die een belangrijke bijdrage levert aan de
kwaliteit van informatie over de detectie, identificatie en
hoogte van het vliegtuig in het luchtruim. Daarnaast biedt
het mogelijkheid om aanvullende informatie te leveren aan
de verkeersleider. Dit levert een belangrijke bijdrage aan het
1
Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Performance Based Navigation
Roadmap, 2010
32 | Startnota Luchtruimvisie
verbeteren van het inzicht in de situatie van het verantwoordelijkheidgebied van zowel verkeersleiders als vliegers. Dit
wordt ook wel ‘situational awareness’ genoemd. Ook levert
het een bijdrage aan het verminderen van de werklast van
luchtverkeersleiders.
Nauwkeurige informatie draagt bij aan het verhogen van het
veiligheidsniveau en biedt de mogelijkheid om onzekerheidsmarges in de informatie te reduceren. Dat kan
mogelijkheden bieden voor het verhogen van de capaciteit.
Onafhankelijke radarmonitoring zal noodzakelijk blijven in
bepaalde situaties ten behoeve van onvoorziene gebeurtenissen, noodsituaties, nationale veiligheid en
politieactiviteiten.
Operationeel concept luchtverkeersleiding
De wijze waarop een organisatie luchtverkeerdienst
verlening verleent in het gecontroleerde luchtruim aan
luchtruimgebruikers wordt ook wel het operationeel
concept genoemd. Dit operationeel concept verschilt in
verschillende delen van het luchtruim en is afhankelijk van
de specifieke eisen van luchtruimgebruikers en geografische
ligging en omgeving van luchthavens.
Het operationeel concept dat wordt toegepast in het
luchtruim wordt bepaald door de mogelijkheden die het
luchtverkeersleidingssysteem op de grond biedt om
stromen van luchtverkeer door luchtverkeersleiders veilig te
laten managen.
Op dit moment wordt luchtverkeer gecontroleerd door een
gedefinieerde routestructuur waarbij conflicten binnen
deze structuur worden gemanaged door verkeersleiders. De
positie van vliegtuigen wordt gevolgd door middel van
grondgebonden radarinfrastructuur en informatie die door
middel van radiocommunicatie wordt uitgewisseld. In de
toekomst zal de toepassing van technologische innovatie in
luchtverkeersleidingssystemen de luchtverkeersleiders in
staat stellen grotere verkeerstromen op een flexibele en
efficiënte manier te managen. Geavanceerde computergebaseerde hulpmiddelen zijn daarbij noodzakelijk om
verkeersleiders te ondersteunen om beter om te kunnen
gaan met de toenemende complexiteit op een veilige en
effectieve manier en tegemoet te komen aan de wensen van
gebruikers. Via het SESAR programma wordt het concept
om 4D business trajectories te vliegen ingevoerd. Dit zijn
vluchtprofielen waarbij de gebruiker zijn optimale
vluchtprofiel vliegt en de verkeersleider dat zo veel als
mogelijk probeert te faciliteren. Doordat er verschillende
targets zijn vastgesteld op verschillende navigatiepunten in
het traject van de vlucht, is de verkeersleider in staat te
sturen op de wens van de gebruiker. Dit biedt mogelijkheden om in alle fasen van het traject de vlucht te optimaliseren van vertrek tot aankomst en vice versa.
In december 2008 heeft MUAC reeds een nieuw luchtverkeersleidingsysteem in gebruik genomen dat de mogelijk-
heden biedt om een nieuw operationeel concept van
free-route luchtruim management toe te passen (daarbij
wordt in principe de meest directe route toegekend) en
daarmee verkeerstromen efficiënter af te handelen. Ook de
LVNL en het AOCS NM treffen op dit moment voorbereidingen om in de komende jaren nieuwe luchtverkeersleidingssystemen in gebruik te kunnen nemen. Daarmee
wordt een belangrijke stap gezet om de verwachte technologische innovaties en operationele ontwikkelingen uit het
SESAR-programma te implementeren, het luchtruim beter
te kunnen benutten en een betere dienstverlening te
kunnen bieden aan luchtruimgebruikers.
Verwachte voordelen van innovatieve
oplossingen en technologische
ontwikkeling
In het vervolgtraject van de Luchtruimvisie zal het Rijk een
uitgebreide road-map schetsen van de voorziene technologische innovaties en operationele ontwikkelingen en het
moment waarop deze een bijdrage kunnen leveren aan het
beter kunnen benutten van het Nederlandse luchtruim.
Onderstaand wordt door een korte toelichting een eerste
overzicht gegeven van de te verwachten voordelen:
Civiel-militaire samenwerking
Civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening en luchtruiminrichting, beheer en
gebruik vormt een belangrijke sleutel bij het toepassen van
bovengenoemde technologische innovaties. Het versterken
van samenwerking ten aanzien van interoperabiliteit en
harmonisatie van technologie en dienstverlening staat
daarbij centraal om het luchtruim beter te kunnen benutten.
Als uitwerking van de aanbevelingen van het rapport Joint
ATM System (JAS) 20202 uit 2008 hebben de ministers van
Infrastructuur en Milieu en van Defensie stappen gezet naar
het intensiveren van civiel-militaire samenwerking op het
gebied van luchtverkeersdienstverlening en luchtruimgebruik. In het najaar van 2009 hebben beide ministers met
de luchtverkeersleidingorganisaties nadere afspraken
gemaakt over het versterken van de samenwerking. Daarop
volgend hebben de Luchtverkeersleiding Nederland en de
Koninklijke Luchtmacht in het voorjaar van 2010 een
intentieverklaring uitgebracht waarbij beide organisaties
streven naar verdergaande samenwerking met als uiteindelijk doel één verkeersleidingorganisatie en één luchtruim,
uiterlijk in 2020 of zoveel eerder als mogelijk. Deze
gezamenlijke visie wordt ondersteund door de verantwoordelijke ministers en geldt als belangrijk uitgangspunt bij het
opstellen van de Luchtruimvisie.
De verdergaande stappen in de civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening
moeten een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de netwerkkwaliteit en noodzakelijke capaciteit
voor de zuidoostelijke ontsluiting van de mainport
Schiphol, het waarborgen en verbeteren van de militaire
missie-effectiviteit en daarmee het beter benutten van het
Nederlandse luchtruim. Daarbij speelt de toepassing van
flexibel en dynamisch luchtruimgebruik een belangrijke
rol om behoeften van luchtruimgebruikers in evenwicht
te brengen.
2
Rapport Roland Berger 2008, “Joint ATM System (JAS) 2020, perspectief op
een toekomstig ATM system”
Veiligheid
Militaire missie
effectiviteit
Capaciteit
Voordelen
Netwerkkwaliteit
Milieu
Kosteneffectiviteit
Voordelen voor de netwerkkwaliteit
• Het vliegen van kortere routes en optimale vlucht
profielen resulteert in een kortere vliegtijd en daarmee de
mogelijkheid tot een langere overstaptijd en uitbreiding
van het aantal transferverbindingen;
• Flexibel en dynamisch luchtruim gebruik draagt bij aan
kortere routes en de mogelijkheid tot het beperken van
vertragingen;
• Een toename van de betrouwbaarheid en flexibiliteit van
het operationeel concept verbetert de accommodatie van
pieken in vraag naar luchtruimcapaciteit, punctualiteit
van vertrek en aankomst en daarmee een robuust netwerk
van verbindingen;
• De toepassing van optimale vluchtprofielen draagt bij aan
een besparing van brandstofkosten en uitstoot van
emissies en daarmee een concurrerend en duurzaam
netwerkproduct.
Startnota Luchtruimvisie | 33
Capaciteitsvoordelen
• Het creëren van grensoverschrijdende militaire oefengebieden die flexibel en dynamisch kunnen worden gebruikt
draagt bij aan het verbeteren van de gecombineerde
geoefendheid van de krijgsmachtonderdelen;
• Het optimaliseren van de toegang en bereikbaarheid van
militaire oefengebieden in relatie tot de ligging van
militaire bases draagt bij aan verbeteren van de effectiviteit en kostenefficiëntie en reductie van emissies bij
militaire oefeningen;
• Het versterken van civiel-militaire samenwerking op het
gebied van luchtruimbeheer en luchtverkeersdienst
verlening draagt bij aan een kosteneffectieve accom
modatie van de militaire gebruikersbehoeften.
• Verbeterde navigatienauwkeurigheid maakt het mogelijk
routes dichter bij elkaar te leggen en de capaciteit in het
luchtruim te vergroten;
• Implementatie van free-route luchtruim, systeem
ontwikkeling en technologische hulpmiddelen maken
het mogelijk voor verkeersleiders om meer luchtverkeer
op efficiëntere wijze te managen;
• Flexibel en dynamisch luchtruimgebruik draagt bij aan
het balanceren van vraag en aanbod daar waar het
optreedt en het beter benutten van het luchtruim;
• Integratie van luchtruim door middel van functionele
luchtruimblokken leidt tot vereenvoudiging en daarmee
tot een efficiënter gebruik van het luchtruim.
Veiligheidsvoordelen
Kostenvoordelen
• Performance based navigatie draagt bij aan het nauw
keuriger en consistenter vliegen van routes;
• Flexibiliteit en verhoogde betrouwbaarheid van het
ATM-systeem reduceert het aantal incidenten en risico’s;
• Nieuwe communicatie, radar- en navigatietechnologie
verbetert de situational awareness van verkeersleiders en
vliegers;
• Vereenvoudiging en harmonisatie van luchtruim
structuren en -classificatie reduceert de werklast van
luchtverkeersleiders en de kans op fouten en incidenten.
• Het vliegen van meer directe routes en optimale
vluchtprofielen reduceert brandstof-, onderhoud- en
personeelskosten;
• Het ontwikkelen van een flexibel en veerkrachtig
operationeel concept reduceert kostbare vertragingen;
• Een verschuiving in het gebruik van ruimtegebaseerde
navigatiehulpmiddelen in plaats van grondgebonden
navigatiehulpmiddelen reduceert de onderhoud- en
vervangingskosten van deze infrastructuur;
Bron: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM)
Voordelen militaire missie effectiviteit
34 | Startnota Luchtruimvisie
• Algemene en gezamenlijke benaderingen voor het
management en het reguleren van het luchtruim
reduceren de kosten voor gebruikers en toezichthouders;
• Civiel-militaire samenwerking op het gebied van
luchtverkeersdienstverlening leidt tot een betere
benutting van het luchtruim tegen lagere kosten;
• Het afstemmen van investeringsstrategieën van lucht
verkeersleidingorganisaties, luchtvaartindustrie en
luchtruimgebruikers draagt bij aan een effectieve en
naadloze implementatie en transitie van technologische
innovaties.
Milieuvoordelen
• Het vliegen van meer directe routes en optimale
vluchtprofielen leidt tot een reductie van uitstoot van
emissies;
• De toepassing van optimale vluchtprofielen door middel
van Continuous Climb Operations (CCO) and Continuous
Descent Approaches (CDA) draagt bij aan het verminderen
van het aantal mensen dat hinder ervaart van
vliegtuiggeluid;
• Verhoogde betrouwbaarheid en flexibiliteit van het
operationeel concept reduceert vertragingen en daarmee
uitstoot van emissies;
• De de-fragmentatie van het luchtruim in functionele
luchtruimblokken levert grensoverschrijdende milieuvoordelen op voor lidstaten.
Startnota Luchtruimvisie | 35
6
Wat is de Luchtruimvisie?
36 | Startnota Luchtruimvisie
De kracht van de Luchtruimvisie wordt
gevormd door een integrale benadering van
huidige en toekomstige knelpunten maar ook
van mogelijkheden en kansen die de
Rijksoverheid ziet voor het Nederlandse en
Europese luchtruim. De Luchtruimvisie bevat
geen uitputtende lijst van oplossingsrichtingen voor individuele knelpunten.
Veranderingen in het Nederlandse luchtruim kunnen niet
geïsoleerd worden bekeken. Veel veranderingen in het
luchtruim hebben te maken met een Europese of inter
nationale context. Ook wanneer een verandering slechts
nationaal gericht is, zal in deze vele gevallen dit meerdere
luchtruimgebruikers raken. Nagenoeg iedere verandering in
het luchtruim heeft een effect op een of meerdere dimensies: capaciteit, milieu, veiligheid, economie en nationale
veiligheid. Veranderingen dienen daarom in samenhang
gepland en geïmplementeerd worden.
In de Luchtruimvisie stelt het Rijk de contouren en randvoorwaarden vast voor de optimale inrichting en het gebruik
van het Nederlandse luchtruim en de noodzakelijke
coördinatie die dit vereist met omliggende landen.
Het gaat daarbij uit van een drietal tijdshorizonten:
• De korte termijn
tot 2015
• De middellange termijn 2015-2020
• De lange termijn
2020-2030
De Luchtruimvisie bevat tevens een strategie op welke wijze de
implementatie van operationele ontwikkelingen en techno
logische innovaties, afkomstig van bijvoorbeeld SESAR, gaat
plaatsvinden en zal bijdragen aan het oplossen van de opgaven
en knelpunten in het Nederlandse luchtruim en de aansluiting
van het Nederlandse luchtruim in het Europese luchtruim.
WEL in Luchtruimvisie
Om daar uitwerking aan te geven worden in het vervolg
traject van de Luchtruimvisie een aantal stappen genomen:
• Stap 1: Het inventariseren van de behoeftestelling van
luchtruimgebruikers en luchthavens en doorvertaling in
capaciteitsbeslag, opgaven en knelpunten in het
luchtruim
• Stap 2: Het identificeren van het oplossend vermogen en
timing van technologische en operationele ontwikkelingen op de gesignaleerde knelpunten en opgaven
• Stap 3: Het inventariseren van kansen en
oplossingsrichtingen
• Stap 4: Het analyseren van effecten en haalbaarheid van
oplossingsrichtingen
• Stap 5: Keuzes voor robuuste oplossingsrichtingen in de tijd
Gezien de mate van onzekerheid van toekomstige ontwikkelingen in de luchtvaart en het luchtruim dient de
Luchtruimvisie robuust en flexibel te zijn. Het moet daarom
gezien worden als een strategisch raamwerk dat de overheid
en luchtverkeersleidingorganisaties ondersteunt in de
verdere ontwikkeling van inrichting, planning, management en regulering van het Nederlandse luchtruim en de
inzet in internationaal verband.
Deze strategische visie op het luchtruim moet nauwe
aansluiting vinden met het bredere beleid op de luchtvaart
in Nederland en Europa, maar moet ook een concrete
vertaling zijn van de keuzes van het kabinet ten aanzien van
de balans tussen behoeften van luchtruimgebruikers en de
afwegingen die daarmee gepaard gaan.
Het gezamenlijk opstellen van een uitvoeringsagenda
inclusief een financiële paragraaf met alle relevante partijen
is daarbij noodzakelijk om woord in daad om te zetten.
Nauwe samenwerking tussen de Rijksoverheid, gebruikers,
luchtverkeersdienstverleners, industrie en wetenschap is
daarbij van cruciaal belang.
NIET in Luchtruimvisie
• Afwegingskader voor het balanceren van vraag een
aanbod naar luchtruimcapaciteit
• Gedetailleerde toewijzing van capaciteit
aan gebruikers
• Richtinggevende keuzes voor inpassing
luchthavenbeleid (m.n. regionale luchthavens)
• Overheidsbeleid op luchthavenontwikkeling
• Verbeteren efficiency van het luchtruimgebruik via aanpassing
van de luchtruimstructuur
• Inpassingscenario’s voor huidige knelpunten regionale
luchthavens (via inpassingsplannen)
• Lange termijn visie gerichte accomodatie General Aviation
• Verbeteren van de efficiency door álle onderdelen van het
ATM-systeem én de luchthavenoperatie
• Samenhang met operationele ontwikkelingen en technologische innovatie
• Synchronisatie sector/industrie investeringsplannen
om operationele en technologische enablers te implementeren
• Hoofdstructuur toekomstig Nederlands luchtruim
• Gedetailleerd ontwerp Nederlands luchtruim: aparte
luchtruimontwerpen voor oplossing knelpunten
• Uitvoeringsagenda en financiële paragraaf voor
implementatie van veranderingen
• Gedetailleerd implementatieplan/projectplan van
voorgestelde veranderingen
Startnota Luchtruimvisie | 37
Proces, planning
en consultatie
Bron: KNVvL, Saskia Zegwaard
7
38 | Startnota Luchtruimvisie
Het ontwikkelen van een robuuste en
toekomstbestendige visie en strategie voor
het Nederlandse luchtruim is een
uitdagende en tegelijkertijd complexe
opgave. Dit kan en wil het Rijk niet zonder
de belanghebbenden doen.
Met het oog hierop zijn vooralsnog twee formele
consultatiemomenten voorzien:
1. 1 april tot en met 30 april 2011: consultatie over de
startnota.
2. Augustus tot en met september 2011: consultatie over de
concept-Luchtruimvisie.
Indien nodig en wenselijk zullen er gedurende het proces
ook tussentijdse contacten worden gelegd, bijvoorbeeld om
feiten en cijfers te toetsen of vragen van uw zijde te
beantwoorden.
Consultatie startnota
Deze startnota markeert de start van het project om te
komen tot een Luchtruimvisie.
Uw reactie op de startnotitie dient als input voor deze
Luchtruimvisie.
Wij nodigen u om die reden uit om algemeen of specifiek
commentaar te geven, in aanvulling op de onderstaande
vragen:
• Herkent en onderschrijft u de noodzaak en de urgentie
om te komen tot een Luchtruimvisie voor het
Nederlandse luchtruim?
• In hoeverre herkent u zich in de gesignaleerde knelpunten (vanuit uw eigen perspectief )?
• Welke kansen en oplossingsrichtingen ziet u voor het
beter kunnen benutten van het Nederlandse luchtruim?
• Wat wilt u het Rijk verder meegeven met betrekking tot de
Luchtruimvisie?
In het najaar van 2011 wordt een definitieve versie van de
Luchtruimvisie opgesteld, die tevens een uitvoeringsagenda
en een financiële paragraaf bevat.
Aug / sept
2011
April 2011
• Startnota
gereed
Maart 2011
• Consultatie
stakeholders
• Concept
Luchtruimvisie
• Consultatie
stakeholders
Voor zomer
2011
• Afronden
Luchtruimvisie
• Uitvoeringsagenda
December 2011
- januari 2012
• Definitieve
besluitvorming
Najaar 2011
1
Formele procedure luchtruimwijzigingen
1
Parallel aan het traject van de Luchtruimvisie zijn er verschillende
lopende initiatieven en wijzigingen in het luchtruim. Deze worden
gecoördineerd door de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van
Defensie. Besluitvorming vindt plaats volgens de procedure
luchtruimwijziging (5.11), voorafgegaan door een advies van de
Luchtverkeerscommissie (LVC).
1
Werkproces gezamenlijk Luchtruim- en Procedureontwerp, 3 januari 2011. Dit
werkproces vervangt de procedure Wet luchtvaart artikel 5.11.
Startnota Luchtruimvisie | 39
Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) Ron Berghege
40 | Startnota Luchtruimvisie
Meer informatie
Dit document is een gezamenlijke uitgave van het ministerie
van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Defensie.
Indien u vragen of opmerkingen heeft kunt u contact op nemen
met het projectteam Luchtruimvisie:
Project Luchtruimvisie
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken
Postbus 20904
2500 EX Den Haag
Email: [email protected]
Telefoon: 070-456 6091
Wilt u meer algemene informatie over beleid rondom luchtvaart,
luchthavens en luchtruim, kijk dan op de website van de Rijksoverheid:
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/luchtruim
Startnota Luchtruimvisie | 41
42 | Startnota Luchtruimvisie
Lijst met afkortingen
AOSC NM
ASM
ATC
ATM
ATS
CBA
CCO
CDA
CTA
CTR
Air Operations Control Station Nieuw-Milligen
Airspace Management
Air Traffic Control
Air Traffic Management
Air Traffic Service
Cross Border military training Area
Continuous Climb Operation
Continuous Descent Approach
Control Area
Control Zone (plaatselijk luchtverkeersgebied)
EHR
EHP
EHD
ETS
FAB
FABEC
FAS
FIR
FL
FUA
GA
GPS
Restricted Airspace in de Nederlandse FIR
Prohibited Airspace in de Nederlandse FIR
Danger Area in Nederlandse FIR
Emission Trade System
Functional Airspace Block
Functional Airspace Block Europe Central
Future Airspace Strategy
Flight Information Region
Flight Level
Flexible Use of Airspace
General Aviation
Global Positioning System
ICAO
IATA
IFR
JAS
KLu
LAS
LVNL
LVR
LVC
MiLATCC
MUAC
International Civil Aviation Organization
International Air Transport Association
Instrument Flight Rules
Joint ATM System
Koninklijke Luchtmacht
Lower Airspace
Luchtverkeersleiding Nederland
Lucht Verkeers Reglement
Lucht Verkeers Commissie
Military Air Traffic Control Centre
Maastricht Upper Area Control
NAVO
PBN
QRA
RBML
SAR
SES
SESAR
SID
STAR
TA
TMA
TRA
UAS
UTA
VFR
Noord Atlantische Verdrags Organisatie
Performance Based Navigation
Quick Reaction Alertforce
Regelgeving Burger en Militaire Luchthavens
Search and Rescue
Single European Sky
Single European Sky Air Traffic Management Research
Standard Instrument Departure
Standard Arrival Route
Transition Altitude
Terminal Manoeuvring Area
Temporary Reserved Airspace
Upper Airspace
Upper Control Area
Visual Flight Rules
Startnota Luchtruimvisie | 43
Colofon
Startnota Luchtruimvisie is een uitgave van
het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en
het Ministerie van Defensie
Directoraat-Generaal Luchtvaart en
Maritieme Zaken en de Militaire Luchtvaart Autoriteit.
Uitgegeven door
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
Informatie
www.postbus 51.nl, T 0800-8051
Opmaak
Mijs Cartografie en Vormgeving, Rotterdam
Omslagfoto
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL),
Ron Berghege
Druk
Vijfkeerblauw
Datum
april 2011
44 | Startnota Luchtruimvisie
Startnota Luchtruimvisie
Een veilig, flexibel, efficiënt en kosteneffectief gebruik
van het luchtruim voor een optimale netwerkkwaliteit
en een concurrerende en duurzame luchtvaart
Dit is een uitgave van het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu
en het Ministerie van Defensie in
samenwerking met:
Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en
Maastricht Upper Area Control (MUAC)
Postbus 20904 | 2500 ex Den Haag
T 070 - 351 6171
www.rijksoverheid.nl
Meer informatie
T 0800 - 8051
www.postbus51.nl
april 2011 | AM
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cfaac57b-d52b-4987-af5f-59f38eaa4ac7
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
17 050
Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied
van belastingen, sociale zekerheid en subsidies
Nr. 436
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 4 juli 2013
In het Algemeen Overleg Handhaving van 28 november 2012 heb ik
toegezegd u voor de zomer te informeren over de business cases
intensivering toezicht UWV en SVB en inzicht te geven in een zelfstandige
business case Inspectie SZW (Kamerstuk 17 050, nr. 426).
Inmiddels heb ik van UWV, SVB en de Inspectie SZW de gevraagde
voorstellen ontvangen. De beoordeling van deze voorstellen zal echter
niet voor het reces van uw Kamer zijn afgerond. Ik zal u in september
nader informeren.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
L.F. Asscher
kst-17050-436
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 17 050, nr. 436
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bf3a9cd9-63aa-4e32-916c-1147762dcf46
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
32 140
Herziening Belastingstelsel
Nr. 6
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 september 2014
Naar aanleiding van het verzoek van het lid Koolmees (D66) bij de
regeling van werkzaamheden van 23 september 2014 (Handelingen II
2014/15, nr. 4, Regeling van Werkzaamheden) om een brief te ontvangen
voor de Algemene Financiële Beschouwingen over de onderbouwing van
maatregelen die leiden tot 100.000 extra banen, bericht ik u als volgt.
In de brief «Keuzes voor een beter belastingstelsel» (Kamerstuk 32 140,
nr. 5) die het kabinet met Prinsjesdag naar de Kamer heeft verstuurd staat
dat het kabinet de stelselherziening wil benutten om de werkgelegenheid
te bevorderen. Deze ambitie van het kabinet is een belangrijke pijler van
het regeerakkoord.
Het genoemde aantal van 100.000 banen is gebaseerd op zogenoemde
«spoorboekjes» van het CPB model waarmee de structurele werkgelegenheidseffecten van overheidsmaatregelen grofweg kunnen worden
ingeschat1. Het genoemde getal wordt haalbaar geacht, mits de «terugsluis» wordt vormgegeven op een activerende manier. Daarom hebben
we de ambitie geformuleerd om met € 15 miljard lastenverlichting op
arbeid, waarvan € 10 miljard gefinancierd door een schuif van belastingen, te stimuleren dat er 100.000 extra banen bijkomen. Deze extra
banen ontstaan dankzij lagere lasten op arbeid. Dat maakt werken voor
mensen aantrekkelijker, omdat zij netto meer overhouden van werken. Dat
zorgt ervoor dat het arbeidsaanbod stijgt. Voor werkgevers maken lagere
loonkosten het tegelijkertijd aantrekkelijker om werknemers aan te nemen.
Er gaat tijd overheen voordat werknemers en werkgevers zich aan deze
nieuwe – aantrekkelijkere – situatie aanpassen. Gedurende de geleidelijke
invoering zal de extra banengroei zich gaan voordoen waarbij binnen
10 jaar de geambieerde 100.000 extra banen worden gerealiseerd.
1
kst-32140-6
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2014
Zie bijvoorbeeld Jongen, Folmer (2010), «Werkgelegenheidseffecten van lastenverzwaringen en
bezuinigingen».
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 140, nr. 6
1
Er is uiteraard nog geen doorrekening van het CPB. Dat kan ook niet,
omdat er nog geen concreet pakket is, en voor een doorrekening van het
CPB model is het precieze pakket nodig. De komende tijd wil het kabinet in
overleg met uw Kamer werken aan voorstellen. Op basis van de daaropvolgende concrete uitwerking zal het CPB worden gevraagd om de
structurele werkgelegenheidseffecten te berekenen. Op dat moment is ook
de actualisatie van het CPB model beschikbaar. Dit model wordt later dit
jaar gepresenteerd.
De Staatssecretaris van Financiën,
E.D. Wiebes
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 140, nr. 6
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eadcb8ae-55fa-418c-b879-04fea1686b57
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2014–2015
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2015Z03715
Vragen van het lid Krol (50PLUS) aan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport over het bericht «Sociale Dienst eist van huisartsen dossier
op» (ingezonden 3 maart 2015).
Vraag 1
Kent u het artikel «Sociale Dienst eist van huisartsen dossier op»?1
Vraag 2
Hoe beoordeelt u het bericht dat enkele huisartsen in een rondetafelgesprek
met de Eindhovense wethouder van Jeugd en onderwijs verklaard hebben
dat zij, en hun patiënten, in enkele gevallen onder druk zijn gezet door de
lokale sociale dienst om (delen van) hun medisch dossier te overleggen?
Vraag 3
Deelt u de mening dat deze handelwijze indruist tegen de huidige wetgeving?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 4
Hoe beoordeelt u het bericht dat vooral cliënten onder druk worden gezet,
onder dreiging van juridische stappen of het stopzetten van hun uitkering?
Kunt u uw antwoord toelichten?
Vraag 5
Deelt u de mening dat mensen in een financieel kwetsbare positie op deze
wijze op ontoelaatbare wijze onder druk worden gezet? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Vraag 6
Bent u bereid na te gaan om welke ambtenaren het gaat, om hen hierop aan
te spreken, en waar nodig maatregelen te nemen?
Vraag 7
Deelt u de vrees dat, als dit in Eindhoven voorkomt, deze praktijken mogelijk
ook elders in het land plaatsvinden? Bent u bereid te onderzoeken in
hoeverre dit gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten?
1
kv-tk-2015Z03715
’s-Gravenhage 2015
Eindhovens Dagblad, 28 februari 2015
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Vragen
1
Vraag 8
Welke stappen gaat u verder nemen om te voorkomen dat dit soort zaken
plaatsvindt?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e8049f59-0721-4814-9a38-48bb7b8d7901
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2015–2016
21 501-32
Landbouw- en Visserijraad
Nr. 935
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 14 juli 2016
De vaste commissie voor Economische Zaken heeft op 25 mei 2016
overleg gevoerd met de heer Van Dam, Staatssecretaris van Economische
Zaken, over:
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d.
20 mei 2016 inzake Geannoteerde agenda van de informele
Landbouwraad van 29 t/m 31 mei 2016 (Kamerstuk 21 501-32,
nr. 921);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d.
20 mei 2016 inzake Aanbieding afschrift brief aan de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) m.b.t. knelpunten Gecombineerde Opgave 2016;
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d.
13 mei 2016 inzake Antwoorden op vragen van de commissie
over de Landbouw- en Visserijraad op 17 mei 2016 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 917);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d.
10 mei 2016 inzake Reactie op de motie van het lid Geurts
inzake uitbetaling van betalingsrechten (Kamerstuk 28 625,
nr. 236);
– de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d.
25 mei 2016 inzake Reactie op het bericht «stemming over
goedkeuring glyfosaat eindigt in patstelling» en op bericht
«mogelijke belangenverstrengeling in onderzoeken naar
glyfosaat» (Kamerstuk 27 858, nr. 366).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk
verslag uit.
De voorzitter van de commissie,
Vermeij
De griffier van de commissie,
Franke
kst-21501-32-935
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2016
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
1
Voorzitter: De Caluwé
Griffier: De Vos
Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Geurts,
Grashoff, Leenders, Lodders en Wassenberg,
en de heer Van Dam, Staatssecretaris van Economische Zaken.
Aanvang 12.01 uur.
De voorzitter:
Ik heet de Staatssecretaris van Economische Zaken, de collega’s in de
Kamer en de mensen op de publieke tribune van harte welkom.
Voor dit overleg is anderhalf uur uitgetrokken. De spreektijden zijn
vastgesteld op drie minuten per fractie. Ik stel voor maximaal twee
interrupties toe te staan.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. Afgelopen zaterdag werden de boeren onaangenaam verrast
door de uitspraak van de Staatssecretaris: «Ik zit hier niet voor de
boeren». Dat komt hard aan bij de boeren die zich dag en nacht, zeven
dagen in de week inzetten om ervoor te zorgen dat de mensen in het land
een stukje vlees, groenten en een toetje op tafel hebben. Zij doen dit met
gevoel voor de omgeving, de natuur en hun dieren. Dan lees je een artikel
waaruit weinig waardering voor de sector blijkt. Ik ben benieuwd hoe de
Staatssecretaris deze boeren zal uitleggen hoe hij de belangen van de
landbouwsector denkt te kunnen dienen als hij dit soort uitspraken doet.
Wij zullen hier een apart debat over voeren, maar ik voel me toch
geroepen om erover te beginnen.
De voorzitter:
Mevrouw Lodders, er is op dit punt een interruptie van de heer Geurts.
De heer Geurts (CDA):
Dit is een puntje van de orde. Wij hebben gisteren in wijsheid besloten om
hierover een apart debat te voeren. Daartoe is unaniem besloten, zij het
dat één fractie niet aanwezig was. Waarom wordt dit onderwerp dan nu
aangeroerd?
Mevrouw Lodders (VVD):
Dit is een terecht punt van de orde van de heer Geurts. Wij zullen
daarover een debat voeren, maar dit raakt zo veel mensen dat ik mij
geroepen voel om ermee te beginnen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dit zou kunnen betekenen, voorzitter, dat u de Staatssecretaris aanraadt
om daar nu niet op te antwoorden. Anders voelen wij ons gedwongen om
die discussie toch te voeren. Ik wil die discussie ook voeren, maar wij
hebben besloten om dat in een apart debat te doen. Nu dreigt het door
elkaar te lopen. Het scheelt bovendien tijd in dit te krappe algemeen
overleg.
De voorzitter:
Op het moment dat een onderwerp aan de orde wordt gesteld, kan de
Staatssecretaris daarop antwoorden; dat staat hem vrij. De leden hebben
er echter een punt van gemaakt dat dit debat later zal worden gevoerd. De
Staatssecretaris hoeft zich dus niet verplicht te voelen om erop in te gaan.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik heb gezegd wat ik wilde zeggen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
2
Ik hoor graag van de Staatssecretaris welke strategie hij nastreeft met het
bespreken van zijn visiedocument in de Landbouw- en Visserijraad. Ik doel
dan natuurlijk op het visiedocument over het nieuwe gemeenschappelijk
landbouwbeleid (GLB), want met deze richting zet Nederland zich
buitenspel.
Ik ga nu in op de inhoud van de plannen. De VVD brengt al geruime tijd
naar voren dat het landbouwbeleid grondig op de schop moet. Boeren
worden te veel gehinderd door Brusselse regelgeving, innovaties zijn niet
mogelijk doordat de regels dat verbieden en ieder jaar wordt er uit het
potje van het gemeenschappelijk landbouwbeleid veel geld besteed aan
allerlei hobbyprojecten zoals een blotevoetenpad en fietspaden. Het
nieuwe landbouwbeleid moet zijn gericht op de productie van voedsel. De
wereldbevolking neemt de komende decennia toe en daarmee de vraag
naar voedsel. Het landbouwbeleid moet erop gericht zijn dat de wereldbevolking kan worden gevoed. Wij weten allemaal dat de voedselproductie
minimaal verdubbeld moet worden om dat te realiseren. Het beleid moet
dus worden gericht op verhoging van de productie.
Met de inzet van de Staatssecretaris bereiken wij het tegenovergestelde:
landbouwgeld wordt ingezet voor ontwikkelingssamenwerking, natuurbescherming en klimaatdoelen. De Nederlandse land- en tuinbouw is hét
antwoord op de klimaatafspraken van Parijs. Waarom draagt de Staatssecretaris de Nederlandse land- en tuinbouw niet aan als voorbeeld voor
Europa? Als heel Europa op dezelfde manier zou produceren, zouden wij
echt stappen vooruit zetten. Ik zou graag een inhoudelijk debat voeren
over de Nederlandse inzet voor een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid dat overigens niet los kan worden gezien van het Meerjarig
Financieel Kader (MFK). De tijd die voor dit overleg is uitgetrokken,
anderhalf uur, is daar echt te krap voor. Ik hoop dat de collega’s dat met
mij delen.
Ik vervolg met de crisis in de veehouderij waaraan tijdens iedere
LNV-Raad veel aandacht wordt besteed. Is het bedrag van 30 miljoen dat
aan Nederland is toegewezen uit het pakket van Hogan, beschikbaar voor
de verschillende sectoren? Ik heb begrepen dat het geld voor het einde
van deze maand naar de sectoren gaat, maar ik krijg daarvan graag een
bevestiging omdat er ook andere geluiden in de media zijn te horen.
Ik ga nog kort in op een paar andere punten. Nederland leek een afwachtende houding aan te nemen in de discussie over glyfosaat terwijl
daarover al een aantal keren in de Kamer is gesproken. Ik neem aan dat de
Nederlandse inzet op 30 juni inhoudt dat de verlenging van de toelating
wordt gesteund nu buitenlandse experts hebben laten weten dat er geen
risico is voor de volksgezondheid. Uit een onderzoek van een Duitse
universiteit blijkt bovendien dat een mogelijk verbod ook financiële
gevolgen heeft voor de sectoren. Misschien kan de Staatssecretaris dit
tegen zijn Duitse collega zeggen: € 29 tot € 109 per hectare. Op dit punt
moet echt duidelijkheid komen.
Mijn allerlaatste puntje heeft betrekking op het symposium over het
patenteren van planteigenschappen, octrooi- en kwekersrecht. In een
verklaring wordt gesteld dat er een juridische interpretatie komt. Kan de
Staatssecretaris aangeven wanneer die interpretatie gereed is? Hij heeft in
een interview gezegd dat hij eigenlijk een stap verder wil gaan. Wat
bedoelt hij daarmee? Welke gevolgen heeft die juridische interpretatie
voor de reeds verleende patenten? Die vraag geldt uiteraard ook voor de
patentaanvragen die al op de plank liggen.
De heer Geurts (CDA):
Voorzitter. Ik spreek mede namens de SGP.
Het inkomen van boeren staat onder druk; zij hebben het erg moeilijk om
een eerlijke boterham te verdienen. Gezien de situatie in de melkveehouderij en met name de varkenshouderij, maar ook de voortdurende crisis
ten gevolge van de Russische boycot, is een betere Europese crisisaanpak
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
3
hard nodig. Gisteren heeft Phil Hogan gezegd dat het te lang duurt
voordat de crisisgelden door de lidstaten worden ingezet. Ook in
Nederland zijn die volgens hem nog niet ingezet. Waarom laat de
Staatssecretaris dit allemaal gebeuren?
Het is goed dat de Staatssecretaris het GLB na 2020 agendeert voor de
informele Raad, maar zijn focus schiet tekort omdat hij boeren puur aan
de markt wil overlaten. Het CDA wil met de Staatssecretaris meedenken
over de vraag hoe het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan worden
verbeterd. Is de Staatssecretaris het ermee eens dat het belangrijk is dat
het huidige budget behouden blijft? Het CDA vreest dat het landbouwbudget eerst wordt afgebouwd en dat dan pas wordt gekeken naar een
goed verdienmodel, en dat verdienmodel verdient de allerhoogste
prioriteit.
Ik vraag nog aandacht voor een aantal andere punten met betrekking tot
de verdere focus. Ik zou willen dat wordt gekeken naar de mogelijkheden
van een vangnet in tijden van crisis in plaats van nog meer regels ten
gevolge van maatschappelijke opgaven. Er is geen rijk land zonder
vangnet voor de primaire landbouwsector. Ik wijs als voorbeeld op de
gesubsidieerde inkomensverzekering voor de melkveehouderij in
Amerika. Zou een dergelijke verzekering ook in Europa, en met name in
Nederland, mogelijk zijn? Is de Staatssecretaris bereid zich hiervoor in te
zetten? Immers, de landbouw is een bijzondere sector die erg gevoelig is
voor weersomstandigheden en plagen en de sector kent relatief veel
kleine ondernemers. Deze ondernemers zijn hard nodig om ons voedsel te
produceren.
De Staatssecretaris schrijft in zijn brief over verschuiving van inkomenssteun naar maatschappelijke opgaven alsof de productie van voedsel door
de Nederlandse boer geen publiek en daarmee een maatschappelijk
belang of opgave is. Daarnaast komt in het rapport van het Landbouw
Economisch Instituut (LEI) naar voren dat het een belangrijke optie is om
de primaire sector te versterken door samenwerking te ondersteunen. Dit
is wel een punt van discussie, maar de Staatssecretaris geeft er geen
prioriteit aan in zijn paper, dat terwijl er een veranderende context van
marktconcentratie in de retail is. Waarom is dit geen prioriteit geworden?
Ik heb waardering voor de inzet van de Staatssecretaris in de discussie
over het octrooi- en kwekersrecht. Welke initiatieven zal het kabinet
ontplooien in navolging van het symposium? Hoe wordt de vinger aan de
pols gehouden om ervoor te zorgen dat de balans tussen plantaardige
eigenschappen en octrooirecht werkelijk wordt hersteld?
De heer Wassenberg (PvdD):
Voorzitter. Mijn collega Geurts eindigde met een compliment voor de
Staatssecretaris vanwege zijn inzet voor het kwekersrecht en ik wil
daarmee beginnen. De Staatssecretaris heeft het kwekersrecht verdedigd
en hij heeft benadrukt dat groenten van ons allemaal zijn, dat natuurlijke
eigenschappen van planten en biologische processen niet onder
patentwetgeving horen te vallen en dat bedrijven als Monsanto geen
monopolie horen te verwerven op deze biologische processen. De
Staatssecretaris onderschrijft dit terecht. Hij benadrukt dat vrije beschikbaarheid van biologisch materiaal goed is voor de voedselproductie. Het
is ook goed dat er voorzichtige vooruitgang op dit terrein is geboekt bij de
Europese Commissie.
De Staatssecretaris heeft interessante zaken gezegd over het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Het GLB heeft voor veel ellende gezorgd. De
Staatssecretaris is terecht kritisch. Wij moeten af van directe inkomenssteun en boeren alleen belonen voor maatschappelijke prestaties, zo vat ik
ongeveer zijn woorden samen. Ik onderschrijf dit van harte. Als het aan de
Partij voor de Dieren ligt, wordt het GLB grondig hervormd door alle
kaarten te zetten op een ecologische en diervriendelijke landbouw die
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
4
gezond voedsel produceert. Wat doet de Staatssecretaris concreet om het
gemeenschappelijk landbouwbeleid te hervormen?
Dankzij Duitsland is het gebruik van glyfosaat nog niet opnieuw goedgekeurd in de EU. De Europese Commissie wil nu, omdat er geen gekwalificeerde meerderheid te behalen valt voor een nieuwe toelating, de oude
toelating hernieuwen of verlengen om later met een nieuw voorstel voor
hertoelating te komen. Wat de Partij voor de Dieren betreft komt die
hernieuwde toelating er helemaal niet. Op dit moment studeren ambtenaren op het Ministerie van I en M op de juridische mogelijkheden van
een verbod op het gebruik van glyfosaat door particulieren. De Staatssecretaris zou deze ambtenaren, maar ook het milieu, de volksgezondheid
en de kwaliteit van ons drinkwater een groot plezier doen door voorwaarden te verbinden aan de verlenging van de huidige toelating van
glyfosaat. Ik noem als voorbeeld een verbod op het gebruik van glyfosaat
in de publieke ruimte, bijvoorbeeld in parken, een verbod op de verkoop
aan particulieren, en tot slot een verbod op de meest schadelijke
toepassingen van dit landbouwgif zoals het afdoden van graangewassen
vlak voor de oogst. Dit laatste leidt ertoe dat consumenten via het brood
glyfosaat binnen krijgen.
Nog een paar woorden over de visserij. Jaarlijks verdwijnen ongeveer
25.000 visnetten in de Europese wateren. De lengte van al die netten bij
elkaar is volgens Greenpeace ruim 1.200 km. De achtergebleven netten
vormen een gevaar voor alle waterdieren. Op welke manier zal de
Staatssecretaris zijn nationale verantwoordelijkheid nemen en ervoor
zorgen dat deze netten worden opgeruimd?
Ik maak mij grote zorgen over de naleving van de visquota. Onlangs
werden op het strand van ’s Gravenzande honderden platvissen
gevonden; die zijn vermoedelijk gedumpt door vissers om zo aan de
visquota te kunnen voldoen. Heeft de Staatssecretaris inzicht in de
omvang van visdumping in de Noordzee? Hoe zorgt hij ervoor dat vissers
niet boven de quota vangen?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Ik begin met de toelating van glyfosaat. Ik dank de Staatssecretaris voor de informatie die wij daarover hebben ontvangen. Op dit
moment is er sprake van een impasse. Het is duidelijk dat de fractie van
GroenLinks ten principale van mening is dat wij uiteindelijk van dit spul af
moeten. Dit neemt echter niet weg dat er in praktische zin bestuurlijke
besluiten moeten worden genomen, omdat zelfs in de ogen van GroenLinks glyfosaat niet zomaar van de ene op de andere dag kan worden
verboden in de landbouwsector. Dit zal de heer Geurts misschien
verbazen. Nu dringt de vraag zich op of wij dit vraagstuk in de tijd vooruit
moeten schuiven of dat wij gebruik moeten maken van de huidige situatie
en de discussie in Europees verband om tot iets zinvols te komen. Is de
Staatssecretaris bereid het voortouw te nemen en voor te stellen voor een
beperkt aantal jaren opnieuw tot toekenning van het gebruik van glyfosaat
over te gaan, maar dan in aansluiting op de beperkingen die onder meer
in de motie van het Europees Parlement naar voren zijn gebracht? Dat zijn
zinvolle beperkingen die het gebruik van glyfosaat niet uitsluiten en er
tegelijkertijd voor zorgen dat een enorme slag wordt gemaakt in het
terugdringen van de omvang van dat gebruik. Ik steek mijn nek nu maar
eens uit. Stel dat nu een goedkeuring voor vijf jaar wordt voorgesteld met
die beperkingen, dan ontstaat er ruimte voor discussie in de komende
jaren.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat is een constructieve inbreng van de heer Grashoff op dit dossier; ik
heb hem hierover wel eens anders gehoord. Hoe denkt hij dit op Europees
niveau te kunnen regelen? Hoe kijkt hij aan tegen de milieubelasting door
schadelijke stoffen als schoonmaakazijn, chloor en andere huishoudelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
5
middelen die worden gebruikt in plaats van glyfosaat? Ik heb daarover al
meerdere keren Kamervragen gesteld; er ligt nog een set ter beantwoording bij de Staatssecretaris.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Die discussie hebben wij al eens eerder gevoerd. Het gebruik van
glyfosaat in de particuliere sector moet worden teruggedrongen ten
gunste van verstandige andere producten en niet ten gunste van azijn en
dergelijke. Dat kan ook. De Staatssecretaris heeft al gezegd dat voorlichting daarbij een belangrijke rol speelt. Uiteindelijk zal een enkeling die
misbruik maakt van een verbod door iets heel geks te doen, geen
aanleiding moeten zijn om het gebruik dan toch maar goed te keuren. Wij
hebben het over gebruik in publieke parken en dergelijke – dat is fors en
het is nog steeds mogelijk – en op sportvelden en begraafplaatsen. Daar
kun je echt van af. Dan houd je over wat je de eerste jaren nog niet kwijt
kunt aan gebruik van glyfosaat. Dat kan een heel verstandige middenweg
zijn. Ik denk dat juist op Europees niveau de verhoudingen nu zodanig
komen te liggen dat een dergelijk voorstel kansrijk is. Het laat voldoende
ruimte voor de discussie, zowel voor die over de mogelijke kankerverwekkendheid als die over andere milieunadelen, die soms een beetje van het
toneel lijkt te verdwijnen. Dat is niet goed. Daarom stel ik mijn vraag. Ik
ben heel benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris. De beperkingen zijn overigens onder meer door Greenpeace aangegeven, maar die
zaten al in de motie van het Europees Parlement en zijn niet bedacht door
Greenpeace.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat is een heel uitgebreid antwoord, maar geen concreet antwoord op
mijn vraag hoe de heer Grashoff aankijkt tegen onder meer de milieubelasting die ontstaat doordat mensen andere middelen gaan gebruiken.
Daarover is al meerdere keren geschreven in de media. Zo neemt het
gebruik van azijn, schoonmaakazijn, chloor en allerlei andere middelen
om onkruid te bestrijden, fors toe. Hoe denkt de heer Grashoff daarmee
om te gaan? Ik vind het iets te gemakkelijk om dat weg te drukken,
evenals het voorbeeld dat hij gaf van het afbranden van onkruid. Dat geeft
ook een milieubelasting. Volgens mij moeten we met elkaar heel goed en
slim kijken naar het goede gebruik van glyfosaat. Als we dat op een goede
en verantwoorde manier doen, zetten we grote stappen vooruit in plaats
van dingen te verbieden waardoor weer allerlei andere milieubelastende
spullen worden gebruikt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik zou het aardig vinden als mevrouw Lodders in staat zou zijn om over
haar eigen stokpaardjes heen te stappen. Het gaat niet om grootschalig
gebruik van chloor, azijn en dergelijke. Dat is helemaal nog niet aan de
orde, want glyfosaat is nog steeds voor particulier gebruik toegestaan. Er
zijn ook geen signalen voor een idiote toename van het gebruik daarvan.
Wel zijn er zorgen dat dit zou kunnen gebeuren. Het is nog maar de vraag
of die daadwerkelijk aan de orde zijn. Daarvoor moet je in de particuliere
sector inderdaad wel heel goed en nadrukkelijk voorlichting geven om
duidelijk te maken hoe het zit. Het andere gebruik zou je enorm kunnen
terugdringen. Daarmee zouden we voor de eerstkomende jaren het echt
nog niet vervangbare gebruik van glyfosaat overhouden, waarmee we een
enorme slag zouden maken. Stap eroverheen. Ik zou weer kunnen gaan
jij-bakken door te vragen «wat vindt u dan wel niet van het risico op
kankerverwekkendheid», «hoe zit het met het voorzorgsbeginsel»
enzovoorts, maar die onderzoeken worden even zoveel aangevochten. Er
zijn allerlei analyses waaruit blijkt dat die onderzoeken onvoldoende
objectief zijn. Die discussie is echt niet afgesloten. Ik denk dat ook
mevrouw Lodders het niet zou wensen dat we over een paar jaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
6
constateren dat iets levensgevaarlijk is terwijl er eerder al weet ik hoeveel
studies waren waaruit bleek dat er niks aan de hand was. Met asbest – als
zij zich dat woord nog kan herinneren – is dat ooit gebeurd.
Ik ga in op het GLB. Mijn fractie heeft waardering voor de discussienotitie
die de Staatssecretaris heeft geschreven, in zoverre dat in elk geval de
juiste vragen worden opgeworpen. De Staatssecretaris is over de richting
waarin het zich zou moeten ontwikkelen nog wel buitengewoon terughoudend, maar als ik de voorzichtige richting zie in de vragen die er
gesteld worden rondom het meer omvormen van onderwerpen naar
maatschappelijke opgaven, waaronder een natuuropgave – ik neem aan
dat hij dat daaronder verstaat, maar ik hoor het wel als dat niet het geval
is – dan vind ik dat verstandig. Dat is inderdaad een richting. Het valt op
dat de Staatssecretaris niet expliciet de vragen oproept over het GLB als
breder beleidsterrein dan alleen het verstrekken van geld. Dat is volgens
mij een gemis. Ik raad de Staatssecretaris aan om zijn discussienotitie aan
te vullen met paragraafjes die specifiek daarover gaan. Daarin kan het
onder meer gaan over de vraag of het GLB explicieter zou moeten worden
in het versterken van bijvoorbeeld de marktmacht van de primaire sector,
de marktmacht van boeren. Tegelijk zou het GLB zich veel explicieter
moeten bezighouden met een vorm van marktregulering. Als één ding
helder is in de agrarische sector, is het wel dat het conglomeraat van
producenten in de primaire sector naar zijn aard niet goed kan reageren
op fluctuaties in de afzet en vaak vlucht in het tegenovergestelde van wat
wenselijk zou zijn, namelijk het vergroten van de productie in plaats van
het verkleinen daarvan. Daar zou collectief iets aan moeten gebeuren via
het GLB. Is de Staatssecretaris dat met mij eens?
De heer Leenders (PvdA):
Voorzitter. Ik beperk mij vandaag tot de notitie over het GLB die de
Staatssecretaris ons heeft aangereikt. We zijn blij dat de Staatssecretaris
zijn voorzitterschap van de Europese Raad van Ministers van Landbouw
gebruikt voor een eerste discussie over het GLB na 2020, want wat ons
betreft moet het roer in de agrarische sector om. De vele redenen
daarvoor geeft de Staatssecretaris in zijn discussienota. Die hoef ik niet te
herhalen. We moeten in Europa naar een landbouw die rekening houdt
met de natuur, die transparant is voor de consument, die de concurrentiekracht vergroot, die vooral op maatschappelijk draagvlak kan rekenen en
die de boeren een goede boterham laat verdienen. Volgens mij heb ik
daarmee alsnog een korte samenvatting gegeven van de notitie, maar
goed.
De Staatssecretaris stelt enkele vragen. Ik loop er een paar na. Onderzoek,
ontwikkeling en innovatie zijn van groot belang om de transitie waarover
ik zojuist sprak succesvol te maken. Wat ons betreft worden koplopers
daarbij beloond en achterblijvers gestimuleerd. Die zaken stimuleren we
dan niet met geld. Extra aandacht moet worden gegeven aan kleine
ondernemingen, waarvan ik er veel tref in de agrarische sector, die mooie
dingen doen, maar moeilijk aan innovatiesubsidies kunnen komen. Voor
vergroening van de landbouw naar natuurinclusief moet veel meer geld
uit het GLB worden vrijgemaakt. De vergroening is wat de Partij van de
Arbeid betreft niet gelukt zolang de landbouw verantwoordelijk is voor de
teruggang van de biodiversiteit in de mate waarin dat nu het geval is. De
slechte weidevogelstand is maar één voorbeeld van het falen van het GLB
op dit punt. Als landbouw natuurinclusief wordt, draagt hij ook bij aan
klimaatmitigatie- en adaptie.
Ik ga in op de inkomensondersteuning en de positie van landbouwers in
de voedselketen. De boer moet in de gelegenheid worden gesteld om een
fatsoenlijk inkomen te verdienen, mits voldoende inzet wordt gepleegd op
de noodzakelijke transitie. Inkomenssteun los van meetbare prestatie is
wat de Partij van de Arbeid betreft niet het middel. Voedsel produceren
alleen is dus niet voldoende.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
7
Het steunen van zich ontwikkelende landen, een van de laatste punten in
de notitie, is niet alleen solidair, maar ook zeer in ons eigen en het
Europees belang. Europa en de Europese landbouw functioneren in een
mondiale markt. Vanuit een ethische dimensie is Europa wat de Partij van
de Arbeid betreft ook verantwoordelijk voor de mondiale voedselzekerheid en duurzame landbouw. Versterking van de externe dimensie is
dus belangrijk, niet in de laatste plaats omdat die ook kan bijdragen aan
het gelijkstellen van productiestandaarden in de wereld.
Ik heb eigenlijk maar één vraag aan de Staatssecretaris. Het schijnt
gebruikelijk te zijn dat belangenorganisaties in de marge van een
informele Raad de gelegenheid krijgen om de Ministers toe te spreken. Ik
heb begrepen dat de belangenorganisaties van agrariërs via Copa-Cogeca
volgende week de gelegenheid daartoe krijgen. Ook de natuurorganisaties
hebben belet gevraagd, maar hebben dat niet gekregen voor zover ik heb
begrepen. Klopt dat? Zo ja, welke overwegingen liggen daaraan ten
grondslag?
Alles overziend is de Partij van de Arbeid blij met de inzet van de
Staatssecretaris. Zij wenst hem veel overtuigingskracht bij de informele
top. Die zal hij nodig hebben. Het mooie Eindhoven, het ondernemingsklimaat en de Brabantse sfeer zullen daaraan behoorlijk bijdragen.
De heer Geurts (CDA):
Ik kom terug op de inbreng over de weidevogels. Zoals de heer Leenders
weet – zo niet, dan vertel ik het hem nu – woon ik op de grens van de
Veluwe en de Gelderse Vallei. Daar zijn de afgelopen jaren heel veel
landbouwgronden omgezet in natuur. In die zogenaamde nieuwe natuur
is geen vogel te bekennen, terwijl dat vroeger, toen het nog landbouwgrond was, veel meer voorkwam. Daarnaast zijn er infraroodcamerabeelden opgedoken waaruit blijkt dat predatoren gewoon nesten
leegroven, wat steeds door het linkse volksdeel in de Kamer wordt
ontkend. De bewijslast daarvoor wordt geleverd door die beelden. Ik hoor
vervolgens de heer Leenders zeggen dat het de schuld van de landbouw
is dat de weidevogels zijn teruggedrongen en dat we, zolang dat niet
hersteld is, daarvoor een oplossing moeten zien te vinden via het GLB. Ik
krijg graag een reflectie van de heer Leenders hierop.
De heer Leenders (PvdA):
Ik zou daar heel lang op kunnen ingaan op de manier van de heer
Grashoff. Niet ík zeg dat het niet het goed gaat met de weidevogels, maar
dat blijkt uit allerlei onderzoeken. Dat zijn wetenschappelijk aangetoonde
feiten. Mij wordt wel vaker de vraag gesteld – dit bleek afgelopen
maandag nog in het forum waarin wij allebei zaten – hoe ik erbij kom dat
het slecht gaat met de biodiversiteit. Ik haal dat uit allerlei rapporten,
zowel Nederlandse als Europese rapporten. Ik wil het daar even bij laten,
maar ik wil er overigens best verder op ingaan.
De heer Geurts (CDA):
Dank voor dit antwoord, maar het is voor mij onbevredigend, net als voor
veel andere mensen. Zij worden er steeds door belaagd dat de landbouw
er de schuld van krijgt dat de vogelstand in Nederland her en der
terugloopt. Dat is op een heel aantal fronten gewoon klinkklare onzin
omdat er ook heel veel landbouwgrond omgezet wordt in nieuwe natuur,
waar echt geen vogel meer in kan landen. Dat lukt gewoon niet. Ik hoor de
woordvoerder van GroenLinks al een beetje modderen aan de zijkant dat
dit een paar procent is. Wij vechten ook voor die paar procent. Geef niet
eenzijdig de schuld aan een bepaalde sector. Mijn inbreng op dit punt
vandaag is om dat naar voren te brengen.
De heer Leenders (PvdA):
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
8
Nogmaals, ik geef de sector niet eenzijdig de schuld. Dit blijkt uit al die
rapporten. Ik ben heel veel op bezoek geweest bij zogeheten weidevogelboeren, die op een wat andere manier omgaan met hun land dan in de
traditionele landbouw het geval is, en daar zie je dat de toename van het
aantal vogels enorm is. Ook dat heb ik gezien.
De heer Wassenberg (PvdD):
Misschien kan ik de heer Geurts deels antwoord geven. Op grote delen
van de Veluwe ligt alles onder een grote ...
De voorzitter:
Dat gaat helaas niet, mijnheer Wassenberg. U kunt alleen de heer
Leenders interrumperen. Het is aardig aangeboden, maar misschien kunt
u dit voor de tweede termijn bewaren.
We zijn hiermee gekomen aan het eind van de eerste termijn van de
Kamer. De Staatssecretaris heeft aangegeven binnen een paar minuten
met zijn antwoord te kunnen beginnen.
De vergadering wordt van 12.27 uur tot 12.31 uur geschorst.
De voorzitter:
Ik stel voor, in het betoog van de Staatssecretaris maximaal twee
interrupties in tweeën toe te staan.
Staatssecretaris Van Dam:
Mevrouw de voorzitter. Ik zal in mijn beantwoording vooral ingaan op de
informele Raad, die gaat over de toekomst van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid. Ook ga ik kort in op de 30 miljoen crisisgeld, omdat er
vragen over zijn gesteld, op het octrooi- en kwekersrecht, op glyfosaat en
op een aantal vragen over vissen.
Ik begin met de vraag van mevrouw Lodders en haar verwijzing naar de
kop boven het artikel in de NRC van afgelopen zaterdag. Ik wil hier helder
gezegd hebben dat ook ik baalde van die kop. Ik heb het namelijk niet zo
gezegd en de kop boven het artikel is bovendien uit het verband gerukt,
waardoor een beeld is gecreëerd waarin ik mij niet herken. Ik vind het
namelijk nadrukkelijk mijn opdracht om de verschillen bij elkaar te
brengen. Ik zit er nadrukkelijk ook voor het belang van de boeren en voor
een goede toekomst voor boeren. Ik zie het als mijn taak om maatschappelijke vragen en uitdagingen ook naar de landbouw te vertalen en
daarmee bij te dragen aan veranderingen die niet alleen maatschappelijk
gevraagd worden maar die volgens mij in het belang van de landbouw in
Nederland zijn. Juist die brugfunctie vind ik een belangrijk element van de
positie die ik op dit moment bekleed. Vast leidt het weleens tot discussie
over de vraag of het de goede richting is, maar ikzelf heb de overtuiging
dat het bij elkaar brengen van de verschillende punten in het debat juist
een maatschappelijk belang dient en tegelijk het belang van de boeren in
Nederland. Ik wilde dat hier gezegd hebben. Ik begreep dat de Kamer daar
nog uitgebreid verder over wil discussiëren. Ook met het oog op dat debat
is het goed dat de Kamer weet dat ik die uitspraak zo niet heb gedaan.
Het zal duidelijk zijn hoe ik in de discussie sta over de toekomst van het
gemeenschappelijk landbouwbeleid, zoals we die agenderen voor de
informele Landbouwraad. Ik waardeer de woorden die de woordvoerders
erover gesproken hebben. De heer Geurts zei expliciet dat het CDA er heel
graag over wil nadenken. Ik stel dat zeer op prijs. Mevrouw Lodders zei er
graag een uitvoeriger debat over te willen voeren. Ik zeg erbij dat we daar
ook nog de tijd voor hebben, want we trappen deze discussie aanstaande
dinsdag af, maar we ronden die dan niet af. Het debat zal zeker de
komende twee jaar nog spelen. We hebben er uitvoerig de tijd voor om
daar verder met elkaar over van gedachten te wisselen. Ik stel het zeer op
prijs dat de Kamer dat ook wil.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
9
Mevrouw Lodders vroeg wat de strategie voor komende dinsdag is. We
bekleden op dit moment het voorzitterschap. Ik ben van mening dat deze
discussie tijdig van start moet gaan. Daarvoor zijn twee redenen. De
eerste reden is dat we wereldwijd voor een grote uitdaging staan – onder
anderen mevrouw Lodders en de heer Geurts spraken erover – om een
groeiende wereldbevolking te voeden, maar dat ook te doen op een
manier waarop de aarde dat aankan. We zullen dat ook op een duurzame
manier moeten doen, willen we überhaupt in staat zijn om de groeiende
bevolking te voeden. De tweede reden is dat de komende jaren het debat
over het budget gevoerd zal worden. De heer Geurts refereerde daaraan.
Dat debat gaat ook over de strategie van de hele EU na 2020. Het is dan
ook goed om over zo’n belangrijke pijler van het EU-beleid, namelijk het
gemeenschappelijk landbouwbeleid, het debat te voeren. Dat gaat over de
vraag hoe we de verandering, die we nu hebben ingezet, verder brengen
na 2020. Bovendien geeft het voorzitterschap ons de kans om die
discussie een duw in de goede richting te geven. Onze belangrijkste
strategie is om die discussie op gang te brengen. Daarvoor hebben we die
paper gepubliceerd. Het is nadrukkelijk een discussiepaper. Dat leidt bij de
heer Grashoff tot de kwalificatie dat hij het nog wat vaag vindt. We roepen
echter vooral een aantal vragen op, waarvan we weten dat die in Europa
bij verschillende lidstaten spelen en waarvan wij vinden dat de discussie
daarover moet gaan.
Een aantal leden plukten er een aantal elementen uit. De heer Geurts zei
dat de voedselproductie centraal moet staan omdat dit een van de
belangrijkste uitdagingen is. Mevrouw Lodders zei dat nodig is dat de
wereldwijde voedselproductie verdubbelt. Dat is waar. Ik zeg erbij dat die
met de helft van de grondstoffen, de energie en de emissies moet
plaatsvinden. We hebben een opgave om wereldwijd vier keer zo goed te
gaan produceren. Voor die opgave staan we met elkaar. We kunnen deze
zaken niet los van elkaar zien. Het gaat niet alleen om het verdubbelen van
de productie. Mevrouw Lodders sprak daarover, maar ik las ook ergens
dat zij klimaat, groen en maatschappelijke opgaven linkse hobby’s vindt.
Dat is toch echter precies de maatschappelijke uitdaging waarvoor we met
elkaar staan. We zullen meer voedsel moeten produceren, maar met
minder belasting van onze aarde, van ons klimaat en van onze natuur.
Voor die uitdaging staan we. We kunnen wel meer voedsel produceren,
maar wanneer we dat wereldwijd gezien met dezelfde emissies en
hetzelfde verbruik van grondstoffen doen, dan slagen we er nog steeds
niet in om de wereldbevolking te voeden, want dan eten we de aarde op
en putten we hem uit.
De heer Wassenberg (PvdD):
De Staatssecretaris zegt dat wij twee keer zoveel voedsel moeten
produceren met minder grondstoffen en minder impact op het klimaat.
Kan de Staatssecretaris ingaan op de vraag wat een verschuiving van
dierlijke naar plantaardige eiwitten daarbij kan betekenen? Over het
algemeen gaat de productie van plantaardige eiwitten gepaard met veel
minder uitstoot en veel minder grondgebruik. Kijk alleen al naar de
sojaproductie voor de Nederlandse vee-industrie. Kan de Staatssecretaris
ingaan op de verschuiving van dierlijke naar plantaardige eiwitten om op
die manier tegemoet te komen aan de toekomstige voedseleisen?
Staatssecretaris Van Dam:
De heer Wassenberg geeft een correcte weergave van de effecten
daarvan, maar bij voedselproductie gaat het erom dat je ook voldoet aan
de behoeften van de bevolking. Ik geloof niet dat de overheid het dieet
van mensen kan voorschrijven en ik geloof dat je dat ook niet zou moeten
willen. De uitdaging wordt om een groeiende wereldbevolking, waarvan
ook de welvaart groeit, te voorzien in haar voedselbehoefte. Er zullen bij
de komende generatie daarin ongetwijfeld veranderingen plaatsvinden. Er
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
10
zullen zeker nieuwe voedingsmiddelen op de markt komen waarvan we
nu nog niet eens weet hebben. Ik denk ook dat het goed is dat dit gebeurt.
Er zijn tal van innovaties gaande. Wat dat betreft – ik hoef u dat niet te
vertellen – is de wereld van de voedselproductie buitengewoon
interessant als je ziet hoe innovatief zij is. Kijk naar nieuwe voedingsmiddelen die nu opkomen, zoals algen, wieren en insecten. Er wordt ook op
nieuwe manieren voedsel geproduceerd. In Nederland zijn onderzoekers
bezig met het kweken van vlees in plaats van het produceren op de
manier die we op dit moment kennen. Voedsel kan in de toekomst ook uit
de 3D-printer komen. Dat vinden we misschien nu nog een wat onsmakelijk idee, maar ik geef op een briefje dat we daar vrij snel aan gewend
zullen raken. Er vinden tal van innovaties plaats. De uitdaging is dat het
totaal daarvan in staat is om de wereldbevolking te voeden en tegelijk
duurzaam is. Voor die grote uitdaging staan we.
De heer Wassenberg (PvdD):
Ik dank de Staatssecretaris, die zegt dat de overheid niet kan sturen. Hij
heeft het over de wereldproductie, maar ik wil het even beperken tot
Nederland. We kunnen misschien niet voorschrijven, maar wel sturen, niet
alleen op het gebied van voorlichting, maar ook op bijvoorbeeld fiscale
maatregelen. Dat gebeurt ook bij andere zaken, zoals alcohol en
sigaretten. Met fiscale maatregelen maakt de overheid het onaantrekkelijker om dergelijke zaken te gebruiken. Waarom zouden we bijvoorbeeld
op die manier de vleesconsumptie niet kunnen sturen en die kunnen
veranderen in een plantaardige consumptie? Er zijn heel veel maatregelen
die de overheid kan nemen zonder te dwingen, maar waarmee zij wel kan
sturen. Kan de Staatssecretaris daar iets over zeggen?
Staatssecretaris Van Dam:
Voorzitter, u gaat over de orde, maar we hebben het debat over de
belasting op biefstuk en gehaktballen, die de Partij voor de Dieren graag
wil invoeren, al vaker gevoerd. Ik geloof niet, het kabinet gelooft niet in
dat sturingsinstrument. Het gaat er namelijk ook om dat eten voor
iedereen betaalbaar moet zijn. In Nederland is dat het geval. We zijn in
Nederland in staat, met dank aan het beleid dat we de afgelopen decennia
hebben gevoerd, om een goede, gezonde maaltijd voor iedereen
bereikbaar en betaalbaar te maken. Ik vind niet dat vlees eten alleen iets
voor de elite is. Dat kan iedereen doen. Alleen, we zullen met elkaar
ervoor moeten zorgen dat we de productie ervan op een manier laten
plaatsvinden die duurzaam is en die voldoet aan onze maatschappelijke
verwachtingen over de manier waarop we dieren houden in dit land. Ik
denk dat dit de discussie is. Ik heb al eerder gezegd dat supermarkten hun
verantwoordelijkheid nemen en vlees van dieren verkopen, bijvoorbeeld
kip en varkensvlees, die een beter leven hebben gehad volgens de
standaarden van bijvoorbeeld de Dierenbescherming. Ze laten de
consumenten daar een klein beetje meer voor betalen. Dat is eigenlijk
gebeurd zonder dat we daar erg in hebben gehad. De consument betaalt
iets meer en de dieren hebben een iets beter leven. Dat gebeurt nota bene
zonder inmenging van de overheid.
Mevrouw Lodders (VVD):
In reactie op de heer Wassenberg: plantaardige eiwitten komen niet uit de
lucht vallen; die moeten ook gewoon geproduceerd worden. Los van de
richting die je uitgaat, ook daarvoor is capaciteit nodig. De Staatssecretaris geeft, kort samengevat, aan dat er meer geproduceerd moet worden
voor de helft van de emissies. Ik deel dat, maar ik heb tegelijk in mijn
betoog gezegd dat de Nederlandse landbouw daar zo ver op vooruitloopt.
De Nederlandse koe stoot veel minder methaan uit dan de koeien in
België of Duitsland. Laten we het dicht bij huis houden. Waarom wordt de
Nederlandse landbouw nou niet op die manier gepresenteerd in Brussel?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
11
Dat mis ik in het visiedocument zoals het nu voorligt. Het zijn allerlei
maatschappelijke wensen. In dat kader haal ik toch kort het artikel aan
waarover ik in mijn betoog sprak. Ik lees daarin dat het voor de melkveehouder lucratiever is als het onkruid bestreden wordt. Ja, natuurlijk, juist
om de productie verhogen. Wat is het maatschappelijk belang van
vleeskalveren? Nou, kalveren horen nu eenmaal bij de melkveehouderij.
We kunnen de koe aan de achterkant niet dichtzetten. Er worden kalfjes
geboren en daar zul je in de hele keten iets mee moeten doen. Waarom
wordt de wijze van innovatieve productie van de Nederlandse land- en
tuinbouw niet méér op de Europese agenda gezet als voorbeeld van een
koploper, niet alleen in Europa, maar ook in de wereld?
Staatssecretaris Van Dam:
Dat doen wij natuurlijk. Ik ben graag bereid om dat in het kader van deze
discussie te doen; dat zeg ik graag toe. Alleen, mevrouw Lodders verwijst
naar de paper die we als voorzitter van de EU hebben geschreven. Het
past natuurlijk niet dat Nederland zich daarin heel erg op de borst klopt.
Mevrouw Lodders wees ook op de strategie. Van ons uit is het soms ook
goed om met enige bescheidenheid dat debat te voeren, juist omdat heel
veel landen heel goed weten dat Nederland een van de productiefste
landen van Europa is. We proberen natuurlijk juist andere landen te
inspireren door te zeggen: kijk eens, er zijn mogelijkheden om de
productie te verduurzamen; kijk maar hoe we dat in Nederland doen. We
delen natuurlijk graag de daarbij horende kennis. Dat is de manier waarop
ik dat zelf het liefste aanvlieg. Nogmaals, ik doe dat graag. Mevrouw
Lodders verwijst naar de discussie over de vleeskalverenhouderij. We
hebben eerder in de Kamer een debat gehad over de vraag hoeveel
subsidie de vleeskalverenhouderij kreeg in de vorige GLB-periode. Daarin
heb ik gezegd dat dit per bedrijf gemiddeld 92% van het inkomen was. Dit
betekent dat vrijwel het hele inkomen gerelateerd is aan subsidie. Ik heb
gezegd dat ik dat geen gezonde situatie vind. Dat verandert nu. We helpen
de sector om een transitie te maken, om een zachte landing te maken en
om zelfstandig een betere toekomst te kunnen realiseren. Mijn opmerking
gaat erover dat je met belastinggeld subsidieert – mevrouw Lodders deed
daar eerder stevige uitspraken over, veel steviger dan ikzelf deed – omdat
je daarmee zaken tot stand wilt brengen die je maatschappelijk relevant
vindt. Maatschappelijk relevant in de landbouw en in het belang van de
Nederlandse landbouw zijn het versterken van innovatie en het ondersteunen van verduurzaming. Als de samenleving dingen vraagt van
boeren omdat zij dat van belang vindt, vind ik het niet onterecht, zoals ik
al eerder heb gezegd, dat de samenleving de bereidheid heeft om
daarvoor te betalen. Als we van de landbouw vragen om iets minder
productief te zijn dan zou kunnen, om langs die weg het landschap mooi
groen te houden zodat we er allemaal van kunnen genieten en om de
balans met de natuur verder te versterken, vind ik het niet onterecht om
daarvoor Europees subsidiegeld in te zetten. Ook de vergroening, zoals
die in deze periode plaatsvindt, vind ik een heel goede ambitie, juist
omdat die gedachtegang daarachter zit. Overigens kun je discussiëren
over het niveau van die ambitie, maar dat zal in de komende tijd ook
binnen de EU wel gebeuren.
Mevrouw Lodders (VVD):
De Staatssecretaris geeft een uitvoerig antwoord; dank daarvoor. Daaruit
blijkt wel dat een debat hierover ontzettend belangrijk is. Ik had het echter
niet alleen over de subsidie aan de kalverhouderij. Daarover hebben we
het uitvoerig gehad en daarbij hebben we stappen gezet, maar de vraag
wat het maatschappelijk belang is, wordt oprecht gesteld.
Staatssecretaris Van Dam:
Van subsidies.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
12
Mevrouw Lodders (VVD):
Zo lees ik het niet, maar goed, dat debat gaan we met elkaar voeren.
Tegelijk zegt de Staatssecretaris dat het misschien niet zo netjes is als
Nederland zich op de borst klopt. Misschien moeten we dat juist wel doen
en zouden we als Nederland eens wat minder bescheiden moeten zijn.
Lidstaten als Frankrijk en Duitsland, waar de crisis hard toeslaat, nemen
Nederland op dit moment natuurlijk niet serieus met dit soort – zo zeg ik
met alle respect – maatschappelijke hobby’s. Als wij ontwikkelingssamenwerking subsidiëren vanuit het landbouwbeleid, wil ik graag een knip
tussen het deel landbouwbeleid en het deel dat echt ontwikkelingssamenwerking is. Dat laatste wil ik anders noemen. Ik wil af van de gelden voor
een blotevoetenpad en een fietspad. Ik wil niet dat die vanuit het
landbouwbeleid gesubsidieerd worden, want het enige negatieve dat de
boeren altijd te horen krijgen, is dat 40% van de landbouwsubsidie naar
de boeren gaat. Dat is natuurlijk niet waar, want het wordt voor allerlei
andere zaken ingezet. Dat kunnen we met elkaar afspreken, maar we
moeten het wel goed labelen. Ik benadruk dus nogmaals het belang van
een debat over de gewenste inzet. Dat moeten we echt gaan voeren,
allereerst hier in het Nederlandse parlement. Ik daag de Staatssecretaris
uit om zichzelf wel op de borst te kloppen, om te gaan staan voor de
boeren in Europa en om dit naar voren te brengen.
Staatssecretaris Van Dam:
Mevrouw Lodders kan ervan op aan dat ik, maar ook mijn collega’s, ook
ambtelijk, vaak met trots spreken over alles wat wij vanuit de Nederlandse
landbouw realiseren. Wij hoeven ons geen zorgen te maken over de vraag
of andere Europese landen zich hier wel van bewust zijn. Zij weten heel
goed dat wij stukken productiever zijn en dat wij een gevreesde
concurrent binnen Europa zijn. Ik vrees wel dat mevrouw Lodders een
andere inschatting maakt dan ik van de manier waarop in andere landen
het debat over de toekomst van het GLB wordt gevoerd. Zij kan zich
wellicht voorstellen dat Frankrijk, waar het COP21-akkoord gesloten is, er
zeer sterk aan hecht dat wij daarin belangrijke resultaten boeken. De
relatie met de Franse Minister in dezen is goed. De Fransen zullen met
belangrijke input over de toekomst van het GLB komen. Ik verwacht dat
ook daarin klimaat en vergroening een duidelijke rol zullen spelen.
De voorzitter:
Aan het begin van haar interruptie reageerde mevrouw Lodders op de
heer Wassenberg. Hij maakt melding van een persoonlijk feit. Ik geef hem
kort de gelegenheid om te reageren.
De heer Wassenberg (PvdD):
Uitlokking wordt dat genoemd. Mevrouw Lodders sprak mij aan en vroeg
of ik wel wist dat ook plantaardige eiwitten niet uit de lucht komen vallen.
Dat weet ik, maar weet mevrouw Lodders dat de productie van plantaardige eiwitten veel minder grondstof, energie en water kost dan die van
dierlijke eiwitten? Dat is het probleem. Om 1 kilo kip te maken is 5 kilo
plantaardig materiaal nodig, terwijl het 20 tot 25 kilo plantaardige eiwitten
kost om een kilo rundvlees te maken. Daarin zit het grote probleem en
daarop doelde ik met mijn vraag aan de Staatssecretaris. Dierlijke eiwitten
zijn veel milieu en klimaatonvriendelijker dan plantaardige eiwitten.
Mevrouw Lodders (VVD):
Dat is weer uitlokking in mijn richting, maar we gaan dit debat niet hier op
deze manier voeren. Laten we dat op een ander moment doen. Het enige
wat ik aangeef, is dat het zeer de vraag is waar het geproduceerd wordt.
Nederland kan dat op een heel innovatieve, duurzame en efficiënte wijze.
Ik heb meerdere malen voorbeelden genoemd. Laat ik er nu één noemen:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
13
de Nederlandse tomaat. In Nederland is daarvoor 4 liter water nodig,
terwijl dat in Spanje 60 liter is.
De voorzitter:
De Staatssecretaris gaat nu verder met zijn betoog.
Staatssecretaris Van Dam:
Dat voorbeeld gebruiken wij ook regelmatig. De tomatenteelt in
Nederland is een stuk duurzamer dan die in andere landen.
De heer Geurts noemde ook een ander belang. Hij zei dat de boer er ook
een goed inkomen mee moet kunnen verdienen. Het verdienmodel van
boeren moet volgens hem centraal staan. Hij wees op de positie van de
boeren in de keten. Wij wijzen daar in de paper ook op. Er loopt in Europa
momenteel nog een traject, het traject van de taskforce van de heer
Veerman. Ik verwacht dat hij komt met een aantal adviezen voor het
instrumentarium van de toekomst die kunnen helpen om de positie van
de boer in de keten verder te versterken. In feite moeten al dit soort
belangen bij elkaar komen. Wij willen een hogere Europese productiviteit
en meer duurzaamheid. Daarbij hebben wij kennis en innovatie nodig. Wij
zullen boeren moeten helpen om te verduurzamen. Uiteindelijk moet dat
voor boeren leiden tot een duurzaam verdienmodel waarmee zij een
goede toekomst voor zichzelf kunnen realiseren.
Ik verwacht dat een richting waarin al die belangen bij elkaar komen, niet
alleen goed is voor Nederland, maar voor heel Europa en de Europese
landbouw. Ik hoop dan ook dat wij andere lidstaten ervan kunnen
overtuigen dat de inzet op meer innovatie en verdere verduurzaming juist
de hele Europese landbouw ten goede komt. Ik ben dan ook ontzettend
blij dat ook LTO Nederland daarin samen wil optrekken. Ook het NAJK
heeft in een brief aan mij aangegeven dat het Europese landbouwbeleid
zich in deze richting zou moeten ontwikkelen. Als wij samen de schouders
eronder zetten en het gesprek aangaan met andere Europese lidstaten en
andere Europese boerenorganisaties, moeten wij de komende jaren in
staat kunnen zijn om dit debat de goede richting op te sturen. De
uitdaging voor ons als Nederland is om daarin ook na de informele
bijeenkomst een belangrijke rol te blijven spelen. Het gaat om een
combinatie van marktoriëntatie, waar Nederland al tijdenlang op inzet,
ondersteuning van verduurzaming en vergoeding van maatschappelijke
waarden als groen en natuur.
Tot slot zeg ik tegen de heer Geurts dat wij ook zeer nadrukkelijk de
bescherming van boeren tegen schokken in de marktontwikkeling op de
agenda zetten. Wij zien dat het instrumentarium daarvoor onvoldoende
handvatten biedt. De heer Geurts verwees in dit kader naar de inkomensverzekering die de Amerikanen hiervoor hebben. Dat voorbeeld hebben
wij nadrukkelijk opgenomen in de discussiepaper. Wij willen dat met
elkaar bespreken.
De heer Geurts vroeg verder wat ik vind dat de omvang van het budget
moet zijn. Dat debat vindt niet aan mijn tafel plaats, maar aan die van de
premiers en de Ministers van Buitenlandse Zaken. Voor die discussie is de
vraag relevant wat de ambities op het gebied van het landbouwbeleid van
de toekomst zijn. Daarom is het goed dat wij deze discussie vroeg
beginnen. Zodra het gesprek aan die tafel over de budgetten gaat, kan dan
ook rekening worden gehouden met de ambitierichting. De discussiepunten die wij op tafel leggen, sluiten aan bij de algemene ambities die in
het plan-Juncker vervat zijn voor een innovatievere Europese economie.
Dat schrijven wij ook in de paper.
De heer Leenders heeft gevraagd naar het uitnodigingenbeleid voor de
informele bijeenkomst. Hij verwees naar het feit dat Copa-Cogeca de
vergadering van Ministers toespreekt op de dinsdag. Dat is een jarenlange
traditie; ik hoorde zelfs zeggen dat dit al 25 jaar het geval is. Het leek ons
niet geëigend om die traditie te doorbreken. Ze krijgen dus hetzelfde
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
14
spreekrecht als altijd, maar er komt geen hele reeks aan verschillende
maatschappelijke organisaties spreken. Op andere momenten tijdens de
dagen van de informele bijeenkomst worden er natuurlijk allerlei andere
betrokkenen uitgenodigd.
Ook de Kamerleden zijn uitgenodigd om op maandag de opening bij te
wonen van de expositie Food to be; dat wil ik hier graag onder de
aandacht brengen. Juist om de Ministers te inspireren om te spreken over
de toekomst en innovatie, hebben wij besloten om af te wijken van het
gebruikelijke programma tijdens zo’n informele bijeenkomst, namelijk een
dag met werkbezoeken. Wij hebben besloten om de belangrijkste
Nederlandse innovaties naar Eindhoven te halen. Wij willen daar laten
zien wat er kan. Wij hebben designers gevraagd om met prikkelende
exposities ook vragen op te roepen over de manier waarop de toekomst
eruit gaat zien. Het departement heeft dit in zeer korte tijd samen met de
gemeente Eindhoven en organisaties als Dutch Design Foundation en
Food Cabinet georganiseerd. Ik ben ongelofelijk trots dat dit in zo korte
tijd is gelukt. De leden kunnen daar maandag allemaal getuige van zijn. Ik
hoop dat wij Nederland hiermee op de kaart zetten en dat wij ook andere
Ministers aan het denken zetten. Bovendien gaat de expositie een week
lang open voor het publiek, zodat ook het Nederlandse publiek niet alleen
kan zien en ervaren hoe innovatief de landbouw en de voedselproductie
nu al zijn, maar ook aan het denken wordt gezet over de toekomst van
onze voedselproductie. Voor het diner dat wij op maandagavond in het
kader van de informele bijeenkomst hebben, zijn ook LTO, NAJK, FNLI en
Wageningen University uitgenodigd, zodat het hele spectrum van het
Nederlandse systeem daar aan tafel zit.
Dat wat betreft de discussie op de informele bijeenkomst over de
toekomst van het GLB.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Innovatie is een toverwoord, innovatie is belangrijk, maar mij valt altijd op
dat het doel van innovatie een beetje naar de achtergrond verdwijnt zodra
het over innovatie gaat. Alle vernieuwing, alle innovatie lijkt wel goed. Is
de Staatssecretaris het met mij eens dat beleid op innovatie heel duidelijk
gestuurd beleid moet zijn, dat gericht is op het tackelen van de vraagstukken die de Staatssecretaris zelf benoemde, namelijk de vraagstukken
rondom klimaat, duurzaamheid en milieu-impact? Je moet dus geen
overallinnovatiebeleid, maar gericht innovatiebeleid voeren.
Staatssecretaris Van Dam:
Dat ben ik met de heer Grashoff eens. Wij doen dat bijvoorbeeld ook bij
de invulling van de GMO (gemeenschappelijke marktordening) Groenten
en fruit. Wij ondersteunen echte innovatie in de groente- en fruitsector,
die gericht is op verdere verduurzaming. Vorige week was ik samen met
de Koning op werkbezoek bij een agrariër in Brabant die precisielandbouw
toepast. De aanschaf van dergelijke apparatuur is een tijdlang ondersteund vanuit het departement. In precisielandbouw komen een aantal
dingen bij elkaar. Precisielandbouw levert vooral heel veel informatie op
over de gesteldheid van het gewas en de bodem en over de opbrengst
van het gewas. Die informatie kan een goede boer vaak zelf vertalen; dat
vertelde deze boer ons ook. Nu moeten mensen deze informatie vaak zelf
vertalen naar de vraag wat ze met hun grond doen. Gaan ze die
omploegen, gaan ze meer of minder water of mest geven, wat moeten ze
doen met gewasbeschermingsmiddelen? De opbrengst was tweeledig:
ten eerste meer productiviteit en ten tweede minder gewasbeschermingsmiddelen, minder verspilling van mest en minder energieverbruik door
minder onnodig gebruik van de apparatuur op het bedrijf. Je ziet hier dat
toepassing van technologie en kennis kan bijdragen aan verschillende
doelen tegelijkertijd. Ze hoeven elkaar niet te bijten. Daarom was het ook
een mooi bezoek: het liet dit heel goed zien.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
15
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat is een hartstikke mooi voorbeeld. Ik ben het ook van harte met de
Staatssecretaris eens. De andere kant is dat er uit Nederland ook
innovaties komen als het idee om een varken door te fokken op nog meer
spenen om nog meer biggen te kunnen hebben, om maar eens een heel
ander voorbeeld te noemen. Het komt erop neer dat je een scherp
onderscheid maakt, want dat soort innovaties moet je eerder afremmen.
Staatssecretaris Van Dam:
Ik ondersteun graag innovatie, maar geen innovatie die haaks staat op
andere beleidsdoelen. Daarin heeft de heer Grashoff helemaal gelijk. Ik
denk echter dat er heel veel mogelijk is, juist in de landbouw- en voedselproductie. Het gaat soms ook om innovaties verderop in de keten, die er
juist aan bijdragen dat wij meer voedsel op een duurzamere manier
kunnen produceren. Wij zijn op zoek naar innovatie die beide doelen
dichterbij brengt. Die willen wij ondersteunen.
De heer Leenders (PvdA):
Ik ga nog even in op die ene vraag die ik gesteld had. De Staatssecretaris
heeft het over traditie. Ik ken hem niet echt als traditioneel en zijn partij al
helemaal niet. Respect voor traditie is prima, maar je moet wel meegaan
met je tijd. In dit geval laat je de agrarische sector wel toe, maar ngo’s
niet. Dat vind ik niet evenwichtig. Ik zou er bijna voor pleiten om de
traditie enigszins bij te buigen en het evenwicht in het uitnodigingenbeleid terug te brengen. Ik hoorde de ngo’s volgens mij ook niet terug in
de opsomming van uitnodigingen voor het diner, maar dat weet ik niet
meer helemaal zeker. Ik verzoek de Staatssecretaris met klem om in ieder
geval dat evenwicht in die traditie te brengen.
Staatssecretaris Van Dam:
Laat ik het zo zeggen: de bespreking op dinsdag is bedoeld om met de
Ministers onderling informeel van gedachten te kunnen wisselen over de
toekomst van het GLB. Het feit dat daarbij een externe spreker aanwezig
is, gaat uiteindelijk ten koste van de tijd die wij hebben om de discussie
met elkaar te voeren. Deze traditie bestaat al lang en daarom heb ik
besloten om die te respecteren, maar ik ben niet van plan om die ook nog
eens uit te breiden. Daardoor zou er nog meer tijd gaan naar speeches die
op de aanwezigen gericht zijn in plaats van naar het gesprek tussen de
aanwezigen, waarvoor deze bespreking bedoeld is. Ik respecteer de
bestaande traditie, maar ga er geen circus van toespraken van maken. Als
je de een uitnodigt, moet de ander ook weer. Het mooie van die informele
bijeenkomst is dat die ons de kans geeft om met elkaar in een wat andere
setting dan normaal het gesprek aan te gaan over de vraag hoe wij de
toekomst zien. Daarmee willen wij de toekomstige discussie starten.
De heer Leenders (PvdA):
Ik zal me niet met de orde van de vergadering bemoeien, maar vind dit
wel een beetje teleurstellend.
Staatssecretaris Van Dam:
Ik kan de heer Leenders helaas niet altijd ter wille zijn.
Ik kom bij de vragen over de crisis in de veehouderij en de 30 miljoen die
beschikbaar is. Mevrouw Lodders verwees naar «dé berichten». Ik neem
aan dat zij doelt op een tweet van de partijgenote van de heer Geurts in
het Europees Parlement. Ik heb die ook gezien. Volgens mij weet deze
dame heel goed hoe wij de 30 miljoen van afgelopen herfst in Nederland
besteden, maar slaat zij aan op het feit dat Commissaris Hogan de laatste
weken ook publiekelijk, met name in het Europees Parlement, is gaan
zeggen welke landen dat geld nog moeten besteden. Daarmee verwijst hij
naar de lopende discussie over eventueel extra geld. Wij hebben in
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
16
Nederland meteen gezegd dat wij dit geld willen inzetten op een manier
die ook daadwerkelijk effect heeft en bijdraagt aan de toekomst van beide
sectoren. We hebben tot 30 juni de tijd gekregen van de Europese
Commissie om het geld te besteden. Wij doen dat in Nederland via
ZuivelNL en de POV (Producenten Organisatie Varkenshouderij). De
conceptbeschikkingen daarvoor liggen klaar; de laatste puntjes worden op
de i gezet. Het projectplan van ZuivelNL is al goedgekeurd. Wij zullen dat
geld vanzelfsprekend besteden voor de deadline, maar we hebben in
Nederland gekozen voor een verstandige besteding. Een verstandige
besteding vergt soms meer tijd dan wanneer je het gewoon weggeeft
zonder dat dat echt effecten heeft op de marktsituatie voor individuele
ondernemers. Dat hebben we al eerder geconstateerd in het debat. Zeker
in de varkenshouderij zetten we het geld sterk in ter ondersteuning van de
herstructurering en een aantal investeringen die in de sector gedaan
moeten worden die de hele sector ten goede moeten komen. De heer
Hogan weet dat overigens heel goed van Nederland, maar hij kan ons
natuurlijk geen andere positie toedelen in het rijtje dan de andere lidstaten
hij noemt. Hij weet heel goed waarom wij het geld nog moeten besteden,
en dat wij het op een manier inzetten die structureel effect moet hebben.
De heer Geurts (CDA):
Ik ga toch even hierop door. Dit geld wordt al meer dan een jaar voorgehouden aan de landbouw in Europa. Er is in Europa nog meer geld
beschikbaar om de boeren door de crisis heen proberen te helpen, maar
het duurt zo lang. Over dit geld is een jaar lang gediscussieerd en het is
nog niet op de plek van bestemming. En dan snap ik wel dat Phil Hogan
zegt dat als landbouwministers nog meer geld willen vragen – hij zegt er
ook bij dat dit geld er is – ze er dan wel voor moeten zorgen dat dit eerst is
opgelost. Ik verbaas me er ook over dat Polen en Frankrijk in het rijtje
staan, maar bijvoorbeeld Duitsland heeft het wel geregeld en staat niet in
het rijtje. Mijn vraag is eigenlijk of de Staatssecretaris informeel met zijn
collega’s wil bespreken dat er – en dan druk ik me voorzichtig uit – toch
wel een paar tandjes bij moeten om toch eens te bekijken hoe we op een
andere manier kunnen proberen om het beter te doen voor de landbouw.
Phil Hogan zegt: er ligt geld, kom met plannen en we kunnen verder. Hoe
ziet de Staatssecretaris dit?
De voorzitter:
De meeste kijkers hier zullen professionals zijn, maar Phil Hogan is de
Eurocommissaris voor Landbouw.
Staatssecretaris Van Dam:
Zeker, voorzitter. De heer Geurts zegt dat het geld er al zo lang ligt. Nee, in
het najaar is besloten dat dit geld er zou komen. Vervolgens hebben we in
Nederland gezegd dat we met de sectoren bekijken hoe we dat geld gaan
inzetten. Daar hebben we afspraken over gemaakt. Nu voeren we die
afspraken gewoon uit, zoals de heer Geurts ook weet. Dat leidt tot een
beschikking waarbij wij het geld overmaken aan ZuivelNL en de POV. Zij
dragen vervolgens zorg voor de verdere inzet van dat geld. Wij hebben er
in Nederland nadrukkelijk niet voor gekozen om dat geld gewoon te
verdelen, maar we hebben gezegd dat we proberen om een inzet te kiezen
die echt helpt bij een aantal investeringen die in de sector gedaan moeten
worden. Ik noem mestverwerking, waarvoor we 10 miljoen van de 30
miljoen hebben gereserveerd. Een ander deel wordt ingezet ter ondersteuning van het traject van de heer Rosenthal in de varkenshouderij. We
hebben daarin dus een keuze gemaakt.
We hebben al eerder gewisseld dat we menen dat er in Nederland ook
sprake is van een aantal structurele problemen, zeker aan de kant van de
varkenshouderij. Het perspectief voor de zuivel blijft op de lange termijn
positief, maar vanuit de varkenshouderij zegt men zelf dat men geen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
17
tijdelijk marktprobleem heeft maar een ander, structureel probleem. Wij
hebben er dus voor gekozen om met het geld te helpen bij het oplossen
van juist dat structurele probleem. Dat leidt ertoe dat we vervolgens later
uitbetalen dan de lidstaten die dat geld niet structureel hebben ingezet. Ik
denk dat wij het dan toch een stuk beter doen. Ik vind dat wij daarin een
verstandige keuze hebben gemaakt, maar ik begrijp natuurlijk heel goed
dat de Eurocommissaris – ook gelet op het feit dat een aantal andere
lidstaten steeds een debat over meer geld uit Europa aanzwengelen – zegt
dat er nog geld ligt. Die boodschap was volgens mij niet per se aan ons
gericht.
De heer Geurts (CDA):
Nu even de praktijk: de varkenshouders in Nederland bekijken elke week
welke rekening ze wel en welke ze niet betalen. De meeste rekeningen
kunnen niet betaald worden. De varkenshouders zien dat er in de
melkveehouderij gewoon cash geld op de bankrekening gaat komen. Dat
zijn geen grote bedragen ten opzichte van de hele omzet – het was € 700,
nu blijkbaar € 600 – maar er komt cash geld binnen. Dat gebeurt bij de
varkenshouderij dus niet. De varkenshouders horen een Eurocommissaris
zeggen: beste mensen, als jullie een goed plan hebben, is er nog geld
beschikbaar. Als je die emoties bij elkaar neemt, snap ik heel goed dat
heel veel boeren in Nederland zich afvragen wat deze Staatssecretaris op
dit punt voor hen doet. Ik hoop dat onze Staatssecretaris dit bij zijn
collega’s aangeeft, maar er ook zelf iets aan gaat doen. Het is niet alleen
emotie, maar het wordt gewoon zo ervaren in de praktijk.
Staatssecretaris Van Dam:
De heer Geurts vraagt wat ik doe. Ten eerste luister ik heel goed naar de
vertegenwoordigers van de sector. We hebben met hen afspraken
gemaakt over de besteding van het geld. De POV zet dat geld weg. Ten
tweede hebben zij ook zelf in het traject van de heer Rosenthal aangegeven dat ze structurele problemen hebben, die om een structurele
oplossing vragen. Dat is een belangrijk traject. Ik vind het goed om de
POV te steunen in deze benadering, want ik denk dat ze daarmee een
goede benadering kiest. Ik realiseer me dat het voor een varkenshouder
die zich aan het einde van de maand afvraagt hoe hij zijn rekeningen
betaalt, fijn zou zijn als er iemand met een zak geld komt die hem daarbij
helpt. Uiteindelijk is de sector als geheel daar echter niet mee geholpen,
omdat de sector als geheel uit de structurele problemen moet komen. Ik
vind het daarom verstandig dat ook de POV inzet op een structurele
aanpak.
De voorzitter:
Ik kijk even naar de tijd. Hebt u nog veel vragen liggen? We moeten even
bekijken of we die op korte termijn kunnen afronden.
Staatssecretaris Van Dam:
Nee. Ik heb nog de vragen over octrooirecht versus kwekersrecht. We
hebben daarvoor een symposium georganiseerd. Dat was volgens vele
aanwezigen zeer succesvol. Het was in elk geval ook voor ons succesvol
omdat de Eurocommissaris daar heeft aangegeven met een interpretatieve verklaring op de Biotechrichtlijn te komen. Deze belangrijke stap is
een doorbraak hierin. Wij hebben hier jarenlang over gesproken. De
Eurocommissaris wil met een juridisch relevante verklaring komen waarin
wordt gesteld dat natuurlijke eigenschappen of eigenschappen die
voortkomen uit een essentieel biologisch proces, niet patenteerbaar
zouden moeten zijn. Dat zou een heel belangrijke stap voorwaarts kunnen
zijn, maar we moeten natuurlijk wel de precieze tekst van die verklaring
afwachten. We houden daarbij dus een vinger aan de pols. We blijven in
gesprek.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
18
De VVD zei dat ze eigenlijk wat meer had gewild. Voor juridische zekerheid
vind ik het altijd goed als de juridische teksten zelf worden aangepast,
maar dat is op dit moment echt niet haalbaar, gelet op de verschillende
opvattingen binnen Europa en de opvatting van de Europese Commissie.
Daarmee is dit voor ons echt een heel belangrijke stap na een discussie
van lange tijd.
Mevrouw Lodders vroeg ook nog wat er gebeurt met bestaande
octrooien. Die blijven geldig zolang de houder ze in stand houdt. Ze
kunnen worden vernietigd, maar dat moet dan wel door een rechter
gedaan worden. Ook daarbij kan zo’n interpretatieve verklaring helpen. Je
kunt op basis daarvan naar de rechter gaan en zeggen dat het eigenlijk
een ongeldig patent is.
Er zijn nog vragen gesteld over glyfosaat. Verschillende partijen zeiden
gelezen te hebben dat Nederland een afwachtende houding aanneemt.
Wij hebben geen afwachtende houding aangenomen. De brief over onze
positie die ik naar de Kamer heb gestuurd, was duidelijk. Dat was ook de
manier waarop we dat debat hebben gevoerd. We hebben natuurlijk wel
aan de rapporterende lidstaat, Duitsland, gevraagd hoe die nou precies in
deze discussie staat en hoe die de eigen beoordeling weegt. Iedereen
heeft ongetwijfeld uit de media vernomen dat Duitsland zijn voorgenomen stem heeft gewijzigd. Dat heeft bij ons tot de nodige vragen
geleid, want juist Duitsland had het voorstel beoordeeld en voorgelegd.
Wij wachten nu af wat de Commissie doet. De Commissie heeft gepolst of
een verlenging tot aan de publicatie van het EFSA-rapport tot de
mogelijkheden behoort. Dat is natuurlijk niet strijdig met het door ons
eerder ingenomen standpunt. Als de Commissie dat voorstelt, is het wat
ons betreft dus ook akkoord, maar we wachten nu op verdere stappen van
de Europese Commissie.
De Partij voor de Dieren heeft nog vragen gesteld over het verdwijnen van
visnetten en het achterblijven van kapotte netten.
De voorzitter:
Op het vorige punt is er nog een interruptie van de heer Grashoff. Mijn
verzoek is om de interrupties, gezien de tijd, kort te houden.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Ik heb zojuist een heel duidelijke inzet gedaan op het punt van glyfosaat
en in die zin heb ik een vraag aan de Staatssecretaris gesteld, maar hij
ging daar niet expliciet op in.
Staatssecretaris Van Dam:
Dan moet de heer Grashoff de vraag even herhalen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Mijn suggestie was om een beperktere toelating te koppelen aan scherpe
voorwaarden, zoals ook het Europarlement voorstelde. Daarmee nemen
we als het ware weer meer het voortouw in plaats van af te wachten
waarmee de Commissie komt. We opereren daar dan iets actiever in om
er zo voor te zorgen dat er iets bruikbaars uit komt.
Staatssecretaris Van Dam:
Ik heb in mijn recente brief aangegeven hoe Nederland zich in deze
discussie zal opstellen. Dat verandert niet nu er bij de stemming geen
gekwalificeerde meerderheid bleek te zijn.
Het achterblijven van visnetten is inderdaad een groot probleem. Soms
blijven visnetten jarenlang in het water aanwezig. Hier is eerder onderzoek
naar gedaan op de Noordzee, maar toen zijn er geen grote hoeveelheden
gevonden. Vorig jaar is er met de visserijorganisaties een convenant
gesloten om vervuiling door plastic tegen te gaan. Daarin is ook het
probleem van de visnetten opgepakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
19
De Partij van de Dieren heeft nog een vraag gesteld over de naleving van
de aanlandplicht en vooral over de visdumping. Ik heb meerdere malen
met de Kamer gesproken over de handhaving van de aanlandplicht. De
Kamer heeft de beantwoording van het schriftelijk overleg van de vorige
Landbouwraad nog van mij tegoed; niet de beantwoording van de vragen
over wat er toen op de agenda stond, maar van de vragen over zaken die
niet op de agenda stonden. Ik beantwoord die vragen binnen de reguliere
termijn. Volgens mij zat daar eenzelfde vraag van de Partij voor de Dieren
bij. Het antwoord daarop komt dus gewoon schriftelijk. Daarmee heb ik
volgens mij alle vragen beantwoord.
De voorzitter:
Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn, waarbij ik een spreektijd
van één minuut en maximaal één interruptie voorstel.
Mevrouw Lodders (VVD):
Voorzitter. Dat is heel kort. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn. Ik kijk uit naar het debat dat we ongetwijfeld
met elkaar zullen hebben over de belangen van de sector en over de
maatschappelijke belangen; de insteek die daarvoor is gekozen, hebben
we in het interview gelezen.
Ik denk niet dat ik een andere inschatting maak van het visiedocument
over het gemeenschappelijk landbouwbeleid dan de Staatssecretaris
suggereert. Juist voor Frankrijk zijn de klimaatafspraken namelijk heel
belangrijk. Ik denk dat dit voor alle lidstaten geldt, want iedere lidstaat
heeft daar zijn handtekening onder gezet. Juist daarom vraag ik om nou
eens met de borst vooruit te lopen en om te laten zien dat Nederland de
oplossingen heeft. Dat hoeft niet heel veel te kosten, want we kunnen
laten zien hoever wij vooroplopen. Vertaal dat dus naar de paper die nu
voorligt. Dat ontbreekt echt. Dat vind ik buitengewoon jammer.
Ik heb een technische vraag over het octrooirecht en het kwekersrecht.
Hoe gaat de interpretatie doorwerken bij het Europees Octrooibureau? Het
Europees Octrooibureau is namelijk geen Europees instituut. Misschien
kan de Staatssecretaris er hier op ingaan, maar het mag wat mij betreft
ook schriftelijk, na de Landbouwraad.
De heer Geurts (CDA):
Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris en zijn ondersteuning, die grotendeels uit vrouwen bestaat. Het is misschien goed om dat eens een keer te
vermelden op deze nationale otterdag, waarop ik complimenten kan
blijven uitdelen. Als ik dat ook nog moet gaan uitleggen, ga ik dat niet
redden in één minuut, maar ik vind otters ook zeer lieve dieren! Misschien
is dat het verband dan ook wel.
Mevrouw Lodders (VVD):
Nu gaat het te ver.
De voorzitter:
We gaan even resetten!
De heer Geurts (CDA):
Ik begrijp dat mijn spreektijd opnieuw ingaat.
Ik wilde als titel aan mijn tweede termijn een oude verkiezingsslogan van
het CDA meegeven: «Samen kunnen we meer». Ik ben heel blij dat de
Staatssecretaris de focus wil leggen op het beschermen van de boeren en
de tuinders tegen de schokken in de markt en in het verdienmodel.
Ik vind het antwoord over de omvang van het budget jammer. We hebben
gewoon slechte ervaringen met de onderhandeling op een andere tafel,
die Minister-President Rutte toen heeft gedaan. Die hebben Nederland
gewoon een miljard gekost. Ik ben wel weer blij dat de Staatssecretaris de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
20
paper met zijn collega’s zal bespreken om te bekijken hoe wij daarmee
verder gaan. Hij verwijst naar de POV en ZuivelNL. ZuivelNL geeft cash
geld aan de boeren en ik begrijp nu dat ZuivelNL kiest voor een structurele aanpak. Wanneer worden de plannen van de POV bekend gemaakt?
De heer Wassenberg (PvdD):
Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik wil
nogmaals de vraag benadrukken of bij de hertoelating van glyfosaat in
ieder geval de meest schadelijke toepassing, zoals het afdoden van
graangewassen vlak voor de oogst, kan worden meegenomen in de
voorwaarden. Natuurlijk zou ik het liefst zien dat er helemaal geen
toelating komt.
Ik kan nu antwoord geven op de vraag van de heer Geurts hoe kan
worden verklaard dat in bepaalde gebieden steeds minder vogels
voorkomen. Ik weet niet of dit voor ieder gebied op de Veluwe geldt, maar
steeds meer gebieden op de Veluwe liggen onder een stikstofdeken,
onder andere door de vee-industrie. Daardoor verdringen stikstofminnende planten, kruiden en bloemen en als er minder kruiden en bloemen
zijn, zijn er ook minder insecten en daardoor minder insectenetende
vogels. Dit is een verklaring voor het feit dat de vogelstand op de Veluwe
afneemt. Ecologen maken zich hier in toenemende mate zorgen over en er
wordt steeds meer ecologisch onderzoek gedaan.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. De Staatssecretaris heeft bij mijn weten nog niet geantwoord
op mijn suggestie om zijn discussiepaper aan te vullen met paragrafen
over de niet-geldelijke kant en de vraag hoe je moet omgaan met
productieregulering en de marktmacht van de primaire sector. Misschien
wil hij in tweede termijn kort toezeggen dat hij dat ook belangrijk vindt en
dat hij dit zal doen; dan zijn wij daar uit.
Het moet mij van het hart dat ik de houding van de Staatssecretaris bij het
onderwerp glyfosaat niet helemaal vat. Hij heeft eerder naar aanleiding
van de motie die ik met de heer Leenders heb ingediend, in het Europees
overleg gezegd dat hij niet kon voorstemmen. Vervolgens heeft hij
suggesties gedaan. Nu is er een soort impasse ontstaan en lijkt hij
achterover te leunen en af te wachten. Is dat, gezien de voorgeschiedenis,
de meest verstandige werkwijze? Ik heb de indruk dat het verstandiger zou
zijn als hij nu wel acteert en zou proberen om op de een of andere manier
tot een vergelijk te komen dat werkelijk iets oplevert. Ik tel mijn zegeningen. Ik ben een absoluut tegenstander van het gebruik van glyfosaat,
maar als je er nu op een verantwoorde manier mee wilt omgaan, zou een
beperkte toelating onder een aantal strikte voorwaarden een heel elegante
benadering kunnen zijn.
De heer Leenders (PvdA):
Voorzitter. Ik herhaal onze waardering voor de inzet van de Staatssecretaris. Ik wens hem nogmaals veel succes. Ik heb geprobeerd te
benadrukken dat naast het grote belang van de landbouw, dat er wel
degelijk is, ook het natuurbelang en alle andere belangen een rol spelen.
Ik heb inderdaad een uitnodiging gezien voor aanstaande maandag, maar
ik weet niet of die uitnodiging zich ook uitstrekt naar het diner. Als dat het
geval is, kan er dan een introducé worden uitgenodigd? Ik weet wel wie ik
zou uitnodigen.
De voorzitter:
Ik heb zo’n vermoeden.
De Staatssecretaris kan meteen antwoorden.
Staatssecretaris Van Dam:
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
21
Voorzitter. Mevrouw Lodders zegt dat het goed is om hierover verder te
discussiëren met elkaar. Ik verwacht dat dit debat de komende twee jaar
zal worden voortgezet; wij zullen elkaar dus met enige regelmaat spreken.
Dan debatteren wij ook over een aantal uitgangspunten. Het is duidelijk
dat mevrouw Lodders de accenten soms wat anders legt, zeker als het
gaat over klimaat en vergroening.
Zij riep mij op om de borst vooruit te steken. Ik wijs nogmaals op de
expositie die wij hebben georganiseerd. Die geeft een beeld van de
innovatie in en de duurzaamheid van de Nederlandse landbouw en
voedselproductie. Dit is nu juist een goed voorbeeld van een manier om
aan anderen te laten zien wat je kunt en wat je doet. Je hoeft jezelf niet op
de borst te kloppen, maar zo kun je laten zien en ervaren wat er gebeurt. Ik
ben ervan overtuigd dat de andere 27 EU-Ministers volgende week naar
huis gaan met in hun hoofd een beeld van Nederland als een van de
meest vooruitstrevende landen in Europa op het gebied van de landbouw.
Mevrouw Lodders (VVD):
Ik heb veel waardering voor dat soort initiatieven, maar als die in de paper
niet worden vertaald in een positie van Nederland als koploper, vraag ik
me af wat daarvan de toegevoegde waarde is. Ook de VVD-fractie vindt
klimaatafspraken belangrijk. Zij vindt het belangrijk dat Nederland
daaraan voldoet; zij heeft er niet voor niets vol enthousiasme haar
handtekening onder gezet. Laten wij dan ook de stappen die Nederland al
heeft gezet, de stappen die een oplossing bieden, naar voren brengen en
benadrukken.
Staatssecretaris Van Dam:
Mevrouw Lodders zegt: had het maar in de paper gezet. Ik zal het
toejuichen als lidstaten die hierna het voorzitterschap bekleden, dit doen,
maar als zij daarin vooral benadrukken hoe goed zij het doen, verwacht ik
niet dat dit de discussie zal bevorderen. Wij laten echter zeker zien
waartoe wij in Nederland in staat zijn; daarover kan misverstand bestaan.
Mevrouw Lodders vroeg verder naar de verklaring over het kwekers- en
octrooirecht en de doorwerking daarvan bij het Europees Octrooibureau.
Wij hebben de tekst van de verklaring nodig om te kunnen vaststellen dat
die voldoende helderheid biedt. Vervolgens zullen wij het gesprek
aangaan met het EPO. Dat heeft tot nu toe patenten verleend omdat de
tekst van de richtlijn dat mogelijk maakt en daarvoor een juridische basis
biedt. Dit zal hopelijk de boel zodanig verhelderen dat er geen patenten
meer worden verleend op groenten die ook op natuurlijke wijze kunnen
worden geteeld.
De heer Geurts sprak zijn steun uit voor de gesprekken met de landbouwministers. Ik waardeer dit. Ik verheug mij op de gesprekken die wij de
komende tijd zullen voeren over de toekomst van het gemeenschappelijk
landbouwbeleid.
Hij heeft gevraagd wanneer wij de plannen van de POV tegemoet kunnen
zien; hij doelt dan met name op de besteding van die 15 miljoen. Dit hangt
samen met het rapport van de commissie-Rosenthal dat naar verwachting
eind juni uitkomt. Daaruit kan worden afgeleid hoe de plannen van de
commissie – de POV maakt daarvan deel uit – voor de toekomst van de
varkenshouderij eruitzien. Dan wordt ook duidelijk hoe het geld dat in de
herfst van vorig jaar beschikbaar is gesteld, zal worden ingezet ten gunste
van die toekomst.
De heer Wassenberg heeft gevraagd of het afbranden van graangewassen
voor de oogst kan worden verboden als glyfosaat toch wordt toegelaten.
Ik heb al gezegd dat mijn opstelling ten opzichte van het voorstel van de
Commissie is verwoord in de brief die ik onlangs aan de Kamer heb
gestuurd. Er is op dit moment geen sprake van extra voorwaarden aan het
gebruik. De gebruiksvoorwaarden worden door het College voor de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
22
toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) opgesteld
als het concrete middelen op de Nederlandse markt toelaat.
De heer Grashoff merkt op dat de niet-geldelijke kant niet in de paper is
opgenomen en vraagt of die eraan kan worden toegevoegd. Ik ben dat
niet met hem eens. In de paper wordt wel degelijk ingegaan op de
werking van de keten en de positie van de boer daarin. Zo wordt ingegaan
op de internationale dimensie van het Europees landbouwbeleid. Ik meen
dat mevrouw Lodders het ook met dat onderdeel niet helemaal eens is.
Daarin wordt uiteengezet hoe onze kennis en innovaties kunnen worden
gebruikt op andere plaatsen in de wereld en hoe wij in het kader van het
Europees landbouwbeleid die rol kunnen spelen, bijvoorbeeld in Afrika.
Een onderdeel van ons voorzitterschap is onder meer een conferentie met
de Afrikaanse Unie. Ik meen dat het Europees landbouwbeleid daarin ook
een belangrijke rol kan spelen, want het gaat niet alleen over ontwikkelingssamenwerking, net zo goed als in Nederland ontwikkelingssamenwerking en handel steeds meer hand in hand gaan omdat ze elkaar juist
versterken. Dat soort elementen zit er al in, productieregels niet want dat
is echt een andere discussie, maar in de paper hebben wij wel het een en
ander gezegd over regels.
De heer Grashoff heeft gevraagd hoe ik mijn opvatting over het gebruik
van glyfosaat kan rijmen met mijn eerdere opstelling. De Kamer heeft
destijds de regering bij motie gevraagd om niet in te stemmen met het
Europese voorstel en haar voorgehouden om de Europese Commissie om
een nieuw voorstel te vragen dat rekening moet houden met de discussie
over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat. Ik heb tegen de
Europese Commissie gezegd dat zij in haar nieuwe voorstel daarover
helderheid moet verschaffen. Wij weten dat het Europese agentschap
voor chemie (ECHA) nog een toets op die kankerverwekkendheid uitvoert.
Wij kunnen daar niet op wachten, want het rapport verschijnt pas als de
huidige toelatingstermijn is verlopen. Op het moment dat dit rapport
verschijnt en de classificatie van glyfosaat op kankerverwekkendheid
wijzigt, is er aanleiding om opnieuw naar die toelating te kijken. Dit moet
dan onmiddellijk gevolgen hebben voor de toelating. De Europese
Commissie heeft hiermee ingestemd; zij heeft dit opgenomen in het
voorliggende voorstel. Daarmee meen ik te hebben voldaan aan de
bedoelingen van de Kamer. De zorgen hierover hebben immers betrekking
op de discussie over kankerverwekkendheid. De onderzoekers spreken
elkaar tegen, maar de meeste wetenschappers zijn van mening dat
verantwoord gebruik mogelijk is. Zij hebben daarbij de rapporten
meegewogen die in opdracht van de WHO zijn gemaakt. Het lijkt mij goed
dat de Commissie die voorwaarde in het besluit heeft opgenomen. Als zij
nu met een nieuw voorstel komt om de toelating te verlengen tot de
verschijning van het ECHA-rapport, dan gebeurt in feite wat wij met de
Commissie hebben afgesproken. Daarom heb ik gezegd dat wij zo’n nieuw
voorstel kunnen steunen. Volgens mij is er een rechte lijn van de motie
van de Kamer naar de situatie van vandaag.
De heer Leenders heeft nog om een uitnodiging voor een diner gevraagd.
Ik ga graag met hem dineren, maar het diner maandagavond is helemaal
vol. Wij moeten elkaar dus op een ander moment treffen. Ik zie er echter
naar uit om u allen maandagochtend bij de opening van de expositie te
ontmoeten. Indien de leden er maandagochtend niet bij kunnen zijn: de
expositie is de hele week open voor publiek. De expositie is gratis
toegankelijk. Ik meen dat ik er nu genoeg reclame voor heb gemaakt en ik
hoop dat veel mensen een kijkje komen nemen.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Voorzitter. Een punt van de orde. Er is onduidelijkheid ontstaan over een
eventueel VAO. De heer Van Gerven heeft gisteren tijdens de regeling van
werkzaamheden een vooraankondiging gedaan, maar hij is hier nu niet
aanwezig. Dat is een bijzondere situatie. Ik heb geprobeerd dit op te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
23
helderen, maar zonder resultaat. Staat er nu nog steeds een vooraankondiging en is er een VAO ingepland? Moeten wij dit verzoek hier herhalen
als wij van mening zijn dat dit VAO ook echt moet plaatsvinden? Kunt u
daarover duidelijkheid geven?
De voorzitter:
Er is inderdaad een vooraankondiging gedaan. Nu de heer Van Gerven
niet is komen opdagen, kan ik geen aankondiging doen zolang die vraag
niet hier is herhaald. Als de heer Grashoff een VAO wil, is het handig als
hij dat nu aankondigt.
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat wil ik.
De voorzitter:
Als dit VAO ook betrekking heeft op de informele Raad, moet het nog deze
week worden geagendeerd. Moet er dan ook nog deze week worden
gestemd?
De heer Grashoff (GroenLinks):
Dat moet ik nuanceren. Mijn zware punt ligt niet zozeer bij de discussie
over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Als dat het enige punt is dat
betrekking heeft op de informele raad, dan is mijn verzoek daar niet aan
gekoppeld en kan het VAO ook op een later moment plaatsvinden. Laten
wij het nog niet ingewikkelder maken dan het al is.
De voorzitter:
Dus ook het VAO kan op een later moment plaatsvinden? Akkoord. Wij
zullen een VAO aanvragen met als eerste spreker de heer Grashoff.
Ik dank de Staatssecretaris en de collega’s en ik dank het publiek voor zijn
belangstelling.
Sluiting 13.31 uur.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935
24
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/22a54b58-cc08-400b-9a06-684c9725b155
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2011–2012
21 501-32
Landbouw- en Visserijraad
Nr. 576
MOTIE VAN HET LID VAN BEMMEL C.S.
Voorgesteld 22 maart 2012
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het GLB vanaf 2014 drastisch hervormd zal worden;
overwegende dat veel agrariërs er na 2013 fors op achteruit gaan, met een
bedrijfstoeslag uit pijler 1 die in enkele gevallen met enkele tienduizenden
euro’s per jaar zal dalen;
verzoekt de regering, om bij de onderhandelingen over het GLB zo min
mogelijk in te leveren op de eerste pijler,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Bemmel
Snijder-Hazelhoff
Koopmans
Dijkgraaf
kst-21501-32-576
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-32, nr. 576
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/666a4acd-1f9b-4e53-b1df-4dfdac248828
|
Pakket Wind in de zeilen – Fiche 1K – Ontvlechten Evides en PZEM
Afspraken uit pakket Wind in de zeilen
Drinkwaterbedrijf Evides is op dit moment onderdeel van de Provinciale Zeeuwse Energie
Maatschappij (PZEM). De regionale overheden, die de aandeelhouders van PZEM – en daarmee
indirect van Evides – zijn, hebben al eerder de wens uitgesproken om Evides te ontvlechten. De
dividenden van Evides vloeien nu in PZEM, en komen onder de huidige omstandigheden pas na de
sluiting van de kerncentrale in 2033 beschikbaar voor de aandeelhouders.
De afsplitsing stelt de provincie beter in staat om de eigen bijdrage van € 20 miljoen aan het Delta
Kenniscentrum, een ander onderdeel van het compensatiepakket in te vullen. Positief effect is dat
ook de andere Zeeuwse aandeelhouders van PZEM hun financiële positie kunnen versterken. In het
pakket Wind in de zeilen is in fiche 1K afgesproken om te onderzoeken of hulp van het Rijk
wenselijk en mogelijk is om de afsplitsing daadwerkelijk mogelijk te maken.
In het fiche is opgenomen dat een oplossing voor de ontvlechting het nakomen van het contract
tussen PZEM en Elektriciteits Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ; eigenaar van de
kerncentrale Borssele), en daarmee de bekostiging van de amovering door vergunninghouder EPZ,
niet in gevaar mag brengen en het mag de mogelijkheden tot een eventuele verlenging van de
levensduur van de kerncentrale niet inperken. Als laatste is in het fiche opgenomen dat de
maatregel intertemporeel budgetneutraal is. Rijk en regio onderzoeken gezamenlijk de voor- en
nadelen van mogelijkheden om regio hierin te ondersteunen, met het doel daarna een besluit te
nemen.
Uitvoering Fiche 1K: onderzoek naar ontvlechting van Evides
In gezamenlijkheid met de provincie Zeeland en de ministeries van BZK, Financien, IenW en EZK
is door PwC onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van ontvlechting van Evides en naar de
risico’s die hierbij een rol kunnen spelen. Uit dit onderzoek blijkt dat ontvlechting van Evides
mogelijk is, binnen de inhoudelijk gestelde randvoorwaarden.
Afpellen van verschillende varianten voor ontvlechting
Na afronding van het onderzoek door PwC zijn verschillende opties verkend om ontvlechting
financieel vorm te geven. Om ontvlechting te realiseren, is het aankopen van aandelen Evides
tegen marktwaarde nodig. De marktwaarde van deze aandelen is door PwC ingeschat op 367
miljoen euro. Aangezien een lening door het Rijk niet mogelijk is gebleken, dient de aankoop
gefinancierd te worden door een banklening. Een garantstelling door een overheid kan de
rentelasten van een dergelijke lening sterk verlagen. Hierbij lagen twee opties op tafel: of
garantiestelling door de Rijksoverheid of garantiestelling door de provincie Zeeland.
Deloitte is gevraagd om indicatief in kaart te brengen wat de kans is dat er aanspraak wordt
gemaakt op de garantieverplichting. In het eerste jaar schat Deloitte dat risico op 2,72% van de
garantiesom, in het gehanteerde scenario. Dit komt neer op een benodigd weerstandsvermogen
van afgerond 10 miljoen euro voor de garantiestelling. Dat betekent dat de provincie, met een
bijdrage van het Rijk van (afgerond) € 10 miljoen, zelf garant zou kunnen staan. Onder die
omstandigheden past een garantiestelling door het Rijk – die ook hogere kosten met zich mee
brengt – niet binnen het geldende beleidskader risicoregelingen van het Rijk.
Besluit over ontvlechting Evides
De stuurgroep Wind in de zeilen constateert hiermee dat Evides ontvlochten kan worden uit PZEM.
De Rijksoverheid ondersteunt de provincie Zeeland (en hiermee indirect alle Zeeuwse
aandeelhouders en dus Zeeuwse overheden) bij deze ontvlechting. Dit geschiedt door een
incidentele bijdrage van 10 miljoen euro van het Rijk aan de provincie Zeeland om de aankoop van
Evides mogelijk te maken. De stuurgroep besluit dat daarmee het fiche 1K is afgerond.
Nadere afspraken over het besluit
Bij het besluit horen de volgende nadere afspraken:
•
Het Rijk levert een incidentele bijdrage van 10 miljoen euro aan de provincie Zeeland voor
de aankoop van de aandelen Evides, waarmee de provincie haar weerstandsvermogen kan
ophogen ten behoeve van de garantie. Dit bedrag volgt bovenop het eerder afgesproken
pakket Wind in de zeilen. Tussen Zeeland, Vlissingen en het Rijk is de afspraak dat het
Pagina 1 van 2
•
•
•
•
•
•
•
compensatiepakket zelf geen openstaande afspraken meer bevat die zouden leiden tot
aanpassing van het financiële kader van het compensatiepakket.
Evenwel kan de uitvoering van afspraken, zoals nadere onderzoeken die in het
compensatiepakket zijn afgesproken, leiden tot nieuwe wensen of verzoeken aan elkaar.
Die wensen of verzoeken vallen buiten dit compensatiepakket en maken onderdeel uit van
de reguliere afwegingen en procedures binnen de gemeente Vlissingen, de provincie
Zeeland en de Rijksoverheid. Gesprekken daarover worden daarom overgelaten aan
andere gremia dan de stuurgroep. Afgesproken is dat het compensatiepakket ook geen
factor is in deze of andere afwegingen, noch in de zin dat de regio daar rechten aan kan
ontlenen, noch in de zin dat het compensatiepakket een argument vormt voor het Rijk om
de regio in reguliere en/ of nieuwe trajecten uit te sluiten.
Het kasritme waarin de middelen worden uitgekeerd wordt bepaald door de ruimte die het
Rijk begrotingstechnisch in verschillende jaren heeft. Er wordt een harde verplichting
aangegaan richting Zeeland waardoor die de verplichting als te verwachten inkomsten kan
opvoeren en zelf de liquiditeitsbehoefte via haar treasury kan regelen. Het Rijkt bepaalt
nog op welke wijze en in welk tempo de 10 miljoen euro aan Zeeland precies worden
overgemaakt, maar streeft naar een termijn van maximaal 4 jaar met het zwaartepunt in
de eerste jaren.
De verdere verantwoordelijkheid voor de aankoop van Evides, inclusief alle bijbehorende
risico’s, ligt bij de regio Zeeland.
Het Rijk gaat ervan uit dat de provincie de bijdrage daadwerkelijk gebruikt voor het
ophogen van het weerstandsvermogen ten behoeve van de garantie op de lening voor de
aankoop van Evides, maar zal de incidentele bijdrage niet terugvorderen als dit bedrag
niet of niet volledig voor dit doel wordt aangewend, of als in de toekomst de 10 miljoen
euro niet meer of niet meer volledig nodig is voor de garantie op de lening die de
tussenholding aangaat voor de aankoop van Evides.
Het fiche 1K, ontvlechten Evides en PZEM, onderdeel van pakket Wind in de zeilen, is met
dit besluit afgerond. De regiopartners komen daar niet meer op terug, ook niet wanneer er
binnen Zeeland geen politieke instemming met deze oplossing gevonden kan worden. De
realisatie van de ontvlechting van Evides maakt geen onderdeel uit van pakket Wind in de
zeilen.
Zoals afgesproken in het compensatiepakket mag een oplossing rond Evides het nakomen
van het contract tussen PZEM en EPZ, en daarmee de bekostiging van de amovering door
vergunninghouder EPZ niet in gevaar brengen. Het Rijk en de regio erkennen het belang
van een afdoende amoveringsfonds van de kerncentrale. Vanuit dit belang zal de provincie
Zeeland in haar rol als aandeelhouder van PZEM bewaken dat PZEM blijft voldoen aan de
wettelijke en contractuele vereisten jegens EPZ, waardoor EPZ in staat blijft tot het vullen
van het amoveringsfonds.
Dit besluit door de stuurgroep betreft een voorgenomen besluit. Het besluit wordt definitief
na akkoord van de betreffende volksvertegenwoordigingen. Het Rijk en de regio streven
ernaar dit voor de zomer af te ronden.
Het Rijk en (de regio) Zeeland stemmen de gezamenlijke communicatie over dit besluit af.
Pagina 2 van 2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e6035f76-a48d-48b1-9cd0-6188dc1b78eb
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
35 420
Noodpakket banen en economie
Nr. 272
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 27 mei 2021
De coronapandemie heeft in heel Europa tot grote inkomensonzekerheid
geleid voor werknemers en zelfstandig ondernemers. Het kabinet heeft
direct actie ondernomen om banen te behouden en faillissementen te
voorkomen bij bedrijven in Nederland die hard geraakt zijn door de crisis.
Daarom is snel na de start van de pandemie het noodpakket van kracht
geworden met onder andere de NOW, de TOGS en de Tozo. Later zijn daar
de TVL en de TONK aan toegevoegd. Deze maatregelen hadden en
hebben allemaal tot doel de negatieve economische gevolgen van de
crisis zo veel mogelijk te verzachten. Hier blijft het kabinet zich voor
inzetten.
Tegelijk bleek ook dat niet álle mensen geholpen kunnen worden.
Grensondernemers, woonachtig in België of Duitsland, met een onderneming in Nederland komen noch voor een Tozo-uitkering voor levensonderhoud (bijstand) in Nederland noch voor een vergelijkbare uitkering in
hun woonland België of Duitsland in aanmerking. Deze grensondernemers komen overigens wel in aanmerking voor een lening voor
bedrijfskapitaal om liquiditeitsproblemen als gevolg van de coronapandemie te voorkomen. Uw Kamer vroeg meermaals om aandacht voor
deze groep, onder andere via de motie van het lid Palland c.s.1 die het
kabinet verzocht om zich voor deze grensondernemers te blijven
inspannen, hun situatie te monitoren en hierover periodiek te rapporteren.
Daarnaast heeft uw Kamer met de kamerbreed (Handelingen II 2020/21, nr.
51, item 14) aangenomen gewijzigde motie van de leden Gijs van Dijk
(PvdA) en Palland (CDA)2 het kabinet verzocht alles op alles te zetten om
deze grensondernemers in hun levensonderhoud te ondersteunen. Tot
slot heeft de Vaste Kamercommissie mij op 15 april jl. verzocht ook te
reageren op de brief van een grensondernemer die in dit verband vraagt
1
2
kst-35420-272
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Kamerstuk 35 420, nr. 132
Kamerstuk 35 669, nr. 43
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272
1
of het juridisch mogelijk is een specifieke regeling te maken voor
pendelende grensondernemers in België en Duitsland.
In deze brief ga ik in op al uw verzoeken om u tot slot te informeren over
mijn conclusie dat er geen uitvoerbare en houdbare regeling is te treffen
die aan uw wensen tegemoetkomt. Uiteraard ben ik bereid om te zijner
tijd met u hierover in gesprek te treden.
Situatie grensondernemers België en Duitsland
De situatie van ondernemers net over de grens heeft al sinds de totstandkoming van de Tozo de aandacht van de Staatssecretarissen en mij.
Volgens informatie van de Kamer van Koophandel (KvK) zijn er in totaal
zo’n 13.600 in Nederland gevestigde ondernemingen waarvan de eigenaar
in België of Duitsland woont. Onbekend is in hoeverre zij inkomensproblemen hebben als gevolg van corona.
Grensgemeenten, individuele grensondernemers en de Europese
Commissie hebben gewezen op de omstandigheden van deze groep. In
haar brief van 1 juli 20203 heeft de toenmalige Staatssecretaris uiteengezet hoe de Tozo zich verhoudt tot de regelingen in België en Duitsland
en welke inspanningen zijn gepleegd om deze groep ondernemers te
ondersteunen.
Op mijn verzoek en ter uitvoering van de eerste motie hebben de
Euregio’s4 begin december 2020 een enquête uitgevoerd onder de
medewerkers van de Nederlands-Duitse en Nederlands-Belgische
GrensInfoPunten5 over de situatie van de hiervoor omschreven grensondernemers. Het algemene beeld uit deze enquête is dat ondernemers –
bijvoorbeeld als ze niet aan de voorwaarden voor bijstand in hun
woonland voldeden – worden terugverwezen naar Nederland, omdat zij
daar sociale premies en over een deel van het totale inkomen loon- en of
inkomstenbelasting betalen. De ondernemers woonachtig in België of
Duitsland komen namelijk niet in aanmerking voor bijvoorbeeld bijstand
in het woonland vanwege voorwaarden als partnerinkomenstoets, een
vermogenstoets, te veel eigen inkomsten of het niet beschikken over een
langdurig verblijfsrecht (langer dan 5 jaar). Het gehele rapport naar
aanleiding van de enquête vindt u bijgesloten in deze brief. Overigens
gelden soortgelijke voorwaarden ook onder de Nederlandse
Tozo-regelingen, op de Tozo 1-regeling na, die gold voor ten hoogste drie
aaneengesloten kalendermaanden in de periode maart tot en met
augustus 2020.
Alles op alles zetten voor steun voor levensonderhoud
De gewijzigde motie van de leden Van Dijk en Palland vraagt het kabinet
om alles op alles te zetten voor steun van grensondernemers. Het beeld
uit beide Kamers is dat de motie specifiek gericht is op ondernemers in
België en Duitsland. Naar aanleiding van de motie heb ik een groot aantal
mogelijkheden (opnieuw) laten onderzoeken om invulling te geven aan de
wens om deze groep grensondernemers tegemoet te komen. De
onderzochte opties bespreek ik hieronder één voor één. Daarbij ga ik in op
de mogelijkheden en de bijkomende nadelen en risico’s; zowel juridische
als ten aanzien van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, samenhangend
met het feit dat controle in het buitenland varieert van zeer lastig tot
onmogelijk.
3
Kamerstuk 32 851, nr. 67
Getrokken door de Euregio Rijn-Maas noord; https://euregio-rmn.de
5
https://grenzinfo.eu/nl
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272
2
Allereerst is bezien of de doelgroep zou kunnen worden beperkt
(afgebakend) tot alleen pendelende grensondernemers in de buurlanden.
Daarvoor is gekeken naar de al bestaande definitie van «grenswerkers».
De doelgroep zou dan beperkt kunnen worden tot de zelfstandig ondernemers die als zelfstandigen werkzaamheden verrichten in Nederland
maar die wonen in een andere lidstaat en die in beginsel dagelijks of ten
minste eenmaal per week terugkeren naar hun onderneming in Nederland
(pendelen). Deze groep wordt geacht een nauwe band te hebben met
Nederland.
Omdat in principe alle EU-burgers gelijk moeten worden behandeld,
volstaat de definitie van grensondernemers niet. De voorwaarde dat
sprake is van een nauwe band met Nederland kan wel gesteld worden. De
regeling zou echter moeten gelden voor alle ondernemers die niet in
Nederland (maar elders in de EU, EER en Zwitserland) wonen, voor zover
zij een nauwe band met Nederland hebben. Ook zou het niet alleen
kunnen gaan om personen die feitelijk regelmatig naar Nederland komen
(die pendelen) om hun zelfstandige activiteiten of diensten te verrichten,
maar ook om personen die hun diensten regelmatig (digitaal) vanuit het
buitenland verrichten. Ook zij kunnen immers hun omzet in Nederland
hebben verloren. Het is juridisch dus niet mogelijk een specifieke regeling
te maken alleen voor pendelende grensondernemers in de buurlanden.
4. Opties die zijn onderzocht
a) Uitbreiding Tozo voor levensonderhoud
b) Belastingkorting en/of compensatie/aanvulling bij belastingaangifte
van ondernemers
c) Aanpassing belastingverdragen met België en Duitsland
d) Opslag op Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)
e) Subsidieregeling gemeenten
f) Bilaterale afspraken
g) Tijdelijke tegemoetkoming ingevolge artikel 9, Kaderwet SZWsubsidies
a) Uitbreiding Tozo voor levensonderhoud
In deze variant wordt de Tozo-uitkering voor levensonderhoud ook
opengesteld voor ondernemers buiten het Nederlandse grondgebied. De
Tozo is een tijdelijke crisismaatregel en vindt zijn grondslag in de
Participatiewet. De Tozo-uitkering voor levensonderhoud maakt dus
onderdeel uit van de Participatiewet. Het basisprincipe is het territorialiteitsbeginsel. Alleen personen die rechtmatig in Nederland woonachtig
zijn, kunnen aanspraak maken op sociale bijstand en dus ook op de
Tozo-uitkering voor levensonderhoud. Zoals eerder aangegeven, worden
sociale bijstandsuitkeringen niet geëxporteerd. Export van de
Tozo-uitkering voor levensonderhoud is niet in lijn met het karakter van
een dergelijke bijstandsuitkering. Als Nederland ervoor zou kiezen dit wel
te doen, dan is het risico dat dit precedentwerking heeft. Dit kan een
onevenredige belasting voor het Nederlandse bijstandsstelsel opleveren,
aangezien dan ook de bijstand geëxporteerd zou kunnen worden. Er zou
bovendien niet gecontroleerd kunnen worden of die uitkeringen rechtmatig worden verstrekt, omdat de rechtsbasis voor het uitwisselen van de
daarvoor noodzakelijke informatie ontbreekt.
b) Belastingkorting en/of compensatie/aanvulling bij belastingaangifte van
ondernemers
Onderzocht is of de groep grensondernemers die hier de onderneming
drijft, maar in een andere lidstaat woont en die niet in aanmerking is
gekomen voor de Tozo-uitkering voor levensonderhoud of een andere
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272
3
inkomensvoorziening in het woonland en door de coronacrisis kampt met
zeer lage inkomsten, een belastingkorting gedurende het belastingjaar
2021 of een compensatie/aanvulling bij de belastingaangifte kan worden
verleend. Dat sluit aan bij het gegeven dat de ondernemers in Nederland
belasting betalen. Het is echter niet mogelijk de korting of compensatie/
aanvulling bij belastingaangifte alleen aan grensondernemers woonachtig
in Duitsland en België te bieden. Zo’n korting of compensatie/aanvulling
zou dan verstrekt moeten worden aan álle ondernemers in Nederland en
dus ook aan ondernemers die een onderneming in Nederland voeren,
maar woonachtig zijn in andere lidstaten. Het aanpassen van fiscale
regelingen en inrichten van dergelijke maatregelen is complex en vergt
veel tijd. De maatregelen zouden pas op langere termijn in werking treden
omdat uitvoering met terugwerkende kracht niet mogelijk is. De
compensatie/aanvulling en de belastingkorting zijn een tegemoetkoming
aan ondernemingen en vormen staatssteun6. Uitvoering via de fiscaliteit
is dan ook niet mogelijk, wel door een ander overheidslichaam. Het risico
van misbruik en oneigenlijk gebruik is voor beide maatregelen hoog. Uit
de aangifte kan niet worden afgeleid welke inkomsten de in het buitenland
(EU, EER en Zwitserland) wonende ondernemers hebben. Als een andere
overheidsinstantie de regeling zou dienen uit te voeren is ook vereist dat
deze beschikt over de informatie uit de aangifte en dat de overheidsinstantie over voldoende fiscale expertise beschikt. De belastingkorting is
daarenboven weinig effectief aangezien de korting niet kan worden
verstrekt als te weinig belasting verschuldigd is.
c) Aanpassing belastingverdragen met België en Duitsland
Belastingverdragen zien op de verdeling van heffingsrechten tussen
landen. In situaties waar anders dubbele belasting kan optreden, bepaalt
het verdrag welk land mag heffen van personen die in het ene land wonen
en in het andere land werken. Een belastingverdrag is daarmee niet
geschikt om een steunmaatregel in op te nemen. De aanpassing van het
belastingverdrag is daarom geen optie om grensondernemers die geen
Tozo ontvangen tegemoet te komen.
d) Opslag op Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)
Bezien is of in de TVL een forfaitaire opslag kan worden geregeld voor
ondernemers met een substantieel omzetverlies vanwege de coronacrisis
die vanwege gebrek aan enige inkomensondersteuning een inkomen
hebben onder het Nederlandse sociaal minimum. Afbakening tot alleen in
Duitsland en België woonachtige grensondernemers is ook voor deze
regeling niet mogelijk. Voor een dergelijke regeling zou ook naar
buitenlands inkomen binnen de EU, EER en Zwitserland moeten worden
gekeken, controle en handhaving zouden ook bij deze maatregel
ondoenlijk zijn. De TVL is daarnaast gericht op het ondersteunen van
ondernemingen (in bepaalde sectoren) en niet op het ondersteunen van
individuele ondernemers/natuurlijke personen. Binnen de TVL dan een
opslag invoeren die specifiek ten goede moet komen aan in België en
Duitsland woonachtige zelfstandig ondernemers die een MKB-onderneming (in bepaalde sectoren) in Nederland voeren is niet mogelijk. Tot
slot zou de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de regeling
moeten uitvoeren en de RVO heeft daarvoor geen capaciteit. Opschaling
van de capaciteit zou overigens geen optie zijn gelet op de andere
bezwaren.
6
Een kleine tegemoetkoming zou onder de de-minimisverordening gebracht kunnen worden.
Deze steun moet dan onder de grens van € 200.000,– zijn over een periode van drie belastingjaren totaal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272
4
e) Subsidieregeling gemeenten
Bezien is of een landelijke subsidieregeling kan worden gemaakt waarbij
de groep grensondernemers (natuurlijke personen) bij de regiogemeente
zou kunnen aankloppen voor een tegemoetkoming in de kosten voor
levensonderhoud. Een dergelijke regeling is echter net als de Tozo
uitkering levensonderhoud feitelijk sociale bijstand aan natuurlijke
personen. De facto maakt dit daarom geen verschil met het exporteren
van de Tozo. De nadelen en risico’s daarvan zijn hierboven (onder a.)
reeds beschreven. Uit de aard der zaak is het niet mogelijk aan ondernemingen sociale bijstand voor levensonderhoud te verstrekken. Dat kan
alleen aan natuurlijke personen worden verleend. Sociale bijstand wordt
niet geëxporteerd en ook de gemeente kan deze niet verstrekken aan
inwoners van andere EU-lidstaten.
f) Bilaterale afspraken
Bezien is of via diplomatieke weg met Duitsland en België bilaterale
afspraken gemaakt kunnen worden om hen ertoe te bewegen sociale
bijstand te verschaffen aan de groep grensondernemers die daar
woonachtig is, bijvoorbeeld door de inrichting van hun covid-19 gerelateerde regelingen. Duitsland zou hierbij de voorwaarde van een ononderbroken verblijfsduur van minimaal 5 jaar kunnen laten vallen. België zou
de voorwaarden van de sociale bijstand kunnen versoepelen zoals
Nederland heeft gedaan bij verstrekking van de Tozo 1 voor levensonderhoud (eerste drie maanden geen partnerinkomens- en vermogenstoets, daarna alleen partnerinkomenstoets en geen gevolgen voor het
verblijfsrecht). Hierover is uw Kamer al bij brief van 1 juli 20207 geïnformeerd. Ondanks grote inspanning vanuit Nederlandse zijde ligt het niet in
de lijn der verwachtingen dat Duitsland en België alsnog bereid zijn over
gaan tot aanpassingen van hun regelingen. Ondanks de continue
monitoring hebben de autoriteiten in Berlijn geen signalen uit de
grensstreken vernomen die aanleiding zouden zijn voor aanpassingen van
de bijstandsregels op federaal niveau. Zij verwijzen ook naar de bevoegdheden die lokale Duitse overheden hebben om soepeler met de bijstandsregels om te gaan als deze oordelen dat er sprake is van een schrijnend
geval. De autoriteiten in Brussel hebben de grondslag voor coronasteun
gebaseerd op de sociale zekerheid en zijn niet bereid het eigen systeem
om te zetten om over te stappen naar steun die gestoeld is op de sociale
bijstand (zoals in Nederland en Duitsland).
g) Tijdelijke tegemoetkoming ingevolge artikel 9, Kaderwet SZW-subsidies
Als toch voor een regeling zou worden gekozen, dan lijkt de juridisch
minst kwetsbare optie een financiële tegemoetkoming (lumpsum) te zijn –
inhoudende een spoedeisende, tijdelijke verstrekking – gebaseerd op
artikel 9 Kaderwet SZW-subsidies.
De vormgeving van een eventuele nieuwe regeling is een complexe
exercitie aangezien er veel (internationaal) juridische aspecten een rol
spelen8. De regeling moet zo ingericht worden dat deze geen sociale
bijstand is of erop lijkt, terwijl het stellen van beperkende voorwaarden
wel vereist is om te bevorderen dat de middelen ook alleen terecht komen
bij degenen voor wie deze bedoeld zijn. Als de optionele regeling toch als
bijstandsverstrekking voor levensonderhoud zou worden gezien, kan dit
7
8
Kamerstuk 32 851, nr. 67
Op dit moment zijn niet alle complexiteiten volledig in beeld, waaronder bijvoorbeeld de fiscale
behandeling van de tegemoetkoming; belastingplicht kan afhankelijk zijn van bilaterale
verdragen en het is mogelijk dat (net als bij de TOFA) wijziging van fiscale wetgeving noodzakelijk is.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272
5
gevolgen hebben voor export van bijstand. Onduidelijk is hoeveel
personen binnen de EU, EER en Zwitserland aanspraak zouden kunnen
maken op de regeling. De totale doelgroep betreft naar schatting op grond
van informatie van de KvK ongeveer 20.000 zelfstandigen, waarvan er
ongeveer 13.600 in België en Duitsland wonen. Door het stellen van
hieronder nader besproken voorwaarden gaat het om minder zelfstandigen.
Harde voorwaarde is dat er in het land waar de betrokken ondernemers
wonen voor hen het inkomen (uit onderneming + eventuele buitenlandse
voorzieningen) in een bepaalde referentieperiode onder een bepaald
bedrag moet zijn alvorens de betrokken ondernemer voor de lumpsum in
aanmerking zou kunnen komen. Daarnaast zouden zij moeten voldoen aan
andere voorwaarden, zoals die ook voor de Tozo gelden, zoals urencriterium, inschrijving Kamer van Koophandel vóór 17-3-2020, in Nederland
premies volksverzekeringen afdragen, etc.
De regeling zou dan een eenmalige financiële tegemoetkoming
verstrekken in de kosten die de ondernemer vanwege Covid-19 tussen
maart en mei 2020 heeft gemaakt, waarbij uitgegaan wordt van een vast
bedrag van € 2.000,–. Dit is geen hoog bedrag en kan in de ogen van de
buitenlandse grensondernemers als onvoldoende worden gezien, maar
een hoger of maandelijks bedrag is juridisch risicovol vanwege de
gelijkenis met bijstand. Een te hoog bedrag kan ook leiden tot klachten
van ondernemers woonachtig in Nederland die geen of minder
Tozo-uitkering hebben ontvangen dan € 2.000,–. De tegemoetkoming is
onafhankelijk van de leefvorm van de betrokken ondernemer. De
tegemoetkoming9 is geen klassieke socialezekerheidsuitkering zoals we
die in Nederland kennen: geen premiebetaling, geen verzekering, bevat
geen partnertoets en is niet structureel.
De optionele regeling is echter niet uitvoerbaar en handhaafbaar. Omdat
de betrokkenen in het buitenland verblijven is de controle van de
voorwaarden voor de tegemoetkoming zeer problematisch of zelfs
onmogelijk. Eventuele terug- en invordering is in de praktijk niet goed
uitvoerbaar. Tegelijkertijd wordt het Misbruik & Oneigenlijk gebruik
(M&O)-risico van de regeling ingeschat op zeer hoog. Bij de aanvraag zou
goed gecontroleerd moeten worden of aan de voorwaarden is voldaan.
De uitvoeringsinstanties die inmiddels gepolst zijn (waaronder de Sociale
Verzekeringsbank (SVB), de directie Uitvoering voor Beleid (UvB) van het
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en de gemeente
Maastricht hebben aangegeven dat de regeling voor hen onuitvoerbaar is:
controles (van de harde voorwaarden) in het buitenland en van buitenlandse bewijsstukken zijn niet uit te voeren. Er moet dan volstaan worden
met verklaringen die een fraudeafbreukrisico alleen maar vergroten.
Europese Commissie
Zoals uw Kamer bekend is, is er informeel overleg met de Europese
Commissie waarbij de laatste stand van zaken is dat de Commissie van
oordeel is dat de Tozo uitkering voor levensonderhoud geen socialezekerheidsuitkering is in de zin van Verordening (EG) nr. 883/2004, maar een
sociale bijstandsuitkering. Sociale bijstandsuitkeringen worden door
Nederland en de andere EU lidstaten in overeenstemming met het
Europese recht alleen aan inwoners van het eigen land verstrekt. Wel
heeft de Europese Commissie vragen gesteld of het niet verstrekken van
de Tozo uitkering voor levensonderhoud aan ondernemers woonachtig
binnen de EU, EER en Zwitserland de vrijheid van vestiging niet
belemmert.
9
Gelet op artikel 107, eerste lid, VWEU vormt een dergelijke regeling staatssteun. Deze steun
blijft echter onder de grens van € 200.000,– over een periode van drie belastingjaren totaal.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272
6
Mogelijke consequentie van het afzien van een regeling is dat de
Europese Commissie een infractieprocedure tegen Nederland start bij het
Europese Hof van Justitie (HvJ) vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel of het belemmeren van de vrijheid van vestiging. Het is lastig in
te schatten wat het oordeel van het Hof in een dergelijke procedure zou
zijn. Anderzijds roept het wél treffen van een regeling ook tal van
onvoorzienbare juridische en financiële risico’s op. Ook in dat geval is het
mogelijk dat deze tot procedures leidt.
Conclusie
De verkenning heeft duidelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om een
regeling te maken alleen voor grensondernemers woonachtig in België en
Duitsland, die de onderneming in Nederland drijven.
Het meest principiële bezwaar tegen een financiële tegemoetkoming voor
grensondernemers is dat op grond van het Europese recht en het
gelijkheidsbeginsel niet alleen maar steun kan worden verleend aan
grensondernemers in België en Duitsland. Iedere regeling zou moeten
gelden voor alle EU-burgers, die niet in Nederland verblijven, maar wel
een onderneming in Nederland hebben en hier belasting betalen. Ook
mag een maatregel geen ongelijke behandeling opleveren ten opzichte
van ondernemers die inwoner zijn van Nederland en daar een onderneming drijven. Aan elke optie -ook aan de juridisch minst kwetsbare
optie- kleven dus veel en aanzienlijke risico’s.
Als de optionele regeling toch als bijstandsverstrekking voor levensonderhoud zou worden gezien, heeft dit mogelijk gevolgen voor export van
bijstand. Ook kan deze optionele regeling leiden tot klachten en juridische
procedures, met als verschil dat invoering dan al zou hebben geleid tot
export naar het buitenland. Dat zou een onomkeerbaar proces in gang
kunnen zetten van onbedoelde export van onze sociale bijstandsregelingen, bijvoorbeeld de AIO10.
Ik acht dit soort risico’s ongewenst. Als geconcludeerd wordt dat het ook
hier om verstrekking van middelen voor levensonderhoud gaat, kan dit
alsnog consequenties hebben voor verstrekking van de Tozo-uitkering
voor levensonderhoud aan niet-inwoners van Nederland. Het zou inbreuk
maken op het Nederlandse sociale bijstandsstelsel met grote financiële
gevolgen. De keuze voor de juridisch minst kwetsbare regeling brengt
zoveel risico’s met zich mee, evenals risico’s op misbruik en oneigenlijk
gebruik (M&O), frauduleus gebruik en grote obstakels in het kader van de
uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, dat de regeling onwenselijk is.
Alles afwegende ben ik daarom voornemens geen regeling voor grensondernemers te treffen. Ik ben mij ervan bewust dat dit een teleurstellende
conclusie is voor de ondernemers die het betreft.
Steun voor ondernemers in verband met de coronacrisis
Voor alle ondernemers in Nederland, ook degenen die niet in Nederland
woonachtig zijn zoals de grensondernemer die een brief heeft gestuurd
naar uw Kamer, zijn er in verband met de coronacrisis diverse andere
steunmaatregelen in het Nederlandse steunpakket. De groep grensondernemers in onze buurlanden kan -evenals ondernemers woonachtig binnen
de EU, EER en Zwitserland die de onderneming in Nederland drijvenonder dezelfde voorwaarden als zelfstandigen die wonen en werken in
Nederland in aanmerking komen voor een lening voor bedrijfskapitaal van
maximaal € 10.157 tegen een verlaagd rentepercentage. Daarnaast
kunnen zij – indien zij aan de voorwaarden voldoen – in aanmerking
komen voor de TVL, en begeleiding bij een tijdelijke stop van de onder10
aanvullende inkomensvoorziening ouderen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272
7
neming (TOA11). Ondernemers die mensen in dienst hebben die in
Nederland sociaal verzekerd zijn, kunnen een beroep doen op de tijdelijke
Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). Ten slotte
zijn er maatregelen getroffen voor ondernemers in Nederland met
betrekking tot extra kredietfaciliteiten, zoals Qredits, en in de belastingsfeer (zoals uitstel van betaling van belastingschulden).
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
11
Time-out-arrangement
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272
8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4dac94cb-a7ab-4124-8149-3382d99d3b11
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
34 682
Nationale Omgevingsvisie
Nr. 83
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN
KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 juni 2021
In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven, zoals
klimaatverandering, stikstofreductie, energietransitie, circulaire economie,
bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven benutten we om vooruit te
komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de
generaties na ons. Met de vorig jaar september gepubliceerde Nationale
Omgevingsvisie (NOVI) (Bijlage bij Kamerstuk 34 682, nr. 53/E) bieden we
een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons
land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het
bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is
het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit.
De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere
overheden en maatschappelijke organisaties en met regie vanuit het Rijk.
Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken we aan de
uitvoering van de vier prioriteiten uit de NOVI: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch
groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.
Het duurzaam vernieuwen van Nederland is een proces van de lange
adem. Tegelijkertijd doet de actualiteit een beroep op ons vermogen snel
in te spelen op ontwikkelingen in de samenleving. De COVID-19pandemie, bijvoorbeeld, laat ons zien hoe kwetsbaar we zijn. Op dit
moment werkt het kabinet aan een economisch herstelbeleid dat ook onze
doelen op het terrein van leefomgevingsbeleid voor de langere termijn
dient. Het oplossen van problemen op de korte termijn komt zo in lijn met
de strategische visie zoals in de NOVI verwoord.
Met deze eerste jaarlijkse voortgangsbrief NOVI informeer ik, mede
namens de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
(OCW), voor Medische Zorg en Sport (MZS), en de Staatssecretarissen
kst-34682-83
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
1
van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en KlimaatKlimaat en Energie (EZK-KE), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS),
en Defensie (DEF), uw Kamer over de voortgang die is geboekt in het
leefomgevingsbeleid sinds de publicatie van de NOVI. Deze brief bevat
nieuwe informatie, maar ook informatie die al door verschillende
bewindspersonen reeds aan uw Kamer is gestuurd. Door dit samen te
beschrijven in deze brief, geven we uw Kamer inzicht in de samenhang, in
de integrale aanpak en in de samenwerking tussen de departementen en
met medeoverheden. De brief toont aan dat er belangrijke stappen zijn
gezet in de uitvoering van de ambities in het leefomgevingsbeleid, maar
dat er ook nog grote opgaven voor ons liggen.
In deze brief ga ik in op de gevolgen van COVID-19 voor de leefomgeving,
zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg NOVI d.d. 24 september
20201. Ook ga ik met name in op de vorderingen bij de realisatie van de
vier NOVI-prioriteiten, het NOVI-instrumentarium en de resultaten van de
Bestuurlijk Overleggen Leefomgeving (BOL). Tot slot wordt u geïnformeerd over twee recent verschenen rapporten, het Interdepartementale
Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening en het advies van de Studiegroep
Ruimtelijke Inrichting Landelijk Gebied.
Leefomgeving en COVID-19
De coronacrisis heeft een ongekende invloed gehad op het gebruik van de
ruimte: het land is tijdens de lockdowns letterlijk stilgevallen: straten,
winkels, kantoren en horeca waren leeg. Zelfs in de drukste maand tijdens
de coronacrisis lag het OV-gebruik in 2020 bijna de helft lager dan het jaar
ervoor. Veel ondernemers beleven ondanks alle steunmaatregelen zware
tijden. Bedrijven en organisaties moesten geheel of gedeeltelijk sluiten.
Toch kon bijna 50% van de werkenden het werk thuis met behulp van
digitale middelen geheel of gedeeltelijk voortzetten2. In weekenden en op
mooie dagen worden stranden, parken en natuurgebieden overlopen door
bezoekers. Een actueel overzicht van maatregelen om het gebruik van de
openbare ruimte in goede banen te leiden biedt de aan het begin van de
coronacrisis gestarte site https://maaksamenruimte.nl/.
De crisis accentueert het belang van een goed functionerende en
toegankelijke digitale infrastructuur en van een gezonde en aantrekkelijk
ingerichte leefomgeving. Onze digitale infrastructuur bleek opgewassen
tegen de uitdagingen die de coronacrisis met zich mee bracht. Om binnen
de complexe maatschappelijke opgaven van klimaat, natuurherstel,
energie, stikstof, biodiversiteit, woningbouw en mobiliteit ook de
gewenste gezondheidswinst te halen, is er een integrale impuls nodig.
Met het Programma Gezonde, Groene Leefomgeving (PGGL) wil het
kabinet beleid, praktijk en kennis beter aan elkaar verbinden om te komen
tot een leefomgeving die bijdraagt aan gezondheid voor iedereen; een
leefomgeving die toegankelijk is voor iedereen, waarin mensen
beschermd worden tegen gezondheidsschade en waarin een gezonde
leefstijl wordt bevorderd3.
Veel effecten op de langere termijn zijn nog ongewis4. Als belangrijke
onzekere variabele wordt door veel onderzoekers het aandeel thuiswerken
1
Kamerstuk 34 682, nr. 55.
Zie o.a. CPB (2021). Thuiswerken vóór, tijdens en ná de coronacrisis. Den Haag. & KiM (2021)
Update ontwikkelingen thuiswerken t/m januari 2021. Den Haag.
3
Kamerstuk 32 793, nr. 549.
4
Zie o.a. CPB, PBL en SCP, Briefadvies Planbureaus voor herstelbeleid. Een doorstart van de
samenleving. Den Haag, 2021; KIM, Mobiliteit en de coronacrisis. Den Haag, 2020; PBL,
Veerkracht beproefd. Den Haag, 2020.
2
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
2
na de crisis gezien en de effecten op mobiliteit, regionale kantoren- en
woningmarkten en de leefomgevingskwaliteit5. De coronacrisis heeft de
bestaande problematiek in gebieden en grote steden waar de leefbaarheid
al onder druk stond verergerd. De coronacrisis heeft op de woningmarkt
met name gevolgen voor mensen met lage inkomens en mensen met een
bijzondere woonbehoefte. Ook de problematiek in de 13 grenskrimpregio’s is door corona nog scherper geworden. Door het soms
letterlijk sluiten van de grens, of de verschillende regimes aan weerszijden
van de grens is ook hier de leefbaarheid onder druk komen te staan.
Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concludeert dat de crisis de
vitaliteit van de centra van middelgrote steden ondermijnt: corona heeft
trends versterkt die leegstand vergroten, zoals online-winkelen en
thuiswerken. Daarom heeft dit kabinet in 2020 100 miljoen ter beschikking
gesteld om vitaliteit en leefbaarheid van winkelgebieden in binnensteden
te bevorderen6 en gaan de G67 samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Economische Zaken en Klimaat
(EZK) en Justitie en Veiligheid (JenV) de impact van de coronacrisis op de
grote binnensteden verkennen. Daarmee heeft het kabinet eerste stappen
gezet. Het kabinet brengt in kaart of de geconstateerde kwetsbaarheden
van de leefomgeving structurele oplossingen behoeven. De planbureaus,
de Raad voor de Leefomgeving (Rli) en de Sociaal-Economische Raad
(SER) adviseren om met het herstelplan op de korte termijn een bijdrage
te leveren aan het economische herstel en de brede welvaart en op de
lange termijn aan de transitie richting een duurzame samenleving8. Met
het naar voren halen van investeringen in een duurzame leefomgeving
vorig jaar hebben de leefomgevingsdepartementen een eerste stap gezet
in het verbeteren van de leefomgevingskwaliteit, de nationale belangen,
de opgaven van de NOVI en aan het op korte termijn mogelijk maken van
duurzaam economisch herstel. Deze samenwerking is voortgezet richting
het Recovery and Resilience Facility (RRF) van de Europese Commissie en
het nationaal herstelplan om de effecten van de Corona crisis op een
duurzame en gezonde leefomgeving aan te kunnen pakken. Nederland
maakt naar verwachting aanspraak op € 5,96 miljard van het RFF.
NOVI-prioriteiten
Sterke en gezonde steden en regio’s
Realisatie van woningbouw zeker in de regio’s met een gespannen
woningmarkt is een zaak van de allerhoogste prioriteit, zoals ook uw
Kamer met de motie van de leden Terpstra en Regterschot9 onderstreept
heeft. In samenwerking met medeoverheden, corporaties en marktpartijen
zorgen we dat er meer gebouwd wordt, vooral daar waar dit het hardste
nodig is. Ik heb hierover afspraken gemaakt in woondeals, waardoor er
extra plancapaciteit gerealiseerd wordt (tot 130% van behoefte 2030) en er
zijn financiële middelen ter beschikking gesteld.
Over de aanpak, inzet en de resultaten woningbouw bericht ik u apart. Ik
verwacht dat ook een nieuw kabinet een hoge prioriteit aan de
woningbouw toekent.
5
Zie o.a. CPB (2021). Thuiswerken vóór, tijdens en ná de coronacrisis. Den Haag. & KiM (2021)
Update ontwikkelingen thuiswerken t/m januari 2021. Den Haag.
6
Kamerstuk 31 757, nr. 105.
7
Den Haag, Eindhoven, Groningen, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam.
8
Zie bijvoorbeeld CPB, PBL en SCP (2021). Briefadvies Planbureaus voor herstelbeleid: Een
doorstart van de samenleving. Den Haag.
9
Kamerstuk 34 682, nr. 61.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
3
De NOVI is een lange termijnvisie voor geheel Nederland die recht doet
aan de verschillen tussen de regio’s en de samenhang tussen diverse
vraagstukken. Zo wordt een zorgvuldige afweging van belangen in het
ruimtelijke domein geborgd. Woningbouw is daarbij een cruciaal deel van
de bredere prioriteit Sterke en gezonde steden en regio’s. Ik beschouw de
motie Terpstra en Regterschot als afgehandeld.
In het afgelopen jaar is veel voortgang geboekt in het opstellen van de
regionale verstedelijkingsstrategieën, zoals in de NOVI afgesproken. In
veel regio’s zijn of worden de gezamenlijk onderzoeken afgerond en
worden nu de belangrijke ruimtelijke keuzes voorbereid over onder meer
extra woningbouwlocaties voor de periode 2030/2040 en de ontwikkeling
van het mobiliteitssysteem. Zie hiervoor in deze brief de terugkoppeling
uit de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving voor afspraken tussen Rijk
en medeoverheden.
