URL
stringlengths
99
99
content
stringlengths
7
2.85M
Source
stringclasses
1 value
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/adb637cd-1868-4d03-a79e-1c4e515324fd
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 33 134 (R1972) Regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen) Nr. 15 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET NADER VERSLAG Ontvangen 3 december 2020 Inleiding Met belangstelling heeft de Koninkrijksregering kennisgenomen van de nadere bevindingen van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat, belast met het voorbereidend onderzoek van het voorstel van rijkswet houdende regels omtrent de verkrijging en het verlies van de nationaliteit van zeeschepen (Rijkswet nationaliteit zeeschepen; hierna: de Rijkswet) en zij dankt de commissie voor haar spoedige reactie. Zoals eerder aan de commissie is gemeld, heeft de beantwoording van de vragen in het nader verslag langer geduurd dan gehoopt. Naar aanleiding van de vragen en de wens tot zorgvuldige beantwoording zijn diverse gesprekken gevoerd tussen de landen van het Koninkrijk onderling, met andere Nederlandse ministeries en met verschillende sectorpartijen. Als resultaat daarvan zijn diverse wijzigingen opgenomen in de separaat aan de Kamer voorgelegde tweede nota van wijziging. De Koninkrijksregering is van mening dat daarmee belangrijke waarborgen aan het regime onder het voorstel worden toegevoegd. Eén van deze met sectorpartijen besproken waarborgen ziet op de mogelijke gevolgen op het gebied van arbeidsrecht en sociale zekerheid voor zeevarenden aan boord van een schip dat bareboat-out gaat. De Koninkrijksregering is van oordeel dat met het gewijzigde voorstel van rijkswet op grond van een zorgvuldige belangenafweging een goede balans is gevonden tussen enerzijds de behartiging van de arbeidsrechtelijke en sociaalrechtelijke positie van zeevarenden in geval van bareboat-out en anderzijds het belang van het waarborgen van de aantrekkelijkheid en toegankelijkheid van het Nederlandse scheepsregister. De Koninkrijksregering spreekt de hoop uit dat met onderstaande beantwoording van de aanvullende vragen de openbare behandeling van het voorstel van Rijkswet genoegzaam is voorbereid. kst-33134-15 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 1 Algemeen De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren (PvdD) stellen vragen ten aanzien van de walvisjacht door Japan. De vragen hebben betrekking op het standpunt van de regering over deze walvisjacht, onder meer ten opzichte van wetenschappelijke onderzoek en de inzet van de Nederlandse regering voor een aanpassing van het Walvisvaartverdrag. De Koninkrijksregering merkt naar aanleiding van de vragen op dat er geen sprake is van een standpuntwijziging inzake de walvisjacht. De regering heeft de afgelopen jaren in alle schriftelijke en mondelinge contacten met de Kamer het hierna volgende antwoord gegeven. Het Walvisvaartverdrag staat toe dat landen walvissen doden voor wetenschappelijke doeleinden. Dit vereist geen voorafgaande toestemming van de International Whaling Commission (IWC). Japan beroept zich voor haar walvisvangsten op deze mogelijkheid en handelt daarmee naar eigen zeggen rechtmatig. Het moratorium uit 1986 heeft alleen betrekking op commerciële walvisvangsten. Nederland behoort tot de landen die het bejagen van walvissen voor wetenschappelijk onderzoek niet nodig achten en dus ongewenst vinden, zeker in de omvang waarin Japan dit doet. Ook heeft het Internationaal Gerechtshof op 31 maart 2014 vastgesteld dat de Japanse walvisvaart in de Zuidelijke Oceaan in de vorm die het toen had, niet als wetenschappelijk onderzoek kan worden aangemerkt en daarmee in strijd is met het Walvisvaartverdrag. De inzet van de Nederlandse regering is om in de IWC tot een aanpassing van het Verdrag te komen welke een eind maakt aan deze en andere vormen van walvisjacht. In de tussentijd blijft de regering in de IWC en in bilaterale contacten een beroep doen op Japan om in de geest van het moratorium op de commerciële jacht te handelen, en derhalve de huidige vangsten te beëindigen. Teboekstelling, ongeacht waar ter wereld Op de vraag van de VVD-fractie over een eventuele dubbele teboekstelling kan door de Koninkrijksregering het volgende worden opgemerkt. Het valt niet uit te sluiten dat er landen zijn die inschrijving in hun privaatrechtelijk register vereisen alvorens de vlag van dat land kan worden verkregen. Het moge duidelijk zijn dat de Rijkswet hier niets aan kan veranderen. Een reder die zijn schip onder een dergelijke vlag wil laten varen, zal de teboekstelling in Nederland of in een van de andere landen van het Koninkrijk ongedaan moeten maken om dubbele teboekstelling te voorkomen. Een zeeschip kan immers maar in één land te boek worden gesteld. In de artikelen 7, onderdeel b, en 10, onderdeel b, van het voorstel is dan ook als voorwaarde voor registratie in het vlagregister gesteld dat het zeeschip niet tegelijkertijd in meer dan een land of staat te boek is gesteld. In landen die geen inschrijving in hun privaatrechtelijk register vereisen voor vlagverlening, kunnen reders gebruik maken van de in de Rijkswet geboden mogelijkheid voor bareboat-out. Bij inschrijving in een buitenlands rompbevrachtingsregister vaart het schip onder de desbetreffende buitenlandse vlag. Als het zeeschip in Nederland te boek gesteld blijft, kan een verklaring worden aangevraagd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) waarin staat dat de Nederlandse wetgeving geen bezwaar heeft tegen de voorgenomen inschrijving en dat gedurende de inschrijving de Nederlandse vlag niet zal worden gevoerd (zogenaamde bareboat-out verklaring). Met deze mogelijkheid wordt – de vanuit economisch oogpunt onwenselijke situatie – voorkomen dat de teboekstelling van een schip en mogelijk zelfs de gehele bedrijfsvoering naar het buitenland wordt verplaatst wanneer de keuze wordt gemaakt (tijdelijk) de vlag van een ander land te voeren. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 2 Bestaande nationale wetgeving Naar aanleiding van de vraag van de VVD-fractie over het feit dat in bestaande Nederlandse nationaliteitswetgeving slechts een bevoegdheid voor de Minister is opgenomen om de nationaliteit in te trekken, bevestigt de Koninkrijksregering dat het onderscheid tussen imperatieve en facultatieve doorhalingsgronden grotendeels is overgenomen uit zowel de huidige Nederlandse wetgeving als uit het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten. De in artikel 13, eerste lid, onderdelen a en b, opgenomen imperatieve gronden zijn ontleend aan de Nederlandse Zeebrievenwet, waarin die gronden om de zeebrief in te trekken thans facultatief zijn. De Koninkrijksregering is echter van mening dat imperatieve doorhaling van de inschrijving in het vlagregister noodzakelijk is vanwege het belang van het Koninkrijk bij de in die onderdelen opgenomen gronden. De in onderdeel c genoemde imperatieve grond is ontleend aan de imperatieve gronden om de zeebrief, dan wel de rompbevrachtingsovereenkomst, in te trekken die thans zijn opgenomen in het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten, respectievelijk de Nederlandse Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting. Op de vraag of een toezichtstraject met waarschuwingen niet minder nut heeft als de Koninkrijksregering gebonden is de inschrijving in het vlagregister door te halen als de genoemde situatie zich voordoet, merkt de Koninkrijksregering op dat bij imperatieve doorhalingsgronden er geen sprake is van waarschuwingen. In geval van een imperatieve doorhalingsgrond heeft het toezichttraject een andere doelstelling. Het toezichtstraject is in die gevallen bedoeld om vast te stellen of het vermeende feit zich, afhankelijk van de doorhalingsgrond, daadwerkelijk voordoet of heeft voorgedaan. Indien dat wordt vastgesteld, zal tot doorhaling worden overgegaan. Overigens heeft de Koninkrijksregering gemeend om ten aanzien van de imperatieve doorhalingsgrond in artikel 13, tweede lid, onderdeel e, een herstelmogelijkheid te creëren door toe te voegen dat doorhaling slechts geschiedt indien «bij voortduring» niet wordt voldaan aan de in dat lid bedoelde eisen. Het voorstel hiertoe is opgenomen in de tweede nota van wijziging en aldaar nader toegelicht. Bestuursrechtelijk optreden Waarborgen In reactie op de vraag van de leden van de PvdA-fractie of voorlegging van een doorhalingsbesluit aan de rechter verplicht is, verwijst de Koninkrijksregering naar artikel 13, eerste lid, van het voorstel. Daarin is bepaald dat de betrokken, voor scheepvaart verantwoordelijke, Minister van één van de vier landen binnen het Koninkrijk niet overgaat tot doorhaling van de inschrijving van een zeeschip in het vlagregister wegens de in de onderdelen a tot en met c genoemde situaties, dan nadat hierover overleg met de Minister van Buitenlandse Zaken heeft plaatsgehad. Een besluit tot weigering of doorhaling hoeft niet te worden voorgelegd aan een rechter. In reactie op de vraag van de leden van de fracties van de VVD, D66 en CDA inzake een procedure met voldoende waarborgen kan door de Koninkrijksregering het volgende worden opgemerkt. In (Europees) Nederland is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op besluiten die op grond van het voorstel tot rijkswet worden genomen. In elk van de Caribische landen Aruba, Curaçao en Sint Maarten is de in dat land geldende Landsverordening administratieve rechtspraak van toepassing op besluiten genomen op grond van het voorstel tot rijkswet. Hierdoor Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 3 heeft de reder, rompbevrachter of eigenaar van het betrokken zeeschip de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een dergelijk besluit. In artikel 26, tweede lid, van het voorstel is bepaald dat bij wet, onderscheidenlijk landsverordening, de mogelijkheid geregeld wordt om een voorziening te vragen tegen de op grond van de Rijkswet genomen besluiten. In de reeds genoemde landsregelgeving is de mogelijkheid tot een verzoek om een voorlopige voorziening en een verzoek tot opschorting van het besluit reeds opgenomen. De reder, rompbevrachter of de eigenaar van het zeeschip heeft daardoor de mogelijk om een voorziening te vragen tegen de op grond van de Rijkswet genomen besluiten. Naast de verplichting voor elk van de landen om te regelen dat een (voorlopige) voorziening kan worden gevraagd, is in artikel 26, tweede lid, van het voorstel voorts bepaald dat elk van de landen in hun eigen landsregelgeving regels kunnen stellen omtrent een verzoek om voorlopige voorziening en de opschorting van de werking van een besluit op grond van artikel 13. Door de tweede nota van wijziging wordt het ook mogelijk om in landsregelgeving regels te stellen omtrent een verzoek om voorlopige voorziening en de opschorting van de werking van een besluit op grond van artikel 12 van het voorstel. In de artikelsgewijze toelichting bij artikel 26 van het voorstel is hierbij aangegeven dat de administratieve rechtsbescherming een aangelegenheid betreft van de autonome landen. Zoals reeds is aangegeven, regelen de Nederlandse Algemene wet bestuursrecht en de respectievelijke Landsverordeningen administratieve rechtspraak ook deze mogelijkheden. Door middel van een afzonderlijke Aanpassingswet Rijkswet nationaliteit zeeschepen zullen verschillende Nederlandse wetten in overeenstemming worden gebracht met deze Rijkswet. Het betreft onder andere de Algemene wet bestuursrecht. In artikel 4 van Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht zal de Rijkswet worden toegevoegd, zodat geregeld wordt dat beroep in eerste en enige aanleg kan worden ingesteld bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (Cbb). De verwijzingen naar artikel 311a van het Wetboek van Koophandel en de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting zullen in artikel 4 van Bijlage 2 bij de Algemene wet bestuursrecht worden geschrapt. Ten slotte verdient het vermelding dat indien beroep wordt ingesteld bij het Cbb, het toetsingskader van de aan de zaak toegewezen rechter of rechters mede bepaald zal worden door de aard van de doorhalingsgrond. In geval van een imperatieve doorhalingsgrond zal de rechter enkel toetsen of de doorhaling overeenkomstig de vereisten opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht zorgvuldig is voorbereid. Dit betekent dat de rechter toetst of de beoordeling van de feiten die heeft plaatsgevonden voorafgaand aan de doorhaling, correct heeft plaatsgevonden. In geval van een facultatieve doorhalingsgrond kan de rechter naast een toets op basis van een zorgvuldige voorbereiding eveneens het besluit om al dan niet tot doorhaling over te gaan, toetsen. Daarbij gaat de rechter, met inachtneming van de discretionaire bevoegdheid van de Minister, na of het besluit tot doorhaling in redelijkheid genomen had mogen worden, gelet op de daarbij betrokken belangen. Invulling toezichttraject Naar aanleiding van de vragen van de fracties van de VVD, PvdA, CDA en D66 over de wijze waarop aan het toezichtstraject invulling wordt gegeven, merkt de Koninkrijksregering het volgende op. Het voorstel kent imperatieve en facultatieve doorhalingsgronden. Zowel in geval van een facultatieve als van een imperatieve doorhalingsgrond wordt invulling gegeven aan het toezichtstraject. De ILT is verantwoordelijk voor het houden van toezicht. Tijdens het toezichtstraject onder- Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 4 houdt de ILT contact met de scheepseigenaar of met de rompbevrachter via de vestiging van laatstgenoemden in Nederland. Het toezichtstraject bestaat uit verschillende fasen: het verzamelen van feiten (onderzoek), het beoordelen van feiten (conclusies) en uiteindelijk de fase waarin op basis van de beoordeling wordt besloten tot het al dan niet doorhalen (besluit). Tijdens het toezichtstraject zal de scheepseigenaar of rompbevrachter in de gelegenheid worden gesteld zijn zienswijze te geven op de geconstateerde feiten en omstandigheden. De precieze invulling van het toezichtstraject is verder afhankelijk van de aard van de doorhalingsgrond. De Rnz geeft in artikel 13 de volgende imperatieve gronden voor doorhaling van de inschrijving in het vlagregister: • om redenen van algemeen belang als bedoeld in het eerste lid; • om wezenlijke administratieve redenen als bedoeld in het tweede lid; • wegens niet-naleving van wettelijke voorschriften als bedoeld in het derde lid. In het kader van het toezichtstraject worden eerst de feiten en informatie verzameld die relevant zijn voor de beoordeling. De reactie van de scheepseigenaar of rompbevrachter op de bevindingen van de ILT maakt deel uit van de beoordeling van de feiten. Na het verzamelen van alle feiten vindt een beoordeling plaats of er sprake is van een situatie als bedoeld in de eerste tot en met vierde lid genoemde gronden. De in het eerste lid genoemde feiten zijn gerelateerd aan het beleidsterrein van de Minister van Buitenlandse Zaken. Daarom wordt tijdens het toezichttraject bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een zodanige inbreuk op de rechtsorde dat het onwenselijk is dat het schip langer deel uitmaakt van de rechtsgemeenschap van het Koninkrijk, overleg gepleegd met de Minister van Buitenlandse Zaken. Doorhaling van de inschrijving in het vlagregister vanwege wezenlijke administratieve redenen ziet onder meer op de situatie waarbij de staat van het schip wezenlijk is veranderd (onderdelen a en b), op het doorhalen van een zeeschip in het privaatrechtelijk register waar het te boek staat (onderdeel f) en op de situatie waarin de rompbevrachtingsovereenkomst wordt beëindigd (onderdeel g). Het toezichtstraject kan in deze situaties bijvoorbeeld op basis van eigen conclusies tijdens een inspectie worden gestart, waarna de scheepseigenaar of rompbevrachter met de bevindingen van de ILT worden geconfronteerd. Wanneer wordt verzocht tot doorhaling (onderdeel c), zal wordt gecontroleerd of de persoon die dat verzoekt daartoe gerechtigd is. In deze situaties wordt tijdens het toezichtstraject bekeken of die situatie werkelijk aan de orde is of is geweest, en is het onderzoek vooral gericht op het verzamelen van de feiten. Wanneer niet langer wordt voldaan aan de wezenlijke voorwaarden voor inschrijving (tweede lid, onderdelen d en e), of indien de zeggenschap of verantwoordelijkheid van de rompbevrachter gedurende de looptijd van de rompbevrachtingsovereenkomst wezenlijk wordt aangetast (onderdeel h), biedt dit een grond voor doorhaling. Voorwaarde voor doorhaling is dat een andere beslissing op de aanvraag genomen zou zijn indien ten tijde van de beoordeling van de aanvraag bekend zou zijn geweest dat de gegevens onjuist of onvolledig waren, (onderdeel d) of dat thans niet meer wordt voldaan aan de gestelde vestigingseisen (onderdeel e). Voorwaarde bij de grond in het tweede lid, onderdeel h, is dat de verantwoordelijkheid of de zeggenschap van de rompbevrachter wordt aangetast. Ook bij deze doorhalingsgronden zal door de ILT nauw contact worden onderhouden met de scheepseigenaar of met de rompbevrachter via de vestiging van laatstgenoemden in Nederland. Deze doorhalingsgronden geven de overtreder meer ruimte om gedurende het toezichtstraject, na constatering van een mogelijke overtreding, doorhaling te voorkomen. Zo vereist het met de tweede nota van wijziging aan te passen onderdeel e bijvoorbeeld dat «bij voortduring» niet is Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 5 voldaan aan nader genoemde eisen. Tijdens het toezichtstraject zal daarom onderzocht worden of het niet voldoen een eenmalig incident betreft. In dat geval kan het zijn dat niet direct tot doorhaling wordt overgegaan. Ten slotte moet op grond van de Rnz de inschrijving van een zeeschip in het vlagregister doorgehaald worden indien er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat het zeeschip bestemd is of gebruikt wordt voor het plegen van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (derde lid). Tijdens het toezichtstraject kan het een rol spelen of de vermeende schending ook strafrechtelijk wordt onderzocht. In dat geval biedt artikel 14 van het voorstel de mogelijkheid om vooralsnog niet tot doorhaling over te gaan. In deze gevallen zal tijdens het toezichtstraject overleg plaatsvinden met de betrokken Minister van Justitie, via deze, met het Openbaar Ministerie, dat verantwoordelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek. Als het belang van het strafrechtelijke onderzoek zich hiertegen niet meer verzet, kan alsnog tot doorhaling van het schip worden overgegaan. Bij een vermoeden van een schending van het volkenrecht, waarbij de interpretatie van bepaalde volkenrechtelijke verplichtingen of bepaalde delicten aan de orde kan zijn, zal voor de eventuele doorhaling overleg plaatsvinden met de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Justitie en Veiligheid. Het toezichtstraject bij facultatieve doorhalingsgronden (vierde lid) is grotendeels gelijk aan het toezichtstraject bij imperatieve gronden. Ook bij de facultatieve gronden zal er sprake zijn van het verzamelen en vervolgens beoordelen van de feiten, en zal de reder of rompbevrachter in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven. Het belangrijkste verschil tussen de facultatieve en imperatieve doorhalingsgronden is gelegen in het feit dat er op een andere manier invulling wordt gegeven aan het uiteindelijke besluit. Bij een facultatieve doorhalingsgrond heeft de Minister wie het aangaat een afwegingsmarge bij het te nemen besluit. In geval van een imperatieve grond zal na het onderzoek, wanneer de beoordeling daar aanleiding toe geeft, altijd doorhaling van de vlagregistratie volgen. In het geval van doorhaling van de vlagregistratie vanwege een facultatieve grond kan de Minister besluiten om na zorgvuldig onderzoek niet direct tot doorhaling over te gaan, maar bijvoorbeeld eerst met een waarschuwing of een hersteltermijn te volstaan (waarna doorhaling kan volgen als de overtreding voortduurt of vaker plaatsvindt). Doorhaling wordt in dat kader gezien als ultimum remedium. Echter, wanneer het geconstateerde tijdens het onderzoek dusdanig ernstig is dat het geven van een waarschuwing of het voorzien in een hersteltermijn niet in de rede ligt, kan ook bij een facultatieve doorhalingsgrond de inschrijving in het vlagregister direct worden doorgehaald. Opnemen bepaling in Rnz over toezichttraject Op de vragen van de fracties van de VVD en CDA over het al dan niet opnemen van een bepaling in het wetsvoorstel om de Minister een bevoegdheid te geven om regels op te stellen die invulling geven aan het toezichtstraject, kan door de Koninkrijksregering het volgende worden opgemerkt. Het wetsvoorstel vindt haar grondslag in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van het Statuut. In dat onderdeel is bepaald dat de regeling van de nationaliteit van schepen en het stellen van eisen met betrekking tot de veiligheid en de navigatie van zeeschepen die de vlag van het Koninkrijk voeren, een koninkrijksaangelegenheid is. Zoals in reactie van de Koninkrijksregering op de vraag van de fracties van de VVD, CDA en D66 over procedurele waarborgen hierboven reeds is gesteld, is de adminis- Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 6 tratieve rechtsbescherming een aangelegenheid van de autonome landen en valt dit niet onder het genoemde onderdeel van het Statuut. Daardoor is de Koninkrijksregering van mening dat het ongepast is om een dergelijke bepaling inzake de wijze van invulling geven aan een toezichttraject in rijksregelgeving op te nemen. In aanvulling op het voorgaande en ter beantwoording van de vraag van de D66-fractie over het opnemen van waarborgen voor een zorgvuldige procedure, merkt de Koninkrijksregering op dat artikel 38 van het Statuut de mogelijkheid biedt dat de landen van het Koninkrijk onderling regelingen kunnen treffen voor die onderwerpen die tot de aangelegenheden van de autonome landen behoren. De Koninkrijksregering is echter van mening dat het treffen van onderlinge regelingen ter invulling van het toezichttraject onnodig is. In Nederland is immers de Algemene wet bestuursrecht van toepassing voor wat betreft het toezichttraject. Deze wet biedt waarborgen voor zorgvuldige voorbereiding van besluiten alsmede waarborgen voor administratieve rechtsbescherming en geldt