Voor 14 grootschalige woningbouwlocaties in deze gebieden werkt het
Rijk met de betrokken overheden in een integrale aanpak aan de planuitwerking. Deze locaties zijn essentieel om continuïteit en schaal van
woningbouw te garanderen, innovatie te stimuleren en hebben ook een
grote betekenis voor de steden als geheel. Zij versterken de bestaande
stad op infrastructureel, economisch en sociaal terrein (ook met
betrekking tot kwaliteit openbare ruimte en voldoende groen). Op deze
locaties kunnen tot 2040 circa 440.000 woningen (waarvan waarschijnlijk
ca. 210.000 in de periode tot 2030) worden gerealiseerd. Het grootste deel
van de publieke investeringen betreft infrastructuur. Maar ook omvangrijke private investeringen zijn nodig voor de realisatie ervan. Voor deze
locaties zijn businesscases opgesteld. De businesscases maken systematisch inzichtelijk hoe de bekostiging van de locaties eruit ziet en geven een
raming van de benodigde publieke investeringen. Directe betrokkenheid
van het Rijk bij de ontwikkeling van deze belangrijke locaties geeft het Rijk
meer zekerheid over de ook vanuit nationaal perspectief belangrijke
woningproductie. Het is aan het nieuwe kabinet om te bezien hoe dit moet
worden ingevuld en hoe de regie van het Rijk op de verstedelijking en
woningbouw verder vorm krijgt. De conclusies en de ijkpunten van het
IBO Ruimtelijke Ordening10 voor de governance worden hierbij betrokken.
Voor de realisatie van de verstedelijkingsstrategieën en de 14 grootschalige locaties daarbinnen is het noodzakelijk dat alle partijen zicht
hebben en geven op hun meerjarige investerings- en financieringsmogelijkheden. De gemaakte reserveringen voor infrastructuurprojecten
in MRA en Zuidelijke Randstad in het kader van het Nationale Groeifonds
(Kamerstuk 35 300, nr. 83) zijn hierbij een eerste belangrijke stap.
In 2019 heeft het kabinet voor de woningbouw met het vrijmaken van
1 miljard voor de woningbouwimpuls al een krachtige ondersteuning
gegeven aan het versnellen van de woningbouw en het beter betaalbaar
maken van nieuwbouwwoningen. Op dit moment zijn er in de eerste
tranche aanvragen voor het versneld bouwen van 51.021 woningen
gehonoreerd en in de tweede tranche voor 44.666 woningen. Hiermee is
het streven om ten minste 65.000 woningen versneld te bouwen
ruimschoots gehaald. Voor de derde tranche resteert circa € 250 miljoen,
daarna zijn de middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput. Het is aan
het nieuwe kabinet om te besluiten of de woningbouwimpuls gecontinueerd kan worden.
De stikstofcrisis leidt tot een aanzienlijke verzwaring van de ruimte- en
milieuopgaven, maar kan ook stagnatie van economische activiteiten tot
10
Kamerstuk 34 682, nr. 82.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
4
gevolg hebben. Met de stikstofcrisis ontstond er onder andere een ernstig
knelpunt voor de woningbouw. Initieel zijn er tijdelijke maatregelen
getroffen (zoals onder andere het verlagen van de maximumsnelheid ten
behoeve van de bouw van 75.000 woningen en het realiseren van
7 MIRT-projecten11) en vervolgens heeft het kabinet ook structurele
maatregelen genomen waarmee op termijn meer ruimte ontstaat voor
nieuwe economische activiteiten zoals de woningbouw. Onderdeel van
die aanpak is ook om (naar verwachting) per 1 juli 2021de bouwfase van
projecten vrij te stellen van de vergunningsplicht in het kader van stikstof.
Tegelijkertijd wordt er ten minste een half miljard euro geïnvesteerd in het
schoner maken van de bouw. Dat neemt niet weg dat er op bepaalde
plekken in het land belangrijke stikstofknelpunten resteren voor de
woningbouw, zoals ook voor andere economische activiteiten. Deze
bouwlocaties vergen een gebiedsgerichte of maatwerkaanpak waarbij ik
optrek als partner van de medeoverheden.
Woningbouw kan niet los worden gezien van de ruimtelijke context
waarin deze gerealiseerd moet worden en de andere opgaven die er
liggen. Voldoende groen in de leefomgeving en groene verbindingen met
het ommeland buiten de steden zijn voor steden en inwoners van belang
en deze COVID-periode heeft dit belang voor veel Nederlanders nog
onderstreept. Ook uw Kamer heeft in de afgelopen periode in diverse
moties (onder andere van de leden Bromet, Von Martels en Terpstra)
aandacht en inzet van het kabinet gevraagd voor het groen in en om de
stad.
Ter uitvoering van de NOVI wordt een samenhangende aanpak van groen
in en om de stad ontwikkeld en zullen afspraken met de medeoverheden
worden gemaakt over de toepassing daarvan; het Rijk treft nu interdepartementaal (BZK, LNV, IenW en VWS) de voorbereidingen hiervoor.
Onderzoek wordt uitgevoerd naar de belemmeringen voor een natuurinclusieve ontwikkeling van de steden. De meerwaarde van normstelling
zoals door uw Kamer gevraagd (met name bij nieuwbouw) wordt daarbij
bezien, maar voor een effectieve aanpak zullen om decentrale overheden
te ondersteunen in ieder geval ook andere instrumenten bijvoorbeeld
gericht op kennisdeling, communicatie en financiering moeten worden
ingezet. In het verlengde van de NOVI-monitor en in aansluiting op de
motie van het lid Weverling12 wordt er ook gewerkt aan een betere
monitoring van de ontwikkeling van het groen in de stad aansluitend op
de verschillende daarmee verbonden rijksdoelen (onder meer klimaatadaptatie en vergroting biodiversiteit).
Ook in het landelijk gebied, en vooral in de buurt van natuurgebieden, zal
natuurinclusief bouwen noodzakelijk zijn om verdere achteruitgang van
soorten te voorkomen. In het recent gepubliceerde Handvest Nederland
Natuurinclusief13 van provincies en terreinbeherende organisaties wordt
een oproep gedaan aan het nieuwe kabinet om werk te maken van een
Agenda Natuurinclusief, waarin natuur verbonden wordt met andere
maatschappelijke domeinen. Deze oproep wordt in het Handvest
ondersteund door partijen uit onder meer de bouwsector, de financiële
sector en het bedrijfsleven. De Minister van LNV zal uw Kamer voor de
zomer informeren over de uitkomsten van het knelpuntenonderzoek
natuurinclusief bouwen, vergezeld van een bredere kijk op het thema
groen in de stad.
11
Kamerstuk 35 334, nr. A.
Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 24.
13
Kamerstuk 33 576, nr. 244.
12
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
5
Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Klimaatverandering vraagt acties op zowel het nationale als het decentrale
niveau, en kennisontwikkeling, afstemming en uitvoering in zowel het
stedelijk als landelijk gebied. Daarbij gaat het onder andere om waterveiligheid en watervoorziening, maar ook dat water en bodem structurerende
effecten kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkeling. Dit vraagt dus om
een brede aanpak in nationaal beleid en regionale samenwerking.
Op 18 maart jl. is het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–2027
(NWP) aan uw Kamer gestuurd14. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en
ambities van het nationale waterbeleid en het beheer van rijkswateren en
rijksvaarwegen. Dit heeft raakvlakken en geeft richting aan samenhang
met alle andere prioriteiten uit de NOVI zoals natuur, landbouw en
verstedelijking. Ook bevat het NWP een gebiedsgerichte aanpak van de
verschillende delen van het hoofdwatersysteem en zijn de afwegingsprincipes uit de NOVI in het NWP uitgewerkt. In lijn met de gebiedsgerichte
aanpak in het NWP komt klimaatadaptatie inmiddels ook in de verstedelijkingsstrategieën aan de orde (bijvoorbeeld in MRA en Zwolle).
Uitwerking afwegingsprincipes NOVI in het Nationaal Water Programma
In het Ontwerp-NWP worden de afwegingsprincipes uit de NOVI voor het
waterdomein verder uitgewerkt15. In lijn met het afwegingsprincipe
«kenmerken en identiteit van een gebied staat centraal» moeten meer dan
voorheen functies worden neergelegd waar ze passen bij en ondersteund
worden door de natuurlijke eigenschappen van het bodem-watersysteem.
Hierdoor kunnen negatieve effecten van gebruiksfuncties voor een groot
deel al aan de voorkant worden voorkomen. Om combinaties van functies
mogelijk te maken, moet zo vroeg mogelijk in de beleidsvorming worden
nagedacht over het verbinden van verschillende opgaven. Een voorbeeld
hiervoor is de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW), waarin
waterkwaliteits- en natuuropgaven worden gekoppeld aan economie.
Om afwenteling in het waterdomein te voorkomen is in het Ontwerp-NWP
een voorkeursvolgorde uitgewerkt (zie Ontwerp-NWP, hoofdstuk 2.2). Stap
1 is om in de ruimtelijke ordening rekening te houden met water. Een
voorbeeld is de relatie van de landbouw met zoetwatervoorziening en
waterkwaliteit. Nieuwe verstedelijkingslocaties (zowel binnen als buiten
bestaand stedelijk gebied) moeten klimaatbestendig worden uitgevoerd
(tegengaan hittestress en voldoende wateropvang) door bijvoorbeeld
meer groen. Ongunstige locaties voor waterhuishouding of bodemdaling
moeten zoveel mogelijk worden vermeden of afwenteling op water- en
bodemsysteem moet worden voorkomen. De vervolgstappen verschillen
per waterthema.
Daarnaast lopen in het landelijk gebied acties op het gebied van klimaatadaptatie. Het Ministerie van LNV voert onder de vlag van de Nationale
Klimaatadaptatiestrategie (NAS) een Actieprogramma klimaatadaptatie
landbouw en een Actielijnen klimaatadaptatie natuur uit. Via deze lijnen
wordt samengewerkt met medeoverheden, bedrijven en kennisinstellingen aan oplossingsrichtingen voor droogte. Aan het PBL is een
opdracht verstrekt voor een klimaat-impactassessment van plannen en
projecten, voor alle sectoren van economie en maatschappij, zoals
landbouw, natuur, bouwen, industrie en vitale functies. Aansluitend
hierop wordt ook in de bouwsector over klimaatadaptatie nagedacht.
Hiervoor evalueren de Ministeries van IenW en BZK samen met de
14
15
Kamerstukken 35 325 en 35 334, nr. 2.
Kamerstukken 35 325 en 35 334, nr. 2.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
6
bouwsector de bouwregelgeving. Daarbij wordt in het Overleg
Standaarden Klimaatadaptatie (OSKA) nagegaan welke standaardisatie in
bouwmethoden en daarop aangepaste regelgeving (primair in het
bouwbesluit) mogelijk is16.
Het NWP heeft een belangrijke relatie met het Ontwerp Programma
Noordzee. In de NOVI is de beleidskeuze vastgelegd om de klimaatdoelstellingen voor 2050 te halen door de noodzakelijke duurzame energieproductie grotendeels te realiseren door middel van windparken op de
Noordzee. Daarbij wordt de energietransitie in balans met natuurbescherming en -herstel en een duurzame voedselvoorziening bezien en
wordt rekening gehouden met scheepvaart en overig gebruik van de
Noordzee. In het Ontwerp Programma Noordzee zijn zoekgebieden
geïdentificeerd om in een aanvullend ontwerp en (deels) middels een
partiële herziening windenergiegebieden aan te wijzen met ruimte voor 27
Gigawatt. De ambitie van het aanvullend ontwerp is om invulling te geven
aan de huidige kabinetsambitie van 49% CO2-reductie onder andere door
middel van 49 terawattuur (TWh) windenergie op zee en de aangescherpte EU-klimaatdoelen van 55% CO2-reductie voor 2030, die nog eens
tot 45 TWh extra windenergie op zee vragen. Het Rijk voorziet in oktober
2021 een aanvullend ontwerp af te ronden voor de vaststelling van het
definitief Programma Noordzee in het NWP 2022–2027. Het streven is deze
definitief vast te stellen in maart 2022. Daarmee kan het kabinet invulling
geven aan de op 8 december 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 34, item 29)
aangenomen motie van de leden Van der Lee en Kröger17 om alvast
rekening te houden met een grotere opgave voor windenergie op zee
door bijvoorbeeld extra locaties vast te stellen in 2021. Voor de langere
termijn klimaatdoelstellingen richting 2050 wordt na vaststelling van het
definitieve Programma Noordzee in april 2022 gestart met een partiële
herziening.
Het vinden van ruimte in de fysieke leefomgeving voor energietransitie,
met oog voor de kwaliteit van die leefomgeving, vraagt ook om structurerende keuzes, waaraan onder andere gewerkt wordt in het Nationaal
Programma Regionale Energiestrategie (NP RES). Verschillende keuzes
voor de inrichting van ons toekomstig energiesysteem hebben direct of
indirect, diverse – en soms zeer grote – gevolgen voor onze leefomgeving.
Deze verschillende en vaak nog onderbelichte ruimtelijke effecten worden
op dit moment in beeld gebracht, zodat deze in de besluitvorming over
ons toekomstige energiesysteem beter kunnen worden meegewogen.
Onder meer in het Programma Energiehoofdstructuur en (Nationaal
Programma) Regionale Energiestrategie(ën).
Het NP RES heeft als doel het in 2030 realiseren van de in het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) afgesproken 35 TWh aan zon en wind
op land, met een zo zorgvuldig mogelijke afweging tussen ruimtelijke
inpassing, draagvlak en systeemefficiëntie en een afweging te maken
tussen bovenregionale warmtebronnen en warmtevragers. De bestuurlijke
trekkers van de RES-regio’s leveren op 1 juli de RES 1.0 op aan NP RES.
Dit is echter geen «eindpunt». Uiterlijk 1 juli 2021 starten alle regio’s met
verankering van de RES in het eigen omgevingsbeleid via het wettelijk
ruimtelijk instrumentarium. Dit met het oog op de datum van 1 januari
2025 voor het afgeven van de Omgevingsvergunning die noodzakelijk is
om in 2030 de 35 TWh gerealiseerd te hebben. Uit de PBL-monitor over de
RES’en blijkt dat het afgesproken kwantitatieve doel binnen bereik lijkt,
maar dat er ook knelpunten zijn en ruimtelijke inpassing met draagvlak
16
17
Kamerstuk 35 300 J, nr. 4.
Kamerstuk 32 813, nr. 629.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
7
nog een vervolg moet krijgen.18 Voor de knelpunten richtte het NP RES
vier onafhankelijke werkgroepen op: netcapaciteit, SDE en maatschappelijke kosten, energie in natuur en landschap en zon op daken. De
werkgroepen hebben een breed scala aan adviezen opgeleverd19 en het
NP RES is gestart met de uitvoering. Enkele aanbevelingen worden nog
nader uitgewerkt of zullen ter besluitvorming worden voorgelegd aan een
nieuw kabinet.
Op 30 november jl. stuurde ik uw Kamer een brief20 over de aanpak voor
de motie van het lid Van Gerven21, die verzoekt te onderzoeken hoe
publieke en collectieve lokale initiatieven rond energietransitie een grotere
kans kunnen krijgen. In deze brief geef ik aan de Lokale Energie Monitor22
als vertrekpunt te nemen. Deze beschrijft dat in 2020 de meeste initiatieven van coöperaties (70%) zich richten op zon op daken. Nog eens 19%
heeft betrekking op windenergie. Overige initiatieven werken aan
energiebesparing en warmte. Voor de aanpak van
ervaren knelpunten door deze coöperaties sluit ik aan bij lopende trajecten
en werk ik samen met NP RES. In samenhang met de uitvoering van de
motie van het lid Van Gerven werkt de Minister van EZK momenteel aan
uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Dik-Faber en Sienot23
door een concrete invulling van het streven naar 50% lokaal eigendom in
de RES 1.0 en het delen van goede voorbeelden en aan de motie van het
lid Bruins c.s.24 over het ondersteunen van decentrale overheden bij het
bewerkstelligen van financiële participatie in de energietransitie.
Het Programma Energiehoofdstructuur is erop gericht om tijdig de ruimte
te borgen voor de energie-infrastructuur van nationaal belang voor 2030
en voor 2050 voor Nederland (uitgezonderd de Noordzee en Waddenzee).
Om goed onderbouwde keuzes te maken in dit programma worden de
effecten onderzocht van verschillende mogelijke ruimtelijke en energetische invullingen van het energiesysteem. Dit geeft tevens invulling aan
de motie van de leden Regterschot en Terpstra25 over het in beeld
brengen van ruimtelijke gevolgen van alternatieve invullingen binnen de
energietransitie voor 2050, waaronder een energiemix met meer
kernenergie.
Voor 2030 worden de effecten van twee alternatieven onderzocht; één
gebaseerd op het klimaatakkoord en één op een mogelijke ophoging van
de CO2-reductiedoelstelling van 49 naar 55%. Voor 2050 worden vijf
alternatieven onderzocht. Al deze alternatieven variëren qua samenstelling van het energiesysteem en qua ruimtelijke neerslag (de verdeling
over waar wat komt te staan). Eén alternatief voor 2050 gaat uit van meer
kernenergie. Daarbij wordt eerst gekeken naar de ruimte op de locaties
Borssele en Eerste Maasvlakte, die in het Besluit Algemene Regels
Ruimtelijke Ordening (BARRO) als ruimtelijke reserveringen zijn
vastgelegd. In het BARRO wordt hier ook de Eemshaven genoemd. In lijn
met de motie van het lid Beckerman26, die uitspreekt dat de Eemshaven
als ruimtelijke locatie geschrapt moet worden, wordt deze locatie niet
18
PBL (1 februari 2021). Monitor concept-RES: Een analyse van de concept-Regionale Energie
Strategieën. Den Haag: PBL.
19
Nationaal Programma RES (9 februari 2021). Werkgroepen Kansen en Knelpunten presenteren
adviesrapport, via https://www.regionale-energiestrategie.nl/Nieuws/
1886245.aspx?t=Werkgroepen-Kansen-en-Knelpunten-presenteren-adviesrapport.
20
Kamerstuk 34 682, nr. 76.
21
Kamerstuk 34 682, nr. 60.
22
HIER en RVO (februari 2021). Lokale Energie Monitor 2020.
23
Kamerstuk 32 813, nr. 592.
24
Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 49.
25
Kamerstuk 34 682, nr. 58.
26
Kamerstuk 35 603, nr. 51.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
8
meegenomen in de analyse. De beslissing om het BARRO aan te passen is
echter aan het volgende kabinet. Indien uit de analyse blijkt dat met de
twee eerder genoemde locaties onvoldoende uitvoering gegeven kan
worden aan de motie van het leden Regterschot en Terpstra zal
afgewogen worden of het onderzoek moet worden uitgebreid met een
extra locatie.
De zogenaamde Notitie Reikwijdte en Detailniveau waarin deze onderzoeksaanpak beschreven staat, ligt tot en met 10 juni 2021 met het
participatieplan ter inzage. Het komend jaar worden – in samenspraak met
stakeholders – de alternatieven verder uitgewerkt en worden de effecten
bepaald. Daarna vindt besluitvorming plaats en worden ontwikkelingsrichtingen benoemd. Deze worden eind 2022 vastgelegd in een ontwerp
programma.
Duurzaam economisch groeipotentieel
Voor het ontwikkelen van een duurzame, circulaire én blijvend florerende
en concurrerende economie (een dubbeldoelstelling) zetten we in op
gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen. In verschillende programma’s, zoals het Nationaal Programma
Industriële Clusters en het Nationaal Milieuprogramma, worden daartoe
projecten en maatregelen uitgewerkt. Ook initiatieven als de Ruimtelijke
Strategie Datacenters zijn gericht op het concretiseren van de ambities om
deze dubbeldoelstelling voor onze economie te realiseren. Daarbij moet
de (benodigde) ruimte en benodigde energie voor nieuwe bedrijvigheid
steeds zorgvuldig worden afgewogen tegen andere opgaven en ruimtelijke keuzes.
In het industriehoofdstuk van het Klimaatakkoord (28 juni 2019) is een
belangrijke rol weggelegd voor de regionale Koploperprogramma’s. Zes
grote industriële clusters in Nederland hebben plannen ontwikkeld om de
klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 te kunnen halen. Voor het
industriecluster Rotterdam-Moerdijk27 wordt bijvoorbeeld ingezet op het
Deltalinqs Climate Program, waarbinnen de industriële partijen
gezamenlijk kennis opdoen en projecten starten en Het Versnellingshuis,
waarmee in samenwerking met onder andere de provincie, RVO en het
Ministerie van EZK gewerkt wordt om belangrijke sleutelprojecten in de
energietransitie te versnellen.
In de NOVI is onder andere vastgelegd dat datacenters, volgens de
Ruimtelijke Strategie Datacenters, daar kunnen worden gevestigd waar op
een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien, de
levering van restwarmte aan warmtenetwerken bij voorkeur mogelijk is
aan het stedelijk gebied en kan worden voldaan aan de eisen die
marktpartijen stellen aan digitale connectiviteit. Voor zogenaamde
hyperscale datacenters gaat de voorkeur uit naar vestiging aan de randen
van Nederland, vanwege het aanbod van (hernieuwbare) elektriciteit,
aansluiting op het elektriciteitsnetwerk en omdat ruimte daar minder
schaars is. Ook zal bij planvorming beter rekening moeten worden
gehouden met de watervraag voor koeling en moet beoordeeld worden of
dit past vanuit de regionale waterbeschikbaarheid op basis van de
voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer zoals opgenomen in de NOVI.
In Noord-Holland is deze discussie actueel, waarbij ook de onwenselijkheid van het gebruik van drinkwater als koelwater een rol speelt. Het
Rijk wil met medeoverheden uitwerking geven aan selectieve groei voor
datacenters. Daarom voert het Ministerie van BZK momenteel overleg met
de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde over de regionale wens
27
Leden van de Klimaattafel (april 2021). Clusterplan industriecluster Rotterdam-Moerdijk.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
9
van een hyperscale datacenter in deze gemeente, gegeven ook andere
belangen zoals goede landbouwgrond en de inzet op meervoudig
ruimtegebruik. Dit is in lijn met de motie van de leden Moorlag en Agnes
Mulder28 die oproept om in overleg met medeoverheden te verkennen of
een samenhangende aanpak moet worden ontwikkeld voor het beter
beheersen en reguleren van de impact van datacenters.
In het kader van het Programma Verstedelijking en Wonen stellen de
overheden gezamenlijk uitgangspunten en randvoorwaarden vast voor
het bepalen van de behoefte aan bedrijventerreinen. De transformatiemogelijkheden van bestaande bedrijventerreinen worden daarbij nadrukkelijk
betrokken. Dit beleid dient een nationaal belang, maar vraagt decentrale
uitwerking. Gekozen is voor de volgende aanpak: voor mogelijke vestiging
van bedrijven moet sprake zijn van een aantoonbare behoefte. Provincies
stellen de behoefte aan bedrijventerreinen
vast. Rijk en provincies bepalen samen de uitgangspunten voor deze
behoefteraming. Bij een aangetoonde behoefte zal in eerste instantie
vestiging moeten plaatsvinden op bestaande, eventueel te herstructureren
bedrijventerreinen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de moties van
de leden Amhaouch en Bruins29 (afremmen ongewenste «verdozing») en
Dik-Faber c.s.30 («voorkeursvolgorde» opstellen met provincies) en aan
het advies van het College van Rijksadviseurs, dat aanbeveelt om ten
aanzien van de grote complexen in te zetten op «minder, compacter,
geconcentreerder en multifunctioneler»31.
In de BO MIRT’s (najaar 2021) worden de contouren van gezamenlijk
beleid besproken en in de BOL’en (voorjaar 2022) worden deze contouren
van beleid vastgelegd.
Toekomstbestendige ontwikkeling landelijk gebied
Nationaal Programma Landelijk Gebied
Het landelijk gebied staat voor urgente en uitdagende ontwikkelingen:
kwaliteit van bodem, (grond)water, en lucht, biodiversiteit, landschap en
cultureel erfgoed verbeteren en tegelijkertijd nieuwe opgaven op gebied
van wonen, water, energie en economie inpassen in de beschikbare
ruimte. De opgaven en transities die spelen in het landelijk gebied vragen
een zorgvuldige aanpak. Er is gestart met het NOVI-breed verkennen van
de interbestuurlijke samenwerking in de kwartiermakersfase van het
Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). In deze fase is samengewerkt met vijf gebieden: de Peel, het Groene Hart, de Achterhoek, de
Drentse Aa/Hoge Zandgronden en Zeeland32. Een gebiedsgerichte aanpak
zal een belangrijke pijler blijven in de volgende fase van het programma.
Naast het gebiedsgerichte spoor wordt voor de verdere ontwikkeling van
het NPLG gebruik gemaakt van de uitkomsten van verschillende adviezen
en studies waarin, vanuit verschillende perspectieven, naar opgaven voor
het landelijk gebied wordt gekeken. Het gaat hier onder andere om de
lange termijn verkenning stikstof, de ruimtelijke verkenning stikstofgevoelige natuur, de lerende evaluatie van het IBP Vitaal Platteland, het
Interdepartementaal beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening en het advies
van de Studiegroep Ruimtelijke Inrichting. Voorzien is dat deze kwartiermakersfase van het NPLG wordt afgesloten na het aantreden van het
28
Kamerstuk 32 813, nr. 552.
Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 43.
30
Kamerstuk 32 813, nr. 204 en Kamerstuk 34 682, nr. 20.
31
College van Rijksadviseurs (2019). (X)XL verdozing – Minder, compacter, geconcentreerder,
multifunctioneler, via https://www.collegevanrijksadviseurs.nl/adviezen-publicaties/publicatie/
2019/10/29/xxl-verdozing.
32
Kamerstuk 34 682, nr. 50.
29
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
10
nieuwe kabinet, zodat de accenten en prioriteiten van het nieuwe kabinet
kunnen doorwerken in de werkwijze van het NPLG.
Werken met streefwaarden
De gewijzigde motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber33 verzoekt de
regering om te onderzoeken of de beleidsdoelstellingen voor natuur en
milieu uitgewerkt kunnen worden naar streefwaarden, zodat deze als
omgevingswaarde leidend kunnen zijn in ruimtelijke afwegingen in het
kader van de NOVI. Het advies van de Studiegroep Ruimtelijke inrichting
(naar aanleiding van motie van het lid Harbers c.s.34, rapport publicatie
12 mei) steunt deze lijn. Deze Studiegroep adviseert om grenswaarden
(minimale doelen) en streefwaarden (kansen) voor gebieden te formuleren op basis van draagkracht van bodem, water en landschap. Ook in
het kader van het Interdepartementaal Onderzoek Ruimtelijke Ordening
(publicatie 12 mei) wordt gepleit voor kwantitatieve doelen voor prioritaire
rijksopgaven, vertaald naar gebieden.
De motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber hangt inhoudelijk samen met
de motie De Groot35. Laatstgenoemde motie verzoekt de regering om in
overleg met de provincies een basiskwaliteit voor natuur te formuleren,
zodat algemene soorten algemeen blijven en het aantal soorten op de
Rode lijst van bedreigde soorten niet toeneemt. Dit voorjaar wordt het
onderzoeksrapport verwacht van het consortium van Naturalis, Radboud
Universiteit, Wageningen University & Research en de Vogelbescherming.
Voortbouwend op dit onderzoek zal door het Ministerie van LNV worden
onderzocht of en hoe basiskwaliteit natuur gebiedsgericht kan worden
vertaald en welke voor- en nadelen er zijn indien dit wordt door vertaald
naar streefwaarden en omgevingswaarden.
Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van BZK aan de Eerste
Kamer36 om de cumulatieve effecten van plannen op natuur en milieu in
beeld te brengen wordt samen met het PBL momenteel verkend of het
mogelijk is om project-overstijgende prognoses te maken voor de effecten
op natuur, biodiversiteit, milieu, gezondheid, landschap en cultureel
erfgoed. In een pilot zal onderzocht worden of het mogelijk is deze
prognoses te baseren op omgevingsagenda’s of NOVI-gebieden.
Inzet van grond
Ten aanzien van het versterken van het actief grondbeleid ten bate van de
grote opgaven in het fysieke domein zoals die zijn beschreven in de NOVI
wordt momenteel een brede verkenning uitgevoerd, zoals aangekondigd
in mijn aanbiedingsbrief bij de NOVI37. De meerwaarde van het
(gebundeld) inzetten van Rijksgronden voor de realisatie van de fysieke
opgaven maakt daar deel van uit. Hierbij wordt de koppeling gezocht met
de vastgoedopgave van Defensie, waarvoor naar aanleiding van het
IBO-Defensievastgoed38 handelingsopties worden verkend. Daarmee
wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie van de leden Moorlag en
Smeulders39 om in beeld te brengen hoe instrumenten als grondbanken
en landinrichting ingezet kunnen worden bij de verdere vormgeving van
het NPLG.
33
Kamerstuk 34 682, nr. 72.
Kamerstuk 35 334, nr. 101.
35
Kamerstuk 28 286, nr. 1048.
36
Kamerstuk 34 682, nr. G.
37
Kamerstuk 34 682, nr. 53/E.
38
Kamerstuk 34 919, nr. 77.
39
Kamerstuk, 34 682, nr. 45.
34
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
11
Stikstof is een opgave die onze aandacht blijvend heeft. In samenwerking
met provincies zal de komende jaren de gebiedsgerichte aanpak stikstof
verder vormgegeven worden, waarbij de toekomstbestendigheid van het
landelijk gebied ook centraal staat. Zo is naar aanleiding van het debat
over de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 10 december jl.
(Handelingen II 2020/21, nr. 36, item 11) gestart met de voorbereiding van
een «pilot grondfonds stikstofaanpak»40, waarbij vanuit Bureau Beheer
Landbouwgronden een leenfaciliteit van 100 miljoen wordt ingezet om
gronden die vrijkomen bij het vrijwillig opkopen van agrarische ondernemingen te verwerven en voor hernieuwde inzet gericht te verkopen.
Versterking landschapselementen
In het Klimaatakkoord is benoemd dat er een aanvalsplan versterking
landschappelijke identiteit via landschapselementen zal worden
opgesteld. De motie van de leden Dik-Faber en Van Eijs41 heeft verzocht
om dit aanvalsplan te verankeren in het omgevingsbeleid. Het
aanvalsplan is op 11 maart 2021 aangeboden aan de Minister van LNV42.
Het plan bevat een inhoudelijke onderbouwing van de ambitie van 10%
groenblauwe dooradering van het landelijk gebied. Hiermee wordt voor
het landbouwareaal invulling gegeven aan de Europese biodiversiteitsstrategie.
Monitor Landschap
Van eind 2019 tot begin 2021 is de Nationale Monitor Landschap
ontwikkeld in opdracht van de Ministeries BZK, OCW en LNV. Aanleidingen waren het advies van het CRa (2018) en de motie van de leden Van
Eijs en Dik-Faber (2019)43 over het opzetten van een nationaal landschapsmonitoringsprogramma. Veranderingen in het landschap worden nu op
basis van 6 indicatoren bijgehouden. Hierover wordt door het PBL jaarlijks
gerapporteerd, tweejaarlijks via de NOVI monitor en tweejaarlijks in een
uitgebreide landschapsrapportage. De Monitor Landschap is publiekelijk
gelanceerd op de NOVI dag op 31 maart jl. en is te raadplegen op
https://www.monitorlandschap.nl/. Naast het opleveren van de Nationale
Monitor Landschap is naar aanleiding van het Kustpact een Kustpactmonitor ontwikkeld (deels gebruikmakend van de Monitor Landschap). Deze
richt zich op specifieke ontwikkelingen aan de kust, waarover in het
Kustpact afspraken zijn gemaakt, zoals recreatieve bebouwing op of nabij
het strand. Na de zomer zijn de eerste resultaten van de Kustpactmonitor
beschikbaar. Ik informeer de Kamer binnenkort separaat over de
voortgang in het kustpact als geheel. In het najaar is de eerste kustmonitor gereed.
Op 12 februari jl. is de Kamer geïnformeerd over de reactie van het
kabinet op het RLI-advies «Stop bodemdaling in veengebieden: het
Groene Hart als voorbeeld»44. In deze brief is een inventarisatie aangekondigd naar de uitgevoerde maatschappelijke kosten-baten-analyses
(MKBA) voor bodemdaling om daarmee over een betere inschatting te
beschikken van de nationale kosten. In de NOVI is bodemdaling als een
urgent probleem geadresseerd.
40
Kamerstuk 35 600, nr. 47.
Kamerstuk 34 682, nr. 68.
42
Partners van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel (2021). Aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit via landschapselementen, via https://www.samenvoorbiodiversiteit.nl/updates/
2021/03-maart/raamwerk-aanvalsplan-landschapselementen-deltaplanbiodiversiteitsherstel.pdf.
43
Kamerstuk 34 682, nr. 16.
44
Kamerstuk 32 813, nr. 662.
41
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
12
Uit de inventarisatie blijkt dat de nationale kosten over een periode van
40 jaar stijgen naar 25 tot 30 miljard euro. De belangrijkste oorzaak van
die toename komt door de waardering van de CO2-uitstoot die nu is
meegenomen. Ook blijkt uit de inventarisatie dat er in de afgelopen
15 jaar vooral MKBA’s zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het
landelijk gebied, terwijl het aantal MKBA’s in het stedelijk gebied
achterblijven. Tenslotte komt naar voren dat de MKBA’s zich kenmerken
door relatief grote onzekerheden. Het ontbreekt aan kennis over het
bodemsysteem en de effecten van maatregelen die bodemdaling
tegengaan op bijvoorbeeld landbouwopbrengst, CO2-uitstoot, cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het kabinet komt met een
vervolgaanpak.
Strategische Verkenning Biobased Bouwen en City Deal
Op 8 april is tijdens de Innovatie Expo 2021 de eerste versie van de
Intentieverklaring «Ruimte voor Biobased Bouwen» gelanceerd. Deze
komt voort uit de Strategische Verkenning Ruimte voor Biobased Bouwen.
Daarnaast zijn in 2020 zeven nieuwe City Deals45 afgesloten die bijdragen
aan de vier doelstellingen van de NOVI. Met City Deals committeren
departementen, gemeenten en andere partners zich om op deze thema’s
opgavegericht te experimenteren, te leren en de opgedane kennis te
verspreiden.
Een voorbeeld is de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen, waar
spelers binnen de hele keten van boer naar bouw zich inmiddels rond het
onderwerp biobased bouwen hebben georganiseerd. Deze alliantiepartners onderschrijven de kansen die biobased bouwen biedt voor het
klimaat en de verschillende onderdelen van de keten. In deze City Deal
werken partners samen aan de versnelling en opschaling van innovaties
en goede praktijken op het snijvlak van de woningbouwopgave en de
transitie naar een circulaire economie. De centrale ambitie is om van de
bouwsector een drijvende kracht te maken achter de circulaire economie.
Hiermee handel ik de motie van het lid Boulakjar46 af, waarin wordt
verzocht in overleg met betrokken partijen te komen tot proeftuinen voor
natuurinclusief bouwen. Ik zal uw Kamer later nader informeren over de
voortgang.
NOVI-instrumentarium/Gebiedsgerichte instrumenten
De regio is de meest relevante schaal om opgaven voor de fysieke
leefomgeving op te pakken en keuzes te maken. Daarom is «gebiedsgericht werken» een belangrijk uitgangspunt in de NOVI.
Alle relevante ruimtelijke ontwikkelingen komen op landsdelig niveau bij
elkaar in Omgevingsagenda’s. Dat maakt opgaven inzichtelijk en kan
helpen daar samenhang in te brengen. Er wordt gewerkt aan vijf
Omgevingsagenda’s, waarvan u de stand van zaken per landsdeel
hieronder bij de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving leest.
Gebiedsagenda’s Grote Wateren
Waar de Omgevingsagenda’s gelden voor opgaven op het land, zijn er ook
gebiedsagenda’s die zijn opgesteld voor de grote wateren. De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 hebben Rijk en regio in november 2020
45
46
Voor meer informatie over City Deals zie https://agendastad.nl/city-deals/.
Kamerstuk 32 847, nr. 735.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
13
vastgesteld47. Het resultaat is een integraal langetermijnperspectief voor
de ontwikkeling van de Zuidwestelijke Delta, inclusief een kennis- en
innovatieprogramma en een oriënterende uitvoeringsagenda. In
december 2020 is de Agenda voor het Waddengebied 2050, na vaststelling
door het Bestuurlijk Overleg Waddengebied, aangeboden aan de Tweede
Kamer48. De Agenda biedt een gezamenlijk richtinggevend en integraal
perspectief voor de ontwikkeling van het Waddengebied. De Agenda is
opgesteld in samenwerking met de provincies, gemeenten, waterschappen, natuurorganisaties en het bedrijfsleven in het Waddengebied.
NOVI-gebieden
In een aantal gebieden komen omvangrijke en complexe transities samen
waarbij het essentieel is om die met verschillende overheden aan te
pakken. Daarom zijn in de NOVI acht voorlopige NOVI-gebieden geïntroduceerd, waarover is afgesproken om samen met de regio’s een plan van
aanpak op te stellen. De drie NOVI-gebieden Het Groene Hart, De Peel en
Zuid-Limburg zijn op basis van hun plan van aanpak reeds aangewezen
als NOVI-gebied. Uw Kamer is daar in een brief van 17 februari 2021 over
geïnformeerd49.
Voor de vijf overige voorlopige NOVI-gebieden Regio Zwolle, Amsterdam
en Noordzeekanaalgebied, Rotterdam (transitie van de Rotterdamse
haven), North Sea Port District en Groningen zijn onlangs de plannen van
aanpak bestuurlijk in de betreffende gebieden en met de betrokken
departementen vastgesteld. Daarmee zijn ze definitief aangewezen als
NOVI-gebied en gaan partijen een langjarig partnerschap aan op
belangrijke gestapelde fysieke opgaven in deze gebieden. De aanwijzing is
tevens het startsein voor verdere uitwerking van de plannen van aanpak.
Over de voortgang zal ik uw Kamer regelmatig informeren.
In de met deze brief aangewezen NOVI-gebieden spelen diverse opgaven.
Regio Zwolle is een deltagebied waar verschillende landschapstypen
(veenweide, rivierenlandschap, etc.) samenkomen met verschillende
complexe transitie opgaven (naast klimaat de gerelateerde landbouw en
energietransitie). Het is een kwetsbaar gebied vanuit het (internationale/
regionale en lokale) watersysteem en -huishouding, welke tegen de
grenzen aanloopt.
In het Noordzeekanaalgebied komen veel opgaven samen: transitie van
het havengebied Amsterdam naar een niet-fossiele circulaire economie,
energietransitie, waterberging, landschap, woningbouw en leefbaarheid.
Er wordt in deze regio met veel energie gewerkt aan het combineren van
functies en een goede inpassing daarvan. In het NOVI-NZKG vindt nadere
uitwerking plaats van de integrale keuzes in dit gebied en wordt onder
andere voortgebouwd op de Verstedelijkingsstrategie MRA.
In het Rotterdamse havengebied wordt samengewerkt aan de oplossing
voor drie urgente concrete issues op het gebied van de fysieke leefomgeving. Rijk en regio hebben afspraken gemaakt en gezamenlijk de
krachten gebundeld voor het oplossen van de grote uitdagingen die in het
plan van aanpak «Transitie Rotterdamse haven» zijn beschreven. Het gaat
om het gebruik van nieuwe grond- en brandstoffen en technieken, als
gevolg van de energietransitie, in relatie tot externe veiligheid en de
benodigde fysieke ruimte en ook in relatie tot het achterland van de
haven. Daarnaast gaat het om het realiseren van voldoende stikstofdepo47
Kamerstuk 35 570 A, nr. 45.
Kamerstuk 29 684, nr. 210.
49
Kamerstuk 34 682 nr. 80.
48
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
14
sitieruimte voor de ontwikkeling van de haven, met behoud van een
robuuste natuur in de omgeving, alsook het verkennen van een nieuwe
balans in het benutten van de geluidruimte van de haven, de realisatie
van de woningbouwopgave en een goede leefomgevingskwaliteit in de
omgeving.
Het North Sea Port District is een Vlaams-Nederlandse economische
groeiregio in het hart van de EU met een sterke zeehaven, een belangrijk
industrieel cluster en een grootstedelijk en hoogopgeleid achterland met
unieke natuur. Grote grensoverschrijdende opgaven in energietransitie,
circulaire economie, mobiliteit, logistiek & transport en leefbaarheid
vragen verdergaande duurzame eenwording.
In het NOVI-gebied Groningen komen veel opgaven samen. In het
«aardbevingsgebied» is sprake van een buitengewone stapeling van
opgaven: versterking en vernieuwing van de dorpen, energietransitie,
verstedelijking, krimp en vergrijzing en vernieuwing van de landbouw
door de klimaatverandering (verzilting).
Regionale Investeringsagenda’s
De motie van het lid Terpstra c.s.50 verzoekt Regionale Investeringsagenda’s (RIA’s) een centrale plek in de uitvoering van de NOVI te geven.
Ik geef daar invulling aan zoals hier beschreven. Ik deel het doel van de
RIA’s om inzicht te krijgen in het publieke en private investerend
vermogen en deze gebiedsgericht bij elkaar te brengen voor een
gezamenlijke strategie op de uitvoering van ontwikkelingen in de
leefomgeving. In lijn met de motie koppel ik RIA’s aan de acht
NOVI-gebieden. In de plannen van aanpak voor elk NOVI-gebied is
opgenomen dat onderzocht zal worden of en hoe het opstellen van een
regionale Investeringsagenda kan bijdragen aan het (sneller) realiseren
van de opgaven in een regio. Het is de intentie om tot afstemming van
inzet van relevante bestaande middelen te komen rondom de gezamenlijk
geformuleerde ambities en doelen voor het desbetreffende gebied. In een
later stadium waarin deze bestuurlijke afspraken leiden tot gezamenlijke
programma’s en maatregelen, zal ik de Kamer hierover verder informeren.
Met de zogeheten NOVI-alliantie (waaronder NEPROM, ROVER, Staatsbosbeheer, VNO-NCW, gemeente Nijmegen, Tilburg en Heerhugowaard en de
Leerstoel Gebiedsontwikkeling) is daarnaast afgesproken om de RIA-pilot
die zij gestart zijn, te koppelen aan de regionale verstedelijkingsstrategieën. Dit gaat om Breda-Tilburg, Arnhem-Nijmegen, Eindhoven en Noord
Holland boven het Noordzeekanaalgebied. Met de planbureaus en de
regionale partijen in Noord-Holland boven het Noordzeekanaalgebied
wordt gesproken over hoe een RIA op een goede manier op maatschappelijke kosten en baten getoetst kan worden en hoe dit ook toepasbaar te
maken voor andere pilotgebieden.
Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp 2021–2024
Eind 2020 is met het Actieprogramma Ruimtelijke Ontwerp 2021–202451
een vierjarig stimuleringsprogramma voor lokale en regionale initiatieven
gepubliceerd. Met dit programma zetten we in op een brede en effectieve
inzet van ruimtelijk ontwerp voor de uitvoering van het omgevingsbeleid.
De opgaven waar we voor staan vragen meer ruimte dan beschikbaar is in
ons land en hebben veelal ingrijpende gevolgen voor onze directe
leefomgeving. Het is van belang een balans te vinden tussen het
50
51
Kamerstuk 34 682, nr. 63.
Kamerstuk 31 535, nr. 12.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
15
vormgeven van deze grote veranderingen en het vergroten van de
kwaliteit van onze leefomgeving. De inzet van ontwerp is noodzakelijk om
deze complexe veranderingen te laten slagen. Het is een instrument om
de impact van vaak abstracte opgaven concreet te maken en te zoeken
naar slimme en duurzame combinaties. Een goede inzet van ontwerp
zorgt voor breder draagvlak en meer samenhangende oplossingen. Het
Actieprogramma zet onder andere stevig in op een structurele inzet van
ontwerp bij nationale programma’s en rijksprojecten.
Uitkomsten BOL
De besluitvorming in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving (BOL’en)
is het concrete resultaat van een half jaar gezamenlijk werken met de
NOVI en het nieuwe NOVI-instrumentarium. In de periode van 21 april tot
en met 26 mei 2021 vonden de BOL’en plaats. In vijf landsdelige
overleggen spraken de Minister van BZK en de bewindspersonen van
IenW met bestuurders uit de regio’s over onder andere de woningbouwopgave, verstedelijkingsstrategieën, omgevingsagenda en de aanpak en
vaststelling van NOVI-gebieden. De belangrijkste afspraken en besluiten
worden toegelicht per BO Leefomgeving.
BO Leefomgeving Noordwest (21 april 2021)
Rijk en regio hebben gezamenlijk de ambitie om de grote verstedelijkingsopgave in de Metropoolregio Amsterdam en Metropoolregio Utrecht
versneld te realiseren. Dit is een complexe opgave, die alleen haalbaar is
wanneer wordt voldaan aan een groot aantal randvoorwaarden op het
gebied van betaalbaarheid, investeringscapaciteit corporaties, stikstof
aanpak, geluidscumulatie, leefbaarheid, bereikbaarheid waaronder
schaalsprong OV, energietransitie, klimaatadaptatie en landschappelijke
ontwikkeling. Rijk en regio zien dat hiervoor meer middelen én een
transitie van een projectgerichte financiering naar gezamenlijke en
adaptieve, meerjarige, programmatische bekostiging nodig zijn. Rijk en
regio spreken daarom af voor de Metropoolregio’s Amsterdam en Utrecht
als integraal onderdeel van de regionale verstedelijkingsstrategieën een
Rijk-regio programmering op hoofdlijnen uit te werken, op basis waarvan
in het BO MIRT van najaar 2021 gesproken kan worden over de te maken
afwegingen en keuzes. De Rijk-regioprogrammering zal bestaan uit een
meerjarig overzicht van de belangrijkste geachte samenhangende
Rijk-regio investeringen, met daaraan verbonden de kosten en potentiële
dekking, en kan jaarlijks worden geactualiseerd op basis van dan
vigerende inzichten over fasering en prioritering. Na het zomerreces
wordt een BO woningbouw en verstedelijkingsstrategieën ingepland om
de voortgang van de verstedelijkingsstrategieën inclusief de
Rijk-regioprogrammering en de inzet van het bestaande instrumentarium
voor de woningbouw te bespreken.
Specifiek voor de verstedelijking in de provincies Noord-Holland en
Flevoland spreken de partijen af om zich in te zetten voor een versnelling
van de woningbouw van 240.000 woningen, waarvan 175.000 in de
Metropoolregio Amsterdam. De inzet in de MRA is gericht op de reguliere
woningbouw (122.000) en de stadsharten (53.000). Daarbovenop wordt
ook de mogelijke versnelling met extra inspanning van alle partijen op vijf
grootschalige locaties (45.000)52 onderzocht, nu grotendeels later in de tijd
gepland, dan de genoemde 175.000 woningen. De woningen worden
voornamelijk gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Veelal gaat het om
herstructurering waarbij sanering van bebouwing en bedrijfsverplaatsing
52
In Achtersluispolder (Zaanstad), Almere Pampus; Haven Stad(Amsterdam), Zuidoostflank
langs A2, Hoofddorp en Haarlemmermeer West.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
16
aan de orde zijn. Deze factoren zijn van grote invloed op de mogelijke
versnelling van de woningbouwontwikkeling. Rijk en regio hebben voor
de versnelling van de woningbouw in de MRA afgesproken om integrale
gebiedsplannen op te stellen voor de stadsharten en globale gebiedsplannen voor de vijf grootschalige ontwikkellocaties als onderdeel van de
Verstedelijkingsstrategie MRA en daarin de Rijk-regio inzet in deze
gebieden vast te stellen in het BO MIRT van najaar 2021. Op dit moment is
er voor 40% van de te bouwen woningen in Noord-Holland onvoldoende
stikstofruimte. Partijen hebben besloten tot een aantal maatregelen om
voor de woningbouw voldoende stikstofruimte te creëren. Het gaat hierbij
om ruimte reservering in een nog op te stellen stikstofdepositiebank, het
voordragen van onrendabele toppen van woningbouwprojecten voor de
Woningbouwimpuls, opties voor extern salderen en voor 1 september
2021 uitzicht op een oplossing voor de woningbouw in Zaanstad. Daarbij
worden geen sectoren uitgesloten en worden de mogelijkheden van
financiering door alle partijen betrokken. Partijen spreken af een vergelijkbare aanpak op te stellen voor deze problematiek in Flevoland. Rijk en
regio spreken ten aanzien van de energietransitie in de MRA af een
governance structuur uit te werken met als doel te komen tot een betere
samenwerking met de energieketen (in het bijzonder de netbeheerders) en
integrale besluitvorming op nationaal en regionaal niveau te waarborgen.
Voor de Metropoolregio Utrecht bevestigen Rijk en regio de afgesproken
koers in het Ontwikkelperspectief «Utrecht Nabij». Prioriteit wordt
gegeven aan verstedelijking in de Grote U met Metropoolpoorten en de
Regiopoorten op corridors. Dit jaar staat in teken van concrete vervolgstappen in de MIRT- verkenning OV en Wonen, de drie Gebiedsonderzoeken (Leidsche Rijn-Zuilen, A12 Zone en Lunetten Koningsweg – Utrecht
Science Park), de Mobiliteitsstrategie, het Knooppuntenprogramma en de
Aanpak 2030. Rijk en regio spreken af nadere vervolgbesluiten te nemen
op het BO MIRT 2021: richting geven aan de uitwerking van de gebieden
en neerzetten van de opgave voor mobiliteit, en op het BO MIRT 2022:
grotere vervolgbesluiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling,
mobiliteit en leefbaarheid. Bij het gereed maken van de benodigde
beslisinformatie voor de vervolgbesluiten wordt doorontwikkeling van
Rijnenburg (na 2035–2040) meegenomen, zoals toegezegd in de brief aan
de Kamer53. De regio Amersfoort werkt aan het Ontwikkelbeeld
2030–2040, waar door Rijk en regio als samenhangende vraagstukken
worden geïdentificeerd: de multimodale corridors A1 en A28 en de
integrale opgave in het landelijk gebied.
Wat betreft het NOVI-gebied Groene Hart maken Rijk, provincies,
gemeenten en waterschappen in het Bestuurlijk Platform Groene Hart
(BPGH) nadere afspraken over de gezamenlijke inzet, de doelen/kaders en
uitgangspunten op de focusthema’s bodemdaling, watersysteem, vitale
dorpen en steden. In het BPGH wordt hiervoor een bestuursovereenkomst
voorbereid, waarover in het najaar van 2021 kan worden besloten. Ten
behoeve van de Omgevingsagenda spreken Rijk, provincies NoordHolland, Utrecht en Flevoland af dat zij de Omgevingsagenda NoordwestNederland verder uitwerken en deze in het voorjaar van 2022 aan het BOL
Noordwest ter instemming voor leggen.
BO Leefomgeving Zuid (21 april 2021)
In het BOL Zuid is gesproken over de uitdagingen die de omvang en
integraliteit van de verstedelijking in Brabant met zich mee brengt. In het
BO MIRT in het najaar van 2021 zal naar verwachting het ruimtelijk
perspectief en de strategische hoofdkeuzes gepresenteerd worden,
53
Kamerstuk 32 847, nr. 715.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
17
alsmede het verstedelijkingsakkoord voor de Brainportregio worden
vastgesteld. Richting het BO Leefomgeving Zuid in voorjaar 2022 wordt
het ruimtelijk perspectief en de hoofdkeuzes per stedelijke regio verder
uitgewerkt in de verstedelijkingsstrategie voor heel Stedelijk Brabant en in
verstedelijkingsakkoorden voor de stedelijke regio’s Breda/Tilburg en Den
Bosch.
Naast de verstedelijkingsstrategie is het in 2020 uitgevoerde
MIRT-onderzoek Verstedelijking en Bereikbaarheid Brainport Eindhoven
besproken. Om de opgave in verstedelijking (62.000 woningen tot 2040) in
samenhang met ingrepen in het mobiliteitssysteem mogelijk te maken is
besloten dat voor de besluitvorming en uitwerking van de uitkomsten uit
het MIRT-onderzoek wordt aangesloten bij het programma SmartwayZ.NL. Rijk en regio erkennen dat de voorgestelde governance alleen
toeziet op de uitvoering van de uitkomsten van het MIRT-onderzoek. Waar
inhoudelijke raakvlakken zijn wordt met de Brainport Nationale Actieagenda (BNA) afstemming gezocht. De scope en governance van de BNA
blijft ongewijzigd.
De provincie Limburg lichtte tijdens het BO Leefomgeving Zuid de met
name kwalitatieve woonopgave in Limburg toe. Deze complexe opgave
vergt specifieke instrumenten en middelen. Daar is deels invulling aan
gegeven door het Rijk met ondersteuning ter versnelling van de
woningbouw- en herstructureringsopgave in de Limburgse regio’s. De
betrokken partijen wensen de goede samenwerking tussen Rijk en regio
op dit vlak langjarig en structureel voort te zetten en te verstevigen.
Op het BO Leefomgeving Zuid zijn ook de twee NOVI-gebieden in
Zuid-Nederland besproken, namelijk De Peel en Zuid-Limburg.
BO Leefomgeving Noord (17 mei 2021)
Op het BOL Noord lichtte de regio het eerste deel van het Deltaplan
Noord-Nederland toe, de Bouwstenen voor het Deltaplan. De bouwstenen
zijn het ambitieuze aanbod van de regio aan het Rijk voor het Deltaplan en
bevatten een integraal plan dat bestaat uit het inpassen van 220.000 extra
woningen tot 2040 (bovenop de autonome groei van 100.000 woningen)
en het versterken van de economische clusters in Groningen, Fryslân,
Drenthe en Flevoland. Gefaciliteerd door forse investeringen in het
nationaal spoornetwerk waaronder het aanleggen van de Lelylijn en
Nedersaksenlijn en het verbeteren van het bestaande spoor over Zwolle
voor € 9,5 miljard. Komende maanden zullen Rijk en regio gezamenlijk
onderzoek doen naar de potentie van deze ingrepen wat betreft de
ruimtelijke- en sociaal-economische effecten. De (tussentijdse) resultaten
van dit vervolgonderzoek voor het Deltaplan, inclusief de reflectie van het
expertpanel op de bouwstenen en onderzoeksresultaten, zullen geagendeerd worden op het BO MIRT. De planning van het onderzoek is gericht
op tijdige beschikbaarheid van de resultaten ten behoeve de tweede
tranche Groeifonds. Tenslotte spraken de partijen af dat de energietransitie, klimaatadaptatie en waterbeheer belangrijke randvoorwaarden zijn
voor de nadere uitwerking van het Deltaplan. Met de verdere uitwerking
van het Deltaplan geven regio en Rijk invulling aan de moties van het lid
Amhouch c.s.54 en van de leden Terpstra en Amhaouch55 en de BO MIRT
afspraken op dit punt.
Afgelopen jaar hebben Rijk en regio samengewerkt aan de Omgevingsagenda Noord. Om de gezamenlijke opgaven in beeld te brengen en
54
55
Kamerstuk 35 570 A, nr. 27.
Kamerstuk 35 570 VII, nr. 52.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
18
samenwerkingsafspraken te formuleren zijn zogenoemde werkplaatsen
georganiseerd. Op het BOL Noord spraken Rijk en regio af dat een eerste
versie van de Omgevingsagenda Noord in het BO MIRT van najaar 2021
wordt besproken, om vervolgens ter vaststelling voor te leggen bij de
bevoegd gezagen. Ook zijn de resultaten van twee werkplaatsen toegelicht, namelijk «Drentsche Aa/Hoge Zandgronden» over het klimaatadaptief inrichten van het landelijk gebied en «Wijkvernieuwing en
transformatie» over de noordelijke context van deze transformatieopgave.
De conclusies uit de werkplaats worden meengenomen in de Omgevingsagenda van Noord-Nederland. Met de vaststelling van het Plan van
Aanpak NOVI-gebied Groningen wordt Groningen definitief aangewezen
als NOVI-gebied.
Regio en Rijk hebben eveneens gewerkt aan de Verstedelijkingsstrategie
Regio Groningen-Assen. De verstedelijkingsstrategie bevat een plan voor
integrale regionale ontwikkeling met voldoende woningbouwplannen
(circa 42.000 woningen tot 2040), met bijpassende ontwikkelingen in werk,
voorzieningen en mobiliteit. In het BO MIRT 2021 bespreken Rijk en regio
de definitieve verstedelijkingsstrategie en het verstedelijkingsakkoord. Dat
akkoord bevat een beeld en afspraken over wat nodig is om de strategie te
realiseren.
BO Leefomgeving Oost (20 mei 2021)
Om de verstedelijkingsopgave in Zwolle en Kampen te kunnen bewerkstelligen zijn door het Rijk, provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle
en Kampen afspraken gemaakt om de voorziene woningbehoefte voor de
komende tien jaar al in 2028 gerealiseerd te hebben. Het gaat om circa
14.600 woningen. Daarnaast is stilgestaan bij de Verstedelijkingsstrategie
Regio Zwolle en het MIRT-onderzoek Zwolle en omgeving die momenteel
nog in volle gang zijn. De regio staat voor de opgave om in 2040 40.000
woningen te realiseren. Onderzocht wordt bovendien of er een hogere
bijdrage aan het nationaal woningtekort geleverd kan worden. In het BO
MIRT in het najaar 2021 zal de gewenste ontwikkelrichting voor de
verstedelijking en bereikbaarheid en de aanzet voor een bijbehorend
adaptief ontwikkelpad richting 2040 besproken worden.
Ook in de regio Arnhem, Nijmegen en Foodvalley ligt een grote verstedelijkingsopgave. Aanleiding voor de verstedelijkingsstrategie is de opgave
in het hoge scenario om 40.000 woningen in Foodvalley en 60.000
woningen in Arnhem-Nijmegen toe te voegen tot 2040. De randvoorwaarden om aan deze opgave te voldoen, zijn beschreven in het verstedelijkingsconcept van de Groene Metropool «Meer landschap, meer stad».
Dit concept dient als basis voor een nadere uitwerking van de verstedelijkingsstrategie en het verstedelijkingsakkoord. Rijk en regio werken in
aanloop naar het BO MIRT 2021 een ontwikkelpad op hoofdlijnen uit en
spreken af om in het najaar van 2021 een verstedelijkingsakkoord te
sluiten. Omdat de regio Foodvalley gedeeltelijk in landsdeel Noordwest
ligt, is in dit BOL gesproken over samenhangende vraagstukken.
Geïdentificeerd zijn de multimodale corridors A12 en A1 en de integrale
opgave in het landelijk gebied.
In beide verstedelijkingsstrategieën wordt het belang van klimaatadaptatie
en klimaatbestendigheid erkend en daarom zullen deze opgaven samen
met de kwaliteit van de leefomgeving, ruimte voor economische
ontwikkeling, kringlooplandbouw en energie hierin een prominente plek
krijgen.
Met betrekking tot de Omgevingsagenda-Oost hebben Rijk en de regio
afgesproken dat zij de opgave Achterhoek toevoegen aan de Omgevingsagenda Oost-Nederland door middel van het vaststellen van een
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
19
addendum. De gezamenlijke aanpak tussen Rijk en regio voorziet in het
combineren van de ruimtelijk-economische agenda van de Achterhoek
met de op te stellen agenda voor het landelijk gebied.
BO Leefomgeving Zuidwest (26 mei 2021)
Het Rijk en de provincies Zeeland en Zuid-Holland hebben samen de
inhoudsopgave van de Omgevingsagenda Zuidwest vastgesteld, met
daarin elf gebiedsgerichte opgaven, waaronder de drie NOVI-gebieden.
De opgaven voor Zeeland waren in het BOL van vorig jaar reeds vastgesteld. Voor Zuid-Holland is het verbinden en versterken van bestaande
Rijk-regio-trajecten leidend. Gestart wordt met de volgende selectie van
opgaven: de Ruimtelijk-economische ontwikkeling van Zuid-Holland, het
versterken van de Noordrand van de Delta en de structuurversterking
Ports en Corridors. De gezamenlijke opgave Kust en Voordelta richt zich
op de Zeeuwse en Hollandse kust en de voordelta. De Omgevingsagenda
Zuidwest wordt in het BOL van voorjaar 2022 vastgesteld.
De Omgevingsagenda Zuidwest levert met de Transitie landelijk gebied
Zeeland een bijdrage aan het versterken van de samenwerking tussen Rijk
en regio als één overheid met maatschappelijke partners. Zeeland hoopt
dat het nieuwe Kabinet met voldoende aandacht en ambitie in het
landelijk gebied aan de slag gaat. Het Rijk en Zeeland zetten de gebiedsgerichte samenwerking voort en nemen de aanbevelingen voor de
uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied mee.
Rijk en regio Zuid-Holland spreken opnieuw uit dat de Verstedelijkingsstrategie van Zuid-Holland inzet op zoveel mogelijk binnenstedelijk en
nabij bestaand hoogwaardig openbaar vervoer bouwen (200.000–230.000
woningen tot 2030). De regio Zuid-Holland wijst er op dat investeringen in
hoogwaardig openbaar vervoer en woningbouw randvoorwaardelijk zijn
voor het realiseren van deze verstedelijkingsstrategie. De provincie
Zuid-Holland doet een onderzoek naar de brede maatschappelijke kosten
en baten van binnen- en buitenstedelijke locaties. De te maken keuzes
worden geagendeerd op het eerstvolgende BO Verstedelijkingsstrategie
Zuid-Holland (na de zomer).
Evenals in het BO Noordwest is in dit BO besproken – in het kader van het
programma Mobiliteit en Verstedelijking (MoVe) – dat de Schaalsprong
MOVV in de Zuidelijke Randstad langs de Oude Lijn een transitie vraagt
van een projectgerichte financiering naar gezamenlijke en adaptieve,
meerjarige, programmatische bekostiging (verstedelijking en mobiliteit).
Dit geeft meer zekerheid over uitvoering in de komende jaren en
gelegenheid tot adaptiever plannen.
Het Nationaal Groeifonds (NGF) heeft een reservering van 1 miljard euro
voor MOVV opgenomen, die onder voorwaarde van onder andere
co-financiering omgezet kan worden in een definitieve bestemming. De
samenwerkende partijen binnen MoVe werken aan de uitwerking van het
plan en bijbehorende maatschappelijke kosten-batenanalyse. Over het
vervolg, naar aanleiding van de besluitvorming dit voorjaar over het NGF,
wordt een bestuurlijk overleg gepland.
Bij de voorbereiding van de startbeslissing Infrastructuur en Knooppunten
Oude Lijn zal door de Verstedelijkingsalliantie en betrokken partijen van
programma MoVe gezamenlijk worden onderzocht hoe deze verrijkt kan
worden met verstedelijkingsafspraken. Hierbij zal nader worden ingegaan
op: woningbouwprogrammering, ruimtelijk flankerend beleid (waaronder
parkeerbeleid en ontwerpprincipes) en milieucontouren (binnen wettelijke
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
20
kaders) met bijbehorende instrumenten. In het BO MIRT najaar 2021 zal
daartoe een voorstel worden gedaan.
Het Rijk en de regio Zuid-Holland spreken de intentie uit om op het BO
MIRT najaar 2021 besluiten te nemen over het oprichten van toekomstige
bouwhubs voor de regio Den Haag en Rotterdam.
Rijk en regio concluderen dat bij veel urgente ruimtelijke projecten in
toenemende mate spanning ontstaat waar het gaat om de effecten van
stikstof, geluid en externe veiligheid. Dit leidt ertoe dat het realiseren van
woningbouw, bereikbaarheid en economische ontwikkelingen complexer
wordt. Rijk en regio erkennen de complexiteit. De komende (bestuurlijke)
overleggen zullen worden benut om tot nadere afspraken te komen om
deze problematiek voortvarend op te pakken. Rijk en regio verkennen de
meerwaarde van een integrale, gebiedsgerichte aanpak voor deze
problematiek, aanvullend op en gebruikmakend van de lopende landelijke
trajecten, projecten en de NOVI-gebieden. Hierbij wordt ook gekeken naar
de mogelijkheden die de Omgevingsagenda Zuidwest hierbij kan bieden.
Tot slot: recent verschenen rapporten
Daarnaast wil ik uw Kamer graag nog wijzen op twee rapporten die
onlangs zijn verschenen en die relevant zijn voor de uitvoering van de
NOVI. Op 12 mei 2021 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek
Ruimtelijke Ordening (IBO-RO) aan de Eerste en Tweede Kamer toegezonden. De kabinetsreactie hierop zal echter door het volgende kabinet
worden opgesteld. Het IBO-RO richt zich op de algemene governance van
de ruimtelijke ordening. Als hoofdlijn adviseert het IBO dat het Rijk per
regio op grond van een beperkte set nationale opgaven de doelen en
ordenende principes voor de ruimtelijke inrichting vaststelt. Decentrale
overheden maken op basis hiervan ruimtelijke keuzes, die worden
uitgewerkt in concrete plannen. Sluitstuk is dan het bestuursakkoord
tussen Rijk en de regio/provincie, waarin de prestatieafspraken worden
vastgelegd en de wijze van monitoring. Volgens het IBO zijn in de zeven
verstedelijkingsstrategieën de keuzes al in belangrijke mate gemaakt.
Waar het hier vooral om gaat, is het vinden van voldoende middelen om
de ruimtelijke keuzes daadwerkelijk te realiseren. In het landelijk gebied
valt de aanpak van het Rijk nu nog teveel uiteen in een groot aantal
sectorale programma’s, die nog niet bij elkaar gebracht worden op een
centrale tafel. Bij de RES’en is de bevinding van het IBO dat er sprake is
van een strak omlijnd proces, dat echter wel nog een sectorale insteek
kent.
In het debat met uw Kamer op 18 juni 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 85,
item 9) over stikstof en natuur, is de regering met de motie van het lid
Harbers c.s. verzocht om de instelling van een studiegroep over de
ruimtelijke inrichting van het landelijk gebied. Dit adviesrapport «Kiezen
én delen» is op 12 mei jl. eveneens aangeboden aan de Kamer56. De
opgaven in het landelijk gebied moeten volgens dit advies samengaan
met het toekomstig gebruik. Dit kan door het aanscherpen van doelen en
kaders en door het uitwerken en toepassen van inrichtingsprincipes,
waarvoor de Studiegroep voorstellen doet. Meervoudig ruimtegebruik is
volgens de studiegroep een belangrijk uitgangspunt, maar dit kan niet alle
vragen om ruimte oplossen. Er zullen ook keuzes worden gemaakt waar
56
Kamerstuk 35 334, nr. 141.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
21
functies niet te combineren zijn. De studiegroep adviseert op basis van de
voorgestelde inrichtingsprincipes keuzes te maken die richting geven aan
het NPLG, dat is aangekondigd in de NOVI.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83
22
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eb0bb5dc-6b2a-4891-9293-6bcdf8ae17e3
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2021–2022
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2022Z04507
Vragen van de leden Kwint en Van Kent (beiden SP) aan de Ministers van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
over het bericht dat de overheidswebsite plat lag vanwege run op aanvraag
duizend euro (ingezonden 10 maart 2022).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht «Overheidswebsite plat vanwege run op
aanvraag duizend euro: «Dan maar geen opleiding volgen»»1
Vraag 2
Als het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wist dat het
druk ging worden, waarom is daar dan geen rekening mee gehouden?
Vraag 3
Hoeveel mensen hebben hierdoor geen aanvraag van het STimulering
Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget kunnen doen? Hoe gaat er in de
toekomst voorkomen worden dat iedereen die zich wil laten om- of bijscholen
een aanvraag kan doen?
Vraag 4
Bent u van mening dat het budget dat nu beschikbaar is gesteld voldoende is
om in alle aanvragen te voorzien? Kunt u dit toelichten?
Vraag 5
Waarom is er geen overgangsregeling voor mensen die tussen 1 januari 2022
en 1 maart 2022 zijn begonnen aan een om- of bijscholingstraject? Hoe
worden deze mensen tegemoet gekomen?
Vraag 6
Kunt u een volledige lijst geven van opleidingen en instellingen die in het
scholingsregister staan?
1
kv-tk-2022Z04507
’s-Gravenhage 2022
Hart van Nederland, 1 maart 2022, «Overheidswebsite plat vanwege run op aanvraag duizend
euro: «Dan maar geen opleiding volgen»» (https://www.hartvannederland.nl/null/
overheidswebsite-plat-vanwege-run-op-aanvraag-duizend-euro)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen
1
Vraag 7
Hoe wordt bepaald of een opleiding, cursus of traject in het scholingsregister
komt?
Vraag 8
Waarom zijn veel opleidingen en cursussen die wel voldoen aan de eisen om
in het scholingsregister te komen nog niet toegevoegd aan het scholingsregister?
Vraag 9
In welke sectoren zijn de meeste aanvragen gedaan? Kunt u een uitputtende
lijst geven van alle sectoren met daarbij hoeveel aanvragen er zijn gedaan?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/52d04d00-99b2-4729-8128-a39965a447fc
|
Onderzoeksrapport
ladingresiduen
Een onderzoek naar het lozen van ladingresiduen van schepen
afkomstig van Tata Steel
Onderzoeksrapport ladingresiduen
Een onderzoek naar het lozen van ladingresiduen van schepen afkomstig
van Tata Steel
Datum
25 mei 2022
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Colofon
Uitgegeven door
Inspectie Leefomgeving en Transport
Directie Toezicht en opsporing
Afdeling Toezicht milieu
Postbus 16191, 2500 BD Den Haag
088 489 00 00
www.ilent.nl
Pagina 5 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Inhoud
Colofon—5
Inhoud—7
●
Samenvatting—9
1
1.1
1.2
1.3
1.4
Inleiding—11
Aanleiding—11
Doelstelling van het onderzoek—11
Onderzoeksaanpak—12
Tweede deelonderzoek—12
2
2.1
2.2
2.3
Wettelijk kader en inrichting toezicht—13
Internationale wet- en regelgeving—13
Nationale wet- en regelgeving—14
Inrichting toezicht—15
3
3.1
3.2
3.3
3.4
3.5
Bevindingen inspecties ILT en ketenpartners —17
Inleiding—17
Aantal uitgevoerde inspecties—17
Aantal niet-nalevingen algemeen—19
Aantal niet-nalevingen ladingresiduen—20
Intensivering toezicht—21
Bijlage A
Wet- en regelgeving artikelsgewijs—23
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
●
Samenvatting
Dit onderzoeksrapport is het eerste van een tweedelig onderzoek naar mogelijke
lozingen van ladingresiduen vanaf zeeschepen die Tata Steel als bestemming
hadden. Dit eerste deelonderzoek richt zich op de relevante wet- en regelgeving,
het toezicht daarop en een overzicht van de inspectieresultaten uit de afgelopen 5
jaar bij deze zeeschepen.
De aanleiding van dit onderzoek betrof berichtgeving in het Noordhollands Dagblad
over mogelijk illegale lozingen van ladingresiduen van schepen afkomstig van Tata
Steel en een bijna gelijktijdige bevinding van de Inspectie Leefomgeving en
Transport over een schip met een vervuild dek aan de kade van Tata Steel. Met dit
onderzoek is nagegaan of er - op basis van de inspectieresultaten van de Inspectie
Leefomgeving en Transport en de andere toezichthouders - aanwijzingen zijn dat er
illegale lozingen plaatsvinden van ladingresiduen bij schepen die bij Tata Steel
hebben gelost.
Het toezicht op mogelijke illegale lozing van ladingresiduen vindt plaats binnen de
kaders van de (internationale) scheepvaartregelgeving. De kapitein van een schip is
verantwoordelijk voor de naleving van die (internationale) wet- en regelgeving. Het
uitgangspunt daarbij is te zorgen dat ladingresiduen niet illegaal worden geloosd. In
havens en in kwetsbare zeegebieden, zoals de Noordzee, mogen ladingresiduen niet
worden geloosd. Het meenemen van ladingresiduen is echter niet verboden als die
in een andere haven kunnen worden afgegeven. Doel van de regelgeving is het
voorkomen van vervuiling op zee. Om die reden treden toezichthouders preventief
op bij constatering van afvaarten met vervuilde dekken of niet opgeruimde
ladingresiduen. Het vuil of het residu kan namelijk door wind, regenval of de
zeegang van boord spoelen, waardoor een illegale lozing ontstaat.
Van 2017 t/m 2021 hebben de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Port of
Amsterdam op grond van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen 309
inspecties uitgevoerd bij schepen die bij Tata Steel aan de kade lagen. Hierbij zijn
geen illegale lozingen van ladingresiduen geconstateerd. Wel zijn enkele
onvolkomenheden in de afgifte van scheepsafvalstoffen geconstateerd. Een schip
moet, voordat het uit de haven vertrekt, afvalstoffen die aan boord zijn aan de
havenontvangstvoorzieningen afgeven; anders mag het schip niet vertrekken. Met
ingang van 2019 is de Port of Amsterdam actief gaan registeren op dekken die
vervuild raken bij het lossen van ladingen. In de periode 2019 t/m 2021 zijn 21
bevindingen geweest.
Rijkswaterstaat heeft over een periode van 5 jaar één constatering van
ladingresiduen aan boord van een boot van bootslieden gedaan. De bootslieden
waren ingehuurd door Tata Steel. Het onderzoek naar dit incident loopt nog. Naast
deze constatering heeft Rijkswaterstaat in de periode 2017 t/m 2021 180 inspecties
uitgevoerd, waarbij de ladingresiduen zijn meegenomen. Hierbij zijn geen
overtredingen geconstateerd met het lozen van ladingresiduen.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft in de periode 2017 t/m 2021 71
inspecties op de kade bij Tata Steel uitgevoerd. De nadruk ligt hierbij op het
vrijkomen van stof. Hierbij zijn geen overtredingen geconstateerd voor het lozen
van ladingresiduen.
Pagina 9 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
De Kustwacht heeft in de periode 2017 t/m 2021 8 keer een constatering gedaan op
zee van een schip met een vervuild dek afkomstig van Tata Steel. Hierbij is één keer
een waarschuwing gegeven vanwege het schoonspuiten van het dek. Bij de andere
constateringen heeft de Kustwacht contact gezocht met de kapitein en verzocht het
dek schoon te maken. De Kustwacht heeft op een later tijdstip gecontroleerd of de
dekken schoon zijn gemaakt.
In totaal hebben in de afgelopen vijf jaar 560 inspecties plaatsgevonden bij de
schepen aan de kade van Tata Steel. Dat komt neer op gemiddeld minimaal 2
inspecties per week. Hierbij geldt dat in 2020 en 2021 minder inspecties zijn
uitgevoerd vanwege corona. Er zijn geen overtredingen met betrekking tot het lozen
van ladingresiduen geconstateerd.
Uit de bevindingen van 2019 tot 2022 van de Port of Amsterdam en d e Kustwacht
wordt een toename geconstateerd van schepen die met een vervuild dek willen
vertrekken of dat schepen met een vervuild dek op de Noordzee wordt aangetroffen.
Het vertrek met onopgeruimde ladingresiduen op het dek geeft als risico’s dat
ladingresiduen in zee kunnen komen door bijvoorbeeld de krachten van wind en
water.
Om deze ontwikkeling nader te onderzoeken, wordt de komende periode het
preventief toezicht met drones in samenwerking met de andere toezichthouders
voortgezet. Op basis van de bevindingen aan het eind van het jaar zal gewogen
worden op welke wijze de naleving het beste bevorderd kan worden. Zodat het
risico op illegale lozingen kan worden verkleind in het belang van een schone zee.
Pagina 10 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
1
Inleiding
Dit onderzoeksrapport is het eerste van een tweedelig onderzoek naar mogelijke
lozingen van ladingresiduen vanaf zeeschepen die Tata Steel als bestemming
hadden. Dit eerste deelonderzoek richt zich op de relevante wet- en regelgeving,
het toezicht daarop en een overzicht van de inspectieresultaten uit de afgelopen 5
jaar bij deze zeeschepen.
Het tweede deelonderzoek gaat over de resultaten van de intensivering van het
preventief toezicht op schone scheepsdekken van zeeschepen die hebben gelost of
geladen bij Tata Steel. Dit toezicht loopt tot eind 2022, waardoor publicatie van de
resultaten van het tweede deelonderzoek begin 2023 verwacht wordt.
1.1
Aanleiding
In het vragenuur van dinsdag 15 februari 2022 heeft de staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat de leden van de Tweede Kamer een onderzoek van de
Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna ILT) toegezegd. Doel van het
onderzoek is om geconstateerde overtredingen van de afgelopen jaren van het
verbod op het lozen van ladingresiduen in de omgeving van Tata Steel in kaart te
brengen.
De aanleiding voor deze toezegging waren berichtgeving in het Noordhollands
Dagblad (hierna NHD) over mogelijke lozing van ladingresiduen 1 en een
waarneming2 van een vervuild dek door de ILT een dag daarvoor.
De strekking van de berichtgeving van het NHD was dat grote hoeveelheden
steenkool en ijzererts bij het schoonmaken van de (dekken van) vertrekkende
schepen overboord worden geveegd en terechtkomen tuss en de pieren in de haven
en in de Noordzee.
De waarneming van de ILT betrof een schip aan de kade met een grote hoeveelheid
ladingresiduen aan dek. De ILT heeft daarop via de scheepsagent de kapitein
verzocht om voor vertrek de ladingresiduen af te geven. Hierbij was geen sprake
van een overtreding. Aangezien het schip pas vertrok toen het reeds donker was,
was geen dronetoezicht meer mogelijk om te controleren of de ladingresiduen bij
vertrek van het schip waren opgeruimd.
1.2
Doelstelling van het onderzoek
Dit deelonderzoek naar lozingen van ladingresiduen moet twee zaken in beeld
brengen:
1. de mate waarin deze lozingen plaatsvinden, op basis van de
inspectieresultaten van de verschillende toezichthouders die bij dit
onderwerp betrokken zijn, en
2. welke wet- en regelgeving van toepassing zijn en welke instanties daarbij
een rol in het toezicht hebben.
1
’Tata-troep geloosd in Noordzee’, Noordhollands Dagblad d.d. 11 februari 2022
De waarneming werd gedaan tijdens een proefvlucht die tot doel had te onderzoeken of drones
behulpzaam kunnen zijn bij het uitvoeren van inspecties op scheepsafvalstoffen.
2
Pagina 11 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
1.3
Onderzoeksaanpak
Voor deze rapportage is onderzoek gedaan naar het aantal overtredingen van het
lozen van ladingresiduen bij zeeschepen van en naar Tata Steel tussen 2017 en
2022. Deze periode is vastgesteld omdat de recente jaren, 2020 en 2021, niet
representatief zijn vanwege de coronamaatregelen.
Ter voorbereiding hierop is eerst inzichtelijk gemaakt welke regels van toepassing
zijn op het toezicht en de handhaving op de afgifte van scheepsafvalstoffen in het
algemeen en het lozen van ladingresiduen in het bijzonder. Daarbij is tevens in
beeld gebracht bij welke instanties het toezicht en de handhaving op deze wet- en
regelgeving zijn belegd.
Voor het onderzoek heeft de ILT gebruik gemaakt van de gegevens van eigen
inspecties en van de andere betrokken toezichthouders over het aantal uitgevoerde
inspecties en overtredingen. Deze gegevens zijn bij elkaar gebracht en
geanalyseerd.
Het NHD is gevraagd om zijn dronebeelden voor dit onderzoek aan de ILT te geven.
De beelden zijn op 12 mei 2022 ontvangen. De ILT heeft na bestudering van de
beelden geen overtredingen van het lozen van ladingresiduen waargenomen.
Het onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op de inspecties op de zeeschepen die
Tata Steel hebben aangedaan en op basis van de bevindingen van de ILT en de
andere betrokken toezichthouders. Er is geen onderzoek gedaan naar betalingen 3
door Tata Steel aan de kapitein voor het schoon maken van het dek of het
meenemen van ladingresiduen. De kern van de regelgeving is dat de kapitein
ladingresiduen niet illegaal mag lozen.
1.4
Tweede deelonderzoek
Met de betrokken toezichthoudende instanties zijn afspraken gemaakt over een
intensivering van het preventief toezicht op zeeschepen in de haven van IJmuiden.
Dit in het kader de bevindingen van de Port of Amsterdam en de Kustwacht dat er
een toename is van schepen die met een vervuild dek willen vertrekken of dat
schepen met een vervuild dek op de Noordzee wordt aangetroffen. Het toezicht
wordt in de rest van het jaar 2022 uitgevoerd. Over de bevindingen wordt begin
2023 gerapporteerd in het tweede deelonderzoek.
3
In de berichtgeving in het Noordhollands Dagblad werd melding gedaan dat Tata Steel de bemanning van
schepen contant betaalt voor het dumpen van ladingresiduen.
Pagina 12 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
2
Wettelijk kader en inrichting toezicht
De internationale voorschriften voor het lozen van ladingresiduen van vaste stoffen
die zeeschepen in bulk vervoeren, zijn opgenomen in het Internationaal Verdrag ter
voorkoming van verontreiniging door schepen 4 (hierna MARPOL-verdrag) en de
Europese richtlijn betreffende haven-ontvangst-voorzieningen voor scheepsafval
en ladingresiduen 5. De nationale voorschriften zijn opgenomen in de Wet
voorkoming verontreiniging door schepen (hierna Wvvs) en de Waterwet. Hieronder
volgt per regelgeving een korte uiteenzetting.
2.1
Internationale wet- en regelgeving
MARPOL-verdrag
Het MARPOL-verdrag staat aan de basis van de wet en regelgeving over
ladingresiduen en scheepsafvalstoffen. De doelstelling van het MARPOL-verdrag is
het voorkomen van verontreiniging van de zee door van lozingen van schadelijke
stoffen vanaf zeeschepen. Daartoe heeft de International Maritime Organisation
(IMO) voorschriften opgesteld die lozingen in bepaalde gebieden verbieden en
grenzen stellen aan de lozingen in de gebieden waar deze wel zijn toegestaan.
In het MARPOL-verdrag worden hierbij twee situaties beschreven. De eerste situatie
is dat het schip tijdens zijn reis naar de volgende haven buiten een aangewezen
kwetsbaar zeegebied terechtkomt. De tweede situatie is dat het schip tijdens haar
reis naar de volgende haven binnen één of meerdere aaneengesloten kwetsbare
zeegebieden blijft. De Noordzee is één van de in het MARPOL-verdrag aangewezen
kwetsbare zeegebieden.
In de eerste situatie is bepaald dat de ladingresiduen aan boord mogen blijven
totdat het schip het aangewezen kwetsbare zee gebied heeft verlaten. Hierna mogen
zij onder voorwaarden in zee worden geloosd.
In de tweede situatie is bepaald dat de ladingresiduen door de kapitein vóór het
vertrek moeten worden afgegeven bij de haven-ontvangst-voorziening of uiterlijk in
de eerstvolgende aanloophaven binnen een kwetsbaar zeegebied. In deze situatie
mogen ladingresiduen onderweg niet in aangewezen kwetsbare zeegebieden worden
geloosd. Alleen als in de tweede situatie in beide havens binnen een aangewezen
kwetsbaar zeegebied geen toereikende haven-ontvangst-voorziening is, mogen
lozingen van ladingsresiduen onder strikte voorwaarden volgens het MARPOL verdrag in zee plaatsvinden. Deze voorwaarden zijn verder uitgewerkt in de bijlage
A onder het op zee lozen van ladingresiduen binnen en buiten een kwetsbaar
zeegebied. De landen die dit MARPOL-verdrag ondertekend hebben, moeten zorgen
voor haven-ontvangst-voorzieningen voor deze stoffen.
Op basis van de twee situaties kan worden geconcludeerd dat het lozen van
ladingresiduen in havens of in kwetsbare zeegebieden, zoals de Noordzee verboden
is.
4
1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978
Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad inzake havenontvangstvoorzieningen voor
de afvalafgifte van schepen
5
Pagina 13 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Ladingresiduen vallen in het MARPOL-verdrag6, onder de term schadelijke stoffen en
worden in die bijlage gedefinieerd als: “de overblijfselen van enige lading die niet
onder andere bijlagen bij dit Verdrag vallen en die op het dek of in de ruimen
achterblijven na het laden of lossen, met inbegrip van overtollige lading of gemorste
lading, hetzij in natte of droge toestand of me egevoerd in waswater, maar omvat
geen ladingstof die op het dek achterblijft na het vegen of stof op de
buitenoppervlakken van het schip”.
Europese richtlijn betreffende haven-ontvangst-voorzieningen voor scheepsafval
en ladingresiduen
Met het oog op het tegengaan van - met name illegale - lozingen van schadelijke
stoffen op zee, heeft de Europese Commissie een aanvullende richtlijn vastgesteld.
Deze richtlijn schrijft in de eerste plaats voor dat alle schepen die een Europese
haven aandoen in principe al het aan boord aanwezige scheepsafval in die haven
moeten afgeven. Onder dit scheepsafval valt het grootste deel van de schadelijke
stoffen die aan boord ontstaan bij de normale bedrijfsvoering. Dit zijn bijvoorbeeld
afval uit de keuken en de machinekamer.
Zo geldt voor de scheepvaart in beginsel een afgifteplicht. Onderscheid moet
worden gemaakt tussen de afgifte van scheepsafval en de afgifte van
ladingresiduen. Afgifte van scheepsafval is onder de richtlijn in beginsel steeds
verplicht bij aanloop van een haven in de Europese Unie. Afgifte van ladingresiduen
is alleen verplicht als dit uit het MARPOL-verdrag voortvloeit.
Op grond van recente aanpassing van deze Europese richtlijn vallen ladingresiduen
onder de definitie van scheepsafval. Dit betekent voor ladingresiduen dat deze in
beginsel voor vertrek moeten worden afgegeven bij een haven-ontvangstvoorziening, tenzij het schip voor dit afval voldoende aangewezen opslagcapaciteit
heeft. Echter de Nederlandse wet- en regelgeving waarin die aanpassing van de
Europese richtlijn is geïmplementeerd, is nog niet van kracht7.
De kapitein van het schip is naast een goede bedrijfsvoering ook de
eerstverantwoordelijke voor de naleving van de regels rond om scheepsafvalstoffen
en ladingresiduen.
2.2
Nationale wet- en regelgeving
Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs)
De verplichtingen uit het MARPOL-verdrag en de Europese Richtlijn voor havenontvangst-voorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen staan in de Wvvs. In
bijlage A staat een artikelsgewijze weergave van de wet en regelgeving.
Op dit moment kan alleen het lozen van ladingresiduen in zee een overtreding zijn,
niet het meenemen ervan. De Kustwacht controleert hier, op verzoek van de ILT,
op. Dit kan wel het geval zijn zodra de genoemde nieuwe Europese richtlijn in de
Nederlandse wet- en regelgeving is geïmplementeerd. In die nieuwe Europese
richtlijn zijn de regels met betrekking tot de afgifte van ladingresiduen namelijk
aangescherpt.
Waterwet
Bij eventuele lozingen van ladingresiduen op binnenwater en (o.a. de haven) is de
Waterwet van toepassing. In het algemeen geldt volgens de Waterwet dat dit soort
lozingen verboden zijn.
6
7
Bijlage V
Het voorstel is in procedure en wacht op besluitvorming door de Eerste Kamer
Pagina 14 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
2.3
Inrichting toezicht
Bij het toezicht op het lozen van ladingresiduen wordt onderscheid gemaakt tussen
lozen op zee en lozen op binnenwateren.
De ILT is in de Wvvs, artikel 14 lid 1, aangewezen als toezichthouder op het
voorkomen van lozingen van scheepsafvalstoffen en ladingresiduen door
zeeschepen.
Medewerkers van de divisie Havenmeester van Havenbedrijf Amsterdam N.V. (Port
of Amsterdam) zijn in de Wvvs, artikel 14, lid 2, aangewezen als
medetoezichthouder op het voorkomen van lozingen van scheepsafvalstoffen en
ladingresiduen door zeeschepen in het ambtsgebied van het Havenbedrijf
Amsterdam. Bovendien zijn de medewerkers van Port of Amsterdam, op grond van
de Waterwet, aangewezen als toezichthouder op lozingen in oppervlaktewater
binnen hun ambtsgebied.
Rijkswaterstaat is in de Waterwet, artikel 8.3 lid 1, in de zeehavens de
toezichthouder voor lozingen op de binnenwateren die onder het beheer van het Rijk
vallen (de zogenoemde rijkswateren). Zonder vergunning zijn lozingen op de
rijkswateren niet toegestaan. De haven van IJmuiden is een rijkswater.
De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied ziet toe op het laden en lossen en de
omgang met restanten die achterblijven op de kade. Zodra een schip in de haven
van IJmuiden aan de kade van Tata Steel ligt, maakt het namelijk onderdeel uit van
de inrichting (Tata Steel). Dit om hinder naar de leefomgeving te beperken
Op zee houdt de Kustwacht toezicht met schepen en een vliegtuig. Als de Kustwacht
een lozing ziet, meldt zij dit bij de ILT. Op basis van die melding voert de ILT een
nader onderzoek uit.
Pagina 15 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Pagina 16 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
3
Bevindingen inspecties ILT en ketenpartners
3.1
Inleiding
Om inzicht te krijgen in inspecties naar illegale lozingen van ladingresiduen zijn
verschillende informatiebronnen geraadpleegd en gegevens opgevraagd. De ILT legt
zijn inspecties vast in de zaaksystemen Navis en Thetis-Eu8.
De andere instanties die toezien op lozing van ladingresiduen, zijn;
Port of Amsterdam,
Rijkswaterstaat,
De Kustwacht en,
Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG).
Deze partijen zijn door de ILT gevraagd om informatie aa n te leveren over de
periode 2017 t/m 2021 over het aantal uitgevoerde inspecties en de bevindingen
met betrekking tot het lozen van ladingresiduen.
3.2
Aantal uitgevoerde inspecties
Bij de schepen die Tata Steel bezoeken, worden inspecties uitgevoerd door de ILT,
Port of Amsterdam, Rijkswaterstaat en de ODNZKG. Jaarlijks doen 100 tot 120
schepen Tata Steel aan. De schepen verblijven daar meestal enkele dagen voor het
laden en lossen. Op basis van de ontvangen gegevens van Rijkswaterstaat, Port of
Amsterdam, Kustwacht en ILT is er sprake van minimaal 2 inspecties per week. De
resultaten worden per toezichthouder nader toegelicht.
ILT
In de periode van 2017 t/m 2021 heeft de ILT bij 124 schepen die bij Tata Steel
afmeerden inspecties uitgevoerd. In figuur 1 is de verdeling per jaar opgenomen.
Aantal inspecties ILT bij schepen Tata Steel
35
30
32
31
25
25
20
21
15
15
10
5
0
2017
2018
2019
2020
2021
Figuur 1: Aantal door de ILT uitgevoerde inspecties gericht op bezoekende schepen Tata Steel
8
Navis is het zaaksysteem wat de ILT in gebruik had tot 2018. Thetis -EU is het zaaksysteem wat binnen
Europa wordt gebruikt en vanaf 2018 door de ILT wordt gebruikt.
Pagina 17 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
In 2020 en 2021 zijn minder inspecties uitgevoerd vanwege de coronamaatregelen.
Port of Amsterdam
De Port of Amsterdam heeft in de periode 2017 t/m 2021 in totaal 185 inspecties
uitgevoerd bij schepen die Tata Steel hebben aangedaan. De verdeling per jaar is in
figuur 2 opgenomen. In 2019 waren er minder inspecties vanwege krapte in de
bezetting en in 2020 en 2021 als gevolg van de coronamaatregelen.
Aantal inspecties Port of Amsterdam bij
schepen Tata Steel
70
60
61
50
52
40
30
31
20
24
17
10
0
2017
2018
2019
2020
2021
Figuur 2: Aantal door Port of Amsterdam uitgevoerde inspecties gericht op bezoekende
schepen Tata Steel
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat voert regelmatig bij Tata Steel inspecties uit voor de naleving van
de regelgeving voor lozingen op het rijkswater en kadewerkzaamheden. Daarnaast
vindt één keer per maand een milieuvlucht met helikopter plaats, ook voor visuele
inspectie van de scheepsdekken. Twee keer per maand maakt Rijkswaterstaat een
fysieke toezichtronde met een inspectie van de schepen vanaf de kade. In de
periode 2017 t/m 2021 heeft Rijkswaterstaat 180 inspecties (milieuvlucht en fysieke
toezichtronde) uitgevoerd, waarbij de ladingresiduen zijn meegenomen. Hier zijn
geen overtredingen geconstateerd met het lozen van ladingresiduen.
In het zaaksysteem van Rijkswaterstaat zijn daarnaast 135 zaken geregistreerd
over controles van lozingen en andere werkzaamheden. Een onderdeel van deze
inspecties kunnen scheepsladingen zijn. Het is onduidelijk bij hoeveel inspecties dit
het geval is. De aantallen zijn derhalve niet meegenomen bij de totalen van de
uitgevoerde inspecties naar ladingresiduen.
ODNZKG
De ODNZKG ziet toe op het laden en lossen. ODNZKG registreert op verschillende
wijzen de inspecties die een relatie kunnen hebben met het lossen van schepen bij
Tata Steel. Dit zijn inspecties die vanuit het onderdeel grondstoffenlogistiek zijn
uitgevoerd of maandelijkse stofcontroles.
Van alle inspecties die tussen 2017 en 2022 bij Tata Stee l zijn uitgevoerd, zijn er 71
waarbij specifiek is gekeken naar scheepsverlading.
Pagina 18 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
De Kustwacht
De Kustwacht controleert op verzoek van de ILT of er lozingen op zee plaatsvinden.
De Kustwacht voert jaarlijkse 1.500 tot 2.000 patrouilles uit op zee. Contro le op
lozingen is één van de onderdelen tijdens deze patrouilles. Bij constatering van
lozingen informeert de Kustwacht de ILT.
De Landelijke Eenheid
Vanwege de omvang van de data zijn alleen de jaren 2020 en 2021 geanalyseerd.
De Landelijke Eenheid heeft geen meldingen in 2020 en 2021 ontvangen over het
lozen van ladingresiduen van schepen afkomstig van Tata Steel.
3.3
Aantal niet-nalevingen algemeen
In de periode 2017 t/m 2021 heeft de ILT bij 24 schepen die bij Tata Steel
aanmeerden onvolkomenheden geconstateerd op het gebied van de afgifte van
scheepsafvalstoffen, dit zijn dus geen ladingresiduen. In figuur 3 is de verhouding
tussen inspecties met en zonder onvolkomenheden weergegeven.
Inspecties ILT en overtredingen
35
30
6
5
25
4
20
6
15
26
3
26
21
10
12
5
15
0
2017
2018
2019
Geen overtredingen
2020
2021
Overtredingen
Figuur 3: aantal inspecties ILT zonder overtredingen en met overtredingen
De ILT constateerde vooral dat er te veel scheepsafval aan boord was en dat dit
voor vertrek moest worden afgegeven aan de wal.
Als onvoldoende opslagcapaciteit resteert op het schip voor de vervolgreis is de
kapitein namelijk verplicht om de scheepsafvalstoffen af te geven. De kapitein moet
voor vertrek administratief aantonen dat de scheepsafvalstoffen zijn afgegeven aan
de haven-ontvangst-voorziening. De ILT controleert aan de hand van de
afgiftebonnen of de scheepsafvalstoffen zijn afgegeven.
Bij de ketenpartners zijn alleen overtredingen opgevraagd specifiek op de lozing van
ladingresiduen. Deze zijn weergegeven in 3.4.
Pagina 19 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Geconstateerde niet-nalevingen door ketenpartners:
1. De ODNZKG heeft in 2021 een dwangsom opgelegd voor het stof dat vrij
kwam bij het lossen van de zeeschepen. De ILT heeft verder geen data
ontvangen van andere overtredingen.
2. overtredingen dan lozingen van ladingresiduen.
3.4
Aantal niet-nalevingen ladingresiduen
ILT
De ILT heeft in de periode 2017 t/m 2021 geen constateringen gedaan over het
illegaal lozen van ladingresiduen op zee door schepen die bij Tata Steel hebben
aangemeerd. De ILT kan hier alleen op handhaven als er sprake is van heterdaad.
De ILT kan de kapitein van een schip niet verplichten om de ladingresiduen af te
geven aan de havenontvangstvoorziening van de haven waar het schip ligt. In de
concepttekst van de wijziging van de Wvvs is die verplichting, vanuit de Europese
regelgeving (EU richtlijn 2019/833), wel opgenomen. Aangezien de gewijzigde Wvvs
nog niet van kracht is, is handhaving op dit moment nog niet mogelijk.
De naast gelegen foto laat een
voorbeeld zien van een zeeschip
dat wegvaart met ladingresiduen.
Op de luiken die de ladingruimen
afsluiten zijn duidelijk sporen te
zien van de lading die bij het
lossen op het dek zijn
achtergebleven. Het wegvaren
met ladingsresiduen is op zichzelf
geen overtreding.
Port of Amsterdam
Bij Port of Amsterdam is sinds 2019 het item “schone dekken” toegevoegd aan het
toezicht registratiesysteem waardoor deze specifieke data is te ontsluiten. Bij een
constatering van een vervuild dek verzoekt de Port of Amsterdam aan de kapitein
om een foto van een schoon dek te sturen voordat het schip vertrekt. Dit is
preventief om te voorkomen dat het vuil of het residu door wind, regenval of
zeegang overboord gaan. Als de kapitein geen foto aanlevert van een schoon dek
mag het schip niet vertrekken. In 2019 kwam het 5 keer voor dat een dek van een
schip dat bij Tata Steel zou vertrekken, onvoldoende schoon was, in 2020 6 keer en
in 2021 10 keer. In totaal gaat het om 21 bevindingen.
Pagina 20 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Aantal inspecties Port of Amsterdam
en opmerkingen ladingresiduen
70
60
50
40
30
61
52
10
20
5
10
19
6
21
11
0
2017
2018
Inspecties zonder opmerking
2019
2020
2021
Inspecties met opmerking ladingresiduen
Figuur 4: Aantal door Port of Amsterdam uitgevoerde inspecties gericht op bezoekende
schepen Tata Steel en opmerkingen ladingresiduen
Rijkswaterstaat
Rijkswaterstaat heeft in oktober 2021 bij een bootje van de bootlieden veel kolen op
het dek aangetroffen. Dit bootje is niet van Tata Steel maar van de
bootliedenorganisatie. Het bootje was wel in dienst van Tata Steel bezig met
werkzaamheden voor Tata Steel. Onderzoek van dit incident loopt nog.
Kustwacht
In de periode 2017 t/m 2021 heeft de kustwacht 8 keer ladingresiduen op het dek
geregistreerd in het zaaksysteem bij schepen afkomstig van Tata Stee l. In 2017 was
dit er 1, in 2020 2 en in 2021 zijn dit 5 constateringen geweest. Hierbij is 1
waarschuwing gegeven vanwege het schoonspuiten van het dek. Bij de andere
constateringen heeft de Kustwacht contact gezocht met de kapitein van het schip en
verzocht om het dek schoon te maken. Op een later tijdstip is geconstateerd dat het
dek is schoongemaakt.
3.5
Intensivering toezicht
De ILT heeft vanaf 7 maart 2022 het preventief toezicht op de vertrekkende
schepen bij Tata Steel, met de inzet van drones, tijdelijk geïntensiveerd naar
tweemaal per week. Daarnaast heeft de ILT afspraken gemaakt met
Rijkswaterstaat, Port of Amsterdam en de ODNZKG over de intensiteit van het
toezicht en het uitwisselen van bevindingen. Door het uitwisselen van bevindingen
en signalen wordt het toezicht versterkt. Zo kan ODNZKG de dronebeelden van de
ILT gebruiken voor de handhaving van de stofcontroles.
Pagina 21 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Pagina 22 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Bijlage A
Wet- en regelgeving artikelsgewijs
Grens zee <> binnenwater
Artikel 2, lid 1 Wet grenzen Nederlandse territoriale zee:
De laagwaterlijn langs de kust vormt, met de in het tweede en vierde lid genoemde
basislijnen, voor zover deze zeewaarts daarvan zijn gelegen, de grens tussen de
binnenwateren en de territoriale zee van Nederland.
Artikel 2, lid 4:
In de Maasmond en in de havenmonden van Scheveningen en IJmuiden geldt als
basislijn de verbindingslijn van de lichten op de koppen der havenhoofden.
Op zee - algemeen
Artikel 1 Wvvs:
h. schadelijke stof: stof die valt onder het toepassingsbereik van Bijlage I, II, III,
IV of V van het Verdrag (=MARPOL-verdrag);
Artikel 5, lid 1 Wvvs:
Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter bescherming en
behoud van het milieu regels gesteld met betrekking tot:
a. verboden lozingen van schadelijke stoffen in zee vanaf schepen;
Artikel 5, lid 3 Wvvs:
De krachtens het eerste lid gestelde regels zijn ook van toepassing op buitenlandse
schepen:
a. in de Nederlandse territoriale zee of, voorzover het in dat lid bedoelde verbod
betrekking heeft op de voorschriften van het Verdrag of voorzover met dat
verbod toepassing wordt gegeven aan artikel 220 van het VN-Zeerechtverdrag,
in de Nederlandse exclusieve economische zone;
Artikel 12c, lid 1 Wvvs:
De kapitein van een schip dat een haven a andoet die is aangewezen krachtens
artikel 6, eerste lid, geeft de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan
te wijzen schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen af bij een
havenontvangstvoorziening.
Artikel 2 Besluit voorkoming verontreiniging door schepen:
Als schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de wet worden
aangewezen:
f.
vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V van het Verdrag (=MARPOL verdrag);
Artikel 29, lid 5 Besluit voorkoming verontreiniging door schepen:
Het is verboden vanaf een schip vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V
van het Verdrag in zee te lozen, anders dan met inachtneming van de in die Bijlage
gegeven voorschriften, met dien verstande dat:
a. in het gebied van de Middellandse Zee, het gebied van de Oostzee, het
Golfgebied, het gebied van de Noordzee en het Caribisch gebied, bedoeld in
voorschrift 1 van die Bijlage, en in het Antarctisch gebied voorschrift 6 van die
Bijlage van toepassing is;
Pagina 23 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
b.
in de overige bijzondere gebieden, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage,
voorschrift 4 van die Bijlage van toepassing is, en in deze gebieden voorschrift
6 van die Bijlage van toepassing wordt op een nader bij besluit van Onze
Minister vast te stellen tijdstip, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant;
Voorschrift 1 Bijlage V MARPOL-verdrag:
9. Garbage (vuilnis) means all kinds of food wastes, domestic wastes and
operational wastes, all plastics, cargo residues (=ladingresiduen), incinerator ashes ,
cooking oil, fishing gear, and animal carcasses generated during the normal
operation of the ship and liable to be disposed of continuously or periodically except
those substances which are defined or listed in other Annexes to the present
Convention. Garbage does not include fresh fish and parts thereof generated as a
result of fishing activities undertaken during the voyage, or as a result of
aquaculture activities which involve the transport of fish including shellfish for
placement in the aquaculture facility and the transport of harvested fish including
shellfish from such facilities to shore for processing.
2. Cargo residues (=ladingresiduen) means the remnants of any cargo which are
not covered by other Annexes to the present Convention and which r emain on the
deck or in holds following loading or unloading, including loading and unloading
excess or spillage, whether in wet or dry condition or entrained in wash water but
does not include cargo dust remaining on the deck after sweeping or dust on the
external surfaces of the ship.
De haven Velsen/IJmuiden is een aangewezen haven krachtens artikel 6, eerste lid
Wvvs, alwaar voor vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V MARPOL een
toereikende havenontvangstvoorziening dient te zijn.
Op zee – lozen ladingresiduen buiten een “Special area”
Voorschrift 4 Bijlage V MARPOL-verdrag
Discharge of garbage outside special areas
1 Discharge of the following garbage into the sea outside special areas shall only be
permitted while the ship is en route and as far as practicable from the nearest land,
but in any case not less than:
(…)
.3 12 nautical miles from the nearest land for cargo residues that cannot be
recovered using commonly available methods for unloading. These cargo
residues shall not contain any substances classified as harmful to the marine
environment, in accordance with the criteria set out in appendix I of this
Annex.
2 Cleaning agents or additives contained in cargo hold, deck and external surfaces
wash water may be discharged into the sea, but these substances must not be
harmful to the marine environment, taking into account guidelines developed by the
Organization.
3 Solid bulk cargoes as defined in regulation VI/1-1.2 of the International
Convention for the Safety of Life at Sea (SOLAS), 1974 , as amended, other than
grain, shall be classified in accordance with appendix I of this Annex, and declared
by the shipper as to whether or not they are harmful to the marine environment.
Pagina 24 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
4 When garbage is mixed with or contaminated by other substances prohibited from
discharge or having different discharge requirements, the more stringent
requirements shall apply.
Op zee – lozen binnen een “Special area”
Voorschrift 6 Bijlage V MARPOL-verdrag
Discharge of garbage within special areas
1 Discharge of the following garbage into the sea within special areas shall only be
permitted while the ship is en route and as follows:
(…)
.2 Discharge of cargo residues that cannot be recovered using commonly
available methods for unloading, where all the following conditions are
satisfied:
.1 Cargo residues contained in hold washing water do not include
any substances classified as harmful to the marine environment
according to the criteria set out in appendix I of this Annex;
.2 Solid bulk cargoes as defined in regulation VI/1-1.2 of the
International Convention for the Safety of Life at Sea (SOLAS), 1974
, as amended, other than grain, shall be classified in accordance with
appendix I of this Annex, and declared by the shipper as to whether
or not they are harmful to the marine environment;
.3 Cleaning agents or additives contained in hold washing water do
not include any substances classified as harmful to the marine
environment taking into account guidelines developed by the
Organization;
.4 Both the port of departure and the next port of destination are
within the special area and the ship will not transit outside the
special area between those ports;
.5 No adequate reception facilities are available at those ports taking
into account guidelines developed by the Organization; and
.6 Where the conditions of subparagraphs .2.1 to .2.5 of this
paragraph have been fulfilled, discharge of cargo hold washing water
containing residues shall be made as far as practicable from the
nearest land or the nearest ice shelf and not less than 12 nautical
miles from the nearest land or the nearest ice shelf.
2 Cleaning agents or additives contained in deck and external surfaces wash water
may be discharged into the sea, but only if these substances are not harmful to the
marine environment, taking into account guidelines developed by the Organization.
(…)
4 When garbage is mixed with or contaminated by other substances prohibited from
discharge or having different discharge requirements, the more stringent
requirements shall apply.
Pagina 25 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Op binnenwater – algemeen
Artikel 6.1 Waterwet:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald,
verstaan onder:
stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen;
Artikel 6.2, lid 1 Waterwet:
Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij:
a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten
aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap;
b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van
bestuur;
c.
artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is.
Artikel 6.8 Waterwet:
Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen
vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan de bodem of oever van
een oppervlaktewaterlichaam kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht
alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om
die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of
aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen
daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de
verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de
maatregelen onverwijld genomen.
Artikel 6.12 Waterwet:
Dit hoofdstuk is niet van toepassing op:
a. handelingen waaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Kernen ergiewet
of de Wet voorkoming verontreiniging door schepen;
Op binnenwater – schip binnen een inrichting (gemeerd)
Artikel 1.1, lid 1 Activiteitenbesluit milieubeheer:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
lozen: het brengen van:
a. stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet in een
oppervlaktewaterlichaam;
Artikel 2.1, lid 1 Activiteitenbesluit milieubeheer:
Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door
het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de
inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of
onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit
besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen
niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd.
Artikel 2.1, lid 2 Activiteitenbesluit milieubeheer:
Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige g evolgen voor het
milieu als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan:
d. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk
beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam;
Pagina 26 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Op binnenwater – schip buiten een inrichting (varend naar zee)
Artikel 1.1 Besluit lozen buiten inrichtingen:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
lozen: brengen van:
b. stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet in een
oppervlaktewaterlichaam;
Artikel 2.1, lid 1 Besluit lozen buiten inrichtingen:
Degene die loost en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het lozen
nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of
onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving v an de bij of krachtens dit
besluit gestelde voorschriften, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover
voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden
gevergd.
Artikel 2.1, lid 2 Besluit lozen buiten inrichtingen:
Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het
milieu, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan:
c.
het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk
beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam;
Toezicht en handhaving op zee
Toezicht:
Artikel 14 lid 1 Wvvs:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn
belast de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Zij oefenen ten
aanzien van Nederlandse schepen en schepen als bedoeld in artikel 2 van de
Vaartuigenwet 1930 BES hun taak overal ter wereld uit.
Aanhouding:
Artikel 20 lid 1 Wvvs:
Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is bevoegd een schip aan te
houden:
e. indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de kapitein in strijd
met artikel 12b, 12c, 12d, dan wel 12e handelt dan wel zal handelen;
Artikel 20 lid 2 Wvvs:
Het eerste lid, onderdelen e, f, g en i, is van overeenkomstige toepassing op een
buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt.
Toezicht en handhaving op binnenwater binnen een inrichting (gemeerd)
Artikel 1.1, lid 1 Activiteitenbesluit milieubeheer:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
beheerder: beheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet;
Artikel 1.2 Activiteitenbesluit milieubeheer:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer,
alsmede:
b. de beheerder, indien het lozen betreft als bedoeld in artikel 6.2 van de
Waterwet.
Pagina 27 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Toezicht en handhaving op binnenwater buiten een inrichting (varend naar
zee)
Artikel 1.4, lid 4 Besluit lozen buiten inrichtingen:
Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is bevoegd gezag voor zover het
betreft lozen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet in een
oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk.
Strafrechtelijke handhaving
Daarnaast kan een strafrechtelijk proces-verbaal worden opgemaakt bij overtreding
van de Wvvs (bijvoorbeeld indien een lozing plaatsvindt waar/terwijl dat niet is
toegestaan).
De overtreding is strafbaar gesteld in artikel 1a van de Wet op de economische
delicten.
Pagina 28 van 30
Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022
Pagina 29 van 30
Dit is een uitgave van de
Inspectie Leefomgeving en Transport
Postbus 16191 | 2500 BD Den Haag
088 489 00 00
www.ilent.nl
@inspectieLenT
Mei 2022
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/81204793-5378-4a78-9a3c-1092e08470a9
|
KUSTWACHT VOOR HET
KONINKRIJK DER NEDERLANDEN
IN HET CARIBISCH GEBIED
JAARPLAN 2023
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Managementsamenvatting
De Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied, hierna de Kustwacht, stelt
jaarlijks een jaarplan op waarin wordt beschreven waarop de focus ligt in het komende kalenderjaar. Dit
document zet de plannen voor 2023 uiteen.
Operationeel optreden en omgeving
De Kustwacht oefent haar taken uit binnen het juridische kader van de Rijkswet Kustwacht (2008). Naast
dienstverlenende taken, zoals search and rescue, voert de Kustwacht opsporings- en toezichthoudende
taken uit in het Caribisch gebied. Hieronder vallen onder andere drugsbestrijding, algemene
politietaken, terrorismebestrijding en grensbewaking. Daarnaast richt de Kustwacht zich op het
bestrijden van mensensmokkel, mensenhandel en irreguliere immigratie, omdat de (ei)landen in het
Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden tussenstation of eindpunt kunnen zijn in de keten
van dergelijke praktijken. Voor de uitoefening van haar taken beschikt de Kustwacht over varende,
vliegende en rijdende eenheden die worden ingezet rond/op zowel de Boven- als Benedenwindse
eilanden.
De belangrijkste omgevingsfactoren die het werkveld van de Kustwacht in 2023 mede bepalen, zijn de
aanhoudende crisis in Venezuela met destabiliserende gevolgen voor de gehele regio, de activiteiten
van grensoverschrijdende georganiseerde ondermijnende criminaliteit (met name drugs gerelateerd) en
de nasleep van de COVID-19 pandemie. Tenslotte spelen periodiek (extreme) klimatologische
omstandigheden een rol.
Realiseren van middelen en formatie uit de Lange Termijn Plannen (Materieel en Personeel)
Net als in 2022 geeft de Kustwacht in 2023 verder gestalte aan het ingezette transitietraject. Het Lange
Termijn Plan-Personeel geldt hierbij als uitgangspunt voor personele groei van de organisatie. Met deze
transitie ontwikkelt de Kustwacht zich tot een 24/7 opererende organisatie op basis van zogenaamd
Intelligence Gestuurd Politieoptreden in het maritieme domein. Het nieuwe personeel zal zoveel als
mogelijk worden geworven in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Met de personele groei draagt de
Kustwacht bij aan de versterking van het grenstoezicht, zoals verwoord in maatregel H11 in de
Landspakketten.
Daarnaast werkt de Kustwacht in 2023 aan verschillende materieelprojecten zoals verwoord in het
Lange Termijn Plan-Materieel 2019-2028. Voorbeelden zijn een waldetectiecapaciteit op de
Bovenwindse eilanden en vervanging van de cuttercapaciteit.
Verder inrichten van een moderne informatiehuishouding en –organisatie
De Kustwacht zet, net als in 2022, ook in 2023 stappen naar een handhavingsorganisatie die zich
positioneert om in plaats van reactief voortaan meer voorspellend te opereren. Hierbij blijft een moderne
informatiehuishouding en -organisatie een absolute voorwaarde. Om dit verder te realiseren,
identificeert de Kustwacht verschillende materiële en personele plannen voor 2023. Voorbeelden zijn
integratie van functionaliteiten van het Maritiem Informatie Knooppunt met het Joint Rescue
Coordination Center in de totstandkoming van een Maritiem Operatie Centrum. Daarnaast werkt de
Kustwacht ter versterking van haar informatiepositie ook in 2023 nauw samen met verschillende
partners, zowel binnen als buiten het Koninkrijk.
Een gezonde Kustwacht organisatie
De Kustwacht bestendigt in 2023 haar activiteiten op materieel gebied door instandhouding van
bestaand materieel en het uitvoeren van modificaties aan de Metal Shark Interceptors. Op Bonaire
continueert de Kustwacht de inrichting van een maritieme hub die samen met de ketenpartners zal
worden geëxploiteerd. Op het gebied van personeel treedt een organisatie breed opleidings- en
trainingsplan in werking. Hiermee borgt de Kustwacht geoefendheid bij haar eenheden. Ook dient de
Kustwacht een kwaliteitsimpuls toe door het personeel adequate opleidingsmogelijkheden te bieden,
passend bij de huidige of toekomstige functie.
Pagina 2 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Inhoudsopgave
Inleiding ................................................................................................................................................... 4
Omgeving ................................................................................................................................................ 5
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
Algemene kaders en prioriteiten ...................................................................................................... 8
1.1.
Inleiding ................................................................................................................................... 8
1.2.
Missie, visie en strategie ......................................................................................................... 8
1.3.
Kernwaarden ........................................................................................................................... 9
1.4.
Prioriteitstelling ........................................................................................................................ 9
Operationeel ................................................................................................................................... 12
2.1
Inleiding ................................................................................................................................. 12
2.2
De Kustwacht als partner ...................................................................................................... 12
2.3
Inrichten van een moderne informatiehuishouding ............................................................... 13
2.4
Verder bouwen aan een gezonde organisatie ....................................................................... 13
Personeel ....................................................................................................................................... 14
3.1
Inleiding ................................................................................................................................. 14
3.2
Transitie naar nieuwe organisatie.......................................................................................... 14
Materieel ......................................................................................................................................... 16
4.1
Inleiding ................................................................................................................................. 16
4.2
Investeringsprojecten en nieuw materieel ............................................................................. 16
4.3
Instandhouding bestaand materieel ...................................................................................... 16
4.4
Ontwikkelingen op materieel gebied en beleidsaspecten ..................................................... 17
Kwaliteit .......................................................................................................................................... 18
5.1
Inleiding ................................................................................................................................. 18
5.2
Integriteit ................................................................................................................................ 18
5.3
Veiligheid, Milieu & Duurzaamheid ........................................................................................ 19
5.4
Kwaliteitscontrole en –borging............................................................................................... 20
5.5
Opleiden & Trainen ................................................................................................................ 21
Strategische communicatie ............................................................................................................ 22
6.1
Inleiding ................................................................................................................................. 22
6.2
Externe communicatie ........................................................................................................... 22
6.3
Interne communicatie ............................................................................................................ 23
Groeihoofdstuk ............................................................................................................................... 24
7.1
Inleiding ................................................................................................................................. 24
7.2
Ambities ................................................................................................................................. 24
Bijlage A: Inzet en taken ........................................................................................................................ 25
Bijlage B: Samenwerking ....................................................................................................................... 30
Bijlage C: Organisatie & operationele capaciteiten ............................................................................... 34
Bijlage D: Indicatie operationele output 2023 ........................................................................................ 37
Bijlage E: Begroting ............................................................................................................................... 38
Bijlage F: Overzicht gebruikte afkortingen ............................................................................................. 42
Pagina 3 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Inleiding
Dit jaarplan zet uiteen hoe de Kustwacht haar taken uitvoert in 2023 en wat daarin de accenten zijn.
Tevens geeft het inzicht in de samenhang met het Lange Termijn Plan Materieel (LTP-M) 2019-20281
en het Lange Termijn Plan Personeel (LTP-P) 2021-2028.
De vervaardiging van een jaarplan is een verplichting uit de Rijkswet Kustwacht2. Het Presidium van de
Kustwachtcommissie is belast met de afstemming op hoofdlijnen van het beleid, het beheer en de
middelen van de Kustwacht. De Kustwachtcommissie bereidt op basis daarvan het beleidsplan, het
operationeel jaarplan, de begroting, het jaarverslag en de jaarlijkse financiële verantwoording van de
Kustwacht voor. De Kustwachtcommissie stemt hierbij af met alle bij de Kustwacht betrokken ministeries
van de vier landen en het Koninkrijk conform tabel 1. De Rijksministerraad stelt het jaarplan vast conform
de Rijkswet Kustwacht. Het jaarplan is daarmee het resultaat van overleg tussen en besluitvorming door
de vier landen.
Aruba
Curaçao
Sint Maarten
Nederland
Koninkrijk der
Nederlanden
Algemene Zaken3
Algemene Zaken –
Minister President
Justitie6
Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties4
Justitie en Veiligheid
Defensie
Justitie en Sociale Zaken
Algemene Zaken en
Minister President
Justitie5
Financiën en Cultuur
Financiën
Infrastructuur en
Waterstaat
Transport, Integriteit,
Natuur en Ouderenzaken
Verkeer, Vervoer en
Ruimtelijke Planning
Volkshuisvesting,
Ruimtelijke Ordening,
Milieu en Infrastructuur
Toerisme, Economische
Zaken, Verkeer en
Telecommunicatie
Buitenlandse Zaken
Economische Zaken en
Klimaat
Gezondheid, Milieu en
Natuur
Tabel 1 Bij de Kustwacht betrokken ministeries binnen het Koninkrijk
Leeswijzer
Het jaarplan beschouwt allereerst de meest actuele en invloedrijke omgevingsfactoren die het werkveld
van de Kustwacht mede bepalen. Hoofdstuk 1 gaat in op de algemene kaders van de Kustwacht, zoals
missie, visie en strategie. Ook geeft dit hoofdstuk duiding aan de prioriteitstelling van de Kustwacht voor
2023. De hoofdstukken 2 tot en met 6 zetten vervolgens de plannen uiteen op operationeel, personeel,
materieel, kwaliteit en communicatie gebied. De financiële dekking van dit jaarplan wordt weergegeven
in de begroting. Deze te vinden in bijlage E. De overige bijlagen beschrijven algemene gegevens over
taken, middelen en samenwerking.
Het jaarplan beschrijft tot en met hoofdstuk 6 plannen die financieel zijn gedekt in de begroting voor de
Kustwacht. Separaat worden in hoofdstuk 7 overige ambities beschreven. Daarmee biedt de Kustwacht
inzicht in mogelijke (concrete) plannen die in het komende jaar moeten worden onderzocht op effecten
en consequenties. Het is evident dat dit op termijn keuzes vergt over organisatie, taken en middelen.
1
Formeel staat dit plan bekend als Lange Termijn Plan 2019-2028 (LTP). Sinds de totstandkoming van het LTP-P wordt voor de
leesbaarheid onderscheid gemaakt tussen LTP-M en LTP-P
2
Rijkswet van 25 februari 2008, houdende regeling van de taken en bevoegdheden, evenals het beheer en beleid van de
Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba (Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, evenals voor de
openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba), geldend v.a. 10-10-2010
3
Het ministerie van Algemene Zaken vertegenwoordigt tevens de ministeries van Aruba met deelbetrokkenheid bij de Kustwacht
die geen zitting hebben in het Presidium van de Kustwachtcommissie
4
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert en overlegt met de ministeries van Nederland met
deelbetrokkenheid bij de Kustwacht die geen zitting hebben in het Presidium van de Kustwachtcommissie
5
Het ministerie van Justitie vertegenwoordigt tevens de ministeries van Curaçao met deelbetrokkenheid bij de Kustwacht die
geen zitting hebben in het Presidium van de Kustwachtcommissie
6
Het ministerie van Justitie vertegenwoordigt tevens de ministeries van Sint Maarten met deelbetrokkenheid bij de Kustwacht die
geen zitting hebben in het Presidium van de Kustwachtcommissie
Pagina 4 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Omgeving
De omgeving waarin de Kustwacht opereert, bepaalt deels
de benodigde prioriteitenstelling en inzet van haar
capaciteiten. De navolgende factoren spelen hierbij een
belangrijke rol. De voortdurende crisis in Venezuela, de
sterk toegenomen internationale drugshandel maar ook
recentere ontwikkelingen zoals de coronacrisis en de
nasleep hiervan zorgen voor een dynamisch werkveld van
de Kustwacht7 8.
Figuur 1 De omgeving waarin de Kustwacht opereert
Venezuela
Venezuela verkeert al jaren in een politieke, sociale en financieel-economische crisis. Mede door de
uitbraak van de COVID-19 pandemie in 2020 verslechterde de reeds fragiele humanitaire situatie.
Het Maduro-regime zit echter nog steeds sterk in het zadel. De verkiezing van President Petro heeft
geleid tot een andere opstelling van Colombia en de opening van de grens tussen Colombia en
Venezuela, die tot op heden moeizaam verloopt. De crisis in Venezuela heeft destabiliserende gevolgen
voor de gehele regio, waaronder richting Aruba en Curaçao (irreguliere migratie en
grensoverschrijdende criminele activiteiten).
Transnationale criminele organisaties
Algemeen
Het Caribisch gebied heeft moeilijk te bewaken lange kustlijnen
en navenante maritieme grenzen. De geografische ligging van
het Caribisch gebied, tussen grote drugs producerende en
doorvoerende landen in Zuid- en Midden-Amerika en de grote
afzetmarkten de Verenigde Staten en Europa, maakt de landen
in dit gebied kwetsbaar voor transnationale (georganiseerde)
drugscriminaliteit9. Dit heeft een effect op de veiligheid van
burgers, erodeert de rechtstaat en heeft bredere gevolgen voor
internationale stabiliteit. De drugshandel beweegt grotendeels vanuit Latijns-Amerika richting NoordAmerika en Europa. De handel in illegale wapens beweegt met name richting Latijns-Amerika en het
Caribisch gebied (de LAC-regio). Dit resulteert onder andere in hoge aantallen moorden uitgevoerd
met illegale wapens in het Caribisch gebied 10.
Hetgeen hierboven beschreven heeft gevolgen voor de inzet van de Kustwacht. Dat blijkt ook uit het
Justitieel Beleidsplan Kustwacht met de daarin gestelde prioriteiten 11.
Daarom sluit de Kustwacht zich, al dan niet samen met partners, aan bij de toenemende inspanning in
de bestrijding van grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit.
AIV-advies 116: “Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied: Noodzakelijke stappen voor een toekomstbestendig
Koninkrijksverband”, Adviesraad Internationale Vraagstukken, 10 september 2020
8
Kamerbrief Min BuZa en Min Def dd. 26 februari 2021 “Reactie Rijksministerraad op AIV-advies "Veiligheid en rechtsorde in het
Caribisch gebied””. Voortvloeiend hieruit is in 2022 het ‘Defensie Veiligheidsbeleid Caribische regio’ opgesteld. Dit beleid heeft
raakvlakken aan het werkveld van de Kustwacht en zodoende wordt de Kustwacht expliciet genoemd als een van de spelers op
dit veld
9
Ibid. 6
10
VNVR Open Arria Formula bijeenkomst over “Transnational Organized Crime in the Caribbean as threat to peace and stability”,
gehouden op 7 juni 2019
11
Zie hoofdstuk 1
7
Pagina 5 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Smokkel van verdovende middelen
Wereldwijd is al jarenlang een toenemende vraag naar verdovende middelen
waarneembaar. De productie en afzetmarkten worden groter (met name Azië
en Afrika) en het aantal criminele netwerken neemt toe 12. Deze
ontwikkelingen vereisen een solide handhavingsketen en een sterke
informatiepositie. Om dit te bewerkstelligen worden meer bilaterale
programma’s opgezet, gericht op informatie-uitwisseling. Diverse
(uitvoerings)diensten breiden onder regie van het Directoraat Generaal (DG)
Ondermijning (ministerie van J&V, Nederland) in het kader van zogenaamde
upstream disruption hun aanwezigheid in / liaison met Colombia uit met als
doel meer grip te krijgen op de stroom verdovende middelen naar noordwest
Europa. De Kustwacht en Defensie sloten zich in 2022 aan bij dit initiatief 13. Daarnaast voorziet de
Kustwacht in 2023 aansluiting bij initiatieven van de Nationale Politie voortkomend uit de strategie voor
de aanpak van cocaïnesmokkel en illegale geldstromen 14. Deze strategie sluit aan bij de visie van de
Kustwacht en staat een versterkte samenwerking voor tussen de opsporingspartners binnen het
Caribisch deel van het Koninkrijk en de Nationale Politie.
Mensensmokkel en mensenhandel
Binnen de stroom van ongedocumenteerden, die op illegale wijze toegang
trachten te verkrijgen tot de Beneden- en Bovenwindse eilanden, komt ook
mensensmokkel en mensenhandel voor. Met betrekking tot de bestrijding van
mensenhandel op zee heeft de Kustwacht een belangrijke positie in de
samenwerking met de ketenpartners, zowel in regionaal als in internationaal
verband.
Vervoer van en handel in illegale vuurwapens
De handel in en bezit van illegale wapens blijven zorgwekkend in het
Caribische deel van het Koninkrijk15. Een gedeelte van deze wapens en
munitie wordt illegaal via zee vanuit de Verenigde Staten, Venezuela en
Colombia ingevoerd. Ook personen die vanaf zee de eilanden op illegale
wijze trachten binnen te komen, nemen geregeld vuurwapens mee.
Illegaal vuurwapengebruik is nauw verbonden met de drugs- en
bendeproblematiek.
Terrorisme
De potentiële terreurdreiging in de regio zal, gezien de mondiale ontwikkelingen, onder de aandacht
van de Kustwacht blijven. Door de bestrijding van transnationale georganiseerde misdaad zoals drugs, wapen- en mensensmokkel, die financieringsbronnen voor terroristische daden kunnen zijn 16, en de
verbeterende informatiepositie door het Intelligence Gestuurd Politieoptreden (IGP), levert de Kustwacht
een bijdrage aan de bestrijding van terrorisme.
Klimaat
Klimatologische extremiteiten zijn een
jaarlijks terugkerend fenomeen in het
Caribisch gebied. Het orkaanseizoen
wordt,
mede
veroorzaakt
door
klimaatverandering, de afgelopen jaren
gekenmerkt door een hogere frequentie
en intensiteit van orkanen17.
Figuur 2 Klimatologische extremiteiten in het Caribisch gebied
“World Drug Report 2022”, UNODC, 27 juni 2022
Zie verder bijlage B
14
Operationele Strategie: Latijns Amerika en het Caribisch gebied, Nationale Politie Nederland, 30 oktober 2020
15
Justitieel Beleidsplan 2022-2025
16
VNVR resolutie 2195, 19 december 2014
17
http://www.noaa.gov/news-release/noaa-predicts-above-normal-2022-atlantic-hurricane-season dd. 28-06-2022
12
13
Pagina 6 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
COVID-19
De COVID-19 pandemie heeft sinds het bereiken van het Caribisch gebied in maart 2020 diepe sporen
achtergelaten. Nederland heeft noodhulp en bijstand geboden in de eerste fase van de pandemie en na
de gesloten akkoorden met de Landen eind 2020 bood Nederland liquiditeitssteun aan in meerdere
tranches. De hierbij geldende voorwaarden zijn opgetekend in Landspakketten voor respectievelijk
Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Voor de Kustwacht brachten de Landspakketten structurele
financiering voor de voorziene uitbreiding conform het LTP-P met zich mee, als onderdeel van versterkt
grenstoezicht (maatregel H11 uit de uitvoeringsagenda, onderdeel H/versterking van de rechtstaat).
De Kustwacht neemt sinds 2021 deel aan de uitwerking van deze maatregel.
Alhoewel nieuwe besmettingsgolven van COVID-19 met grote intensiteit en impact in 2022 nagenoeg
uitbleven, blijft het virus aanwezig. Dit betekent dat de Kustwacht er ook in 2023 de gevolgen van kan
blijven ondervinden. Het is op dit moment echter lastig te voorspellen wat COVID-19 precies betekent
voor de Kustwacht en de uitvoering van haar taken in 2023. Maar gezien de enorme gevolgen van de
coronacrisis, met name op sociaaleconomisch vlak, lijkt een toename in (transnationale) criminaliteit –
mede gezien de uitkomsten van de eerder aangehaalde documentatie – reëel.
Conflict Oekraïne en Rusland
Als gevolg van de Russische invasie in Oekraïne in februari 2022 zijn verschillende sanctiepakketten
ingesteld. Enkele van deze sancties raken het werkveld van de Kustwacht. Zie verder hoofdstuk 1.
Pagina 7 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
1. Algemene kaders en prioriteiten
1.1.
Inleiding
De Kustwacht is een samenwerkingsverband tussen de vier landen van het Koninkrijk der Nederlanden:
Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland. Het samenwerkingsverband dient zowel de belangen van
de individuele Landen als de belangen van het Koninkrijk als geheel.
De Rijkswet Kustwacht vormt het kader voor dit samenwerkingsverband en bevat de (juridische)
grondslagen voor de inzet van de Kustwacht. De Rijkswet beschrijft daartoe het
verantwoordelijkheidsgebied, evenals de taken en bevoegdheden van de Kustwacht. Daarnaast bevat
de Rijkswet bepalingen over de aansturing en het beheer van de organisatie.
Dit hoofdstuk beschrijft de missie, visie en strategie waarop de Kustwacht de inzet van haar personeel
en middelen, maar ook de plannen voor 2023, baseert. Deze plannen vormen de jaarlijkse stappen van
een ontwikkelrichting die de Kustwacht in is geslagen om de komende jaren te werken aan het bereiken
van de visie in 2025 en om zich zodanig te positioneren dat doorontwikkeling daarna mogelijk is. Dit
hoofdstuk zet de prioriteiten van de Kustwacht in hoofdlijnen uiteen om die ontwikkeling te kunnen
realiseren. Het gaat verder in op de justitiële prioriteiten van de Kustwacht in 2023.
1.2.
Missie, visie en strategie
De missie, visie en strategie vormen de basis voor de Kustwacht en zijn bepalend voor de focus van de
Kustwacht de komende planperiode. De invulling van de daarvan afgeleide inzet, taken en
samenwerking wordt beschreven in de bijlagen A en B.
Missie
“Het leveren van maritieme veiligheid (safety & security) in het Caribisch gebied door opsporing, toezicht
(handhaving) en dienstverlening.”
Visie
“Vanaf 2025 geeft de Kustwacht invulling aan haar missie door zelfstandig 24/7 Intelligence Gestuurd
Politieoptreden in het maritieme domein.”
Strategie
Onder deze visie liggen drie pijlers die de komende jaren verder worden uitgewerkt. Deze zijn:
1. het realiseren van de formatie uit het Lange Termijn Plan Personeel en de middelen uit het Lange
Termijn Plan Materieel;
2. het verder inrichten van een moderne informatiehuishouding en –organisatie om vanuit informatie
de operatie aan te sturen;
3. het verder bouwen aan een gezonde organisatie.
Invulling geven aan de missie in 2023
Ook in 2023 geeft de Kustwacht invulling aan haar missie door eenheden in te zetten in het maritieme
domein. Dit vindt plaats langs de drie richtingen, te weten opsporing, handhaving en dienstverlening.
Zoals daarnaast beschreven in de visie, streeft de Kustwacht ernaar om steeds meer operaties op basis
van intelligence aan te sturen. Intelligence is zogenaamde verrijkte informatie waarop geacteerd kan
worden.
Het jaar 2025 geldt als stip op de horizon voor volledig zelfstandige 24/7 inzet op basis van IGP in het
maritieme domein.
Net als voorgaande jaren betekent de uitvoering van de missie dat de Kustwacht dagelijks personeel
op varende, vliegende en/of rijdende eenheden inzet. Bijlage C geeft een overzicht van alle eenheden
Pagina 8 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
en capaciteiten van de Kustwacht die in 2023 worden ingezet. Met deze capaciteiten streeft de
Kustwacht in 2023 ernaar een bepaalde zogenaamde operationele output te realiseren. De getallen
waar deze output uit is opgebouwd, zijn te vinden in bijlage D. Met het realiseren van operationele output
is de Kustwacht een belangrijke uitvoerende schakel in de justitiële ketens van de Landen. Ook in
Caribisch Nederland vervult de Kustwacht deze positie in de keten. Zo stationeert de Kustwacht het
gehele jaar bemanningsleden van steunpunt Curaçao op Bonaire waar gezamenlijk met de
partnerdiensten wordt geopereerd. Eenheden van steunpunt Sint Maarten patrouilleren zeer frequent
op vergelijkbare wijze in de wateren rond Sint Eustatius en Saba.
Naast de dagelijks inzet van personeel en middelen in de frontlinie van de maritieme grensbewaking en
handhaving in het Caribisch gebied werkt de Kustwacht in 2023 verder aan de ontwikkeling van de
organisatie. De plannen in dit jaarplan kleuren de contouren van de in 2022 geschetste moderne en
toekomst bestendige maritieme politieorganisatie verder in.
1.3.
Kernwaarden
Kernwaarden staan aan de basis van de identiteit van de Kustwacht en zijn het cement tussen de
bouwstenen van de kustwachtorganisatie. Daarom zijn kernwaarden van groot belang om te kunnen
handelen in lijn met de missie en visie van de Kustwacht, zie onderstaand figuur. Door de kernwaarden
actief uit te dragen, eerbiedigt de Kustwacht bij haar taakuitoefening de fundamentele mensenrechten.
Figuur 3 Kernwaarden van de Kustwacht
1.4.
Prioriteitstelling
Deze paragraaf behandelt de prioriteitstelling van de Kustwacht. Enerzijds voert de Kustwacht haar
taken uit op basis van gestelde justitiële prioriteiten conform het Justitieel Beleidsplan Kustwacht
(externe prioriteitstelling). Anderzijds vindt prioriteitstelling plaats op basis van de ontwikkeling die de
organisatie doormaakt (interne prioriteitstelling).
Externe prioriteitstelling
Het zwaartepunt van de inzet van de Kustwacht ligt bij justitiële opsporingstaken. Deze worden
uitgevoerd onder gezag en aansturing van de Openbaar Ministeries (OM) van de Landen. Zij bepalen
dan ook de externe justitiële prioriteitstelling. De Landen bespreken de prioriteitstelling ten aanzien van
de opsporingsactiviteiten en leggen deze vast in het Justitieel Beleidsplan.
Het Justitieel Beleidsplan 2022-2025 benoemt vier beleidsspeerpunten, namelijk het tegengaan van:
1. transporten van verdovende middelen en strategische goederen;
2. mensensmokkel en mensenhandel;
3. vervoer van en handel in illegale vuurwapens;
4. terrorisme.
Meerdere keren per jaar komen de diensthoofden van de justitiële ketenpartners per Land samen.
Bijvoorbeeld het OM, de lokale politie korpsen, douane en bij gelegenheid is ook de Koninklijke
Marechaussee aanwezig bij dit overleg. Het hoofdthema tijdens dit overleg is de samenwerking tussen
deze zogenaamde ketenpartners. Deze samenwerking is gericht op uitwisseling van informatie,
uitvoering van gezamenlijke acties, uitwisseling van personeel en oplossen van eventuele knelpunten
binnen de keten. Daarnaast wordt het overleg gebruikt om een nadere invulling te geven aan het
Justitieel Beleidsplan.
Pagina 9 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
De Kustwacht hanteert, net als voorgaande jaren, planmatig een 80/20-verdeling van de beschikbare
capaciteit. Concreet betekent dit dat op jaarbasis planmatig ervan wordt uitgegaan dat in 80 procent
van de gevallen het accent van de inzet van de beschikbare capaciteit ligt op inzet voor de prioritaire
justitiële opsporingstaken. Bij de overige 20 procent ligt het accent op de andere toezichthoudende en
dienstverlenende taken zoals search and rescue (SAR). Daarnaast voert de Kustwacht douanetoezicht
uit en houdt zij toezicht op visserij, het mariene milieu en de scheepvaart. Zoals genoemd in het
hoofdstuk ‘Omgeving’ zijn in 2022 sancties ingesteld als gevolg van de Russische invasie in Oekraïne.
Als maritieme toezichthouder namens het Koninkrijk der Nederlanden handhaaft de Kustwacht de
ingestelde sancties in het Caribisch gebied, bijvoorbeeld tegen schepen die gemarkeerd zijn op de
sanctielijst.
De Kustwacht voert indien nodig hulpverlening en rampenbestrijding uit. De
Kustwacht heeft daarom ook in 2023 een structurele rol binnen de lokale
rampenbestrijdingsorganisaties van de Landen. Daarnaast biedt de Kustwacht bij
calamiteiten samen met Defensie en regionale organisaties noodhulp aan.
Bijvoorbeeld bij orkanen.
Tot slot is het noemenswaardig dat de Kustwacht
reageert op elke SAR-melding binnen haar
verantwoordelijkheidsgebied en indien nodig overgaat
tot actie.
Interne prioriteitstelling
De Kustwacht blijft zich continu ontwikkelen. De organisatie die gecreëerd wordt, kan op termijn de
gewenste effecten duurzaam teweeg brengen, zowel extern als intern. Om de visie in 2025 te bereiken,
neemt de Kustwacht gefaseerd stappen in haar ontwikkeling. Dit jaarplan sluit daarmee aan bij het
jaarplan 2022 en is verder analoog aan de tijdspaden zoals beschreven in de LTP’s. Hiermee borgt de
Kustwacht een integrale aanpak in het bereiken van de visie.
Een nadere uitwerking van de in paragraaf 1.2 gepresenteerde visie houdt in dat de Kustwacht de
komende jaren verder ontwikkelt naar een organisatie die een verschuiving doormaakt van ‘reactief naar
meer voorspellend’ opereren; waarin het maximale rendement wordt gehaald uit het beschikbare
personeel en materieel; waarin het concept van IGP in het maritieme domein tot in de haarvaten van de
organisatie is doorgedrongen. Dit moet leiden tot een organisatie die op duurzame wijze zowel
kwantitatief als kwalitatief gevuld is en die continu op de norm presteert.
Om deze abstracte uitwerking van de visie te concretiseren, benoemt de Kustwacht een aantal
prioriteiten voor 2023.
Het ingezette transitietraject vergt, mede gezien de context waarin de Kustwacht (bestuurlijk) opereert,
een enorme inspanning van de Kustwacht en dicteert daarmee de prioriteitstelling binnen de organisatie.
De transitie naar een nieuwe organisatie raakt elke medewerker, direct of indirect. Daarom vraagt dit
traject in 2023 extra aandacht van elke afdeling en in alle lagen van de organisatie. Met name de
communicatie hieromtrent is cruciaal, zowel intern als extern. Het is van groot belang dat de plannen
voor de toekomst en de uitvoering ervan integraal worden afgestemd.
Om het transitietraject de komende jaren succesvol te laten verlopen, is daarnaast een juiste inrichting
van de organisatie randvoorwaardelijk. Daarom dimensioneert de Kustwacht de organisatie verder in
voorbereiding op de nieuw te vormen organisatiestructuur. Dit proces is reeds in 2022 aangevangen en
loopt door in 2023.
Het eindproduct van Kustwacht is de operatie die zij dagelijks uitvoert. Vanaf 2025 wil de Kustwacht
24/7 zelfstandig optreden op basis van IGP in het maritiem domein. Aangezien dit een solide basis
(ondersteunende organisatie) vergt, ligt in 2023 de nadruk op het borgen van de ondersteunende
Pagina 10 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
processen om de operaties te kunnen blijven uitvoeren, juist tijdens en na de transitie naar een nieuwe
organisatie. Dit houdt onder andere een hoge mate van materiële gereedheid in. Maar bijvoorbeeld ook
een degelijke structuur van opleiden en trainen alsmede een gestroomlijnde bedrijfsvoering.
De plannen voor 2023 richten zich op de domeinen operatie, personeel, materieel, communicatie en
kwaliteit. Dit jaarplan vat de deelplannen samen en beschrijft de stappen die de Kustwacht in 2023
neemt in haar ontwikkeling naar 2025 wanneer de gestelde visie realiteit moet worden. Aan deze
plannen liggen zowel bovenstaande prioriteiten als de drie strategische pijlers zoals gepresenteerd in
paragraaf 1.2 ten grondslag.
Pagina 11 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
2. Operationeel
2.1
Inleiding
Zoals in hoofdstuk 1 te lezen is, geeft de Kustwacht ook in 2023 invulling aan haar missie door eenheden
in te zetten. Naast de dagelijkse inzet van personeel en materieel ontwikkelt de Kustwacht verder op
(beleidsmatig) operationeel gebied. Dit vertaalt zich in 2023 in het bestendigen en uitdiepen van
samenwerking, het borgen van een robuuste informatiehuishouding en het verstevigen van de
informatiepositie in het maritieme domein; allemaal in het kader van aansturing van de operatie vanuit
de informatie ten behoeve van het IGP in het maritieme domein. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan
op de plannen voor 2023.
Figuur 4 De informatiehuishouding van de Kustwacht vanaf 2025
2.2
De Kustwacht als partner
Ook in 2023 werkt de Kustwacht actief samen met de justitiële ketenpartners in de Landen en binnen
het Koninkrijk. Voorbeelden zijn de lokale politie korpsen, Douane en Defensie met wie gezamenlijke
operaties worden uitgevoerd. In de samenwerking met Defensie wordt in 2023 verder aangesloten bij
de initiatieven die Defensie ontplooit met onbemande systemen in het Caribisch gebied. Mogelijk zal de
Kustwacht een beroep doen op dergelijke systemen om bij te dragen aan het IGP in het maritieme
domein.
Op lokaal gebied zet de Kustwacht in 2023 in op het zogenaamde community policing, zoals verder te
lezen valt in hoofdstuk 6. Hiermee begeeft de Kustwacht zich meer in de gemeenschap en wint
informatie in bij gebruikers van het maritieme domein. Dit stelt de Kustwacht beter in staat proactief op
te treden.
Pagina 12 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Regionaal heeft de Kustwacht ook in 2023 zitting in verscheidene information fusion centra om o.a.
informatiedeling te bevorderen. Op internationaal vlak werkt de Kustwacht in 2023 samen met
partnerdiensten uit verschillende (Caribische) landen zoals Jamaica, de Dominicaanse Republiek,
Frankrijk en de Verenigde Staten van Amerika met wie gezamenlijk getraind en geopereerd wordt.
Een overzicht van alle samenwerkingsvormen van de Kustwacht in 2023 is te vinden in bijlage B.
Om verdere uitwerking te geven aan de plannen van aanpak, volgend uit de in 2021 overeengekomen
Landspakketten, draagt de Kustwacht ook in 2023 bij aan de effectuering van deze plannen in de
Landen. Daarbij is de Kustwacht voornemens de zogenaamde pilot opsporing, gestart op Curaçao in
2019, voort te zetten en te onderzoeken of een dergelijke pilot ook in de andere Landen uitvoerbaar is.
Om de nauwe samenwerking tussen de Kustwacht en Defensie te borgen, is een Convenant CZSKKWCARIB 2021-2023 gesloten. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan de beheertaak door
Defensie en de uitvoering door de Kustwacht, zoals vastgelegd in de Rijkswet Kustwacht. In dit
convenant is de wederzijdse ondersteuning met personeel, middelen en diensten vastgelegd. Conform
het convenant blijft bijvoorbeeld geborgd dat de Kustwacht 92 dagen per jaar de beschikking heeft over
het Stationschip Caribisch Gebied (SSCG) en de geëmbarkeerde helikopter. Het bestaande convenant
wordt eind 2023 hernieuwd.
2.3
Inrichten van een moderne informatiehuishouding
In 2023 ontwikkelt de informatie-organisatie van de Kustwacht verder door de inrichting van een front
en een back office in het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK). Hiermee borgt de Kustwacht een betere
koppeling tussen de operatie en de informatie.
In de back office worden analyses uitgevoerd van beschikbare informatie. Op basis hiervan bereidt het
back office zogenaamde informatieproducten voor. Via de inrichting van een front office gaan
medewerkers van de afdelingen operaties en informatie fysiek samenwerken waardoor de informatie uit
de back office efficiënt en effectief tussen de afdelingen beweegt. De informatieproducten worden
vervolgens gebruikt voor de inzet van eenheden. Voor de verwerking van persoons- of politiegegevens
wordt, wegens het ontbreken van een eenduidig informatiedelingsregime, zoveel als mogelijk
aansluiting gezocht bij de beginselen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en
de Wet Politiegegevens (WPG).
Hiermee zet de Kustwacht verdere stappen in de inrichting van een Maritiem Operatie Centrum (MOC)
waarover in 2022 voor het eerst is geschreven 18. In het MOC krijgt de twee-eenheid Joint Rescue
Coordination Center (JRCC) en MIK meer gestalte waarmee de operatie beter kan worden aangestuurd
vanuit de informatie. In 2023 faciliteert de Kustwacht de inrichting van het MOC door fysiek
medewerkers van het MIK te plaatsen in het JRCC en de benodigde ICT verder in te bedden in de
bedrijfsvoering na oplevering van het nieuwe MIK-netwerk in 2021. Ook actualiseert de Kustwacht haar
bestaande procedures van het JRCC en het MIK om de nieuwe werkwijze te borgen. Vervolgens wordt
dit in 2023 getraind met de operationele eenheden zoals de Metal Sharks en vliegende eenheden.
2.4
Verder bouwen aan een gezonde organisatie
In 2023 besteedt de Kustwacht aandacht aan haar interne opleidings- en trainingsprogramma. Zoals in
hoofdstuk 3 staat beschreven, brengt de Kustwacht in 2023 het organisatie brede opleidingsplan in
uitvoering. Daarnaast beschikt de Kustwacht over een trainingsprogramma, waarin de vereiste
trainingen per afdeling en eenheid staan beschreven. Door periodiek te trainen en dit te evalueren, borgt
de Kustwacht de kwaliteit in de uitvoering van operaties. Hoofdstuk 5 refereert hier ook naar.
18
Jaarplan 2022 van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Pagina 13 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
3. Personeel
3.1
Inleiding
Dit hoofdstuk duidt hoe de Kustwacht in 2023 invulling geeft aan de strategische pijlers op personeel
gebied.
In 2023 ligt de focus van de Kustwacht op personeel gebied voornamelijk op de transitie naar de nieuwe
organisatie. Daarnaast krijgt het huidige personeel mogelijkheden voor het volgen van opleidingen en
trainingen; enerzijds gericht op het op peil houden van vaardigheden, anderzijds om
doorstroommogelijkheden te vergroten.
3.2
Transitie naar nieuwe organisatie
In 2021 startte de Kustwacht met een transitietraject. Dit traject, dat voorziet in een significante
personele groei van de organisatie, heeft als doelstelling in 2025 invulling te kunnen geven aan de
missie waarbij 24/7 IGP-matig varende eenheden van de Kustwacht kunnen worden ingezet. In 2023
formaliseert de Kustwacht het transitieplan in overleg met alle betrokken partijen. Het LTP-P geldt
hiervoor als het brondocument. Vervolgens gaat de Kustwacht, onder leiding van een speciaal ingesteld
transitieteam, starten met uitvoering geven aan het transitieplan. Hierin dienen de drie aspecten van
een loopbaan bij de Kustwacht als kapstok, te weten, in-, door- en uitstroom. Bij de transitie vormt de
diversiteit binnen de organisatie een belangrijk speerpunt. Deze paragraaf biedt inzicht in de plannen
voor 2023.
Instroom
Met de Basisopleiding Kustwacht (BOK) als initiële opleiding verzekert de Kustwacht zich jaarlijks van
een constante instroom van nieuw personeel dat op de varende eenheden komt te werken, het
zogenaamde executieve personeel. Zo ook in 2023 waarin een lichting de opleiding afrondt en een
nieuwe lichting start met de opleiding.
Naast instroom van de BOK vult de Kustwacht in 2023 de nieuw ontstane functies op basis van het LTPP. Hiervoor werft de Kustwacht zowel in- als extern, met de kanttekening dat het personeel zoveel als
mogelijk zal worden geworven in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De prioriteit bij deze vorm van
instroom ligt op de ondersteunende afdelingen van de Kustwacht en de inrichting van het Kwaliteit
Management Systeem (KMS, zie hoofdstuk 5) van de Kustwacht. Vervolgens breidt de informatieorganisatie verder uit (MIK/LIK19) om de operatie meer en meer aan te sturen vanuit informatie. De
Kustwacht maakt hierbij gebruik van het zogenaamde twinning-concept met personeel uit de justitiële
keten (bijv. lokale politie korpsen en de Koninklijke Marechaussee, KMAR).
Doorstroom
Zoals in de paragraaf Instroom is verwoord, vult de Kustwacht in 2023 nieuw ontstane functies door
zowel in- als externe werving. In het geval van interne werving stroomt bestaand personeel door binnen
de organisatie. De Kustwacht begeleidt deze vorm van doorstroom in 2023 door het aanbieden van
trainingen, het laten volgen van opleidingen en het omscholen van personeel.
In 2023 houdt de Kustwacht haar bestaande personeel inzetbaar door specifieke vaardigheden en
kennis op peil te houden door herhalingscursussen te volgen en examens af te nemen (zie ook
hoofdstuk 5). Door het personeel inzetbaar te houden, vergroot de Kustwacht doorstroommogelijkheden
van haar personeel.
19
Lokaal Informatie Knooppunt
Pagina 14 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Een belangrijk onderdeel van het doorstroombeleid van de Kustwacht is een organisatie breed
opleidingsplan. De Kustwacht startte in 2022 met de ontwikkeling van dit plan en continueert dit in 2023.
De Kustwacht verwacht daarom een toename in het aantal opleidingen en trainingen in de loop van
2023 om het volgen van achterstallige opleidingen bij het huidige personeelsbestand te faciliteren. Een
voorbeeld van een dergelijke opleiding is de in 2022 ontworpen Basis Politie Opleiding voor
Kustwachtmedewerkers. Hierin worden ervaren executieven klaargestoomd voor een leidinggevende
functie in een organisatie die IGP-matig werkt in het maritieme domein.
Uitstroom
Naast een organisatie breed opleidingsplan maakt een sociaal kader (employability-plan) onderdeel uit
van het transitieplan. In 2023 geeft de Kustwacht uitvoering aan dit beleid en bouwt daarmee verder
aan een gezonde organisatie. De Kustwacht begeleidt personeel ter voorbereiding op de uitstroom. Dit
manifesteert zich bijvoorbeeld in het volgen van (externe) opleidingen en trainingen, en het doen
beroepskeuzetesten of ontwikkel-assessments.
Pagina 15 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
4. Materieel
4.1
Inleiding
Dit hoofdstuk beschrijft de plannen van de Kustwacht in 2023 op materieel gebied. De plannen zijn
onder te verdelen in drie categorieën. Ten eerste nieuw materieel en investeringsprojecten conform het
LTP-M. Ten tweede instandhouding van bestaand materieel. Tot slot ontwikkelingen op materieel
gebied en beleidsaspecten. Alle plannen sluiten aan bij de strategie van de Kustwacht in 2023.
4.2
Investeringsprojecten en nieuw materieel
Waldetectiecapaciteit
In 2022 is het nieuwe waldetectiesysteem op de Benedenwindse eilanden in gebruik genomen. Hierbij
zijn enkele restpunten geïdentificeerd. In 2023 werkt de Kustwacht samen met de leverancier aan het
oplossen van deze restpunten. In 2023 treedt het lange termijn onderhoudscontract van het
walradarsysteem in werking. Ook zal er gewerkt worden aan het integreren van de mobiele systemen
op Sint Maarten in het walradarnetwerk op de Benedenwindse eilanden zodat het MOC op Curaçao de
radarbeelden kan bekijken en op basis daarvan eenheden kan aansturen rond Sint Maarten.
Ten behoeve van een waldetectiesysteem voor de Bovenwindse eilanden, vergelijkbaar met het
systeem op de Benedenwindse eilanden, is in 2022 de projectkaart aangenomen. In navolging op een
conceptstudie en het opstellen van het programma van eisen in 2023 volgt de aanbesteding van dit
systeem.
Cuttercapaciteit
Het project om te komen tot vervangende cuttercapaciteit wordt voortgezet in 2023. Defensie begeleidt
dit traject, met de Kustwacht als belangrijkste stakeholder.
Vliegende eenheden
Na het doorlopen van het aanbestedingstraject is in 2022 de continuïteit van de vliegende eenheden
van de Kustwacht gewaarborgd door het tekenen van meerjarige contracten met leveranciers. In 2023
begint de nieuwe leverancier van de SAR-helikoptercapaciteit (SARHC) met het leveren van zijn
diensten voor het nieuwe contract. De huidige leverancier van de luchtverkenningscapaciteit (LVC) blijft
zijn diensten met Dash-8 maritieme patrouillevliegtuigen leveren in 2023 en verder.
Kleine varende capaciteit
Van de kleine varende capaciteit van de Kustwacht zijn de Boston Whaler Justice vaartuigen aan
vervanging toe. In 2022 is het voorbereidend werk voor deze vervanging uitgevoerd. In 2023 start het
aanbestedingstraject door de Kustwacht.
4.3
Instandhouding bestaand materieel
In het toewerken naar een 24/7 inzetbare Kustwacht is het in stand houden van de middelen cruciaal.
Daarom focust de Kustwacht zich ook in 2023 op het in stand houden van haar bestaand materieel.
Voor 2023 betekent dit dat het onderhoud van de cutters extra aandacht krijgt. Naast de reguliere
onderhoudstaken komen ook aspecten aan bod die naar voren zijn gekomen in het onderzoek uit 2021
naar het langer in stand houden van de huidige cutters. Hierbij wordt ook een verbetering van
detectieprestaties van de cutters meegenomen. Daarnaast krijgen de bijboten als gevolg van het langer
doorvaren van de cutters een levensverlengend onderhoud.
Pagina 16 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
De kleine varende capaciteit van de Kustwacht, de Metal Shark Interceptors en Boston Whaler Justice
vaartuigen, krijgt ook in 2023 regulier onderhoud. Daarnaast zet de Kustwacht de uitvoering van het in
2022 gestarte modificatietraject voor de Interceptors voort. Na het modificeren van de eerste
Interceptors in 2022 verwacht de Kustwacht in 2023 de rest van de vloot Interceptors uit te rusten met
de modificaties en zo de gewenste verbetering op alle vaartuigen door te voeren.
4.4
Ontwikkelingen op materieel gebied en beleidsaspecten
Naast de dagelijkse inzet van de afdeling materieel om bestaande middelen in de vaart te houden en
projecten conform het LTP-M te begeleiden, richt de Kustwacht zich in 2023 ook op de doorontwikkeling
van de organisatie. Het doel om in de toekomst zelfstandig IGP in het maritieme domein uit te voeren,
vraagt ook op materieel gebied om ontwikkelingen. Deze paragraaf duidt de plannen op dit vlak voor
2023.
Ontwikkelingen op materieel gebied
Hoofdstuk 2 beschrijft de stappen die de Kustwacht neemt in 2023 als onderdeel van de ontwikkeling
van het JRCC samen met het MIK naar een MOC. Dit betreft, naast kleine fysieke aanpassingen van
enkele werkplekken, vooral organisatorische aanpassingen en het herinrichten van werkprocessen.
Grotere, infrastructurele, aanpassingen zijn echter benodigd om deze ontwikkeling compleet te maken
en in de toekomst te kunnen spreken van een volwaardig MOC. Het is wegens capaciteitsgebrek niet
gelukt het onderzoek naar deze aanpassingen van onder andere infrastructuur en ICT in 2022 af te
ronden. Dit wordt in 2023 voortgezet om het af te kunnen ronden.
De samenwerking met de ketenpartners op Bonaire is de afgelopen jaren steeds verder geïntensiveerd.
De Kustwacht opereert samen met de partnerdiensten vanuit de Multidisciplinaire Maritieme Hub
Bonaire (MMHB). De Kustwacht is samen met het Rijksvastgoedbedrijf verantwoordelijk voor het
realiseren van een botensteiger op Bonaire. In 2023 werkt de Kustwacht hier verder aan.
De Kustwacht onderzocht in 2022 een bredere aansluiting bij Defensie op het gebied van kleding en
uitrusting voor haar personeel. In 2023 concretiseert de Kustwacht dit onderzoek en start met de
uitvoering ervan. Hiermee wordt het personeel in staat gesteld gemakkelijker kleding en uitrusting te
bestellen, terwijl de organisatie schaalvoordelen behaalt.
In 2023 installeert de Kustwacht een zogenaamd blue force tracking systeem op alle eenheden en
walradarstations. Dit systeem stelt de Kustwacht in staat de positie van een eenheid (real time) te volgen
en onderling te delen met andere eenheden, zo ook met het SSCG. Dit draagt bij aan een verbeterde
coördinatie van de inzet van de Kustwacht door het MOC.
Beleidsaspecten
In 2023 borgt de Kustwacht een aantal beleidsaspecten. Hiervoor stelt de Kustwacht dienstvoorschriften
op aangaande de instandhoudingsprocessen van het varende en rijdende materieel. Voor de vliegende
capaciteiten ligt de verantwoordelijk van instandhouding bij de leveranciers. Zij komen dit ook in 2023
contractueel na.
Naast dienstvoorschriften voor instandhoudingsprocessen stelt de Kustwacht voorschriften op over het
ICT-beleid en de overlegstructuur binnen de afdeling materieel.
Pagina 17 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
5. Kwaliteit
5.1
Inleiding
De Kustwacht ontwikkelt sinds 2021 een KMS. Dit overkoepelende systeem richt zich op het verhogen
en borgen van de kwaliteit van de organisatie in brede zin en steunt op verschillende pilaren die
gebouwd zijn op een basis van hetgeen in paragraaf 1.4 is beschreven, zie onderstaand figuur.
De Kustwacht bouwt in 2023 verder aan het KMS. Deze paragraaf beschrijft de plannen voor de vier
pilaren in 2023.
Figuur 5 Kwaliteit Management Systeem van de Kustwacht
5.2
Integriteit
Algemeen
Integer handelen is de grondslag van het optreden door de Kustwacht als opsporings- en
handhavingsorganisatie. Het integriteitsbeleid van de Kustwacht is dan ook gericht op het creëren van
bewustwording bij de medewerkers en het identificeren van integriteitsrisico’s. Zodoende kunnen deze
risico’s zoveel mogelijk en in een zo vroeg mogelijk stadium worden gemitigeerd.
Integriteit is daarmee een belangrijk kwaliteitsaspect en een pilaar binnen het KMS van de Kustwacht.
In 2023 geeft de Kustwacht verdere invulling aan deze pilaar door zich te richten op beleidsaspecten,
regels en procedures, en handhaving bij eventuele schendingen van integriteit.
Beleidsaspecten
Integriteit is ook in 2023 een terugkerend punt op de agenda’s van de interne overlegfora. Tevens is het
geborgd in het curriculum van de initiële opleiding (i.e. de BOK) zodat de nieuwe medewerkers direct
na hun aantreden voorlichting- en bewustwordingssessies krijgen aangaande het onderwerp integriteit.
De groei van de organisatie vraagt daarnaast om een actieve uitoefening van het integriteitsbeleid om
potentiële risico’s vroegtijdig te signaleren en vervolgens te mitigeren. De Kustwacht continueert daarom
ook in 2023 het geven van voorlichting- en bewustwordingssessies aan al haar eenheden. Zodoende
komt het onderwerp integriteit bij het huidige personeel weer onder de aandacht en borgt de Kustwacht
het integriteitsbewustzijn binnen de organisatie.
Pagina 18 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Om de kennis en vaardigheden van de vertrouwenspersonen integriteit op peil te houden, organiseert
de Kustwacht in 2023 verdiepingstrainingen en periodieke intervisies. Tijdens de intervisies wordt
aandacht besteed aan casuïstiek, nieuwe (beleids)ontwikkelingen en actuele thema’s op het gebied van
integriteit.