ook voor besluiten die worden genomen op grond van het wetsvoorstel. Daarnaast is in elk van de Caribische landen van het Koninkrijk een Landsverordening administratieve rechtspraak van toepassing. Naar de mening van de Koninkrijksregering biedt deze regelgeving voldoende waarborgen voor een zorgvuldige procedure en de administratieve rechtspraak, waardoor additionele waarborgen in de Rijkswet niet nodig zijn. Onderscheid in imperatief en facultatief stelsel Naar aanleiding van de vragen van de fracties van CDA en D66 over het onderscheid tussen het imperatieve en het facultatieve stelsel en de verhouding tussen het imperatieve stelsel en het toezichttraject, merkt de Koninkrijksregering op dat artikelen 12 en 13 van het voorstel de gronden bevatten om de inschrijving van een zeeschip in het vlagregister te weigeren of door te halen. Deze gronden zijn ofwel facultatief – de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de voor scheepvaart verantwoordelijke Ministers van de Caribische landen hebben in die gevallen een afwegingsmarge – ofwel imperatief. In geval van imperatieve gronden bestaat geen afwegingsmarge voor de Ministers. Zoals bij de vragen van de VVD-fractie over de bestaande nationale wetgeving is toegelicht, is het onderscheid tussen imperatieve en facultatieve doorhalingsgronden grotendeels gebaseerd op reeds bestaande regelgeving. Met betrekking tot de vraag van de CDA-fractie of ook een geheel niet-imperatief stelsel is overwogen, merkt de Koninkrijksregering op dat het hebben van een afwegingsmarge in een aantal gevallen gewenst is, maar dat in andere gevallen gebruik moet worden gemaakt van een imperatief stelsel. Zo geldt – in geval van artikel 13, eerste lid – imperatieve doorhaling voor gronden die het gehele Koninkrijk als zodanig kunnen schaden. Het gaat hierbij om feiten die een zodanige inbreuk vormen op de rechtsorde van het Koninkrijk, dat het niet langer gewenst is dat het desbetreffende zeeschip deel uitmaakt van de rechtsgemeenschap van (één van) de landen. Het Koninkrijk is gehouden de volkenrechtelijke verplichtingen na te leven die het is aangegaan. In dergelijke gevallen is er naar de mening van de Koninkrijksregering geen ruimte voor een toezichttraject waarbij de ondertoezichtstaande in de gelegenheid wordt gesteld zich te conformeren aan de gestelde normen. Bij de in artikel 13, tweede lid, genoemde imperatieve gronden gaat het onder meer om de wezenlijke voorwaarden voor inschrijving van het schip in het vlagregister. De vlaggenstaat zal te allen tijde effectief zijn rechtsmacht moeten kunnen uitoefenen, zo volgt uit het Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 7 VN-Zeerechtverdrag1. Wanneer de zeggenschap van de reder of rompbevrachter aanzienlijk vermindert of wegvalt, vervalt tevens de mogelijkheid voor de vlaggenstaat om effectief zijn rechtsmacht uit te oefenen en dat levert strijd op met het VN-Zeerechtverdrag. Vanuit dat belang acht de Koninkrijksregering een afwegingsmarge voor de Ministers niet geschikt. Ook in artikel 13, derde lid, wordt gebruik gemaakt van een imperatieve doorhalingsgrond indien er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat het zeeschip bestemd is of gebruikt wordt voor het plegen van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. Het plegen van dergelijke feiten wordt als een zodanig ernstige schending van de Nederlandse, Arubaanse, Curaçaose, Sint Maartense dan wel de internationale rechtsorde beschouwd, dat een ernstig vermoeden van het plegen daarvan zal leiden tot doorhaling van de registratie van het zeeschip. Met het oog op het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden, dat stelt dat de regeling van de nationaliteit van schepen een Koninkrijksaangelegenheid is, waarborgt imperatieve doorhaling daarbij een uniforme toepassing binnen het Koninkrijk. De discretionaire bevoegdheid tot al dan niet doorhalen bij de facultatieve doorhalingsgronden leidt mogelijk tot verschillende interpretaties en toepassingen terwijl die schending het Koninkrijk als geheel kan schaden. Dergelijke verschillen zijn niet wenselijk voor de hierboven beschreven situaties waar gebruik wordt gemaakt van imperatieve doorhalingsgronden. Naar aanleiding van de vragen van Uw Kamer en in samenspraak met de sociale partners heeft de Koninkrijksregering nog eens kritisch gekeken naar de mogelijkheid om de imperatieve doorhalingsbevoegdheid ten aanzien van artikel 13, tweede lid, onderdeel e, aan te passen. Naar aanleiding hiervan is besloten om de imperatieve doorhaling in geval van het niet voldoen aan de in artikel 7, onderdeel f, en artikel 10, onderdeel c, genoemde eisen tot het voeren van een wezenlijke administratie om te zetten in een facultatieve doorhaling. Ook zijn in artikel 13, tweede lid, onderdeel e, de woorden «bij voortduring» toe gevoegd. Hieruit blijkt dat bij het incidenteel niet voldoen aan de vestigingseisen niet direct tot doorhaling wordt overgegaan. Beide wijzigingen zijn opgenomen in de separaat aan Uw Kamer voorgelegde tweede nota van wijziging. De in artikel 13, vierde lid, genoemde facultatieve doorhalingsgronden zien op de niet-naleving van wettelijke voorschriften, in welk geval doorhaling een handhavingsinstrument is. Zoals ook in de memorie van toelichting bij het voorstel wordt toegelicht, zijn de gronden in dit vierde lid onder te verdelen in twee categorieën. Ten eerste betreft het gedragingen waarvan door middel van onherroepelijk geworden strafrechtelijke of bestuursrechtelijke sancties vast is komen te staan dat sprake is van misdrijven of (herhaaldelijke) overtredingen. Ten tweede zijn gronden opgenomen voor gedragingen die in het licht van de zeevaart zodanig zwaar zijn dat een ernstig vermoeden voldoende is om bij wijze van bestuursrechtelijke sanctiemaatregel de nationaliteit te ontnemen. Zoals bij de vragen van de fracties VVD, PvdA, CDA en D66 over de invulling van het toezichtstraject is aangegeven, kan in geval van een facultatieve doorhalingsgrond de Minister besluiten om na zorgvuldig onderzoek niet direct tot doorhaling over te gaan, maar bijvoorbeeld eerst met een waarschuwing of een hersteltermijn te volstaan. In die gevallen kan doorhaling volgen als de overtreding voortduurt of vaker plaatsvindt. Indien de niet-naleving dusdanig ernstig is dat het geven van een waarschuwing of het voorzien in een hersteltermijn niet in de rede ligt, kan ook bij een facultatieve doorhalingsgrond de inschrijving in het vlagregister direct worden doorgehaald. 1 Het op 10 december 1982 te Montego-Bay totstandgekomen Verdrag inzake het recht van de zee (Trb. 1983, 83). Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 8 In reactie op de vraag van de VVD-fractie om verduidelijking van artikel 13, tweede lid, merkt de Koninkrijksregering op dat in zowel artikel 13, tweede lid, onderdelen g en h, als in artikel 9 en andere artikelen in de Rijkswet met «rompbevrachtingsovereenkomst» telkens bedoeld wordt, de overeenkomst die ten grondslag ligt aan de rompbevrachting. Een begripsbepaling van «rompbevrachting» is opgenomen in artikel 1 van het voorstel. Voorts vraagt de fractie van de VVD of artikel 13, derde lid, nader kan worden gespecificeerd, bijvoorbeeld door een verwijzing naar verdragen op te nemen. De fracties van het CDA en D66 vragen wat met de intrekkingsgrond in artikel 13, derde lid, wordt bedoeld. Naar aanleiding van deze vragen merkt de Koninkrijksregering op dat in artikel 13, derde lid, wordt geregeld dat de inschrijving van een zeeschip in het vlagregister wordt doorgehaald indien er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat het zeeschip bestemd is of gebruikt wordt voor het plegen van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht (internationale misdrijven). Zoals in de artikelsgewijze toelichting is aangegeven betreft het in de context van dit voorstel in ieder geval misdrijven zoals genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en de zwaardere oorlogsmisdrijven, als omschreven in het Statuut van Rome inzake het Internationale Strafhof (Trb. 2000, 120) en het misdrijf omschreven in het Verdrag tegen foltering en andere wrede, onmenselijke of mensonterende behandeling of bestraffing (Trb. 1985, 69). Ook betreft het oorlogsmisdrijven die hun volkenrechtelijke grondslag in hoofdzaak vinden in de Verdragen van Genève van 1949 en de Aanvullende Protocollen daarbij van 1977. Deze internationale misdrijven zijn in Nederland strafbaar gesteld in de Wet internationale misdrijven. Het opnemen van verwijzingen naar bepaalde verdragen wordt daarom niet nodig geacht en kan zelfs beperkend zijn. Voorts vraagt de fractie van D66 of de doorhaling van de inschrijving in het vlagregister op grond van artikel 13, derde lid, van een schip hiermee een politieke keuze kan worden. Zoals hierboven is uiteengezet bepaalt artikel 13, derde lid, dat alleen tot doorhaling wordt overgegaan indien er ernstige redenen zijn te veronderstellen dat het schip wordt gebruikt voor het plegen van een ernstige schending. Dergelijke schendingen zijn nader gespecificeerd in de relevante bronnen van het volkenrecht en de genoemde Wet internationale misdrijven. Het toetsingskader voor de vraag of een schip gebruikt wordt voor het plegen van een ernstige schending en daarom doorgehaald moet worden, wordt gevormd door de relevante bronnen van het volkenrecht in combinatie met de Rijkswet. Derhalve bestaat er geen ruimte voor politieke keuzes voor wat betreft het al dan niet doorhalen van de inschrijving in het vlagregister van een schip. Naar aanleiding van de vraag van de leden van de VVD-fractie over wat wordt verstaan onder «uitzendingen waarvoor geen machtiging is verleend», merkt de Koninkrijksregering hierover het volgende op. Uitgangspunt bij de in artikel 13, vierde lid, onderdeel d, opgesomde delicten is dat het gaat om feiten die logischerwijze met behulp van schepen worden gepleegd en dus een probleem in het kader van de scheepvaart kunnen vormen. Het door de VVD-fractie genoemde onderdeel 3 is gebaseerd op artikel 109 van het VN-Zeerechtverdrag. Dit artikel ziet op «uitzendingen vanaf de volle zee waarvoor geen machtiging is verleend», wat wordt omschreven als het overbrengen van radio- of televisie-uitzendingen vanaf een schip of installatie in volle zee, bedoeld voor ontvangst door het publiek, in strijd met internationale voorschriften. Noodsignalen zijn uitgezonderd van deze omschrijving en zijn derhalve toegestaan. Artikel 13, vierde lid, onderdeel d, subonderdelen 1 tot en met 3, ziet op strafbare feiten die ingevolge artikel 110, eerste lid, onderdeel c, Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 9 van het VN-Zeerechtverdrag kunnen leiden tot uitoefening van het recht van onderzoek door een derde staat. Naar aanleiding van de vragen van zowel de leden van de VVD-fractie als de leden van de CDA-fractie over wie in artikel 13, lid 4, sub f, allemaal vallen onder het begrip «betrokkenen», merkt de Koninkrijksregering op dat, zoals in de memorie van toelichting is uiteengezet, de grondslag van onderdeel f dient om in gevallen waar handelingen worden verricht waarvan de betrokkenen weten of behoren te weten dat die ernstige schade kunnen toebrengen aan andere schepen, diens opvarenden of lading, effectief te kunnen optreden. Met «betrokkenen» wordt in dit verband gedoeld op de personen die betrokken zijn bij het verrichten van de handelingen, bedoeld in onderdeel f. Deze personen weten of behoren te weten dat die handeling(en) ernstige schade tot gevolg kunnen hebben voor andere schepen, zich daarop bevindende opvarenden of daarop aanwezige lading, en die ernstige schade zich als gevolg van die handelingen daadwerkelijk heeft voorgedaan. Bij «betrokkenen» kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een betrokken reder of kapitein, de eigenaar van het schip of de rompbevrachter, maar ook andere personen die bij de schadeveroorzakende handeling betrokken zijn. Naar aanleiding van de vraag van de CDA-fractie om verduidelijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel b, wordt opgemerkt dat dit onderdeel de doorhaling van de inschrijving in het scheepsregister gebiedt, indien een zeeschip zodanig wordt gebruikt dat het Koninkrijk in een gewapend conflict wordt of kan worden betrokken. Wanneer sprake is van een gewapend conflict wordt bepaald op basis van het volkenrecht. Het kabinet verwijst in dit verband naar de beschrijving in de memorie van toelichting bij de Wet Internationale Misdrijven (Kamerstukken II 2002/03, 28 337, nr. 3). Indien een schip dat de vlag van het Koninkrijk voert hetzij direct actief deelneemt in het conflict, hetzij direct ondersteunende handelingen verricht ten behoeve van een van de partijen bij het conflict, is dit een reden voor doorhaling van de inschrijving van het schip. Aangezien de genoemde feiten gerelateerd zijn aan het beleidsterrein van de Minister van Buitenlandse Zaken wordt overleg voorgeschreven alvorens tot doorhaling in het register over te gaan. Overigens dient te worden opgemerkt dat artikel 13, eerste lid, onderdeel b, geen nieuwe bepaling is. Een vergelijkbare bepaling is sinds 1963 opgenomen in artikel 8, vierde lid, onderdeel b, van de Zeebrievenwet. Zowel de leden van de CDA-fractie als de leden van de D66-fractie vragen een nadere toelichting op datgene wat wordt bedoeld met de in artikel 13, lid 1, sub c, genoemde «onverenigbaarheid met de volkenrechtelijke verplichtingen». De Koninkrijksregering merkt hierover het volgende op. Het Koninkrijk is gehouden om de volkenrechtelijke verplichtingen die het is aangegaan, na te leven. De toepassing van deze bepaling is bedoeld voor situaties waarin het Koninkrijk aansprakelijk kan worden gesteld voor de schending van zijn volkenrechtelijke verplichtingen als gevolg van gedragingen van een schip dat de vlag van het Koninkrijk voert. De verwijzing in artikel 13, eerste lid, onderdeel c, naar volkenrechtelijke verplichtingen doelt op verschillende bronnen van het volkenrecht. Hierbij kan worden gedacht aan verplichtingen voortvloeiend uit verdragen of gewoonterecht. Ook kunnen bepaalde internationale organisaties verplichtingen opleggen aan hun lidstaten, zoals onder meer gebeurt in resoluties van de VN-Veiligheidsraad. Het kan hier bijvoorbeeld gaan om het opleggen van (economische) sancties of het instellen van een wapenembargo door de VN-Veiligheidsraad. Voor Nederland geldt ook het nakomen van EU-sancties als een volkenrechtelijke verplichting. Door middel van de Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 10 tweede nota van wijziging wordt in de artikelen 12 en 13 van het voorstel een lid toegevoegd waarin wordt bepaald dat dergelijke EU-sancties ook voor de Caribische landen als verplichting gelden. Artikel 13, eerste lid, onderdeel c, vormt de tegenhanger van artikel 12, eerste lid, onderdeel c, en is overgenomen uit artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting en het overeenkomstige artikel 9, onderdeel g, van het Zeebrievenbesluit van Curaçao en Sint Maarten. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 33 134 (R1972), nr. 15 11
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5fa96909-e594-489c-b2f7-f8dfc1f3837b
Startnota Luchtruimvisie Een veilig, flexibel, efficiënt en kosteneffectief gebruik van het luchtruim voor een optimale netwerkkwaliteit en een concurrerende en duurzame luchtvaart Dit is een uitgave van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Defensie in samenwerking met: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en Maastricht Upper Area Control (MUAC) Postbus 20904 | 2500 ex Den Haag T 070 - 351 6171 www.rijksoverheid.nl Meer informatie T 0800 - 8051 www.postbus51.nl april 2011 | AM Startnota Luchtruimvisie Een veilig, flexibel, efficiënt en kosteneffectief gebruik van het luchtruim voor een optimale netwerkkwaliteit en een concurrerende en duurzame luchtvaart April 2011 Inhoud Leeswijzer 3 1 Inleiding 4 2 Huidige inrichting Nederlands luchtruim 10 3 Noodzaak tot modernisering 18 4 Doelstellingen en randvoorwaarden 24 5 Ontwikkelingen om het luchtruim beter te kunnen benutten 30 6 Wat is de Luchtruimvisie? 36 7 Proces, planning en consultatie 38 Meer informatie 41 Lijst met afkortingen 43 2 | Startnota Luchtruimvisie Leeswijzer Deze startnota markeert het begin van een traject dat eind 2011 uitmondt in een nationale Luchtruimvisie. De Luchtruimvisie is een beleidsdocument van de ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Defensie. Net als een structuurvisie voor de ruimtelijke inrichting van Nederland, geeft de Luchtruimvisie op hoofdlijnen weer hoe de beide mini­steries in de toekomst met de inrichting van het Nederlandse luchtruim om willen gaan. Het Rijk ontwikkelt de Luchtruimvisie samen met de luchtverkeersleidingorganisaties: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), de Koninklijke Luchtmacht (KLu) namens de minister van Defensie en Eurocontrol Maastricht Upper Area Control (MUAC), en maakt daarbij gebruik van consultatie van de belanghebbenden. De beide ministeries willen met deze startnota een ieder die belang heeft bij de wijze waarop het Nederlandse luchtruim is ingericht en wordt gebruikt een overzicht geven van: • Hoe het Nederlandse luchtruim op dit moment is ingericht, wordt gebruikt en door luchtverkeersleidingorganisaties wordt gecontroleerd; • De belangrijkste nationale en internationale ontwikkelingen die veranderingen teweeg zullen brengen voor de inrichting en gebruik van het Nederlandse luchtruim; • Een eerste richting van de visie van de Rijksoverheid op de luchtruiminrichting en gebruik voor de toekomst, de conceptuele veranderingen die hieraan ten grondslag liggen en de verwachte voordelen hiervan; • Het doel, de scope en het proces van de Luchtruimvisie. Na het lezen van dit document: • Bent u beter geïnformeerd over wat de Luchtruimvisie is, welke problemen het Rijk daarmee wil oplossen, welke kansen worden voorzien en hoe het Rijk deze beoogt uit te werken de komende periode; • Weet u wanneer en waar u desgewenst uw mening en/of suggesties kwijt kunt in het consultatieproces dat van start gaat in het voorjaar van 2011. Startnota Luchtruimvisie | 3 Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), Ron Berghege 1 Inleiding 4 | Startnota Luchtruimvisie Aan het begin van de 18e eeuw ontstond er binnen Nederland een stroming schilders die beoogden de karakteristieke Nederlandse landschappen en luchten op realistische wijze vast te leggen op het witte doek. De schilderijen uit deze Haagsche School staan nationaal en internationaal ook wel bekend als ‘Hollandse luchten’. De indrukwekkende composities van onheilspellende maar soms ook weelderige wolken zijn tot op de dag van vandaag nog altijd te bewonderen. Wel is er in de afgelopen decennia veel veranderd in het luchtruim dat achter deze wolken schuilgaat. Het luchtruim vormt vandaag de infrastructuur waarmee de luchtvaart in staat is mensen te laten reizen, goederen te vervoeren en waarin het ministerie van Defensie in staat is de nationale veiligheid te waarborgen. Als gevolg van de toenemende vraag naar luchtvaart is de inrichting van het luchtruim in Nederland over de afgelopen decennia geleidelijk meegegroeid. In de afgelopen jaren is Nederland succesvol geweest om de bestaande vraag naar luchtvaart te accommoderen binnen het relatief kleine Nederlandse luchtruim en tegelijkertijd de positie van de luchthaven Schiphol te versterken tot één van Europa’s belangrijkste mainports. Het Nederlandse luchtruim vormt een centrale spil in het Noord-Europese luchtruim tussen de vier grootste Europese luchthavens: Amsterdam Airport Schiphol, London Heathrow, Frankfurt am Main en Paris Charles de Gaulle. In het bijzonder vanwege de geografische ligging van het Nederlandse luchtruim en de positionering van de luchthaven Schiphol vormt het Nederlandse luchtruim een belangrijke gateway voor vertrekkend en naderend verkeer naar bestemmingen over de hele wereld. Het Nederlandse luchtruim is onderdeel van het meest druk bevlogen luchtruim binnen Europa. Voor de luchtverkeersleidingorganisaties in Nederland en Europa heeft de groei van de internationale luchtvaart een enorme impact gehad op de complexiteit van hun werk: het waarborgen van een veilig gebruik bij een toenemende drukte in het luchtruim. Als gevolg van deze drukte en toenemende complexiteit zijn beperkingen ontstaan in de de beschikbaarheid van (delen van het) luchtruim en worden strengere eisen gesteld aan luchtruimgebruikers. Ook het luchtruim in Nederland is drukker en complexer dan ooit door een voortdurende toename van eisen en veranderende behoeften van luchtruimgebruikers. Het luchtruim kan daarom in toenemende mate worden gezien als een schaars goed waarop een veelheid van luchtruim­ gebruikers claims leggen en de vraag groter is dan het beschikbare aanbod. De wereldwijde economische recessie heeft een significante impact gehad op de vraag naar luchtvaart, het aantal reizigers en het aantal vliegbewegingen op de Nederlandse lucht­ havens. Ervaringen vanuit eerdere momenten van terugval, zoals de terroristische aanval op 11 september 2001 en de eerste Golfoorlog, doen vermoeden dat de vraag naar luchtvaart weer zal toenemen naar mate de economie zich herstelt van de huidige recessie. De in januari 2011 uitgebrachte lange termijn verwachting van Eurocontrol1 en de korte termijn verwachting van de International Air Transport Association (IATA)2 onderstrepen deze verwachting. Beide luchtvaartorganisaties zien op de korte termijn een gestaag herstel en groei van het aantal vliegbewegingen. Het ligt in de lijn der verwachting dat de huidige spanning en schaarste in het Nederlandse luchtruim in de toekomst alleen maar verder zullen toenemen. De opgave wordt om zoveel als mogelijk proportionele behoeften van gebruikers te accommoderen. Daarbij is het denkbaar dat, op enig moment of op bepaalde plaatsen, het niet (meer) mogelijk is alle behoeften van luchtruimgebruikers binnen het Nederlandse luchtruim te accommoderen. Dit vraagt om een lange termijn visie van de Rijksoverheid hoe met dit spanningsveld om te gaan. Het in de Luchtvaartnota door het kabinet vastgestelde kader voor prioritering van luchtruim­gebruikers is dan leidend en vormt de kern voor de toekomstige inrichting, beheer en gebruik van het Nederlandse luchtruim. Luchtvaartnota Het kabinet heeft in april 2009 haar visie voor de Nederlandse luchtvaart neergelegd in de Luchtvaartnota. In de Luchtvaart­ nota heeft het kabinet haar ambitie geformuleerd rond de centrale doelstelling: “Het verder ontwikkelen van een optimale netwerkkwaliteit in combinatie met een concurrerende en duurzame luchtvaart” Om aan deze doelstelling invulling te kunnen geven volgens de drie pijlers van de Luchtvaartnota; concurreren, accommoderen en excelleren, vormt een goede luchtzijdige bereikbaarheid een belangrijke voorwaarde. Onder een goede lucht­ zijdige bereikbaarheid verstaat het kabinet een optimaal gebruik van het Nederlandse en Europese luchtruim, dat de capaciteit verhoogt, emissies verlaagt, veiligheid waarborgt, bijdraagt aan het waarborgen en verbeteren van de militaire missie effectiviteit en waarin luchtverkeersleiding plaatsvindt op een kostenefficiënte manier. 1 2 Eurocontrol Long-Term Forecast, Flight Movements 2010-2030. IATA, februari 2011 Startnota Luchtruimvisie | 5 Het kabinet heeft in de Luchtvaartnota een aantal maat­ regelen aangekondigd om uitwerking te geven aan deze luchtzijdige bereikbaarheid waaronder een herindeling van het Nederlandse luchtruim, het intensiveren van civielmilitaire samenwerking op het gebied van het luchtruim en de luchtverkeersdienstverlening en de ontwikkeling van een nieuw luchtverkeersleidingconcept. Het kabinet kiest er daarbij voor een marktvraag van 580.000 vliegbewegingen te accommoderen door middel van een selectieve ontwikkeling van de mainport Schiphol tot 510.000 vliegbewegingen voor de periode tot 2020. Daarnaast vindt een selectieve ontwikkeling plaats van 70.000 vliegbewegingen op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. Tot slot heeft het kabinet aangegeven selectief en gericht ruimte te willen blijven bieden aan de General Aviation gebruikersgroepen. Netwerkkwaliteit Gerichte accommodatie van General Aviation Onder netwerkkwaliteit verstaan we de directe beschikbaarheid van een omvangrijk, wereldwijd, frequent bediend lijnennet. Het gaat daarbij om een lijnennet met verbindingen die bijdragen aan de regionale en nationale economie en concurrentiekracht van Nederland. Om de netwerkkwaliteit in Nederland in kaart te brengen wordt naar een aantal indicatoren gekeken: 1 De directe connectiviteit gemeten in het aantal economisch relevante bestemmingen dat dagelijks vanaf Schiphol bediend wordt in vergelijking tot de drie grootste hubluchthavens London Heathrow, Frankfurt en Paris Charles de Gaulle 2 Het passagiers / vracht- / verkeersvolume op Schiphol en de totalen voor de luchthavens van nationale betekenis die deel uitmaken van het stelsel van samenwerkende luchthavens ten behoeve van het internationale verbindingen netwerk 3 De hubkwaliteit van Schiphol gemeten in het aantal vluchten van de Skyteam alliantie en andere netwerk carriers dat op Schiphol goed op elkaar aansluit. Deze hubkwaliteit wordt vergeleken met concurrerende hubluchthavens en is een succesfactor in de omvang van de transfermarkt als ruggengraat voor het omvangrijke netwerk van Schiphol 4 Economische analyses, die worden gekoppeld aan het verbindingennetwerk om zo een beeld te krijgen van de kwaliteit van het netwerk ten aanzien van de verbindingen met de voor de Nederlandse economie meest belangrijke economische centra in de wereld. Het kabinet kiest er voor om op de luchthavens van nationale betekenis selectief ruimte te houden voor de General Aviation met name voor maatschappelijke vluchten (vluchten ten behoeve van openbare orde, veiligheid en gezondheidszorg) en functiegroepen binnen de General Aviation, die gericht zijn op de verbetering van de toegang tot Nederland door de lucht en versterking van de netwerkkwaliteit van de luchtvaart binnen Nederland. Daarnaast wil het kabinet daar waar mogelijk ruimte blijven bieden aan luchtruimgebruikers die een meer sociale rol vervullen, zoals de sport- en recreatieve luchtvaart. In de Luchtvaartnota heeft het kabinet uitspraken gedaan over de prioritering van luchtruimgebruikers. Daarbij kiest het kabinet voor het selectief accommoderen van mainportgebonden verkeer, dat een belangrijke bijdrage levert aan het versterken van de netwerkkwaliteit, op de luchthaven Schiphol. De optimale netwerkkwaliteit voor Nederland bestaat niet alleen uit het netwerk van Schiphol, maar ook uit de netwerken van de luchthavens van nationale betekenis (Eindhoven, Lelystad, Rotterdam, Maastricht, Eelde en Twente). Aan de Alderstafel Schiphol hebben partijen geconcludeerd dat de kernfunctie van Schiphol de afhandeling van hub- en mainportgebonden verkeer betreft. Op de andere lucht­ havens past met name het accommoderen van niet mainport-gebonden verkeer zoals point-to-point bestemmingen (zakelijk en niet-zakelijk) omdat deze kunnen bijdragen aan de ruimtelijke-economische ontwikkeling van deze regio’s. 6 | Startnota Luchtruimvisie Actualisatie Luchtvaartnota Na de aanstelling van het kabinet Rutte in oktober 2010 heeft de Tweede Kamer het kabinet gevraagd een actualisatie op te stellen van het in de Luchtvaartnota geformuleerde beleid en de uitwerking hiervan. Via de actualisatiebrief 3 van het kabinet uit januari 2011 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de wijze waarop het kabinet uitwerking wil geven aan de in de Luchtvaartnota aangekondigde beleidmaatregelen. Daarin heeft het kabinet uiteengezet dat het luchthaven­beleid voor Nederland nu staat en het zaak is over te gaan tot uitvoering en implementatie van het beleid. Het realiseren van een goede luchtzijdige bereikbaarheid wordt daarbij met voorrang opgepakt door het kabinet. De schaarste in het luchtruim wordt samen met de groeiende complexiteit in de verkeersafhandeling in toenemende mate een opgave en een potentieel knelpunt voor de voorziene luchthavenontwikkelingen en hinderbeperking in Nederland. Daarom zet het Rijk nu in op het opstellen van een Luchtruimvisie met een bijbehorende Uitvoeringsagenda voor het Nederlandse luchtruim. Deze Luchtruimvisie moet oplossingen bieden voor een betere benutting van het schaarse luchtruim door de contouren en randvoorwaarden vast te stellen voor een optimale inrichting, het beheer en gebruik van het Nederlandse luchtruim. Daarnaast moet het voorzien in een kader voor de prioritering van de verschillende claims van luchtruimgebruikers zoals de groei van het civiele 3 Actualisatiebrief Luchtvaartnota, 14 januari 2010, Vergaderjaar 2010-2011, Kamerstuk 31 936 luchtverkeer en militaire eisen. Daarna zal naar de wensen en behoeften vanuit de General Aviation gebruikersgroepen worden gekeken. Het gaat hier onder andere om het vinden van oplossingen voor de luchtzijdige ontsluiting van voorziene luchthavenontwikkelingen (Schiphol, Eindhoven, Lelystad, Twente), de implementatie van geluidsarme naderingen ook wel bekend als Continuous Decent Approaches (CDA), het ontwikkelen van een grensoverschrijdend militair oefengebied nabij Twente bekend als Cross Border military training Area (CBA-land) en het verbeteren van de luchtzijdige ontsluiting van Schiphol vanuit het zuidoosten door middel van een vierde Initial Approach Fix (IAF). Om bovengenoemde opgaven te realiseren is nauwe afstemming en samenwerking met de buurlanden en betreffende luchtverkeersleidingorganisaties noodzakelijk gezien de onderlinge afhankelijkheid binnen het grens­ overschrijdende Europese netwerk. Aangezien het hierbij gaat om de verdeling van schaarse ruimte in het Nederlandse luchtruim, wordt voor de totstandkoming van de Luchtruimvisie een zorgvuldig proces ingericht met de verschillende belanghebbenden, waarbij de gebruikers centraal staan. Luchtvaartnota vastgesteld Op 15 februari 2011 heeft de Tweede Kamer de Luchtvaartnota en de actualisatie hierop behandeld. De Tweede Kamer heeft daarbij de Luchtvaartnota en de actualisatie omarmd, waarmee de Luchtvaartnota definitief is vastgesteld. Naar aanleiding van de behandeling heeft de Tweede Kamer een aantal moties aangenomen op de Luchtvaartnota die relevant zijn voor de Luchtruimvisie. Aangenomen moties van belang voor de Luchtruimvisie In de motie van de leden Huizing/Haverkamp wordt verzocht om voor 15 juni 2011 duidelijkheid te scheppen ten aanzien van een toekomstig luchtruimontwerp en daarbij de mogelijkheid te verkennen van een gezamenlijke Terminal Manouvering Area (TMA) voor de luchthaven Schiphol en de luchthaven Lelystad. Daarnaast vraagt de motie van het lid Haverkamp om voor 1 mei 2011 duidelijkheid te geven ten aanzien van de verdere integratie van civiel-militaire samenwerking in het luchtruim in relatie tot de Luchtruimvisie. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu heeft voorts toegezegd de Luchtruimvisie in de loop van 2011 aan de Tweede Kamer te doen toekomen. De rol van de overheid De wijze waarop Nederland de inrichting, het beheer en toezicht binnen het luchtruim vormgeeft, wordt in toenemende mate bepaald door regelgeving van de Europese Unie die toeziet op het bewerkstelligen van één Europees luchtruim, een zogenaamde Single European Sky (SES). Daarnaast spelen de verdragen die Nederland sluit met de ons omringende landen over de totstandkoming van een gezamenlijk luchtruim een centrale rol. De doelstellingen en verplichtingen van de Single European Sky en het zogenaamde Functional Airspace Block Europe Central (FABEC) zijn sturend bij de bepaling van nationaal beleid. De ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie zijn samen verantwoordelijk voor het beleid, regelgeving, inrichting, beheer en toezicht op het Nederlandse luchtruim. De basis hiervoor is vastgelegd in de Luchtvaartwet en de Wet luchtvaart. Daarnaast zijn de internationaal overeen gekomen regels ter bevordering van de veiligheid en het efficiënt luchtruimgebruik neergelegd in het Luchtverkeers­ reglement (LVR) en gespecificeerd in diverse ministeriële regelingen. Het luchtruim is op dit moment deels toegewezen aan de civiele en deels aan militaire beheerders. De ministers hebben daarbij een drietal organisaties - Luchtverkeers­ leiding Nederland (LVNL), Maastricht Upper Area Control (MUAC) en de Koninklijke Luchtmacht namens de Minister van Defensie -, aangewezen om binnen het gecontroleerde luchtruim luchtverkeersdienstverlening te verlenen aan luchtruim­gebruikers, luchthavens en militaire bases. Afstemming tussen beide ministeries en de drie lucht­ verkeersleidingorganisaties op het gebied van veilig en efficiënt luchtruimgebruik door civiel en militair lucht­ verkeer vindt plaats in de Luchtverkeers Commissie (LVC). De taak van deze commissie bestaat uit het adviseren van de bewindspersonen van Infrastructuur en Milieu en van Defensie betreffende het veilig en efficiënt gebruik van het Nederlandse luchtruim. Vanuit hun bevoegd- en verantwoordelijkheden stellen de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie nu een visie en strategie op, in nauwe samenwerking met de luchtverkeersdienstverleners, over de toekomstige ontwikkeling, inrichting en beheer van het Nederlandse luchtruim. Dit sluit nauw aan bij de ambities en in 2009 gemaakte afspraken4 tussen beide ministeries ten aanzien van het intensiveren van civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtruimbeheer en luchtverkeers­dienstverlening. 4 Afspraken civiel militaire samenwerking ATM, Brief minister van Verkeer en Waterstaat en minister van Defensie 28 juni 2010, Vergaderjaar 2009-2010, Kamerstuk 31936, nr.33. Startnota Luchtruimvisie | 7 Luchtruimvisie Startnota Met de Luchtruimvisie beogen de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie een strategisch beleidsdocument op te stellen dat keuzes maakt en duidelijke uitspraken doet over de gewenste toekomstige ontwikkeling en strategie op de inrichting, gebruik en beheer van het Nederlandse luchtruim en dat daarmee oplossingen biedt voor gesignaleerde opgaven en knelpunten. De proportionele behoeften van de luchtruim­ gebruikers en de bijdrage aan de in de Luchtvaartnota geformuleerde maatschappelijke doelstellingen staan daarbij centraal. Daarmee biedt het een kader voor het aanpakken van de huidige knelpunten en toekomstige opgaven in het Nederlandse luchtruim. Met deze startnota beogen de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie aan belanghebbenden bij het luchtruim inzicht te geven in de aanleiding, opzet en het proces voor het opstellen van de Luchtruimvisie. De startnota vormt daarmee het vertrekpunt voor het traject dat eind 2011 zal uitmonden in de Luchtruimvisie. Het biedt een basis voor de consultatie van luchtruimgebruikers en belanghebbenden over de door het Rijk gesignaleerde ontwikkelingen, opgaven en knelpunten voor het Nederlandse luchtruim en kansen die het Rijk wil verzilveren. De centrale vraagstelling van de Luchtruimvisie is: Hoe kan een andere inrichting, gebruik en beheer van het Nederlandse luchtruim bijdragen aan een optimale benutting van het luchtruim, zodat (huidige en toekomstige) proportionele behoeftes van gebruikers zo veel als mogelijk worden geaccommodeerd? De doelstelling die het kabinet zich daarbij stelt: • Een optimale inrichting, beheer en gebruik van het Nederlandse luchtruim te realiseren, waardoor de benutting van zowel het Nederlandse als het Europese luchtruim verbetert, • Teneinde de netwerkkwaliteit en militaire missie-­ effectiviteit te verbeteren, veiligheid te waarborgen, capaciteit te verhogen, emissies en impact op het milieu te verlagen en bij te dragen aan een kosteneffectieve luchtverkeersleiding. In de Luchtruimvisie stelt het Rijk de contouren en randvoorwaarden vast voor de optimale inrichting, het beheer en het gebruik van het toekomstige Nederlandse luchtruim en de noodzakelijke coördinatie die dit vereist met omliggende landen. Verder identificeert het Rijk de veranderingen die nodig zijn om dit te realiseren en de beleidsmaatregelen die moeten worden getroffen om dit te ondersteunen. De hiervoor benodigde maatregelen van het Rijk, de luchtverkeersleidingorganisaties, luchtruimgebruikers en sectorpartijen worden opgenomen in een bij de Luchtruimvisie behorende gezamenlijke Uitvoeringsagenda. 8 | Startnota Luchtruimvisie Startnota Luchtruimvisie | 9 Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), Ron Berghege 2 Huidige inrichting Nederlands luchtruim 10 | Startnota Luchtruimvisie De inrichting van het Nederlandse luchtruim is over de afgelopen decennia stapsgewijs meegegroeid met de ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De positie van de Nederlandse luchtvaart is daarbij groot geworden, terwijl het Nederlandse luchtruim klein is gebleven. Ontwikkelingen in het luchtruim waren daarbij veelal gericht op het: Op 1 november 1918 komen boven Soesterberg twee militaire vliegtuigen met elkaar in botsing. Dit ongeval geeft voor Nederland een eerste aanzet tot het invoeren van een luchtverkeersregeling. Deze vond plaats vanuit het militaire radiostation op Soesterberg en vormde de eerste primaire vorm van luchtverkeersleiding. Een jaar later wordt de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) opgericht en opent in 1920 haar eerste luchtlijn. Ook wordt in dat jaar Schiphol in gebruik genomen voor burgerluchtverkeer. Kort daarna wordt in 1922 voor het eerst een radio geïnstalleerd in een KLM-vliegtuig. Radiocommunicatie vormde vanaf dat moment het belangrijkste instrument voor luchtverkeers­ leiders om te kunnen communiceren met piloten. • Verminderen van de impact van het luchtverkeer op het milieu en de leefomgeving. • Behouden van een hoog veiligheidsniveau; • Accommoderen van uiteenlopende eisen van luchtruimgebruikers daar waar mogelijk; • Efficiënt afhandelen van verkeersstromen; De hieruit voortvloeiende veranderingen in het luchtruim zijn over het algemeen op twee manieren verricht: door het veranderen van de indeling en het ontwerp van het luchtruim of door de toepassing van nieuwe technologie en operationele concepten op het gebied van luchtverkeersleiding. De oprichting van de International Civil Aviation Organisation (ICAO) en de Chicago Conventie in 1944 vormde het begin van internationale standaarden en de toepassing hiervan voor de luchtvaart. Deze standaarden zijn de basis geweest voor de ontwikkeling van het Nederlandse en internationale luchtruim. De huidige inrichting van het Nederlandse luchtruim is gebaseerd op een systeem dat zich ontwikkeld heeft vanaf de jaren vijftig uit de vorige eeuw. De opkomst van geavanceerdere technologieën, radarbakens en navigatie­ apparatuur maakte het mogelijk voor verkeersleiders het luchtverkeer steeds beter en nauwkeuriger waar te nemen. Dit was noodzakelijk om de sterke groei in de vraag naar luchtruimcapaciteit te kunnen accommoderen als gevolg van de opkomst van de commerciële luchtvaart en de opbouw van de militaire luchtvaart. Veranderingen in de loop der jaren Om de toenemende vraag naar luchtvaart in de afgelopen decennia te kunnen accommoderen, diende de capaciteit in het luchtruim te worden vergroot. Dit heeft geleid tot significante veranderingen in de inrichting, structuur en het gebruik van het Nederlandse luchtruim. De behoeften van luchtruimgebruikers en de mogelijkheden van luchtverkeersleidingorganisaties zijn daarbij leidend geweest. Figuur: Routestructuur Nederlandse luchtruim uit de 50-er jaren Veelal waren deze ontwikkelingen reactief gedreven en werden zij gekenmerkt door stapsgewijze veranderingen op momenten waar de vraag van gebruikers aan verandering onderhevig was of nieuwe technologie beschikbaar kwam. Het succesvol accommoderen van deze vraag heeft vaak geleid tot een suboptimalisatie van het bestaande luchtruimconcept en een toename van de complexiteit in het luchtruim. Startnota Luchtruimvisie | 11 In de afgelopen jaren is bij de inrichting en het gebruik van het Nederlandse luchtruim getracht uiteenlopende behoeften van luchtruimgebruikers zoveel als mogelijk te accommoderen. Civiele gebruikers, militaire gebruikers en de General Aviation gebruikersgroepen hebben daarbij in toenemende mate behoefte aan (delen van) hetzelfde schaarse Nederlandse luchtruim. In sommige gebieden en op bepaalde momenten overstijgt de vraag naar luchtruim het beschikbare aanbod. Om in die gebieden het luchtverkeer veilig te kunnen begeleiden is het soms noodzakelijk de toegang te beperken, waardoor bepaalde gebruikers in delen van het luchtruim vertragingen ervaren of niet in staat zijn om op gewenste tijden en routes te vliegen. Dit spanningsveld speelt zich niet alleen af in hogere luchtlagen maar tevens op lagere hoogten waar over het algemeen geen luchtverkeersdiensten verleend worden (ongecontroleerd luchtruim), veelal gebruikt door de militaire en recreatieve luchtvaart. De belangrijkste taken hierbij zijn: Doelstelling en taken luchtverkeersleiding Flightlevels De algemene doelstelling van luchtverkeersleiding is “to safely provide an orderly and expeditious flow of air traffic”. Dat wil zeggen dat de verkeersleiding er voor moet zorgen dat voorgeschreven separatie tussen vliegtuigen moet worden gehandhaafd en het verkeer vlot en ordelijk wordt afgehandeld. Internationaal zijn hiervoor een groot aantal afspraken vastgelegd en verankerd in de nationale luchtvaartwetgeving. De verkeersleider is binnen het aan hem toegewezen luchtruim verantwoordelijk voor de invulling van deze doelstelling. Luchtverkeersleiding Maastricht Upper Airspace Control (MUAC) 12 | Startnota Luchtruimvisie • Onderhouden van communicatie met de vluchten binnen het verantwoordelijkheidsgebied; • Handhaven van de voorgeschreven separatie (dat wil zeggen een voorgeschreven minimale horizontale en verticale afstand) tussen de gecontroleerde en andere bekend gestelde vluchten; • Zo efficiënt mogelijk afhandelen van de vluchten; • Verstrekken van vluchtinformatie en zorgen voor alarmering; • Coördinatie met andere luchtverkeersleiding(centra) voor zover van belang voor de vluchtafhandeling. Luchtruiminrichting Ter bescherming van het door de verkeersleider gecontroleerde verkeer is het luchtruim ingericht in verschillende lagen en gebieden. Binnen de luchtruimindeling en luchtlagen wordt onderscheid gemaakt in ‘flightlevels’ (FL) of vliegniveaus. Het vliegniveau geeft de hoogte aan waarop een vliegtuig zich voortbeweegt, naartoe klimt of daalt met referentie tot de druk van de Internationale Standaard Atmosfeer. Rekenend vanaf deze standaard met hoogte 0 worden de standaard vliegniveaus uitgedrukt per 100 voet. Dus FL010 betekent 1000 voet boven de standaard, FL100 is 10.000 voet, FL460 is 46.000 voet en FL195 is 19.500 voet. De hoogte van 3280 voet komt overeen met 1 kilometer. Omdat de standaard druk meestal niet met de reële hoogte van het terrein overeenkomt, verkiest men in het lagere luchtruim over te schakelen op een vlieghoogte die wordt uitgedrukt met referentie tot de barometerdruk op zeeniveau. Het niveau waarop men overschakelt op de barodrukmeter wordt de Transition Altitude (TA) genoemd. Deze inrichting is mede gebaseerd op de wijze waarop de luchtverkeersdienstverlening in het Nederlandse luchtruim is geregeld. We onderscheiden hierbij: Hogere luchtruim (Upper Airspace) In het hogere luchtruim, boven flightlevel 245 (ongeveer 8km hoogte), wordt het doorgaande en-route civiel vliegverkeer afgehandeld, evenals militair en-route verkeer en militair verkeer van en naar de oefengebieden. Eurocontrol Maastricht Upper Area Centre (MUAC) is in dit luchtruim verantwoordelijk voor het leveren van luchtverkeersdienstverlening aan civiel verkeer en het Air Operation Control Station Nieuw Milligen (AOCS NM) aan militair luchtverkeer. Beleid, regelgeving en toezicht worden in deze luchtlaag op verdragsniveau geregeld tussen de vier MUAC staten; Nederland, België, Luxemburg en Duitsland. Lagere luchtruim (Lower Airspace) Het lagere luchtruim, tussen FL95-FL245 (ongeveer 3 tot 8 km hoogte), kent een andere dynamiek omdat hierin het stijgende en dalende verkeer van en naar de verschillende luchthavens plaatsvindt. Figuur: Toegewezen hoger luchtruim waarbinnen MUAC luchtverkeersleiding verleent aan luchtruimgebruikers. In het lagere luchtruim is de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) door het Rijk aangewezen als lucht­ verkeersdienstverlener voor de civiele gebruikers binnen de aan haar toegewezen delen van het luchtruim. In het militair gecontroleerde luchtruim is het AOCS NM aangewezen als luchtverkeersdienstverlener voor de luchtzijdige bereikbaarheid van militaire luchtmachtbases, het begeleiden van (tactische) militaire missies en het controleren