De in 2022 geplande Risico Analyse Integriteit bleek vanwege intern capaciteitsgebrek niet haalbaar in
dat jaar. Daarom is het opnieuw opgenomen voor 2023 als verdere invulling van de pilaar ‘Integriteit’
binnen het KMS. Een dergelijke analyse verschaft inzicht in eventuele kwetsbaarheden en is in 2017
voor het laatst uitgevoerd.
In 2023 onderzoekt de Kustwacht de mogelijkheden om de processen binnen de pilaar ‘integriteit’
binnen het KMS volledig te digitaliseren.
Regels en procedures
Het integriteitsbeleid is gebaseerd op de normen en waarden van de organisatie. Deze zijn, net als bij
verschillende partners in de justitiële keten, vastgelegd in de gedragscode “Regla ta Regla” (regels zijn
regels). De normen en waarden worden formeel ondersteund door de structuren en werkprocessen
binnen de Kustwacht. Hier maken ook controle en toezicht op het eigen personeel deel van uit. In 2023
blijft de reeds geldende gedragscode van kracht.
Handhaving van integriteit
De Kustwacht treedt ook in 2023 op tegen eventuele integriteitschendingen van medewerkers. Het
aanpakken van integriteitschendingen binnen de organisatie geeft een duidelijk signaal dat de
Kustwacht veel waarde hecht aan integriteit en niet schroomt hierop te handelen. Het bekrachtigt de
bestaande normen en verkleint het risico op toekomstige schendingen. De Kustwacht zal, net als in
voorgaande jaren, bij signalen van eventuele schendingen door het eigen personeel medewerking
verschaffen aan (intern gerichte) onderzoeken. Hierover wordt transparant gecommuniceerd.
Ook op het gebied van integriteit blijft het de intentie een verschuiving door te maken van reactief naar
meer proactief (en mogelijk zelfs voorspellend) werken. Zo werkt de Kustwacht in 2023 verder aan het
leerproces over integriteit voor het personeel. Het doel is verhoging van het moreel plichtsbesef. Dit
geldt met name voor personeel in een leidinggevende positie. In verschillende voorlichtingssessies en
workshops wordt hier in 2023 aandacht aan besteed.
5.3
Veiligheid, Milieu & Duurzaamheid
Algemeen
Het Veiligheid & Milieu Management Systeem (VMMS) van de Kustwacht, als integraal onderdeel van
het KMS, ontwikkelt zich verder in 2023. Op deze manier creëert de Kustwacht een werkplek waar
risico’s van de processen en middelen waarmee het personeel in aanraking komt, onderkend en waar
nodig gemitigeerd zijn. Deze paragraaf beschrijft de plannen op het gebied van veiligheid en milieu
(V&M) in 2023. De plannen vertalen zich in operationele aspecten, beleidsaspecten en analyses en
onderzoek.
Operationele aspecten
Om de fysiek veilige werkplek verder te borgen, rust de Kustwacht in 2023 de volledige vloot Metal
Shark Interceptors uit met de benodigde aanpassingen. Zie ook hoofdstuk 4.
Pagina 19 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Beleidsaspecten
De in 2022 opgezette veiligheidsorganisatie van de Kustwacht gaat in 2023 actief werken aan (verdere)
verhoging van het veiligheidsbewustzijn bij het personeel. De Kustwacht groeit in 2023 o.a. als gevolg
van de transitie. Het nieuwe personeel krijgt verschillende bewustwordingssessies en trainingen op het
gebied van (arbo)veiligheid en milieu. Ook krijgt het nieuwe personeel instructie in het maken van
meldingen aangaande V&M en wordt aandacht besteed aan het werken met gevaarlijke stoffen. Naast
het nieuwe personeel krijgt in 2023 ook het bestaande personeel dergelijke sessies aangeboden. De
Kustwacht werkt op het gebied van V&M nauw samen met Defensie waarbij wederzijds gebruik wordt
gemaakt van de aanwezige expertise.
Met deze inspanning tracht de Kustwacht ook op het gebied van V&M een verschuiving door te maken
van reactief naar meer proactief en zelfs preventief.
In 2023 stelt de Kustwacht enkele dienstvoorschriften op die V&M-gerelateerde onderwerpen
behandelen. Hiermee geeft de Kustwacht verder vorm aan het VMMS.
Analyses en onderzoek
Alle onderdelen van de Kustwacht hebben in 2022 een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E)
opgesteld. Het proces van een RI&E is doorlopend, met name als een organisatie in beweging is als
gevolg van een transitie. Er is bijvoorbeeld nieuw personeel bij een eenheid te werk gesteld of nieuw
materieel geïntroduceerd. Daarom start de Kustwacht in 2023 met het updaten van de RI&E’s.
Simultaan aan de update zet de Kustwacht in 2023 de implementatie van de plannen van aanpak, die
onderdeel zijn van een RI&E, voort. Bij deze implementatie wordt ook direct een update uitgevoerd op
basis van eventuele veranderingen bij de eenheid als gevolg van de transitie.
Het onderzoek (nulmeting) naar de veiligheidscultuur binnen de Kustwacht in 2022 is niet gerealiseerd.
Daarom is het opnieuw opgenomen voor 2023. Met de uitkomsten van een dergelijk onderzoek krijgt
het VMMS meer invulling. Zodoende versterkt de Kustwacht de pilaar ‘Veiligheid & Milieu’ binnen het
KMS.
Duurzaamheid
Op het gebied van duurzaamheid is het gepast voor organisaties om te letten op de ecologische
voetprint. In 2023 streeft ook de Kustwacht naar verkleining van deze footprint, bijvoorbeeld door, al dan
niet in samenwerking met Defensie, verder te werken aan initiatieven op het gebied van duurzame
huisvesting en gebruik te maken van wind- en zonne-energie. Bij de aanschaf van nieuwe middelen
(bijv. de nieuwe Cutters) zal de Kustwacht zich blijvend inzetten op het gebied van verduurzaming.
5.4
Kwaliteitscontrole en –borging
De Kustwacht maakte in 2022 een start met het opstellen van een intern trainingsprogramma voor alle
afdelingen en eenheden. Dit programma bevat een overzicht van trainingen en herhalingscursussen die
periodiek gevolgd dienen te worden om specifieke kennis en vaardigheden op peil te houden. Enkele
eenheden volgden het trainingsprogramma reeds in 2022. In 2023 rondt de Kustwacht het opstellen van
het trainingsprogramma af en geeft er verder uitvoering aan. Zo continueert de Kustwacht trainingen
met de Amerikaanse kustwacht (USCG) voor bestuurders van de Metal Sharks. De bemanningen van
de cutter krijgen ook in 2023 training van Defensie op het gebied van zeemanschap en veiligheid. De
medewerkers van het MOC vallen vanaf 2023 onder het in 2022 opgestelde normeringsprogramma
waaruit specifieke trainingsbehoeften ontstaan.
Pagina 20 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
5.5
Jaarplan 2023
Opleiden & Trainen
Het opzetten van het organisatiesysteem KMS is in 2022 niet afgerond. Daarom is het opnieuw
opgenomen in dit jaarplan. Hoofdstuk 3 ging hier onder andere op in bij de instroom van nieuw personeel
in 2023. Met de ontwikkeling en uitvoering van het organisatiebrede opleidings- en trainingsprogramma
genereert de Kustwacht behoeften voor opleidingen en trainingen voor het personeel. Enerzijds voor
het opleiden van medewerkers ten behoeve van hun huidige en/of toekomstige functie. Anderzijds als
gevolg van gehouden trainingen. De Kustwacht verwacht vanaf 2023 een kwaliteitsimpuls te geven aan
haar personeel door de verdere invulling van het KMS.
Hierbij is speciale aandacht voor de invoering van een nieuw Wetboek van Strafvordering op Aruba in
2024, wat een opleidingsinspanning vereist voor het Kustwachtpersoneel in 2023.
Pagina 21 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
6. Strategische communicatie
6.1
Inleiding
De Kustwacht staat midden in de maatschappij en heeft daardoor te maken met de publieke opinie en
politieke betrokkenheid uit binnen- en buitenland. Dit komt bijvoorbeeld door berichtgeving over onder
meer de zorgwekkende situatie in Venezuela, activiteiten van transnationale criminele organisaties en
andere omgevingsfactoren in relatie tot de taakuitvoering van de Kustwacht. In 2023 blijft de Kustwacht
daarom, net als voorgaande jaren, eenduidig en transparant haar activiteiten weergeven.
De Kustwacht voert haar externe en interne communicatie in 2023 uit conform haar strategisch
communicatieplan 2022-2024.
6.2
Externe communicatie
Een goed extern voorlichting- en communicatiebeleid blijft belangrijk om beleid, taken en uitvoering
onder de aandacht te brengen. De Kustwacht richt zich in 2023 op de verdere uitwerking hiervan. Zo
betrekt de Kustwacht de verschillende media in de Landen proactief bij haar activiteiten en onderhoudt
de Kustwacht de relaties met de media middels mediacontactmomenten zoals interviews. Ook betrekt
de Kustwacht de ketenpartners bij haar activiteiten teneinde een gezamenlijk versterking van de
kernboodschappen te realiseren.
Door de steeds verder afnemende impact van COVID-19 voorziet de Kustwacht in 2023 een toename
in het aantal evenementen zoals open dagen en beroepenmarkten. Via zulke evenementen vergroot de
Kustwacht haar zichtbaarheid. Dit draagt bijvoorbeeld bij aan het succes van
bewustwordingscampagnes en de werving voor de BOK.
In 2023 verwacht National Geographic een tweede seizoen van de succesvolle documentaireserie over
de Kustwacht in première te laten gaan.
In haar strategisch communicatieplan duidt de Kustwacht verder de volgende speerpunten voor 2023.
Maritieme veiligheid
In 2023 zet de Kustwacht de campagne Safety at Sea voort. De campagne heeft als doel het verhogen
van de maritieme veiligheid. De Kustwacht continueert hiervoor het uitvoeren van mediabezoeken, het
geven van interviews en deelname aan maritieme evenementen zoals regatta’s en
vissersbijeenkomsten.
Community policing
Een belangrijk onderdeel van IGP in het maritieme domein is een actieve betrokkenheid van de
gemeenschap bij de Kustwacht en vice versa. De Kustwacht gaat hier in 2023 aandacht aan besteden
door uitoefening van het zogenaamde community policing met als doel het uitwisselen van informatie
met verschillende gebruikers van het maritieme domein (bijv. vissers en beheerders van havens).
Daarom manifesteert de Kustwacht zich in 2023 actief onder deze gebruikers, waardoor de Kustwacht
beter in staat is proactief (of zelfs voorspellend) op te treden. De Kustwacht traint in 2023 haar personeel
specifiek voor deze taak (o.a. in gesprekstechnieken) en ontwerpt ondersteunend
communicatiemateriaal.
Pagina 22 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Sociale media
In 2023 continueert de Kustwacht het intensieve gebruik van sociale media volgens de richtlijnen uit het
communicatieplan. Sociale media zijn een doeltreffend middel gebleken om de doelgroepen van de
Kustwacht kostenefficiënt en laagdrempelig te kunnen bereiken.
Werving
De afdeling communicatie ondersteunt ook in 2023 de werving voor de BOK. Dit gebeurt met name via
sociale media en bezoeken aan scholen en beroepenmarkten. Daarbij gebruikt de Kustwacht
verschillende (interactieve) middelen waaronder een virtual reality headset en de in 2021
geproduceerde voorlichtingsfilm. Daarnaast organiseert de Kustwacht in 2023 specifieke open dagen
in alle Landen ten behoeve van de werving (bijv. een recruitment day SXM).
6.3
Interne communicatie
De Kustwacht zet in 2023 verdere stappen in de transitie op basis van het LTP-P. Zoals gesteld in de
prioriteitenstelling van de organisatie voor 2023 (zie hoofdstuk 1) is hierbij een grote rol voor de afdeling
communicatie weggelegd om het kustwachtpersoneel betrokken te houden bij de voortgang van de
transitie. Zo organiseert de Kustwacht in 2023 verschillende (digitale) bijeenkomsten van het
transitieteam met het personeel. Ook speelt het personeelsblad Notisia een prominente rol in het
verspreiden van informatie over de transitie. Dit blad besteedt in 2023 ook aandacht aan de op handen
zijnde vervangingstrajecten conform het LTP-M.
Tot slot implementeert de Kustwacht de in 2022 geïntroduceerde ‘huisstijl’ voor officiële documentatie
organisatie breed.
Pagina 23 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
7. Groeihoofdstuk
7.1
Inleiding
Het groeihoofdstuk beschrijft enkele ambities die (nog) niet financieel gedekt zijn. Met het oog op
besluitvorming worden deze ambities transparant benoemd en beschreven. Zo kan de Kustwacht met
de leden van het Presidium en de Kustwachtcommissie in overleg over deze ambities. Indien de
Kustwacht voornemens zou zijn om invulling te geven aan de ongedekte ambities uit onderstaande tabel
dan dient hiervoor in overleg herprioritering plaats te vinden door de bij de Kustwacht betrokken landen
en daarmee specifieke dekking binnen de Kustwacht begroting gevonden te worden.
7.2
Ambities
In onderstaande tabel zijn de ambities per strategische pijler opgenomen.
Strategische pijler
Realiseren formatie en middelen
uit de Lange Termijn Plannen
Verder
inrichten
moderne
informatiehuishouding
Ambities
a. Opmaken en realiseren van een infrastructuurplan aansluitend
op LTP-M en personele uitbreiding aan de hand van het LPT-P
b. Inrichten van de materieel-logistieke zuil om het gewenste
product te kunnen blijven ondersteunen.
c. Opzet tactical common datalink
d. Verdere stappen van JRCC naar MOC richting 2025 en dit laten
samenvallen met de introductie van radar- en detectiesystemen
Tabel 2 Ambities per strategische pijler
Pagina 24 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Bijlage A: Inzet en taken
Algemeen
Het concept van operaties van de Kustwacht is geheel gestoeld op Intelligence Gestuurd Politieoptreden
(IGP) in het maritieme domein. Dit wordt vooral toegepast voor doelgerichte operationele acties. Het is
gebaseerd op tijdige informatievergaring, -bewerking, -verrijking en analyse. Op basis hiervan wordt een
effectievere en efficiëntere inzet van bestaande capaciteiten mogelijk. Samenwerking en structurele
informatiedeling met ketenpartners zijn hierbij de uitgangspunten en voorwaardelijk voor effectieve en
efficiënte inrichting van de keten. Daarnaast betekent het goed en gedegen uitvoeren van IGP in het
maritieme domein voor de Kustwacht een forse investering in haar personeel. Het gedachtegoed IGP
in het maritieme domein is namelijk grotendeels een andere manier van denken, muteren en analyseren.
De politiediensten binnen het Koninkrijk werken reeds vele jaren op basis van Informatie of Intelligence
Gestuurd Optreden (IGO). Dit gedachtegoed heeft bij de land gebonden politieorganisaties een
succesvolle ontwikkeling doorgemaakt en is inmiddels gemeengoed geworden.
De Kustwacht is nog niet voldoende gedimensioneerd voor gedegen 24/7 IGP in het maritieme domein.
De Kustwacht dient zich in het licht van haar voornaamste inzet, namelijk die ten behoeve van justitiële
opsporingstaken, met zowel mensen als middelen te gaan door ontwikkelen tot een volwaardige
opsporingspartner, op basis van IGP in het maritieme domein. De Lange Termijn Plannen voor
Materieel (LTP-M) en Personeel (LTP-P) gelden als de basis voor de realisatie van deze
doorontwikkeling. Met het sluiten van bestuursakkoorden in mei 2021 is de financiële dekking voor het
LTP-M geborgd. Sinds de afspraken tussen Nederland en de Landen over de voorwaarden voor
liquiditeitssteun (maatregelen in de Landspakketten) zijn structurele middelen beschikbaar om de
noodzakelijke transitie te starten op basis van het LTP-P om een 24/7 inzetbare Kustwacht te creëren.
Bij de uitvoering van haar missie maakt de Kustwacht gebruik van eigen, organieke of door Defensie ter
beschikking gestelde varende en vliegende middelen. Deze capaciteiten van de Kustwacht worden op
de verschillende taakgebieden ingezet binnen de kaders van:
a. de justitiële prioriteiten in de uitvoering van de kustwachttaken, zoals vastgesteld door de Ministers
van Justitie van de Landen in het Justitieel Beleidsplan;
b. de internationale verplichting voor een 24-uurs dekking van coördinatie 20 in het search and rescue
(SAR)-verantwoordelijkheidsgebied van de Kustwacht. Dit gebied beslaat een groot deel van de
Caribische Zee;
c. de beleidsaccenten van de bij de Kustwacht betrokken departementen;
d. het omgevingsbeeld.
De Kustwacht opereert in principe binnen de haar in de Rijkswet Kustwacht toegewezen maritieme
gebieden van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland en het luchtruim daarboven. Het
betreft:
de binnenwateren;
de Territoriale Zee;
de Aangrenzende Zone en het overige zeegebied in de Caribische Zee, voor zover dit past binnen
de bestaande internationale juridische kaders;
de Exclusieve Economische Zone (EEZ), met inbegrip van de Exclusieve Visserij Zone.
Deze maritieme gebieden zijn weergegeven in onderstaand figuur. De Sababank21 neemt daarin een
bijzondere positie. Sinds 1 juli 2011 is daar het uniform handhavingsbeleid van kracht op grond waarvan
20
De Kustwacht is verantwoordelijk voor de coördinatie van SAR-operaties en de afhandeling van nood-, spoed- en
veiligheidsverkeer binnen haar verantwoordelijkheidsgebied
21
Op 15 december 2010 is met het aanwijzingsbesluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken Landbouw en Innovatie,
de Sababank aangewezen tot natuurpark als bedoeld in de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES
Pagina 25 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
de Kustwacht kan optreden. Door gebruik te maken van het Automatic Identification System (AIS)22 op
Saba, voert de Kustwacht de controlerende taak uit. De Kustwacht kan op deze manier overtredingen
op afstand waarnemen, doordat de AIS-gegevens van de betreffende schepen zichtbaar zijn voor het
Joint Rescue Coordination Center (JRCC) te Curaçao. De Kustwacht meldt deze overtredingen aan het
Openbaar Ministerie (OM) van Caribisch Nederland, aangezien die justitiële opvolging kan instellen.
De grootte van de maritieme gebieden en het SAR-verantwoordelijkheidsgebied23 van de Kustwacht is
ca. 300.000 vierkante kilometer. Dat is bijna vier keer de grootte van het grondgebied van de Benelux.
Daarnaast kent het Caribisch deel van het Koninkrijk zo’n 900 km kustlijn, geografisch verspreid. Ter
vergelijking, Nederland heeft 450 km kustlijn, nagenoeg aaneengesloten.
Figuur 6 Maritieme gebieden – ca. 300.000 km2
Opsporings- en toezichthoudende taken
De Kustwacht oefent haar taken op zee uit binnen het juridisch kader van de Rijkswet Kustwacht. Het
strafvorderlijk optreden van de Kustwacht gebeurt altijd onder het gezag van de betrokken Officier van
Justitie van het land dat de rechtsmacht heeft. De Kustwacht maakt dus een essentieel onderdeel uit
van de rechtshandhavingsketen. Voor de uitvoering van opsporingstaken heeft het geüniformeerde,
operationele deel van het kustwachtpersoneel (de zogenaamde executieven) tevens de status van
‘Buitengewoon agent van Politie’ om op land te kunnen optreden.
De Kustwacht kent conform hoofdstuk II van de Rijkswet Kustwacht de volgende opsporings- en
toezichthoudende taken:
a. Algemene politietaken waaronder operaties ter bestrijding van de handel en smokkel in verdovende
middelen
De opsporing van grensoverschrijdende drugstransporten door transnationale georganiseerde
misdaadsyndicaten met als bestemming de eilanden van het Caribische deel van het Koninkrijk blijft
onverminderd als een hoge prioriteit gelden in het Justitieel Beleidsplan. De Kustwacht besteedt 80
procent van de (opsporings)activiteiten aan het tegengaan van drugssmokkel, het tegengaan van de
smokkel van strategische goederen zoals goud en koper en het tegengaan van andere vormen van
ernstige criminaliteit zoals mensensmokkel en -handel.
22
Door de uitbreiding en het robuust maken van het Automatic Identification System rondom Saba en Sint Eustatius is AISdekking op de Sababank gerealiseerd. Voor de verdere uitbreiding zal gebruik worden gemaakt van een antennelocatie op Sint
Kitts
23
Verantwoordelijk voor de coördinatie van SAR activiteiten
Pagina 26 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
b. Terrorismebestrijding
Terrorismebestrijding is conform de Rijkswet Kustwacht een van de toezichthoudende en
opsporingstaken voor de Kustwacht. Deze taak is verder geconcretiseerd in het Justitieel
Beleidsplan. Daarnaast heeft het Justitieel Vierpartijen Overleg een baseline Maritieme
Grensbewaking vastgesteld met als doel de grenzen te versterken en zo risico’s, die gerelateerd zijn
aan onder andere terreur en problematiek met ongedocumenteerden, te beperken.
De Kustwacht geeft invulling aan terrorismebestrijding door de volgende bijdragen:
a. het leveren van ondersteuning aan andere ketenpartners. Desgewenst treedt de Kustwacht op
onder aansturing en gezag van het OM dat tevens een centrale rol vervult op het gebied van
het beschikbaar stellen van de benodigde informatie;
b. de uitvoering van internationale verplichtingen onder de International Ship and Port Facility
Security Code van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) ter beveiliging van de
zeescheepvaart en havenfaciliteiten;
c. de betrokkenheid bij de taakgroep Terrorisme Informatie en Repressie Platform 24;
d. het leveren van informatie en ondersteuning ten behoeve van de National Risk Assessment van
de Landen, in het bijzonder Curaçao, ten aanzien van het witwassen van geld en de financiering
van terrorisme. In maart 2018 is de National Risk Assessment van start is gegaan;
e. een immer alerte houding ten opzichte van mogelijk relevante informatie en/of signalen rond dit
thema.
Drugs-, wapen- en mensensmokkel zijn mogelijke financieringsbronnen voor terroristische daden 25.
Door de continue bestrijding hiervan levert de Kustwacht ook een (indirecte) bijdrage aan de
bestrijding van terrorisme. Daarnaast wordt gewerkt aan de bewustwording van de medewerkers.
c. Grensbewaking en het bestrijden van mensensmokkel, -handel en irreguliere immigratie
Zowel de Benedenwindse als de Bovenwindse eilanden kunnen tussenstation of eindpunt zijn in de
keten van mensensmokkeltrajecten. De Kustwacht richt zich hierbij op het bestrijden van
mensensmokkel, mensenhandel en irreguliere immigratie (bijvoorbeeld afkomstig uit Venezuela).
Goede samenwerking op basis van het wederzijds uitwisselen van informatie is randvoorwaardelijk
om succesvol te kunnen optreden.
d. Douanetoezicht
Het operationele personeel van de Kustwacht heeft toezichthoudende douanebevoegdheid van de
respectievelijke landen. Op basis van douanewetgeving kan de Kustwacht controles in de territoriale
wateren uitvoeren. Bij geconstateerde overtredingen draagt de Kustwacht de zaak aan de Douane
over voor verdere afhandeling.
e. Toezicht op visserij en het mariene milieu
Twee keer per jaar komen de samenwerkingspartners binnen het Koninkrijk bij elkaar in het
Biodiversiteit en Visserij Comité om het visserij- en mariene milieutoezichtbeleid en de veranderingen
in wetgeving te bespreken. Toezicht en handhaving op het gebied van visserij en (het mariene) milieu
maken onderdeel uit van het Kustwacht takenpakket. Omdat milieuregelgeving strenger en
dwingender wordt in steeds grotere gebieden, neemt de vraag naar handhaving en toezicht door de
Kustwacht toe en leidt tot een grotere behoefte aan capaciteit en frequentere beschikbaarheid.
Binnen het taakgebied gelden de navolgende accenten:
opsporing van (bedrijfsmatige vormen) van illegale visserij in de exclusieve visserij zone en de
handhaving van de visserijwet;
toezicht op de Sababank;
bestrijding van illegale speervisserij;
extra aandacht voor gedragingen van visserij in biodiversiteitgebieden.
24
25
Voorheen Terroristisch Incident Respons Plan
Ibid. 16
Pagina 27 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Voor het realiseren van het visserijbeleid is controle op zee en vanuit de lucht van groot belang. Dit
geldt in het bijzonder voor de Sababank en de visserijgebieden ten zuidwesten van Aruba. Van het
toezicht dat de Kustwacht uitvoert, gaat ook een preventieve werking uit.
Het taakgebied toezicht op het milieu valt uiteen in twee delen: milieuverontreiniging (zie ook
Rampenbestrijding) en bescherming van het mariene milieu. De Kustwacht heeft hierbij een
signalerende, rapporterende en, indien nodig, een verbaliserende taak ten behoeve van de
(ei)landelijke autoriteiten, maar nadrukkelijk geen taak bij het opruimen. Het opruimen is de
verantwoordelijkheid van de (ei)landelijke autoriteiten. Specifiek voor de BES-eilanden is
Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het opruimen van olieverontreinigingen. In algemene zin ligt
de prioriteit binnen dit taakgebied bij het signaleren van olieverontreiniging 26, andere vervuiling door
schepen en naleving van regelgeving met betrekking tot het mariene milieu 27.
f. Toezicht op de scheepvaart
De Kustwacht houdt toezicht op de naleving van scheepvaartwetgeving en internationale
verplichtingen. Hierbij werkt zij samen met de betrokken ministeries (voor uitwisseling van kennis en
informatie). Jaarlijks komen vertegenwoordigers van de Ministeries en de Kustwacht bijeen in het
Maritiem Overleg Platform waar de activiteiten, het toezicht en handhaving wordt besproken. Tevens
wordt geanticipeerd op nieuwe scheepvaartwetgeving.
Activiteiten van de Kustwacht in dit verband zijn:
het monitoren van het scheepvaartgedrag tijdens patrouilles op zee;
het monitoren van het scheepvaartgedrag in de havens, binnenwateren, de territoriale wateren
en de EEZ in samenwerking met de maritieme autoriteiten, zoals de scheepvaartinspectie,
havenmeesters en de betreffende (ei)landelijke bestuursorganen;
het wederzijds of gezamenlijk opleiden van het personeel;
het gemeenschappelijk gebruik van bepaalde voorzieningen;
het verstrekken en uitwisselen van operationele informatie;
het ondersteunen van elkaar in het kader van gezamenlijke acties;
het voorlichten van doelgroepen als koopvaardij, visserij en recreatievaart;
de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving.
Dienstverlenende taken
De Kustwacht voert de volgende dienstverlenende taken uit, waarbij tevens intensieve samenwerking
met de ketenpartners is vereist.
a. SAR en de afwikkeling van nood-, spoed- en veiligheidsverkeer
De Kustwacht is verantwoordelijk voor de coördinatie van SAR-operaties en de afhandeling van
nood-, spoed- en veiligheidsverkeer binnen haar verantwoordelijkheidsgebied conform het
Internationaal Verdrag op het gebied van opsporing en redding op zee 28. Voortvloeiend uit deze
internationale verplichtingen van de IMO is de Kustwacht het maritiem en aeronautisch redding
coördinatiecentrum. In die hoedanigheid draagt de Kustwacht zorg voor actuele en betrouwbare
informatieverstrekking aan de scheepvaart en het analyseren van de ontvangstgegevens. De
Kustwacht fungeert tevens als opvraagcentrum voor het Long Range Identification and Tracking 29
voor Curaçao.
26
Het ruimen van olieverontreiniging is een Landsverantwoordelijkheid
Regelgeving m.b.t. het mariene milieu zijn bv. CITES, SPAW, de Wet maritiem beheer BES, de Wet voorkoming van
verontreiniging door schepen BES en de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES
28
International Convention on Maritime Search and Rescue, SAR-verdrag dat staat in het International Aeronautical and Maritime
Search and Rescue
29
LRIT is het internationale systeem voor identificatie en volgen van schepen groter dan 300 GT dat verplicht is voor elk land met
een vlagregister van schepen groter dan 300 GT. Het land Curaçao heeft deze verantwoordelijkheid overgenomen van de
Nederlandse Antillen. Voor Caribisch Nederland ligt deze verantwoordelijkheid nu bij Nederland. Aruba en Sint Maarten
beschikken niet over vlagregisters waarin schepen groter dan 300 GT zijn opgenomen en hoeven daarom niet aan deze
verplichting te voldoen
Pagina 28 van 42
27
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Voor assistentie ter plaatse zijn, naast de varende organieke eenheden van de Kustwacht, een
maritiem patrouillevliegtuig (type Dash-8), een helikopter (type AW-139) en het Stationschip
Caribisch Gebied (SSCG) met NH-90 boordhelikopter van Defensie in voorkomend geval
beschikbaar. Ook werkt de Kustwacht samen met particuliere reddingsorganisaties, zoals de Sea
Rescue Foundation te Sint Maarten en de Citizens Rescue Organization (CITRO) te Curaçao.
De samenwerking met de CITRO is in een MoU vastgelegd. De Kustwacht streeft zowel naar
samenwerking met particuliere reddingsorganisaties op de eilanden van het Caribisch deel van het
Koninkrijk, als naar internationale samenwerking via samenwerkingsovereenkomsten, protocollen
en gecombineerde oefeningen. Samen borgen zij effectieve coördinatie bij het oplossen van SARincidenten in de Caribische Zee. Zie verder bijlage B.
b. Rampenbestrijding
Het algemeen beleid van de regeringen is gericht op het creëren van een integrale
rampenbestrijdingsstructuur waarbinnen de Kustwacht, indien opportuun, een bijdrage levert.
De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor rampenbestrijding is altijd belegd bij de regering van het
betreffende land. De Kustwacht is opgenomen in de structuur van de rampenbestrijdingsorganisatie
van de Landen.
Voor het Caribisch deel van het Koninkrijk treedt de Kustwacht op als aanspreekpunt voor het melden
van maritieme incidenten, zoals olieverontreiniging. Tevens kan de Kustwacht op verzoek van de
verantwoordelijke autoriteiten een coördinerende rol vervullen bij de bestrijding daarvan.
c. Verlenen van ondersteuning aan ketenpartners
De Kustwacht verleent, op verzoek en binnen de financiële mogelijkheden, ondersteuning en bijstand
aan ketenpartners. Dit betreft niet alleen SAR-activiteiten, maar bijvoorbeeld ook ondersteuning bij
grootschalige (maritieme) evenementen en assistentie aan partners in de justitiële keten.
Voorbeelden daarvan zijn het maken van fotovluchten bij opsporing en de ondersteuning van
interinsulair gevangenentransport. Deze steunverlening vindt in principe plaats binnen de reguliere
taakuitvoering van de Kustwacht en gaat daarmee niet ten koste van de geplande activiteiten in dit
jaarplan.
Pagina 29 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Bijlage B: Samenwerking
De Kustwacht is de maritieme schakel in de rechtshandhavingsketen van het Caribisch deel van het
Koninkrijk. Samenwerking met andere partners in de keten, zowel lokale organisaties als regionale en
internationale partners, is cruciaal voor efficiënt en effectief Intelligence Gestuurd Politieoptreden (IGP)
in het maritieme domein. Dit geldt niet alleen voor de opsporings- en toezichthoudende taken, maar ook
voor de dienstverlenende taken, zoals search and rescue (SAR).
Deze bijlage behandelt de samenwerking met en door de Kustwacht, onderverdeeld naar zowel
samenwerking binnen het Koninkrijk als daarbuiten.
Samenwerking binnen het Koninkrijk
De samenwerking tussen de Kustwacht en andere lokale handhavingspartners is binnen het Koninkrijk
per land georganiseerd in een overleg (het ´Vierhoeksoverleg’). Aan dit overleg, dat onder
voorzitterschap van de procureur-generaal van het betreffende land planmatig drie keer per jaar
bijeenkomt, nemen de hoofden van Politie, Douane, immigratiediensten en Kustwacht deel. Het overleg
richt zich op het verstevigen van de onderlinge samenwerking. Op werkniveau bestaat veelvuldig
contact tussen de ketenpartners waarbij, binnen de kaders van het Justitieel Beleidsplan, (aanvullende)
accenten voor de operationele taakuitvoering worden aangegeven. De Directeur Kustwacht geeft hier
vervolgens operationeel invulling aan binnen zijn (financiële) kaders en kan op verzoek van de lokale
autoriteiten in specifieke gevallen en op ad-hoc basis aanpassingen aanbrengen ten aanzien van de
operationele inzet.
De Openbaar Ministeries (OM) van de landen van het Koninkrijk zijn primair verantwoordelijk voor de
uitvoering van de justitiële keten. De procureur-generaal van Aruba en die van Caribisch
Nederland/Curaçao/Sint Maarten blijven in het ‘Vierhoeksoverleg’ nadrukkelijk de versterking van de
maritieme buitengrenzen in relatie tot irreguliere migratie agenderen. Het gaat daarbij over intensivering
van de samenwerking tussen de ketenpartners, een afgestemde, integrale, effectieve inzet van
middelen om meer grip op de grenzen te verkrijgen, de pakkans te vergroten, en waar mogelijk te
voorzien in aanvullende middelen.
Wat betreft de Kustwacht wordt de samenwerking in de praktijk ook tot uiting gebracht door het in nauw
overleg met het OM en de ketenpartners gezamenlijk benoemen en verder concretiseren van bepaalde
focus. Op basis van deze focus plant en voert de Kustwacht haar patrouilles en (periodieke) acties uit.
Op Curaçao bijvoorbeeld heeft de Kustwacht een samenwerkingsconvenant met de Douane.
Er vindt structureel bilateraal overleg plaats tussen de Officieren van Justitie30 en de Kustwacht. Hierin
wordt het optreden van de Kustwacht en de samenwerking met het OM geëvalueerd en waar nodig
worden verbetervoorstellen overeengekomen.
De Kustwacht neemt deel aan de diverse informatie centra op Aruba, Bonaire, Curaçao en Sint Maarten.
Hierin wordt informatie met de gehele handhavingsketen gedeeld.
De Kustwacht zet de samenwerking met de ketenpartners op Bonaire voort en breidt deze verder uit
met de ingebruikname van de Multidisciplinaire Maritieme Hub Bonaire (MMHB).
Internationale samenwerking
De bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende drugscriminaliteit, vuurwapensmokkel,
mensensmokkel, mensenhandel en irreguliere immigratie in het Caribisch gebied vereist nauwe
samenwerking in regionaal en internationaal verband. Deze internationale samenwerking is ook van
groot belang voor de uitvoering van de dienstverlenende taken in het algemeen en de SAR-taak in het
bijzonder. Het Koninkrijk heeft op grond van bilaterale, regionale en internationale afspraken een
30
De Officieren met de Kustwacht in hun portefeuille
Pagina 30 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
belangrijk aandeel in de internationale rechtshandhavingsketen en werkt nauw samen met
onderstaande landen en organisaties. Deze samenwerking is waar mogelijk vastgelegd in een
Memorandum of Understanding (MoU).
a. Verenigde Staten van Amerika
De Kustwacht werkt voor de hoofdtaken rechtshandhaving en dienstverlening o.a. samen met de
Verenigde Staten van Amerika. Ten behoeve van de rechtshandhavingstaken vindt informatieuitwisseling plaats, worden drugsbestrijdingsacties gecoördineerd, wordt gezamenlijk inzet gepleegd
en wordt samengewerkt op het gebied van kennisuitwisseling en opleidingen. De Kustwacht werkt
intensief samen met de Amerikaanse (civiele) drugsbestrijdingsorganisatie Joint Interagency Task
Force South (JIATF-S) die zich richt op de Counter Illicit Trafficking (CIT) in de regio (Zuid en MiddenAmerika en het Caribisch gebied). Dit uit zich in structurele informatie-uitwisseling en regelmatige
inzet van eenheden zoals de Dash-8 van de Kustwacht ter ondersteuning van CIT-operaties in de
Caribische Zee. De uitwisseling van informatie vindt plaats via de Commander Task Group 4.4 (CTG
4.4). Dit is een nevenfunctie van de Commandant der Zeemacht in het Caribisch gebied. CTG 4.4
maakt als ondercommandant deel uit van de JIATF-S. De informatie wordt aan JIATF-S verstrekt
door diverse bronnen, waaronder de Drugs Enforcement Agency, de Amerikaanse kustwacht
(USCG) en de Customs and Border Protection. Naast Nederland zijn o.a. het Verenigd Koninkrijk,
Frankrijk, Canada, Spanje, Jamaica en Colombia in JIATF-S vertegenwoordigd.
De Kustwacht werkt voor de rechtshandhavingstaken en de dienstverlenende taken veelvuldig
samen met de USCG, in het bijzonder met USCG District Seven dat vanaf Puerto Rico opereert.
Jaarlijks organiseren zij samen de operatie Clockwork in en nabij het gebied rond de Bovenwindse
eilanden met de focus op CIT (drugs-, maar ook mensensmokkel).
Aangezien de SAR-verantwoordelijkheidsgebieden van de Verenigde Staten van Amerika (Puerto
Rico) en het Koninkrijk aan elkaar grenzen, worden ten behoeve van de dienstverlenende taken
gezamenlijk SAR-acties gecoördineerd en informatie uitgewisseld.
b. Frankrijk
Rond de Bovenwindse eilanden werkt de Kustwacht samen met Franse autoriteiten op het gebied
van rechtshandhaving en SAR. De samenwerking op het gebied van rechtshandhaving is vooral met
de Franse douane en betreft onder andere het optreden in elkaars kustwateren. Het in 2013
afgesloten operationeel samenwerkingsprotocol vormt als uitwerking van het verdrag van San José
de basis voor de samenwerking. Dit protocol is in de afgelopen jaren geactualiseerd. Onderdeel van
dit geactualiseerde operationele protocol is de mogelijkheid om een zogenaamde hot pursuit uit te
voeren in elkaars wateren. Vanuit Parijs is evenwel aangegeven dat deze samenwerking slechts
mogelijk is indien er een verdragsbasis voor is. De inzet van het Koninkrijk blijft erop gericht om hot
pursuit juridisch te verankeren.
Op het gebied van SAR werkt de Kustwacht nauw samen met Frankrijk. Op basis van internationale
afspraken is Frankrijk namelijk verantwoordelijk voor de coördinatie van SAR rondom de
Bovenwindse eilanden. In 2021 gevoerde gesprekken met de Franse autoriteiten leidde tot op heden
nog niet tot een SAR MoU. De Kustwacht zet zich in 2023 wederom in voor de totstandkoming van
dit MoU.
c. Colombia
Met Colombia bestaat sinds 2015 bilaterale samenwerking op het gebied van maritieme
drugsbestrijding. De drugsbestrijdingssamenwerking heeft betrekking op de uitwisseling van
informatie, onderlinge coördinatie en afstemming. De Kustwacht werkt continu aan het bestendigen
en uitbreiden van deze samenwerking, mogelijk met de inbedding van een liaison in het Maritiem
Informatie Knooppunt (MIK). Tijdelijke aanvulling van het MIK met een dergelijke liaison zal zich
manifesteren in meer uitwisseling van informatie gericht op transnationale criminaliteit en bijdragen
aan IGP in het maritieme domein.
Pagina 31 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
De bestrijding van transnationale ondermijnende criminaliteit is een beleidsprioriteit van het huidige
Nederlandse kabinet, waarvoor een werkprogramma en een interdepartementale agenda worden
ontplooid, zo ook op internationaal terrein. 31 Een van de speerpunten richt zich op de zogenaamde
upstream disruption van drugstransporten in het Caribisch gebied. Dit initiatief raakt het werkveld
van de Kustwacht en Defensie in het Caribisch gebied. Het is nodig om de informatiepositie in het
Caribisch gebied te versterken om hiermee meer grip te krijgen op bijvoorbeeld (illegale) goederenen geldstromen, zowel naar het Europese als het Caribische deel van het Koninkrijk. Samen met
Defensie werkt de Kustwacht in 2023 een samenwerkingsvorm uit met de Colombiaanse maritieme
autoriteiten, waarbij door het DG Ondermijning middelen ter beschikking zijn gesteld om
liaisoncapaciteit uit te brengen naar Colombia.
Tot slot zijn in 2022 de eerste stappen gezet tot het formaliseren van de afspraken op het gebied
van SAR in een MoU. De verwachting is dat dit MoU met Colombia in 2023 kan worden ondertekend.
d. Dominicaanse Republiek
Op basis van een SAR MoU wordt uitvoering gegeven aan de samenwerking met de Dominicaanse
Republiek omdat de verantwoordelijkheidsgebieden op het gebied van SAR van de Dominicaanse
Republiek en het Konikrijk aan elkaar grenzen.
e. Venezuela
Op basis van een MoU werkt de Kustwacht op het gebied van SAR in voorkomend geval samen met
Venezuela en is jaarlijks de kustwachtoefening Open Eyes voorzien. Ondanks de spanningen in
Venezuela, de unilaterale sluiting van de maritieme grens en het eenzijdig afzeggen door de
Venezolaanse Kustwacht van de oefening de afgelopen jaren, is de relatie op werkniveau
functioneel. De Venezolaanse Kustwacht toont nog steeds interesse in het voortzetten van de
bilaterale kustwachtoefening. Het houden van de oefening in 2023 is, mits de grensheropening wordt
geëffectueerd, ook het streven van de Kustwacht.
Reeds in 2011 is tussen het Koninkrijk en Venezuela overeenstemming bereikt over het feit dat
vanuit internationaalrechtelijke optiek geen verplichting bestaat bij het binnenvliegen van de Flight
Information Region buiten het territoriale luchtruim, toestemming te vragen. Dit is in 2020 tijdens de
gesprekken over grens(her)opening wederom bevestigd. De Kustwacht blijft, vanwege een soms
divergerende Venezolaanse interpretatie van de afspraken, de Venezolaanse luchtverkeersleiding
informeren wanneer eenheden van de Kustwacht de Flight Information Region Maiquetía
binnenvliegen.
f. Regionaal Maritiem Verdrag (Verdrag van San José) 32
De Kustwacht geeft uitvoering aan het Verdrag van San José dat sinds augustus 2010 voor het
Koninkrijk van kracht is. Hierdoor is het eenvoudiger op te treden tegen drugstransporten op volle
zee en binnen de territoriale wateren van andere, aan het verdrag deelnemende landen. Dit draagt
in belangrijke mate bij aan effectieve uitvoering van rechtshandhavingstaken van de Kustwacht. De
Kustwacht is namens het Koninkrijk aangewezen als operationeel meldpunt voor het verdrag.
Om bij te dragen aan de uitbreiding van het aantal verdragsstaten 33, ondersteunt de Kustwacht de
Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie bij het uitdragen van de waarde van het verdrag.
31 Toekomstagenda internationaal offensief, kamerstuk 4075427 (MinJ&V), 28 juni 2022.
32
Verdrag betreffende samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee
en door de lucht in het Caribische gebied, tot dusver geratificeerd door Belize, Costa Rica, de Dominicaanse Republiek, Frankrijk,
Guatemala, Nicaragua, de Verenigde Staten, Honduras en Koninkrijk der Nederlanden en Suriname (in 2022). Haïti, Jamaica,
Panama en het Verenigd Koninkrijk hebben het verdrag enkel ondertekend
33
Het Ministerie van Buitenlandse zaken roept landen op om het verdrag te ratificeren, zoals kleine Caribische eilandstaten, het
Verenigd Koninkrijk en Trinidad & Tobago
Pagina 32 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Zo levert de Kustwacht overzichten van inzetsituaties waarop het Verdrag van toepassing is en
neemt de Kustwacht actief deel aan conferenties en vergaderingen op dit gebied.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast opdracht gegeven aan het United Nations
Office on Drugs and Crime (UNODC) om een project uit te voeren ter promotie van het Verdrag van
San José. Experts van UNODC geven in dat kader voorlichting en technische assistentie aan
potentiële lidstaten. Het doel is het wegnemen van (vermeende) politieke en juridische obstakels en
misverstanden die ondertekening in de weg staan. De vooruitzichten voor 2023 voor toetreding van
(en ratificatie door) verschillende (eiland)staten in het Caribisch gebied tot het Verdrag van San José
zijn gunstig.
g. Oefening Tradewinds
De Kustwacht werkt normaal gesproken jaarlijks samen met kustwachteenheden, waaronder die van
de Dominicaanse Republiek en Jamaica, tijdens deelname aan de internationale oefening
Tradewinds. Deze oefening wordt georganiseerd door US Southern Command, het onderdeel binnen
het Amerikaanse ministerie van Defensie verantwoordelijk voor Latijns-Amerika en het Caribisch
gebied. Deelname aan deze oefening is voor 2023 echter niet voorzien.
h. Implementation Agency for Crime and Security
De Kustwacht werkt samen met de Implementation Agency for Crime and Security (IMPACS), een
agentschap van Caribbean Community (CARICOM), op het gebied van informatie-uitwisseling.
i. Maritime Analysis and Operations Centre
Het Maritime Analysis and Operations Centre (MAOC) is een Europees agentschap dat zich richt op
het tegengaan van de smokkel van drugs. Het is een initiatief van zes landen van de Europese Unie,
waaronder Nederland, en is operationeel vanaf 2007. MAOC is een rechtshandhavingsorganisatie
die onder andere inlichtingen verzamelt en deelt. De Kustwacht werkt samen met MAOC door het
gebruiken en verschaffen van informatie aangaande drugssmokkel.
Pagina 33 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Bijlage C: Organisatie & operationele capaciteiten
De Kustwacht is gestationeerd in de drie Landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De organisatie
is opgebouwd uit een deel dat de operaties uitvoert en een deel dat daarin ondersteunt. Zie onderstaand
figuur.
Voor de uitvoering van haar taken beschikt
de Kustwacht over diverse middelen, zowel
organiek als middelen die door Defensie ter
beschikking worden gesteld aan de
Kustwacht. Deze bijlage verschaft een
overzicht van alle middelen.
De kern van de operationele inzet bestaat uit
het personeel werkzaam in het Maritiem
Operatie Centrum34 en als bemanning van
varende en vliegende eenheden. Zij worden
ondersteund door de walradarketen op de
Benedenwindse eilanden en de mobiele
walradars op de Bovenwindse eilanden.
Figuur 7 Organisatie van de Kustwacht
a. Informatie-organisatie
Naast de zojuist genoemde mensen en middelen beschikt de Kustwacht over het Maritiem Informatie
Knooppunt (MIK) en de Criminele Inlichtingen Dienst Kustwacht Caribisch gebied (CID). De CID wordt
ingevuld door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Koninklijke Marechaussee (KMAR).
Het MIK is hét informatie- en analysecentrum van de Kustwacht en levert producten ten behoeven van
Intelligence Gestuurd Politieoptreden (IGP) in het maritieme domein; zogenaamde IGP-producten. De
CID is een belangrijke schakel in de informatieketen van de Kustwacht. Producten van de CID zijn vaak
als veredelde informatie direct voor inzet te gebruiken door de handhavingseenheden. Beide
organisatiedelen zijn een onmisbare schakel in het IGP in het maritieme domein van de Kustwacht. De
pilot Opsporing te Curaçao, waar planmatig twee medewerkers van de Kustwacht deelnemen aan een
multidisciplinair rechercheteam van het Korps Politie Curaçao tezamen met de Douane en de
Koninklijke Marechaussee, is ook een waardevolle aanvulling van het IGP in het maritieme domein.
b. Het waldetectiesysteem
Het walradarsysteem op de Benedenwindse eilanden is van grote waarde als
24/7 detectiesysteem. Het wordt daarnaast ook gebruikt bij inzet en aansturing
van eenheden en is een belangrijk instrument bij het IGP in het maritieme
domein. De radars maken bij tijdige detectie van verdachte vaartuigen de inzet
van interceptors, zoals de Metal Shark, op een efficiënte wijze mogelijk.
Daarnaast leveren ze in de vorm van radaranalyses een bijdrage aan mogelijke
bewijslast in een eventuele rechtsgang. Het is evident dat een goed
functionerend waldetectiesysteem een belangrijke bijdrage levert in het
opbouwen van situationeel bewustzijn en daarmee van grote waarde is voor het
IGP in het maritieme domein.
Met middelen uit het project Onderlinge Regeling Versterking Grenstoezicht Sint
Maarten heeft de Kustwacht sinds september 2019 drie mobiele
waldetectiestations aangeschaft en op locaties op Sint Maarten geïnstalleerd.
Deze systemen geven, vooruitlopend op een vast opgesteld waldetectiesysteem
34
MOC, een versmelting van een aantal functionaliteiten van het Joint Rescue Coordination Center (JRCC) en het Maritiem
Informatie Knooppunt (MIK)
Pagina 34 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
op de Bovenwindse eilanden, plaatselijk een impuls aan het situationeel bewustzijn rondom Sint
Maarten. Hiermee versterkt de Kustwacht de grip op de maritieme buitengrens van het Koninkrijk en
wordt IGP in het maritieme domein beter gefaciliteerd.
Naast walradardetectie hebben de meeste varende en vliegende middelen van de Kustwacht de
beschikking over eigen detectieapparatuur, zoals radar. Die gegevens worden vervolgens geïntegreerd
met andere informatiebronnen en gepresenteerd in het JRCC.
c.
Lichte vaartuigen
De capaciteit lichte vaartuigen van de Kustwacht bestaat uit 12 interceptors
van het merk Metal Shark en vijf Justice 20 vaartuigen van het merk Boston
Whaler. De Metal Sharks worden ingezet voor
patrouilles en gerichte onderscheppingsacties
rondom de eilanden. De Justice vaartuigen
worden gebruikt voor het patrouilleren van
binnenwateren en zeer dicht onder de kust.
d. Middelgrote vaartuigen
Drie cutters vormen de middelgrote varende capaciteit van de Kustwacht.
Deze schepen worden veelal ingezet op de grens van of buiten de
territoriale wateren. Door hun grotere voortzettingsvermogen wijkt de taak
van de cutters daarom af van die van de lichte vaartuigen. De cutters zijn
namelijk vooral gericht op langdurige opdrachten verder op zee voor
informatievergaring, surveillance en beeldopbouw, vooral in het kader
van IGP in het maritieme domein.
e. Vliegende eenheden
De inzet van de vliegende eenheden van de Kustwacht geschiedt in
de regel vanaf aeronautisch steunpunt Hato te Curaçao. De
actieradius van het Dash-8 maritiem patrouillevliegtuig is dusdanig
dat alle (ei)landen operationeel bediend kunnen worden. De
actieradius van de AW-139 helikopter beperkt de inzet tot het
zeegebied rondom de Benedenwindse eilanden. Zowel de Dash-8 als
de AW-139 kunnen op detacheringsbasis tijdelijk en plaatselijk
opereren vanaf Sint Maarten of ieder ander geschikte locatie. Voor de AW-139 heeft de Kustwacht in
2019 een additionele brandstoftank aangeschaft. Hierdoor is het mogelijk zonder tussenstop op
Venezolaans grondgebied naar Sint Maarten te vliegen voor detacheringen. Dit is gefaciliteerd uit het
projectbudget van de Onderlinge Regeling Versterking Grenstoezicht Sint Maarten. Detacheringen
worden informatie gestuurd gepland en uitgevoerd.
De primaire taak van de helikoptercapaciteit is search and rescue (SAR). Ook worden patrouilles ter
ondersteuning van rechtshandhaving uitgevoerd en is de helikopter een waardevolle eenheid bij
repressief optreden. De medische kennis van de bemanning en de medische uitrusting van de helikopter
is van dusdanig niveau dat in samenwerking met diverse medische instellingen de helikopter ook in
voorkomend geval wordt ingezet om verder op zee personen te redden
en te stabiliseren, ook als dat aan boord van varende schepen is.
De primaire taak van het maritieme patrouillevliegtuig is maritieme
surveillance, maar ook bij SAR en ondersteuning van de
rechtshandhaving is het patrouillevliegtuig van grote waarde voor het
vervullen van de missie van de Kustwacht.
Pagina 35 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
f.
Jaarplan 2023
Rijdende eenheden
Ieder steunpunt beschikt over diverse voertuigen, waaronder 4x4 aangedreven
voertuigen, om bijvoorbeeld patrouilles uit te voeren bij stranden, baaien en
jachthavens. Daarnaast zijn deze voertuigen geschikt om operaties op zee te
ondersteunen op de grens van water en land waar het terrein lastig begaanbaar is.
g. Drones
De Kustwacht beschikt over (kleine) drones. De drones vergroten plaatselijk het
situationeel bewustzijn en daarmee de effectiviteit en veiligheid van het
kustwachtpersoneel bij kortstondige acties. Deze capaciteit kan worden ingezet
vanaf een cutter of tijdens een patrouille met rijdende eenheden in
kustgebieden.
h. Defensiemiddelen
De Kustwacht heeft, voortvloeiend uit het convenant met het Commando
Zeestrijdkrachten (CZSK), jaarlijks 92 vaardagen van het Stationschip Caribisch
Gebied (SSCG) met boordhelikopter (type NH-90) tot haar beschikking. De
vlieguren van de boordhelikopter worden toegewezen op basis van de 92
vaardagen en naar evenredigheid van het totale aantal beschikbare jaarlijkse
vlieguren binnen de geldende regelgeving.
Als op basis van het dreigingsbeeld aanvullende inzet nodig is, kan de Directeur
Kustwacht op basis van het convenant incidenteel aanvullende inzet vragen.
Pagina 36 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Bijlage D: Indicatie operationele output 2023
Onderstaande tabellen geven een indicatie van de te leveren operationele output voor 2023. Dit houdt
verband met de uitvoering van de algemene beleidstaken, inspanningen en zichtbaarheid van de
Kustwacht. De gegevens zeggen niets over de te behalen operationele prestaties van de Kustwacht in
2023 en er wordt als zodanig dan ook niet op gestuurd in operaties. Dat laatste gebeurt immers
intelligence gestuurd. Onderstaande getallen worden wel gebruikt als input voor zaken als
onderhoud/instandhouding en als basis voor een deel van de begroting.
Organieke Kustwachteenheden
Cutters
Interceptors
Justice 20 steunpunten Aruba en Sint Maarten
Justice 20 steunpunt Curaçao en bij Bonaire
Landpatrouilles
Luchtverkenningscapaciteit (vlieguren Dash-8 vliegtuig)
SAR-helikoptercapaciteit (blokuren AW-139 helikopter)36
Presentie op/vaardagen bij Bonaire
Presentie op/vaardagen bij Sint Eustatius en Saba
Jaarcapaciteit
120 vaardagen per cutter
2300 vaaruren per steunpunt
100 vaaruren
600 vaaruren
200 patrouille-uren per steunpunt
2000 uren35
1000 uren
Permanent
10 dagen per maand
Tabel 3 Indicatie operationele output organieke Kustwachteenheden 2023
Defensie-eenheden
Stationschip Caribisch gebied
Boordhelikopter stationschip
Jaarcapaciteit
92 vaardagen
290 vlieguren
Tabel 4 Indicatie operationele output Defensie-eenheden 2023
35
Naast de 2000 vlieguren voor de Kustwacht zijn maximaal 300 vlieguren beschikbaar voor Defensie
De contracten voor de Dash-8 en de AW-139 zijn op basis van blokuren, maar de inputgegevens voor de Dash-8 worden
gerekend in vlieguren. Een vlieguur is de tijd dat een luchtvaartuig daadwerkelijk vliegt, dus van take-off tot land on. Een blokuur
is de tijd dat een luchtvaarttuig in beweging is, off blocks is. Hierin wordt de tijd dat het toestel aan het taxiën is, meegerekend
Pagina 37 van 42
36
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Bijlage E: Begroting
Inleiding
Deze bijlage presenteert in paragraaf één de herziene begroting 2023 door een vergelijking te maken
tussen de beschikbare middelen en de verwachte uitgaven (ramingen). De ramingen zijn gebaseerd op
de plankoers 2023 e.v. (1 EUR = 1,14 USD of 2,0162 ANG). Paragraaf twee besteedt aandacht aan de
ontwerpbegroting voor de jaren 2024-2028, waarna de ontvangstenraming wordt gepresenteerd in
paragraaf drie.
Hoofdstuk 7 van dit jaarplan beschrijft diverse plannen waarvoor nog geen financiële dekking is. Deze
plannen zijn dan ook niet passend binnen het toegewezen budget en kunnen niet worden uitgevoerd
zonder aanpassing van het financiële kader.
1. Begroting 2023
Exploitatiebegroting
In onderstaande tabel is de exploitatiebegroting van de Kustwacht voor het jaar 2023 weergegeven. De
linkerkolom bevat de beschikbare middelen op 1 januari 2023 (peildatum 17 augustus 2022) en de
rechterkolom vermeldt de uitgaven die worden verwacht. De ramingen zijn verdeeld in verschillende
categorieën. Er is onderscheid gemaakt tussen categorieën met een eindjaargrens (Hoofdstuk 10, HX)
en uitgaven met een oneindige eindejaarsmarge (Defensie Materieel Fonds, DMF).
Exploitatiebegroting
2023
Begroting CZSK
Exploitatie-uitgaven
2023
€ 51.476 Personele Uitgaven (HX)
€ 15.924
LVC inhuur (verrekening DP&O)
€ 700 Materiele Uitgaven (HX)
€ 1.146
Ontvangstbegroting JIATF
€ 700 Opdrachten (HX)
€ 1.901
Kostenbudget (magazijnartikelen/infra)
€ 470 Instandhouding Materieel (DMF)
€ 27.407
Instandhouding Infra (DMF)
€ 759
Instandhouding IT (DMF)
€ 634
Totaal
LTP-P en BOTOC
€ 53.346 Totaal
€ 5.575
€ 53.346
Tabel 5 Exploitatiebegroting 2023 (bedragen x € 1.000)
Investeringsbegroting
Het budget voor de investeringen uit het Lange Termijn Plan Materieel (LTP-M) is vastgelegd binnen
het Defensie Lifecycle Plan (DLP). Het totale beschikbare budget voor 2023 bedraagt €30,74M. Dit
bedrag is inclusief de bijdragen van de landen Aruba (€2.640M), Curaçao (€3.840M) en Sint Maarten
(€840K). Het kader is op dit moment volledig ingepland met behoeften zoals in onderstaande tabel is
weergegeven. Het huidige budget voor 2023 is exclusief het restant budget van 2022, waarvan naar
verwachting €10,50M in aanmerking zal komen voor een mogelijke herfasering.
Pagina 38 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Investeringsbudget
2023
Kader LTP uit DLP 22.1 (incl. bijdrage landen)
€
30.740
Voorstel herfasering
€
10.500
LVC-contract
€
-7.700
Vervanging Waldetectiecapaciteit
€
-220
Walradar Bovenwinden
€
-500
Totaal restant
€
32.820
Tabel 6 Beschikbare budget t.b.v. investeringen (bedragen x € 1.000)
Financiering van de exploitatie uitgaven
De Landen van het Koninkrijk dragen gezamenlijk de uitgaven van de Kustwacht conform de Rijkswet
Kustwacht, volgens de verdeelsleutel Aruba 11%, Curaçao 16%, Sint Maarten 4% en Nederland 69%.
De uitgaven aan Luchtverkenningscapaciteit (LVC) en de exploitatie van steunpunt Hato, inclusief
personeel, worden in afwijking van de verdeelsleutel volledig door Nederland gefinancierd. Voor 2021
en verder geldt ook dat de financiering van het Lange Termijn Plan Personeel (LTP-P) en BOTOC
volledig door Nederland wordt gedragen. Onderstaande tabellen geven de relatie tussen de begroting
en de financiering door de landen weer van de exploitatie-uitgaven. Alle exploitatie-uitgaven zijn conform
de verdeelsleutel verdeeld over de landen. De Landen betalen hun bijdrage achteraf op basis van de
feitelijke realisatie.
Raming bijdrage van de landen 2023
Nederland
€ 32.636
Totaal niet in verdeelsleutel (Nederland)
In verdeelsleutel (deel Nederland) (69%) van € 20.710
€ 14.290
€ 46.926
Totaal Nederland
Overige landen
Aruba (11%) van € 20.710
€ 2.278
Curaçao (16%) van € 20.710
€ 3.314
Sint Maarten (4%) van € 20.710
€ 828
Totaal overige landen
€ 6.420
Raming uitgaven Kustwacht
€ 53.346
Tabel 7 Raming bijdrage van de landen voor de exploitatie uitgaven (bedragen x € 1.000)
De totale, procentuele, verdeling van de bijdrage van de landen is weergegeven in onderstaande
figuur.
Figuur 8 Procentuele verdeling bijdrage aan de Kustwacht door de landen in 2023
Pagina 39 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
De raming van de bijdrage van de landen voor de exploitatie-uitgaven is weergegeven in onderstaande
tabel.
Exploitatie-uitgaven
2023
Verdeelsleutel
Nederland
Totaal
Personele Uitgaven (HX)
€ 11.887
Materiele Uitgaven (HX)
€ 843
€ 303
Opdrachten (HX)
€ 804
€ 1.097
€ 1.901
€ 6.079
€ 21.328
€ 27.407
Instandhouding Infra (DMF)
€ 626
€ 133
€ 759
Instandhouding IT (DMF)
€ 471
€ 163
€ 634
€0
€ 5.575
€ 5.575
€ 20.710
€ 32.636
€ 53.346
Instandhouding Materieel (DMF)
LTP-P en BOTOC
Totaal exploitatie
€4.037
€ 15.924
€ 1.146
Tabel 8 Bijdrage landen aan exploitatie-uitgaven 2023 (bedragen x € 1.000)
2. Ontwerpbegroting 2024-2028
De ramingen van de exploitatie-uitgaven en van de investeringen voor de jaren 2024 tot en met 2028
zijn in onderstaande subparagrafen weergegeven.
Exploitatie uitgaven
Budgetcategorie
2024
2025
2026
2027
2028
Personele uitgaven KWCARIB
€ 15.934
€ 15.949
€ 15.983
€ 16.019
€ 16.046
Instandhouding Infrastructuur
€ 763
€ 769
€ 786
€ 802
€ 965
Instandhouding IT
€ 653
€ 673
€ 693
€ 713
€ 774
Opdrachten KWCARIB
€ 1.958
€ 2.017
€ 2.077
€ 2.140
€ 2.366
Instandhouding Materieel
€ 26.124
€ 25.768
€ 25.736
€ 25.773
€ 25.055
Materiele Uitgaven KWCARIB
€ 1.103
€ 1.153
€ 1.185
€ 1.218
€ 1.306
LTP-P en BOTOC
Totaal exploitatie-uitgaven
€ 7.675
€ 54.209
€ 6.775
€ 53.104
€ 6.775
€ 53.235
€ 6.775
€ 53.440
€ 6.775
€ 53.287
Tabel 9 Raming exploitatie-uitgaven Kustwacht 2024 t/m 2028 (bedragen x € 1.000)
Investeringen Lange Termijn Plan Materieel (LTP-M)
Naast de reguliere bijdrage ten behoeve van de exploitatie zijn met Landen concrete afspraken gemaakt
over de financiering van de investeringen uit het LTP-M. Deze zijn als volgt:
a. Nederland draagt vanaf 2018 t/m 2028 jaarlijks excl. prijsbijstelling € 10,54 miljoen bij;
b. Het land Aruba heeft bij bestuursakkoord ingestemd met een jaarlijkse bijdrage van €2,64 miljoen
vanaf 2022 t/m 2028;
c. Het land Curaçao heeft bij bestuursakkoord ingestemd met een jaarlijkse bijdrage van € 3,84 miljoen
vanaf het jaar 2023 t/m 2029;
d. Het land Sint Maarten heeft bij bestuursakkoord ingestemd met een jaarlijkse bijdrage van € 0,84
miljoen van 2021 t/m 2028.
Het budget voor de vervangingsinvesteringen in het LTP-M is het totaal van bijdragen van de Landen
tot en met 2028, plus de bijdrage van Curaçao van 2029. Behoeftestellingen uit deze periode dienen
binnen dit kader te blijven. Voor investeringsbehoeften na 2028 dient eerst een nieuw LTP-M te worden
opgemaakt.
Pagina 40 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Opbouw LTP-M Budget
2024
2025
2027
2028
Kader LTP uit DLP 22.1 (incl. bijdrage landen)
€ 33.270
€ 26.110
€ 8.76
€ 10.590
€ 10.590
Voorstel herfasering
€ 32.820
€ 53.270
€ 60.360
€38.900
€22.440
LVC-contract
-€ 7.700
-€ 7.700
-€ 7.70
-€ 9.530
-€ 9.530
-€ 220
-€ 220
-€ 220
-€ 220
-€ 220
-€ 2.500
-€ 5.500
-€ 5.700
-€ 700
-€ 700
Vervanging Waldetectiecapaciteit
Walradar Bovenwinden
€0
€0
-€ 16.500
-€ 16.500
-€ 16.500
-€ 1.200
-€ 100
-€ 100
-€ 100
-€ 100
€0
-€5.500
€0
€0
€0
Cutters
Walradar Mobiel
2026
Hangaar
Klein vaartuig
-€ 1.200
€0
€0
€0
€0
Totaal restant
€ 53.270
€ 60.360
€ 38.900
€ 22.440
€ 5.980
Tabel 10 Raming investeringen LTP-M 2024 t/m 2028 incl. bijdragen van de landen (bedragen x € 1.000)
3. Ontvangstenramingen 2024-2028
Bijdrage landen voor de exploitatie uitgaven en investeringen
De bijdrage van de landen voor het jaar 2023 is reeds in tabel 7 weergegeven. De bijdrage van de
landen binnen het Koninkrijk voor de jaren 2024-2028 voor zowel de uitgaven aan exploitatie als
investeringen zijn in onderstaande tabellen weergegeven.
Bijdrage landen
In verdeelsleutel
2024
2025
€ 22.230
€ 22.494
2026
€ 22.305
2027
€ 22.451
2028
€ 22.234
Nederland 69%
€ 15.521
€ 15.339
€ 15.390
€ 15.491
€ 15.342
Curaçao 16%
€ 3.599
€ 3.557
€ 3.569
€ 3.592
€ 3.557
Aruba 11%
€ 2.474
€ 2.445
€ 2.454
€ 2.470
€ 2.446
Sint Maarten 4%
€ 900
€ 889
€ 892
€ 898
€ 31.715
Niet in verdeelsleutel
Nederland (100%)
€ 54.209
Totaal
€ 30.874
€ 30.930
€ 31.715
€ 30.874
€ 54.209
€ 53.104 € 53.104
€ 53.235
€ 30.989
€ 889
€ 31.053
€ 30.930
€ 30.989
€ 53.235 € 53.440
€ 53.440
€ 31.053
€ 53.287
€ 53.287
Tabel 11 Bijdrage landen aan exploitatie-uitgaven 2024 t/m 2028 (bedragen x € 1.000)
Bijdrage landen t.b.v. LTP-M
2024
2025
2026
2027
2028
Bijdrage Aruba
€ 2.640
€ 2.640
€ 2.640
€ 2.640
€ 2.640
Bijdrage Curaçao
€ 3.840
€ 3.840
€ 3.840
€ 3.840
€ 3.840
Bijdrage Sint Maarten
Totaal ontvangsten landen t.b.v LTP-M
€ 840
€ 840
€ 840
€ 840
€ 840
€ 7.320
€ 7.320
€ 7.320
€ 7.320
€ 7.320
Tabel 12 Bijdrage landen aan de investeringen 2024 t/m 2028 (bedragen x € 1.000)
Samenwerking met JIATF-S: Het betreft een samenwerking voor de overcapaciteit aan vlieguren in het
contract met provider PAL. Door deze samenwerking wordt een deel van de constante kosten voor de
lease van het Dash-8 patrouillevliegtuig terugverdiend. De ontvangsten van deze samenwerking zullen
volledig terugvloeien naar het exploitatiebudget van de Kustwacht.
Ontvangsten JIATF
100 uur per jaar
2024
€ 700
2025
€ 700
2026
€ 700
2027
2028
€ 700
€ 700
Tabel 13 Terug te verdienen overcapaciteit vlieguren Kustwacht 2024 t/m 2028 (bedragen x € 1.000)
Pagina 41 van 42
Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied
Jaarplan 2023
Bijlage F: Overzicht gebruikte afkortingen
AIS
BES
BOK
BOTOC
BPO
CARICOM
CID
CIT
CITRO
CTG
CZMCARIB
CZSK
DLP
GT
ICAO
ICT
IGP
IIC
IMO
IMPACS
JenV
JIATF-S
JRCC
KMAR
KMS
LIK
LTP
LTP-M
LTP-P
LVC
MAOC
MIK
MMHB
MOC
MoU
OM
O&T
RI&E
SAR
SARHC
SSCG
TCI
UNODC
USCG
V&M
VMMS
Automatic Identification System
Bonaire, Sint Eustatius en Saba
Basisopleiding Kustwacht
Breed Offensief Tegen georganiseerde Ondermijnende Criminaliteit
Basis Politie Opleiding
Caribbean Community
Criminele Inlichtingen Dienst Kustwacht Caribisch gebied
Counter Illicit Trafficking
Citizens Rescue Organization Curaçao
Commander Task Group
Commandant der Zeemacht in het Caribisch gebied
Commando Zeestrijdkrachten
Defensie Lifecycle Planning
Gross Tonnage
International Civil Aviation Organization
Informatie- en communicatietechnologie
Intelligence Gestuurd Politieoptreden
Interinsulair Informatie Centrum
Internationale Maritieme Organisatie, onderdeel van de Verenigde Naties
Implementation Agency for Crime and Security
Justitie en Veiligheid
Joint Interagency Task Force South
Joint Rescue Coordination Center
Koninklijke Marechaussee
Kwaliteit Management Systeem
Lokaal Informatie Knooppunt
Lange Termijn Plan
Lange Termijn Plan Materieel
Lange Termijn Plan Personeel
Luchtverkenningscapaciteit
Maritime Analysis and Operations Centre
Maritiem Informatie Knooppunt
Multidisciplinaire Maritieme Hub Bonaire
Maritiem Operatie Centrum
Memorandum of Understanding
Openbaar Ministerie
Opleiden en Trainen
Risico Inventarisatie en Evaluatie
Search and Rescue
SAR-helikoptercapaciteit
Stationschip Caribisch Gebied
Team Criminele Inlichtingen
United Nations Office on Drugs and Crime
United States Coast Guard (kustwacht Verenigde Staten van Amerika)
Veiligheid en Milieu
Veiligheid & Milieu Managementsysteem
Pagina 42 van 42
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/84e3cf13-128e-4c5e-b3f6-9ca98eb2f796
|
SPREKERSLIJST
Dinsdag 17 maart 2009
VAO Liberalisering Postmarkt (AO d.d. 11/03)
Naam:
1.
2.
3.
4.
5.
6.
Graus D.J.G.
Gesthuizen S.M.J.G.
Elias T.
Dibi T.
Vos M.L.
Vroonhoven-Kok van N.
Fractie:
Spreektijd:
PVV
SP
VVD
GroenLinks
PvdA
CDA
2
2
2
2
2
2
__________________________________________________________________________________________
CDA = Christen Democratisch Appèl
PvdA = Partij van de Arbeid
SP = Socialistische Partij
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
PVV = Partij voor de Vrijheid
GroenLinks
ChristenUnie
D66 = Democraten 66
PvdD = Partij voor de Dieren
SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij
Verdonk
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6739edd3-d814-4481-a930-4716af62c6a6
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2010–2011
32 500 V
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het
jaar 2011
Nr. 133
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 februari 2011
Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste
commissie voor Buitenlandse Zaken van 1 februari 2011 met kenmerk
2011Z01948/2011D04905waarin u verzoekt om een brief met feitenrelaas
over de zaak Baahrami. Een Nederlands staatsburger is onder verschrikkelijke omstandigheden ter dood gebracht en ik acht het van groot belang
het handelen van de Nederlandse overheid in deze zaak zeer helder te
beschrijven.
De werkomstandigheden voor onze Ambassade in Teheran en de
persoonlijke risico’s die gelopen worden door personen die zich in hebben
gespannen voor mevrouw Baahrami, leggen beperkingen op aan de mate
van openheid die ik in deze brief kan betrachten als het gaat om de
contacten met diverse personen en instellingen. Ik voeg conform de
suggestie in uw verzoek van 1 februari een bijlage toe aan deze brief, met
daarin informatie die ter strikt vertrouwelijke inzage voor de leden kan
worden gelegd.1
Inleiding
Hieronder volgt eerst een korte schets van de omstandigheden en
verhoudingen waarin met de Iraanse overheid gewerkt kan worden op het
gebied van consulaire dienstverlening en mensenrechtenzaken. Daarop
volgt een weergave van de koers die ik heb gevolgd met betrekking tot het
dossier van mevrouw Baahrami alsmede een uitvoerig feitenrelaas.
1
Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor
de leden, bij het Centraal Informatiepunt van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
kst-32500-V-133
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2011
Fundamenteel in deze zaak is het feit dat Iran de dubbele nationaliteit,
zoals mevrouw Baahrami deze had, weigert te erkennen. Iran erkent niet
dat Iraanse onderdanen tevens een andere nationaliteit kunnen hebben.
De Iraanse autoriteiten weigeren dan ook consequent de Nederlandse
regering als gesprekspartner over dossiers waarin sprake is van
Nederlands-Iraanse burgers. Voor de Iraanse overheid zijn deze burgers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
1
uitsluitend Iraniërs en wordt elke Nederlandse bemoeienis en belangstelling opgevat als een agressieve inmenging in interne aangelegenheden.
Dit betekent in de zaak van mevrouw Baahrami dat niet of nauwelijks
officiële informatie over haar kon worden ontvangen van de Iraanse
autoriteiten. Schriftelijke informatie is in het geheel niet overhandigd en
mondelinge informatie werd incidenteel verstrekt als zogenaamde «blijk
van goede wil». De inhoud van de verstrekte informatie door de Iraniërs
was soms intern tegenstrijdig en de betrouwbaarheid van die informatie
kon niet worden getoetst. De Nederlandse Ambassade in Teheran heeft
via vertrouwelijke contacten en via diverse media soms aanvullende
informatie kunnen krijgen over Nederlandse gedetineerden. Maar ook
hiervoor geldt dat niet altijd te verifiëren was hoe betrouwbaar deze
informatie was.
Nadat begin 2010 geruchten opdoken in de media dat een NederlandsIraanse vrouw in Iran gedetineerd zou zijn, zijn diverse pogingen gedaan
om de identiteit en achtergrond van deze vrouw bevestigd te krijgen. Dit is
niet alleen door de regering gedaan maar ook door mensenrechtenorganisaties. Deze zoektocht werd bemoeilijkt door het feit dat de familie van
mevrouw Bahraami pas in juni 2010 contact opnam met de Ambassade in
Teheran. Nadat de arrestatie van mevrouw Baahrami en haar Nederlandse
nationaliteit eind juli 2010 waren bevestigd, is een koers uitgezet die
voorzag in intensieve contacten op hoog niveau via diverse kanalen, met
politieke escalatie-mogelijkheden. Deze contacten met de Iraanse
autoriteiten betroffen zowel Nederlandse interventies als bi- en multilaterale acties in internationaal verband.
De gekozen koers maakte het mogelijk om in te spelen op de stand van
zaken en, afhankelijk van de reacties die wij van Iraanse zijde kregen, het
niveau van interventie af te wisselen. Bij tegenwerking van de Iraanse
autoriteiten werd van Nederlandse kant op een hoger niveau geïntervenieerd. Bij een tegemoetkomende opstelling van de Iraanse autoriteiten
kon worden gede-escaleerd om opnieuw een zo groot mogelijk palet aan
opschalingen te hebben.
Direct na de bevestiging van haar detentie, identiteit en Nederlandse
nationaliteit is op hoog ambtelijk en ambassadeursniveau aangedrongen
op toegang tot mevrouw Baahrami en op een eerlijk proces met bijstand
door een advocaat van eigen keuze. Het feit dat haar eerste advocaat al
snel zelf werd gearresteerd, vormde een belangrijke hindernis bij het
verkrijgen van inzicht in de procesgang. Zoals uit het feitenrelaas zal
blijken, is dit een onophoudelijk aandringen geweest. In het ruime half
jaar dat ligt tussen de vaststelling van haar Nederlandse nationaliteit en
de uitvoering van het doodsvonnis is in Den Haag en Teheran keer op keer
contact gezocht met de Iraniërs waarbij ons standpunt telkenmale
nadrukkelijk naar voren is gebracht.
Nadat op 5 januari 2011 berichten kwamen van haar vonnis, heb ik direct
persoonlijk de Iraanse ambassadeur ontboden om opheldering te vragen
over het vonnis en tegelijkertijd aan de Iraanse regering mijn diepe
verontwaardiging en hevig protest duidelijk te maken.
Direct na het vernemen van het doodvonnis is besloten om mevrouw
Baahrami juridische steun aan te bieden. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de
Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend. Het is niet
gebruikelijk, zoals de Kamer bekend is, dat de Nederlandse ambassades
juridische bijstand bieden of financieren aan Nederlandse gedetineerden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
2
in het buitenland. Ik heb deze beleidslijn met betrekking tot de zaak van
mevrouw Baahrami ook aan de Tweede Kamer gemeld in antwoord op
schriftelijke vragen d.d. 24 augustus 2010. Gezien de ernst van uitgesproken doodvonnissen, wordt in die gevallen wel (financiering van)
juridische bijstand aangeboden. Ook in het geval van mevrouw Baahrami
is deze lijn gevolgd. Ten behoeve van de beroepsprocedure is door de
Ambassade in Teheran in overleg met de familie bijstand door twee
vooraanstaande advocaten georganiseerd. Met deze advocaten is
intensief overleg gevoerd over de te volgen strategie in deze fase van het
strafproces inclusief de nog uitstaande zaken.
Nadat de doodstraf bleek te zijn uitgesproken, stonden nog twee wegen
open, te weten het aantekenen van beroep tegen het vonnis, en – als het
vonnis onherroepelijk bleek – de mogelijkheid om gratie te vragen. Zowel
een beroep als een gratieverzoek diende zoals gebruikelijk door de
advocaat van Baahrami te worden ingediend.
Door de Iraanse ambassadeur is in een formeel onderhoud op 19 januari
aangegeven dat als eerste het vonnis bevestigd zou dienen te worden
door de «prosecutor general.» Mocht deze het vonnis bevestigen, dan zou
beroep open staan bij het Hooggerechtshof.
Een verzoek tot gratie was pas aan de orde na het onherroepelijk worden
van het vonnis. Een dergelijk verzoek vereist volgens de Iraanse
wetgeving dat betrokkene schuld bekent. Was het tot een gratieverzoek
door mevrouw Baahrami gekomen, dan zou de Nederlandse regering een
dergelijk verzoek op het hoogste niveau uiteraard politiek hebben
ondersteund.
Bemiddeling door bevriende landen werd voorbereid. Bovendien werd
een aanvullend appel namens de Nederlandse regering aan de Opperste
Leider overwogen.
Van de Iraanse regering is nog op 28 januari, de middag vóór de executie
van mevrouw Baahrami, op 29 januari de verzekering gekregen dat er tijd
was voor die laatste fase waarin een beroep wordt gedaan op gratie of
clementie. Er waren bovendien nog twee andere aanklachten tegen
mevrouw Baahrami, die – zo werd ons verzekerd door de ambassadeur –
eerst moesten worden afgerond voordat er sprake zou zijn van voltrekking
van de doodstraf. Een verdachte sub judice zou niet kunnen worden
geëxecuteerd. Maar voordat de regering dat spoor in kon slaan was
mevrouw Baahrami geëxecuteerd.
Feitenrelaas
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (zowel het departement als de
ambassade in Teheran) heeft voorjaar 2010 uit diverse bronnen vernomen
dat op 27 december 2009 tijdens de demonstraties rond Ashura in Iran
een Nederlands onderdaan zou zijn gearresteerd. Onmiddellijk na
ontvangst van deze berichten heeft het ministerie zich ingespannen om de
identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van
de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie
van betrokkene werd verkregen, en omdat door familie of bekenden van
betrokkene lange tijd geen contact is opgenomen met het ministerie of
ambassade, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd
gemoeid geweest.
Een complicerende factor daarbij was eveneens dat betrokkene in de
afgelopen jaren een officiële naamsverandering heeft ondergaan. Eind juli
2010 kon worden vastgesteld dat betrokkene Sahra Baahrami was, in 1965
geboren te Teheran. Betrokkene is begin 1994 in Nederland aangekomen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
3
en heette toen Sahra Mehrabi. Zij heeft in 1996 – na een eerdere afwijzing
in 1995 – een verblijfsvergunning verkregen en is in 1999 genaturaliseerd.
In 2006 is zij vanuit Nederland geëmigreerd naar het VK.
Zij had een dochter en schoonzoon in Teheran. Tevens had zij een zoon in
Nederland, met wie het ministerie eenmalig contact heeft gehad.
Ten tijde van de verificatie van nationaliteit en identiteit van mevrouw
Baahrami, verkreeg het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat
Mevrouw Baahrami een strafblad had in Nederland. Zonder op de details
in te kunnen gaan, kan bevestigd worden dat mevrouw Baahrami in het
verleden in Nederland is veroordeeld voor het overtreden van de
Opiumwet en voor het doen verstrekken, bezitten en gebruiken van
vervalste reisdocumenten. Deze feiten waren vanaf het begin bekend,
maar hebben geen enkele invloed gehad op het handelen van de
Nederlandse overheid. Van Nederlandse zijde is steeds getracht de
volledige consulaire bijstand aan mevrouw Baahrami te verlenen.
Op 1 augustus 2010 startte de Nederlandse ambassade in Teheran het
traject dat altijd wordt doorlopen ten aanzien van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Over dit beleid is meerdere malen met uw
Kamer van gedachten gewisseld.
De Ambassade stuurde op 1 augustus een note verbale naar het Iraanse
Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd. Daarin verzocht Nederland
om informatie over de situatie van mevrouw Baahrami en de reden van
haar vermeende arrestatie. Ook benadrukte Nederland dat mevrouw
Baahrami recht had op een eerlijk proces en bijstand door een advocaat
van haar keuze, en eiste Nederland op grond van consulaire verdragen
toegang tot mevrouw Baahrami teneinde consulaire bijstand te kunnen
verlenen. Op de note verbale is ondanks herhaald aandringen nooit
antwoord gegeven van Iraanse zijde.
Op 22 augustus kon door de Tijdelijk Zaakgelastigde in Teheran – na
aandringen – een demarche worden uitgevoerd bij de plaatsvervangend
Directeur-Generaal voor Iraniërs in het buitenland, Razzaghmanesh.
Verzocht werd om informatie over de aanklacht tegen betrokkene,
aangedrongen werd op de vrije keuze van een advocaat en het mogen
bezoeken van mw. Baahrami. Van Iraanse zijde werd toen de lijn uitgedragen die al bekend was uit eerdere zaken rond bipatride gedetineerden
en die ook niet zou veranderen in de maanden die volgden: Iran
beschouwt deze personen als uitsluitend Iraans. De Nederlandse
nationaliteit wordt in deze gevallen door Iran niet erkend en Iran staat
geen enkele buitenlandse betrokkenheid toe.
Op 24 augustus kon ook de Iraanse ambassadeur in Nederland, Khazem
Gharib Abadi, geen opheldering over de zaak verschaffen.
Op 25 augustus 2010 bracht de zojuist gearriveerde nieuwe Nederlandse
ambassadeur in Teheran de kwestie op bij Directeur-Generaal Protocol
Mozaffari. Mozaffari wenste echter niet inhoudelijk op de zaak in te gaan,
maar zou het verzoek doorgeleiden.
Op basis van de door de Ambassade uit vertrouwelijke bron verkregen
informatie over mogelijke aanklachten en rechtsgang zijn op 26 augustus
alle EU-lidstaten geïnformeerd over deze zaak. Er is aan EU-partners
gemeld dat mevrouw Baahrami mogelijk verdacht werd van drugsbezit en
«moharebeh», een specifieke Iraanse aanklacht die inhoudt dat de
verdachte wordt beschouwd als «vijand van God» en vijand van het
Iraanse regime.
Naar aanleiding van deze informatie heeft de Belgische ambassadeur, als
lokale EU-Voorzitter, de zaak van mevrouw Baahrami aan de orde gesteld
tijdens een demarche bij de Iraanse Directeur voor Mensenrechten van
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
4
het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, Bahreini, op 29 augustus.
Hij vroeg wederom om informatie over de situatie van mevrouw
Baahrami, pleitte voor een eerlijk proces en verzocht toestemming voor
Nederlandse consulaire bijstand. Bahreini herhaalde het Iraanse
standpunt: het ging hier om een Iraanse burger, en dus werd de zaak
volgens het Iraanse rechtssysteem behandeld. Bahreini beloofde meer
informatie over het vervolg van de zaak, maar die informatie werd nooit
ontvangen. Bahreini verwees naar de consulaire afdeling van het Iraanse
Ministerie van Buitenlandse Zaken voor verzoeken om consulaire bijstand
te mogen verlenen.
De nieuw aangetreden Nederlandse ambassadeur in Teheran bood op
29 augustus een kopie van zijn geloofsbrieven aan aan de toenmalige
Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken Manouchehr Mottaki. Hij stelde
de situatie van Nederlands-Iraanse bipatride gedetineerden aan de orde
en de zaak van mevrouw Baahrami in het bijzonder, daarbij wederom
vragend om informatie, consulaire toegang en een eerlijk proces. Het
Iraanse antwoord was zoals bij alle voorgaande gelegenheden: Iran erkent
geen dubbele nationaliteit en dus wordt mevrouw Baahrami als Iraanse
beschouwd en behandeld.
De directeur van de Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten heeft op
9 september in een gesprek had met de Iraanse ambassadeur Abadi weer
aangedrongen op consulaire toegang, een eerlijk proces en informatie
over Baahrami’s situatie. Hij sprak tevens zijn grote zorg uit over de
situatie van mevrouw Sotoudeh, de advocate van mevrouw Baahrami, die
inmiddels ook was gedetineerd. Ambassadeur Abadi refereerde aan het
interview met de Iraanse president Ahmadinejad dat de avond voor het
gesprek door NOVA werd uitgezonden. Ahmadinejad zei daarin expliciet
dat Iran geen dubbele nationaliteit erkent. Ambassadeur Abadi
antwoordde niet op vragen over de situatie van de advocate van mevrouw
Baahrami. Hij liet weten dat de media-aandacht voor mevrouw Baahrami
averechts zou werken.
Op 28 september werd ambassadeur Abadi ontboden op het Ministerie
van Buitenlandse Zaken door de Directeur-Generaal Politieke Zaken
(DGPZ). Ambassadeur Abadi had van zijn Ministerie in Teheran informatie
gekregen over de aanklachten tegen Baahrami en haar proces. De
aanklachten zouden zijn: drugsbezit en drugshandel alsmede betrokkenheid bij internationale drugssmokkel; het bezitten en gebruiken van
valse paspoorten; en tenslotte de betrokkenheid bij terroristische
activiteiten waarbij doden en gewonden waren gevallen. Ambassadeur
Abadi verzekerde dat mevrouw Baahrami haar eigen advocaat had
kunnen kiezen: mevrouw Sotoudeh was gevangen genomen, maar
inmiddels had mevrouw Baahrami een andere advocaat van haar keuze
gekregen. Ook zou er regelmatig contact tussen mevrouw Baahrami en
haar familie geweest zijn. Er werd geen bewijs gegeven van deze
beweringen. Wederom klaagde ambassadeur Abadi over de mediaaandacht voor deze zaak. In reactie op deze informatie pleitte de DirecteurGeneraal voor consulaire toegang en benadrukte hij het belang van een
eerlijk proces.
In de weken die hierop volgden werd de zaak meer dan vijftien keer
opgebracht bij verscheidene gesprekspartners, waarbij het Iraanse
antwoord hetzelfde bleef: Iran beschouwt mevrouw Baahrami als Iraanse
en accepteert geen buitenlandse inmenging.
Op 11 oktober werd door de Nederlandse ambassadeur in Teheran een
demarche uitgevoerd bij de Directeur-Generaal voor Europese Zaken Tajik.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
5
Op 19 oktober was DG Tajik in Nederland voor bilaterale besprekingen. Hij
had toen gesprekken met DGPZ en de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur, waarin het onderwerp bipatride gedetineerden werd
besproken en weer werd aangedrongen op informatie, consulaire toegang
en een eerlijk proces.
Op 24 oktober bood de Nederlandse ambassadeur in Teheran zijn
geloofsbrieven aan aan de Iraanse president Ahmadinejad. Hierbij waren
met de zaak bekende Iraanse ambtenaren aanwezig. Ambassadeur Kole
heeft bij deze gelegenheid met klem aandacht gevraagd voor de Nederlandse gedetineerden in Iraanse gevangenissen en de zaak van mevrouw
Baahrami in het bijzonder, doch president Ahmadinejad reageerde niet op
de opmerkingen over Baahrami.
Pas op 15 november werd de Nederlandse ambassadeur in Teheran
ontvangen door de vice-minister voor Consulaire Zaken Ghashqavi. Op
28 november demarcheerde de Nederlandse ambassadeur bij de
vice-minister voor Europese Zaken, Ahani. Op 30 november demarcheerde de Nederlandse ambassadeur wederom bij eerdergenoemde DG
Europese Zaken Tajik.
Bij al deze gelegenheden werd de zaak van mevrouw Baahrami
opgebracht.
Op 14 december sprak de directeur van de Directie Noord-Afrika en
Midden-Oosten opnieuw met ambassadeur Abadi. De voortgang in
mevrouw Baahrami’s proces was daarin het voornaamste gespreksonderwerp. Ambassadeur Abadi liet weten dat mevrouw Baahrami’s eerste
rechtszaak inmiddels plaats had gevonden, maar dat hij niet wist wat de
uitkomst daarvan was. Hij gaf aan dat de familie goed toegang tot
mevrouw Baahrami had en dat ze in contact was met haar eigen advocaat.
Op 5 januari berichtten de media dat mevrouw Baahrami ter dood was
veroordeeld voor drugsdelicten. Dit nieuws is direct met EU-partners
gedeeld en er is gevraagd om actie in EU-verband, zowel in Teheran door
het Hongaarse EU-Voorzitterschap als door Hoge Vertegenwoordiger
Ashton in Brussel. Het VK, Frankrijk, Duitsland en Spanje steunden het
Nederlandse verzoek.
In een serie demarches werd de Nederlandse ontzetting over dit vonnis
overgebracht: in Teheran demarcheerde de Nederlandse ambassadeur bij
de Directeur-Generaal Protocol; op 5 januari werd ambassadeur Abadi
gevraagd te komen spreken met de Directeur Consulaire Zaken en
Directeur Noord-Afrika en Midden-Oosten en vervolgens sprak ik zelf op
7 januari met ambassadeur Abadi.
Op 8 januari demarcheerde de ambassadeur in Teheran bij DG Shakeri
voor Iraniërs in het buitenland. Deze merkte op dat hij ook zou willen
spreken over de positie van Iraanse gedetineerden in Nederland. Deze
suggestie werd gezien als een opening om tot een bredere discussie te
komen, waarbinnen de situatie van mevrouw Baahrami kon worden
opgebracht. Hierover is vervolgens het gesprek aangegaan met de Iraanse
ambassadeur in Nederland.
Vanaf mijn aantreden als minister van Buitenlandse Zaken heb ik de
kwestie van mevrouw Baahrami bij diverse collega-ministers aan de orde
gesteld en hen gevraagd om zich eveneens voor haar in te zetten. Dat is
vervolgens ook concreet gebeurd. Ik heb op 11 januari, dus nadat het
doodvonnis bevestigd was, in een gesprek met Hoge Vertegenwoordiger
Ashton gevraagd om EU-optreden in deze zaak. Mevrouw Ashton toonde
zich bereid om namens de EU bij de Iraanse autoriteiten te demarcheren
en te vragen om opheldering over het vonnis en de verdere rechtsgang.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
6
Dit gebeurde op 12 en 13 januari: de lokale Hongaarse EU-Voorzitter
demarcheerde namens HV Ashton bij de Iraanse Directeur-Generaal
Consulaire Zaken Mirfakhar in Teheran. De managing director van de
European External Action Service Mingarelli sprak met de Iraanse
Permanente Vertegenwoordiger bij de EU Ali Ashgar Khaji in Brussel.
Tegelijkertijd vroeg het VK om opheldering over de doodstraf tegen
Baahrami in een gesprek met de Iraanse chargé d’affaires in Londen.
Op 14 januari bracht ambassadeur Abadi een kennismakingsbezoek aan
Staatssecretaris van Justitie Teeven. Ook hij bracht de zorgen over het
doodvonnis aan ambassadeur Abadi over en verzocht om meer
informatie.
Conform staand beleid (zie hierboven) bood Buitenlandse Zaken onmiddellijk na het bekend worden van het doodvonnis juridische en financiële
bijstand aan aan de advocaat en familie van Baahrami. Op 19, 24 en
25 januari werden in Teheran hierover gesprekken gevoerd met de
advocaat en dochter van Baahrami. Er werd besloten tot het aanstellen
van twee advocaten die door Nederland betaald zouden worden.
Op 19 januari werd ambassadeur Abadi voor de derde keer gevraagd naar
het ministerie te komen om meer informatie te geven over het
doodvonnis en de stand van zaken van Baahrami’s proces. Er werd hem
officieel gemeld dat Nederland juridische bijstand aan mevrouw Baahrami
verstrekte. Tegenover de directeuren Consulaire Zaken en Noord-Afrika en
Midden-Oosten verklaarde ambassadeur Abadi dat er weliswaar een
doodvonnis was geveld in de drugszaak, maar dat dit vonnis moest
worden bevestigd door de procureur-generaal. Tevens liepen nog twee
aanklachten tegen mevrouw Baahrami. Abadi stelde verder dat het
doodvonnis niet uitgevoerd zou worden voordat het juridische proces
geheel zou zijn afgerond. Ook schetste hij mogelijkheden voor beroep. Hij
stelde expliciet dat het juridische dossier van Baahrami compleet moet
worden afgesloten. «Zolang er geen vonnis is geveld in de twee andere
zaken zal het doodvonnis niet worden voltrokken». Hij gaf aan dat
behandeling door een «clemency committee» ook nog op zich kon laten
wachten. Letterlijk stelde hij «There is time». In de Iraanse media was
volgens Abadi te lezen dat Baahrami een verzoek bij dit comité zou
hebben ingediend. Bij het indienen van een dergelijk verzoek geeft de
verdachte toe schuldig te zijn. De advocaat zou dit haar hebben aangeraden, gezien het sterke bewijs. Goed gedrag zou zeer belangrijk zijn in de
beoordeling van het comité.
Op de Nederlandse vraag wat de «consulaire besprekingen», zoals
genoemd door DG Shakeri op 8 januari in gesprek met de Nederlandse
Ambassadeur, precies inhielden kwam geen eenduidig antwoord, maar hij
zou dit opnemen met zijn ministerie.
Op 27 januari meldde ambassade Teheran dat men van de advocaat had
vernomen dat het Hooggerechtshof de doodstraf had bevestigd zonder
dat de procureur generaal zou zijn gehoord. Deze gang van zaken was
compleet onverwacht en in afwijking van de door ambassadeur Abadi
geschetste procedure.
Op 28 januari vroeg de Directeur Noord-Afrika en Midden-Oosten daarom
telefonisch opheldering bij ambassadeur Abadi. Deze was net teruggekeerd uit Teheran maar kon niet meer informatie geven. Wel bevestigde
hij dat het proces tegen mevrouw Baahrami nog gaande was en dat de
situatie ten op zichte van zijn relaas van 19 januari ongewijzigd was.
Letterlijk zei hij: «Laten we over een dag of tien weer bij elkaar komen».
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
7
Op zaterdag 29 januari werd uit de media vernomen dat mevrouw
Baahrami was opgehangen. Ik heb ambassadeur Abadi direct ontboden
om dit bericht te laten bevestigen. Dat kon hij pas ’s middags, na contact
met het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierop heb ik direct
mijn EU-collega’s geïnformeerd. Daarbij heb ik Hoge Vertegenwoordiger
Ashton gevraagd een verklaring uit te vaardigen waarin deze executie
scherp wordt veroordeeld. Deze verklaring werd op 31 januari uitgebracht.
In de verklaring spreekt Ashton namens de EU haar ontzetting uit over het
feit dat de Iraanse autoriteiten Nederland geen consulaire toegang hebben
verleend en geen transparant en eerlijk proces hebben gegarandeerd. De
Verenigde Staten en het VK vaardigden op 1 februari een zelfde soort
statement uit. Turkije sloot zich hier op 2 februari jl. bij aan.
Na de bevestiging van de executie van mw. Baahrami heeft de ambassade
telefonisch contact met de familie gezocht, condoleances overgebracht en
hen uitgenodigd voor een ontmoeting op de ambassade. De familie gaf
echter aan vooralsnog geen contact te willen. Eerder deze week werd
wederom contact gezocht met de familie maar tot op heden werd geen
antwoord gekregen.
Bezetting Ambassade
In antwoord op uw vraag naar het aantal stafleden en hun taken op de
Nederlandse Ambassade in Teheran kan ik u mededelen dat de uitgezonden staf van de Ambassade thans bestaat uit de Ambassadeur; zijn
plaatsvervanger, twee beleidsmedewerkers en vijf ondersteunende
stafleden, onder andere voor visumzaken. In totaal dus 9 personen.
Rol van voormalig minster Bot
In antwoord op de vraag naar de rol van voormalig minister van BZ Bot,
kan ik u mededelen dat de interventie van oud-minister Bot mij niet
bekend was. Ik vernam hierover uit de media. Daarin stelt hij op verzoek
van vrienden van de familie Baahrami te hebben gehandeld. Hij heeft mij
hierover niet geïnformeerd. Ook de familie heeft noch de ambassade in
Teheran, noch het ministerie in Den Haag hierover geïnformeerd. De
uitkomsten van deze interventie zijn ons onbekend.
Brandstofgarantie voor Minister Mottaki
Graag ga ik nog in op het voorgenomen bezoek van de voormalige
Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Mottaki aan Nederland in het
kader van een OPCW-conferentie op 29 en 30 november 2010. Vlak voor
deze conferentie, op vrijdagavond 26 november 2010, is van Iraanse zijde
gevraagd om een tankgarantie van de zijde van de Nederlandse overheid
voor het vliegtuig van minister Mottaki. Bij uitblijven van die garantie
heeft minister Mottaki op zaterdagmorgen 27 november 2010 laten weten
niet te zullen komen.
Zoals al eerder in antwoord op Kamervragen gesteld, is de Nederlandse
overheid niet in een positie om particuliere bedrijven te verplichten
kerosine te leveren. Dat is een beslissing van de individuele bedrijven zelf.
In het licht van het Iraanse verzoek om brandstof is contact gezocht met
een van deze bedrijven. Daaruit is opgemaakt dat voor het bedrijfsleven
tevens de Amerikaanse sanctiewetgeving t.a.v. Iran van belang is.
Ik heb, in tegenstelling tot aanhoudende geruchten, geen toestemming
aan de Amerikaanse autoriteiten gevraagd. Wel is navraag gedaan naar
het Amerikaanse beleid ter zake bij Iraanse bezoeken aan de Verenigde
Naties in New York én naar de precieze reikwijdte van de Amerikaanse
sanctiewetgeving CISADA. In antwoord hierop is door het Amerikaanse
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
8
ministerie van Buitenlandse Zaken in algemene zin gesteld, dat de
Amerikaanse sanctiewetgeving voorziet in een «waiver» voor leveranties
tot een bepaalde waarde. Dit antwoord kwam op zondagavond
28 november 2010 binnen toen Iran al had besloten de reis af te zeggen.
Minister Mottaki had zeer wel naar Nederland kunnen komen. De
vice-minister voor juridische en internationale zaken Akhoundzadeh kwam
op zondag 28 november 2010 per lijnvlucht naar Nederland. Vice-minister
Akhoundzadeh (qua rang equivalent van een Nederlandse directeurgeneraal) informeerde op 29 november naar de mogelijkheid van een
onderhoud met mij. Aangeboden werd een gesprek op op vergelijkbaar
ambtelijk niveau. De Iraanse ambassade stemde hiermee in, maar de
ontmoeting werd evenwel op het laatste moment zonder opgaaf van
reden van Iraanse zijde afgezegd.
Conclusie
Zoals duidelijk wordt uit voorgaande is de Nederlandse boodschap
consistent geweest: Nederland vraagt nadrukkelijk informatie, wijst Iran
op het recht consulaire bijstand aan een onderdaan te mogen verlenen,
eist consulaire toegang en eist een eerlijk proces. Daarbij is gekozen voor
een traject van geleidelijke escalatie, zowel in Den Haag als in Teheran.
Zowel de president van Iran als de minister van Buitenlandse Zaken en
zijn ambtenaren waren volledig op de hoogte van de zaak. Er is steeds
contact geweest met de Iraanse autoriteiten en in de gesprekken is van
Iraanse zijde benadrukt dat alle uitstaande zaken tegen Baahrami volledig
voltooid zou moeten zijn alvorens het doodvonnis zou worden uitgevoerd.
Er zijn van Iraanse zijde openingen geboden, zoals het voorstel tot
«consulaire besprekingen», waar Nederland serieus mee aan het werk is
gegaan teneinde op alle manieren naar een oplossing te zoeken. Er waren
diverse opties geidentificeerd die de regering direct kon toepassen in
reactie op welke ontwikkeling dan ook, waaronder het indienen van een
gratieverzoek of het op andere manieren benaderen van sleutelfiguren
binnen het Iraanse regime teneinde een mogelijke executie van mevrouw
Baahrami te voorkomen. Op zaterdag 29 januari bleek dat de regering is
misleid door de uitspraak van vrijdag dat we over tien dagen verder
zouden spreken. Daardoor is mij de mogelijkheid ontnomen om verder te
escaleren en tot het uiterste te gaan om het leven van mevrouw Baahrami
proberen te redden.
De minister van Buitenlandse Zaken,
U. Rosenthal
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133
9
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6370f168-32b7-44c1-a697-8cdf8448ba05
|
Derde spoor Duitsland
Advies stuurgroep aan staatssecretaris
8 oktober 2014
1. INLEIDING
Van 2015-2022 zal in Duitsland een derde spoor worden aangelegd op het tracé Emmerich –
Oberhausen. Tijdens deze aanleg zal de capaciteit van de Betuweroute periodiek fors minder zijn.
Om de negatieve effecten hiervan voor het spoorgoederenvervoer, de havens en de economie in
Nederland te neutraliseren, is door betrokken partijen een pakket maatregelen opgesteld. Een
tijdige en effectieve implementatie van dit pakket vormt een substantiële uitdaging die partijen
samen aan zullen gaan om de ambitie van ongehinderd spoorgoederenvervoer gedurende de bouw
van het derde spoor te kunnen realiseren. Hierbij zal de overlast voor omwonenden als gevolg van
extra treinen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, worden aangepakt.
2. AANLEIDING EN UITDAGING
Vorig jaar heeft Duitsland1 besloten om een derde spoor tussen Emmerich-Oberhausen aan te
leggen. Dit is een zeer belangrijke stap voor de Betuweroute en daarmee voor de Nederlandse
economie. Omdat het derde spoor een substantiële capaciteitssprong op de goederencorridors
betekent, zal het groei van spoorgoederenvervoer mogelijk maken en stimuleren. Hierbij zal het op
termijn leiden tot maximale benutting van de Betuweroute.
Echter: als gevolg van de aanleg zal Nederland tussen 2015-2022 geconfronteerd worden met
verminderde capaciteit op de Betuweroute als gevolg van de werkzaamheden. In 2015 vinden er
voorbereidende werkzaamheden plaats waardoor gedurende 17 weken de capaciteit van 110 (in
2013) zal teruglopen naar 40 treinen per dag. In 2016 zal het traject Emmerich-Oberhausen
gedurende een half jaar enkelsporig zijn. Vanaf 2017 is er één week per maand beperkte capaciteit
beschikbaar op het traject Emmerich-Oberhausen: 25 treinen per etmaal (nacht) tegenover 110 in
2013. In de overige 3 weken per maand zijn dan geen capaciteitsbeperkingen. Daarnaast zal vanaf
2017 een aantal weekenden geen of beperkte capaciteit beschikbaar zijn.
Het vervoer van goederen per spoor levert een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat en
daarmee aan de economie van Nederland. Verschillende sectoren zijn sterk afhankelijk van het
spoor, zoals chemiesector met een cluster aan bedrijven in Limburg en de zeehavens in Rotterdam
en Amsterdam. De gemeentes en provincies in Oost Nederland en met náme aan de Brabantroute
zullen gedurende 7 jaar te maken krijgen met meer goederentreinen. Het is van wezenlijk belang
dat de logistieke, financieel / economische gevolgen én omgevingseffecten van de aanleg van het
derde spoor maximaal worden beperkt.
1
Deelstaat Nordrhein-Westfalen (NRW), Bundesministerium en Deutsche Bahn
1
3. AANPAK
Om de gevolgen van de verminderde capaciteit voor spoorgoederenvervoer op de Betuweroute
gedurende de aanleg van het derde spoor het hoofd te bieden is een stuurgroep opgericht. Onder
voorzitterschap van IenM zijn hierin ProRail, Keyrail, Havenbedrijf Amsterdam, Havenbedrijf
Rotterdam, decentrale overheden, vervoerders, verladers en het Strategisch Platform Logistiek op
directieniveau vertegenwoordigd. Verantwoordelijkheid van deze stuurgroep is te komen tot een
analyse van knelpunten, een pakket van maatregelen en zorgen voor de uitvoering daarvan.
Daarnaast heeft de stuurgroep een belangrijke rol bij het creëren van draagvlak voor deze
maatregelen en de consequenties daarvan, zowel bij de partijen ‘op het spoor’ als ‘langs het spoor’,
nu én tijdens de periode van de aanleg.
Het doel zoals vastgesteld door de stuurgroep is
•
ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de bouw van het 3e spoor Duitsland
•
impact óp en lángs het spoor inzichtelijk maken en overlast voor omwonenden zoveel als
redelijkerwijs mogelijk is voorkomen
Hierbij is een aantal randvoorwaarden afgesproken
•
binnen wettelijke kaders voor gevaarlijke stoffen (Basisnet) en geluid (Swung)
•
weloverwogen, transparante afweging van financiële, economische en maatschappelijke
belangen (incl veiligheid)
•
relevante partijen worden actief betrokken en leveren maximale inspanning om
gezamenlijke doelen te behalen
•
ruimte voor aanpassen ‘reizigers’ en maatregelen mbt inkomstenderving
De maatregelen zijn voorbereid door experts uit de sector, aangestuurd vanuit een programma
team. Middels achterbansessies zijn gemeentes/provincies, verladers en ketenpartijen actief
betrokken. Uiteraard is er nauw overleg met DB Netze2.
4. VOORGESTELDE MAATREGELEN
De stuurgroep stelt een pakket van maatregelen voor, welke in samenhang moet worden
genomen. De scope hiervan blijft niet alleen beperkt tot Nederland, maar in verband met
internationale goederenstromen / corridors ook daarbuiten, met name Duitsland. Een deel van de
voorgestelde maatregelen sluit aan bij reeds bestaande initiatieven3, afspraken & regelgeving
(zoals AMvB Besluit capaciteitsverdeling4, subsidieprogramma stiller materieel) en landelijke
programma’s (bijv. mbt geluid). Een verdere toelichting is te vinden in bijlage 1.
2
Verantwoordelijk voor de bouw van het derde spoor
Bijvoorbeeld Lange Termijn Spooragenda, Aanvalsplan Spoorgoederen, ‘Beter en Meer’, ‘Be- en
bijsturing van de toekomst’, ketenregie, VES, control centre(s) Maasvlakte
4
Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur
3
2
4.1: Herroutering
•
Doordat het baanvak Emmerich-Oberhausen in bepaalde periodes beperkt beschikbaar is,
zullen goederenvervoerders van andere routes dan de Betuweroute (grensovergang) gebruik
moeten maken
•
Er is gekeken naar de goederenstromen (huidig plus verwachte groei) en hoe deze het beste
kunnen worden geaccommodeerd
•
Bij deze zogenaamde herroutering zijn twee uitgangspunten gehanteerd:
1.
Ladingstromen richting Noord/Oost-Duitsland en Scandinavië zoveel mogelijk via Oldenzaal
en verkeer richting Zuid-Duitsland en Italië zoveel mogelijk via Venlo (logistiek logisch)
2.
•
Gevaarlijke stoffen worden maximaal via de Betuweroute getransporteerd
Om deze maatregelen te kunnen effecturen en daarmee de stromen via Venlo, Oost-Nederland
en de Betuweroute te kunnen accommoderen, zullen (operationele) afspraken uitgewerkt en
overeengekomen moeten worden
4.2: Randvoorwaarden
•
Om binnen de wettelijke kaders van Basisnet te blijven, worden maatregelen voorgesteld om
Basisnetstoffen maximaal via de Betuweroute te leiden5
•
Om voldoende capaciteit te kunnen blijven aanbieden voor het spoorgoederenvervoer
gedurende de bouw is het advies van de stuurgroep om:
1.
de AMvB capaciteitsverdeling6 aan te passen tot een minimaal bedieningsniveau van:
o 4 paden/uur/richting op de Brabantroute; NB: dit is in lijn met de huidige praktijk
o 2 paden/uur/richting tussen Deventer – Oldenzaal7
2.
•
Géén onderhoud in de 4e week
Prioriteitstelling van typen verkeer in geval van schaarse capaciteit, waarbij de AMvB
Capaciteitsverdeling als uitgangspunt gehandhaafd blijft
4.3: Verhogen van de in te plannen capaciteit voor spoorgoederenvervoer
•
Mede om bovengenoemde herroutering mogelijk te maken is een verbetering van de huidige
procesvoering noodzakelijk om, met name vanaf 2017, aan de capaciteitsbehoefte te voldoen
•
Momenteel wordt maximaal 75% van de voor spoorgoederenvervoer beschikbare treinpaden
door ProRail in de planning toegewezen; de overige 25% (bijstuurruimte) biedt ruimte voor
eventuele bijsturing in de uitvoering
•
De stuurgroep heeft naar aanleiding van het advies van experts besloten maatregelen te
nemen die het mogelijk moeten maken om de bijstuurruimte met de helft te reduceren
•
Het gaat hierbij om maatregelen die niet alleen van ProRail en Keyrail een inspanning vragen,
maar ook van ketenpartners (verladers, vervoerders, terminals en internationale
infrastructuurmanagers)
•
De toename van de extra beschikbare capaciteit zal niet alleen van waarde zijn voor de
Brabantroute en de Betuweroute, maar uiteindelijk voor de gehele spoorsector
•
Om de haalbaarheid van de gereduceerde bijstuurruimte van 12,5 % te toetsen zal de
stuurgroep een second opinion laten uitvoeren
5
De grootste risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is binnen het Basisnetkader
beschikbaar op de Betuweroute
6
Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur
7
Verwachting is dat de afwikkeling van goederentreinen net niet lukt met 1 pad/uur/richting
3
4.4: Overige maatregelen
Mede om bovengenoemde herroutering mogelijk te maken zal nóg een aantal maatregelen
genomen moeten worden om voldoende capaciteit te garanderen binnen de geldende wettelijke
kaders. Het gaat hierbij met name om:
maatregelen welke ongewenste omgevingseffecten moeten beperken (bijvoorbeeld prioriteit
•
geven aan geluidsanering langs de Brabantroute en Bentheimroute, afspraken over instroom
stiller materieel)
alternatieve vervoersmogelijkheden of capaciteitsverruimende maatregelen voor Regional
•
Express Venlo – Vierssen – Hamm, in omleidingperiodes
Grens Herzogenrath toegankelijk maken voor geëlektrificeerd goederenvervoer
•
5. CONSEQUENTIES
Het voorgestelde pakket van maatregelen is substantieel en uitdagend en vraagt om niet geringe
inspanning van álle betrokken partijen, een integrale aansturing en oplossingen voor de extra
kosten die het met zich meebrengt. Uiteindelijk moet het leiden tot het realiseren van de
gezamenlijke ambitie: ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de aanleg. Desalniettemin zullen
de effecten van maatregelen tijdens de implementatie en uitvoering daarvan voortdurend
gemonitord moeten worden. Zo nodig zullen proactief aanscherpingen en aanvullingen van de
maatregelen genomen moeten worden voor het oplossen van knelpunten óp en lángs het spoor die
in de praktijk naar voren kunnen komen.
Er is een onafhankelijk onderzoek gedaan door Panteia8 naar de economische impact van de
capaciteitsbeperkingen en de voorgestelde maatregelen. Op grond van hun onderzoek wordt
geconcludeerd dat:
1.
De kosten van de maatregelen ruimschoots opwegen tegen de schade die zou optreden indien
de maatregelen niet genomen zouden worden
2.
De spoorsector en Nederland na de bouw, vanaf 2023, in een betere uitgangspositie is wanneer
voorgestelde maatregelen worden genomen
Sommige van de voorgestelde maatregelen zullen enkele miljoenen kosten, bijvoorbeeld voor
aanpassing van infrastructuur en inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden of
capaciteitsverruimende maatregelen van bepaalde reizigerstreinen. Als gevolg van de maatregelen
zullen vervoerders en verladers te maken krijgen met extra kosten in de keten van enkele
tientallen miljoenen euro’s, onder andere door herroutering (‘omrij-kosten’). Naast deze hogere
kosten is er sprake van een brede economische impact. Mits in een maatregelenpakket wordt
voorzien, dan laat de economische schade zich beperken tot enkele tientallen miljoenen euro’s .
Wanneer geen maatregelen zouden worden genomen, zal de economische impact vele malen hoger
zijn.
8
In opdracht van de ministeries van Infrastructuur & Milieu en Economische Zaken
4
De gemeentes en provincies in Oost Nederland en met náme aan de Brabantroute zullen gedurende
7 jaar te maken krijgen met meer goederentreinen. Op een beperkt aantal plaatsen langs de
Brabantroute en in Oost Nederland zal een geringe overschrijding van de geluidproductieplafonds
kunnen optreden indien geen adequate maatregelen worden genomen. Indien de voorstellen mbt
Basisnetstoffen volledig worden geëffectueerd, zal naar verwachting langs de Brabantroute géén
overschrijding van de Basisnetplafonds optreden. Zo niet, dan zullen lokale en in omvang beperkte
overschrijdingen van deze plafonds optreden. Voor Oost Nederland wordt sowieso geen
overschrijding verwacht van de Basisnetplafonds. Ten aanzien van overwegveiligheid worden geen
wezenlijke veranderingen verwacht; wel zal gekeken worden of de bouw van het derde spoor
aanleiding is om prioriteiten binnen LVO9 aan te passen.
Het reizigersvervoer zal grotendeels ongemoeid blijven. Zoals het er nu uitziet zal alleen de
Regional Express Venlo-Viersen-Hamm gedurende de werkzaamheden worden vervangen door
alternatieve vervoersmogelijkheden. Daarbij geldt wel dat een aanpassing van de AMvB
capaciteitsverdeling met vier goederenpaden per uur op de Brabantroute de uitbreiding van
reizigersvervoer op die route beperkt.
Het door de stuurgroep vastgestelde doel is ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de bouw
van het 3e spoor Duitsland. Mocht dit, ondanks voorgestelde maatregelen en eventuele
aanscherpingen daarop, onverhoopt toch niet volledig haalbaar blijken, zullen alternatieven
gevonden moeten worden teneinde ladingstromen en verwachte groei daarvan voor Nederland te
behouden. Hierbij zal onder andere gekeken worden naar het gebruik van andere
vervoersmodaliteiten.
Zoals eerder gesteld, zullen alle betrokken partijen profiteren wanneer de aanleg van het derde
spoor na 2022 is afgerond.
6. ADVIES VAN DE STUURGROEP DERDE SPOOR DUITSLAND
De stuurgroep:
is voornemens om bovengenoemd pakket van maatregelen10 te nemen, waarbij alle partijen
•
zich maximaal zullen inspannen om de maatregelen succesvol te implementeren en uit te
voeren; hierbij wordt vastgesteld dat tijdens de implementatie en uitvoering aanscherpingen en
aanvullingen van de maatregelen nodig kunnen zijn om de ambitie van ongehinderd
spoorgoederenvervoer te kunnen realiseren
is voornemens eea vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst(en); deelname hieraan
•
is vrijwillig doch niet vrijblijvend en moet positieve stimulansen bieden voor de participanten;
hierin worden (vooraf) afspraken vastgelegd over:
o
compensatie van financiële en economische impact
o
geïntensiveerde operationele samenwerking
o
prioriteitstelling van typen verkeer
is voornemens gezamenlijk te blijven sturen op de doelstellingen en hiertoe de
•
projectorganisatie voort te zetten
is voornemens op korte termijn een communicatiestrategie (verder) te ontwikkelen en uit te
•
voeren, gericht op het actief betrekken van stakeholders en een positief imago van de bouw
van het derde spoor
9
Landelijk Verbeterprogramma Overwegen
muv inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden Venlo – Vierssen - Hamm, zie 6e bullet
10
5
•
adviseert de staatsecretaris om de AMvB Besluit capaciteitsverdeling aan te passen om
voldoende capaciteit op de Brabantroute (minimale bedieningsniveau 4 paden/uur/richting) en
op het tracé Deventer – Oldenzaal (minimale bedieningsniveau 2 paden/uur/richting) te
kunnen aanbieden gedurende de bouwperiode
•
adviseert de staatsecretaris om met haar Duitse collega’s van NRW afspraken te maken mbt
inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden of capaciteitsverruimende maatregelen voor
de verbinding Venlo – Vierssen – Hamm in omleidingperiodes
•
constateert dat gegeven prognoses tav vervoer en de nu geldende plafonds voor geluid en
Basisnet er bij herroutering lokale en in omvang beperkte overschrijdingen van deze plafonds
zouden kunnen optreden en adviseert de staatssecretaris na te gaan welke passende
maatregelen in dat geval getroffen kunnen worden binnen de wettelijke kaders
•
adviseert de staatsecretaris binnen haar mogelijkheden medewerking te verlenen aan
maatregelen welke omgevingseffecten (geluid, trillingen en overwegveiligheid) op de
omleidingroutes beperken
•
adviseert de staatssecretaris samen met betrokken partijen en het ministerie van Economische
Zaken na te gaan hoe de financiële en economische impact kan worden beperkt; hierbij stellen
marktpartijen dat een (gedeeltelijke) compensatie van aantoonbare en direct gerelateerde
additionele kosten in de keten en tariefsdifferentiatie voor gebruikersvergoedingen geboden
worden
7. VERVOLGSTAPPEN en COMMUNICATIE
De afgelopen maanden is er hard gewerkt en is de stuurgroep in gezamenlijkheid gekomen tot een
voorgesteld pakket van maatregelen die inspanning van alle partijen vragen. Omdat de eerste
werkzaamheden al starten op 20 april 2015, wordt een aantal maatregelen reeds uitgevoerd. De
implementatie van het complete pakket maatregelen dient zo snel mogelijk te starten. De
gemaakte afspraken in de stuurgroep dienen de komende maanden dan ook verder te worden
uitgewerkt tot op operationeel niveau.
Tijdens implementatie en uitvoering zal integrale aansturing en monitoring noodzakelijk zijn.
Inherent aan een dergelijk programma, zullen aanscherpingen en aanvullingen daarbij noodzakelijk
blijken. De stuurgroep en de programmaorganisatie zullen in stand gehouden worden om
slagvaardig gestelde doelen te realiseren.
Communicatie vormt hierbij een belangrijke pijler. Betrokken partijen ‘op het spoor’ en ‘langs het
spoor’ moeten actief betrokken blijven en geïnformeerd. Zoveel mogelijk gebruik makend van
bestaande communicatielijnen en de reeds bestaande website zullen gemeenten, veiligheidsregio’s,
burgers, verladers, ontvangers, uitvoerende ketenpartijen, gedurende de gehele periode moeten
worden geïnformeerd. Van groot belang dat deze communicatie proactief en transparant is en
bovendien zowel nationaal als internationaal.
Namens de stuurgroep,
Teunis Steenbeek, programma manager
6
Samenstelling stuurgroep Derde Spoor Duitsland
Chemieverladers
P. Steijns
Sr. Manager Sabic
DB Schenker
A. Klompe
Directeur
Droge bulk verladers
M. Pelsma
Directeur EMO
EVO
M. Van der Kuil
Directeur
Havenbedrijf Amsterdam
K. Overtoom
COO
Havenbedrijf Rotterdam
R. van der Plas
Directeur Spoor
Keyrail
C. Tommel
Directeur
KNV
A. Toet
Directeur
Ministerie van I&M
E. Bezem
Voorzitter / plaatsvervangend directeur OVS
ProRail
H. Thomassen
Directeur capaciteitsverdeling
SPL
W. Boevee
Lid SPL
Oost Nederland
C. Bieze
Gedeputeerde Gelderland
Zuid Nederland
R. van Heugten
Gedeputeerde Noord-Brabant
Programma manager
T. Steenbeek
Oxalis
7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/046b8bb5-e40f-44bf-9b93-e15976e94662
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2014–2015
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
3105
Vragen van het lid Van Bommel (SP) aan de Minister van Buitenlandse Zaken
over de aanslag in Suruç in het zuiden van Turkije (ingezonden 22 juli 2015).
Antwoord van Minister Koenders (Buitenlandse Zaken) (ontvangen
21 augustus 2015)
Vraag 1
Kent u het bericht «Aanslag zet Turkije lijnrecht tegenover IS», over een
aanslag op jongeren in Suruç in het zuiden van Turkije, die voor een
conferentie over wederopbouw van de Syrisch-Koerdische stad Kobani bijeen
waren?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat bij deze zelfmoordaanslag meer dan dertig mensen zijn
omgekomen en minstens honderd mensen gewond geraakt? Wat is hier de
laatste stand van zaken?
Antwoord 2
Er zijn bij deze verschrikkelijke aanslag 32 mensen omgekomen en inderdaad
rond de honderd mensen gewond geraakt. Ik heb persoonlijk aan mijn Turkse
collega Çavusoğlu mijn medeleven betuigd met de slachtoffers en nabestaanden.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Turkse zijde dat IS waarschijnlijk
verantwoordelijk is voor de aanslag? Is de aanslag door een bepaalde groep
opgeëist?
Antwoord 3
De aanslag is tot nu toe niet opgeëist. De Turkse premier Davutoğlu heeft
gesteld dat er sterke vermoedens zijn dat de vermoedelijke dader banden had
met ISIS, maar dit is niet bevestigd. Het onderzoek naar de toedracht loopt
nog.
1
ah-tk-20142015-3105
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2015
Trouw, 21 juli 2015
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel
1
Vraag 4
Kunt u aangeven welke maatregelen Turkije de afgelopen jaren heeft
genomen om de stroom buitenlandse strijders, die via Turkije naar IS in Syrië
en Irak (en terug) reizen, aan banden te leggen?
Antwoord 4
Turkije zet zich in om strijders die reizen via Turkije naar Syrië of Irak tegen te
houden, net als de smokkel van wapens en munitie. Turkije slaagt er echter
niet in de grens met Syrië volledig te controleren. Dit is ook niet realistisch
gezien de lengte ervan en de gesteldheid van het terrein. Veruit de meeste
strijders die Syrië of Irak willen bereiken, proberen dan ook nog altijd via
Turkije te reizen. Recent heeft Turkije meer capaciteit vrijgemaakt om de
grenzen beter te bewaken. Naar aanleiding van de aanslag in Suruç gaat
Turkije het grenstoezicht nog verder verscherpen.
Vraag 5
Kunt u berichten bevestigen dat strijders van IS in Turkse ziekenhuizen
behandeld zijn?2 Wat is op dit punt het beleid van Turkije?
Antwoord 5
Het Turkse beleid is dat vluchtelingen gebruik kunnen maken van gratis
gezondheidszorg. Het kabinet kan niet bevestigen dat ISIS-strijders in Turkije
zijn behandeld, maar het valt niet uit te sluiten dat ook terroristische strijders
van deze voorzieningen gebruik maken.
Vraag 6
Wat is uw oordeel over de effectiviteit van de genomen maatregelen? Is het
waar dat desondanks de afgelopen maanden juist meer strijders de Turkse
grens zijn overgestoken? Hoe verklaart u dit?
Antwoord 6
Het kabinet heeft geen precies zicht op welk aantal strijders in welke maand
de Turkse grens oversteken. Het kan niet oordelen over de effectiviteit van de
maatregelen van de Turkse autoriteiten.
2
ISIS commander treated in Turkish hospital «like all other citizens», http://www.rt.com/news/
238713-isis-commander-turkey-hospital/, 7 maart 2015.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0ef355e1-1c9e-423e-94d7-a36bc17c830e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
34 000 B
Vaststelling van de begrotingsstaat van het
gemeentefonds voor het jaar 2015
Nr. 5
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN
KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 15 september 2014
Als bijlage bij deze brief ontvangt u, mede namens de Staatssecretaris van
Financiën, het rapport «evaluatie systematiek macronorm onroerende
zaakbelasting»1. Dit rapport is opgesteld door een ambtelijke werkgroep
in opdracht van de deelnemers van het bestuurlijk overleg financiële
verhoudingen (Bofv) van mei 2013. Dit rapport is definitief vastgesteld in
het Bofv van 10 september 2014.
In het rapport concludeert de werkgroep dat de macronorm onroerende
zaakbelasting (OZB) geen effectief beheersingsinstrument is gebleken. Om
die reden heeft de werkgroep voorgesteld deze norm af te schaffen. Door
de werkgroep wordt een aantal mogelijke alternatieven geschetst. Het
kabinet vindt de alternatieven in het rapport nog onvoldoende uitgewerkt
om reeds nu te besluiten tot aanpassing of afschaffing van de huidige
norm. Derhalve wordt de macronorm OZB in 2015 nog gehandhaafd als
instrument. Conform de afgesproken berekeningssystematiek bedraagt de
norm voor 2015 3,0% over € 3,711 miljard. Vooral met het oog op de
omvangrijke decentralisaties per 2015 heeft het kabinet besloten om dat
jaar met een schone lei te beginnen. Dat betekent dat de overschrijding
van de macronorm OZB in 2014 met € 11 miljoen niet in mindering wordt
gebracht op de macronorm voor 2015.
Nu de macronorm in 2015 wordt gehandhaafd zullen in lijn met het
rapport nadere afspraken worden uitgewerkt over het spelregelkader.
Daarbij gaat het om de factoren die worden betrokken bij de bestuurlijke
weging van een eventuele overschrijding van de norm, een communicatielijn over de cijfers inzake de lokale lasten en OZB-ontwikkeling alsmede
het moment van communiceren.
1
kst-34000-B-5
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2014
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000 B, nr. 5
1
Het kabinet is voor 2016 en verder voornemens om samen met de VNG te
komen tot een woonlastennorm. Daartoe zal door de werkgroep die het
evaluatierapport over de macronorm OZB heeft opgesteld de variant van
woonlastennorm verder worden uitgewerkt ten behoeve van besluitvorming in het Bofv in het voorjaar van 2015.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000 B, nr. 5
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0f663eee-a554-4ddc-b7cb-6de969aebab3
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
33 891
Regels inzake de verzekering van zorg aan
mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg
(Wet langdurige zorg)
Nr. 146
AMENDEMENT VAN HET LID LEIJTEN
Ontvangen 23 september 2014
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
Na artikel 3.3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Artikel 3.3.1a
1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de binnen de
verplegings- en verzorgingszorg algemeen aanvaarde termijnen vastgesteld, waarbinnen de verzekerde met een recht op zorg, die zijn recht tot
gelding brengt met zorg in natura, in een door de Wlz-uitvoerder
gecontracteerde, op redelijke afstand beschikbare en geschikte instelling
moet kunnen verblijven.
2. Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, zijn recht op zorg niet
direct in een op redelijke afstand beschikbare en geschikte, gecontracteerde instelling tot gelding kan maken, verstrekt de Wlz-uitvoerder bij
algemene maatregel van bestuur vastgestelde vervangende zorg, die naar
aard, inhoud en omvang vergelijkbaar is met de zorg die de verzekerde
zou ontvangen bij verblijf in een instelling.
II
In artikel 4.2.1, eerste lid, worden in onderdeel b, na onderdeel 1°, twee
onderdelen ingevoegd, luidende:
1a°. hij ervoor zorgt dat de verzekerde binnen de vastgestelde
termijnen, bedoeld in artikel 3.3.1a, eerste lid, in een instelling kan
verblijven,
1b°. hij vervangende zorg als bedoeld in artikel 3.3.1a, tweede lid,
verstrekt, indien de verzekerde niet binnen een vastgestelde termijn,
bedoeld in artikel 3.3.1a, eerste lid, in een instelling kan verblijven,.
kst-33891-146
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2014
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 891, nr. 146
1
Toelichting
Met dit amendement wordt het recht op zorg voor mensen die op de
wachtlijst staan voor zorg in een instelling geconcretiseerd. De indiener is
van mening dat het recht op zorg, direct van kracht moet zijn, maar
realiseert zich dat mensen soms op een wachtlijst komen omdat er geen
plaats beschikbaar is in een geschikte instelling. Zodra mensen wachten,
dient vervangende zorg thuis ingezet te worden, zogenaamde «overbruggingszorg». Dit kan eventueel via een Voorlopig Pakket Thuis (vpt). Maar
mensen dienen na het verstrijken van een maximum-wachttijd
(treeknorm) zorg in een instelling aangeboden te krijgen, deze zorg dient
op redelijke afstand te worden aangeboden.
In artikel 3.3.1a, eerste lid, wordt geregeld dat treeknormen van
toepassing zijn, deze maximumwachttijd geldt voor zorg in natura. De
instelling dient op redelijke afstand aangeboden worden voor het
verstrijken van de treeknorm. De exacte normen worden bij algemene
maatregel van bestuur vastgesteld.
Leijten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 891, nr. 146
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b538e04d-68ca-4a66-a870-1afcf73e54d9
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
28 286
Dierenwelzijn
Nr. 787
MOTIE VAN DE LEDEN BASHIR EN OUWEHAND
Voorgesteld 26 februari 2015
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de aangenomen motie-Ouwehand/Waalkens (28 286,
nr. 237) de regering verzoekt, het in stamboeken onmogelijk te maken
veulens in te schrijven die gecoupeerd zijn en tevens een verbod uit te
vaardigen voor deelname van gecoupeerde dieren aan festiviteiten;
overwegende dat de aangenomen motie-Van Gerven (28 286, nr. 481) de
regering verzoekt binnen een halfjaar te komen met een voorstel voor een
tentoonstellingsverbod voor paarden met gecoupeerde staarten;
verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat binnen een halfjaar geen
veulens met gecoupeerde staarten meer aan tentoonstellingen mee
mogen doen;
verzoekt de regering tevens, erop toe te zien dat de Koninklijke Vereniging
Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger een verbod op deelname van
veulens met gecoupeerde staarten opneemt in haar wedstrijdreglementen
en het afwijzen van couperen opneemt in haar statuten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Bashir
Ouwehand
kst-28286-787
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2015
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 28 286, nr. 787
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d4c545b4-63f2-47cf-a7cd-5fd6c62ccb31
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020–2021
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2275
Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over
het artikel «Deurwaarders even niet langs bij gedupeerden toeslagen»
(ingezonden 23 maart 2021).
Antwoord van Staatssecretaris Van Huffelen (Financiën – Toeslagen en
Douane) (ontvangen 8 april 2021).
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Deurwaarders even niet langs bij gedupeerden
toeslagen» in de Telegraaf van 10 maart 2021?1
Antwoord 1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Vraag 2
Klopt het dat de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders afspraken
heeft gemaakt met de Belastingdienst over het «delen van informatie»
waarmee verhinderd moet worden dat schuldeisers de 30.000 euro schadevergoeding (voor gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire) op kunnen eisen
zodra ouders dit bedrag van de overheid hebben gekregen?
Antwoord 2
Dat klopt. Om de «pauzeknop» op basis van artikel 49i van de Awir, naar
aanleiding van het amendement Lodders/Van Weyenberg2, te kunnen
effectueren wordt voor iedereen die zich voor 15 februari3 heeft aangemeld
bij UHT en voor hun toeslagpartners. Om dit te kunnen doen zijn de
gegevens van deze personen gedeeld met de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG). SNG heeft haar module Verwijsindex Schuldhulpverlening (VISH) ingericht zodat de gerechtsdeurwaarder bij de voorbereiding van
een ambtshandeling een signaal krijgt indien het dossier van een gedupeerde
ouders betreft. De gerechtsdeurwaarder zal dan contact opnemen met zijn
opdrachtgever, de schuldeiser, en met de gedupeerde ouder. Het is aan de
schuldeiser om te besluiten wat hij/zij wil. De uitwinning van de schuld is niet
1
Telegraaf 10 maart 2021; https://www.telegraaf.nl/financieel/606993947/deurwaarders-even-nietlangs-bij-gedupeerden-toeslagen
2
Kamerstuk 35 704, nr.4
3
De wet ziet toe op pauzering voor iedereen die zich tot 12 februari heeft aangemeld. Vanwege
technische redenen zijn de aanmeldingen tot 15 februari gedeeld.
ah-tk-20202021-2275
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
1
mogelijk onder het moratorium, maar alle andere acties kunnen nodig zijn
volgens de schuldeiser om de schuld te laten erkennen en zijn rechten veilig
te stellen.
De gerechtsdeurwaarders zijn een belangrijke ketenpartner in dit dossier en
zij zijn in staat geweest op zeer korte termijn te handelen. Zij hebben zich
aldus bereid verklaard en getoond om een belangrijke rol te spelen in de
afwikkeling van deze toeslagenaffaire, waar ik ze erkentelijk voor ben.
Vraag 3, 4
Bent u bekend met de berichtgeving dat gerechtsdeurwaarders nog steeds
doorbehandelen, dagvaarden en vonnis halen bij gedupeerde ouders van de
kinderopvangtoeslagaffaire? Wat vindt u hiervan?
Is de onder vraag 3 benoemde werkwijze wat u betreft in overeenstemming
met de intentie die in het bovengenoemde artikel wordt geduid? Zo nee, wat
gaat u hier op korte termijn aan doen om ouders duidelijkheid te geven en
vooral de noodzakelijke «rust» te bieden die beoogd is met het moratorium
en de beoogde pauzeknop in het amendement Lodders/Van Weyenberg4 in de
op 3 maart 2021 door de Eerste Kamer aangenomen Incidentele suppletoire
begroting Financiën 2021 inzake Herstel Toeslagen?
Antwoord 3, 4
Dit heb ik inderdaad begrepen. Dat is onwenselijk voor de ouder. Het doel
van het moratorium is om rust en ruimte te creëren, zodat in de afkoelingsperiode een passende oplossing kan worden gevonden voor de schulden van
gedupeerden en voor hun schuldeisers. Het moratorium zorgt ervoor dat de
schuldeiser tijdelijk zijn verhaalsmogelijkheden niet kan inzetten richting de
ouder en zijn of haar toeslagpartner.
Het moratorium is echter geen allesomvattende oplossing om alle invorderingsactiviteiten van alle schuldeisers tegen te houden. Het moratorium
voorkomt gedwongen executie. Voordat een schuld in dat stadium is, is er al
een lang proces aan vooraf gegaan.
Dat proces wordt door het moratorium niet stil gelegd. Dat kan betekenen dat
schuldeisers bijvoorbeeld betalingsherinneringen sturen. Ook kan een
schuldeiser er toe over gaan naar de rechter te gaan, om zo erkenning van de
schuld door de rechter te krijgen. Daartoe kan de schuldeiser dus ook
opdracht geven aan een deurwaarder om een dossier door te behandelen,
eventueel over te gaan tot een dagvaarding van een ouder en vonnis te
halen. Dit zijn allemaal voorbereidende handelingen die een schuldeiser mag
laten doorgaan.
De deurwaarder kan de schuldeiser meegeven dat een ouder onder het
moratorium valt en de uitwinning van de schuld tijdelijk niet mogelijk is,
waardoor de ouder in deze fase beschermd is. De verwachting is dat de
meeste schuldeisers hun invorderingsactiviteiten zullen staken. De KBvG
heeft mij gemeld dat dit in de meeste situaties inderdaad het geval is.
Om ook schuldeisers mee te nemen in het proces, werken wij, naast het
delen van de gegevens aan de SNG, aan het informeren van zowel ouders als
schuldeisers over hun handelingsperspectieven. Gedupeerden krijgen
binnenkort een brief met een code die ze kunnen overleggen aan hun
schuldeisers, zodat zij kunnen verifiëren dat de ouder inderdaad gedupeerde
is en er gewerkt wordt aan een oplossing voor de schuld. Ook zullen ouders
meer informatie krijgen over het moratorium en wat dat voor hen kan
betekenen. Om ook schuldeisers voldoende informatie te geven, is er op
10 maart een nieuwe website live gegaan met informatie die specifiek is
gericht op schuldeisers.
Daarnaast werken we hard aan een oplossing om zo snel mogelijk en voor
zoveel mogelijk ouders en schuldeisers de schuldensituatie op te lossen.
Hierover informeer ik u in de Voortgangsrapportage die ik tegelijk met de
beantwoording van deze vragen naar uw Kamer stuur.
Vraag 5
Klopt het dat met het «vonnis halen» bedoeld wordt dat een rechter vaststelt
dat de schuldeiser de vordering heeft en dat de ouder in verzuim is met
betalen en daarmee de vordering in principe opeisbaar en inbaar is? Klopt
4
Kamerstuk 35 704, nr. 4.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
2
het dat met het moratorium zoals door het amendement Lodders/Van
Weyenberg5 in de Wet Awir is vastgelegd de rechter niet zal meewerken en
de gerechtsdeurwaarder geen beslag zal leggen en deze procedure zal
stoppen? Zo ja, kunt u in overleg met de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders aanvullende afspraken maken om deze situatie voor ouders te
verduidelijken en deze handelingen tijdens de duur van het moratorium te
voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten wat er misgaat en wat er nodig is om
het moratorium wel te laten werken?
Antwoord 5
De eerste stelling is juist. Wat betreft de tweede stelling moet onderscheid
gemaakt worden tussen de verschillende beslagen die bestaan: het leggen
van conservatoir of executoriaal beslag. Conservatoir of bewarend beslag
zorgt ervoor dat wanneer een schuldenaar een goed, bijvoorbeeld zijn auto,
wil verkopen, terwijl hij/zij schulden heeft, de opbrengst van de verkoop
tijdelijk wordt vastgezet. De schuldeiser kan dan door de rechter vast laten
stellen dat hij als schuldeiser inderdaad een rechtmatige vordering heeft op
de schuldenaar. Wanneer de schuldenaar vervolgens niet betaalt, kan
normaal gesproken de schuldeiser het conservatoir beslag om laten zetten in
executoriaal beslag waarmee de opbrengst van de verkoop van de auto naar
de schuldeiser gaat. Het moratorium regelt nu dat tijdelijk de uitvoering van
het executoriaal beslag niet mogelijk is.
Een deurwaarder handelt altijd in opdracht van een schuldeiser. De deurwaarder zal nadat uit VISH blijkt dat een schuldenaar geregistreerd staat als
gedupeerde ouder en het moratorium tijdelijk van toepassing is, contact
opnemen met zijn opdrachtgever, de schuldeiser, en overleggen wat deze wil.
Zoals ook bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 aangegeven, zijn alle
handelingen voor de uitwinning van het beslag mogelijk. Daarbij kan het
variëren van conservatoir beslag om de positie van de schuldeiser te
beschermen, tot een vonnis dat de schuld bestaat. De rechter zal de
schuldeiser geen toestemming geven om het beslag daadwerkelijk te
executeren. Daarmee wordt de positie van de gedupeerde ouder beschermd
en kan in gezamenlijkheid aan een oplossing voor de schuld worden gewerkt,
De Koninklijke Beroepsorganisaties van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft
uitgebreide voorlichting over het moratorium aan haar leden gegeven. Een
gerechtsdeurwaarder blijft echter afhankelijk van de opdracht van de
schuldeiser en kan en mag niet zelf besluiten om een bepaalde handeling niet
te verrichten. Ik werk hard aan een totaaloplossing voor de schulden van de
gedupeerde ouders en zal uw Kamer daar bij de volgende voortgangsrapportage over informeren. Deze oplossing is ook van belang voor de deurwaarders, omdat zij dan hun opdrachtgevers daarop kunnen wijzen en zo de
schuld kunnen afhandelen, zodat zowel de ouder als de schuldeiser het
kunnen afsluiten.
Vraag 6
Kunt u toelichten of het overleg over aanpak schulden al is afgerond en wat
hiervan de uitkomst is? Zo nee, kunt u een inschatting geven op welke
termijn u de Kamer over de afwikkeling van schulden kan informeren?
Antwoord 6
Hier ga ik op in, in de zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag die
ik tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer stuur.
5
Kamerstuk 35 704, nr. 4.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d7e5e84f-e5a1-4428-8cc6-01ab11364f72
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
34 891
Voorstel van wet van de leden Ellemeet,
Ploumen, Paternotte en Van Wijngaarden tot
wijziging van de Wet afbreking zwangerschap
alsmede enkele andere wetten in verband met
de legale medicamenteuze afbreking van de
zwangerschap via de huisarts
Nr. 26
BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER
STATEN-GENERAAL
Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 6 juli 2022
Bij uw Kamer is thans het voorstel van wet van de leden Ellemeet,
Ploumen, Paternotte en Van Wijngaarden tot wijziging van de Wet
afbreking zwangerschap alsmede enkele andere wetten in verband met de
legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts
(Kamerstuk 34 891) aanhangig.
Hierbij deel ik u mede dat de Kamer in haar vergadering van 6 juli 2022
heeft besloten dat mevrouw Kuiken de plaats zal innemen van mevrouw
Ploumen bij de verdediging van het voorstel van wet (Handelingen II
2021/22, nr. 101, Regeling van Werkzaamheden)
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal,
Vera Bergkamp
kst-34891-26
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 891, nr. 26
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ef0cd027-3937-4fec-9c2b-067bdb83146f
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
36 200 X
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2023
Nr. 14
MOTIE VAN HET LID FRITSMA
Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 7 november 2022
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
verzoekt de regering om alle nog niet geleverde F-35-vliegtuigen af te
bestellen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Fritsma
kst-36200-X-14
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 X, nr. 14
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3227d1b7-9bf9-4466-936b-84175b8528e3
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
32 761
Verwerking en bescherming persoonsgegevens
Nr. 262
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN
EN KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 februari 2023
Bij brief van 18 november 2022 heb ik u onder meer geïnformeerd over de
resultaten van een Data Protection Impact Assessment (DPIA) en een
Human Rights Impact Assessment (HRIA) die ik heb laten uitvoeren op het
gebruik van Facebookpagina’s door de overheid.1
Ik heb u daarbij ook een vertaling hiervan toegezegd. De vertalingen van
beide assessments zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd. Hierbij is
gekozen voor een begrijpelijke Nederlandstalige samenvatting, omdat
beide documenten een sterk technisch karakter kennen. Ik vind het gezien
het belang van het onderwerp namelijk belangrijk dat de inhoud van de
documenten voor een breed publiek begrijpelijk is.
De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
A.C. van Huffelen
1
kst-32761-262
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Kamerstuk 32 761, nr. 252.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262
1
Bijlage
Nederlandstalige samenvatting Data Protection Impact
Assessment
Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft
onderzoek laten doen door Privacy Company naar de privacyrisico’s voor
mensen van het gebruik van Facebook-pagina’s door de Nederlandse
overheid. Zo’n onderzoek heet een gegevensbeschermingseffectbeoordeling, in het Engels: een Data Protection Impact Assessment, oftewel
DPIA. Deze DPIA wordt gecombineerd met een afzonderlijke mensenrechteneffectbeoordeling (HRIA), over de risico’s voor het recht van mensen
op non-discriminatie, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, en
vrijheid van meningsuiting en informatie.
Facebook/Meta
In januari 2022 veranderde Facebook zijn bedrijfsnaam in Meta Platform
Inc. Het onderzoeksrapport gebruikt toch nog de naam «Facebook» voor
het sociale media platform, om verwarring te voorkomen met andere
apps die Meta aanbiedt, zoals Instagram en WhatsApp.
Iedereen met een Facebook-account kan een Facebook-pagina aanmaken
om contactgegevens te delen, updates te plaatsen, nieuwsberichten te
delen en te communiceren met een publiek van vrienden of een groter
onbekend publiek. Vroeger stonden Facebook-pagina’s voor organisaties
bekend als Fan Pages. Er is geen aparte naam meer voor pagina’s die zijn
aangemaakt door bedrijven, merken, organisaties en publieke figuren.
Facebook-gebruikers die een pagina leuk vinden of volgen, krijgen
updates van die organisatie in hun Nieuwsfeed. De Nieuwsfeed is een
dynamische lijst van inhoud op de Facebook-homepage van elke
gebruiker met statusupdates, foto’s, (live) video’s, links, app-activiteit en
likes van mensen, Pagina’s en groepen. De inhoud wordt beïnvloed door
de activiteiten en likes van vrienden.
Waar gaat de DPIA over?
De DPIA gaat over het genereren en gebruiken van website analytics (de
Insights uit de Meta Business Suite) en andere gegevens die Facebook
bijhoudt over het gedrag van bezoekers op een Page. Facebook stelt
statistieken beschikbaar aan de eigenaar van de Facebook-pagina.
Deze DPIA beoordeelt het privacyrisico van de gegevensverwerking door
Facebook als gevolg van bezoek aan een overheidspagina. Deze
verwerking bestaat bijvoorbeeld uit het tonen van individuele aanbevelingen aan bezoekers van de Facebook-testpagina, en aanbevelingen in de
News Feed van de bezoekers als gevolg van hun gedrag: als ze klikken op
aanbevolen artikelen of hyperlinks.
Omdat Facebook niet de mogelijkheid biedt om werkaccounts aan te
maken, gebeurt het aanmaken en onderhouden van Facebook-pagina’s
van overheidsorganisaties vaak met de privé Facebook accounts van
medewerkers van die organisaties. Daarom beoordeelt deze DPIA ook de
risico’s voor werknemers bij het onderhouden van een Facebook-pagina.
Deze DPIA geeft ook een beoordeling van de juridische (niet technische)
risico’s van onrechtmatige toegang door Amerikaanse overheidsinstanties
tot persoonsgegevens die door Facebook worden verwerkt als gevolg van
het gebruik van een overheidspagina.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262
2
Hoe is er getest?
Voor deze DPIA is een testpagina aangemaakt, van een niet-bestaande
overheidsinstelling (het Ministerie van Privacy). Er zijn ook twee nieuwe
persoonlijke Facebook-accounts gemaakt. Een maand lang bezochten de
twee testers elke dag de overheidstestpagina. Een bestaande Facebookgebruiker trad op als beheerder van de pagina en communiceerde met de
twee nieuwe accounts. De twee nieuwe accounts «bevrienden» niemand
anders dan elkaar (op een paar uitzonderingen na), maar deden verschillende dingen op Facebook. Het ene account volgde alle Nederlandse
politieke partijleiders uit de Tweede Kamer en vond hun posts (lukraak)
leuk, evenals twee Ministeries (BZK en OCW) en drie publieke instellingen
(RIVM, ProDemos en KNMI). Het andere account raakte bevriend met
publieke LGBTI-personen en het Ministerie van Defensie en vond hun
posts ook leuk. Wanneer het volgen van pagina’s leidde tot aanbevelingen
voor andere pagina’s, werden sommige van deze aanbevelingen
opgevolgd, wat weer leidde tot het volgen van andere pagina’s. Al het
uitgaande netwerkverkeer is onderschept. Elke 5 seconden zijn automatisch schermfoto’s gemaakt van de Nieuwsfeed van de twee testaccounts,
en van de inhoud van de testpagina. Na afloop van de test hebben de
onderzoekers verzoeken ingediend bij de systeembeheerder van de
testpagina om inzage in de verzamelde persoonsgegevens. De paginabeheerder heeft die verzoeken doorgestuurd aan Facebook.
Resultaat: 7 hoge en 1 lage privacyrisico’s
De uitkomst van deze DPIA is dat er 7 hoge en 1 lage privacyrisico’s zijn
wanneer overheidsorganisaties een Facebook-pagina gebruiken om met
een massapubliek te communiceren. Deze DPIA beveelt een aantal
maatregelen aan die Facebook zou kunnen nemen om deze risico’s te
beperken. Hoewel overheidsorganisaties een paar maatregelen kunnen
nemen om sommige risico’s gedeeltelijk te beperken, kunnen overheidsmaatregelen niet alle hoge risico’s verhelpen. Zelfs als de Europese
Commissie en de regering van de Verenigde Staten later in 2023 een
nieuwe trans-Atlantische gegevensbeschermingsovereenkomst sluiten,
kan de wereldwijde gegevensverwerking door Facebook nog steeds
zorgen voor hoge privacyrisico’s. Dit omdat persoonsgegevens via
Facebook toegankelijk zijn in heel veel landen zonder passende privacywetgeving.
Doelen, rollen en grondslagen
De onafhankelijke onderzoekers beschrijven 15 doelen, met nog aanvullende subdoelen, waarvoor Facebook de persoonsgegevens verwerkt die
het bedrijf krijgt door bezoek aan een overheidspagina. Deze doelen zijn
bijvoorbeeld profilering en het tonen van gerichte reclame, gedeeltelijk
gebaseerd op het gebruik van volgcookies en unieke nummers uit de
apparatuur van de pagina-bezoekers.
Facebook biedt alleen een gezamenlijke verantwoordelijkheidsovereenkomst voor het tonen van de statistieken over het paginabezoek (de
Insights). Facebook biedt geen overeenkomst aan voor de andere
gegevens die zij verwerken als gevolg van bezoek aan een overheidspagina, omdat Facebook vindt dat zij zelfstandig verantwoordelijk zijn.
Volgens het onderzoeksrapport is dat onterecht. Volgens de de onderzoekers zijn de overheidsorganisaties en Facebook gezamenlijk verantwoordelijk voor de verwerking van alle persoonsgegevens in verband met
bezoek aan een overheidspagina. Zonder overeenkomst, zo stellen zij,
heeft de overheid geen grondslag om persoonsgegevens van bezoekers te
verstrekken aan Facebook als onafhankelijke derde partij. Facebook heeft
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262
3
geen grondslag om de bezoekergegevens te verwerken voor allerlei
commerciële doelen. Facebook verwerkt gevoelige afgeleide gegevens
over het surfgedrag, en krijgt niet de wettelijk vereiste uitdrukkelijke
toestemming van pagina-bezoekers. Facebook is niet transparant over de
logica van de algoritmes waarmee het bedrijf bezoekers persoonlijke
informatie toont, en welke persoonsgegevens het bedrijf afleidt uit
websitebezoeken en communicatieacties. Overheidsinstellingen hebben
geen knop om de gegevensverwerking van hun paginabezoekers door
Facebook voor commerciële doelen uit te zetten. Facebook maakt
misleidend gebruik van volgcookies. Technisch gezien kan de verwerking
van grootschalige gegevens door Facebook worden beschreven als
bewuste onduidelijkheid door ontwerp. [obscurity by design].
Een van de doelen waarvoor Facebook gegevens verwerkt, is voldoen aan
bevelen van overheidsorganisaties in derde landen zonder passende
privacywetgeving, zoals Amerika. Uit de openbare rapporten van
Facebook over dergelijke verstrekkingen volgt dat er een reële
mogelijkheid bestaat dat persoonsgegevens over bezoeken aan Nederlandse overheidspagina’s aan Amerikaanse opsporings- en inlichtingendiensten worden verstrekt.
Risico’s en risicobeperkende maatregelen
In de tabel hieronder staan de 7 hoge en 1 lage beschermingsrisico’s voor
de pagina-bezoekers, met de risicoverlagende maatregelen die de
overheidsorganisaties en Facebook volgens het onderzoeksrapport
kunnen nemen.
Nr.
Hoog Risico
Maatregelen overheid
Maatregelen Facebook
1.
Onvermogen om rechten
van betrokkenen uit te
oefenen
Stop het gebruik van Facebookpagina’s totdat Facebook zinvolle
inzage biedt in de logica van zijn
gegevensverwerking
Zorg voor zinvolle inzage in de logica van de gepersonaliseerde
inhoud, inclusief afgeleide informatie en interessevoorspellingen en
stel gebruikers in staat om verkeerde gegevens te verwijderen. Bouw
zinvolle tooling om een dergelijke inzage te bieden bij elke posting in
de Nieuwsfeed
2.
Beperkend effect op het
uitoefenen van andere
grondrechten
Maak alle informatie ook beschikbaar op openbare webpagina’s,
buiten het Facebook-platform
Geef doorgelichte onderzoekers toegang tot feitelijke gegevens die
Facebook verwerkt met betrekking tot populaire overheidspagina’s,
om te onderzoeken of het volgen van een overheidspagina leidt tot
een toename of afname van verschillende standpunten die in de
personalisatie worden weergegeven. Bovendien moeten onderzoekers A/B-tests kunnen uitvoeren in een geïsoleerd lab, met modelaccounts. Momenteel verbiedt Facebook het gebruik van testaccounts.
Waarschuw pagina-beheerders om
inte loggen met een special
paginabeheers account nadat de
pagina is gemaakt met het privé
account.
3.
Gebrek aan transparantie
over doelen van de
verwerking
–
Breidt de gezamenlijke verantwoordelijke overeenkomst voor Insights
uit naar alle gegevensverwerkingen door bezoek van overheidspagina’s, door Facebook-gebruikers en niet-gebruikers, met inbegrip van
afgeleide informatie en interessevoorspellingen.
Stop met het afdwingen van het gebruik van het datr-cookie bij
bezoekers zonder Facebook account
Standaard privacyvriendelijke instellingen gebruiken voor cookies.
Gebruik geen misleidend ontwerp.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262
4
Nr.
Hoog Risico
Maatregelen overheid
Maatregelen Facebook
4.
Verlies van controle door
verdere verwerkingen
door Facebook
Als Facebook knoppen bouwt voor
dataminimalisatie: gebruik die
Bouw een opt-out voor beheerders van overheidspagina’s voor
verdere verwerkingen buiten de overeengekomen doelen in de
gezamenlijke verantwoordelijkheids overeenkomst
Stop met het afdwingen van het gebruik van het datr-cookie voor alle
paginabezoekers
5.
Verlies van controle door
doorgifte van persoonsgegevens met derde
partijen
Als Facebook een manier bouwt
om de gegevensopslag te
beperken: kies de kortste bewaartermijn
Bouw een knop voor beheerders van overheidspagina’s om de
bewaartermijn zelf te bepalen van de ruwe gegevens over paginabezoeken
Leg paginabezoekers uit dat ze de
cookies uit hun browser moeten
weggooien na het paginabezoek
Stop met het afdwingen van het gebruik van het volgcookies
Verwijder alle Facebook-cookies wanneer een gebruiker uitlogt. Lees
alleen de apparaat-ID’s/cookies luit als er een authenticatiecookie is
dat aangeeft dat de gebruiker is ingelogd
Krijg uitdrukkelijke, geïnformeerde toestemming voor alle volgcookies, om rekening te houden met de gevoelige aard van informatie
over het surfgedrag
Krijg uitdrukkelijke, geïnformeerde toestemming voor doorgifte van
gegevens aan derde partijen.
6.
Verlies van controle,
heridentificatie van
gepseudonimiseerde
gegevens door eventuele
verstrekking aan
Amerikaanse autoriteiten
Stop met het gebruik van
Facebook-pagina’s (heroverweeg
dat als er een nieuwe transAtlantische gegevensovereenkomst
is).
Stop met de doorgifte van persoonsgegevens van bezoekers van
Nederlandse overheidspagina’s aan de VS. Heroverweeg de
weigering om een speciale EU-cloud te openen
Geef gedetailleerde statistieken aan Nederlandse overheidsorganisaties over de verstrekkingen van persoonsgegevens van bezoekers van
Nederlandse overheidspagina’s
Bewaar persoonsgegevens over bezoeken aan Nederlandse
overheidspagina’s niet langer dan 1 week, en maak wekelijks Insights
7.
Filter bubble: gemiste
berichten
Nodig paginabezoekers uit om zich
te abonneren op een speciale
mailinglijst of een ander nietalgoritmisch communicatiekanaal
Voldoe aan artikel 29 van de DSA en biedt gebruikers de mogelijkheid
om een niet-gepersonaliseerde Nieuwsfeed te selecteren
Stel gebruikers in staat zich aan te melden om altijd berichten van
een overheidspagina in de top 10 van de Nieuwsfeed te ontvangen
Conclusies
Het onderzoeksrapport concludeert dat overheidsorganisaties moeten
stoppen met het gebruik van Facebook-pagina’s als Facebook geen
maatregelen neemt om de hoge gegevensbeschermingsrisico’s te
verhelpen. De Nederlandse overheid is in gesprek met Facebook over het
wegnemen van de hoge risico’s.
Nederlandstalige samenvatting Human Rights Impact Assessment
In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft Privacy Company een rapport geschreven over de mensenrechtenrisico’s van het gebruik van Facebook-pagina’s door de Nederlandse overheid. Deze Human Rights Impact Assessment (HRIA) gaat over
de risico’s die verbonden zijn aan het bezoeken van Facebook-pagina’s
van de rijksoverheid. Het gaat om risico’s voor het recht op
non-discriminatie, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, en
vrijheid van meningsuiting en informatie. Deze HRIA moet samen worden
gelezen met de beoordeling van de privacyrisico’s door het gebruik van
Facebook-pagina’s in een uitgebreid DPIA-rapport.
Het rapport concludeert dat het gebruik van Facebook-pagina’s door
Nederlandse overheidsorganisaties een grote impact kan hebben op de
mensenrechten. Door het gebrek aan transparantie (waaronder zinvolle
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262
5
inzage in de grootschalige gegevensverwerkingen bij Facebook) konden
de onderzoekers de werkelijke impact niet beoordelen. Facebook gebruikt
algoritmen om te bepalen welke soorten berichten ze toont aan mensen
die een overheidspagina hebben bezocht. Nederlandse overheidsorganisaties hebben niet de middelen om de algoritmen die Facebook gebruikt
te controleren, bij te stellen/te minimaliseren of zelfs maar uit te leggen
aan bezoekers.
Door het gebrek aan transparantie en gebrek aan middelen om de
mogelijke negatieve gevolgen voor de personen die de overheidspagina’s
bezoeken tot een minimum te beperken, moeten overheidsorganisaties
ervan uitgaan dat het gebruik van Facebook-pagina’s leidt tot een hoog
risico voor de mensenrechten.
Facebook slaat informatie op over al het gedrag op pagina’s, zoals het
openen van een bericht, de tijd die iemand besteedt aan het lezen van een
bericht, het leuk vinden ervan en/of het doorsturen naar een vriend.
Wanneer iemand een Nederlandse overheidspagina op Facebook bezoekt,
kan dat bezoek invloed hebben op de berichten en advertenties die
Facebook toont. Ook maakt Facebook gebruik van algoritmen om de
inhoud te selecteren die het bedrijf aan zijn gebruikers presenteert: er is
teveel informatie op Facebook. De algoritmen maken daarom selecties
van alle updates van vrienden, de vrienden van hun vrienden en van de
inhoud van gevolgde Pages.
Deze HRIA beschrijft zes manieren waarop deze algoritmen bevooroordeeld kunnen zijn. Het rapport toont aan dat een van die typen vooroordelen zeker aanwezig is: vertekening door eenzijdige suggesties. Twee
andere type vooroordelen zijn zeer waarschijnlijk aanwezig: namelijk
vertekening door feedback loops (doorlopende terugkoppeling) en
vertekening door optimalisatiecriteria.
Dit is aangetoond via de aanbevelingen die Facebook deed tijdens het
(beperkte) onderzoek voor deze DPIA en HRIA. De algoritmen van
Facebook selecteerden anti-overheidsstandpunten, omdat die de meeste
reacties uitlokken met vind-ik-leuks. Facebook’s keuze om berichten met
de meeste vind-ik-leuks hoger te waarderen, zorgt sowieso al voor een
vooroordeel. Bovendien sturen de algoritmen de gebruiker één kant op (in
dit geval, naar meer anti-overheidsstandpunten).
Facebook’s keuze voor een algoritme met zo’n feedback loop kan het
effect versterken, omdat de belangrijkste door Facebook geselecteerde
berichten de meeste kans maken op nieuwe kliks en vind-ik-leuks.
De algoritmen kunnen gebruikers sturen in de richting van minder
diversiteit of vertegenwoordiging van minderheden. Door de voorkeur te
geven aan specifieke inhoud, kunnen algoritmes gebruikers in de richting
van bepaalde acties, meningen of denkrichtingen duwen, terwijl ze andere
groepen discrimineren of buiten beeld brengen.
Facebook heeft in het onderzoek geen informatie gegeven over de
gegevens die het bedrijf gebruikt voor zijn algoritmische beslissingen.
Facebook heeft ook geen inzicht gegeven in de toegepaste logica in
antwoord op de individuele inzageverzoeken. Dit gebrek aan transparantie
maakt het onmogelijk exact te beoordelen welke impact de personalisering van Facebook heeft op de mensenrechten wanneer de overheid
Facebook-pagina’s gebruikt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262
6
Toegang door buitenlandse overheden buiten de EU kan ook tot risico’s
leiden voor de mensenrechten van de personen die een Facebook-pagina
van de Nederlandse overheid bezoeken. Overheidsinstanties kunnen op
allerlei manieren toegang tot de persoonsgegevens verkrijgen, door
gebruik te maken van de informatie die op openbare Facebook-pagina’s
staat of door onderzoek te doen naar de informatie die advertentiebedrijven verzamelen over bezoekers. Ze kunnen Facebook ook dwingen (of
Facebook-medewerkers hacken/chanteren/omkopen) om profielgegevens
te verstrekken die Facebook over bezoeken aan een overheidspagina heeft
afgeleid. Dit kan leiden tot intimidatie of (cyber)aanvallen tegen individuele bezoekers van een overheidspagina of tot mensenrechtenschendingen wanneer deze mensen naar derde landen reizen. Zoals beschreven
in de DPIA, volgt uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over
doorgifte van persoonsgegevens naar Amerika dat er een reëel risico
bestaat dat opsporings- en inlichtingendiensten in de VS toegang krijgen
tot door Facebook verzamelde persoonsgegevens. Daarom heeft de Ierse
toezichthouder op de gegevensbescherming een ontwerp-verbod
uitgevaardigd op de toekomstige doorgifte van gegevens van Facebookklanten uit de EU naar de VS.
Het rapport beoordeelt dat overheidsorganisaties moeten stoppen met het
gebruik van Facebook-pagina’s als communicatiemiddel, vanwege de
grote risico’s voor de mensenrechten van de pagina-bezoekers. Dit advies
kan veranderen als Facebook zich als zeer groot online platform moet
houden aan nieuwe Europese regels over digitale diensten uit de Digital
Services Act, die meer verantwoording en transparantie over de risico’s
van algoritmische dienstverlening voor mensenrechten verplicht voor zeer
grote online platforms. Nog dit jaar zullen zeer grote online platforms zo
een risico-inschatting en een overzicht van mitigerende maatregelen
moeten aanleveren aan de Europese Commissie, die de naleving van die
regels door Facebook als toezichthouder zal beoordelen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262
7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/245490ae-db2e-461d-a451-6d7c20af9cde
|
Conversietabel Wordt - Was IenM
wordt
Art ond.
was
naam art. onderdeel
Art.ond.
KAS2012
2013
2014
2015
2016
10.805.896
10.484.705
10.560.769
9.421.228
10.044.892
50.916
46.493
46.494
46.495
46.398
31.01
19.446
15.187
14.840
14.840
14.812
Hoofdstuk 12
Artikel 1
Water
01.01
Algemeen waterbeleid
31.05
19.143
19.114
19.114
19.114
19.114
01.02
Waterveiligheid
31.02
3.442
3.361
3.479
3.479
3.450
01.03
Waterkwaliteit en kwantiteit
31.03
5.738
5.732
5.882
5.883
5.856
01.04
Grote oppervlaktewateren
31.04
3.147
3.099
3.179
3.179
3.166
01.09
Ontvangsten
31.09
570
570
570
570
570
Artikel 2
Ruimtelijke ontwikkeling
181.778
153.717
109.605
204.285
197.102
02.01
Ruimtelijk Instrumentarium
51.02
7.535
6.403
5.286
3.286
3.269
52.04
1.655
1.560
560
960
52.08
794
2.956
2.981
2.981
60.03
6.345
3.069
2.374
461
356
60.04
3.258
3.546
3.723
3.723
3.697
39.396
30.786
26.102
25.886
25.689
75
2.968
02.02
Geo informatie
51.04
02.03
Gebiedsontwikkeling
36.01
75
75
75
75
52.04
3.209
5.589
229
218
52.06
62.614
35.769
25.720
14.202
2.559
60.01
29.688
38.102
38.909
150.447
154.430
60.03
10.100
8.875
1.725
125
125
60.04
17.109
16.987
1.921
1.921
3.934
51.09
934
934
934
934
934
64.717
49.226
55.533
40.864
31.425
34.01
6.201
5.446
2.958
2.958
2.953
34.05
7.419
7.441
7.519
2.519
0
35.04
3.070
3.054
2.954
2.954
2.954
02.04
Ruimtegebruik bodem
02.09
Ontvangsten
Artikel 3
Wegen en verkeersveiligheid
03.01
Netwerk
36.01
21.815
12.532
22.303
14.792
7.938
03.02
Veiligheid
32.01
26.212
20.753
19.799
17.641
17.580
03.09
Ontvangsten
32.09
4.642
4.642
4.642
4.642
4.642
34.09
98
98
98
98
98
35.09
2.042
2.042
2.042
2.042
2.042
pagina 1 van 3
Conversietabel Wordt - Was IenM
wordt
was
Art ond.
naam art. onderdeel
Artikel 4
Openbaar vervoer en Spoor
04.01
Spoor
04.02
Openbaar vervoer
Artikel 5
Mainports en logistiek
05.01
Luchtvaart
05.02
Maritiem
05.09
Ontvangsten
Artikel 6
Klimaat, lucht en geluid
06.01
Klimaatverandering
06.02
06.03
06.09
Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder
Internat. beleid, coördinatie en samenwerking
Ontvangsten
Art.ond.
KAS2012
2013
2014
2015
2016
56.010
46.140
33.184
22.462
13.153
32.02
294
217
222
222
221
34.03
30.749
25.745
12.814
2.814
2.623
35.04
2.924
2.915
2.915
2.915
2.915
36.02
9.076
9.076
9.076
9.076
32.01
256
246
10
32.03
87
87
87
87
87
34.04
11.765
7.001
7.235
6.550
6.514
35.04
859
853
825
798
793
52.901
30.714
29.002
29.965
17.550
33.01
2.251
1.426
1.450
1.436
1.478
33.03
1.868
1.785
1.706
1.706
1.706
35.01
5.608
4.068
4.068
2.702
2.702
35.03
3.367
2.851
2.775
2.674
3.978
35.04
50
50
50
50
50
36.03
29.760
13.303
12.441
15.608
1.854
33.02
2.314
2.320
2.296
2.291
2.289
33.04
153
132
132
132
132
34.02
2.013
2.005
2.006
2.006
2.006
35.02
426
452
427
427
427
35.04
4.719
1.969
1.303
590
590
36.04
372
353
348
343
338
36.09
43.524
45.744
45.744
24.643
2.059
245.463
171.651
95.548
86.594
78.172
53.08
11.547
10.435
11.436
12.184
9.442
53.18
8.407
5.916
4.242
4.241
3.052
53.14
39.924
54.151
12.626
5.366
2.713
53.16
14.576
2.189
2.391
2.497
1.024
60.02
23.981
26.430
29.139
27.061
26.993
33.03
300
450
450
300
35.04
621
621
621
571
571
41.01
588
589
589
589
589
6.407
6.102
6.097
842
1.753
1.746
57.44
6.872
6.245
57.48
99.664
32.627
57.50
808
842
57.52
928
2.873
873
874
889
57.54
37.247
28.283
25.932
25.056
25.056
700.000
700.000
700.000
700.000
53.09
pagina 2 van 3
Conversietabel Wordt - Was IenM
wordt
was
Art ond.
naam art. onderdeel
Artikel 7
Duurzaamheid
07.01
Afval en duurzaamheidagenda
Art.ond.
KAS2012
2013
2014
2015
2016
110.953
46.868
17.329
15.986
15.797
41.01
795
520
520
520
520
54.14
100.320
35.141
9.062
9.538
9.385
07.02
Preventie en milieugebruiksruimte
54.16
3.575
3.866
3.867
3.858
3.836
07.03
Ecosystemen en landbouw
54.26
6.263
7.341
3.880
2.070
2.056
Artikel 8
Externe veiligheid en risico's
52.781
20.602
21.868
46.599
76.249
08.01
Veiligheid chemische stoffen
56.34
4.218
3.363
3.426
3.613
3.598
56.38
1.977
1.512
1.363
1.953
1.943
08.02
Veiligheid GGO's
56.40
2.421
1.942
2.202
3.187
3.173
08.03
Externe veiligheid inrichtingen en transport
33.01
3.769
3.731
3.752
3.756
3.743
34.04
550
550
550
550
550
41.01
8.121
1.736
1.608
1.506
1.481
56.42
31.725
7.768
8.967
32.034
61.761
41.950
44.607
49.503
42.233
40.479
Artikel 9
KNMI
09.01
Weer, klimaat en seismologie
37.01
29.607
28.348
26.524
25.008
24.881
09.02
Aardobservatie
37.02
12.343
16.259
22.979
17.225
15.598
Artikel 10
ILT
145.251
129.793
124.897
118.517
117.936
10.01
ILT
38.01
145.251
129.793
124.897
118.517
117.936
10.09
Ontvangsten
38.09
882
882
882
882
882
Artikel 97
Algemeen departement
97.01
IenM-brede program.
9.408.051
9.388.477
9.661.495
8.468.160
9.121.902
41.01
17.636
17.339
17.248
15.237
15.220
41.03
7.012
6.918
6.505
6.507
6.470
97.02
Bijdr. Infrafonds
39.01
7.376.313
7.552.230
7.875.414
6.718.707
7.355.672
97.04
Bijdrage BDU
39.02
2.007.090
1.811.990
1.762.328
1.727.709
1.744.540
97.09
Ontvangsten
41.09
2.771
2.685
2.685
2.685
2.685
Artikel 98
Apparaatsuitgaven kerndepartement
398.586
363.424
323.748
302.186
295.897
98.01
Personele uitgaven
98.01
246.549
219.708
191.702
173.934
170.307
98.02
materiele uitgaven
98.02
152.037
143.716
132.046
128.252
125.590
98.01
Ontvangsten
98.01
1.834
1.834
1.834
1.834
1.834
Artikel 99
Nominaal onvoorzien
-3.461
-7.007
-7.437
-3.118
-7.168
99.01
Nominaal onvoorzien
-3.461
-7.007
-7.437
-3.118
-7.168
99.01
pagina 3 van 3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a5df6997-1ecd-42c0-9e32-ffd16d7d1468
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2011–2012
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2012Z15532
Vragen van het lid Slob (ChristenUnie) aan de minister van Veiligheid en
Justitie over de sluiting van de brandweerpost in Swalmen (ingezonden
3 september 2012).
Vraag 1
Bent u ermee bekend dat de veiligheidsregio Limburg-Noord heeft besloten
de brandweerpost Swalmen te sluiten?
Vraag 2
Klopt het dat de brandweer in deze veiligheidsregio maar in 46% van de
gevallen de wettelijke opkomsttijden haalt en daarmee één van de slechtst
presterende Veiligheidsregio’s van Nederland is?
Vraag 3
Bent u bekend met het feit dat op zaterdag 11 augustus 2012 bij een grote
brand in Roermond de opkomsttijd van de eerste tankautospuiten van
Roermond 15 en 23 minuten na de alarmering was, terwijl vanuit Swalmen
ondanks de dubbele afstand de eerste tankautospuit er na 11 minuten was?
Vraag 4
Deelt u de mening dat, op grond van de door de Vakvereniging Brandweer
Vrijwilligers beschreven voorbeelden en eerdere dekkingsplannen, de post
Swalmen wel substantiële strategische en of tactische meerwaarde heeft voor
de repressieve dekking en dat de brandweerbasiszorg in Roermond te
kwetsbaar is?1
Vraag 5
Klopt het dat deze Veiligheidsregio normen voor de opkomsttijd hanteert die
afwijken van de in artikel 3.2.1., eerste lid, van het Besluit veiligheidsregio’s
opgenomen normtijden van de brandweer en dat er geen compenserende
preventieve maatregelen zijn getroffen om het veiligheidsniveau weer op peil
te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er daarmee voor deze Veiligheidsregio geen gekwalificeerd dekkingsplan is op grond waarvan dit besluit mag
worden genomen en dat er eerst zo’n plan moet zijn voordat een besluit over
sluiting kan worden genomen?
1
kv-tk-2012Z15532
’s-Gravenhage 2012
brief d.d. 17 augustus 2012 van de Vereniging Brandweer Vrijwilligers aan het College van
Burgemeester en Wethouders Roermond
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Vragen
1
Vraag 6
Heeft u het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hierop aangesproken?
Vraag 7
Op welke wijze zullen in de veiligheidsregio Limburg-Noord de opkomsttijden
worden verbeterd?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/af48f3d6-6fe8-4958-a3ae-605a8117db4d
|
International Monetary and
Financial Committee
Thirty-Second Meeting
October 9–10, 2015
Statement No. 32-30
Statement by Mr. Van Overtveldt
Belgium
On behalf of
Republic of Armenia, Belgium, Bosnia and Herzegovina, Bulgaria, Republic of Croatia,
Cyprus, Georgia, Israel, Luxembourg, Former Yugoslav Republic of Macedonia,
Republic of Moldova, Montenegro, Kingdom of the Netherlands—Netherlands,
Romania, and Ukraine
Statement by Mr. Johan Van Overtveldt
Minister of Finance, Belgium
on behalf of
Armenia, Belgium, Bosnia and Herzegovina, Bulgaria, Croatia, Cyprus, Georgia,
Israel, Luxembourg, Former Yugoslav Republic of Macedonia, Moldova,
Montenegro, The Netherlands, Romania and Ukraine
At the 32nd International Monetary and Financial Committee
Lima, Peru, October 9-10, 2015
We thank the Peruvian authorities for their hospitality in hosting our meetings.
It is fitting that we meet in Lima. Peru is one of the best performing economies in the Latin
American region due to sound macroeconomic fundamentals, solid policy frameworks and
sustained growth of the economy. Accomplishments like Peru’s greatly contribute to making
the entire Latin-America region more vibrant and dynamic.
Global Economic and Financial Prospects and Policies
We agree with the IMF that prospects across countries and regions remain uneven and that
risks in the outlook have shifted. There is a need for a broad understanding on coherent
policies in response to lower commodity prices, increased financial market volatility and
asynchronous movement towards monetary policy normalization. Timely questions that the
IMF has raised concern how fiscal policy can safely complement monetary policy to
strengthen growth and employment in the short to medium term. Most importantly, the IMF
points out that further urgency is needed in identifying structural reforms that durably lift
trend growth.
Outlook and risks
In the euro area, a recovery is underway, which should gradually intensify with the support of
continued and strong implementation of agreed policies. In the US & UK, economic activity
continues to expand moderately and the labor market keeps improving. At the same time,
economic growth remains moderate in Japan where fiscal consolidation continues to be
important, as well as structural reforms to lift growth.
Commodity exporting countries are experiencing a significant drop in both export and fiscal
revenues. Growth prospects and creditworthiness have deteriorated for many emerging and
frontier economies (EFEs). A sustained slowdown of Chinese output growth may further
negatively affect commodity prices, growth in trading partners, and financial market
sentiment and volatility. Risks to the global economy should not be neglected.
Capital flows to EFEs are decelerating. Investors differentiate between countries according to
varying fundamentals. Lower risk tolerance and a first step towards monetary policy
normalization in the US may further reduce capital flows and increase the cost of credit,
particularly for EFEs with growing domestic and external vulnerabilities. In the past years,
abundant foreign liquidity and low financing costs proved a strong incentive for steady
growth of credit to both public and private sectors. EFE corporate bonds have been the fastest
growing segment of the global dollar credit market. Credit in US dollar and other foreign
currencies add to the EFEs’ vulnerabilities if foreign debt service is not covered with stable
revenues in the same currency.
2
The reform and recovery of the euro area continues.
Members of the euro area have strengthened their fiscal positions and banking systems.
Structural reforms have made product, services and labor markets more flexible and
responsive, albeit to various degrees in different countries. Countries that implemented bold
adjustments and reforms are rewarded in terms of renewed growth and employment creation.
The recent growth performances of the Baltic countries, Ireland and Spain are particularly
encouraging. Given the slowdown in productivity in many advanced countries, countries
should not become complacent in the implementation of structural reforms since these are
essential to increase growth and potential output.
The functioning of the euro area has been improved with enhanced frameworks for fiscal
policy, avoiding excessive macroeconomic imbalances, and stabilization mechanisms
providing temporary macrofinancial assistance to euro area countries hit by severe shocks.
The newly established banking union, with its operational single supervision and the
forthcoming single recovery and resolution mechanism is instrumental to further
strengthening the banking system and protecting public finances from financial risks.
Building a genuine Capital Markets Union, based on the recently published European
Commission’s Action Plan, will facilitate capital allocation, diversify financing options for
the real economy and make firms less bank reliant thereby increasing the euro area’s ability to
absorb shocks. Moreover, it will allow banks to more easily securitize their loan portfolios,
creating space on their balance sheets for new loans.
The five Presidents’ report on “Completing Europe’s Economic and Monetary Union”
formulates proposals to enhance policy coordination and underlines the need for real
convergence. Real convergence is required in a number of areas to bolster public support and
enhance the resilience of the euro area to economic and financial shocks.
Monetary Policy Normalization
Monetary policy in all major high income economies continues to be accommodative. This
helps to stabilize inflation expectations. At the same time, the risks of low interest rates,
especially for an extended period of time should be taken into account. The low interest rate
environment should not become a disincentive for governments to implement necessary
reforms. Financial risks stemming from investors taking greater risks in their search for yield
and potential bubbles should also be closely watched. Low interest rates can even hamper
potential growth, e.g. by facilitating evergreening of loans to technically insolvent firms.
Macroprudential policies should be conducted to make the financial sector more resilient to
these risks.
Monetary policy normalization should be carefully calibrated, in line with economic and
financial conditions. Still, the economic outlook differs among economies. Monetary
tightening justified by developments in the US economy may create strains in other countries,
highly leveraged EFEs in particular. Those economies should strengthen their resilience.
Excessive leverage, particularly in foreign currency, must be dealt with. Fundamentals should
3
be enhanced. This includes both the public and financial sector balance sheets and improved
external competitiveness. A flexible exchange rate should function as a shock absorber.
Adequate foreign reserves, including -if deemed necessary- by means of precautionary credit
lines from the IMF and other international lenders, will help forestall or offset erratic capital
outflows or a sudden stop of foreign credit.
The Assets Purchase Programs will help to protect the euro area from possible adverse effects
stemming from a tightening of US monetary conditions. As already shown in the April
GFSR, movements in euro area long-term interest rates appear to have decoupled from rates
in the US.
Monetary policy must be accompanied by fiscal policies which restore and maintain sound
public finances. Lifting countries’ potential growth is however primarily a goal of smart
structural reforms. Let me expand on both topics in turn.
Sound Public Finances
Sound public finances contribute to vigorous sustainable growth and employment creation.
Taxation should be efficient and fair. Public spending should provide, in a most efficient
manner, public goods that are essential for the well-functioning of the economy and social
cohesion. Both taxes and public spending should avoid incentives that are detrimental to
sustainable economic activity, which include care for the environment.
Sound public finances ensure a sustainable debt. Rather than aggravating business and
financial cycles, smart fiscal policy may help dampening volatility. These are the objectives in
Europe of the Fiscal Compact and of the Stability and Growth Pact. Their rules must be
complied with. The flexibility within the existing rules can be used to enhance potential
growth and employment. We welcome the European Commission's communication of
January 2015 clarifying how economic circumstances will be taken into account when
assessing, under the fiscal rules, public spending to advance growth enhancing investment and
implementation of structural reforms. Needless to say that such flexibility must avoid
undermining the rule-based fiscal governance framework.
Many high income countries still face, sometimes large, consolidation and sustainability gaps.
Low public solvency drives up the cost of financing and undermines confidence. For these
countries, making progress towards robust public debt sustainability will soon pay off with
renewed growth. This requires, most of the time, difficult reforms that structurally stabilise or
reverse the upward trend of public current expenditures, often related to the cost of aging and
the growing cost of public services that could be delivered more efficiently.
Highly productive, growth enhancing public expenditures such as research and development
should be supported. In many countries such spending has been cut back significantly, often
as a first avenue to the needed reduction of the budget deficit. This is harmful to long term
economic potential. Fiscal consolidation must continue in a growth friendly manner, highly
productive investment should be prioritized in government spending. Fiscal policy must be
country specific, while smart for growth, even in a consolidation phase.
4
Structural reforms to lift growth potential
Analysing the causes of the lacklustre growth in high income countries and identifying
remedial policies is now a primary responsibility of policymakers. We should cooperate
internationally, as structural reforms are needed for both advanced economies and EFEs. We
support the extra focus of the IMF attached to reforms, as we believe these are beneficial in
both the short and long run.
In high income countries trend productivity growth is declining. Demographic factors may
add to lower output growth. Reversing these trends requires both renewed higher productivity
growth and more and better use of the production factors, not least more talented workers.
The decline in the capital stock per worker is widely seen as a contributing factor of the
slowdown in productivity growth in high income countries. To break the bad “low growth –
low investment” equilibrium, the EU Commission recently launched its “Investment Plan for
Europe”. In tandem with policies of Member States to remove obstacles for investment, create
talent by upgrading permanent education, training and research, and more generally
enhancing confidence in the future, the Investment Plan should become an important
contribution to renewed, robust, sustained and inclusive growth in the European Union.
For EFEs, structural reforms are crucial to tackle bottlenecks that could also lead to catching
up with high income countries in terms of productivity and in terms of the use of capital and
trained labor. Rapidly growing EFEs are particularly vulnerable to financial overextension
and crises. Sustained convergence requires robust institutions and policy frameworks which,
in turn, guarantee adequate macroeconomic stability-oriented policies and investor
confidence. Cooperation within this Committee, as part of the broader functioning of the IMF,
should help the middle and low-income countries in their sustained convergence toward high
income countries.
The Role of the IMF
With skillful management and talented staff, the IMF continues to provide high quality
independent analysis, policy recommendations and timely financial support when needed. To
safeguard the quality of its work, the Fund must remain adequately supported by all its
members on the basis of quota. The Fund facilitates implementing policies for balanced
sustained inclusive growth across the world and should maintain its position at the center of
the global financial safety net It has an important role in ensuring the integration of bilateral,
regional and multilateral safety nets . We look forward to future discussions on the
International Monetary System.
Quota and Governance Reform
Legitimacy of the Fund is essential for its effectiveness and for ensuring continued strong
support from all members. It is also important that the IMF has adequate financial resources
to meet potential future demands and that the IMF remains a quota-based institution. That is
why the effectiveness of the long-overdue 2010 Quota and Governance Reforms remains the
highest priority.
5
In the absence of ratification of these reforms by the US, the countries in our group are
committed to reaching a constructive agreement with the required broad consensus amongst
the IMF membership on a package of interim measures and, if possible, seek to ensure that
quota shares of any member do not fall below the levels agreed in the 14th Review. It must be
emphasized that such an interim agreement should neither constitute nor be perceived as a
substitute to the full implementation of the 2010 reforms. In the meantime, the Fund will have
to continue to rely on the borrowed resources. In that respect, we encourage the Fund to
undertake an extensive forward-looking analysis on future resource needs.
SDR basket
The Fund will soon review the valuation of the SDR. We are open to consider the inclusion
of the renminbi into the SDR basket provided that it meets the relevant criteria. Any change
to the SDR basket composition should safeguard the purpose and role of the SDR as an
international reserve asset and contribute to the stability of the international monetary system.
Fund Financial Support
Fund staff has formulated initial considerations on the need for a debt reprofiling in the
context of its exceptional access policy, when market access has been lost and public debt is
assessed to be sustainable but not with high probability, in combination with the removal of
the systemic exemption from the exceptional access criteria. These initial considerations are
sensible. The IMF should continue its work on the lending framework and, more broadly, on
the sovereign debt restructuring work program, in line with its role as the primary forum
where these issues are discussed. The Executive Board should soon consider more advanced
proposals and review its policy of lending to countries with arrears (lending into arrears).
In our constituency, Armenia, Cyprus, Georgia and Ukraine currently benefit from Fund
support. Ukraine is implementing a comprehensive program of adjustment and reform with
strong support of the IMF. In very difficult circumstances, the authorities’ courageous actions
and the people’s determination to break with the past have started to pay off. Ukraine is
building the institutions and restoring the social safety net needed to firmly bring the country
on a convergence path with Europe. The debt restructuring helps regain sustainability and
macroeconomic stability. Ukraine needs and deserves the continued strong support of the
international community.
Fund advice and surveillance
The Managing Director is correct to keep the Fund an agile institution. This requires
cooperation with the World Bank, OECD, ILO and other international organizations. Agility
is shown when Fund advice and surveillance respond ahead of the rapidly changing
challenges for its members.
Risks related to geopolitical tensions, tighter financing conditions, volatile exchange rates and
strains for financially overextended corporate and financial sectors require particular
attention. Low potential growth, demographic developments and climate change are serious
threats to future prosperity. We welcome that the Fund will enhance its understanding of how
6
structural reforms in specific country circumstances will positively affect long term economic
performance.
We appreciate recent work on growing inequality and what the policy response should be.
The Fund should follow-up in its daily work. Making growth more inclusive is a widely
shared objective. The Fund’s analysis of countries’ growth performance should contribute to
the debate on how to make growth more inclusive. In that respect, we stress that the IMF can
make an important contribution to the development of low income countries through its
mandate and the global Sustainable Development Goals (SDGs). The IMF can identify
country-specific policies, which could be addressed with IMF surveillance and capacity
building support, and can contribute to adequate financing for development.
Global challenges require a multilateral response. Both climate change as well as migration
can have a macroeconomic impact, in particular on vulnerable countries and regions. The
Fund can support the transition to a low-carbon economy through its surveillance by for
example incorporating analyses on the impact of climate related risks on the financial sector
and public finances. The IMF can also use its policy advice and technical assistance to
provide tailored support to countries that are facing extraordinary fiscal and structural
challenges as a result of irregular migration flows. We encourage the IMF to advise on a
wider scope of issues, whilst remaining within its mandate and cooperating with development
partners and other financial institutions.
High quality statistics are critical for informed policymaking. The Fund must steer a wide
ranging review of how national accounts and statistics should evolve in this changing world
of digitally performed services that increasingly replace physical manufacturing.
Administrative Budget
To function well, the Fund needs adequate administrative resources. Cost accounting will
help the Fund operate with the highest standards of excellence in a cost effective manner. We
believe that adequate budgeting is crucial, including prioritization of the Fund’s work. The
Fund should lead by example and use its budgetary resources economically to fulfill its
mandate in the most effective way.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bcfd7c10-1dcd-40a6-9aca-6c6854497a9e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2013–2014
26 956
Beleidsnota Rampenbestrijding
Nr. 188
MOTIE VAN HET LID VAN TONGEREN
Voorgesteld 17 december 2013
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het Rijk met de Wet generiek toezicht beschikt over de
mogelijkheid om namens het bevoegd gezag op te treden bij
Brzo-bedrijven;
overwegende dat het huidige handhavingssysteem ingewikkelder wordt
als een RUD onder politieke verantwoordelijkheid komt te staan van
meerdere bestuursorganen;
verzoekt de regering, voorlopig geen nieuwe wettelijke interventiebevoegdheden voor het Rijk in te voeren, maar de bestaande mogelijkheden
beter te benutten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Tongeren
kst-26956-188
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 26 956, nr. 188
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b5f97379-cfa8-4499-aeed-3facb2120984
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
25 295
Infectieziektenbestrijding
Nr. 952
MOTIE VAN HET LID DIJKHOFF C.S.
Voorgesteld 4 februari 2021
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat we hopelijk over enige tijd weer ruimte hebben voor
versoepeling van de coronamaatregelen;
overwegende dat veel sectoren schade lijden door deze maatregelen en
reikhalzend uitkijken naar mogelijke versoepeling, en dat het niet
wenselijk is dat de ene sector volledig opengaat terwijl de andere dicht
moet blijven;
overwegende dat diverse sectoren slimme plannen hebben liggen om
voorzichtig te versoepelen;
verzoekt de regering, in samenspraak met deze sectoren te bezien hoe we
de ruimte die hopelijk ontstaat eerlijk over deze sectoren kunnen verdelen
en daarover met hen in gesprek te gaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
Dijkhoff
Jetten
Segers
Pieter Heerma
Wilders
Van der Staaij
kst-25295-952
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 25 295, nr. 952
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/46070487-d2f5-4e43-9265-4689806e8717
|
Regeling van de Minister voor Langdurig Zorg en Sport
van
, houdende de wijziging
Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling
2020-2022 in verband met het verlengen van de regeling
Kenmerk
3385998-1031389-MEVA
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport,
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-Subsidies;
Besluit:
Artikel I
De Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling 2020-2022 wordt als
volgt gewijzigd:
A
In artikel 11 wordt ‘1 januari 2023’ vervangen door ‘1 januari 2025’ en ‘20202022’ door ‘2020-2025’.
B
Bijlage 1 komt te luiden:
Bijlage 1. Subsidiebedrag per opleidingsplaats per fte:
nr. zorgopleiding
Subsidiebedrag per opleidingsplaats per
jaar
€ 48.100,-
1.
Gezondheidszorgpsycholoog in ggz
2.
Klinisch psycholoog in ggz
€ 90.400,-
3.
Psychiater in ggz
€ 91.300,-
4.
Psychotherapeut in ggz
€ 61.200,-
Pagina 1 van 4
Kenmerk
5.
Klinisch Neuropsycholoog in ggz
€ 94.900,-
6.
Verpleegkundig specialist ggz
€ 89.300,-
3385998-1031389-MEVA
Prijspeil 2022
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport,
C. Helder
Pagina 2 van 4
TOELICHTING
Kenmerk
3385998-1031389-MEVA
Algemeen
De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling Opleidingen
in een Jeugd ggz-instelling 2020-2022 (hierna: Subsidieregeling). De wijziging ziet
op het verlengen van de regeling en het actualiseren van de subsidiebedragen.
De Subsidieregeling ziet op de financiering van de opleidingen tot
gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch
neuropsycholoog, psychiater en verpleegkundig specialist ggz in de jeugd ggz. Met
de onderhavige wijzigingsregeling wordt de Subsidieregeling met twee jaar
verlengd. Uit de ‘Evaluatie Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggzinstelling 2015–2019’ van april 2019 blijkt dat de Subsidieregeling effectief en
doeltreffend is. De Subsidieregeling accommodeert het opleiden in de jeugd ggz.
Zonder de Subsidieregeling zou er minder of zelfs mogelijk niet worden opgeleid in
de jeugd ggz, omdat opleidende jeugd ggz instellingen niet in aanmerking kunnen
komen voor de beschikbaarheidsbijdrage voor medische vervolgopleidingen op
basis van de Wet marktordening gezondheidszorg. De evaluatie ondersteunt het
gevoerde beleid en pleit voor voortzetting.
Uit deze evaluatie blijkt wel dat er vragen zijn over de doelmatigheid van de
Subsidieregeling. De Subsidieregeling draagt namelijk in de jeugd ggz voor een
selectief deel bij aan de realisatie van de benodigde opleidingscapaciteit in de
algemene ggz sector, namelijk voor slechts 1%. Mede daarom wordt op basis van
lopend onderzoek gezocht naar een passende structurele oplossing, bij voorkeur
aansluitend bij overheidsfinanciering van alle medische vervolgopleidingen in de
ggz sector. In afwachting op de resultaten van genoemde onderzoek zal een
beslissing genomen worden over hoe financiering van deze opleidingen na 1
januari 2025 het beste vorm gegeven kan worden.
Ten slotte heeft de verlenging van de werkingsduur van deze Subsidieregeling een
verwaarloosbare impact op de administratieve lasten en nalevingskosten, omdat
er geen inhoudelijke wijzigingen worden doorgevoerd.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
In artikel 11 is de vervaldatum van de Subsidieregeling aangepast. De
Subsidieregeling vervalt per 1 januari 2025. Voorts is in de citeertitel ‘2020–2022’
vervangen door ‘2020–2025’.
Onderdeel B
De tabel met subsidiebedragen per opleidingsplaats per jaar is geactualiseerd. Dit
in verband met de herziening van de vergoedingsbedragen voor (medische)
vervolgopleidingen in de ggz per 2022, op basis van uitgevoerd
kostprijsonderzoek door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). En in verband met
de jaarlijkse ontwikkeling van de arbeidskosten (ova) en materiële kosten van
opleidingen in 2022.
Artikel II
Pagina 3 van 4
In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving
(VVM), treedt deze wijzigingsregeling in werking met ingang van de dag na de
datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Deze
wijzigingsregeling wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt om duidelijkheid te
bieden over de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor 2023. De
subsidieaanvragen voor 2023 moeten vóór 1 oktober 2022 worden ingediend.
Voorts ziet de wijziging van de subsidiebedragen op het studiejaar 2022 en dienen
in dit jaar te worden verwerkt.
Kenmerk
3385998-1031389-MEVA
De Minister voor Langdurige Zorg en Sport,
C. Helder
Pagina 4 van 4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/89a91070-a07c-423b-9fd3-63cb3e5fc1ec
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2013–2014
21 501-20
Europese Raad
21 501-07
Raad voor Economische en Financiële Zaken
Nr. 854
BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE
ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 30 april 2014
Naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Europese Zaken
van heden informeer ik u graag als volgt.
De ontmoeting met de voorzitter van de Europese Raad, de heer Van
Rompuy, op 5 juni 2012 waarover de Volkskrant vandaag bericht, vond
plaats tijdens het dieptepunt van de crisis in de eurozone. De verstrengeling tussen de overheid en financiële instellingen in diverse lidstaten
baarde grote zorgen. De vraag was aan de orde of het EFSF en het ESM –
toen nog in oprichting – voldoende stevig zouden zijn om het vertrouwen
te herstellen en de situatie het hoofd te bieden. Sommige lidstaten
pleitten op dat moment voor het invoeren van eurobonds.
De voorzitter van de Europese Raad bezocht Nederland in het kader van
zijn consultaties over versterking van de EMU. Hij had kort daarvoor van
de Europese Raad de opdracht gekregen hierover een notitie op te stellen
(«Naar een echte EMU»). Er is – anders dan de Volkskrant meldt – toen
niet gesproken over «contracten». Daar was immers in die periode nog
geen sprake van, maar pas maanden later. Wel kwam de Nederlandse
inzet bij het versterken van de EMU aan de orde, op basis van de
Kamerbrief van september 2011. Het doorvoeren van structurele
hervormingen en het nakomen van gemaakte afspraken staan daarin
centraal.
Het kabinet was er tegen het pad op te gaan richting een transfer-Unie
met bijbehorende instrumenten, zoals door sommige lidstaten bepleit. Dat
zou niet in het Nederlands belang zijn. Deze boodschap is in stevige
termen aan de heer Van Rompuy meegedeeld tijdens de ontmoeting in
het Catshuis. De steun die bij diverse Kamerdebatten voor deze positie is
verkregen maakte het mogelijk aan te geven dat Nederland hiermee niet
akkoord zou kunnen gaan en eventueel bereid was dit te blokkeren.
Nederland stond zoals bekend in de afwijzing van de transfer-Unie niet
alleen.
kst-21501-20-854
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2014
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 21 501-20, nr. 854
1
In het Volkskrant-interview zegt de heer Van Rompuy zelf dat hij zich niet
herinnert dat de Nederlandse positie zo sterk werd verwoord als de
vraagstelling van de journalist doet vermoeden. In het boek van de
ER-voorzitter – aanleiding voor het interview – staat niets over een
eventueel uittreden van Nederland uit de eurozone, wat overigens nooit
door het kabinet is overwogen.
De Minister-President,
Minister van Algemene Zaken,
M. Rutte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 21 501-20, nr. 854
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/480908ab-4f2d-456a-9f66-a053e847de32
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
2957
Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de beloning
van interim-adviseur van het Kennemer Gasthuis (ingezonden 4 juli 2014).
Antwoord van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) mede
namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen
9 september 2014). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014,
nr. 2537.
Vraag 1
Wat vindt u ervan dat het Kennemer Gasthuis de Wet normering topinkomens (WNT) wil ontduiken door haar bestuurder «interim-adviseur» te
noemen, en deze man veel meer dan 130% van het ministerssalaris betaalt?1
Antwoord 1
Zie het antwoord op vraag 2 uit de vragenset van de PvdA.
Vraag 2
Waarop baseerde u uw antwoord dat u er vertrouwen in had dat het
Kennemer Gasthuis deze man volgens de wet zou belonen? Had u dit
afgestemd met het ziekenhuis? Zo neen, op welke bron baseerde u uw
antwoord?2
Antwoord 2
Ten tijde van uw vraag (17 januari 2013) en ook volgens diezelfde vraag, was
er toen sprake van een aanstelling als bestuurder. En het was algemeen
bekend dat de Wnt op 1 januari 2013 in werking was getreden. Ik denk dat ik
er van uit mag gaan dat iedereen de wet naleeft. Indien er twijfel is, is er een
toezichtsinstrumentarium beschikbaar.
1
2
ah-tk-20132014-2957
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2014
http://www.rtlnieuws.nl/economie/home/ziekenhuis-betaalt-fop-adviseur-vier-ton
http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/02/11/
beantwoording-kamervragen-over-toetreding-op-interim-basis-tot-raad-van-bestuurkennemergasthuis.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel
1
Vraag 3
Hoe oordeelt u over de reactie van het ziekenhuis dat deze man zijn geld
«waard» is? Erkent u dat deze reactie tekenend is voor de verziekte bestuurscultuur in de zorgsector?3
Antwoord 3
Iedere werknemer voegt waarde toe aan een organisatie. De beloning van
werknemers is over het algemeen gebaseerd op hun functiezwaarte en de
daaraan verbonden functiewaardering. Daardoor ontstaat een consistent
loongebouw met logische onderliggende beloningsverhoudingen die
gelegitimeerd worden door het verschil in functiezwaarte. Alle werknemers
hebben dan een toegevoegde waarde die groter is dan hun loonkosten. Maar
meestal is het onduidelijk/ondoenlijk om de toegevoegde waarde binnen een
organisatie precies toe te rekenen aan de verschillende werknemers.
In dit specifieke geval speelt dan voor het loongebouw ook nog het kader
mee dat in de Wnt is vastgesteld. In dat licht is de reactie van het ziekenhuis
waar u aan refereert, een verkeerde.
Vraag 4
Kunt u uitleggen dat een interim-mer die 250 gedwongen ontslagen op zijn
conto heeft zijn topsalaris «waard» is? Geldt tegenwoordig «hoe meer
mensen je ontslaat, hoe hoger de beloning»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 4
De relatie die u in uw vraag legt, kan ik niet delen. Voor de wijze waarop ik
vind dat een beloning moet worden vastgesteld, verwijs ik u naar mijn
antwoord op vraag 3.
Vraag 5
Klopt het dat deze interim-adviseur ook nog eigen adviseurs met hoge
beloningen heeft meegenomen? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen,
waarom niet?
Antwoord 5
Het is niet mijn taak om de bedrijfsvoering van zorginstellingen door te
lichten. Het is mijn taak om er op toe te zien dat er kwalitatief verantwoorde
zorg wordt geleverd, tegen aanvaardbare prijzen.
Vraag 6
Hoeveel verdient adviesbureau Boer en Croon aan deze interim-adviseur?
Antwoord 6
Dat is mij niet bekend.
Vraag 7
Hoe beoordeelt u de handelwijze van Boer en Croon in relatie tot zijn eigen
gedragscode die vermeldt: «Vergoedingen: redelijk en rechtmatig. We streven
er altijd naar de geleverde prestaties in balans te laten zijn met de prijs die
hiervoor wordt betaald. Een vergoeding moet redelijk en rechtmatig zijn en in
verhouding staan tot de geleverde kwaliteit van onze dienstverlening en
verantwoordelijkheden die wij aanvaarden.»?4
Antwoord 7
Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Wat volgens het
kabinet een redelijke vergoeding voor topfunctionarissen in de publieke en de
semipublieke sectoren is, is inmiddels met de Wnt vastgelegd.
3
http://www.rtlnieuws.nl/sites/default/files/content/documents/2014/07/02/
Persverklaring%20bezoldiging%20MvdVorst.pdf
4
http://content1d.omroep.nl/urishieldv2/
l27m0905b52f7b55ce2a0053b46b34000000.821cae4614df19f90488cb2a45596085/nos/docs/
020714_boerkroon.pdf
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel
2
Vraag 8
Hoeveel adviseurs/bestuurders detacheert Boer en Croon in de zorgsector?
Hoe is het met de beloning van deze adviseurs/bestuurders gesteld? Bent u
bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet?
Antwoord 8
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Vraag 9
Welke andere adviesbureaus leveren (interim-) bestuurders aan de zorgsector? Bent u bereid hier navraag naar te doen bij de NVZ, Actiz, VGN en
andere werkgeversorganisaties in de zorg?
Antwoord 9
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Vraag 10
Worden de Boer en Croon-fop-contracten om de WNT te omzeilen door meer
adviesbureaus toegepast? Als u dit niet weet, wilt u dit dan uitzoeken?
Antwoord 10
Zie het antwoord op vraag 5. Ik zal bekijken of het controleprotocol voor de
jaarverslagen van de zorginstellingen op dit punt aanscherping behoeft zodat
degenen die als topfunctionaris optreden, ook als topfunctionaris worden
verantwoord.
Vraag 11
Vindt u dat er plaats is voor adviesbureaus die interim-adviseurs/bestuurders
leveren aan zorginstellingen, terwijl zij vinden dat de Wet normering top
inkomens niet voor hen geldt? Zo neen, hoe gaat u deze adviesbureaus in de
toekomst weren? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Antwoord 11
Ik wil er op wijzen dat VWS geen rol heeft in de personele beslissingen die
op instellingsniveau worden genomen. Het verlenen van keurmerken aan
advies-, interim- en uitzendbureaus zie ik niet als een van mijn taken. Wat de
toepasbaarheid van de Wnt betreft, geldt niet de mening van een adviesbureau, maar geldt de wet. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Vraag 12
Erkent u dat door uw besluit dat de jaarrekeningen van ziekenhuizen dit jaar
geen goedkeurende verklaring behoeven er geen publicatieplicht geldt,
waardoor er geen inzicht in de beloningen van bestuurders bij ziekenhuizen
zal komen? Vindt u dit wenselijk? Zo neen, hoe gaat u wel inzicht in de
beloningen eisen? Zo ja, kunt u dat uitleggen?
Antwoord 12
Hier is sprake van een misverstand. De Wnt-gegevens over 2013 van alle
zorginstellingen moesten gewoon op de uiterste datum in de Wnt genoemd
(1 juli), worden aangeleverd, voorzien van een accountantsverklaring.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden
Kerstens en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 4 juni 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2942).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d37afeda-c70d-4682-b3a0-c58fcc816492
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Wijziging van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor
het jaar 2014 (wijziging samenhangende met de
Najaarsnota)
Vergaderjaar 2014–2015
34 085 XII
VOORSTEL VAN WET
28 november 2014
Artikel 2
De begrotingsstaat inzake de agentschappen voor het jaar 2014 wordt
gewijzigd, zoals blijkt uit de desbetreffende bij deze wet behorende staat.
Artikel 3
De vaststelling van de begrotingsstaat geschiedt in duizenden euro’s.
Artikel 4
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 december van het
onderhavige begrotingsjaar. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt
geplaatst, wordt uitgegeven op of na de datum van 1 december, dan
treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
dat Staatsblad en werkt zij terug tot en met 1 december van het onderhavige begrotingsjaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 085 XII, nr. 1
1
De departementale begrotingsstaat van het Ministerie van Infrastructuur
en Milieu (XII) voor het jaar 2014 wordt gewijzigd, zoals blijkt uit de
desbetreffende bij deze wet behorende staat.
Artikel 1
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de noodzaak is gebleken
van een wijziging van de departementale begrotingsstaat van het
Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) en van de begrotingsstaat
inzake de agentschappen van dit ministerie, alle voor het jaar 2014;
Zo is het, dat Wij, met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben
goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden,
Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Nr. 1
kst-34085-XII-1
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2014
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en
dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks
aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 085 XII, nr. 1
2
Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2014 (Tweede suppletoire
begroting)
(Bedragen x € 1.000)
Art.
Omschrijving
(1)
(2)
(3)
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Mutaties (+ of –) 1e suppletoire begroting
Mutaties (+ of –) 2e suppletoire begroting
Verplichtingen
TOTAAL
Uitgaven
Ontvangsten
10.253.769
261.273
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
– 226.553
– 32.785
Verplichtingen
Uitgaven
Ontvangsten
– 116.866
– 12.893
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 085 XII, nr. 1
34.814
83.393
136.319
28.575
5.734
5.348
20.183
4.963
50.581
32.060
12.707
25.803
39.731
85.558
105.979
33.119
7.531
24.424
34.291
5.303
59.422
49.383
13.530
28.134
30
0
934
6.782
0
0
44.851
0
200.000
0
0
2.369
5.033
110
– 44.981
3.167
3.107
1.440
– 414
– 43
5.261
6.325
1.982
– 2.562
2.429
-80
4.109
2.134
1.500
4.229
– 267
–9
10.443
– 594
435
– 765
0
0
0
0
0
0
0
0
– 53.000
0
0
350
3.037
2.132
29.412
4.193
24.660
24.427
1.172
– 391
34.980
4.523
8.096
– 2.858
695
– 551
– 12.350
– 910
8.115
12.779
– 12.281
– 416
– 628
– 4.214
4.787
– 5.709
0
0
666
– 2.042
122
135
407
141
– 20.000
0
0
1.213
24
25
26
Beleidsartikelen
Waterkwantiteit
Waterkwaliteit
Ruimtelijke ontwikkeling
Wegen en verkeersveiligheid
OV-keten
Spoor
Luchtvaart
Scheepvaart en Havens
Klimaat
Lucht en Geluid
Duurzaamheid
Externe veiligheid en risico’s
Meteorologie, seismologie en
aardobservatie
Handhaving en toezicht
Brede doeluitkering
Bijdrage investeringsfondsen
33.190
129.559
1.779.634
7.452.327
33.926
129.559
1.819.189
7.452.327
0
0
0
0
1.642
– 252
143.582
– 455.203
39
– 252
165.720
– 460.480
0
0
0
0
2.788
– 12.826
25.903
– 88.347
2.788
– 12.826
4.885
– 83.070
0
0
0
0
97
98
99
Niet-beleidsartikelen
Algemeen departement
Apparaat van het kerndepartement
Nominaal en onvoorzien
27.205
323.235
– 14.543
27.206
319.700
– 14.543
3.873
2.434
0
2.276
– 4.123
– 4.379
3.014
4.513
37.329
1.449
3.616
14.800
25.609
– 15.429
18.922
25.587
– 20.761
– 22.786
13.192
8.073
– 14.800
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
3
Wijziging van de begrotingsstaat inzake de verplichtingen-kasagentschappen (Tweede suppletoire begroting)
Begroting 2014. Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (Bedragen x € 1.000)
(Bedragen x € 1.000)
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Mutaties (+ of –) 1e suppletoire begroting
Mutaties (+ of –) 2e suppletoire begroting
Totaal baten
Totaal lasten
Saldo baten
en lasten
Totaal baten
Totaal lasten
Saldo baten
en lasten
Totaal baten
Totaal lasten
Saldo baten
en lasten
Koninklijk Nederlands Meteorologisch
Instituut (KNMI)
Rijkswaterstaat
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
56.573
2.341.980
143.883
7.952
56.573
2.332.980
143.883
7.952
0
9.000
0
0
– 92
8.304
– 252
– 341
– 92
8.304
– 252
– 341
0
0
0
0
3.929
289.288
2.182
– 416
3.042
323.288
4.870
– 1.180
887
– 34.000
– 2.688
764
Totaal
2.550.388
2.541.388
9.000
7.619
7.619
0
294.983
330.020
– 35.037
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 085 XII, nr. 1
(Bedragen x € 1.000)
Oorspronkelijk vastgestelde begroting
Mutaties (+ of –) 1e suppletoire begroting
Mutaties (+ of –) 2e suppletoire begroting
Totaal kapitaal
uitgaven
Totaal kapitaal
ontvangsten
Totaal kapitaal
uitgaven
Totaal kapitaal
ontvangsten
Totaal kapitaal
uitgaven
Totaal kapitaal
ontvangsten
Koninklijk Nederlands Meteorologisch
Instituut (KNMI)
Rijkswaterstaat (RWS)
Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)
Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)
– 6.580
– 126.100
– 2.000
– 1.100
4.345
76.100
– 58
700
– 2.374
– 195
– 11.614
– 579
– 2.374
– 195
– 11.614
– 579
– 142
43.100
0
0
– 4.345
– 32.100
0
0
Totaal
– 135.780
81.087
– 14.762
– 14.762
42.958
– 36.445
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/01f3cdd6-bb74-4405-9080-1cecadc1344c
|
10de vergadering
Dinsdag 7 oktober 2008
Aanvang 14.00 uur
Voorzitter: Verbeet
Tegenwoordig zijn 145 leden, te weten:
Aasted-Madsen-van Stiphout, Agema, Anker, Aptroot,
Arib, Atsma, Azough, Van Baalen, Bashir, Van Beek,
Besselink, Bilder, Biskop, Blanksma-van den Heuvel, Blok,
Blom, Van Bochove, Boekestijn, Boelhouwer, Van
Bommel, Bosma, Bouchibti, Bouwmeester, Brinkman, Ten
Broeke, Van der Burg, Van de Camp, Çörüz, Cramer, Van
Dam, Depla, Dezentjé Hamming-Bluemink, Dibi, Tony van
Dijck, Jan Jacob van Dijk, Jasper van Dijk, Van Dijken,
Dijsselbloem, Diks, Eijsink, Ferrier, Fritsma, Van Geel, Van
Gent, Gerkens, Van Gerven, Gesthuizen, Gill’ard, Graus,
Griffith, Van Haersma Buma, Van der Ham, Hamer,
Haverkamp, Heerts, Heijnen, Hessels, Van Heugten, Van
Hijum, Ten Hoopen, Irrgang, Jacobi, Jager, Jansen,
Joldersma, Jonker, Kalma, Kamp, Kant, Karabulut,
Knops, Koopmans, Koppejan, Koşer Kaya, Kraneveldtvan der Veen, De Krom, Kuiken, Langkamp, Leerdam,
Van Leeuwen, Leijten, Lempens, Luijben, Madlener,
Marijnissen, Mastwijk, Van Miltenburg, Neppérus, De
Nerée tot Babberich, Nicolaï, Omtzigt, Ormel, OrtegaMartijn, Ouwehand, De Pater-van der Meer, Pechtold,
Polderman, Poppe, Van Raak, Remkes, Roefs, Roemer, De
Roon, De Rouwe, Rutte, Samsom, Sap, Schermers,
Schinkelshoek, Schippers, Slob, Smeets, Smilde, Smits,
Snijder-Hazelhoff, Spekman, Spies, Van der Staaij, Sterk,
Tang, Teeven, Tichelaar, Timmer, Van Toorenburg,
Uitslag, Ulenbelt, Van Velzen, Vendrik, Verbeet, Verdonk,
Vermeij, Vietsch, Van der Vlies, Voordewind, Vos, Jan de
Vries, Van Vroonhoven-Kok, Waalkens, Weekers,
Wiegman-van Meppelen Scheppink, Wilders, Willemsevan der Ploeg, De Wit, Wolbert en Zijlstra,
en mevrouw Ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties, de heer Van Middelkoop, minister
van Defensie, de heer Eurlings, minister van Verkeer en
Waterstaat, mevrouw Verburg, minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit, de heer Klink, minister van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Vogelaar,
minister voor Wonen, Wijken en Integratie, en mevrouw
Van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
Tweede Kamer
Vragenuur
Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde.
Vragen van het lid Çörüz aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over uitlatingen
van de korpschef van de regiopolitie HollandsMidden over de problemen in Gouda.
©
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. In de Volkskrant van
afgelopen vrijdag hebben wij de uitlatingen mogen lezen
van korpschef Stikvoort van de regiopolitie HollandsMidden over de discussie in de Tweede Kamer naar
aanleiding van de toestanden in Gouda. De korpschef
zegt onder meer dat Kamerleden een betrekkelijk klein
incident hebben opgeklopt en dat de Kamer het imago
van Gouda heeft kapotgemaakt. Misschien geldt dit voor
een deel van de Kamer, maar het geldt zeker niet voor
alle fracties. Uit de woorden van de korpschef zou
kunnen worden opgemaakt dat er in Gouda geen sprake
is van een serieus probleem en dat de Kamer overdrijft.
De vraag is of dit soort uitspraken bijdraagt aan
effectieve oplossingen, niet alleen in Gouda, maar ook in
de steden die met soortgelijke problemen worden
geconfronteerd. Wij willen een keiharde aanpak van de
problemen, omdat de problemen in Gouda en in andere
steden niet van vandaag of gisteren zijn. Wat mij betreft:
geen woorden, laat staan schrille woorden, maar daden,
krachtige daden! Wij gaan over onze toon en wij gaan
over onze toonhoogte.
Ik heb de volgende vragen aan de minister van
Binnenlandse Zaken. In de eerste plaats vraag ik of de
minister het met mij eens is dat het niet aan de
korpschef is om zich publiekelijk uit te laten over de
politieke toonhoogte. In de tweede plaats: deelt de
minister het met de CDA-fractie dat er wel degelijk
redenen zijn in Gouda en in andere steden om met een
effectieve aanpak te komen en dat uitspraken zoals
korpschef Stikvoort die heeft gedaan, hieraan niet
bijdragen? In de derde plaats: is er afstemming geweest
tussen de korpschef en de burgemeester van Gouda? In
de vierde plaats: is er afstemming geweest tussen de
korpschef en de korpsbeheerder? Tot slot: is er afstemming geweest tussen de korpsbeheerder en de minister?
7 oktober 2008
TK 10
10-645
©
problematiek en over de vraag hoe wij elkaar kunnen
helpen om die problematiek, die echt ernstig is op een
aantal plekken, daadwerkelijk op te lossen.
Minister Ter Horst: Voorzitter. De vragen van de heer
Çörüz hebben betrekking op de uitspraken die door een
korpschef zijn gedaan over de kwestie in Gouda. Hij
vraagt mij of deze uitspraken bijdragen aan een
effectieve aanpak van de problematiek in Gouda. Ik heb
het debat in de Kamer over de situatie in Gouda, waar
geen bussen reden, zo ervaren dat zij zich druk maakt
over wat er in Gouda gebeurt. De Kamer ziet dit als een
ernstige problematiek, zij heeft deze aan de orde willen
stellen en zij heeft hiervoor oplossingen willen aandragen. Zo was ook de toon van onze interactie; ik heb
gezegd dat ik elke suggestie waardeer die een bijdrage
kan leveren aan de oplossing van de problematiek, en
dat alle suggesties serieus zullen worden bekeken. De
woordvoerders van de fracties hebben hun eigen
terminologie gebruikt om de urgentie van de problematiek zoals die werd ervaren, te kenschetsen. Ik heb in
ieder geval een verschil in terminologie, maar ook in
warmte kunnen waarnemen.
De heer Çörüz vraagt mij wat ik vind van de uitspraken
van de korpschef. Net zoals de heer Çörüz zich medeverantwoordelijk wil maken voor de oplossing van de
problematiek en wil aangeven dat de problematiek
ernstig is, zo heeft de korpschef willen aangeven dat hij
zich betrokken voelt bij de oplossing van de problematiek
en dat hij voor zijn mensen wil staan. Hij heeft daarin de
nuance over de uitlatingen in de Kamer in haar totaliteit
uit het oog verloren. De heer Çörüz zegt: het gold toch
niet voor ons allemaal? De meetlat van de korpschef
hanterend, is het mogelijk om daarin nuance aan te
brengen. Nogmaals, ik zie de opmerkingen van de
korpschef als een manier om iets duidelijk te maken, ook
in de richting van zijn politieagenten, van wie ook hier
altijd wordt gezegd dat dit de mensen zijn die ’’met hun
poten in de modder staan’’. Welnu, dat staan ze nu ook
in Gouda om daar het probleem op te lossen. Ik vind dan
ook dat de heer Çörüz begrip moet opbrengen voor een
korpschef die daarvoor opkomt.
Overigens staat de korpschef hier niet alleen in. Ik heb
begrepen dat ook de Kamer de brief heeft gekregen van
de korpsbeheerder. Het ligt ook op zijn weg om aan te
geven hoe hij hiernaar kijkt. Hij geeft ook duidelijk aan
dat hij de overwegingen die de korpschef heeft, namelijk
het belang van het agenderen van de kwestie en het
zoeken van oplossingen, ondersteunt.
Verder heeft de heer Çörüz gevraagd of er overleg is
geweest tussen korpschef en korpsbeheerder. Ik heb al
aangegeven dat dit het geval is, want anders hadden wij
van de korpsbeheerder geen brief gehad. Dus dat is
volgens mij in goed overleg gegaan.
Dan de vraag of er overleg is geweest tussen de
politie van Gouda dan wel de korpsbeheerder en mij. Ik
vermoed dat de heer Çörüz verwijst naar de recentere
activiteiten in Gouda. Ik laat mij zeer frequent informeren
over wat er gebeurt, overigens niet alleen in Gouda maar
ook bijvoorbeeld in Amsterdam. Zoals bekend, doen wij
dat in de vorm van ambtsberichten. Als ik het nodig acht
om persoonlijk met mensen te spreken dan doe ik dat
ook.
Naar aanleiding van de bespreking die wij hier de
vorige week hebben gehad, spreken de minister van
Justitie en ik binnenkort met de burgemeesters en
waarschijnlijk ook met vertegenwoordigers van het
Openbaar Ministerie en de politie over de Marokkanen-
De heer Pechtold (D66): Ik vraag de minister om in het
contact met Gouda de korpschef te complimenteren met
het feit dat hij zo voor zijn mensen is gaan staan. Ik
vraag haar ook om in het contact met Gouda de
burgemeester te complimenteren met het feit dat hij
Tweede Kamer
7 oktober 2008
TK 10
Vragenuur
De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik vind de beantwoording eigenlijk wel zorgelijk. Het is op zichzelf helemaal
geen probleem als een korpschef voor zijn mensen gaat
staan. Ik begrijp echter dat de minister zegt: zoals u dat
hier heeft gedaan, heeft ook de korpschef een beetje
geopereerd. De vraag is evenwel of een korpschef zich
publiekelijk moet uitlaten over het debat dat in deze
Kamer wordt gevoerd. Het is een democratisch debat dat
wij als Kamerleden voeren met bewindslieden. Is het dan
– dat is het principiële – aan de korpschef om zich
publiekelijk uit te laten over de toon dan wel de
toonhoogte die hier wordt gebezigd?
In het debat van vorige week heb ik ook gezegd dat
lokaal veiligheidsbeleid niet kan zonder de belangrijke
inzet van politie. Ook is toen gewisseld dat er in Gouda
veel vacatures zijn waar de politie tegenaan loopt. Hoe
gaat de minister de problemen in Gouda en vele andere
steden tackelen en oplossen als er zo veel vacatures zijn?
Minister Ter Horst: Voorzitter. Iedereen weet dat als hij
een uitspraak doet over de Kamer hij dat onmiddellijk als
een soort boemerang terugkrijgt. Ik zie de Kamer als
zelfbewust genoeg om dat ook te doen; het gebeurt bijna
automatisch. Als de heer Çörüz mij vraagt of het aan de
korpschef is om uitspraken te doen over de toonhoogte
van de Kamer, dan zeg ik: ik denk het niet, en eigenlijk
aan niemand. Wat dat betreft is de Tweede Kamer
ongeveer het hoogste orgaan dat wij kennen. Dus ook
ministers zijn er buitengewoon terughoudend in, maar ik
heb geprobeerd uit te leggen wat naar mijn indruk de
beweegredenen van de korpschef zijn geweest. Ik vind
ook wel dat die erbij betrokken moeten worden. Ik weet
namelijk zeker dat die uitlatingen van de korpschef – dat
geldt ook voor de korpsbeheerder – voortkomen uit zorg.
Wanneer je een oordeel hebt over een ander, vind ik de
reden waarom je dat oordeel hebt wel van belang. In
deze casus ben ik ervan overtuigd dat de korpschef er de
goede motivatie voor had om dat ook daadwerkelijk te
doen, even los van de uitspraken zelf.
De heer Çörüz heeft nog gevraagd naar de vacatures.
Ik heb de Kamer toegezegd dat ik haar een overzicht zou
geven van de vacatures. Er is bij de politie een groep
actief om ervoor te zorgen dat wij op termijn bij de
politie voldoende mensen hebben. Zoals bekend, zal
tussen nu en vijftien jaar de helft van de zittende
politieagenten namelijk uitstromen. Ik hoop dat ik
binnenkort met de Kamer van gedachten kan wisselen
over de stand van zaken rond genoemde groep. Wij
moeten er natuurlijk voor zorgen dat vacatures zo snel
mogelijk worden vervuld. Overigens geldt het probleem
niet alleen bij de politie, maar ook bij de zorg en het
onderwijs. Het is dus in feite een gemeenschappelijk
probleem. Wij zijn er in ieder geval druk mee bezig om te
zorgen dat wij de komende jaren niet in de situatie
terechtkomen dat wij onder de grens geraken waar het
gaat om het niet bezetten van formatieplaatsen.
10-646
Ter Horst
voor zijn korpschef is gaan staan. Na de woelige week
waarin wij een spoeddebat met toonhoogte hadden,
terwijl wij nu een vragenuur over toonhoogte hebben,
feliciteer ik Gouda met het feit dat direct na een melding
van een buschauffeuse gisteren twee raddraaiers uit de
trein zijn gehaald en zijn opgepakt en verhoord.
Ik heb een vraag aan de CDA-fractie. Er mogen veel
mensen wat zeggen over toonhoogte. Het CDA-Kamerlid
Schinkelshoek schreef op zijn weblog dat het debat hier
grensde aan politieke hysterie. Wij mogen in dit land
allemaal van alles zeggen, maar je mag je kennelijk niet
in het openbaar aansluiten bij een mening van de
CDA-fractie.
De heer Çörüz (CDA): Het is goed dat de heer Pechtold
daar nog even naar verwijst. Ik heb in een debat met
collega Griffith ook iets over de toonhoogte gezegd. Mijn
woorden waren letterlijk: u gaat harder praten, maar dat
maakt uw argumenten niet sterker. Natuurlijk bezigt
iedereen de termen die hij of zij wil bezigen en dat doet
elke fractie op zijn eigen wijze. Mijn principiële vraag is
of het aan een korpschef is om zich publiekelijk uit te
laten over deze materie.
Mevrouw Azough (GroenLinks): Niet alleen de heer
Schinkelshoek heeft zich hierover geuit. Minister Hirsch
Ballin van Justitie heeft achteraf ook aangegeven dat de
toon van een aantal Kamerleden hem niet beviel in het
debat. Vindt de heer Çörüz nu ook dat minister Hirsch
Ballin zijn mond had moeten houden?
De voorzitter: Een kort antwoord, want wij gaan nu erg
met elkaar in de slag.
De heer Çörüz (CDA): Ik deel de opvatting van de
minister. Overigens is een minister iets anders dan een
korpschef. Hij heeft niet gezegd dat de toonhoogte van
het debat van links tot rechts voor hem een aanleiding
vormde, maar hij heeft zich heel specifiek tot een aantal
partijen gericht. Een minister is daarnaast een speler in
het parlementaire debat; dat is een andere positie. Ik deel
de visie van de minister. Net als de minister en de
voorzitter heb ik zelf opmerkingen over de toonhoogte
gemaakt, maar dat moet niet afleiden van de maatregelen die wij zelf nemen.
Mevrouw Griffith (VVD): Ik dank minister Ter Horst voor
haar antwoorden. Ik heb goed kennisgenomen van de
wijze waarop zij het debat heeft weergegeven. Ik herken
mij daarin. Dat debat ging natuurlijk niet alleen over
Gouda. Wij hebben een heleboel andere gemeenten
opgesomd die ook last hebben van Marokkaanse
probleemjongeren. Ik heb het idee dat men dat uit het
oog heeft verloren. De korpschef dacht wellicht dat het
alleen maar over Gouda ging en dat hij voor zijn mensen
moest staan. Het is goed dat hij voor zijn mensen staat,
dat doen wij ook in de Kamer. Als het gaat om bezuinigingen komen wij ook op voor de politiemensen die
dagelijks de kastanjes uit het vuur halen.
De korpschef heeft ook aangegeven dat de Kamer niet
beschikte over alle feiten, toen wij dat debat voerden. Ik
zou graag van de minister willen weten over welke feiten
de Tweede Kamer dan niet beschikt, omdat wij voorafgaand aan het debat toch een brief van de minister
hebben ontvangen.
Tweede Kamer
Vragenuur
Je merkt aan de opmerkingen van D66 dat een
korpschef die zich op deze manier uitlaat over een
politiek onderwerp, onderdeel wordt van het debat.
Daarom deel ik de opmerking dat hij de nuances die in
het debat naar voren zijn gekomen, totaal uit het oog is
verloren.
Minister Ter Horst: Dat laatste is weer uw formulering.
Ik zei dat de nuance ontbrak, maar niet dat deze totaal uit
het oog was verloren. Ik heb vandaag weer heel wat
geleerd, namelijk dat een minister wat anders is dan een
korpschef. Dat betekent dat er toch wat meer vrijheid is
voor ministers om zich over de toonhoogte van de
Kamer uit te laten. Ik zal er nu geen gebruik van maken,
maar voor de toekomst kan ik daar geen garantie voor
geven.
Ik ben het helemaal eens met wat de heer Çörüz heeft
gezegd, namelijk dat de toonhoogte of een debat over de
toonhoogte niet mag afleiden van de problematiek. Ik wil
de Kamer, mijzelf en iedereen die zich in Nederland met
deze kwesties bemoeit, oproepen om zich te bepalen tot
de oplossing van die problematiek. Dat is volgens mij
veel zinniger dan met elkaar te spreken over de
toonhoogte.
Mevrouw Griffith heeft gevraagd over welke informatie
de Kamer niet beschikt. Ik weet niet precies waar de
korpschef op doelde. Ik zal dat nog nagaan. Als het nodig
is, zal ik de Kamer uiteraard van die feiten op de hoogte
stellen.
Ik zal de complimenten van de heer Pechtold
doorgeven. Ik denk dat het zeer op prijs wordt gesteld
dat dit door hem is gezien.
Mevrouw Verdonk (Verdonk): De minister van Justitie
geeft alleen aan dat hij moeite heeft met de toonhoogte
van het debat. U praat over oplossingen. Dat spreekt mij
zeer aan. Het had de minister van Justitie gesierd als hij
ook over oplossingen had gepraat in plaats van zich
bezig te houden met een publiek optreden over de
toonhoogte van dit debat. Dat moet hij vooral hier in de
Kamer zeggen. U zegt zojuist dat u met de minister van
Justitie naar de korpschefs en het OM gaat en dat u
maatregelen zult nemen. Denkt u dat dit gaat lukken met
deze minister van Justitie, die liever kopjes thee gaat
drinken dan dat hij echt aan oplossingen werkt?
Minister Ter Horst: Ik denk dat dat heel goed gaat
lukken. Wij zullen overigens vergezeld worden door de
minister voor WWI en volgens mij ook door de minister
voor Jeugd en Gezin. Ik denk dat het heel goed zal gaan.
Ik ken de minister van Justitie, net zoals u hem natuurlijk
kent, als iemand die graag tot oplossingen komt. Wij
hebben afgesproken dat hij, bijvoorbeeld op het punt van
snelrecht, snel met de Kamer in overleg zal treden over
de vraag of die maatregel in dit geval van toepassing is.
Ik verwacht dus veel van dat overleg. Ik weet dat u in uw
vorige leven regelmatig verscheen in het Antillianenoverleg van gemeenten die problemen hebben met
Antilliaanse jongeren en die proberen om daar gezamenlijk oplossingen voor te vinden. Ik weet niet of wij iets
dergelijks ook gaan doen voor gemeenten waar
Marokkaans-Nederlandse jongeren problemen opleveren,
maar het is in ieder geval een aanzet om van elkaar te
leren en de effectiefste strategieën met elkaar te
bedenken. De minister van Justitie zal daar gaarne aan
meedoen.
7 oktober 2008
TK 10
10-647
Ter Horst
De heer Brinkman (PVV): Laffe burgemeesters en
korpschefs die het Marokkaanse tuig niet aanpakken,
gaan over de rooie als de Tweede Kamer dat constateert.
Dat alleen vind ik al een blamage. Ik heb twee vragen
aan de minister. Ik hoorde hoofdcommissaris Stikvoort
zeggen dat hij voor zijn mensen staat. Ik krijg ontzettend
veel berichten – ik kan dat ook uit eigen praktijk zeggen –
dat de diender op straat niet gebaat is bij die slappe
aanpak. Op het moment dat het Marokkaanse tuig in de
gaten heeft dat de politiek en ook de burgemeester niet
optreden, heeft de diender op straat daar last van, want
het geweld bij dat Marokkaanse tuig zal dan toenemen.
Ten tweede verzoek ik de minister dringend om eindelijk
leiding te nemen bij de aanpak van dit grote probleem.
Wij krijgen weer een brief van een burgemeester met
allerlei ’’multiculti’’-aanpakken waarvan wij allemaal
weten dat die al tien jaar bestaan en nooit gewerkt
hebben. Minister, neem nu eindelijk de leiding. Stuur
burgemeesters die niet functioneren, desnoods weg en
stuur de hoofdcommissarissen die met allerlei plannen
komen, als parkeerwachters naar Texel.
Minister Ter Horst: Ik weet niet of dit echt een vraag
was, maar ik zal het als zodanig opvatten. Ik ken de heer
Brinkman als iemand die bij dit soort problematiek met
name, soms uitsluitend, de nadruk legt op de keiharde
aanpak. Dat mag; dat is zijn keuze. Ik ben ervan
overtuigd dat beide dingen moeten gebeuren. Als
Marokkaanse of andersoortige jongeren over de schreef
gaan, moeten zij keihard worden aangepakt. Daar hoort
de heer Brinkman mij niet over. Hij weet ook dat wij het
op dat punt geheel met elkaar eens zijn, maar er is ook
een andere kant. Als je iemand keihard hebt aangepakt
en als hij een tijdje vastzit, is hij van de straat af en kan
hij niets doen. Dat is fijn, maar hij komt daarna wel weer
vrij. Dan zul je toch iets met die mensen moeten doen.
De heer Brinkman beoordeelt dat soort maatregelen als
’’kopjes thee drinken’’ en als ’’soft’’. Daar ben ik het niet
mee eens. Ik denk dat het zeer noodzakelijk is om ervoor
te zorgen dat mensen die uit de gevangenis komen, uit
de gevangenis blijven. Daar zul je echt iets aan moeten
doen; dat gaat niet vanzelf. Ook zul je iets moeten doen
en maatregelen moeten treffen voordat mensen in de
gevangenis komen. Wat de mogelijkheid betreft om
jongeren her op te voeden: de heer Brinkman weet dat ik
op het punt van die maatregel om te voorkomen dat
jongeren crimineel worden, aan zijn kant sta.
toonhoogte gaan praten. Ik wil juist dat de aandacht
gericht blijft op de inhoud. Ik heb geprobeerd om aan te
geven dat de uitspraken van de korpschef afleiden van
die inhoud. Het gaat mij om die inhoud, om die keiharde
aanpak. Daarom moet het gaan. Dat wij schriftelijke
vragen stellen, is ons goed democratisch recht.
Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik hoop dat wij na vandaag
klaar zijn met het debat over het debat en dat wij ons
echt kunnen richten op de inhoud. Het positieve van de
brief van de burgemeester van Gouda van vandaag is,
dat hij een plan van aanpak 2 aankondigt, handvatten
biedt en aan de minister vraagt hoe nu verder moet
worden gehandeld met dit toch zeer belangrijke
onderwerp dat een ernstig probleem is. Op welke termijn
zal de minister de Kamer informeren over de verdere
gang van zaken in Gouda? Wanneer kan Gouda als
voorbeeld dienen voor andere gemeenten in Nederland
die met hetzelfde probleem kampen? Wat zal de minister
concreet doen?
Minister Ter Horst: Ik heb begrepen dat de gemeente
Gouda een actieplan zal opstellen, nog een tandje erbij,
zal ik maar zeggen, om de problematiek het hoofd te
bieden. Nadat leden van het kabinet overleg hebben
gevoerd met de burgemeesters en vertegenwoordigers
van Justitie en politie over de problematiek van
Marokkaanse Nederlanders in hun gemeenten, zal ik de
Kamer op de hoogte brengen van de resultaten van dit
gesprek. Ik zal dit doen in die zin dat ik zal ingaan op
vragen als: welke maatregelen worden in Nederland
genomen, welke maatregelen zijn effectief, wat moet er
nog extra worden gedaan en welke verantwoordelijkheid
kunnen Kamer en regering op dit punt hebben met het
oog op wet- en regelgeving?
Vragen van het lid Jansen aan de minister voor Wonen,
Wijken en Integratie over de brandveiligheid van
woningen.
©
De heer Çörüz (CDA): Dit is toch wel symptomatisch
voor de SP. Ik heb geprobeerd om aan te geven dat wij
ons juist niet moeten verliezen in die toonhoogte. Nu
komt u aanzetten met de vraag waarom wij over de
De heer Jansen (SP): Mevrouw de voorzitter. Het
bouwen van brandveilige laagbouwwoningen is een
fluitje van een cent. Het is gewoon een kwestie van een
stenen scheidingsmuur bouwen en eventueel een houten
dakconstructie onderbreken ter hoogte van die bouwmuur. Toch brandden er op zondag jongstleden tien
rijtjeshuizen af in Zaandam. Nog geen twee maanden
geleden zijn in Hoofddorp acht woningen afgebrand.
Enkele jaren geleden gebeurde hetzelfde in Heerlen. De
overeenkomst: alle woningen hadden een doorlopende
dakconstructie waardoor het vuur zich razendsnel via het
dak kon verspreiden. Dit is dus geen incident meer, zeker
niet als deskundigen zeggen dat zeker een paar
honderdduizend woningen niet aan de veiligheidseisen
voldoen. Er staat al jarenlang in de wet bij bouwaanvragen dat de brandwerendheid tussen woningen
minstens zestig minuten moet zijn. Vroeger stond dit in
de gemeentelijke bouwverordening en sinds 1992 in het
Bouwbesluit. Als er dan toch tien woningen op een rij
afbranden, kun je er vergif op innemen dat die constructie niet voldeed aan de wettelijke eisen. Dat is ernstig,
ook al gaat het om woningen die al dertig of veertig jaar
oud zijn. Daarom de volgende vragen aan de minister.
Tweede Kamer
7 oktober 2008
TK 10
Mevrouw Kant (SP): Er moet mij toch iets van het hart.
Ik vraag mij daadwerkelijk af wat wij hier nu staan te
doen. Gelukkig gaat het nu weer even over de inhoud,
maar ik vind echt dat wij diep gezonken zijn als wij in
een vragenuur vragen stellen over een korpschef die een
mening heeft over een toon in een debat en als wij hier
nu met elkaar staan te debatteren over de toon waarmee
wij hierover met elkaar debatteren. Ik wil de heer Çörüz
daarom vragen wat hij eigenlijk beoogde met het stellen
van deze vragen. Wilde hij de korpschef en iedere
willekeurige Nederlander die een mening heeft over hoe
wij in de politiek functioneren en die zich daarover uit,
een pleister op de mond plakken?
Vragenuur
10-648
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0e7098dd-9a0d-4c40-a8c6-84ebec9a6ad6
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2015–2016
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
207
Vragen van de leden Fokke en Jacobi (beiden PvdA) aan de Minister van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale
Zaken en Werkgelegenheid over het afschaffen van de kwijtschelding van de
heffing voor de zuivering van afvalwater door het waterschap Delfland
(ingezonden 7 september 2015)
Antwoord van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(ontvangen 6 oktober 2015) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2015–2016, nr. 117
Vraag 1
Kent u het bericht «Alle inwoners betalen voor zuiveren» en het voornemen
van het waterschap Delfland om de kwijtschelding van de Afvalwaterzuiveringsheffing in twee stappen geheel af te schaffen?1
Antwoord 1
Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van
Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen
af te bouwen.
Vraag 2
Kent u andere waterschappen die de kwijtschelding voor waterschapheffingen hebben afgeschaft of voornemens zijn dat te doen? Zo ja, welke
waterschappen zijn dat? Zo nee, wat zegt dat over het beleid van Delfland?
Antwoord 2
Er zijn geen andere waterschappen die de kwijtschelding op dit moment
hebben afgeschaft en, voor zover mij bekend, zijn er op dit moment ook geen
waterschappen die voornemens zijn dit te doen. Wel is het zo dat waterschappen, gegeven de omvang van de kwijtschelding (die voor 2015 naar
verwachting in totaal ruim € 83 miljoen zal bedragen), momenteel nadenken
over mogelijkheden om de kwijtschelding in de toekomst beheersbaar te
houden. Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het
al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in
een democratisch proces bepaald.
1
ah-tk-20152016-207
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2015
https://www.hhdelfland.nl/over-ons/alle-inwoners-gaan-betalen-voor-zuiveren-afvalwater
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
1
In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap
middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van
het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de
waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de
waterschapsbelastingen. Naar verwachting zal dit najaar het algemeen
bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland een definitieve beslissing
nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding
verplicht.
Vraag 3
Hoe verhoudt het afschaffen van de kwijtschelding zich tot het advies van de
Unie van Waterschappen dat «het vanwege politiek/maatschappelijke en
imago-overwegingen moeilijk, dan wel zeer onwenselijk, is het huidige
kwijtscheldingsbeleid te versoberen [...] Als versobering van de kwijtschelding
al onwenselijk is, dan geldt dat naar de mening van de werkgroep des te
meer voor volledige afschaffing van de kwijtschelding»?2
Antwoord 3
Voorop staat de vrijheid van elk waterschap om zijn kwijtscheldingsbeleid in
een democratisch afwegingsproces vorm en inhoud te geven. In deze vrijheid
treedt de Unie van Waterschappen niet. Het rapport van de Unie van
Waterschappen uit 2012 moet dan ook tegen deze achtergrond worden
gezien. De geciteerde passage moet gegeven deze context worden gelezen
als een «waarschuwing» ten overvloede dat het versoberen of volledig
afschaffen van de kwijtschelding altijd op maatschappelijke en politieke
weerstand zal stuiten en in die zin dus geen gemakkelijke weg zal zijn.
Vraag 4
Hoe verhoudt het afschaffen van de genoemde kwijtschelding zich tot de
interbestuurlijke samenwerking die bij de totstandkoming van de Waterwet
en als voorwaarde voor de toen gekozen taakverdeling tussen alle vier de
overheden is afgesproken?
Antwoord 4
De interbestuurlijke samenwerking ingevolge de Waterwet is vooral gericht
om waterbeheer van watersystemen en afvalwater tussen beheerders
onderling en tussen waterschappen en gemeenten goed te regelen. Het kan
namelijk zo zijn dat als de ene overheid iets doet of nalaat, de andere daar
last van kan hebben bij het waterbeheer. De samenwerking dient ertoe om
het waterbeheer samenhangend en doelmatig te maken, zodat overheden
geen «last» van elkaar hebben. De belastingheffing noch de kwijtschelding
speelt een rol bij de interbestuurlijke samenwerking.
Vraag 5
Wat brengt het aan extra lasten voor de laagste inkomens met zich mee
indien de kwijtschelding voor waterschapheffingen in Delfland wordt
doorgezet?
Antwoord 5
In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het
belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14
voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele
afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden
jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de
huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen
moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater.
2
http://www.uvw.nl/wp-content/uploads/2012/04/Rapport-kwijtschelding-waterschappen.pdf,
p. 31
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
2
Vraag 6 en 7
Deelt u de mening dat met de eenzijdige afschaffing van de kwijtscheldingen
door Delfland gemeenten een zwaardere taak kunnen krijgen ten aanzien van
het bieden van bijzondere bijstand of schuldhulpverlening? Zo ja, wat is uw
mening hierover? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat met het versoberen of afschaffen van de kwijtscheldingen door waterschappen uw beleid ten aanzien van armoede kan worden
doorkruist? Zo ja, waarom, en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 6 en 7
De waterschappen hebben de bevoegdheid om zelf te bepalen of zij
kwijtschelding toepassen of niet. De kwijtscheldingsmogelijkheden van lagere
overheden acht ik een belangrijk element in het armoede- en schuldenbeleid.
In dat kader is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
voornemens om de Unie van Waterschappen voor een gesprek uit te
nodigen. Ik ga er van uit dat de medeoverheden, net als nu, oog blijven
houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen
(volledig) te betalen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cf72aa0a-1d9d-48cd-9d49-a97215519110
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2013–2014
33 542
Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in
verband met de regeling van het vastleggen en
bewaren van kentekengegevens door de politie
Nr. 11
AMENDEMENT VAN HET LID SEGERS
Ontvangen 3 april 2014
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
In artikel I, artikel 126jj, eerste lid, wordt de eerste volzin vervangen
door: De hoofdofficier van justitie kan bevelen dat een opsporingsambtenaar op of aan de openbare weg in een bepaald, door de hoofdofficier van justitie aan te wijzen, gebied, gedurende een door de hoofdofficier van justitie te bepalen periode van ten hoogste een half jaar, met
behulp van een technisch hulpmiddel kentekengegevens van voertuigen
als bedoeld in het tweede lid vastlegt, teneinde deze gegevens met
toepassing van het derde lid te kunnen raadplegen.
Het bevel wordt slechts gegeven indien de vastlegging het belang van
de opsporing dient.
Toelichting
In het wetsvoorstel is momenteel geen procedure opgenomen om
gebieden aan te wijzen waar kentekengegevens langs de openbare weg
kunnen worden geregistreerd en tijdelijk opgeslagen. Wel komen hiervoor
wegingsfactoren in een algemene maatregel van bestuur te staan. De
indiener van dit amendement is echter van mening dat een expliciete in
de wet geregelde procedure voor de aanwijzing van gebieden noodzakelijk is zodat er een goede afweging plaatsvindt van de proportionaliteit
van de maatregel en de toepassing van het bewaren van kentekengegevens niet een automatisme wordt.
Met dit amendement wordt deze aanwijzingsprocedure geregeld.
Bepaald wordt dat de hoofdofficier van justitie kan bevelen dat een
opsporingsambtenaar in een bepaald, door de hoofdofficier aan te wijzen
gebied, gedurende een bepaalde periode met behulp van een technisch
hulpmiddel kentekengegevens kan vastleggen. De hoofdofficier zal
overgaan tot dit bevel indien sprake is van een opsporingsbelang. Hierbij
kan bijvoorbeeld gedacht worden aan wegen in gebieden met bovengemiddeld veel overvallen. Dat de hoofdofficier van justitie specifiek bevel
kst-33542-11
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2014
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 542, nr. 11
1
geeft tot het vastleggen van de gegevens, is passend bij de zwaarte van
dit opsporingsinstrument.
Bij de zwaarte van het opsporingsinstrument en de afweging van de
proportionaliteit past ook dat de aanwijzing van wegen waar dit
instrument wordt toegepast, beperkt is tot een bepaalde periode. De
termijn van vastlegging loopt volgens dit amendement automatisch af na
maximaal een half jaar. Na afloop van de periode die in het bevel van de
hoofdofficier van justitie is aangegeven, kan een nieuw bevel worden
uitgevaardigd. Op deze manier kan de periode waarin kentekengegevens
worden vastgelegd in totaal langer zijn dan de periode van een half jaar.
Dit garandeert dat regelmatig wordt gemotiveerd of de maatregel nog
nodig is.
Segers
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 542, nr. 11
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/52a1b761-ce3a-4689-9f28-fa26bfcc0907
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2018–2019
20 454
Voortgangsrapportage uitvoering wetten
oorlogsgetroffenen
Nr. 137
MOTIE VAN HET LID RENKEMA
Voorgesteld 11 december 2018
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het belangrijk is dat kinderen leren over de koloniale
geschiedenis van Nederlands-Indië;
overwegende dat al sinds 2011 wordt toegezegd dat dit een plek zal
krijgen in het Nederlandse onderwijs;
overwegende dat het kabinet aangeeft dat dit tot op heden nog te weinig
is gebeurd;
verzoekt het kabinet, te overleggen met de onderwijssector over hoe aan
de koloniale geschiedenis van Nederlands-Indië een plek wordt gegeven
in het basis- en voortgezet onderwijs, en de Tweede Kamer over het
verloop en de resultaten van dit overleg uiterlijk 1 mei 2019 te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Renkema
kst-20454-137
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2018
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 20 454, nr. 137
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0c8ed02c-e440-43db-a8d2-c4d030996491
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
31 765
Kwaliteit van zorg
Nr. 257
MOTIE VAN DE LEDEN POTTERS EN VOORTMAN
Voorgesteld 8 december 2016
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
van mening dat kwetsbare mensen en hun naasten ervan uit moeten
kunnen gaan dat de zorg in verpleeghuizen kwalitatief goed en veilig is;
overwegende dat de grote verschillen tussen verpleeghuizen in de
ouderenzorg moeten verdwijnen en de beste verpleeghuizen de norm
voor de hele ouderenzorg moeten worden;
overwegende dat het kwaliteitskader dat door het Zorginstituut Nederland
wordt ontwikkeld en de Leidraad Verantwoorde Personeelssamenstelling,
die daar een onderdeel van is, vanaf 1 januari 2017 bindende kaders
bieden om op korte termijn tot een betere ouderenzorg te komen;
van mening dat de kwaliteit van alle verpleeghuizen op een hoger en
consistent niveau komt te staan als instellingen ervaringen, fouten, best
practices en kwaliteitsvragen met elkaar delen en bespreken zodat zij van
elkaar kunnen leren;
van mening dat interbestuurlijke intervisie en verantwoording daarover
aan zowel interne als externe stakeholders, waaronder de cliëntenraad,
Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en zorgkantoren, een forse
bijdrage kunnen leveren;
verzoekt de regering, in haar overleg met het Zorginstituut Nederland het
belang van bestuurlijke intervisie te benadrukken en mogelijkheden te
verkennen om bestuurlijke intervisie en verantwoording expliciet op te
laten nemen in het kwaliteitskader,
en gaat over tot de orde van de dag.
Potters
Voortman
kst-31765-257
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2016
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 31 765, nr. 257
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/15f94df2-b2f3-44b9-9b18-ed6e1b24a99e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
33 625
Hulp, handel en investeringen
Nr. 26
MOTIE VAN HET LID VAN DER STAAIJ C.S.
Voorgesteld 20 juni 2013
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat een zeer groot deel van de mensen die in extreme
armoede leeft in middeninkomenslanden woont;
overwegende dat de positie van genoemde allerarmsten zorgwekkend is,
mede vanwege de bedreigingen in termen van regionale instabiliteit,
radicalisering en terrorisme;
verzoekt de regering om, in haar evaluaties en rapportages inzake het
gevoerde ontwikkelingssamenwerkingsbeleid systematisch aandacht te
schenken aan de consequenties en effecten voor de allerarmsten,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van der Staaij
Sjoerdsma
Voordewind
Jasper van Dijk
Agnes Mulder
Van Ojik
kst-33625-26
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2013
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 625, nr. 26
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6835ba3d-49af-4b48-b3b5-9abd7b53a163
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018–2019
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2019Z15853
Vragen van de leden Weverling en Laan-Geselschap (beiden VVD) aan de
Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit over dode dieren die gedumpt zijn in het buitengebied van
Haaren (ingezonden 20 augustus 2019).
Vraag 1
Kent u de berichten «Dode dieren gedumpt in buitengebied Haaren» en
««Wie doet nu zo iets?»: Dood zwijn en hazen gedumpt in buitengebied
Haaren»?1 2
Vraag 2
Kunt u aangeven of onderzocht zal worden wat de precieze doodsoorzaak van
de gevonden dieren, te weten zeven hazen en een wild zwijn, is? Zo ja, kunt u
de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, deelt u de
mening van een wildbeheerder in het gebied waarin de dieren gevonden zijn
dat deze vermoedelijk zijn gebruikt als prooi voor honden tijdens gokwedstrijden?
Vraag 3
Kunt u aangeven of gokwedstrijden waarin honden een prooi moeten vangen
vaker georganiseerd worden in Nederland? Is dit toegestaan volgens de wet?
Hebben politie en andere handhavingsorganisaties zicht op het aantal van dit
soort wedstrijden dat jaarlijks georganiseerd wordt in Nederland?
Vraag 4
Kunt u aangeven of in het recente verleden vaker dode dieren gevonden zijn
die vermoedelijk zijn gebruikt bij gokwedstrijden? Zo ja, op welke plaatsen
was dit? Zo nee, waarom niet?
Vraag 5
Herkent u het geschetste beeld dat er de afgelopen tijd een toename is van
illegale activiteiten in het buitengebied van Haaren? Zo ja, om wat voor
activiteiten gaat het? Zo nee, waarom niet?
1
NOS, 18 augustus 2019, https://nos.nl/artikel/2298006-dode-dieren-gedumpt-in-buitengebiedhaaren.html
2
Omroep Brabant, 18 augustus 2019, https://www.omroepbrabant.nl/nieuws/3053610/Wie-doetnou-zoiets-Dood-zwijn-en-hazen-gedumpt-in-buitengebied-Haaren
kv-tk-2019Z15853
’s-Gravenhage 2019
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Vragen
1
Vraag 6
Is in Nederland een toename te zien in het aantal illegale activiteiten in
buitengebieden? Zo ja, om wat voor activiteiten gaat het en hoe groot is de
toename?
Vraag 7
Deelt u de mening dat er meer toezicht moet komen in buitengebieden om
illegale activiteiten als stroperij en drugsdumpingen te voorkomen?
Vraag 8
Kunt u aangeven welke vorderingen u heeft gemaakt op basis van het in
oktober 2018 gepresenteerde plan van aanpak inzake versterking van
handhaving en toezicht in het buitengebied? Kunt u per in dit plan voorgestelde maatregel (capaciteit, opleiding, uitrusting, samenwerking) aangeven
welke vorderingen er zijn gemaakt?
Vraag 9
Klopt het dat in het in oktober 2018 gepresenteerde plan van aanpak te lezen
is dat een aantal voorgestelde maatregelen nog verdere uitwerking behoeft?
Om welke maatregelen gaat het hier? Is de uitwerking van deze maatregelen
reeds gereed? Zo nee, waarom niet?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/99549edb-c651-4f10-9ac6-030e7150786a
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
28 165
Deelnemingenbeleid rijksoverheid
Nr. 317
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN
ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 december 2019
In de Kamerbrief van 18 januari 2019 is toegelicht dat gekozen is voor de
oprichting van een separate, op het buitenland gerichte, financieringsinstelling naast Invest-NL (Kamerstuk 28 165, nr. 298). Begin dit jaar is een
traject in gang gezet om deze instelling op te richten als een gezamenlijke
onderneming van de staat en FMO, en binnen het kader van het staatsdeelnemingenbeleid. De oprichting van Invest International, zoals deze
nieuwe instelling gaat heten, vergt een separate wet, naast de machtigingswet voor Invest-NL. Hierbij informeer ik u, mede namens de Minister
van Financiën, over de stand van zaken bij de totstandkoming van Invest
International.
Vanwege de toezegging beide Kamers gelijk te informeren over Invest
International, zend ik een afschrift van deze brief aan de Eerste Kamer.
Doel en taken
Invest International wordt een instelling die vanuit een één loket-gedachte
het Nederlandse bedrijfsleven helpt projecten buiten de eigen landsgrenzen te ontwikkelen en te financieren. Invest International wordt een
platformorganisatie en opereert hierbij additioneel aan de markt. De
doelstelling van de nieuwe staatsdeelneming is een tweeledige: bijdragen
aan de Nederlandse economie en aan oplossingen voor wereldwijde
vraagstukken. Er wordt ook een aantal belangrijke ongebonden
OS-regelingen in opgenomen waar Nederlandse bedrijven veel gebruik
van maken. Atradius DSB, de uitvoerder van de exportkredietverzekering,
zal nauw aansluiten bij de nieuwe organisatie. Dit alles versterkt de één
loket-gedachte van Invest International voor het bedrijfsleven.
Invest International krijgt drie hoofdtaken:
– Projectontwikkelingstaak. Met een budget van 9 miljoen euro per jaar
(subsidie van BHOS) worden Nederlandse ondernemers met kansrijke
kst-28165-317
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2019
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 28 165, nr. 317
1
–
–
ideeën ondersteund om deze door te ontwikkelen tot financierbare
projecten.
Investeringstaak. Dit betreft het verstrekken van financiering vanuit het
investeringsvermogen van 800 miljoen euro1, gestort door de staat.
Regelingentaak. Hierbij gaat het om het overhevelen van een aantal
bestaande regelingen (DRIVE, DGGF-spoor 1, DTIF-onderdeel 1, D2B
en ORIO) die nu nog door RVO worden uitgevoerd. De totale portefeuille bedraagt circa 1,5 miljard euro.
Door deze taken te combineren binnen één instelling gericht op het
bevorderen van internationaal ondernemen, wordt synergie beoogd die
tussen verschillende organisaties veel moeilijker haalbaar zou zijn.
Opzet
Invest International wordt een staatsdeelneming met twee aandeelhouders: de staat en (minderheidsaandeelhouder) FMO. Voor betrokkenheid van FMO is gekozen om optimaal gebruik te kunnen maken van
de expertise die aanwezig is bij deze organisatie. Het gaat hierbij onder
meer om kennis van de financiering van projecten in het buitenland, om
beleid op het gebied van IMVO en duurzaamheid en om expertise op het
terrein van buitenlandse markten. Ook RVO heeft veel relevante expertise
op deze terreinen. Invest International krijgt drie dochtermaatschappijen
waarin de bovengenoemde drie hoofdtaken zijn belegd.
Sturingsrelaties
De nog aan uw Kamer voor te leggen machtigingswet Invest International
zal het uitgangspunt zijn op basis waarvan de relatie tussen de staat en
Invest International wordt vastgelegd. Deze zal verder worden gedefinieerd in een aanvullende beleidsovereenkomst tussen de aandeelhouders en de nieuwe staatsdeelneming, in de statuten en in een joint
venture overeenkomst tussen beide aandeelhouders.
Strategie
Invest International draagt bij aan zowel het verdienvermogen van
Nederlandse ondernemingen als aan oplossingen voor wereldwijde
vraagstukken door het ontwikkelen en financieren van projecten. De
nieuwe organisatie doet dit door investeringen te faciliteren in bedrijven
en projecten die niet op de markt tot stand komen. Door Nederlandse
bedrijven in staat te stellen hun expertise in een internationale omgeving
te vermarkten en samen te werken met buitenlandse overheden, kan
Invest International bijdragen aan het oplossen van internationale
uitdagingen. Daarvoor is een professionele privaatrechtelijke financieringsorganisatie, waarin klantbehoeftes centraal staan en die kan dienen
als platform voor innovatieve financieringsconstructies, onmisbaar,
evenals oog voor de beleidsdoelstellingen van de staat (bijv. de SDG’s en
IMVO). Door de financiële en ontwikkelingsrelevante kennis te bundelen,
zal Invest International de Nederlandse ondernemer zoveel als mogelijk
integraal kunnen ondersteunen, van de voorfase van projectontwikkeling
tot eventueel financiering. Ten overvloede zij opgemerkt dat de ongebonden regelingen die van RVO overgaan naar Invest International,
ongebonden blijven.
1
Besloten is in eerste instantie 1,7 mld. euro beschikbaar te stellen voor Invest-NL en 0,8 miljard
voor Invest International. Deze verdeling zal onderwerp zijn van een tussentijdse evaluatie (zie
Kamerstuk 35 123, nr. 6, p.8)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 28 165, nr. 317
2
Additionaliteit
Een belangrijk uitgangspunt voor Invest International is dat een activiteit
wordt opgepakt wanneer er sprake is van additionaliteit aan de markt. De
geboden ondersteuning en financiering mag niet de economische
activiteiten van andere marktpartijen verdringen. Voorbeelden van
gevallen waarbij Invest International additioneel aan de markt zou kunnen
zijn:
• Commerciële banken stellen grenzen aan exposure in risicovolle
landen, zijn eerder terughoudend met leningen met lange looptijden of
hebben onvoldoende expertise op het terrein van financieringen van
projecten in bepaalde landen en sectoren, waardoor deze projecten
voor hen onvoldoende rendabel of te risicovol zijn. Het is voor banken
vaak ook te tijdrovend en complex om te werken met publieke
afnemers in met name lage- en middeninkomenslanden.
• Projectontwikkeling en begeleiding om bedrijven te positioneren voor
internationale projecten en investeringen met maatschappelijke impact
is soms nog te beperkt voorradig.
• Zeker als het gaat om meer complexe financierings- en verzekeringsprojecten, kan de samenwerking tussen diverse uitvoerders nog
verdiept worden.
• Voor het bedrijfsleven in het algemeen (en het mkb in het bijzonder)
blijft het rondkrijgen van financiering voor zgn. kleine tickets, relatief
kleine bedragen tot ongeveer 10 miljoen euro, ook sinds de creatie
door de overheid van de bestaande financieringsloketten, vaak lastig.
Synergie
Bij Invest International worden verschillende bestaande, voor een groot
deel ongebonden RVO-regelingen samengebracht met een nieuw
investeringsvermogen vanuit de staat en de hierboven genoemde nieuwe
activiteiten. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan een doelstelling van
dit initiatief: het creeren van één aanspreekpunt voor het bedrijfsleven en
bundeling van kennis in één financieringsinstelling, die zowel een
loketfunctie biedt als een platform. Zo wordt de synergie versterkt tussen
de bestaande en nieuwe taken van de verschillende organisaties, evenals
de mogelijkheid partnerschappen en financieringconstructies aan te gaan
met andere marktpartijen. De ongebonden RVO regelingen, gefinancierd
uit ODA-middelen van de BHOS-begroting, blijven open staan voor
niet-Nederlandse uitvoerders.
Verdere proces
Ik streef er naar het wetsvoorstel vóór de zomer aan uw Kamer te sturen.
Vanwege de aanzienlijke omvang van de regelingen die nu door RVO
worden uitgevoerd, samen met een onderdeel van FMO (NL Business) dat
nu al activiteiten aan het opbouwen is voor het Nederlandse bedrijfsleven,
kan straks gestart worden met een al deels gevulde portefeuille.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 28 165, nr. 317
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/09628f72-3a3e-471d-ba08-5760a252eb9b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
35 578
Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt
2014 II en de Woningwet (eenmalige
huurverlaging huurders met een lager inkomen)
Nr. 8
NADER VERSLAG
Vastgesteld 9 oktober 2020
De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend
onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader
verslag uit te brengen van haar bevindingen.
Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de
gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord,
acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel
voldoende voorbereid.
De voorzitter van de commissie,
Tielen
De adjunct-griffier van de commissie,
Buisman
kst-35578-8
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 578, nr. 8
1
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota van
wijziging Wet eenmalige huurverlaging huurders met een lage inkomen
(Kamerstuk 35 578) en hebben twee vragen.
Wanneer verwacht de regering de uitvoeringstoets gereed te hebben en te
kunnen delen met de Kamer?
De leden van de VVD-fractie lezen dat de woningbouwcorporatie de huur
kan verhogen met terugwerkende kracht als later blijkt dat het inkomen in
2022 te hoog was om aanspraak te maken op de eenmalige huurverlaging. De leden vragen de regering of zij de mening delen dat dit
standaard zou moeten zijn en niet alleen op basis van de inkomensverklaring over 2022?
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van
wijziging op de Wet eenmalige huurverlaging huurders met een lager
inkomen. Deze leden hebben in het verslag aangegeven grote twijfels te
hebben bij de uitvoering van de huurverlaging op het moment dat de
huurder zelf zijn inkomensgegevens mag aanleveren bij de woningcorporatie. Woningcorporaties en later in het proces de Huurcommissie hebben
niet de objectieve gegevens die de Belastingdienst heeft en kunnen dus
niet of nauwelijks controleren of de aangeleverde bewijsstukken correct
en volledig zijn. Het gaat hierbij met name om huurders die in 2020 of
2021 een inkomensdaling gehad hebben, maar in 2019 volgens de
gegevens van de Belastingdienst nog een te hoog inkomen hadden.
Bijkomend probleem is dat de huurder zijn inkomensdaling over zes
maanden moet aantonen, terwijl de Belastingdienst kijkt naar het
jaarinkomen. Voor het jaarinkomen geldt een wettelijk vastgelegd begrip,
het verzamelinkomen. Maar er is geen duidelijkheid over hoe een
inkomen over een periode van zes maanden moet worden vastgesteld en
mogelijk gaan hier dus verschillen ontstaan tussen woningcorporaties en
Huurcommissies.
De leden van de CDA-fractie merken op dat in de nota van wijziging nu
geregeld wordt dat de woningcorporatie in 2024 het inkomen over 2022
mag opvragen bij de Belastingdienst. Deze wijziging lijkt de leden van de
CDA-fractie geen oplossing voor het geconstateerde probleem. Ten eerste
controleer je dan inkomens van verschillende jaren met elkaar en ten
tweede komt die informatie voor de woningcorporatie pas drie jaar na de
huurverlaging. En dan volgt in 2024 ineens een enorme huurverhoging!
Als uit de inkomensverklaring van de Belastingdienst in 2024 blijkt dat het
huishoudinkomen in 2022 te hoog was, dan schiet de huur in 2024 direct
naar het oude niveau voor de huurverlaging vermeerderd met de niet
doorgevoerde huurverhogingen in de tussentijd. De leden van de
CDA-fractie vragen allereerst om een voorbeeldberekening van hoe de
huur dan berekend wordt, omdat de toekomstige inflatie niet bekend is,
mag hierbij uitgegaan worden van de huren in de jaren 2017 tot en met
2020. Deze leden merken namelijk op dat dit een enorme huurverhoging
ineens is van mogelijk honderden euro’s per maand. Deze huurverhoging
mag dan passend zijn bij het inkomen, bijvoorbeeld omdat de huurder in
2021 werkloos is geworden en in 2022 weer een baan gevonden heeft,
maar dat neemt niet weg dat een huurder zich kapot schrikt als zijn
huurlasten ineens meerdere duizenden euro’s per jaar hoger uitvallen. Op
welke wijze wordt de huurder voorbereid op en geïnformeerd over dit
zwaard van Damocles, dat boven zijn hoofd hangt?
De leden van de CDA-fractie merken daarbij op dat dit anders is voor de
huurder die bewust onjuiste of onvolledige inkomensgegevens heeft
verschaft aan de woningcorporatie om onterecht in aanmerking te komen
voor de huurverlaging. Voor deze huurder is het niet alleen terecht dat hij
ineens de passende huur gaat betalen in 2024, maar is het zelfs onrechtvaardig soepel dat de inkomensverlaging over de jaren 2021, 2022 en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 578, nr. 8
2
2023 niet wordt teruggenomen. Hoe denkt de regering deze fraude tegen
te gaan als deze middels de nota van wijziging officieel gedoogd wordt?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom de regering niet
heeft overwogen om de basisregistratie inkomensgegevens te gebruiken?
Die wordt nu ook gebruikt voor het vaststellen van het inkomen om een
uitkering op te baseren. En er zit een vertraging in van maximaal twee
maanden. Dan kan de woningcorporatie op een juist tijdstip bij de
Belastingdienst controleren of de juiste gegevens zijn aangeleverd,
behalve voor zelfstandig ondernemers.
De leden van de CDA-fractie achten het positief dat de Belastingdienst
zelf, na informatie van de woningcorporatie over de huurprijs, de
huurtoeslag van de huurder aanpast. Deze huurder is immers door de
Belastingdienst geïnformeerd dat zijn inkomensgegevens gebruikt zijn om
te kijken of het huishouden in aanmerking komt voor een lagere huur. Dit
zou bij huurders ook de verwarring kunnen opwekken dat de Belastingdienst dus op de hoogte is van die lagere huur en de huurder dit niet meer
zelf hoeft aan te passen. Deze maatregel lijkt de leden van de CDA-fractie
dan ook passend om terugvorderingen van huurtoeslag bij de huurder te
voorkomen.
De leden van de fractie van D66 constateren dat bepaalde huurders die
voor een huurverlaging in aanmerking komen later geconfronteerd
kunnen worden met een verhoging. Zij vragen of huurders hier bij
toekenning van de huurverlaging van op de hoogte worden gesteld. Zij
vragen tevens hoe huurders hierover worden geïnformeerd door
woningcorporaties. De leden van de fractie van D66 vragen of een
inschatting kan worden gegeven van de hoogte van de huurprijsverhoging die voor sommige huurders in 2024 zou kunnen worden opgelegd,
en om hoeveel huurders dit dan zou gaan.
De leden van de SP-fractie constateren dat met deze wijziging mensen die
een eenmalige huurverlaging hebben gekregen alsnog enkele jaren na
dato kunnen worden geconfronteerd met een huurverhoging, maar dat
geen sprake zal zijn van terugvorderingen van onterecht verlaagde huren.
Deze leden vragen de regering om te verzekeren dat het hierbij gaat om
het niet terugvorderen van de huurkorting van de huurder, om enige
begripsverwarring te voorkomen. Zij vragen de regering voorts naar de
gevolgen voor huurtoeslag waar deze huurders mee te maken gaan
krijgen. Betekent het ongedaan maken van de huurkorting in het verleden
tevens een wijziging van het recht op of hoogte van de huurtoeslag en
gaat er vervolgens worden teruggevorderd?
De leden van de SP-fractie uiten daarnaast hun zorgen over de term
«structureel inkomen». Zij wijzen erop dat door de inspanningen van de
huidige en voorgaande regeringen, in weerwil van de pogingen van de
leden van hun fractie om dit tegen te gaan, vele lage inkomens ook
uitzonderlijk flexibel in hoogte zijn geworden. Zij vragen de regering in
hoeverre in deze gevallen met een alles-of-nietsprincipe gaat worden
gewerkt. Wat gebeurt er als een huurder die in 2022 een «goed jaar» had
maar van wie de inkomsten in 2024 fors lager zijn? Krijgen deze huurders
te maken met een huurverhoging met terugwerkende kracht terwijl zij op
basis van hun inkomen in 2023 of 2024 wél in aanmerking zouden moeten
komen voor de huurverlaging? Hoe wordt rekening gehouden met
huurders die in 2022 toch een hoger inkomen hadden dan opgegeven
maar het jaar erop hun baan kwijt raken? De leden van de SP-fractie
vragen de regering welke mogelijkheden tot verzet bestaan voor deze
inhaalhuurverhoging.
De leden van de SP-fractie uiten hun zorgen over de zinsnede dat «in
aanloop naar 2024 zal worden bezien wat de mogelijke alternatieven zijn
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 578, nr. 8
3
van het opvragen van gegevens op basis van het vastgestelde inkomen bij
de Belastingdienst door woningcorporaties» en het ontbreken van een
uitvoeringstoets door de Belastingdienst. Zij vragen de regering welke
alternatieven zij mogelijk acht en waarom dit nog niet benoemd is. Voorts
geven zij aan zeer veel waarde te hechten aan de gegevensbescherming
van betrokken huurders en uiten zij hun zorgen over het feit dat woningcorporaties gegevens van alle huurders met een eenmalige huurverlaging
dienen te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen om de
huurtoeslag vast te kunnen stellen, inclusief degenen die geen toeslagen
ontvangen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 578, nr. 8
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/aceda318-de66-487e-a607-9bb51c826a9f
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
35 813
Initiatiefnota van het lid Kwint over «Naar vore!
Plannen voor een gezonde popsector»
Nr. 2
INITIATIEFNOTA
1. Inleiding
Muziek is overal, in mijn leven althans. Maar wanneer ik rondkijk zie ik dat
dat voor velen niet anders is. Oortjes in de metro, speakers in de
kledingzaak, muziek in de kroeg – toen dat nog kon althans – en Spotify
over de boxen in de voetbalkantine. Muziek verbindt, zelfs al kun je er
avondenlang ruzie over maken of iets nou wel of niet goed is. Misschien
juist wel daarom. Miljoenen mensen vinden elkaar in wat ze mooi vinden
of waar ze echt niet naar kunnen luisteren.
Nederland is een muziekland. Acts reizen heel de wereld over om hun
kunsten te vertonen en Nederlanders lopen, wanneer ze kunnen, podia en
festivals plat om van livemuziek – of dat nu urban, EDM of pop is – te
genieten.
Maar dat gaat niet vanzelf en is ook niet vanzelfsprekend. Achter die
optredens gaat een kwetsbare infrastructuur van oefenruimtes, opnamestudio’s, kleine en grote podia, geluidstechnici, managers, opleidingen,
podiumbouwers en nog veel meer schuil. En muzikanten, producers en
songwriters natuurlijk. De kurk waarop deze gigantische sector drijft.
Mensen die hun ziel en zaligheid geven om een keer in de lokale kroeg te
kunnen spelen of hun favoriete muziek kunnen schrijven of produceren.
Of mensen die in privéjets naar Ibiza gevlogen worden om voor
duizenden mensen hun kunsten te vertonen. Mensen te inspireren en te
vermaken. Die laatste groep kennen we allemaal, maar de kwetsbare
wereld en infrastructuur die daarachter ligt blijft vaak voor politici en
beleidsmakers onzichtbaar. En wordt dus als gegeven gezien. Die
infrastructuur en die muzikanten die zijn er, die waren er, en die zullen er
dus wel altijd zijn.
Dat is een luie leugen. Niks gaat vanzelf. Het schrijven en produceren van
een liedje niet. Het boeken van een opnamestudio niet. In een busje
stappen naar Sneek of Vlissingen om in Het Bolwerk of De Piek op te
treden niet. En helaas het betalen van je boodschappen en je huur van
wat je verdient met je muziek ook niet.
kst-35813-2
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
1
Te lang heeft Den Haag de popsector in zijn breedte genegeerd. Het was
een voormalig Kamerlid van een regeringspartij die – eerlijk weliswaar –
hardop zei wat een groot deel van de Kamer jarenlang dacht: «Pop staat
voor populair, dus die redden zichzelf wel, daar hoeft geen geld naartoe.»
Gelukkig begint dat beeld langzaam te kantelen, mede door het eindeloze
werk van twee van mijn voorgangers: Arda Gerkens en Jasper van Dijk.
Beiden haalden ze muzikanten naar de Kamer, gaven ze de sector een
gezicht en pleitten ze voor meer aandacht. In het geval van Arda leidde
dat zelfs tot de eerste popnota: «Oorstrelend en Hartveroverend»1.
Deze nota was ook de indirecte aanleiding voor de nota die nu voor u ligt.
Toen ik op Eurosonic aan de praat was met ESNS-oprichter Peter Smidt en
zei dat ik zat te puzzelen met het idee van een nieuw plan, reageerde hij zo
enthousiast dat ik niet meer terug kon. Een plan werd gemaakt, bijeenkomsten werden gepland, koppen bij elkaar gestoken, en toen kwam
corona.
Dat was lastig voor de nota, maar vooral een ramp voor de sector.
Miljoenen euro’s staan in de vorm van vouchers uit bij bezoekers. Zalen
moesten een groot deel van hun personeel ontslaan. Artiesten zaten
zonder werk thuis. En de hele keten van producenten, managers,
geluidstechnici, podium- en tentenbouwers en al die mensen die je
vergeet wanneer je gewoon naar een bandje staat te kijken, zag hun
gedeelde levenswerk in elkaar storten.
Dit is geen corona-noodpakket. Daar hebben we talloze ideeën voor. Van
garantiefondsen tot inkomensondersteuning, van het redden van podia
tot experimenten met evenementen. Maar daar gaat deze nota niet over.
Deze initiatiefnota is voor daarna, een visie op een dynamische, beweeglijke en fantastisch inspirerende sector. En wat de overheid meer kan doen
om die sector te ondersteunen. Niet omdat ze het zelf anders niet doen.
Zoals zoveel kunstenaars zal ook de muzikant liedjes maken wanneer
niemand hem of haar ervoor betaalt. Maar omdat we de artistieke – en
zeker ook economische – waarde van deze sector tekort doen als er maar
een handjevol mensen naartoe gaat. Muzikanten verdienen beter.
Letterlijk en figuurlijk. En als niemand meer in aanraking komt met een
instrument, verlies je de aanwas van nieuw talent.
Deze nota is een poging om de popsector in al zijn breedte – van hardcore
punk voor 25 man in de Dynamo te Eindhoven tot De Staat en Hardwell
voor tienduizenden uitzinnige bezoekers op een festivalweide (en overal
waar u pop leest mag u ook rap, metal, R&B, EDM, rock, latin, hardstyle
enz. lezen) – de erkenning te geven die zo verdiend is en het perspectief
op nog vele jaren van fantastische producties. En niet alleen omdat dat
goed is voor muzikanten, maar vooral in de overtuiging dat de hele sector
in potentie de kracht heeft om voor miljoenen Nederlanders hoop,
vermaak en inspiratie te bieden.
Ten slotte ben ik u nog een titelverklaring verschuldigd. In 2020 overleed
Geert Timmers, beter bekend als Bob Fosko. Dat hij een sleutelfunctie
heeft vervuld in de Nederlandse underground scene met zijn Raggende
Manne zal bekend zijn. Maar hij was ook een van de stuwende krachten
achter de eerste popnota van mijn voorganger Arda Gerkens en had
zichzelf al in de aanbieding gedaan om ook aan deze nota mee te werken.
Het was hem – en ons – niet gegund. Als eerbetoon aan Bob Fosko wilde
ik een van de songtitels van zijn legendarische band De Raggende Manne
als titel voor deze nota gebruiken. Maar het vinden van een songtitel die
enigszins de lading dekte en ook nog binnen het gangbare parlementaire
1
Kamerstukken 2004–2005, 30 231.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
2
taalgebruik viel, was nog geen sinecure. Uiteindelijk is het de voetbalklassieker «Naar Vore» geworden. Als uiting van hoop. Op naar iets mooiers,
iets beters, dat meer recht doet aan deze schitterende sector! Naar vore!
2. Bezoekers en concerten2
Live-concerten in clubs en op podia trokken in 2018 meer dan vijf miljoen
bezoekers. Tel daarbij op de 27,2 miljoen bezoekers van festivals in
Nederland in 2019, en je ziet hoeveel mensen jaarlijks genieten van een
optreden.
Veel Nederlanders staan niet alleen met een drankje in de hand naar een
optreden te kijken, maar nemen ook zelf regelmatig een instrument in de
hand. 1,4 miljoen Nederlanders zien zichzelf als beoefenaar van
popmuziek en geven aan in het jaar ervoor zelf popmuziek gemaakt te
hebben. Specifieker onderzoek van Van der Bork – die de ondergrens voor
het zijn van muzikant legt bij 50 minuten per week – wijst op een half
miljoen Nederlanders.3 70.000 hiervan hebben de ambitie om uiteindelijk
hun beroep te maken van hun muziek. Dat zal voor velen niet de realiteit
zijn en deze nota heeft zeker niet de ambitie om ervoor te kunnen zorgen
dat al deze mensen een goed belegde boterham kunnen verdienen in de
muziek.
Bovendien is het verre van eenvoudig om een harde knip te maken tussen
amateurmuzikant en prof. Je kunt dit beter zien als een schaal waarbij het
overgrote merendeel van deze mensen iets verdient met optreden, maar
verder primair afhankelijk is van zijn inkomen van andere werkzaamheden
of een partner. Bij de mogelijkheden om een carrière in de muziek te
ontwikkelen wordt in het volgende hoofdstuk uitgebreider stilgestaan.
Dit hoofdstuk zal enerzijds beschrijven hoe de realiteit momenteel is in de
hele keten van de popmuziek. Van oefenruimte en muziekschool tot Ziggo
Dome en Lowlands. Anderzijds zal geprobeerd worden een richting aan te
geven hoe deze infrastructuur uitgebouwd en versterkt kan worden.
Hierbij moet aangetekend worden dat een groot deel van de data
gebaseerd is op educated guesses. Omdat het merendeel van de
ondersteuning van popmuziek lokaal plaatsvindt ontbreekt vaak de
broodnodige informatie. Ook is niet altijd een hard onderscheid te maken
tussen poppodia en schouwburgen en onttrekken veel kleinere evenementen zich simpelweg aan het oog van de overheid.
De grootste branchevereniging in Nederland voor podia en festivals
(VNPF) telt 106 leden, maar Nederland heeft meer poppodia. EM-Cultuur
komt tot een 187 locaties met één of meerdere zalen die zich primair
richten op pop in de breedste zin van het woord. Het merendeel daarvan
zijn kleinere zalen met een capaciteit van minder dan 400. Het aantal
theaters ligt fors hoger, er zijn in Nederland 475 theaters die voor
popmuziek ook van belang zijn. Immers, zo rond de 20 procent van de
programmering van deze zalen richt zich ook op pop in de breedste zin
van het woord.
Daarnaast kent Nederland zo’n 1000 festivals, waarvan het niet mogelijk is
om een uitsplitsing per genre te maken. Na een explosieve groei van dit
aantal de laatste jaren, stagneert de groei en is er zelfs sprake van een
kleine afname. Voor het onderhouden van de infrastructuur vervullen
festivals sowieso een complexe dubbelrol. Ze bieden artiesten een
2
3
VNPF Facts and Figures 2019. 2.
Van der Bork, 395 minuten, 2008.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
3
broodnodige plek om op te treden en de gages die uitgekeerd worden zijn
vaak hoger dan bij een gemiddelde clubshow. Bovendien bieden ze een
artiest de kans om een breder publiek te bereiken. Daar staat tegenover
dat het verloop stevig is. En dat een deel van de festivals buiten het eigen
speelweekend een kleinere rol heeft in het overeind houden van de
popinfrastructuur in Nederland. Hier staat tegenover dat er ook organisaties zijn die hun festival verankeren in een totaalprogramma dat wel
degelijk een forse invloed heeft op het lokale poplandschap.
Helaas is over het aantal beschikbare oefenruimtes geen zinnig woord te
zeggen. Het aantal muziekscholen is na een stevige daling de afgelopen
jaren gestabiliseerd op 130 tot 135. 350.000 tot 400.000 Nederlanders
maken hier regelmatig gebruik van.
Naast een overzicht van de aanwezige infrastructuur loont het ook de
moeite om naar de omvang van de sector en de geldstromen binnen deze
sector te kijken. Zoals Dialogic terecht constateert, kenmerkt de pop zich
als een «winner takes all»-markt, waarbij een klein deel van de makers het
overgrote deel van de verdiensten ontvangt terwijl het overgrote deel van
de makers een klein deel van de verdiensten moet verdelen.4
En waar het gemiddelde inkomen5 van de professionele muzikant rond de
17.000 euro per jaar ligt is er een kleine bovenklasse van 10 procent die
boven de 45.000 euro per jaar uitkomt en het gemiddelde fors naar boven
trekt.
Het inkomen van muzikanten en componisten is de afgelopen twintig jaar
radicaal van samenstelling veranderd. De opkomst van illegaal
downloaden heeft geleid tot een decimering van de inkomsten die
artiesten uit fysieke geluidsdragers halen. De opkomst van populaire
streamingdiensten zoals Spotify of Deezer heeft een deel van deze
inkomsten gecompenseerd, maar lang niet alle. Om nog maar te zwijgen
van Facebook en YouTube die geen inkomsten voor plays afdragen aan
artiesten, maar wel praktisch onmisbaar zijn voor het bereik van een
artiest. Echter, om hier op te vallen zijn betaalde advertenties vaak
onvermijdelijk. Zo kan het dat je ondanks miljoenen views nog altijd een
forse kostenpost hebt aan Facebook in plaats van een inkomstenbron. Er
zijn wel degelijk artiesten die goed geld verdienen aan YouTube, maar dat
wordt pas aantrekkelijk wanneer je miljoenen views hebt en de reclametijd voor je video kunt gaan vermarkten. In die zin draagt deze partij
dus alleen maar bij aan de «winner takes all»-economie die sowieso al
sterk is in de popsector. Tussen 2012 en 2019 nam de omzet aan Nederlandse fysieke verkoop af van 94 naar 41 miljoen. Maar de omzet vanuit
digitaal groeide van 30 miljoen in 2012 naar meer dan 160 miljoen in 2019.
De eerste kanttekening daarbij is wel dat de grote crash in verkoop van
cd’s in 2012 al begonnen was. De tweede kanttekening is dat de
inkomsten vanuit digitaal niet eerlijk verdeeld worden. Een buitenproportioneel deel van de opbrengsten komt ten goede aan enkele grote namen,
die bovendien vaak in het verleden al verdiend hebben aan hun fysieke
plaat. Bijvoorbeeld, het is voor een oudere band met nogal wat
evergreens achter hun naam heel fijn dat mensen op een feestje hun hits
aanzetten, maar die acts hebben vaak al relatief veel verdiend aan hun
platen. Voor nieuwe releases is het – los van het vinden van een groot
bereik – vaak lastig om hiervan rond te komen. Ter indicatie, voor een
miljoen streams op Spotify (dat zijn er ontzettend veel) krijg je ongeveer
4
Rufus Kain, Headliners op festivals: https://decorrespondent.nl/5098/hoe-headliners-het-budgetvan-s-werelds-oudste-jaarlijkse-popfestivalopslokken/752245769528–8e2e39e5.
5
Cubiss & Saskia von der Fuhr (2016), Pop, wat levert het op? Onderzoek naar de inkomsten van
popmusici in Nederland.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
4
3.000 euro. Wat dan ook nog verdeeld wordt tussen muzikant, auteur,
management en publisher. Gemiddeld houdt de artiest zelf 20 procent van
dit bedrag over.
Hiervoor in de plaats zijn liveoptredens een steeds groter onderdeel van
de inkomsten van een artiest geworden. Dat lijkt op het eerste gezicht
geen probleem te zijn, maar de compensatie is verre van compleet. En
zeker in een vroeg stadium van iemands carrière – wanneer de
live-inkomsten nog beperkt zijn – kan het logistiek een forse uitdaging zijn
om een week of een weekend op tour te gaan, wanneer je ook gewoon
een baan hebt. Bovendien worden redelijk wat speelplekken in hun
voortbestaan bedreigd. Ook staan voor een steeds grotere groep de gages
onder druk. Later in deze nota zullen enkele voorstellen gedaan worden
om deze inkomenspositie te verbeteren.
Poppodia wijken af van de gangbare podia zoals we die in de overige
podiumkunsten kennen.6 Een fors aantal ontvangt helemaal geen subsidie
en met 24 procent is het gemiddelde percentage aan subsidie per zaal een
stuk lager dan in andere sectoren. Deze subsidie is vaak compleet
verstrekt door de gemeente en bestaat enerzijds uit subidies in verband
met cultuur en anderzijds – zeker bij kleinere zalen – ook uit subsidies voor
jongerenwerk. Landelijk is slechts een handvol regelingen beschikbaar,
vaak via het Fonds Podiumkunsten. Onlangs werd voor het eerst een band
– De Staat – opgenomen in de culturele basisinfrastructuur. Een
doorbraak, zeker, maar ook een teken aan de wand dat dit zolang geduurd
heeft. In totaal kregen muziekacts twee miljoen euro aan subsidie in 2019.
3. Infrastructuur
Doordat de verschillende zaken die essentieel zijn voor een gezond
popklimaat zeer versnipperd worden georganiseerd, is er geen overheid
of instantie die de samenhang bepaalt of zelfs maar in de gaten houdt.
Een hbo- of mbo-instelling bepaalt zelf of er een voor de sector relevante
opleiding wordt gestart. Een gemeente beslist of een poppodium wel of
niet blijft bestaan (of, zoals de afgelopen decennia helaas vaak gebeurde,
dat er een totale infrastructuur wordt ontmanteld ten faveure van een
multi-inzetbaar entertainmentcentrum dat bijna altijd duurder uitpakt dan
de gemeenteraad is voorgeschoteld, wat dan vaak weer gefinancierd
wordt door te beknibbelen op de exploitatie). Voor veel jongerenwerkinstellingen – die de afgelopen jaren zowel qua schaal fors gegroeid zijn
onder druk van fusies en die zwaar te lijden hebben gehad onder
bezuinigingen in het sociaal domein – is het kleine podium of het kleine
jongerencentrum iets wat ze erbij doen. Schaalvergroting van de
organisatie gecombineerd met een afnemend budget leidt er dan maar
wat vaak toe dat deze kleine speelplekken worden afgestoten.
De afgelopen jaren zien we twee trends op het gebied van podia en
oefenruimtes voor muzikanten. Een fors aantal podia dreigt te verdwijnen
en wordt op het laatste moment ofwel op korte termijn gered of verdwijnt
wel degelijk. Zoals Willemeen, Asterisk, De Kade, Apollo en De Piek.
Daarnaast zien we dat menig poppodium een exploitatierekening heeft die
als een molensteen om de nek hangt. Een peperduur pand, torenhoge
huur, jaarlijkse tekorten en dreigende sluiting. Met als gevolg dat
bezuinigd wordt op datgene waartoe het podium op aarde is. Namelijk
een mooie en uitdagende programmering. Coverbands en dansavonden
te over. En de jaarlijkse tours van de grootste Nederlandse artiesten
komen ook nog wel binnen. Dat is mooi, want hier is vraag naar, mensen
6
Dialogic, Stand van zaken Nederlandse popsector 2020: https://www.rijksoverheid.nl/
documenten/rapporten/2020/09/07/dialogic-standvan-zaken-in-de-nederlandse-popsector
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
5
genieten hiervan en het biedt de kans voor een kleine groep Nederlandse
muzikanten om van hun werk te leven. Tevens biedt het werkgelegenheid
aan een hoop mensen. Maar lokaal talent krijgt steeds minder de kans om
live meters te maken, om zo een betere muzikant te worden. Ook krijgen
jongeren steeds minder vaak de kans om zelf iets te organiseren. Op de
lange termijn is dat slecht voor een levendig popklimaat in Nederland. Als
artiest word je steeds beter door op te kunnen treden. En als jongere ga je
sneller achter de schermen in deze sector werken, wanneer je al op jonge
leeftijd de kans krijgt om zelf dingen die je mooi vindt te organiseren.
Daarnaast is op veel plekken sprake van een moordende concurrentie
tussen plekken die er wel zijn. Dit terwijl steden als Tilburg en Eindhoven
laten zien dat meerdere zalen in een stad elkaar ook kunnen aanvullen en
versterken.
Festivals komen en gaan en of er een festival beschikbaar is dat ruimte
biedt aan Nederlandse artiesten in jouw gemeente is verre van een
gegeven. Laat staan of je als jonge maker ondersteuning kunt krijgen met
het maken van je eerste stappen als optredend artiest.
Daarnaast is de landelijke overheid tot nu toe zeer terughoudend geweest
in het aanpakken van de grote spelers die veel geld verdienen aan de
muziek van derden, maar deze winst niet of nauwelijks delen. Ook is het
altijd maar de vraag of subsidie die voor de gehele culturele sector
bedoeld is, uiteindelijk ook deels bij de popmuziek terecht komt. Tot nu
toe is dat slechts sporadisch het geval, omdat – zoals Dialogic op basis
van gesprekken met de sector terecht constateert – zowel de regelingen
als de aanvraagprocedures niet goed aansluiten op de popsector. Ook is
er vaak veel minder ervaring met het aanvragen van dit soort subsidies
waardoor men vaak achter het net vist. Twee kanten op mist men
expertise. Aanvragers kennen hun weg niet door het woud van regelingen
en beoordelaars kennen de popsector onvoldoende om een aanvraag op
waarde te kunnen schatten.
Het eerste dat de overheid zou moeten doen om een begin te maken met
effectief popbeleid is de noodzakelijke functies in beeld brengen en
daarmee een eigen infrastructuur van de popmuziek maken en in kaart te
brengen. Landelijk, regionaal en lokaal. Ter illustratie is een schema (zie
figuur 1) ingevoegd dat ik met toestemming heb gebruikt, met dank aan
Jasper van Vugt. Niet omdat dit nu per se het moet worden, maar wel
omdat dit ontzettend helpt om de verschillende functies die nodig zijn –
per dorp, stad, regio, provincie of land – in kaart te brengen en zo dus te
kunnen zien waar de sector versterkt moet worden. Dit is ongetwijfeld niet
het meest tot de verbeelding sprekende voorstel in deze nota, maar er
moet duidelijk worden wie er nu precies waarvoor verantwoordelijk is.
Waar sommige provincies de afgelopen jaren steken hebben laten vallen,
waren er grote steden die die regionale functie over namen. Maar er
waren ook steden die hier niet toe in staat waren of simpelweg een
andere politieke keuze maakten. Dat leidt tot willekeur, onduidelijkheid en
naar elkaar kijken wie er uiteindelijk de rekening betaalt. Dat kan anders
en beter.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
6
Figuur 1
Het is hierbij expliciet de bedoeling om breder te kijken dan alleen naar
mensen die «hun geld» verdienen of willen verdienen in de sector. Net als
dat gezond sportbeleid niet alleen maar profsporters voortbrengt, geldt
dat succesvol popbeleid ook tot doel heeft om meer mensen met plezier
muziek te laten maken. Daar is nog een wereld te winnen. Onder andere
door het stimuleren – binnen- en buitenschools – van op een eigentijdse
manier met muziek aan de slag gaan. Succesvolle voorbeelden zijn
(binnenschools) de Buma Music Academy en (buitenschools) Popsport,
die beiden al op jonge leeftijd jongeren stimuleren om met muziek aan de
slag te gaan, ook als ze niet van plan zijn om daar hun werk van te maken.
De kracht van popmuziek is onder meer dat deze in de praktijk vaak al zo
alom aanwezig is in de leefwereld van kinderen en jongeren dat het
eenvoudiger is om ze aan het musiceren te krijgen via iets waar ze al mee
bekend zijn dan via iets wat ze niks zegt. Die unieke kwaliteit van
popmuziek wordt nog onvoldoende gebruikt.
Binnen deze visie en het maken van een inventarisatie van wat er nodig is
aan infrastructuur voor een levendig popbeleid is een expliciete rol
weggelegd voor het nachtleven. Vanwege de creativiteit en soms de
explosiviteit, vanwege de belangrijke rol die het nachtleven zowel qua
werk als hobby speelt in het leven van tienduizenden jonge mensen en
vanwege de rol die nachtcafés, clubs en podia hebben in het binnentreden
van de livemuzieksector, hetzij op het podium, hetzij achter de schermen.
Dit overzicht van de popinfrastructuur – lokaal, regionaal en landelijk – kan
vervolgens ook als basis dienen wanneer onverhoopt oefenruimtes
wegvallen, een zaal de deuren sluit of er een ander onderdeel in de keten
verdwijnt. Bij het wegvallen van voorzieningen grijp je dan terug op deze
basisinfrastructuur om binnen de regio – bij voorkeur in samenwerking
met een provinciale popkoepel – in kaart te brengen wat er nodig is om
het popklimaat op peil te houden of te brengen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
7
De afgelopen jaren is er in fors wat provincies beknibbeld op de provinciale popkoepels, ze functioneren niet allemaal even goed en in Friesland
dreigt deze koepel zelfs te verdwijnen. Dat terwijl deze koepels de enige
geïnstitutionaliseerde beschermers van de popcultuur zijn. Het is juist van
belang om de rol van deze koepels te versterken in plaats van ze te laten
verpieteren. Het is dan wel van belang dat deze koepels hun tentakels
verder uitwerpen dan het traditionele bandjescircuit. De verschillen per
provincie zijn groot, maar gemiddeld gezien zijn ze beter geworteld in de
pop en rock dan in de urban en EDM. Het is dus zaak dat ze ook gebruik
maken van de expertise van mensen die deze sectoren als hun broekzak
kennen.
Als een van de voornaamste problemen constateert Dialogic in haar
rapport dat culturele ondersteuningsregelingen vaak niet toegeschreven
zijn op de popsector. Hierdoor ontstaat een situatie waarin artiesten ofwel
het onderspit delven wanneer ze aanvragen ofwel er helemaal niet meer
aan beginnen. De cijfers zijn er ook naar. Door de popkoepels te
versterken kunnen zij enerzijds artiesten adviseren bij een aanvraag en
anderzijds de overheid adviseren hoe deze regelingen beter op de sector
aan kunnen sluiten. Ook kan in overleg met deze koepels en onder meer
het Fonds Podiumkunsten en het Fonds Cultuurparticipatie een begin
gemaakt worden met het ontwerpen van subsidieregelingen die
specifiek voor deze sector geschikt zijn.7
Door een beter zicht te krijgen op de staat van de lokale, regionale en
landelijke popinfrastructuur kan een gemeente ook beter dan nu besluiten
nemen over wat er nodig is om het eigen poplandschap nog wat te
verfraaien. Op die manier is een gemeente ook beter bewapend tegen de
vastgoedontwikkelaar die met een glanzende prospectus gouden bergen
belooft wanneer er een nieuw multifunctioneel entertainmentcentrum
neer moet worden gezet.
Immers, de recente geschiedenis heeft bewezen dat waar de bouwkosten
doorgaans ver de aanvankelijke schatting overstijgen, de exploitatiekosten
gebruikt worden om de bouwkosten te betalen. Dan heb je een schitterend zalencentrum dat elk jaar in de problemen zit omdat er eigenlijk te
weinig geld over is om het op een goede en creatieve manier draaiende te
houden. Daarom adviseren wij om bij nieuwbouw altijd de exploitatie
volwaardig mee te nemen, en ook in kaart te brengen wat een nieuw,
groot centrum betekent voor de hoeveelheid oefenplekken, de breedte
van de programmering, de ruimte om artiesten een eerlijke gage te
betalen en een stabiel popklimaat in de regio.
Datzelfde geldt voor festivals. Het is zeker niet zo dat de conclusie
getrokken moet worden dat een festival een negatieve uitwerking heeft op
de regionale popcultuur. Wel zou bij het toelaten van festivals naast de nu
al gangbare afwegingen, zoals impact op geluidsoverlast en het milieu,
ook gekeken moeten worden naar wat een organisatie bereid is te doen
om ook gedurende het jaar te investeren in het popklimaat in de regio.
Zodat een gemeente weloverwogen een keuze kan maken. Hierbij zou ook
de rol die een organisatie aan jongeren zelf geeft mee moeten spelen.
Waar in theorie het publiek en de artiesten van deze sector een stuk jonger
en diverser zijn dan die in een hele hoop andere culturele sectoren, is daar
bestuurlijk en in organisaties nog lang niet altijd wat van terug te zien. En
juist om ervoor te zorgen dat ook aan de top steeds meer groepen hun
plek weten te vinden, die die kans nu nog onvoldoende krijgen, is het van
belang om al vanaf jonge leeftijd mensen de kans te geven om zelf iets
(mede) te organiseren.
7
Dialogic, Stand van zaken Nederlandse popsector 2020: https://www.rijksoverheid.nl/
documenten/rapporten/2020/09/07/dialogic-standvan-zaken-in-de-nederlandse-popsector
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
8
Voor een sector die draait op jongeren, is het aan de bestuurlijke top best
wel oud. En voor een sector waar de meest gedraaide artiesten in
Nederland bijna allemaal hiphop maken is het toch gênant dat nog altijd
«urban» als containerterm wordt gebruikt voor een hele paraplu aan
kunstvormen. En dat zo weinig artiesten doorstromen naar belangrijke
beleidsmakende plekken in de sector. Beter begeleiden van jonge makers,
producers en andere betrokkenen kan helpen om hun stem ook te laten
horen binnen de industrie zelf.
Speciale aandacht verdienen de kleine poppodia die hun wortels hebben
in het jeugd- en welzijnswerk. Dit omdat popcultuur hier zowel doel als
middel is. Het doel is dan het programmeren van mooie avonden voor
zowel artiest als fan, maar het middel is hier zeker net zo belangrijk. Door
met goede begeleiding jongeren al op jonge leeftijd de verantwoordelijkheid te geven over een deel van de programmering, zetten zij vaak hier
hun eerste stappen in deze sector. En door jongeren te leren dat er
genoeg kansen zijn om zelf iets neer te zetten, wanneer ze zich onvoldoende herkennen in het overige culturele aanbod, wordt hen duidelijk
gemaakt dat je wel kunt mokken dat wat er is niet leuk is, maar dat je er
ook voor kunt kiezen om dan daar zelf wat aan te doen. Bovendien trekt
deze sector bovengemiddeld veel jongeren aan met een kwetsbare
achtergrond. Door daar in een vroeg stadium aandacht aan te geven en ze
instrumenten – deze keer doorgaans in de figuurlijke zin – aan te reiken
waarmee ze iets kunnen neerzetten, verklein je de kans dat ze later
ontsporen. Een minimale financiële investering heeft zo een potentieel
groot maatschappelijk effect.
4. Makers
Het leven van menig popmuzikant gaat niet over rozen. Een matig
inkomen, op onmogelijke tijden in een busje stappen naar een plek ver
van huis om dan weer diep in de nacht thuis te zijn en de ochtend erna
weer aan het reguliere werk te moeten. Deze nota gaat dat niet voor
iedereen oplossen. Muzikanten zijn gedreven en gepassioneerde artiesten
die bereid zijn om een hoop in te leveren. Omdat ze gewoon muziek willen
maken. En misschien omdat ze de hoop hebben om uiteindelijk door te
breken en «het te maken».
Wel kan deze nota een bijdrage leveren aan het bestendigen van de
mogelijkheden van artiesten om zich muzikaal en zakelijk te ontwikkelen.
En aan het vergroten van de kansen dat je wel een fatsoenlijke boterham
kunt verdienen aan je muziek. Niet iedereen hoeft met champagne in de
privéjet te stappen. Maar een stuk meer mensen dan nu zouden van hun
werk tenminste hun huur moeten kunnen betalen.
Een fors deel van de in het bovenstaande paragraaf genoemde punten
draagt natuurlijk al bij hieraan. Immers, oefenruimtes, podia, popkoepels
en festivals zijn onmisbaar voor artiesten om meters te kunnen maken en
om hun muziek ten gehore te brengen (en dus geld te kunnen verdienen).
Maar daarmee zijn we er niet. Nog altijd wordt er in de sector goed geld
verdiend. Geld dat echter lang niet altijd terecht komt bij de makers. Het
was niet voor niks dat dat Dutch DJ Foundation (recentelijk gefuseerd met
BAM Popauteurs) werd opgericht door de ouders van enkele grote, maar
jonge dj’s om voorlichting te geven. Ze zouden de eersten niet zijn die vol
enthousiasme een deal tekenen waarbij ze afstand doen van een groot
deel van hun rechten. En dus hun toekomstige verdiensten.
Ook zonder slechte intenties van derden is het verdienmodel van artiesten
fragiel. Managers (en soms songwriters) ontvangen een deel van de
royalties en gages. Soms moeten muzikanten in de eigen band betaald
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
9
worden. En waar een poppodium vaak personeel in vaste dienst heeft, is
de artiest nog wel eens de sluitpost op de begroting. Dit zijn individueel
niet allemaal problematische zaken. De manager doet belangrijk werk. De
songwriter heeft recht op een vergoeding. En voor de barman of de
geluidstechnicus is een vast inkomen net zo belangrijk als voor ieder
ander. Maar zeker wanneer een podium of festival krap in de exploitatiekosten zit, blijft er soms te weinig over om van rond te komen voor de
artiest.
Veel muzikanten verdienen binnen de sector bij. Als boeker bij een
poppodium, als producent of componist van andermans werk, of soms
als muziekdocent. Helaas zijn er een fors aantal muziekscholen verdwenen
waardoor werkgelegenheid daar is weggevallen (los van de desastreuze
gevolgen voor het aantal jongeren dat een instrument gaat spelen). Ook
neemt muziek een minder groot deel in van het curriculum op basis- en
middelbare scholen.
Net als bij het bewaken van de infrastructuur zouden ook voor de inzet
van muzikanten op scholen de provinciale popkoepels een grote rol
kunnen spelen. Immers, zowel op de basisschool als op de middelbare
school worstelen scholen met het vinden van mensen die deze lessen
voor hun rekening kunnen nemen. Wanneer een artiest begeleid wordt
door een gediplomeerde docent kan hij of zij een gigantische meerwaarde
hebben. Een school kan dan een aanvraag doen bij de popkoepel, die de
school daarna in contact brengt met een artiest die het leuk vindt om op
deze manier enthousiasme aan kinderen over te brengen en een extra
zakcentje te verdienen. Bovendien kan een overstap naar het onderwijs na
een muzikale carrière op lange termijn ook geen kwaad, zeker gezien het
grote lerarentekort. De popkoepels kunnen op zo’n manier ook een
belangrijke rol spelen in het lokaal coördineren van de ontzettend veel
mooie initiatieven die er op het gebied van cultuurparticipatie zijn.
Maar wanneer je jongeren enthousiasmeert door de inzet van artiesten op
scholen, moeten ze daarna ook voldoende toegang hebben tot instrumenten en mogelijkheden om te ontdekken wat ze zelf leuk vinden. Of dat
nu een laptop met programmeersoftware of een elektrische gitaar is.
Daarbij zijn initiatieven zoals het Leerorkest, Muziek voor Kinderen, de
instrumentenprogramma’s van het Oranjefonds en het Jeugdfonds Sport
en Cultuur onmisbaar. Die kunnen er zorg voor dragen dat kinderen uit
gezinnen die het zich soms simpelweg niet kunnen veroorloven om een
kind een instrument en muziekles te bieden, ook een eerlijke kans krijgen.
Om te voorkomen dat artiesten altijd de sluitpost op de begroting zijn,
zouden vakbonden, andere vertegenwoordigers van artiesten en
brancheorganisaties die festivals en zalen vertegenwoordigen afspraken
moeten maken over richtsnoerbedragen. Op deze manier weet een artiest
tenminste wat hij ongeveer kan vragen. En kan een zaal makkelijker
rekening houden met een eerlijke gage. Om de kans voor lokale acts te
vergroten kunnen afspraken gemaakt worden om ook in voorprogramma’s voldoende ruimte vrij te maken. Uiteraard moet dit altijd
gebeuren in overleg met de artiest of zijn management. Het is logisch om
hier aan te sluiten bij de initiatieven rondom Fair Practice en Fair Pay die
door Kunsten»92 in overleg met de hele cultuursector zijn ontplooid.
Met de opkomst van streamingplatforms en de teruglopende kijk- en
luistercijfers op radio en tv – zeker onder jongeren – zou je de conclusie
kunnen trekken dat het belang van radio en tv afneemt. Toch is
mainstream aandacht in de media nog altijd een belangrijke katalysator
voor aandacht. Het fameuze minuutje dat acts bij De Wereld Draait Door
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
10
mochten optreden was muziekliefhebbers vaak een doorn in het oog –
want waarom zo kort – maar was voor bands vaak ontzettend belangrijk.
Helaas weten redacties dit vaak ook en moeten artiesten – wanneer ze al
een kans krijgen – vaak voor een benzinevergoeding op komen draven.
Zeker bij de publieke omroep is dat eigenlijk niet te accepteren. Daarom
stellen we voor om als uitgangspunt te nemen dat voor fatsoenlijk werk
fatsoenlijk betaald moet worden. Tenminste bij de publieke omroep krijgt
daarom elke act een fatsoenlijke vergoeding. Ook wordt in gesprek met de
publieke omroep ervoor zorg gedragen dat in het zogenaamde concessiebeleidsplan – het plan waarin de ambities en doelen van de NPO worden
vastgelegd – voldoende aandacht wordt besteed aan Nederlandse
popartiesten.
Ondanks dat vinyl een forse comeback maakt, is het percentage dat een
artiest aan inkomsten binnenhaalt uit de fysieke verkoop van geluidsdragers niet meer te vergelijken met het begin van deze eeuw. Zoals al
eerder geconstateerd werd, is het optreden een belangrijker onderdeel
gaan uitmaken van de inkomstenbron. Echter, in plaats van de LP of de CD
– en ja, zelfs het cassettebandje maakt in bepaalde subculturen een
comeback – zijn streamingsdiensten nu een belangrijke bron van
inkomsten geworden. Toch kan schijn bedriegen. Waar de platte nummers
(Nederlandse platenmaatschappijen verdienden 206,8 miljoen aan
streaming en verkoop) goed lijken, komt gemiddeld slechts tussen de 10
en 50 procent bij de artiest terecht. Daarbij laten diverse artiesten aan
Dialogic weten dat het percentage vaak dichter bij de 10 dan de 50 ligt.
Daarnaast vallen ook buitenlandse acts op Nederlandse labels onder dit
bedrag.
Bovendien hebben artiesten en hun vertegenwoordigers minder invloed
dan voorheen op wat ze aan hun werk verdienen. Streamingplatforms
hanteren eigen afdrachtmodellen en daar valt weinig aan te onderhandelen. Sterker nog, onlangs kondigde Spotify aan dat artiesten de
mogelijkheid gaan krijgen om hun songs vaker te laten verschijnen in de
luistersuggesties die de streamingreus op basis van je muzieksmaak doet.
Uiteraard staat daar een lagere royalty return tegenover.8
Sowieso is de afdracht per afgespeelde track bij streamingplatforms nogal
verschillend per land. Zo krijgt een Noorse artiest bijna het dubbele per
afgespeelde track. Daarom stellen wij voor om in het belang van de artiest
een hogere vergoeding per track te innen.
Waar de streamingplatforms misschien niet veel afdragen, bieden ze
artiesten wel een schat aan informatie. Over waar hun fans zitten, wat die
nog meer luisteren en wat de tracks zijn die eruit springen. Op die manier
kunnen artiesten die hier handig mee zijn, hun kansen op commercieel
succes vergroten.
Platforms zoals YouTube, Instagram en Facebook zijn vaak echter meer
een kostenpost dan een bron van inkomsten voor artiesten. Ze zijn
onmisbaar in het bereiken van een breder publiek en in sommige gevallen
ook een manier om als artiest een relatie met je luisteraars op te bouwen.
Maar om dit bereik te genereren moet vaak geld neergelegd worden, geld
dat niet wordt terugverdiend door views op deze platforms. Immers, je
krijgt geen vergoeding voor het aantal keren dat je video’s bekeken
worden. YouTube biedt nog de mogelijkheid om te verdienen aan
advertenties voor je video, maar dit draagt primair vooral bij aan het
8
Zie: Sarah Perez, «Spotify will now allow artists and labels to promote tracks in your recommendations», op techcrunch.com, 2 november 2020.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
11
versterken van de «winner takes all»-economie die de popsector sowieso
al is. Je kunt namelijk alleen maar wat geld verdienen wanneer je toch al
een groot bereik hebt. Voor de rest zijn deze kanalen eerder een
kostenpost (of een investering, wanneer je iets positiever ingesteld bent)
dan een reële bijdrage aan een verdienmodel.
Door van streamingplatforms en social media giganten een eerlijke
bijdrage te vragen, wordt het voor Nederlandse artiesten beter mogelijk
om mee te profiteren van de opbrengsten van hun eigen werk.
Daarnaast kan een generieke streamingheffing of investeringsverplichting,
zoals ook regelmatig wordt voorgesteld voor videodiensten, bijdragen aan
het in brede zin versterken van het Nederlandse popklimaat. Deze nota
stelt voor om een fonds naar Canadees model op te zetten.
Al lange tijd investeert Canada in een levendig popklimaat.9 En de
resultaten zijn ernaar10. Of het nu The Weeknd is, Feist of Arcade Fire,
allemaal zijn ze Canadees. Ook miljoenenacts zoals Justin Bieber, Shawn
Mendes en Drake zijn Canadees. Dat is niet een toevalstreffer of een
uitzonderlijk getalenteerde lichting. Al jarenlang investeert Canada in jong
talent, ontwikkelprogramma’s en opnames van nieuw werk. Dat gaat niet
zonder voorwaarden. Artiesten moeten een uitgebreide analyse maken
van waar ze nu staan en waar ze naartoe willen, ze moeten een deel zelf
betalen, en de opbrengsten vloeien deels terug naar de sector.
Omdat Canada de meerwaarde ziet van de hele infrastructuur is dit geld
niet alleen bedoeld voor jonge artiesten. Managers, labels, publishers,
evenementorganisatoren, allemaal kunnen ze aanspraak doen op
ondersteuning. Zolang ze zich maar richten op het ondersteunen van de
Canadese muzieksector en bereid zijn om zelf ook te investeren in een
bloeiende popcultuur. In totaal circuleert er bijna 30 miljoen aan Canadese
dollars in deze programma’s. Echter, deze verdienen zichzelf deels terug.
Op deze manier wordt het permanent mogelijk om te investeren in zowel
jong talent als meer ervaren artiesten, en de infrastructuur om de
artiesten heen overeind te houden. Ook in Duitsland heeft men goede
ervaringen met een uitgebreid ondersteuningsprogramma voor pop in de
meest brede zin van het woord11. En in Zweden neemt muziekeducatie al
op jonge leeftijd een voorname plek in het onderwijs in. Ieder kind kiest
een instrument en ouders die dit niet kunnen betalen worden geholpen.
De resultaten zijn ernaar! Hoewel Zweden 9 miljoen inwoners heeft, telt
de Zweedse Buma/Stemra maar liefst zo’n 70.000 leden, terwijl Nederland
met 17 miljoen inwoners 30.000 bij Buma aangesloten leden heeft. Ook
zijn Zweedse componisten extreem succesvol. Iedereen kent Abba, maar
meer recent was Max Martin verantwoordelijk voor een paar van de
grootste hits van het afgelopen decennium. Taylor Swift, Britney Spears,
The Weeknd, Justin Timberlake en vele anderen scoorden allemaal
nummer-1 hits die geschreven zijn door Martin. Zijn persoonlijke
economische waarde wordt ondertussen op meer dan 250 miljoen dollar
geschat. Ter inspiratie hebben we twee samenvattingen van de Canadese
en Duitse regelingen toegevoegd.
Educatie – zowel over de sector als binnen de sector – kan een belangrijke
bijdrage leveren aan het vergroten van kennis onder kunstenaars en het
voorkomen dat fouten meermaals door meerdere mensen gemaakt
9
Zie: https://www.fastcompany.com/3061816/how-canadas-philanthropic-pop-industrialcomplex-took-over-the-world.
10
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
11
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
12
worden, of dat het wiel op vele honderden plekken opnieuw wordt
uitgevonden.
Natuurlijk hebben de daadwerkelijke popopleidingen een belangrijke rol
daarbij. Niet alleen voor de studenten die ze afleveren, maar ook als
netwerkplekken waar kennis kan worden uitgewisseld. Maar in ons ideaal
is ook voor dit doel een belangrijke functie weggelegd voor de provinciale
popkoepels zoals verenigd in POPnl. Door het organiseren van evenementen over bepaalde thema’s zorgen ze voor kennisdeling. Maar
idealiter functioneren ze ook als helpdesk voor artiesten. Zij kennen de
regels en regelingen, de kansen en bedreigingen en de goede en slechte
ervaringen en kunnen op zo’n manier beginnende artiesten laagdrempelig
begeleiden. En de andere kant op kunnen ze de overheid informeren over
hoe regelingen die ongetwijfeld met de beste wil van de wereld bedacht
zijn niet aansluiten op de behoeften van een muzikant. Zo was er enkele
jaren een toursupport voor beginnende bands in het buitenland. Maar om
daarvoor in aanmerking te gaan moest je zeker een week op tour. Terwijl
juist beginnende acts vaak in het weekend in het busje stappen om hun
eerste shows in Duitsland of België te spelen. Zo maken deze koepels ook
de regelingen voor de sector beter.
Via het auteurs- en naburig recht kunnen muzikanten en auteurs ervoor
zorg dragen dat ze meedelen in de verdiensten die worden gemaakt over
een compositie. Toch valt dat in de praktijk niet altijd mee. Enerzijds
omdat van auteurs die in opdracht werken nogal eens gevraagd wordt
afstand te doen van hun rechten en anderzijds omdat de regelgeving
moet worden aangescherpt.
De gedwongen overdracht van rechten aan de opdrachtgever is een
kwalijke zaak, niet in de laatste plaats wanneer dit gebeurt door publieke
partijen. Zo vraagt de publieke omroep dit nog met regelmaat aan
componisten wanneer zij werk schrijven. In bredere zin bestaat de
noodzaak om de mooie idealen zoals die in de Fair Practice Code zijn
vastgelegd te vertalen naar het auteurs- en naburig recht. Zo zou je
tenminste van gesubsidieerde instellingen mogen vragen dat zij eventuele
conflicten afhandelen via de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht
in plaats van een bus vol dure advocaten op een armlastige ZZP’er af te
sturen. Wanneer het aan de initiatiefnemer ligt wordt deze Geschillencommissie sowieso verplicht, maar zeker voor publieke of gesubsidieerde
partijen. Een verplicht te innen collectieve vergoeding werd eerder voor
videodiensten afgedwongen door een voorstel van Groen Links en de
SP.12 Het ligt voor de hand een soortgelijke heffing ook voor audiostreaming in het leven te roepen.
In Duitsland gingen sterrenacts zoals Rammstein, Die Toten Hosen en
Helene Fischer al naar de rechter, omdat ze vinden dat in het verleden
gesloten deals over de inkomstenverdeling – die voor de dominantie van
streamingdiensten werden gesloten – niet langer recht doen aan de
realiteit in de muziekindustrie.13 Het heeft er alle schijn van dat dit het
begin is van een jarenlange serie rechtszaken om ook deze contracten
meer in lijn te brengen met de muziekmarkt anno 2021. Het is de moeite
waard om deze ontwikkelingen nauwlettend te volgen om te kijken of dit
aanknopingspunten biedt om ook de positie van Nederlandse artiesten te
verbeteren. Hetzelfde geldt voor pogingen om de verdeling in uitkeringen
door streamingsdiensten tussen masterrecht en auteursrecht aan te
passen, aangezien nu het overgrote merendeel van de uitkering belandt
12
13
https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2020Z21044&did=2020D45022
Zie: https://www.theguardian.com/music/2020/jan/28/german-bands-rammstein-die-totenhosen-helene-fischer-higher-digital-fees.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
13
bij de masterrechthebbende, wat vaak de platenmaatschappij is. De vraag
is of die verdeling gezien de veranderende muziekindustrie en het
afnemende belang van bijvoorbeeld fysieke distributie van platen nog te
rechtvaardigen is.
Ten slotte stelt deze nota voor om een uitkeringsregeling zoals de WWIK
opnieuw in te voeren. Deze uitkering bestond tot 2012 en bood kunstenaars de mogelijkheid om geleidelijk hun inkomen uit hun werk op te
bouwen. Of de regeling precies zo vormgegeven moet worden valt te
bezien, maar er is grote behoefte aan een regeling die ervoor zorgt dat
artiesten juist in de fase voordat ze «geld gaan verdienen» (door een tour
of een nieuwe release) kunnen investeren in hun eigen muziek. Juist
omdat de kosten zo ver voor de baten uit gaan is het voor muzikanten
vaak ingewikkeld om deze investeringen – in zowel tijd als geld – te doen,
terwijl de meerwaarde enorm kan zijn. En het voor de overheid om
ontzettend kleine bedragen ging.
5. Beslispunten
De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de regering te verzoeken de
volgende maatregelen te nemen:
• In overleg met lokale en provinciale overheden en deskundigen te
komen tot een visie op popbeleid en de noodzakelijke bouwstenen
daartoe, teneinde te komen tot een basisinfrastructuur van wat per
regio minimaal noodzakelijk is voor een gezonde popcultuur. Hierbij
dient de functie talentontwikkeling, zowel op amateur als op professioneel niveau meegenomen te worden. (Begrote kosten: nihil)
• Het herschrijven van bestaande regelingen ter ondersteuning van
makers en sectoren, zodat ze beter aansluiten op de realiteit van de
groepen voor wie ze bedoeld zijn, zeker ook de popsector. (Begrote
kosten: nihil)
• Ondersteuning van de popsector breder te bezien dan alleen vanuit
cultureel beleid en ervoor zorg te dragen dat popcultuur – net zoals dat
dit bij sport vaak het geval is – ook vanuit de terreinen preventie en
ontwikkeling ondersteund wordt. (Begrote kosten: nihil)
• Te faciliteren dat de economische positie van een gezin er niet toe mag
leiden dat kinderen niet in aanraking komen met instrumenten of
muziekles gaan volgen.(Begrote kosten: 1 miljoen, afhankelijk van
uitkomst waar deze regelingen en ondersteuningsfondsen nu nog te
kort schieten)
• In overleg met vakbonden en brancheorganisaties te komen tot
richtsnoerbedragen die – in lijn met de Fair Practice Code – een
indicatie geven van wat een eerlijke beloning voor popmuzikanten zou
zijn. (Begrote kosten komen tot deze bedragen: nihil. Begrote kosten
om dit mogelijk te maken: 5 miljoen)
• Ervoor zorg te dragen dat tenminste de publieke omroepen artiesten
betalen wanneer ze komen optreden. En te stimuleren dat ook
commerciële aanbieders dit doen. (Begrote kosten: nihil)
• De noodzakelijke stappen te nemen om ervoor zorg te dragen dat
Nederlandse artiesten een vergelijkbare vergoeding per afgespeeld
nummer krijgen als hun collega’s in landen zoals Noorwegen. (Begrote
kosten: nihil)
• In samenspraak met brancheorganisaties met voorstellen te komen die
ertoe leiden dat ook partijen als Facebook en YouTube per stream gaan
betalen en niet voor hun verantwoordelijkheid wegduiken met het
argument dat ze slechts een podium bieden voor derden om materiaal
op te plaatsen. (Begrote kosten: nihil)
• Te komen tot een investeringsfonds voor de Nederlandse popsector
naar Canadees model, waarmee de gehele sector wordt ondersteund.
(Begrote kosten overheidsdeel: 7,5 miljoen)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
14
•
•
•
Zorg te dragen voor een sterke en daadkrachtige nationale popkoepel,
als overkoepelend orgaan voor de provinciale popkoepels, en deze
koepels onder meer in te zetten als expertisepunten voor jonge
makers, maar ook als «popmakelaar» voor scholen die gastdocenten
zoeken en bewakers van de lokale en provinciale popinfrastructuur.
(Begrote kosten: 1,5 miljoen)
Een brede doorlichting van auteurs- en naburige rechten waarbij in het
algemeen gekeken wordt naar de mogelijkheden voor het versterken
van collectief beheer en daarbinnen specifiek gekeken wordt naar een
sterkere rol voor de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht, de
gedwongen overdracht van rechten naar opdrachtgevers en een
collectieve vergoeding voor audiostreaming. (Begrote kosten: nihil)
In kaart te brengen wat de kosten en baten van de oude WWIKregeling waren, zowel in financieel als in cultureel opzicht; en op basis
hiervan een voorstel te doen dat artiesten beter in staat stelt om in hun
levensonderhoud te voorzien. In deze regeling zouden ook producers
en songwriters kunnen worden meegenomen. (Begrote kosten
doorlichting, nihil. Begrote kosten om te komen tot een soortgelijke
regeling: nu nog onbekend, zou uit doorlichting moeten blijken)
6. Financiële consequenties
Deze initiatiefnota heeft als doel het leggen van de basis voor het
popbeleid voor de komende vier jaar. De beleidsvoorstellen die hiermee
zijn gemoeid worden geraamd op circa 15 miljoen. Afgezet tegen de baten
hiervan, namelijk bescherming van muziekscholen, jeugdcentra, kleine
popzalen, grote podia en festivals en een fatsoenlijk inkomen voor
makers, acht de indiener dit een verstandige besteding van middelen. De
indiener vraagt de Kamer ermee in te stemmen het kabinet te vragen
dekking te vinden op de Rijksbegroting 2021–2022.
7. Verantwoording en dankwoord
Zoals al gezegd ontstond het plan om deze notitie te gaan schrijven op
Eurosonic 2020 toen corona nog ver weg leek en ik even bij stond te
praten met Peter Smidt, de Godfather van ESNS en een belangrijke
steunpilaar van de popnota van Arda Gerkens.
Sindsdien is er een hoop gebeurd, werden grootse plannen gesmeed met
een tour langs popzalen, met in de middag rondetafelgesprekken en in de
avond optredens van artiesten. En toen kwam corona. Waardoor de hele
sector totaal stil kwam te liggen en een ieders inkomsten plotseling
opdroogden.
Mijn dankbaarheid aan de gehele sector is gigantisch. Ondanks dat heel
veel mensen momenteel primair worstelen met de vraag of ze aan het
eind van de maand nog een baan of een inkomen hebben, als ze dat nog
hebben, waren mensen bijna zonder uitzondering bereid om mee te
denken. Boekers, docenten, artiesten, platenbazen, festivalorganisatoren,
allemaal leverden ze hun bijdrage. Een kleine 125 mensen uit de sector
hebben gereageerd op mijn oproep, met vele nuttige suggesties. Een paar
mensen wilde ik graag specifiek bedanken.
Ten eerste, mijn vrienden die mee dachten over alle mooie ideeën die
uiteindelijk niet door konden gaan. Over een tour. Over nog veel meer.
David de Greef, Richard Theuws – die op zich wel iets anders aan zijn
hoofd had –, Valerie Land, Hendrik-Jan Derksen, Bianca Pander en Frank
Kimenai. Die, ook toen onze wilde ideeën weg vielen, bleven meedenken
over de taaie kost die uiteindelijk in deze nota terecht is gekomen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
15
Daarnaast Arjo Klingens van de Popcoalitie, Ruben Brouwer van Mojo,
Cedric Muyres van het Music Managers Forum en Aafke Romeijn van
BAM! We zaten al in een appgroep om het te hebben over livemuziek,
maar jullie input – ondanks dat jullie genoeg te doen hadden middenin de
coronacrisis – was ontzettend waardevol.