van civiel luchtverkeer dat dit deel van het luchtruim doorkruist, bijvoorbeeld voor het luchtverkeer vertrekkend en naderend voor de luchthaven Eindhoven. Beleid, regelgeving en toezicht vinden in deze luchtlaag plaats op nationaal niveau, maar worden afgestemd met de betrokken buurlanden. Figuur: Huidige inrichting van het lagere luchtruim. Startnota Luchtruimvisie | 13 Luchtruim rondom de luchthaven (TMA/CTR) Het luchtruim direct rondom de luchthaven is behalve complex ook sterk bepaald door lokale omstandigheden en eisen op het gebied van veiligheid en het vermijden van geluidsgevoelige gebieden. Dit vergt maatwerk bij de inrichting van luchtverkeersdienstverlening en is daarom minder geschikt voor een grensoverschrijdende aanpak. Luchtverkeersdienstverlening voor de civiel gecontroleerde luchthavens wordt verzorgd door de LVNL en voor militaire vliegbases (eventueel met burger medegebruik) door het AOCS NM. Beleid, regelgeving en toezicht vinden in deze luchtlaag plaats op nationaal niveau, maar worden afgestemd op de regionale omstandigheden. Figuur: Controlzone (CTR) Schiphol Control Zone (CTR) De Control Zone (CTR) is bedoeld ter bescherming van het vertrekkend, aankomend (en kruisend) verkeer in de nabijheid van een vliegveld (tot ongeveer 8 NM, of 15 km) en omvat daarmee tenminste de eindnaderingen voor verschillende start- en landingsbanen. Zo is bijvoorbeeld de CTR van Schiphol geclassificeerd als luchtruimklasse C, wat betekent dat zowel vluchten die opereren onder instrumentvliegvoorschriften (IFR) en zicht-vliegvoorschriften (VFR) zijn toegestaan. Verkeer in de CTR wordt door verkeersleiders gecontroleerd vanuit de verkeerstoren. Afhankelijk van het te controleren verkeer kunnen verschillende functionarissen op de toren werkzaam zijn (bijvoorbeeld verkeersleiders voor het startend en taxiënd verkeer). Terminal Manoeuvring Area (TMA) De Terminal Manoeuvring Area (TMA) is bedoeld ter bescherming van het klimmende verkeer van een vliegveld en het dalende verkeer naar de eindnadering. Dit is een deel van het luchtruim dat niet alleen in horizontale zin is afgebakend maar ook in hoogte is afgebakend (van 500m tot ongeveer 3.000m). Om vliegtuigen van elkaar gescheiden te houden beschikt een verkeersleider over een aantal strategieën. Zo kan hij om het verkeer voldoende uit elkaar te houden het verkeer versnellen of vertragen, horizontaal en verticaal van elkaar scheiden door het verkeer op verschillende hoogten te laten vliegen. Figuur: Terminal Manoeuvring Area (TMA) Schiphol 14 | Startnota Luchtruimvisie De huidige TMA van Schiphol is geclassificeerd als luchtruimklasse A, wat betekent dat uitsluitend IFR-verkeer is toegestaan. VFR-verkeer is alleen met een ontheffing toegestaan. Dat betekent dat dit gebied niet of slechts zeer beperkt toegankelijk is voor General Aviation en militaire activiteiten. De overige TMA/CTR’s in het Nederlandse luchtruim worden niet alleen gebruikt voor nadering- en vertrekprocedures maar ook voor gecontroleerde en ongecontroleerde General Aviation en militaire activiteiten. Control Area (CTA) De Control Area (CTA) en Upper Control Area (UTA) zijn bedoeld ter bescherming van het overvliegend verkeer langs de ‘snelwegen’ in de lucht, de zogenaamde ATS routes. Door de relatief kleine omvang van de Schiphol TMA in vergelijking met andere grote luchthavens, kennen de Nederlandse civiele CTA’s ook nog veel klimmend en dalend verkeer. Binnen de CTA’s zijn sectoren gedefinieerd, waarbinnen (afhankelijk van de verkeersdrukte al dan niet gecombineerd) een verkeersleider verantwoordelijk is voor al het naderende en vertrekkende verkeer. Bijzondere luchtverkeersgebieden Daarnaast kunnen bijzondere luchtverkeersgebieden worden ingesteld indien (tijdelijke) verboden of beperkingen noodzakelijk zijn om luchtvaartactiviteiten te accommoderen die niet te combineren zijn met de civiele luchtvaart. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen zogenaamde ‘Restricted Areas’ (EHR), ‘Danger Areas’ (EHD) en Prohibited Areas (EHP). Bepaalde Restricted Areas worden soms ook wel Temporary Reserved Airspace (TRA) genoemd. Deze (tijdelijk) verboden of beperkte luchtverkeersgebieden worden doorgaans geactiveerd wanneer er (militaire) luchtvaart activiteiten plaatsvinden die niet zijn te combineren met het civiele luchtverkeer. Dit zijn voornamelijk verschillende militaire oefeningen met (jacht)vliegtuigen van de Koninklijke Luchtmacht. Deze militaire oefen­ gebieden liggen boven de Waddenzee, Twente en het zuidoostelijk deel van Nederland. De zogenoemde ‘Danger Areas’ worden alleen geactiveerd wanneer er militaire activiteiten plaatsvinden die een gevaar op kunnen leveren voor het luchtverkeer. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer grond-lucht of lucht-lucht schiet­ oefeningen plaatsvinden van de Nederlandse krijgsmacht. ‘Prohibited Areas’ zijn veelal gebieden die worden vastgesteld rond objecten die, in het kader van beveiliging en/of privacyoverwegingen, niet overvlogen mogen worden. Dit zijn bijvoorbeeld de Koninklijke paleizen, maar ook ten tijde van internationale conferenties en bijzondere evenementen kunnen deze luchtverkeersgebieden tijdelijk worden vastgesteld. Deze bijzondere luchtverkeersgebieden kunnen op basis van flexibel luchtruimgebruik worden geactiveerd en gedeactiveerd. Figuur: TMA en CTA sectoren Schiphol Figuur: Ligging militaire oefengebieden Startnota Luchtruimvisie | 15 Routes Om het werk van de verkeersleiders te vereenvoudigen is een routestructuur gedefinieerd, zodanig dat de relevante routes en procedures binnen de daarvoor beschikbare luchtruimte kunnen worden gebruikt. Er zijn verschillende soorten routes te onderscheiden, waarbij de routes voor het IFR verkeer het meest bepalend zijn voor de inrichting van het luchtruim. ATS-routes Dit zijn als het ware de snelwegen in de lucht. Deze routes zijn voor een deel nationaal, maar bovenal onderdeel van een groter internationaal routenetwerk dat Europese en internationale luchthavens met elkaar verbindt. Dit beginpunt wordt ook wel aangeduid als de Initial Approach FIX (IAF). De IAF is altijd uitgerust met een wachtgebied (holding). Deze wachtgebieden worden uitsluitend gebruikt in die situaties waarbij onverwacht meer verkeer naar het vliegveld toevliegt dan binnen de beschikbare capaciteit kan worden afgehandeld of wanneer er sprake is van verstoringen als gevolg van extreme weersomstandigheden. In dat geval kan naderend verkeer even worden tegengehouden voordat het aan de nadering kan beginnen. In alle andere gevallen vliegt het verkeer gewoon door zonder in het wachtgebied te vliegen. Alle naderingsroutes voor Schiphol zijn gelegen in de CTA’s en houden op bij de rand van de Schiphol TMA, namelijk bij de punten ARTIP (nabij Lelystad), RIVER (nabij Rotterdam en SUGOL (boven de Noordzee). Vertrekroutes Dit zijn veelal Standard Instrument Departes (SID’s), bedoeld als verbindingsroutes tussen de startbaan en de ATS-routes. Voor Schiphol liggen de eindpunten van de SID’s doorgaans aan de rand van de Schiphol TMA. Vertrekroutes zijn doorgaans bedoeld om obstakels en geluidsgevoelige gebieden te vermijden, etc. Aankomstroutes Veelal Standard Arrival Routes (STARs). Deze zijn bedoeld als verbinding tussen de ATS-route en het begin van de daadwerkelijke naderingsprocedure. Figuur: Deel van het civiele routenetwerk Nederlands luchtruim 16 | Startnota Luchtruimvisie Naderingsprocedures Naderingsprocedures verbinden de IAF met de in gebruik zijnde landingsbaan, op een zodanige wijze dat veilig kan worden gedaald naar een hoogte waar de landingsbaan zichtbaar is en een veilige landing kan worden gemaakt. De naderingsprocedures bestaan uit verschillende segmenten (inital, intermediate, final en missed approach). Vaste naderingsprocedures worden op de luchthaven Schiphol op dit moment uitsluitend gevlogen gedurende de nachtperiode (23:00-6:00 uur) of indien er geen com­ municatie met het vliegtuig mogelijk is. Gedurende de dagperiode (6:00-23:00 uur) of in alle andere gevallen worden tussen de IAF en de eindnadering koersinstructies door de verkeersleider gegeven om het vliegverkeer op een veilige en efficiënte wijze af te handelen. De LVNL werkt op dit moment aan de verdere toepassing van vaste naderingsprocedures en geluidsarme naderingen gedurende de avond en dagperiode. Dit vormt onderdeel van de implementatie van een nieuw operationeel concept van luchtverkeersleiding voor de luchthaven Schiphol. Wachtgebieden of holding area’s Internationale regels schrijven voor dat voor een luchthaven een wachtgebied of holding area beschikbaar moet zijn. Deze eis komt voort uit operationele overwegingen (voor het opvangen van verstoringen) en procedure overwegingen (bij geen radiocontact met de vlieger). verbindingen die aansluiten op de vraag van consumenten en mogelijk zijn binnen de beschikbare openstelling van lucht­ havens nabij die verbindingen. Zo zijn er voor de luchthavens Schiphol verschillende piekmomenten te onderscheiden waarbij veel naderend en vertrekkend verkeer tegelijkertijd gebruik wenst de maken van het luchtruim rond de luchthaven. Dit wordt ook wel de piekuurcapaciteit genoemd. Verkeersmix van type vliegtuigen Er bestaan vele verschillende typen vliegtuigen die ieder specifieke eigenschappen hebben op het gebied van vlieg­ prestaties. De luchtverkeersleider dient hiermee rekening te houden door vliegtuigen met verschillende snelheden, klimprofielen en vliegeigenschappen veilig en vlot af te handelen. Een uiteenlopende mix van vliegtuigtypen leidt in veel gevallen tot een toename van de werklast voor de verkeersleider en als gevolg daarvan een negatief effect op de capaciteit. Figuur: ligging huidige wachtgebieden Schiphol Weersomstandigheden Het weer heeft een belangrijke invloed op de capaciteit in het luchtruim. Extreme weersomstandigheden zoals (winterse) neerslag, wind en slecht zicht zijn aspecten die invloed hebben op de afhandeling van verkeer. Dit is mede bepalend voor het route- en baangebruik waarbij de verkeersleider rekening moet houden bij de afhandeling van verkeer onder veilige omstandigheden. Om die veiligheid te waarborgen zijn luchtverkeersleiders genoodzaakt onder deze omstandigheden aanvullende maatregelen te treffen die een beperking leggen op de beschikbare capaciteit. Luchtruim classificatie Afhankelijk van het primaire gebruiksdoel van de verschillende delen van het luchtruim zijn deze op basis van ICAO regelgeving geclassificeerd. Met deze classificatie (A t/m G) wordt aangegeven of luchtverkeer dat op instrumenten vliegt en luchtverkeer dat op zicht vliegt wel of niet kan worden gecombineerd en op welke wijze luchtverkeersdienstverlening aan beide categorieën wordt gegeven en welke beperkingen gelden. Kortom, met de luchtruimclassificatie kunnen regels gesteld worden om luchtverkeer in meer of mindere mate te reguleren. Capaciteit luchtruim Hoe de inrichting van het luchtruim bijdraagt aan de wijze waarop het verkeer door de verkeersleider wordt afge­ handeld, is bovenstaand toegelicht. Deze wijze is bepalend voor de capaciteit van het luchtruim. Naast de geldende procedures en de hiervoor genoemde specifieke aspecten van het beschikbare luchtruim, is de capaciteit in het luchtruim ook afhankelijk van: Het verkeersaanbod De geografische verspreiding en verdeling van het vliegverkeer gedurende de dag of nacht. De dienstregelingen van luchtvaartmaatschappijen zijn gericht op het aanbieden van Startnota Luchtruimvisie | 17 Noodzaak tot modernisering Bron: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) 3 18 | Startnota Luchtruimvisie Het Rijk ziet een aantal ontwikkelingen die modernisering van de inrichting, beheer en het gebruik van het Nederlandse luchtruim noodzakelijk maken omdat anders er in toenemende mate knelpunten in het luchtruim ontstaan. De belangrijkste ontwikkelingen die het Rijk ziet, zijn: • Toenemende vraag, veranderende en conflicterende behoeften van luchtruimgebruikers; • Impact van toekomstige selectieve ontwikkeling van de mainport Schiphol en luchthavens van nationale betekenis op de luchtzijdige bereikbaarheid; • Noodzaak tot het mitigeren van effecten van luchtverkeer op het milieu en de leefomgeving. Onderstaand worden deze ontwikkelingen nader toegelicht. Daarbij wordt kort ingegaan op voorbeelden van opgaven en knelpunten die de noodzaak tot modernisering onderstrepen. Het onderstaande overzicht van opgaven en knelpunten is niet uitputtend. In het vervolgtraject van de Luchtruimvisie zal dit overzicht nader worden geanalyseerd en worden aangevuld. Toenemende groei en behoeften Civiele luchtvaart Hoewel de commerciële luchtvaart nog maar net de gevolgen van de economische crisis, de aswolk en het winterse weer in 2010 achter de rug heeft, is in de eerste maanden van 2011 alweer een sterk herstel in het aantal vliegtuigbewegingen zichtbaar. Ook heeft de commerciële luchtvaart gedurende de economische crisis laten zien zich flexibel en veerkrachtig aan te kunnen passen aan veranderende omstandigheden. Over het algemeen wordt groei in de vraag naar luchtvaart gerelateerd aan economische groei. Daaruit kan de verwachting uitgesproken worden dat voor de lange termijn het aantal vliegtuigbewegingen in het Nederlandse luchtruim zal toenemen, hoewel de timing en snelheid van herstel en groei nog onzeker is. De internationale luchtvaartorganisatie IATA verwacht op de korte termijn (2009-2014) een toename van 4,7% in het aantal passagiers en benoemt daarbij in het bijzonder de toename van 6,5% in luchtvracht waarin Nederland binnen Europa een leidende positie heeft. Daarbij moet opgemerkt worden dat het niet alleen de omvang van de vraag is, maar dat ook de geografische spreiding en karakteristieken van de groei bepalend zijn voor de eisen die worden gesteld aan luchtruimcapaciteit en prestaties. Het Rijk ziet op dit moment een aantal voorbeelden van actuele knelpunten als gevolg van groei en veranderende behoeften. Zo heeft de toenemende groei van het luchtverkeer significante invloed op de werklast van luchtverkeersleiders in bepaalde sectoren waar veel verkeerstromen op bepaalde tijden samen komen. Ook vormt het opleiden van verkeers­ leiders voor werkzaamheden met hoge complexiteit een probleem waar luchtverkeersleidingorganisaties mee kampen. Hogere luchtruim Luchtruimgebruikers in het hogere luchtruim worden op dit moment geconfronteerd met de consequenties van de fragmentatie in de inrichting en dienstverlening binnen het Europese luchtruim. Voor luchtverkeersdienstverleners als MUAC vormt de herinrichting en optimalisatie van het hogere luchtruim boven Nederland, Belgie, Luxemburg en Duitsland een belangrijke opgave om gebruikers te kunnen voorzien van de meest directe routes en optimale vlucht­ profielen. Binnen het FABEC vormen de implementatie van een grensoverschrijdend militair oefengebied tussen Nederland en Duitsland (CBA-land), het vervolgens afbouwen van het huidige militaire oefengebied (TRA-12) boven zuidoost Nederland en de optimalisatie van het aangrenzende Duitse en Belgische luchtruim (Central West) belangrijke stappen om de prestaties in het hogere luchtruim te kunnen verbeteren. Lagere luchtruim De karakteristieken van de groei en verspreiding van het vliegverkeer vertrekkend van en naderend naar de luchthaven Schiphol wordt gekenmerkt door grote verkeersstromen uit veel verschillende richtingen in korte tijd. Met name het omni-directional netwerk van de luchthaven Schiphol en het hub-systeem van de KLM kent op verschillende momenten van de dag een bijzonder hoge piek in de vraag naar luchtruimcapaciteit. Op bepaalde momenten en in bepaalde sectoren waar deze grote verkeerstromen in korte tijd samenkomen vormt dit in toenemende mate een opgave voor de dienstverlening van LVNL. Om voor de periode tot 2020 en daarna de verwachte toename in het aantal vliegbewegingen op een betrouwbare en duurzame wijze te kunnen accommoderen middels de toepassing van geluidsarme naderingen (CDA) is een nieuw operationeel concept voor de luchthaven Schiphol noodzakelijk om de dienstverlening te kunnen verbeteren. De LVNL heeft hiervoor een stappenplan ontwikkeld, waarin de implementatie van vaste naderingsroutes en de toepassing van geluidsarme naderingen centraal staat. Integraal onderdeel van dit nieuwe operationeel concept is de implementatie van een vierde IAF en bijbehorend wachtgebied en herindeling van huidige sectoren om de groeiende verkeersstromen van en naar het zuidoosten van Nederland te kunnen accommoderen. Startnota Luchtruimvisie | 19 Militaire Missie Effectiviteit De operationele effectiviteit van missies wordt bepaald door toegankelijk, goed gelegen en voldoende beschikbaar luchtruim in Nederland en directe omgeving. Dit betreft veelal de beschikbaarheid van voldoende oefenruimte op een aanvaardbare afstand (maximaal 100 NM) van de luchtmacht bases en op specifieke momenten. Dat stelt de Luchtmacht in staat te oefenen zoals ze zouden opereren in conflictsituaties. Figuur: Indicatieve ligging noodzakelijke vierde IAF en wachtgebied Deze implementatie vraagt een ingrijpende herinrichting van het Nederlands luchtruim en zorgvuldige afstemming met de militaire gebruikers en het aangrenzende (hogere) luchtruim dat is toegewezen aan MUAC en de Duitse en Belgische luchtverkeersleidingsorganisaties. Militaire gebruikers Bron: Defensie, Air to air refuelling van F16 door KDC10 Het ministerie van Defensie en daarbij in het bijzonder de Koninklijke Luchtmacht heeft de blijvende behoefte om de militaire missie effectiviteit te waarborgen en te verbeteren. Hoewel het aantal militaire jachtvliegtuigen door de jaren heen behoorlijk is gereduceerd, zijn de prestatie- en trainingseisen van modernere vliegtuigen en wapen­ systemen toegenomen. Ook worden vaker grootschalige internationale oefeningen gehouden waarbij samenwerking plaatsvindt tussen internationale krijgsmachten onder de NAVO lidstaten. Daarnaast zijn in de afgelopen tijd militaire helikopter en luchttransport activiteiten verder toegenomen als gevolg van vervanging en uitbreiding van deze vloot. Hierdoor is de vraag naar voldoende geschikt luchtruim om te oefenen eveneens toegenomen. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze veranderende behoeften meer luchtruim vragen maar dat deze vraag minder vaak en minder langdurig optreedt. Op dit moment bestaan er binnen Nederland onvoldoende militaire oefengebieden of gebieden van de juiste omvang om de militaire effectiviteit van de huidige jachtvliegtuigen en toekomstige opvolgers, alsmede helikopters en luchttransport te kunnen accommoderen. Dit heeft in het kader van Europese samenwerking inmiddels geleid tot het nader 20 | Startnota Luchtruimvisie Daarnaast heeft het kabinet ingrijpend bezuinigd op de uitgaven van het ministerie van Defensie. Mede in dat licht vormt het een belangrijke uitdaging om de doelmatigheid te vergroten, kosten te reduceren en tegelijkertijd de militaire missie effectiviteit te waarborgen en mogelijk te verbeteren. Een voor Defensie belangrijk punt vormt de toegang tot en de beschikbaarheid van efficiënte oefengebieden op specifieke momenten in relatie tot de behoefte van civiele gebruikers aan aanvullend luchtruim om directe en optimale vluchtprofielen te kunnen vliegen. Daarnaast vormt de toename van het civiele luchtverkeer op de vliegbases Eindhoven en de naastgelegen luchtmachtbasis Volkel, de luchthaven Weeze (Duitsland) en de in België gelegen luchtmachtbasis Kleine Brogel een potentieel knelpunt. General Aviation De General Aviation is een diverse sector met uiteenlopende luchtruimgebruikers van business jets, privévliegers, zweefvliegers en ballonvaarders. Zij dient een zeer breed palet aan zakelijke-, recreatieve- en maatschappelijke doeleinden. General Aviation General Aviation omvat een grote verscheidenheid aan luchtvaart­ producten en -diensten. Deze producten en diensten zijn ondergebracht in de volgende functiegroepen: • Maatschappelijke vluchten: vluchten ten behoeve van openbare orde, veiligheid en gezondheidszorg; • Business Aviation: zakelijke vluchten; • Aerial Work (specialistische diensten): proef/testvluchten, inspectievluchten, fotovluchten; • Opleiding en training: opleiding tot vlieger en onderhouden brevet; • Sportbeoefening en recreatie; zweefvluchten, valschermvluchten, privé-vluchten, rondvluchten, ballonvaren, zeilvliegen, schermvliegen, etcetera. Een groot gedeelte van de General Aviation activiteiten vindt plaats in ongecontroleerd luchtruim. Over de afgelopen jaren is door de groei van de civiele luchtvaart en de aanpassingen in het luchtruim de ruimte steeds verder beperkt. Op sommige locaties in de nabijheid van de luchthaven Schiphol bemoeilijken recreatieve General Aviation activiteiten het waarborgen van de veiligheid door Bron: KNVvL, Frank Hiemstra onderzoeken en realiseren van gezamenlijke, en grotere grensoverschrijdende oefengebieden (o.a. CBA land). De implementatie van dit grensoverschrijdend oefengebied (CBA land) is voor Defensie randvoorwaardelijk voor het kunnen afbouwen van militaire activiteiten in het oefengebied boven het zuidoosten van Nederland (TRA12). Het afbouwen van de omvang van de TRA12 stelt de LVNL in staat de zuidoostelijke ontsluiting van Schiphol te optimaliseren door de implementatie van een vierde IAF en bijbehorend wachtgebied en stelt MUAC in staat de dienst­verlening aan gebruikers in het hogere luchtruim te verbeteren. Startnota Luchtruimvisie | 21 de luchtverkeersleiding Nederland. Daarnaast heeft de vertaling van Europese richtlijnen op het gebied van milieu (o.a. Natura 2000) in nationale wet- en regelgeving in toenemende mate consequenties voor de gebieden waar General Aviation, op basis van de huidige interpretatie van deze regelgeving, wordt uitgesloten. De Luchtvaartnota bevat de ambitie van de overheid ten aanzien van het accommoderen van de vraag naar commerciële luchtvaart (580.000 vliegbewegingen rond 2020) op de mainport Schiphol en de regionale lucht­ havens van nationale betekenis. Deze luchthavenontwik­ kelingen kunnen niet geïsoleerd benaderd worden, maar vragen om een integrale benadering van de benodigde capaciteit in het luchtruim, additionele infrastructuur en mitigerende maatregelen ten aanzien van milieu en leefomgeving en de impact hiervan op de (toekomstige) inrichting van het luchtruim. Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), Ron Berghege De General Aviation sector heeft in februari 2011 een strategische visie aangeboden aan het Rijk. Zij geeft daarin het Rijk aandachtpunten mee voor een robuust beleid voor een toegankelijk en beschikbaar luchtruim voor de uiteenlopende gebruikers binnen de General Aviation groep. Toekomstige ontwikkeling Nederlandse luchthavens 22 | Startnota Luchtruimvisie Voor de luchthaven Lelystad geldt dat er aan de Alderstafel Lelystad knelpunten zijn gesignaleerd bij de inpassing van de luchthavenontwikkeling na 2015 in het luchtruim aldaar. Daarom is het nodig om eerst te komen tot een luchtruimontwerp, waarin ook de positie van de luchthaven Lelystad wordt meegenomen en waarbij als uitgangspunt geldt dat de capaciteit en netwerkkwaliteit op Schiphol niet geschaad mag worden en dat de militaire functies in de nabijheid geborgd zijn. Daarna kan de Alderstafel Lelystad haar definitieve advies uitbrengen. Indien zou blijken dat op de luchthavens Eindhoven en Lelystad samen geen 70.000 extra vliegtuigbewegingen te realiseren zijn, zal worden bezien of andere luchthavens van nationale betekenis een rol kunnen spelen in de nationale capaciteitsopgave, zoals geduid in de Luchtvaartnota. Ook de afspraken aan de Alderstafels Schiphol en Eindhoven stellen in verschillende mate eisen aan de luchtzijdige bereikbaarheid door de toename van het vliegverkeer, de ontwikkeling van een nieuw operationeel concept en de toepassing van geluidsarme naderingen. Daarnaast zijn als gevolg van de inwerkingtreding van de Regelgeving Burger en Militaire luchthavens (RBML) per 1 november 2009 de provincies het bevoegd gezag voor de ontwikkeling van regionale luchthavens die buiten het stelsel van luchthavens van nationale betekenis vallen. Dit heeft in sommige gevallen consequenties voor de continuïteit van de activiteiten die op deze luchthavens plaatsvinden, waar het in veel gevallen de General Aviation betreft. Binnen de verantwoordelijkheden die zijn belegd bij de Alderstafels, regionale commissies en de Provincies worden afspraken gemaakt voor de ontwikkeling van de lucht­ havens en voorstellen gedaan ten aanzien van luchtzijdige bereikbaarheid. Deze afspraken zijn omarmd door het kabinet en aangenomen door de Tweede Kamer. Het is voor de Luchtruimvisie belangrijk om niet elke luchthaven geïsoleerd te bekijken, maar te bezien vanuit een bredere nationale en internationale context. regelen. Op internationaal niveau vormen de totstand­ koming van de Single European Sky (SES) en het Emission Trading System (ETS) belangrijke stappen die een bijdrage leveren aan de reductie van emissies. Het SES initiatief maakt het mogelijk om directere routes en optimale vluchtprofielen te vliegen met een reductie van emissies en kosten als voordeel. Het ETS maakt uitruil van emissierechten mogelijk binnen het mondiaal afgesproken plafond aan CO2 uitstoot, waardoor er bewuster met deze uitstoot wordt omgegaan. Op nationaal niveau zijn afspraken tussen sector, overheid en omgeving gemaakt aan de Alderstafels voor Schiphol en Eindhoven (beperkingen aan groei, hinderbeperkende maatregelen) en commissies voor verschillende regionale luchthavens en militaire bases. Daarnaast wordt er veel geïnvesteerd door de industrie in de toepassing van biobrandstoffen en de ontwikkeling van stillere en zuinigere motoren. Het beleid van het kabinet is er op gericht de impact van luchtvaart op milieu en leefomgeving te mitigeren zoals aangegeven in de Luchtvaartnota. De noodzaak tot het verminderen van de impact van de luchtvaart op het milieu en leefomgeving vraagt daarom ook om een evenwicht tussen economie en duurzaamheid bij de inrichting van het luchtruim. Toenemende aandacht op impact luchtverkeer op milieu en leefomgeving De begrenzing van de impact van luchtvaart op het milieu en de leefomgeving wordt nationaal voornamelijk vertaald in beleid ten aanzien van geluidoverlast en luchtkwaliteit. De aanpak voor het tegengaan van klimaatverandering heeft vooral een maatschappelijke impact op mondiaal en Europees niveau. Gezamenlijk vormen deze een bepalende factor in de wijze waarop de luchtvaart en het luchtruim binnen Nederland zich de afgelopen decennia heeft ontwikkeld. Ook in de toekomst zal dit bepalend blijven gezien de ambities van het kabinet en de Europese Commissie. De luchtvaartsector is zich bewust van deze impact en onderneemt samen met stakeholders initiatieven ten aanzien van CO2 reductie en hinderbeperkende maat­ Startnota Luchtruimvisie | 23 Doelstellingen en randvoorwaarden Bron: Defensie 4 24 | Startnota Luchtruimvisie De Rijksoverheid acht vanuit nationale en internationale beleidskaders een aantal doelstellingen en randvoorwaarden bepalend voor de invulling en uitwerking van een visie en strategie op het Nederlandse luchtruim. Nationaal beleid voor de luchtvaart, het luchtruim en luchtverkeersdienstverleners dient robuust en toekomstvast te zijn. De Luchtruimvisie neemt als uitgangspunt het door het kabinet en de Tweede Kamer vastgestelde beleid in de Luchtvaartnota en de daarop volgende actualisatiebrief. Uit de Luchtvaartnota vloeien de volgende doelstellingen en randvoorwaarden voor het luchtruim voort: Versterken van de netwerkkwaliteit Nederland heeft een maatschappelijk en economisch belang bij een goede internationale bereikbaarheid binnen een concurrerende en duurzame context. Is deze netwerk­ kwaliteit goed, dan heeft de reiziger of transporteur direct toegang tot snelle verbindingen, veel bestemmingen wereldwijd, met een hoge frequentie. De inrichting van het luchtruim moet passen bij en onder­ steunend zijn aan het versterken van de netwerk­kwaliteit van de mainport Schiphol en stelsel van samenwerkende lucht­havens. Optimale netwerkkwaliteit houdt in dat niet alleen het aantal verbindingen telt, maar ook de kwaliteit en de concurrentiekracht van het netwerk als geheel. Deze kwaliteit wordt mede bepaald door een betrouwbaar, robuust veerkrachtig en concurrerend netwerk. Netwerkkwaliteit Het versterken van de netwerkkwaliteit door middel van een selectieve accommodatie van mainport gebonden luchtverkeer. Veranderingen in het Nederlandse luchtruim dienen erop gericht te zijn maatregelen die de concurrentiekracht en kwaliteit van het netwerk versterken en ondersteunen. Militaire missie effectiviteit Behouden en verbeteren van de militaire missie effectiviteit dat de Luchtmacht in staat stelt te oefenen zoals ze zouden opereren in conflictsituaties. Aansluiting Europese ontwikkelingen Een nauwe aansluiting op Europese ontwikkelingen is van strategisch belang voor de concurrentiepositie van de luchthaven Schiphol en het verbeteren van de prestaties in het luchtruim. Veiligheid Het veiligheidsniveau voor de Nederlandse luchtvaart te behouden en te verhogen Nationale veiligheid en militaire missie effectiviteit De Koninklijke Luchtmacht levert een belangrijke bijdrage aan het waarborgen van de nationale veiligheid en de bewaking van het Nederlandse luchtruim. Om deze taak vanuit zowel nationale als internationale verplichtingen (NAVO) te vervullen is een continue en onbeperkte toegang tot het luchtruim noodzakelijk. Capaciteit Het vergroten van de capaciteit in het luchtruim en op luchthavens om de vraag naar luchtvaart te accommoderen met behoud van het veiligheidsniveau. Duurzaamheid Het reduceren van emissies en verminderen geluidsbelasting als gevolg van luchtvaart. Concurrerend kostenniveau Het realiseren van een concurrerend kostenniveau van luchthavens en luchtverkeersleidingorganisaties. Afbeelding: Inzet F16 jachtvliegtuigen Het Rijk zal verbetervoorstellen en oplossingsrichtingen in de Luchtruimvisie toetsen aan bovengenoemde doelstellingen randvoorwaarden. Onderstaand worden een aantal doelstellingen en randvoorwaarden kort toegelicht. De Koninklijke Luchtmacht maakt daarbij gebruik van de inzet van F16 jachtvliegtuigen voor de Quick Reaction Alert (QRA) indien onbekende en/of verdachte vliegtuigen zich binnen het Nederlandse luchtruim bevinden. Daarnaast leveren de inzet van het Defensie Helikopter Commando voor Search and Rescue (SAR) activiteiten en het Korps Landelijke Politie Startnota Luchtruimvisie | 25 Diensten (KLPD) Divisie Luchtvaart voor politieactiviteiten, een belangrijke bijdrage voor het waarborgen van de nationale veiligheid. Daarnaast maakt het ministerie van Defensie gebruik van een aantal grondgebonden schiet- en oefengebieden die ook een bepaald luchtruimbeslag kennen. Door de bijbehorende infrastructuur op de grond zijn deze gebieden moeilijk verplaatsbaar. Ook vormt het waarborgen en verbeteren van de militaire missie effectiviteit, als gevolg van verdergaande bezuinigingen op het Defensie budget, een belangrijke voorwaarde om nu en in de toekomst een bijdrage te leveren aan internationale vredesoperaties en de bestrijding van terrorisme en mogelijke toekomstige dreigingen. Daarbij zijn verschuivingen in de geopolitieke verhoudingen bepalend voor de ontwikkeling van dreigingniveau. Het ministerie van Defensie heeft in de Defensie Strategische Visie1 hier zijn visie op gegeven. Veranderingen in het Nederlandse luchtruim ten behoeve van civiele luchtvaart dienen om die reden de implicaties voor de militaire gebruiker in acht te nemen. Behoud en verbeteren van het veiligheidsniveau Nederland is in staat geweest om in een klein en complex luchtruim het veiligheidniveau op een hoog 2 niveau te houden. Een verlaging van het huidige veiligheidsniveau is op geen enkele wijze acceptabel. Bij wijzigingen in het luchtruim dient het veiligheidsniveau te verbeteren of ten minste gelijk te blijven aan het huidige niveau. Daarbij dienen de Europese vereisten op het gebied van luchtvaartveiligheid en de doorwerking hiervan in nationaal beleid en regelgeving in acht te worden genomen. Aansluiting Europese ontwikkelingen Aansluiting bij Europese ontwikkelingen is voor Nederland van groot belang. Het Nederlandse luchtruim vormt een centrale spil in het Noord-Europese luchtruim gelegen tussen de vier grootste Europese luchthavens Schiphol, Londen Heathrow, Frankfurt en Parijs. In het bijzonder door de geografische ligging van het Nederlandse luchtruim en de positie van de luchthaven Schiphol vormt het Nederlandse luchtruim een belangrijke gateway voor vertrekkend en naderend verkeer van en naar internationale bestemmingen. De luchtruimstructuur tussen deze grote luchthavens dient zo te worden vormgegeven dat deze een bijdrage levert aan dit netwerk van verbindingen. 1 2 Defensie Strategische Visie, 2010 In 2008 heeft ICAO een audit uitgevoerd in Nederland. Deze audit heeft laten zien dat de Nederlandse luchtvaartautoriteit hoog scoort bij het voldoen aan internationale veiligheidseisen. 26 | Startnota Luchtruimvisie Single European Sky (SES) Het Single European Sky initiatief is voor Nederland van groot belang om verbeteringen op het gebied van luchtruim en luchtverkeersdienstverlening te kunnen realiseren. Single European Sky Een initiatief van de Europese Commissie, verdeeld over werkpakket I en II, waarbij beleid, ontwerp en het beheer van het Europese Air Traffic Management (ATM) systeem wordt geharmoniseerd binnen de Europese Unie. De Commissie beoogt hiermee de prestaties van het ATM systeem te verbeteren. Daarbij worden eisen gesteld aan lidstaten voor prestaties op het gebied van veiligheid, capaciteit, kosten, efficiëntie en milieu. Vanuit het Europese netwerk bezien bestaat er op dit moment een grote mate van fragmentatie in de inrichting, het beheer en gebruik van het Europese luchtruim. Dit resulteert in inefficiëntie en vertragingen voor de civiele luchtvaart. De Europese Commissie heeft wetgeving geïntroduceerd die erop gericht is een luchtruim en luchtverkeersleiding te ontwikkelen die meer geharmoniseerd worden gepland, gemanaged en gereguleerd. Het Single European Sky initiatief omvat verplichte gemeenschappelijke regels (common rules) over de wijze waarop het luchtruim en de luchtverkeersleidingorganisaties zich moeten ontwikkelen als onderdeel van het Europese netwerk. Het is van belang dat deze verplichtingen en ontwikkelingen integraal mee worden genomen in de wijze waarop nationale ambities ten aanzien van luchtruim worden ingevuld. In het bijzonder vormen de doorwerking van regelgeving en eisen voor prestatiesturing ten aanzien van luchtruiminrichting en -gebruik, luchtverkeersdienstverlening en toezicht daarbij belangrijke voorwaarden. Nederland zal blijvend en in toenemende mate aan deze verplichtingen moeten voldoen. Functional Airspace Block Europe Central (FABEC) Functional Airspace Blocks (FAB) ofwel functionele luchtruimblokken worden door de Europese Commissie als essentiële middelen gezien om invulling te geven aan de de-fragmentatie en harmonisering van het luchtruim en de luchtverkeersdienstverlening binnen het Europese luchtruim. Binnen het Single European Sky initiatief bestaan verschillende functionele luchtruimblokken. Deze luchtruimblokken zijn gedefinieerd op basis van samen­ hangende delen van het Europese netwerk en worden gevormd door samenwerkingsverbanden tussen lidstaten van de Europese Unie en aangrenzende landen. Binnen FABEC zullen de technologische innovaties en operationele ontwikkelingen gedreven vanuit SESAR een belangrijke bijdrage moeten leveren aan het oplossen van de uitdagende knelpunten in het luchtruim. Binnen FABEC zijn de belangrijkste knelpunten benoemd als hotspots. Daar vinden de komende jaren optimalisaties en ingrijpende wijzigingen plaats in de inrichting van het luchtruim en de ligging van routes en militaire oefengebieden. De hotspots Cross Border militaire training Area (CBA Land) en Central West zijn voor Nederland daarbij het meest relevant. Figuur: Routestructuur binnen SES ingezoomd op het in blauw aangegeven functionele luchtruimblok FABEC Figuur: Grote hotspot projecten binnen het noordelijk deel van FABEC Voor Nederland vormt de oprichting van het FABEC een belangrijke ontwikkeling voor het versterken van de netwerkkwaliteit en de concurrentiepositie van Schiphol. Daarnaast biedt het kansen voor het realiseren van grensoverschrijdende militaire oefengebieden om invulling te geven aan het verbeteren van de militaire missie effectiviteit. Figuur: overzicht van FAB initiatieven binnen de Single European Sky. Nederland heeft gezamenlijk met Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk en Zwitserland op 2 december 2010 een verdrag ondertekend voor de oprichting van het Functional Airspace Block Europe Central (FABEC). De inwerkingtreding van het verdrag wordt begin 2012 voorzien. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet naar de verdere ontwikkeling van het centrale deel van het Europese luchtruim. Dit functioneel luchtruimblok vormt het centrale deel van het Europese netwerk vanwege de ligging tussen Europa’s grootste luchthavens. Ongeveer 55% van het Europese luchtverkeer maakt voor (een deel van) zijn vlucht gebruik van het FABEC luchtruim. Binnen FABEC zijn door de lidstaten doelstellingen geformuleerd voor de de-fragmentatie van het luchtruim om daarmee luchtverkeersdienst­ verlening binnen het luchtruim te organiseren op een integrale wijze die over nationale grenzen heen gaat en een bijdrage levert aan de verbetering van de prestaties van het Europese systeem. Nederland zal vanaf 2012 blijvend moeten voldoen aan de prestatie-eisen die door de Europese lidstaten gezamenlijk zijn vastgesteld. Voor de besturing van FABEC wordt een FABEC-Raad opgericht waarin de zes landen op een groot aantal gebieden gezamenlijk zullen gaan besluiten. Deze ­gezamenlijkheid moet oplossingen aanreiken voor grensoverschrijdende samenwerking en een bijdrage leveren aan het voorzien in een ruimer arsenaal aan oplossingen voor het luchtruim. Hiertegenover staat uiteraard de noodzaak om de Nederlandse Luchtruimvisie af te stemmen met de buurlanden en de uitvoering van deze visie, waar nodig, gezamenlijk met de buurlanden ter hand te nemen. Optimaliseren als opgave Optimaliseren van de inrichting, het beheer en gebruik van het luchtruim betekent dat zoveel als mogelijk invulling wordt gegeven aan de hiervoor geschetste doelstellingen en randvoorwaarden. De effecten van veranderingen in het luchtruim zijn in sommige gevallen complementair. Zo resulteert het vliegen van directere routes niet alleen in kostenreductie en brandstofbesparingen bij luchtvaartmaatschappijen maar ook in een reductie van broeikasgassen en Startnota Luchtruimvisie | 27 emissies. Echter, in sommige gevallen hebben voorgestelde maatregelen tegengestelde effecten en is een afweging (of ‘trade off’) tussen doelstellingen en randvoorwaarden aan de orde. Optimaliseren van het gebruik van het luchtruim houdt tevens de opgave in om zoveel mogelijk van de proportionele huidige en toekomstige behoeften van gebruikers te accommoderen. Het is echter denkbaar dat op enig moment of op bepaalde plaatsen dat niet (meer) mogelijk is. Het in de Luchtvaartnota door het kabinet meegegeven kader voor de prioritering van luchtruimgebruikers zal dan leidend zijn. brandstof­gebruik, vluchttijden, slijtage, onderhoud, apparatuurvereisten, etc. Luchtverkeersdienstverleners Veranderingen in het luchtruim worden vooraf gegaan door kosten die gemaakt moeten worden door luchtverkeersleidingorganisaties voor de ontwikkeling en implementatie van luchtruimwijzigingen en nieuwe technologieën. Daarnaast maken deze organisaties kosten om gebruikers te voorzien in veiligheid, efficiency en luchtruimcapaciteit. Deze kosten worden doorvertaald naar de tarieven voor luchtruimgebruikers. In de besluitvorming over de in de Luchtruimvisie gepresenteerde oplossingsrichtingen zullen, naast de effecten op de genoemde doelstellingen en randvoorwaarden, ook de gevolgen voor verschillende stakeholders in beschouwing worden genomen. De figuur illustreert dit proces. Hierna wordt een aantal voorbeelden gegeven van mogelijke gevolgen voor stakeholders: Luchthavens Luchtruimgebruikers Consumenten Het opleggen van restricties aan bepaalde gebruikers van delen van gecontroleerd luchtruim (bijvoorbeeld General Aviation en militaire gebruikers) kan negatieve effecten hebben voor deze gebruikers. Ook kan een wijziging in het gebruik van het gecontroleerde luchtruim leiden tot een verandering in het gebruik van het ongecontroleerde luchtruim. Dit zijn effecten die direct doorvertaald kunnen worden naar de consumenten of reizigers, bijvoorbeeld Wijzigingen in het luchtruim dienen gericht te zijn op het verminderen van vertragingen en het realiseren van betrouwbare verbindingen die aansluiten bij de behoeften van de consument. Met name voor de internationale reiziger is een betrouwbaar transfer­product met minimale vertragingen leidend in de keuze voor een luchtvaartmaatschappij. Veranderingen in het luchtruim kunnen invloed hebben op de luchtzijdige bereikbaarheid en capaciteit en daarmee op de concurrentiepositie van luchthavens en luchtvaartmaatschappijen. Een wijziging in het luchtruim kan dus effect hebben op het netwerk van bestemmingen en het business model van de luchthaven en/of luchtvaartmaatschappij. • Wijziging in het luchtruim Initiatief Analyse effecten Gevolgen voor Stakeholders 28 | Startnota Luchtruimvisie • Veiligheid • Netwerkkwaliteit • Capaciteit • Kostenefficiency • Militaire missie-effectiviteit • Milieu • Luchtruimgebruikers • Luchtverkeerdienstverleners • Luchthavens • Consumenten • Omwonenden Figuur: Stappen in afweging optimaal en efficiënt gebruik van het luchtruim Voor de Nederlandse reiziger vormt een breed scala aan betrouwbare internationale verbindingen dat aansluit bij de ruimtelijk-economische dynamiek in de omgeving van een luchthaven, een bepalende vestigingsplaatsfactor. Dit geldt in het bijzonder voor internationale kennisintensieve bedrijven en dienstverleners in de omgeving van de mainport Schiphol en de brainport Eindhoven. Omwonenden Het gebruik van het luchtruim heeft consequenties voor het milieu en de omgeving in de vorm van geluidshinder, verslechterde luchtkwaliteit, verstoring van stilte, visuele hinder en klimaatverandering. Startnota Luchtruimvisie | 29 Ontwikkelingen om het luchtruim beter te kunnen benutten Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) Ron Berghege 5 30 | Startnota Luchtruimvisie Het beter kunnen benutten van het luchtruim vraagt om innovatieve oplossingen. Een belangrijke bijdrage zal de komende jaren worden geleverd door technologische innovatie en operationele ontwikkelingen. De noodzaak tot innovatieve oplossingen geldt in het bijzonder voor Nederland dat gekenmerkt wordt door een klein luchtruim, één van Europa’s grootste luchthavens Schiphol en een zeer brede groep en diverse luchtruim­ gebruikers die een claim leggen op het schaarse Nederlandse luchtruim. De implementatie en toepassing van nieuwe technologie speelt een belangrijke rol voor de mate waarin de inrichting en het gebruik van het luchtruim zich kan ontwikkelen en uiteindelijk beter benut kan worden. Het Single European Sky Air Traffic Management Research (SESAR) programma is een bundeling van lopende onderzoeken en ontwikkelingen binnen Europa. Deze zijn erop gericht een geharmoniseerd en breed gedragen Europees systeem te realiseren gebruikmakend van nieuwe technologieën. Het project bevindt zich momenteel in de ontwikkelingsfase. Vanaf 2013 tot 2025 zullen deze ontwikkelingen stapsgewijs daadwerkelijk beschikbaar gesteld SESAR Het Single European Sky Air Traffic Management Research project is een onderzoek- en ontwikkelprogramma gericht op de ontwikkeling van een inter-operabel pan-Europees ATM systeem dat in staat is om te voorzien in toekomstige behoeften. In 2005 heeft de Europese Commissie de politieke en high-level goals voor SESAR vastgesteld: • Realiseren van een verdrievoudiging van de capaciteit in het Europese luchtruim welke tevens vertragingen reduceert voor zowel de grondgebonden als luchtzijdige infrastructuur voor luchtvaart • Verbetering van de prestaties op veiligheid met een factor 10 • Realiseren van een 10 % reductie van de effecten die vliegtuig­ bewegingen hebben op de omgeving • Leveren van luchtverkeersdienstverlening aan de luchtruimgebruikers voor een reductie van de kosten voor ten minste 50%. worden voor toepassing en implementatie. Hierdoor wordt het mogelijk om in de uitwerking van de Luchtruimvisie met deze ontwikkelingen rekening te houden. Nederland is actief betrokken en gecommitteerd bij dit grootschalig project. Dit is noodzakelijk om daarmee bij te dragen