Ten slotte, Jasper van Vugt, wiens schema ik schaamteloos gejat heb, en
die een lopende popencyclopedie en telefoonklapper tegelijk is, Henca
Maduro, die me hielp om verder te kijken dan de genres en scenes die ik
zelf al kende en waar ik zelf een netwerk had, en Frank Janssen die het
mogelijk maakte om deze notitie in concept te presenteren op Eurosonic
Noorderslag, zodat de sector daar nog de laatste tips kon geven.
Ik hoop dat we elkaar snel weer eens mogen treffen bij een live-optreden.
Dat is ondertussen zo lang geleden dat het me niet eens meer zoveel
uitmaakt bij welk optreden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2
16
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0ad4dee9-b3bd-4ad1-a220-0d2babd2e7f7
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
35 286
Initiatiefnota van het lid Nijboer over diverse
wijken: prettig wonen voor iedereen
Nr. 8
MOTIE VAN HET LID BECKERMAN
Voorgesteld tijdens het Notaoverleg van 11 september 2023
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat we in een diepe wooncrisis zitten;
constaterende dat woningcorporaties cruciaal zijn in het oplossen van die
crisis;
spreekt uit dat de belastingdruk van woningbouwcorporaties (Vpb, ATAD)
de aanpak van de wooncrisis bemoeilijkt;
spreekt voorts uit dat woningbouwcorporaties hier linksom of rechtsom
voor gecompenseerd dienen te worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Beckerman
kst-35286-8
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 286, nr. 8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/16249f5a-feca-4ea6-b76c-8ef129c3e72b
|
Commissie VW
Aan de minister van Verkeer en Waterstaat
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Uw kenmerk:
Uw brief van:
Den Haag, 5 september 2008
Anders Betalen voor Mobiliteit
31305-65/2008D02719
Geachte heer Eurlings,
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van 3 september 2008 is
gesproken over uw brieven inzake Anders Betalen voor Mobiliteit uit de periode juni/juli 2008 (31 305 51
t/m 52 en 31 305, nr. 65).
De commissie heeft besloten u te verzoeken de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de huidige
stand van zaken van het groot project Anders Betalen voor Mobiliteit en over stand van zaken ten aanzien
van de uitvoering van de moties die in dit kader door de Kamer zijn aangenomen.
De commissie is voornemens een algemeen overleg met u te houden inzake Anders Betalen voor
Mobiliteit, bij voorkeur in de eerste weken van oktober 2008.
Bij deze breng ik u het verzoek van de commissie over.
Hoogachtend,
De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat,
I.B. Sneep
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1bd8f49d-497d-4079-a0bb-cedb818d4d51
|
RAAD VAN
DE EUROPESE UNIE
Brussel, 7 september 2009 (10.09)
(OR. en)
12986/09
ADD 2
ASILE 61
INGEKOMEN DOCUMENT
van:
de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie
ingekomen:
4 september 2009
aan:
de heer Javier SOLANA, secretaris- generaal/hoge vertegenwoordiger
Betreft:
Werkdocument van de diensten van de Commissie bij de Mededeling van
de Commissie betreffende de vaststelling van een gemeenschappelijk
hervestigingsprogramma van de EU en het voorstel voor een beschikking
van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking
nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van
23 mei 2007 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de
periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma
"Solidariteit en beheer van de migratiestromen" en tot intrekking van
Beschikking 2004/904/EG van de Raad
- Samenvatting van de effectbeoordeling
Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument SEC(2009) 1128 definitief.
Bijlage: SEC(2009) 1128 definitief
12986/09 ADD 2
fb
DG H 1B
NL
COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN
Brussel, 2.9.2009
SEC(2009) 1128 definitief
WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE
bij de
MEDEDELING VAN DE COMMISSIE
betreffende de vaststelling van een gemeenschappelijk hervestigingsprogramma van de
EU
en het voorstel voor een
BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad
van 23 mei 2007 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode
2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de
migratiestromen" en tot intrekking van Beschikking 2004/904/EG van de Raad
Samenvatting van de effectbeoordeling
{COM(2009) 447 definitief}
{COM(2009) 456 definitief}
{SEC(2009) 1127}
NL
1
NL
1.
ACHTERGRONDINFORMATIE
Hervestiging is het overbrengen van vluchtelingen van wie door het UNHCR erkend is dat ze
internationale bescherming behoeven, van het land van eerste opvang (meestal in de derde
wereld) naar een ander land, waar zij blijvend bescherming krijgen. Hervestiging biedt een
oplossing voor vluchtelingen die niet naar hun land van herkomst kunnen terugkeren en die
niet lokaal geïntegreerd kunnen worden in het land van eerste opvang.
Bij hervestiging worden vluchtelingen overgebracht van buiten het EU grondgebied naar een
EU- lidstaat.
Het aantal vluchtelingen bedraagt wereldwijd circa 10 miljoen. Ongeveer 5% van hen heeft
behoefte aan hervestiging. Slechts een klein deel van deze vluchtelingen wordt daadwerkelijk
hervestigd. Er gaapt dan ook een structurele kloof tussen de behoeften en de humanitaire
respons.
Slechts een klein percentage van de vluchtelingen die elk jaar worden hervestigd, wordt
hervestigd in de EU. Van de 65 596 vluchtelingen die in 2008 werden hervestigd, gingen er
4 378 naar de EU. Dit staat in schril contrast met de aantallen hervestigde vluchtelingen die
werden opgenomen door de VS en andere traditionele hervestigingslanden in de
geïndustrialiseerde wereld.
2.
H ERVESTIGING IN DE EU: HUIDIGE TOESTAND ( UITGANGSSITUATIE)
Er zijn op dit ogenblik tien EU- lidstaten die jaarlijks aan hervestiging doen. Zweden,
Denemarken, Finland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben reeds meerdere
jaren een hervestigingsprogramma lopen. Sinds 2007 hebben Portugal, Frankrijk, Roemenië
en Tsjechië besloten nationale hervestigingsprogramma's op te zetten. Deze gunstige
ontwikkeling is te danken aan diverse factoren. Om te beginnen wordt er sinds 2007 door het
Europees Vluchtelingenfonds (EVF III) forse financiële steun verleend voor hervestiging. In
de tweede plaats werden in de loop van de laatste jaren vele project- en
samenwerkingsactiviteiten opgezet met belanghebbenden uit verschillende lidstaten. Een
derde gunstige ontwikkeling is de grote politieke belangstelling op EU-niveau. Deze
belangstelling was hoofdzakelijk gericht op de noodzaak om Iraakse vluchtelingen uit Syrië
en Jordanië te hervestigen in de EU. In 2008 heeft de Raad JBZ conclusies aangenomen
betreffende de hervestiging van vluchtelingen uit Irak, waarin duidelijk werd gemaakt dat
hervestiging bijdraagt tot de instandhouding van de beschermingssituatie in Syrië en Jordanië.
Op basis van de conclusies van de Raad hebben vier lidstaten die zich tot voor kort niet
bezighielden met hervestiging, zich ertoe verbonden vluchtelingen uit Irak te hervestigen
(Duitsland, Italië, België en Luxemburg).
Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), dat naar verwachting in 2010
operationeel zal worden, zal de lidstaten en andere belanghebbenden ondersteunen op het
gebied van praktische samenwerking, onder andere met betrekking tot hervestiging.
NL
2
NL
3.
PROBLEEMOMSCHRIJVING
De huidige toestand is in het algemeen gunstig en is in geleidelijke ontwikkeling, met name
gelet op de verwachte oprichting van het EASO. Er zijn evenwel een aantal belangrijke
tekortkomingen en structurele beperkingen.
Het belangrijkste probleem is het huidige lage niveau van solidariteit van de EU met derde
landen in verband met de opvang van vluchtelingen. Het aantal opgevangen vluchtelingen is
te klein, gelet op de omvang van de wereldwijde behoefte aan hervestiging. Een tweede
probleem is dat te weinig lidstaten deelnemen aan hervestiging. Momenteel doen slechts
10 lidstaten (Zweden, Finland, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Portugal,
Frankrijk, Roemenië en Tsjechië) jaarlijks aan hervestiging van vluchtelingen. De EU neemt
op het gebied van hervestiging onvoldoende een internationale rol op. Dit heeft een negatieve
invloed op de ambitie van de EU om op mondiaal niveau een prominente rol te spelen in
humanitaire aangelegenheden en op de invloed die de EU in internationale fora kan doen
gelden.
Er is tussen de EU-lidstaten die aan hervestiging doen weinig coördinatie met betrekking tot
de hervestigingsprioriteiten, d.w.z. de nationaliteiten en specifieke groepen die worden
hervestigd. Die prioriteiten worden thans door de lidstaten op nationaal niveau vastgesteld, in
nauw bilateraal overleg met het UNHCR, zonder voorafgaande bespreking of besluitvoering
op EU-niveau. Daardoor wordt er ook te weinig strategisch gebruik gemaakt van hervestiging
als een instrument van het buitenlands beleid van de EU. Hervestiging dient niet alleen een
humanitair doel ten aanzien van de personen die daadwerkelijk worden hervestigd, maar is
tevens een middel om het betrokken derde land te bevrijden van de last die de opvang van een
groot aantal vluchtelingen meebrengt. Hervestiging kan derhalve een belangrijke rol spelen
als onderdeel van het externe asielbeleid van de EU en van het buitenlands beleid van de EU
in het algemeen. Het effect van hervestiging in strategische termen zou groter zijn indien de
prioriteiten met betrekking tot de te hervestigen nationaliteiten en specifieke categorieën
grotendeels op EU- niveau zouden worden vastgesteld. Het huidige financiële kader houdt
beperkingen in. Het EVF III voorziet in extra financ iële steun voor lidstaten die specifieke
categorieën vluchtelingen hervestigen. De criteria daarvoor worden als te star beschouwd.
Een derde reeks problemen in de huidige situatie heeft te maken met het gebrek aan
gestructureerde praktische samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van hervestiging.
Er is momenteel te weinig uitwisseling van informatie en te weinig coördinatie met
betrekking tot hervestigingsactiviteiten. Dit heeft een ongunstige invloed op de kwaliteit van
de hervestiging. Een ander gevolg is dat onvoldoende schaalvoordelen worden behaald.
Hervestiging vereist veel logistieke voorbereiding, zoals selectie- en oriëntatiereizen,
medische
en
veiligheidsscreenings,
reisen
visumafspraken,
opvangen
integratieprogramma's. Sommige van deze activiteiten zouden eventueel gezamenlijk door, of
in nauwe samenwerking tussen de lidstaten kunnen worden uitgevoerd.
4.
SUBSIDIARITEIT
– De rol van de Gemeenschap op asielgebied vloeit voort uit de noodzaak van solidariteit
tussen de lidstaten bij het aangaan van een uitdaging waar, in een EU zonder
binnengrenzen, op zichzelf handelende lidstaten geen doeltreffend antwoord op hebben.
NL
3
NL
– De noodzaak om op te treden met betrekking tot het gemeenschappelijk Europees
asielstelsel (CEAS) is reeds beoordeeld in recente effectbeoordelingsrapporten.
– De Europese Raad en het Europees Parlement hebben bij herhaling opgeroepen om het
CEAS, met inbegrip van het externe aspect ervan, te ontwikkelen.
5.
DOELSTELLINGEN
Algemene beleidsdoelstellingen:
a)
de internationale bescherming van vluchtelingen ondersteunen via hervestiging;
b)
de invloed en inspanningen van de EU op humanitair gebied opvoeren door een
grotere gemeenschappelijke betrokkenheid bij hervestiging.
Specifieke doelstellingen:
c)
zorgen voor een grotere solidariteit van de EU met derde landen inzake de opvang
van vluchtelingen;
d)
ervoor zorgen dat meer EU- lidstaten deelnemen aan hervestiging;
e)
ervoor zorgen dat de hervestigingsinspanningen in de EU permanent beter gericht zijn
op die personen of groepen va n personen (bv. bijzonder kwetsbare personen, waaronder
kinderen, of personen uit specifieke geografische gebieden) die het meest behoefte hebben
aan bescherming;
f)
het strategische gebruik van hervestiging op EU-niveau intensiveren;
g)
de internationale rol van de EU in het algemeen versterken, voor wat betreft
hervestiging specifiek door hervestiging te ontwikkelen als een integrerend en coherent
onderdeel van het buitenlandse beleid van de EU;
h)
door samenwerking de kwaliteit van de hervestigingsprocedures in de EU verbeteren;
i)
door samenwerking de economische en financiële kostprijs van hervestiging in de EU
verlagen;
j)
de verschillen tussen de EU- lidstaten inzake beschermingsnormen verkleinen en de
efficiëntie verhogen door het doen convergeren va n de hervestigingscriteria.
6.
BELEIDSOPTIES
Op basis van de probleemanalyse kunnen drie grote onderdelen van het hervestigingsbeleid
op EU-niveau worden onderscheiden: de praktische samenwerking, een politiek en een
financieel beleidsaspect. Deze vormen het uitgangspunt voor het uitwerken van de
beleidsopties.
NL
4
NL
6.1.
Eerste beleidsoptie: behoud van het status quo
Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken zal een kader bieden voor praktische
samenwerking op asielgebied, ook met betrekking tot hervestiging. Er zijn potentieel heel wat
vormen van praktische samenwerking die het EASO zou kunnen opzetten op het gebied van
hervestiging, zoals het aanwijzen van beste praktijken, opleidingsinitiatieven,
samenwerkingsafspraken met lidstaten die zich nog niet bezighouden met hervestiging, en het
opzetten van gezamenlijke activiteiten en operaties met de huidige hervestigingslanden.
Indien het status quo wordt gehandhaafd, worden de politieke en financiële aspecten niet
verder uitgewerkt.
6.2.
Tweede beleidsoptie: tussenoptie (het dynamische proces)
Bij deze optie zal er eveneens praktische samenwerking worden opgezet door het EASO. Het
onderscheid tussen praktische samenwerking in het kader van deze optie en optie 1 heeft
vooral te maken met de band tussen deze praktische samenwerking en de verdere uitwerking
van de politieke en financiële aspecten. Het aspect praktische samenwerking zal naar
verwachting worden gestimuleerd en versterkt door de uitwerking van de beide andere
beleidsaspecten.
Binnen het bestek van deze optie wordt ernaar gestreefd een structurele politieke
samenwerking uit te bouwen door de totstandbrenging van een politiek kader en door dit via
het financiële beleid te ondersteunen.
Naar verwachting zal een politiek kader worden gecreëerd, dat politieke en strategische
prioriteiten met betrekking tot hervestiging vaststelt. Alle betrokken belanghebbenden
(deskundigen van de lidstaten, de Commissie, het UNHCR en de ngo's) zullen deel uitmaken
van dit politieke kader. Dit zal de volgende taken hebben:
1.
Vaststellen van de gemeenschappelijke EU-jaarprioriteiten inzake hervestiging,
zowel op basis van nationaliteiten als van specifieke categorieën te hervestigen
vluchtelingen. Dit zal het mogelijk maken op doeltreffende en soepele wijze in te
spelen op nieuwe behoeften die zich aandienen.
2.
De lidstaten zouden op grond van artikel 13 van EVF III extra financiële steun
krijgen als zij in overeenstemming met deze EU-jaarprioriteiten hervestigen. Het
blijft de lidstaten evenwel nadrukkelijk vrij staan om andere categorieën
vluchtelingen te hervestigen.
3.
Zorgen voor een geïntegreerde aanpak van hervestiging, het externe asielbeleid en
het buitenlandse beleid van de EU als geheel.
4.
Binnen dit politieke kader zal ook meer in het algemeen over hervestiging worden
gediscussieerd. De totstandbrenging van een politiek kader zal leiden tot een sterkere
sturing van de praktische samenwerking die door het EASO wordt opgezet.
Extra financiële steun wordt aan de lidstaten toegekend voor de hervestiging van
vluchtelingen die onder de jaarlijks overeengekomen EU-prioriteiten ressorteren. Dit
veronderstelt een wijziging van de EVF-beschikking. Er wordt niet voorzien in een structurele
NL
5
NL
herschikking van de financiering op grond van EVF III, die een invloed zou hebben op de
financiering van andere asielgerelateerde activiteiten.
Binnen de tweede optie worden twee subopties onderscheiden. Het onderscheid tussen
deze twee subopties heeft uitsluitend betrekking op het mechanisme voor het creëren van het
politieke kader. Suboptie 2A voorziet in de oprichting van een nieuw comité voor
hervestiging, overeenkomstig de comitologievoorschriften. Bij suboptie 2B wordt gebruik
gemaakt van bestaande structuren.
6.3.
Derde beleidsoptie: maximale optie
In deze optie wordt er van uitgegaan dat er een volwaardige hervestigingsregeling voor de
hele EU komt. Niet alleen het vaststellen van prioriteiten maar ook de uitvoering van de
hervestiging zou gemeenschappelijk worden aangepakt. Een volwaardige gemeenschappelijke
EU- hervestigingsregeling zou uit de volgende elementen kunnen bestaan.
(1)
Alle lidstaten zouden aan de regeling deelnemen door een bepaald aantal
opvangplaatsen ter beschikking te stellen. Het totaal aantal binnen de EU beschikbare
hervestigingsplaatsen zou op EU-niveau worden vastgesteld en opgevuld. De
prioriteiten voor hervestiging zouden op EU-niveau worden vastgesteld. Er zou ook op
EU- niveau voor worden gezorgd dat hervestiging geïntegreerd wordt in het externe
asielbeleid en het buitenlandse beleid van de EU als geheel.
(2)
Buiten de gemeenschappelijke hervestigingsregeling zou door de lidstaten geen
hervestiging worden uitgevoerd. Er zou ook een volledige harmonisatie plaatsvinden
van de hervestigingscriteria en van de status die hervestigde vluchtelingen na hun
aankomst zouden krijgen.
(3)
Het selectieproces voor de hervestiging zou volledig op EU- niveau worden
gecentraliseerd. Alle verrichtingen vóór het vertrek zouden gezamenlijk worden
uitgevoerd. Het EASO zou waarschijnlijk een toonaangevende rol spelen op
organisatorisch gebied. Dit zou een verhoging van de capaciteit van het EASO met
betrekking tot hervestiging vereisen.
(4)
Het financiële aspect zou volledig moeten worden herbekeken.
7.
BEOORDELING VAN DE OPTIES
Voor een beoordeling van de verschillende effecten, zie de tabel op bladzijde 5.
1. De uitgangssituatie is in ontwikkeling, met name wegens de verwachte oprichting van het
Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) in 2010. Om de verwachte effecten
van de oprichting van het EASO te kwantificeren, hebben wij een onderscheid gemaakt tussen
de statische uitgangssituatie (toestand voorjaar 2009) en de uitgangssituatie in ontwikkeling
(verwachte toestand na de oprichting van het EASO, zonder extra maatregelen van de EU).
2. Aangezien het resultaat van subopties 2A en 2B naar verwachting hetzelfde zal zijn, is de
beoordeling van zowel de doeltreffendheid voor het bereiken van de doelstellingen als de
gevolgen gezamenlijk verricht voor de subopties 2A en 2B. Wat suboptie 2A onderscheidt
van suboptie 2B is de beoordeling van de politieke haalbaarheid en de evenredigheid.
NL
6
NL
8.
VERGELIJKING VAN DE OPTIES
Gekwantificeerde effecten van de opties 1, 2 en 3
• De doeltreffendheid van de opties voor het bereiken van het hoofddoel (zorgen voor een
grotere solidariteit van de EU met derde landen inzake de opvang van vluchtelingen) wordt
als volgt ingeschat: optie 1 – toename met 5%, optie 2 – toename met 15%, optie 3 –
toename met 10%;
• Het primaire effect (rechtstreekse financiële kosten in verband met hervestiging) van de
opties wordt als volgt ingeschat: optie 1 – toename met 3 825 000 euro, optie 2 – toename
met 11 475 000 euro, optie 3 – toename met 7 650 000 euro;
• Het secundaire effect (rechtstreekse financiële kosten / invloed van schaalvoordelen) van
de opties wordt als volgt ingeschat: optie 1 – afname met 803 350 euro, optie 2 – afname
met 1 759 000 euro, optie 3 – afname met 2 524 500 euro.
Algemene beoordeling :
1.
Opties 2 en 3 scoren beter dan optie 1. Er zijn twee grote bezwaren tegen optie 3:
lagere score inzake het bereiken van het hoofddoel en politieke haalbaarheid/evenredigheid.
2.
Een meerderheid van lidstaten is voorstander van een aanpak via de weg van de
geleidelijkheid, waarbij de nadruk wordt gelegd op nauwere samenwerking en het vertrouwd
maken van nieuwe lidstaten met hervestiging, eerder dan op een harmonisatie van de
hervestigingscriteria. Inzonderheid met betrekking tot het vrijwillige karakter van de
deelneming aan de regeling zijn de standpunten van de lidstaten zeer duidelijk. Zelfs als er
genoeg steun was voor de invoering van een volwaardige gemeenschappelijke EUhervestigingsregeling, valt te betwijfelen of sommige lidstaten onder de huidige
omstandigheden voldoende voorbereid zouden zijn om aan hervestiging te doen. Het is zeer
de vraag of de invoering van een volwaardige gemeenschappelijke EU-hervestigingsregeling
in dit stadium noodzakelijk en evenredig is om de gestelde doelen te bereiken.
• Bij vergelijking van de opties 1 en 2, komt een duidelijke voorkeur voor optie 2 naar
voren.
• Om redenen van politieke haalbaarheid en evenredigheid wordt de voorkeur gegeven aan
optie 2B. De meeste lidstaten hebben een uitgesproken voorkeur om voort te bouwen op
bestaande overleg- en besluitvormingsmechanismen. Politiek is de algemene houding
momenteel gunstig voor hervestiging, maar terughoudend ten aanzien van het creëren van
nieuwe formele structuren, vanwege de bureaucratische rompslomp die dat allicht zou
meebrengen en vanwege de vrees dat de vrije keuze van de lidstaten om zelf prioriteiten te
kiezen zou worden beperkt. Uit het oogpunt van evenredigheid wordt aan het gebruik van
bestaande structuren de voorkeur gegeven voor zover dit even doeltreffend is om de
doelstellingen te bereiken en naar verwachting dezelfde effecten zal hebben.
• Daarom wordt de voorkeur gegeven aan suboptie 2B.
NL
7
NL
9.
M ONITORING EN EVALUATIE
De Commissie zal binnen drie jaar na de invoering van de gemeenschappelijke
EU- hervestigingsregeling een evaluatie maken. Deze evaluatie zal betrekking hebben op de
vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de politieke samenwerking, het financiële
aspect en de praktische samenwerking.
Er zijn acht kwantificeerbare indicatoren gekozen, die de diverse aspecten van de optie en de
doelstellingen (politiek, financieel en praktische samenwerking) bestrijken.
NL
8
NL
Vergelijking van de effecten van de opties
Optie 1
Doelstellingen
Optie 2
Optie 3
nu
geleidelijk
dynamisch
maximaal
1
zorgen voor een grotere solidariteit van de EU met derde landen inzake de
opvang van vluchtelingen
0
Laag/middel
matig
Middelmatig/hoog
Middelmatig
2
ervoor zorgen dat meer EU-lidstaten deelnemen aan hervestiging
0
Laag/middel
matig
Middelmatig/hoog
Hoog
3
ervoor zorgen dat de hervestigingsinspanningen permanent beter gericht zijn
op diegenen (bv. kinderen, vluchtelingen uit specifieke regio's) die het het
meest nodig hebben
0
Laag/middel
matig
Hoog
Hoog
4
het strategische gebruik van hervestiging op EU-niveau intensiveren
0
Laag
Middelmatig
Middelmatig
5
de internationale rol van de EU op het gebied van hervestiging versterken
door hervestiging te ontwikkelen als een integrerend en coherent onderdeel
van het buitenlandse beleid van de EU
0
Laag
Middelmatig
Middelmatig
6
door samenwerking de kwaliteit van de hervestigingsprocedures in de EU
verbeteren
0
Laag/middel
matig
Middelmatig/hoog
Hoog
7
door samenwerking de economische en financiële kostprijs van hervestiging
per capita in de EU verlagen
0
Laag/middel
matig
Middelmatig/hoog
Hoog
8
de verschillen tussen de EU-lidstaten inzake beschermingsnormen
verkleinen en de efficiëntie verhogen door het doen convergeren van de
hervestigingscriteria
0
Laag
Middelmatig
Hoog
Effecten
NL
9
NL
1
Rechtstreekse financiële kostprijs van hervestiging (selectie, opvang,
integratie)
0
Kleine
toename
Middelmatige/grote
toename
Middelmatig
2
Rechtstreekse financiële kostprijs van hervestiging (selectie, opvang,
integratie) per capita
0
Kleine
afname
Middelmatige
afname
Aanzienlijke
afname
3
Economische en sociale kostprijs van de integratie van hervestigde
vluchtelingen in ruime zin (totale kosten)
0
Kleine
toename
Middelmatig/hoog
Middelmatig
4
Economische en sociale kostprijs van de integratie van hervestigde
vluchtelingen in ruime zin (kosten per capita)
0
Laag
Laag
Laag
5
Effect van hervestiging voor derde landen, specifieke categorieën en de
buitenlandse betrekkingen van de EU
0
Laag
Middelmatig
Middelmatig
6
Grotere gelijkheid bij het verlenen van bescherming aan vluchtelingen
0
Laag
Middelmatig
Hoog
7
Effect op de grondrechten
0
Laag
Middelmatig/hoog
Middelmatig
Politieke haalbaarheid en evenredigheid
2A
2B
1
Middelmatig
Laag/mid
delmatig
Middel
matig/
Hoog
Laag
Lichte
bezorgdheid
Lichte
bezorgdhe
id
Vrijwel
geen
bezorgd
heid
Grote bezorgdheid
2
NL
Steun van belanghebbenden voor deze optie
0
Evenredigheid
0
10
NL
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/577e6622-d807-4459-92d7-c7e6895604d8
|
Den Haag, 20 maart 2012
Voortouwcommissie:
Volgcommissie(s):
vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten
Rondetafelgesprek
donderdag 22 maart 2012
09.30 - 14.00 uur
openbaar
Onderwerp:
Rondetafelgesprek wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen
Agendapunt:
Indeling rondetafelgesprek wet versterking bestuur pensioenfondsen
A. Pensioendeskundigen 9:30-10:15 uur
• Dhr. mr P.J.M. Akkermans, BGA Pensioenrechtadvies B.V.
• Dhr. D. Nagtegaal, Practice Leader Market Development, AON Hewitt
Consultancy
• Dhr. mr E.A.M. Bergamin, voorzitter Kring van Pensioenspecialisten,
BGA Pensioenrechtadvies B.V en de heer mr W.J.J. Koeleman MBA ,
voorzitter KPS werkgroep PFG
• Dhr. mr R. Crauwels, TowersWatson
B. Wetenschappers 10:15-11:15 uur
• Dhr. prof. dr E. Lutjens, pensioenadvocaat en hoogleraar pensioenrecht, VU
• Mw H. Pelzer, directeur governance support
• Dhr. prof. dr A.W.A. Boot, hoogleraar ondernemingsfinanciering en financiële
markten en directeur Amsterdam Center for Law & Economics, UvA
• Dhr. prof. mr S. R. Schuit, bijzonder hoogleraar internationaal commercieel en
financieel recht, UU en partner Allen & Overy (onder voorbehoud)
C. Pensioenfondsen 11:15-12:15 uur
• Dhr. J.G.M. Alders, voorzitter Pensioenfonds Zorg en Welzijn
• Dhr. K. Blokland, voorzitter Stichting Spoorwegpensioenfonds
• Dhr. drs H. Brouwer, bestuursvoorzitter ABP
• Dhr. drs G. Riemen, directeur pensioenfederatie
D. Organisaties van gepensioneerden 12:15: -13:00 uur
• Dhr. drs M.J.W.M. Hendriks, adviseur collectieve belangenbehartiging, ANBO
• Dhr. J. Beugelsdijk, bestuurslid CSO
• Dhr. M.J. van Rooijen, voorzitter NVOG, bestuurslid CSO
• Dhr. mr E. L. Daae, voorzitter Stichting Pensioenbehoud
E. Maatschappelijke organisaties 13:00- 14:00 uur
• Dhr. I. Boelaars, PensioenOpstand (onder voorbehoud)
• Mw F. van Bergenhenegouwen, voorzitter VIIP (Vrouwen in Institutioneel
Pensioen)
• Dhr. mr P.J. Gortzak en de heer drs ir A. Fraterman, Stichting van de Arbeid
• Dhr. D. Wiersma, FNV Jong, mede namens CNV Jongeren
• Dhr. W. Dubbeling, voorzitter Platform Deelnemersraden
Griffier:
H.J. Post
Activiteitennummer:
2012A00785
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d14251c9-b8e2-4ca9-8d02-4fe51003ce48
|
Verkenning e-health
Een nulmeting van de toepassing van
e-health in de eerste- en tweedelijns
curatieve zorg in Nederland
Rapportage aan
het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Utrecht, december 2011
2011.IRA.0073 RA
Inhoudsopgave
Managementsamenvatting
3
Verantwoording
4
1
Inleiding
5
2
Definitie en afbakening
6
3
Algemeen beeld
7
4
E-health bij huisartsen
9
5
E-health bij andere zorgaanbieders
14
6
Onze professionele opinie
19
Bijlagen
I
Uitkomsten kwantitatief onderzoek
21
II
Uitkomsten deskresearch
43
III
Uitkomsten telefonische interviews
49
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
2
Managementsamenvatting
Aanbodzijde eerste- en tweedelijns curatieve zorg
Huisartspraktijken
Ziekenhuizen
ZBC’s
GGZ-instellingen
Aantal aanbieders (bij benadering)
7.833
145
244
95
Zegt e-health toe te passen in de dagelijkse praktijk
44%
50%
40%
67%
e-intake
(online inschrijven en invullen van vragenlijsten)
26%
25%
40%
25%
e-inzage
(online raadplegen van medische gegevens)
4%
10%
0%
8%
e-consult
(online consulteren)
52%
4%
0%
67%
e-afspraak
(online maken, wijzigen en annuleren van afspraken)
8%
44%
40%
50%
Aangegeven belemmeringen e-health volgens huisartsen
Aangegeven belemmeringen e-health volgens overige zorgaanbieders
■ Twijfel aan veiligheid en privacy
■ Inzetten van een cultuuromslag van afspraken inplannen door
medewerkers naar afspraken inplannen door patiënt
■ Geen afdoende vergoeding bij online consulten
■ Gemis fysiek contact met patiënt
■ Patiënt of zelf onvoldoende bekend met mogelijkheden
■ Te weinig of slechte regelgeving vanuit de overheid
■ Creëren van draagkracht bij medewerkers en Raad van Bestuur
■ Culturele aspecten
■ Beperkingen van huidige IT-infrastructuur
Vraagzijde eerste- en tweedelijns curatieve zorg
13-34 jarigen
35-50 jarigen
50-plussers
Heeft toegang tot internet
98% (3.912.157 pers.)
93% (4.432.235 pers.)
76% (4.436.621 pers.)
Heeft minimaal 1 keer per jaar contact met huisarts
68% (2.736.504 pers.)
71% (3.374.218 pers.)
79% (4.652.290 pers.)
Heeft minimaal 1 keer per jaar contact met specialist
27% (1.078.552 pers.)
35% (1.651.365 pers.)
53% (3.085.681 pers.)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
3
Verantwoording
Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van verkennend
onderzoek dat KPMG in opdracht van het Ministerie van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uitgevoerd in de
periode 17 augustus tot en met 30 september 2011. KPMG
heeft zich daarbij gehouden aan de aanpak zoals beschreven in
de ‘Opdrachtbevestiging Nulmeting toepassing eZorg in
Nederland’, d.d. 11 augustus 2011 met referentie
2011.IRA.0073 OB SA/JdB/rb. Hiertoe zijn in samenwerking
met TNS NIPO 150 huisartsen ondervraagd en zijn
8 telefonische interviews afgenomen, verdeeld over
2 universitair medische centra (hierna: UMC’s), 2 algemene
ziekenhuizen, 1 ZBC en 3 GGZ-instellingen. Voorts zijn op basis
van deskresearch 72 websites van gezondheidsinstellingen
geëvalueerd. Het verkennend onderzoek heeft het karakter van
een nulmeting waardoor een eerste inzicht ontstaat in de
toepassing van e-health. De onderzoeksresultaten zijn dan ook
richtinggevend en geven geen volledige zekerheid over de
stand van zaken met betrekking tot e-health in Nederland.
Dit rapport geeft de resultaten weer van het door KPMG
uitgevoerde onderzoek. De inhoud van het rapport is op
14 oktober 2011 met het Ministerie van VWS besproken en
afgestemd.
Mocht u naar aanleiding van deze rapportage vragen hebben,
neem dan gerust contact met ons op.
Hoogachtend,
KPMG Advisory N.V.
drs. C.G.R.M. Aldenhoven RE
Director
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
4
1. Inleiding
Veelbelovende bijdrage e-health
De demografische, sociale en technologische ontwikkelingen
maken het gebruik van ICT in de gezondheidszorg steeds
belangrijker. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (hierna: het Ministerie van VWS) onderkent het belang
van ICT in de zorg. Volgens haar biedt het gebruik van ICT, en
vooral internettechnologie, veel mogelijkheden om de kwaliteit,
efficiency en toegankelijkheid van de zorg te verbeteren. Hierbij
beschouwt het Ministerie van VWS de toepassing van e-health
als een veelbelovende ontwikkeling. Het feit dat in Nederland
de adoptie en het gebruik van ICT zeer hoog zijn draagt mede
hieraan bij. Voorbeelden zijn de hoge internetpenetratie onder
de bevolking en de dichtheid van het breedbandnetwerk. Vanuit
het Ministerie van VWS zullen verschillende activiteiten worden
geïnitieerd om positief bij te dragen aan de ontwikkeling van
e-health.
Inzicht krijgen in stand van zaken
Het derde type, e-public health, is voor dit verkennend
onderzoek buiten beschouwing gelaten.
Afbakening onderzoek
Het onderzoek heeft zich gericht op de toepassing van e-health
binnen de eerste- en tweedelijns curatieve zorg, waarbij de
nadruk is gelegd bij de eerstelijn. Daarbij is gekeken naar vier
toepassingen op het gebied van e-zorg en e-zorgondersteuning,
namelijk e-intake, e-consult, e-afspraak en e-inzage. De scope
van het onderzoek heeft zich beperkt tot huisartsenzorg
(gezondheidscentra,
zorggroepen
en
huisartsenposten),
medisch specialistische zorg (ziekenhuizen en zelfstandige
behandelcentra
(hierna:
ZBC’s))
en
de
geestelijke
gezondheidszorg (hierna: GGZ). Hiermee is het grootste volume
zorg uit de curatieve eerste- en tweedelijn gedekt. Overige
eerstelijns
zorgdiensten
in
het
curatieve
domein
(verloskundigen, fysiotherapeuten, diëtisten, etc.) zijn buiten
beschouwing gehouden.
Eén van de gebieden waarop het Ministerie van VWS sterk
inzet is het toepassen van e-health in de eerste- en tweedelijns
curatieve zorg. Om inzicht te krijgen in welke mate de eersteen tweedelijns curatieve zorg e-health toepast heeft het
Ministerie van VWS KPMG opdracht gegeven een verkennend
onderzoek uit te voeren. Daarbij is verzocht het onderzoek te
richten op een beperkt aantal toepassingen van e-health die
plaatsonafhankelijk zijn en waarbij de focus ligt op het
stimuleren van participatie van de patiënt in zijn/haar
zorgproces. Gelijk aan het onderscheid dat de Raad voor de
Volksgezondheid en Zorg (hierna: RVZ) (2002, 2008) maakt, is
gekozen voor twee e-zorgdiensten (e-intake en e-consult) en
twee e-zorgondersteuningsdiensten (e-afspraak en e-inzage).
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
5
2. Definitie en afbakening
E-health is digitale gezondheidszorg
In de gezondheidszorg is e-helath een opkomende ontwikkeling.
Het is de sectorequivalent van e-business, e-commerce en
e-government, het inoveren van het hedendaagse met de inzet
van ICT en specifiek met internettechnologie. De verwachting is
dat toepassingen van e-health een belangrijke bijdrage kunnen
leveren aan het versterken van de vrijheid en zelfredzaamheid
van patiënten, het bieden van alternatieve oplossingen voor het
dreigende personeelstekort, het verbeteren van de uitkomsten
van zorg en het beperken van de toenemende zorgkosten;
e-health lijkt dus een veelbelovende ontwikkeling te zijn. Maar
wat is e-health nu eigenlijk? In de praktijk worden veel
verschillende definities gebruikt voor e-health of vergelijkbare
termen als telehealth, online gezondheidszorg en zorg-opafstand. Het gemeenschappelijke uitgangspunt in al deze
definities is dat met de inzet van ICT betere zorg aan de patiënt
kan worden verleend en de dat de zorg efficiënter kan worden
aangeboden waarbij het niet langer nodig is dat de zorgverlener
en de patiënt fysiek op dezelfde plaats zijn. KPMG definieert
e-health als het bedrijven van digitale gezondheidszorg door
moderne, merendeels al bestaande technologieën te gebruiken
en daarmee de patiënt in staat te stellen veel meer actief
betrokken te zijn in zijn proces van preventie, onderzoek,
behandeling en nazorg. Dit betekent dat de patiënt zich laat
informeren en actief participeert in nieuwe vormen van zorg.
Onderscheidt in drie typen e-health diensten
De RVZ onderscheidt e-health in drie typen diensten:
e-zorg, e-zorgondersteuning en e-public health (2002, 2008). Tot
e-zorg rekent de RVZ onder meer toepassingen op het gebied
van e-diagnose (het stellen van een diagnose op afstand),
e-consulten door patiënten en e-care (zoals e-monitoring en het
op afstand geven van instructies aan de patiënt). Onder
e-zorgondersteuning verstaat de RVZ toepassingen op het
gebied van e-inzage in elektronische patiëntendossiers en
e-management (waaronder het maken van afspraken voor een
consult via internet). Tot e-public health behoren e-preventie
(zoals het bepalen en benaderen van risicogroepen via internet,
het monitoren van de gezondheidstoestand van de bevolking en
het monitoren van de verspreiding van ziekten) en
e-gezondheids(zorg)voorlichting (medische informatie op
internet).
Vier toepassingen gericht op zelfredzaamheid
In afstemming met het Ministerie van VWS heeft het
verkennend onderzoek zich beperkt tot vier toepassingen op
het gebied van e-zorg en e-zorgondersteuning, namelijk
e-intake, e-consult, e-afspraak en e-inzage. Deze toepassingen
richten zich op het versterken van de vrijheid en de
zelfredzaamheid van de patiënt. Voor het expliciteren van deze
toepassingen hebben wij na afstemming met het Ministerie van
VWS de volgende definities gebruikt. E-consult betreft het via
internet kunnen consulteren van een zorgdeskundige in de
eerste- en tweedelijns curatieve zorg. De zorgdeskundige kan
vervolgens online reageren op de gestelde vraag. Met
e-intake wordt bedoeld dat een persoon zich via internet kan
inschrijven als patiënt en digitale vragenlijsten kan invullen ten
behoeve van de anamnese in de eerste- en tweedelijns
curatieve zorg. E-afspraak betreft het via internet kunnen
maken, wijzigen en annuleren van een afspraak met een
zorgdeskundige in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg. Tot
slot het begrip e-inzage. Hiermee kan een patiënt via internet
zijn persoonlijke elektronisch patiëntendossier raadplegen dat
door een zorgdeskundige in de eerste- en tweedelijns curatieve
zorg is vastgelegd en wordt beheerd
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
6
3. Algemeen beeld
E-health kinderschoenen ontgroeid
GGZ neemt koploperspositie in
Een substantieel deel van de eerste- en tweedelijns curatieve
zorg zegt e-health toe te passen. Daarmee springt de curatieve
zorg goed in op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren
waarbij het gebruik en het belang van internet in onze
samenleving een grote vlucht heeft genomen en medische
(beroeps)verenigingen en veldpartijen een groot belang
toedichten aan de inzet van e-health om de kwaliteit van de
gezondheidszorg en de kwaliteit van leven voor patiënten te
verbeteren. Vooral de GGZ lijkt het toepassen van e-health in de
dagelijkse praktijk vanzelfsprekend te vinden (zie figuur 1).
Alle van de onderzochte e-zorg en e-zorgondersteunende
toepassingen worden in de eerste- en tweedelijns curatieve
zorg gebruikt (zie figuur 2).
Figuur 1 Toepassing e-health in curatieve zorg
56%
50%
50%
50%
44%
40%
40%
33%
30%
20%
10%
0%
Huisarts
(n= 150)
GGZ
(n= 12)
Ja, past e-health toe
60%
52%
50%
50%
40%
40%
44%
40%
30%
20%
26% 25%
19%
4%
10%
8%
0%
0%
4%
8%
0%
60%
60%
67%
70%
10%
67%
70%
Figuur 2 E-health in curatieve zorg naar toepassingsgebied
ZBC
(n= 10)
Ziekenhuis
(n= 60)
Nee, past geen e-health toe
Maar liefst 2 op de 3 GGZ-instellingen zegt e-health toe te
passen in hun primaire proces (de zorgverlening) en de
communicatie met (potentiële) patiënten. De helft van de
ziekenhuizen
zegt e-healthdiensten aan te bieden, nauw
gevolgd door huisartsen (44%) en ZBC’s (40%).
e-intake
e-inzage
Huisarts (n= 150)
GGZ (n= 12)
e-consult
ZBC (n= 10)
e-afspraak
Ziekenhuis (n= 60)
Uitzondering hierop zijn de ZBC’s. De mogelijkheid om
patiënten online inzage te geven in hun persoonlijke medische
gegevens staat nog in de kinderschoenen. Een verklaring
hiervoor kan zijn dat op instellingsniveau veel medische
gegevens nog niet digitaal beschikbaar zijn en/of (technisch of
beleidsmatig) nog niet online toegankelijk kunnen worden
gesteld. De andere toepassingen blijken relatief veel te worden
aangeboden, hetzij niet door alle partijen in dezelfde mate.
Ongeveer één op de vier instellingen binnen zowel de
huisartsenzorg, de GGZ en de medisch specialistische zorg
biedt een toepassing aan op het gebied van e-intake.
Uitschieter hierbij vormen de ZBC’s met 40%. Het toepassen
van e-consult en e-afspraak geven een heel ander beeld.
E-consult wordt vooral veel ingezet door huisartsen (52%) en
GGZ-instellingen (67%) terwijl e-afspraak door bijna de helft van
de GGZ-instellingen, ZBC’s en ziekenhuizen wordt toegepast.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
7
3. Algemeen beeld
Genoeg plannen maar nog weinig concrete streefdoelen
Vrijwel alle partijen geven aan plannen en ideeën te hebben om
in de nabije toekomst online zorgdiensten aan te bieden. Ook
van de zorginstellingen die nog geen elektronische diensten
aanbieden geeft een aantal aan wel plannen in die richting te
hebben. Het overige deel gaat nog niet verder dan het bieden
van wat algemene informatie op hun website.
Over het type elektronische diensten wordt nog verschillend
gedacht. Er blijkt een grote variatie te bestaan in welke vorm en
welke e-healthdiensten zullen worden aangeboden. Dit loopt
uiteen van behandeling van door de patiënt gestelde vragen per
e-mail tot plaatsing van een webcam waarmee de zorgverlener
op afstand de patiënt kan monitoren. Ten aanzien van de
onderzochte elektronische diensten wordt de grootste groei in
toepassing en gebruik verwacht van e-consult en
e-afspraak. Beide toepassingen bieden de patiënt de
mogelijkheid om snel, eenvoudig en interactief een vraag te
stellen of een afspraak in te plannen. Opvallend is dat met
name de tweedelijnszorg positief is gestemd. De medisch
specialistische zorg en GGZ geven aan dat het slechts een
kwestie is van tijd dat patiënten diensten worden aangeboden
op het gebied van e-consult, e-inzage en e-afspraak.
Voordelen worden vooral gezien op het gebied van
kwaliteitsverbetering en kostenbesparing. Desondanks blijken
de streefdoelen ten aanzien van het inzetten van dergelijke
toepassingen nog marginaal. Mogelijk zijn de belemmeringen
die worden genoemd, zoals privacy en veiligheid, alsmede de
niet afdoende vergoeding voor e-consulten, nog steeds leidend
om niet op korte termijn het aanbod aan elektronische diensten
te vergroten.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
8
4. E-health bij huisartsen
Voorzichtige schreden huisartsenzorg
Huisartsen bieden vooral e-consult aan
Op dit moment handelen huisartsen 90% van alle zorgvragen
af. De invoering van e-health kan dit percentage verder doen
toenemen. Dit sluit aan bij de doelstelling van het kabinet om
meer gezondheidsproblemen in de eerstelijn op te lossen en
het aantal verwijzingen naar de ziekenhuiszorg te verlagen. Uit
diverse onderzoeken blijkt dan ook dat e-health juist voor de
eerstelijnszorg toegevoegde waarde heeft. Het aanbod aan
e-zorgtoepassingen binnen de huisartsenzorg varieert van het in
behandeling nemen van een e-mail tot het online toegang
verschaffen tot het persoonlijk medisch dossier.
Uit het onderzoek blijkt dat de huisartsen die e-health
toepassen vooral gebruik maken van e-consult (52%). Hiermee
lijken ze tegemoet te komen aan de oproep van de NPCF
om e-consult actiever aan te bieden. Huisartsen zijn nog niet
actief met het online inzage geven in de persoonlijke medische
gegevens (4%). Op basis van de resultaten uit het onderzoek
blijkt dat een ruime meerderheid van de huisartsen gebruik
maakt van haar website en e-mail voor het online
communiceren met haar patiënten. Ruim vier op de tien
huisartsen zegt voor haar patiënten een online patiëntenportaal
operationeel te hebben. Daarbij wisselt acht op de tien
huisartsen medisch inhoudelijke gegevens van haar patiënten
uit met de tweedelijn. De helft van de respondenten geeft aan
dat zij reeds online afspraken maken met de tweedelijnszorg en
vier op de tien respondenten zeggen dat zij de tweedelijn online
consulteren. Een derde van de ondervraagde huisartsen heeft
online toegang tot medicatiegegevens en het elektronisch
patiëntendossier in de tweedelijn.
Gemiddeld zegt vier op de tien huisartsen gebruik te maken van
e-health in de contacten met patiënten. Uit het onderzoek blijkt
dat solopraktijken (45%) en groepspraktijken (40%) in vrijwel
dezelfde mate e-health toe passen (zie figuur 3). De
praktijkomvang is dus niet van invloed op de inzet van e-health.
Figuur 3 Toepassing e-health huisartsenzorg naar praktijkomvang
70%
60%
60%
50%
55%
58%
Figuur 4 E-health in huisartsenzorg naar toepassingsgebied
60%
45%
52%
42%
40%
40%
50%
30%
40%
20%
30%
10%
20%
0%
Solopraktijk
(n= 57)
Groepsprakijk
(n= 79)
Ja, past e-health toe
Anders/onbekend
(n= 14)
26%
8%
10%
4%
0%
Nee, past geen e-health toe
e-intake
e-inzage
e-consult
e-afspraak
.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
9
4. E-health bij huisartsen
Beperkte groei komend jaar van e-health bij huisartsen
Uit het onderzoek blijkt dat een beperkt deel van de huisartsen
die nog niet of op beperkte schaal aan e-health doen, dit
voornemens is op korte termijn te doen. Op de vraag of men
binnen een jaar van plan is elektronische diensten aan te bieden
aan patiënten, antwoord één op de vijf huisartsen dat ze dit van
plan zijn voor e-consult en e-afspraak (zie figuur 5).
Figuur 5 Voornemen om in 2012 e-healthdiensten aan te bieden
25%
22%
23%
20%
Het merendeel van de huisartsen die nu nog niets of in
beperkte mate aan e-health doen, is dit in het komend jaar ook
niet van plan.
Aanbod en verwacht gebruik niet met elkaar in lijn
Opvallend is dat huisartsen vinden dat het huidige aanbod aan
elektronische diensten niet goed is aangesloten op de
werkelijke vraag van de patiënt. Maar liefst 73% van de
huisartsen die e-consult aanbieden is van mening dat maximaal
5% van de patiënten hier daadwerkelijk gebruik van maakt (zie
figuur 6). Daarbij zijn er geen verschillen tussen de mening van
de solopraktijk en de groepspraktijk.
Figuur 6 Inschatting gebruik e-consult door patiënten
15%
80%
12%
73%
70%
10%
60%
4%
5%
50%
40%
0%
e-intake
e-inzage
e-consult
e-afspraak
Vooral het aanbod van e-afspraak lijkt ten opzichte van het
huidige aanbod het komend jaar te groeien. De mogelijkheid
voor patiënten om online toegang te hebben tot het medische
dossier bij de huisarts zal ook het komend jaar niet op grote
schaal toenemen. Aanvullend merken wij op dat
groepspraktijken in dit voornemen licht voorop lopen ten
opzichte van de solopraktijken. Van de huisartsen die in een
groepspraktijk werken zegt 23% het komende jaar e-afspraak
aan te geen bieden 25% e-consult. Van de huisartsen die solo
werken liggen deze percentages lager, namelijk 17% e-afspraak
en 22% e-consult..
30%
18%
20%
7%
10%
2%
0%
35-65%
>65%
0%
0-5%
5-15%
15-35%
Op de vraag in welke mate het gebruik van online consulten
door patiënten in de komende drie jaar zal veranderen,
verwacht 71% van de huisartsen een toename, 21% geen
verandering en 1% een afname; 7% weet het niet of heeft
geen mening.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
10
4. E-health bij huisartsen
Ten aanzien van e-afspraak wordt hetzelfde gedacht. Van de
huisartsen die deze toepassing aanbieden denkt 56% dat
maximaal 5% van de patiënten hier gebruik van maakt (zie
figuur 7). In vergelijking met e-consult is de gedachte dat
e-afspraak meer door patiënten wordt gebruikt.
80%
68%
57%
60%
57%
de
Figuur 8 Verwachte toekomstige effecten e-health
70%
Figuur 7 Inschatting gebruik e-afspraak door patiënten
60%
kosten en het verhogen van de kwaliteit van
gezondheidszorg worden laag ingeschat (zie figuur 8).
50%
50%
40%
40%
30%
20%
27%
30%
23%
11%
10%
20%
16%
0%
Zorgkosten
verlagen
10%
0%
0%
35-65%
>65%
0%
0-5%
5-15%
15-35%
Huisartsen in groepspraktijken zijn wat minder positief over het
gebruik van e-afspraak door patiënten dan huisartsen die
solistisch werken. Op de vraag in welke mate het gebruik van
e-afspraak in de komende drie jaar zal veranderen verwacht
56% van de huisartsen een toename, 27% geen verandering en
1% een afname;16% weet het niet of heeft geen mening.
Verwachte effecten e-health
Een substantieel deel van de huisartsen geeft aan redelijk
kritisch te zijn ten opzichte van de effecten van e-health. De
verwachting is dat door toepassing van e-health de zorgvraag
zal toenemen en dat de zorg voor patiënten toegankelijker zal
worden. De effecten van e-health op het verlagen van de zorg-
Kwaliteit van zorg Toegankelijkheid
verhogen
verhogen
Zorgvraag
toenemen
Groeipotentieel e-health binnen de huisartsenzorg
Naar aanleiding van de verkenning hebben wij ook gekeken naar
het potentieel dat e-consult en e-afspraak hebben binnen de
huisartsenzorg.
Uit cijfers van het CBS blijkt dat naarmate de leeftijd van de
patiënt stijgt, het contact tussen huisarts en patiënt vaker via
thuisvisite verloopt. Ook blijkt dat patiënten in de leeftijdscategorie 35-50 in vergelijking met de andere categorieën het
vaakst hun huisarts telefonisch consulteren. Eén op de vijf
patiënten tussen de 35 en 50 jaar heeft contact met zijn
huisarts via de telefoon. Bij alle leeftijdsgroepen blijkt dat de
meeste contactmomenten met de huisarts op dit moment nog
via het spreekuur verlopen. Drie op de vier contacten tussen
patiënt en huisarts zijn face-to-face (zie figuur 9).
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
11
4. E-health bij huisartsen
Voor de overige contacten blijkt dat bij vijftigplussers in
vergelijking met de andere leeftijdscategorieën het contact met
de huisarts vaker op initiatief is van de huisarts of dat het
contact een herhalingsconsult betreft. Het aantal contactmomenten die ontstaan op basis van een doorverwijzing is
marginaal, namelijk 2%.
Figuur 9 Contactsoorten patiënt – huisarts
100%
90%
80%
Ruim 10,7 miljoen Nederlanders bezoekt jaarlijks de huisarts
(zie figuur 11). Acht op de tien vijftigplussers bezoekt tenminste
één keer per jaar de huisarts. Bij de andere leeftijdsgroepen ligt
dit iets lager, namelijk zeven op de acht.
70%
60%
50%
13 - 34 jaar
Spreekuur
Figuur 11 Overzicht personen die tenminste 1 keer per jaar de huisarts
35 - 50 jaar
Thuisvisite
bezoeken versus personen die online zijn per leeftijdscategorie
50+
Telefonisch consult
Overig
Bron: CBS, 2011
6.000.000
5.000.000
De meerderheid van de contacten met de huisarts is op eigen
initiatief (zie figuur 10).
4.000.000
Figuur 10 Initiërende factoren contact met huisarts
3.000.000
100%
2.000.000
1.000.000
90%
0
80%
13 - 34 jaar
# personen
70%
35 - 50 jaar
# online personen
50+
≥ 1 huisarts bezoek
Bronnen: CBS, 2011 en STIR, 2011
60%
50%
13 - 34 jaar
35 - 50 jaar
50+
Eigen initiatief
Initiatief van de huisarts
Herhalingsconsult of oproep
Doorverwijzing
Kijken we naar de internetpopulatie van deze leeftijdsgroepen
dan blijkt dat ruim 75% van de 5,8 miljoen Nederlanders in de
leeftijdsgroep 50+ online is. Van de 4,7 miljoen Nederlanders in
de leeftijdsgroep 35-50 jaar is 93% online en van de 4 miljoen
personen van 34 jaar en jonger is dit bijna 100%. We kunnen
Bron: CBS, 2011
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
12
4. E-health bij huisartsen
hieruit concluderen dat een zeer grote meerderheid van de
patiënten toegang heeft tot internet en zo de mogelijkheid heeft
te communiceren en informatie uit te wisselen met de huisarts.
Gezien het aantal contacten met de huisarts en het aantal
bezoeken aan de huisartsenpraktijk toenemen naarmate
mensen ouder worden, lijkt de focus te moeten liggen op de
leeftijdsgroepen 35-50 jaar en 50+.
Een vergelijkbaar patroon zien we in figuur 12, waarbij het totaal
aantal afspraken in een jaar met een huisarts die zijn gemaakt,
is verdeeld naar de verschillende leeftijdscategorieën.
Figuur 12 Totaal aantal afspraken per jaar per leeftijdscategorie
40.000.000
34.037.567
30.000.000
Op basis van onze verkenning schatten wij het potentieel voor
e-consult en e-afspraak in de huisartsenzorg groot in. Nu ICT en
internet steeds meer verweven zijn met het dagelijkse leven
van mensen is een toename in het aanbod van e-healthdiensten
slechts een kwestie van tijd. Gezien het grote aantal afspraken
dat jaarlijks door patiënten (met name telefonisch) worden
gemaakt, lijkt vooral een toepassing als e-afspraak zeer kansrijk.
Dergelijke ‘gemaksdiensten’ worden in de regel door mensen
als zeer plezierig ervaren omdat het gevoel bestaat dat ze zelf
controle op het proces hebben. Bovendien blijkt uit diverse
onderzoeken dat dergelijke zogenaamde ‘self service diensten’
niet alleen kostenbesparend zijn maar ook leiden tot minder
(proces)fouten.
Bij een dienst als e-afspraak binnen de huisartsenzorg moet
naar onze mening de focus liggen op de leeftijdsgroepen 35-50
en 50+, met de nadruk op de vijftigplussers. Naast het feit dat
deze laatste groep substantieel meer zorg vraagt en vaker
contact heeft met de huisarts dan andere leeftijdsgroepen, zijn
inmiddels ook al drie op de vier vijftigplussers online.
18.110.207
20.000.000
Voor patiënten in de leeftijd 35-50 jaar ligt dit op 4 keer per jaar
en voor vijftigplussers op 6 keer per jaar. Vijftigplussers maken
dus bijna twee keer zoveel afspraken met de huisarts dan
patiënten binnen de andere leeftijdscategorieën.
13.642.395
10.000.000
0
13 - 34 jaar
35 - 50 jaar
50+
Bron: CBS, 2011
Jaarlijks blijken 10,7 miljoen Nederlanders ruim 65 miljoen
afspraken met de huisarts te maken. Ruim 83% daarvan maakt
hiervoor een afspraak, dit zijn in totaal 8,9 miljoen personen.
Gemiddeld maken patiënten in de leeftijdscategorie 13-34 jaar
jaarlijks 3 keer een afspraak met de huisarts.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
13
5. E-health bij andere zorgaanbieders
Overige zorgaanbieders iets verder met e-health
E-health door UMC’s nog minimaal toegepast
Zoals eerder opgemerkt blijkt dat een substantieel deel van de
eerste- en tweedelijns curatieve zorg e-healthdiensten aanbiedt.
Vooral de GGZ gaat hierbij aan kop. Van de GGZ-instellingen
zegt 67% e-health toe te passen tegenover 50% van de
ziekenhuizen en 40% van de ZBC’s (zie figuur 13).
Er zijn meerdere soorten ziekenhuizen in Nederland, namelijk
UMC‘s, topklinische ziekenhuizen, algemene ziekenhuizen en
categorale ziekenhuizen. Met de invoering van de Wet toelating
zorginstellingen is de officiële aanduiding van deze ziekenhuizen
'instelling voor medisch-specialistische zorg' (hierna: IMSZ). In
het kader van ons onderzoek hebben we uitsluitend gekeken
naar UMC’s, topklinische ziekenhuizen en algemene
ziekenhuizen. Bij de verdeling naar het soort ziekenhuis blijkt
dat vooral de topklinische ziekenhuizen en algemene
ziekenhuizen aangeven actief te zijn met e-health. De UMC’s
passen met 38% het minst e-health toe (zie figuur 14).
Figuur 13 Toepassing e-health in medisch specialistische zorg
67%
70%
60%
60%
50%
50%
50%
40%
40%
33%
Figuur 14 Toepassing e-health naar soort ziekenhuis
30%
70%
20%
63%
60%
10%
55%
50%
50%
50%
0%
Ziekenhuizen
(n=60)
Ja, past e-health toe
ZBC's
GGZ
(n=10)
(n=12)
Nee, past geen e-health toe
Onder de verzamelnaam e-mental health komen er voor de GGZ
steeds meer online diensten beschikbaar. De verwachting is dat
in de komende jaren het aantal GGZ-instellingen dat e-health
toepast nog verder zal stijgen. Dit sluit aan met de visie dat de
psycholoog van de toekomst voor een deel ook e-hulpverlener
zal zijn en preventie, behandeling en (na)zorg gaat aanbieden
door middel van e-mental health-toepassingen. De medisch
specialistische zorg loopt vergeleken met de GGZ achter.
Ziekenhuizen lopen iets voorop ten opzichte van de ZBC’s.
40%
45%
38%
30%
20%
10%
0%
UMC's
Ja, past e-health toe
Topklinische
ziekenhuizen
Algemene
ziekenhuizen
Nee, past geen e-health toe
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
14
5. E-health bij andere zorgaanbieders
E-afspraak bij ziekenhuizen meest in trek
Grote variëteit in toepassingsgebied tussen ziekenhuizen
Zowel op lokaal als op regionaal niveau
worden door
ziekenhuizen verschillende initiatieven genomen op het gebied
van e-health. Uit de verkenning blijkt dat binnen de
ziekenhuiszorg vooral het maken van online afspraken als
toepassingsgebied wordt ingezet (zie figuur 15).
Tussen de ziekenhuizen onderling zijn grote verschillen in
toepassing te zien. De UMC’s en topklinische ziekenhuizen zijn
op drie van de vier onderzochte toepassingsgebieden actief. De
UMC’s bieden nog niet de mogelijkheid aan online een intake af
te nemen, terwijl één op de vier topklinische huizen wel deze
toepassing aanbieden. De UMC’s zijn daarentegen de enige die
op dit moment toepassingen aanbieden voor een online consult
met
de
zorgverlener.
E-afspraak
wordt
door
alle
ziekenhuistypen aangeboden, respectievelijk 38% van de
UMC’s, 45% van de algemene ziekenhuizen en 50% van de
topklinische ziekenhuizen (zie figuur 16).
Figuur 15 E-health in ziekenhuiszorg naar toepassingsgebied
50%
44%
45%
40%
35%
Figuur 16 Gebruik e-healthtoepassingen naar ziekenhuistype
30%
60%
25%
20%
19%
50%
50%
15%
45%
10%
10%
4%
5%
40%
38%
33%
0%
e-intake
e-inzage
e-consult
e-afspraak
30%
25%
Ruim 40% van de ziekenhuizen geeft aan een dergelijke
mogelijkheid aan te bieden. Een mooi voorbeeld hiervan is het
Flevoziekenhuis, waarbij patiënten 24 uur per dag online
afspraken kunnen maken bij vrijwel alle poliklinieken. In
vergelijking met de huisartsen zijn ziekenhuizen verder in het
toepassen van online inzage geven in het medisch dossier,
maar lopen ze achter met de toepassing van e-consult.
25%
20%
13%
10%
4%
0%
0%
0%
0%
0%
e-intake
UMC's
e-inzage
e-consult
Topklinische ziekenhuizen
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
e-afspraak
Algemene ziekenhuizen
15
5. E-health bij andere zorgaanbieders
60%
bezoekt jaarlijks een specialist (zie figuur 18). Eén op de twee
vijftigplussers bezoekt tenminste één keer per jaar een medisch
specialist. Bij de andere leeftijdsgroepen ligt deze verhouding
aanzienlijk lager, namelijk bij 35-50 jarigen is dit één op drie en
bij 34 jaar en jonger één op vier. Vergelijkbaar met de
huisartsenzorg lijkt ook in de medisch specialistische zorg de
focus
van
e-health
te
moeten
liggen
op
de leeftijdsgroepen 35-50 jaar en 50+.
50%
Figuur 18 Overzicht personen die tenminste 1 keer per jaar specialist
ZBC’s uitsluitend actief met e-intake en e-afspraak
De ZBC’s vallen, net als de ziekenhuizen, onder de IMSZ. Uit de
verkenning blijkt dat de ZBC’s in vergelijking met de
ziekenhuizen voorop lopen op het gebied van e-intake (zie figuur
17).
Figuur 17 E-health bij ZBC’s naar toepassingsgebied
bezoeken versus personen die online zijn per leeftijdscategorie
40%
40%
40%
6.000.000
30%
5.000.000
4.000.000
20%
3.000.000
10%
0%
0%
e-inzage
e-consult
2.000.000
0%
e-intake
e-afspraak
Bij vier op de tien ZBC’s is het voor een patiënt mogelijk om
zich online in te schrijven. Veel ZBC’s bieden ook de
mogelijkheid aan online een afspraak te maken. Op dit gebied
lopen de ZBC’s vrijwel gelijk met de ziekenhuizen. In
tegenstelling tot de ziekenhuizen is het bij geen enkele
onderzochte ZBC mogelijk online vragen te stellen dan wel
online inzage te krijgen in de medische gegevens.
Groeipotentieel e-health medisch specialistische zorg
Naar aanleiding van de verkenning hebben wij ook gekeken naar
het potentieel dat e-intake en e-afspraak hebben binnen de
medisch specialistische zorg. Ruim 5,8 miljoen Nederlanders
1.000.000
0
13 - 34 jaar
# personen
35 - 50 jaar
# online personen
50+
≥ 1 bezoek specialist
Bronnen: CBS, 2011 en STIR, 2011
GGZ zet sterk in op e-consult
De GGZ is in het algemeen wat verder met het toepassen van
e-health dan de overige aanbieders in de eerste en tweedelijns
curatieve zorg. Al in 2005 kwam uit onderzoek door GGZ
Nederland naar voren dat de toepassing van e-health binnen de
GGZ een grote vlucht neemt en er sprake is van een grote
variatie in het type e-health dat wordt toegepast en aangeboden.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
16
5. E-health bij andere zorgaanbieders
Nu, zes jaar later, blijkt dat dit beeld nog ongewijzigd is. De
GGZ-instellingen blijken op alle toepassings-gebieden actief te
zijn en vooral in te zetten op het gebied van e-consult en
e-afspraak (zie figuur 19). Een op de drie GGZ-instellingen biedt
de mogelijkheid online medische vragen te stellen.
Figuur 19 E-health in GGZ naar toepassingsgebied
67%
70%
60%
50%
50%
40%
30%
25%
20%
8%
10%
patiënten om online afspraken te kunnen inplannen, online
vragen te kunnen stellen aan een behandelaar en online hun
medisch dossier te kunnen inzien.
Hoge verwachting e-health in combinatie met blended care
E-health kan binnen de GGZ op meer of minder intensieve
manieren worden ingezet en gebruikt. Dat kan beperkt blijven
van informatieverstrekking aan cliënten en familie tot en met
het online geven of volgen van interactieve therapieën. Voorts
merken wij op dat e-health bij de GGZ-instellingen bijzonder in
de belangstelling staat in combinatie met blended care. Hierbij
worden offline (face-to-face) behandelingen afgewisseld met
online interventies en contacten. Dit alles moet worden bezien
in het kader van doelmatigheid en verbetering van de kwaliteit,
waarbij een toenemende behoefte bestaat voor voorspelbare
zorg door middel van zorgpadenprogrammering. Het toepassen
van e-health lijkt als gevolg van deze ontwikkeling in de GGZ
een enorme vlucht te gaan nemen.
0%
e-intake
e-inzage
e-consult
e-afspraak
E-consults kunnen het spreekuur vervangen van cliënten die al
een behandelrelatie hebben met een (eerstelijns)psycholoog.
Deze elektronische dienst lijkt al redelijk te zijn geaccepteerd
binnen de GGZ. De helft van de onderzochte GGZ-instellingen
biedt de mogelijkheid online afspraken te maken en bij één op
de vier instellingen is het voor cliënten mogelijk zich online in te
schrijven. Bovendien zijn alle GGZ-instellingen die telefonisch
zijn ondervraagd bezig met pilots voor een online
patiëntenportaal. Deze pilots houden in dat het bij bepaalde
(kleine) afdelingen binnen de GGZ-instellingen mogelijk is voor
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
17
5. E-health bij andere zorgaanbieders
Groeipotentieel e-health GGZ
Uit het landelijk NEMESIS (Netherlands Mental Health Survey
and Incidence Study) onderzoek naar de geestelijke gezondheid
van Nederlanders blijkt dat een groeiend deel van de bevolking
te maken krijgt met psychische problemen. De verwachting is
dat de vraag naar GGZ daardoor verder zal toenemen. Uit cijfers
van GGZ Nederland over 2009 blijkt dat het merendeel van de
cliënten ambulante zorg ontvangt. Dit betreft bijna 90% van de
cliënten. Dat betekent dat de cliënt tijdens de behandeling thuis
blijft wonen. De gemiddelde behandelduur van een cliënt
bedraagt 12 maanden. Uit onderzoek van het Trimbos Instituut
blijkt dat driekwart van de cliënten na één jaar is uitbehandeld.
Een vijfde van de cliënten heeft maar één behandelcontact en
bijna de helft van de cliënten is na drie maanden uit de zorg.
Onze verwachting is dat toepassingen als e-consult en
e-afspraak mede gezien de aanhoudende vraag naar ambulante
zorg verder zullen worden ingezet binnen de GGZ. Vooral de
ontwikkeling van blended care zal het toepassen van e-consults
snel doen toenemen.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
18
6. Onze professionele opinie
Uit diverse onderzoeken blijkt dat het aantal Nederlanders dat
op internet actief is, nog steeds groeiende is. Dit terwijl al
negen van de tien Nederlanders dagelijks gebruik maken van
internet. Ook de toegankelijkheid van internet is in de afgelopen
jaren vooral door mobiele apparaten als de laptop en de
smartphone in vele mate vereenvoudigd. Uit recente cijfers van
het CBS blijkt dat in 2011 het aantal internetgebruikers dat
online gaat via een mobiele telefoon is gestegen naar 43%. Dit
is een verdubbeling in vergelijking met 2010. Uit dezelfde cijfers
blijkt dat ruim 20% gebruik maakt van de laptop. Dit is ongeveer
gelijk gebleven aan 2010, maar wel anderhalf keer zo hoog als
in 2007. Internet is daarmee meer en meer verbonden met ons
dagelijkse leven. De verwachting is dat online diensten op het
gebied van gezondheidszorg zowel in aanbod als in vraag zullen
toenemen. Uit de verkenning blijkt dat e-health binnen de
eerste- en tweedelijns curatieve zorg een serieuze ontwikkeling
in opkomst is. Vrijwel alle respondenten zijn hiervan
doordrongen. Op kleine schaal en in pilots worden initiatieven
ondernomen.
E-health biedt volgens ons nieuwe mogelijkheden van zorgverlening en kan tegemoet komen aan de groeiende behoefte
van de patiënt (of cliënt) aan meer betrokkenheid bij het eigen
behandelproces, betere en plaats- en tijdsonafhankelijke
communicatie met de zorgverlener en het laten behandelen
vanuit de eigen thuissituatie. Op korte termijn verwachten wij
dat met name online ‘gemaksdiensten’ zoals e-afspraak en
e-intake direct positieve effecten zullen hebben op de
zelfredzaamheid van patiënten.
Bovendien zal met het beschikbaar stellen van dergelijke
ogenschijnlijk eenvoudige e-healthtoepassingen waarschijnlijk
ook de efficiency bij de zorginstellingen worden verbeterd. Het
toepassen van e-health zal de eerste- en tweedelijns curatieve
zorg, en daarmee de hele gezondheidssector, in de komende
jaren sterk doen veranderen. Uit het onderzoek blijkt dat
e-health al in verschillende varianten wordt toegepast. De
groeipotentie hierin is echter nog enorm gezien e-health in de
eerste en tweedelijns curatieve zorg, en vooral in de
huisartsenzorg en de medisch specialistische zorg, nog geen
vanzelfsprekendheid is.
Op basis van de door ons uitgevoerde verkenning adviseren wij
het Ministerie van VWS zich met betrekking tot e-health in de
eerste- en tweedelijns curatieve zorg in eerste instantie te
concentreren op de toepassingen e-afspraak, e-intake en
e-consult voor patiënten en cliënten in de leeftijd 35+. Daarbij
lijken e-afspraak en e-consult zeer kansrijk te zijn voor de
huisartsenzorg en de GGZ. Verder onderzoek is nodig om een
beleid te kunnen bepalen en (indien wenselijk) concrete
maatregelen te treffen om zowel de zorgverleners als de
patiënten bewust te maken van de mogelijkheden.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
19
Bijlagen
Bijlage 1
Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
■ Steekproef:
Voor het kwantitatieve onderzoek zijn 150 huisartsen uit het huisartsenpanel ondervraagd.
■ Weging:
Om de resultaten zoveel mogelijk vergelijkbaar te maken met de werkelijke verdeling, zijn de data herwogen op:
• Regio.
• Praktijkvorm.
• Sekse.
• Leeftijd.
■ Veldwerk:
Het veldwerk heeft gelopen van 31 augustus tot 11 september 2011.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
22
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q10: Heeft uw praktijk een eigen online patiëntenportaal (interactieve w ebsite)?
Groepsprakijk
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
66
43,8
26
45,3
32
40,4
Nee
82
54,6
31
54,7
46
57,9
Weet niet /
2
1,5
0
1
1,7
geen mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
79
89
100
Q20_1: Is het voor patiënten binnen uw praktijk mogelijk om: online afspraken te maken?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
12
8
2
3,6
8
10,1
Nee
138
92
55
96,4
71
89,9
Weet niet /
geen mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
Q20_2: Online in te schrijven of aan te melden (anamnese)?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Antw oorden
abs
%
abs
%
Ja
38
25,6
13
23,4
Nee
112
74,4
44
76,6
Weet niet /
geen mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
79
89
100
Groepsprakijk
abs
%
20
25,1
59
74,9
Anders / onbekend
abs
%
8
57,5
5
35,8
1
6,6
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
2
14,8
12
85,2
-
-
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
5
37
9
63
-
-
-
-
79
89
100
14
14
100
Q20_3: Online vragen stellen (consult)
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
Ja
79
52,4
Nee
71
47,6
Weet niet /
geen mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
Q20_4: Online hun medisch dossier in te zien
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
Ja
6
3,7
Nee
144
95,7
Weet niet /
1
0,6
geen mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
Soloprakijk
abs
%
31
54,9
26
45,1
Groepsprakijk
abs
%
39
49,5
40
50,5
Anders / onbekend
abs
%
8
58,6
6
41,4
-
-
-
-
-
-
57
47
100
79
89
100
14
14
100
Soloprakijk
abs
%
57
100
Groepsprakijk
abs
%
4
4,8
75
95,2
Anders / onbekend
abs
%
2
12,7
11
80,6-
-
-
-
-
1
6,6
57
47
100
79
89
100
14
14
100
Q30_1: U heeft aangegeven dat het niet mogelijk is voor uw patiënten om online afspraken te maken. Bent u of
is uw praktijk van plan om komend jaar deze dienst beschikbaar te gaan stellen aan patiënten?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
31
22,5
10
17,5
16
22,6
5
45,5
Nee
80
58,1
35
63,8
40
55,9
5
45
Weet niet /
27
19,4
10
18,8
15
21,6
1
9,6
geen mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
138
139
100
55
46
100
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
71
81
100
12
12
100
23
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q30_2: Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar online inschrijven of aanmelden (anamnese)
beschikbaar te gaan stellen aan patiënten?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
14
12,3
3
6,4
10
16,6
1
12,9
Nee
79
71
35
79,2
39
66,4
5
60,8
Weet niet /
19
16,7
6
14,4
10
17
2
26,3
geen mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
112
114
100
44
36
100
59
69
100
9
9
100
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Q30_3: Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar online vragen stellen (consult) beschikbaar te gaan
stellen aan patiënten?
Soloprakijk
Anders / onbekend
Totaal ondervraagden
Groepsprakijk
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
16
21,8
6
22,2
10
24,7
Nee
42
58,8
16
60,9
23
57
4
61,1
Weet niet /
14
19,5
4
16,9
7
18,3
2
38,9
geen mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
71
77
100
26
23
100
40
47
100
11
12
Q40_1: Hoeveel procent van uw patiënten maakt volgens u gebruik van deze online middelen? Online
afspraken maken.
Antw oorden
Groepsprakijk
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Anders / onbekend
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
0 - 5%
7
57,6
46
5
61,4
2
100
5 - 15%
3
26,6
2
28,6
1
14,7
15 - 35%
2
15,8
21,6
2
23,9
35 - 65%
3,9
>65%
-
100
12
11
100
2
1
100
8
8
100
Q40_2: Online inschrijven of aanmelden (anamnese)
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Antw oorden
abs
%
abs
%
0 - 5%
21
54,7
6
46
5 - 15%
7
19
4
28,6
15 - 35%
6
15,6
3
21,6
35 - 65%
1
3,6
1
3,9
>65%
3
7,2
-
Groepsprakijk
abs
%
12
61,1
2
9,2
3
15,6
1
4,3
2
9,6
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
20
20
38
36
100
13
11
100
100
Q30_4: Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar online inzage krijgen in hun medisch dossier
beschikbaar te gaan stellen aan patiënten?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
6
3,9
3
5,5
2
3,2
Nee
116
80,6
46
80,6
62
82,2
8
69,4
Weet niet /
22
15,5
8
13,9
11
14,5
3
30,4
geen mening
Q40_3: Online vragen stellen (consult)
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
0 - 5%
58
73,4
5 - 15%
14
17,6
15 - 35%
5
6,8
35 - 65%
2
2,2
>65%
-
Soloprakijk
abs
%
23
73,5
6
19,2
2
7,3
-
Groepsprakijk
abs
%
28
70,7
8
20
2
4,9
2
4,4
-
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
31
24
39
42
144
145
100
57
47
100
75
86
100
11
12
100
79
73
100
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
100
100
2
2
100
Anders / onbekend
abs
%
3
52,3
2
31,4
1
16,2
5
5
100
Anders / onbekend
abs
%
7
85,6
1
14,4
8
7
100
24
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q40_3: Online vragen stellen (consult)
Antw oorden
Totaal ondervraagden
abs
%
0 - 5%
58
73,4
5 - 15%
14
17,6
15 - 35%
5
6,8
35 - 65%
2
2,2
>65%
-
Soloprakijk
abs
%
23
73,5
6
19,2
2
7,3
-
Groepsprakijk
abs
%
28
70,7
8
20
2
4,9
2
4,4
-
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
31
24
39
42
79
73
100
100
100
Q40_4: Online inzage in hun medisch dossier
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
0 - 5%
6
100
5 - 15%
15 - 35%
35 - 65%
>65%
-
Soloprakijk
abs
%
-
Groepsprakijk
abs
%
4
100
-
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
-
4
3
6
4
100
-
100
Anders / onbekend
abs
%
7
85,6
1
14,4
8
7
100
Anders / onbekend
abs
%
2
100
2
1
100
Q50_1: In w elke mate zal het gebruik van onderstaande online middelen door uw patiënten binnen uw praktijk
de komende 3 jaar veranderen? Online afspraken maken
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
(-2) sterk afnemen
1
0,6
1
1,6
(-1) afnemen
(0) gelijk blijven
41
27
21
36,9+
17
21,9
2
15,5
(1) toenemen
70
46,6
23
40,5
38
48,8
8
59,3
(2) sterk toenemen
14
9,3
3
5,6
8
10,4
3
18,7
w eet niet / geen
25
16,4
9
15,4
15
18,9
1
6,5
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
150
150
100
0,8
57
47
-
100
79
89
0,6-
100
14
14
0,9
100
1
Q50_2: In w elke mate zal het gebruik van online inschrijven of aanmelden (anamnese) door uw patiënten
binnen uw praktijk de komende 3 jaar veranderen?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
(-2) sterk afnemen
(-1) afnemen
(0) gelijk blijven
58
38,6
25
44
29
37
4
25,6
(1) toenemen
69
45,7
24
41,9
34
43,3
10
74,4+
(2) sterk toenemen
9
5,8
2
3,6
7
8,4
w eet niet / geen
15
10
6
10,6
9
11,3
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
150
150
100
0,6
57
47
-
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
100
0,5
79
89
100
0,7
14
14
100
0,7
25
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q50_3: In w elke mate zal het gebruik van online vragen stellen (consult) door uw patiënten binnen uw praktijk
de komende 3 jaar veranderen?
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
(-2) sterk afnemen
(-1) afnemen
1
0,6
1
1,1
(0) gelijk blijven
31
20,9
12
21,5
17
22
2
12,4
(1) toenemen
81
53,7
36
62,3
39
48,9
6
45,7
(2) sterk toenemen
26
17,3
4
7,818
22,7
4
25,5
w eet niet / geen
11
7,5
5
8,4
4
5,3
2
16,3
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
150
150
100
0,9
57
47
-
100
79
89
0,9
100
14
14
1
100
150
150
100
0,4
57
47
-
100
0,3
79
89
100
0,4
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
150
150
100
0,4
57
47
-
100
79
89
0,3
100
14
14
0,4
100
0,7
1,2
Q50_4: In w elke mate zal het gebruik van online inzage in hun medisch dossier door uw patiënten binnen uw
praktijk de komende 3 jaar veranderen?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
(-2) sterk afnemen
1
0,6
1
1,6
(-1) afnemen
(0) gelijk blijven
71
47,4
28
48,2
39
49,7
4
31,5
(1) toenemen
33
22,3
16
27,6
15
18,7
3
21,1
(2) sterk toenemen
5
3,5
1
0,9
3
3,7
2
12,7
w eet niet / geen
39
26,2
12
21,8
22
27,9
5
34,6
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
Q50_4: In w elke mate zal het gebruik van online inzage in hun medisch dossier door uw patiënten binnen uw
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
(-2) sterk afnemen
1
0,6
1
1,6
(-1) afnemen
(0) gelijk blijven
71
47,4
28
48,2
39
49,7
4
31,5
(1) toenemen
33
22,3
16
27,6
15
18,7
3
21,1
(2) sterk toenemen
5
3,5
1
0,9
3
3,7
2
12,7
w eet niet / geen
39
26,2
12
21,8
22
27,9
5
34,6
mening
14
14
100
1,2
Q60_1: Wat is het streven van u of uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online middelen door
patiënten over 3 jaar? Online afspraken maken.
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
0 - 5%
23
15,6
12
21,2
10
12,1
2
12,7
5 - 15%
18
11,9
5
8,8
9
12
3
24,1
15 - 35%
16
10,6
7
12,9
7
8,7
2
11,6
35 - 65%
19
12,4
6
9,9
12
15,3
1
6,4
>65%
6
3,8
2
3,1
2
2,8
2
12,7
Mijn prakijk heeft geen
58
38,8
22
38,1
32
40,5
5
32,4
streefdoelen op dit
gebied
Weet niet / geen
10
6,8
3
6,1
7
8,5
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
79
89
100
14
14
100
26
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q60_2: Wat is het streven van u of uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online inschrijven of
aanmelden (anamnese) door patiënten over 3 jaar?
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
0 - 5%
24
16,3
15
26,5+
8
9,62
12,7
5 - 15%
22
14,6
8
13,3
11
13,9
3
24,5
15 - 35%
20
13,5
8
14,5
11
13,5
1
10,1
35 - 65%
17
11,3
6
10,1
10
12,8
1
7,9
>65%
6
4,3
2
3,5
4
4,6
1
6
Mijn prakijk heeft geen
48
32,3
15
26,1
29
37,2
4
30,3
streefdoelen op dit
gebied
Weet niet / geen
11
7,5
3
6,1
7
8,4
1
8,4
mening
Q60_4: Wat is het streven van u of uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online inzage in hun
medisch dossier door patiënten over 3 jaar?
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
0 - 5%
41
27,6
19
33
20
25
3
20
5 - 15%
8
5,1
3
4,8
4
5,2
1
6,3
15 - 35%
8
5,4
3
5,1
5
6,5
35 - 65%
3
1,7
2
2,2
1
6,4
>65%
Mijn prakijk heeft geen
68
45,3
26
45,1
36
45,9
6
42,8
streefdoelen op dit
gebied
Weet niet / geen
22
14,9
7
12
12
15,2
3
24,5
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
79
89
100
14
14
100
150
150
100
57
47
100
79
89
100
14
14
100
Q60_3: Wat is het streven van uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online vragen stellen
(consult) door patiënten over 3 jaar?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
0 - 5%
24
15,7
16
27,8+
7
9,01
3,6
5 - 15%
34
23
15
26
18
22,7
2
11,8
15 - 35%
31
20,4
11
19,2
14
18,2
5
38,2
35 - 65%
7
4,5
1
1,5
4
4,9
2
14,8
>65%
4
2,8
4
5,4
Mijn prakijk heeft geen
44
29,3
12
20,5
29
36,6+
3
23,6
streefdoelen op dit
gebied
Weet niet / geen
6
4,3
3
5
2
3,2
1
7,9
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
79
89
100
14
14
100
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
27
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q80: Ervaart u belemmeringen in de toepassing van ezorg? En zo ja, w elke belemmeringen ervaart u?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Ik tw ijfel aan veiligheid
97
64,6
38
67
50
62,9
9
64,6
en privacy
Geen afdoende
94
62,4
34
59,8
52
66
7
53,1
vergoeding voor
online consulten
Ik mis fysiek contact
75
49,8
25
44,2
43
54,4
7
47,2
Mijn patiënten zijn
72
48,2
31
54,9
35
44
6
43,8
onvoldoende bekend
met mogelijkheden
Ik ben onvoldoende
59
39,3
23
40,5
31
39,4
5
33,8
bekend met
mogelijkheden
Te w einig / slechte
56
37,6
20
35
32
40,9
4
29,3
regelgeving
Geen tijd
56
37,4
25
43,6
29
36,2
3
19,4
Investering te groot
51
33,8
22
39,2
27
34,7
1
6,5Tw ijfel of gegeven
48
32,1
18
31,8
27
34
3
22,7
w el betrouw baar zijn
Geen belemmeringen
4
3
2
3,1
1
1,1
2
12,7
Anders
15
9,9
5
9
10
12,3
-
Q90_1: Welke van de onderstaande middelen gebruikt u in de communicatie met uw patienten? Website
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
123
81,8
39
67,571
90,4+
13
91,9
Nee
27
18,2
19
32,5+
8
9,61
8,1
Totaal antw oorden
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
627
150
150
100
100
245
57
47
428
100
336
79
89
425,8
100
47
14
14
333,1
100
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
79
89
100
Q90_2: Patiëntportaal
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
Ja
24
16
Nee
126
84
Soloprakijk
abs
%
7
11,7
50
88,3
Groepsprakijk
abs
%
13
16,4
66
83,6
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
57
47
79
89
Q90_3: E-mail
Antw oorden
Ja
Nee
Q90_4: Webcam
Antw oorden
Ja
Nee
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
Totaal ondervraagden
abs
%
105
69,7
45
30,3
150
150
100
Totaal ondervraagden
abs
%
2
1,2
148
98,9
150
150
100
100
100
Soloprakijk
abs
%
37
65,4
20
34,6
Groepsprakijk
abs
%
56
70,5
23
29,5
57
47
79
89
100
100
Soloprakijk
abs
%
57
100
Groepsprakijk
abs
%
79
100
57
47
79
89
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
100
100
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
4
31,8
10
68,2
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
12
83,1
2
16,9
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
2
12,7+
12
87,314
14
100
28
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q90_5: Skype
Antw oorden
Ja
Nee
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Totaal ondervraagden
abs
%
1
0,6
149
99,4
150
150
100
Soloprakijk
abs
%
57
100
Groepsprakijk
abs
%
1
1,1
78
98,9
57
47
79
89
100
100
Q90_6: Sociale media (Tw itter, Facebook)
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
Ja
Nee
150
100
Soloprakijk
abs
%
57
100
Groepsprakijk
abs
%
79
100
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
57
47
79
89
150
150
100
100
100
Q90_7: Andere middelen
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
Ja
13
8,4
Nee
137
91,6
Soloprakijk
abs
%
4
7,8
53
92,2
Groepsprakijk
abs
%
5
5,7
74
94,3
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
57
47
79
89
150
150
100
100
100
Anders / onbekend
abs
%
14
100
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
14
100
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
4
25,4+
10
74,614
14
100
Q100_2: Online toegang tot medisch dossier tw eede lijn
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
abs
%
abs
%
Ja
50
33,1
17
29,3
Nee
100
66,9
40
70,7
Groepsprakijk
abs
%
28
35,4
51
64,6
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
79
89
150
150
100
57
47
100
100
Q100_3: Online vragen stellen aan tw eede lijn
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
Ja
64
42,7
Nee
86
57,3
Soloprakijk
abs
%
25
43,1
33
56,9
Groepsprakijk
abs
%
33
41,5
46
58,5
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
57
47
79
89
150
150
100
100
100
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
79
89
100
Q100_5: Online toegang tot medicatiegegevens
Totaal ondervraagden
Antw oorden
abs
%
Ja
52
34,3
Nee
98
65,7
Soloprakijk
abs
%
19
33,8
38
66,2
Groepsprakijk
abs
%
24
30,9
54
69,1
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
57
47
79
89
100
57
47
100
79
89
100
14
14
100
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
7
48,6
7
51,4
14
14
100
Q100_4: Online uitw isseling gegevens met tw eede lijn (onderzoeksgegevens, foto's, brieven, huisarts, etc.)
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
118
78,5
43
74,9
63
80,4
12
82,7
Nee
32
21,5
14
25,1
15
19,6
2
17,3
Q100_1: In hoeverre maakt u gebruik van online middelen om te communiceren (intercollegiaal consult) en om
gegevens uit te w isselen over patiënten met de tw eede lijn? Online afspraken maken met tw eede lijn
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Ja
75
50
27
47,7
37
47,5
10
73,6
Nee
75
50
30
52,3
41
52,5
4
26,4
150
150
Anders / onbekend
abs
%
5
35,3
9
64,7
150
150
100
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
100
100
14
14
100
Anders / onbekend
abs
%
8
55,7
6
44,3
14
14
100
29
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q100_6: Anders
Antw oorden
Ja
Nee
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Totaal ondervraagden
abs
%
6
3,8
144
96,2
150
150
100
Soloprakijk
abs
%
2
4,2
55
95,8
Groepsprakijk
abs
%
3
4,1
76
95,9
57
47
79
89
100
100
Anders / onbekend
abs
%
14
100
14
14
100
Q110: Welke eisen stelt u specifiek aan de beveiliging van de digitale omgeving van eZorg?
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Gebruik van
113
75,6
43
75,2
58
72,9
13
91,9
toegangscode of
w achtw oord
Gebruik van
113
75,5
40
69,5
63
79,9
11
75,3
specifieke softw are,
beveiligd systeem
Versleutelen
87
57,9
34
60,1
46
57,7
7
50,2
gegevens
Anders
6
3,8
2
3,4
2
2,5
2
12,8
Weet niet / geen
14
9,3
7
11,7
6
7,7
1
8,1
mening
79
Totaal antw oorden
333
222,1
126
220
174
100
33
100
Herw ogen aantal
150
100
57
100
79
100
14
100
Totaal ondervraagden
150
47
89
14
Q120 Toepassing van ezorg zal de kosten in de gezondheidszorg verlagen
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
abs
%
abs
%
abs
%
(2) zeer eens
(1) eens
17
11,4
5
9,2
10
12,5
(0) neutraal
65
43,3
24
42,2
33
41,3
(-1) oneens
38
25,6
15
26,5
21
26,9
(-2) zeer oneens
20
13
7
12,8
10
13,2
w eet niet / geen
10
6,7
5
9,2
5
6
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
150
150
100
-0,4
57
47
-
100
79
89
-0,5
100
150
150
100
-0,3
57
47
-
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
100
-0,2
-
-
14
14
100
-0,4
Q120_2: Toepassing van ezorg zal de kw aliteit van de gezondheidszorg verhogen
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
(2) zeer eens
(1) eens
35
23,1
13
23
19
23,8
(0) neutraal
52
34,4
22
38,4
22
28,5
(-1) oneens
40
26,8
13
22
26
32,6
(-2) zeer oneens
15
10,2
5
9,2
8
9,9
w eet niet / geen
8
5,5
4
7,3
4
5,2
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
Anders / onbekend
abs
%
2
14,4
8
58,4
2
14,5
2
12,7
79
89
100
-0,3
-0,3
Anders / onbekend
abs
%
3
19
7
51,7
2
12,9
2
16,4
-
-
14
14
100
-0,3
30
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Vragen en antwoorden huisartsen
Q120_3: Door ezorg zal de toegankelijkheid van de zorg voor patiënten toenemen
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
(2) zeer eens
2
1,3
1
1,1
(1) eens
84
55,8
37
64,4
39
49,4
(0) neutraal
36
23,7
13
23,1
20
25
(-1) oneens
20
13,4
4
7
15
19,0+
(-2) zeer oneens
2
1,4
2
2,6
w eet niet / geen
7
4,5
3
5,5
2
3
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
150
150
100
-0,3
57
47
-
100
79
89
-0,2
100
150
150
100
0,8
57
47
-
100
0,9
1
8,4
14
14
100
-0,3
Q120_4: Door ezorg zal de zorgvraag van patiënten over het algemeen toenemen
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Antw oorden
abs
%
abs
%
abs
%
(2) zeer eens
24
16,1
11
18,8
12
14,8
(1) eens
78
52,2
28
49,8
45
56,5
(0) neutraal
32
21,5
11
20,1
16
20,4
(-1) oneens
8
5,3
3
5,8
4
4,5
(-2) zeer oneens
1
0,4
1
0,8
w eet niet / geen
7
4,5
3
5,5
2
3
mening
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
Gemiddelde
Anders / onbekend
abs
%
1
7,9
8
57,1
3
18,5
1
8,1
-
79
89
100
0,8
Q130: Tot slot w illen w ij graag w eten hoe medische gegevens van uw patiënten w orden opgeslagen.
Antw oorden
Totaal ondervraagden
Soloprakijk
Groepsprakijk
Anders / onbekend
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
In een papieren patiënte
4
2,6
2
3,4
2
14,5
In een elektronisch patië 79
52,4
28
49,7
44
55,5
6
45,9
In zow el een papieren67
45
27
46,9
35
44,5
6
39,6
Herw ogen aantal
Totaal ondervraagden
150
150
100
57
47
100
79
89
100
14
14
100
-0,3
Anders / onbekend
abs
%
2
12,7
5
37,9
5
32,8
1
8,1
1
8,4
14
14
100
0,6
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
31
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Online vragen stellen bij helft huisartsenpraktijken mogelijk
Bij de helft van de huisartsenpraktijken is het mogelijk online vragen te stellen. Een kwart geeft aan dat een online
anamnese (inschrijven of aanmelden) mogelijk is. Online afspraken maken of dossiers inzien is slechts bij enkele
huisartsenpraktijken mogelijk.
Is het voor patiënten binnen uw praktijk mogelijk om…
… online vragen te stellen
48
52
…online in te schrijven of aan te melden
26
nee
74
…online afspraken te maken
8
92
…online hun medisch dossier in te zien
4
96
0
ja
20
40
60
80
100 %
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
32
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Patiënt lijkt weinig gebruik te maken van e-health
Volgens ongeveer één op de tien huisartsenpraktijken maakt meer dan 35% van de patiënten gebruik van online
anamnese. Ruim de helft van de huisartsenpraktijken geeft echter aan dat online anamnese nauwelijks voorkomt (0-5%).
Ruim vier tiende van de huisartsenpraktijken denkt dat 5% tot 35%* van de patiënten gebruik maakt van de mogelijkheid
online afspraken te maken en volgens een kwart van de huisartsenpraktijken stelt 5% tot 35% van de patiënten wel eens
online vragen.
Hoeveel procent van uw patiënten maakt volgens u gebruik van deze online middelen?
online inschrijven of aanmelden (n=36)
7 4
online afspraken maken (n=11*)
16
16
55
19
27
meer dan 65%
35-65%
58
15-35%
online vragen stellen (n=73) 2 7
18
73
online inzage in medisch dossier (n=4*)
5-15%
0-5%
100
0
20
40
60
80
100%
*de resultaten zijn
slechts indicatief
vanwege de lage n
Basis: ondervraagden die aangegeven hebben de betreffende online diensten aan te bieden (zie grafiek voor aantallen)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
33
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Website en email veel gebruikt in communicatie met patiënten
Een ruime meerderheid van de huisartsenpraktijken maakt gebruik van de website en e-mail bij het communiceren
met patiënten. Het patiëntenportaal wordt door één van de zes praktijken gebruikt. De webcam, Skype en sociale
media worden (zo goed als) niet gebruikt door de verschillende huisartsenpraktijken.
Welke van onderstaande middelen gebruikt u in de communicatie met uw patiënten?
website
82
e-mail
70
patiëntenportaal
16
webcam
1
skype
1
sociale media
0
andere middelen
8
0
20
40
60
80
100 %
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
34
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Ruime meerderheid maakt gebruik van online
gegevensuitwisseling met de tweedelijn
Acht van de tien huisartsenpraktijken maakt gebruik van online gegevensuitwisseling met de tweedelijn. De helft geeft
aan online afspraken te maken met de tweedelijn en vier van de tien huisartsenpraktijken stelt de tweedelijn vragen. In
een derde van de huisartsenpraktijken is er online toegang tot medicatiegegevens en het medisch dossier in de
tweedelijn.
In hoeverre maakt u gebruik van online middelen om te communiceren (intercolegiaal consult)
en om gegevens uit te wisselen over patiënten met de tweede lijn?
online uitwisseling gegevens met tweede lijn
79
online afspraken maken met tweede lijn
50
online vragen stellen aan tweede lijn
42
online toegang tot medicatiegegevens
34
online toegang tot medisch dossier tweede lijn
33
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90 100 %
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
35
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Helft van de huisartsenpraktijken maakt gebruik van het EPD
De helft van de huisartsenpraktijken maakt gebruik van een elektronisch patiëntendossier. 45% maakt gebruik van zowel
een papieren als een elektronisch patiëntendossier. Enkel gebruik van het papieren patiëntendossier komt nauwelijks
meer voor: slechts 3% van de huisartsenpraktijken gebruikt alleen een papieren patiëntendossier.
Hoe worden medische gegevens van uw patienten opgeslagen?
100%
90%
80%
45
70%
in zowel een papieren als een elektronisch
patiëntendossier
in een elektronisch patiëntendossier
60%
in een papieren patiëntendossier
50%
40%
30%
52
20%
10%
0%
3
1
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
36
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Ruim één van de vijf huisartsenpraktijken heeft plannen
Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar een van de
volgende diensten beschikbaar te stellen?
Online afspraken maken
(n=139)
23
58
19
ja
Online vragen stellen (n=77)
22
nee
20
59
weet niet
Online inschrijven of
aanmelden (n=114)
12
Online inzage in medisch
4
dossier (n=145)
0
20
71
17
81
16
40
60
80
100 %
■ Eerder zagen we dat ruim negen van de tien
huisartsenpraktijken niet de mogelijkheid
bieden online afspraken te maken. Ruim een
vijfde hiervan is echter wel van plan deze
dienst aan te gaan bieden het komende jaar.
■ Van de helft van de huisartsenpraktijken die
niet de mogelijkheid bieden online vragen te
stellen, is ook ruim één van de vijf
huisartsenpraktijken wel van plan dit het
komende jaar aan te gaan bieden.
■ Driekwart biedt, zoals we eerder zagen, niet
de mogelijkheid tot online anamnese. Hiervan
is ruim een tiende wel van plan deze
mogelijkheid het komende jaar aan te gaan
bieden.
■ De huisartsenpraktijken die niet de
mogelijkheid tot online inzage in het medisch
patiëntendossier aanbieden (96%), zijn dit ook
meestal niet van plan. Slechts 4% geeft aan
deze dienst het komende jaar aan te gaan
bieden.
Basis: ondervraagden die aangegeven hebben de online middelen momenteel
niet aan te bieden (zie grafiek voor aantallen)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
37
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Verwachte toename in gebruik komende 3 jaar vooral bij
mogelijkheid tot online vragen stellen
Zeven van de tien huisartsenpraktijken verwachten de komende drie jaar een toename in het gebruik van de mogelijkheid
om online vragen te stellen. Ruim de helft verwacht dat patiënten de komende 3 jaar vaker gebruik zullen maken van de
mogelijkheid online afspraken te maken en de mogelijkheid tot online anamnese. Ruim een kwart verwacht dat patiënten
de komende drie jaar vaker gebruik zullen maken van de mogelijkheid online hun dossier in te zien.
In welke mate zal het gebruik van onderstaande middelen door uw patiënten binnen uw praktijk de
komende 3 jaar veranderen?
online vragen stellen
17
online afspraken maken
54
9
21
47
27
1 8
1
sterk toenemen
toenemen
16
gelijk blijven
online inschrijven of aanmelden
6
online inzage in medisch dossier
4
46
39
22
47
10
1
afnemen
sterk afnemen
26
weet niet
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100 %
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
38
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Eén van de vijfentwintig huisartsenpraktijken streeft ernaar over
drie jaar minimaal 65% afspraken online te maken
■ Ongeveer één van de zes huisartsenpraktijken heeft als streefdoel dat de mogelijkheid tot online afspraken maken
door meer dan 35% van de patiënten wordt gebruikt.
■ Ook streeft ruim één van de vijf huisartsenpraktijken ernaar dat minstens 35% van de patiënten zich online inschrijft of
aanmeldt.
■ Slechts 8% van de huisartsenpraktijken heeft als streefdoel dat over drie jaar minimaal 35% gebruik maakt van de
optie om online vragen te stellen.
■ Ruim een tiende streeft ernaar dat over 3 jaar 5% tot 65% gebruik maakt van de mogelijkheid tot inzage in het
dossier.
Wat is het streven van u of uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online
middelen door patiënten over 3 jaar?
online inzage in medisch dossier
online vragen stellen
15
4
45
30
28
16
5 5
23
20
weet niet
5 3
geen streefdoelen tav online middelen
0-5%
online inschrijven of aanmelden
8
32
online afspraken maken
7
39
16
15
14
11 4
11
12
5-15%
15-35%
0
20
16
40
12
60
80
4
100 %
35-65%
meer dan 65%
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
39
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Twijfel over privacywaarborg en onvoldoende vergoeding bij
online consult
■ Ruim zes van de tien huisartsenpraktijken noemen als belemmering bij de toepassing van e-zorg vooral de zorgen om
de veiligheid en de privacy.
■ Voor ongeveer evenveel huisartsenpraktijken vormt de afdoende vergoeding bij online consulten een belemmering.
■ De helft ervaart het gemis van fysiek contact met patiënten in de e-zorg als een belemmerende factor.
■ Eenzelfde aandeel geeft aan dat patiënten onvoldoende bekend zijn met de mogelijkheden van e-zorg.
■ Vier van de tien huisartsenpraktijken geven aan zelf onvoldoende op de hoogte te zijn van de mogelijkheden.
■ Daarnaast zou het gebrek aan regelgeving vanuit de overheid belemmerend werken (38%).
Ervaart u belemmeringen in de toepassing van e-Zorg?
twijfel of de veiligheid en privacy voldoende is gewaarborgd
65
geen afdoende vergoeding bij online consulten
62
gemis fysiek contact met patiënten
50
patiënten onvoldoende bekend met de mogelijkheden
48
zelf onvoldoende bekend met de mogelijkheden
39
te weinig/slechte regelgeving vanuit de overheid
38
geen tijd om hiermee bezig te zijn
37
investering te groot (financieel)
34
twijfel of de aangeleverde gegevens wel betrouwbaar zijn
32
nee, geen belemmeringen
3
anders
10
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
%
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
40
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Toegangscode & specifiek software vereist voor digitale
omgeving e-health
Driekwart van de ondervraagden stelt als eis aan de beveiliging van de digitale omgeving van e-health het gebruik van een
toegangscode en/of het gebruik van een specifieke software, beveiligd systeem of netwerk. Nagenoeg zes tiende noemt
het versleutelen van de gegevens (encryptie).
Welke eisen stelt u specifiek aan de beveiliging van de digitale omgeving van e-Zorg?
gebruik toegangscode
76
gebruik van specifieke software,
beveiligd systeem/netwerk
76
versleutelen gegevens (encryptie)
58
anders
4
weet niet
9
0
20
40
60
80
100 %
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
41
Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek
Huisartsen redelijk kritisch ten opzichte van e-health
Ruim tweederde van de huisartsen is van mening dat de zorgvraag van patiënten over het algemeen zal toenemen door
e-health. Daarnaast denkt ruim de helft van de huisartsenpraktijken dat ook de toegankelijkheid van de zorg zal
toenemen. 37% denkt niet dat e-health de kwaliteit van de gezondheidszorg zal verhogen. Ruim een vijfde denkt van
wel. Men lijkt er niet van overtuigd dat e-health de kosten van de gezondheidszorg zal verlagen (11% mee eens).
In hoeverre bent u het eens met onderstaande stellingen?
door e-Zorg zal de toegankelijkheid van
de zorg voor patiënten toenemen
52
16
22
zeer eens
5 5
eens
door e-Zorg zal de zorgvraag van
1
patiënten over het algemeen toenemen
56
toepassing van e-Zorg zal de kwaliteit
van de gezondheidszorg verhogen
23
34
24
13 1 5
27
10 6
neutraal
oneens
zeer oneens
toepassing van e-Zorg zal de kosten in
de gezondheidszorg verlagen
11
0
43
20
26
40
60
13
80
7
100
weet niet
%
Basis: totaal ondervraagden (n=150)
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
42
Bijlage 2
Uitkomsten deskresearch
Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch
UMC’s
Online mogelijkheden
■ Bij drie van de acht)UMC’s is het mogelijk voor een deel van de poliklinieken online een afspraak te maken.
■ Het is bij geen enkele UMC mogelijk om je online in te schrijven.
■ Bij slechts twee UMC’s is het voor patiënten mogelijk hun dossier online in te zien. Dit moet dan wel in een beveiligde omgeving (https)
en kan alleen met een DigiD.
■ Bij één UMC bestaat de mogelijkheid tot online consult: hier is het mogelijk om online vragen te stellen aan specialisten in een beveiligde
omgeving en anoniem te chatten met medepatiënten.
■ Op slechts één website wordt vermeld dat huisartsen inzicht hebben in patiëntendossiers.
Communicatiemiddelen
■ Bij veruit de meeste UMC’s (op twee na) hebben alle websites
een patiëntenportaal.
■ Sociale media worden door drie van de acht UMC’s ingezet.
Twitter is daarbij het populairst.
■ Drie van de acht UMC’s hebben e-mailadressen op hun site
staan, de overige hebben een contactformulier dat automatisch
informatie naar een algemeen e-mailadres verzendt.
Transparantie ten aanzien van beveiliging
■ Bij drie van de acht UMC’s is op de website aangegeven hoe het
ziekenhuis omgaat met informatiebeveiliging.
■ Bij vijf van de acht UMC’s worden er richtlijnen genoemd wat
betreft de online privacy.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
44
Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch
Topklinische ziekenhuizen
Online mogelijkheden
■ Bij circa de helft van de onderzochte topklinische ziekenhuizen is het op enkele of meerdere poliklinieken mogelijk online een afspraak te
maken. Bij ongeveer een kwart van de onderzochte topklinische ziekenhuizen is het ook mogelijk je online in te schrijven.
■ Bij slechts één topklinisch ziekenhuis is het voor patiënten mogelijk hun dossier online in te zien. Hiervoor moeten patiënten zich dan wel
eerst inschrijven in het ziekenhuis. In circa een kwart van de gevallen kon de huisarts ook het dossier van de patiënt digitaal inzien.
Communicatiemiddelen
■ Bij een ruime meerderheid (21) van de websites van de
onderzochte topklinische ziekenhuizen bestaat de mogelijkheid tot
het gebruik van sociale media. Wanneer ziekenhuizen gebruik
maken van sociale media is er, één uitzondering daargelaten, altijd
Twitter aanwezig. Deze wordt het vaakst aangevuld met Youtube
om patiënten met filmpjes te informeren of het ziekenhuis aan te
prijzen.
Transparantie ten aanzien van beveiliging
■ Bij een minderheid van de onderzochte websites (4) is er
informatie te vinden over de wijze waarop het ziekenhuis omgaat
met informatiebeveiliging.
■ Minder dan de helft van de websites (10) geeft ook informatie
over de protocollen en richtlijnen met betrekking tot de online
privacy.
■ Van alle onderzochte websites van de topklinische ziekenhuizen
heeft een ruime meerderheid (23) ook een patiëntenportaal. Een
even groot aandeel heeft e-mailadres(sen) op hun website staan.
Indien dit niet het geval is, is er een algemeen contactformulier.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
45
Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch
Algemene ziekenhuizen
Online mogelijkheden
■ Bij iets meer dan de helft van de 15 algemene ziekenhuizen kunnen patiënten online een afspraak maken. Bij een derde van de
ziekenhuizen in deze categorie kunnen patiënten zich ook online inschrijven. Bij veel ziekenhuizen waar wel een online afspraak te maken
is, is een patiëntnummer of een ponskaart vereist.
■ Bij geen enkel onderzocht algemeen ziekenhuis bestaat er de mogelijkheid om online een consult te hebben of om online het eigen
dossier in te zien. Huisartsen kunnen bij twee van de vijftien algemene ziekenhuizen het medisch dossier van hun patiënt raadplegen.
Communicatiemiddelen
■ Wat betreft sociale media is Twitter ook bij de algemene
ziekenhuizen het populairst. Circa tweederde van de onderzochte
algemene ziekenhuizen gebruikt dit medium.
■ Van alle websites van de algemene ziekenhuizen heeft een ruime
meerderheid (13) een patiëntenportaal. Daarnaast hebben de
meeste algemene ziekenhuizen (12) e-mailadressen op de
website staan.
Transparantie ten aanzien van beveiliging
■ Bij een minderheid van de onderzochte algemene ziekenhuizen
(3) is op de website informatie te vinden over het
informatiebeveiligingsbeleid.
■ Bij nagenoeg de helft van de onderzochte algemene
ziekenhuizen (7) is ook informatie over de protocollen en
richtlijnen met betrekking tot de online privacy weergegeven.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
46
Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch
ZBC’s
Online mogelijkheden
■ Bij 4 van de 10 ZBC’s is het mogelijk online een afspraak te maken en je online in te schrijven. Het is bij geen enkele onderzochte ZBC
mogelijk om online vragen te stellen.
■ Eén website vermeld dat huisartsen de mogelijkheid hebben het dossier van hun patiënt in te zien (met behulp van Zorgdomein). Geen
enkele website meldt dat patiënten hun eigen dossier online in kunnen zien.
Communicatiemiddelen
■ Zes van de onderzochte ZBC’s gebruiken sociale media.
Wederom is Twitter het meest gebruikt, op de voet gevolgd door
Facebook.
■ Alle onderzochte ZBC’s hebben een website, waarvan er één
‘under construction’ is en waar alleen een e-mailadres vermeld
staat.
Transparantie ten aanzien van beveiliging
Geen enkele onderzochte ZBC maakt melding van een digitaal
beveiligingssysteem of protocollen met betrekking tot online
privacy.
■ Drie van de tien websites hebben een patiëntenportaal.
■ Geen enkele onderzochte ZBC maakt gebruik van een webcam of
Skype om te communiceren met patiënten.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
47
Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch
GGZ-instellingen
Online mogelijkheden
■ Alle 12 de GGZ-instellingen hebben een website. Bij de helft van de onderzochte GGZ-instellingen is het mogelijk online een afspraak te
maken. Vaak gebeurt dit door de huisarts als doorverwijzer. In twee gevallen kan dit ook via Zorgdomein, een programma voor huisartsen
om contact te leggen met de tweedelijnszorg.
■ Bij een kwart van de onderzochte GGZ-instellingen kan de patiënt zich ook online aanmelden. Acht van de onderzochte GGZ-instellingen
bieden de gelegenheid online vragen te stellen. Eén instelling biedt de mogelijkheid om in een beveiligde omgeving te beeldbellen (dit is
iets anders dan Skype).
■ Bij slechts één GGZ-instelling is het voor patiënten mogelijk online hun dossier in te zien. Geen enkele website binnen de onderzochte
GGZ-instellingen vermeldt of de huisarts online inzage heeft in het dossier van zijn patiënt.
Communicatiemiddelen
■ Wat betreft sociale media is Twitter het populairst bij GGZinstellingen. Vijf van de onderzochte GGZ-instellingen gebruiken
dit medium. In tegenstelling tot de ziekenhuizen heeft geen
enkele van de onderzochte GGZ-instellingen een eigen Youtube
kanaal.
■ In zeven van de twaalf gevallen is er een patiëntenportaal
aanwezig op de website van de onderzochte GGZ-instelling.
Transparantie ten aanzien van beveiliging
■ Bij een derde (4) van de websites van GGZ-instellingen is
informatie gegeven over het informatiebeveiligingsbeleid van de
instelling.
■ De helft van de onderzochte GGZ-instellingen geeft ook
informatie over de protocollen en richtlijnen met betrekking tot
de online privacy.
■ Bij een meerderheid van de websites (8) zijn e-mailadressen op de
site te vinden.
■ Geen enkele onderzochte GGZ-instelling maakt gebruik van
Skype.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
48
Bijlage 3
Uitkomsten telefonische interviews
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Online patiëntenportaal is ‘top of mind’
Het online patiëntenportaal is ‘top of mind’ bij de respondenten. Vaak is het ook een speerpunt binnen de
organisatie waar ze werken:
‘Het bouwen van een eigen patiëntenportaal staat hoog bij ons op het lijstje.’
‘Dit is één van onze speerpunten binnen de organisatie.’
Echter, de meeste ziekenhuizen en GGZ-instellingen die deel hebben genomen aan de telefonische interviews
hebben nog geen online patiëntenportaal waar patiënten op kunnen inloggen en waar ze bijvoorbeeld online
afspraken kunnen maken of advies kunnen vragen aan een specialist:
‘Nee, een eigen online patiëntenportaal waar patiënten op kunnen inloggen en waar ze zelf afspraken kunnen inplannen hebben wij
nog niet.’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
50
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Ziekenhuizen bereiden zich voor
Alle ziekenhuizen die deel hebben genomen aan de telefonische interviews bereiden zich al wel voor om een
online patiëntenportaal binnen nu en afzienbare tijd (vaak 1 jaar) te gaan bouwen. Zij zien in dat de wereld
om hen heen steeds meer digitaliseert en dat ze niet achter kunnen blijven:
‘e-health is de toekomst, dit kun je als ziekenhuis niet ontkennen.’
Sommige ziekenhuizen zijn al begonnen met het vormgeven van de plannen om een online patiëntenportaal
te gaan bouwen. Hierbij moet vooral gedacht worden aan pilots en experimenten met betrekking tot de
gehele informatievoorziening over het ziekenhuis en het zo veel mogelijk digitaliseren van medische
behandelingen:
‘We zijn bezig met tientallen projecten. Het gaat hierbij vooral om pilots op kleine schaal en kleine experimenten op het gebied
van online vragen stellen en e-mailen met je dokter of met een centrale voorziening.’
‘Er loopt binnen ons ziekenhuis een groot project: SAP. Daar kunnen specialisten uitwisselen over eigen patiënten. Men kan niet
zo maar op het systeem kijken en beslissen: wie zullen we vandaag eens gaan bekijken. Het is allemaal wel heel erg
professioneel. Artsen kunnen het ook online bekijken. Het gebeurt intern en er is een huisartsen portaal. Huisartsen kunnen
middels een wachtwoord inloggen en gegevens van patiënten bekijken.’
Eén ziekenhuis dat telefonisch is benaderd, biedt vanaf deze week de mogelijkheid aan patiënten om online
afspraken te maken. Ook kunnen patiënten bij dit ziekenhuis een online vragenlijst invullen ter voorbereiding
op de afspraak en is er de mogelijkheid vragen te stellen, maar nog niet direct gericht aan de dokter.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
51
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
GGZ-instellingen zijn al wat verder
De GGZ-instellingen zijn over het algemeen al wat verder met de ontwikkelingen omtrent e-health. De GGZinstellingen die hebben deel genomen aan de telefonische interviews zijn allemaal al bezig met pilots voor een
online patiëntenportaal.
Deze pilots houden in dat het bij bepaalde (kleine) afdelingen binnen de GGZ-instellingen voor patiënten
mogelijk is online afspraken in te plannen, online vragen te stellen aan een behandelaar en online hun medisch
dossier te kunnen inzien:
‘We zijn al bezig met het uitrollen van pilots. Hierbij moet je vooral denken aan kleine afdelingen waarbij het mogelijk is om op de
website van deze afdelingen online afspraken te kunnen maken en advies te vragen.’
‘De GGZ-instellingen in Nederland gaan voorop in de ontwikkelingen betreffende e--health als je dat vergelijkt met het buitenland.
Wij zijn al veel verder.’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
52
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Ziekenhuizen en GGZ-instellingen zien de voordelen van e-health
in
De respondenten zien de voordelen van e-health in. Zo zijn de meeste respondenten van mening dat
e-health kostbesparend zal zijn:
‘Er zijn minder mensen nodig om afspraken in te plannen en zal er minder verkeer zijn bij de poli’s.’
‘De informatievoorziening zal straks via één bron in plaats van meerdere bronnen (folders etc.) gaan. Dat zal veel werk
gaan schelen.’
Ook zien sommige respondenten het voordeel ervan in dat de patiënt straks meer inspraak zal hebben.
Zij zijn van mening dat de kwaliteit van de patiëntencommunicatie omhoog zal gaan met de komst van
e-health:
‘De patiënt zal straks meer het idee hebben dat hij of zij inspraak heeft met bijvoorbeeld het inplannen van de afspraak of
de gemakkelijkheid waarmee zij vragen kunnen stellen aan een arts of specialist. Het ziekenhuis wordt straks veel
toegankelijker voor patiënten. Wij verwachten dat dit een positieve werking zal hebben op de mening van een patiënt over
het ziekenhuis.’
‘Het zal allemaal veel zichtbaarder voor iedereen zijn wat je doet. Patiënten kunnen beter sturen wat ze wel of niet willen
en kunnen ze beter en makkelijker vragen stellen. De hele omgeving zal hierdoor meer toegankelijk worden.’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
53
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Er zijn uitdagingen bij de ontwikkeling van e-health
De grootste uitdaging voor de meeste gezondheidsinstellingen is het gehele dagelijkse proces dat zal
gaan veranderen en de culturele omslag die medewerkers moeten maken met de komst van e-health:
‘Er zijn natuurlijk medewerkers die tegen een online patiëntenportaal zullen zijn. Ze hebben jarenlang met dezelfde agenda
gewerkt. Via een portaal kunnen patiënten zelf de afspraak inplannen. Het is dus een heel proces dat veranderd moet
worden waar veel bij komt kijken. De medewerkers zullen dus een omslag moeten maken in hun dagelijkse
werkzaamheden. Het zal een uitdaging zijn om sommige van hen te kunnen overtuigen.’
‘De medewerkers en de directie moeten wel achter het idee staan en het moet niet alleen vanuit de afdeling
Communicatie komen. Je geeft de patiënt natuurlijk wel meer invloed in het beslissingsproces. Op dit moment hebben de
afdelingen veel invloed met het inplannen van afspraken. Dat zal straks veel minder zijn. Daar ligt zeker een uitdaging in.’
‘Het culturele aspect binnen de organisatie speelt natuurlijk ook mee. Cultuur is een punt maar ervaring leert dat de
organisatie wel mee zal gaan omdat het uiteindelijk ook beter is voor de patiënt. Iedereen zal het nut gaan inzien van
e-health maar dat kost wel tijd.’
Ook een grote bottleneck voor de gezondheidsinstellingen is vaak de IT-infrastructuur:
‘De technische systemen beperken nog wel. Daar zit voor ons de grootste bottleneck. De vraag is in hoeverre de
systemen vernieuwd zijn en of deze systemen de nieuwe toepassingen op een veilige manier aan zullen kunnen. Je moet
een visie hebben op wat je aan de buitenwereld wil laten zien. Dat betekent veel voor de infrastructuur.’
‘Er zijn veel belemmeringen. Vooral de infrastructuur moet up to date zijn en moet continue vervangen worden. Hier
moeten veel professionals bij aan te pas komen. Zij hebben het echter wel heel druk met directe patiëntenzorg. Alle
content moet met hen geschreven, beschreven, bekeken of geaccordeerd worden. Er is weinig tijd voor hen om hier aan
bij te dragen.’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
54
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Bepaalde functionaliteiten hebben hoge prioriteit
Alle respondenten zijn het met elkaar eens dat de gezondheidsinstellingen in de nabije toekomst moeten
voldoen aan verschillende functionaliteiten van e-health.
Vooral het mogelijk maken voor de patiënt om online afspraken te kunnen maken, online vragen te kunnen
stellen en een (beperkte) inzage te krijgen in het medische dossier hebben een hoge prioriteit:
‘Het maken van online afspraken is een functie die wij in ieder geval gaan aanbieden en dat zal bij andere ziekenhuizen ook zo zijn. Er
zijn weinig functies die wij niet willen gaan aanbieden of het moet om te dure projecten gaan of om functies die overbodig zijn of niet
zullen aanslaan bij de patiënten. Maar dat moeten we nog onderzoeken.’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
55
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Online communicatiemiddelen zijn al wel aanwezig
Sommige gezondheidsinstellingen zetten al wel online communicatiemiddelen in bij verschillende afdelingen:
‘Wij hebben al wel een web chat spreekuur bij de afdeling Neurologie. Dan kunnen patiënten inloggen en vragen stellen aan de
specialist.’
‘Ik weet dat er bij de afdeling Neurologie al wel een online patiëntenportaal aanwezig is.’
‘Binnen de afdeling Oncologie is het al wel mogelijk voor patiënten om in te loggen op een forum en op dit forum met elkaar te
communiceren. Dit is echter nog niet mogelijk op de algemene website.’
Sommige ziekenhuizen en GGZ-instellingen zijn de mogelijkheden aan het bekijken in hoeverre social media
toepasbaar zijn voor de communicatie tussen de instelling en de patiënt. Zo hebben sommige ziekenhuizen en
GGZ-instellingen een eigen twitter-account of zijn ze zich aan het oriënteren op het gebruik van Facebook of
Linkedin:
‘We hebben een eigen twitter-account. Deze is niet bedoeld voor persoonlijk contact. We gebruiken het meer voor algemeen nieuws
naar de patiënten toe. Wanneer patiënten twitteren dat ze naar het ziekenhuis gaan wensen wij ze dan succes.’
‘Wij zijn al wel bezig met Facebook maar we zijn heel erg aan het zoeken hoe we dit het beste kunnen gaan inrichten. We zijn vooral aan
het onderzoeken wat wel en wat niet kan.’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
56
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Meningen over het intern uitwisselen van patiëntengegevens
zijn op dit moment verdeeld
De meningen over het intern uitwisselen van patiëntengegevens zijn op dit moment nog verdeeld. Zo zijn er een
aantal gezondheidsinstellingen waarin het intern uitwisselen van patiëntengegevens wel mogelijk is via de e-mail:
‘Het onderling uitwisselen van patiëntengegevens gebeurt wel binnen het ziekenhuis via de e-mail.’
‘Intern wordt er binnen een beveiligd netwerk wel over patiënten informatie uitgewisseld maar daarbuiten niet.’
Echter, er zijn ook een aantal gezondheidsinstellingen waar het (nog) niet mogelijk is om intern informatie uit te
wisselen over patiënten en het dan ook niet de bedoeling is dat medewerkers dit doen:
‘Het is binnen ons ziekenhuis wel mogelijk voor artsen om naar patiënten te e-mailen maar het is niet de bedoeling dat zij intern
patiëntengegevens uitwisselen.’
‘Consulenten geven wel vaak hun e-mail adres mee aan patiënten maar er wordt intern geen informatie uitgewisseld over
patiënten.’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
57
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Veiligheid staat voorop
Alle respondenten zijn het met elkaar eens dat het online patiëntenportaal goed beveiligd moet zijn.
Het moet voldoen aan de wetgeving (NEN7510-norm) en de privacy van de patiënten moet goed
beschermd worden. De respondenten geven aan dat het online patiëntenportaal beveiligd zal worden
middels de gangbare middelen om het te beveiligen (codes en specifieke software).
De meeste gezondheidsinstellingen geven aan dat de ICT-afdeling dan ook nauw betrokken zal worden bij
het bouwen van een online patiëntenportaal:
‘Het portaal zal goed beveiligd moeten worden. Onze ICT afdeling is daar behoudend over dus we werken nauw
met hen samen.’
‘We volgen de NEN7510-norm. Het moet allemaal zo veilig mogelijk. We hebben de dossiers extra beveiligd met
DigiD. We doen ook zelf veiligheidaudits.’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
58
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Medische gegevens worden nu grotendeels elektronisch
opgeslagen
De respondenten geven aan dat ze de patiëntengegevens vooral elektronisch opslaan. Bij sommige
ziekenhuizen worden patiëntengegevens zowel elektronisch als op papier opgeslagen:
‘Op dit moment worden de patiëntengegevens voornamelijk elektronisch opgeslagen. Als het goed is dan is het
ziekenhuis al helemaal om.’
‘Sommige patiëntengegevens worden bij ons nog papier opgeslagen maar we zijn bezig om alles elektronisch te
laten opslaan.’
De GGZ-instellingen geven aan dat ze de patiëntengegevens alleen nog maar elektronisch opslaan:
‘Alle patiëntengegevens worden bij ons elektronisch opgeslagen’
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
59
Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews
Conclusie: e-health wordt bij veel instellingen uitgerold maar zit
nog wel in de beginfase
■ Het online patiëntenportaal is ‘top of mind’ bij de respondenten en e-health is vaak een speerpunt binnen de
organisatie. De respondenten zien in dat e-health de toekomst zal zijn. Vandaar dat vrijwel alle
gezondheidsinstellingen plannen hebben om een online patiëntenportaal te bouwen. Over het algemeen zijn de
GGZ-instellingen al wel verder met het ontwikkelen van deze plannen dan de ziekenhuizen.
■ De respondenten zien de voordelen van e-health in. Zij zijn van mening dat e-health kostenbesparend zal zijn en
dat het de kwaliteit van de diensten die zij patiënten aanbieden ten goede zal komen.
■ De meeste gezondheidsinstellingen gebruiken dan ook al wel online middelen bij de communicatie naar patiënten.
De meeste gezondheidsinstellingen hebben al een eigen twitter-account waarmee ze bijvoorbeeld patiënten die
twitteren dat ze onderweg zijn naar het ziekenhuis voor een afspraak succes wensen.
■ Alle respondenten geven aan dat er uitdagingen liggen bij de ontwikkeling van e-health binnen hun instelling. De
grootste uitdagingen zijn dat het gehele dagelijkse proces moet gaan veranderen, de medewerkers een culturele
omslag moeten maken en het vervangen en up to date maken van de IT-infrastructuur.
■ Voor de meeste gezondheidsinstellingen zal het dan ook een kwestie van tijd zijn voordat het mogelijk is om als
patiënt online afspraken te kunnen maken, online vragen te kunnen stellen aan een arts of specialist, je online aan
te kunnen melden en online je patiëntendossier te kunnen inzien.
■ Sommige ziekenhuizen zitten met de ontwikkeling van e-health namelijk nog in de planfase. De GGZ-instellingen
zijn vaak wat verder met deze ontwikkeling en zijn vaak al bezig met het uitrollen van pilots op kleine afdelingen.
© 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan
KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken
van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA
60
© 2011 KPMG Advisory N.V., ingeschreven bij het handelsregister in
Nederland onder nummer 33263682, is een dochtermaatschappij van KPMG
Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen
die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative (“KPMG
International”), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in
Nederland. De naam KPMG, logo en‘cutting through complexity’ zijn
geregistreerde merken van KPMG International Cooperative.
De in dit document vervatte informatie is van algemene aard en is niet
toegespitst op de specifieke omstandigheden vaneen bepaalde persoon of
entiteit. Wij streven ernaar juiste en tijdige informatie te verstrekken. Wij
kunnen echter geen garantie geven dat dergelijke informatie op de datum
waarop zij wordt ontvangen nog juist is of in de toekomst blijft. Daarom
adviseren wij u op grond van deze informatie geen beslissingen te nemen
behoudens op grond van advies van deskundigen na een grondig onderzoek
van de desbetreffende situatie.”
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/55a3b2e8-a2cf-4d52-82e1-b07b950413b0
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
32 043
Toekomst pensioenstelsel
Nr. 170
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 18 juli 2013
Het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben mij bij
brief van 23 januari jl. het convenant aangeboden met hun afspraken over
het behoud van arbeidsongeschiktheidspensioen voor zieke of gedeeltelijk
arbeidsongeschikte werknemers die van werkgever wisselen. Deze
afspraken treft u als bijlage bij deze brief aan1.
Met deze afspraken raakt niemand die ziek of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en die van werkgever wisselt, meer rechten op arbeidsongeschiktheidspensioen kwijt. De afspraken nemen daarmee de kans op
inkomensverlies weg die daarvan het gevolg kan zijn. Daarmee nemen
deze afspraken voor de 15.000 tot 20.000 (naar schatting van de pensioenuitvoerders) zieke of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers
belangrijke belemmeringen weg om hun loopbaan elders voort te zetten.
Het gaat hierbij om gevallen zoals de volgende.
Iemand werkt op de boekhouding van een ziekenhuis en zit met een
burn-out thuis vanwege de zoveelste reorganisatie en de spanningen die
hij hierover met zijn leidinggevende heeft. Voor die werknemer zou het
goed zijn om van werkgever te wisselen zodat hij zijn werk in een stabiele
omgeving kan doen, bijvoorbeeld op de boekhouding van een lokaal
ICT-bedrijf. Als deze werknemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt
zou worden, zou hij met zo’n overstap zijn aanvulling en zijn pensioenopbouw kunnen riskeren. Dit is niet meer. Deze werknemer kan dankzij het
convenant zonder deze risico’s naar een voor hem gezondere werkomgeving gaan wat zowel hem als de werkgevers als de maatschappij ten
goede zou komen.
Een ander voorbeeld is een agente die door een steekpartij verminderd
arbeidsgeschikt is geraakt en daarom voortaan alleen bureautaken krijgt
waar ze heel ongelukkig van wordt. Zij zou wellicht wel als suppoost bij de
dierentuin werkzaam kunnen zijn. Waar ze buiten onder mensen is en het
gevoel heeft dat ze iets kan betekenen voor de mensen.
1
kst-32043-170
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2013
Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170
1
Deze afspraken – die bijdragen aan het streven dat niemand onnodig
langs de kant blijft staan – sluiten aan op de uitgangspunten voor een
wettelijke regeling op dit terrein die zijn opgenomen in de brieven van de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer van
16 maart 2010 en 14 oktober 20102. Die uitgangspunten waren
opgenomen naar aanleiding van de eerdere afspraken die op dit terrein
waren gemaakt tussen de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad, het
kenniscentrum Welder (voorheen: Breed Platform Verzekerden en Werk)
en het Verbond van Verzekeraars op 11 november 2009. Over die
afspraken is geconcludeerd dat die afspraken niet alle problemen
oplossen die kunnen ontstaan als mensen van werkgever wisselen en
daarbij overstappen van een pensioenfonds naar een ander pensioenfonds of van een pensioenfonds naar een verzekeraar of vice versa. Ook
voor deze situaties moet een sluitende regeling worden getroffen. Daarbij
werd er op gewezen dat er sprake is van flinke verschillen in systematiek
tussen pensioenfondsen en verzekeraars en tussen de verschillende
soorten pensioenfondsen en dat er daarnaast verschillende belangen aan
de orde zijn bij aanpassing van pensioencontracten en contracten met
herverzekeraars.
Bovendien sluiten deze afspraken aan op de brief van de minister van
Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer van 27 februari 20123.
In die brief is opgemerkt dat de genoemde uitgangspunten voor een
wettelijke regeling voor de betrokken sectoren aanleiding is geweest
opnieuw de mogelijkheden te onderzoeken om zelf tot een oplossing te
komen. Begin 2011 hebben zij dit gezamenlijke voornemen aan de
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend gemaakt. Dit
overleg heeft tot overeenstemming geleid. Het convenant vormt daarvan
de concrete uitwerking.
Deze afspraken, zoals vastgelegd in het convenant, voldoen volledig aan
de uitgangspunten in de eerdergenoemde brieven van 2010. Ik meen ook
dat met deze afspraken het commentaar van de Commissie Gelijke
Behandeling (thans: College voor de Rechten van de Mens) op een
eerdere versie van deze afspraken, op de best mogelijke wijze is ondervangen. Ik licht dat in de bijlage bij deze brief toe.
De afspraken gelden voor elke werknemer die vanaf 1 januari 2014
gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en daarna naar een andere
werkgever overstapt. De afspraken gelden dus al op betrekkelijk korte
termijn (en gelden door de 24 maanden loondoorbetaling bij ziekte dus al
voor iedereen die op 1 januari 2012 ziek is geworden en aansluitend
gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en vervolgens overstapt naar een
andere werkgever).
Ik heb vertrouwen in een goede uitvoering van deze afspraken. De partijen
zijn zelf tot deze afspraken gekomen en zullen deze over 3 jaar evalueren.
De Stichting van de Arbeid ondersteunt dit convenant daarenboven met
de (bijgevoegde) aanbeveling aan partijen betrokken bij pensioenregelingen met dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico en aan
pensioenuitvoerders, om de regelingen uiterlijk per 1 januari 2014 in
overeenstemming te brengen met de bepalingen uit het convenant en in
de uitvoeringspraktijk ook in lijn hiernaar te handelen.
Het bovenstaande betekent dat het Verbond van Verzekeraars en de
Pensioenfederatie een goede oplossing hebben gevonden voor een
probleem dat bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel
«Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensi2
3
Kamerstuk 28 172, nrs. 8 en 9
Kamerstuk 32 043, nr. 103
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170
2
oenregeling en enige andere wetten»4 en van het kabinetsstandpunt over
de evaluatie van de Wet op de medische keuringen (Wmk)5 voor het eerst
werd gesignaleerd. Er is een probleem opgelost dat in zijn omvang
wellicht niet groot is, maar in voorkomende gevallen voor de betrokken
zieke en arbeidsongeschikte werknemers wel een ernstige belemmering
vormt in het zo goed mogelijk benutten van de mogelijkheden van deze
werknemers op de arbeidsmarkt. Nu de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid hebben genomen om zelf tot een oplossing te komen, is
het niet nodig om hiervoor tot wetgeving over te gaan.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. Klijnsma
4
5
Kamerstuk 31 226, nr. 23
Kamerstuk 28 172, nr. 5
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170
3
Bijlage bij brief over dekking arbeidsongeschiktheidspensioen bij
baanwisseling: toets van de afspraken aan de uitgangspunten
voor een wettelijke regeling in de brief van 14 oktober 2010
Uitloopdekking
Een eerste reden waarom iemand bij wisseling van werkgever rechten kan
kwijtraken of geen dekking meer blijkt te hebben, ontstaat omdat op dit
moment niet alle pensioenuitvoerders voorzien in uitloopdekking. Bij
uitloopdekking gaat het om het behoud van het recht op een uitkering bij
arbeidsongeschiktheid na beëindiging van dienstverband.
Als de regeling niet in uitloopdekking voorziet, dan kan dat ertoe leiden
dat de volgende uitkeringen op grond van het arbeidsongeschiktheidspensioen niet plaatsvinden nadat die werknemer van werkgever is veranderd
terwijl hij nog ziek of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is:
– De uitkering in aanvulling op de wettelijke regeling tijdens de periode
van de 24 maanden van de loondoorbetaling.
– De uitkering in aanvulling op de WGA-uitkering die volgt op de
loondoorbetaling.
– De uitkering in aanvulling op de vervolguitkering uit hoofde van de
Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
Deze risico’s zijn ondervangen met de afspraken onder kernpunt 1 van het
convenant. Daarin is geregeld dat de werknemer ook na overgang naar
een nieuwe werkgever het recht behoudt op het eventueel in de pensioenregeling van diens vroegere werkgever opgenomen arbeidsongeschiktheidspensioen. Daarbij blijven de voorwaarden van die pensioenregeling
onverkort van kracht. Als de mate van arbeidsongeschiktheid later
toeneemt en die toename leidt tot aanpassing van de uitkering, dan komt
die aanpassing ten laste van de pensioenuitvoerder van de vroegere
werkgever.
Deze afspraak is in overeenstemming met de brief van 14 oktober 2010. In
die brief werd er al op gewezen dat voor het arbeidsongeschiktheidspensioen volledige uitloopdekking het uitgangspunt zal zijn voor een regeling
op dit terrein omdat dit vanuit de arbeidsmobiliteit de meest wenselijke
variant is.
Inloopdekking
Een tweede reden waarom iemand bij wisseling van werkgever rechten
kan kwijtraken of geen dekking meer blijkt te hebben, ontstaat omdat
pensioenuitvoerders verschillende methoden en perioden van inloopdekking hanteren. Bij inloopdekking gaat het om de dekking tegen het
risico dat werknemers op de ingangsdatum van de verzekering of bij de
aanvang van de dienstbetrekking wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid
niet of niet volledig in staat zijn de bedongen arbeid te verrichten dan wel
een WAO- of WIA-uitkering ontvangen.
Deze kwestie is opgelost met kernpunt 3 van het convenant. Omdat de
regeling van de oude werkgever voorziet in uitloopdekking, hoeft de
nieuwe regeling van de nieuwe werkgever geen inloopdekking te bieden,
zolang de werknemer ziek of arbeidsongeschikt blijft. Indien de
werknemer niet langer ziek is of geen WIA- of WAO-uitkering meer heeft
en deze gedurende een onafgebroken periode van ten minste vier weken
de bedongen arbeid bij de nieuwe werkgever heeft verricht, dan is voor de
arbeidsongeschiktheidsdekking voor die bedongen arbeid de regeling bij
de nieuwe werkgever van toepassing.
De gehanteerde termijn van vier weken sluit aan op die in het Burgerlijk
Wetboek en de sociale verzekeringswetgeving, waarin is geregeld dat
ziekteperiodes die elkaar opvolgen met een onderbreking van minder dan
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170
4
vier weken worden samengeteld voor de berekening van de wachttijd in
de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA).
Ik ben blij dat met deze afspraken een mooie aansluiting is bereikt tussen
uitloopdekking (die verband houdt met de bestaande arbeidsongeschiktheid) en inloopdekking (die ziet op het eventueel optreden van
nieuwe / andere arbeidsongeschiktheid) en deze uniformering tot 4
weken.
Herleving
Een derde reden waarom iemand bij wisseling van werkgever rechten kan
kwijtraken of geen dekking meer blijkt te hebben, houdt verband met
herleving. Van herleving is sprake als een bepaalde oorzaak van ziekte of
arbeidsongeschiktheid terugkomt nadat een deelnemer hersteld is
verklaard. Herleving kan thans soms leiden tot uitsluiting van dekking.
In aansluiting op de hierboven aangegeven systematiek bij de afspraken
over uitloopdekking en inloopdekking, is in kernpunt 4 van het convenant
opgenomen dat:
– Als het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering herleeft binnen
vier weken nadat de uitkering is ingetrokken, dekking wordt verleend
vanuit de pensioenregeling van de «oude» werkgever.
– Een herleving van de arbeidsongeschiktheid na vier weken wordt
aangemerkt als een nieuw ziektegeval. De dekking daarvoor wordt
verleend vanuit de pensioenregeling van de nieuwe werkgever.
Daarmee is voldaan aan de opmerking in de brief van 14 oktober dat er
afspraken gemaakt moeten worden over de situatie dat een eerdere
arbeidsongeschiktheid opnieuw gaat «herleven».
Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid
Een vierde reden waardoor iemand bij wisseling van werkgever rechten
kan kwijtraken, houdt verband met het feit dat veel pensioenregelingen
een regeling kennen die erin voorziet dat bij arbeidsongeschiktheid de
opbouw van het ouderdomspensioen (en daarmee ook het partnerpensioen en het wezenpensioen) van de deelnemer wordt voortgezet zonder
dat daarvoor premie wordt betaalt. Wisseling van werkgever kan dan tot
gevolg hebben dat die premievrijstelling niet wordt voortgezet en dus
geen verdere pensioenopbouw plaatsvindt.
De afspraak die hierover in kernpunt 2 van het convenant is gemaakt,
komt erop neer dat de «oude» pensioenuitvoerder de premievrijstelling bij
arbeidsongeschiktheid na de wisseling van werkgever zal voortzetten tot
maximaal het arbeidsongeschiktheidsniveau dat de deelnemer had op het
moment dat hij uit de regeling van de vorige werkgever trad. Als de
werknemer bij een andere werkgever zijn restcapaciteit geheel of
gedeeltelijk gaat benutten en in een andere pensioenregeling gaat
deelnemen, dan dekt de nieuwe pensioenuitvoerder premievrijstelling
over die nieuwe pensioenopbouw conform de nieuwe pensioenregeling,
voor zover sprake is van toename van de mate van arbeidsongeschiktheid.
Deze afspraak is ook in overeenstemming met de opvattingen in de brief
van 14 oktober 2010.
Carenztijden
Een laatste reden waarom iemand bij wisseling van werkgever geen
dekking meer blijkt te hebben, kan gelegen zijn in het gebruik van
carenzperioden. Een carenzperiode is een bepaalde periode vanaf de start
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170
5
van een verzekering waarin de uitkering of de premievrijstelling kan
worden geweigerd.
Omdat bij carenzperioden vaak de redenen voor de weigering niet worden
geobjectiveerd en de termijn van de carenzperiode kan variëren van drie
maanden tot soms zelfs meer dan een jaar, leiden deze carenzperioden tot
een zeer onzekere situatie voor de deelnemer.
In kernpunt 5 van het convenant is opgenomen dat geen van de pensioenuitvoerders voortaan meer carenztijden zullen hanteren.
Deze afspraken zijn ook van toepassing op het nabestaandenpensioen,
zoals opgenomen in punt 3.5 van het convenant en komen volledig
overeen met hetgeen hierover in de brief van 10 oktober 2010 is
opgemerkt.
Anti-misbruikbepaling
Met de bovenstaande afspraken houdt verband de afspraak die is vermeld
in punt 3.5 van de toelichting. Deze geeft aan dat pensioenuitvoerders
gebruik mogen maken van een anti-misbruikbepaling.
Er is afgesproken dat de pensioenuitvoerder de uitkering van een
arbeidsongeschiktheidspensioen of premievrijstelling – geheel of
gedeeltelijk en blijvend of tijdelijk – kan weigeren als de werknemer
binnen een half jaar na aanvang van deelneming of dekking, zijn
werkzaamheden staakt wegens ziekte en de gezondheidstoestand van de
werknemer dit ten tijde van aanvang van de deelneming kennelijk moest
doen verwachten.
Het gebruik van een anti-misbruikbepaling is inherent aan de noodzaak
voor verzekeraars en pensioenfondsen om zich te kunnen beschermen
tegen het gevaar dat een verzekerde het sluiten van een verzekering
belangrijker vindt naarmate hij denkt dat het risico hoger ligt (antiselectie).
Ook bij de parlementaire behandeling van de evaluatie van de Wet op de
medische keuringen is daarop gewezen.
Met dit onderdeel van het convenant is de toepassing van deze bepaling
in de tijd begrensd en is vastgelegd dat de bewijslast bij de pensioenuitvoerder berust. Dit geeft grotere zekerheid voor de werknemers die het
betreft. Uiteraard veronderstelt dit wel dat de betrokken werknemer aan
het onderzoek meewerkt.
Gelijke behandeling
De Commissie Gelijke Behandeling (thans College voor de Rechten van de
Mens) heeft op 9 december 2012 haar oordeel uitgebracht over een
ontwerpversie van het convenant.
Het oordeel ging vooral in op de situatie dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer bij een werkgever werkt die geen pensioenregeling of
verzekering heeft, waarin het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen is
geregeld. Als die werknemer vervolgens overstapt naar een werkgever bij
wie dit wel is geregeld, heeft hij op grond van dit convenant geen recht op
arbeidsongeschiktheidspensioen bij zijn nieuwe werkgever. Hoewel er
sprake is van indirect onderscheid vanwege handicap of chronische ziekte
acht de Commissie daarvoor in beginsel een rechtvaardigingsgrond
aanwezig als de pensioenuitvoerder een verzekeraar is. Maar de
Commissie kon niet beoordelen of dat ook geldt als de pensioenuitvoerder van de werkgever een pensioenfonds is.
In aansluiting op de opmerkingen in punt 3.7 van de toelichting in het
convenant kan worden opgemerkt dat het oordeel van de Commissie
Gelijke Behandeling ten aanzien van de verzekeraars gebaseerd is op de
invulling van het onzekerheidscriterium in artikel 7:925 BW (zgn.
«brandend huis-bepaling»). Deze bepaling is echter niet alleen op
verzekeraars maar ook op pensioenfondsen van toepassing. Gelet hierop
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170
6
kan aangenomen worden dat er ook bij pensioenfondsen geen sprake is
van een verboden onderscheid. Deze aanname past bij het feit dat er qua
verzekeringstechniek geen onderscheid is tussen pensioenfondsen en
verzekeraars en het maatschappelijk belang bij een uniforme regeling.
Zoals in de genoemde toelichting is aangegeven, is het op dit moment
niet duidelijk op welke manier en in welke situaties ongelijke behandeling
zich zou kunnen voordoen. Op grond daarvan is afgesproken dat als zich
in individuele gevallen een situatie voordoet die leidt tot indirect
onderscheid op grond van handicap of chronisch ziekte zonder dat
daarvoor een rechtvaardigingsgrond aanwezig is, dat dan de betreffende
pensioenuitvoerder zorgt voor een passende oplossing die recht doet aan
de doelstelling van het convenant.
Deze uitkomst is in deze omstandigheden de beste oplossing.
Overige punten
Naast de punten die betrekking hebben op de dekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen om te komen tot een sluitende regeling, bevatte de
brief van 14 oktober 2010 nog enkele andere punten voor een wettelijke
regeling op dit terrein.
Sociale werkvoorziening
In de brief van 14 oktober 2010 was aangegeven dat bij een regeling op dit
terrein rekening moet worden houden met de bijzondere positie van het
pensioenfonds voor de sociale werkvoorziening, gelet op zijn afwijkend
deelnemersbestand. Door het afwijkend deelnemersbestand zou het te
bezwaarlijk zijn als voor dit fonds de eerder naar voren gebrachte afspraak
zou gelden, te weten: als na overstap naar een andere werkgever de mate
van arbeidsongeschiktheid toeneemt als gevolg van de oude «kwaal» en
die toename leidt tot aanpassing van de uitkering, dan komt die
aanpassing ten laste van dit pensioenfonds van de «oude werkgever» (in
dit geval het pensioenfonds voor de sociale werkvoorziening). Dat is
opgelost doordat in punt 3.2 van de toelichting van het convenant is
aangegeven dat het voorstelbaar is dat dit fonds geen dekking verleent als
de toename van de arbeidsongeschiktheid dezelfde oorzaak heeft als de
bestaande arbeidsongeschiktheid.
Geen pensioenplicht
Uitgangspunt was dat een oplossing voor de geconstateerde problemen
bij het arbeidsongeschiktheidspensioen niet tot gevolg zou hebben dat –
direct of indirect – een eerder niet bestaande pensioenplicht zou worden
geïntroduceerd.
Het convenant voldoet daaraan. De daarin gemaakte afspraken hebben
uitsluitend betrekking op de situaties waarin reeds een recht op arbeidsongeschiktheidspensioen is geregeld of in de pensioenregeling een
premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid is opgenomen. De
werknemer, die van baan wisselt, behoudt de rechten die hij gehad zou
hebben als hij niet van baan was veranderd.
Resterende vragen
Op de opmerking in de brief van 14 oktober 2010 dat bij de opstelling van
de wettelijke regeling tevens zal worden bezien of er nog resterende
vragen zijn waarop is ingegaan in de brief van 25 maart 20086 heb ik in
mijn brief van 1 februari 2013 over diverse
6
Kamerstuk 30 413, nr. 108
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170
7
pensioenonderwerpen7geconcludeerd dat er op dit terrein geen verdere
wensen bestaan.
Nabestaandenpensioen
De opmerking in de brief van 14 oktober 2010 dat er nog bekeken zal
worden of er met betrekking tot het nabestaandenpensioen nog resterende punten zijn die in het kader van de wettelijke regeling kunnen
worden meegenomen, is ondervangen met de regeling in de Verzamelwet
Pensioenen 2012. Die regeling biedt sociale partners de mogelijkheid
ouderdomspensioen uit te ruilen voor nabestaandenpensioen als er
onvoldoende dekking op nabestaandenpensioen op risicodekkingsbasis
is.
Aanvullende afspraak
In aansluiting op deze afspraken die voortvloeien uit de brief van
14 oktober 2010 hebben deze organisaties van pensioenuitvoerders
tevens afgesproken er bij sociale partners op aan te dringen dat sluitende
afspraken worden gemaakt voor de werknemers die al ziek of arbeidsongeschikt zijn wanneer hun werkgever van pensioenuitvoerder wisselt en
geen collectieve waardeoverdracht plaatsvindt (zie punt 3.9 van het
convenant). Ook deze afspraken zijn erop gericht om in die gevallen
negatieve gevolgen voor werknemers te voorkomen.
7
Kamerstuk 32 043, nr. 148
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170
8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/44fcdadf-9404-4c7f-9c82-0de0be31d5f7
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2015–2016
34 342
Wijziging van de Wet op het notarisambt en
enkele andere wetten in verband met de
mogelijkheid tot herziening van
pensioenfondsen voor het notariaat
Nr. 5
VERSLAG
Vastgesteld 26 januari 2016
De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag
uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en
gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de
commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet
genoegzaam voorbereid.
Inhoudsopgave
I.
1.
2.
3.
4.
ALGEMEEN
Inleiding
Een fusie van beide fondsen is de meest logische optie
Gevolgen van en aandachtspunten bij samenvoeging
Adviezen
1
1
2
3
3
I. ALGEMEEN
1. Inleiding
Met interesse en een positieve grondhouding hebben de leden van de
VVD-fractie kennisgenomen van voorliggend bovengenoemd
wetsvoorstel. Het betreft een voorstel voor een wetswijziging om een
fusie tussen de Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNP) en Stichting
Bedrijfspensioenfonds (SBN) voor medewerkers in het notariaat mogelijk
te maken. Deze fusie wordt noodzakelijk geacht omdat beide pensioenfondsen zelfstandig onvoldoende overlevingsperspectief hebben. Door dit
voorstel worden schaalvoordelen beoogd omdat schaalvergroting door de
fusie naar verwachting structureel lagere kosten tot gevolg zal hebben.
Hierdoor zullen de kosten per deelnemer lager worden. Door de fusie kan
een kostenbesparing van circa 2 tot 2,5 miljoen euro per jaar gerealiseerd
worden. De aan het woord zijnde leden vinden het van het grootste
belang dat de pensioenen van het notariaat ook in de toekomst voldoende
zijn geborgd. Zij zijn het dan ook op hoofdlijnen eens met het wijzigings-
kst-34342-5
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2016
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 342, nr. 5
1
voorstel. Wel hebben zij naar aanleiding van signalen uit de praktijk en het
advies van de Afdeling advisering van de Raad van State nog enkele
vragen.
De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van
het wetsvoorstel over de fusie van de notariële pensioenfondsen. Zij
hebben toch nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige
wetsvoorstel. Zij begrijpen de wens van de regering omtrent fusievorming
van de betreffende pensioenfondsen maar hebben nog enkele vragen, in
het bijzonder over het ontbreken van een representativiteitstoets onder
notarissen naar de voortzetting van een verplichte aansluiting bij een
pensioenfonds.
2. Een fusie van beide fondsen is de meest logische optie
2.1 Het onderbrengen bij een ander pensioenfonds
De leden van de SP-fractie hebben een petitie ontvangen van 326 actieve
deelnemers van SNPF, met daarin een aantal bezwaren en vragen.
Voornoemde leden willen graag nog een uitgebreide toelichting op deze
zorgen. De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de opmerkingen
van de initiatiefnemers voor voornoemde petitie over de schaalvoordelen.
Zij geven namelijk aan dat met de fusie van de beide pensioenfondsen de
noodzakelijke schaalgrootte niet wordt bereikt. Er zou een pensioenfonds
ontstaan met een belegd vermogen van ongeveer € 2,5 mld., terwijl in de
pensioensector wordt aangegeven dat alleen met een belegd vermogen
van ongeveer € 20 mld. de benodigde schaalvoordelen worden bereikt.
Kan de regering hier uitgebreid op ingaan?
In het verlengde hiervan vragen de leden van de SP-fractie naar de
haalbaarheid van het door de 326 deelnemers van het SNPF aangedragen
alternatief, namelijk een directe overgang van beide notariële pensioenfondsen naar een Algemeen Pensioenfonds. Klopt het dat dit meer
flexibiliteit met zich meebrengt voor de deelnemers? Graag een uitgebreide reactie op dit idee met daarbij de voor- en nadelen voor
werkgevers en deelnemers. Waarom is voor deze optie niet gekozen,
ondanks dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
(SZW) heeft aangegeven dat de overgang naar een Algemeen Pensioenfonds (APF) een goed alternatief kan zijn voor verplichte beroeps- en
bedrijfstakpensioenfondsen?
De leden van de CDA-fractie vragen de regering een reactie te geven op
het door mr. Vos en mr. Zwanikken bij de internetconsultatie gegeven
advies. Zij geven aan dat een directe overgang van beide pensioenfondsen naar het APF een goed alternatief zou kunnen zijn, gelet op de
mogelijkheden die dit biedt ten aanzien van het zogeheten ringfencing en
vorming van afzonderlijke collectiviteitskringen. Hoe kijkt de regering hier
tegenaan, ook gelet op haar opvatting bij de behandeling van het
wetsvoorstel Wet algemeen pensioenfonds (Kamerstuk 34 117) in de
Eerste Kamer dat de overgang naar een APF een goed alternatief kan zijn
voor verplichte beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen?
Deze leden vragen de regering ook in te gaan op de stellingname dat
alleen met een belegd vermogen van circa € 20 mld. de benodigde
schaalvoordelen kunnen worden bereikt, terwijl door de fusie slechts een
vermogen zou ontstaan van circa 2,5 mld. Klopt dit?
De leden van de CDA-fractie vragen voorts of bij een keuze voor het APF
het mogelijke verschil dat in dekkingsgraad kan optreden bij de voorgestelde fusie wordt uitgesloten, dit in tegenstelling tot de voorgestelde
fusie. Ook vragen zij de regering in te gaan op de vraag of het APF niet
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 342, nr. 5
2
een betere financiële waarborg biedt voor medewerkers aan het fonds,
gelet op het verschil in salariëring met de notarissen.
3. Gevolgen van en aandachtspunten bij samenvoeging
De leden van de VVD-fractie merken op dat, zoals ook de Afdeling
advisering van de Raad van State stelt, er een verschil is tussen de hoogte
van de inkomens van medewerkers die deelnemen aan de SNP en
deelnemers van de SBN. De fusie en het samenvoegen van vermogens
brengen het risico met zich mee dat er nadelige gevolgen kunnen
optreden voor een van de twee partijen. Houdt de regering hier -al dan
niet via De Nederlandsche Bank – toezicht op? Zo ja, welke maatregelen
zal de regering nemen om deze risico’s te voorkomen? Hoe zullen deze
maatregelen er in de praktijk uitzien?
De leden van de SP-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat bij een
verschil in dekkingsgraad bij de fusie er geen enkele deelnemer erop
achteruit zal gaan als de aanspraken van de deelnemers met de hogere
dekkingsgraad zullen worden verhoogd. Zo nee, waarom niet?
4. Adviezen
De leden van de SP-fractie merken op dat in bovengenoemde petitie
aandacht wordt gevraagd voor de wettelijke verplichting deel te nemen
aan de pensioenregeling. Er zou geen onderzoek zijn gedaan naar het
draagvlak voor deze wettelijke verplichting. Kan de regering uiteenzetten
wat nu de voor- en nadelen zijn van deze verplichting? Niet alleen voor de
werkgever, maar ook voor de deelnemers? De Koninklijke Notariële
Beroepsorganisatie (KNB) stelt dat aan vertraging kosten zijn verbonden
als een draagvlakmeting wordt gedaan en het wetsvoorstel eventueel
moet worden aangepast. Wat is hierop de reactie van de regering? Deelt
zij deze mening? De leden van de SP-fractie vragen wat de beoogde
fusiedatum? Waarom zal die datum niet meer gehaald kunnen worden?
Waarom is een dergelijke draagvlakmeting dan niet eerder gehouden
onder de deelnemers, aangezien er blijkbaar discussie over is? Er is in de
Ledenraad van de KNB over gesproken, maar is een gesprek aangegaan
met de ondertekenaars van de petitie? Hoe weet men dat deze zorgen
alleen spelen in ring Gelderland als hier geen verder onderzoek naar is
gedaan? Heeft discussie over bijvoorbeeld de wettelijke verplichting en
ook de fusie wel zin na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel?
Waarom is er bij opstellen van dit wetsvoorstel niet voor gekozen, en
eigenlijk ook niet in 1957, om het mogelijk te maken dat er om de paar
jaar een representativiteitstoets wordt gehouden over de wettelijke
verplichting tot deelname?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie aandacht voor de zorgen die de
deelnemers van het SNPF hebben waar het gaat om verenigbaarheid met
het Europees recht. Zij stellen dat een verplichte deelname volgens
jurisprudentie in beginsel een schending oplevert van het mededingingsrecht. Kan de regering hierop reageren?
De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het
loslaten van een verplichting tot deelname een geheel andere organisatie
vergt. Kan de regering uiteenzetten wat hiermee dan wordt bedoeld? Is
het loslaten van deze wettelijke verplichting dan wel mogelijk? Zo ja, hoe?
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bij het bestuur van
SNPF, het bestuur en ledenraad van de KNB en de Pensioenkamer kan
nagaan waarom zij geen gehoor hebben gegeven aan het verzoek tot het
houden van een representativiteitstoets onder de deelnemers van SNPF
annex leden van de KNB, gelet op de wens die hiertoe klaarblijkelijk
bestaat met name onder zelfstandige notarissen. Indien deze organen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 342, nr. 5
3
aangeven wél een toets te hebben uitgevoerd, vragen deze leden de
regering te bewerkstelligen dat de opzet en resultaten hiervan gelijktijdig
met de nota naar aanleiding van het verslag inzichtelijk worden gemaakt
aan de Kamer ten behoeve van de behandeling van onderhavig
wetsvoorstel.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kennis heeft genomen
van het onderzoek dat mr. Vos en mr. Zwanikken hebben uitgevoerd. Zij
vergaarden steun van 326 (11% van alle actieve deelnemers van SNPF én
KNB) om verplichte deelname aan het pensioenfonds te schrappen. Zij
vragen voorts of de regering bij de Nederlandse Branche Vereniging
Notariaat (NBVN) de opzet en resultaten kan opvragen van een eerder
uitgevoerde opiniepeiling onder (kandidaat)notarissen, waaruit zou blijken
dat 73% van de respondenten tegen verplichte deelname aan het notarieel
pensioenfonds was (hiernaar wordt verwezen in het op internet geplaatste
advies van drs. M.A. Berkhout). Deze leden vragen hoe de regering deze
uitkomsten beoordeelt, alsmede het gegeven dat onduidelijk is of conform
de Wet Bpf 2000 60% van de deelnemers- verplichte deelname wenst te
continueren.
De aan het woord zijnde leden vragen de regering te bevestigen, maar
bovenal te reflecteren op de in de consultatie genoemde opmerkingen,
dat door het SNPF sinds 1957 nimmer een representativiteitstoets is
gehouden en dat medewerkers in het notariaat verplicht zijn tot deelname
aan het pensioenfonds op grond van een verlopen CAO uit 1999.
De regering geeft aan dat het loslaten van een wettelijk deelneming een
aanzienlijke tijd- en kosteninvestering zal vergen. Los van de vraag of een
afdoende meerderheid hier voorstander van is, vragen de aan het woord
zijnde leden of de regering het standpunt deelt dat het meest logische
moment om de representativiteit te toetsen vóór de fusie is. Ontstaat
immers niet na de fusie (wederom) verplichtstelling en een meer dan
voorheen complexe situatie (met notarissen en medewerkers in één
fonds) om representativiteit te toetsen? Graag vernemen deze leden
hierop een reactie.
De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat
nog voldoende tijd is om de genoemde toets uit te voeren omdat de
beoogde fusiedatum van 1 januari 2016 niet is gehaald en dit dus pas
vermoedelijk 1 januari 2017 zal worden. Deze leden vragen de regering
voorts bij het SNPF en KNB na te gaan of de kosten van een dergelijke
toets bescheiden zullen zijn en binnen enkele weken al gereed kan zijn, in
elk geval ruimschoots voor 1 januari 2017.
De aan het woord zijnde leden vragen de regering op welke wijze de
beroepsgroep van notarissen moet worden georganiseerd om te komen
tot loslaten van de verplichtstelling.
Hiermee samenhangend vragen zij of de groep notarissen, toegevoegd
notarissen en kandidaat-notarissen ook na de fusie afzonderlijk van de
overige deelnemers aan het fusiefonds kan besluiten tot het loslaten van
de verplichtstelling. Zij vragen ook of per groep notarissen respectievelijk
toegevoegd notarissen respectievelijk kandidaat-notarissen ook na de
fusie afzonderlijk van de overige deelnemers kan worden besloten tot het
loslaten van de verplichtstelling. Indien de regering hierop ontkennend
antwoord, vragen deze leden de regering aan te geven hoe dit alsnog in
het wetsvoorstel vormgegeven zou kunnen worden.
De voorzitter van de commissie,
Ypma
De griffier van de commissie,
Nava
Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 342, nr. 5
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d03b4a62-0e73-415c-8f94-e2ebc013c16a
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2021–2022
35 925 I
Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning voor
het jaar 2022
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
1
INHOUDSOPGAVE
Geraamde uitgaven en ontvangsten
3
A.
Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel
4
B.
Artikelsgewijze toelichting bij de begrotingsartikelen
5
1.
Leeswijzer
5
2.
2.1
Niet-beleidsartikelen
Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het
Koninklijk Huis
Artikel 2 Functionele uitgaven van de Koning
Artikel 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen
6
2.2
2.3
3.
Bijlagen
Bijlage 1: Verdiepingshoofdstuk
Bijlage 2: Moties en toezeggingen
Bijlage 3: Extracomptabele bijlage bij de begroting van
de Koning 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
6
8
11
13
13
15
15
2
GERAAMDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN
Figuur 1 Geraamde uitgaven verdeeld over niet-beleidsartikelen (bedragen
x € 1 mln.). Totaal € 48.203.000,1. Grondwettelijke
uitkering aan leden van
het Koninklijk Huis
10,5
2. Functionele uitgaven
van de Koning
31,1
3. Doorbelaste uitgaven
van andere begrotingen
6,5
0
10
20
30
40
Figuur 2 Geraamde ontvangsten verdeeld over niet-beleidsartikelen
(bedragen x € 1 mln.). Totaal € 111.000,1. Grondwettelijke
uitkering aan leden van
het Koninklijk Huis
0,1
2. Functionele uitgaven
van de Koning
0
3. Doorbelaste uitgaven
van andere begrotingen
0
0
0,025
0,05
0,075
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
0,1
0,125
3
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET
BEGROTINGSWETSVOORSTEL
Wetsartikel 1
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op
grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzon
derlijk bij de wet vastgesteld.
Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het
aangegeven jaar vast te stellen.
Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijks
begroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is
opgenomen in de Miljoenennota.
Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen
en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begro
tingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting
toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).
De Minister-President, Minister van Algemene Zaken
M. Rutte
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
4
B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE BEGROTINGSARTIKELEN
1. Leeswijzer
Deze memorie van toelichting betreft de begroting van de Koning voor het
jaar 2022. De begroting bevat naast de grondwettelijke uitkering aan vier
leden van het Koninklijk Huis (de Koning, Koningin Máxima, Prinses Beatrix
en de Prinses van Oranje) ook de uitgaven ten behoeve van de constituti
onele Koning als staatshoofd. De wijze van uitputting van de begroting vindt
plaats via de verstrekking van voorschotten aan de Dienst van het Koninklijk
Huis en aan het Ministerie van Defensie. Voor artikel 1 vindt de afrekening
nog in het lopende begrotingsjaar plaats; bij de artikelen 2 en 3 zal de
afrekening niet eerder dan in het volgende jaar kunnen plaatsvinden. De
raming van de ontvangsten bij artikel 1 betreft het terug storten van de
uitkering van de Prinses van Oranje. De raming van de ontvangsten bij de
artikelen 2 en 3 is op nihil gesteld en zal alleen betrekking hebben op
ontvangsten uit hoofde van de afrekeningen van voorgaande jaren. De
begrotingsartikelen die worden opgenomen in deze begroting hebben het
karakter van een niet-beleidsartikel.
Begroting I valt onder de niet-departementale begrotingen. Vanwege een
afwijkend regime hoeft geen apart centraal apparaatsartikel te worden
opgenomen in de begroting.
Motie Schouw
In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt
er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van
de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in
de departementale begrotingen. In de begroting van de Koning wordt niet
ingegaan op de motie-Schouw omdat het een niet-departementale
begroting betreft
Groeiparagraaf
Ten opzichte van vorig jaar zijn er geen significante wijzigingen opgenomen
in de begroting.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
5
2. Niet-beleidsartikelen
2.1 Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis
A. Algemene doelstelling
Het verstrekken van de grondwettelijke uitkeringen krachtens artikel 1 van
de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH).
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van
de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016).
C. Beleidswijzigingen
Niet van toepassing.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 1 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis
(bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
8.583
8.874
10.521
10.521
10.521
10.521
10.521
Uitgaven
8.583
8.874
10.521
10.521
10.521
10.521
10.521
Institutionele Inrichting
8.583
8.874
10.521
10.521
10.521
10.521
10.521
0
0
111
1.653
1.653
1.653
1.653
Ontvangsten
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Uitgaven
Dit begrotingsartikel bevat de grondwettelijke uitkeringen krachtens de
WFSKH, zoals deze wet luidt met ingang van 1 januari 2009.1
Naast de formele taken als Staatshoofd zet de Koning zich in voor de
bevolking van het Koninkrijk der Nederlanden. De Koning heeft daarbij
een samenbindende, vertegenwoordigende en aanmoedigende rol.
In artikel 1 van de WFSKH staat beschreven welke leden van het Koninklijk
Huis een grondwettelijke uitkering ontvangen. In 2022 ontvangen de
Koning, de echtgenote van de Koning, de Koning die afstand van het
koningschap heeft gedaan en de vermoedelijke opvolger van de Koning
een grondwettelijke uitkering. De Minister-President heeft op 11 juni 2021
de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 35570 I, nr. 15)
over het besluit van de Prinses van Oranje dat zij tot het einde van haar
studie de A-component terug zal storten. De B-component zal zij tevens
terug storten, zolang zij geen hoge kosten zal maken in haar functie als
beoogd troonopvolger. Het terug te storten bedrag wordt in de begroting
van het daaropvolgende jaar verwerkt, dus het bedrag van 2021 wordt
verwerkt in de begroting van 2022.
1
Kamerstukken II 2008/09, 31505, nr. 2 en gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2008, 535)
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
6
De raming over 2022 is als volgt samengesteld:
Tabel 2 Raming Grondwettelijke uitkeringen 2022 (bedragen x € 1.000)
A
B
Totaal
Inkomen Personele en
materiële
uitgaven
De Koning
1.007
5.125
6.132
De echtgenote van de Koning
400
667
1.067
De Koning die afstand heeft gedaan van het
koningschap
569
1.100
1.669
De vermoedelijke opvolger van de Koning
299
1.354
1.653
2.275
8.246
10.521
Totaal
De uitkeringen bestaan uit een A-component, die het feitelijke inkomen
vormt, en een B-component voor personele en materiële uitgaven. De
personele uitgaven hebben met name betrekking op de hofhouding en
een aantal andere personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de
uitkeringsgerechtigde leden ontvangen. Tot de hofhouding behoren het
management van de Dienst van het Koninklijk Huis en adviseurs. De
materiële uitgaven hebben betrekking op activiteiten met een hoog repre
sentatief karakter die samenhangen met de functie van de Kroondrager.
Het bedrag van de uitkering en de wijze van indexering van de uitkering zijn
in de WFSKH bepaald.
Voor de indexering van het inkomen van de leden van het Koninklijk Huis,
de A-component, wordt de ontwikkeling van het netto inkomen van de
vicepresident van de Raad van State gevolgd. De bedragen in de begroting
zijn gebaseerd op een raming van de inkomensontwikkeling van de vicepre
sident. De cao-ontwikkeling van de sector Rijk is hierbij het uitgangspunt.
Omdat er nog geen cao is afgesloten voor de sector Rijk, wordt voor de
indexering gebruik gemaakt van de verwachte loonontwikkeling op basis
van de contractloonstijging zoals opgenomen in het Centraal Economisch
Plan 2021. Jaarlijks vindt afrekening plaats op basis van de werkelijke
inkomensontwikkeling.
De indexering van de B-component, de vergoeding voor personele en
materiële uitgaven, is gebaseerd op de loonontwikkeling van de sector Rijk
en de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek
(CBS). De helft van de B-component volgt de loonontwikkeling van de sector
rijk. Om een raming op te stellen voor het volgende begrotingsjaar wordt
de cao-ontwikkeling van de sector Rijk gebruikt. Omdat er nog geen cao is
afgesloten voor de sector Rijk, wordt voor de indexering gebruik gemaakt
van de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging
zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. De andere helft van
de B-component volgt de consumentenprijsindex van het CBS. Om een
raming op te stellen voor het volgende begrotingsjaar wordt uitgegaan van
de verwachte ontwikkeling van de consumentenprijsindex zoals
opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. Ook voor de Bcomponent vindt jaarlijks afrekening plaats op basis van de werkelijke loonen prijsontwikkeling.
Ontvangsten
De budgettaire verwerking van de terugstorting van de grondwettelijke
uitkering van de vermoedelijke opvolger van de Koning zal plaatsvinden in
het daaropvolgende begrotingsjaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
7
2.2 Artikel 2 Functionele uitgaven van de Koning
A. Algemene doelstelling
Het verrichten van uitgaven die functioneel met het koningschap
samenhangen krachtens artikel 3 van de Wet financieel statuut van het
Koninklijk Huis (WFSKH).
B. Rol en verantwoordelijkheid
De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van
de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016).
C. Beleidswijzigingen
Niet van toepassing.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 2 Functionele uitgaven van de Koning (bedragen x € 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
30.470
31.136
31.136
31.136
31.136
31.136
31.136
Uitgaven
30.470
31.136
31.136
31.136
31.136
31.136
31.136
Institutionele Inrichting
30.470
31.136
31.136
31.136
31.136
31.136
31.136
0
0
0
0
0
0
0
Ontvangsten
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Begrotingsartikel 2 bevat de functionele uitgaven die te relateren zijn aan
de uitoefening van het koningschap en die op declaratiebasis door de Dienst
van het Koninklijk Huis (DKH) namens de Koning worden ingediend bij de
Minister-President en die ten laste van deze begroting worden betaald.
Het begrotingsartikel bestaat uit een personele component, een materiële
component en de dotatie aan de bestemmingsreserves. De uitputting van
dit begrotingsartikel vindt plaats via de verstrekking van voorschotten aan
de Dienst van het Koninklijk Huis.
De primaire taak van de Dienst van het Koninklijk Huis is de ondersteuning
van Koning Willem-Alexander, Koningin Máxima, de Prinses van Oranje,
Prinses Beatrix en overige leden van het Koninklijk Huis bij hun werkzaam
heden. De Dienst van het Koninklijk Huis bestaat uit het Civiele Huis en
het Militaire Huis. De diverse hofdepartementen van het Civiele Huis kennen
ieder hun eigen discipline. Leden van het Militaire Huis ondersteunen de
coördinatie en de uitvoering van evenementen en diverse veiligheidsas
pecten rondom het Koninklijk Huis. In onderstaande tabel wordt de opbouw
van begrotingsartikel 2 nader uitgesplitst.
Tabel 4 Raming 2022 (bedragen x € 1.000)
Personeel Dienst van het Koninklijk Huis
19.633
Materieel Dienst van het Koninklijk Huis
9.203
Dotatie bestemmingsreserves
2.300
Totaal
31.136
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
8
Personele uitgaven
De personele uitgaven hebben betrekking op gemiddeld 250 fte. Dit is
exclusief de leden van de hofhouding die worden betaald uit de vergoeding
voor personele uitgaven van de grondwettelijke uitkeringen. Dit is
structureel 10 fte minder dan voorgaande jaren. Deze maatregel is genomen
om de autonome stijging van ICT-uitgaven te kunnen opvangen binnen
het totaal beschikbare begrotingskader.
Materiële uitgaven
De materiële uitgaven hebben betrekking op uitgaven voor de diverse
hofdepartementen, uitgaven voor faunabeheer, uitgaven voor bezoeken aan
het Caribische deel van het Koninkrijk en uitgaven voor luchtvaartuigen.
Dotatie bestemmingsreserves
De Dienst van het Koninklijk Huis heeft bestemmingsreserves voor lange
termijninvesteringen. Door te reserveren kan de Dienst van het Koninklijk
Huis een planmatig financieel beleid voeren en worden incidentele hoge
uitgaven bij langetermijninvesteringen voorkomen. Jaarlijks vinden
dotaties aan en onttrekkingen van de bestemmingsreserves plaats waaraan
een investeringsplan ten grondslag ligt. Ieder jaar vindt hierop controle
plaats door een accountant met daarop een review door de Auditdienst Rijk
en de Algemene Rekenkamer.
Hieronder worden de diverse posten binnen de materiële uitgaven,
waaronder de werkzaamheden van de hofdepartementen, nog nader
toegelicht.
Departement Intendance
De Intendance verzorgt het dagelijks beheer en het onderhoud van de aan
het Staatshoofd ter beschikking gestelde Koninklijke Paleizen. Ook het in
de paleizen aanwezig meubilair en het onderhoud aan de tuinen en parken,
vallen onder verantwoordelijkheid van de Intendance. De Intendance werkt
nauw samen met het Rijksvastgoedbedrijf. De formatie van dit departement
betreft circa 31 fte.
Departement Hofmaarschalk
Het departement van de Hofmaarschalk geeft vorm aan het Koninklijk
onthaal en de logistieke uitvoering bij alle evenementen en ontvangsten in
binnen-en buitenland waar leden van het Koninklijk Huis gastheer zijn. Ook
zorgt het departement voor de dagelijkse operatie van de particuliere
Koninklijke huishouding. De formatie van dit departement betreft circa 113
fte.
Koninklijk Staldepartement
Het Koninklijk Staldepartement zorgt voor het vervoer van de leden van
het Koninklijk Huis en de hofhouding. Dit gebeurt deels in eigen beheer,
terwijl een ander deel wordt verzorgd in nauwe samenwerking met
partners. De formatie van dit departement betreft circa 39 fte. Binnen dit
departement worden ook de kosten verantwoord die betrekking hebben op
de uitgaven voor luchtvaartuigen. De uitkeringsgerechtigde leden van het
Koninklijk Huis mogen, zoals bepaald in het Besluit gebruik van het
regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht, gebruik maken
van het regeringsvliegtuig.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
9
Tabel 5 Raming uitgaven voor luchtvaartuigen 2022
Uren
Tarief per
uur
Bedrag
Inzet regeringsvliegtuig
80
5.601
448.080
Inzet Gulfstream KLu
20
2.786
55.720
Inhuur civiele helikopters
variabel
25.000
Inhuur civiele vliegtuigen
variabel
Totaal
351.200
880.000
Departement Koninklijke Verzamelingen
Onder de Koninklijke Verzamelingen wordt verstaan het geheel aan
cultureel erfgoed dat in de afgelopen eeuwen is bijeengebracht door en
aangeboden aan leden van het Huis Oranje-Nassau. Hieronder vallen
beeldende kunst en kunstnijverheid, maar ook fotografie en bibliotheek- en
archiefbestanden. Het Departement Koninklijke Verzamelingen beheert de
meeste collecties van het Huis Oranje-Nassau en draagt zorg voor de door
diverse stichtingen, familieleden en de Staat toevertrouwde collecties.
Daarnaast heeft het departement een taak bij het ontsluiten van de
archieven, collecties en paleizen voor publiek. De formatie van dit
departement betreft circa 14 fte.
Departement Informatie en Communicatie Technologie
Het Departement Informatie- en Communicatietechnologie verzorgt de
digitale informatievoorziening en de informatie- en communicatietechno
logie voor de Koning zelf, de Dienst van het Koninklijk Huis, Kroondomein
Het Loo en het Kabinet van de Koning. De formatie van dit departement
betreft circa 11 fte.
Departement Faunabeheer
Binnen het departement Faunabeheer wordt een bedrag geraamd van
€ 195.000, met name voor het onderhoud van de wegen en de wildrasters,
de zogenoemde infrastructurele kosten van het Kroondomein Het Loo.
Daarnaast wordt een bedrag geraamd van € 92.000 voor de exploitatie van
de terreinauto’s en een bedrag van € 16.000 aan materiële uitgaven voor
reiskosten, opleidingen, accountantskosten, etc. De formatie van dit
departement betreft circa 6 fte. De personeelsuitgaven voor deze zes fauna
beheerders bedragen € 460.000.
Overige ondersteunende Departementen
Tot de overige ondersteunende departementen behoren het Bureau van
de Grootmeester, het Algemeen Secretariaat, de Thesaurie en de stafaf
deling P&O. Deze onderdelen zijn onder andere verantwoordelijk voor de
algemene dagelijkse leiding, de invulling van het programma van de leden
van het Koninklijk Huis, de coördinatie van (staats)bezoeken en
evenementen en ondersteuning op het gebied van financiën en HRM. De
formatie van deze departementen betreft in totaal circa 29 fte. Het geheel
van alle hofdepartementen valt onder de verantwoordelijkheid van de
Grootmeester.
De uitgaven van € 80.000 die samenhangen met bezoeken aan het
Caribische deel van het Koninkrijk in de vorm van reis- en verblijfkosten
(inclusief de vliegkosten) vormen ook een deel van de materiële uitgaven
die binnen dit begrotingsartikel worden geraamd.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
10
2.3 Artikel 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen
A. Algemene doelstelling
Het toerekenen van de uitgaven die niet via de Dienst van het Koninklijk Huis
lopen, maar wel deel uitmaken van de uitgaven die functioneel
samenhangen met het koningschap.
B. Rol en verantwoordelijkheid
Deze uitgaven ontstaan (en worden betaald) onder de verantwoordelijkheid
van de desbetreffende minister. De Minister van Algemene Zaken is verant
woordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid
1, Comptabiliteitswet 2016) en zorgt voor een adequate toerekening.
C. Beleidswijzigingen
Niet van toepassing.
D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen (bedragen x
€ 1.000)
2020
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Verplichtingen
6.414
6.772
6.546
6.546
6.546
6.546
6.549
Uitgaven
6.414
6.772
6.546
6.546
6.546
6.546
6.549
Doorbelaste uitgaven van andere
begrotingen
6.414
6.772
6.546
6.546
6.546
6.546
6.549
53
268
0
0
0
0
0
Ontvangsten
E. Toelichting op de financiële instrumenten
Op dit begrotingsartikel worden de uitgaven toegelicht die niet via de Dienst
van het Koninklijk Huis lopen, maar wel deel uitmaken van de uitgaven die
functioneel samenhangen met het koningschap. Het gaat om de uitgaven
in het kader van de voorlichting (Rijksvoorlichtingsdienst), het Militaire Huis
als onderdeel van de Dienst van het Koninklijk Huis en de uitgaven van
het Kabinet van de Koning. De uitgaven worden primair geraamd en
verantwoord ten laste van desbetreffende begrotingen en zullen vervolgens
door de minister (rechtstreeks) worden doorbelast aan de begroting van
de Koning, die daarvoor een raming bevat. Daartegenover ontstaat dan
een ontvangstenraming op de desbetreffende begroting.
Rijksvoorlichtingsdienst
De afdeling Communicatie Koninklijk Huis (CKH) van de Rijksvoorlichtings
dienst (RVD) verzorgt de communicatie over de Koning en de andere leden
van het Koninklijk Huis. Het betreft jaarlijks de volgende activiteiten:
– Voorbereiding, advisering en inhoudelijke en organisatorische media
begeleiding van ruim 250 publieke optredens in binnen- en buitenland,
zoals werkbezoeken, evenementen en staatsbezoeken;
– woordvoering en beantwoording van mediavragen en strategisch
communicatieadvies;
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
11
–
–
–
behandeling van interviewverzoeken en begeleiding bij mediaoptredens
van leden van het Koninklijk Huis;
opstellen en uitgeven van circa 300 persberichten over activiteiten van
het Koninklijk Huis en
inhoudelijk beheer van de online communicatieactiviteiten via
Instagram, Facebook, Twitter, YouTube en de website van het Koninklijk
Huis.
Bij de uitvoering van deze activiteiten wordt zorg gedragen voor een goed
evenwicht tussen tijdige en feitelijke voorlichting enerzijds en bescherming
van de persoonlijke levenssfeer anderzijds.
Militaire Huis
Het Militaire Huis (MH) is een integraal onderdeel van de Dienst van het
Koninklijk Huis (DKH). De activiteiten van het Militaire Huis betreffen onder
meer:
– het (mede-)organiseren van evenementen voor en begeleiding van de
Koning en de leden van het Koninklijk Huis;
– het coördineren van veiligheidsaspecten binnen de DKH en namens de
DKH met externe partners in de veiligheidsketen;
– het onderhouden van de niet-politieke contacten tussen het Koninklijk
Huis en het Ministerie van Defensie en
– het verzorgen van het militaire ceremonieel aan het hof.
Kabinet van de Koning
Het Kabinet van de Koning (KvdK) ondersteunt als kleine, eigenstandige
overheidsorganisatie de Koning ten behoeve van de uitoefening van diens
constitutionele taken en fungeert als schakel tussen de Koning en de overige
leden van de regering en bestuurlijke autoriteiten. De taken van het Kabinet
van de Koning omvatten met name:
– informeren van de Koning ten behoeve van zijn gesprekken met binnen
landse en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders, van staats- en
andere buitenlandse bezoeken, bezoeken aan andere landen van het
Koninkrijk en werkbezoeken. Voorbeelden van ontvangsten zijn het
aanbieden van geloofsbrieven door ambassadeurs van andere landen
en het beëdigen van hoge functionarissen waarvoor in de wet is
vastgelegd dat dit geschiedt ten overstaan van de Koning. Bezoeken van
de Koning omvatten, naast de genoemde buitenlandse bezoeken, onder
meer werkbezoeken met ministers en staatssecretarissen en streekbe
zoeken;
– tijdig en in correcte vorm aan de Koning ter tekening voorleggen van alle
door de ministeries en de Staten-Generaal aangeboden stukken en het
verzorgen van de daarbij behorende correspondentie;
– opstellen en overbrengen van boodschappen aan andere staatshoofden
en aan internationale autoriteiten;
– behandelen en doorgeleiden van aan de Koning gerichte verzoek
schriften. Deze brieven worden op het Kabinet aan de hand van een
analyse van de onderhavige problematiek overgedragen aan de
bewindspersoon die verantwoordelijk is voor het beleidsterrein en
– registreren, bewaren en aan het Nationaal Archief overdragen van
wetten en Koninklijke Besluiten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
12
3. Bijlagen
Bijlage 1: Verdiepingshoofdstuk
Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis
Tabel 7 Uitgaven niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
8.874
10.397
10.397
10.397
10.397
‒
Mutatie Nota van Wijziging 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutatie amendement 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutaties 1e suppletoire
begroting 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
0
124
124
124
124
124
Stand ontwerpbegroting 2021
Nieuwe mutaties
Nominale bijstelling
grondwettelijke uitkeringen
Koning, echtgenote van de
Koning, Koning die afstand heeft
gedaan van het koningschap en
de vermoedelijke opvolger van
de Koning
Extrapolatie grondwettelijke
uitkeringen Koning, echtgenote
van de Koning, Koning die
afstand heeft gedaan van het
koningschap en de
vermoedelijke opvolger van de
Koning
‒
‒
‒
‒
‒
10.397
Stand ontwerpbegroting 2021
8.874
10.521
10.521
10.521
10.521
10.521
Tabel 8 Ontvangsten niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
0
0
0
0
0
‒
Mutatie Nota van Wijziging 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutatie amendement 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutaties 1e suppletoire
begroting 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Terugstorting grondwettelijke
uitkering van de vermoedelijke
opvolger van de Koning
0
111
1.653
1.653
1.653
1.653
Stand ontwerpbegroting 2022
0
111
1.653
1.653
1.653
1.653
Nieuwe mutaties
Artikel 2 Functionele uitgaven van de Koning
Tabel 9 Uitgaven niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
30.470
30.470
30.470
30.470
30.470
‒
Mutatie Nota van Wijziging 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutatie amendement 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
666
666
666
666
666
666
Stand ontwerpbegroting 2021
Mutaties 1e suppletoire
begroting 2021
Nieuwe mutaties
Extrapolatie
Stand ontwerpbegroting 2022
‒
‒
‒
‒
‒
30.470
31.136
31.136
31.136
31.136
31.136
31.136
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
13
Tabel 10 Ontvangsten niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
0
0
0
0
0
‒
Mutatie Nota van Wijziging 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutatie amendement 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutaties 1e suppletoire
begroting 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
0
0
0
0
0
0
Nieuwe mutaties
Stand ontwerpbegroting 2022
Artikel 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen
Tabel 11 Uitgaven niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
6.340
6.340
6.341
6.341
6.341
‒
Mutatie Nota van Wijziging 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutatie amendement 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
434
208
208
208
208
208
‒
‒
‒
‒
‒
6.341
Stand ontwerpbegroting 2021
Mutaties 1e suppletoire
begroting 2021
Nieuwe mutaties
Extrapolatie
Bijdrage Kabinet van de Koning
categoriemanagement
vakliteratuur en abonnementen
‒2
‒2
‒3
‒3
‒3
0
Stand ontwerpbegroting 2022
6.772
6.546
6.546
6.546
6.546
6.549
Tabel 12 Ontvangsten niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
Stand ontwerpbegroting 2021
0
0
0
0
0
‒
Mutatie Nota van Wijziging 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
Mutatie amendement 2021
‒
‒
‒
‒
‒
‒
268
0
0
0
0
0
268
0
0
0
0
0
Mutaties 1e suppletoire
begroting 2021
Nieuwe mutaties
Stand ontwerpbegroting 2022
In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de verschillende onderdelen
binnen begrotingsartikel 3 over 2022. Het begrotingsartikel bestaat uit een
personele en een materiële component.
Tabel 13 Raming over 2022 (bedragen x € 1000)
2022
Doorbelaste personele uitgaven
5.234
Doorbelaste materiële uitgaven
1.312
Totaal
6.546
waarvan Rijksvoorlichtingsdienst
1.790
waarvan Militaire Huis
2.044
waarvan Kabinet van de Koning
2.712
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
14
Bijlage 2: Moties en toezeggingen
Tabel 14 Door de Staten-Generaal aanvaarde moties
Omschrijving van de motie
De motie-Wassenberg over de onderliggende stukken bij
de subsidiebeschikking voor Kroondomein Het Loo
(Kamerstukken II 2020/21 35 570 I, nr. 8)
Vindplaats
Stand van zaken
Begrotingsbehandeling
2021, 7 oktober 2020
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
heeft op 4 maart 2021, mede namens de Minister-President,
de Kamer geinformeerd en de beschikbare onderliggende
stukken bij de subsidiebeschikking voor Kroondomein Het
Loo aan de Kamer verstrekt (Kamerstukken II 2020/21 35 570
I, nr. 14).
Tabel 15 Door bewindslieden gedane toezeggingen
Omschrijving van de toezegging
Vindplaats
Stand van zaken
Het kabinet zal de motie-Sneller/Kuiken over een periodieke
toetsing van de B-component (Kamerstukken II 2020/21 35 Begrotingsbehandeling
470 I, nr. 8) uitvoeren. Hierover volgt voor het einde van dit 2021, 7 oktober 2020
jaar een uitgebreide brief.
De brief is in voorbereiding.
In de brief zal het kabinet ook een reactie geven op vragen
Begrotingsbehandeling
van de Kamer over evalueren van het indexatiemechanisme
2021, 7 oktober 2020
in de A-component.
De brief is in voorbereiding.
De resultaten van het onderzoek door het
Rijksvastgoedbedrijf (RVB) naar verduurzamingsmogelijkheden rondom Paleis Huis ten Bosch worden in
de loop van 2021 verwacht.
Het onderzoek door het RVB naar
verduurzamingsmogelijkheden rondom Paleis Huis ten
Bosch bevindt zich in de afrondende fase.
Begrotingsbehandeling
2021, 7 oktober 2020
Het is gebleken dat het niet rendabel is om zonnepanelen te
plaatsen op Paleis Noordeinde. Het RVB onderzoekt verder Begrotingsbehandeling
nog de mogelijkheden voor zonnepanelen op de Koninklijke 2021, 7 oktober 2020
Stallen en Noordeinde 66.
De onderzoeken lopen of worden in het najaar van 2021
opgestart vanwege geplande onderhoudswerkzaamheden
aan het dak en Veilig Werken Op Hoogte.
Bijlage 3: Extracomptabele bijlage bij de begroting van de Koning 2022
Binnen de Rijksbegroting worden ook op begrotingen van andere
ministeries uitgaven geraamd die in verband met het koningschap kunnen
worden beschouwd. Het gaat om de begrotingen van Justitie en Veiligheid
en Defensie voor de beveiliging, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
voor het ter beschikking stellen van paleizen en Buitenlandse Zaken voor
uitgaande staatsbezoeken, officiële bezoeken en werkbezoeken van het
Koninklijk Huis en inkomende bezoeken van hoogwaardigheidsbekleders.
De betreffende ministers zijn ervoor verantwoordelijk. De begroting van
de Koning en deze andere begrotingen vormen het stelsel van te ramen en
verantwoorden uitgaven die samenhangen met de uitoefening van het
koningschap.
In deze extracomptabele bijlage worden bovengenoemde uitgaven gepre
senteerd. Door deze uitgaven op een integrale wijze bij de begroting van
de Koning te presenteren, wordt de vindbaarheid van en het inzicht in deze
uitgaven vergroot. De extracomptabele bijlage brengt geen verandering in
de ministeriële verantwoordelijkheid voor de respectievelijke begrotings
posten.
Naast de uitgaven die in verband met het koningschap kunnen worden
beschouwd, zijn ook andere onderwerpen opgenomen in paragraaf
2 ‘Overige onderwerpen’. Dit betreft de uitgaven voor het onderhoud aan
de Groene Draeck, de subsidie voor Kroondomein Het Loo en een verwijzing
naar de stichtingen die vermogensbestanddelen bevatten die functioneel
zijn voor de uitoefening van het koningschap.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
15
1. Geraamde uitgaven die in verband met het koningschap kunnen worden
beschouwd
De voor 2022 geraamde uitgaven worden hieronder per begroting nader
toegelicht.
Tabel 16 Buitenlandse Zaken (begroting V, artikel 4) (bedragen x € 1.000)
2022
Buitenlandse Zaken
2.000
Voor uitgaven ten behoeve van staatsbezoeken, officiële bezoeken en
werkbezoeken van het Koninklijk Huis wordt € 2 miljoen geraamd.
Tabel 17 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (begroting VII, artikel
9) (bedragen x € 1.000)
2022
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
16.000
Krachtens artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis
worden drie paleizen ter beschikking gesteld aan de Koning. Dit zijn paleis
Huis ten Bosch, paleis Noordeinde en het Koninklijk Paleis Amsterdam. De
uitvoering hiervan vindt plaats via de begroting van BZK.
De bijdrage aan het RVB voor huisvesting van het Koninklijk Huis bedraagt
€16 mln. en is opgebouwd uit de volgende componenten:
– Circa € 8,0 mln rente en afschrijving voor investeringen die via de leenfa
ciliteit zijn gefinancierd en zijn geactiveerd op de balans van het RVB;
– Circa € 6,4 mln voor regulier onderhoud. Hiermee worden onder meer
technische installaties onderhouden, worden storingen verholpen en
worden gebouwen onderhouden en hersteld. Voor het onderhoud aan
de paleizen geldt - vanwege het veelal monumentale karakter van de
objecten - een hogere norm dan voor kantoren.
– Het restant van circa € 1,6 mln betreft betalingen voor met name kleinere
investeringen op basis van wet- en regelgeving (o.a. brandveiligheid) en
kosten voor kleinere aanpassingen.
Conform een door de minister-president gedane toezegging bij de
behandeling van de ontwerpbegroting 2016 van de Koning, geeft onder
staande meerjarenplanning inzicht in geplande onderzoeken naar en het
meerjarig groot onderhoud cq. renovatie van de paleizen. Over de wijze
waarop zulke projecten gefinancierd worden is de Tweede Kamer geïnfor
meerd in de brief van 2 december 2015 (Kamerstukken II 2015/16, 34300
XVIII, nr. 45).
Tabel 18 Onderzoek en renovatie huisvesting Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000)
2021
2022
2023
2024
2025
2026
‒
‒
‒
‒
‒
‒
- Paleis Huis ten Bosch
geen
geen
geen
geen
geen
geen
- Koninklijk Paleis Amsterdam
geen
geen
geen
geen
geen
geen
- Paleis Noordeinde
geen
geen
geen
geen
geen
geen
Onderzoek
Renovatie/groot onderhoud
Justitie en Veiligheid (begroting VI, artikel 36)
De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op basis van onder andere de
Politiewet de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de leden van
het Koninklijk Huis en is daarmee verantwoordelijk voor een adequate en
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
16
proportionele uitvoering van de beveiliging rondom de leden van het
Koninklijk Huis en hun woon- en werkverblijven. De Minister van Justitie en
Veiligheid en de Minister van Defensie zorgen voor de uitvoering daarvan
in personele zin. Deze ministers hebben middelen voor deze beveiligings
taken op hun begroting staan, ongeacht of deze uitgaven voor beveiliging
betrekking hebben op leden van het kabinet, van de Kamers der StatenGeneraal of het Koninklijk Huis. De Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkrelaties zorgt voor een adequate uitvoering van fysieke
beveiliging van woon- en werkverblijven. Vanwege veiligheidsrisico’s
worden deze uitgaven niet nader toegerekend, omdat daar informatie over
de beveiliging aan zou kunnen worden ontleend naar de te beveiligen
objecten en personen.
Defensie (begroting X, artikel 5), uitgaven bewaking koninklijke paleizen
De Minister van Defensie is beheersverantwoordelijk en verantwoordelijk
voor de vaststelling van de omvang, samenstelling en de vereiste mate van
gereedheid van de Koninklijke Marechaussee (KMar). De uitvoering is
opgedragen aan de KMar. Het gezag over de KMar berust bij meerdere
ministeries. Afhankelijk van de betreffende taak zijn dat de ministeries van
Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Konink
rijksrelaties en Defensie. In artikel 4 van de Politiewet (2012) wordt de KMar
onder meer het waken over de veiligheid van de leden van het Koninklijk
Huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen,
opgedragen.
2. Overige onderwerpen
Defensie (begroting X, artikel 2), uitgaven Groene Draeck
De Groene Draeck is in 1957 door de Nederlandse bevolking aan toenmalig
kroonprinses Beatrix geschonken. De Staat gaf bij deze gelegenheid mede
het onderhoud van de Groene Draeck als geschenk. De kosten voor het
onderhoud aan de Groene Draeck worden verantwoord bij het Ministerie
van Defensie zolang Prinses Beatrix gebruik maakt van de Groene Draeck.
Vanwege het benodigde grote en meerjarige onderhoud wordt dit door
tussenkomst van de Dienst van het Koninklijk Huis (DKH) door een specia
listische werf uitgevoerd. Tot een maximum van € 435.000 kunnen kosten
worden gefactureerd over de komende vijfjaarsperiode (2021 t/m 2025)
waarmee de gemiddelde onderhoudskosten voor het rijk binnen € 87.000
per jaar zullen blijven. De daadwerkelijke uitgaven kunnen over de jaren
heen fluctueren.
Tabel 19 Defensie (begroting X, artikel 2 Taakuitvoering Zeestrijdkrachten)
(bedragen x € 1.000)
Onderhoud Groene Draeck
2022
2023
2024
2025
2026
87
87
87
87
87
Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (begroting XIV, artikel 12) subsidie
Kroondomein Het Loo
Het Loo is een landgoed van circa 10.400 hectare en bestaat uit twee deelge
bieden: de Staatsdomeinen bij Het Loo en het eigenlijke Kroondomein. Bij
de Staatsdomeinen bij Het Loo zijn de baten en lasten voor rekening van
de Staat. De Kroondrager is economisch eigenaar van het eigenlijke
Kroondomein (6.700 hectare) en heeft hierop het vruchtgebruik en gebrui
kersrechten alsmede de lasten. Het juridisch eigendom berust bij de Staat.
Het Rijk verstrekte de afgelopen jaren een subsidie van € 0,8 mln. aan de
Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke
Kroondomein, voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van het
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
17
Kroondomein. De huidige subsidie loopt tot eind 2021. Op de begroting van
LNV is € 0,8 mln. gereserveerd voor een nieuwe aanvraag met ingang van
2022.
Stichtingen
Op de website van het Koninklijk Huis is een overzicht van stichtingen
opgenomen, waarin vermogensbestanddelen zijn ondergebracht die
functioneel zijn voor het uitoefenen van het koningschap.
Te denken valt aan de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau,
waarin bijvoorbeeld de Gouden Koets is ondergebracht, en de stichting
Koninklijke Geschenken, die de geschenken beheert welke aan de Koning
zijn aangeboden bij bijvoorbeeld staatsbezoeken. Voor meer informatie
over de stichtingen wordt verwezen naar de rubriek ‘Financiën Koninklijk
Huis’ op www.koninklijkhuis.nl. In deze rubriek is informatie beschikbaar
over diverse aan het Koninklijk Huis gerelateerde financiële onderwerpen,
zoals de begroting van de Koning.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2
18
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/89f018fb-f889-40fe-8a63-972ef4424d54
|
Commissie OCW
Aan de minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Den Haag, 18 februari 2011
Afschrift brief Colo aan minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap m.b.t.
Actieplan mbo 2011-2015
2011D07523
Geachte mevrouw Van Bijsterveldt,
Namens de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zend ik u bijgaand een kopie van een
aan u gerichte brief van Colo te Zoetermeer m.b.t. Actieplan mbo 2011-2015.
De commissie ontvangt graag een afschrift van uw antwoord op deze brief.
Hoogachtend,
De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
E.C.E. de Kler
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e46080f9-9ee6-4ad5-85a5-50177ac72f9b
|
Voucherproject Oog 2013- 2015
Een samenwerkingsproject van ooggerelateerde
patiënten? belangenorganisaties
Correspondentieadres:
Oogvereniging,
Postbus 2344
3500 GH Utrecht
Telefoon 030 29 92 878
E-mail: [email protected]
Aan de Staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu
mevrouw W.Mansveld
Postbus 20901
2500 EX Den Haag
Utrecht, 27 januari 2014
Kenmerk: U14-008 PH/IC
Betreft: OV-chipkaart voor (doof)blinde en slechtziende mensen in het stads- en
streekvervoer
Geachte mevrouw Mansveld,
In het Algemeen Overleg over CV en OV-chipkaart op 1 oktober 2013 hebt u
met de Vaste Commissie voor Infrastructuur & Milieu in de Tweede Kamer
besproken uiterlijk in januari 2014 van de Oogvereniging en van de regionale
overheden en vervoerders te willen vernemen of zij zouden zijn gekomen tot
een akkoord over een bruikbare OV-chipkaart voor (doof)blinde en slechtziende
mensen voor het stads- en streekvervoer. Zou er nog geen akkoord zijn, dan
zou u willen vernemen waarom, zo gaf u aan.
De stand van zaken is dat van overeenstemming nog geen sprake is. De
Oogvereniging zou de bereikte impasse graag met u bespreken. Graag
verzoeken we u met een daadkrachtig besluit het slepende vraagstuk op te
lossen. In vijf opeenvolgende overleggen is door de vertegenwoordigers van
regionale overheden en vervoerders beperkt begrip getoond voor de
problematiek van (doof)blinde en slechtziende mensen. We missen bereidheid
om creatieve oplossingen te onderzoeken. In het laatste overleg zijn de
vervoerders niet meer aan tafel verschenen.
De deelnemende partners in het voucherproject OOG 2013-2015 zijn;
•
MD Vereniging
Oogvereniging
OOG
Eerder is de optie genoemd om voor (doof)blinde en slechtziende mensen voor
het stads- en streekvervoer ‘reizen op rekening’ in te voeren, gekoppeld aan
‘slimme’ ICT die corrigeert voor gemiste in- of uitchecks. Deze optie eerder
gesuggereerd vanuit het ROVB zou voor de Oogvereniging een realistisch
scenario zijn geweest. In de gesprekken na het voorgaande Algemeen Overleg,
op 1 oktober 2013, is deze door vervoerders en regionale overheden echter
toch weer van tafel geveegd.
-
-
De regionale overheden en vervoerders komen in de afgelopen maanden niet
verder dan het aanbod om voor (doof)blinde en slechtziende mensen het
zogenaamde opstaptarief van het Sentire-reisproduct te verlagen. Deze
verlaging van het financiële risico is een gedeeltelijke verkleining van slechts
één aspect van de problematiek voor (doof)blinden en slechtzienden en is
daarom ontoereikend. De overheden en vervoerders stellen voor vervolgens af
te wachten of innovaties in de toekomst wellicht alsnog mogelijkheden gaan
bieden om het stads- en streekvervoer in Nederland toegankelijk te maken voor
(doof)blinde en slechtziende reizigers.
Door het opstaptarief te verlagen, wordt het toegankelijkheidsvraagstuk niet
opgelost. Een mislukte in- of uitcheck betekent dat bij een overstap het
opstaptarief opnieuw buiten zijn schuld aan de visueel beperkte reiziger in
rekening wordt gebracht en bij een korte rit met een mislukte in- of uitcheck
betaalt de visueel beperkte reiziger —ook buiten zijn schuld
te veel. In die en
in andere situaties worden mensen onzeker van het risico op een mislukte
in/uitcheck. Ze willen geen fouten maken, en ze willen controle hebben over
hun saldo. Daar komt bij dat het Sentire-reisproduct niet combineerbaar is met
andere (korting) producten op dezelfde OV-chipkaart. Ook biedt korting op het
opstaptarief geen oplossing voor de vraag hoe saldo op de OV-chipkaart te
krijgen en te beheren. Immers, opwaardeerautomaten zijn niet te bedienen, als
de tekst op het scherm onleesbaar is voor je, en ook saldo-informatie is
niet beschikbaar in gesproken vorm.
—
—
-
De Tweede Kamer is op 14 januari 2014 door het ROVB in een gesprek
geïnformeerd met cijfers over in- en uitchecken met het in 2013
geïntroduceerde Sentire-reisproduct. De Oogvereniging is niet bij deze
presentatie betrokken. Cijfers omtrent het in-/uitcheck-succes met het Sentire
reisproduct geven echter een beperkt beeld.
De deelnemende partners in het voucherproject OOG 2013-2015 zijn:
•) MDVerenlcjlnq
+
• Oogvereniging
QQ
‘
0G
Het nieuwe product kende in 2013 nog maar weinig gebruikers. De meeste
mensen die het in/uitcheck-probleem ondervinden, zijn zo lang mogelijk
gebruik blijven maken van het Viziris-abonnement. Daarnaast bieden de ‘kille’
succespercentages geen zicht op de psychologie rond in/uitchecken en de
daarbij optredende onzekerheid.
Driemaal is scheepsrecht. De Oogvereniging verzoekt u na een met algemene
stemmen aangenomen motie-Dik-Faber op 2 maart 2013 en een daarop
aansluitende toezegging door u in het Algemeen Overleg op 1 oktober 2013
om een inspanning die het OV-chipprobleem voor (dooflblinde en slechtziende
mensen daadwerkelijk structureel oplost. Leidend hîerbij is het VN-verdrag
inzake de Rechten van Personen met een Handicap op het vlak van gelijkheid,
toegang en mobiliteit. Want het stads- en streekvervoer kan zich pas met recht
‘openbaar’ noemen als het bruikbaar is voor iedereen.
-
-
De Oogvereniging schrijft u deze brief mede namens met ons samenwerkende
organisaties van mensen met een visuele beperking of een oogaandoening, te
weten: de Macula Degeneratie Vereniging, de Nederlandse Christelijke Blinden
en Slechtzienden Bond, de Hoornvlies Patiënten Vereniging en de Vereniging
Oog in Oog. Ik zend een afschrift van deze brief aan de Vaste Commissie voor
Infrastructuur & Milieu in de Tweede Kamer.
Met vriendel
ur Oogvereniging
De deelnemende partners in het voucherproject OOG 2013-2015 zijn:
•)
MD Verenlginq
• Oogvereniging
QQ
‘NOG
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f7a6e247-e4d0-4de5-94ff-6bfd13065d1b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
34 588
Regels met betrekking tot de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten alsmede wijziging van
enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en
veiligheidsdiensten 20..)
Nr. 67
BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN
KONINKRIJKSRELATIES
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 2 mei 2017
Uw Kamer heeft via de motie Schouten (Kamerstuk 34 588, nr. 57)
verzocht om bij de Voorjaarsnota met een concreet voorstel te komen
voor extra middelen voor de Commissie van Toezicht op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (CTIVD) en de nieuw op te richten Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB). Door middel van deze brief informeer ik
u, mede namens de Minister-President en de Minister van Defensie, over
het budget voor de uitbreiding en versterking van de CTIVD en de
oprichting van de TIB.
Het wetsvoorstel Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV,
Kamerstuk 34588) dat nu ter behandeling bij de Eerste Kamer voorligt,
voorziet in de uitbreiding van de CTIVD met een afdeling Klachtbehandeling en in de oprichting van de TIB. In de memorie van toelichting bij de
WIV (Kamerstuk 34 588, nr. 3) is vermeld dat van de 20 miljoen euro die
voor de invoering van de nieuwe WIV gereserveerd is, 1 miljoen euro
bestemd is voor het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De
motie Schouten heeft verzocht dit budget te verhogen.
Na instemming van de Tweede Kamer met het wetsvoorstel (Handelingen
II 2016/17, nr. 52, item 25), is de toekomstige invulling van het toezicht
nader vormgegeven. Hierbij is gekeken naar de wettelijk vereiste omvang
van beide commissies, een inschatting van de te verwachten werkzaamheden en de gewenste versterking van de huidige CTIVD. Dit heeft geleid
tot de volgende begroting:
kst-34588-67
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 588, nr. 67
1
Uitgaven bij inwerkingtreding van nieuwe WIV (in miljoenen euro’s)
20171
2018
2019
2020
2021
2022
2023
versterking CTIVD
instelling klachtencommissie
instelling TIB
gecombineerd budget CTIVD/TIB
diverse
Subtotaal exploitatie
0,3
0,1
0,4
0,2
0,1
1,1
0,3
0,2
0,5
0,3
0,1
1,4
0,3
0,2
0,5
0,3
0,1
1,4
0,3
0,2
0,5
0,3
0,1
1,4
0,3
0,2
0,5
0,3
0,1
1,4
0,3
0,2
0,5
0,3
0,1
1,4
0,3
0,2
0,5
0,3
0,1
1,4
Investeringen (ICT etc.)
CTIVD te betalen door AZ
TIB te betalen door AZ
0,5
0,5
0,1
0,1
-
-
-
0,5
0,3
-
Totale verhoging uitgaven
2,1
1,6
1,4
1,4
1,4
2,2
1,4
Reeds beschikbaar tbv CTIVD
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
1,6
Totaal budget CTIVD en TIB2
3,7
3,2
3
3
3
3,8
3
Exploitatie
1
De cijfers zijn afhankelijk van de datum van de inwerkingtreding van de nieuwe WIV en daarmee het operationaliseren van de commissies. In deze
begroting is uitgegaan van de publicatie van het wetsvoorstel in het Staatsblad per 1 juli 2017.
2
Deze begroting is exclusief de kosten voor de huisvesting van beide commissies. Volgens het statuut agentschap Rijksgebouwendienst worden de
huisvestingskosten van het Ministerie van AZ vanaf de begroting van WenR (toen VROM) bekostigd.
Deze uitgaven zullen worden verantwoord op de begroting van het
Ministerie van Algemene Zaken (hoofdstuk III), aangezien de MinisterPresident verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting van beide
commissies. Van de 20 miljoen euro die het kabinet gereserveerd heeft
voor de invoering van de nieuwe WIV zal hiertoe 1,4 miljoen euro
structureel worden overgeheveld naar het Ministerie van Algemene
Zaken. De overige benodigde investeringsuitgaven (zoals ICT) worden
gedekt op de begroting van AZ.
Met de huidige begroting wordt tegemoet gekomen aan de wens van de
Kamer het toezicht en de waarborgen te versterken. Zoals nu voorzien is
dit budget voldoende om de afdeling Klachtbehandeling en de TIB op te
richten, de huidige CTIVD te versterken en hen zo in staat te stellen hun
wettelijke taken te vervullen. Mocht na inwerkingtreding van de nieuwe
WIV anders blijken, dan zal de Minister-President hierover het gesprek met
de voorzitters van beide commissies aangaan. Vanzelfsprekend zal uw
Kamer in dat geval worden geïnformeerd.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
R.H.A. Plasterk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 588, nr. 67
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/99572e3a-4a88-4ae5-8281-79d163b34d8d
|
SPREKERSLIJST
Dinsdag 30 oktober 2018
VAO Leraren (AO d.d. 11/10)
1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
Naam:
Fractie:
Spreektijd:
E.M. Westerveld
J.P. Kwint
K.A.E. van den Hul
R.J. (Rudmer) Heerema
E.E.W. Bruins
M.R.J. Rog
R. Bisschop
F. Azarkan
H.J. Beertema
GroenLinks
SP
PvdA
VVD
ChristenUnie
CDA
SGP
DENK
PVV
2 min
2 min
2 min
2 min
2 min
2 min
2 min
2 min
0 min
________________________________________________________________
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
PVV = Partij voor de Vrijheid
CDA = Christen Democratisch Appèl
D66 = Democraten 66
GroenLinks
SP = Socialistische Partij
PvdA = Partij van de Arbeid
ChristenUnie
PvdD = Partij voor de Dieren
50PLUS
SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij
DENK
FvD = Forum voor Democratie
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/569cd533-5b08-4f72-a50f-035ecd145e14
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
34 000 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (XVI) voor het jaar 2015
Nr. 124
MOTIE VAN HET LID KROL
Voorgesteld 3 september 2015
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat er een ondergrens moet bestaan voor de kwaliteit van
maatschappelijke ondersteuning en het beloningsniveau;
overwegende dat de Code Verantwoordelijk Marktgedrag Thuisondersteuning een ondergrens markeert;
overwegende dat deze code door gemeenten en zorgaanbieders onderschreven kan worden, maar niet bindend is;
verzoekt de regering de Code Verantwoordelijk Marktgedrag Thuisondersteuning verbindend te verklaren voor gemeenten en zorgaanbieders,
en gaat over tot de orde van de dag.
Krol
kst-34000-XVI-124
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2015
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000 XVI, nr. 124
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2c3ff877-72c8-447a-8d64-501471e259cf
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2018–2019
21 501-31
Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid,
Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 510
BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN
WERKGELEGENHEID
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 maart 2019
Op 10 en 11 april aanstaande vindt de Informele Raad WSBVC, onderdeel
Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in Boekarest, Roemenië plaats.
Bijgaand treft u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad.
Conform de vastgestelde afspraken1 informeer ik de Tweede Kamer
middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de
onderhandelingen inzake de herziening van de Coördinatie verordening
Sociale Zekerheid.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees
1
kst-21501-31-510
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2019
Kamerstuk 34 655, nr. 2
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-31, nr. 510
1
GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 10 EN 11 APRIL 2019
Voortgangsrapportage verordening coördinatie Sociale
Zekerheidsstelsels
Op 19 maart jl. is overeenstemming bereikt in de triloog tussen het
Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad over
de wijziging van de verordening coördinatie Sociale Zekerheidsstelsels
883/2004. In de brief «motie herziening coördinatieverordening sociale
zekerheid» van 25 maart jl. staat hierover meer informatie. Een uitgebreidere appreciatie volgt vòòr het AO Informele Raad op 3 april 2019.
Informele Raad WSBVC te Boekarest, Roemenië
Deze Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid onder Roemeens
Voorzitterschap zal in het teken staan van de participatie van vrouwen
op de arbeidsmarkt. Zoals gebruikelijk bij Informele Raden zullen er
geen lopende Europese wetgevende trajecten behandeld worden. Er zal
ook geen besluitvorming plaatsvinden.
De Raad start met een gedachtewisseling over het aanmoedigen en
steunen van vrouwen in atypisch werk, hierbij gaat het om werk dat
niet full time wordt uitgevoerd of niet bij één vaste werkgever. Nederland
zal in zijn interventie aangeven dat Nederland een hoge participatie van
vrouwen kent als gekeken wordt naar het aantal vrouwen met betaald
werk, maar dat vrouwen relatief weinig uren werken. Dit lijkt deels
ingegeven door institutionele belemmeringen, maar ook door de
bestaande culturele norm. Nederland zet in op fiscale prikkels om de
arbeidsmarktparticipatie te stimuleren en ondersteunt de combinatie van
arbeid en (mantel-) zorg onder andere door middel van verlofregelingen
zoals invoering van meer geboorteverlof voor de partner van de moeder,
de Wet flexibel werken en kinderopvangtoeslag. Daarnaast heeft
Nederland een wettelijk verbod op onderscheid naar arbeidsduur in de
arbeidsvoorwaarden. Dat betekent dat mensen in atypisch werk niet
anders behandeld mogen worden. Bovendien richt Nederland zich in het
kader van het bredere actieplan tegen arbeidsmarktdiscriminatie op de
gelijke beloning voor gelijk werk voor mannen en vrouwen.
Vervolgens zal in twee verschillende workshops gesproken worden over
vrouwen met een beperking in de wereld van werk en het
bestrijden van de loonkloof tussen mannen en vrouwen als
follow-up van het EU-actieplan 2017–2019. Onder de Participatiewet
krijgen mensen in Nederland met een afstand tot de arbeidsmarkt waar
mogelijk begeleiding bij de overgang naar reguliere arbeid. Dit betekent
dat vrouwen met een beperking gestimuleerd en ondersteund worden
om, als zij dit willen en kunnen, bij een reguliere werkgever aan de slag te
gaan. Nederland zal voor wat betreft het bestrijden van de loonkloof
tussen mannen en vrouwen inbrengen dat het streven naar transparantie
een belangrijk onderdeel vormt bij het terugdringen van beloningsverschillen. Het effect van het in beeld brengen van de verschillen zal
bijdragen aan bewustwording bij bedrijven, organisaties en werknemers
en op maatschappelijk en organisatieniveau hierover het gesprek op gang
brengen. Tegelijkertijd garandeert dit niet dat beloningsverschillen
daadwerkelijk worden aangepakt. Andere stappen op nationaal niveau zijn
daarom nodig, waaronder het stimuleren van de arbeidsparticipatie van
vrouwen en in samenhang hiermee de gelijke verdeling van werk en
zorgtaken tussen mannen en vrouwen. Een belangrijk onderdeel van de
verklaring voor de loonkloof is immers te vinden in de nog altijd ongelijke
verdeling van zorgtaken tussen mannen en vrouwen, waardoor de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-31, nr. 510
2
arbeidsparticipatie van vrouwen wordt geremd. Als voorbeeld kan de
uitbreiding van het geboorteverlof voor de partner van de moeder worden
genoemd.
Tot slot zal de Raad van gedachten wisselen over gendermainstreaming
in de sociale dimensie van de EU na 2020. Nederland acht gendermainstreaming in de sociale dimensie van de EU, ook na 2020, van
belang. De Nederlandse regering streeft naar gendergelijkheid op de
arbeidsmarkt en op het gebied van inkomen. Hierbij gaat het om thema’s
als economische zelfstandigheid, arbeidsparticipatie, doorstroming naar
hogere functies, een gelijker verdeling van zorgtaken, en het bestrijden
van de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Al deze thema’s spelen niet
alleen in Nederland, maar in de hele EU. Door met deze onderwerpen
rekening te houden bij de sociale dimensie van de EU na 2020, kunnen de
doelen op het gebied van gendergelijkheid beter worden gerealiseerd.
Omgekeerd kunnen ook de generieke doelen in de sociale dimensie beter
worden gerealiseerd als de bestaande verschillen tussen mannen en
vrouwen worden betrokken bij het sociale beleid. Er dient in de toekomst
ook voor gender gerelateerde initiatieven goed gekeken te worden op
welk niveau actie vereist is, waarbij wetgeving vanuit de EU niet automatisch de eerste keuze zou moeten zijn.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-31, nr. 510
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/143afb95-6c6b-47b9-9652-e80c4bd66900
|
Voorzitter
I1P Tweede Kamer
DER
STATEN-GENERAAL
Postbus 20018
Aan de minister van Veiligheid en Justitie
2500 EA Den Haag
T 0703183033
Den Haag, 17juni2019
Geachte heer Grapperhaus,
Op 11juni 2019 heeft de Tweede Kamer een voordracht opgemaakt ter vervulling van
een vacature van raadsheer in de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden
per 1 september 2019.
De Kamer heeft, alvorens de voordracht op te maken, acht geslagen op de
aanbevelingen lijst die de Hoge Raad had gezonden.
De voordracht luidt:
1. de heer mr. F.J.P. Lock, senior raadsheer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
2. de heer mr. M. Kuijer, bijzonder hoogleraar Vrije Universiteit Amsterdam
3. mevrouw mr. C. Caminada, raadsheer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Inmiddels heb ik de voordracht aan Zijne Majesteit de Koning aangeboden.
Met vriendelijke groet,
Khadija Arib
Voorzitter van de Tweede Kamer
der Staten-Generaal
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/01bb55e6-a335-494f-ac54-6aedc688760d
|
Bestuurskern
Plesmanweg 1-6
Den Haag
Postbus 20901
2500EX Den Haag
Verslag
Betreft
Vergaderdatum en tijd
Deelnemers
Sentirekaart voor blinden en slechtzienden in het stadsen streekvervoer
25 maart 2013
Jos Sprenkels, Peter Hulsen en Rob van Vliet namens
Oogvereniging,
Wilma Mansveld en 4 vertegenwoordigers namens IenM.
Jeannette Baljeu, René Meijer namens decentrale
overheden.
Gosse Veenstra (Veolia), namens regionale vervoerders.
Staatssecretaris Mansveld heet alle aanwezigen welkom en geeft iedereen de gelegenheid zichzelf
voor te stellen.
Staatssecretaris Mansveld schetst kort de aanleiding van het overleg : het Sentireproduct en de
problemen die de groep blinden en slechtzienden hierbij ondervinden.
De staatssecretaris vraagt aan de aanwezigen een toelichting op de problematiek.
De Oogvereniging geeft aan dat het gevoel van onzekerheid, het niet fout willen doen, de kans om
publiekelijk door controlepersoneel te worden aangesproken vaak door blinden en slechtzienden
wordt genoemd bij het gebruik van de OV-chipkaart. Het gaat niet om de kosten. Als je de
onzekerheid analyseert dan worden de volgende aandachtspunten genoemd:
•
De vindbaarheid van de in- en uitcheckapparatuur in en buiten de voertuigen. Er is geen
standaardisatie in de plaatsing. In de voertuigen mag de chauffeur niet meekijken.
•
De differentiatie van de boodschappen (piepsignalen en displays).
•
Saldobeheer/controlemoment later kunnen opvragen:
o Wat heb ik verreisd?
o Wat heb ik aan saldo over?
o Heb ik goed in- en uitgecheckt?
Met betrekking tot de boodschappen geeft de Oogvereniging aan dat de piepjes van de apparatuur,
zoals die door NS wordt gebruikt, als goed door de doelgroep wordt beoordeeld. Men ziet hierin een
praktische oplossing voor de korte termijn.
Voor de lange termijn ziet de Oogvereniging voor de ervaren problemen een oplossing in
productvormen (ICT), bijv. de businesskaart (zonder in- en uitchecken) waardoor kan worden
gereisd op rekening in de bus/tram/metro. De Oogvereniging geeft aan graag mee te denken over
experimenten met OV-chip-producten.
Mevrouw Baljeu licht kort de werking van het Sentireproduct toe. De gebruiker van het
Sentireproduct checkt in en uit. De reiziger betaalt alleen geen vier euro instaptarief, maar € 1,50,
precies de gemiddelde ritprijs. Gaat de uitcheck mis, dan betaalt hij dus die gemiddelde ritprijs en
wordt het uitcheckrisico ondervangen.
Mevrouw Baljeu heeft naar aanleiding van de invoering van het Sentireproduct op 9 januari 2013
overleg gehad met de Oogvereniging. In dat overleg is afgesproken dat de ervaringen met de
Sentirekaart zullen worden gevolgd en dat gezocht wordt naar een oplossing om achteraf de
onzekerheid ten aanzien van het saldobeheer/controlemoment weg te nemen.
Deze afspraak wordt opnieuw bevestigd door mevrouw Baljeu. Voor het
saldobeheer/controlemoment zijn er wellicht twee oplossingsrichtingen:
•
Een maandelijks overzicht van de reizen op papier. Een papieren uitdraai van Mijn chipkaart.nl
is sinds begin dit jaar beschikbaar. Maandelijkse toezending daarvan aan alle
Viziriskaart/Sentirekaarthouders brengt wel kosten met zich mee.
•
Het bouwen van een voorleesservice bij de backoffice. Net als bij banken is dan het overzicht
van de reizen en het saldo telefonisch op te vragen. Of dit gebouwd kan worden en wat de
kosten hiervan zijn moet nog worden uitgezocht.
Op het eerste gezicht heeft de eerste oplossingsrichting de voorkeur van mevrouw Baljeu.
Daarnaast onderschrijft mevrouw Baljeu dat standaardiseren waar mogelijk (bijv. boodschappen,
plaatsing paaltjes) wenselijk is.
De heer Veenstra bevestigt dat in het ROVB de Sentirekaart zal worden geëvalueerd. Ook zal
worden bekeken of de OV-chip Plus (reizen op rekening na reservering) zoals deze nu geldt voor de
trein, ook kan worden toegepast voor de bus. Hij verwacht dat dit moeilijk zal zijn, maar zal de
optie meenemen. De kostenafweging ligt uiteindelijk bij de decentrale overheden.
Veenstra verwacht dat het standaardiseren van de piepjes op termijn maakbaar zal zijn. GVB en
NS hebben nu al dezelfde piepjes.
In de beleving van de Oogvereniging is de oude Viziriskaart ontwikkeld omdat werd onderkend dat
de doelgroep blinden en slechtzienden bij het gebruik van de OV-chipkaart tegen problemen
aanliepen. In hun beleving zijn de toen bestaande problemen nu nog niet (allemaal) weggenomen.
De Viziriskaart is echter wel per 1 januari 2013 vervangen door het nieuwe Sentireproduct.
De Oogvereniging vraagt om tijdelijke herinvoering van het Vizirisabonnement, zolang het gesprek
loopt over het tegemoet komen aan de problemen rondom Sentire.
Mevrouw Baljeu geeft aan dat dit niet tot de mogelijkheden behoort. Er moest een alternatief
komen voor de Viziriskaart vanwege de hoge kosten voor de decentrale overheden. De kaart kostte
de gebruiker € 10 per maand, terwijl er voor gemiddeld € 50 per maand op werd gereisd.
Staatssecretaris Mansveld zal tijdens het VAO (28 maart 2013) aan de Tweede Kamer berichten
dat zij een gesprek heeft gehad met betrokken partijen waarin, samenvattend, de volgende
afspraken zijn gemaakt:
•
Partijen blijven met elkaar in gesprek
•
De door de Oogvereniging genoemde punten staan hoog op de agenda van het ROVB van 28
maart 2013.
•
Mevrouw Baljeu zal richting de staatssecretaris aangeven wat de uitkomsten van het ROVBoverleg zijn geweest en daarbij ook vermelden wat het tijdspad is en de wijze waarop partijen
worden geïnformeerd.
Staatssecretaris Mansveld bedankt alle aanwezigen voor hun aanwezigheid.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/87048615-2b26-4430-bef4-32948dfcea90
|
> Retouradres Postbus 20701 2500 ES Den Haag
Onderzoeksraad Integriteit Overheid
T.a.v. mevr. drs. C.E. Roozemond
Postbus 556
2501 CN Den Haag
Datum
Betreft
5 oktober 2016
Reactie Defensie op adviesrapport vermoede misstanden
Bestuursstaf
Plein 4
MPC 58 B
Postbus 20701
2500 ES Den Haag
www.defensie.nl
Onze referentie
BS2016020915
Bijlagen
2
Bij beantwoording datum,
onze referentie en betreft
vermelden
Geachte mevrouw Roozemond,
Op 14 juli 2016 heeft uw Onderzoeksraad Integriteit Overheid (hierna de Raad)
advies uitgebracht ten aanzien van een melding van een vermoeden van
missstanden bij het ministerie van Defensie. Hierbij geef ik u desgevraagd mijn
reactie.
Ik ben u zeer erkentelijk voor het onderzoek door de Raad. De Raad heeft een
aantal waardevolle constateringen gedaan die Defensie kan gebruiken om zich
verder te verbeteren. Voorts hecht ik eraan te benadrukken dat ik respect heb voor
de betrokkenheid en moed die de melder ertoe hebben gebracht in het belang van
de XXX, van het personeel van de XXX en van de door de XXX te beschermen
personen, verbetermogelijkheden onder de aandacht te brengen.
Het spreekt voor zich dat Defensie streeft naar zo min mogelijk integriteitsschendingen, en als deze zich toch voordoen, dat deze worden gemeld en
zorgvuldig worden opgepakt en afgehandeld. Het advies van de Raad is door
Defensie bestudeerd, mede in het licht van de aanbevelingen die door de
Commissie Onderzoek en Advies van de XXX (hierna COA) zijn gedaan en die reeds
hebben geleid tot een aantal verbetermaatregelen. Hierna ga ik in op een aantal
onderdelen van het advies van de Raad.
Wijze van uitvoering van het interne onderzoek
De Raad concludeert dat de COA een omvangrijk onderzoek heeft uitgevoerd en
dat in het rapport een aantal scherpe analyses en stevige conclusies staan.
Desondanks had het onderzoek op twee onderdelen beter gekund.
Ik volg de Raad in het oordeel over de selectie van de getuigen. Daarbij ben ik van
oordeel dat het ontbreken van een verantwoording in het onderzoeksrapport ten
aanzien van de selectie van getuigen ruimte laat voor onduidelijkheid over de
juistheid van de inschatting die heeft geleid tot die selectie.
Pagina 1 van 4
Voorts onderschrijf ik de conclusie van de Raad, dat de COA de melder meer tijd
had kunnen gunnen voor een reactie op het rapport. Interne onderzoeken hebben
doorgaans grote impact op en gevolgen voor een melder, getuigen en andere
betrokkenen. De eisen van zorgvuldigheid wegen dan ook zwaar. Om in de
toekomst meer recht te doen aan de beginselen van zorgvuldigheid en hoor en
wederhoor worden het protocol interne onderzoeken en procedures waar nodig
verder aangepast.
Geconstateerde misstanden
De Raad heeft geconcludeerd dat er in twee gevallen sprake is geweest van
misstanden wegens gevaar voor de veiligheid. De Raad heeft, anders dan de COA,
geconcludeerd dat het ontbreken van certificering van een of meer personeelsleden
van de XXX voor het gebruik van wapens en de schending van de gedragscode met
betrekking tot het alcoholgebruik, een gevaar opleveren voor de veiligheid en
daarmee moeten worden gekwalificeerd als misstand. Dat er in twee gevallen
sprake is geweest van een misstand neem ik hoog op, omdat veiligheid van het
personeel en veiligheid van de door de XXX te beschermen personen hoog staan.
De Raad concludeert als eerste misstand dat de certificering van medewerkers van
de XXX voor inzet van bepaalde wapens niet op orde is geweest. Ik onderschrijf de
conclusie van de Raad dat medewerkers er op moeten kunnen vertrouwen dat zij
door de werkgever worden gefaciliteerd om voldoende geoefend en getraind hun
werkzaamheden met de hen ter beschikking staande wapens te kunnen uitvoeren.
Juist de uitvoering van de taken van de XXX, die onder moeilijke omstandigheden
plaatsvindt, verstrekkende gevolgen kan hebben en waarover altijd verantwoording
moet kunnen worden afgelegd, vereist dat er geen onduidelijkheid mag bestaan
over de certificering van het personeel. Met certificering wordt aangetoond dat
personeel voldoende is opgeleid en getraind in het gebruik van een bepaald wapen.
Ik hecht derhalve zeer aan het op orde zijn van de certificering van medewerkers
van de XXX voor het gebruik van geweldsmiddelen. Hierbij zij opgemerkt dat, gelet
op de aard van het werk van de XXX in risicogebieden, niet kan worden uitgesloten
dat in uitzonderlijke gevallen een medewerker niet gecertificeerd is voor het
gebruik van een bepaald wapen waarover op dat moment kan worden beschikt. Dit
betekent overigens niet altijd dat die medewerker niet getraind en geoefend is in
het gebruik van wapens in het algemeen, of van dat specifieke wapen. Met de Raad
ben ik van oordeel dat iedere twijfel over de deskundigheid en getraindheid van
XXX-medewerkers moet worden voorkomen en dat prioriteit moet worden gegeven
aan certificering van 100 procent van het XXX-personeel.
De Raad is voorts van oordeel dat de gedragscode met betrekking tot
alcoholgebruik (de zogenaamde two can rule) niet juist werd toegepast en
onvoldoende werd gehandhaafd. Daarover kan ik kort zijn. Het gebruik van alcohol
is onwenselijk gedurende opdrachten van de XXX. Gelet op de gevaarlijke situaties
waarin deze beveiligingsopdrachten worden uitgevoerd, alsmede het feit dat de
aard van het werk ertoe kan leiden dat ook de medewerkers van de XXX
onverwacht in gevaarlijke situaties terecht kunnen komen, is continue alertheid
geboden. Inmiddels is bij de XXX de “no can rule”, dus een totaalverbod op het
gebruik van alcohol, afgekondigd voor opdrachten van de XXX. De commandant
van de XXX ziet er nauwgezet op toe dat deze regel wordt gehandhaafd.
Pagina 2 van 4
Andere verbetermogelijkheden
Uit het advies van de Raad komt voorts naar voren dat melder feiten en
omstandigheden heeft gemeld die weliswaar geen misstanden zijn, maar dat de
meldingen daarover al wel hebben geleid tot het verbeteren van de veiligheid van
de medewerkers van de XXX en van de XXX-organisatie. Als gevolg van de
explosieve groei die de XXX sinds 2009 heeft doorgemaakt door een nieuwe taak,
te weten de beveiliging van een aantal ambassades in het buitenland, waaronder in
risicovolle gebieden, is een aantal randvoorwaarden voor het op een goede manier
uitoefenen van taken door de XXX achtergebleven. De melder heeft dit terecht
gesignaleerd.
Zoals reeds eerder gesteld, is de XXX een organisatie die haar taken uitvoert onder
moeilijke en risicovolle omstandigheden. Teneinde zeker te stellen dat een
dergelijke organisatie goed functioneert, is het noodzakelijk dat procedures en
protocollen op orde zijn. Heldere en eenduidige procedures, neergelegd in
brondocumenten, handboeken, protocollen en instructies dragen immers bij aan de
veiligheid van het personeel. Dit geldt evenzeer voor de medische voorzieningen.
De kwaliteit van de medische ondersteuning en zorg voor de XXX-medewerkers
dient vanzelfsprekend op orde te zijn. En hoewel dringende operationele situaties
ertoe kunnen leiden dat nieuwe, onbekende wapens moeten worden gebruikt die
mogelijk niet zijn getest, is het uiteraard noodzakelijk dat de volgende lichtingen
van de XXX die deze wapens gaan gebruiken, daarop wel voldoende worden
opgeleid en getraind. Voorts dienen communicatie over de escalatieprocedure en
de toepassing hiervan eveneens helder te zijn, zodat de medewerkers er op kunnen
vertrouwen dat de juiste afwegingen worden gemaakt om taken veilig uit te
voeren.
De COA heeft het vorenstaande ook onderkend. De commandant XXX heeft vrijwel
direct na oplevering van het rapport door de COA opdracht gegeven om de
geconstateerde verbetermogelijkheden met prioriteit te realiseren. Zo zijn
bijvoorbeeld twee AMV-verpleegkundigen toegevoegd aan de organisatie, wordt er
aan handboeken en protocollen gewerkt en wordt bezien hoe de escalatieprocedure
beter kan worden geborgd. Het streven is alle verbeteringen voor 1 januari 2017 te
hebben geïmplementeerd.
Integriteit
De XXX is door de aard van haar taken per definitie kwetsbaar voor
integriteitschendingen. De Raad stelt dan ook terecht dat het voor een goed
functionerende organisatie van groot belang is dat er sprake is van een open en
veilige omgeving waarin vragen mogen worden gesteld, kritiek kan worden geuit
en de dialoog over integriteit wordt gestimuleerd. Het meldsysteem bij Defensie
functioneert, maar de kennis over de behandeling van een melding en over de
bescherming van de melder is niet bij iedere leidinggevende of P&O-adviseur
aanwezig gebleken. Naar aanleiding van het rapport van de Commissie-Van der
Steenhoven is reeds een aantal acties in gang gezet om het integriteitzorgsysteem
bij Defensie verder te verbeteren. De commandant van de XXX heeft voorts te
kennen gegeven te zullen werken aan transparantie en veiligheid binnen de cultuur
van de XXX en dit met persoonlijke aandacht te zullen volgen.
Pagina 3 van 4
Gevolgen voor de melder
Ik betreur het ten zeerste dat de melder nadelige (rechtspositionele) gevolgen
heeft ondervonden van het doen van een melding van vermoede misstanden. Dit
moet, zoals de Raad ook terecht adviseert, worden rechtgezet door het bevoegd
gezag. In navolging van de stelling van de Commissie Van der Steenhoven dat
integriteitzaken ‘chefsache’ zijn, vinden op hoog ambtelijk niveau gesprekken
plaats met de melder. Defensie heeft de intentie met deze gesprekken afspraken te
maken met melder over herstel van loopbaanperspectief, eerherstel en
compensatie voor de door melder geleden schade zodat recht wordt gedaan aan de
melder.
Publicatie
Met het oog op publicatie van het advies van uw Raad en de reactie van Defensie,
hecht ik er aan dat het advies niet alleen wordt geanonimiseerd, maar dat ook het
soort wapens, de locaties, plaatsnamen en (beveiligings)procedures onleesbaar
worden gemaakt zoals in de gevoegde bijlage. Dit heeft uiteraard alles te maken
met de veiligheid van het personeel van de XXX, de door ons te beschermen
personen en de staatsveiligheid.
DE SECRETARIS-GENERAAL
Drs. W.J.P. Geerts
Pagina 4 van 4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f84cc79f-4527-400a-bfdc-04f3b6053080
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2017–2018
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
3117
Vragen van de leden De Graaf, Beertema en Wilders (allen PVV) aan de
Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap over het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in
Nederland» (ingezonden 13 augustus 2018).
Mededeling van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid)
(ontvangen 4 september 2018)
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in
Nederland»?1
Vraag 2
Waarom staat u deze inmenging in de opvoeding en opleiding van kinderen
door de Turkse sultan Erdogan op Nederlandse bodem toe in plaats van
Erdogans greep op Nederland te beëindigen, wetende dat Erdogan eerder
heeft gezegd dat integratie voor Turken een misdaad is, dat moskeeën zijn
kazernes zijn, minaretten bajonetten en moslims soldaten? Deelt u de mening
dat zijn weekendscholen daarmee passen in zijn masterplan om alle Turken in
het westen vooral Turks en moslim te laten zijn?
Vraag 3
Deelt u de mening dat we in Nederland geen Turkse weekendscholen nodig
hebben, maar dat Nederland alleen gebaat is bij uitstekend onderwijs op
Nederlandse scholen, gericht op deelname aan een Nederlandse maatschappij en met de joods-christelijke waarden, normen en cultuur als uitgangspunt
en leidende cultuur? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4
Bent u bereid deze Turkse scholen niet toe te staan en de organisaties die
willen deelnemen te verbieden? Zo nee, waarom niet?
1
ah-tk-20172018-3117
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2018
https://nos.nl/l/2245510
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel
1
Mededeling
Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de Kamervragen van de
leden De Graaf, Beertema en Wilders (allen PVV), de leden Becker en
Heerema (beiden VVD) en het lid Van Dijk (SP) over «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland» niet binnen de gestelde termijn van drie
weken mogelijk is, omdat de beantwoording nadere interdepartementale
afstemming vergt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a3e3d8ad-be07-4a33-8f82-17e2e58d5350
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
34 506
Voorstel van wet van het lid Van Laar houdende
de invoering van een zorgplicht ter voorkoming
van de levering van goederen en diensten die
met behulp van kinderarbeid tot stand zijn
gekomen (Wet zorgplicht kinderarbeid)
Nr. 22
MOTIE VAN DE LEDEN VOORDEWIND EN VAN VELDHOVEN
Voorgesteld 25 januari 2017
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Wet zorgplicht kinderarbeid een register introduceert
voor verklaringen van bedrijven over gepaste zorgvuldigheid, om te
voorkomen dat die goederen of diensten met behulp van kinderarbeid tot
stand komen;
overwegende dat het register in 2020 wordt opengesteld, maar dat veel
bedrijven al eerder kunnen en willen verklaren dat zij voldoen aan hun
zorgplicht om kinderarbeid tegen te gaan;
verzoekt de regering om, het register op vrijwillige basis al vanaf 2018
open te stellen, in aanloop naar de verplichte inwerkingtreding in 2020,
en gaat over tot de orde van de dag.
Voordewind
Van Veldhoven
kst-34506-22
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 506, nr. 22
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2ba7d1ba-287d-41ab-9e3e-eb20ebeeb424
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2020Z12682
Vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Van Nispen (SP) aan de Minister van
Justitie en Veiligheid over de uitzending van Argos over ritueel misbruik
(ingezonden 30 juni 2020).
Vraag 1
Kent u de radiouitzending van Argos «Glasscherven en duistere rituelen:
Argos onderzoekt satanisch ritueel misbruik»?1
Vraag 2
Kunt u uitsluiten, vanwege de aard en het aantal meldingen dat bij Argos is
binnengekomen, dat er in Nederland sprake is van ritueel misbruik? Zo ja,
waarom? Zo nee, waarom niet?
Vraag 3
Krijgt de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de
politie ook meldingen door die kunnen duiden op ritueel misbruik? Zo ja,
hoeveel waren er dat de afgelopen jaren en welk gevolg is aan die meldingen
gegeven? Zo nee, hoe komt dat?
Vraag 4
Deelt u de mening dat de LEBZ er in eerste instantie op gericht moet zijn om
te bezien of meldingen van ritueel misbruik reden voor verder onderzoek
opleveren en dat daarna pas het doel het voorkomen van onterechte
aangiften zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 5
Waarom is het advies van de toenmalige werkgroep Ritueel Misbruik om een
beraad op te richten om de ontwikkelingen rondom ritueel misbruik te blijven
volgen niet opgevolgd?
Vraag 6
Deelt u de mening dat er nieuw onderzoek nodig is naar de aard en de
omvang van ritueel misbruik in Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn
gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
1
kv-tk-2020Z12682
’s-Gravenhage 2020
NPO Radio 1, 27 juni 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
1
Vraag 7
Deelt u de mening dat er een laagdrempelige voorziening nodig is waar
mensen zich kunnen melden, voor hulp, advies en doorverwijzing? Erkent u
dat Sektesignaal nuttig werk deed, in een uitdrukkelijke behoefte voorzag en
niet afgeschaft had moeten worden? Wat gaat u er aan doen een dergelijke
voorziening weer terug te krijgen?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2674d28a-4796-407e-967f-3cec95a5c33b
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2022Z20172
Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Minister voor Primair en
Voortgezet Onderwijs over de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak
van de Raad van State over het Cornelius Haga Lyceum (ingezonden
21 oktober 2022).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) waarin wordt
geoordeeld dat er geen wanbeheer was op het Cornelius Haga Lyceum1? Zo
ja, wat vindt u van deze uitspraak?
Vraag 2
Vindt u dat nu vaststaat dat de verwijten die jegens het Cornelius Haga
Lyceum werden gemaakt flagrante leugens waren? Zo nee, waarom niet? Zo
ja, bent u bereid om excuses te maken?
Vraag 3
Bent u met uw oordelen en maatregelen, gezien de uitspraak van de Raad
van State, te hijgerig geweest? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4
Wat leidde ertoe dat u vond dat sprake was van financieel wanbeheer? Met
andere woorden: hoe bent u tot dat standpunt gekomen? Hoe reflecteert u nu
op dit standpunt, nu de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen sprake
was van financieel wanbeheer?
Vraag 5
Had u kennisgenomen van het conceptonderzoek van de Inspectie van het
Onderwijs (hierna: de inspectie) uit 2018, waarin werd geconcludeerd dat er
geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos u voor de meest
strenge veroordeling van de school, terwijl de inspectie eerst vond dat er
geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos u niet voor een
andere, zachtere aanpak?
1
kv-tk-2022Z20172
’s-Gravenhage 2022
Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3014,
https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@133381/202001421–1-a2/.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen
1
Vraag 6
Heeft u ook kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State dat er
evenmin sprake was van ongerechtvaardigde verrijking? Kunt u reflecteren op
deze uitspraak en uw rol ten aanzien van dit ongegronde verwijt?
Vraag 7
Heeft u kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State, dat de
voormalige bestuurder van het Cornelius Haga Lyceum, de heer S. Atasoy,
terecht onkosten had vergoed in de aanloop naar de opening van de school?
Waarom was u in de veronderstelling dat deze kosten onrechtmatig waren?
Hoe reflecteert u hierop?
Vraag 8
Welke lering gaat u trekken uit deze uitspraak?
Vraag 9
Bent u bereid om excuses te maken aan het bestuur van het Cornelius Haga
Lyceum? Zo nee, waarom niet?
Vraag 10
Hoe kan het dat, na de onterechte beschuldiging van banden met het
Kaukasus Emiraat en met «salafistische aanjagers», er zo veel fouten zijn
gemaakt in deze casus? Erkent u dat fout op fout is gestapeld?
Vraag 11
Welke maatregelen gaat u nemen om deze fouten in het vervolg te voorkomen?
Vraag 12
Beseft u dat uw handelen mede heeft geleid tot gevoelens van onbegrip van
en uitsluiting bij een grote groep mensen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u
doen om deze gevoelens weg te nemen?
Vraag 13
Deelt u het standpunt dat de huidige problemen op de islamitische school
direct te herleiden zijn naar de wijze waarop verschillende overheden hebben
gehandeld?
Vraag 14
Beseft u dat de overheid de school onterecht heeft gestigmatiseerd?
Vraag 15
Is, net zoals bij het toeslagenschandaal, sprake geweest van «institutionele
vooringenomenheid»? Zo nee, waarom niet?
Vraag 16
Bent u bereid om deze casus extern te laten onderzoeken om uit te sluiten
dat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid? Zo nee,
waarom niet?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b564e727-1a85-414a-841c-cfe027410168
|
Middelbaar Beroeps
Onderwijs
TER ONDERTEKENING
Aan: MOCW
Van
5.1.2.e
Datum
14 februari 2023
Referentie
35198398
Aanbieden Werkagenda en stagepact mbo aan Tweede
Kamer
Aanleiding
Met deze nota wordt uw akkoord gevraagd op de verzending van de brief, de
Werkagenda en het stagepact mbo naar de Tweede Kamer. In bijlage 1, 2 en 3
vindt u de definitieve versie van de Werkagenda en het stagepact mbo en de
begeleidende Kamerbrief.
Bijlagen
1: Begeleidende Kamerbrief
2: Werkagenda mbo
3: Stagepact mbo
4: Werkagenda mbo met track
changes
5: Lakvoorstel beslisnota’s
6: Gelakte beslisnota’s
Uw reactie en de reactie van MPVO op de voorgaande versie van de brief en de
Werkagenda mbo zijn verwerkt. U vindt een overzicht van de wijzigingen onder
het kopje toelichting.
De verzending dient plaats te vinden na ondertekening met de andere partijen op
14 februari.
U ontvangt een separate voorbereiding over het programma van de
ondertekening met de andere partijen.
In deze nota vragen we u eveneens om in te stemmen met een voorgestelde
selectie van 12 maatregelen uit de werkagenda die instellingen verplicht dienen
op te nemen in hun kwaliteitsagenda op basis van de regeling kwaliteitsafspraken.
Geadviseerd besluit
Akkoord te gaan met:
•
Ondertekening en verzending van de begeleidende Kamerbrief en de
Werkagenda en stagepact mbo naar de Tweede Kamer, na de
ondertekening met de andere partijen.
o De onderliggende beslisnota’s worden daarbij openbaar gemaakt.
o In de Kamerbrief geeft u aan welke moties en toezeggingen
verwerkt zijn in de Werkagenda en stagepact.
•
Het opnemen van 12 verplichte maatregelen in de regeling
kwaliteitsafspraken die instellingen moeten opnemen in hun kwaliteitsplan
op de thema’s LOB, stages en stagediscriminatie, practoraten en
carrièreperspectief voor onderwijspersoneel. De overige ca. 40
maatregelen gericht aan instellingen vallen in de regeling
kwaliteitsafspraken in een “pas-toe-of-leg-uit” regime.
Toelichting
Wijzigingen t.o.v. de versie van de Werkagenda die u 14 december heeft
ontvangen (zie bijlage 3 voor de wijzigingen in track changes)
Pagina 1 van 6
Datum
15 december 2022
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
•
Doelstelling 1.6 over inburgering en de onderwijsroute is op verzoek van
MPVO geschrapt.
o Deze doelstelling was de enige waar geen concreet inhoudelijk
doel voor is geformuleerd. Het was vooral een procesbeschrijving.
We benadrukken dat we blijven toewerken naar besluitvorming
over inburgering in het voorjaar, ook vanwege de ambitie in het
regeerakkoord om de rol van mbo bij inburgering te versterken.
Passage over bedrijfsscholen op verzoek van MPVO aangepast.
Bij acties onder doelstelling 2.3 Toevoeging van actieplan LLO op verzoek
van MPVO.
Stimuleren MDT en burgerschapsonderwijs aangepast op verzoek van
MPVO.
o MDT is opgenomen in de werkagenda om de naamsbekendheid te
vergroten en scholen te stimuleren MDT in te zetten ter verrijking
van het burgerschapsonderwijs. In een later stadium wordt MDT
mogelijk toegevoegd aan de (toelichting op de) kwalificatie-eisen
voor burgerschap. Dit heeft geen financiële gevolgen.
o We bieden scholen die MDT willen implementeren ondersteuning
vanuit het expertisepunt Burgerschap, bijvoorbeeld via
handreikingen en inspiratiesessies. Dit alles wordt gedaan in
samenspraak met de directie MDT. Hieraan kunnen financiële
gevolgen zijn verbonden, die via het bestedingsplan van de
directie MDT worden opgevangen.
Definitieve afspraken beëindiging regeling salarismix en
carrièreperspectief zijn verwerkt.
Op verzoek van IRF is de formulering bij evaluatie subsidieregeling
praktijkleren uitgebreid.
Vanwege het verzoek van het bestuur van de SBB is doelstelling 2.3 over
bij- en omscholing licht herschreven.
Financiën bijgewerkt (begrotingsbehandeling verwerkt.)
Taalkundige foutjes zijn zo veel mogelijk gecorrigeerd in een redactieslag.
Actualisatie: bijvoorbeeld update jaartallen 2022 2023
Opmaak
Wijzigingen n.a.v. de kamerbrief m.b.t. het aanbieden van de Werkagenda en het
Stagepact:
• In de Kamerbrief is toegevoegd waar, op welke pagina’s, de moties terug
te vinden zijn.
• In de Kamerbrief is toegevoegd dat de Kamer dit najaar wordt
geïnformeerd over het onderzoek naar stagediscriminatie bij studenten
met een functiebeperking. Eerder is toegezegd dat de TK voor de zomer
de uitkomsten van het onderzoek zou ontvangen. Doordat de privacytoets
(DPIA) meer tijd in beslag neemt dan verwacht, kan bevraging van
studenten pas later plaatsvinden. De onderzoekers hebben aangegeven
Pagina 2 van 6
Datum
15 december 2022
dat het daardoor niet lukt om de onderzoeksrapportage voor de zomer
aan te leveren.
Openbaarmaking nota’s ter besluitvorming - samenvatting besluitvormingsproces
•
Uw inzet voor het mbo en de investeringen in het kabinet zijn uitgebreid
beschreven in twee eerdere Kamerbrieven. De onderliggende beslisnota’s
zijn bij verzending van deze brieven aan de Kamer openbaar gemaakt.
•
Na de Kamerdebatten op 9 en 16 november en de OCW
begrotingsbehandeling zijn verschillende aangenomen moties in de
Werkagenda verwerkt.
•
De wijzigingen zijn besproken met de andere partijen in de strategische
begeleidingscommissie van de Werkagenda mbo.
•
Het onderwijsveld heeft in de commissie aangeven dat het terugbrengen
van het aantal nieuwe vsv’ers naar 18.000 in 2026 een taaie opgave is.
Het aantal vsv’ers wordt beïnvloed door externe factoren waarop de
scholen nauwelijks invloed hebben, zoals de impact van de
coronapandemie op jongeren, de krappe arbeidsmarkt en toenemende
multiproblematiek onder jongeren. Ook werd benoemd dat het streven bij
het bbl-offensief vraagt om lange adem. Het aandeel bbl-studenten is
mede afhankelijk van de stand van de economie.
•
De BVMBO en de MBO Raad hebben bilateraal aanscherpingen op de
Werkagenda voorgesteld, bijvoorbeeld bij de inzet van de
middelen voor professionalisering van docenten.
•
Over carrièreperspectief voor onderwijspersoneel en het beëindigen van
de Regeling Salarismix zijn separate gesprekken met de
Randstadinstellingen en de MBO Raad gevoerd. U heeft daarover
verschillende nota’s ontvangen. U heeft eind november en in december
uw akkoord gegeven op het ingroeipad. Over het op termijn - bij goed
resultaat - overgaan van de middelen in de lumpsum heeft u aangegeven
dat u goed zicht wilt op welke kwaliteitseisen hiervoor gesteld worden. U
wilt precieze voorwaarden stellen voor het overgaan in de lumpsum.
•
MPVO heeft separate nota’s ontvangen over de passage over
bedrijfsscholen in de Werkagenda mbo. De andere partijen hebben
aangegeven niet akkoord te zijn met de eerder voorgestelde passage.
Daarom is in de Werkagenda opgenomen dat OCW begin 2023 met
plannen op dit thema komt en in gesprek gaat met betrokken partijen
over deze plannen en de verwezenlijking daarvan.
•
In december is de Werkagenda mbo bestuurlijk afgestemd met de andere
partijen. Er is toen een inhoudelijk akkoord bereikt.
o De ALV van de MBO Raad heeft bij instemming een aantal
voorwaarden meegegeven, waaronder een principieel bezwaar bij
het herijken van de kwalificatie-eisen burgerschap. Daarna is in
de Werkagenda opgenomen dat het ministerie met de MBO Raad
in gesprek gaat over hun fundamentele principes over de rol van
de overheid in de burgerschapsopdracht.
Pagina 3 van 6
Datum
15 december 2022
Ook heeft het bestuur van SBB aangegeven dat SBB bij de
doelstelling over om-en bijscholing een rol speelt die benoemd
hoort te worden.
Vervolgens heeft MOCW besloten de ondertekening van de Werkagenda en het
stagepact met elkaar te verbinden.
o
Samenvatting besluitvormingsproces stagepact
•
Het stagepact is tot stand gekomen naast de Werkagenda in een
eigen proces, met als eindresultaat een zelfstandig product.
•
De onderdelen stagebegeleiding, voldoende stages en een passende
vergoeding waren tot de zomer onderdeel van het proces van de
Werkagenda, en onderdeel van de gesprekken die in dat kader
plaatsvonden.
•
Voor de totstandkoming van de aanpak stagediscriminatie zijn
afgelopen zomer vijf regionale co-creatiesessies gehouden met
onderwijsprofessionals, leerbedrijven en studenten. Daarnaast zijn
ook andere relevante partners aangesloten, zoals vertegenwoordigers
van scholen en studenten. Op basis van de regionale co-creatiesessies
zijn de acties uitgewerkt tot een aanpak,
•
U bent begin september per nota geïnformeerd over de voortgang van
de totstandkoming van de aanpak stagediscriminatie. Deze
onderliggende nota wordt met verzending van het stagepact openbaar
gemaakt.
•
Vervolgens is de aanpak stagediscriminatie en de invulling van de
thema’s stagebegeleiding, voldoende stages en een passende
vergoeding geïntegreerd tot het stagepact. De thema’s hebben
namelijk een belangrijke samenhang. Over het gehele stagepact zijn
gezamenlijke gesprekken gevoerd met alle ondertekenaars van het
stagepact. In de gezamenlijke discussies is het o.a. gegaan over het
geïntegreerde pakket aan maatregelen, de samenhang tussen de
maatregelen en zijn maatregelen aangescherpt zodat er een ambitieus
stagepact kwam waar alle partners achter staan.
•
Op 19 oktober heeft u intern overleg gehad over het stagepact, de
voorbereidende nota geeft de discussiepunten weer uit de gesprekken
met de partners en wordt met verzending van het stagepact tevens
openbaar.
•
Het stagepact kent een verbinding met de Werkagenda, uw inzet voor
stages in het mbo is eveneens beschreven in de eerdere
Kamerbrieven. Daarnaast is deze inzet ook besproken in de
Kamerdebatten op 9 en 16 november en de OCW
begrotingsbehandeling. De inbreng van de Tweede Kamer is
vervolgens ingebracht in de gesprekken met partners over het
stagepact en verwerkt in het stagepact.
•
Over het overgrote deel van de maatregelen in het stagepact is hierna
overeenstemming bereikt met de partners.
Pagina 4 van 6
Datum
15 december 2022
•
Na aanleiding van gesprekken met vertegenwoordigers van de scholen
is de maatregel over drie contactmomenten bij het verbeteren van de
stagebegeleiding aangepast. Er is in het stagepact opgenomen dat in
ieder geval drie contactmomenten tussen school, studenten en
leerbedrijf per stage het uitgangspunt is, waarvan tenminste een
fysiek op locatie.
Over de maatregel stagematching zijn diverse gesprekken gevoerd met o.a. VNONCW/MKB-Nederland en de MBO Raad over het doel van de maatregel, de
implementatie en de rol van scholen en werkgevers. Op basis van die gesprekken
is in de tekst ruimte gegeven om stagematching stap voor stap te implementeren,
maar daarin wel ambitieus te zijn. De rol van iedere partij is aangescherpt met
daarin beschreven wie welke verantwoordelijkheid neemt. Ook is aangeven dat
we de maatregel volgen en evalueren, zodat we desgewenst kunnen bijsturen. Als
laatste kunnen werkgevers en studenten (onderbouwd) aangeven als de match
niet passend is. De gewijzigde tekst is vervolgens aan alle partners voorgelegd ter
akkoord voor ondertekening op 14 februari.
Verplichte maatregelen in de regeling kwaliteitsafspraken
In de regeling kwaliteitsafspraken wordt aan instellingen gevraagd om
kwaliteitsplannen te maken waarmee zij uitvoering geven aan de werkagenda
mbo, in samenspraak met hun regionale en sectorale partners. Omdat iedere
instelling en iedere regio te maken heeft met eigen kansen en uitdagingen, is het
wenselijk dat er voldoende keuzevrijheid is voor instellingen en regio’s om hun
eigen accent te leggen. De huidige opzet van de regeling kwaliteitsafspraken
maakt het mogelijk dat instellingen sommige doelstellingen prioriteren boven
anderen, zolang in het op indicatoren gebaseerde plan maar logisch navolgbaar is
waarom hiervoor is gekozen.
Aan iedere doelstelling zijn in de werkagenda ca. 5 maatregelen verbonden
gericht op instellingen. Met de gebonden ruimte voor accentverschuivingen tussen
doelstellingen op het gebied van de doelstellingen, volgt ook dat niet elke school
op dezelfde maatregelen (even veel) zal inzetten. Ook de inzet van maatregelen
is contextafhankelijk.
Echter, aan sommige maatregelen zijn specifieke geldstromen richting de
instellingen verbonden, waardoor het logisch is dat instellingen in elk geval op
deze maatregelen inzet plegen. Het betreft bijvoorbeeld maatregelen op het
gebied van practoraten en LOB. Ook zijn er maatregelen waarvan u vindt dat deze
met de reguliere (kwaliteits)middelen in het hele land uitgevoerd zouden moeten
worden, bijvoorbeeld op het gebied van de aanpak van stagediscriminatie. In
totaal betreft het 12 maatregelen die voor een verplicht karakter in aanmerking
komen. Deze staan hieronder opgesomd. Voor de overige maatregelen uit de
regeling kwaliteitsafspraken geldt een pas-toe-of-leg-uit regime.
Pagina 5 van 6
Datum
15 december 2022
Loopbaanoriëntatie en -begeleiding
Investeren in extra capaciteit en kwaliteit op LOB, met name voor de opleidingen
verbonden met de maatschappelijke opgaven. Extra inzet bestaat uit: [1]
1. extra fte voor LOB
2. meer en effectieve oriënterende beroeps- of bedrijfsbezoeken
3. meer/beter begeleiden van studenten bij het kiezen van een stageplek en
-richting
4. LOB bijscholingscursus of -training voor docenten loopbaanbegeleiders
Stages
5. Professionaliseren stagebeleid en professionalisering stagebegeleiders o.a.
om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan
6. studenten op de hoogte brengen van de wijze waarop ze (binnen en
buiten de school) stagediscriminatie kunnen melden
Carrièreperspectief
Ambitieuze en realistische plannen met kwantitatieve doelstellingen maken in
samenspraak met de OR op de volgende thema’s:
7. Inschaling onderwijspersoneel
8. Professionalisering onderwijspersoneel, waaruit o.a. blijkt dat de middelen
voor professionaliseringsruimte uit het Coalitieakkoord worden benut. Dit
moet in ieder geval tot doel hebben om de kwaliteit van het onderwijs in
basisvaardigheden te verbeteren.
9. Werkdruk onderwijspersoneel
10. Begeleiding van startend onderwijspersoneel
11. Onderdeel van het loopbaanbeleid vormen de criteria voor doorstroom
van docenten van LB naar LC en LD en de eventuele limiteringen aan de
aantallen die kunnen doorstromen en welke consequenties dit heeft voor
het ontwikkelperspectief van docenten in verhouding tot het totale aantal
onderwijsgevenden/personeelsbestand in de mbo-school.
Practoraten
12. Intensivering van bestaande practoraten dan wel oprichting van nieuwe
practoraten
[1]
Voor deze vier maatregelen zijn gedurende de looptijd van de kwaliteitsafspraken
middelen beschikbaar via de Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB MBO 2023 die
voor de zomer van 2023 verschijnt.
Pagina 6 van 6
Middelbaar Beroeps
Onderwijs
TER BESLUITVORMING
Aan: MOCW
Van
5.1 2 e
Datum
19 december 2022
Referentie
35229647
Stagematching mbo
Bijlagen
- Vierde concept stagepact
werkdocument
Aanleiding
Woensdag 14 december heeft u met Jacco Vonhof van MKB-NL en Adnan Tekin van
de MBO Raad gesproken over stagematching als maatregel van het stagepact mbo.
In deze nota kunt u het voorstel vinden voor de tekst over stagematching in het
stagepact op basis van het gesprek met MKB-NL en de MBO Raad. Na uw reactie
wordt het tekstvoorstel afgestemd met MKB-NL en MBO Raad door D.MBO.
Geadviseerd besluit
U wordt gevraagd:
•
Kennis te nemen van de het concept-stagepact zoals dat in samenspraak
met verschillende partners geschreven is (bijlage 1);
•
Kennis te nemen van de openstaande discussiepunten bij het conceptstagepact, te weten:
1. Stagematching (VNO-NCW/MKB-NL, NRTO).
2. Voorschrijven 3 driegesprekken stagebegeleiding (MBO-raad,
NRTO).
3. De toepasbaarheid van het stagepact op alle doelgroepen (ook
volwassenen) en alle vormen van mbo (ook BBL,
certificaattrajecten etc.) (MBO raad, NRTO).
•
Akkoord te gaan met het afstemmen van onderstaand tekstvoorstel voor
stagematching met Vonhof, Tekin en JOB ter voorbereiding op een
vervolggesprek in januari;
•
Vervolgens: het delen van de tekst met de andere ondertekenaars van het
stagepact.
Opbrengst gesprek MOCW, Vonhof, Tekin:
U heeft aangegeven dat stagematching niet ter discussie staat en dat
duidelijk moet zijn waar we op uitkomen. Er mag geen enkel jaar verloren
gaan.
Vonhof heeft aangegeven te willen starten met vrijwillige deelname van
bedrijven, toegroeien naar deelname van alle leerbedrijven, goed monitoren
en verplichte matching als stok achter de deur houden. Hij heeft benadrukt
dat scholen de stagebedrijven onvoldoende kennen om een goede match te
kunnen maken.
Tekin heeft aangegeven dat er verschillende varianten zijn van
stagematching die onderzocht moeten worden. Matchen zonder zicht op de
leerwens en competenties van de student vindt hij onwenselijk.
In onderstaande tekst is de uitkomst van het gesprek verwerkt.
In de tekst is opgenomen dat scholen alle eerstejaars studenten bij hun
eerste stageplek matchen per studiejaar 2023-2024. Dit is voor u
belangrijk. De MBO Raad moet hier een stap vooruit zetten.
Pagina 1 van 4
-
We hebben ook opgenomen dat bedrijven de eerste twee jaar aan
Datum
kunnen geven dat zij niet mee willen werken (opt-out). Hier komt u de
19 december 2022
werkgevers tegemoet.
We nemen wel nu al op dat per studiejaar 2025-2026 geen
uitzonderingen meer mogelijk zijn. Dan doen alle leerbedrijven mee. Dit is
een stap vooruit voor de werkgevers.
Ook is opgenomen dat we verschillende varianten toestaan en onderzoeken
welke het beste werkt. Dit is een belangrijk punt voor de MBO Raad. Dit
kunnen we steunen omdat wij het ook belangrijk vinden dat we werken met
effectieve varianten van stagematching. Alle varianten van matching zijn
“blind”: geen zicht op persoonskenmerken. De match gebeurt op basis van
leerwens en competenties van de student.
Deze tekst zal bij ieders akkoord opgenomen worden in het stagepact, en daarmee
onderdeel uitmaken van een bredere inzet om stagediscriminatie uit te bannen. En
nog breder binnen andere maatregelen om stages te verbeteren, zoals extra inzet
op begeleiding van studenten. De complete tekst rond stagediscriminatie in het
stagepact vindt u in de bijlage. We bevelen aan om het tekstvoorstel in de bredere
context van het pact te beoordelen, omdat matching onderdeel is van het bredere
pakket aan maatregelen.
Leeswijzer stagepact in de bijlage
In de bijlage treft u de laatste versie van het Stagepact. Dit is de versie met track
changes. Deze tracks zijn de nog niet met de partners afgestemde wijzigingen
sinds we de laatste versie met hen hebben gedeeld. Deze versie bevat tekstuele
wijzigingen en ook een aantal grotere aanpassingen n.a.v. feedback van partners,
namelijk:
De doelstelling bij het verbeteren van stagebegeleiding kwantificeren we
tegelijk met de andere doelstellingen.
De procedure van hoe meldingen van scholen bij SBB terechtkomen is
aangepast, n.a.v. feedback van SBB en de MBO Raad. Op deze manier
staat er een stevige en heldere meldstructuur met passende rollen en
verantwoordelijkheden.
Bij stagevergoedingen zijn een aantal verduidelijkingen gedaan in de tekst
n.a.v. feedback van JOB en FNV Young.
De tekst over stagematching in de bijlage is de oude tekst (op pagina 4 in de
bijlage), zodat u deze kan vergelijken met het tekstvoorstel in de nota. Partners
hebben hierop in de werkgroep voor het stagepact feedback gegeven. NRTO wil
dat stagematching niet gaat gelden voor niet-bekostigde instellingen. VNONCW/MKB-Nederland wil dat het niet verplicht is voor bedrijven. MBO Raad wil de
uitkomsten van het SEO en Verwey Jonker onderzoek afwachten. Zowel VNONCW/MKB-Nederland als JOB willen benoemen dat studenten hun
sollicitatievaardigheden kunnen ontwikkelen en worden voorbereid op stage.
Tekstvoorstel stagematching
•
Stagediscriminatie is onacceptabel. Iedere student die met
stagediscriminatie te maken krijgt, is er een teveel. We spreken af dat we
onze krachten bundelen om stagediscriminatie uit te bannen. We
onderkennen dat we de tijd van vrijblijvendheid voorbij zijn, en schuwen
ongemakkelijke maatregelen niet. Voorop staat wat daadwerkelijk kan
werken.
•
Uit onderzoek van KIS blijkt dat het objectief matchen of plaatsen van de
student door de school een kansrijke maatregel is om stagediscriminatie te
voorkomen.1 We kiezen daarom per direct voor het breed toepassen van
1
KIS (2021). MBO-stagediscriminatie voorkomen en aanpakken: wat kan werken?
Pagina 2 van 4
•
•
•
•
•
•
•
•
stagematching. Studenten zijn altijd vrij om zelf een stageplek te zoeken
Datum
of om een stageplek te weigeren.
19 december 2022
We starten met eerstejaars bol-studenten omdat dit (meestal) jonge
studenten zijn die voor het eerst kennismaken met de arbeidsmarkt. Voor
hen hebben we een extra zorg om die start succesvol te maken. Scholen
matchen vanaf schooljaar 2023-2024 alle eerstejaars bol-studenten bij hun
eerste stage.
Een brede kopgroep van bedrijven maakt deze voortvarende aanpak
mogelijk. Bedrijven die hier niet aan mee willen werken, kunnen dit
kenbaar maken.
Voor het slagen van de maatregel is het belangrijk dat scholen hun
studenten en hun stagebedrijven goed kennen. We gaan er voor zorgen dat
de onderwijsprofessional die de matching doet zowel de student als het
leerbedrijf kent. Studenten krijgen begeleiding bij het opstellen van hun
leerwens en worden door de school voorbereid op de stage.
Er zijn verschillende vormen van stagematching. Scholen kunnen
stagematching vormgeven op basis van een handreiking over een beperkt
aantal varianten.2 Plaatsing gebeurt in alle gevallen op basis van de
leerwens en competenties van de student en op basis van wat het
leerbedrijf kan bieden. Er wordt niet gematcht op basis van de
persoonlijkheid of persoonlijke kenmerken van de student. Het bedrijf
voert geen ‘klikgesprek’.
We vinden het belangrijk om te blijven leren wat effectieve vormen van
stagematching zijn. In studiejaar 2024-2025 gebruiken we de resultaten
van het onderzoek naar stagematching van SEO en Verwey-Jonker om te
bepalen welke varianten definitief gebruikt kunnen worden.
We spreken af dat vanaf 2025-2026 alle erkende leerbedrijven meedoen
met objectieve stagematching voor alle eerstejaars bol-studenten bij de
eerste stage. We volgen nauwgezet het aantal bedrijven dat niet meedoet
met stagematching en het aantal studenten dat gematcht wordt.
Als blijkt dat we niet op koers liggen voor 100% deelname van alle
leerbedrijven, dient OCW een wetsvoorstel in dat stagematching wettelijk
regelt.
Stagematching vraagt van alle partners extra inzet en zorgt ervoor dat
studenten niet worden geconfronteerd met uitsluiting bij de zoektocht naar
een stage.
Aandachtspunten bij tekstvoorstel stagematching:
•
Werkgevers zijn niet bang voor een wetswijziging omdat zij vermoeden dat
een wetswijziging geen meerderheid in de Tweede Kamer heeft.
•
In het nieuwe voorstel wordt afgesproken dat alle mbo-instellingen (ook
niet-bekostigd) studenten in de bol-opleidingen moeten matchen bij hun
eerste stage in het eerste jaar. Niet-bekostigde instellingen (NRTO) zullen
hier niet mee akkoord gaan. We willen echter een duidelijke norm stellen
dat het voor alle eerstejaarsstudenten van belang is, ook wanneer zij een
particuliere opleiding volgen. Er is nu wel expliciet benoemd dat het gaat
om bol-studenten.
•
Het is te overwegen om nog een verplicht evaluatiegesprek na twee weken
toe te voegen aan de tekst, om werkgevers meer comfort te bieden.
•
In het voorstel geven we aan dat nauwgezet het aantal bedrijven wordt
gevolgd dat niet meedoet. We zullen volgend jaar voor de kerst al de eerste
balans op te maken, met nog een meting in de zomer van 2024.
Hierbij wordt ook de motie van de leden Van der Molen en El Yassini (TK 31524, nr. 525) over
stagematching waarbij studenten kennismaken met twee stageorganisaties en stageorganisaties
kennismaken met twee studenten meegenomen.
2
Pagina 3 van 4
•
We kunnen ervoor kiezen om een implementatieprogramma of speciale
aanjager voor de implementatie van stagematching in te zetten vanuit
OCW.
Datum
19 december 2022
Huidige tekst stagematching in het stagepact
•
We spreken af dat alle bekostigde onderwijsinstellingen mbo-scholen
standaard werken met objectieve stagematching voor eerstejaars
studenten bij de eerste stageplek. Plaatsing gebeurt op basis van de
leerwens van de student en op basis van wat het leerbedrijf kan bieden.3
De school plaatst niet op basis van persoonlijkheid of persoonlijke
kenmerken. Het bedrijf voert geen ‘klikgesprek’. De student is vrij om zelf
een stageplek te zoeken of om een stageplek te weigeren. Zo krijgen
veelal jonge studenten een eerste stageplek op basis van hun leerwens en
hun competenties.4 5 Scholen bereiden de studenten voor op de stage en
maken het mogelijk dat studenten ook in het eerste jaar hun
sollicitatievaardigheden ontwikkelen.
•
Alle bekostigde mbo-scholen starten in studiejaar 2023-2024 met de
invoering van objectieve stagematching op basis van bovenstaande
randvoorwaarden. Scholen kunnen dit vormgeven op basis van een
handreiking over verschillende varianten van stagematching.6 We vinden
het belangrijk om te blijven leren over objectieve en effectieve inzet van
objectieve stagematching. In studiejaar 2024-2025 gebruiken we de
resultaten van het onderzoek naar stagematching van SEO en VerweyJonker om varianten van stagematching aan te scherpen. We streven
ernaar dat in studiejaar 2025-2026 alle bekostigde mbo-scholen werken
met effectieve objectieve stagematching voor eerstejaarsstudenten bij de
eerste stage.
3 Bij studenten met een ondersteuningsbehoefte nemen scholen dit mee bij de plaatsing en kijken
naar begeleiding op maat, zie ook ‘verbeteren van de stagebegeleiding’
4 Randvoorwaarden zijn dat de onderwijsprofessional die de matching doet zowel de student als
het leerbedrijf kent, dat de onderwijsprofessional de student begeleid bij het opstellen van de
leerwens en dat er niet wordt gematchd op basis van de persoonlijkheid van de student. Deze
randvoorwaarden volgen uit het onderzoek MBO-Stagediscriminatie voorkomen en aanpakken:
wat kan werken? van KIS uit 2021.
5 Op dit moment wordt door SEO onderzoek en Verwey-Jonker gedaan naar verschillende vormen
van stagematching. Op basis van de resultaten van dit onderzoek (begin 2024) wordt beleid
aangescherpt.
6
Hierbij wordt ook de motie van de leden Van der Molen en El Yassini (TK 31524, nr. 525) over
stagematching waarbij studenten kennismaken met twee stageorganisaties en stageorganisaties
kennismaken met twee studenten meegenomen.
Pagina 4 van 4
Middelbaar Beroeps
Onderwijs
TER BESLUITVORMING
Aan: MOCW
Van
5.1.2.e
Datum
06 december 2022
Referentie
35065719
Vervolg inzet carrièreperspectief
Bijlagen
2
Aanleiding
Momenteel vinden er vanuit OCW gesprekken plaats met de MBO Raad en de
Randstadinstellingen om te komen tot overeenstemming met betrekking tot het
stoppen met de Regeling Salarismix en de overgang naar carrièreperspectief
binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken. Gezamenlijk is een aantal scenario’s
verkend waarin de Randstadinstellingen deels tegemoet worden gekomen.
Hiermee wordt gestreefd naar een oplossing die voor de Randstadinstellingen
acceptabel is en op basis waarvan zij hun ingediende bezwaarschrift (bijlage 1)
intrekken. De MBO Raad kan daarna tot ondertekening van de Werkagenda mbo
over te laten gaan. De ondertekening van de Werkagenda mbo staat nu gepland
op 19 december.
In deze nota wordt een scenario geschetst dat zowel door OCW als door de MBO
Raad als kansrijk gezien wordt. Aan u wordt het besluit gevraagd of dit scenario
officieel tot inzet van onze gesprekken gemaakt kan worden.
Met het oog op de lopende gesprekken heeft het de voorkeur dat u zo spoedig
mogelijk een besluit neemt.
Geadviseerd besluit
-
-
Wij adviseren u om akkoord te gaan met het scenario waarin vanaf 2024
volledig wordt overgestapt naar carrièreperspectief binnen de Regeling
Kwaliteitsafspraken, maar waarbij de herverdelingseffecten voor de
Randstad worden gedempt.
Wij adviseren u om de instellingen uitzicht te bieden op het - onder de
voorwaarde dat instellingen goed presteren – na 8 jaar toevoegen van het
carrièreperspectiefbudget aan de lumpsum.
Gevraagd besluit: Gaat u akkoord dat het geschetste scenario, waarbij
herverdelingseffecten voor de Randstad worden gedempt en uitzicht wordt
geboden op het – onder voorwaarde dat instellingen goed presteren – na 8 jaar
toevoegen van het carrièreperspectiefbudget aan de lumpsum?
Kernpunten
-
De Randstadinstellingen zijn op basis van de Regeling Salarismix
verplichtingen aangegaan met hun personeel (op het gebied van
werkdruk en inschaling). Zij zijn bang hier op terug te moeten komen
vanwege herverdelingseffecten en vanwege het feit dat de
carrièreperspectiefmiddelen niet structureel zijn.
Pagina 1 van 4
Datum
6 december 2022
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
OCW heeft samen met de MBO Raad een aantal scenario’s verkend waarin
de Randstadinstellingen tegemoet worden gekomen op de punten waar
hun zorgen liggen.
Het meest kansrijke scenario lijkt momenteel om vanaf 2024 volledig over
te stappen naar carrièreperspectief binnen de Regeling
Kwaliteitsafspraken, maar om de herverdelingseffecten voor de Randstad
te dempen door hen een iets grotere wegingsfactor te geven bij de
verdeling van de middelen.
In plaats van een herverdelingseffect van - € 28 miljoen voor de Randstad
(zoals het geval zou zijn zonder grotere wegingsfactor) zou er in dit
scenario een herverdelingseffect van - € 15 miljoen zijn.
Doordat de komende jaren de studentenaantallen in de Randstad relatief
zullen groeien ten opzichte van de studentenaantallen in de niet-Randstad
zal het aandeel van carrièreperspectiefmiddelen voor de Randstad groeien
(bijlage 2).
Het uitzicht bieden op het na 8 jaar (onder de voorwaarde dat instellingen
goed presteren) voor heel Nederland toevoegen van het
carrièreperspectiefbudget aan de lumpsum is tevens onderdeel van dit
scenario.
Een periode van 8 jaar geeft instellingen de ruimte om gedurende een
aantal jaar toe te groeien naar een hogere inschaling van
onderwijspersoneel en biedt hen tevens de gelegenheid om te laten zien
dat zij behaalde resultaten kunnen bestendigen.
Eerder gaf u aan dat het uitzicht bieden op het toevoegen van de
carrièreperspectiefmiddelen aan de lumpsum bij goede prestaties, nader
uitgewerkt dient te worden.
Deze nadere uitwerking moet nog plaatsvinden. In de toelichting vindt u
een richting waarin gedacht kan worden. In de gesprekken met de MBO
Raad zal sowieso aangegeven worden dat hierover heldere afspraken
gemaakt zullen worden.
De verwachting is dat dit scenario ervoor zorgt dat de
Randstadinstellingen hun bezwaar intrekken en dat de MBO Raad de
Werkagenda mbo tekent.
De MBO Raad heeft aangegeven dat de niet-Randstadinstellingen niet in
bezwaar zullen gaan tegen dit scenario.
Toelichting
Beleidsmatige onderbouwing demping herverdeling
Het werken met een iets grotere wegingsfactor voor de Randstad, bij de
verdeling van de carrièreperspectiefmiddelen, is als volgt te
onderbouwen:
o De Randstadinstellingen hebben momenteel gemiddeld een
hogere inschaling van docenten dan de niet-Randstadinstellingen
Pagina 2 van 4
Datum
6 december 2022
o
o
o
(Randstad: 54,4% LC of hoger; niet-Randstad: 39,3% LC of
hoger).
Van de carrièreperspectiefthema’s (inschaling, professionalisering,
werkdruk en begeleiding startend onderwijspersoneel) brengt een
hogere inschaling van onderwijspersoneel waarschijnlijk de
meeste kosten met zich mee.
Het zal een aantal jaren duren voordat de nietRandstadinstellingen toegegroeid zijn richting gelijke (of hogere)
percentages hogere inschaling als binnen de Randstad gelden.
Hogere inschaling brengt pas na verloop van tijd daadwerkelijk
hogere kosten met zich mee, aangezien personeel normaliter
slechts een periodiek per jaar groeit. Binnen de Randstad hebben
docenten de afgelopen jaren al stappen gezet binnen hogere
salarisschalen.
Denkrichting proces uitzicht op lumpsum
Mbo-instellingen stellen in het kader van de Regeling Kwaliteitsafspraken
een kwaliteitsplan op waarin zij schetsen wat de huidige situatie is op het
gebied van inschaling, professionalisering en werkdruk van
onderwijspersoneel en begeleiding van startend onderwijspersoneel.
Op basis van een door henzelf te maken analyse van de huidige situatie
maken de instellingen plannen met kwantitatieve doelstellingen op de
genoemde thema’s.
De OR heeft een formele rol in het goedkeuren van de kwaliteitsplannen.
De Commissie Kwaliteitsafspraken mbo zal vervolgens deze plannen
beoordelen, waarna de instellingen – bij een positief oordeel – het
beschikbare budget zullen ontvangen.
Om te beoordelen of de instellingen voldoende presteren op
carrièreperspectief om over te kunnen gaan op het toevoegen van de
carrièreperspectiefmiddelen in de lumpsum, kan de monitoring van de
Regeling Kwaliteitsafspraken benut worden.
Er zal middels deze monitoring op een aantal geijkte momenten gekeken
kunnen worden of de instellingen de doelstellingen uit hun
kwaliteitsplannen daadwerkelijk realiseren en hier blijvend resultaten op
blijven boeken.
Uitvoering
Er worden voor OCW geen uitvoeringstechnische problemen voorzien bij
de voorgestelde werkwijze waarbij de Randstadinstellingen tijdelijk
zwaarder gewogen worden voor het te verdelen budget ten behoeve van
carrièreperspectief.
De zwaardere weging moet wel worden ingebouwd bij de berekening van
de beschikkingen van de Kwaliteitsafspraken door DUO. Het inbouwen van
zo’n ‘Randstadfactor’ is nieuw voor DUO. Het gesprek wordt hierover
opgestart.
Pagina 3 van 4
Datum
6 december 2022
-
-
Er worden voor mbo-instellingen geen uitvoeringstechnische problemen
voorzien. Zij zullen in de nog te vormen kwaliteitsplannen rekening
houden met het beschikbaar gestelde budget voor hun instelling;
Het op termijn uitzicht bieden op het toevoegen van de
carrièreperspectiefmiddelen zal de administratieve lasten van instellingen
verminderen en hen zekerheid geven dat deze middelen structureel zijn.
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
n.v.t.
Pagina 4 van 4
Middelbaar Beroeps
Onderwijs
TER BESLUITVORMING
Aan: MOCW
Van
5.1.2.e
Datum
23 november 2022
Referentie
Werkagenda mbo
Bijlagen
1: concept Werkagenda
2: concept stagepact
3: concept Kamerbrief –
werkversie
Aanleiding
Op 9 en 16 november heeft u met de Tweede Kamer gedebatteerd over uw inzet
voor het mbo. Op 22 november is er gestemd over de ingediende moties.
De Werkagenda mbo en het stagepact zijn op een aantal punten in concept
aangepast naar aanleiding van de geluiden uit de Kamer.
We gaan graag met u in gesprek over:
o de stand van zaken van de Werkagenda en het stagepact
o de insteek van de begeleidende Kamerbrief
o het proces voor de komende weken
Geadviseerd besluit
•
•
•
Kunt u zich vinden in de tekst van de Werkagenda mbo? Zie bijlage 1.
Kunt u zich vinden in de tekst van het stagepact? Zie bijlage 2.
o Lopende onderhandelingen
Zie toelichting.
Hoe wenst u de Kamerbrief bij de Werkagenda en het stagepact in te
steken? Zie bijlage 3.
Toelichting
Stand van zaken Werkagenda mbo
•
De gezamenlijke ondertekening van de Werkagenda mbo is nog geen
zekerheid. Meerdere partijen hebben op ambtelijk niveau aangegeven
ernstig te twijfelen over ondertekening.
•
De MBO Raad geeft aan nu geen mandaat van de leden te hebben voor
ondertekening en vraagt om meer tijd. Wij vinden uitstel niet wenselijk,
omdat er dan (te) weinig ruimte is voor scholen om gedegen
kwaliteitsagenda’s (de regionale vertaling van de Werkagenda) op te
stellen.
•
Voor de Werkagenda zetten we vooralsnog in op ondertekening door: de
Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO), Beroepsvereniging
Opleiders MBO (BVMBO), de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor
Training en Opleiding (NRTO), VNO-NCW MKB-Nederland, Vereniging
Nederlands Gemeenten (VNG), Samenwerkingsorganisatie
Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en u.
Pagina 1 van 6
Datum
23 november 2022
•
•
•
•
•
Op 28 november ligt de nieuwe versie van de Werkagenda voor bij de
strategische begeleidingscommissie, waarin de partijen (op
directeurniveau) vertegenwoordigd zijn. Dit overleg is belangrijk om te
bepalen hoe er verder gegaan kan worden met de Werkagenda mbo. We
praten u tijdens de beleidsstaf bij.
Op 1 december staat er een bestuurlijk overleg ingepland met de MBO
Raad dat we willen gebruiken als escalatiemogelijkheid. Voor dit BO
ontvangt u een separate nota, met een uitgebreide voorbereiding.
In bijlage 1 vindt u de voorgestelde integrale tekst van de Werkagenda.
Een eerdere versie heeft u ontvangen bij het opstellen van de Kamerbrief
met uw inzet voor het mbo. Er zijn veranderingen ten opzichte van de
eerdere versie aangebracht, grotendeels naar aanleiding van de
ingediende Kamermoties. De gewijzigde passages zijn paars gemaakt.
De belangrijkste wijzigingen zijn:
Carrièreperspectief voor onderwijspersoneel (aangepast)
o Conform de lijn die u in het debat heeft uitgedragen:
Mbo-instellingen maken – in samenspraak met de OR –
ambitieuze en realistische plannen met kwantitatieve
doelstellingen op het gebied van de volgende thema’s
•
Inschaling onderwijspersoneel
•
Professionalisering onderwijspersoneel
•
Werkdruk onderwijspersoneel
•
Begeleiding van startend onderwijspersoneel
De sociale partners kunnen eventueel gezamenlijk bepalen dat
aanvullende landelijke afspraken of nadere specificering nodig
is.
o Vakbonden zijn niet tevreden met deze uitkomst. Zij geven aan dat de
vakbonden zonder bindende landelijke afspraken over percentages
docenten in schalen per saldo buiten spel komen te staan bij de
plannen om de inschaling voor mbo-docenten te verbeteren.
o BVMBO (de beroepsvereniging voor docenten in het mbo) heeft
inmiddels aangegeven de Werkagenda niet te willen ondertekenen. Op
de drie punten die van groot belang voor docenten,
carrièreperspectief, professionalisering en bevoegdheden, vinden zij in
de Werkagenda te mager. Namelijk:
o Geen landelijke bindende afspraken over inschaling docenten.
o De 30 miljoen voor professionalisering in de lumpsum (zonder
oormerk) vinden ze te vrijblijvend.
o Voor bevoegdheden zouden ze graag nu een besluit van u
willen in plaats van eerst verkennend onderzoek. Voor
bevoegdheden ziet de BVMBO het graag zo: Het PDG traject
kan alleen ingezet worden voor de beroepsgerichte vakken.
Voor de niet beroepsgerichte vakken, basisvaardigheden en
burgerschap, is een relevante 2e graads bevoegdheid nodig.
Pagina 2 van 6
Datum
23 november 2022
o
U ontvangt een separate nota over de standpunten van de MBO Raad
en de mogelijke gefaseerde afbouw van regeling salarismix.
•
Het streven voor vsv: terugbrengen naar 18.000 nieuwe vsv’ers in 2026
(aangepast)
o Conform motie El Yassini. In de eerdere versie van de
Werkagenda werd 20.000 vsv’ers als streven genoemd.
o Vanuit het veld is aangegeven dat het aantal vsv’ers de komende
tijd na een jarenlange daling naar verwachting stijgt, o.a.
vanwege de effecten van corona. De MBO Raad heeft daarom
kanttekeningen geplaatst bij de uitvoerbaarheid van dit streven.
•
Concretere acties onder doelstelling over gelijkwaardige behandeling
(toegevoegd)
o Studentenkaart voor mbo studenten (toegevoegd). Conform motie
van der Molen/Palland.
o Het vergroten van de bekendheid met het mbo studentenfonds
onder zowel studenten als docenten en studieadviseurs
(toegevoegd). Conform motie van der Graaf.
o OCW zorgt er voor dat op vergelijkbare wijze als in het hoger
onderwijs in de wet wordt opgenomen dat de minister geregeld in
overleg dient te treden met de daarvoor in aanmerking komende
belangenorganisaties van studenten over aangelegenheden van
algemeen belang voor studenten (toegevoegd). Conform motie
Bouchallikht.
•
Meer aandacht voor passend onderwijs (toegevoegd)
o De doelstelling 1.2 onder gelijke kansen is uitgebreid met: Het
mbo is toegankelijk voor alle studenten, ongeacht
ondersteuningsbehoefte. We maken het mbo inclusiever.
o Conform de motie van der Graaf is toegevoegd dat er in de
ondersteuningsstructuur rondom mbo-studenten specifiek
aandacht, kennis en kunde komt voor het signaleren van en het
gesprek voeren over dreigende depressieve gevoelens, suïcidale
gedachten, en vroegtijdig schoolverlaten.
•
Schoolkosten (toegevoegd)
o Onder gelijke kansen is nu een PM over
schoolkosten/boeken/licenties toegevoegd. Dit is uiteraard nog
afhankelijk van begrotingsbehandeling en de Kamer.
•
Bedrijfsscholen
o Op verzoek van MPVO is er onder de doelstelling over Leven Lang
Ontwikkelen een actieparagraaf toegevoegd over bedrijfsscholen.
De huidige tekst moet zijn akkoord nog krijgen.
Pagina 3 van 6
Datum
23 november 2022
•
BBL offensief: we streven er gezamenlijk naar dat 35% van het totale
aantal mbo-studenten een bbl-traject volgt (toegevoegd). Conform motie
El Yassini.
Stand van zaken stagepact
•
In bijlage 2 vindt u de voorgestelde tekst van het stagepact. Er is een
nieuwe passage geschreven over stagematching, naar aanleiding van de
aangenomen motie van het CDA hierover.
•
Ook voor het stagepact geldt dat de handtekeningen van verschillende
partijen nog niet binnen zijn.
•
Voor het stagepact zijn de beoogde partijen: de Jongeren Organisatie
Beroepsonderwijs (JOB MBO), Beroepsvereniging Opleiders MBO
(BVMBO), de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding
(NRTO), VNO-NCW MKB-Nederland, Vereniging Nederlands Gemeenten
(VNG), Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB),
Christelijk Nationaal Vakbond (CNV) en CNV Jongeren, Federatie
Nederlandse Vakbeweging (FNV) en FNV Young & United, Algemene
Onderwijsbond (AOb), Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv),
MSZW en u.
•
Zoals aangegeven staat er een BO gepland met de MBO Raad op 1
december. Onder andere stagematching en de drie contactmomenten
tussen school, student en leerbedrijf per stage kunnen dan besproken
worden.
•
Naar een moment voor een BO met VNO-NCW/MBK-NL wordt gezocht.
•
•
•
Stagematching en VNO-NCW/MKB-NL
VNO-NCW/MKB-NL is niet akkoord met het huidige voorstel om standaard
te werken met stagematching voor eerstejaars studenten bij de eerste
stage. Zij willen het stagepact hierdoor niet ondertekenen. Zonder
handtekening van VNO-NCW/MKB-NL komen ook de andere afspraken
van het stagepact in de problemen, waardoor er geen afspraken gemaakt
kunnen worden over o.a. passende vergoeding en voldoende stages. Wat
eveneens prioriteiten zijn uit het coalitieakkoord.
VNO-NCW/MKB-NL heeft de volgende bezwaren: 1) bedrijven moeten de
vrijheid behouden om zelf te bepalen wie ze aannemen en zullen anders
afhaken. 2) Verplichting voor de grootste groep terwijl slechts kleine
minderheid fout is. 3) In sectoren zoals de zorg en techniek zou
stagematching niet kunnen wegens het werken met kwetsbare cliënten of
veiligheidsredenen. Deze bezwaren gelden met name voor midden- en
kleinbedrijf en daarmee voor MBK-NL (Jacco Vonhof). Het is momenteel
onze inzet dat beide organisaties het Stagepact ondertekenen.
VNO-NCW/MKB-NL hebben twee alternatieve voorstellen gedaan:
o 1. Bedrijven werken op vrijwillige basis mee aan stagematching,
bijvoorbeeld via een platform waar ondernemers zelf kunnen
Pagina 4 van 6
Datum
23 november 2022
o
aangeven dat zij aan open hiring van stagiairs doen. Op basis van
onderzoek naar de effectiviteit van dit platform kan de werkwijze
verder worden ingevoerd.
2. Alleen werken met stagematching voor grote bedrijven (>250
medewerkers), zodat midden- en kleinbedrijf keuzevrijheid
behouden. Dit voorstel moeten zij nog afstemmen met de
achterban.
Voorstel en mogelijke compromissen
•
Ons voorstel is om met VNO-NCW/MKB-NL bestuurlijk overleg te
organiseren waarin u hen aanspreekt op hun maatschappelijke rol en het
belang om een sociale norm te stellen tegen stagediscriminatie, inclusief
maatregelen. Waarmee u in het gesprek inzet om toch stagematching af
te spreken in het stagepact voor eerstejaarsstudenten.
•
We bespreken graag in hoeverre u een compromis wil maken en hoe u
aankijkt tegen alternatieve voorstellen (met name de optie alleen
stagematching voor grote bedrijven).
•
Mogelijke compromissen:
o 1. Alleen werken met stagematching voor grote bedrijven en
mkb-bedrijven die dit willen.
o 2. Uitzonderingen voor specifieke branches of sectoren om te
werken met stagematching.
o 3. Werken met stagematching op vrijwillige basis, bijvoorbeeld via
een platform voor open hiring.
o 4. Scholen en bedrijven wettelijk verplichten om voor
eerstejaarsstudenten te werken met stagematching.
o 5. Stagematching uit het stagepact halen en starten met aantal
scholen en bedrijven die mee willen doen.
•
Op basis van uw wensen wordt het gesprek met VNO-NCW en MKBNederland voortgezet en het mogelijke bestuurlijk overleg voorbereid.
Insteek Tweede Kamerbrief
•
Met uw brief over de kaders Werkagenda mbo van juli en de brief over de
inzet Werkagenda van oktober heeft u de Kamer geïnformeerd over uw
visie en plannen.
•
Voorstel is daarom nu een korte aanbiedingsbrief te sturen, waarin een
aantal moties en toezeggingen worden afgedaan. Deze moties richten zich
vooral op stages.
•
In bijlage 3 vindt u een eerste voorstel voor de begeleidende Kamerbrief.
•
Bij de aanbieding van het bestuursakkoord hoger onderwijs heeft u
gekozen voor een zeer beknopte aanbiedingsbrief.
Proces richting ondertekening Werkagenda en stagepact
28 november: bijeenkomst strategische begeleidingscommissie
29 november: beleidsstaf MOCW
Pagina 5 van 6
Datum
23 november 2022
1 december: bestuurlijk overleg MOCW en MBO Raad over Werkagenda
en stagepact.
Nader in te plannen: bestuurlijk overleg met VNO NCW en MKB Nederland
over Werkagenda en stagepact.
Uiterlijk 5 december: definitieve Werkagenda, stagepact en
aanbiedingsbrief ter akkoord naar MOCW en MPVO
12 december: gezamenlijke ondertekening Werkagenda en stagepact in
Rotterdam (onder voorbehoud)
12 december: verzending stukken naar Kamer (onder voorbehoud)
Pagina 6 van 6
Middelbaar Beroeps
Onderwijs
TER BESLUITVORMING
Aan: MOCW
Van
5.1.2.e
Datum
22 november 2022
Referentie
34929179
Inzet carrièreperspectief
Bijlagen
3
Aanleiding
De Randstadinstellingen zijn geïnformeerd over uw besluit om de Regeling
Salarismix (€ 52,2 miljoen) te beëindigen en gelijktijdig binnen de Regeling
Kwaliteitsafspraken € 142,2 miljoen af te bakenen ten behoeve van
carrièreperspectief voor onderwijspersoneel in heel Nederland. Zij hebben middels
een brief van advocatenkantoor Van Doorne laten weten dat zij het hier niet mee
eens zijn (bijlage 1). Het budget voor de Regeling Salarismix wordt door hen
gezien als structureel beschikbaar geld voor de Randstadinstellingen, waarvoor ze
salarisverplichtingen zijn aangegaan met hun docenten. Ondanks dat door ons is
uitgerekend dat in de nieuwe situatie – inclusief de andere CA-investeringen – er
per saldo geen instelling op achteruit gaat, blijft er onvrede heersen bij de
Randstadinstellingen. De MBO Raad dreigt de Werkagenda mbo niet te tekenen,
zolang er geen concessies worden gedaan.
Komende periode zullen de gesprekken met de Randstadinstellingen en de MBO
Raad gecontinueerd worden. In deze nota wordt een besluit gevraagd over onze
inzet voor deze nadere gesprekken met de mbo-instellingen en de MBO Raad.
Deze voorgestelde inzet is een tegemoetkoming richting de Randstadinstellingen
en de MBO Raad.
In deze nota wordt een tweetal tegemoetkomingen geschetst:
1. Een ingroeimodel voor carrièreperspectief, waarmee we de sector meer
tijd geven om toe te werken naar de nieuwe situatie. In dit model wordt
de Regeling Salarismix gedurende een aantal jaar afgebouwd, in plaats
van dat deze regeling – zoals nu is aangekondigd – stopt per 1 januari
2024. Deze langzame afbouw van de Regeling Salarismix is een gebaar
richting de Randstadinstellingen.
2. Het uitzicht bieden op het toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen
aan de lumpsum na 2 periodes via de kwaliteitsafspraken (ongeveer
negen jaar), bij goed presteren.
De eerstvolgende gesprekken met de instellingen vinden plaats op 29 november.
Dit vraagt om een besluit uiterlijk op 28 november.
Geadviseerd besluit
-
Wij adviseren om akkoord te gaan met het gradueel afbouwen van het
budget voor Regeling Salarismix en het gradueel opbouwen van het
beschikbare budget voor carrièreperspectief binnen de Regeling
Kwaliteitsafspraken.
Pagina 1 van 4
Datum
22 november 2022
-
Wij adviseren om akkoord te gaan met het uitzicht bieden op het
toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen aan de lumpsum over
negen jaar. Deze periode van negen jaar beslaat twee rondes van
kwaliteitsafspraken. Als voorwaarde voor het opnemen van het budget in
de lumpsum geldt dat instellingen de komende jaren goed presteren op
de kwantitatieve doelstellingen die ze zichzelf – in afstemming met de OR
- stellen in hun kwaliteitsplannen.
Gevraagd besluit: Gaat u akkoord dat in de gesprekken met de mbo-instellingen
dit ingroeimodel voor carrièreperspectief wordt gepresenteerd?
Gevraagd besluit: Gaat u akkoord dat in de onderhandelingen met de MBO Raad
het vooruitzicht op het – onder voorwaarden – op termijn toevoegen van de
carrièreperspectiefmiddelen aan de lumpsum wordt gepresenteerd?
Kernpunten
-
-
-
-
-
De Randstadinstellingen zijn ontevreden met uw besluit om de Regeling
Salarismix om te vormen naar het investeren in carrièreperspectief binnen
de Regeling Kwaliteitsafspraken;
Dit hebben zij laten blijken middels de brief van Van Doorne;
We zien geen risico voor herverdelingseffecten die Randstadinstellingen in
de problemen brengen. Toch geven zij aan dat ze rekenen op de extra
middelen uit de Regeling Salarismix aangezien zij salarisverplichtingen
zijn aangegaan met hun docenten;
Ons voorstel is om de Randstadinstellingen tegemoet te komen en de
Regeling Salarismix gradueel af te bouwen;
Op deze manier krijgen de Randstadinstellingen meer tijd om zich aan te
passen aan de nieuwe situatie;
Het gradueel afbouwen van de Regeling Salarismix zal samengaan met
het gradueel opbouwen van het beschikbare budget voor
carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken;
Ons voorstel is om 2023, 2024 en 2025 te gebruiken voor het
afbouwen/opbouwen, waarbij in 2023 de huidige regeling van kracht blijft.
In 2024 blijft 35% van het budget van de Regeling Salarismix behouden
en 65% van het budget wordt toegevoegd aan de Regeling
Kwaliteitsafspraken en in 2025 20% behoud Salarismix en 80%
toevoegen aan Kwaliteitsafspraken. In 2026 zal het volledige budget van
de Regeling Salarismix zijn toegevoegd aan de Regeling
Kwaliteitsafspraken. Dit geeft instellingen drie jaar de tijd om zich aan te
passen aan de nieuwe situatie. Randstadinstellingen zullen gedurende
deze drie jaar een relatief grotere bekostiging houden om te investeren in
onderwijspersoneel;
Er treden ook in deze situatie herverdeeleffecten op, maar deze zullen wel
meer geleidelijk zijn;
Pagina 2 van 4
Datum
22 november 2022
-
-
-
-
-
-
-
Voor de niet-Randstadinstellingen is de graduele opbouw van het budget
voor carrièreperspectief niet problematisch, zij zullen in hun nog te maken
plannen rekening moeten houden met een oplopend budget.
Aangezien het hoger inschalen van onderwijspersoneel – een belangrijk
onderdeel van het bieden van carrièreperspectief – pas met het
verstrijken van de jaren hogere werkgeverskosten met zich meebrengt
(per jaar een periodiek extra) zal er in de plannen sowieso een natuurlijke
oploop van kosten zitten;
Het gradueel afbouwen en opbouwen vraagt vanuit de organisatie van
OCW extra werk, de hoeveelheid extra werk is te overzien;
Een tweede voorgestelde tegemoetkoming is het uitzicht bieden op het
onder voorwaren toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen aan de
lumpsum na negen jaar;
De voorwaarde die aan dit vooruitzicht gekoppeld is, is dat instellingen de
komende jaren goed moeten presteren op de in hun kwaliteitsplannen
opgestelde kwantitatieve doelstellingen op het gebied van inschaling,
professionalisering, werkdruk en de begeleiding van startend
onderwijspersoneel;
Hoe de beoordeling van of deze prestaties van de instellingen voldoende
zijn geschiedt, dient nog nader uitgewerkt te worden;
Voor instellingen biedt het toevoegen van dit bedrag aan de lumpsum
zekerheid op lange termijn, aangezien dit bedrag dan niet meer
gekoppeld is aan een (veranderlijke) regeling.
Betrokkenheid van onderwijspersoneel bij het bepalen van deze
doelstellingen is georganiseerd middels instemmingsrecht van de OR op
de kwaliteitsplannen.
De bovengenoemde aanpak is afgestemd met FEZ, zij begrijpen de
situatie en gaan er mee akkoord.
Toelichting
Financiële gevolgen
Het gradueel afbouwen en opbouwen brengt geen extra kosten met zich
mee, aangezien het budget van de Regeling Salarismix en het budget
voor carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken
communicerende vaten zijn;
- We moeten wel de begroting aanpassen voor de jaren 2024 en 2025. Het
budget voor de Regeling Salarismix en de Regeling Kwaliteitsafspraken
moet namelijk worden aangepast. Dit passen we aan in de voorjaarsnota
2023. In de nota van wijziging op de begroting 2023 is namelijk de gehele
nieuwe situatie van uw eerdere voornemen al financieel verwerkt;
Voor de niet-Randstadinstellingen betekent een ingroeimodel dat er een
graduele opbouw van het budget voor carrièreperspectief plaatsvindt. Zij
krijgen in het voorgestelde model in 2024 en 2025 een lager budget. Dit
is echter niet problematisch, aangezien het hoger inschalen van
Pagina 3 van 4
Datum
22 november 2022
onderwijspersoneel pas met het verstrijken van de jaren hogere
werkgeverskosten met zich meebrengt (per jaar een periodiek extra).
Uitvoeringsconsequenties
Er worden voor OCW geen uitvoeringstechnische problemen voorzien bij
de voorgestelde werkwijze;
Er worden voor mbo-instellingen geen uitvoeringstechnische problemen
voorzien. Zij kunnen in de nog te vormen kwaliteitsplannen rekening
houden met de voorgestelde oploop van het budget voor de
Kwaliteitsafspraken;
Het op termijn uitzicht bieden op het toevoegen van de
carrièreperspectiefmiddelen zal de administratieve lasten van instellingen
verminderen.
Achtergrond Regeling Salarismix
De Regeling Salarismix komt voort uit het Convenant Actieplan Leerkracht uit
2008. Dit convenant bevat tevens diverse landelijke afspraken over docenten in
het mbo (bijlage 3). Met het omvormen van de Regeling Salarismix worden deze
andere afspraken expliciet niet ongedaan gemaakt. De lumpsumbekostiging voor
alle mbo-instellingen is met het ondertekenen van dit convenant namelijk
structureel verhoogd, zodat instellingen zich blijvend kunnen houden aan deze
andere afspraken.
Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden
-
Pagina 4 van 4
Middelbaar Beroeps
Onderwijs
TER VOORBEREIDING
Aan: MOCW
Van
5.1.2.e
Datum
07 oktober 2022
Referentie
34318447
Intern overleg over stagepact mbo op 19 oktober van
14:15 tot 14:45
Bijlagen
Eerste concept stagepact mbo
Aanleiding
Deze nota is ter voorbereiding van het interne overleg van woensdag 19 oktober
over het stagepact mbo, waar de aanpak stagediscriminatie onderdeel van is. Het
doel van het overleg is met name om de aanpak stagediscriminatie te bespreken.
De andere maatregelen in het stagepact zijn reeds op 21 september tijdens de
beleidsstaf met u besproken.
Bijgaand vindt u het eerste concept stagepact dat op 10 oktober is besproken met
de beoogde ondertekenaars. Deze bespreking heeft geleid tot een aantal
suggesties en openstaande discussiepunten, die we in deze nota toelichten.
U wordt gevraagd om kennis te nemen van de voorgestelde suggesties en
discussiepunten. Wij gaan graag met u in gesprek over de voorstellen voor
aanpassingen van het stagepact op basis van de suggesties en discussiepunten.
Toelichting
Hieronder volgen de suggesties en discussiepunten van de beoogde
ondertekenaars. Deze suggesties komen zowel uit de gezamenlijke bespreking
van 10 oktober als uit bilaterale overleggen met de betrokken stakeholders.
Suggesties
Expliciteer in het stagepact dat de ondertekenaars gehouden zijn aan het
nakomen van de gemaakte afspraken.
Voorstel OCW: We verduidelijken dat het stagepact bestuurlijke afspraken
omvat die doorwerken in bestaande afspraken. Daarnaast vindt periodiek
bestuurlijk overleg plaats over de voortgang en de uitvoering van de
afspraken.
Maak duidelijk op welke wijze studenten kunnen terugvallen op deze
afspraken als school en leerbedrijf afspraken niet nakomen.
Voorstel OCW: We expliciteren dat partijen elkaar aanspreken indien niet
wordt voldaan aan de bestuurlijke afspraken. In de directe communicatie
naar studenten maken we duidelijk hoe de student in deze gevallen kan
handelen (bijvoorbeeld in de brief die begin december wordt verstuurd aan
alle mbo-studenten).
Doel is het uitbannen van stagediscriminatie. Neem in het stagepact op, op
welke wijze de ontwikkeling wordt gemonitord.
Pagina 1 van 5
Datum
7 oktober 2022
-
-
Voorstel OCW: De eerste twee jaar van het stagepact wordt het effect van de
maatregelen op de tevredenheid van de student onderzocht en gemonitord.
Als na twee jaar blijkt dat er geen positieve beweging op gang komt, dan
volgt een ijkmoment en worden de maatregelen heroverwogen.
Zorg ervoor dat de maatregelen structureel worden ingebed op elke mboinstelling. Maak het stagepact een integraal onderdeel van het beleid van
een school.
Voorstel OCW: in het stagepact expliciteren dat de afspraken integraal
onderdeel uitmaken van het beleid van iedere school.
Een landelijk reviewsysteem voor studenten wordt niet gezien als een
effectieve maatregel.
Voorstel OCW: We zoeken met partners naar een andere manier om
studenten een stem te geven in het stageproces.
Openstaande discussiepunten
Maatregel: Verbeteren van de stagebegeleiding: drie contactmomenten tussen
school, student en leerbedrijf per stage, waarvan tenminste twee bij het
leerbedrijf.
Enerzijds geven MBO Raad en vakbonden aan dat deze maatregel de
werkdruk van docenten verhoogt en dat de maatregel teveel op
detailniveau is en te weinig rekening houdt met uitzonderingen (zoals
snuffelstages of internationale stages). Anderzijds willen docenten deze
begeleiding graag doen omdat het docenten zicht geeft op ontwikkelingen
in de praktijk en zij hierdoor tijdig het ‘lastige gesprek’ kunnen voeren
met leerbedrijven en studenten, bijvoorbeeld over stagediscriminatie.
Lijn OCW: drie contactmomenten moet de standaard worden om een
student goed te begeleiden, juist dat persoonlijk contact moet beter.
Uiteraard zijn uitzonderingen mogelijk als fysieke aanwezigheid niet
haalbaar is (bijv. bij internationale stages).
Maatregel: Stagematching van eerstejaarsstudenten bij de eerste stageplek op basis
van leerwens, tenzij de student dit niet wil.
Voornaamste bezwaar, o.a. van JOB en FNV Young & United, is dat
stagematching de keuzevrijheid van studenten beperkt. Vanuit JOB en
MBO Raad is er aarzeling over de capaciteit van docenten en in hoeverre
docenten voldoende tijd hebben om studenten goed te matchen.
Lijn OCW: uit onderzoek van KIS blijkt dat stagematching één van de
meest effectieve maatregelen is om stagediscriminatie tegen te gaan. We
expliciteren keuzevrijheid zodat voor studenten duidelijk is dat zij ook zelf
mogen solliciteren of een plaatsing mogen weigeren. Scholen kunnen
kwaliteitsmiddelen voor de werkagenda mbo inzetten om ervoor te zorgen
dat docenten voldoende tijd hebben voor het matchingsproces.
Pagina 2 van 5
Datum
7 oktober 2022
Maatregel: Aanpassen erkenningsreglement SBB; voorwaarde voor (her)erkenning is
dat leerbedrijf een werkwijze hebben om eerlijk stagiairs te werven en selecteren,
maatregelen neemt om stagediscriminatie te voorkomen en protocol bij (signalen
van) discriminatie.
SBB en VNO-NCW vinden deze rol niet passen bij SBB omdat SBB volgens
hen zo de toezichthoudende rol van de Nederlandse Arbeidsinspectie krijgt.
Andere partners benadrukken dat het essentieel is dat leerbedrijven pas
erkend worden als zij deze eerste stappen zetten om discriminatie tegen te
gaan.
Lijn OCW: Met deze maatregel zetten we in op het voorkomen van
stagediscriminatie en stellen we vanuit OCW en SBB een sterke sociale norm.
We sluiten aan bij de wet van SZW; leerbedrijven worden met die wet al
verplicht om een werkwijze te hebben om discriminatie te voorkomen. SBB
gaat geen toezicht houden op de wet – dat is aan de arbeidsinspectie – maar
is verantwoordelijk voor de kwaliteit van leerbedrijven. 1 Eerlijke werving en
selectie en het voorkomen van stagediscriminatie is hier een belangrijk
onderdeel van. SBB controleert dit bij het erkennen en herbeoordelen van
leerbedrijven.
Maatregel: Alle mbo-instellingen hebben een toegankelijk, laagdrempelig meldpunt
voor stagediscriminatie en oneigenlijke inzet van stagiairs. 2 Tweede stap is melden
bij SBB.
Alle partijen steunen een toegankelijk en laagdrempelig meldpunt op de
mbo-instelling. Wel is opvolging van de melding en een alternatief voor de
student belangrijk (andere stageplek). Volgens JOB moet er een
onafhankelijk landelijk meldpunt komen met kennis en expertise. SBB en JOB
vinden een meldpunt bij SBB niet goed gepositioneerd.
Lijn OCW: Studenten moeten op school terecht kunnen als zij te maken
krijgen met uitsluiting op de arbeidsmarkt en een alternatieve stageplek
krijgen indien de student zich niet veilig voelt op de stage. 3 We verkennen
vanuit OCW waar studenten ook buiten de school terecht kunnen bij
stagediscriminatie en in hoeverre het wenselijk is om het meldpunt bij SBB
te behouden.
Maatregel: Realiseren van voldoende stageplaatsen. Voor iedere student is een
stageplaats of leerbaan beschikbaar.
Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 7.2.10.
Mbo-instellingen kunnen het meldpunt koppelen aan de faciliteit voor klachten die elke
mbo-instelling met de invoering van de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten
moet hebben.
3
Scholen zijn al wettelijk verplicht om een alternatieve stageplek aan te bieden indien het
bevoegd gezag en SBB vaststellen dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren zal
kunnen plaats vinden (Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 7.2.9.)
1
2
Pagina 3 van 5
Datum
7 oktober 2022
-
VNO-NCW geeft aan dat voor bepaalde opleidingen, bijvoorbeeld in sommige
sectoren en/of op niveau 2, geen stageplaatsen zijn. Dit heeft te maken met
het mindere arbeidsmarktperspectief.
Lijn OCW: iedere student die gestart is in zijn opleiding hoort de opleiding te
kunnen afronden, daarvoor is een stageplaats nodig. Onderwijsinstellingen
hebben de wettelijke plicht om zorg te dragen voor voldoende beschikbare
stageplaatsen. 4 Bedrijven hebben hier een maatschappelijke rol. Dit heeft
Jacco Vonhoff ook aangegeven tijdens het overleg met u. We kunnen
bedrijven wel ondersteunen door deze beter kennis te laten maken met deze
doelgroep.
Maatregel: Bieden van een passende vergoeding: Iedere student ontvangt een
passende vergoeding voor de stage. Deze bestaat minimaal uit een dekkende
onkostenvergoeding. Daarbovenop staan in elke cao afspraken over een passende
stagevergoeding.
Alle partijen steunen deze maatregel. De vakbonden gaven aan hierover
graag afspraken te willen maken in CAO’s.
JOB en CNV Jongeren geven aan dat de teksten over onkostenvergoeding,
stagevergoeding en vergoeding BBL-studenten niet ambitieus genoeg zijn.
Het geheel is voor hen te weinig afdwingbaar.
Lijn OCW: We kiezen voor de lijn van de bestuurlijke afspraken, waar
werkgevers en vakbonden zelf afspraken maken over wat een passende
vergoeding is en dit vastleggen in CAO’s. We zijn terughoudend met
wetgeving op dit punt. Met de handtekening van alle partijen onder het
stagepact, borgen we dat zowel de werkgevers als de vakbonden zich
hiervoor inzetten.
Aanvullend aandachtspunt
De maatregelen tegen stagediscriminatie zijn gericht op de toekomst. In gesprekken
met studenten krijgen we terug dat zij vooral willen weten wat er op korte termijn
aan dit probleem wordt gedaan. Hier is op dit moment geen passend antwoord op.
Daarom is het voorstel om in de communicatie over stagediscriminatie (meer)
nadruk te leggen op effectieve sociale normstelling en partijen op te roepen om niet
te wachten tot dat de maatregelen van kracht zijn, maar vooral ook nu dit probleem
het hoofd te bieden.
Proces
De komende weken vinden gezamenlijke en bilaterale overleggen plaats met de
beoogde ondertekenaars van het stagepact. Het gezamenlijke overleg van 10
oktober krijgt 18 oktober een vervolg. Tijdens dit overleg volgen mogelijk meer
suggesties voor aanpassingen van het stagepact.
4
Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 7.2.9, lid 1.
Pagina 4 van 5
Datum
7 oktober 2022
Indien nodig volgt voor het Kamerdebat over het mbo van 9 november een
bestuurlijk overleg over het Stagepact. Het streven is om het Stagepact samen met
de werkagenda mbo medio november te ondertekenen.
Pagina 5 van 5
Middelbaar Beroeps
Onderwijs
TER VOORBEREIDING
Aan: MOCW
Van
5.1.2.e
Datum
6 september 2022
Referentie
33832745
Stagepact en aanpak stagediscriminatie
Bijlagen
Bijlage 1: Overzicht planning
proces
Bijlage 2: Voorbereiding digitale
deelname sessie
Aanleiding
Intern OCW afgestemd
COM
Deze nota is ter voorbereiding op de co-creatie sessie over stagediscriminatie van
15 september in Leeuwarden. U schuift digitaal aan bij de start van deze sessie
om het belang van de aanpak van stagediscriminatie en uw betrokkenheid hierbij
te benadrukken.
Met deze nota wordt u tevens geïnformeerd over de voortgang van de
totstandkoming van de aanpak tegen stagediscriminatie en wordt gevraagd of u
akkoord gaat met het uitwerken van onderstaande acties.
Kernpunten
•
•
•
•
•
•
•
In bijlage 1 vind u de voorbereiding voor uw digitale deelname aan de cocreatie sessie op 15 september.
In de Kamerbrief over de kaders van de Werkagenda mbo heeft u
aangekondigd dat het Kabinet, conform het regeerakkoord, een Stagepact sluit
met het bedrijfsleven en mbo-instellingen. De aanpak van stagediscriminatie
krijgt hierin een nadrukkelijke plek in het kader van kansengelijkheid.
De Werkagenda mbo loopt een paar weken vooruit op het Stagepact. In de
Werkagenda mbo wordt aangekondigd dat het Stagepact in november wordt
gelanceerd. In bijlage 1 vindt u een overzicht van de nadere planning van het
proces.
In het Stagepact worden o.a. afspraken gemaakt over:
o
Voldoende stageplekken
o
Een goede begeleiding van studenten
o
Een passende stagevergoeding
o
De aanpak van stagediscriminatie
De aanpak stagediscriminatie wordt in co-creatie sessies ontwikkeld met
studenten, scholen en leerbedrijven. Ook landelijke partners sluiten aan,
waaronder de MBO Raad, SBB, JOB en de werkgeversorganisaties. Over de
overige onderdelen van het Stagepact is in het traject van de Werkagenda
mbo reeds ambtelijk met partijen gesproken.
Op basis van de twee co-creatie sessies die hebben plaatsgevonden in juli zijn
voorlopige maatregelen voor stagediscriminatie gedefinieerd. In september
volgen nog 3 sessies.
We zien dat de opbrengst van de sessies tot nu toe geen echt onorthodoxe
maatregelen opleveren. Wel worden er nieuwe voorstellen voor een betere
Pagina 1 van 7
Datum
6 september 2022
•
•
•
•
aanpak gedaan, die zich met name richten op de driehoek student,
stagebegeleider op school en het leerbedrijf.
De voorstellen voor nieuwe maatregelen zijn minder vrijblijvend van aard en er
is sprake van meer balans tussen de set maatregelen die zich richt op een
stimulerende aanpak en die inzetten op een verplichtende aanpak.
Voor maximale impact en zicht op het effect van de aanpak wordt voorgesteld
om de volgende acties uit te voeren:
o
Een expertteam een (vrijblijvend) advies laten uitbrengen over de
(concept) aanpak stagediscriminatie;
o
De (concept) aanpak stagediscriminatie in een sessie met (uitsluitend)
studenten verder ontwikkelen;
o
Verbinding tussen plannen van de G4 bij de landelijke aanpak;
o
Aansluiting bij het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en
selectie van SZW;
o
Via monitoring voortgang van stagediscriminatie volgen;
o
De Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme verzoeken om
stagediscriminatie mee te nemen in haar onderzoek.
Na de laatste co-creatiesessie in september wordt een set met de meest
kansrijke en effectieve maatregelen gebundeld tot de aanpak tegen
stagediscriminatie. Hier wordt u over geïnformeerd tijdens de beleidsstaf van
22 september. 1
Hoofdboodschap van de aanpak wordt dat scholen, leerbedrijven en overheid
ontwikkelkansen voor mbo-studenten centraal stellen en de barrières die
jongeren uitsluiten zoals stagediscriminatie met concrete maatregelen
tegengaan.
Toelichting
Na twee (van de vijf) sessies zien we dat scholen en leerbedrijven aangeven dat
zij aan zet zijn. Met ondersteuning van OCW. Dit is een verandering t.o.v. de
eerdere agenda tegen stagediscriminatie waar de bal bij de student lag. Ook zijn
de maatregelen voor scholen en leerbedrijven minder vrijblijvend van aard en
kunnen deze worden onderverdeeld in verplichtende en stimulerende
maatregelen.
Hieronder volgen de maatregelen die zijn geïnventariseerd in de co-creatie sessies
tot nu toe:
- Verplichte matching en plaatsing door de school van eerstejaars studenten en
leerbedrijf bij de eerste stageplek.
- Een verplicht aantal uren contact op de werkvloer tussen stagebegeleider
(school), praktijkbegeleider (leerbedrijf) en de student.
1
Er wordt nog bezien of er tijdens de beleidsstaf van 22 september ruimte is om het Stagepact en de aanpak
stagediscriminatie te bespreken. Indien dit niet mogelijk is wordt bekeken of er ruimte is tijdens de beleidsstaf
van 27 september.
Pagina 2 van 7
Datum
6 september 2022
-
-
Wettelijke verplichting die ziet op het inrichten van een toegankelijke
faciliteit/klachtenloket op iedere school die de student helpt en doorverwijst.
Inclusief een meld- en ondersteuningsstructuur. Hierbij wordt gekeken naar
een mogelijke verbinding met antidiscriminatievoorzieningen bij gemeenten.
Aantoonbaar antidiscriminatie beleid expliciet opnemen in de
erkenningsvoorwaarden van SBB voor leerbedrijven.
Een dergelijke voorwaarde vervolgens ook opnemen in de
praktijkovereenkomst (POK) tussen school en leerbedrijf.
Standaard verantwoording door het leerbedrijf over het werving-, selectie-, en
antidiscriminatie beleid tijdens de vierjaarlijkse herbeoordeling van de
erkenning van het leerbedrijf door SBB.
De stimulerende maatregelen gaan over:
- Sociale normstelling: op alle niveaus actief stelling nemen tegen
stagediscriminatie door betrokken partijen en de overheid. Bijvoorbeeld door
bijeenkomsten te organiseren om kennisuitwisseling tussen scholen en
leerbedrijven te stimuleren waarbij bestuurders zich uitspreken tegen
stagediscriminatie en het belang van de aanpak van stagediscriminatie
benadrukken.
- Deskundigheidsbevordering van stage- en praktijkbegeleiders van scholen over
het herkennen van stagediscriminatie en het wegnemen van
handelingsverlegenheid. Bijvoorbeeld via trainingen over stagebegeleiding en
door het instellen van een landelijke diversiteitsbrigade die ondersteuning
biedt.
- SBB actieve rol geven bij kennisuitwisseling onder leerbedrijven over het
herkennen en tegengaan van stagediscriminatie. Bijvoorbeeld via trainingen
over stagebegeleiding en als onderdeel van een landelijke diversiteitsbrigade.
- Monitoring met een benchmark waarbij leerbedrijven en scholen die het goed
doen positief worden uitgelicht (‘naming en faming’).
Een aantal maatregelen vragen om aanvullende financiële impuls. De financiële
consequenties worden bij nadere uitwerking doorgerekend en zullen ter
besluitvorming aan u worden voorgelegd.
Voor maximale impact en zicht op het effect van de aanpak kunnen de volgende
aanvullende acties worden uitgevoerd:
1. Expertteam met voorlopers op het gebied van diversiteit en inclusie uit
het bedrijfsleven en de overheid (vrijblijvend) advies laten uitbrengen
over de (concept) aanpak. Met als doel om witte vlekken in beeld te
krijgen. Mogelijk heeft u suggesties voor personen die we namens u
kunnen uitnodigen. Er wordt op dit moment gedacht aan de volgende
personen: Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Pagina 3 van 7
Datum
6 september 2022
2. De (concept) aanpak stagediscriminatie in een sessie met (uitsluitend)
studenten voorleggen en gezamenlijk verder ontwikkelen om het
perspectief van studenten te verankeren in de aanpak. Bij de sessies tot
nu toe zijn maar enkele studenten aanwezig, waardoor het perspectief
van studenten (in verhouding tot het perspectief van scholen en
leerbedrijven) wordt onderbelicht. 2 Door een sessie met uitsluitend
studenten te organiseren en hierbij in een veilige sfeer voor studenten te
creëren, kan het perspectief van studenten alsnog worden meegenomen.
3. 27% van de mbo-studenten volgt een opleiding in de G4. Deze
gemeenten hebben of ontwikkelen beleid tegen stagediscriminatie. Inzet
is om deze gemeenten te betrekken bij en te verbinden aan de landelijke
aanpak.
4. Aansluiten bij het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en
selectie van SZW. Deze wet verplicht werkgevers en intermediairs om een
werkwijze te hebben die gericht is op het voorkomen van discriminatie bij
werving en selectie van werknemers, inclusief stagiairs. 3 Dit wetsvoorstel
gaat in oktober naar de Kamer.
5. Monitoring: na een nulmeting streefwaarden per (school)jaar vaststellen
om voortgang te volgen.
6. De onlangs geïnstalleerde Staatscommissie tegen Discriminatie en
Racisme 4 verzoeken om stagediscriminatie mee te nemen in haar
onderzoek, daarbij te reflecteren op de aanpak en de regering te
adviseren over verbetering van beleid en regelgeving.
Gevraagd besluit:
Gaat u akkoord met het uitwerken van de bovengenoemde acties?
2
Voor de sessies die nog volgen wordt extra ingezet op aanwezigheid van studenten.
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 673, nr. 2.
4
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 30 950, nr. 301.