aan de ontwikkeling van technologie, de timing en omvang van de ontwikkelingen te laten aansluiten bij de situatie in het Nederlandse luchtruim en om deze op een veilige en efficiënte wijze te kunnen implementeren. Figuur: Technologische infrastructuur voor luchtverkeersdienstverlening Hieronder wordt in het kort toegelicht welke ontwikkelingen het Rijk voorziet en welke bijdrage deze kunnen leveren aan het beter benutten van het Nederlandse luchtruim. Luchtruiminrichting Op dit moment wordt het luchtruim gekenmerkt door een rigide routestructuur dat luchtruimen rondom de grote luchthavens met elkaar verbindt. In de nabije toekomst zal het beter mogelijk worden om luchtruim flexibel en dynamisch te gebruiken. Voorbeelden hiervan zijn het flexibel gebruik van militaire oefengebieden en dynamische vormgeving van luchtruim­sectoren. Door het militaire oefengebied direct voor en na de oefening beschikbaar te stellen aan andere luchtruimgebruikers kan het luchtruim beter benut worden. Anderzijds kan het luchtruim benodigd voor een militaire oefening op maat beschikbaar worden gesteld, wat de militaire missie-effectiviteit kan verbeteren. Dit door Eurocontrol ontwikkelde FUA-concept van flexibel en dynamisch luchtruim gebruik wordt in Nederland al beperkt toegepast door de Airspace Flow Management Unit (AFMU). Door het opdoen van meer ervaring en een verbeterde uitwisseling van informatie over planning en gebruik van het luchtruim kan meer tegemoet gekomen worden aan specifieke behoeftes van gebruikers in het luchtruim. Dit stelt gebruikers in staat meer directe routes en optimale vluchtprofielen te vliegen. Daarnaast zal het verhogen van de Transition Altitude (TA) bijdragen aan het vliegen van optimalere vliegprofielen Continuous Descent Approaches (CDA) en het creëren van meer ruimte in het luchtruim voor het accommoderen van General Aviation activiteiten. Startnota Luchtruimvisie | 31 Communicatiehulpmiddelen Tot op de dag van vandaag wordt informatie tussen luchtruimgebruikers en luchtverkeersdienstverleners primair uitgewisseld door middel van radiocommunicatie. In de toekomst zal de introductie van nieuwe technologie het mogelijk maken meer informatie uit te wisselen op een snellere en meer betrouwbare manier. Op dit moment wordt datalink (een vorm van elektro­nische gegevensuitwisseling via een draadloze verbinding tussen systemen van gebruikers en luchtverkeersdienstverleners) al in toenemende mate toegepast in het hogere luchtruim dat MUAC controleert. De verdere toepassing van datalink zal de komende jaren daarbij een belangrijke rol spelen bij het sneller en betrouwbaar uitwisselen van meer informatie, waardoor de afhankelijkheid van radiocommunicatie en daarmee de werklast van de verkeersleider en piloten afneemt en de kans op fouten wordt verminderd. Navigatiehulpmiddelen Vluchten worden op dit moment gepland door middel van een structuur van grondgebonden navigatiehulpmiddelen. In de toekomst zal de toepassing van ruimtegebaseerde hulpmiddelen de navigatienauwkeurigheid van vliegtuigen vergroten en de afhankelijkheid van grondgebonden navigatiehulp­middelen verminderen. Deze ruimtegebaseerde hulp­middelen op basis van Global Positioning System (GPS) zullen bijdragen aan het verminderen van de complexiteit in een druk luchtruim, het beter kunnen vermijden van vliegen boven geluidsgevoelige gebieden en aan het op grotere schaal kunnen toepassen van Continuous Descent Approaches over vaste naderingsroutes. Het Rijk heeft recent een stappenplan opgesteld voor de implementatie van deze navigatieverbeteringen in de zogenaamde Performance Based Navigation (PBN) Roadmap1. Radar- en monitoring hulpmiddelen Toezicht en monitoring van het luchtruim en luchtruimgebruikers is op dit moment gebaseerd op basis van radardekking die onafhankelijk is van de informatie van het vliegtuig of gebruiker. Dat betekent dat deze informatie wordt gegenereerd door grondgebonden radarsystemen. In de toekomst zal de toepassing van ruimtegebaseerde hulpmiddelen het mogelijk maken om oplossingen onafhankelijk van radar te realiseren waardoor gebruikers in staat zijn meer nauwkeurige informatie over hun positie uit te wisselen met elkaar en met luchtverkeersleidingssystemen. De toepassing van enhanced Mode-S is een voorbeeld van een ontwikkeling die een belangrijke bijdrage levert aan de kwaliteit van informatie over de detectie, identificatie en hoogte van het vliegtuig in het luchtruim. Daarnaast biedt het mogelijkheid om aanvullende informatie te leveren aan de verkeersleider. Dit levert een belangrijke bijdrage aan het 1 Ministerie van Infrastructuur en Milieu, Performance Based Navigation Roadmap, 2010 32 | Startnota Luchtruimvisie verbeteren van het inzicht in de situatie van het verantwoordelijkheidgebied van zowel verkeersleiders als vliegers. Dit wordt ook wel ‘situational awareness’ genoemd. Ook levert het een bijdrage aan het verminderen van de werklast van luchtverkeersleiders. Nauwkeurige informatie draagt bij aan het verhogen van het veiligheidsniveau en biedt de mogelijkheid om onzekerheidsmarges in de informatie te reduceren. Dat kan mogelijkheden bieden voor het verhogen van de capaciteit. Onafhankelijke radarmonitoring zal nood­zakelijk blijven in bepaalde situaties ten behoeve van onvoorziene gebeurtenissen, noodsituaties, nationale veiligheid en politieactiviteiten. Operationeel concept luchtverkeersleiding De wijze waarop een organisatie luchtverkeerdienst­ verlening verleent in het gecontroleerde luchtruim aan luchtruimgebruikers wordt ook wel het operationeel concept genoemd. Dit operationeel concept verschilt in verschillende delen van het luchtruim en is afhankelijk van de specifieke eisen van luchtruimgebruikers en geografische ligging en omgeving van luchthavens. Het operationeel concept dat wordt toegepast in het luchtruim wordt bepaald door de mogelijkheden die het luchtverkeers­leidingssysteem op de grond biedt om stromen van luchtverkeer door luchtverkeersleiders veilig te laten managen. Op dit moment wordt luchtverkeer gecontroleerd door een gedefinieerde routestructuur waarbij conflicten binnen deze structuur worden gemanaged door verkeersleiders. De positie van vliegtuigen wordt gevolgd door middel van grondgebonden radarinfrastructuur en informatie die door middel van radiocommunicatie wordt uitgewisseld. In de toekomst zal de toepassing van technologische innovatie in luchtverkeersleidings­systemen de luchtverkeersleiders in staat stellen grotere verkeerstromen op een flexibele en efficiënte manier te managen. Geavanceerde computergebaseerde hulp­middelen zijn daarbij noodzakelijk om verkeersleiders te ondersteunen om beter om te kunnen gaan met de toenemende complexiteit op een veilige en effectieve manier en tegemoet te komen aan de wensen van gebruikers. Via het SESAR programma wordt het concept om 4D business trajectories te vliegen ingevoerd. Dit zijn vluchtprofielen waarbij de gebruiker zijn optimale vluchtprofiel vliegt en de verkeersleider dat zo veel als mogelijk probeert te faciliteren. Doordat er verschillende targets zijn vastgesteld op verschillende navigatiepunten in het traject van de vlucht, is de verkeersleider in staat te sturen op de wens van de gebruiker. Dit biedt mogelijkheden om in alle fasen van het traject de vlucht te optimaliseren van vertrek tot aankomst en vice versa. In december 2008 heeft MUAC reeds een nieuw luchtverkeersleidingsysteem in gebruik genomen dat de mogelijk- heden biedt om een nieuw operationeel concept van free-route luchtruim management toe te passen (daarbij wordt in principe de meest directe route toegekend) en daarmee verkeerstromen efficiënter af te handelen. Ook de LVNL en het AOCS NM treffen op dit moment voorbereidingen om in de komende jaren nieuwe luchtverkeersleidingssystemen in gebruik te kunnen nemen. Daarmee wordt een belangrijke stap gezet om de verwachte technologische innovaties en operationele ontwikkelingen uit het SESAR-programma te implementeren, het luchtruim beter te kunnen benutten en een betere dienstverlening te kunnen bieden aan luchtruimgebruikers. Verwachte voordelen van innovatieve oplossingen en technologische ontwikkeling In het vervolgtraject van de Luchtruimvisie zal het Rijk een uitgebreide road-map schetsen van de voorziene technologische innovaties en operationele ontwikkelingen en het moment waarop deze een bijdrage kunnen leveren aan het beter kunnen benutten van het Nederlandse luchtruim. Onderstaand wordt door een korte toelichting een eerste overzicht gegeven van de te verwachten voordelen: Civiel-militaire samenwerking Civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening en luchtruiminrichting, beheer en gebruik vormt een belangrijke sleutel bij het toepassen van bovengenoemde technologische innovaties. Het versterken van samenwerking ten aanzien van interoperabiliteit en harmonisatie van technologie en dienstverlening staat daarbij centraal om het luchtruim beter te kunnen benutten. Als uitwerking van de aanbevelingen van het rapport Joint ATM System (JAS) 20202 uit 2008 hebben de ministers van Infrastructuur en Milieu en van Defensie stappen gezet naar het intensiveren van civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening en luchtruimgebruik. In het najaar van 2009 hebben beide ministers met de luchtverkeersleidingorganisaties nadere afspraken gemaakt over het versterken van de samenwerking. Daarop volgend hebben de Luchtverkeersleiding Nederland en de Koninklijke Luchtmacht in het voorjaar van 2010 een intentieverklaring uitgebracht waarbij beide organisaties streven naar verdergaande samenwerking met als uiteindelijk doel één verkeersleidingorganisatie en één luchtruim, uiterlijk in 2020 of zoveel eerder als mogelijk. Deze gezamenlijke visie wordt ondersteund door de verantwoordelijke ministers en geldt als belangrijk uitgangspunt bij het opstellen van de Luchtruimvisie. De verdergaande stappen in de civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening moeten een belangrijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de netwerkkwaliteit en noodzakelijke capaciteit voor de zuidoostelijke ontsluiting van de mainport Schiphol, het waarborgen en verbeteren van de militaire missie-effectiviteit en daarmee het beter benutten van het Nederlandse luchtruim. Daarbij speelt de toepassing van flexibel en dynamisch luchtruimgebruik een belangrijke rol om behoeften van luchtruimgebruikers in evenwicht te brengen. 2 Rapport Roland Berger 2008, “Joint ATM System (JAS) 2020, perspectief op een toekomstig ATM system” Veiligheid Militaire missie effectiviteit Capaciteit Voordelen Netwerkkwaliteit Milieu Kosteneffectiviteit Voordelen voor de netwerkkwaliteit • Het vliegen van kortere routes en optimale vlucht­ profielen resulteert in een kortere vliegtijd en daarmee de mogelijkheid tot een langere overstaptijd en uitbreiding van het aantal transferverbindingen; • Flexibel en dynamisch luchtruim gebruik draagt bij aan kortere routes en de mogelijkheid tot het beperken van vertragingen; • Een toename van de betrouwbaarheid en flexibiliteit van het operationeel concept verbetert de accommodatie van pieken in vraag naar luchtruimcapaciteit, punctualiteit van vertrek en aankomst en daarmee een robuust netwerk van verbindingen; • De toepassing van optimale vluchtprofielen draagt bij aan een besparing van brandstofkosten en uitstoot van emissies en daarmee een concurrerend en duurzaam netwerkproduct. Startnota Luchtruimvisie | 33 Capaciteitsvoordelen • Het creëren van grensoverschrijdende militaire oefengebieden die flexibel en dynamisch kunnen worden gebruikt draagt bij aan het verbeteren van de gecombineerde geoefendheid van de krijgsmachtonderdelen; • Het optimaliseren van de toegang en bereikbaarheid van militaire oefengebieden in relatie tot de ligging van militaire bases draagt bij aan verbeteren van de effectiviteit en kostenefficiëntie en reductie van emissies bij militaire oefeningen; • Het versterken van civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtruimbeheer en luchtverkeersdienst­ verlening draagt bij aan een kosteneffectieve accom­ modatie van de militaire gebruikersbehoeften. • Verbeterde navigatienauwkeurigheid maakt het mogelijk routes dichter bij elkaar te leggen en de capaciteit in het luchtruim te vergroten; • Implementatie van free-route luchtruim, systeem­ ontwikkeling en technologische hulpmiddelen maken het mogelijk voor verkeersleiders om meer luchtverkeer op efficiëntere wijze te managen; • Flexibel en dynamisch luchtruimgebruik draagt bij aan het balanceren van vraag en aanbod daar waar het optreedt en het beter benutten van het luchtruim; • Integratie van luchtruim door middel van functionele luchtruimblokken leidt tot vereenvoudiging en daarmee tot een efficiënter gebruik van het luchtruim. Veiligheidsvoordelen Kostenvoordelen • Performance based navigatie draagt bij aan het nauw­ keuriger en consistenter vliegen van routes; • Flexibiliteit en verhoogde betrouwbaarheid van het ATM-systeem reduceert het aantal incidenten en risico’s; • Nieuwe communicatie, radar- en navigatietechnologie verbetert de situational awareness van verkeersleiders en vliegers; • Vereenvoudiging en harmonisatie van luchtruim­ structuren en -classificatie reduceert de werklast van luchtverkeersleiders en de kans op fouten en incidenten. • Het vliegen van meer directe routes en optimale vluchtprofielen reduceert brandstof-, onderhoud- en personeelskosten; • Het ontwikkelen van een flexibel en veerkrachtig operationeel concept reduceert kostbare vertragingen; • Een verschuiving in het gebruik van ruimtegebaseerde navigatiehulpmiddelen in plaats van grondgebonden navigatiehulpmiddelen reduceert de onderhoud- en vervangingskosten van deze infrastructuur; Bron: Koninklijke Luchtvaart Maatschappij (KLM) Voordelen militaire missie effectiviteit 34 | Startnota Luchtruimvisie • Algemene en gezamenlijke benaderingen voor het management en het reguleren van het luchtruim reduceren de kosten voor gebruikers en toezichthouders; • Civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening leidt tot een betere benutting van het luchtruim tegen lagere kosten; • Het afstemmen van investeringsstrategieën van lucht­ verkeersleidingorganisaties, luchtvaartindustrie en luchtruimgebruikers draagt bij aan een effectieve en naadloze implementatie en transitie van technologische innovaties. Milieuvoordelen • Het vliegen van meer directe routes en optimale vluchtprofielen leidt tot een reductie van uitstoot van emissies; • De toepassing van optimale vluchtprofielen door middel van Continuous Climb Operations (CCO) and Continuous Descent Approaches (CDA) draagt bij aan het verminderen van het aantal mensen dat hinder ervaart van vliegtuiggeluid; • Verhoogde betrouwbaarheid en flexibiliteit van het operationeel concept reduceert vertragingen en daarmee uitstoot van emissies; • De de-fragmentatie van het luchtruim in functionele luchtruimblokken levert grensoverschrijdende milieuvoordelen op voor lidstaten. Startnota Luchtruimvisie | 35 6 Wat is de Luchtruimvisie? 36 | Startnota Luchtruimvisie De kracht van de Luchtruimvisie wordt gevormd door een integrale benadering van huidige en toekomstige knelpunten maar ook van mogelijkheden en kansen die de Rijksoverheid ziet voor het Nederlandse en Europese luchtruim. De Luchtruim­visie bevat geen uitputtende lijst van oplossingsrichtingen voor individuele knelpunten. Veranderingen in het Nederlandse luchtruim kunnen niet geïsoleerd worden bekeken. Veel veranderingen in het luchtruim hebben te maken met een Europese of inter­ nationale context. Ook wanneer een verandering slechts nationaal gericht is, zal in deze vele gevallen dit meerdere luchtruimgebruikers raken. Nagenoeg iedere verandering in het luchtruim heeft een effect op een of meerdere dimensies: capaciteit, milieu, veiligheid, economie en nationale veiligheid. Veranderingen dienen daarom in samenhang gepland en geïmplementeerd worden. In de Luchtruimvisie stelt het Rijk de contouren en randvoorwaarden vast voor de optimale inrichting en het gebruik van het Nederlandse luchtruim en de noodzakelijke coördinatie die dit vereist met omliggende landen. Het gaat daarbij uit van een drietal tijdshorizonten: • De korte termijn tot 2015 • De middellange termijn 2015-2020 • De lange termijn 2020-2030 De Luchtruimvisie bevat tevens een strategie op welke wijze de implementatie van operationele ontwikkelingen en techno­ logische innovaties, afkomstig van bijvoorbeeld SESAR, gaat plaatsvinden en zal bijdragen aan het oplossen van de opgaven en knelpunten in het Nederlandse luchtruim en de aansluiting van het Nederlandse luchtruim in het Europese luchtruim. WEL in Luchtruimvisie Om daar uitwerking aan te geven worden in het vervolg­ traject van de Luchtruimvisie een aantal stappen genomen: • Stap 1: Het inventariseren van de behoeftestelling van luchtruimgebruikers en luchthavens en doorvertaling in capaciteitsbeslag, opgaven en knelpunten in het luchtruim • Stap 2: Het identificeren van het oplossend vermogen en timing van technologische en operationele ontwikkelingen op de gesignaleerde knelpunten en opgaven • Stap 3: Het inventariseren van kansen en oplossingsrichtingen • Stap 4: Het analyseren van effecten en haalbaarheid van oplossingsrichtingen • Stap 5: Keuzes voor robuuste oplossingsrichtingen in de tijd Gezien de mate van onzekerheid van toekomstige ontwikkelingen in de luchtvaart en het luchtruim dient de Luchtruimvisie robuust en flexibel te zijn. Het moet daarom gezien worden als een strategisch raamwerk dat de overheid en luchtverkeersleidingorganisaties ondersteunt in de verdere ontwikkeling van inrichting, planning, management en regulering van het Nederlandse luchtruim en de inzet in internationaal verband. Deze strategische visie op het luchtruim moet nauwe aansluiting vinden met het bredere beleid op de luchtvaart in Nederland en Europa, maar moet ook een concrete vertaling zijn van de keuzes van het kabinet ten aanzien van de balans tussen behoeften van luchtruimgebruikers en de afwegingen die daarmee gepaard gaan. Het gezamenlijk opstellen van een uitvoeringsagenda inclusief een financiële paragraaf met alle relevante partijen is daarbij noodzakelijk om woord in daad om te zetten. Nauwe samenwerking tussen de Rijksoverheid, gebruikers, luchtverkeersdienstverleners, industrie en wetenschap is daarbij van cruciaal belang. NIET in Luchtruimvisie • Afwegingskader voor het balanceren van vraag een aanbod naar luchtruimcapaciteit • Gedetailleerde toewijzing van capaciteit aan gebruikers • Richtinggevende keuzes voor inpassing luchthavenbeleid (m.n. regionale luchthavens) • Overheidsbeleid op luchthavenontwikkeling • Verbeteren efficiency van het luchtruimgebruik via aanpassing van de luchtruimstructuur • Inpassingscenario’s voor huidige knelpunten regionale luchthavens (via inpassingsplannen) • Lange termijn visie gerichte accomodatie General Aviation • Verbeteren van de efficiency door álle onderdelen van het ATM-systeem én de luchthavenoperatie • Samenhang met operationele ontwikkelingen en technologische innovatie • Synchronisatie sector/industrie investeringsplannen om operationele en technologische enablers te implementeren • Hoofdstructuur toekomstig Nederlands luchtruim • Gedetailleerd ontwerp Nederlands luchtruim: aparte luchtruimontwerpen voor oplossing knelpunten • Uitvoeringsagenda en financiële paragraaf voor implementatie van veranderingen • Gedetailleerd implementatieplan/projectplan van voorgestelde veranderingen Startnota Luchtruimvisie | 37 Proces, planning en consultatie Bron: KNVvL, Saskia Zegwaard 7 38 | Startnota Luchtruimvisie Het ontwikkelen van een robuuste en toekomstbestendige visie en strategie voor het Nederlandse luchtruim is een uitdagende en tegelijkertijd complexe opgave. Dit kan en wil het Rijk niet zonder de belanghebbenden doen. Met het oog hierop zijn vooralsnog twee formele consultatiemomenten voorzien: 1. 1 april tot en met 30 april 2011: consultatie over de startnota. 2. Augustus tot en met september 2011: consultatie over de concept-Luchtruimvisie. Indien nodig en wenselijk zullen er gedurende het proces ook tussentijdse contacten worden gelegd, bijvoorbeeld om feiten en cijfers te toetsen of vragen van uw zijde te beantwoorden. Consultatie startnota Deze startnota markeert de start van het project om te komen tot een Luchtruimvisie. Uw reactie op de startnotitie dient als input voor deze Luchtruimvisie. Wij nodigen u om die reden uit om algemeen of specifiek commentaar te geven, in aanvulling op de onderstaande vragen: • Herkent en onderschrijft u de noodzaak en de urgentie om te komen tot een Luchtruimvisie voor het Nederlandse luchtruim? • In hoeverre herkent u zich in de gesignaleerde knelpunten (vanuit uw eigen perspectief )? • Welke kansen en oplossingsrichtingen ziet u voor het beter kunnen benutten van het Nederlandse luchtruim? • Wat wilt u het Rijk verder meegeven met betrekking tot de Luchtruimvisie? In het najaar van 2011 wordt een definitieve versie van de Luchtruimvisie opgesteld, die tevens een uitvoeringsagenda en een financiële paragraaf bevat. Aug / sept 2011 April 2011 • Startnota gereed Maart 2011 • Consultatie stakeholders • Concept Luchtruimvisie • Consultatie stakeholders Voor zomer 2011 • Afronden Luchtruimvisie • Uitvoerings­agenda December 2011 - januari 2012 • Definitieve besluitvorming Najaar 2011 1 Formele procedure luchtruimwijzigingen 1 Parallel aan het traject van de Luchtruimvisie zijn er verschillende lopende initiatieven en wijzigingen in het luchtruim. Deze worden gecoördineerd door de Ministeries van Infrastructuur en Milieu en van Defensie. Besluitvorming vindt plaats volgens de procedure luchtruimwijziging (5.11), voorafgegaan door een advies van de Luchtverkeerscommissie (LVC). 1 Werkproces gezamenlijk Luchtruim- en Procedureontwerp, 3 januari 2011. Dit werkproces vervangt de procedure Wet luchtvaart artikel 5.11. Startnota Luchtruimvisie | 39 Bron: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) Ron Berghege 40 | Startnota Luchtruimvisie Meer informatie Dit document is een gezamenlijke uitgave van het ministerie van Infrastructuur en Milieu en het ministerie van Defensie. Indien u vragen of opmerkingen heeft kunt u contact op nemen met het projectteam Luchtruimvisie: Project Luchtruimvisie Ministerie van Infrastructuur en Milieu Directoraat-generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken Postbus 20904 2500 EX Den Haag Email: [email protected] Telefoon: 070-456 6091 Wilt u meer algemene informatie over beleid rondom luchtvaart, luchthavens en luchtruim, kijk dan op de website van de Rijksoverheid: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/luchtruim Startnota Luchtruimvisie | 41 42 | Startnota Luchtruimvisie Lijst met afkortingen AOSC NM ASM ATC ATM ATS CBA CCO CDA CTA CTR Air Operations Control Station Nieuw-Milligen Airspace Management Air Traffic Control Air Traffic Management Air Traffic Service Cross Border military training Area Continuous Climb Operation Continuous Descent Approach Control Area Control Zone (plaatselijk luchtverkeersgebied) EHR EHP EHD ETS FAB FABEC FAS FIR FL FUA GA GPS Restricted Airspace in de Nederlandse FIR Prohibited Airspace in de Nederlandse FIR Danger Area in Nederlandse FIR Emission Trade System Functional Airspace Block Functional Airspace Block Europe Central Future Airspace Strategy Flight Information Region Flight Level Flexible Use of Airspace General Aviation Global Positioning System ICAO IATA IFR JAS KLu LAS LVNL LVR LVC MiLATCC MUAC International Civil Aviation Organization International Air Transport Association Instrument Flight Rules Joint ATM System Koninklijke Luchtmacht Lower Airspace Luchtverkeersleiding Nederland Lucht Verkeers Reglement Lucht Verkeers Commissie Military Air Traffic Control Centre Maastricht Upper Area Control NAVO PBN QRA RBML SAR SES SESAR SID STAR TA TMA TRA UAS UTA VFR Noord Atlantische Verdrags Organisatie Performance Based Navigation Quick Reaction Alertforce Regelgeving Burger en Militaire Luchthavens Search and Rescue Single European Sky Single European Sky Air Traffic Management Research Standard Instrument Departure Standard Arrival Route Transition Altitude Terminal Manoeuvring Area Temporary Reserved Airspace Upper Airspace Upper Control Area Visual Flight Rules Startnota Luchtruimvisie | 43 Colofon Startnota Luchtruimvisie is een uitgave van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Defensie Directoraat-Generaal Luchtvaart en Maritieme Zaken en de Militaire Luchtvaart Autoriteit. Uitgegeven door Ministerie van Infrastructuur en Milieu Informatie www.postbus 51.nl, T 0800-8051 Opmaak Mijs Cartografie en Vormgeving, Rotterdam Omslagfoto Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL), Ron Berghege Druk Vijfkeerblauw Datum april 2011 44 | Startnota Luchtruimvisie Startnota Luchtruimvisie Een veilig, flexibel, efficiënt en kosteneffectief gebruik van het luchtruim voor een optimale netwerkkwaliteit en een concurrerende en duurzame luchtvaart Dit is een uitgave van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu en het Ministerie van Defensie in samenwerking met: Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en Maastricht Upper Area Control (MUAC) Postbus 20904 | 2500 ex Den Haag T 070 - 351 6171 www.rijksoverheid.nl Meer informatie T 0800 - 8051 www.postbus51.nl april 2011 | AM