Pagina 4 van 7
Datum
6 september 2022
Bijlage 1: voorbereiding digitale deelname co-creatie sessie op 15
september
Donderdag 15 september bent u digitaal aanwezig bij de start van de co-creatie
sessie in Leeuwarden van 09:00 tot 09:15. Uw deelname onderstreept uw
betrokkenheid en het grote belang dat uw hecht aan het voorkomen van
uitsluiting van jongeren en creëren van gelijke kansen in het mbo.
Er zijn in totaal vijf regionale sessies georganiseerd: in juli hebben sessies plaats
gevonden in Zwolle en Maastricht en in september vinden sessies plaats in
Amsterdam, Leeuwarden en Rotterdam. Het doel van de sessies is om de
landelijke aanpak stagediscriminatie met studenten, stagebegeleiders (scholen)
en praktijkbegeleiders (leerbedrijven) te ontwikkelen. Hierbij wordt de regionale
context meegenomen en sluiten ook (regionale) vertegenwoordigers van
landelijke partners aan (VNO-NCW, SBB, MBO Raad en JOB).
Het projectbureau Policy Design Studio begeleid de sessie op basis van design
thinking methodiek. Deelnemers bedenken gezamenlijk ideeën en maatregelen
om stagediscriminatie aan te pakken en presenteren deze ideeën aan elkaar
tijdens de laatste fase van de sessie.
U wordt gevraagd om de sessie digitaal te openen.
van Policy
Design Studio zal bij aanvang van de sessie het woord geven aan u om alle
deelnemers kort toe te spreken:
•
U kunt aangeven dat het voorkomen en tegengaan van stagediscriminatie
topprioriteit is voor u en dat de bereidheid van studenten, scholen en
leerbedrijven om mee te denken cruciaal is om een effectieve aanpak
stagediscriminatie te ontwikkelen omdat ervaringen van studenten en van
de praktijk dan worden meegenomen in de nieuwe aanpak.
•
U kunt aangeven dat de aanpak van stagediscriminatie een gezamenlijke
opgave is van scholen, leerbedrijven en overheid, waarbij u open staat
voor het gesprek over radicale(re) maatregelen zodat we het probleem bij
de wortel kunnen aanpakken. U kunt aangeven dat u innovatieve en
nieuwe ideeën om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan
toejuicht.
•
U kunt alle deelnemers succes wensen en bedanken voor hun
aanwezigheid en betrokkenheid bij de totstandkoming van de landelijke
aanpak stagediscriminatie.
Persoonlijke levenssfeer - beschermin
Hieronder een overzicht van deelnemers aan de sessie:
Naam
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - besche
Organisatie
Friesland College
Friesland College
Functie
Beleidsadviseur
Voorzitter College van
Bestuur
Pagina 5 van 7
Datum
6 september 2022
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherm
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - besche
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfee
Persoonlijke levenssfeer - besch
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherming
Persoonlijke levenssfeer - bescherm
Friesland College
Friesland College
Friesland College
Friesland College
Friese Poort
SBB
SBB
Arriva (leerbedrijf)
MentorProgramma
Friesland (leerbedrijf)
Zorggroep Alliade
(leerbedrijf)
Gemeente Leeuwarden
MBO Raad
JOB
VNO-NCW/MKB-NL
OCW
OCW
OCW
Student
Student
Student
Student
Beleidsadviseur
Adviseur
Adviseur
Regiocoördinator
Mentor en coördinator
niveau ½ studenten
Praktijkopleider
Beleidsadviseur
Projectleider
Kennispunt Gelijke
Kansen, Diversiteit &
Inclusie
Beleidsmedewerker
Voorzitter MKB
Friesland
Beleidsmedewerker
Beleidsmedewerker
Beleidsmedewerker
Pagina 6 van 7
Datum
6 september 2022
Bijlage 2: Overzicht planning proces
Datum
Actie
Communicatie
7 – 21 september
Co-creatie sessies aanpak stagediscriminatie
Mediabericht n.a.v.
deelname MOCW aan sessie
op 15 september
21 september –
10 oktober
Uitwerking Stagepact, (inter)departementale
afstemming en ambtelijke afstemming met MBO
Raad, JOB, SBB, VNO-NCW, BVMBO, IvhO, NRTO,
FNV, CNV Jongeren AOb, VNG en G4
Begin oktober
Stagepact voorleggen aan voorlopers op gebied
van diversiteit en inclusie voor (vrijblijvend) advies
10 oktober – 1
november
Bestuurlijke afstemming over Stagepact tussen
landelijke partners en MOCW
14 oktober
Vaststelling werkagenda mbo in MR met
aankondiging Stagepact in november
Half oktober
Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en
selectie (SZW) naar de Kamer
20 oktober
Feestelijke bestuurlijke ondertekening werkagenda
mbo
17 oktober
Kamerbrief Stagepact in staf
31 oktober
Kamerbrief Stagepact in CWIZO
11 november
Kamerbrief Stagepact in Ministerraad en naar
Tweede Kamer
Persbericht rijksoverheid.nl
14 november
Lancering Stagepact: feestelijke bestuurlijke
ondertekening en (mini-) conferentie over
onderdelen van de aanpak met en voor
leerbedrijven, docenten en studenten
Mediamoment
November februari
Implementatie Stagepact waaronder regionale
informatiebijeenkomsten
N.t.b.
Kamerbrief inclusief
gerichte communicatie over
de werkagenda voor mbostudenten
Mediamoment
Communicatie gericht op
studenten, mbo-instellingen,
leerbedrijven, vakbonden en
koepels.
Communicatie voor scholen,
leerbedrijven en studenten
via website Rijksoverheid,
MBO Raad, JOB, SBB, G4
Pagina 7 van 7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b4014326-0536-4acd-a159-875ca0b4bbef
|
ANTWOORDEN OP REACTIES
Te nemen Verkeersbesluit 100 km/uur A10 Amsterdam
Juni 2012
Rijkswaterstaat Dienst Noord-Holland
INLEIDING
Rijkswaterstaat Dienst Noord-Holland heeft met een kennisgeving dd 30 mei 2012 het voornemen te
kennen gegeven een verkeersbesluit te nemen voor het wegtraject A10 bij Amsterdam (west), waarbij
de maximumsnelheid voor het wegverkeer overdag zal worden gesteld op 100 km/uur. Dit
verkeersbesluit zal genomen worden en gepubliceerd op 29 juni 2012 en in werking treden op 2 juli
2012.
Belanghebbenden is de mogelijkheid gegeven zich te laten informeren over dit te nemen
verkeersbesluit tijdens een informatie-avond op 7 juni 2012 en telefonisch via het Centrum voor
Publieksparticipatie (CPP).
Tegelijk is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om tot en met 15 juni 2012 een reactie te
geven op het te nemen verkeersbesluit. Dat kon zowel schriftelijk, onder meer via internet bij het
Centrum Publieksparticipatie, als mondeling bij de informatie-avond op 7 juni 2012 in Amsterdam.
Op het voornemen zijn 129 reacties binnengekomen, waarvan 94 unieke, dat wil zeggen van elkaar
verschillende reacties.
Ten overvloede wordt opgemerkt dat de reacties niet formeel zijn; er is hier geen sprake van
zienswijzen of bezwaren. Pas na publicatie van het verkeersbesluit is gelegenheid tot (formeel) het
indienen van bezwaren en daarna het instellen beroep bij de rechtbank.
Deze nota ‘Antwoorden op reacties’ is opgesteld naar aanleiding van de ontvangen reacties op het
voornemen. De nota is thematisch opgezet, dat wil zeggen dat reacties niet geheel letterlijk zijn
overgenomen, maar dat reacties met eenzelfde strekking zijn gebundeld en dat per thema een
antwoord is gegeven.
Deze thema’s zijn:
1. Procedure
2. Milieu
3. Verkeersveiligheid
4. Reistijd
Voorzover afzonderlijke reacties zijn weergegeven, zijn deze geanonimiseerd gepresenteerd ter
bescherming van de privacy van indieners.
1- PROCEDURE
REACTIE 1.1
Omwonenden geven aan dat de procedure onduidelijk is voor direct betrokkenen. De website van
CPP is hier niet duidelijk over. Nergens op de website of in de advertentie staat op grond van welke
artikelen van de Awb - of welke andere wet of regeling dan ook – een reactie mag worden ingediend.
Dat is m.i. een onoverkomelijk omissie. Het dient vooraf voor iedereen bekend te zijn welke procedure
wordt gevolgd.
Gezien de maatschappelijke onrust en de grote impact op de gezondheid van betrokkenen, is een
procedure waarbij pas formeel bezwaar kan worden nadat de maatregel als is ingevoerd, geen
passende procedure.
ANTWOORD 1.1
Zoals gebruikelijk is bij het nemen van verkeersbesluiten, is gelet op het regionale karakter ervan,
geen formele voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) toegepast.
Wettelijk wordt een dergelijke procedure ook niet voorgeschreven. Dit betekent dat de reguliere
bezwaarschriftenprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit wordt ook in
het besluit tot uitdrukking gebracht.
Uit het oogpunt van publieksvriendelijkheid is aan omwonenden de gelegenheid geboden om vooraf
informatie in te winnen over de aankomende snelheidsverhoging en is hen de gelegenheid geboden
om hierover vragen te stellen. Reacties die hieruit naar voren zijn gekomen, zijn tevens betrokken in
de besluitvorming.
REACTIE 1.2
Aangegeven is dat informatiebron [4], het onderzoek van Grontmij een concept-rapport is en daarmee
niet goedgekeurd noch gevalideerd.
ANTWOORD 1.2
De aangegeven informatiebron van Grontmij staat als verwijzing in het rapport “Verhoging
maximumsnelheid 80 km/uur zones naar 100 km/uur – Effecten op luchtkwaliteit” [november 2011].
Op bladzijde 27 staat het rapport “Milieuonderzoek uitrol 130 km/uur. Fase 2. Grontmij/DVS.18
oktober 2011. Concept” genoemd. Navraag leert dat het Grontmij/DVS rapport in november 2011
definitief is vastgesteld. De resultaten en conclusies op basis van dit document zijn voor het concept
en de definitieve versie niet verschillend.
Overigens vond de inloopavond niet plaats in het kader van een formele inspraakprocedure. Wel
waren de relevante rapporten beschikbaar en is daar op verzoek nadere toelichting op gegeven.
Voor zover gewenst kon een kopie van het (definitieve) rapport worden ontvangen danwel worden
nagestuurd. In het kader van de daadwerkelijke formele bezwaarschriftenprocedure, zijn de relevante
onderzoeksrapporten tijdig en in definitieve vorm openbaar.
REACTIE 1.3
Belanghebbende vindt dat er geen inzichtelijke afweging wordt gemaakt tussen baten en lasten,
voordelen en nadelen. Van de overheid mag deze zorgvuldige afweging verwacht worden, zodat
betrokkenen op een goede manier kunnen inspreken/reageren.
ANTWOORD 1.3
In het verkeersbesluit wordt de afweging tussen voordelen en nadelen van de snelheidsverhoging
naar 100 km/h zichtbaar gemaakt. Voor dit soort verkeersbesluiten wordt geen uitgebreide
kosten/baten analyse opgesteld. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op reactie 4.
REACTIE 1.4
Een aantal omwonenden geeft aan dat de waarde van de woningen (die toch al gekelderd is) er niet
op vooruit gaat door deze actie en dus financieel benadeeld wordt.
ANTWOORD 1.4
Het is zeer moeilijk een direct verband aan te tonen tussen het nemen van een verkeersbesluit als
deze en de ontwikkeling van huizenprijzen in aanliggende wijken, omdat verandering in huizenprijzen
van veel (rationele en irrationele) factoren afhangt. Indien een eigenaar van een woning financiële
schade meent te lijden dat direct is terug te voeren op dit besluit, kan door hem een beroep worden
gedaan op de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999.
2- MILIEU
REACTIE 2.1
Veelvuldig is aangegeven dat, ondanks dat de luchtkwaliteit de laatste jaren verbeterd is, de toename
van luchtvervuiling en geluidstoename ten gevolge van de snelheidsverhoging, een negatief effect
hebben op de gezondheid van omwonenden. Wanneer de maximumsnelheid omhoog gaat van 80
naar 100 km/h zal, door een verhoogde uitstoot van fijn stof een negatief effect op de gezondheid van
de inwoners van Amsterdam het gevolg zijn.
Aangegeven wordt dat uit de berekeningen van RWS blijkt dat de luchtkwaliteit slechter wordt door de
verhoging van de maximumsnelheid op de A10 West. Deze extra uitstoot is volgens RWS geen
probleem omdat de luchtkwaliteit op termijn (2015) toch onder de grenswaarden komt. Ook als RWS
hiermee gelijk krijgt gaat het hier om een onnodige verslechtering die wel degelijk effecten heeft op de
luchtkwaliteit in mijn leefomgevi ng. Bovendien gaat RWS er hierbij aan voorbij dat de wettelijke norm
die nagestreefd wordt geen gezondheidsnorm is, maar een compromis wat op termijn door strengere
normen vervangen zal worden. Door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wordt een veel lagere
norm nagestreefd. Voor fijnstof bestaat geen veilige ondergrens, minder uitstoot is altijd beter.
Recente onderzoeken wijzen juist uit dat het verkeer de meest schadelijke componenten fijnstof
uitstoot.
ANTWOORD 2.1
De afgelopen jaren is mede door succesvol (bron)beleid de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk
verbeterd, ook op en langs de ringwegen van de grote steden. Dat komt onder meer doordat de
Europese Unie steeds strengere emissie-eisen voor het verkeer vaststelt. Nieuwe voertuigen worden
daardoor steeds schoner. Doordat het wagenpark continue vernieuwt, wordt het verkeer dus schoner.
De meetresultaten van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit, in beheer van het Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieu (RIVM), bevestigen deze dalende trend van de luchtverontreiniging.
De afgelopen jaren is de emissie door het wegverkeer van de meest relevante componenten van
luchtverontreiniging, fijn stof en stikstofdioxide, sterk afgenomen
De verhoging van de snelheid van 80 km/h naar 100 km/h heeft slechts een beperkte invloed op de
luchtkwaliteit. Met het uitgevoerde onderzoek is aangetoond dat de luchtkwaliteit rond de betreffende
wegvakken ook na het ingaan van het nieuwe snelheidsregime voldoet aan de grenswaarden uit de
Wet Milieubeheer zoals die voor NO2 vanaf januari 2015 gaan gelden en dat tevens voldaan wordt
aan de grenswaarde voor PM10 zoals die sinds juni 2011 van kracht is. Overigens geldt tot 2015 voor
3
3
NO2 een jaargemiddelde grenswaarde van 60 µg/m in plaats van 40 µg/m .
De verhoging van de maximumsnelheid wordt ingegeven door het feit dat de huidige snelheid van 80
km/h op Rijkswegen een afwaardering betekend van het hoofdwegennet. Door de maximumsnelheid
op de A10 overdag weer naar 100 km/h te verhogen sluit de maximumsnelheid op dit
autosnelwegtraject weer beter aan bij de verwachtingen van de automobilist en bij de
maximumsnelheid die op het overgrote deel van de autosnelwegen rond de grote steden geldt (zie
ook het antwoord bij reactie 4).
De luchtkwaliteit in Nederland wordt continue gemeten met het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit.
Mede op basis van deze meetresultaten worden de te hanteren uitgangspunten voor de
rekenmodellen jaarlijks gevalideerd en zo nodig bijgesteld. Zodoende mag verwacht worden dat de
berekende waarden voor de toekomstige luchtkwaliteit overeen zullen komen met de toekomstig te
meten waarden.
Naast dat de berekeningen aantonen dat grenswaarden als gevolg van de snelheidsverhoging niet
worden overschreden, wordt de snelheidsverhoging meegenomen in de jaarlijkse monitoring van het
Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Dit programma ziet er op toe dat tijdig en blijvend
wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit.
Ten aanzien van geluid heeft toetsing aan de nieuwe wetgeving SWUNG (zoals opgenomen in de Wet
milieubeheer) plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat op alle referentiepunten in 2012, voldaan wordt
aan de wettelijke norm, te weten het betreffende geluidproductieplafond (GPP).
Het voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit en het wettelijk kader voor geluid is
een effectieve wijze om de gezondheid van mensen te beschermen. Bij het vaststellen van deze
waarden zijn gezondheidsrisico’s al meegenomen, zodat effecten op de gezondheid hiermee in
belangrijke mate worden voorkomen. Desondanks kan niet worden voorkomen dat in de directe
nabijheid van de snelweg sprake kan zijn van overlast door bijvoorbeeld stof op ramen of kozijnen, De
wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn in Europees verband vastgesteld, mede op basis van
adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Met de nieuwe geluidswet (SWUNG) worden
door middel van geluidproductieplafonds harde grenzen gesteld aan de geluidproductie door het
wegverkeer. Hiermee worden omwonenden beter beschermd dan onder de huidige Wet geluidhinder.
REACTIE 2.2
Aangegeven is dat omwonenden zich zorgen maken over de nadelige gevolgen van de voorgenomen
snelheidsverhoging voor de luchtkwaliteit en dus ook voor de gezondheid van de inwoners van
Amsterdam. In het bijzonder van de 40 duizend Amsterdammers die langs de A10 in Amsterdam-West
wonen. Daarbij is gevraagd om de milieueffecten van de snelheidsverhoging gedegen te
onderzoeken, met name op de achtergrondconcentraties.
ANTWOORD 2.2
In een brief van 8 februari 2012 (IEM/BSK-2012/2350) aan de wethouder Verkeer, Vervoer en
Infrastructuur van Amsterdam heeft de minister aangegeven de onderzoeken naar de effecten van de
snelheidsverhoging van de A10 West zorgvuldig te hebben uitgevoerd. Daarbij heeft zij gebruik
gemaakt van de wettelijk vastgestelde methode. Daarom ziet zij geen noodzaak tot aanvullend
onderzoek. Op verzoek van de minister heeft het RIVM, een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd naar de
effecten van de landelijke snelheidsverhoging op de achtergrondconcentraties NO2 in de grote steden
in de Randstad. Deze gevoeligheidsanalyse is opgenomen in de GCN rapportage 2012 die op 19 juni
1
jl. is gepubliceerd .
Het RIVM komt op basis van deze gevoeligheidsanalyse tot de conclusie dat het effect van de
landelijke snelheidsverhoging op de grootschalige concentraties in de Randstad verwaarloosbaar is.
De toename van de totale emissies door de verhoging van de maximumsnelheid leidt volgens het
3
RIVM tot een toename van de grootschalige NO2-concentraties van minder dan 0,04 µg/m in Utrecht
3
en Rotterdam en minder dan 0,02 µg/m in Amsterdam en Den Haag. Dit komt doordat er zo goed als
geen permanente snelheidsverhogingen in de Randstad zijn gepland. Er kan worden geconstateerd
dat dit gaat om zeer kleine waarden in relatie tot de grenswaarde (voor de concentratie NO2 bedraagt
3
deze 40,5 µg/m ) en de schommelingen die onder invloed van een veelheid aan factoren van jaar op
jaar optreden in de grootschalige concentraties. Het effect van de concentratieverhoging levert naar
verwachting van het RIVM geen of hooguit in uitzonderlijke gevallen extra overschrijdingen op van
grenswaarden in steden.
REACTIE 2.3
Belanghebbende geeft aan bedenkingen te hebben betreffende onder meer de gevolgen die de
snelheidsverhoging heeft voor de gezondheid van de inwoners van Amsterdam, met name die in
Amsterdam West.
Uit onderzoek van de GGD en Universiteit Utrecht uit 2008 blijkt dat de snelheidsverlaging destijds tot
een significante afname van vooral de concentraties fijn stof en roet hebben geleid. Het verhogen van
de maximumsnelheid zal dus leiden tot hogere concentraties fijn stof, stikstofdioxide en roet in een
gebied waar de luchtkwaliteit al slecht is. Metingen op locatie (op enkele meters afstand van woningen
aan de A10) van de GGD Amsterdam laten zien dat de toekomstige norm voor stikstofdioxide nog
ruimschoots overschreden wordt: de gemiddelde concentratie was in 2011 55 ~g/m3. daar waar de
norm (vanaf 2015) is gesteld op 40 ~g/m3. De gemeten waarden voor fijn stof liggen maar licht onder
de norm.
1
Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2012, RIVM, 19 juni 2012. De
rapportage is te downloaden van de website van het RIVM.
ANTWOORD 2.3
Nederland heeft van de Europese Commissie tot 1 januari 2015 derogatie gekregen om aan de
grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen. Met metingen kan alleen achteraf aangegeven worden
wat op een specifiek moment op een specifieke plaats de luchtkwaliteit is. Daarnaast zijn metingen
onder meer onderhevig aan invloeden van het weer. Daarnaast kan alleen na verloop van een aantal
jaren de invloed van de weergesteld op de metingen bepaald worden.
Om beleid te kunnen voeren dat erop toeziet dat in 2015 in heel Nederland aan de luchtkwaliteitseisen
voldaan wordt moeten berekeningen gebruikt worden. Hiervoor zijn de reken- en
onderzoeksmethoden gebruikt zoals omschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, die
onderdeel uitmaakt van de Wet milieubeheer. Voorts worden met het Landelijke Meetnet
Luchtkwaliteit de rekenmodellen jaarlijks naar de laatste ontwikkelingen aangepast. Een trend die bij
metingen wordt waargenomen komt altijd weer in de berekeningen terug.
Uit de berekeningen die door Rijkswaterstaat gedaan zijn blijkt dat met een verhoging van de
maximumsnelheid op de A10 West naar 100 km/h aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan
wordt.
Deze berekening is bovendien uitgevoerd voor 100 km/h gedurende het gehele etmaal, terwijl de
maximumsnelheid van 100 km/h alleen overdag zal gelden. Hierbij is dus sprake van een worst case
benadering.
REACTIE 2.4
Een aantal reacties betrof vermeende fouten of inconsistenties in de onderzoeksrapporten van
Rijkswaterstaat over de onderwerpen lucht en geluid.
ANTWOORD 2. 4
De onderzoeksrapporten, die bijlage zullen zijn bij het te nemen verkeersbesluit, zijn zorgvuldig
opgesteld door diverse externe adviesbureaus. De rapporten hebben verschillende toetsrondes
doorlopen. Voorzover er onnauwkeurigheden voorkwamen, zijn deze verbeterd. Uiteraard zal
Rijkswaterstaat de rapporten nogmaals toetsen op de aangehaalde punten. Waar nodig zal het besluit
worden aangepast.
REACTIE 2.5
Verder bestaat er volgens omwonende enige inconsistentie tussen het voornemen van de minister en
het akoestisch onderzoek op referentiepunten voor A10 km 21.2 tot km 27.2. Volgens dit rapport
gelden er andere tijden voor de term ‘overdag’, namelijk vanaf 07.00 uur terwijl de minister voorstelt
om de hogere snelheid om 06.00 uur te laten ingaan. In de redenering dat de snelheid overdag
omhoog kan, past een begintijd van 07.00 uur beter dan 06.00 uur. Het uur van 06.00 tot 07.00 uur
hoort nog bij de nacht, waarvoor een toeslag van 10 dB geldt. Daarom kan een hogere snelheid beter
vanaf 07.00 worden ingevoerd.
ANTWOORD 2.5
Naar aanleiding van de reactie is het akoestisch onderzoek aangepast. Het aanvangstijdstip van de
snelheidsverhoging van 06.00 uur wordt nu in het geluidrapport beschreven. De inconsistentie tussen
het besluit en het onderzoek is hiermee opgeheven.
REACTIE 2.6
Omwonende geeft aan dat er geen geluidsschermen zijn geplaatst in het verleden vanwege de
snelheidsverlaging naar 80 km per uur. Nu gaat de snelheid naar 100 km en om die reden zouden ter
hoogte van de Lelylaan geluidsschermen moeten worden geplaatst.
ANTWOORD 2.6
Binnenkort treedt de nieuwe geluidwetgeving (ook aangeduid als SWUNG) in werking. Hiermee
worden zogenoemde geluidproductioeplafonds geïntroduceerd. Met deze plafonds worden harde
grenzen gesteld aan de geluidproductie door het wegverkeer. De plafonds moeten ook continu
worden nageleefd. Daartoe bevat SWUNG ook een monitoringssystematiek. Jaarlijks wordt de
werkelijke geluidproductie getoetst aan het geluidproductieplafond. Als een plafond overschreden
dreigt te worden, moeten op basis van een wettelijk vastgesteld doelmatigheidscriterium
geluidreducerende maatregelen overwogen worden. Hierbij valt te denken aan het plaatsen van
schermen of het aanbrengen van dubbellaags ZOAB.
Dit geldt ook voor de A10 ter hoogte van de Lelylaan. Uit het onderzoek is gebleken dat er bij
snelheidsverhoging op de A10 West naar 100 km/h overdag nu en binnen enkele jaren geen
investeringen noodzakelijk zijn in geluidreducerend maatregelen, dus ook niet bij de Lelylaan. Mocht
in een later jaar alsnog het geluidproductieplafond zijn bereikt, treedt de (hierboven beschreven)
SWUNG-systematiek in werking en worden, mits doelmatig, geluidreducerende maatregelen
overwogen.
3- VERKEERSVEILIGHEID
REACTIE
Het gedeelte op de A10 West is vrijwel altijd druk en relatief smal (geen mogelijkheid van spitsstrook).
Door de 80 km/h limiet blijven mensen beter in hun baan, de snelheid is gelijkmatiger en nodigt minder
uit tot gevaarlijke inhaal- of uitvoegmanoeuvres. Verhoging maximumsnelheid leidt tot nog gevaarlijker
situatie ten hoogte van Haarlemmerweg waar vaak de auto's al stilstaan voor de uitvoegstrook
ANTWOORD
De voorgenomen snelheidsverhoging betreft de verhoging van de maximumsnelheid overdag tot 100
km/h. Het betreffende traject heeft een ontwerpsnelheid van 100 km/h. Dit betekent dat het traject
voldoende kwaliteit biedt om het verkeer bij een maximumsnelheid van 100 km/h veilig en confortabel
af te wikkelen. Ook beschikt het traject over vier sterren in de RPS-score (Road Protection Score) in
Euro-RAP.
Door de aanwezige trajectcontrole zal de de feitelijke rijsnelheid lager uit zal komen dan in
oorspronkelijke situatie van 100 km/h (van vóór 2005). Bovendien is het verkeer homogener bij een
trajectcontrole: rustiger verkeersbeeld, minder weven en inhalen en dus ook veiliger. Met een
maximumsnelheid van 100 km/h is de verkeersveiligheid op het traject voldoende geborgd.
4- REISTIJD
REACTIES
Omwonenden en weggebruikers geven aan dat de reistijdwinst die bereikt wordt door de verhoging
van de maximumsnelheid minimaal is. Het traject bestaat uit enkele kilometers, waardoor de reistijd
maximaal 1 minuut afneemt. In de rapporten die dit plan onderbouwen staat echter geen voorspelling
van de toename van de gemiddelde snelheid. Blijkbaar is de verkorting van de daadwerkelijke reistijd
geen beleidsdoel, maar gaat het erom dat de automobilist niet langer belemmerd mag worden door
een in hun ogen te lage maximumsnelheid. Het gevoel van de automobilist is hierin dus belangrijker
dan de gezondheid van de omwonenden.
ANTWOORD
Met de snelheidsverhoging naar 100 km/h neemt de reistijd af en wordt beter aangesloten bij de
beleving van de automobilist. Op die manier kot het kabinet met deze verhoging van de
maximumsnelheid tegemoet aan een maatschappelijke wens. Ook sluit een maximumsnelheid van
100 km/h aan op dezelfde maximumsnelheid die op het overgrote deel van de autosnelwegen rond de
grote steden geldt. Voorts wordt ook bij een maximumsnelheid van 100 km/h voldaan aan de
grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voldoen aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en geluid is
een effectieve wijze om de gezondheid van mensen te beschermen; effecten op de gezondheid
worden hiermee in belangrijke mate voorkomen.
De maximumsnelheid op de Nederlandse autosnelwegen is in het algemeen 100 km/h of 120 km/h en
per 1 september a.s. 130 km/h. Bij uitzondering kan de maximumsnelheid op een autosnelwegtraject
ook 80 km/h zijn. De zogenoemde 80 kilometerzones, waarvan de A10 West er één van is, zijn een
2
aantal jaren geleden ook als zodanig ingesteld. In haar brief aan de Tweede Kamer van 20 april 2001
heeft de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat aangegeven dat een structurele oplossing
van luchtkwaliteitknelpunten in stedelijke gebieden langs autosnelwegen ingrijpend, kostbaar en
alleen op de lange termijn haalbaar zou zijn. De Minister heeft voorts aangegeven dat ook voor de
korte termijn gezocht diende te worden naar mogelijke maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren.
De instelling van de 80 kilometerzones was derhalve niet bedoeld als een structurele oplossing.
2
Tweede Kamer, Kamerstukken vergaderjaar 2000-2001, 27 408, nr. 26
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2638f70d-b839-46c1-bdb8-7bf52c6a724e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
34 550 XVII
Vaststelling van de begrotingsstaat van
Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar
2017
Nr. 38
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN
ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 14 november 2016
Met deze brief licht het kabinet toe hoe het in 2017 invulling geeft aan de
motie met Kamerstuk 34 550 XVII, nr. 26 d.d. 10 november 2016 van het lid
Van Laar over een fonds voor de bestrijding van kinderarbeid. De motie
vraagt het kabinet een bedrag van EUR 10 miljoen vrij te maken «om
organisaties en bedrijven te helpen kinderarbeid te bestrijden».
De komende jaren zal het kabinet tenminste 10 miljoen besteden aan de
bestrijding van kinderarbeid. In 2017 is dit als volgt opgebouwd:
– Via een amendement van de leden Van Laar en Van Veldhoven
(Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 17) op de begroting voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 2016 is een fonds ter
bestrijding van kinderarbeid in het leven geroepen waarvoor eenmalig
EUR 5 miljoen is vrijgemaakt. Op 11 november jl. is het subsidiebesluit
van dit fonds gepubliceerd in de Staatscourant.1 Van deze gereserveerde EUR 5 miljoen voor het fonds wordt EUR 1 miljoen besteed in
2016 en EUR 4 miljoen besteed in 2017.
– Uit het Mensenrechtenfonds – zowel centraal als via de ambassades –
wordt EUR 1 mln besteed aan projecten ter bestrijding van
kinderarbeid.
– Uit het SRGR budget wordt EUR 3 miljoen ingezet voor de strijd tegen
kinderprostitutie via de SRGR-alliantie van Terre des Hommes, Plan
Nederland, ECPAT-Defence for Children, Free a Girl en ICCO Alliantie.
– Het kabinet zal het fonds in 2017 eenmalig aanvullen met EUR 2
miljoen uit de hoger dan geraamde rente inkomsten van het lokale
valutafonds The Currency Exchange.
1
kst-34550-XVII-38
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2016
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016–60276.pdf
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 550 XVII, nr. 38
1
Voor de meerjarige financiering in de komende jaren komen dezelfde
middelen en programma’s in aanmerking als voor 2017. Het kabinet zal u
hierover in het voorjaar informeren.
Het kabinet zal vanaf 2017 de uitgaven voor de bestrijding van kinderarbeid integraal in de HGIS-nota presenteren.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.M.J. Ploumen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 550 XVII, nr. 38
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/02e94a6f-266a-44f3-b7ba-7d9f50b29a79
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
21 501-02
Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse
Zaken
Nr. 1759
BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN
ONTWIKKELINGSSAMENWERKING
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 mei 2017
Hierbij bied ik u het verslag aan van de Raad Buitenlandse Zaken over
Handel (RBZ) van 11 mei 2017 (Kamerstukken 21 501-02 en 31 985, nr.
1747). Conform de toezeggingen tijdens het AO van 9 mei 2017 ter
voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken over Handel, ontvangt u
nadere informatie over de monitoring door de Europese Commissie van
suikerplantages in Cambodja, en de kabinetsappreciatie van het reflectiepaper van de Europese Commissie getiteld Harnessing Globalisation dat
op 10 mei 2017 is gepubliceerd.
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
E.M.J. Ploumen
kst-21501-02-1759
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 21 501-02, nr. 1759
1
RAAD BUITENLANDSE ZAKEN HANDEL 11 MEI 2017
Op 11 mei 2017 vond onder Maltees voorzitterschap de Raad Buitenlandse
Zaken (RBZ) over Handel plaats in Brussel. Op de agenda stonden de
nieuwe antidumpingmethodologie, de autonome handelsmaatregelen
voor Oekraïne, de voorbereiding van de 11e Ministeriële Conferentie van
de Wereldhandelsorganisatie (WTO), verbetering van de implementatie
van handelsakkoorden en het reflectiepaper Harnessing Globalisation van
de Europese Commissie.
Nieuwe Antidumpingmethodologie
Tijdens de RBZ Handel spraken Ministers hun steun uit voor de Raadspositie ten aanzien van de herziening van de antidumpingmethodologie
waarover op 3 mei 2017 overeenstemming is bereikt in het comité van
permanente vertegenwoordigers (COREPER). De Raad is daarmee klaar
voor de triloogonderhandelingen met het Europese parlement en de
Commissie over de nieuwe antidumpingmethodologie. Veel lidstaten
gaven daarbij aan tevreden te zijn dat het nieuwe voorstel voldoet aan de
internationaalrechtelijke verplichtingen van de WTO, terwijl het tevens
zorgt dat de mate van bescherming voor de Europese industrie intact
blijft. De verwachting is dat het Europese parlement in haar sessie van
31 mei-1 juni haar positie zal vaststellen. Daarna kunnen de triloogonderhandelingen van start gaan. Commissaris Malmström sprak de hoop uit
dat er snel een overeenstemming wordt bereikt in de triloog tussen Raad,
Commissie en het Europese parlement met het oog op de zaak die China
bij de WTO heeft aangespannen tegen de huidige antidumpingmethodologie.
Autonome handelsmaatregelen Oekraïne
De Europese Commissie lichtte tijdens de RBZ Handel nogmaals haar
voorstel toe om extra handelspreferenties te verlenen aan Oekraïne. De
preferenties zijn er op gericht Oekraïne economisch te steunen en hebben
volgens de Europese Commissie geen grote gevolgen voor de Europese
economie. In het voorstel van de Commissie van oktober 2016 is de
mogelijkheid opgenomen om vrijwaringsmaatregelen te nemen wanneer
de invoer van de betreffende producten uit de Oekraïne te groot zou
worden. De Commissie ging in op de amendementen op het voorstel,
zoals op 4 mei 2017 aangenomen door het internationale handelscomité
van het Europese parlement (INTA). Volgens de Commissie beperken deze
amendementen het pakket aanzienlijk.
Een groot aantal lidstaten sprak steun uit voor het oorspronkelijke
voorstel van de Commissie. Enkele lidstaten spraken zorgen uit over de
impact van het voorstel op specifieke landbouwsectoren in de Europese
Unie. Nederland steunt het oorspronkelijke Commissievoorstel, omdat
hierdoor op zinvolle wijze een bijdrage wordt geleverd aan het versterken
van de Oekraïense economie.
Voorbereiding van de 11e WTO Ministeriële Conferentie
De Commissie lichtte de stand van zaken toe rondom de voorbereidingen
van de 11e WTO Ministeriële Conferentie, die van 11 tot en met
14 december 2017 zal plaatsvinden in Buenos Aires, Argentinië. Op dit
moment onderhandelt de Commissie over verschillende onderwerpen,
waaronder landbouwsteun, visserijsubsidies, e-commerce en binnenlandse regelgeving. Het is te vroeg om aan te geven op welke onderwerpen verder ingezet gaat worden voor een onderhandelingsresultaat bij
de Ministeriële Conferentie in december. De verwachting is dat er na de
zomer een nadere selectie wordt gemaakt.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 21 501-02, nr. 1759
2
Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, namen het woord om
steun uit de spreken voor de Wereldhandelsorganisatie, met name in het
licht van toenemend wereldwijde protectionisme. Een grote doorbraak
wordt niet verwacht tijdens de Ministeriële Conferentie, maar alle
lidstaten en de Europese Commissie zijn voorstander van het maken van
afspraken op eerder genoemde deelterreinen.
Betere implementatie handelsakkoorden
Tijdens de RBZ Handel lichtte de Europese Commissie haar initiatief toe
om de implementatie van handelsakkoorden te verbeteren door betere
voorlichting aan het Europese bedrijfsleven en een betere naleving van de
afspraken door onze partnerlanden in handelsakkoorden. De Europese
Commissie zet in dit proces in op intensieve samenwerking met lidstaten,
het Europese parlement, het bedrijfsleven en koepelorganisaties en
andere stakeholders. Dit initiatief werd door alle lidstaten unaniem
gesteund. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, vroegen daarbij om
bijzondere aandacht voor een betere implementatie van duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden.
Investeringsbeschermingsovereenkomst EU-Myanmar
De Europese Commissie gaf aan dat een akkoord over de investeringsbeschermingsovereenkomst met Myanmar snel kan worden afgesloten. De
Europese Commissie gaf tegelijkertijd aan zich zorgen te maken over de
mensenrechtensituatie in Myanmar. De Commissie schatte in dat het
akkoord een positieve invloed zal hebben op de mensenrechtensituatie in
het land. Een aantal landen gaf aan dat het aanhalen van de banden met
Myanmar de beste manier is om de mensenrechtensituatie te verbeteren.
De Europese Commissie antwoordde in te zullen zetten op spoedige
afronding van de onderhandelingen.
Handelsrelaties Chili, Nieuw Zeeland en Australië
De Europese Commissie gaf aan spoedig te willen starten met de
onderhandelingen over de modernisering van het EU-Chili handelsakkoord en nieuwe handelsakkoorden met Australië en Nieuw-Zeeland. De
concept-onderhandelingsmandaten voor deze onderhandelingen worden
voor de zomer verwacht. Een klein aantal lidstaten gaf aan landbouwgevoeligheden te hebben.
Reflectiepaper Harnessing Globalisation
De Europese Commissie presenteerde haar reflectiepaper Harnessing
Globalisation dat op 10 mei is gepubliceerd.1 Het paper gaat in op recente
ontwikkelingen rondom globalisering en bespreekt een aantal mogelijke
beleidsopties ten aanzien van globalisering. De kabinetsappreciatie van
het paper is in de bijlage opgenomen2. Omdat het paper slechts zeer kort
voor de RBZ Handel verscheen, is er niet inhoudelijk over het paper
gesproken tijdens de Raad. Een klein aantal lidstaten nam het woord om
het paper te verwelkomen. De meeste van hen spraken zich uit tegen
protectionisme en voor structurele economische hervormingen om
globalisering in goede banen te leiden.
1
2
https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/reflection-paper-globalisation_en.pdf
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 21 501-02, nr. 1759
3
Consensus on Development
Op verzoek van Hongarije is ook kort gesproken over de EU Consensus on
Development.3 Hongarije gaf daarbij aan nog niet akkoord te kunnen gaan
met de tekst van 10 mei 2017, maar sprak de hoop uit dat er op korte
termijn een uitkomst kon worden gevonden.
EU monitoring suikerplantages Cambodja
Tijdens het Algemeen Overleg van 9 mei 2017 ter voorbereiding op de
RBZ Handel is toegezegd nadere informatie te delen over de
EU-monitoring van suikerplantages in Cambodja.
Als Minst Ontwikkeld Land (MOL) ontvangt Cambodja handelspreferenties
in het kader van het Alles behalve Wapens-initiatief (Everything but Arms
– EBA). Dit is een regeling onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS).
Onder deze handelspreferenties kan Cambodja allerlei goederen,
waaronder suiker, tarief- en quotavrij invoeren in de EU4.
Bij de economische exploitatie van suikerplantages in Cambodja is
landonteigening echter een zorgpunt. Vanuit de EU wordt er al langere tijd
druk op de Cambodjaanse regering uitgeoefend om de rechten (voortkomend uit internationale conventies) van de Cambodjaanse burgers te
beschermen en de relevante wetgeving inzake grondbezit op transparante
en billijke wijze te implementeren. Zo is de EU in 2014 met de regering
van Cambodja een interministeriële werkgroep overeengekomen om
landdiscussies in de suikersector te ondersteunen. Prioriteit van deze
werkgroep lag bij het ontwikkelen van een methodologie of beoordelingskader om de klachten over landonteigening van de verschillende getroffen
gemeenschappen te kunnen beoordelen. Deze methodologie zou moeten
eiden tot eerlijke compensatie van getroffen personen of gemeenschappen enis in september 2015 formeel voorgesteld aan de regering
van Cambodja.
Vooruitgang op dit onderwerp blijft één van de hoogste politieke
prioriteiten in de betrekkingen van de EU met de regering van Cambodja.
Tijdens de bijeenkomst van de Economische Ministers van ASEAN op
10 maart 2017 is dit benadrukt door Europees Commissaris Malmström in
gesprek met de Cambodjaanse Minister van Handel H.E. Pan Sorasak.
Begin mei 2017 heeft DG Trade een missie in Cambodja georganiseerd om
met de Cambodjaanse regering door te praten over de ontwikkelde
methodologie en de voortgang op dit dossier.
Naast de druk die wordt uitgeoefend op de Cambodjaanse regering, is de
EU tevens één van de grootste donoren in Cambodja waar het gaat om de
versterking van de capaciteit van het Cambodjaanse maatschappelijk
middenveld om mensenrechten verder ter bevorderen en beschermen.
Veel van deze steun is rechtstreeks gericht op landrechten, met inbegrip
van steun aan gemeenschappen die worden getroffen door landonteigening en het verstrekken van juridische steun aan landactivisten.
3
https://ec.europa.eu/europeaid/sites/devco/files/communication-proposal-new-consensusdevelopment-20161122_en.pdf
4
Momenteel is Cambodja volgens de cijfers een kleine exporteur van suiker naar de EU. Het
aandeel van Cambodja in de totale EU-suikerimport bedraagt 0,1 procent. Volgens de laatste
beschikbare cijfers exporteerde Cambodja 3.800 ton suiker in de eerste 10 maanden van 2016
(zie ook eurostat).
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 21 501-02, nr. 1759
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/24adfb17-206f-4a8e-b717-6be282bb4616
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
35 650 XVII
Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar
2020 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota)
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
Ontvangen 30 november 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
1
INHOUDSOPGAVE
A.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
3
B.
BEGROTINGSTOELICHTING
4
1
Leeswijzer
4
2
2.1
Beleid
Overzicht belangrijke uitgaven- en ontvangstenmutaties
5
5
3
Beleidsartikelen
Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel
en investeringen
Artikel 2: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid,
water en klimaat
Artikel 3: Sociale vooruitgang
Artikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
Artikel 5: Multilaterale samenwerking en overige inzet
8
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
8
12
16
18
21
2
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 en 2
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op
grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzon
derlijk bij wet vastgesteld en derhalve ook gewijzigd. Het onderhavige
wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2020 wijzigingen aan te brengen
in:
De begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamen
werking
De in de begrotingsstaten opgenomen begrotingsartikelen worden in
onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begro
tingstoelichting).
Wetsartikel 3
De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
S.A.M. Kaag
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
3
B. BEGROTINGSTOELICHTING
1 Leeswijzer
De voorliggende Tweede suppletoire begroting bevat de voorgestelde
wijzigingen ten opzichte van de Eerste suppletoire begroting 2020 van
hoofdstuk XVII van de begroting van het Rijk.
In onderdeel 2 worden de belangrijkste mutaties op de begroting voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toegelicht.
Onderdeel 3 bevat per beleidsartikel een tabel budgettaire gevolgen van
beleid. Na de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» wordt een toelichting
op de mutaties gegeven. Hierbij worden per artikel de mutaties die groter
of gelijk zijn aan de ondergrenzen in onderstaande staffel conform de Rijks
begrotingsvoorschriften toegelicht. De wijzigingen van de verplichtingen
worden alleen toegelicht wanneer deze groter zijn dan 10% ten opzichte van
de vorige stand op artikelniveau.
De budgetten zijn op het niveau van artikelonderdeel verdeeld over een
aantal financiële instrumenten. Bij de uitvoering van BHOS-beleid wordt
het meest effectieve instrument of uitvoerende organisatie geselecteerd.
De keuze van het instrument is niet vooraf bekend en is daarom bij het
opstellen van de begroting niet altijd goed te bepalen. Dit verklaart waarom
de budgetten op instrumentniveau in deze suppletoire begroting veelvuldig
wijzigen.
Tabel 1 Ondergrenzen conform RBV
Omvang begrotingsartikel (stand Beleidsmatige mutaties
ontwerpbegroting) in € miljoen (ondergrens in € miljoen)
Technische mutaties
(ondergrens in € miljoen)
< 50
1
2
=> 50 en < 200
2
4
=> 200 en < 1000
5
10
=> 1000
10
20
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
4
2 Beleid
2.1 Overzicht belangrijke uitgaven- en ontvangstenmutaties
Toelichting algemeen
Het Kabinet heeft in april jl. bekend gemaakt binnen de BHOS-begroting
EUR 111 miljoen beschikbaar te stellen voor een eerste set aan maatregelen
in respons op COVID-19 (Kamerstuk 33 625, nr. 293). Deze maatregelen zijn
verwerkt bij eerste suppletoire begroting. Zoals aangekondigd en toegelicht
in de Kabinetsreactie op het AIV advies «Nederland en de wereldwijde
aanpak van COVID-19» (Kamerstuk II 33 625, nr. 320) heeft het Kabinet
daarnaast EUR 150 miljoen generaal beschikbaar gesteld voor een
aanvullend pakket maatregelen waarover de Kamer vervolgens ook
bij miljoenennota en in de BHOS-begroting 2021 is geïnformeerd.
In onderstaande tabel 2 is nogmaals inzichtelijk gemaakt op welke
onderdelen deze inzet is vertaald naar budgettaire aanpassingen per artike
londerdeel.
Tabel 2 Extracomptabel overzicht Coronamaatregelen zomer 2020; AIV
advies (bedrag x EUR 1000)
Artikel
Naam maatregel
Bedrag
uitgaven
Relevante Kamerstukken
2020
Preventie
25.500
2
WASH SDG6 consortium (Simavi, PLAN, SNV)
6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
3
GAVI- Covax Advance Market Commitment for
COVID-19 vaccins
5.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
3
FIND- Foundation for Innovative New
Diagnostics
5.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
(V) 2.11
Programma Ondersteuning beleid
2.500 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
(V) 4.4 2
Programma Ondersteuning beleid o.a. steunver
zoeken EU/NAVO
4.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
(X) 13
Advies, planning assistentie Defensie Medische
planningscapaciteit
3.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
Humanitaire hulp, voedselhulp en transport
48.000
4
Education cannot wait- First Emergency
Respons mechanism
6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
4
DRA (Dutch Relief Alliance)
6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
4
CERF (Central Emergency Response Fund)
9.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
4
CBPF (Country-Based Pooled Funds)
15.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
4
ICRC/Rode Kruis
12.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
Sociaal economische weerbaarheid
76.500
1
DGGF (Dutch Good Growth Fund)
15.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
1
Trade Mark East Africa
3.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
2
GAIN - Netherlands Food Partnership
6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
2
IFAD (International Fund for Agricultural
Development) - COVID-19 Rural Poor Stimulus
Facility (RPSF)
6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
2
Safetynet Ethiopie (WB Cash Transfers PSNP)
13.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
1
Family Support Programme Sudan
6.000 Kamerstuk II 33 635, nr. 320
34
Medical Credit Fund - PharmAccess
7.500 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
5
Schuldverlichting IMF/Wereldbank
20.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320
Totaal
150.000
1 Dit budget is opgenomen op de begroting van Buitenlandse Zaken (V) op artikelonderdeel 2.1. Dit was
oorspronkelijk EUR 4 miljoen, EUR 1,5 miljoen is overgeheveld naar artikel 3.1 op de BHOS begroting.
2 Dit budget is opgenomen op de begroting van Buitenlandse Zaken (V) op artikelonderdeel 4.4.
3 Dit budget is opgenomen op de begroting van Defensie (X) op artikel 1.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
5
4 Dit was oorspronkelijk EUR 6 miljoen, EUR 1,5 miljoen is overgeheveld van het budget dat eerder was toegekend
aan de BZ begroting.
Ontwikkeling BNI en het ODA-budget sinds de Eerste suppletoire begroting
Het ODA-budget, en daarmee ook het budget van BHOS, is gekoppeld aan
de ontwikkeling van het BNI. COVID-19 heeft zoals bekend effect op het BNI
en dat heeft zich na de Eerste suppletoire begroting gemanifesteerd in
aangepaste ramingen van het ODA-budget. Over de manier waarop het
Kabinet daarmee omgaat, bent u geïnformeerd met de Kabinetsreactie op
het AIV advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19»
(Kamerstuk II 33 625, nr. 320) en in de Miljoenennota 2021. Het Kabinet heeft
EUR 350 miljoen uit generale middelen beschikbaar gesteld om de gevolgen
van de BNI-daling voor het ODA-budget in 2020 te compenseren. Daarnaast
heeft het Kabinet in 2020 EUR 150 miljoen toegevoegd aan het eerdere
steunpakket dat reeds binnen de BHOS-begroting was vrijgemaakt.
Bij Miljoenennota 2021 is in de BHOS-begroting voorts een verlaging op
de beleidsartikelen (onder ‘nog te verdelen’) in 2020 verwerkt van opgeteld
EUR 151,6 miljoen. De stand van het verdeelartikel 5.4 bij Eerste suppletoire
begroting 2020 van EUR – 88 miljoen maakt daarvan deel uit. Bij Miljoe
nennota was de vermoedelijke stand van het verdeelartikel 5.4 in 2020
EUR 74,5 miljoen vanwege een relatief iets gunstiger Macro Economische
Verkenning (MEV) dan oorspronkelijk (bij juniraming van het CPB) voorzien.
In deze Tweede suppletoire begroting wordt EUR 72 miljoen toegevoegd
aan de beleidsartikelen voor 2020 en daarmee per saldo in mindering
gebracht op het bedrag ‘nog te verdelen’ in de BHOS-begroting 2021. Het
restant van de ‘nog te verdelen’ middelen is in deze Tweede suppletoire
begroting op instrumentniveau verwerkt op de artikelonderdelen.
Toelichting per artikel
In dit wetsvoorstel is een aantal begrotingswijzigingen opgenomen wat
leidt tot een stijging van de geraamde uitgaven van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking (XVII) met EUR 157 miljoen in 2020. Hieronder
vindt u een overzicht van de meest in het oog springende wijzigingen in
de uitgaven ten opzichte van de Eerste suppletoire begroting 2020 voor
Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII):
Tabel 3 Belangrijkste suppletoire uitgavenmutaties 2020 (Tweede
suppletoire begroting) (bedragen x € 1.000)
Artikel
Mutatie
1.3
Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden
2.1
Voedselzekerheid
14.237
16.012
4.1
Humanitaire Hulp
52.165
4.3
Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling
5.1
Multilaterale Samenwerking
12.136
5.4
Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen
99.296
‒ 18.382
Artikel 1
Artikelonderdeel 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikke
lingslanden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
6
Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 1.3 (Versterkte private
sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden) toe met EUR 14 miljoen. Dit
wordt veroorzaakt door de toevoeging van EUR 24 miljoen uit het
steunpakket van EUR 150 miljoen voor het bestrijden van de impact van
COVID-19 in de meest kwetsbare landen.
Artikel 2
Artikelonderdeel 2.1 Voedselzekerheid
Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 2.1 (Voedselzekerheid) toe
met EUR 16 miljoen. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de toevoeging
van EUR 25 miljoen uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor het
bestrijden van de impact van COVID-19 in de meest kwetsbare landen.
Artikel 4
Artikelonderdeel 4.1 Humanitaire Hulp
Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 4.1 (Humanitaire Hulp)
toe met EUR 52 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door de toevoeging van
EUR 48 miljoen uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor het bestrijden
van de impact van COVID-19 in de meest kwetsbare landen. Daarnaast is
het budget voor humanitaire Hulp vanwege humanitaire noden nog eens
verhoogd met EUR 4 miljoen, waarvan EUR 1 miljoen voor Mental Health
and Psychosocial Support (MHPSS).
Artikelonderdeel 4.3 Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling
Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 4.3 (Veiligheid en Rechts
taatontwikkeling) af met EUR 18 miljoen. De daling wordt veroorzaakt door
zowel technische verlagingen als vertragingen bij posten als gevolg van
de COVID-19 pandemie.
Artikel 5
Artikelonderdeel 5.1 Multilaterale Samenwerking
Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 5.1 (Multilaterale Samen
werking) toe met EUR 12 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door de toevoeging
van EUR 20 miljoen uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor het
bestrijden van de impact van COVID-19 in de meest kwetsbare landen.
Artikelonderdeel 5.4 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toereke
ningen
Artikelonderdeel 5.4 heeft binnen de begroting van BHOS een belangrijke
functie om fluctuaties in het budget op te vangen. De mutatie op het
verdeelartikel 5.4 is het gevolg van diverse mutaties, waarvan de belang
rijkste zijn: de verwerking van de BNI-krimp op het ODA-budget, toevoeging
van EUR 350 miljoen als gedeeltelijke compensatie daarvoor (Kamerstuk
II 33 625, nr. 320), een kasschuif, toevoeging en herverdeling van de extra
EUR 150 miljoen vanwege de COVID-respons en de verwerking van overpro
grammering en vertragingen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
7
3 Beleidsartikelen
Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen
(Tweede suppletoire begroting) (bedragen x € 1.000)
Stand ontwerp
begroting
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Mutaties
Miljoenennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
2020
(4)=(2+3)
Verplichtingen
524 896
553 055
waarvan garantieverplichtingen
129 000
129 000
2 066
175 624
129 000
730 745
waarvan overige verplichtingen
395 896
424 055
601 745
540 518
529 713
Uitgaven:
Programma-uitgaven totaal
waarvan juridisch verplicht
1.1 Duurzaam handels- en
investeringssysteem, incl. MVO
2 066
9 230
100%
541 009
100%
28 322
29 647
0
‒ 4 795
24 852
MVO en beleidsondersteuning
(ODA)
9 575
10 700
0
2 200
12 900
MVO en beleidsondersteuning
(non-ODA)
1 367
1 867
0
‒ 1 167
700
2 685
2 035
0
‒ 525
1 510
1 500
1 850
0
‒ 400
1 450
MVO en beleidsondersteuning
(ODA)
8 000
8 000
0
‒ 5 000
3 000
Contributies internationaal
ondernemen (non-ODA)
5 195
5 195
0
97
5 292
1.2 Versterkte Nederlandse Handelsen Investeringspositie
108 996
104 816
0
1 854
106 670
17 911
17 111
0
0
17 111
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
8
Subsidies (regelingen)
Opdrachten
MVO en beleidsondersteuning
(non-ODA)
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Subsidies (regelingen)
Programma's internationaal
ondernemen
Stand ontwerp
begroting
Stand 1e suppletoire
begroting
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Versterking concurrentiepositie
Nederland
6 502
6 502
0
‒ 1 502
Invest Internationaal
9 000
9 000
0
‒ 669
8 331
0
17 374
0
0
17 374
17 374
0
0
0
0
4 200
4 200
0
0
4 200
Programma's internationaal
ondernemen
2000
2250
0
4671
6 921
Dutch Trade and Investment Fund
440
440
0
0
440
2 000
1 970
0
145
2 115
600
600
0
‒ 470
130
42 648
42 848
0
1 600
44 448
0
600
0
0
600
Dutch Trade and Investment Fund
5 000
Leningen
Dutch Trade and Investment Fund
Garanties
Dutch Trade and Investment Fund
Opdrachten
Wereldtentoonstelling Dubaï
China-strategie
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor ondernemend
Nederland
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Programma's internationaal
ondernemen
Bijdrage aan (andere)
begrotingshoofdstukken
Versterking economische functie
570
570
0
‒ 570
0
5 751
1 351
0
‒ 1 351
0
403 200
395 250
2 066
12 171
409 487
Marktontwikkeling en
markttoegang
6 950
5 450
3 000
2 550
11 000
Economic governance and
institutions
26 400
26 400
0
10 000
36 400
Financiële sector ontwikkeling
10 000
10 000
0
0
10 000
Infrastructuurontwikkeling
34 350
34 350
0
0
34 350
Duurzame productie en handel
39 700
39 700
0
3 725
43 425
(Jeugd)werkgelegenheid
10 000
10 000
0
0
10 000
Dutch Good Growth Fund
25 000
25 000
0
‒ 5 000
20 000
Overig
1.3 Versterkte private sector en
arbeidsmarkt in
ontwikkelingslanden
Subsidies (regelingen)
Leningen
Infrastructuurontwikkeling
7 000
7 000
0
‒ 7 000
0
Dutch Good Growth Fund
24 000
24 000
15 000
‒ 4 900
34 100
1 000
1 000
0
4 400
5 400
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
9
Garanties
Dutch Good Growth Fund
Opdrachten
Stand ontwerp
begroting
Stand 1e suppletoire
begroting
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Marktontwikkeling en
markttoegang
12 000
12 000
0
0
12 000
Economic governance and
institutions
18 000
18 000
0
‒ 3 800
14 200
Financiële sector ontwikkeling
4 000
4 000
0
5 000
9 000
Infrastructuurontwikkeling
750
750
0
‒ 750
0
(Jeugd)werkgelegenheid
25 250
25 250
0
‒ 23 922
1 328
Dutch Good Growth Fund
0
0
0
1 100
1 100
36 000
36 000
0
‒ 4 000
32 000
International Labour
Organisation
5 700
5 235
0
‒ 310
4 925
Lokale private sector
ontwikkeling
27 100
22 937
0
3 490
26 427
Marktontwikkeling en
markttoegang
7 000
8 500
6 000
9 200
23 700
Partnershipprogramma ILO
5 500
5 028
0
0
5 028
Economic governance and
institutions
7 000
7 000
0
‒ 3 000
4 000
Financiële sector ontwikkeling
3 000
3 000
0
9 200
12 200
Infrastructuurontwikkeling
45 000
45 000
0
3 394
48 394
(Jeugd)werkgelegenheid
3 000
3 000
0
0
3 000
Nexus onderwijs en werk
19 500
16 650
0
‒ 9 140
7 510
0
0
‒ 21 934
21 934
0
6 373
6 373
0
0
6 373
Ontvangsten duurzame
economische ontwikkeling,
1.10handel en investeringen
3 373
3.373
0
0
3 373
1.30Ontvangsten DGGF
3 000
3.000
0
0
3 000
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor Ondernemend
Nederland
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Nog te verdelen
Nog te verdelen
Ontvangsten
Toelichting
Verplichtingen
Het totale verplichtingenbudget voor artikel 1 neemt toe met
EUR 177,7 miljoen. De belangrijkste opwaartse mutaties houden verband
met het aangaan van langdurige partnerschappen zodat de effectiviteit van
onze uitvoeringspartners kan worden verhoogd. Het betreft tienjarige
partnerschappen met IDH (Initiatief Duurzame Handel), Agriterra (Economic
Governance en Institutions) en met Mondiaal FNV en CNV Internationaal in
het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma (Economic
Governance en Institutions).
Uitgaven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
10
Mutaties Miljoenennota
Artikelonderdeel 1.3: Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikke
lingslanden
Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde
aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre
actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk
II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is
EUR 24 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 1.3
Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden. Het
betreft de volgende onderdelen uit het steunpakket: Trade Mark East Africa
(EUR 3 miljoen), Family Support Programme Soedan (EUR 6 miljoen), DGGF
(EUR 15 miljoen).
Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te
verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt.
Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020
Artikelonderdeel 1.3 : Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwik
kelingslanden
Per saldo neemt het uitgavenbudget voor artikelonderdeel 1.3 (Versterkte
private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden) toe met
EUR 12,2 miljoen. Hierdoor konden ongewenste vertragingen bijv. in de
sectoren Infrastructuur en Financiële sectorontwikkeling worden
voorkomen en was er ruimte voor activiteiten ter vermindering van de
gevolgen van de COVID-pandemie. Dit betreft bijvoorbeeld (aanvullende)
ondersteuning via het DGGF voor investeringen in getroffen gebieden,
een programma in Oost-Afrika om de (grensoverschrijdende) handel zo
goed mogelijk in stand te houden en baanverlies te beperken en een familieondersteuningsprogramma in Soedan. Verder werd een kortlopend
programma met Pharmaccess in Ghana ondersteund en vond een herprio
ritering plaats vanuit een reguliere NEXUS onderwijs en werkgelegenheid
activiteit naar een COVID gerelateerde activiteit in Libanon. Naast deze
COVID-19 activiteiten wordt in het kader van (jeugd)werkgelegenheid de
vervolgbetaling aan het Challenge Fund for Youth Employment vertraagd
om vervolgens plaats te vinden in latere jaren.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
11
Artikel 2: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 5 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2 Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat
(Tweede suppletoire begroting) (bedragen x € 1.000)
Stand ontwerp
begroting
Verplichtingen
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Mutaties Miljoe
nennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
2020
(4)=(2+3)
604 880
975 437
‒ 7 512
181 731
1 149 656
753 477
733 279
‒ 7 512
16 862
742 629
Uitgaven:
Programma-uitgaven totaal
waarvan juridisch verplicht
2.1 Voedselzekerheid
98%
100%
339 295
324 195
‒ 13 412
29 424
340 207
Realiseren ecologische houdbare
voedselsystemen
24 445
22 000
0
‒ 3 500
18 500
Bevorderen inclusieve, duurzame
groei in de agrarische sect.
36 605
33 605
0
5 645
39 250
Kennis & capaciteitsopbouw ten
behoeve van voedselzekerheid
31 000
6 000
0
‒ 4 700
1 300
Uitbannen huidige honger en
voeding
22 085
9 990
6 000
‒ 6 990
9 000
Kennis & capaciteitsopbouw ten
behoeve van voedselzekerheid
10 000
35 000
0
‒ 12 300
22 700
Realiseren ecologische houdbare
voedselsystemen
15 000
12 000
0
‒ 1 000
11 000
4 000
4 000
0
‒ 1 000
3 000
Subsidies (regelingen)
Opdrachten
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor ondernemend
Nederland
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Voedselzekerheid
165 160
172 600
13 000
‒ 12 067
173 533
Realiseren ecologische houdbare
voedselsystemen
0
0
6 000
0
6 000
Bevorderen inclusieve, duurzame
groei in de agrarische sect.
15 000
13 000
0
4 267
17 267
Kennis & capaciteitsopbouw ten
behoeve van voedselzekerheid
12 000
12 000
0
13 157
25 157
Uitbannen huidige honger en
voeding
4 000
4 000
0
9 500
13 500
0
0
‒ 38 412
38 412
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
12
Nog te verdelen
Nog te verdelen
Stand ontwerp
begroting
2.2 Water
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
193 714
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Mutaties Miljoe
nennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
2020
(4)=(2+3)
195 103
6 000
‒ 5 902
195 201
Subsidies (regelingen)
Waterbeheer
22 449
19 374
0
‒ 6 729
12 645
Drinkwater en sanitatie
25 500
17 259
6 000
16 633
39 892
2 000
2 000
0
0
2 000
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor ondernemend
Nederland
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Waterbeheer
86 700
88 270
0
‒ 6 761
81 509
Drinkwater en sanitatie
57 065
68 200
0
‒ 9 045
59 155
220 468
213 981
‒ 100
‒ 6 660
207 221
Klimaat algemeen
56 179
32 000
0
8 599
40 599
Hernieuwbare energie
36 000
35 000
0
0
35 000
Dutch Fund for Climate and
Development
40 000
40 000
0
‒ 20 000
20 000
4 000
0
0
1 076
1 076
0
3 000
0
1 000
4 000
2.3 Klimaat
Subsidies (regelingen)
Opdrachten
Klimaat algemeen
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor ondernemend
Nederland
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Contributie IZA/IZT
357
357
0
‒ 52
305
Klimaatprogramma's (non-ODA)
1 550
1 550
‒ 100
151
1 601
Klimaat algemeen
75 240
77 074
0
3 424
80 498
0
17 000
0
0
17 000
7 142
8 000
0
‒ 858
7 142
Hernieuwbare energie
UNEP
Toelichting
Verplichtingen
Het totale verplichtingenbudget voor artikel 2 neemt toe met
EUR 174,2 miljoen. Dit houdt verband met het aangaan van een aantal
nieuwe verplichtingen. De voornaamste nieuwe verplichtingen betreffen:
SNV voor het Drylands Sahel programma, CABI (Centre for Agriculture and
Bioscience International) voor het CABI programma, een additionele
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
13
bijdrage aan IFAD (International Fund for Agricultural Development) en
een nieuwe verplichting aan de CGIAR (Consortium of International Agricul
tural Research Centers) in het kader van kennis en capaciteitsopbouw van
voedselzekerheid.
Uitgaven
Mutaties miljoenennota
Artikelonderdeel 2.1: Voedselzekerheid
Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde
aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre
actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk
II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is
EUR 25 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 2.1
Voedselzekerheid. Het betreft de volgende onderdelen uit het steunpakket:
IFAD COVI-19 Rural Poor Stimulus Facility (RPSF) (EUR 6 miljoen), GAIN Netherlands Food Partnership (EUR 6 miljoen) en Safetynet Ethiopië (WB
Cash Transfers PSNP) (EUR 13 miljoen).
Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te
verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt.
Artikelonderdeel 2.2: Water
Uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor bestrijden van de impact van
COVID-19 in de meest kwetsbare landen is EUR 6 miljoen toegevoegd aan
het budget voor water op artikelonderdeel 2.2 voor het onderdeel WASH
SDG6 consortium - (Simavi, PLAN, SNV).
Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020
Artikelonderdeel 2.1: Voedselzekerheid
Per saldo neemt het uitgavenbudget voor artikelonderdeel 2.1 (Voedselze
kerheid) toe met EUR 29,4 miljoen. De stijging wordt veroorzaak door extra
inzet op COVID gerelateerde activiteiten, waaronder in Ethiopië waar
Nederland een belangrijke partner is in het Protective Safety Net
Programma van de Wereldbank. Daarnaast zijn additionele middelen
toegekend aan IFAD en GAIN die uit centrale middelen worden gefinancierd.
Artikelonderdeel 2.2: Water
Per saldo neemt het uitgavenbudget voor artikelonderdeel 2.2 (Water) af
met EUR 5,9 miljoen. De meest in het oog springende mutaties zijn enerzijds
de verlagingen als gevolg van vertragingen in de uitvoering van activiteiten
- mede door COVID-19 - in Bangladesh, Indonesië, Kenia, Mali, Soedan,
Rwanda, Egypte en Jemen op het gebied van drinkwater en sanitatie en
integraal waterbeheer, en anderzijds verhogingen om het hoofd te bieden
aan de impact van COVID-19. Voorbeelden zijn een aanvullende bijdrage aan
het UNICEF-programma op het gebied van drinkwater, sanitatie en hygiëne
en het WASH SDG6-programma met SIMAVI. Ook zijn door ambassades
uitgaven gedaan op het gebied van drinkwater en sanitatie, zoals het
Omidelta-programma in Benin en verbetering van infrastructuur met
betrekking tot drinkwater en sanitatie in Mozambique.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
14
Artikelonderdeel 2.3: Klimaat
Per saldo neemt het uitgavenbudget voor artikelonderdeel 2.3 (Klimaat) af
met EUR 6,7 miljoen. De voornaamste oorzaken hiervoor zijn enerzijds de
vertraagde opstartfase van het klimaatfonds waardoor er voor 2020 een
lagere liquiditeitsbehoefte bestaat en anderzijds een intensivering van
centrale Klimaat subsidies voor onder andere het ISLA-bossenprogramma
met IDH (the Sustainable Trade Initiative) en subsidies aan enkele andere
klimaatgerelateerde programma’s.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
15
Artikel 3: Sociale vooruitgang
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 6 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 Sociale vooruitgang (Tweede suppletoire begroting) (Bedragen
x € 1.000)
Stand ontwerp
begroting
Verplichtingen
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Mutaties Miljoe
nennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
2020
(4)=(2+3)
1 366 461
2 209 559
‒ 23 246
‒ 25 294
2 161 019
764 679
751 499
‒ 23 246
19 535
747 788
Uitgaven:
Programma-uitgaven totaal
waarvan juridisch verplicht
3.1 Seksuele en reproductieve
gezondheid en rechten en hiv/
aids
97%
100%
421 784
421 784
‒ 23 246
24 616
423 154
117 778
109 278
11 000
11 807
132 085
75
75
0
345
420
14 478
14 478
5 000
‒ 4 203
15 275
110
110
0
70
180
Subsidies (regelingen)
SRGR en hiv/aids
Global Fund to Fight Aids,
Malaria and Tuberculosis
Opdrachten
SRGR en hiv/aids
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor ondernemend
Nederland
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
WHO/PAHO
6 713
6 713
0
‒ 475
6 238
SRGR en hiv/aids
115 692
116 192
0
‒ 8 010
108 182
UNFPA
60 000
58 000
0
‒ 14 500
43 500
UNAIDS
20 000
20 000
0
10 000
30 000
Partnershipprogramma WHO
12 013
12 013
0
‒ 653
11 360
Global Fund to Fight Aids,
Malaria and Tuberculosis
51 925
51 925
0
‒ 9 925
42 000
UNICEF
7 000
7 000
0
0
7 000
Vrouwenrechten en keuzevrijheid
16 000
26 000
0
914
26 914
0
0
‒ 39 246
39 246
0
52 439
50 460
0
‒ 1 566
48 894
33 766
31 087
0
2 879
33 966
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
16
Nog te verdelen
Nog te verdelen
3.2 Vrouwenrechten en
gendergelijkheid
Subsidies (regelingen)
Vrouwenrechten
Stand ontwerp
begroting
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Mutaties Miljoe
nennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
2020
(4)=(2+3)
Opdrachten
Vrouwenrechten
500
500
0
‒ 450
50
200
200
0
‒ 200
0
Vrouwenrechten
11 973
12 673
0
‒ 3 795
8 878
UNWOMEN
6 000
6 000
0
0
6 000
180 531
169 930
0
‒ 4 115
165 815
Twinningsfaciliteit Suriname
1 700
1 700
0
‒ 551
1 149
Versterking maatschappelijk
middenveld
155 833
145 232
0
2 723
147 955
11 000
8 105
0
1 895
10 000
11 998
14 893
0
‒ 8 182
6 711
109 925
109 325
0
600
109 925
1 500
1 500
0
‒ 75
1 425
40 375
40 375
0
0
40 375
Bijdrage aan agentschappen
Rijksdienst voor ondernemend
Nederland
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
3.3 Maatschappelijk middenveld
Subsidies (regelingen)
Opdrachten
Versterking maatschappelijk
middenveld
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Versterking maatschappelijk
middenveld
3.4 Onderwijs
Subsidies (regelingen)
Onderzoeksprogramma's
Garanties
Onderwijs
Opdrachten
Onderzoeksprogramma's
1 500
1 500
0
‒ 500
1 000
Hoger Onderwijs
38 300
45 700
0
0
45 700
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Onderwijs
18 250
10 250
0
‒ 533
9 717
Global partnership for education
10 000
10 000
0
1 708
11 708
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
17
Toelichting
Verplichtingen
Geen toelichting
Uitgaven
Mutaties Miljoenennota
Artikelonderdeel 3.1: Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en
hiv/aids
Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde
aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre
actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk
II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is
EUR16 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 3.1
Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids. Het betreft
de volgende onderdelen uit het steunpakket: Medical Credit Fund PharmAccess (EUR 6 miljoen), FIND – Foundation for Innovative New
Diagnostics (EUR 5 miljoen) en GAVI - Covax Advance Market Commitment
for COVID-19 vaccins (EUR 5 miljoen).
Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te
verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt.
Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020
Artikelonderdeel 3.1: Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en
hiv/aids
Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 3.1 (Seksuele en repro
ductieve gezondheid en rechten en hiv/aids) toe met EUR 24,6 miljoen. De
toename van het uitgavenbudget wordt voornamelijk veroorzaakt door
het technisch tegenboeken van de eerder opgenomen «nog te verdelen»
post. Daarnaast vindt er een intensivering plaats van EUR 3,8 miljoen ter
ondersteuning van de gezondheidssector en family planning in Ethiopië.
Als gevolg van vertraging en de COVID-19 situatie worden er ook een aantal
betalingen uitgesteld naar 2021. Dit gaat om de volgende betalingen:
EUR 14,5 miljoen UNFPA, EUR 2,4 miljoen GAVI en EUR 6,9 miljoen
Wereldbank.
Artikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 7 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling (Tweede suppletoire
begroting) (Bedragen x € 1.000)
Stand ontwerp
begroting
Verplichtingen
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
332 742
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Mutaties Miljoe
nennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
Stand 2e suppletoire
begroting
2020
(4)=(2+3)
375 462
8 588
43 957
428 007
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
18
Uitgaven:
Stand ontwerp
begroting
Programma-uitgaven totaal
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
767 260
waarvan juridisch verplicht
4.1 Humanitaire hulp
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Mutaties Miljoe
nennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
2020
(4)=(2+3)
787 280
8 588
25 195
80%
821 063
100%
370 017
413 317
48 000
4 165
465 482
87 000
102 000
6 000
4 000
112 000
200 000
227 500
42 000
90
269 590
1 017
1 817
0
75
1 892
33 000
33 000
0
0
33 000
Subsidies (regelingen)
Noodhulpprogramma's
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Noodhulpprogramma's
Noodhulpprogramma's nonODA
UNHCR
UNRWA
13 000
13 000
0
0
13 000
Wereldvoedselprogramma
36 000
36 000
0
0
36 000
Opvang en bescherming in de
4.2 regio en migratiesamenwerking
162 000
157 000
0
0
157 000
5 000
5 000
0
10 500
15 500
Opvang in de regio
123 000
123 000
0
‒ 10 500
112 500
Migratie en ontwikkeling
34 000
29 000
0
0
29 000
4.3 Veiligheid en
Rechtstaatontwikkeling
235 243
216 963
‒ 39 412
21 030
198 581
Legitieme stabiliteit
26 950
12 000
0
‒ 5 000
7 000
Inclusieve vredes- en politieke
processen
7 362
8 000
0
10 000
18 000
Vredesdividend:
werkgelegenheid en
basisvoorzieningen
51 000
15 000
0
‒ 4 000
11 000
Functionerende rechtsorde
14 476
26 088
0
‒ 12 963
13 125
Subsidies (regelingen)
Opvang in de regio
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Subsidies (regelingen)
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
Legitieme stabiliteit
305
7 637
0
‒ 2 145
5 492
Functionerende rechtsorde
110 150
113 500
0
‒ 8 186
105 314
Inclusieve vredes- en politieke
processen
25 000
34 738
0
3 912
38 650
0
0
‒ 39 412
39 412
0
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
19
Nog te verdelen
Nog te verdelen
Toelichting
Verplichtingen
Het totale verplichtingenbudget voor artikel 4 neemt toe met
EUR 52,5 miljoen. Deze stijging van het verplichtingenbudget is vooral toe
te schrijven aan een verhoging van het Prospects project van de Wereldbank
(periode 2020-2023) en UNCHR (Libanon).
Uitgaven
Mutaties Miljoenennota
Artikelonderdeel 4.1 Humanitaire hulp
Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde
aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre
actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk
II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is
EUR 48 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 4.1
Humanitaire hulp. Het betreft de volgende onderdelen uit het steunpakket:
Dutch Relief Alliance (EUR 6 miljoen), Central Emergency Response Fund
(EUR 9 miljoen), Country-Based Pooled Funds (EUR 15 miljoen), Interna
tional Committee of the Red Cross / Rode Kruis (EUR 12 miljoen) en
Education cannot wait - First Emergency Response mechanism
(EUR 6 miljoen).
Artikelonderdeel 4.3 Veiligheid en rechtsorde
Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te
verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt.
Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020
Artikelonderdeel 4.3 Veiligheid en Rechtsorde
Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 4.3 (Veiligheid en
Rechtsorde) toe met EUR 21 miljoen. Op de instrumenten van functione
rende rechtsorde is door de posten per saldo EUR 8,2 miljoen teruggegeven.
Belangrijkste mutaties betreffen een technische vertraging in een
uitbetaling aan UNDP door post Tunis, en vertragingen in de uitvoering,
deels het gevolg van de COVID-19 pandemie, op de posten Kigali (Rwanda),
AddisAbeba (Ethiopië) en Bamako (Mali). Vanuit de centrale budgetten van
functionerende rechtsorde wordt EUR 12 miljoen overgeheveld naar de
centrale budgetten voor inclusieve vredesprocessen en EUR 1 miljoen naar
beleidsartikel 2 voor het Land@scale programma.
Op de instrumenten van inclusieve vredes- en politieke processen wordt
EUR 13,9 extra begroot. Dit is het saldo van een neerwaartse bijstelling op
het postenbudget van post Sana'a (Jemen) van EUR 1,9 miljoen vanwege
vertragingen in de uitvoering en verhogingen van de centrale budgetten ter
grootte van EUR 15,9 miljoen. Deze verhoging is vooral bestemd voor
betalingen aan strategische partners, waaronder International Alert, Inter
national Crisis Group, VNG-International en het Peace Building Fund.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
20
Het budget voor het instrument van vredesdividend: werkgelegenheid en
basisvoorzieningen wordt met EUR 4 miljoen verlaagd. Dit gebeurt door
binnen het instrument de uitvoering van bestaande programma’s te
vertragen.
Artikel 5: Multilaterale samenwerking en overige inzet
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 8 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 Multilaterale samenwerking en overige inzet (Tweede suppletoire
begroting) (Bedragen x € 1.000)
Stand ontwerp
begroting
Verplichtingen
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
59 800
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
Mutaties Miljoe
nennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
2020
(4)=(2+3)
931 262
7 418
288 073
1 226 753
waarvan garantieverplichtingen
828 440
828 440
waarvan overige verplichtingen
102 822
398 313
Uitgaven:
Programma-uitgaven totaal
253 152
waarvan juridisch verplicht
5.1 Multilaterale samenwerking
189 855
169 756
‒ 63 169
99%
164 616
296 442
100%
199 924
7 418
4 718
212 060
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
UNIDO
1 950
1 308
0
0
1 308
UNDP
30 000
30 000
0
‒ 2 000
28 000
UNICEF
31 000
33 000
0
4 146
37 146
Speciale multilaterale activiteiten
11 077
26 077
0
‒ 3 000
23 077
Assistent
deskundigenprogramma
9 000
9 000
0
1 000
10 000
Internationale Financiële
Instellingen
8 324
23 324
20 000
‒ 7 510
35 814
Middelenaanvullingen
multilaterale banken en fondsen
66 789
66 789
0
‒ 500
66 289
Kapitaalaanvullingen bij
regionale ontwikkelingsbanken
6 476
10 426
0
0
10 426
0
0
‒ 12 582
12 582
0
87 448
77 752
0
‒ 4 845
72 907
10 765
7 563
0
‒ 533
7 030
4 400
4 166
0
‒ 155
4 011
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
21
Nog te verdelen
Nog te verdelen
5.2 Overig armoedebeleid
Subsidies (regelingen)
Kleine activiteiten posten en
cultuur en ontwikkeling
Bijdrage aan (inter-)nationale
organisaties
UNESCO
Stand ontwerp
begroting
Diverse ondersteunende
activiteiten
Stand 1e suppletoire
begroting
2020
2020
(1)
(2)
Mutaties Miljoe
nennota
Overige mutaties 2e
suppletoire
begroting
2020
2020
2020
(4)=(2+3)
9 988
0
‒ 3 948
2 200
2 595
0
‒ 796
1 799
59 930
53 190
0
0
53 190
250
250
0
587
837
1 088
‒ 87 821
162 338
‒ 63 042
11 475
72 915
62 415
0
‒ 2 163
60 252
5.20Ontvangsten en restituties met
betrekking tot leningen
41 739
36 239
0
‒ 2 163
34 076
5.21Ontvangsten OS
31 176
26 176
0
0
26 176
pm
pm
pm
0
pm
0
0
0
0
0
Kleine activiteiten posten en
cultuur en ontwikkeling
Schuldverlichting
Voorlichting op het terrein van
Ontwikkelingssamenwerking
Nog te verdelen i.v.m.
wijzigingen BNI en/of
5.4 toerekeningen
Ontvangsten
5.22Koersverschillen OS
5.23Diverse ontvangsten non-ODA
9 903
Stand 2e suppletoire
begroting
Mutaties 2e suppletoire begroting (3)
6 040
Toelichting
Verplichtingen
Het totale verplichtingenbudget voor artikel 5 neemt toe met
EUR 295,5 miljoen. Deze verhoging van het verplichtingenbudget op
beleidsartikel 5 is vrijwel geheel toe te schrijven aan de 15e middelenaan
vulling van de African Development Fund (ADF) en de 7e kapitaalverhoging
van de African Development Bank (AfDB). Beide entiteiten maken deel uit
van de African Development Bank Group. Daarnaast neemt het verplichtin
genbudget toe vanwege het committeren van verschillende COVID-activi
teiten.
Uitgaven
Mutaties Miljoenennota
Artikelonderdeel 5.1 Multilaterale Samenwerking
Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde
aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre
actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk
II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
22
EUR 20 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 5.1 Multi
laterale samenwerking. Het betreft de volgende onderdelen uit het
steunpakket: CCTR Catastrophe Containment and Relief Trust - IMF, PRGT
Poverty Reduction and Growth Trust - IMF en TA Wereldbank en IMF (totaal
EUR 20 miljoen).
Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te
verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt.
Artikelonderdeel 5.4 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toereke
ningen
De mutatie van EUR 162,4 miljoen is het saldo van een aantal mutaties in
2020. Het betreft de daling van het ODA-budget (minus EUR 378 miljoen) en
de generale compensatie voor de BNI-daling (EUR 350 miljoen), een
kasschuif (EUR 40 miljoen), toevoeging en herverdeling van de extra
EUR 150 miljoen vanwege de COVID-respons en verwerking van overpro
grammering en vertragingen (EUR 152 miljoen). Zie voor de uitsplitsing in
tabelvorm de beantwoording van de schriftelijke Kamervraag 158 op de
BHOS begroting voor 2021 (kamerstuk 35 570-XVII-8).
Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020
Artikelonderdeel 5.4 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toereke
ningen
Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 5.4 (Nog te verdelen i.v.m.
wijzigingen BNI en/of toerekeningen) af met EUR 63 miljoen. Het positieve
saldo voor 2020 bij Miljoenennota 2021 wordt toegevoegd aan de beleids
artikelen voor 2020. Daarnaast is er een meevaller ten gunste van het
verdeelartikel door teruggaven van ODA-middelen door andere departe
menten. Vanwege een lager dan verwachte bezetting bij het COA is de
raming van de ODA-toerekening van eerstejaarsopvang van asielzoekers uit
DAC-landen aangepast. Deze meevaller ter grootte van EUR 28,4 miljoen
wordt via de HGIS eindejaarsmarge opgevraagd in 2021. Met deze Tweede
suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te verdelen’ technisch tegen
geboekt en op instrumentniveau verwerkt.
In de Eerste suppletoire begroting is een correctie aangekondigd van de
EUR 10 mln voor 2021 vanwege het steunpakket ter bestrijding van de
coronacrisis in ontwikkelingslanden. Deze correctie is uiteindelijk niet
nodig.
Ontvangsten
Artikelonderdeel 5.2 Ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen
De door de G20 ingeroepen schuldenmoratorium (DSSI) leidt tot een
tegenvaller op de inkomsten van de NIO-portefeuille. Doordat er in 2020
minder wordt afgelost en minder rente wordt ontvangen op de begrotings
leningen ontstaat een tegenvaller van EUR 2,2 miljoen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2
23
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ad8cd6bc-ccd2-4620-9cf8-87b738899ddc
|
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
Ministerie van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport
> Retouradres Postbus 2518 6401 DA Heerlen
Ministerie van VWS
T.a.v. directeur Programmadirectie COVID-19
Postbus 20530
2500 EJ DEN HAAG
Stadsplateau 1
3521 AZ Utrecht
Postbus 2518
6401 DA Heerlen
T 088 120 50 00
F 088 120 50 01
www. igj. nl
Datum
15 maart 2021
Onderwerp Consultatie: wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met
het stellen van tijdelijke regels over de inzet van een negatieve
testuitslag voor het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen
covid-19)
Geachte heer
1
Aanleiding voor deze nota
Op maandag 8 maart 2021 is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd
(inspectie) ter consultatie navolgende concept gestuurd:
•
wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van
tijdelijke regels over de inzet van een negatieve testuitslag voor het virus
SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen covid-19);
De inspectie begrijpt de noodzaak van een snel proces en geeft daarom graag
gehoor aan uw verzoek.
2 Conclusie
De inspectie ziet geen onoverkomelijke bezwaren in voorgelegde wettekst voor
haar toezicht en handhaving, maar het wetsvoorstel is slechts uitvoerbaar en
handhaafbaar is binnen de uitvoering van haar bredere toezichtstaak in het kader
van de veiligheid en kwaliteit van de zorg zoals hieronder onder ad A. uiteengezet.
Daarnaast is aanpassing, dan wel aanscherping op enkele punten wenselijk.
In deze nota ter consultatie zal de inspectie ingaan op de volgende punten:
A. Kader: invulling rol inspectie;
B. Onduidelijkheden - definitie en begripsbepalingen.
3
Belangrijkste punten van informatie
De inspectie ziet vanuit het perspectief van handhaafbaarheid en de uitvoering
van het toezicht in de praktijk redenen te verzoeken tot aanpassing c.q.
verduidelijking van de voorgestelde wijziging. Zij ziet de volgende mogelijke
problemen voor de uitvoering van het toezicht in de praktijk.
Pagina 1 van 3
Ad. A. kader: invulling rol inspectie
Datum
15 maart 2021
Toezicht testaanbieders
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wpg zijn
ingevolge artikel 64 Wpg de ambtenaren van de Inspectie Gezondheidszorg en
Jeugd en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) belast.
In de Memorie van Toelichting bij de onderhavige wetswijziging (consultatieversie
5 maart 2021, pag. 17) is bepaald dat het afnemen van een test bij personen die
niet vermoed worden te zijn besmet met het coronavirus is aan te merken als
'andere zorg' in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz).
In de Memorie van Toelichting wordt in dit verband benadrukt dat elke aanbieder
die bedrijfs- of beroepsmatig testen afneemt, dan ook gehouden is goede zorg te
verlenen en te voldoen aan de overige eisen Wkkgz. Daarnaast geldt dat bij
dergelijke testafname sprake is van een geneeskundige
behandelingsovereenkomst. Dit brengt met zich mee dat er een nieuwe groep
zorgaanbieders, namelijk de aanbieders die testen afnemen bij personen die niet
worden vermoed te zijn besmet met het coronavirus, onder toezicht van de
inspectie komt te vallen. Mede afhankelijk van de uitvoering van dit wetsvoorstel
en of er al dan niet ministeriële regelingen van kracht zullen worden voor de in het
wetsvoorstel genoemde sectoren, heeft dit consequenties voor onze capaciteit.
De inspectie houdt toezicht op de wijze waarop zorgorganisaties en
zorgprofessionals vanuit hun professionaliteit invulling geven aan goede zorg
(Wkkgz) en verantwoorde hulp (Jeugdwet) en de professionele afwegingen die
daarbij worden gemaakt. Het toezicht van de inspectie strekt zich in dit verband
uit tot de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening. De inspectie toetst in de
praktijk onder meer of de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg aanwezig
zijn.
Sanctionering overtredingen
In de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel (consultatieversie 5 maart
2021, pag. 19) is het navolgende opgenomen:
"(..) De sanctionering van overtredingen is als volgt. Een last onder bestuursdwang
kan worden opgelegd door de minister van VWS voor besloten plaatsen indien deze
een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. De burgemeester
kan een last onder bestuursdwang opleggen bij een overtreding op een openbare of
publieke plaats of in een besloten plaats indien deze geen ruimte betreft waar een
beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. (..)"
In dit verband hecht de inspectie er aan te benadrukken dat de rol van de
inspectie ook in dit kader zal aansluiten bij de bestaande toezichthoudende taken.
Ze hetgeen hierover is opgenomen in de Memorie van Toelichting bij de Tijdelijke
wet maatregelen covid-19 is :
"(...) De rol van de IGJ en de NVWA zal zich feitelijk beperken tot overtredingen en
plaatsen die aansluiten bij de bestaande toezichthoudende taken van de IGJ en de
NVWA (...)."1
Tweede Kamer, 2019-2020, 35 526, nr. 3, p. 39.
Pagina 2 van 3
De reikwijdte van de dit artikel wordt ingekaderd door artikel 58ra WPG. Blijkens
artikel 58ra WPG ziet dit wetsvoorstel op niet-essentiele sectoren. De zorgsector
valt in die zin buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel.
Datum
15 maart 2021
De inspectie ziet dan ook geen rol in het kader van de sanctionering bij een
overtreding op een openbare of publieke plaats of in een besloten plaats indien dit
een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. De inspectie
houdt derhalve toezicht op de zorg, de testafname, maar niet op de verwerking en
het gebruik van het testbewijs.
De inspectie mist in het voorstel de optie om gebruik te maken van (begeleid)
zelftesten. Het gebruik van zelftesten zonder dat dit onder verantwoordelijkheid
van een arts gebeurt. In dat geval is er geen sprake van zorg en valt het
beroepsmatige of bedrijfsmatig laten afnemen van zelftesten niet onder het
zorgaanbiedersbegrip in de Wkkgz. Dit verlaagt de drempel voor testafnames. De
ontheffingsprocedure om zelftesten op de markt te brengen loopt al concreet en
naar verwachting zijn ze over een paar weken beschikbaar. Die optie geeft veel
meer mogelijkheden om een minder ingrijpend systeem op te zetten waardoor het
makkelijker zal zijn om op te schalen. Daarbij realiseert de inspectie zich dat
controle op persoon en afnamemethodiek/resultaat wenselijk kan zijn voor
validatie van het testresultaat in de app.
Ad B. Onduidelijkheden - definitie en begripsbepalingen
Bewaartermijn - artikel 58rf,
De inspectie verzoekt VWS artikel 58rf, II, te verduidelijken. Het is artikel, met
name sub b, is niet goed leesbaar en verwarrend. In de Memorie van Toelichting
(consultatieversie 5 maart 2021, pag 17) wordt aangegeven dat bij het bepalen
van de bewaartermijn rekening gehouden zal worden met het belang van dossiers
voor het toezicht op de kwaliteit van de zorg. In dit licht wordt blijkens de
toelichting gedacht aan een termijn van zes maanden voor negatieve uitslagen en
een jaar voor positieve uitslagen. Deze bewaartermijn acht de inspectie lang en in
relatie tot AVG disproportioneel. Immers het testbewijs heeft een geldigheidsduur
van max 48 uur. De inspectie geeft in overweging om voor de doeleinden 'klacht
van cliënt tegen testaanbieder' en 'verantwoording testaanbieder' een
bewaartermijn te hanteren van 2 weken. De inspectie vraagt zich voorts af
waarom er verschil is tussen negatieve test en positieve test. Immers, de
positieve testuitslagen worden gemeld bij GGD of geteste personen worden
verwezen naar de GGD? Ook daar is sprake van registratie/dossiervorming in het
kader van de WPG en Wgbo.
Met vriendelijke groet,
Hoofdinspecteur
Pagina 3 van 3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1639ded0-0566-4a0e-aadd-660922013e11
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2020–2021
31 066
Belastingdienst
Nr. 830
MOTIE VAN HET LID KAT C.S.
Voorgesteld 9 juni 2021
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het kabinet heeft toegezegd om de ondersteuning voor
gedupeerde ouders in het buitenland verder uit te werken, bijvoorbeeld
om een goede terugkeer naar Nederland mogelijk te maken;
overwegende dat deze ouders door de toeslagenaffaire een gat op hun cv
hebben of hun opleiding hebben afgebroken;
verzoekt het kabinet, als onderdeel van deze verdere uitwerking te zorgen
dat deze ouders extra ondersteuning krijgen bij de re-integratie op de
arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door extra loopbaanbegeleiding, cursussen,
opleidingen en coaching aan te bieden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kat
Snels
Idsinga
Inge van Dijk
Van Raan
Grinwis
kst-31066-830
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2021
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 31 066, nr. 830
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5be1fcb7-8a92-4cdd-8d1f-1b5f69e46ace
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2008–2009
30 196
Duurzame ontwikkeling en beleid
Nr. 40
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 13 oktober 2008
1
Samenstelling:
Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij
(SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD),
ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove
(CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies
(CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP),
Vietsch (CDA), De Krom (VVD), Samsom
(PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA),
Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen
(SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA),
Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand
(PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van
Meppelen Scheppink (ChristenUnie).
Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies
(SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi
(PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel
(CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP),
Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer
(PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra
(VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek
(VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA),
Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA)
en Ortega-Martijn (ChristenUnie).
2
Samenstelling:
Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter,
Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma
(CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP),
Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD),
Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA),
Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom
(VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA),
Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA),
Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA),
Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD),
Thieme (PvdD) en Polderman (SP).
Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk
(CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn
(VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya
(D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé HammingBluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA),
Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA),
Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten
(CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten
Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens
(SP).
KST123036
0809tkkst30196-40
ISSN 0921 - 7371
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2008
De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer1 en de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 hebben op 24 september 2008 overleg gevoerd met minister
Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en
minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over:
– de brief van de minister van VROM d.d. 8 september 2008 over
ontbossing (31 200-XI, nr. 95);
– de brief van de minister van VROM d.d. 21 april 2008 over
duurzaam hout (30 196, nr. 31);
– de brief van de minister van VROM d.d. 24 juni 2008 over de
inkoopcriteria voor duurzaam hout (30 196, nr. 35);
– de brief van de minister van VROM d.d. 23 september 2008
met een reactie op het persbericht van de RND inzake de
Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu
(SMOM) (30 196, nr. 39).
Van dit overleg brengen de commissies bijgaand woordelijk geredigeerd
verslag uit.
Voorzitter: Jager
Griffier: Van der Leeden
Vragen en opmerkingen uit de commissies
De voorzitter: Welkom. Iedereen zat met smart te wachten op de als
laatste binnengekomen minister.
De spreektijden zijn drie minuten. Ik ben enigszins soepel door een minuut
extra te geven. Wij proberen wel om binnen een redelijke termijn klaar te
zijn, omdat mensen daarna weer weg moeten. De ministers hebben elk
een kwartier voor de beantwoording.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben erg blij dat dit algemeen overleg toch doorgaat, ook al is het
wat later. Maar beter laat dan nooit, ook aangezien dit AO al verschillende
keren is uitgesteld.
Er is alle reden om te spreken over de voortgang op het houtdossier. Het
beeld dat ik heb, is gemengd. Ik krijg goede berichten door over bijvoor-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
1
beeld de gemeente Boskoop, die in haar aanbestedingsbeleid expliciet
mag vermelden dat inschrijvers in het bezit moeten zijn van een
FSC-certificaat. Dat is een mooi voorbeeld dat navolging verdient van
andere gemeenten en overheden. Gaat de minister dit goede voorbeeld
aangrijpen om het duurzaam inkopen van hout verder te promoten naar
de gemeenten? Ook hoor ik goede berichten over de vrijwillige
partnerschapovereenkomst die is gesloten met Ghana. Het begin is er.
Eén punt valt de fractie van de ChristenUnie in het bijzonder op: het voornemen tot wetswijziging om de landrechten goed te regelen. Zeker voor
de overeenkomst met Maleisië en de problemen daar met de inheemse
bevolking, is dit iets wat navolging verdient.
Tot voor kort was er weinig duidelijkheid over het inkoopbeleid en de
duurzaamheidscriteria van de overheid zelf, terwijl daar het goede voorbeeld vandaan moet komen. Ook de voortgang op het Europese vlak blijft
onduidelijk. De partnerschappen die de Europese Unie sluit met houtproducerende landen, zijn een goede stap, maar wij kunnen niet doorgaan
met eisen opleggen aan producerende landen als wij niet ook de hand in
eigen boezem steken. De EU moet zelf stappen ondernemen om ervoor te
zorgen dat illegaal hout de EU-markt niet meer op komt. Ik heb waardering voor de inzet van de minister op dit dossier, maar ik maak mij toch
enige zorgen, gelet op het naderende einde van de mandaatsperiode. Is
duidelijk wanneer de voorstellen van de Commissie nu eens echt zullen
worden behandeld? Is de minister bereid, bij Barroso aan te dringen op
spoedige behandeling? Deze eindeloze vertraging zit immers ook de vrijwillige partnerschapsovereenkomst in de weg. Het is misschien wat veel
gevraagd, gezien het moeizame proces, maar zet de minister daarnaast
ook in op aanvullende Europese maatregelen? Ik denk dan aan een
vereiste dat echt alleen aantoonbaar legale houtproducten op de Europese markt worden geplaatst, aan het centraal vastleggen van de vereisten hiervoor om een level playing field te bevorderen en aan een vereiste
van ketentransparantie.
Dan Nederland. De fractie van de ChristenUnie is blij met de brief van vlak
voor het zomerreces, waarin duidelijkheid wordt gegeven over de inkoopcriteria. Er wordt duidelijk gekozen voor duurzaam hout. Wanneer dat niet
beschikbaar is, zal het hout minimaal legaal moeten zijn. Mooi ook dat er
vaart achter zit en dat nog deze maand duidelijk zal zijn of de belangrijkste
certificeringsystemen voldoen aan de opgestelde criteria. Ik ben wel
benieuwd wat de verwachting is voor de resterende 30% van het hout dat
onder andere keurmerken valt. Op welke termijn verwacht de minister
hierover duidelijkheid? De ministers hebben steeds gezegd dat eerst de
criteria dienen rond te zijn en hebben een afwachtende houding aangenomen ten aanzien van flankerend beleid. De fractie van de ChristenUnie
constateert dat het nu dus tijd is voor verdere stappen, zodat duurzaam
hout de normaalste zaak van de wereld kan worden. Enkele zaken wil ik bij
hen onder de aandacht brengen: flankerend beleid, monitoring en handhaving.
Een groot deel van het bedrijfsleven wil volop inzetten op duurzaam hout.
Om deze inzet te belonen en de goeden niet onder de kwaden te laten
lijden, is handhaving nodig. Wat is daarvoor op dit moment geregeld? De
fractie van de ChristenUnie is van mening dat naast criteria de handhaving cruciaal is om het duurzaam inkoopbeleid te laten slagen. Is het dan
niet zinvol, in te zetten op ketencertificering zodat je er zeker van kunt zijn
dat alle onderdelen van de keten inzetten op duurzaam hout? Wat mij
betreft, zet de minister in op het opnemen van boeteclausules in bestekken voor het niet opleveren van duurzame producten. Wat is haar reactie
op deze suggestie? In aanvulling hierop: wordt ook gemonitord of het
beleid werkt, zodat er tijdig kan worden bijgestuurd?
Dan het flankerend beleid. Er is aanbod van duurzaam hout. Nu is het, wat
de ChristenUniefractie betreft, zaak om in te zetten op een toename van
de vraag bij overheden, bedrijven en burgers. Wij moeten dit niet alleen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
2
aan de markt overlaten, maar als overheid ook actief stimuleren. Er moet
nu echt haast worden gemaakt met het onderzoek van CE Delft naar
belastingmaatregelen op niet-duurzaam geproduceerd hout. Wat is de
stand van zaken? Op welke termijn kunnen wij de uitkomsten van dit
onderzoek verwachten? Ik denk ook aan betere informatie voor het
bredere publiek over de mogelijkheden om duurzaam hout aan te
schaffen door middel van een publiciteitscampagne. Zijn er voor het
promoten van duurzaam hout geen kansen in bestaande regelingen zoals
Vamil? Wat denkt de minister bijvoorbeeld van de uitbreiding van de
Vamil-lijst met bedrijfsmiddelen die van belang zijn in de duurzame houtproductie, zoals software voor bosmanagement? Ook ligt er volgens de
fractie van de ChristenUnie een kans bij de lagere overheden. Op weg
naar de 100% kan van hen worden gevraagd, ten minste legaal hout in te
kopen en zo veel mogelijk duurzaam. Wat is de inzet van de minister op
deze punten?
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ook onze fractie is blij dat wij nu dit
overleg hebben over de voortgang in het houtdossier. Wij zijn er allemaal
van overtuigd dat de illegale houtkap het begin is van een ecologische
verwoesting als er geen duurzaam bosbeheer wordt beoefend. Na de
(illegale) houtkap begint de aanplant van palmolieplantages. Het gehele
duurzaamheidspakket rondom hout moet in samenhang worden gezien
met wat er allemaal gebeurt. Hoe is het duurzaam bosbeleid vormgegeven? De fractie van de Partij van de Arbeid is van mening dat de
Nederlandse regering in Europees en mondiaal verband geen gelegenheid voorbij moet laten gaan om het onderwerp illegale houtkap op de
agenda te zetten en te houden. De in mei verwachte EU-maatregelen
lopen weer vertraging op. Wij vragen beide ministers – want het wordt in
verschillende gremia besproken – hoe het dossier in Europa loopt en
welke te nemen stappen er worden verwacht.
Wij steunen uiteraard het FLEGT-actieplan om de handel in illegaal gekapt
hout tegen te gaan. Dit proces is echter niet genoeg voor het oplossen van
het wereldwijde probleem van illegale houtkap en gerelateerde handel. Er
is een dringende noodzaak tot effectieve aanvullende maatregelen die
illegale kap en ontbossing tegengaan. Ik ben het eens met collega Wiegman dat het niet alleen een Europese verantwoordelijkheid is. Ook onze
partners zullen hun verantwoordelijkheid moeten nemen met het
vergunnen van de concessies, het toedelen van de landrechten en alles
wat op het vlak van duurzaamheid daarbij hoort. Kort geleden hebben wij
in het kader van het FLEGT-proces gesproken met de Maleisische minister
van Handel. Natuurlijk leggen zij hun belang bij ons neer, maar er moet
gewoon voortgang worden geboekt in het dossier. Ook Maleisië is dan als
handelspartner van Europa van belang. Zolang de EU-maatregelen op zich
laten wachten, is het FLEGT-actieplan het enige instrument dat wij
hebben. Wij verwachten een blijvend actieve opstelling van Nederland,
waarbij de focus ook komt te liggen op wat wij in en voor producerende
landen kunnen betekenen. Ook wij hebben de plicht om de landen te
helpen om duurzaam bosbeheer te stimuleren en de illegale houtkap
terug te dringen.
Het beleid moet erop gericht zijn om de vraag naar illegaal hout – goedkoop hout – hier tegen te gaan. Daarop zijn alle acties gericht. Ik denk dat
wij ook de publieksacties daaromheen in dat perspectief moeten zien. De
bewustmaking van burgers is van belang, maar dat niet alleen. Ook
bedrijven die graag willen meedoen, moeten in de gelegenheid worden
gesteld om hun aankoop ter plekke en hun vermarkting in de thuishaven
zo goed mogelijk te organiseren. Met de bevindingen van de commissie
Gelijkwaardigheidstoetsing moet het toch mogelijk zijn om goed hout in
het aanbestedingsbeleid te verankeren. Ik sluit mij aan bij de vraag van
mevrouw Wiegman welke meer stringente maatregelen wij kunnen
nemen als het aanbestedingsbeleid omissies bevat. Wij hebben de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
3
verplichting op ons genomen om in 2010 100% duurzaam in te kopen. De
lagere overheden hoeven echter slechts 50% aan te besteden in 2010 en
kunnen daarbij ook nog wat shoppen in productgroepen. Het moet duidelijk zijn dat ook lokale overheden 100% duurzaam gaan aanbesteden.
Het beleid in Nederland moet zodanig zijn dat de vraag naar goed en
duurzaam geproduceerd hout toeneemt en de vraag naar illegaal hout
afneemt en bij voorkeur helemaal verdwijnt, niet alleen bij de overheid
maar ook bij consumenten. Welke mogelijkheden ziet de minister om de
consument van de noodzaak van duurzaam hout te overtuigen? Hoe kan
de minister daarnaast de aankoop van illegaal hout ontmoedigen? Eerder
zijn al belastingmaatregelen genoemd, maar het onderzoek naar de
effecten daarvan is pas aan het einde van 2007 gestart. Wanneer is dat
onderzoek afgerond? Wanneer zijn de resultaten ervan bekend?
Dan nog een opmerking over de SMOM. Het is van uitermate groot
belang dat burgers met publiek geld op alle mogelijke manieren worden
betrokken bij milieu en natuur. Dat is ook een citaat van de minister van
VROM. Wij kunnen ons heel goed voorstellen dat dit tegenstrijdige
berichten oplevert. In hoeverre geeft de minister verder handen en voeten
aan de criteria voor het besteden van publiek geld aan organisaties die
een actieve schakel zijn in het betrekken van burgers bij milieu en natuur?
Worden er gedragsregels opgenomen in de criteria? Voor de fractie van
de Partij van de Arbeid is er absoluut geen sprake van om organisaties die
het in hun publicaties anderen soms lastig maken, de mond te snoeren. In
onze samenleving mogen wij kritische geluiden niet de mond snoeren.
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Het wachten op en het wat traag
starten van dit overleg is illustratief voor dit dossier, want de vaart zit er
niet in. Hier zitten wij dan weer. Ondertussen is er 1000 ha tropisch regenwoud minder dan de vorige keer. Weer stuurt de milieubeweging ons een
brief op poten. Weer krijgen wij het verzoek om een waslijst met verbeterpunten aan het kabinet over te brengen. Ik hoor hierop graag een reactie
van de minister, die deze punten waarschijnlijk ook onder ogen heeft
gehad.
Vijf jaar geleden heeft de Europese Commissie toegezegd, een studie te
doen naar de wettelijke mogelijkheden om illegale houtimport tegen te
gaan. In juli van het vorig jaar heeft onze minister van LNV kennelijk
schuchter gevraagd of er nog wat van kwam. In december van het vorig
jaar liet de Europese Commissie weten dat zij de studie heeft laten
uitvoeren. In mei dit jaar zou de Commissie met een mededeling komen,
vergezeld van een wetsvoorstel. Er is echter in geen velden of wegen iets
van die mededeling te bespeuren, zo schrijft de minister van VROM. Wij
zitten al jaren voor joker te praten over een door iedereen erkend schandaal. De Nederlandse regering wordt eigenlijk gewoon te kakken gezet en
laat dat kennelijk gewoon gebeuren. De minister schrijft namelijk: «Helaas
is niet duidelijk wanneer deze mededeling wel verschijnt.» Ik begrijp
echter dat er wel een tekst van het EU-voorstel bij de minister van LNV
ligt. Kan de Kamer die dan krijgen? Laten wij opschieten. De wet moet met
spoed door de Europese Commissie en het Europees Parlement. Bel op,
zou ik zeggen, mail, roep, spreek er schande van dat dit lamme gedoe zo
lang vertraagt. Voordat er Europese verkiezingen zijn, moet dit eigenlijk
rond zijn. Als men dat in Europa niet wil, laten wij dan komen met een
nationaal wetsvoorstel. Zorg ervoor dat de handel in illegaal hout een
strafbare vorm van heling is, want anders kunnen wij het niet zien.
VROM en LNV geven de ene na de andere opdracht voor onderzoek.
Onderzoek is zo langzamerhand een eufemisme geworden voor niets
doen. Het enige punt waarin wij concreet worden, is de duurzame inkoop
door de overheid: 100% door het Rijk, 75% door de provincies en 50%
door de gemeenten in 2010. Daar zijn wij blij mee. Wanneer wordt alles
100%? Hoe zit het met de waterschappen? Het is goed dat dit inkoopbeleid
door de rijksoverheid wordt gevoerd. Wij moeten er daarbij rekening mee
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
4
houden dat hiermee ongeveer 16% van de handelsstroom van nietduurzaam hout naar Nederland kan worden verminderd. Hoe concluderen
wij dat? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat er alleen duurzaam hout wordt
gebruikt? Hoe is dat te handhaven en wie gaat dat doen? Hoe wordt dit
transparant in de eindrekening afgerekend? Wordt daarmee ook de kap
van bomen tegengegaan? Ik denk helaas van niet, want naast die 16%
komt de resterende 84% gewoon de Nederlandse markt op. De rest van
dat hout komt gewoon de Rotterdamse haven binnen en gaat op de trein
naar Duitsland, Zwitserland en verder Europa in. Daardoor worden er nog
steeds weinig bomen minder gekapt.
De verkoop van illegaal en niet-duurzaam hout gaat gewoon door. De
tuincentra schreeuwen via de Raad Nederlandse Detailhandel moord en
brand als zij daarop worden aangesproken. Ik ben dan ook blij met de
reactie van de minister dat zij de waakhondfunctie van de ngo’s zeer waardeert en dat de intrekking van de financiering daarvan niet ter discussie
staat. Ik ben blij dat zij dat signaal heeft afgegeven; wat mij betreft, zou zij
dat vandaag nog wat mogen accentueren. De Botte Bijl Award toont
terecht aan dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de tuincentra toch niet echt deugt. Er wordt echt niet-duurzaam hout verkocht.
Goed gedrag moet worden beloond, maar fout gedrag moet aan de kaak
worden gesteld. Wij hebben waardering voor organisaties die dat doen.
Hoe staat het met de VPA, de onderhandelingen over het vrijwillige partnerschap met Maleisië? Wat hebben wij geleerd van Ghana? Ik heb
begrepen dat Engeland daar op een goede manier heeft onderhandeld en
dat de onderhandelingen naar ieders tevredenheid zijn verlopen. Wat
kunnen wij daarvan leren nu wij onderhandelen met Maleisië? Van lokale
ngo’s hebben wij nog niet zulke positieve geluiden gehoord, in tegenstelling tot de berichten uit Ghana. Welke lessen trekt de regering hieruit? In
het algemeen wil ik zeggen dat gesprekken over partnerschappen met
houtexporterende landen mooi zijn, maar dat illegale houtkap is gebaseerd op afzetgebied. Dat moet met spoed worden aangepakt door
Europa, en anders om te beginnen in Nederland.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Mijn inbreng is ook namens de
fractie van de Partij voor de Dieren. Ik hoop dat ik haar ook recht doe.
Er is sprake van een massale ondergang van bebossing in de wereld om
ons heen. Als je alle nieuwsberichten over ontbossing in Indonesië, ZuidAmerika en andere delen van de wereld op je laat inwerken, zie je soms
letterlijk door de bomen het bos niet meer. Het is ontzettend schadelijk
voor planten- en diersoorten die afsterven, maar ook voor het CO2-gehalte
in de atmosfeer, om maar te zwijgen over 90% van de allerarmsten die op
de een of andere manier afhankelijk zijn van bos. Actie, zeker van een
klein landje dat relatief veel hout importeert, is noodzakelijk. Een betere
wereld begint bij jezelf. Daarom heeft het kabinet als doel gesteld om in
2010 100% duurzaam hout in te kopen. De criteria die het kabinet daarvoor
heeft opgesteld, zijn goed. Ik wil daarvoor namens de fractie van GroenLinks mijn complimenten geven. Vanaf nu is het motto: fout hout voor
geen goud. Dat mag geen goedkope slogan zijn, want de bouwsector is
vaak conservatief en houdt het liefste alles een beetje bij het oude. Aannemers zeggen vaak dat zij het niet kunnen leveren; daar sta je dan als
inkoper van minister Cramer of minister Verburg. Daarom pleit ik net zoals
de woordvoerders van andere fracties voor boeteclausules in de bestekken voor ondernemers. Als zij dan fout hout leveren, voelen zij dat ook in
hun portemonnee. Rijkswaterstaat heeft hiermee al ervaring. Hoe staan de
bewindslieden hier tegenover? Hoe wordt gecontroleerd of het 100%-doel
van het kabinet daadwerkelijk wordt behaald? Is er een centrale registratie?
De Kamer vraagt al heel lang om flankerend beleid. Het is verschrikkelijk
jargon, maar het gaat erom dat duurzaam hout goedkoper wordt dan fout
hout, bijvoorbeeld via de btw. Zo zullen ook consumenten en bedrijven
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
5
moeten gaan voor duurzaam en zal de gedragsverandering plaatsvinden
die wij langzamerhand op gang willen brengen. Is het niet de hoogste tijd
daarvoor? Ik deel het ongenoegen van de SP-fractie dat het allemaal wel
heel erg lang duurt. Zouden er vandaag niet al knopen moeten worden
doorgehakt?
Nederland is bijzonder actief in de vrijwillige partnerovereenkomsten
tussen de EU en houtproducerende landen. Dat is heel mooi. Ik heb ook
begrepen dat het goed loopt met Ghana, maar dat het niet goed loopt met
Maleisië, omdat dit land de inheemse bevolking niet helemaal serieus
neemt. Wat is de stand van zaken? Hoe wil de regering proberen, dit vlot
te trekken?
Onze fracties vinden het bijzonder zorgelijk dat er nog steeds geen Europese wetgeving is voor het weren van illegaal hout op de Europese markt.
Het is natuurlijk erg zuur voor landen die vrijwillig een deel van hun hout
laten weren dat hun buurlanden al hun hout rustig verder verkopen aan
Europa. Wij wachten al belachelijk lang op deze EU-wetgeving. Die zou
eerst dit voorjaar komen, toen in september en nu is het weer verschoven
naar oktober. Wat is de stand van zaken op dit vlak? Is het niet tijd, een
hartig woordje te spreken met de voorzitter van de Europese Commissie?
Tijdens mijn voorbereiding op dit debat voelde ik een zekere machteloosheid. Wij kunnen als klein landje van alles doen, maar ondertussen gaat
de kap gewoon verder. Zijn er aanvullende mogelijkheden, bijvoorbeeld
op wettelijk vlak, waaraan de bewindslieden denken? Kunnen zij ons daarover informeren? Of denken zij dat dit het goede pad is?
Een ware democratie organiseert altijd haar tegenmacht. In een democratie zorg je ervoor dat alle geluiden tot hun recht kunnen komen om de
macht – in dit geval het kabinet – te compenseren. Die geluiden zijn niet
altijd welgevallig. Misschien is de stijl ook niet altijd de stijl van het
kabinet of druisen de geluiden soms lijnrecht in tegen het kabinet, maar zij
zijn wel noodzakelijk om een democratie te voeden. Steeds vaker wordt
geopperd om subsidies maar in te trekken als er onwelgevallige geluiden
klinken of als de stijl niet helemaal bevalt. Ik kan mij nog herinneren dat,
toen ik nog geen Kamerlid was, ex-minister Verdonk dreigde met het
intrekken van de subsidie aan VluchtelingenWerk Nederland, omdat deze
organisatie zou meewerken aan het project «26 000 gezichten». VluchtelingenWerk Nederland stond kritisch ten opzichte van het toenmalige
vreemdelingenbeleid. Het is toch volstrekt belachelijk en een democratie
onwaardig dat je iets waarmee je het niet eens bent, dan maar onmogelijk
wilt maken door geld in te trekken. Een soortgelijke situatie lijkt zich nu
voor te doen met milieuorganisaties. Ik vind dat minister Cramer te veel in
het midden heeft gelaten. Ik zou willen dat zij vandaag duidelijk maakt dat
wij geen subsidies gaan intrekken omdat milieuorganisaties met allerlei
statements komen die bepaalde partijen niet fijn vinden om te horen.
Staat een gedragscode niet allang in de wet? Als er een gedragscode
komt, geldt die dan voor iedereen die subsidie ontvangt vanuit Den Haag?
Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Wij praten vandaag niet voor de
eerste keer over illegaal hout. Echt opschieten doet het natuurlijk niet. De
Kamer heeft uitgesproken dat het bijmengpercentage bij biologische
brandstoffen, zolang er geen goed zicht is op ontbossing en hoe dat wordt
gecontroleerd, niet moet worden verhoogd. Een motie met die strekking is
een aantal maanden geleden aangenomen. Volgens mij is er nog steeds
geen goed zicht op de ontbossing, dus wij zouden in Brussel inderdaad op
de rem moeten trappen en wat minder hard moeten gaan.
Door de FLEGT-onderhandelingen zijn er stappen voorwaarts gezet op het
vlak van de handel in illegaal hout. Landen zijn nu op een betere manier
bezig; dat is goed. Ik heb echter ook begrepen dat er vanuit Brussel
aanvullende wetgeving zou komen. Als je echt iets wilt doen om de
handel aan te pakken en te controleren en ervoor wilt zorgen dat er betere
producten worden verhandeld, moet Europa dat gezamenlijk doen. Neder-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
6
land kan dat niet alleen doen. Het punt is dan toch weer hoe er in Brussel
wat meer vaart kan worden gemaakt. Dat is essentieel, want willen wij wat
doen, dan moet dat in Europees verband.
De vorige keer en de keer daarvoor hebben wij ook gesproken over de
certificatiesystemen. Ik heb daarover wat vragen gesteld, waarop toezeggingen zijn gekomen, om het wat te vereenvoudigen en om het inzichtelijker te maken. Er is een aantal maanden verstreken en mijn inzicht is in
ieder geval niet groter geworden. Dat is niet goed. Als de overheid heel
kritisch wil zijn bij de inkoop van hout – de overheid heeft ook een
voorbeeldfunctie bij het inkoopbeleid, met alle miljarden die worden
besteed – is het goed om duidelijk te maken op welke punten overheidscriteria afwijken van andere systemen en wat uiteindelijk het systeem
moet zijn.
Af en toe, ook vanavond weer, valt het woord belastingen. Ik wacht af
waarmee het kabinet verder komt, maar mijn fractie aarzelt om weer met
aparte belastingheffingen te komen.
Mijn voorganger had het over de subsidies aan milieu- en natuurorganisaties. Ik heb daarover inmiddels vierenhalve week geleden een
aantal vragen gesteld. Ik wacht gespannen de antwoorden daarop af,
want dan kunnen wij daar een keer gericht over praten.
Voorzitter: Waalkens
De heer Jager (CDA): Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de
brieven en de geleverde inzet tot nu toe. Ik voer het woord omdat
mevrouw Schreijer ziek is; ik wens haar vanaf deze plaats beterschap toe.
Ik weet zeker dat zij nu kijkt.
De CDA-fractie acht de FLEGT-aanpak van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten met houtproducerende landen zeer belangrijk en kansrijk. Wij benadrukten dat al in het vorige overleg en het is goed om te
horen dat nu enige voortgang wordt geboekt en dat inmiddels meer
landen belangstelling tonen voor dit soort overeenkomsten. Vandaag
bespreken wij het topje van de ijsberg die degradatie of vernietiging van
ecosystemen heet. Vandaag hebben wij het alleen over de degradatie van
bossen en alleen over ontbossing door houtkap, en niet over alle andere
zaken die spelen. Welke stappen wij hier ook zetten, de ecocrisis is groter
en verdient een meersporenaanpak. Voor zover die is gerelateerd aan
handel, luidt mijn vraag dan ook wanneer de kabinetsreactie op de studie
naar non-trade concerns naar de Kamer komt.
Wil de minister van LNV wat dieper inhoudelijk ingaan op de voortgang
en vooral de transparantie en de evenwichtige representatie binnen de
onderhandelingen – ik denk dan aan Maleisië – waarbij de ngo’s de nodige
kritische kanttekeningen plaatsen, alsmede de getoonde belangstelling
van bepaalde landen voor FLEGT? Op welke termijn kunnen er nu
concrete resultaten worden geboekt in de vorm van harde afspraken en
overeenkomsten?
Bij conflicten tussen bosbouwbedrijven en de lokale bevolking bepaalt
uiteindelijk de lokale overheid van het producerende land of het hout
legaal dan wel illegaal is geoogst. Dat is een juridisch gegeven. Wij vinden
echter wel dat het vraagstuk van de rechten van de inheemse bevolking in
relatie tot de houtproductie onze blijvende aandacht verdient. Het is
natuurlijk mooi dat de Europese Commissie dit punt aan de orde stelt in
de FLEGT-dialoog, maar zijn onze mogelijkheden om zaken in een goede
richting te sturen, daarmee ook volledig uitgeput? Hoe wil de minister zich
actief blijven inzetten voor de positie van de inheemse bevolking in
landen zonder erkende democratie en zonder een goed functionerend
rechtssysteem? Welke mogelijkheden ziet zij? Wij dringen hier wel met
klem op aan.
Wij vinden voorts dat de minister haar inspanningen extra zou moeten
richten op het verder stimuleren van het gebruik van hout met een FLEGT-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
7
vergunning. FLEGT is meer dan alleen een instrument tegen illegale
handel in hout; het is ook een belangrijke opstap naar duurzaam bosbeheer. Welke mogelijkheden ziet de minister? FLEGT-hout moet een goede
plaats op de markt houden naast duurzaam geproduceerd hout. Ik kom
daarop zo meteen nog kort terug.
In het vorige overleg heeft mijn fractie zich al sterk uitgesproken voor een
WTO-proof pakket van aanvullende Europese wettelijke maatregelen. Dit
is absoluut nodig om illegaal hout te weren uit de EU. Wij herhalen
vandaag dit pleidooi. In mei zou duidelijkheid over de maatregelen
komen. Haast is zo langzamerhand wel geboden. De Europese verkiezingen van 2009 naderen. Wat wordt de inzet van beide bewindslieden op
het punt van aanvullende maatregelen? Zijn er verder geen eenvoudige,
niet-handelsbelemmerende, niet te kostbare en direct uitvoerbare maatregelen mogelijk – flankerend beleid – ten behoeve van duurzaam hout, die
wij wel direct ter hand kunnen nemen? Graag ook een reactie op de inventarisatie van de ngo’s met betrekking tot de genoemde aanvullende maatregelen. Ik sluit mij op dat punt aan bij de vragen van de heer Polderman.
Veel andere lidstaten hebben inmiddels een eenvoudige manier gevonden
om verschillende certificaten voor duurzaam bosbeheer te accepteren. De
FSCen PEFC-keurmerken worden door veel landen inmiddels gezamenlijk,
generiek, dus zonder een aanvullende individuele landentoets, aanvaard
als duurzaam. Ook Europa aanvaardt naast FSC het voor de houtmarkt
zeer belangrijke PEFC-label. Wij pleiten ervoor dat ook Nederland deze lijn
– dus een generieke toets – serieus in overweging neemt. Het kiezen van
een landenbenadering voor PEFC heeft belangrijke praktische en administratieve bezwaren en heeft dus ook absoluut niet onze voorkeur. Ook
strookt deze aanpak niet met de ontwikkelingen met betrekking tot PEFC
binnen Europa. Ik hoor graag een reactie van de regering op dit punt.
Ik kom nog even terug op FLEGT. Mijn fractie vindt dat de
gelijkwaardigheidstoetsing en het rijksinkoopbeleid er niet toe mogen
leiden dat FLEGT, dat toch ook een duidelijke bosbeheercomponent bevat,
langzaam maar zeker uit de markt wordt gedrukt. Dat kan FLEGT-landen,
denk aan onze belangrijke handelspartner Maleisië, zwaar op achterstand
zetten. Ook kan het de ontwikkeling naar meer duurzame houtproductie in
FLEGT-landen uiteindelijk ernstig schaden, met mogelijk zeer nadelige
gevolgen voor de strijd tegen illegaal hout, de lokale economie en niet te
vergeten de lokale bevolking. FLEGT-hout moet EU-conform, ook voor de
langere termijn, een goede plek behouden in het aanbestedingsbeleid van
de overheid. In de brief van de minister van VROM van 24 juni staat dat bij
inkoop absolute prioriteit wordt verleend aan duurzaam geproduceerd
hout en dat de marktpositie van FLEGT-hout dus tweede keuze, en
daarmee zeker op termijn vrij onzeker wordt. Daarmee is onzes inziens het
mondiale duurzaamheidsstreven niet gediend. Wij kunnen niet eerst het
FLEGT-initiatief breed omarmen om het vervolgens langzaam de nek om
te draaien. Wil de minister hierop ingaan?
Ontbossing is een drama op wereldschaal. Jaarlijks verdwijnt 13 miljoen
ha aan vooral tropisch oerbos: dat is 130 000 km2 bos. Wereldwijd zijn
1,6 miljard mensen voor hun bestaan direct afhankelijk van bossen.
Ontbossing is niet alleen een wereldprobleem. Het is ook een vraagstuk
dat speelt in ons land. Hoe staat het met de monitoring van ontbossing in
eigen land? In Nederland vindt ook ontbossing plaats, onder meer voor
nieuwe natuur, maar ook voor andere onderdelen. Hoe is compensatie
geregeld? Vindt die in voldoende mate plaats? Wil de minister met betrekking tot ontbossing in eigen land ingaan op de effectiviteit van wetgeving,
wetshandhaving en monitoring? Ik denk daarbij ook aan de Boswet. Wat
gebeurt er concreet op deze terreinen? Hoe waardeert de minister in dit
verband de algehele vrijstelling van de herplantplicht voor Staatsbosbeheer? Wij hebben signalen dat de controle op herplant op een derde van
het Nederlands bosareaal, vooral rijksbosgronden, geheel niet zou plaatsvinden. Ik noem daarbij ook het punt van het grensoverschrijdende park
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
8
dat mijnheer Polderman vanochtend al noemde, De Zoom-Kalmthoutse
Heide. Dat gebied is aangewezen als habitat en als Natura 2000-gebied
voor onder andere de soorten nachtzwaluw, boomleeuwerik, zwarte
specht en wespendief, soorten die toch het bos nodig hebben. Hoe vindt
de compensatie dan plaats? Hoe kunnen wij die soorten afdoende
beschermen?
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Aanvankelijk was ik heel blij met het toch wel stevige verhaal van de CDA-fractie.
Gedurende het verhaal merkte ik echter dat er eerst volop werd ingezet op
duurzaam, terwijl dit later werd afgezwakt. Ik vraag mij af of het erop
neerkomt dat de CDA-fractie genoegen neemt met legaal hout, omdat er
gezien allerlei processen ook niet meer kan worden verwacht.
De heer Jager (CDA): Ik denk dat ik nadrukkelijk naar voren heb gebracht
dat duurzaamheid voor ons meer dan duidelijk vooropstaat. Ik heb een
gedeelte van mijn inbreng weggelaten om een aantal onderwerpen wel
nadrukkelijk mee te nemen. Wij hebben begrepen dat over de mogelijkheden en de effectiviteit van een eventuele belasting op niet-duurzaam
geproduceerd hout en private vergroening helaas nog niet veel te zeggen
is. Wij vinden dat ook daarop moet worden ingezet. In dat opzicht sluit ik
mij aan bij de vragen die mevrouw Wiegman heeft gesteld. Ik heb ze in
mijn termijn gemakshalve weggelaten vanwege de tijd.
De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb een soortgelijke vraag. Het was mij niet
duidelijk of de heer Jager zei dat wij niet helemaal voor duurzaam geproduceerd hout moeten gaan omdat wij al actief zijn met de FLEGT-landen
en omdat wij die niet willen achterstellen. Wat heeft de voorkeur van de
CDA-fractie?
De heer Jager (CDA): Naast FLEGT heb ik ook de mogelijkheden genoemd van PEFC. Ik ga voor het generieke beginsel en niet voor het
landenbeginsel, want dan is iedereen vrij en is men niet gehouden aan
generieke maatregelen. FSC heb ik heel nadrukkelijk genoemd. FLEGT heb
ik met nadruk willen noemen, ook vanwege de positie die wij op dat punt
innemen. Ik wil graag een reactie van de minister om wat meer duidelijkheid te krijgen over de inzet van Nederland. Tegelijkertijd heb ik gezegd
dat ik verwacht dat beide bewindspersonen zich nadrukkelijk inzetten om
voor de Europese verkiezingen het een en ander te hebben geregeld op
het gebied van het Europees beleid inzake duurzaam hout.
Voorzitter: Jager
Antwoord van de bewindslieden
Minister Cramer: Voorzitter. Ik dank alle aanwezigen voor het wachten; ik
meen dat dat op mij was. Ik dank iedereen voor het uitstel van dit AO over
duurzaam hout.
Er is gesproken over subsidies voor maatschappelijke organisaties. Ik wil
vandaag nogmaals benadrukken dat ik de maatschappelijke dialoog over
milieuproblemen en de activiteiten van milieuorganisaties een groot goed
vind in deze democratische samenleving. Ik ben en blijf bereid om deze
dialoog en activiteiten van milieuorganisaties en andere organisaties te
ondersteunen via subsidies en procedures die daartoe geëigend zijn, zoals
het aanvragen van projectsubsidies. Dat is wel gekoppeld aan een aantal
eisen, waarop ik nu verder niet zal ingaan. Er werd gevraagd wat een
gedragscode zou betekenen. Wij zijn daarover in gesprek met een aantal
milieuorganisaties. Dat doen wij niet alleen omdat wij dat in verband met
subsidies van belang vinden, maar ook omdat het in het maatschappelijk
verkeer – dat hebben wij nu ook gemerkt met de kwestie rondom RND –
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
9
mogelijk nuttig zou zijn om een aantal zaken op papier te hebben. Het is
een zaak van de organisaties zelf om hier in eerste instantie mee te
komen.
De heer Dibi (GroenLinks): De minister heeft blijkbaar wel het gevoel dat
er iets moet gebeuren na het akkefietje tussen RND en Milieudefensie.
Waarom vindt zij een gedragscode noodzakelijk als er al een wet is die het
optreden tegen strafbare feiten regelt? Of vond zij de actie van Milieudefensie ook niet goed?
Minister Cramer: Wij hebben zowel met Milieudefensie als met RND
gesproken. Milieudefensie meldt dat zij al een gedragscode heeft. Op
grond daarvan gaan wij in gesprek met andere organisaties, om te
bekijken of er misschien collectief eentje kan worden gemaakt. Het is dus
gewoon in bespreking. Wij zullen afwachten in hoeverre de organisaties
zelf zien dat het hun activiteiten in het maatschappelijk verkeer juist kan
versterken.
De heer Dibi (GroenLinks): Dit zit mij toch een beetje dwars. Als er al een
gedragscode is, hebben zij geen nieuwe gedragscode nodig. Ik heb het
gevoel dat dit het product is van de discussie over onwelgevallige
geluiden vanuit organisaties in het land. Ik zou juist een compliment
willen uitdelen. Sinds zij in 2005 zijn begonnen met dit soort inspecties, is
de bekendheid van gecertificeerd hout alleen maar toegenomen. Zij
werken mee aan de kabinetsdoelstelling en verlenen het kabinet een
gunst. Ik vind het dan raar dat zij, eigenlijk als een soort van straf, een
nieuwe gedragscode moeten opstellen omdat er in Den Haag discussie is
ontstaan.
Minister Cramer: De heer Dibi suggereert iets wat in ieder geval niet mijn
bedoeling is. Zoals ik zei, heeft Milieudefensie al een gedragscode die zij
juist in het maatschappelijk verkeer gebruikt. Dat is al een enorm goede
start, omdat dit van belang kan zijn om zelf je positie goed te kunnen
neerzetten.
Ik kom te spreken over het verduurzamen van de houtketen, eigenlijk het
hoofdthema van vandaag. Ik heb de commissie TAPC gevraagd om een
toetsing uit te voeren en om bij de eerste toetsingen de internationale
certificatiesystemen FSC en PEFC te toetsen. De commissie toetst beide
systemen, ook de onderliggende landensystemen, om te bekijken hoe de
internationale systemen in de praktijk werken. Eind september neemt de
commissie een besluit over de getoetste certificatiesystemen. Nadat de
toetsingscommissie de resultaten inzake de certificatiesystemen heeft
besproken, zal ik ze de Kamer in oktober toesturen. Het streven in het
beleidsprogramma Biodiversiteit is om in 2011 50% van het hout op de
Nederlandse markt duurzaam geproduceerd te krijgen. Dat is best een
ambitie. Gezien de huidige set criteria lijkt dit een realistische doelstelling.
Ik zal tijdig monitoren om eventueel te kunnen bijsturen. Daarbij hoort wel
de nuancering dat het aandeel duurzaam gecertificeerd tropisch hout erg
achterblijft ten opzichte van andere duurzaam gecertificeerde houtsoorten. Wat doen wij om 50% duurzaam hout op de markt te krijgen? Wij
maken duidelijk wat duurzaam geproduceerd hout is. Daarbij kunnen wij
de ontwikkelde meetlat gebruiken. Vervolgens is deze meetlat te gebruiken bij duurzaam inkopen. In 2010 moet al het hout dat de rijksoverheid
inkoopt, afkomstig zijn uit bossen die worden beheerd volgens de in juni
vastgestelde duurzaamheidscriteria.
De heer Jager stelde dat als er geen duurzaam geproduceerd hout
beschikbaar is, het minimaal moet voldoen aan de vereiste van aantoonbaar legaal hout, de FLEGT-eisen. Wij hebben dat inderdaad in een volgorde gezet: eerst duurzaam hout en, als dat niet aanwezig is omdat wij
toch rekenen op grote volumes, dan FLEGT-hout. Dat heeft ermee te
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
10
maken dat duurzaam geproduceerd hout in onze beleving een stap beter
is in termen van duurzaamheid dan puur legaal hout. Legaal is ook al een
belangrijke stap; ik geef toe dat ook de ontwikkeling van legaal FLEGThout van groot belang is. Gezien het feit dat wij de verwachting hebben
dat er grote volumes nodig zijn, zie ik het probleem dat de heer Jager
schetst – dat landen zoals Maleisië mogelijkerwijs toch in de problemen
komen omdat zij hun afzetmarkt niet gegarandeerd zien – toch minder
somber in. Er is zo’n groot volume nodig dat er zeker een percentage
FLEGT-hout op de markt komt. In het kader van duurzaam inkoopbeleid
zeggen wij echter: eerst de duurzaam geproduceerde houtsoorten inkopen
en als die echt niet aanwezig zijn, is er een voorlopig tweede keuze in de
hoop dat het FLEGT-hout op een gegeven moment ook duurzaam is.
Mevrouw Wiegman en anderen hebben gevraagd naar financiële instrumenten die het prijsverschil tussen duurzaam en niet-duurzaam geproduceerd hout zouden kunnen compenseren. Er loopt een onderzoek dat zich
richt op juridisch uitvoerbare instrumenten. Wij verwachten dat dit aan
het einde van dit jaar gereed is. Mevrouw Wiegman vroeg ook mogelijke
instrumenten. Zelf had zij het onder andere over de aanpassing van de
Vamil/MIA-regeling. Die is uitdrukkelijk bedoeld voor bedrijfsmiddelen van
bedrijven die in Nederland belastingvoordeel ontvangen door hun duurzaamheidsprestaties. De investeringen die ngo’s willen doen in het buitenland, betreffen weer een ander verhaal. Het is dus nog even de vraag of
de Vamil-regeling wel de geschikte regeling is voor hetgeen mevrouw
Wiegman vroeg. De heer Jager vroeg ook naar maatregelen voor ngo’s
die ik eventueel in flankerend beleid zou willen meenemen. Dat is nu nog
niet helder; wij zijn er met onderzoek nog mee bezig. Zoals ik al zei, zal dat
onderzoek aan het einde van dit jaar zijn afgerond. Ik zal andere marktpartijen ook zeker aansporen. Ook andere marktpartijen kunnen natuurlijk
de markt voor duurzaam geproduceerd hout vergroten door hun inkoopbeleid.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Minister
Cramer zegt dat het de vraag is of Vamil geschikt is. Dat is inderdaad een
vraag die opgeworpen is. Nu het antwoord: is zij in staat om dat op een
ander moment schriftelijk te geven? Als Vamil misschien niet geschikt is,
is er dan een andere internationale regeling om bijvoorbeeld software
voor bosmanagement beschikbaar te krijgen?
Minister Cramer: Eind van dit jaar kan ik daarop antwoorden. De heer
Dibi stelde een vraag op hetzelfde terrein. Ook die hoop ik binnenkort te
kunnen beantwoorden.
Er is een flink aantal vragen gesteld over het inkoopbeleid van de rijksoverheid, maar ook van andere overheden. Mevrouw Wiegman vroeg hoe
de handhaving van het rijksinkoopbeleid is geregeld. Duurzaam inkopen is
bovenwettelijk; overheden zijn zelf verantwoordelijk voor hun duurzaam
inkoopbeleid. Zij moeten tweejaarlijks verantwoording afleggen in de
Monitor Duurzaam Inkopen. Hout maakt daarvan deel uit. Mevrouw
Wiegman vroeg ook naar de inkoopcriteria: wat is de verwachting van de
30% resterende criteria voor duurzaam inkopen? Wanneer zijn alle certificatiesystemen getoetst? Ik verwacht dat dit eind 2009 het geval zal zijn.
Verder vroeg mevrouw Wiegman of boeteclausules moeten worden opgenomen in de bestekken. Samen met inkopers wordt gewerkt aan modelbestekteksten en -contractvoorwaarden. De mogelijkheden van een boeteclausule worden daarin meegenomen. Mevrouw Wiegman had nog een
vraag, over gerechtelijke uitspraken: waarom schrijft u de FSC-criteria niet
gewoon voor? De rechter heeft de gemeente Boskoop – daar refereerde
mevrouw Wiegman aan – in het gelijk gesteld. De gemeenschappelijke
overheden werken met het oog op eerlijke mededinging bij duurzaam
inkopen met objectieve, toetsbare criteria. Verwijzen naar één keurmerk
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
11
past daar niet bij. Wij hanteren de inkoopcriteria zoals ontwikkeld door de
commissie, en accepteren en stimuleren de partijen die daaraan voldoen.
De heer Waalkens vroeg hoe het zit met de andere overheden. Hun tempo
is misschien iets lager, maar uiteindelijk zullen ook zij overgaan tot 100%
duurzaam inkopen; hout zit daar dan vanzelfsprekend in. Wij verwachten
dat dit niet zo veel zal achterlopen bij de rijksoverheid.
Mevrouw Neppérus vroeg: waarom loopt Nederland uit de pas met het
inkoopbeleid elders in Europa en hanteert het niet gewoon PEFC en FSC?
Het is goed dat de Europese Commissie een voorbeeld geeft van hoe het
kan, met name voor de landen die nog geen beleid hebben op dit punt.
Het staat landen vrij om verdergaande ambities te tonen op het dossier
duurzaam inkopen. De specifieke achtergrond in Nederland – hier is al
jarenlang sprake van de consultatie van maatschappelijke partijen en de
medewerking van de papierindustrie en houtimporteurs – heeft ervoor
gezorgd dat de lat voor duurzaamheid hoger ligt. Daaraan wil ik vasthouden.
Mevrouw Neppérus (VVD): Voor consumenten en producenten is het op
zijn minst verwarrend dat er allerlei verschillende criteria zijn. Hoe kunnen
wij dat beter regelen?
Minister Cramer: Dit is een begrijpelijke vraag. Het is ook de reden dat wij
die commissie in het leven hebben geroepen: het creëren van meer
eenduidigheid. Onze verwachting is dat ons voorwerk de basis wordt voor
de ontwikkelingen elders in Europa.
De heer Waalkens en mevrouw Wiegman hebben gevraagd: hoe gaat u
andere overheden stimuleren, duurzaam hout in te kopen? Duurzaam
inkopen staat hoog op de agenda, ook bij andere overheden; in het kader
van het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007–2011 maar ook de
provincies en waterschappen spreken zich daarover nadrukkelijk uit. Zij
zijn betrokken bij de ontwikkeling van instrumenten en worden meegenomen in de monitoring en rapportage die de Kamer tweejaarlijks
ontvangt. De Stichting Probos ontwikkelt verschillende communicatie- en
informatiemiddelen, zoals een website, folders en cursussen, om de inkopers te helpen om hun duurzame inkoopbeleid voor hout vorm te geven.
De heer Waalkens vroeg ook naar de mogelijkheden om FLEGT-hout te
stimuleren. Wij stimuleren, zoals ik al zei, FLEGT-hout via duurzaam
inkopen als er geen duurzaam hout beschikbaar is. Verder zal ik mijn
Europese collega’s aansporen om het gebruik van legaal hout te stimuleren in andere Europese landen.
De heer Waalkens en mevrouw Wiegman stelden de vraag of een
publiekscampagne op dit moment zinnig is. Nut en noodzaak daarvan
moeten worden bezien. Dit hangt samen met het onderzoek naar de financiële instrumenten. Het prijsverschil is op dit moment de grootste drempel. Als dat minder wordt door het inzetten van economische instrumenten, wordt het interessanter om publiekscampagnes nadrukkelijker in
te zetten.
Tot slot een vraag van de heer Waalkens: hoe kan de aankoop van illegaal
hout worden ontmoedigd? Inkopers zullen in de contractvoorwaarden
opnemen dat geleverd hout legaal moet zijn. Op die manier ontmoedigen
wij illegaal hout. Tot zover mijn antwoorden.
Minister Verburg: Voorzitter. Ik bedank de Kamer voor de inbreng in
eerste termijn. Ik sluit mij aan bij degenen die mevrouw Schreijer, de
voorzitter van de vaste commissie voor LNV, van harte beterschap
toewensten. Ik mis haar als voorzitter, alhoewel zij zeer goed wordt
vervangen. Ik denk dat ook de samenleving haar mist als actief volksvertegenwoordiger. Ik hoop dat zij zeer goed herstelt en binnenkort weer in uw
midden is, en in ons midden op het moment dat wij elkaar ontmoeten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
12
Mijn beantwoording valt uiteen in drie punten: de stand van zaken in
Europa, de voortgang van het FLEGT-proces en de vraag naar illegaal
hout, non-trade concerns en de handhaving van bossen en hout in eigen
land.
Mevrouw Wiegman, de heer Jager, de heer Waalkens en de heer
Polderman hebben gevraagd hoe het zit met de Europese wetgeving.
Mevrouw Neppérus heeft daar ook naar gevraagd. Waarom schiet het niet
op? Ik deel het ongeduld van de Kamer op dit punt. Zoals eerder toegezegd, heb ik er bij de Commissie op aangedrongen om vaart te maken:
kom binnenkort met die studie over de mogelijkheden om de import van
illegaal geoogst hout te voorkomen, neem op basis daarvan maatregelen
en bepaal de inzet van de EU in internationale fora rondom bossen en
handel. Nederland kan dit niet alleen doen. De Kamer zegt terecht dat er in
mei nog niets was, terwijl de Europese Commissie verwachtingen had
gewekt. De verwachting is nu dat er in oktober iets concreets op tafel ligt.
In de Landbouwraad van volgende week zal ik nog eens nadrukkelijk
vragen of er volgende maand echt iets is.
De heer Polderman heeft gezegd, informatie te hebben dat LNV over een
notitie of mededeling van de Europese Commissie beschikt. Dat is niet het
geval. In het normale proces in Brussel gebeurt het wel dat de Europese
Commissie (concept)voorstellen of onderdelen daarvan, bouwstenen,
toetst bij lidstaten. De regering heeft inderdaad bouwstenen voor een
notitie gezien, maar de Commissie is nog niet rond met haar voorstellen.
Wij willen graag een goed voorstel, dus onze Brusselse delegatie heeft
daarop gereageerd.
De heer Jager en de heer Waalkens hebben gevraagd naar de ontwikkelingen rond FLEGT. Hoe gaat het met de onderhandelingen, onder andere
met Maleisië, Indonesië, Kameroen, Congo en Vietnam? Hoe komt het dat
de overeenkomst met Ghana al wel is getekend en met andere landen nog
niet? De afspraken met Ghana hebben te maken met de verkiezingen daar.
De toenmalige verantwoordelijken hebben op 4 september getekend. Zij
wilden graag afspraken vastleggen en dat niet over de verkiezingen heen
tillen. De gemaakte afspreken moeten nog wel worden geïmplementeerd,
worden omgezet naar de praktijk. Bij de vrijwillige partnerovereenkomst
met andere landen, zoals Maleisië, zijn wij in de praktijk vaak al vele
stappen verder. Het is goed dat de Kamer vorige week met minister Chin
heeft gesproken, zodat zij heeft kunnen horen hoe gemotiveerd de Maleisische overheid is. Minister Chin pleit krachtig voor het respecteren van
FLEGT, alleen al voor het hoog houden van de motivatie in de productie
en de handelsketen. Heel veel mensen moeten doodgewoon van de houtproductie leven. Als zij aan te hoge eisen moeten voldoen zonder dat het
iets extra’s oplevert in waardering, geld of flankerende programma’s,
komen zij in de verleiding om gewoon illegaal te kappen; dat levert dan
tenminste wat op. Het is goed om een en ander te willen regelen, om de
druk in Europa op de ketel te houden en hoge ambities te hebben. De
andere kant van het verhaal mogen wij echter niet vergeten. Daarom is
het nodig om in het flankerend beleid heel nadrukkelijk aandacht te
besteden aan de drie p’s: people, planet en profit. Europa heeft nogal eens
de neiging om alleen het accent te leggen op «planet», duurzame
productie. Een houdbare FLEGT-verhouding en goede afspraken inzake
duurzaam bosbeheer en certificaten zijn alleen mogelijk als alle drie de p’s
heel zorgvuldig en met oog voor de belangen van de mensen daar met
programma’s worden ingevuld.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik
begrijp niet precies wat de minister zegt over die drie p’s. Volgens mij gaat
het daarbij juist om het belang van duurzaamheid. In FLEGT zijn die drie
p’s niet goed geborgd en scoren wij onvoldoende bij duurzaamheid. Ik
begrijp dat de minister FLEGT niet zomaar wil loslaten, maar er is meer
nodig voor een duurzaam houtbeleid. Minister Cramer herinnert zich nog
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
13
wel van een van onze eerste debatten dat ik graag over «prosperity»
spreek in het kader van die p’s.
Minister Verburg: In het FLEGT-proces, inclusief de vrijwillige partnerovereenkomsten, gaat het om legale houtproductie, op weg naar duurzaam bosbeheer. In de partnerovereenkomsten zullen ook de andere twee
zaken moeten worden meegenomen. Het borgen van de legale handelsketen in al zijn facetten is een eerste stap op weg naar duurzaamheid. Met
minister Cramer zeg ik: laat het betere niet de vijand van het goede
worden. Wij moeten FLEGT waarderen als een opstap naar de duurzaamheid die wij in Europa wensen. Daarbij moet er altijd een balans zijn
tussen planet, people en profit.
In Maleisië vindt op dit moment een onafhankelijke externe toets plaats
van het systeem. Daaruit moet blijken of de keten legaal is. Vervolgens
moeten Maleisië en de EU het nog eens worden over de resultaten van de
toets. Zodra dat het geval is, kan er worden getekend. Minister Chin heeft
gezegd dat de Maleisische regering dolgraag voor het einde van het jaar
wil tekenen.
De heer Dibi (GroenLinks): Meent u nu werkelijk dat Europa te veel denkt
aan de p van planet? Volgens mij geeft juist de p van profit in de wereld te
vaak de doorslag. U betoogt terecht dat de mensen in Maleisië er wat geld
aan willen overhouden. Als zij echter op deze voet verdergaan, is er op
een bepaald moment geen bos voor hen meer over om geld aan te
verdienen. Misschien heeft minister Chin gezegd dat hij niet wil voldoen
aan de criteria die de EU wil stellen, maar dan moet u hem ervan overtuigen dat het belangrijk is om over te stappen op duurzaam hout. Je mag
de p van people niet vergeten, maar er moet een balans worden
gevonden voor de lange termijn.
Minister Verburg: Zoals ik al heb gezegd: ik herken en deel het ongeduld
van de Kamer. Tegelijkertijd hebben wij vaak makkelijk praten. In zo’n land
komen er soms handelaren die zeggen: ga vannacht slapen, ik rooi dat
bos, morgen krijg je centjes, zo hoef je niet aan al die bureaucratische
criteria te voldoen, even goede vrienden. De mensen daar willen uiteraard
iedere dag hun familie voeden. Ik zeg daarmee niet dat wij alles maar
goed moeten vinden. Integendeel, collega Cramer en ik zijn zeer ambitieus. Dit punt staat hoog in het kabinetsvaandel. Het zal echter wel
zodanig handen en voeten moeten worden gegeven dat het een transparant systeem wordt en wij kunnen zien of afspraken worden nagekomen.
De landen waarmee wij zo’n FLEGT-contract tekenen, moeten ook het
gevoel krijgen door Europa gewaardeerd te worden. Dat kan door flankerende maatregelen die wij afspreken, maar ook via positieve promotie.
Aan dat soort zaken werken wij. Bij Maleisië zijn wij bezig om een oplossing te vinden voor het conflict tussen de formele landrechten en de traditionele gebruiksrechten van de inheemse bevolkingsgroepen. Voor dat
soort lastige punten willen wij graag een oplossing vinden, maar dat lukt
niet met een toverstokje.
In Indonesië – ik zeg het in alle eerlijkheid – wordt weinig voortgang
geboekt. Kameroen hoopt binnenkort overeenstemming te bereiken over
een vrijwillige partnerovereenkomst. De onderhandelingen met Congo
zijn net begonnen. Verder is er vanuit Liberia en Gabon belangstelling
voor de vrijwillige partnerovereenkomsten.
De heer Polderman (SP): Ik wil nog even terugkomen op de discussie
over de drie p’s. Het is belangrijk om daarin een balans te vinden. Wil de
minister reageren op de buitengewoon belangrijke rol die Nederland
hierin speelt, met name dan bij de p van «economie», van profit? Nederland staat bovenaan op het lijstje van afnemers en zou daarom het voortouw moeten nemen. Met de heer Dibi ben ik in dat licht wat verbaasd dat
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
14
u zegt: wij moeten de p van planet niet te veel vooropstellen. De balans
slaat juist door naar de andere kant. Nederland staat niet voor niets
bovenaan op het lijstje van afnemers, boven België en boven het Verenigd
Koninkrijk.
Minister Verburg: Ik zie eerlijk gezegd geen verschil in opvatting. Mijn
betoog ziet er nu juist op dat het niet alleen gaat om duurzaamheid, maar
dat er ook op maat gesneden flankerende programma’s moeten zijn. Daarnaast moet een aantal andere zaken worden geregeld, zoals de formele
landrechten en de traditionele gebruiksrechten van inheemse groepen.
Mevrouw Wiegman heeft in dat kader een vraag gesteld over Ghana. De
EU voert de onderhandelingen; dat is beter dan 27 lidstaten die bilateraal
onderhandelen. Europa stelt de rechten van inheemse volken aan de orde,
maar de rechter zal daarover een uitspraak moeten doen. Het staat in
ieder geval nadrukkelijk op de agenda. De Europese Commissie is zeer
gemotiveerd om dat uiteindelijk te realiseren.
De heer Jager heeft gevraagd hoe het staat met de non-trade concerns.
Formeel zit dit in de portefeuille van staatssecretaris Heemskerk. Ik weet
dat hij er actief mee bezig is, maar ik zal dit punt nog eens nadrukkelijk
onder zijn aandacht brengen en hem vragen om hierin actief te blijven.
De heer Jager heeft ook gevraagd wat wordt gedaan om ontbossing in
eigen land te voorkomen. Hoe wordt in eigen land ontbossing gecompenseerd? Het uitgangspunt van de Nederlandse Boswet is dat waar wordt
gekapt, wordt herbeplant. De Boswet is een van de natuurwetten die is
geëvalueerd; de Kamer kent het evaluatierapport. Daarover komen wij
zeer waarschijnlijk nog uitvoerig te spreken. Daarnaast is op 1 juli een
convenant getekend over de handhavings- en nalevingsstrategie natuurwetgeving. In dat gehele pakket wordt erop toegezien dat waar wordt
gekapt, herbeplanting plaatsvindt.
Bij de handhaving en monitoring moet ik een onderscheid maken tussen
de verantwoordelijkheden van overheden. Als een gemeente een kapvergunning afgeeft, moet er herbeplant worden. Provincies zien erop toe dat
er wordt gehandhaafd op het moment dat er wordt gekapt zonder dat
hiervan melding wordt gemaakt. Over de bosgronden in beheer van het
Rijk bestaan aparte afspraken met Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer.
Toezicht, monitoring en handhaving vinden plaats met behulp van het
Meetnet Functievervulling bos.
Ik ben rond met mijn antwoorden; ik heb alle vragen van de Kamer beantwoord.
Nadere gedachtewisseling
De voorzitter: Is er behoefte aan een laatste, korte, strategische opmerking aan het adres van beide bewindspersonen? Die is er. Iedereen krijgt
een tot anderhalve minuut.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik kijk geweldig uit naar de afronding van de verschillende onderzoeken en de resultaten die aan het einde van het jaar bekend worden
gemaakt, zodat wellicht flankerend beleid en andere instrumenten kunnen
worden ingezet. Op dat moment moeten wij met de grootste spoed bij
elkaar komen om dit te bespreken. Minister Cramer betoogt dat het prijsverschil de grootste drempel is; op dat punt moeten dus barrières worden
geslecht.
Gezien het ongeduld inzake maatregelen van de EU, ben ik blij met het
nationale beleid dat wordt ingezet. De regering moet daarmee vooral
verdergaan. Ik hoop dat de traagheid bij de EU de ministers niet ontmoedigt, extra inzet te plegen om het flankerende beleid met betrekking tot
vereisten binnen Europa goed op de kaart te zetten.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
15
Als het gaat om monitoring, sprak minister Cramer over tweejaarlijkse
rapportages. In deze beginperiode van duurzaam inkoopbeleid zou het
geen kwaad kunnen om vaker te rapporteren, in ieder geval na een jaar.
Dan kunnen wij bijvoorbeeld bekijken in hoeverre de gemeenten hun
beleid op de rit hebben.
In het licht van de meetlat duurzaam inkopen heeft minister Cramer duidelijk gezegd: duurzaamheid is de eerste keus en FLEGT de tweede keus.
Minister Verburg heeft gezegd: legaal is de eerste stap, duurzaam de
tweede. Ik begrijp de beide benaderingen, maar roep beide ministers op
om ervoor te zorgen dat ze niet strijdig met elkaar worden, zodat er een
goede harmonie tussen is.
De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Dank voor de beantwoording door
de beide bewindslieden.
Nederland heeft een grote verantwoordelijkheid. De traagheid in dit
dossier in Europa leidt tot het nemen van nationale maatregelen. Slechts
15% van het totale houtgebruik is duurzaam geproduceerd hout; het
schiet dus niet echt op. Op grond van de onderzoeken – ook dat naar de
financiële prikkels, de wortel-en-de-stokbenadering – kan goed en minder
goed beleid strenger worden beloond en bestraft. Hoe zullen de Vamil- en
de MIA-regeling worden aangepast?
Wij hebben inderdaad gesproken met minister Chin van Maleisië. Hij had
een forse boodschap, maar in de onderhandelingen is het wel: eerst zien
en dan geloven. Je moet je verhaal thuis wel kunnen waarmaken. In dat
licht moeten wij vasthouden aan de criteria; die zijn niet onderhandelbaar
en vormen het uitgangspunt voor de handel over en weer.
Ik ben erg ingenomen met de opstelling van minister Cramer bij de
SMOM. Het opleggen van specifieke gedragscodes aan organisaties die
worden gesteund, is toch een vreemde eend in de bijt. In een volwassen
democratie is betrokkenheid van burgers en organisaties essentieel, zeker
bij het milieuen natuurbeleid.
Ik sluit af met het voorstel om niet meer te spreken van «people, planet en
profit» maar van «prosperity».
De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik dank beide bewindsvrouwen voor
hun beantwoording. Ik ben blij dat zij het Kamerbrede ongeduld over
Europa delen. Wat de minister van LNV erover zegt, is toch merkwaardig.
Zij heeft geen conceptvoorstel gezien, maar wel bouwstenen. In juni
schreef de minister van VROM dat de mededeling helaas nog niet was
verschenen en dat nog niet duidelijk was wanneer deze wel zou verschijnen. Hoe zit dat precies? Wij sporen de regering aan om haast te maken.
En als wij het niet doen, zullen de ngo’s dat doen. Daarvoor moet wij hen
zeer dankbaar zijn, tot deze ellende is geregeld. Daar wil ik het voor
vanavond bij laten.
De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik dank de beide ministers,
mede namens de fractie van de Partij voor de Dieren.
Minister Verburg zei dat je niet zomaar met een toverstokje kunt zwaaien
om alles te regelen in landen zoals Maleisië. Ook ik realiseer me dat heel
goed, maar ik zou het op prijs stellen als de minister niet bij voorbaat haar
ambities verlaagt in het licht van eventuele bezwaren. Het is juist goed om
de mensen in Maleisië te laten weten dat wij in Nederland staan te
springen om duurzaam geproduceerd hout en dat wij op een gegeven
moment geen anders geproduceerd hout meer accepteren. Wat mij
betreft, staat duurzaam hout voorop. Daarnaast kan ander gecertificeerd
hout, zoals FLEGT-hout, op de markt worden toegelaten.
Ik dank minister Cramer voor haar antwoord op de vraag over de subsidies voor milieuorganisaties. Voor mij hoeft die nieuwe gedragscode
helemaal niet. Misschien kan zij daar iets mee doen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
16
Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. In de eerste termijn heb ik het
gehad over de monitoring van het ontbossen; daarvoor hebben wij nog
steeds geen goed middel. Dit zou consequenties moeten hebben voor de
Brusselse voorstellen over verplichte bijmenging. Daarop krijg ik nog
graag een antwoord.
Ik heb de indruk dat de ministers vol goede wil zijn, maar dat het in
Brussel nog steeds niet echt opschiet. Ik kan mij op dat punt dus
aansluiten bij de vorige sprekers: het tempo ligt daar toch wel erg laag.
Dat betreuren wij.
Tot slot de subsidies voor milieu- en natuurorganisaties. Daarover heb ik
vragen gesteld; ook als Kamercommissie hebben wij vragen gesteld. Ik
neem aan dat de antwoorden daarop nog komen en dat wij daarover dan
in alle rust kunnen praten.
De heer Polderman (SP): Ik ben blij dat mevrouw Neppérus onze zorg
over het tempo deelt en ook vindt dat dit moet worden opgeschroefd. Wij
kunnen dit niet snel genoeg regelen. Is zij het echter niet met mij eens dat
de ngo’s daarin een belangrijke rol spelen en dat zij wat meer dankbaarheid in die richting zou kunnen ventileren?
Mevrouw Neppérus (VVD): Al heel lang maak ik opmerkingen over
ontbossing en dien ik er moties over in, dus dat kan niet zo verrassend zijn
voor de heer Polderman. Ngo’s zullen vast goede dingen doen, maar mijn
opmerkingen – het gaat te ver om daarop in dit debat diep in te gaan –
betreffen vooral zaken waarin eindeloos wordt geprocedeerd. Daarover
wil ik op een rustig moment praten met de bewindslieden, en naar ik
aanneem ook mijn collega’s.
Voorzitter: Waalkens
De heer Jager (CDA): Voorzitter. In de eerste termijn heb ik één vraag
laten liggen, die ik nu nog wil stellen. Uit de markt is ons ter ore komen
dat de overheidscriteria voor de inkoop van duurzaam hout ook betrekking hebben op het al dan niet gecertificeerd zijn van het bedrijf dat het
hout transporteert. Is dat juist? Zo ja, draagt het bij aan de beschikbaarheid van duurzaam hout? Kan een dergelijke werkwijze niet contraproductief uitpakken?
Ik kan mij volledig vinden in de manier waarop de minister van VROM
heeft geantwoord op de vragen over de gedragscode. Een gedragscode
die in overleg met de organisaties wordt opgesteld, kan ertoe bijdragen
dat de controle en handhaving transparanter worden. Bij de evaluatie van
de natuurwetgeving hebben wij gezien dat zaken transparanter worden
als organisaties zelf met gedragscodes komen waarin wij ons kunnen
vinden.
Voorzitter: Jager
Minister Cramer: Voorzitter. Dank voor de inbreng en de opmerkingen in
de eerste en tweede termijn.
Mevrouw Wiegman vroeg of niet jaarlijks over de monitoring kan worden
gerapporteerd. Dat is wel erg snel achter elkaar en het brengt extra
bestuurlijke en administratieve lasten met zich mee. Ik vraag mij af of het
zinvol is, of je binnen zo’n korte tijd extra informatie hebt. Wij komen er
vast in een AO over duurzaam inkopen op terug; binnenkort rapporteren
wij erover. Ik neem dit punt serieus, maar ik heb zo mijn bedenkingen.
De heer Dibi sprak over de gedragscode: volgens hem is die niet zo zinvol.
Ik blijf erbij dat het in het maatschappelijk verkeer ook voor de organisaties zelf heel plezierig kan zijn om wel zo’n code te hebben. Daar kun je je
dan op beroepen. Voor veel beroepsgroepen is het een plezierig instru-
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
17
ment. Eigenlijk is het een soort «maatschappelijk verantwoord ondernemen»; ook daarin zitten dit soort elementen.
De heer Jager heeft gevraagd naar de transportbedrijven. Mijns inziens
zitten die niet in de analyse.
Mevrouw Neppérus heeft gevraagd naar de monitoring van ontbossing en
de stand van zaken op dat gebied. Monitoring is een van de instrumenten
om ontbossing tegen te gaan. De heer Duyvendak heeft bij de begrotingsbehandeling van 2006 gevraagd om 1 mln. voor het stimuleren van
Google Earthachtige systemen. Mijn voorganger, de heer Van Geel, heeft
toegezegd, te onderzoeken of dergelijke monitoring zinvol en haalbaar is.
Daarover hebben wij nog van gedachten gewisseld in het bijzijn van de
heer Duyvendak. Monitoring van ontbossing kunnen wij niet aan andere
landen opleggen; dat werkt niet. Er zijn twee tussenstappen nodig, die wij
nu nemen. Allereerst gaat het NIVR binnenkort met internationale partijen
om de tafel zitten om in kaart te brengen waaraan precies behoefte is.
Daarnaast moeten monitoringmethoden, zoals van SarVision, gevalideerd
worden; daaraan wordt nu gewerkt. Ik zal half 2009 de uitkomsten van
deze acties aan de Kamer kunnen melden.
Minister Verburg: Voorzitter. Dank voor de inbreng in tweede termijn. Bij
u allemaal klonk door de aanmoediging aan, het beroep op collega
Cramer en mij om bij de Europese Commissie fors te blijven inzetten. Ik
zeg tegen u allen: die drive zit in ons. De Kamer heeft absoluut een punt:
de Europese Unie doet er lang over. Volgende week zal ik het op de
Landbouwraad aan de orde stellen. Tegen de heer Dibi zeg ik: uw druk is
mij voldoende. Ik voel mij daarvoor dus zeer gemotiveerd. Ik was dat al,
maar dit is een extra motivatie. De Kamer heeft hierin gewoon gelijk: er
moet iets aan gebeuren.
De heer Polderman vroeg: in juni zei u dat er niets was, hoe zit dat? Dit
heb ik uitgelegd. De Europese Commissie is daarmee bezig en toetst af en
toe bouwstenen bij de ambtelijke vertegenwoordiging in Brussel, ook bij
de Nederlandse. In oktober moet er gewoon een goed plan liggen.
De heer Waalkens waarschuwt tegen het bijstellen van criteria: doe geen
water bij de wijn. Dat doen wij absoluut niet; dat hoeft ook niet. Ik heb dat
minister Chin ook niet horen vragen; ik weet niet of hij dat hier heeft
bepleit. Wij zijn het in ieder geval niet van plan. Aan de criteria moet
worden voldaan, maar het moet uiteindelijk wel een gebalanceerd pakket
worden waarbij sprake is van wederkerigheid; zowel Maleisië als Nederland moet leveren. Die afspraak kan op Europees niveau worden vastgelegd. Er worden dus geen concessies gedaan aan de criteria. Wij proberen
er juist voor te zorgen dat houtproducenten aan de criteria kunnen
voldoen en een beter leven krijgen.
De heer Dibi bepleit: eerst duurzaam hout en dan pas de andere zaken.
Dat ben ik niet met hem eens, omdat dit door bijvoorbeeld het FLEGTtraject heen loopt. De bedoeling is uiteindelijk dat er duurzaam bosbeheer
en duurzame houtproductie komen. Ook daaraan mogen wij geen concessies doen. Ik houd vol dat FLEGT een eerste opstap daarvoor is. FLEGT
ziet op het legaal produceren en verhandelen van hout in de totale keten.
Als het onmiddellijk duurzaam kan, verzet ik mij daar niet tegen. Het kan
echter nodig zijn om eerst de stap naar legaliteit te zetten en dan door te
bouwen naar verduurzaming. Ik wil dus eerst de illegale kap en handel
uitbannen. Op dat moment heb je meer inzicht en overzicht en kun je de
volgende stap zetten naar duurzaam. Maar als het in één stap kan, is dat
uiteraard prima.
De heer Dibi (GroenLinks): Wat is precies uw doelstelling voor 2010? Is
dat 100% duurzaam hout of 100% FLEGT-hout? Ze kunnen naast elkaar
bestaan, maar het gaat me om uw eerste prioriteit.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
18
Minister Verburg: Minister Cramer heeft daarop al geantwoord. De
ambitie is duurzaam hout, maar de vraag is of wij dat kunnen realiseren.
FLEGT-hout voldoet ook aan een aantal belangrijke criteria. Dit betekent
niet dat wij onze ambitie loslaten.
De heer Dibi (GroenLinks): U formuleert nu een heel andere doelstelling:
u streeft blijkbaar niet meer naar 100% duurzaam hout in 2010. Wanneer
wilde u de Kamer daarover informeren, of hebt u dat net gedaan?
Minister Verburg: Het streven van het kabinet is: 100% duurzaam hout in
2010. Dat betekent echter niet dat wij FLEGT nu maar moeten loslaten. De
kabinetsambitie lijkt me zo helder geformuleerd.
Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik
constateer dat er dus eigenlijk sprake is van twee doelstellingen. Daarmee
is op zich niets mis, zolang ze niet strijdig zijn met elkaar. Enerzijds is er de
doelstelling van FLEGT, het bereiken van legaliteit; dit kan worden gezien
als een eerste stap. Anderzijds is er onze eigen meetlat duurzaam inkopen,
die gebaseerd is op 100% duurzaamheid. Onze eigen meetlat is eerste
keus, FLEGT tweede keus.
Minister Verburg: Ik wil niet spreken over eerste of tweede keus. Het zijn
twee instrumenten die volstrekt hun eigen doelstelling hebben. FLEGT wil
ik niet overboord zetten. Internationaal gezien is het een belangrijke stap
naar legaliteit, op weg naar totale duurzaamheid. In ons eigen inkoopbeleid streven wij als rijksoverheid naar 100% duurzaamheid in 2010.
De heer Waalkens (PvdA): Ik wil nog even terugkomen op de suggestie
van de minister dat ik gezegd zou hebben dat minister Chin van Maleisië
hier een pleidooi heeft gehouden voor het aanpassen van de criteria. Dat
is niet het geval. Wij hebben een stevige minister gezien. Ik heb gezegd:
geen concessies doen, maar ook eerst zien en dan geloven.
De voorzitter: Wil de minister daarop nog kort reageren? Het lijkt me een
constatering.
Minister Verburg: Het lijkt me inderdaad een constatering. Ik zou zeggen:
wij gaan het doen, wij gaan het waarmaken.
Toezeggingen
De voorzitter: Ik dank eenieder voor de inbrengen en de wijze waarop
het overleg is verlopen. Er is een drietal toezeggingen gedaan: Eind van
dit jaar is het onderzoek naar uitvoerbaarheid, ook juridisch, van financiële
instrumenten gereed; de Kamer wordt over de uitkomsten geïnformeerd.
De Kamer wordt in oktober geïnformeerd over de resultaten van de
toetsingscommissie inzake de bruikbaarheid van inkoopcriteria voor hout
via certificeringssystemen.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
19
Half 2009 wordt de Kamer geïnformeerd over het advies ten aanzien van
de monitoring met betrekking tot de ontbossing.
Ik sluit hierbij dit algemeen overleg.
De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer,
Koopmans
De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Schreijer-Pierik
De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer,
Van der Leeden
Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40
20
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c018394b-a4a0-488c-b29d-247b2bd31bb7
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2009–2010
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
959
Vragen van de leden Heerts en Vos
(beiden PvdA) aan de minister van
Justitie over de uitspraak van de
rechtbank in Amsterdam over de
aanpak van skimmen. (Ingezonden
20 november 2009)
1
Bent u op de hoogte de uitspraak van
de Amsterdamse rechtbank over
skimmen (het kopiëren van gegevens
van een magneetpas, het afkijken van
bijbehorende pincode van pinnende
personen en vervolgens deze
gegevens gebruiken om een pas na te
maken)?1
2
Gezien de vrijspraak en de
argumentatie van de rechter, deelt u
de mening dat de huidige wettelijke
regelingen niet afdoende zijn om
skimmen effectief aan te pakken?
3
Bent u bereid de wet zodanig aan te
passen dat het voorhanden hebben
van skimapparatuur in welke vorm
dan ook, het afkijken van de pincode
en andere gedragingen die skimmen
mogelijk maken strafbaar te maken,
zodat skimmen effectief kan worden
aangepakt? Zo nee, waarom niet?
5
Verloopt de communicatie tussen de
private partijen, zoals de detailhandel,
banken en publieke partijen, zoals de
politie en het Openbaar Ministerie
(OM) dusdanig dat daar geen
belemmering ligt in het voorkomen
en aanpakken van het skimmen?
6
Kennen de politie en het OM evenals
Detailhandel Nederland topprioriteit
toe aan het skimmen?
1
LJN 13/400 250 – 09.
Mededeling
Mededeling van minister Hirsch
Ballin (Justitie) (ontvangen
10 december 2009)
Hierbij deel ik u mede dat de
schriftelijke vragen van de leden
Heerts en Vos (beiden PvdA) over de
uitspraak van de rechtbank
Amsterdam over de aanpak van
skimmen (ingezonden 20 november
2009) niet binnen de gebruikelijke
termijn kunnen worden beantwoord,
aangezien nog niet alle benodigde
informatie ontvangen is.
Ik streef ernaar de vragen zo spoedig
mogelijk te beantwoorden.
4
Bent u van mening dat voldoende
wordt gedaan in de strafrechtketen
aan het skimmen? Bent u tevens van
mening dat de keten voldoende
kennis heeft op het gebied van
skimmen?
KVR38696
2009Z22175
0910tkkvr959
ISSN 0921 - 7398
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel
2041
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f2688345-5085-452a-a5d7-4d14ab8d6fec
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2012–2013
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
1512
Vragen van de leden Oosenbrug en Mei Li Vos (beiden PvdA) aan de
ministers voor Wonen en Rijksdienst en van Economische Zaken over het
stimuleren van innovatie en concurrentie bij aanbestedingen (ingezonden
24 januari 2013).
Antwoord van minister Blok (Wonen en Rijksdienst) mede namens de minister
van Economische Zaken (ontvangen 6 maart 2013)Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1263.
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ICT-aardbeving door vonnis Oracle
vs. Staat»?1 Hoe beoordeelt u de gevolgen van het vonnis van de rechtbank
Den Haag voor het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, in het
bijzonder ten aanzien van ICT?
Antwoord 1
Ja. De uitspraak in deze zaak geeft geen aanleiding het huidige aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, al dan niet ten aanzien van ICT, te herzien.
Vraag 2
Is het waar dat bij deze aanbesteding uitsluitend gevraagd werd naar
SAP-licenties om één ondersteunend ICT-systeem voor meerdere ministeries
te maken? Welk systeem werd hiervoor als basis gebruikt en hoe lang is dat
in gebruik? Op welke basis is de keuze gemaakt dat gebruik van het
SAP-systeem de technisch en bedrijfsmatig beste keuze is?
Antwoord 2
De aanbesteding bestond uit twee percelen: één voor de ICT-werkzaamheden
die nodig waren voor aanpassing van een bestaand systeem, en één voor
SAP-licenties. Beide percelen zijn conform de daarvoor geldende regels
aanbesteed.
Basis voor de aanbesteding betrof het ERP systeem (SAP Business Suite)
zoals dat in 2003 door het ministerie van SZW door middel van een Europese
aanbestedingsprocedure is verworven. Dit systeem is ingericht op basis van
het kernmodel financiële informatievoorziening en kan daardoor als basis
dienen voor de deelnemende departementen. Gebruik van het systeem door
1
ah-tk-20122013-1512
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2013
http://computerworld.nl/article/14276/ict-aardbeving-door-vonnis-oracle-vs--staat.html
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
1
meerdere ministeries past in het beleid van samenwerking in de financiële
kolom. Daarnaast was gebruik door meerdere ministeries in dit geval
wenselijk op bedrijfseconomische gronden. Voor het gebruik door de
samenwerkingspartners moesten vooral de departementspecifieke instellingen nog worden ingericht. Dit alles natuurlijk met inachtneming van de
bestaande wet- en regelgeving.
De uitspraak past in het beleid van hergebruik van ICT systemen zoals
vastgelegd in de I-strategie.
Vraag 3
In hoeverre is het gebruik van de SAP-licenties voor andere ministeries te
beoordelen als het hergebruik van licenties? Waren de licenties oorspronkelijk
afgegeven voor gebruik door uitsluitend het ministerie van SZW, of voor de
gehele Rijksoverheid? Wat betekent deze manier van omgaan met softwarelicenties voor andere licenties die door een onderdeel van de Rijksoverheid zijn
afgenomen?
Antwoord 3
Er is geen sprake van hergebruik van licenties, maar van hergebruik van een
systeem. De noodzakelijke licenties voor het gebruik van dit systeem door
SZW zijn destijds door de Staat verworven. Vanwege de kwantitatieve
uitbreiding voor gebruik van het systeem door de samenwerkingspartners
waren extra licenties nodig. De deelnemende departementen hebben deze
benodigde licenties verworven via bovengenoemde aanbesteding.
Vraag 4
Hoe kijkt u aan tegen de juridische eenheid van de Rijksoverheid bij
aanbestedingen? Herkent u zich in de uitspraak dat de Staat de aanbestedingsregels volledig naar zijn hand zet door, afhankelijk van de belangen, te
opereren als één aanbestedende dienst of als aparte ministeries? Zo nee,
welke consistente keus wordt hierin gemaakt?
Antwoord 4
De rechtbank heeft in haar uitspraak aansluiting gezocht bij de indeling van
aanbestedende diensten in Richtlijn 2004/18/EG en het daarop gebaseerde
Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (Bao). Dat is in lijn met het
feit dat de Staat, die anders dan de departementen rechtspersoonlijkheid
bezit, als enige lichaam naar buiten toe civielrechtelijk bindend kan optreden
en bijvoorbeeld, zoals in het onderhavige geval, partij kan zijn bij een
licentiecontract.
Rechtspersoonlijkheid kan inderdaad samenvallen met de kwalificatie
aanbestedende dienst. Dat is echter niet altijd het geval. Als sprake is van een
afgescheiden operationele eenheid binnen een rechtspersoon, kan dit
onderdeel ook zelfstandig als aanbestedende dienst worden aangemerkt. De
Europese Commissie heeft hiervoor criteria opgesteld, die zijn neergelegd in
de zogenoemde «policy guideline» uit 1993. Deze criteria worden binnen de
Staat gehanteerd bij de vraag of de Staat als geheel of op een onderdeel van
de Staat – en zo ja, welk onderdeel – als aanbestedende dienst moet worden
aangemerkt. De vraag op welk niveau een inkoopbevoegdheid is neergelegd,
moet voor iedere aanbestedingsplichtige opdracht per productgroep worden
bepaald.
Er is derhalve geen sprake van een ad hoc keuze voor de Staat, een
departement of een onderdeel van het departement als aanbestedende
dienst.
Vraag 5
Hoe wordt, in het kader van de integratie van de bedrijfsvoering van het Rijk,
omgegaan met de aanbesteding van ICT-diensten? Zal hierbij vaker het
systeem van één samenwerkingspartner als uitgangspunt genomen worden
of zal er in de aanbesteding een open procedure gevoerd worden, waarin de
technische oplossing nog niet vastligt? Hoe wordt deze keus gemaakt?
Antwoord 5
De overheid streeft naar harmonisatie en vereenvoudiging van processen met
als uitkomst een compactere en goedkopere overheid. Daarin past hergebruik
van voor rekening van de (rijks-)overheid ingerichte administratieve systemen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
2
en/of software als uitgangspunt. Hergebruik geschiedt evenwel altijd op basis
van een zorgvuldige afweging en met inachtneming van het aanbestedingsrecht.
De keuze voor de aanbestedingsprocedure die wordt gevolgd is afhankelijk
van veel factoren. Waar het gaat om de primaire keuze voor een softwaresysteem spelen kwalitatieve aspecten als flexibiliteit en innovativiteit een
belangrijke rol. Het is van groot belang efficiënt en effectief in te kunnen
spelen op zich wijzigende wensen en behoeften. Van een algemeen beleid tot
uitvraag van specifieke technische oplossingen is geen sprake.
Vraag 6
Bent u van plan om in de toekomst meer aanbestedingen op ICT-gebied uit te
schrijven, waarbij het type software of hardware al vastligt?
Antwoord 6
In het algemeen is het aanbestedingsbeleid er op gericht zo veel als mogelijk
functioneel aan te besteden. Uitzonderingen kunnen voorkomen, mits deze
passen binnen het aanbestedingsrecht.
Vraag 7
Bent u ook van mening dat de overheid moet voorkomen dat ze afhankelijk
wordt van één aanbieder van software, zogenaamde vendor lock-in? Welke
rol ziet u bij het voorkomen van dergelijke afhankelijkheid van het gebruik
van open standaarden en open source-software? Is bij deze aanbesteding ook
overwogen om gebruik te maken van open source ERP-software? Zo nee,
waarom niet?
Antwoord 7
Ja, de overheid moet er voor waken afhankelijk te worden van een leverancier.
Toepassing van open standaarden is onomstreden. Deze worden toegepast
tenzij het echt niet anders kan. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor
toepassing van open source software wordt bij aanbestedingen van software
standaard in de beschouwingen betrokken.
Overigens kan een lock-in bij een leverancier ontstaan zowel bij het gebruik
van open als bij het gebruik van closed software.
Toepassing van open source software was bij de onderhavige aanbesteding
niet opportuun, gegeven de afweging om van een bestaand systeem gebruik
te maken.
Vraag 8
Deelt u de mening dat de werkwijze bij deze aanbesteding de positie van
grote softwareleveranciers, waar de overheid al klant van is, bevordert en
kleine vernieuwende aanbieders geen kans meer maken? Zo ja, waarom vindt
u dit wenselijk? Zo nee, op welke manier maken ook vernieuwende leveranciers, waarmee de overheid nog geen klantrelatie heeft, kans op ICTopdrachten?
Antwoord 8
Nee. Het betrof hier een opdracht voor een verbouwing van een systeem, die
niet op voorhand voorbehouden was aan de grote ICT-leveranciers.
Uitgangspunt bij aanbestedingen is dat in principe elke leverancier kans heeft
op verkrijging van overheidsopdrachten.
Vraag 9
Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de Rijksoverheid bij ICTaanbestedingen zorgt voor kennis over alternatieven en nieuwe oplossingen
naast de eerder gebruikte en bekende systemen, zodat de kansen worden
benut die de innovatie in de ICT-branche bieden?
Antwoord 9
De rijksoverheid richt zich erop om – ook in ICT aanbestedingen – innovatieve
ondernemers een kans te geven.
Om innovaties mogelijk te maken, is het van belang om vanuit de overheid
een goede verkenning van wensen en mogelijkheden te maken. Aan ieder
informatiseringsproject gaat een zorgvuldige informatie- en technische
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
3
analyse vooraf, die ook gedeeld kan worden met het bedrijfsleven. In grote
ICT trajecten wordt zo al ruim voor de daadwerkelijke aanbesteding samengewerkt met de markt om een uitvraag te realiseren die ruimte biedt aan
haalbare innovaties. Dat kan bijvoorbeeld via een haalbaarheids- en
wensentoets in combinatie met een marktverkenning en een marktconsultatie
of een concurrentiegerichte dialoog.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel
4
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c726f430-6a75-4828-84c8-38dc18a8a0b7
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2019–2020
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2020Z07557
Vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit over nertsen met corona (ingezonden 28 april 2020).
Vraag 1
Kent u het bericht «Getroffen nertsenhouder over coronavirus bij zijn dieren:
«We gaan gewoon door met verzorgen»»?1
Vraag 2
Zijn alle nertsenbedrijven gecontroleerd? Zo ja, bij hoeveel nertsen of andere
dieren en bij hoeveel bedrijven is het coronavirus vastgesteld? Zo nee,
waarom niet en gaat dat alsnog gebeuren?
Vraag 3
Wordt er naar aanleiding van berichten over besmette nertsen meer
onderzoek gedaan naar besmetting bij dieren? Zo ja, wat is de aard en
omvang van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Vraag 4
Kan het virus via dieren op andere dieren of op mensen worden overgedragen? Zo ja, wat gaat u zo snel mogelijk doen om dergelijke besmetting tegen
te gaan, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet en hoe zeker bent u
daarvan?
Vraag 5
Is er een relatie tussen een hoge veedichtheid of het aantal bedrijven in een
gebied en het aanwezig zijn van een virus? Zo ja, waar bestaat die relatie uit
en kan dit ook leiden tot een groter aantal besmettingen? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 6
Hoe wordt er in het algemeen omgegaan met bedrijven waar dieren met een
besmettelijke ziekte zijn aangetroffen? Welk protocol wordt gevolgd? Wat is
de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Welke actie
onderneemt de NVWA?
1
kv-tk-2020Z07557
’s-Gravenhage 2020
Omroep Brabant, 26 april 2020, Getroffen nertsenhouder over coronavirus bij zijn dieren: «We
gaan gewoon door met verzorgen», https://www.omroepbrabant.nl/nieuws/3194772/Getroffennertsenhouder-over-coronavirus-bij-zijn-dieren-We-gaan-gewoon-door-met-verzorgen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
1
Vraag 7
Welke richtlijnen bestaan er ten aanzien van het ruimen van dieren en
vervoersverboden? Worden de bedrijven met besmette dieren in dit geval
geruimd? Zo nee, waarom niet?
Vraag 8
Worden de nertsenbedrijven bewaakt, aangezien in het verleden dierenactivisten zich weleens toegang tot nertsenbedrijven hebben verschaft en dieren
hebben vrijgelaten? Zo nee, waarom niet?
Vraag 9
Acht u het mogelijk dat het op dieren aangetroffen virus kan muteren? Zo ja,
wat zegt dat over het gevaar van dat virus? Zo nee, waarom niet en hoe zeker
weet u dit?
Vraag 10
Deelt u de mening dat er geen enkel risico kan worden genomen in deze? Zo
ja, kunt u zo snel als mogelijk handelen naar aanleiding van dit bericht en
vervolgens bovenstaande vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee,
waarom niet?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d9641cc6-f07d-4407-88f5-f66a922ff546
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2020–2021
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2020Z22872
Vragen van de leden Groothuizen en Van Beukering-Huijbregts (beiden
D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de inzet van diensthonden
(ingezonden 26 november 2020).
Vraag 1
Bent u bekend met de uitzending «Bijten als beloning» van Zembla d.d.
19 november jl.?1
Vraag 2
Wat zijn de richtlijnen voor de inzet van diensthonden als geweldsmiddel?
Vraag 3
Kunt u aangeven op welke wijze de richtlijnen voor de inzet van diensthonden zijn gecodificeerd?2
Vraag 4
Kunt u aangeven in hoeverre die richtlijnen overeenstemmen met artikel 15a
en 15b van uw concept-Besluit tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de
politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren?3
Vraag 5
Hoe kan het dat over het op één na zwaarste geweldsmiddel dat de politie
heeft, nog niets is opgenomen in de ambtsinstructie, terwijl er sinds 2009 een
voorstel ligt om ook de inzet van de diensthond als geweldsmiddel in de
Ambtsinstructie af te bakenen?
Vraag 6
Herkent de politie het beeld dat in deze uitzending geschetst wordt door
politiewetenschapper Jaap Timmer, namelijk dat de circa 400 honden in
politiedienst bij veel meer bijtincidenten zijn betrokken dan de 357 bijtinciden-
1
https://www.npostart.nl/zembla/19-11-2020/BV_101401006
https://www.politie.nl/nieuws/2020/november/19/00-inzet-hond-gebeurt-volgens-duidelijkerichtlijnen.html
3
https://www.internetconsultatie.nl/ambtsinstructie/document/3601
2
kv-tk-2020Z22872
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Vragen
1
ten die in 2019 zijn geregistreerd?4 Zo ja, welke maatregelen zijn of worden er
dan binnen de politie-organisatie genomen om ervoor te zorgen dat de
registratieplicht ten aanzien van bijtincidenten beter wordt nageleefd?
Vraag 7
Wordt de inzet van de diensthond alleen geregistreerd als de diensthond
heeft gebeten? Zo nee, is het mogelijk om in de registratie een uitsplitsing te
maken van het aantal keren dat de diensthond daadwerkelijk heeft gebeten
en hoe de diensthond zich gedroeg c.q. zich aan de commando’s van zijn
geleider heeft gehouden?
Vraag 8
Blijkt uit de registratie van bijtincidenten dat er eenheden zijn waar zich naar
verhouding meer bijtincidenten voordoen dan in andere eenheden? Zo ja,
hoe is dat te verklaren?
Vraag 9
Kunt u aangeven of er in de afgelopen drie jaar diensthonden zijn afgekeurd,
omdat zij de commando’s van hun geleiders niet of onvoldoende opvolgden?
Zo ja, om hoeveel diensthonden gaat het?
Vraag 10
Kunt u aangeven hoeveel klachten er in 2019 bij de politie, het openbaar
ministerie en de Nationale ombudsman zijn ingediend naar aanleiding van
bijtincidenten met politiehonden? Hoeveel van die klachten zijn gegrond
verklaard?
Vraag 11
Op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen worden bijtincidenten geëvalueerd en getoetst binnen de politie-organisatie?
4
Idem tijdstempel 4m48s: «Ik vermoed het sterk dat dat meer is, ik weet echt ook wel dat er
hondengeleiders zijn die ook tegen mij hebben gezegd: «nou mijn hond heeft het afgelopen
jaar wel tussen de 5 en de 10 keer gebeten.»»
Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5a1a8885-2f3c-4c8e-89e5-91f22b2dcc30
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
36 350 IIA
Wijziging van de begrotingsstaat van de Staten-Generaal
(IIA) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met
de Voorjaarsnota)
Nr. 2
MEMORIE VAN TOELICHTING
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
1
INHOUDSOPGAVE
A.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
3
B.
BEGROTINGSTOELICHTING
4
1
Leeswijzer
4
2
2.1
2.2
5
5
2.3
2.4
Beleidsartikelen
Artikel 1. Wetgeving en controle Eerste Kamer
Artikel 2. Uitgaven ten behoeve van leden en oud-leden
Tweede Kamer
Artikel 3. Wetgeving en controle Tweede Kamer
Artikel 4. Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer
6
7
9
3
3.1
Niet-Beleidsartikel
Artikel 10. Nog onverdeeld
10
10
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
2
A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL
Wetsartikelen 1 tot en met 3
De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op
grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzon
derlijk bij wet vastgesteld en derhalve ook gewijzigd. Het onderhavige
wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2023 wijzigingen aan te brengen
in de begrotingsstaat van de Staten-Generaal.
De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in
onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begro
tingstoelichting).
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
3
B. BEGROTINGSTOELICHTING
1 Leeswijzer
Voor u ligt de eerste suppletoire begroting van de Staten-Generaal. De
eerste suppletoire begroting geeft een geactualiseerd beeld van de
uitvoering van de begroting 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 IIA, nr.
1). De stand van de eerste suppletoire begroting wordt vanaf de stand van
de vastgestelde begroting 2023 opgebouwd.
Uitgangspunt bij de toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid
is dat per artikel de beleidsmatige en technische mutaties toegelicht worden,
die groter dan of gelijk zijn aan de ondergrens zoals deze in de Rijksbegro
tingsvoorschriften (RBV) zijn opgenomen, de zogenaamde staffel, te weten:
Tabel 1 Ondergrenzen conform RBV
Omvang begrotingsartikel (stand
ontwerpbegroting) in € miljoen
Beleidsmatige mutaties
(ondergrens in € miljoen)
Technische mutaties
(ondergrens in € miljoen)
1. Wetgeving en controle Eerste Kamer
Verplichtingen/Uitgaven
1 mln. ontvangsten 1 mln.
Verplichtingen/Uitgaven
2 mln. ontvangsten 2 mln.
2. Uitgaven t.b.v. leden en oud-leden
Tweede Kamer
Verplichtingen/Uitgaven
1 mln. ontvangsten 1 mln.
Verplichtingen/Uitgaven
2 mln. ontvangsten 2 mln.
3. Wetgeving en controle Tweede
Kamer
Verplichtingen/Uitgaven
2 mln. ontvangsten 1 mln.
Verplichtingen/Uitgaven
4 mln. ontvangsten 2 mln.
4. Wetgeving en controle Eerste en
Tweede Kamer
Verplichtingen/Uitgaven
1 mln. ontvangsten 1 mln.
Verplichtingen/Uitgaven
2 mln. ontvangsten 2 mln.
10 Nog onverdeeld
Verplichtingen/Uitgaven
1 mln. ontvangsten 1 mln.
Verplichtingen/Uitgaven
2 mln. ontvangsten 2 mln.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
4
2 Beleidsartikelen
2.1 Artikel 1. Wetgeving en controle Eerste Kamer
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1. Wetgeving en controle Eerste Kamer (bedragen x € 1.000)
Ontwerpbe
groting 2023
(1)
Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e
NvW, moties, begroting
suppletoire
amende
2023 (3)=(1+2) begroting (4)
menten en
ISB (2)
Stand 1e
suppletoire
begroting
(5)=(3+4)
Mutatie
2024
Mutatie
2025
Mutatie
2026
Mutatie
2027
Verplichtingen
20.936
0
20.936
3.400
24.336
2.980
1.543
1.493
1.174
Uitgaven
20.936
0
20.936
3.400
24.336
2.980
1.543
1.493
1.174
16.504
0
16.504
2.344
18.848
1.924
487
437
388
4.250
0
4.250
773
5.023
773
773
773
773
Verenigde Vergadering
182
0
182
283
465
283
283
283
13
Ontvangsten
140
0
140
0
140
0
0
0
0
Institutionele inrichting
Apparaat Eerste Kamer
Personele uitgaven
Vergoeding voorzitter/
leden Eerste Kamer
Materiële uitgaven
Toelichting
Institutionele inrichting
Apparaat Eerste Kamer
Voor het vernieuwen van het contentmanagementsysteem (CMS) van de
Eerste Kamer zijn aanvullende middelen nodig. Dit systeem is eerder aan
vervanging toe dan verwacht. In 2023 en 2024 is er € 0,9 mln. extra budget
nodig voor het voortraject van de vervanging. Daarnaast is er € 0,1 mln.
extra budget nodig in 2023 en 2024 voor aanpassingen in de informatie
huishouding van de Kamer als gevolg van wijzigingen in de Archiefwet en
de Wet open overheid.
Tot slot betreft het de toedeling naar dit artikel van de loon en prijsbijstelling
tranche 2023, de extra prijsbijstelling tranche 2022 en de eindejaarsmarge.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
5
2.2 Artikel 2. Uitgaven ten behoeve van leden en oud-leden Tweede Kamer
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2. Uitgaven ten behoeve van leden en oud-leden Tweede Kamer
(bedragen x € 1.000)
Ontwerpbe
groting 2023
(1)
Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e
NvW, moties, begroting
suppletoire
amende
2023 (3)=(1+2) begroting (4)
menten en
ISB (2)
Stand 1e
suppletoire
begroting
(5)=(3+4)
Mutatie
2024
Mutatie
2025
Mutatie
2026
Mutatie
2027
Verplichtingen
34.771
0
34.771
2.090
36.861
2.426
2.530
2.463
2.431
Uitgaven
34.771
0
34.771
2.090
36.861
2.426
2.530
2.463
2.431
23.553
0
23.553
1.444
24.997
1.692
1.693
1.693
1.693
11.218
0
11.218
646
11.864
734
837
770
738
86
0
86
0
86
0
0
0
0
Institutionele inrichting
Schadeloosstelling
Personele uitgaven
Pensioenen en
wachtgelden
Ontvangsten
Toelichting
Dit betreft de toedeling naar dit artikel van de loon en prijsbijstelling tranche
2023 en de extra prijsbijstelling tranche 2022.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
6
2.3 Artikel 3. Wetgeving en controle Tweede Kamer
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3. Wetgeving en controle Tweede Kamer (bedragen x € 1.000)
Ontwerpbe
groting 2023
(1)
Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e
NvW, moties, begroting
suppletoire
amende
2023 (3)=(1+2) begroting (4)
menten en
ISB (2)
Stand 1e
suppletoire
begroting
(5)=(3+4)
Mutatie
2024
Mutatie
2025
Mutatie
2026
Mutatie
2027
Verplichtingen
153.712
0
153.712
27.684
181.396
24.922
20.927
28.304
24.044
Uitgaven
153.712
0
153.712
27.684
181.396
24.922
20.927
28.304
24.044
103.646
0
103.646
23.764
127.410
21.728
17.857
25.351
21.150
1.235
0
1.235
73
1.308
167
167
167
167
Drukwerk
2.008
0
2.008
118
2.126
138
138
138
138
Fractiekosten
41.649
0
41.649
1.452
43.101
2.376
2.552
2.435
2.376
33
Institutionele inrichting
Apparaat Tweede Kamer
Onderzoeksbudget
Materiële uitgaven
Uitzending leden
484
0
484
33
517
33
33
33
Parlementaire enquêtes
2.489
0
2.489
2.064
4.553
300
0
0
0
Bijdrage ProDemos
2.201
0
2.201
180
2.381
180
180
180
180
Ontvangsten
3.639
0
3.639
4.700
8.339
0
0
0
0
Toelichting
Institutionele inrichting
Apparaat Tweede Kamer
Bedrijfsvoering
In het kader van de bedrijfsvoering zijn er een aantal zaken waarvoor
budgetten toegevoegd worden aan de begroting. Ten eerste wordt de ICTorganisatie bij de Tweede Kamer weer structureel goed ingebed. Na een
periode goed bezien wat nodig is, is de formatie daar nu rond. Dat wordt
hiermee ook budgettair structureel ingeregeld. Ten tweede behelst deze
mutatie eenmalige (vervangings-)investeringen in het Rijksdatacenter. Tot
slot zorgt de uitvoering van een aantal moties (Vergaderen in crisistijd /
motie Van Gent kamerstukken II, 35 322, nr. 43), Papierloos vergaderen
(motie Bromet / kamerstukken II, 36 062 nr. 10) eenmalig voor stijgende
kosten.
Renovatie Binnenhof en tijdelijke huisvesting
Voor een goede begeleiding van de renovatie vanuit de Tweede Kamer is
jaarlijks € 0,23 mln. nodig voor het inzetten van externe expertise. Daarnaast
is voor de geplande terugverhuizing naar het Binnenhof in de opeenvol
gende jaren van terugverhuizing (en het jaar daarna) € 7,5 mln. en € 2,5 mln.
nodig voor gedeeltelijke vervangingsinvesteringen in het Audiovisuele
(AV)-systeem op het Binnenhof. Ten slotte wordt de Tweede Kamer in de
tijdelijke huisvesting geconfronteerd met hogere uitgaven als gevolg van
de huisvestingssituatie in B67.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
7
Ambtelijke uitbreiding
Als gevolg van een veranderende omgeving met gewijzigd dreigingsniveau
is het werkpakket van zowel de Beveiligingsdienst als het bureau beveili
gingsautoriteit verzwaard. Om de beveiligingstaken zo goed mogelijk te
vervullen worden in personele capaciteit investeringen gedaan.
Daarnaast is er om de kwaliteit van de ondersteuning van het parlementaire
proces te behouden en verbeteren een uitbreiding van personeel nodig. Dit
zelfde geldt voor de overige bedrijfsvoering van de Tweede Kamer.
Materiële uitgaven
Parlementaire enquêtes
In 2023 wordt de begroting opgehoogd met € 0,89 mln. voor de overlopende
uitgaven Parlementaire Enquête Aardgaswinning. In 2022 is de totale
begroting van de Parlementaire Enquête Fraudebeleid en Dienstverlening
verhoogd naar € 4,3 mln. Per saldo wordt de begroting hiervoor opgehoogd
in 2023 met € 0,78 mln. en in 2024 met € 0,3 mln. Er is voor de Tijdelijke
Commissie Corona in 2023 € 0,25 mln. nodig. Voor deze bijstelling op de
parlementaire enquête worden generale middelen toegevoegd aan de
begroting.
Daarnaast betreft het de toedeling naar dit artikel van de loon en prijsbij
stelling tranche 2023, de extra prijsbijstelling tranche 2022 en de einde
jaarsmarge.
Ontvangsten
De ontvangsten zijn € 4,7 mln. hoger door verwachte hogere teruggave van
de fractiekosten over 2022 van enkele fracties en hogere doorbelastingen
aan de andere Hoge Colleges van Staat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
8
2.4 Artikel 4. Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer
Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 5 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4. Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer (bedragen x
€ 1.000)
Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e
NvW, moties, begroting
suppletoire
amende
2023 (3)=(1+2) begroting (4)
menten en
ISB (2)
Ontwerpbe
groting 2023
(1)
Stand 1e
suppletoire
begroting
(5)=(3+4)
Mutatie
2024
Mutatie
2025
Mutatie
2026
Mutatie
2027
Verplichtingen
1.574
0
1.574
54
1.628
77
77
77
77
Uitgaven
1.574
0
1.574
54
1.628
77
77
77
77
1.574
0
1.574
54
1.628
77
77
77
77
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Materiële uitgaven
Interparlementaire
betrekkingen
Ontvangsten
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
9
3 Niet-Beleidsartikel
3.1 Artikel 10. Nog onverdeeld
Tabel 6 Nog onverdeeld (bedragen x € 1.000)
Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e
NvW, moties, begroting
suppletoire
amende
2023(3)=(1+2) begroting (4)
menten en
ISB (2)
Ontwerpbe
groting 2023
(1)
Stand 1e
suppletoire
begroting
(5)=(3+4)
Mutatie
2024
Mutatie
2025
Mutatie
2026
Mutatie
2027
Verplichtingen
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Uitgaven
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Loonbijstelling
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Prijsbijstelling
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Onvoorzien
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Ontvangsten
0
0
0
0
0
0
0
0
0
Nog te verdelen
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2
10
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4f650542-6dea-40b0-aae9-b8fe8b0d5f6b
|
SPREKERSLIJST
Woensdag 29 februari 2012
VAO Woningcorporaties en staatssteunregeling (AO d.d. 2/02) + AO Uitvoering moties
staatssteun woningcorporaties (AO d.d. 6/10)
Naam:
1.
2.
3.
E. Lucassen
J.S. Monasch
B.J. van Bochove
Fractie:
Spreektijd:
PVV
PvdA
CDA
2
2
2
__________________________________________________________________________________________
VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie
PvdA = Partij van de Arbeid
PVV = Partij voor de Vrijheid
CDA = Christen Democratisch Appèl
SP = Socialistische Partij
D66 = Democraten 66
GroenLinks
ChristenUnie
SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij
PvdD = Partij voor de Dieren
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/42e5f84d-abb5-4ba2-86aa-de16aa795257
|
Den Haag, 29 juni 2012
HERZIENE CONVO i.v.m. toevoeging lijst van vragen aan het kabinet, zie *)
Voortouwcommissie:
Volgcommissie(s):
vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
vaste commissie voor Binnenlandse Zaken
vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu
commissie voor de Rijksuitgaven
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Inbreng feitelijke vragen
dinsdag 3 juli 2012
14.00 uur
Onderwerp:
ARK rapport over het uitvoeren van private activiteiten door publieke
organisaties (betreffende onderdelen OCW)
Agendapunt:
Achtergrondstudie van de Algemene Rekenkamer over het uitvoeren van
private activiteiten door publieke organisaties sinds het onderzoek van de
Algemene Rekenkamer in 2005
Zaak:
Rapport/brief Algemene Rekenkamer - president van de Algemene
Rekenkamer, S.J. Stuiveling - 20 juni 2012
Achtergrondstudie van de Algemene Rekenkamer over het uitvoeren van
private activiteiten door publieke organisaties sinds het onderzoek van de
Algemene Rekenkamer in 2005 - 30220-4
Griffier:
E.C.E. de Kler
Noot:
1.
De feitelijke vragen worden volgens afspraak met de fracties uitsluitend
ingebracht via de vragenapplicatie (VIA).
2.
De aanduiding voor het Kamerstuknummer van de aanbiedingsbrief d.d. 20
juni 2012 is:
30220-4-A
De aanduiding voor het Kamerstuknummer van Achtergrondstudie “Publieke
organisaties en private activiteiten” is:
30220-4-B
De aanduiding voor vragen aan het kabinet over de Achtergrondstudie
“Publieke organisaties en private activiteiten” is:
30220-4-C
*)
3.
4.
Activiteitnummer:
De leden wordt verzocht per vraag aan te geven op welke bladzijde van
het Kamerstuk de vraag betrekking heeft.
Fracties die geen vragen inleveren, wordt verzocht dit ook per e-mail
kenbaar te maken ([email protected]).
2012A02740
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ce2f7f3e-9303-42f4-a120-0df4de7ed03e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2013–2014
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2014Z02108
Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Voortman (GroenLinks)
aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het bericht dat er
asielzoekerscentra (AZC’s) worden geopend in voormalige gevangenissen en
detentiecentra (ingezonden 6 februari 2014).
Vraag 1
Bent u bekend met de berichten ««Asielzoekers in maart naar Kamp Zeist»?1
Vraag 2
Kloppen de berichten dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers(COA)
actief op zoek is naar (voormalige)gevangenissen en detentiecentra om
asielzoekerscentra (AZC’s) in te vestigen? Zo ja, welke locaties worden
momenteel voor dit doel onderzocht? Voor welke (voormalige) gevangenissen
en detentiecentra is inmiddels besloten dat ze voor dit doel zullen worden
gebruikt?
Vraag 3
Kunt u aangeven voor hoeveel asielzoekers er momenteel geen plaats is in de
reguliere opvanglocaties van de AZC’s?
Vraag 4
Deelt u de mening dat dergelijke locaties naar hun aard en inrichting
ongeschikt zijn om asielzoekers in te vestigen? In hoeverre is er in deze
besluitvorming meegewogen dat het plaatsen van asielzoekers in gevangenissen en detentiecentra als traumatisch kan worden ervaren gezien het feit dat
sommige asielzoekers gevlucht zijn uit een oorlogsland en/of in het land van
herkomst onterecht in gevangenissen zijn vastgezet? In hoeverre heeft u over
dit vraagstuk inlichtingen ingewonnen bij experts en Non Gouvernementele
Organisaties(NGO’s)?
Vraag 5
Kunt u aangeven in hoeverre alternatieven zijn onderzocht zoals leegstaande
scholen of bedrijfspanden en AZC’s die in het (recente) verleden zijn
gesloten? Hoeveel AZCs zijn er de afgelopen jaren gesloten? Hoe staat u nu
tegenover het besluit deze AZC’s te sluiten gezien het feit dat vluchtelingen1
kv-tk-2014Z02108
’s-Gravenhage 2014
Algemeen Dagblad, 24 januari 2014 en «Doggershoek in beeld als AZC», Noord Hollands
Dagblad, 28 januari 2014
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
1
stromen kunnen fluctueren? Kunt u aangeven in hoeverre de volgende
locaties: het voormalige Meanderziekenhuis te Amersfoort, de voormalige
bibliotheek te Winschoten, de voormalige Jozefsschool te Malden, de
voormalige strokartonfabriek de Toekomst te Scheemdade en de verschillende leegstaande panden van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs in regio
Zuid-Holland eventueel geschikt zouden zijn als AZC locatie?
Vraag 6
Bent u bereid af te zien van de plannen (voormalige) gevangenissen en
detentiecentra te gebruiken voor het vestigen van asielzoekers? Bent u bereid
actief te zoeken naar alternatieve locaties zoals leegstaande scholen,
bedrijfspanden en/of inmiddels gesloten AZC’s? Bent u bereid de Kamer
hierover te informeren?
Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e5ea089a-21bf-48cf-a439-3868a30b370a
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2016–2017
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
1766
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken
en Koninkrijksrelaties over huurders die huisuitzetting riskeren door trage
gemeente (ingezonden 13 april 2017).
Mededeling van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties)
(ontvangen 9 mei 2017).
Vraag 1
Wat is uw reactie op het bericht dat Rotterdamse huurders in de problemen
komen en illegale bewoning en huisuitzetting riskeren, door de lange
wachttijden voor het aanvragen van een huisvestingsvergunning?1
Vraag 2
Hoe vaak is in de afgelopen drie jaar in Rotterdam illegale bewoning
geconstateerd en hoe vaak zijn mensen uit huis gezet omdat een huisvestingsvergunning ontbrak door wachttijden bij de gemeente? In welke andere
gemeenten riskeren huurders huisuitzetting vanwege wachttijden voor het
aanvragen van een huisvestingsvergunning?
Vraag 3
Hoe vaak is het de afgelopen drie jaar in Rotterdam voorgekomen dat aan
mensen onverwachts de huisvestingsvergunning niet is verleend en daarom
gedwongen hun woning uit moesten, en hoe verhoudt dat zich tot andere
gemeenten?
Vraag 4
Hoe is het mogelijk dat (kleine) particuliere verhuurders niet op de hoogte zijn
van de voorwaarde dat woningzoekenden een huisvestingsvergunning
moeten hebben?
Vraag 5
Op welke manieren kan de gemeente, dan wel de rijksoverheid, zorgen dat
(potentiële) huurders in de particuliere sector de juiste informatie krijgen over
de huisvestingsvergunning? Bent u bereid richting (particuliere) verhuurders
1
ah-tk-20162017-1766
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2017
http://www.erasmusjournalisten.nl/index.php/2017/03/22/huurders-riskeren-huisuitzetting-doorlange-wachttijden-gemeente/
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel
1
wettelijke eisen te stellen aangaande deze informatievoorziening? Kunt u uw
antwoord toelichten?
Vraag 6
Waar komen mensen die een huisvestingsvergunning wordt geweigerd of uit
huis zijn gezet vanwege het ontbreken van een vergunning terecht, aangezien
uit een evaluatie van de Rotterdamwet door de Universiteit van Amsterdam
(UvA) eerder bleek dat het aanbod betaalbare huurwoningen aanzienlijk is
afgenomen?2
Vraag 7
Wat kunnen de gemeente Rotterdam en u doen om te voorkomen dat
huurders op dergelijke manieren in de problemen komen? Kunt u uw
antwoord toelichten?
Vraag 8
Bent u bereid om de werking van de Rotterdamwet te herzien, omdat uit de
genoemde evaluatie ook bleek dat de Rotterdamwet niet heeft bijgedragen
aan een aantoonbare verbetering van de veiligheid en leefbaarheid in de
aangewezen buurten?
Mededeling
Hierbij bericht ik u dat de aan mij gestelde vragen van het lid Beckerman (SP)
over huurders die huisuitzetting riskeren door trage gemeente (ingezonden
13 april 2017), met kenmerk 2017Z04999, niet binnen de termijn van drie
weken kunnen worden beantwoord omdat nog niet alle benodigde informatie
beschikbaar is. Ik verwacht uw Kamer binnen drie weken de antwoorden toe
te kunnen zenden.
2
Evaluatie effecten Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek («Rotterdamwet»)
in Rotterdam, Universiteit van Amsterdam, oktober 2015
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ebfb9b36-8ab1-4d4c-b86b-c58ca8fbad85
|
13
Stemmingen moties InitiatiefnotaOmtzigt over ECB monetair beleid
Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend
bij het debat over de initiatiefnota van het lid Omtzigt over
ECB monetair beleid en de nadelige gevolgen voor de
Nederlandse pensioenfondsen,
te weten:
- de motie-Ronnes over toetsing van de huidige maatregelen van de ECB aan het Verdrag van Maastricht (34563, nr.
6);
- de motie-Ronnes over een door de parlementair advocaat
te laten maken juridische analyse van het huidige opkoopbeleid van de ECB (34563, nr. 7);
- de motie-Ronnes over een door de regering te laten
maken juridische analyse van het huidige opkoopbeleid
van de ECB (34563, nr. 8);
- de motie-Krol over de wijzigingen in de pensioenaanspraken c.q. -verplichtingen van de verschillende leeftijdsklassen
in de pensioenfondsen als gevolg van de gedaalde rekenrente (34563, nr. 9).
(Zie notaoverleg van 13 februari 2017.)
De voorzitter:
Op verzoek van de heer Ronnes stel ik voor, zijn motie
(34563, nr. 6) aan te houden.
Zij krijgt nr. 10, was nr. 9 (34563).
Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen.
In stemming komt de motie-Ronnes (34563, nr. 7).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van
de PvdD, 50PLUS, Monasch, de SGP, de ChristenUnie, het
CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze
motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de
overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de motie-Ronnes (34563, nr. 8).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van
de SP, de PvdD, 50PLUS, Monasch, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV
voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden
van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
In stemming komt de gewijzigde motie-Krol (34563, nr. 10,
was nr. 9).
De voorzitter:
Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van
de SP, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de PVV voor deze
gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden
van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen.
Daartoe wordt besloten.
De voorzitter:
De motie-Krol (34563, nr. 9) is in die zin gewijzigd dat zij
thans luidt:
Motie
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat het ECB-beleid de rente drukt en dat doet
in een klimaat van reeds zeer lage rente;
overwegende dat gevolgen van lage rentestanden voor
pensioenfondsen zo grondig mogelijk in kaart moeten
worden gebracht, met name de mogelijke herverdeling van
vermogen binnen ons pensioenstelsel;
verzoekt de regering, nog voor 15 maart inzicht te geven in
de mate waarin de pensioenaanspraken c.q. -verplichtingen
van de verschillende leeftijdsklassen in onze pensioenfondsen zijn gewijzigd als gevolg van de gedaalde rekenrente
sinds eind 2006,
en gaat over tot de orde van de dag.
Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende
ondersteund.
Tweede Kamer
Stemmingen moties Initiatiefnota-Omtzigt 21 februari 2017
over ECB monetair beleid
TK 55
55-13-1
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eb3fe43c-8b14-410a-ae50-ae31486bbc73
|
Den Haag, 18 januari 2019
Voortouwcommissie:
algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking
Volgcommissie(s):
BuZa
EU
EZK
J&V
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Procedurevergadering
donderdag 24 januari 2019
13.15 - 14.00 uur
openbaar
Onderwerp:
Procedurevergadering
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
5, 17, 23
5, 13, 15, 16, 17, 19, 20
21
5, 23
Brievenlijst
1.
Agendapunt:
Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst)
Activiteiten commissie
2.
Agendapunt:
Noot:
Activiteiten commissie
• 24-01-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
• 28-01-2019 13.00 - 16.00 Rondetafelgesprek Modeltekst
investeringsakkoorden
• 05-02-2019 16.30 - 18.30 Algemeen overleg Modeltekst
investeringsakkoorden
• 07-02-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
• 19-02-2019 16.30 - 19.00 Algemeen overleg RBZ/Handel
• 20-02-2019 10.00 - 12.00 Algemeen overleg Bestrijding Seksueel
grensoverschrijdend gedrag bij hulporganisaties
• 21-02-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
Krokusreces: vrijdag 22 februari t/m maandag 4 maart 2019
• 07-03-2019 10.00 - 12.00 Algemeen overleg Dutch Fund for
Climate and Development (DFCD) (nieuwe datum)
• 14-03-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
• 28-03-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
• 04-04-2019 15.30 - 17.30 Algemeen overleg Wereldbank
• 08-04-2019 14.00 - 18.00 Notaoverleg Initiatiefnota van het lid
Van Haga: “Een goede bedoeling is niet altijd een goed idee: een
voorstel tot bestrijding van weeshuistoerisme” (nieuw ingepland)
Voorgestelde spreektijden 1e/2e termijn:
VVD: 8 min/4 min;
PVV, CDA, D66, GroenLinks, SP: 6 min/3 min;
Overige fracties: 4 min/2 min.
• 11-04-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
• 25-04-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
Meireces: vrijdag 26 april t/m maandag 13 mei 2019
• 04-05 t/m za 11-05 Werkbezoek Colombia
• 14-05-2019 16.30 - 19.00 Algemeen overleg
RBZ/Ontwikkelingssamenwerking
• 15-05-2019 10.00 - 12.30 Algemeen overleg RBZ/Handel
• 16-05-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
• 06-06-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
• 20-06-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
• 04-07-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering
Zomerreces: vrijdag 5 juli t/m maandag 2 september 2019
Nog te plannen activiteiten:
• Rondetafelgesprek Initiatiefnota van het lid Van Haga over
weeshuistoerisme
Voorstel: organiseren op maandag 1 april. Suggesties voor uit te
nodigen sprekers inventariseren.
Nog te agenderen plenaire debatten:
• VAO Wapenexportbeleid (AO d.d. 20/12): verwacht week 29-30-31
januari
• 13. Dertigledendebat over de import van vervuild vlees uit Brazilië
(Ouwehand) (minister BuHa-OS, minister LNV)
• 14. Dertigledendebat over het inzetten van duurzame keurmerken voor
hout (Diks) (minister BuHa-OS)
• 15. Dertigledendebat over het sluiten van detentiecentra in Libië (Jasper
van Dijk) (minister BuHa-OS)
• 33. Dertigledendebat over Nederlandse bedrijven die meebouwen aan een
sojaroute door het Amazonewoud (Van den Hul) (minister BuHa-OS)
3.
Agendapunt:
Verzoek Aidsfonds, mede namens meerdere organisaties, om gesprek
met algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 maart 2019
Zaak:
Brief derden - Aidsfonds te Amsterdam - 17 januari 2019
Verzoek Aidsfonds, mede namens meerdere organisaties, om gesprek met
algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 maart 2019 - 2019Z00747
Dhr. Peter Sands, algemeen directeur van het Global Fund to Fight AIDS,
Tuberculosis and Malaria, ontvangen voor gesprek op woensdag 6 of
donderdag 7 maart 2019.
Voorstel:
4.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie inzake jaarplanning 2019
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 18 december 2018
Reactie op verzoek commissie inzake jaarplanning 2019 - 35000-XVII-58
Aanhouden tot de volgende procedurevergadering.
Bespreking van het jaarplan/kennisagenda van de commissie voor 2019 in de
volgende procedurevegadering aan de hand van een stafnotitie.
Voorstel:
Noot:
2
Aangehouden brieven
5.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie inzake stand van zaken met betrekking
tot inzet om detentiekampen te sluiten in Libië
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 4 december 2018
Reactie op verzoek commissie inzake stand van zaken met betrekking tot inzet
om detentiekampen te sluiten in Libië - 32735-230
Betrekken bij nog te plannen dertigledendebat over het sluiten van
detentiecentra in Libië.
J&V, EU, BuZa
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Brieven bewindspersonen
6.
Agendapunt:
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de
suppletoire begroting samenhangende met de najaarsnota.
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 13 december 2018
Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden - 35095-XVII-3
Reeds betrokken bij stemmingen over de Najaarsnota 2018 d.d. 20 december
2018.
Voorstel:
7.
Agendapunt:
Publiek private samenwerking internationaal ondernemen:
Trade&Innovate NL, NLinBusiness, De Werkplaats en Global Stars
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 13 december 2018
Publiek private samenwerking internationaal ondernemen: Trade&Innovate
NL, NLinBusiness, De Werkplaats en Global Stars - 34952-40
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
8.
Agendapunt:
Decemberbrief 2018 voor de begroting van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 17 december 2018
Decemberbrief 2018 voor de begroting van Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking - 35000-XVII-56
Betrekken bij behandeling Slotwet Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking 2018.
Voorstel:
9.
Agendapunt:
Malversatie in Tanzaniaans programma
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 21 december 2018
Malversatie in Tanzaniaans programma - 35000-XVII-59
Betrekken bij behandeling Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking 2018.
Reeds schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Haga d.d. 28 december
2018.
Voorstel:
Noot:
3
10.
11.
Agendapunt:
Bijdrage van Shell aan het fonds dat is opgericht voor de schoonmaak
van Ogoniland in Nigeria
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 11 januari 2019
Bijdrage van Shell aan het fonds dat is opgericht voor de schoonmaak van
Ogoniland in Nigeria - 35000-XVII-60
Voor kennisgeving aannemen.
Agendapunt:
Rol en impact van duurzaamheidskeurmerken en certificering
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 11 januari 2019
Rol en impact van duurzaamheidskeurmerken en certificering - 26485-301
Agenderen voor een nog te plannen algemeen overleg IMVO.
Voorstel:
12.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie inzake toestemming ambtelijke
ondersteuning werkbezoek Colombia
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 17 januari 2019
Reactie op verzoek commissie inzake toestemming ambtelijke ondersteuning
werkbezoek Colombia - 2019Z00649
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
Europa
13.
Agendapunt:
Kabinetsinzet EU ontwikkelingssamenwerkingsbeleid
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 21 december 2018
Kabinetsinzet EU ontwikkelingssamenwerkingsbeleid - 34952-41
Agenderen voor nog te plannen algemeen overleg Toekomst EU
Ontwikkelingssamenwerking.
Het eerstvolgende AO RBZ/OS staat gepland voor 14 mei 2019. De
onderhandelingen over het MFK en daarbinnen het Europees
ontwikkelingssamenwerkingsbeleid gaan de komende maanden echter door en
daarom wordt u geadviseerd hier al eerder dan mei met de minister over te
spreken.
EU
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
14.
Agendapunt:
Toestemming voor deelname aan een besloten technische briefing
over Special Purpose Vehicle Iran
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 9 januari 2019
Toestemming voor deelname aan een besloten technische briefing over
Special Purpose Vehicle Iran - 2019Z00155
Technische briefing plannen voor het algemeen overleg RBZ/Handel d.d. 19
februari 2019.
Voorstel:
4
15.
Agendapunt:
Stand van zaken stilgelegde onderhandelingen TTIP
Zaak:
Volgcommissie(s):
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 11 januari 2019
Stand van zaken stilgelegde onderhandelingen TTIP - 2019Z00272
Agenderen voor algemeen overleg RBZ/Handel d.d. 19 februari 2019.
EU
Agendapunt:
Ontwikkelingen rondom EU-vrijwaringsmaatregelen op staal
Zaak:
Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 14 januari 2019
Ontwikkelingen rondom EU-vrijwaringsmaatregelen op staal - 2019Z00363
Agenderen voor algemeen overleg RBZ/Handel d.d. 19 februari 2019.
EU
Voorstel:
16.
Voorstel:
Volgcommissie(s):
17.
Agendapunt:
[EU-SIGNALERING] BuHa-OS - AO 20 december over
Wapenexportbeleid
Zaak:
Volgcommissie(s):
Stafnotitie - griffier, T.J.E. van Toor - 14 december 2018
[EU-SIGNALERING] BuHa-OS - AO 20 december over Wapenexportbeleid 2018Z23904
Reeds betrokken bij het algemeen overleg Wapenexportbeleid d.d. 20
december 2018
BuZa, EU
Agendapunt:
Lijst met EU-voorstellen d.d. 18 januari 2019
Zaak:
Lijst met EU-voorstellen - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 16
januari 2019
Lijst met EU-voorstellen d.d. 18 januari 2019 - 2019Z00549
Ter informatie.
Voorstel:
18.
Voorstel:
19.
Agendapunt:
Aanbieding advies ERK over het voorstel voor een verordening van het
Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument
voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale
samenwerking
Zaak:
Brief derden - Europese Rekenkamer (ERK) te Luxembourg - 17 december
2018
Aanbieding advies ERK over het voorstel voor een verordening van het
Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor
nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking 2018Z24149
Reactie aan minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
vragen. Reactie agenderen voor nog te plannen algemeen overleg Toekomst
EU ontwikkelingssamenwerking.
EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
5
20.
Agendapunt:
Aanbieding speciaal verslag "Transparantie van door ngo’s
uitgevoerde EU-middelen: meer inspanningen nodig" van ERK
Zaak:
Brief derden - Europese Rekenkamer (ERK) te Luxembourg - 18 december
2018
Aanbieding speciaal verslag "Transparantie van door ngo’s uitgevoerde EUmiddelen: meer inspanningen nodig" van ERK - 2018Z24214
Reactie aan minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
vragen.
EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Overig
21.
Agendapunt:
Initiatiefnota van het lid Van Haga over een proactieve handelsagenda
Zaak:
Initiatiefnota - Tweede Kamerlid, W.R. van Haga (VVD) - 14 januari 2019
Initiatiefnota van het lid Van Haga over een proactieve handelsagenda 35115
Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking verzoeken
om een reactie op de initiatiefnota.
Agenderen voor notaoverleg (na ontvangst kabinetsreactie).
EZK
Voorstel:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
22.
Agendapunt:
Verslag van een werkbezoek aan Parijs door een delegatie van de
algemene commissie voor Buitenlandse Handel en
Ontwikkelingssamenwerking op 13 december 2018
Zaak:
Overig - Tweede Kamerlid, W.R. van Haga (VVD) - 15 januari 2019
Verslag van een werkbezoek aan Parijs door een delegatie van de algemene
commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 13
december 2018 - 35120-1
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
23.
Agendapunt:
Aanbieding studie 'Ontwikkeling en migratie' van IOB - Ministerie van
Buitenlandse Zaken
Zaak:
Volgcommissie(s):
Brief derden - Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) - Ministerie
van Buitenlandse Zaken te Den Haag - 14 december 2018
Aanbieding studie 'Ontwikkeling en migratie' van IOB - Ministerie van
Buitenlandse Zaken - 2018Z23985
Gesprek met IOB over de studie organiseren.
Betrekken bij verdere invulling Jaarplanthema Migratie.
BuZa, J&V
Agendapunt:
Verzoek om thema’s aan te leveren ten behoeve van de V-100 in 2019
Zaak:
Brief commissie - voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, A. (Anne)
Mulder (VVD) - 20 december 2018
Verzoek van de vaste commissie voor Financiën om beleidsthema’s aan te
leveren ten behoeve van de V-100 in 2019 - 2018Z24627
Ter vergadering twee suggesties voor thema's voor V-100 2019
inventariseren.
BiZa, DEF, EZK, I&W, J&V, LNV, OCW, SZW, VWS, BuHa-OS, BuZa, KR, EU
Voorstel:
Voorstel:
24.
Voorstel:
Volgcommissie(s):
6
25.
Agendapunt:
Noot:
Openstaande brieven aan bewindspersonen:
• 2018Z21554, aan min. BuHa-OS, Verzoek om een reactie op initiatiefnota
van het lid Van Haga d.d. 19-11-2018
Rondvraag
Geen agendapunten
Griffier:
T.J.E. van Toor
Activiteitnummer:
2018A05015
7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/caca021c-47e0-4eb5-ac8a-6a310fe78d55
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2010–2011
32 500 XVI
Vaststelling van de begrotingsstaten van het
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport (XVI) voor het jaar 2011
Nr. 16
AMENDEMENT VAN HET LID KOOIMAN
Ontvangen 8 november 2010
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
De begrotingsstaat wordt als volgt gewijzigd:
I
In artikel 41 Volksgezondheid worden het verplichtingenbedrag en
het uitgavenbedrag verlaagd met € 280 (x € 1 000).
II
In artikel 41 Volksgezondheid worden het verplichtingenbedrag en
het uitgavenbedrag verhoogd met € 280 (x € 1 000).
Toelichting
Het Erfocentrum is het Nationale Kennis- en Voorlichtingscentrum
Erfelijkheid, Zwangerschap en Medische Biotechnologie. Het Erfocentrum
biedt informatie op drie samenhangende gebieden: erfelijkheid, zwangerschap en perinatale zorg en medische biotechnologie. De expertise van
het Erfocentrum is essentieel bij periconceptionele voorlichting en het tot
stand brengen van een kwalitatief hoogstaand landelijk uniforme integrale
voorlichtingsboodschap rond de zwangerschap.
Voor het in stand houden van het bestaande informatieaanbod en
innovatiekracht heeft het Erfocentrum € 400 000 op jaarbasis nodig. Zij
krijgen echter maar € 120 000. Het bedrag dat met dit amendement wordt
vrijgemaakt geeft het Erfocentrum de mogelijkheid hun taken te kunnen
voortzetten.
De dekking van dit amendement wordt gevonden op artikel 41 uit het
onderdeel meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl.
Kooiman
kst-32500-XVI-16
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2010
Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 XVI, nr. 16
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a4e4d9db-0950-4c2e-acaa-86202a7540e9
|
‘Review-onderzoek’ toepassing Granuliet in ‘Over de Maas’
Inhoud
1.
Doel en uitgangspunten ............................................................................................ 3
2.
Onderzoeksvragen .................................................................................................... 3
3.
Opzet en uitvoering ................................................................................................... 4
4.
Resultaat onderzoek ................................................................................................. 5
5.
Onafhankelijk bureau ................................................................................................ 6
6.
Buiten de scope ......................................................................................................... 6
7.
Klankbordgroep......................................................................................................... 6
8.
Opdrachtgeverschap ................................................................................................. 7
9.
Doorlooptijd .............................................................................................................. 7
1
Opmerking vooraf
In de brief aan de Tweede Kamer van 5 en 31 maart jl. is aangekondigd
dat in overleg met de gemeente West Maas en Waal en de provincie
Gelderland een review worden uitgevoerd naar de milieukwaliteit van
granuliet. Deze opdrachtomschrijving beoogt invulling te geven aan de
toegezegde review.
2
1. Doel en uitgangspunten
Het ‘review-onderzoek’ geeft inzicht in (1) de milieu-hygiënische effecten
van de toepassing van granuliet in het project Over de Maas
(volksgezondheids-/ humane risico’s en ecologische risico’s) en (2) de
(on)bruikbaarheid van granuliet voor de verondieping van de plas in
relatie tot de beleidsmatig of wettelijk vastgelegde doelen van het project
Over de Maas.
Het onderzoek heeft betrekking op het granuliet (afkomstig van GIB)
zoals dat is/ wordt toegepast in het project ‘Over de Maas’. Het betreft
derhalve het materiaal dat een productieproces heeft ondergaan, waarbij
het flocculant Ecopure P-1715 is gebruikt.
2. Onderzoeksvragen
Voor de beoordeling van de effecten dient rekening te worden gehouden
met de eindsituatie die met de herinrichting wordt gerealiseerd, inclusief
een afdeklaag van drie meter. Het granuliet wordt overigens toegepast in
de kern van de verondieping, niet in deze afdeklaag.
Met het onderzoek moeten de volgende onderzoeksvragen worden
beantwoord:
• Waar is het granuliet binnen het vullichaam/de plas toegepast?
• Wat is de milieu-hygiënische kwaliteit van het granuliet?
• Zijn er milieu-hygiënisch relevante verschillen tussen de kwaliteit van
het granuliet dat reeds is toegepast in het project (bemonstering
huidige waterbodem) en het granuliet dat nog wordt toegepast
(bemonstering op het schip)? Zo ja, wat is de betekenis daarvan?
• Wat zijn de milieu-hygiënische effecten van het granuliet bij toepassing
op de kwaliteit van de waterbodem, het oppervlaktewater en eventueel
het grondwater van Over de Maas?
• Zijn er effecten te verwachten op het ecosysteem (flora en fauna)?
• Zijn er effecten te verwachten tijdens de fase van toepassing van
granuliet, hierbij rekening houdend met het gegeven dat bij een
verondieping van een plas in algemene zin een tijdelijke verslechtering
optreedt en zijn hier vervolgens blijvende effecten van te verwachten?
• Zijn er effecten van de toepassing van het granuliet die in de weg
staan van het bereiken van de formeel vastgelegde natuurdoelen voor
Over de Maas (o.a. opgenomen in de ontgrondingsvergunning, het
(her)inrichtingsplan en het bestemmingsplan) en zijn er positieve
effecten te verwachten op de te realiseren van deze natuurdoelen? Zijn
er als gevolg van de toepassing van granuliet in Over de Maas
3
•
•
gezondheidseffecten voor de mens te verwachten, uitgaande van de
maatschappelijke functie die de plas gaat vervullen?
Heeft de natuurlijke dynamiek van het riviersysteem en/of de
geohydrologische situatie invloed op de mogelijke verspreiding
(uitloging) van mogelijke aangetoonde stoffen in het granuliet.
Heeft de natuurlijke dynamiek van het riviersysteem invloed op een
proces van erosie tijdens de toepassing (voorafgaand aan het
aanbrengen van een 3 meter dikke afdeklaag) en de eindsituatie.
3. Opzet en uitvoering
Het bureau bepaalt de onderzoeksopzet om te komen tot de
beantwoording van de onderzoeksvragen, welke deskundigheid nodig is,
hoe en op welke wijze het onderzoek naar de kwaliteit van het granuliet
moet worden uitgevoerd. Naast het veld- en laboratoriumonderzoek moet
ook:
• Een wetenschappelijke review worden uitgevoerd, door
literatuuronderzoek en beoordeling van de reeds uitgevoerde
onderzoeken;
• Een duidelijk beeld worden gevormd van de te realiseren natuurdoelen
door bestudering van alle relevante formele documenten, zoals
bestemmingsplan, ontgrondingenvergunning, inrichtingsplan, etc.. De
hiervoor noodzakelijke documenten moeten door de gemeente en de
provincie beschikbaar worden gesteld.
Voor de beoordeling van de milieu-hygiënische kwaliteit en
effecten/risico’s zijn verder de volgende aandachtspunten geformuleerd:
Voor het onderzoek naar de milieu-hygiënische kwaliteit van granuliet
worden alle relevante stoffen onderzocht. Om het analysepakket te
bepalen wordt gekeken naar de herkomst van het materiaal en het
specifieke productieproces van granuliet met toepassing van flocculant.
In het kader van de beoordeling zijn twee belangrijke aandachtspunten:
• Barium. Deze stof komt van nature voor in het oorspronkelijke
moedermateriaal. Hoewel het bariumgehalte vanuit het Bbk geen
restricties voor toepassing met zich meebrengt, zal worden beoordeeld
of en welke effecten de toepassing van (bariumhoudend) granuliet met
zich meebrengt;
• De eventuele aanwezigheid, het gedrag en de effecten van
(omzettingsproducten van) het gebruikte flocculant in het granuliet.
4
Voor de bepaling van de kwaliteit wordt ten minste de volgende
steekproef genomen:
• Monstername en analyse van het granuliet dat per schip wordt
aangevoerd;
• Monstername en analyse van de reeds toegepaste granuliet in ‘Over de
Maas’.
• Monstername en analyse oppervlaktewater bij de uitstroomopening
van Over de Maas naar de rivier de Maas. Op welke stoffen wordt
geanalyseerd, is afhankelijk van de aangetroffen stoffen in het
granuliet. De waterkwaliteit bij de uitstroomopening kan een relatie
hebben met de totale vulling van de plas. De vraag die hierbij moet
worden beantwoord is of een aangetroffen stof kan worden gerelateerd
aan granuliet of niet. Hiervoor moeten ook referentiemonsters
bovenstrooms in de rivier worden geanalyseerd (bestaande
meetpunten in directe nabijheid?), er moet een vergelijking kunnen
worden gemaakt.
Het bureau wordt gevraagd te bepalen hoeveel monsters nodig zijn –
rekening houdend met de reeds uitgevoerde onderzoeken – om een
voldoende beeld van de kwaliteit te verkrijgen. De monsters zijn nodig
voor (a) chemische analyses en (b) bioassays.
Voor het bepalen van de eco(toxico)logsiche risico’s van het granuliet
worden bioassays uitgevoerd. Bioassays zijn gestandaardiseerde
laboratoriumexperimenten waarin testorganismen worden blootgesteld
aan een (extract van een) te beoordelen water(bodem)monster. Het doel
van deze bioassays is het beoordelen of de aanwezige stoffen in het
monster in die mate beschikbaar zijn dat ze (ook in combinatie met
elkaar) negatieve effecten veroorzaken. Het grote nut van bioassays is
dat hiermee deze eventuele effecten van het granuliet daadwerkelijk
worden gemeten. Dit in tegenstelling tot chemische analyses waarmee
geen effecten maar slechts gehalten van een beperkt aantal stoffen
worden gemeten.
Aan het bureau wordt gevraagd welke (kortdurende, dan wel
noodzakelijke) bioassay-methode(n) kan (kunnen) worden gebruikt voor
het onderhavige. Het bureau kan voor het onderzoek naar de
eco(toxico)logische effecten eventueel ook een alternatief voorstel in de
offerte opnemen, dat door de klankbordgroep vooraf wordt beoordeeld.
4. Resultaat onderzoek
Het resultaat van het onderzoek is een rapport waarin alle
onderzoeksvragen zijn beantwoord. Het resultaat moet in
overeenstemming zijn met de doelstelling van het onderzoek. Naast de
technische en inhoudelijke beoordeling van de resultaten, moet ook een
5
publieksamenvatting zijn opgenomen in het rapport. Voor alle
belanghebbenden moeten de resultaten goed leesbaar zijn en te
begrijpen. Voorkomen dient te worden dat verschillende partijen de
resultaten verschillend gaan interpreteren.
Wanneer uit tussenresultaten van het onderzoek blijkt dat er toch
significante en/of afwijkende effecten zijn voor milieu, gezondheid en/of
ecologie dan moeten het ministerie, de gemeente en de provincie
gelijktijdig en gelijkluidend hiervan direct in kennis worden gesteld.
5. Onafhankelijk bureau
Het onderzoek moet worden uitgevoerd door een deskundig en
onafhankelijk bureau. Onder onafhankelijk wordt verstaan dat het bureau
tot op heden geen opdracht heeft uitgevoerd m.b.t. de toepassing of
milieukwaliteit van granuliet ten behoeve van de initiatiefnemer of het
bevoegd gezag (RWS). Ook mag het bureau niet op enigerlei wijze zijn
betrokken bij activiteiten van Granuliet Import Benelux.
Bij de opdrachtverlening moet worden geborgd dat het bureau de
noodzakelijke deskundigheid (expertise en relevante ervaring) inzet.
Hiervoor zullen CV’s van de betrokken onderzoekers in het kader van de
offerteaanvraag worden opgevraagd. Voor de borging van
onafhankelijkheid worden ook de referenties nagegaan van degene die
namens het onderzoeksbureau eindverantwoordelijk is voor het uit te
voeren onderzoek.
6. Buiten de scope
Met het onderzoek wordt niet de nut en noodzaak van het totale project
of van het verondiepen in algemene zin bij ‘Over de Maas’ geëvalueerd.
Het ‘review-onderzoek’ is ook geen evaluatie van het totale beleid en het
wettelijk kader voor het ontgronden en het verondiepen van diepe
plassen.
De besluitvorming en procedures i.r.t. het handhavingsverzoek van de
gemeente heeft geen enkele relatie met het reviewonderzoek.
7. Klankbordgroep
Voor de begeleiding van het onderzoek wordt een klankbordgroep
ingesteld.
Belangrijke momenten voor overleg zijn:
•
•
•
Opdrachtomschrijving;
Offerte;
Concept rapportage;
6
•
•
Definitieve rapportage;
Communicatie.
Alle informatie en correspondentie met betrekking tot het onderzoek
wordt gedeeld met de klankbordgroep, opdat maximale transparantie
wordt betracht.
8. Opdrachtgeverschap
DG Water en Bodem van het ministerie van infrastructuur en waterstaat is
opdrachtgever voor het onderzoek. Het ministerie zal ook de kosten
dragen van deze opdracht. Alle informatie die in het onderzoek
gegenereerd wordt, wordt ter beschikking gesteld aan de leden van de
klankbordgroep.
9. Doorlooptijd
Het onderzoek moet zo spoedig als mogelijk worden uitgevoerd.
7
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8d7f1500-0eb9-4571-8d87-5b8b1233b951
|
Commissie J&V
Aan de minister voor Rechtsbescherming
Ministerie van Justitie en Veiligheid
Postbus 20301
2500 EH Den Haag
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Den Haag, 29 september 2022
Rappel brief over het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak
2022Z18082/2022D38489
Geachte heer Weerwind,
Bij de Regeling van Werkzaamheden van 17 mei 2022 is u gevraagd de Kamer een reactie te doen
toekomen op het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak en dan specifiek de buikpijndossiers.
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 29 september 2022
is besloten u een rappel te sturen.
Bij dezen breng ik u het verzoek van de commissie over.
Hoogachtend,
de griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid,
A.M. Brood
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/423e64b4-e1cb-45fd-9899-565dcfb01649
|
Den Haag, 27 maart 2009
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Economische Zaken
Volgcommissie(s):
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Procedurevergadering
dinsdag 31 maart 2009
13.20 - 14.00 uur
openbaar
Onderwerp:
Extra procedurevergadering
Overig
1. Agendapunt:
Noot:
Algemeen overleg Energie (o.a. NUON/Essent)
• Tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. donderdag 26 maart 2009
is, naar aanleiding van het verzoek van het lid Jansen tot het houden van
een spoeddebat, besloten op korte termijn een algemeen overleg te plannen
over de recente ontwikkelingen op Europees niveau ten aanzien van de de
elektriciteits- en gasbedrijven en de verplichting tot splitsing van het
productie- en leveringbedrijf.
• In de procedurevergadering van 17 maart jl. was reeds besloten een
verzamel algemeen overleg Energie vóór het meireces te houden over: het
capaciteitstarief, windmolenpark Urk en het financieel besluit
netbeheerders. Tevens kunnen bij dit algemeen overleg betrokken worden
de recent ontvangen antwoorden op het schriftelijk overleg inzake de MR
Aansluitbeleid elektriciteit, alsmede de antwoorden op de vragen van de
commissie inzake het High Field Magnet Laboratory.
Voorstel: op dinsdag 7 april 2009 een verzamel algemeen overleg Energie van
17.00 tot 20.00 uur te houden waarin al deze onderwerpen, inclusief de Europese
ontwikkelingen rondom splitsing van energiebedrijven.
Een eerdere datum is niet mogelijk wegens verblijf van de minister in het
buitenland.
2. Agendapunt:
Noot:
Algemeen overleg Regionale ontwikkelingen 14 april 2009
• Dit algemeen overleg staat gepland op dinsdag 14 april 2009 van 16.30 tot
17.30 uur.
• Het betreft een algemeen overleg ter voorbereiding van een informele
ministersbijeenkomst op Europees niveau op 23 en 24 april 2009 (o.a. over
Structuurfondsen).
•
•
•
3. Agendapunt:
Noot:
De minister heeft aangegeven niet naar deze bijeenkomst te gaan,
vertegenwoordiging vindt op ambtelijk niveau plaats, en heeft daarom het
verzoek gedaan om het algemeen overleg te annuleren.
De minister is t.b.v. algemeen overleg reeds verzocht de geannoteerde
agenda voor deze bijeenkomst tijdig naar de Kamer te sturen. Indien het
algemeen overleg vervalt, is het de vraag of toezending van de
geannoteerde agenda wenselijk blijft.
De fracties van CDA en PvdA hebben aangegeven dit verzoek van de
minister te willen bespreken in de commissie, alvorens een definitief
besluit te nemen.
Plenair debat over protectionisme en de steumaatregelen van de G20
• De griffie heeft laten weten geen mogelijkheden te zien om dit debat de
komende weken plenair te kunnen agenderen.
Voorstel: het plenaire debat om te zetten naar een notaoverleg.
4. Agendapunt:
Noot:
Algemeen overleg consumentenrecht 2 april 2009
• Op donderdag 2 april a.s. vindt van 15.30 tot 17.30 uur het (uitgestelde)
algemeen overleg consumentenrecht plaats met zowel de staatssecretaris
van EZ als de minister van Justitie.
• Het lid Aested-Madsen verzoekt dit algemeen overleg te verplaatsen
aangezien zij op deze dag in Brussel namens de commissie deelneemt aan
een conferentie over consumentenrecht.
• De eerstvolgende mogelijkheid voor het opnieuw plannen van dit
algemeen overleg, met beide bewindspersonen, is in juni 2009.
• Een tweede alternatief zou kunnen zijn om, aangezien de Richtlijn
consumentenrecht geagendeerd staat voor de Raad voor het
Concurrentievermogen, de onderwerpen te betrekken bij het reeds gepland
algemeen overleg ter voorbereiding van deze Raad, op 27 mei 2009.
Indien daartoe besloten wordt, is verlenging van dit algemeen overleg, dat
nu één uur duurt, wellicht wenselijk. Bij dit algemeen overleg zijn alleen
de bewindspersonen van EZ aanwezig.
5. Agendapunt:
Noot:
Datum rondetafelgesprek CCS
• Het rondetafelgesprek CCS was gepland op 15 april 2009. Nu blijkt echter
dat er op deze dag een groot congres over CCS plaatsvindt waar nagenoeg
alle genodigden aan het rondetafelgesprek aan deelnemen.
Voorstel: verplaatsen van het rondetafelgesprek naar een andere datum
Rondvraag
6. Agendapunt:
Noot:
Bezoek ambtenaren ministerie EZ
• Op donderdag 23 april a.s. bezoekt een delegatie van (nieuwe) ambtenaren
van het ministerie van EZ de Kamer. Zij doen het verzoek om tussen 15.00
en 15.45 uur met een woordvoerder op het terrein van Economische Zaken
2
te spreken. Inventarisatie via de mail heeft vooralsnog geen aanmeldingen
opgeleverd.
Griffier:
M.C.T.M. Franke
Activiteitnummer:
2009A01283
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2aad8ae6-2c92-47d1-a461-2104cd570889
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2011–2012
31 066
Belastingdienst
Nr. 119
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 februari 2012
Bijgaand doe ik u, mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie, het antwoord toekomen op de vraag van het lid Omtzigt over de
identiteit van de tipgever.
De staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers
kst-31066-119
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 066, nr. 119
1
Antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over de uitspraak van
de voorzieningenrechter in Arnhem over de identiteit van de
tipgever
Vraag
Voorzitter. De voorzieningenrechter in Arnhem heeft in de Rabo-KB
Lux-affaire bepaald dat de naam van de tipgever openbaar moet worden
gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat de opsporing ernstig kan worden
belemmerd. Dit heeft een uitstraling niet alleen naar het belastingdomein,
maar ook naar andere domeinen, waarbij burgers proberen de samenleving veiliger te maken of voor iedereen te zorgen. Daarom vraag ik om
een spoedige reactie van het Kabinet waaruit blijkt hoe deze uitspraak
wordt uitgevoerd en welke gevolgen die zal hebben voor andere
opsporingsdomeinen. Ik stel die vraag aan de staatssecretaris van
Financiën en de staatssecretaris van Justitie.
Antwoord
Ik deel de zorg die in de vraag tot uitdrukking komt. Voor mij staan twee
uitgangspunten centraal. In de eerste plaats moet de aanpak van
zwartspaarders voluit door kunnen gaan en zoveel mogelijk succesvol
kunnen worden afgerond en in de tweede plaats stelt de Belastingdienst
zich ten doel de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te
houden, niet alleen voor zijn eigen veiligheid maar ook om mogelijk
toekomstige tipgevers niet af te schrikken. Het oordeel van de geheimhoudingskamer wordt meegenomen in de al lopende fiscale procedure
waarbij de Belastingdienst in de gelegenheid is nogmaals zijn argumenten
naar voren te brengen. Mocht de rechtbank op grond van het ontbreken
van bepaalde (delen van) stukken de aan de zwartspaarder opgelegde
aanslagen niet in stand laten dan gaat de Belastingdienst in hoger beroep.
Daar kan de discussie dan nog eens (eventueel tot in hoogste instantie)
worden overgedaan. In hoeverre het eindoordeel in deze zaak gevolgen
zal hebben voor andere toezicht- en opsporingsdomeinen zal te zijner tijd
moeten worden beoordeeld.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 066, nr. 119
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8ee33156-e661-4c98-92c2-24a6a6a81c69
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
32 440
Nieuwe regels omtrent aanbestedingen
(Aanbestedingswet 20..)
Nr. 90
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 13 juli 2015
Op 1 april 2013 is de Commissie van Aanbestedingsexperts (hierna: de
Commissie) opgericht. Het Instellingsbesluit van de Commissie bepaalt
dat twee jaar na de start van de Commissie geëvalueerd wordt of de
beoogde doelen van de Commissie zijn behaald. Met deze brief informeer
ik uw Kamer over de uitkomsten van die evaluatie en geef ik aan welke
maatregelen de Commissie voornemens is te nemen om opvolging te
geven aan de uitkomsten van de evaluatie. In de bijlage is ter informatie
het tweede jaarverslag van de Commissie over de periode 1 maart 2014
tot 1 maart 2015 toegevoegd1.
Doelstelling Commissie
De Commissie van Aanbestedingsexperts is ingesteld met het doel om
door een snelle, zorgvuldige en laagdrempelige behandeling van klachten
bij te dragen aan de oplossing van aanbestedingsklachten. Daarnaast is
het doel van de Commissie om de professionaliteit van de aanbestedingspraktijk verder te verbeteren en een leereffect teweeg te brengen bij
ondernemingen en aanbestedende diensten. De Commissie kan naar
aanleiding van een klacht bemiddelen of een niet-bindend advies geven
over een concrete aanbesteding aan ondernemers, aanbestedende
diensten of speciale-sectorbedrijven. Daarmee kan worden bijgedragen
aan een verbetering van de dialoog tussen partijen.
Opzet evaluatieonderzoek
Om een goed beeld van het functioneren van de Commissie en de
effecten van haar adviezen op de praktijk te krijgen, is door een extern
onderzoeksbureau een kwantitatief en kwalitatief evaluatieonderzoek
1
kst-32440-90
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2015
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 440, nr. 90
1
uitgevoerd2. Onderzocht is in hoeverre de Commissie haar doelen heeft
bereikt en in hoeverre haar werkwijze bijdraagt aan die doelen en
doelmatig is. De (tussentijdse) resultaten van het evaluatieonderzoek zijn
besproken in een begeleidingscommissie bestaande uit vertegenwoordigers van aanbestedende diensten, van ondernemers en een onafhankelijk lid vanuit de rechtswetenschap. De Commissie heeft het concepteindrapport besproken met de experts van de Commissie om te toetsen of
de uitkomsten worden gedeeld.
Uitkomsten evaluatie
Het algemeen beeld dat uit de evaluatie naar voren komt ten aanzien van
de doeltreffendheid van de Commissie is positief. De Commissie van
Aanbestedingsexperts is in twee jaar uitgegroeid tot een Commissie voor
de behandeling van aanbestedingsklachten waar ondernemers in veel
gevallen hun weg naar weten te vinden. Vanaf de start van de Commissie
tot 1 januari 2015 zijn door ondernemers 163 klachten ingediend die
vooral betrekking hadden op rechtmatigheidsaspecten van aanbestedingsprocedures. Klachten worden in ruim 70% van de gevallen ingediend
door het midden- en kleinbedrijf.
Een grote meerderheid van de ondervraagden vindt de Commissie een
aanvulling op andere mogelijkheden om aanbestedingsklachten in te
dienen. De toegevoegde waarde geldt met name voor klachten waar de
klager niet 100% zeker is van zijn zaak, klachten in de beginfase van een
aanbestedingsprocedure en klachten over kleine opdrachten. De ondervraagden zijn in ruime meerderheid positief over de zorgvuldigheid en
laagdrempeligheid van de klachtenprocedure, de kwaliteit van de
adviezen en de deskundigheid en onafhankelijkheid van de leden van de
Commissie. Er wordt aangegeven dat de adviezen helpen bij de interpretatie van de Aanbestedingswet 2012 en dat partijen hun kennis vergroten
met de adviezen. Daarmee zijn ondervraagden positief over de bijdrage
die de Commissie levert aan de verbetering van de aanbestedingspraktijk.
Tegelijkertijd blijkt dat de adviezen van de Commissie een beperkte
invloed hebben op het leereffect van ondernemers en aanbestedende
diensten.
Er worden verschillende suggesties aangedragen om de doeltreffendheid
van de Commissie verder te verbeteren. De bekendheid van de
Commissie onder het MKB kan verder verbeterd worden en de adviezen
kunnen beter ontsloten worden op de website van de Commissie. Ook een
kortere doorlooptijd van de adviezen kan de doeltreffendheid van de
Commissie vergroten. Tevens zou het wederzijds begrip van partijen
onderling nog verbeterd kunnen worden wanneer de Commissie vaker
bemiddelt in plaats van adviseert.
Ten aanzien van de doelmatigheid van de Commissie wordt geconstateerd
dat zij een organisatie in ontwikkeling is. De Commissie heeft verschillende voorzieningen getroffen om doelmatiger te opereren, bijvoorbeeld
door een prioritering aan te brengen in de behandeling van klachten met
een kritieke en niet-kritieke termijn. Suggesties om de doelmatigheid te
vergroten zien op het vergroten van de inzet van experts, een meer
inhoudelijke ondersteuning door het secretariaat en verdere professionalisering van de organisatie.
2
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 440, nr. 90
2
Conclusie en voorgenomen maatregelen
Op basis van het evaluatieonderzoek concludeer ik dat de Commissie via
de behandeling van klachten een waardevolle bijdrage levert aan de
verbetering van de aanbestedingspraktijk. De toegang is laagdrempelig en
de adviezen zijn leesbaar en van hoge kwaliteit. Mede gelet op de
uitkomsten van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012, waarover ik
uw Kamer op 8 juli jl. heb geïnformeerd en waaruit blijkt dat de
toepassing van de wet nog verder kan worden verbeterd, blijft de bijdrage
van de Commissie via de behandeling van klachten ook in de komende
periode van belang.
De suggesties die bij het evaluatieonderzoek zijn gedaan ter verdere
verbetering van de doeltreffendheid en de doelmatigheid heb ik met de
Commissie besproken. Om de doeltreffendheid van de Commissie te
vergroten wil de Commissie de inzet om de doorlooptijd van klachten te
verkorten voortzetten. Met het oog daarop is de Commissie voornemens
te werken met het uitbrengen van deeladviezen op spoedeisende
onderdelen van een klacht en zet de Commissie de ingezette lijn voort om
in een advies (meer) handelingsperspectief te bieden in de vorm van
concrete aanbevelingen. Daarnaast wil de Commissie de mogelijkheden
tot bemiddelen nader onderzoeken om het wederzijds begrip tussen
partijen verder te bevorderen, rekening houdend met de gelijke behandeling van ondernemers in een aanbestedingsprocedure.
Om de doelmatigheid te vergroten zal worden bezien hoe de Commissie
verder kan worden geprofessionaliseerd. De Commissie is een organisatie
in ontwikkeling. Het aantal ingediende klachten blijft toenemen, hetgeen
een extra uitdaging voor de Commissie vormt om klachten tijdig te
behandelen, ondanks de toevoeging van een derde lid dit voorjaar. In
overleg met de experts onderzoekt de Commissie om die reden op welke
wijze zij experts vaker in kan zetten bij de behandeling van klachten. Ook
wordt ingezet op een meer inhoudelijke ondersteuning door het
secretariaat.
De afgelopen twee jaar heeft de Commissie een grote inzet voor en
betrokkenheid bij de behandeling van klachten getoond. Uit de positieve
evaluatie blijkt dat dit heeft geleid tot waardering van betrokkenen bij
aanbestedingen.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 440, nr. 90
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ca1e4868-7f90-458c-8fa0-8be20cb0af1a
|
r
VAN REE
ACCOUNTANTS
registerccountants en betas:irgadv seurs
CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT
Afgegeven ten behoeve van het Presidium van de Tweede Kamer
Aan: het bestuur van de Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij
Ons oordeel
Wij hebben bijgevoegde en door ons gewaarmerkte Staat van baten en lasten
fractiekosten 2016 van Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij te
Den Haag gecontroleerd.
Sitiopark 2-4
3914 PP Doorn
Postbus 294
3940 AG Doorn
T (0343)415940
F (0343) 41 4.4 78
[email protected]
www.vanreeacc.nt
KvK nr. 09068872
Naar ons oordeel is de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 van Stichting
Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij te Den Haag in alle van materieel
belang zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met de Regeling financiële
ondersteuning fracties Tweede Kamer 2014 en de vereisten gesteld in het bij de
regeling behorende controleprotocol.
De basis voor ons oordeel
Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de
Nederlandse controlestandaarden vallen en het Controleprotocol Regeling Financiële
ondersteuning fractie Tweede Kamer 2014 vallen. Onze verantwoordelijkheden op
grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de
controle van de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016’.
Wij zijn onafhankelijk van de Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde
Partij zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij
assurance-opdrachten
(ViO)
en
andere voor de opdracht relevante
onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de
Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).
Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als
basis voor ons oordeel.
Benadrukking van de basis voor financiële verslaggeving en beperking in
gebruik en verspreidingskring
De Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 is opgesteld voor de
subsidieverstrekker met als doel de Stichting Fractiebijstand Staatkundig
Gereformeerde
Partij
stellen
aan
de
in
staat
te
voldoen
te
verantwoordingsverplichtingen. Hierdoor is de Staat van baten en lasten fractiekosten
2016 mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Onze controleverklaring is
derhalve uitsluitend bestemd voor het bestuur van Stichting Fractiebijstand
Staatkundig Gereformeerde Partij en het Presidium van de Tweede Kamer en dient
niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen. Ons oordeel is niet
aangepast als gevolg van deze aangelegenheid.
Van Cee Accoertan!s s eer’ ,a’desnaarn aan Van Ree Acønnanr; ee eangndVens FIV
onde inimer s048149V bi de Karrer an Knephanrie e Utrecht
Op n e7e air-naRe 1
n de SRA-Agemnne voviwaardni an onpase 5 de ge -aiweid
Op vernce node dRie rcnaeloos negedinder
AVM IEE’ EEI/I EII?2E KflK Ob CIIEEI2
VAN REE
ACCOÜNTA.NTS
eg
B. Beschrijving van verantwoordelijkheden met betrekking tot de Staat van
baten en lasten fractiekosten 2016
Verantwoordelijkheden van het bestuur voor de Staat van baten en lasten
fractiekosten 2016
Het bestuur is verantwoordelijk voor het opstellen van de Staat van baten en lasten
fractiekosten 2016 in overeenstemming met de Regeling Financiële ondersteuning
fractie Tweede Kamer 2014. In dit kader is het bestuur verantwoordelijk voor een
zodanige interne beheersing die het bestuur noodzakelijk acht om het opstellen van
de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 mogelijk te maken zonder afwijkingen
van materieel belang als gevolg van fouten of fraude.
Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de Staat van baten en lasten
fractiekosten 2016
Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een
controleopdracht dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie
verkrijgen voor het door ons af te geven oordeel.
Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate maar geen absolute mate van
zekerheid waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle materiële
fouten en fraude ontdekken.
Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien
redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed
kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze Staat
van baten en lasten fractiekosten 2016 nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard,
timing en omvang van onze controlewerkzaamheden en de evaluatie van het effect
van onderkende afwijkingen op ons oordeel.
Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben
waar relevant professionele oordee?svorming toegepast in overeenstemming met de
Regeling
Financiële
Nederlandse
controlestandaarden
Controleprotocol
ondersteuning fractie Tweede Kamer 2014, ethische voorschriften en de
onafhankelijkheidseisen.
Onze controle bestond onder andere uit:
-
-
het identificeren en inschatten van de risico’s dat de Staat van baten en lasten
fractiekosten 2016 afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fouten of
fraude, het in reactie op deze risico’s bepalen en uitvoeren van
controlewerkzaamheden ep het verkrijgen van controle-informatie die voldoende
en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico dat een afwijking
van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij fraude kan sprake
zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk nalaten transacties
vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken of het doorbreken
van de interne beheersing;
het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle
met als doel controlewerkzaamhederi te selecteren die passend zijn in de
.esngdvse
VAN REE
omstandigheden. Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te
spreken over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting;
het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële
verslaggeving en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door het
bestuur en de toelichtingen die daarover in de Staat van baten en lasten
fractiekosten 2016 staan;
het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van de Staat van baten en
lasten fractiekosten 2016 en de daarin opgenomen toelichtingen; en
-
het evalueren of de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 de onderliggende
transacties en gebeurtenissen zonder materiële afwijkingen weergeeft.
Wij communiceren met het bestuur onder andere over de geplande reikwijdte en
timing van de controle en over de significante bevindingen die uit onze controle naar
voren zijn gekomen, waaronder eventuele significante tekortkomingen in de interne
beheersing.
Doorn, 26 juni 2017
Van Ree Accountants
drs. A.H.J. Kraaij
Registeraccountant
ACCOUNTANTS
Stichting Fractiebijstand van de SGP
Staat van baten en lasten fractiekosten 2016
Ontvangsten
1. Ontvangen financiële bijdrage
2. Ontvangen giften
3. Overige ontvangsten
670.000
3.550
Totaal ontvangsten
673.550
Personeelskosten
1. Salarissen
2. Werkgeverslasten
3. Pensioenverzekering
4. Opleidingskosten
5. Inhuur externe medewerkers/detacheringen
6. Overige personeelskosten
Totaal personeelskosten
Organisatie/bureaukosten
1. Administratie en Accountantskosten
2. Advies- en onderzoekskosten
3. ICT kosten (telefonie, website, licenties, hardware, eic)
4. Reprografisce en mediakosten (drukwerk, kopiëren,
advertenties, abonnementen, etc)
5. Overige organisatie/bureaukosten
Totaal organisatie/bureaukosten
Fractiekosten
1. Media en publiekskosten
2. Reis-, verblijf- en vervoerskosten
3. Onderzoekskosten (informatiegaring)
4. Overige fractiekosten
Totaal fractiekosten
460.713
73.199
12.182
7.673
9.792
563.559
4.172
16.033
1 .565
4.170
1.606
27.545
18.763
21 .482
12.247
52.492
Gemeenschappelijk kosten met partij
1. Informatievoorziening (website, informatiebladen,
partijblad, etc)
2. Onderzoekskosten (informatiegaring)
3. Overige gemeenschappelijke kosten met partij
Totaal gemeenschappelijke kosten met partij
10,500
10.500
Overige kosten
Totale kosten 2016
654.096
Overschot
19.454
Opbouw egalisatiereserve
S:and reserve 2015
Overschot 2016
70.208
19.454
Stand reserve 2016
89.662
VAN REE ACCOUNTANTS
Afbouw trekkingsrechten
Stand trekkingsrechten 2015
Tekort 2016
268.590
Stand trekkingsrechten 2016
268.590
-
Overzicht giften van € 4.500,-- of meer, conform artikel 8, lid 2, sub a. Regeling
financiële ondersteuning fracties.
Gedurende het boekjaar 2016 zijn er geen giften ontvangen van € 4.500 of meer.
Overzicht schulden van € 25.000,-- of meer, conform artikel 8, lid 2, sub a. Regeling
financiële ondersteuning fracties.
Naam crediteur
Adres crediteur
Belastingdienst
Belastingdienst
Postbus 50961 te Rotterdam
Postbus 50961 te Rotterdam
Bedrag of
Gegevens
waarde
instelling
32.941
35.500
tea’ Id tilicatle
VAN REE
C OUNTANTS
Toelichting
Loonaangifte mei
Loonaangifte november
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/33d78c64-c2ac-4df3-9264-ae649f519a30
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2018–2019
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
403
Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid
en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht
«Aanpak illegaal vuurwerk in gevaar» (ingezonden 2 oktober 2018).
Mededeling van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) mede namens
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 24 oktober
2018).
Vraag 1
Kent u het bericht «Aanpak illegaal vuurwerk in gevaar»?1 Deelt u het in dit
bericht geschetste beeld?
Vraag 2
Herinnert u zich uw toezegging in het plenaire debat over het rapport van de
Onderzoeksraad voor Veiligheid over de risico’s rondom de jaarwisseling op
20 juni 2018 dat u dit najaar uitsluitsel zou geven over de wijze waarop
andere partijen worden ingeschakeld bij het in beslag nemen en afvoeren van
illegaal (zwaar) vuurwerk?
Vraag 3
Kloppen de berichten tijdens werkbezoeken, dat vooralsnog geen oplossing
gevonden is voor de wens van de politie om vuurwerk vanaf de plek van
inbeslagneming door een gespecialiseerd bedrijf te laten afvoeren, dan wel
vuurwerk ter plekke door een beveiligingsbedrijf te laten bewaken? Deelt u de
opvatting dat het zeer zorgelijk is dat zelfs nu nog (eind september, begin
oktober) dit niet geregeld is voor de komende jaarwisseling?
Vraag 4
Klopt het dat de controles van de Inspectie Leefomgeving en Transport bij
pakketdiensten nagenoeg stil liggen en nauwelijks meer mogelijk zijn omdat
de politie niet bereid is (tijdelijk) op politiebureaus dan wel bij regionale
beslaghuizen in beslag genomen vuurwerk op te slaan, ook als op dezelfde
dag dit vuurwerk nog afgevoerd wordt door een gespecialiseerd bedrijf?
1
ah-tk-20182019-403
ISSN 0921 - 7398
’s-Gravenhage 2018
Telegraaf van 09-08-18; https://www.telegraaf.nl/nieuws/2409088/aanpak-van-illegaal-vuurwerkin-gevaar
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
1
Vraag 5
Herkent u de geluiden van vuurwerk-professionals dat het welkom zou zijn
deze problematiek met enige nuchterheid terug te brengen tot de kern van de
zaak? Deelt u met hen de opvatting dat één of enkele stuks illegaal, in de
originele verpakking aangetroffen stuks vuurwerk van een totaal andere
(mindere) gevaarzetting zijn dan een partij die uit meerdere stuks bestaat?
Bent u bereid deze mate van gevaarzetting leidend te laten zijn in het voor de
komende jaarwisseling treffen van adequate maatregelen?
Mededeling
Hierbij bericht ik u, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en
Waterstaat dat de schriftelijke vragen van het lid Van Dam (CDA) over het
bericht «Aanpak illegaal vuurwerk in gevaar» (ingezonden 2 oktober 2018)
niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien
nog niet alle benodigde informatie ontvangen is.
Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e83a7bc4-84f7-4b59-874e-daddfa1517ce
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
31 524
Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
Nr. 242
MOTIE VAN HET LID JASPER VAN DIJK
Voorgesteld 23 april 2015
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat schaalvergroting in het onderwijs jarenlang is aangemoedigd onder het mom van financiële weerbaarheid, keuzevrijheid en
efficiency;
constaterende dat alle retoriek ten spijt, de schaalvergroting heeft geleid
tot enorme roc’s, met tienduizenden leerlingen, waarvan sommige failliet
gaan als gevolg van bestuurders met grootheidswaan;
constaterende dat mensen behoefte hebben aan kleinschalige, herkenbare
opleidingen waarin de menselijke maat centraal staat;
van mening dat opleidingen binnen grote roc’s de mogelijkheid moeten
hebben zich af te splitsen;
verzoekt de regering, de Kamer te informeren op welke wijze opleidingen
binnen roc’s verzelfstandigd kunnen worden,
en gaat over tot de orde van de dag.
Jasper van Dijk
kst-31524-242
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2015
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 31 524, nr. 242
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/09c3382f-e81a-4b8f-bc33-bcdcda151b86
|
Den Haag, 4 februari 2020
2E HERZIENE CONVOCATIE
(i.v.m. wijziging datum – was 5 februari 2020
en toevoeging agendapunten 7,8,26 en 27)
LET OP: gewijzigd aanvangstijdstip
Voortouwcommissie:
vaste commissie voor Justitie en Veiligheid
Volgcommissie(s):
BiZa
BuZa
DEF
EU
FIN
I&W
LNV
VWS
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Procedurevergadering
donderdag 6 februari 2020
15.00 - 16.00 uur
openbaar
Onderwerp:
Procedures en brieven
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
i.v.m. agendapunt
13, 14, 44
3, 7, 43
4
44
27, 45
37
15
4
Wet- en regelgeving
1.
Agendapunt:
Voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot
wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet
basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan
van gezamenlijk gezag door erkenning
Zaak:
Initiatiefwetgeving - Tweede Kamerlid, V.A. Bergkamp (D66) - 15 november
2016
Voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging
van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in
verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door
erkenning - 34605
Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op 20 februari 2020.
Wetgevingsrapport volgt zo spoedig mogelijk.
Voorstel:
Noot:
2.
Agendapunt:
Wijziging van de Wet op rechterlijke organisatie in verband met het
wegnemen van belemmeringen voor gerechten bij het verlenen van
onderlinge bijstand in geval van gebrek aan voldoende
zittingscapaciteit
Zaak:
Wetgeving - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 20 januari 2020
Wijziging van de Wet op rechterlijke organisatie in verband met het
wegnemen van belemmeringen voor gerechten bij het verlenen van onderlinge
bijstand in geval van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit - 35375
Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op 20 februari 2020.
Wetgevingsrapport reeds in uw bezit.
Voorstel:
Noot:
3.
Agendapunt:
Uitvoeringsprotocol tussen de Benelux-staten en Oekraïne bij de
Overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en
Oekraïne
Zaak:
Volgcommissie(s):
Verdrag - minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok - 22 januari 2020
Uitvoeringsprotocol tussen de Benelux-staten (het Koninkrijk België, het
Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en Oekraïne
bij de Overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en
Oekraïne; Brussel, 17 december 2018 - 35378-1
Voor kennisgeving aannemen.
Betreft een stilzwijgende goedkeuring. De wens dat het verdrag aan de
uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan
door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de
Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden
gegeven uiterlijk op 21 februari 2020.
BuZa
Agendapunt:
Wijzigingswet meldkamers
Zaak:
Wetgeving - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 30
oktober 2018
Wijziging van de Politiewet 2012, de Wet veiligheidsregio’s en de Tijdelijke wet
ambulancezorg in verband met de wettelijke regeling van meldkamers
(Wijzigingswet meldkamers) - 35065
Behandeld in een wetgevingsoverleg op 27 januari 2020.
VWS, DEF
Voorstel:
Noot:
4.
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
Volgcommissie(s):
5.
Nota van wijziging - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus 23 januari 2020
Tweede nota van wijziging - 35065-12
Betrokken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
VWS, DEF
Agendapunt:
Voorstel van wet van de leden Van Ojik, Kuiken, Van Kooten-Arissen,
Jasper van Dijk en Wassenberg tot wijziging van de
Vreemdelingenwet 2000 in verband met het verankeren van het
belang van het kind
Zaak:
Initiatiefwetgeving - Tweede Kamerlid, A. van Ojik (GroenLinks) - 19
september 2016
Voorstel van wet van de leden Van Ojik, Kuiken, Van Kooten-Arissen, Jasper
van Dijk en Wassenberg tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in
verband met het verankeren van het belang van het kind - 34541
Aanmelden voor plenaire behandeling.
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
Nota naar aanleiding van het (nader) verslag - Tweede Kamerlid, A. van Ojik
(GroenLinks) - 23 januari 2020
Nota naar aanleiding van het verslag - 34541-13
Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
2
6.
Agendapunt:
Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen
in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie
willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst
werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de
Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren
van politie en politie-externen)
Zaak:
Wetgeving - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 21 maart
2019
Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in
verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen
worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor
de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of
verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen) - 35170
Behandeld in een wetgevingsoverleg op 27 januari 2020.
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
7.
Agendapunt:
Goedkeuring van het op 22 oktober 2015 te Riga tot stand gekomen
Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter
voorkoming van terrorisme
Zaak:
Wetgeving - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 29
januari 2020
Goedkeuring van het op 22 oktober 2015 te Riga tot stand gekomen
Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming
van terrorisme (Trb. 2016, 180) - 35381-(R2143)
Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op 5 maart 2020.
Wetgevingsrapport volgt zo spoedig mogelijk.
BuZa
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
8.
Agendapunt:
Wijziging van de Uitleveringswet, het Wetboek van Strafrecht BES en
het Wetboek van Strafvordering ter uitvoering van het Aanvullend
Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van
terrorisme
Zaak:
Wetgeving - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 29
januari 2020
Wijziging van de Uitleveringswet, het Wetboek van Strafrecht BES en het
Wetboek van Strafvordering ter uitvoering van het Aanvullend Protocol bij het
Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme - 35382
Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op 5 maart 2020.
Wetgevingsrapport volgt zo spoedig mogelijk.
Voorstel:
Noot:
9.
Nota van wijziging - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus 30 januari 2020
Tweede nota van wijziging - 35170-13
Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel.
Agendapunt:
Stafnotitie - Overzicht wetsvoorstellen, wetgevingsoverleggen en
(dertigleden)debatten
Zaak:
Stafnotitie - griffier, A.E.A.J. Hessing-Puts - 28 november 2019
Stafnotitie - Overzicht wetsvoorstellen, wetgevingsoverleggen en
(dertigleden)debatten - 2019Z23609
Ter bespreking.
Voorstel:
3
Brieven van minister van Justitie en Veiligheid
10.
Agendapunt:
Tweede voortgangsrapportage follow-up WODC-rapporten
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 21
januari 2020
Tweede voortgangsrapportage follow-up WODC-rapporten - 28844-196
Betrekken bij het plenaire debat over een onderzoek naar klokkenluiders bij
het WODC.
Voorstel:
11.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over het bericht 'Vrijwillig
brandweerman Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet
voldoende verzekerd'
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 22
januari 2020
Reactie op verzoek commissie over het bericht 'Vrijwillig brandweerman Franc
raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd' 2020Z00879
Agenderen voor het algemeen overleg over brandweer op 19 februari 2020.
Voorstel:
12.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over de termijn waarop de drie lopende
onderzoeken naar de KPN-storing van 24 juni jl. van de Inspecties
Justitie en Veiligheid, Gezondheidszorg en Jeugd en het Agentschap
Telecom naar de Kamer worden verzonden
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 22
januari 2020
Reactie op verzoek commissie over de termijn waarop de drie lopende
onderzoeken naar de KPN-storing van 24 juni jl. van de Inspecties Justitie en
Veiligheid, Gezondheidszorg en Jeugd en het Agentschap Telecom naar de
Kamer worden verzonden - 29517-187
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
13.
Agendapunt:
Toestemming voor deelname aan technische briefing inzake de
kwetsbaarheid in Citrix-producten
Zaak:
Volgcommissie(s):
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 23
januari 2020
Toestemming voor deelname aan technische briefing inzake de kwetsbaarheid
in Citrix-producten - 2020Z01034
Voor kennisgeving aannemen.
BiZa
Agendapunt:
Overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 23
januari 2020
Overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden - 26643-660
Betrokken bij de technische briefing over kwetsbaarheid in producten Citrix op
23 januari 2020.
BiZa
Voorstel:
14.
Voorstel:
Volgcommissie(s):
4
15.
Agendapunt:
Reactie op het verzoek van het lid Ouwehand over de aanwezigheid
van de minister bij de ALV van de organisatie van varkenshouders,
waar hij blijkens het twitterverslag boeren heeft opgeroepen tot
diefstal, leugens heeft verspreid en aan ophitsing heeft gedaan
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 24
januari 2020
Reactie op het verzoek van het lid Ouwehand, gedaan tijdens de Regeling van
werkzaamheden van 26 november 2019, over de aanwezigheid van de
minister bij de ALV van de organisatie van varkenshouders, waar hij blijkens
het twitterverslag boeren heeft opgeroepen tot diefstal, leugens heeft
verspreid en aan ophitsing heeft gedaan - 2020Z01214
Voor kennisgeving aannemen.
LNV
Voorstel:
Volgcommissie(s):
16.
Agendapunt:
Reactie op het Inspectierapport 'De voorbereiding op hulpverlening na
een terroristische aanslag'
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 24
januari 2020
Reactie op het Inspectierapport 'De voorbereiding op hulpverlening na een
terroristische aanslag' - 29517-188
Agenderen voor een te zijner tijd te voeren algemeen overleg over nationale
veiligheid en crisisbeheersing.
Voorstel:
17.
Agendapunt:
Toestemming voor een technische briefing over BIT-advies
Vernieuwend Registreren - Winkeldiefstal
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 24
januari 2020
Toestemming voor een technische briefing over BIT-advies Vernieuwend
Registreren - Winkeldiefstal - 2020Z01213
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
18.
Agendapunt:
Reactie op het verzoek van het lid Yesilgöz-Zegerius over het bericht
dat de nieuwe advocaat van een kroongetuige zich terugtrekt
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 27
januari 2020
Reactie op het verzoek van het lid Yesilgöz-Zegerius, gedaan tijdens de
Regeling van Werkzaamheden van 18 december 2019, over het bericht dat de
nieuwe advocaat van een kroongetuige zich terugtrekt - 29279-561
Betrekken bij het dertigledendebat over het bericht dat de nieuwe advocaat
van een kroongetuige zich terugtrekt.
Voorstel:
19.
Agendapunt:
Reactie op het verzoek van het lid Kuiken over de aanpak van
bedreiging en stalking
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 27
januari 2020
Reactie op het verzoek van het lid Kuiken, gedaan tijdens de Regeling van
Werkzaamheden van 17 december 2019, over de aanpak van bedreiging en
stalking - 29279-563
Betrokken bij het plenaire debat over de aanpak van bedreiging en stalking op
30 januari 2020.
Voorstel:
5
20.
Agendapunt:
Migratie spraaknetwerk C2000
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 28
januari 2020
Migratie spraaknetwerk C2000 - 25124-100
Agenderen voor het te zijner tijd te voeren algemeen overleg over nationale
veiligheid en crisisbeheersing.
Voorstel:
21.
Agendapunt:
Reactie op het verzoek van het lid De Graaf over het bericht ‘Minister
liet alarmerende brief over Al Fourkaan-moskee intrekken’
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 28
januari 2020
Reactie op het verzoek van het lid De Graaf, gedaan tijdens de Regeling van
werkzaamheden van 21 januari 2020, over het bericht ‘Minister liet
alarmerende brief over Al Fourkaan-moskee intrekken’ - 29614-149
Betrokken bij het algemeen overleg over terrorisme op 29 januari 2020.
Voorstel:
22.
Agendapunt:
Besluit op Wob-verzoek over het strafrechtelijk onderzoek tegen Royal
Dutch Shell plc aangaande mogelijke buitenlandse corruptie bij
aankoop van het olieveld OPL245 in Nigeria
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 28
januari 2020
Besluit op Wob-verzoek over het strafrechtelijk onderzoek tegen Royal Dutch
Shell plc aangaande mogelijke buitenlandse corruptie bij aankoop van het
olieveld OPL245 in Nigeria - 26485-321
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
23.
Agendapunt:
Toestemming voor deelname aan een rondetafelgesprek over
vuurwerk
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 29
januari 2020
Toestemming voor deelname aan een rondetafelgesprek over vuurwerk 2020Z01420
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
24.
Agendapunt:
Advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming
(RSJ) ‘Minderjarigen in een politiecel. Een advies over duur, verblijf en
alternatieve locaties’
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 29
januari 2020
Advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ)
‘Minderjarigen in een politiecel. Een advies over duur, verblijf en alternatieve
locaties’ - 28741-75
Agenderen voor het te zijner tijd te voeren algemeen overleg over justitiële
jeugd.
Voorstel:
6
25.
Agendapunt:
Vastleggen van de training van vaardigheden van agenten met
betrekking tot het stroomstootwapen en over de voortgang van de
aanbesteding van het stroomstootwapen
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 30
januari 2020
Vastleggen van de training van vaardigheden van agenten met betrekking tot
het stroomstootwapen en over de voortgang van de aanbesteding van het
stroomstootwapen - 29628-934
Agenderen voor het algemeen overleg over politie op 20 februari 2020.
Voorstel:
26.
27.
Agendapunt:
Reactie op het verzoek van het lid Van Nispen, gedaan tijdens de
Regeling van werkzaamheden van 30 januari 2020, over het bericht
‘Minister wilde alles weten over mogelijke schikking Shell’ in een
grote corruptiezaak
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 30
januari 2020
Reactie op het verzoek van het lid Van Nispen, gedaan tijdens de Regeling van
werkzaamheden van 30 januari 2020, over het bericht ‘Minister wilde alles
weten over mogelijke schikking Shell’ in een grote corruptiezaak 2020Z01689
Voor kennisgeving aannemen.
Agendapunt:
Aanpak plofkraken
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 30
januari 2020
Aanpak plofkraken - 2020Z01677
Geagendeerd voor het algemeen overleg over criminaliteitsbestrijding op 5
februari 2020.
FIN
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Brieven van minister voor Rechtsbescherming
28.
29.
Agendapunt:
Nadere informatie over leerpunten met betrekking tot de plaatsing
van kinderen van een terugkeerder in Ede
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 17 januari 2020
Nadere informatie over leerpunten met betrekking tot de plaatsing van
kinderen van een terugkeerder in Ede - 29344-140
Betrokken bij het algemeen overleg over terrorisme op 29 januari 2020.
Agendapunt:
Vervolg wetgevingstraject mediation
Zaak:
Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 20 januari 2020
Vervolg wetgevingstraject mediation - 35300-VI-102
Agenderen voor het algemeen overleg over geschilbeslechting en herstelrecht
op 20 februari 2020.
Voorstel:
7
30.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over misstanden bij het Justitieel
Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) van de Penitentiaire Inrichting
(PI) Haaglanden
Zaak:
Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 20 januari 2020
Reactie op verzoek commissie over misstanden bij het Justitieel Centrum voor
Somatische Zorg (JCvSZ) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden 2020Z00699
Geagendeerd voor het algemeen overleg over gevangeniswezen/tbs op 6
februari 2020.
Voorstel:
31.
Agendapunt:
Onderzoeken seksueel misbruik Jehova's Getuigen en verruiming van
de aangifteplicht
Zaak:
Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 23 januari 2020
Onderzoeken seksueel misbruik Jehova's Getuigen en verruiming van de
aangifteplicht - 34843-39
Betrekken bij het plenaire debat over seksueel misbruik binnen de
gemeenschap van Jehova’s Getuigen.
Voorstel:
32.
Agendapunt:
Voortgang digitalisering rechtspraak; aanvraag BIT-toets
Zaak:
Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 24 januari 2020
Voortgang digitalisering rechtspraak; aanvraag BIT-toets - 29279-562
Agenderen voor het te zijner tijd te voeren algemeen overleg over
rechtspraak.
Voorstel:
33.
34.
35.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over een brief inzake loonindexatie
gedetineerden
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 27 januari 2020
Reactie op verzoek commissie over een brief inzake loonindexatie
gedetineerden - 24587-759
Voor kennisgeving aannemen.
Agendapunt:
Onderzoeksrapport 'Cyberdader: uniek profiel, unieke aanpak?'
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 28 januari 2020
Onderzoeksrapport “Cyberdader: uniek profiel, unieke aanpak? - 28684-595
Aanhouden tot na ommekomst van de kabinetsreactie.
Agendapunt:
Vertragende factoren in het (straf)procesrecht
Zaak:
Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 29 januari 2020
Vertragende factoren in het (straf)procesrecht - 29279-573
Agenderen voor het algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen op 4
maart 2020.
Voorstel:
8
Brieven van staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
36.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de brief aan LGBT
Asylum Support te Groningen inzake de vermeende constatering van
fraude door de IND bij de herhaalde asielaanvraag en onrechtmatige
detentie tijdens de uitzetting van een Russische LHBTI activist
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 20 januari 2020
Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de brief aan LGBT
Asylum Support te Groningen inzake de vermeende constatering van fraude
door de IND bij de herhaalde asielaanvraag en onrechtmatige detentie tijdens
de uitzetting van een Russische LHBTI activist - 2020Z00733
Voor kennisgeving aannemen.
Voorstel:
37.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over toezending conceptversies
vierlandenverdrag en bilateraal verdrag
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 22 januari 2020
Reactie op verzoek commissie over toezending conceptversies
vierlandenverdrag en bilateraal verdrag - 32317-590
Agenderen voor het algemeen overleg op 11 maart 2020 over de JBZ-Raad in
Brussel op 12-13 maart 2020 (JBZ-onderwerpen op het terrein van asiel- en
vreemdelingenbeleid).
I&W
Voorstel:
Volgcommissie(s):
38.
Agendapunt:
Evaluatie die intern is uitgevoerd naar het ambtelijke proces met
betrekking tot de totstandkoming van en besluitvorming over het
incidentenoverzicht zoals opgenomen in de Rapportage
Vreemdelingenketen 2018 (RVK)
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 18 oktober 2019
Evaluatie die intern is uitgevoerd naar het ambtelijke proces met betrekking
tot de totstandkoming van en besluitvorming over het incidentenoverzicht
zoals opgenomen in de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) - 35300VI-9
Geagendeerd voor het algemeen overleg over de interne evaluatie van het
incidentenoverzicht van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) op 29
januari 2020.
Voorstel:
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 23
januari 2020
Beantwoording vragen commissie over de evaluatie die intern is uitgevoerd
naar het ambtelijke proces met betrekking tot de totstandkoming van en
besluitvorming over het incidentenoverzicht zoals opgenomen in de
Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) - 35300-VI-103
Geagendeerd voor het algemeen overleg over de interne evaluatie van het
incidentenoverzicht van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) op 29
januari 2020.
9
39.
40.
Agendapunt:
Besluit Wob-verzoek inzake evaluatie ‘Een overzicht werd een
incident’
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 23 januari 2020
Besluit Wob-verzoek inzake evaluatie ‘Een overzicht werd een incident’ 35300-VI-104
Voor kennisgeving aannemen.
Agendapunt:
Vervolg nieuwe opzet incidentenoverzicht
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 23 januari 2020
Vervolg nieuwe opzet incidentenoverzicht vreemdelingen - 19637-2575
Geagendeerd voor het algemeen overleg over de interne evaluatie van het
incidentenoverzicht van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) op 29
januari 2020.
Voorstel:
41.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over de inzet tijdens het gesprek met
Eurocommissaris Johansson
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 29 januari 2020
Reactie op verzoek commissie over de inzet tijdens het gesprek met
Eurocommissaris Johansson - 32317-593
Geagendeerd voor het gesprek met Eurocommissaris Johansson op 30 januari
2020 inzake het nieuwe migratiepact.
Voorstel:
42.
Agendapunt:
Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de reactie op het
rapport “Waar geen wil is, is geen weg”
Zaak:
Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 30 januari 2020
Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de reactie op het rapport
“Waar geen wil is, is geen weg” - 19637-2576
Agenderen voor het algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid op
13 februari 2020.
Voorstel:
Brieven overige bewindspersonen
43.
Agendapunt:
Werking Visumcode
Zaak:
Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok - 18 december
2019
Werking Visumcode - 19637-2574
Agenderen voor het algemeen overleg op 11 maart 2020 over de JBZ-Raad in
Brussel op 12-13 maart 2020 (JBZ-onderwerpen op het terrein van asiel- en
vreemdelingenbeleid).
Overgedragen door de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken.
BuZa
Voorstel:
Noot:
Volgcommissie(s):
10
Europese aangelegenheden
44.
Agendapunt:
Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-raad van 23-24 januari
2020 te Zagreb
Zaak:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 14
januari 2020
Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-raad van 23-24 januari 2020 te
Zagreb - 32317-582
Voor kennisgeving aannemen.
BiZa, EU
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Zaak:
Voorstel:
Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 22
januari 2020
Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda voor de
informele JBZ-raad van 23-24 januari 2020 te Zagreb - 32317-589
Voor kennisgeving aannemen.
Overig (openbaar)
45.
Agendapunt:
Voorstel informele voorbereidingsgroep misdaadgeld inzake
werkbezoek combiteam politie/FIOD
Zaak:
Stafnotitie - griffier, A.E.A.J. Hessing-Puts - 29 januari 2020
Vervolg IVG misdaadgeld - 2020Z01511
Ter bespreking.
FIN
Voorstel:
Volgcommissie(s):
Rondvraag
Brievenlijst
46.
Agendapunt:
Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst)
Overig (besloten)
47.
Agendapunt:
Voorstel opvolging motie Van Raak c.s.
Zaak:
Stafnotitie - griffier, A.E.A.J. Hessing-Puts - 29 januari 2020
Voorstel opvolging motie Van Raak c.s. - 2020Z01512
Ter bespreking.
Voorstel:
Griffier:
A.E.A.J. Hessing-Puts
Activiteitnummer:
2020A00515
11
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/fbea4d3a-e806-4a43-b740-2c240d4bac79
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2021–2022
2
Vragen gesteld door de leden der Kamer
2021Z21712
Vraag 1
Hoe vaak zijn er poliobestanddelen aangetroffen in de gemeente Bilthoven de
afgelopen tien jaar?1
Vraag 2
Is het poliovirus ook in andere gemeenten aangetroffen de afgelopen tien
jaar?
Vraag 3
Welke maatregelen heeft het Ministerie van VWS getroffen om dit soort
incidenten te voorkomen?
Vraag 4
Wat is de rol van de waterschappen in het opsporen en voorkomen van dit
soort incidenten?
Vraag 5
Kunnen de waterschappen extra bevoegdheden krijgen om toezicht te
houden en hand te haven op de rioolwaterkwaliteit? Zo ja, welke? Zo nee,
waarom niet?
Vraag 6
Kunnen gemeenten extra toezichthoudende en handhavende bevoegdheden
krijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Vraag 7
Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij eerdere incidenten
maatregelen genomen om incidenten te voorkomen? Zo ja, welke en hoe zijn
die opgevolgd? Zo nee, waarom niet?
1
kv-tk-2021Z21712
’s-Gravenhage 2021
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), 1 november 2021, «Poliovirus gevonden in riool
Utrecht Science Park Bilthoven» (Poliovirus gevonden in riool Utrecht Science Park Bilthoven |
Nieuwsbericht | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl))
Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9af6bc10-b92c-499e-aac5-6d155547342c
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2022–2023
36 200 V
Vaststelling van de begrotingsstaat van het
Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het
jaar 2023
Nr. 60
GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID KUZU TER VERVANGING VAN
DIE GEDRUKT ONDER NR. 48
Voorgesteld 29 november 2022
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het kabinet van mening is dat illegale Israëlische
nederzettingen op de West Bank bijdragen aan de instandhouding van de
bezetting en schendingen van het internationaal recht;
constaterende dat het huidige Nederlandse beleid haaks staat op de uit de
uitvoering van het beleid voor mensenrechtenverdragen, OESO-richtlijnen
voor Multinationale Ondernemingen en UN Guiding Principles on
Business and Human Rights waar Nederland zich bij heeft aangesloten;
verzoekt de regering om het bestaande advies aan bedrijven en financiële
instellingen met activiteiten in illegale nederzettingen aan te scherpen en
deze op een meer proactieve manier onder Nederlandse bedrijven en
financiële instellingen te verspreiden;
verzoekt de regering tevens te bezien hoe het ontmoedigingsbeleid kan
worden gekoppeld aan een concreet handhavingsinstrument zoals een
verminderde toegang tot een exportkredietverzekering voor activiteiten in
illegale nederzettingen,
en gaat over tot de orde van de dag.
Kuzu
kst-36200-V-60
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2022
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 V, nr. 60
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/35852a73-39b4-4aa7-9945-cf4943d56e5e
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2023–2024
31 066
Belastingdienst
Nr. 1301
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 24 oktober 2023
In het commissiedebat van 12 oktober 2023 is toegezegd om terug te
komen op het mogelijk aanpassen van de einddatum voor de aanmeldtermijn voor de vergoeding van aanvullende schade. Deze loopt af op
1 januari 2024 voor eenieder van wie de integrale beoordeling (IB) vóór
1 juli 2023 onherroepelijk vast is komen te staan. Ouders die na 1 juli 2023
hun IB-beschikking hebben ontvangen, hebben volgens de huidige wet
zes maanden de tijd zich te melden voor de vergoeding van aanvullende
schade. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de intentie deze
aanmeldtermijn te verruimen.
Ook is tijdens het debat toegezegd in te gaan op de communicatie
rondom de aanmeldtermijn voor de herstelregeling kinderopvangtoeslag
voor mogelijk gedupeerde ouders. Deze aanmeldtermijn loopt op
31 december 2023 af. Deze brief bevat een toelichting op de inspanningen
die zijn en worden ondernomen om mogelijk gedupeerden te bereiken die
zich voor deze wettelijke einddatum nog niet hebben aangemeld.
Verruiming aanmeldtermijn aanvullende schade
De aanmeldtermijn voor aanvullende schade loopt af op 1 januari 2024
voor eenieder van wie de integrale beoordeling (IB) vóór 1 juli 2023
onherroepelijk vast is komen te staan. Ouders die na 1 juli 2023 hun
IB-beschikking hebben ontvangen, hebben volgens de huidige wet
zes maanden de tijd zich te melden voor de vergoeding van aanvullende
schade.
Het kabinet wil deze aanmeldtermijn voor aanvullende schade met een
jaar verruimen tot 1 januari 2025 en doet hiertoe een wetsvoorstel met
terugwerkende kracht. Voor ouders van wie de IB na 1 juli 2024 onherroepelijk vast is komen te staan blijft gelden dat ze zes maanden de tijd
hebben zich te melden voor aanvullende schade. Voor deze verruiming
van de aanmeldtermijn zijn twee redenen.
kst-31066-1301
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 066, nr. 1301
1
Ten eerste konden ouders zich tot kort geleden alleen melden bij de
Commissie Werkelijke Schade (CWS). Zoals benoemd in de brief van
28 september1, is op 26 september 2023 de alternatieve schaderoute in
pilotvorm gestart: een schaderoute met een vereenvoudigde afhandeling
van aanvullende schade waarbij schade sneller en grofmaziger gecompenseerd wordt. Volgens de huidige wettelijke aanmeldtermijn komt de
alternatieve route te laat voor de ouders van wie de IB-beschikking al voor
1 juli 2023 onherroepelijk vast is komen te staan, omdat aanmelden voor
de alternatieve schaderoute pas na deze datum mogelijk zal zijn.
Ouders die gebruik willen maken van één van de routes voor de
vergoeding van aanvullende schade, hebben na verruiming van de
aanmeldtermijn tot 1 januari 2025 om zich hiervoor te melden. Daarmee
zijn gedupeerde ouders verzekerd van de mogelijkheid om een weloverwogen keuze te maken voor een specifieke aanvullende schaderoute. Voor
ouders die later dan 1 juli 2024 onherroepelijk een IB-beschikking zullen
ontvangen, blijft gelden dat zij zes maanden de tijd hebben zich te melden
voor aanvullende schade.
Een tweede argument voor verruiming is dat een ruimere aanmeldtermijn
naar verwachting ook voor de CWS zal betekenen dat aanmeldingen meer
gespreid zullen binnenkomen, waardoor ouders niet onnodig langer
hoeven te wachten.
Voor het verruimen van de aanmeldtermijn is een wetswijziging noodzakelijk. Deze wetswijziging zal in gang worden gezet en bij uw Kamer
worden ingediend. Gezien de tijdpaden van een wetgevingstraject zal dit
wetgevingsproces niet afgerond zijn voor 1 januari 2024. Daarom zal de
wijziging met terugwerkende kracht in werking treden. Hierdoor zal de
CWS aanmeldingen kunnen blijven verwerken van alle ouders die hun
IB-beschikking ontvangen hebben, ook als zij zich volgens de huidige wet
niet meer kunnen melden. Dit zal ook op deze manier aan ouders en
belanghebbenden worden gecommuniceerd.
Communicatie einddatum UHT
Mogelijk gedupeerde ouders kunnen zich conform de Wet tot en met
31 december 2023 melden bij UHT om erkend te worden als gedupeerde
en in aanmerking te komen voor de herstelregelingen. Ouders die
mogelijk in aanmerking komen voor compensatie en zich nog niet gemeld
hebben zullen nogmaals benaderd worden zodat zij zich alsnog kunnen
aanmelden.
In 2020 zijn alle ouders die mogelijk in aanmerking komen voor compensatie schriftelijk benaderd om zich te melden. Alle ouders die
waarschijnlijk gedupeerd zijn en die zich eind 2021 nog niet hadden
aangemeld (3.588 ouders), zijn in 2022 nogmaals persoonlijk telefonisch
benaderd door UHT. De ouders van wie geen telefoonnummer bekend
was of ouders die na drie belpogingen niet waren bereikt, hebben van
UHT contactkaarten ontvangen met het verzoek het serviceteam te bellen.
Het kabinet is er alles aan gelegen om mensen die getroffen zijn door de
problemen met de kinderopvangtoeslag te helpen en te zorgen dat zij
aanspraak kunnen maken op het herstel waar zij recht op hebben. Daarom
wil het kabinet nog een uiterste inspanning doen om ouders uit de
groepen die waarschijnlijk gedupeerd zijn nogmaals te wijzen op de
naderende sluiting van de aanmeldtermijn. Hierbij worden deze ouders
nog een keer benaderd met de oproep om zich te melden, met daarbij het
1
Kamerstuk 31 066, nr. 1288.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 066, nr. 1301
2
aanbod om te bellen met iemand van Stichting Lotgenotencontact als zij
vragen hebben over hun situatie en eventuele aanmelding. De ervaringsdeskundigen die werkzaam zijn bij Stichting Lotgenotencontact zijn
allemaal gedupeerde ouders. Het praten met een lotgenoot kan de
drempel voor aanmelding daarom aanzienlijk verlagen.
Daarnaast communiceert UHT tot het einde van het jaar op verschillende
manieren over de einddatum en de gevolgen daarvan:
• Om zoveel mogelijk ouders te bereiken, werkt UHT samen met andere
partijen met een groot bereik onder ouders, waaronder de oudercommissie en de Stichting Lotgenotencontact. Hen wordt gevraagd om de
einddatum ook via hun eigen kanalen te communiceren met hun
doelgroep.
• UHT start een campagne via Facebook om ouders te wijzen op de
einddatum.
• UHT plaatst een opvallende «wegklikbare» melding op haar website en
op een aantal van de meest bezochte pagina’s.
• Er wordt een melding over de sluitingsdatum opgenomen in de
profielen van UHT op sociale media.
• Maatschappelijke organisaties en lokale lotgenotengroepen worden
benaderd en gefaciliteerd om de bestaande regelingen en hun
einddatum onder de aandacht te brengen.
Het kabinet heeft er hiermee vertrouwen in dat iedere ouder die geholpen
wil worden dat ook wordt en dat we in contact zijn of komen met mensen
die nog terughoudendheid voelen om zich te melden.
De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane,
A. de Vries
Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 066, nr. 1301
3
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2a25446e-78c4-4759-ba7a-1e7654fbd60f
|
Commissie ELI
Aan de staatssecretaris van Economische
Zaken, Landbouw en Innovatie
Plaats en datum:
Betreft:
Ons kenmerk:
Den Haag, 30 maart 2011
Rappel brief n.a.v. motie Ouwehand c.s. om een verbod op het gebruik van
verdrinkingsvallen muskusratten (Kamerstuk 32 474, nr. 16)
2011Z06493/2011D16286
In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie
van 29 maart 2011 is gesproken over de aangenomen motie van het lid Ouwehand c.s. die verzoekt om een
verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen muskusratten (Kamerstuk 32 474, nr. 16).
De commissie heeft besloten u te rappelleren om de brief die aan de Kamer gestuurd zou worden n.a.v. de
aangenomen motie van het lid Ouwehand c.s., die verzoekt om een verbod op het gebruik van
verdrinkingsvallen muskusratten (Kamerstuk 32 474, nr. 16), zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen.
Bij dezen breng ik u het verzoek van de commissie over.
Hoogachtend,
De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,
M.C.T.M. Franke
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA Den Haag
T. 070-3182211
E. [email protected]
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ebda7f72-8d5c-4078-b9d1-03947427454a
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2009–2010
2
Aanhangsel van de Handelingen
Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de
regering gegeven antwoorden
150
Vragen van het lid Bashir (SP) aan de
staatssecretaris van Financiën over
het artikel «Kostwinnersgezin is
pakezel van de staat». (Ingezonden
7 juli 2009)
1
Kloppen de berekeningen uit het
artikel «Kostwinnersgezin is pakezel
van de staat», waaruit blijkt dat een
alleenverdienersgezin op dit moment
tot 84 procent meer belasting betaalt
dan een tweeverdienershuishouden
met eenzelfde gezinsinkomen?1
2
Is de stelling van de in het artikel
genoemde professor waar dat het
afschaffen van de overdraagbare
heffingskorting vooral de armere
kostwinnersgezinnen treft omdat de
rijkere kostwinners de mogelijkheid
hebben om inkomen uit spaargeld,
beleggingen of een deelneming in
een bedrijf als inkomen toe te
rekenen aan hun partner om zo de
heffingskorting daarmee toch te
incasseren? Zo ja, hoe zou dit
voorkomen kunnen worden nu de
overdraagbare heffingskorting
afgebouwd wordt in 15 jaar?
3
Deelt u de mening dat kostwinners
ook niet altijd vrijwillig voor het
kostwinnersmodel kiezen
(bijvoorbeeld door het verzorgen van
KVR37782
2009Z13607
0910tkkvr150
ISSN 0921 - 7398
Sdu Uitgevers
’s-Gravenhage 2009
een gehandicapt kind) en dat
gezinnen over het algemeen dezelfde
kosten hebben?
4
Kunt u in een overzicht aangeven in
hoeverre het verschil in belastingdruk
tussen alleenverdieners en
tweeverdienersgezinnen is
toegenomen?
5
Bent u bereid te onderzoeken of het
mogelijk is om het verschil in
belastingdruk tussen
kostwinnersgezinnen en
tweeverdienersgezinnen wat te
verkleinen? Zo niet, waarom niet?
Toelichting
Deze vragen dienen ter aanvulling op
eerdere vragen ter zake van het lid
Van der Vlies (SGP), ingezonden 2 juli
2009 (vraagnummer 2009Z13090).
1
Reformatorisch Dagblad, 26 juni 2009.
Antwoord
Antwoord van staatssecretaris
De Jager (Financiën) (ontvangen
29 september 2009)
1
Dat is afhankelijk van de persoonlijke
situatie. Er is in het rekenvoorbeeld
bijvoorbeeld geen rekening
gehouden met het belastingvoordeel
van aftrekposten voor de eigen
woning of van giften dat hoger is
voor de alleenverdiener. Verder zijn
de inkomensafhankelijk bijdragen
ZVW zijn voor een kostwinnersgezin
door het plafond (2009: € 32 369)
lager dan tweeverdieners die allebei
ZVW-bijdragen betalen. En voorts
wijs ik erop dat de niet-werkende
partner van een alleenverdiener
zonder bijdragen sociale
zekerheidsrechten opbouwt.
2
Hiervoor verwijs ik naar mijn
antwoord op vraag 8 van de heer Van
der Vlies. (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2008–2009, nr. 149)
3
Hiervoor verwijs ik naar mijn
antwoord op vraag 7 van de heer Van
der Vlies. De vraag over de kosten
van gezinnen is mij in dit verband
niet helemaal duidelijk. Wel merk ik in
dit kader op dat de kosten van
kostwinnersgezinnen en
tweeverdienersgezinnen uiteen
kunnen lopen door de kosten van
kinderopvang van
tweeverdienersgezinnen.
4
Onderstaande tabel laat zien dat de
belastingdruk in alle gezinssituaties is
toegenomen in de periode 2000 tot
2006. De toename bij eenverdieners
met twee kinderen is het grootst en
bedraagt 24,7%. Bij tweeverdieners
met twee kinderen varieert de stijging
van 4,2% tot 11,3%. Deze toename
van belastingdruk wordt grotendeels
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel
319
verklaard door de inwerkingtreding
van het nieuwe zorgstelsel in 2006
(zie ook het antwoord op vraag 10
Van der Vlies hierboven).
Gezinssituatie
Alleenstaand, geen kinderen
Alleenstaand, 2 kinderen
Tweeverdiener, geen kinderen, 2e inkomen
67% van gem. ink.
Tweeverdiener, geen kinderen, 2e inkomen
100% van gem. ink.
Tweeverdiener, 2 kinderen, 2e inkomen 67%
van gem. ink.
Tweeverdiener, 2 kinderen, 2e inkomen 100%
van gem. ink.
Eenverdiener, paar, geen kinderen
Eenverdiener, paar, 2 kinderen
1
Belastingdruk bij gemiddeld inkomen1
verschil
belastingdruk
2000
2006
39,7%
27,1%
44,4%
31,6%
4,7%
4,5%
40,6%
42,8%
2,2%
39,7%
44,4%
4,7%
37,7%
39,3%
1,6%
37,2%
34,7%
29,6%
41,4%
41,9%
36,9%
4,2%
7,2%
7,3%
Bron: OECD, Taxing Wages (2007)
5
Het verkleinen van het verschil
tussen kostwinnersgezinnen en
tweeverdienersgezinnen vergroot de
marginale belastingdruk van de niet
werkende partner. Hierdoor wordt het
onaantrekkelijker voor de niet
werkende partner om (meer)
betaalde arbeid te doen. Aangezien
dit kabinet de verhoging van de
arbeidsparticipatie als doelstelling
heeft, is dit niet gewenst.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel
320
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/04d976cd-88cd-415a-87a4-e573c9c59e37
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2014–2015
33 041
Duurzaamheidsagenda
Nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN
MILIEU
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 26 februari 2015
Verantwoord omgaan met grondstoffen en zorgen dat er geen afval
ontstaat, zijn belangrijk voor een transitie naar een Circulaire Economie
(CE). Daarom wordt er gewerkt aan een brede aanpak voor het reduceren
van het gebruik van draagtassen door consumenten en in het bijzonder
aan het reduceren van het aantal plastic draagtassen.
Ik heb hierover een aantal keren met uw Kamer van gedachten gewisseld.
Deze brief schetst de aanpak voor de gewenste reductie.
Deze stap past goed bij de Europese ontwikkelingen. Binnen de Europese
Unie (EU) is er, zoals u weet, een akkoord bereikt voor het terugdringen
van het gebruik van bepaalde plastic tassen. De lidstaten worden verplicht
om maatregelen te nemen. De in deze brief geschetste brede aanpak met
als onderdeel deze regelgeving sluit aan bij dit Europese doel.
Het Kamerlid Dijkstra heeft vragen gesteld over dit onderwerp. In de
beantwoording op deze vragen die u parallel ontvangt, vindt u meer
detailinformatie.
Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) deed onlangs onderzoek
naar de milieudruk van de diverse materialen die gebruikt worden voor de
draagtassen. Ik heb bij het formuleren van de brede aanpak voor
draagtassen gebruik gemaakt van de gerapporteerde conclusies en bied u
het eindrapport van het KIDV bij deze aan1.
Preventie eerst: minder draagtassen gebruiken
De grootste milieuwinst is te halen door minder draagtassen aan te
bieden en minder draagtassen te accepteren bij de kassa. Consumenten
kunnen zelf een tas meenemen bij het doen van inkopen en winkeliers
kunnen terughoudend zijn bij het meegeven van tassen. Op deze manier
wordt verantwoord omgegaan met grondstoffen. Dit vergt bewustzijn én
1
kst-33041-11
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2015
Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11
1
inzet van alle partijen. Natuurlijk zijn er mitsen en maren. We kunnen
consumenten niet verplichten zelf een tas mee te nemen en de winkelier
wil service verlenen aan de klant. Om die reden is gekozen voor een brede
aanpak om ook andere maatregelen te nemen en deze te ondersteunen
met een communicatieaanpak.
Communicatieaanpak
Samen met de brancheorganisaties zal er gewerkt worden aan een brede
communicatieaanpak. Deze communicatieaanpak is bedoeld om de
bewustwording zowel vóór als achter de toonbank te vergroten. Uit de
pilot van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» is gebleken dat de
bekendheid met het doel van een maatregel bepalend is voor de
draagvlak.
De boodschap zal gericht zijn op het bereiken van een zo groot mogelijk
milieudrukvermindering door in te zetten op:
− reductie van het totale gebruik van het aantal draagtassen.
− het zo vaak mogelijk gebruiken van een aangeschafte draagtas. De
consument zal gestimuleerd worden om een draagtas zo vaak mogelijk
te hergebruiken.
− uitleg over verbod op gratis plastic tassen.
− het op de juiste manier weggooien van de draagtas wanneer deze niet
meer te hergebruiken is, zodat recycling mogelijk is.
Verbod gratis plastic draagtassen
Als onderdeel van de brede aanpak zal het gebruik van plastic draagtassen worden verminderd. Naast verantwoord omgaan met grondstoffen, is het ook van belang om afval te voorkomen. Plastic draagtassen
vragen om bijzondere aandacht in deze aanpak met name vanwege de
negatieve effecten op het milieu na de gebruiksfase.
Om deze redenen zullen, naast de preventieve aanpak voor alle draagtassen, gratis plastic draagtassen worden verboden. Met het verbod op
gratis plastic tassen bij een toonbankinstelling wordt er geen einde
gemaakt aan het in de handel brengen van plastic tassen in Nederland,
het gaat alleen om het gratis weggeven ervan.
Het verbod zal per 1 januari 2016 ingaan en heeft betrekking op gratis
plastic tassen bij de toonbank. In het verbod zal een uitzondering gemaakt
worden voor plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege functionaliteit
en voedselveiligheid.
De volgende overwegingen liggen aan het verbod ten grondslag:
1. Plastic is een bijzonder materiaal. Het is licht, sterk en goedkoop. In het
milieu zijn deze eigenschappen echter minder gunstig. Doordat plastic
nauwelijks afbreekt hoopt het zich op. De plastic soep in de zee is
hiervan een gevolg.
Uit de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat blijkt dat van de
tien meest gevonden items op de stranden, plastic tassen op nummer
drie staan.
2. De plastic soep komt uit vele bronnen. Het aandeel van Nederlandse
plastic tassen in de plastic soep is moeilijk te kwantificeren, maar dat
hoeft het nemen van maatregelen niet te weerhouden. Ook andere
bronnen moeten aangepakt worden. Dat doen we onder meer in het
kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Daarnaast heb ik uw
Kamer toegezegd om een aantal onderzoeken te doen op het gebied
van zwerfafval. Het gaat hierbij om het in kaart brengen van de
hoeveelheid zwerfafval op bepaalde locaties in Nederland, best
practices in beeld te brengen uit het buitenland en de hoeveelheid
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11
2
flesjes en blikjes in kaart te brengen op plekken in Nederland. In deze
exercitie zal ik ook het aantal tassen op land in beeld laten brengen. De
uitkomsten van deze onderzoeken zal ik samen met een aanpak voor
zwerfafval medio dit jaar aan uw Kamer toesturen. Deze aanpak zal ook
bijdragen aan het bestrijden van zwerfafval.
3. Een wettelijk verbod voorkomt verder dat toonbankinstellingen vanuit
concurrentie-oogpunt in de verleiding komen een plastic draagtas
gratis mee te geven.
Het is natuurlijk niet de bedoeling dat goedwillende toonbankinstellingen klanten verliezen omdat de concurrent een plastic draagtas
weggeeft.
4. Als een winkelier als service een gratis draagtas mee wil geven dan
kan er een ander materiaal dan plastic gekozen worden. Of er kan een
vergoeding voor worden gevraagd. Als mensen een plastic tas niet
gratis meekrijgen en weten waarom dat is, dan zal dat bijdragen aan
bewust en duurzaam gedrag.
5. Uit het onderzoek van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» bleek
dat goede communicatie in combinatie met beprijzing bijdraagt aan
significante reductie, namelijk 77%, van de uitgifte van plastic
draagtassen bij het verkooppunt.
Het onderzoek van het KIDV geeft de winkelier concrete aanknopingspunten.
Voorbeelden hiervan zijn het minimaliseren van het aantal uitgegeven
draagtassen door er geld voor te vragen, goede communicatie en
stimuleren van meermalig gebruik van de draagtassen.
6. Ook bij de consumenten is er steun om het gebruik van plastic
draagtassen te verminderen. Voorafgaand aan het voorstel van de
Europese Commissie om plastic tassen te reduceren, is er in het kader
van de impact assessment een enquête gehouden onder de Europese
bevolking2. Hieruit bleek dat het publiek bijzonder bezorgd is over het
niet-duurzame verbruik van plastic draagtassen en veel verwacht van
EU-maatregelen op dit gebied.
7. Er zijn situaties waarbij plastic tasjes wel aanvaardbaar zijn. Bij het
meenemen van etenswaren spelen voedselveiligheidsaspecten mee.
Om die reden zullen plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege
functionaliteit of voedselveiligheid uitgezonderd worden van het
verbod. Om praktische redenen zal het verbod op gratis plastic
draagtassen zich richten op de uitgifte aan de toonbank.
8. De branches waarmee ik in gesprek ben, zoals de Raad Nederlandse
Detailhandel, de ambulante handel, Koninklijke Horeca Nederland, de
bakkers en de slagers zijn voorstander van een verbod op alle gratis
plastic tassen. Deze branches willen naast een uitzondering voor
plastic tassen vanwege voedselveiligheid, ook een uitzondering maken
voor het meest duurzame materiaal uit de KIDV studie.
De resultaten van deze studie laten ondermeer zien dat qua materialen
(gerecycled) polypropeen (PP), polyester (PET) en jute de meest
duurzame materialen zijn voor big shoppers. Voor middelgrote
draagtassen zijn dit polyester (PET), (gerecycled) lagedichtheidpolyetheen (LDPE) en gerecycled papier.
In dit onderzoek is geen rekening gehouden met de milieueffecten van
zwerfafval. De reden hiervoor is dat er momenteel nog geen LCAmethodiek beschikbaar is. Vanwege het feit dat plastic zich ophoopt in
2
http://ec.europa.eu/yourvoice/consultations/2011/index_en.htm.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11
3
het milieu en niet afbreekt, is plastic voor mij geen duurzaam
alternatief.
Om die reden zal alleen een uitzondering gemaakt worden voor de
plastic tassen die nodig zijn vanwege functionaliteit en voedselveiligheid.
Of biobased en biodegradable tassen uitgezonderd gaan worden,
bekijk ik nog. Enerzijds wil ik mogelijkheden bieden voor gewenste
ontwikkelingen in de richting van vergroening van de economie en het
stimuleren van de omschakeling van fossiele naar hernieuwbare
grondstoffen en anderzijds moet er wel sprake zijn van afbraak van het
materiaal, in de open lucht en ook in de zee.
Wettelijke invulling
Het verbod op gratis plastic draagtassen zal duidelijk, uitvoerbaar en
handhaafbaar moeten zijn. Het verbod wordt opgenomen in een Ministeriële Regeling. In het Besluit beheer verpakkingen 2014 is hier al een
mogelijkheid voor gemaakt. In artikel 3 lid 6 is een bepaling opgenomen
om bij een ministeriële regeling bepaalde ongevulde verpakkingen niet
gratis te laten verstrekken aan de eindgebruiker. Ik verwacht dat de tekst
van deze regeling vóór de zomer van dit jaar gereed is. De Inspectie
Leefomgeving en Transport (ILT) zal als toezichthouder optreden. Die
gebruikt het normale bestuursrechtelijke instrumentarium waarbij een
dwangsom kan worden opgelegd of andere bestuursrechtelijke maatregelen. De hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan het verkregen
economisch voordeel.
Om voldoende aanlooptijd te hebben tot de inwerkingtreding van de
maatregelen is het streven om het verbod per 1 januari 2016 in werking te
laten treden.
Op de goede manier weggooien
Zelf meegenomen draagtassen kunnen nog steeds verkeerd weggegooid
worden. Plastic tassen moeten niet een last worden omdat ze in het milieu
komen.
Uit de analyses van restafval blijkt dat het overgrote deel van de plastic
draagtassen nu in het restafval terecht komt. Een deel van de plastic
draagtassen komt in het milieu terecht.
Zoals eerder aangegeven blijkt dit ook uit het feit dat plastic tassen in de
top-10 staan van gevonden voorwerpen op stranden. Momenteel vindt in
een breder kader onderzoek plaats naar zwerfafval; omvang, samenstelling en het aandeel van bijvoorbeeld plastic tassen in zwerfafval. Het
zal in deze fase van het onderzoek niet mogelijk zijn om voor heel
Nederland een uitspraak te doen over de samenstelling van zwerfafval en
het aandeel van de plastic tassen daarin. Wel is het mogelijk om een beeld
te krijgen op basis van de voor het onderzoek geselecteerde locaties in
Nederland. De onderzoeksconclusies zullen worden benut om de huidige
aanpak en monitoring van zwerfafval verder te verbeteren. De uitkomsten
zal ik samen met de brief over de aanpak medio dit jaar aan uw Kamer
aanbieden.
Vanuit een verantwoorde omgang met grondstoffen is het goed een
plastic tas zo vaak mogelijk te hergebruiken. Uiteindelijk is recycling
mogelijk door inzameling via afvalscheiding. Een tas is immers een
verpakking en hiervoor hebben we een inzamelstructuur. De nog steeds
stijgende resultaten van de gescheiden inzameling van kunststof
verpakkingen geven het vertrouwen dat ook de plastic tassen terug
kunnen komen als recyclaat.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11
4
Hier heeft de burger een rol in. Mijn ministerie levert samen met partners
via het programma Duurzaam Doen bij aan het relevant, leuk en makkelijk
maken van duurzame keuzes.
Materialenstudie Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV)
KIDV deed onlangs onderzoek naar de milieudruk van verschillende
materialen waar draagtassen uit bestaan. De relevante uitkomsten van
deze studie heb ik benut bij mijn aanpak voor de draagtassen.
Vanzelfsprekend valt de grootste winst te halen door minder tassen te
gebruiken.
Een andere conclusie van de studie is dat het beter is voor het milieu om
tassen vaker te gebruiken. Een tas die slechts één keer wordt gebruikt, is
slecht voor het milieu. In zijn rapportage heeft het KIDV de milieuimpact
van draagtassen op het zwerfafval niet meegenomen. De milieudruk via
zwerfafval blijkt niet objectief vast te stellen.
De reden hiervoor is dat er momenteel nog geen LCA-methodiek
beschikbaar is. In het onderzoek is wel gekeken naar de afbreekbaarheid
van materialen van draagtassen.
Zoals eerder genoemd wordt nu in het kader van zwerfafval in den brede
een aantal onderzoeken gedaan. Daarin wordt ernaar gestreefd in kaart te
brengen wat het aandeel van de plastic tassen is in het zwerfafval.
De in deze brief beschreven brede aanpak sluit goed aan bij programma
Van Afval Naar Grondstof, dat zich richt op een circulaire economie en
draagt naar verwachting bij aan duurzamer gedrag van consumenten en
winkeliers.
Ik vertrouw erop hiermee de Kamer voldoende geïnformeerd te hebben.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W.J. Mansveld
Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11
5
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5684e0d7-35da-4c1f-aefa-5b9a3f5bc094
|
Zorginstituut Nederland
>
Retouradres Postbus 320, 1110 AH Diemen
Zorginstituut Nederland
Pakket
Eekholt 4
1112 XH Diemen
Postbus 320
1110 AH Diemen
www.zorginstituutnederiand.n[
[email protected]
Aan de minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport
Postbus 20350
2500 EJ DEN HAAG
T +31 (0)20 797 89 59
0530.2016134204
Datum
Betreft
13 december 2016
Pakketadvies “horen vitaminen, mineralen en paracetamol 1000 mg
(nog) thuis in het te verzekeren pakket?”
contactpersoon
Onze referentie
2016134204
Geachte mevrouw Schippers,
Hierbij bied ik het rapport “Horen vitaminen, mineralen en paracetamol (1000
mg) (nog) thuis in het te verzekeren pakket? “aan. Het rapport geeft antwoord op
de vragen die u in een brief van 5 april 2016 (kenmerk 953986-14165-GMT) heeft
gesteld.
Op uw verzoek hebben wij deze middelen beoordeeld vanuit het perspectief van
noodzakelijk te verzekeren zorg. Dat wil zeggen dat wij hebben beoordeeld of het
vergoeden van deze middelen ten laste van de zorgverzekering noodzakelijk is,
gezien het feit dat deze middelen doorgaans niet duur zijn en
breed worden ingezet.
Omdat er in principe geen aanleiding is om te twijfelen aan de effectiviteit en
kosteneffectiviteit van deze middelen, en ook niet aan de medische noodzaak om
ze voor te schrijven, hebben wij de middelen niet inhoudelijk beoordeeld. De focus
in dit advies ligt op de vraag of dit ook betekent dat al deze middelen moeten
worden (blijven) vergoed.
De basisverzekering is een collectieve verzekering waar alle verzekerden aan mee
betalen, ongeacht of zij er gebruik van maken. Om het draagvlak voor deze
solidariteit te behouden, stellen we bepaalde eisen aan de te verzekeren zorg.
Vragen wat wel of niet tot het pakket hoort, spelen zich meestal af aan de
‘randen’ van het pakket. Bij die randen speelt het vraagstuk waar collectieve
verantwoordelijkheid begint en tot hoe ver deze kan gaan. De afgelopen tijd is in
de media en in het veld in toenemende mate aandacht besteed aan de vraag of
alle ‘dure’ zorg vergoed moet worden, gezien de druk die deze voorzieningen
leggen op het beschikbare zorgbudget. Enkele recente adviezen van het
Zorginstituut over intramurale geneesmiddelen hadden betrekking op dit
vraagstuk.
Het advies dat wij u nu aanbieden gaat juist over de vraag waar de collectieve
verantwoordelijkheid voor de vergoeding van zorgkosten begint en wanneer deze
kosten niet (meer) gedragen kunnen worden door het individu.
Pagina 1 van 3
Een deel van de middelen die wij hebben bekeken, kan zowel via een recept van
de arts bij de apotheek worden verkregen als in de vrije verkoop worden gekocht,
bijvoorbeeld bij een drogist. In het laatste geval zijn de middelen vaak aanzienlijk
goedkoper, maar worden ze niet vergoed uit de basisverzekering omdat het gaat
om zelfzorggeneesmiddelen (uitgesloten van vergoeding) of Warenwetproducten
(niet geregistreerd als geneesmiddel, wat een voorwaarde voor vergoeding is).
Een ander deel van de middelen is niet beschikbaar in de vrije verkoop, omdat zij
destijds bij het toetreden van de markt een zogenaamde “UR status” (uitsluitend
op recept) hebben gekregen van het CBG. Voor ons is een vraag of de
argumenten die destijds golden voor het verlenen van deze afleverstatus voor al
deze middelen nog steeds zouden gelden.
Zorginstituut Nederland
Pakket
Datum
13 december 2016
nitie
1
Wij zien dat bovenstaande situatie leidt tot onduidelijkheid welke middelen wel of
niet worden vergoed en waarom dit zo is. Vooral wanneer mensen hun eigen
risico nog niet hebben verbruikt, zou het voordeliger zijn om de middelen te
kopen in de drogist in plaats van via een recept in de apotheek.
Het Zorginstituut adviseert te komen tot een logischer systeem, bijvoorbeeld door
het CBG te vragen de afleverstatus van een aantal van deze producten te
heroverwegen. Wanneer het wijzigen van de afleverstatus verantwoord blijkt,
komt hierdoor mogelijk een groter aantal (zelfzorg)producten beschikbaar buiten
de apotheek tegen lagere kosten.
Het Zorginstituut is van mening dat middelen waarvoor een gelijkwaardige of
nagenoeg gelijkwaardig geneesmiddel of voedingssupplement verkrijgbaar is in de
vrije verkoop, in ieder geval niet in het pakket thuishoren. Wij vinden dat deze
middelen hetzelfde behandeld moeten worden als zelfzorggeneesmiddelen en
adviseren deze middelen uit het GVS te halen. In bijlage 6 van het rapport geven
wij een overzicht om welke geneesmiddelen het op dit moment gaat.
Er resteert dan een aantal middelen waarvoor op dit moment geen alternatief
beschikbaar is in de vrije verkoop. In bijlage 6 bij het advies staat ook een
overzicht van deze middelen. Een aantal hiervan kost nog geen 80 euro per
patiënt per jaar. Vergoeding via de zorgverzekering heeft hierbij nog een
prijsopdrijvend effect, wat wil zeggen dat de kosten van deze middelen lager
zouden zijn, wanneer ze niet zouden worden vergoed uit de basisverzekering.
Dat roept bij ons de vraag op of middelen met zulke lage kosten, in combinatie
met de grote kans dat ze worden voorgeschreven en het feit dat het in veel
gevallen gaat om een minder ernstige aandoening, niet voor eigen rekening
kunnen komen en dus of zij wel thuishoren in het basispakket.
De partijen, die wij hebben geconsulteerd, hebben in de meerderheid aangegeven
dat zij vinden dat, indien er sprake is van een medische noodzaak, vergoeding is
aangewezen omdat het uitsluiten van deze middelen kan leiden tot
therapieontrouw en tot ongewenste substitutie.
Maar mogen we niet aannemen dat de patiënt het middel neemt omdat hij
overtuigd is van de noodzaak en niet omdat het wordt vergoed? En zullen artsen
patiënten middelen gaan voorschrijven die zwaarder zijn en daardoor nodeloos
veiligheidsrisico’s voor de patiënt opleveren?
We realiseren ons dat veel van de argumenten zijn gebaseerd op de vrees dat
(een deel van de) patiënten de kosten, hoe gering deze misschien ook zijn, niet
voor eigen rekening kunnen nemen, mede doordat zij vaak ook andere zorgkosten
Pagina 2 van 3
maken. Een bijkomend financieel argument dat wij horen is dat veel patiënten ook
al een eigen risico hebben betaald, waardoor er een soort “trekkingsrecht” lijkt te
ontstaan op vergoeding van kosten die daarna moeten worden gemaakt. Wij
blijven echter van mening dat dit soort financiële argumenten niet afgewenteld
mag worden op een zorgverzekering, die aanspraak voor iedereen garandeert en
niet alleen voor een groep minder draagkrachtige verzekerden.
Wij vinden dat alle mensen toegang moeten hebben tot de zorg en dat zij moeten
worden gecompenseerd voor zorgkosten die zij niet zelf kunnen dragen. Er zijn
echter andere mogelijkheden (fiscaal, gemeentelijk) om deze mensen te
compenseren voor deze kosten, die bovendien meer maatwerk kunnen leveren.
Opname in het pakket waardoor de totale kosten stijgen en hiermee ook de
zorgpremie is hiervoor niet de oplossing.
Zorginstituut Nederland
Pakket
Datum
13 december 2016
Onze referentie
2016134204
Wij zien de noodzaak om ook over de “ondergrens” van het basispakket een
maatschappelijke discussie te voeren. In het eerste deel van 2017 zullen wij met
het “afwegingenkader pakketbeheer” en de uitwerking van het criterium
“ziektelast” het gesprek met de samenleving aan gaan. Dit lijkt ons een
natuurlijke gelegenheid om ook het vraagstuk van “noodzakelijk te verzekeren
zorg” te adresseren.
Voor nu adviseren wij daarom de middelen met “lage kosten” waarvoor geen
alternatief beschikbaar is in de vrije verkoop, in het GVS te handhaven.
Hoogachtend,
Arnold Moerkamp
Voorzitter Raad van Bestuur
Pagina 3 van 3
-t
|
Tweede Kamer
|
Subsets and Splits
No community queries yet
The top public SQL queries from the community will appear here once available.