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cfaac57b-d52b-4987-af5f-59f38eaa4ac7
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 17 050 Misbruik en oneigenlijk gebruik op het gebied van belastingen, sociale zekerheid en subsidies Nr. 436 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 4 juli 2013 In het Algemeen Overleg Handhaving van 28 november 2012 heb ik toegezegd u voor de zomer te informeren over de business cases intensivering toezicht UWV en SVB en inzicht te geven in een zelfstandige business case Inspectie SZW (Kamerstuk 17 050, nr. 426). Inmiddels heb ik van UWV, SVB en de Inspectie SZW de gevraagde voorstellen ontvangen. De beoordeling van deze voorstellen zal echter niet voor het reces van uw Kamer zijn afgerond. Ik zal u in september nader informeren. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher kst-17050-436 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 17 050, nr. 436
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bf3a9cd9-63aa-4e32-916c-1147762dcf46
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014–2015 32 140 Herziening Belastingstelsel Nr. 6 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 september 2014 Naar aanleiding van het verzoek van het lid Koolmees (D66) bij de regeling van werkzaamheden van 23 september 2014 (Handelingen II 2014/15, nr. 4, Regeling van Werkzaamheden) om een brief te ontvangen voor de Algemene Financiële Beschouwingen over de onderbouwing van maatregelen die leiden tot 100.000 extra banen, bericht ik u als volgt. In de brief «Keuzes voor een beter belastingstelsel» (Kamerstuk 32 140, nr. 5) die het kabinet met Prinsjesdag naar de Kamer heeft verstuurd staat dat het kabinet de stelselherziening wil benutten om de werkgelegenheid te bevorderen. Deze ambitie van het kabinet is een belangrijke pijler van het regeerakkoord. Het genoemde aantal van 100.000 banen is gebaseerd op zogenoemde «spoorboekjes» van het CPB model waarmee de structurele werkgelegenheidseffecten van overheidsmaatregelen grofweg kunnen worden ingeschat1. Het genoemde getal wordt haalbaar geacht, mits de «terugsluis» wordt vormgegeven op een activerende manier. Daarom hebben we de ambitie geformuleerd om met € 15 miljard lastenverlichting op arbeid, waarvan € 10 miljard gefinancierd door een schuif van belastingen, te stimuleren dat er 100.000 extra banen bijkomen. Deze extra banen ontstaan dankzij lagere lasten op arbeid. Dat maakt werken voor mensen aantrekkelijker, omdat zij netto meer overhouden van werken. Dat zorgt ervoor dat het arbeidsaanbod stijgt. Voor werkgevers maken lagere loonkosten het tegelijkertijd aantrekkelijker om werknemers aan te nemen. Er gaat tijd overheen voordat werknemers en werkgevers zich aan deze nieuwe – aantrekkelijkere – situatie aanpassen. Gedurende de geleidelijke invoering zal de extra banengroei zich gaan voordoen waarbij binnen 10 jaar de geambieerde 100.000 extra banen worden gerealiseerd. 1 kst-32140-6 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014 Zie bijvoorbeeld Jongen, Folmer (2010), «Werkgelegenheidseffecten van lastenverzwaringen en bezuinigingen». Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 140, nr. 6 1 Er is uiteraard nog geen doorrekening van het CPB. Dat kan ook niet, omdat er nog geen concreet pakket is, en voor een doorrekening van het CPB model is het precieze pakket nodig. De komende tijd wil het kabinet in overleg met uw Kamer werken aan voorstellen. Op basis van de daaropvolgende concrete uitwerking zal het CPB worden gevraagd om de structurele werkgelegenheidseffecten te berekenen. Op dat moment is ook de actualisatie van het CPB model beschikbaar. Dit model wordt later dit jaar gepresenteerd. De Staatssecretaris van Financiën, E.D. Wiebes Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 140, nr. 6 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eadcb8ae-55fa-418c-b879-04fea1686b57
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2014–2015 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2015Z03715 Vragen van het lid Krol (50PLUS) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Sociale Dienst eist van huisartsen dossier op» (ingezonden 3 maart 2015). Vraag 1 Kent u het artikel «Sociale Dienst eist van huisartsen dossier op»?1 Vraag 2 Hoe beoordeelt u het bericht dat enkele huisartsen in een rondetafelgesprek met de Eindhovense wethouder van Jeugd en onderwijs verklaard hebben dat zij, en hun patiënten, in enkele gevallen onder druk zijn gezet door de lokale sociale dienst om (delen van) hun medisch dossier te overleggen? Vraag 3 Deelt u de mening dat deze handelwijze indruist tegen de huidige wetgeving? Kunt u uw antwoord toelichten? Vraag 4 Hoe beoordeelt u het bericht dat vooral cliënten onder druk worden gezet, onder dreiging van juridische stappen of het stopzetten van hun uitkering? Kunt u uw antwoord toelichten? Vraag 5 Deelt u de mening dat mensen in een financieel kwetsbare positie op deze wijze op ontoelaatbare wijze onder druk worden gezet? Kunt u uw antwoord toelichten? Vraag 6 Bent u bereid na te gaan om welke ambtenaren het gaat, om hen hierop aan te spreken, en waar nodig maatregelen te nemen? Vraag 7 Deelt u de vrees dat, als dit in Eindhoven voorkomt, deze praktijken mogelijk ook elders in het land plaatsvinden? Bent u bereid te onderzoeken in hoeverre dit gebeurt? Kunt u uw antwoord toelichten? 1 kv-tk-2015Z03715 ’s-Gravenhage 2015 Eindhovens Dagblad, 28 februari 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Vragen 1 Vraag 8 Welke stappen gaat u verder nemen om te voorkomen dat dit soort zaken plaatsvindt? Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e8049f59-0721-4814-9a38-48bb7b8d7901
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015–2016 21 501-32 Landbouw- en Visserijraad Nr. 935 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 14 juli 2016 De vaste commissie voor Economische Zaken heeft op 25 mei 2016 overleg gevoerd met de heer Van Dam, Staatssecretaris van Economische Zaken, over: – de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 20 mei 2016 inzake Geannoteerde agenda van de informele Landbouwraad van 29 t/m 31 mei 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 921); – de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 20 mei 2016 inzake Aanbieding afschrift brief aan de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV) m.b.t. knelpunten Gecombineerde Opgave 2016; – de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 13 mei 2016 inzake Antwoorden op vragen van de commissie over de Landbouw- en Visserijraad op 17 mei 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 917); – de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 10 mei 2016 inzake Reactie op de motie van het lid Geurts inzake uitbetaling van betalingsrechten (Kamerstuk 28 625, nr. 236); – de brief van de Staatssecretaris van Economische Zaken d.d. 25 mei 2016 inzake Reactie op het bericht «stemming over goedkeuring glyfosaat eindigt in patstelling» en op bericht «mogelijke belangenverstrengeling in onderzoeken naar glyfosaat» (Kamerstuk 27 858, nr. 366). Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit. De voorzitter van de commissie, Vermeij De griffier van de commissie, Franke kst-21501-32-935 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 1 Voorzitter: De Caluwé Griffier: De Vos Aanwezig zijn zes leden der Kamer, te weten: De Caluwé, Geurts, Grashoff, Leenders, Lodders en Wassenberg, en de heer Van Dam, Staatssecretaris van Economische Zaken. Aanvang 12.01 uur. De voorzitter: Ik heet de Staatssecretaris van Economische Zaken, de collega’s in de Kamer en de mensen op de publieke tribune van harte welkom. Voor dit overleg is anderhalf uur uitgetrokken. De spreektijden zijn vastgesteld op drie minuten per fractie. Ik stel voor maximaal twee interrupties toe te staan. Mevrouw Lodders (VVD): Voorzitter. Afgelopen zaterdag werden de boeren onaangenaam verrast door de uitspraak van de Staatssecretaris: «Ik zit hier niet voor de boeren». Dat komt hard aan bij de boeren die zich dag en nacht, zeven dagen in de week inzetten om ervoor te zorgen dat de mensen in het land een stukje vlees, groenten en een toetje op tafel hebben. Zij doen dit met gevoel voor de omgeving, de natuur en hun dieren. Dan lees je een artikel waaruit weinig waardering voor de sector blijkt. Ik ben benieuwd hoe de Staatssecretaris deze boeren zal uitleggen hoe hij de belangen van de landbouwsector denkt te kunnen dienen als hij dit soort uitspraken doet. Wij zullen hier een apart debat over voeren, maar ik voel me toch geroepen om erover te beginnen. De voorzitter: Mevrouw Lodders, er is op dit punt een interruptie van de heer Geurts. De heer Geurts (CDA): Dit is een puntje van de orde. Wij hebben gisteren in wijsheid besloten om hierover een apart debat te voeren. Daartoe is unaniem besloten, zij het dat één fractie niet aanwezig was. Waarom wordt dit onderwerp dan nu aangeroerd? Mevrouw Lodders (VVD): Dit is een terecht punt van de orde van de heer Geurts. Wij zullen daarover een debat voeren, maar dit raakt zo veel mensen dat ik mij geroepen voel om ermee te beginnen. De heer Grashoff (GroenLinks): Dit zou kunnen betekenen, voorzitter, dat u de Staatssecretaris aanraadt om daar nu niet op te antwoorden. Anders voelen wij ons gedwongen om die discussie toch te voeren. Ik wil die discussie ook voeren, maar wij hebben besloten om dat in een apart debat te doen. Nu dreigt het door elkaar te lopen. Het scheelt bovendien tijd in dit te krappe algemeen overleg. De voorzitter: Op het moment dat een onderwerp aan de orde wordt gesteld, kan de Staatssecretaris daarop antwoorden; dat staat hem vrij. De leden hebben er echter een punt van gemaakt dat dit debat later zal worden gevoerd. De Staatssecretaris hoeft zich dus niet verplicht te voelen om erop in te gaan. Mevrouw Lodders (VVD): Ik heb gezegd wat ik wilde zeggen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 2 Ik hoor graag van de Staatssecretaris welke strategie hij nastreeft met het bespreken van zijn visiedocument in de Landbouw- en Visserijraad. Ik doel dan natuurlijk op het visiedocument over het nieuwe gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), want met deze richting zet Nederland zich buitenspel. Ik ga nu in op de inhoud van de plannen. De VVD brengt al geruime tijd naar voren dat het landbouwbeleid grondig op de schop moet. Boeren worden te veel gehinderd door Brusselse regelgeving, innovaties zijn niet mogelijk doordat de regels dat verbieden en ieder jaar wordt er uit het potje van het gemeenschappelijk landbouwbeleid veel geld besteed aan allerlei hobbyprojecten zoals een blotevoetenpad en fietspaden. Het nieuwe landbouwbeleid moet zijn gericht op de productie van voedsel. De wereldbevolking neemt de komende decennia toe en daarmee de vraag naar voedsel. Het landbouwbeleid moet erop gericht zijn dat de wereldbevolking kan worden gevoed. Wij weten allemaal dat de voedselproductie minimaal verdubbeld moet worden om dat te realiseren. Het beleid moet dus worden gericht op verhoging van de productie. Met de inzet van de Staatssecretaris bereiken wij het tegenovergestelde: landbouwgeld wordt ingezet voor ontwikkelingssamenwerking, natuurbescherming en klimaatdoelen. De Nederlandse land- en tuinbouw is hét antwoord op de klimaatafspraken van Parijs. Waarom draagt de Staatssecretaris de Nederlandse land- en tuinbouw niet aan als voorbeeld voor Europa? Als heel Europa op dezelfde manier zou produceren, zouden wij echt stappen vooruit zetten. Ik zou graag een inhoudelijk debat voeren over de Nederlandse inzet voor een nieuw gemeenschappelijk landbouwbeleid dat overigens niet los kan worden gezien van het Meerjarig Financieel Kader (MFK). De tijd die voor dit overleg is uitgetrokken, anderhalf uur, is daar echt te krap voor. Ik hoop dat de collega’s dat met mij delen. Ik vervolg met de crisis in de veehouderij waaraan tijdens iedere LNV-Raad veel aandacht wordt besteed. Is het bedrag van 30 miljoen dat aan Nederland is toegewezen uit het pakket van Hogan, beschikbaar voor de verschillende sectoren? Ik heb begrepen dat het geld voor het einde van deze maand naar de sectoren gaat, maar ik krijg daarvan graag een bevestiging omdat er ook andere geluiden in de media zijn te horen. Ik ga nog kort in op een paar andere punten. Nederland leek een afwachtende houding aan te nemen in de discussie over glyfosaat terwijl daarover al een aantal keren in de Kamer is gesproken. Ik neem aan dat de Nederlandse inzet op 30 juni inhoudt dat de verlenging van de toelating wordt gesteund nu buitenlandse experts hebben laten weten dat er geen risico is voor de volksgezondheid. Uit een onderzoek van een Duitse universiteit blijkt bovendien dat een mogelijk verbod ook financiële gevolgen heeft voor de sectoren. Misschien kan de Staatssecretaris dit tegen zijn Duitse collega zeggen: € 29 tot € 109 per hectare. Op dit punt moet echt duidelijkheid komen. Mijn allerlaatste puntje heeft betrekking op het symposium over het patenteren van planteigenschappen, octrooi- en kwekersrecht. In een verklaring wordt gesteld dat er een juridische interpretatie komt. Kan de Staatssecretaris aangeven wanneer die interpretatie gereed is? Hij heeft in een interview gezegd dat hij eigenlijk een stap verder wil gaan. Wat bedoelt hij daarmee? Welke gevolgen heeft die juridische interpretatie voor de reeds verleende patenten? Die vraag geldt uiteraard ook voor de patentaanvragen die al op de plank liggen. De heer Geurts (CDA): Voorzitter. Ik spreek mede namens de SGP. Het inkomen van boeren staat onder druk; zij hebben het erg moeilijk om een eerlijke boterham te verdienen. Gezien de situatie in de melkveehouderij en met name de varkenshouderij, maar ook de voortdurende crisis ten gevolge van de Russische boycot, is een betere Europese crisisaanpak Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 3 hard nodig. Gisteren heeft Phil Hogan gezegd dat het te lang duurt voordat de crisisgelden door de lidstaten worden ingezet. Ook in Nederland zijn die volgens hem nog niet ingezet. Waarom laat de Staatssecretaris dit allemaal gebeuren? Het is goed dat de Staatssecretaris het GLB na 2020 agendeert voor de informele Raad, maar zijn focus schiet tekort omdat hij boeren puur aan de markt wil overlaten. Het CDA wil met de Staatssecretaris meedenken over de vraag hoe het gemeenschappelijk landbouwbeleid kan worden verbeterd. Is de Staatssecretaris het ermee eens dat het belangrijk is dat het huidige budget behouden blijft? Het CDA vreest dat het landbouwbudget eerst wordt afgebouwd en dat dan pas wordt gekeken naar een goed verdienmodel, en dat verdienmodel verdient de allerhoogste prioriteit. Ik vraag nog aandacht voor een aantal andere punten met betrekking tot de verdere focus. Ik zou willen dat wordt gekeken naar de mogelijkheden van een vangnet in tijden van crisis in plaats van nog meer regels ten gevolge van maatschappelijke opgaven. Er is geen rijk land zonder vangnet voor de primaire landbouwsector. Ik wijs als voorbeeld op de gesubsidieerde inkomensverzekering voor de melkveehouderij in Amerika. Zou een dergelijke verzekering ook in Europa, en met name in Nederland, mogelijk zijn? Is de Staatssecretaris bereid zich hiervoor in te zetten? Immers, de landbouw is een bijzondere sector die erg gevoelig is voor weersomstandigheden en plagen en de sector kent relatief veel kleine ondernemers. Deze ondernemers zijn hard nodig om ons voedsel te produceren. De Staatssecretaris schrijft in zijn brief over verschuiving van inkomenssteun naar maatschappelijke opgaven alsof de productie van voedsel door de Nederlandse boer geen publiek en daarmee een maatschappelijk belang of opgave is. Daarnaast komt in het rapport van het Landbouw Economisch Instituut (LEI) naar voren dat het een belangrijke optie is om de primaire sector te versterken door samenwerking te ondersteunen. Dit is wel een punt van discussie, maar de Staatssecretaris geeft er geen prioriteit aan in zijn paper, dat terwijl er een veranderende context van marktconcentratie in de retail is. Waarom is dit geen prioriteit geworden? Ik heb waardering voor de inzet van de Staatssecretaris in de discussie over het octrooi- en kwekersrecht. Welke initiatieven zal het kabinet ontplooien in navolging van het symposium? Hoe wordt de vinger aan de pols gehouden om ervoor te zorgen dat de balans tussen plantaardige eigenschappen en octrooirecht werkelijk wordt hersteld? De heer Wassenberg (PvdD): Voorzitter. Mijn collega Geurts eindigde met een compliment voor de Staatssecretaris vanwege zijn inzet voor het kwekersrecht en ik wil daarmee beginnen. De Staatssecretaris heeft het kwekersrecht verdedigd en hij heeft benadrukt dat groenten van ons allemaal zijn, dat natuurlijke eigenschappen van planten en biologische processen niet onder patentwetgeving horen te vallen en dat bedrijven als Monsanto geen monopolie horen te verwerven op deze biologische processen. De Staatssecretaris onderschrijft dit terecht. Hij benadrukt dat vrije beschikbaarheid van biologisch materiaal goed is voor de voedselproductie. Het is ook goed dat er voorzichtige vooruitgang op dit terrein is geboekt bij de Europese Commissie. De Staatssecretaris heeft interessante zaken gezegd over het gemeenschappelijke landbouwbeleid. Het GLB heeft voor veel ellende gezorgd. De Staatssecretaris is terecht kritisch. Wij moeten af van directe inkomenssteun en boeren alleen belonen voor maatschappelijke prestaties, zo vat ik ongeveer zijn woorden samen. Ik onderschrijf dit van harte. Als het aan de Partij voor de Dieren ligt, wordt het GLB grondig hervormd door alle kaarten te zetten op een ecologische en diervriendelijke landbouw die Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 4 gezond voedsel produceert. Wat doet de Staatssecretaris concreet om het gemeenschappelijk landbouwbeleid te hervormen? Dankzij Duitsland is het gebruik van glyfosaat nog niet opnieuw goedgekeurd in de EU. De Europese Commissie wil nu, omdat er geen gekwalificeerde meerderheid te behalen valt voor een nieuwe toelating, de oude toelating hernieuwen of verlengen om later met een nieuw voorstel voor hertoelating te komen. Wat de Partij voor de Dieren betreft komt die hernieuwde toelating er helemaal niet. Op dit moment studeren ambtenaren op het Ministerie van I en M op de juridische mogelijkheden van een verbod op het gebruik van glyfosaat door particulieren. De Staatssecretaris zou deze ambtenaren, maar ook het milieu, de volksgezondheid en de kwaliteit van ons drinkwater een groot plezier doen door voorwaarden te verbinden aan de verlenging van de huidige toelating van glyfosaat. Ik noem als voorbeeld een verbod op het gebruik van glyfosaat in de publieke ruimte, bijvoorbeeld in parken, een verbod op de verkoop aan particulieren, en tot slot een verbod op de meest schadelijke toepassingen van dit landbouwgif zoals het afdoden van graangewassen vlak voor de oogst. Dit laatste leidt ertoe dat consumenten via het brood glyfosaat binnen krijgen. Nog een paar woorden over de visserij. Jaarlijks verdwijnen ongeveer 25.000 visnetten in de Europese wateren. De lengte van al die netten bij elkaar is volgens Greenpeace ruim 1.200 km. De achtergebleven netten vormen een gevaar voor alle waterdieren. Op welke manier zal de Staatssecretaris zijn nationale verantwoordelijkheid nemen en ervoor zorgen dat deze netten worden opgeruimd? Ik maak mij grote zorgen over de naleving van de visquota. Onlangs werden op het strand van ’s Gravenzande honderden platvissen gevonden; die zijn vermoedelijk gedumpt door vissers om zo aan de visquota te kunnen voldoen. Heeft de Staatssecretaris inzicht in de omvang van visdumping in de Noordzee? Hoe zorgt hij ervoor dat vissers niet boven de quota vangen? De heer Grashoff (GroenLinks): Voorzitter. Ik begin met de toelating van glyfosaat. Ik dank de Staatssecretaris voor de informatie die wij daarover hebben ontvangen. Op dit moment is er sprake van een impasse. Het is duidelijk dat de fractie van GroenLinks ten principale van mening is dat wij uiteindelijk van dit spul af moeten. Dit neemt echter niet weg dat er in praktische zin bestuurlijke besluiten moeten worden genomen, omdat zelfs in de ogen van GroenLinks glyfosaat niet zomaar van de ene op de andere dag kan worden verboden in de landbouwsector. Dit zal de heer Geurts misschien verbazen. Nu dringt de vraag zich op of wij dit vraagstuk in de tijd vooruit moeten schuiven of dat wij gebruik moeten maken van de huidige situatie en de discussie in Europees verband om tot iets zinvols te komen. Is de Staatssecretaris bereid het voortouw te nemen en voor te stellen voor een beperkt aantal jaren opnieuw tot toekenning van het gebruik van glyfosaat over te gaan, maar dan in aansluiting op de beperkingen die onder meer in de motie van het Europees Parlement naar voren zijn gebracht? Dat zijn zinvolle beperkingen die het gebruik van glyfosaat niet uitsluiten en er tegelijkertijd voor zorgen dat een enorme slag wordt gemaakt in het terugdringen van de omvang van dat gebruik. Ik steek mijn nek nu maar eens uit. Stel dat nu een goedkeuring voor vijf jaar wordt voorgesteld met die beperkingen, dan ontstaat er ruimte voor discussie in de komende jaren. Mevrouw Lodders (VVD): Dat is een constructieve inbreng van de heer Grashoff op dit dossier; ik heb hem hierover wel eens anders gehoord. Hoe denkt hij dit op Europees niveau te kunnen regelen? Hoe kijkt hij aan tegen de milieubelasting door schadelijke stoffen als schoonmaakazijn, chloor en andere huishoudelijke Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 5 middelen die worden gebruikt in plaats van glyfosaat? Ik heb daarover al meerdere keren Kamervragen gesteld; er ligt nog een set ter beantwoording bij de Staatssecretaris. De heer Grashoff (GroenLinks): Die discussie hebben wij al eens eerder gevoerd. Het gebruik van glyfosaat in de particuliere sector moet worden teruggedrongen ten gunste van verstandige andere producten en niet ten gunste van azijn en dergelijke. Dat kan ook. De Staatssecretaris heeft al gezegd dat voorlichting daarbij een belangrijke rol speelt. Uiteindelijk zal een enkeling die misbruik maakt van een verbod door iets heel geks te doen, geen aanleiding moeten zijn om het gebruik dan toch maar goed te keuren. Wij hebben het over gebruik in publieke parken en dergelijke – dat is fors en het is nog steeds mogelijk – en op sportvelden en begraafplaatsen. Daar kun je echt van af. Dan houd je over wat je de eerste jaren nog niet kwijt kunt aan gebruik van glyfosaat. Dat kan een heel verstandige middenweg zijn. Ik denk dat juist op Europees niveau de verhoudingen nu zodanig komen te liggen dat een dergelijk voorstel kansrijk is. Het laat voldoende ruimte voor de discussie, zowel voor die over de mogelijke kankerverwekkendheid als die over andere milieunadelen, die soms een beetje van het toneel lijkt te verdwijnen. Dat is niet goed. Daarom stel ik mijn vraag. Ik ben heel benieuwd naar de reactie van de Staatssecretaris. De beperkingen zijn overigens onder meer door Greenpeace aangegeven, maar die zaten al in de motie van het Europees Parlement en zijn niet bedacht door Greenpeace. Mevrouw Lodders (VVD): Dat is een heel uitgebreid antwoord, maar geen concreet antwoord op mijn vraag hoe de heer Grashoff aankijkt tegen onder meer de milieubelasting die ontstaat doordat mensen andere middelen gaan gebruiken. Daarover is al meerdere keren geschreven in de media. Zo neemt het gebruik van azijn, schoonmaakazijn, chloor en allerlei andere middelen om onkruid te bestrijden, fors toe. Hoe denkt de heer Grashoff daarmee om te gaan? Ik vind het iets te gemakkelijk om dat weg te drukken, evenals het voorbeeld dat hij gaf van het afbranden van onkruid. Dat geeft ook een milieubelasting. Volgens mij moeten we met elkaar heel goed en slim kijken naar het goede gebruik van glyfosaat. Als we dat op een goede en verantwoorde manier doen, zetten we grote stappen vooruit in plaats van dingen te verbieden waardoor weer allerlei andere milieubelastende spullen worden gebruikt. De heer Grashoff (GroenLinks): Ik zou het aardig vinden als mevrouw Lodders in staat zou zijn om over haar eigen stokpaardjes heen te stappen. Het gaat niet om grootschalig gebruik van chloor, azijn en dergelijke. Dat is helemaal nog niet aan de orde, want glyfosaat is nog steeds voor particulier gebruik toegestaan. Er zijn ook geen signalen voor een idiote toename van het gebruik daarvan. Wel zijn er zorgen dat dit zou kunnen gebeuren. Het is nog maar de vraag of die daadwerkelijk aan de orde zijn. Daarvoor moet je in de particuliere sector inderdaad wel heel goed en nadrukkelijk voorlichting geven om duidelijk te maken hoe het zit. Het andere gebruik zou je enorm kunnen terugdringen. Daarmee zouden we voor de eerstkomende jaren het echt nog niet vervangbare gebruik van glyfosaat overhouden, waarmee we een enorme slag zouden maken. Stap eroverheen. Ik zou weer kunnen gaan jij-bakken door te vragen «wat vindt u dan wel niet van het risico op kankerverwekkendheid», «hoe zit het met het voorzorgsbeginsel» enzovoorts, maar die onderzoeken worden even zoveel aangevochten. Er zijn allerlei analyses waaruit blijkt dat die onderzoeken onvoldoende objectief zijn. Die discussie is echt niet afgesloten. Ik denk dat ook mevrouw Lodders het niet zou wensen dat we over een paar jaar Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 6 constateren dat iets levensgevaarlijk is terwijl er eerder al weet ik hoeveel studies waren waaruit bleek dat er niks aan de hand was. Met asbest – als zij zich dat woord nog kan herinneren – is dat ooit gebeurd. Ik ga in op het GLB. Mijn fractie heeft waardering voor de discussienotitie die de Staatssecretaris heeft geschreven, in zoverre dat in elk geval de juiste vragen worden opgeworpen. De Staatssecretaris is over de richting waarin het zich zou moeten ontwikkelen nog wel buitengewoon terughoudend, maar als ik de voorzichtige richting zie in de vragen die er gesteld worden rondom het meer omvormen van onderwerpen naar maatschappelijke opgaven, waaronder een natuuropgave – ik neem aan dat hij dat daaronder verstaat, maar ik hoor het wel als dat niet het geval is – dan vind ik dat verstandig. Dat is inderdaad een richting. Het valt op dat de Staatssecretaris niet expliciet de vragen oproept over het GLB als breder beleidsterrein dan alleen het verstrekken van geld. Dat is volgens mij een gemis. Ik raad de Staatssecretaris aan om zijn discussienotitie aan te vullen met paragraafjes die specifiek daarover gaan. Daarin kan het onder meer gaan over de vraag of het GLB explicieter zou moeten worden in het versterken van bijvoorbeeld de marktmacht van de primaire sector, de marktmacht van boeren. Tegelijk zou het GLB zich veel explicieter moeten bezighouden met een vorm van marktregulering. Als één ding helder is in de agrarische sector, is het wel dat het conglomeraat van producenten in de primaire sector naar zijn aard niet goed kan reageren op fluctuaties in de afzet en vaak vlucht in het tegenovergestelde van wat wenselijk zou zijn, namelijk het vergroten van de productie in plaats van het verkleinen daarvan. Daar zou collectief iets aan moeten gebeuren via het GLB. Is de Staatssecretaris dat met mij eens? De heer Leenders (PvdA): Voorzitter. Ik beperk mij vandaag tot de notitie over het GLB die de Staatssecretaris ons heeft aangereikt. We zijn blij dat de Staatssecretaris zijn voorzitterschap van de Europese Raad van Ministers van Landbouw gebruikt voor een eerste discussie over het GLB na 2020, want wat ons betreft moet het roer in de agrarische sector om. De vele redenen daarvoor geeft de Staatssecretaris in zijn discussienota. Die hoef ik niet te herhalen. We moeten in Europa naar een landbouw die rekening houdt met de natuur, die transparant is voor de consument, die de concurrentiekracht vergroot, die vooral op maatschappelijk draagvlak kan rekenen en die de boeren een goede boterham laat verdienen. Volgens mij heb ik daarmee alsnog een korte samenvatting gegeven van de notitie, maar goed. De Staatssecretaris stelt enkele vragen. Ik loop er een paar na. Onderzoek, ontwikkeling en innovatie zijn van groot belang om de transitie waarover ik zojuist sprak succesvol te maken. Wat ons betreft worden koplopers daarbij beloond en achterblijvers gestimuleerd. Die zaken stimuleren we dan niet met geld. Extra aandacht moet worden gegeven aan kleine ondernemingen, waarvan ik er veel tref in de agrarische sector, die mooie dingen doen, maar moeilijk aan innovatiesubsidies kunnen komen. Voor vergroening van de landbouw naar natuurinclusief moet veel meer geld uit het GLB worden vrijgemaakt. De vergroening is wat de Partij van de Arbeid betreft niet gelukt zolang de landbouw verantwoordelijk is voor de teruggang van de biodiversiteit in de mate waarin dat nu het geval is. De slechte weidevogelstand is maar één voorbeeld van het falen van het GLB op dit punt. Als landbouw natuurinclusief wordt, draagt hij ook bij aan klimaatmitigatie- en adaptie. Ik ga in op de inkomensondersteuning en de positie van landbouwers in de voedselketen. De boer moet in de gelegenheid worden gesteld om een fatsoenlijk inkomen te verdienen, mits voldoende inzet wordt gepleegd op de noodzakelijke transitie. Inkomenssteun los van meetbare prestatie is wat de Partij van de Arbeid betreft niet het middel. Voedsel produceren alleen is dus niet voldoende. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 7 Het steunen van zich ontwikkelende landen, een van de laatste punten in de notitie, is niet alleen solidair, maar ook zeer in ons eigen en het Europees belang. Europa en de Europese landbouw functioneren in een mondiale markt. Vanuit een ethische dimensie is Europa wat de Partij van de Arbeid betreft ook verantwoordelijk voor de mondiale voedselzekerheid en duurzame landbouw. Versterking van de externe dimensie is dus belangrijk, niet in de laatste plaats omdat die ook kan bijdragen aan het gelijkstellen van productiestandaarden in de wereld. Ik heb eigenlijk maar één vraag aan de Staatssecretaris. Het schijnt gebruikelijk te zijn dat belangenorganisaties in de marge van een informele Raad de gelegenheid krijgen om de Ministers toe te spreken. Ik heb begrepen dat de belangenorganisaties van agrariërs via Copa-Cogeca volgende week de gelegenheid daartoe krijgen. Ook de natuurorganisaties hebben belet gevraagd, maar hebben dat niet gekregen voor zover ik heb begrepen. Klopt dat? Zo ja, welke overwegingen liggen daaraan ten grondslag? Alles overziend is de Partij van de Arbeid blij met de inzet van de Staatssecretaris. Zij wenst hem veel overtuigingskracht bij de informele top. Die zal hij nodig hebben. Het mooie Eindhoven, het ondernemingsklimaat en de Brabantse sfeer zullen daaraan behoorlijk bijdragen. De heer Geurts (CDA): Ik kom terug op de inbreng over de weidevogels. Zoals de heer Leenders weet – zo niet, dan vertel ik het hem nu – woon ik op de grens van de Veluwe en de Gelderse Vallei. Daar zijn de afgelopen jaren heel veel landbouwgronden omgezet in natuur. In die zogenaamde nieuwe natuur is geen vogel te bekennen, terwijl dat vroeger, toen het nog landbouwgrond was, veel meer voorkwam. Daarnaast zijn er infraroodcamerabeelden opgedoken waaruit blijkt dat predatoren gewoon nesten leegroven, wat steeds door het linkse volksdeel in de Kamer wordt ontkend. De bewijslast daarvoor wordt geleverd door die beelden. Ik hoor vervolgens de heer Leenders zeggen dat het de schuld van de landbouw is dat de weidevogels zijn teruggedrongen en dat we, zolang dat niet hersteld is, daarvoor een oplossing moeten zien te vinden via het GLB. Ik krijg graag een reflectie van de heer Leenders hierop. De heer Leenders (PvdA): Ik zou daar heel lang op kunnen ingaan op de manier van de heer Grashoff. Niet ík zeg dat het niet het goed gaat met de weidevogels, maar dat blijkt uit allerlei onderzoeken. Dat zijn wetenschappelijk aangetoonde feiten. Mij wordt wel vaker de vraag gesteld – dit bleek afgelopen maandag nog in het forum waarin wij allebei zaten – hoe ik erbij kom dat het slecht gaat met de biodiversiteit. Ik haal dat uit allerlei rapporten, zowel Nederlandse als Europese rapporten. Ik wil het daar even bij laten, maar ik wil er overigens best verder op ingaan. De heer Geurts (CDA): Dank voor dit antwoord, maar het is voor mij onbevredigend, net als voor veel andere mensen. Zij worden er steeds door belaagd dat de landbouw er de schuld van krijgt dat de vogelstand in Nederland her en der terugloopt. Dat is op een heel aantal fronten gewoon klinkklare onzin omdat er ook heel veel landbouwgrond omgezet wordt in nieuwe natuur, waar echt geen vogel meer in kan landen. Dat lukt gewoon niet. Ik hoor de woordvoerder van GroenLinks al een beetje modderen aan de zijkant dat dit een paar procent is. Wij vechten ook voor die paar procent. Geef niet eenzijdig de schuld aan een bepaalde sector. Mijn inbreng op dit punt vandaag is om dat naar voren te brengen. De heer Leenders (PvdA): Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 8 Nogmaals, ik geef de sector niet eenzijdig de schuld. Dit blijkt uit al die rapporten. Ik ben heel veel op bezoek geweest bij zogeheten weidevogelboeren, die op een wat andere manier omgaan met hun land dan in de traditionele landbouw het geval is, en daar zie je dat de toename van het aantal vogels enorm is. Ook dat heb ik gezien. De heer Wassenberg (PvdD): Misschien kan ik de heer Geurts deels antwoord geven. Op grote delen van de Veluwe ligt alles onder een grote ... De voorzitter: Dat gaat helaas niet, mijnheer Wassenberg. U kunt alleen de heer Leenders interrumperen. Het is aardig aangeboden, maar misschien kunt u dit voor de tweede termijn bewaren. We zijn hiermee gekomen aan het eind van de eerste termijn van de Kamer. De Staatssecretaris heeft aangegeven binnen een paar minuten met zijn antwoord te kunnen beginnen. De vergadering wordt van 12.27 uur tot 12.31 uur geschorst. De voorzitter: Ik stel voor, in het betoog van de Staatssecretaris maximaal twee interrupties in tweeën toe te staan. Staatssecretaris Van Dam: Mevrouw de voorzitter. Ik zal in mijn beantwoording vooral ingaan op de informele Raad, die gaat over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook ga ik kort in op de 30 miljoen crisisgeld, omdat er vragen over zijn gesteld, op het octrooi- en kwekersrecht, op glyfosaat en op een aantal vragen over vissen. Ik begin met de vraag van mevrouw Lodders en haar verwijzing naar de kop boven het artikel in de NRC van afgelopen zaterdag. Ik wil hier helder gezegd hebben dat ook ik baalde van die kop. Ik heb het namelijk niet zo gezegd en de kop boven het artikel is bovendien uit het verband gerukt, waardoor een beeld is gecreëerd waarin ik mij niet herken. Ik vind het namelijk nadrukkelijk mijn opdracht om de verschillen bij elkaar te brengen. Ik zit er nadrukkelijk ook voor het belang van de boeren en voor een goede toekomst voor boeren. Ik zie het als mijn taak om maatschappelijke vragen en uitdagingen ook naar de landbouw te vertalen en daarmee bij te dragen aan veranderingen die niet alleen maatschappelijk gevraagd worden maar die volgens mij in het belang van de landbouw in Nederland zijn. Juist die brugfunctie vind ik een belangrijk element van de positie die ik op dit moment bekleed. Vast leidt het weleens tot discussie over de vraag of het de goede richting is, maar ikzelf heb de overtuiging dat het bij elkaar brengen van de verschillende punten in het debat juist een maatschappelijk belang dient en tegelijk het belang van de boeren in Nederland. Ik wilde dat hier gezegd hebben. Ik begreep dat de Kamer daar nog uitgebreid verder over wil discussiëren. Ook met het oog op dat debat is het goed dat de Kamer weet dat ik die uitspraak zo niet heb gedaan. Het zal duidelijk zijn hoe ik in de discussie sta over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, zoals we die agenderen voor de informele Landbouwraad. Ik waardeer de woorden die de woordvoerders erover gesproken hebben. De heer Geurts zei expliciet dat het CDA er heel graag over wil nadenken. Ik stel dat zeer op prijs. Mevrouw Lodders zei er graag een uitvoeriger debat over te willen voeren. Ik zeg erbij dat we daar ook nog de tijd voor hebben, want we trappen deze discussie aanstaande dinsdag af, maar we ronden die dan niet af. Het debat zal zeker de komende twee jaar nog spelen. We hebben er uitvoerig de tijd voor om daar verder met elkaar over van gedachten te wisselen. Ik stel het zeer op prijs dat de Kamer dat ook wil. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 9 Mevrouw Lodders vroeg wat de strategie voor komende dinsdag is. We bekleden op dit moment het voorzitterschap. Ik ben van mening dat deze discussie tijdig van start moet gaan. Daarvoor zijn twee redenen. De eerste reden is dat we wereldwijd voor een grote uitdaging staan – onder anderen mevrouw Lodders en de heer Geurts spraken erover – om een groeiende wereldbevolking te voeden, maar dat ook te doen op een manier waarop de aarde dat aankan. We zullen dat ook op een duurzame manier moeten doen, willen we überhaupt in staat zijn om de groeiende bevolking te voeden. De tweede reden is dat de komende jaren het debat over het budget gevoerd zal worden. De heer Geurts refereerde daaraan. Dat debat gaat ook over de strategie van de hele EU na 2020. Het is dan ook goed om over zo’n belangrijke pijler van het EU-beleid, namelijk het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het debat te voeren. Dat gaat over de vraag hoe we de verandering, die we nu hebben ingezet, verder brengen na 2020. Bovendien geeft het voorzitterschap ons de kans om die discussie een duw in de goede richting te geven. Onze belangrijkste strategie is om die discussie op gang te brengen. Daarvoor hebben we die paper gepubliceerd. Het is nadrukkelijk een discussiepaper. Dat leidt bij de heer Grashoff tot de kwalificatie dat hij het nog wat vaag vindt. We roepen echter vooral een aantal vragen op, waarvan we weten dat die in Europa bij verschillende lidstaten spelen en waarvan wij vinden dat de discussie daarover moet gaan. Een aantal leden plukten er een aantal elementen uit. De heer Geurts zei dat de voedselproductie centraal moet staan omdat dit een van de belangrijkste uitdagingen is. Mevrouw Lodders zei dat nodig is dat de wereldwijde voedselproductie verdubbelt. Dat is waar. Ik zeg erbij dat die met de helft van de grondstoffen, de energie en de emissies moet plaatsvinden. We hebben een opgave om wereldwijd vier keer zo goed te gaan produceren. Voor die opgave staan we met elkaar. We kunnen deze zaken niet los van elkaar zien. Het gaat niet alleen om het verdubbelen van de productie. Mevrouw Lodders sprak daarover, maar ik las ook ergens dat zij klimaat, groen en maatschappelijke opgaven linkse hobby’s vindt. Dat is toch echter precies de maatschappelijke uitdaging waarvoor we met elkaar staan. We zullen meer voedsel moeten produceren, maar met minder belasting van onze aarde, van ons klimaat en van onze natuur. Voor die uitdaging staan we. We kunnen wel meer voedsel produceren, maar wanneer we dat wereldwijd gezien met dezelfde emissies en hetzelfde verbruik van grondstoffen doen, dan slagen we er nog steeds niet in om de wereldbevolking te voeden, want dan eten we de aarde op en putten we hem uit. De heer Wassenberg (PvdD): De Staatssecretaris zegt dat wij twee keer zoveel voedsel moeten produceren met minder grondstoffen en minder impact op het klimaat. Kan de Staatssecretaris ingaan op de vraag wat een verschuiving van dierlijke naar plantaardige eiwitten daarbij kan betekenen? Over het algemeen gaat de productie van plantaardige eiwitten gepaard met veel minder uitstoot en veel minder grondgebruik. Kijk alleen al naar de sojaproductie voor de Nederlandse vee-industrie. Kan de Staatssecretaris ingaan op de verschuiving van dierlijke naar plantaardige eiwitten om op die manier tegemoet te komen aan de toekomstige voedseleisen? Staatssecretaris Van Dam: De heer Wassenberg geeft een correcte weergave van de effecten daarvan, maar bij voedselproductie gaat het erom dat je ook voldoet aan de behoeften van de bevolking. Ik geloof niet dat de overheid het dieet van mensen kan voorschrijven en ik geloof dat je dat ook niet zou moeten willen. De uitdaging wordt om een groeiende wereldbevolking, waarvan ook de welvaart groeit, te voorzien in haar voedselbehoefte. Er zullen bij de komende generatie daarin ongetwijfeld veranderingen plaatsvinden. Er Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 10 zullen zeker nieuwe voedingsmiddelen op de markt komen waarvan we nu nog niet eens weet hebben. Ik denk ook dat het goed is dat dit gebeurt. Er zijn tal van innovaties gaande. Wat dat betreft – ik hoef u dat niet te vertellen – is de wereld van de voedselproductie buitengewoon interessant als je ziet hoe innovatief zij is. Kijk naar nieuwe voedingsmiddelen die nu opkomen, zoals algen, wieren en insecten. Er wordt ook op nieuwe manieren voedsel geproduceerd. In Nederland zijn onderzoekers bezig met het kweken van vlees in plaats van het produceren op de manier die we op dit moment kennen. Voedsel kan in de toekomst ook uit de 3D-printer komen. Dat vinden we misschien nu nog een wat onsmakelijk idee, maar ik geef op een briefje dat we daar vrij snel aan gewend zullen raken. Er vinden tal van innovaties plaats. De uitdaging is dat het totaal daarvan in staat is om de wereldbevolking te voeden en tegelijk duurzaam is. Voor die grote uitdaging staan we. De heer Wassenberg (PvdD): Ik dank de Staatssecretaris, die zegt dat de overheid niet kan sturen. Hij heeft het over de wereldproductie, maar ik wil het even beperken tot Nederland. We kunnen misschien niet voorschrijven, maar wel sturen, niet alleen op het gebied van voorlichting, maar ook op bijvoorbeeld fiscale maatregelen. Dat gebeurt ook bij andere zaken, zoals alcohol en sigaretten. Met fiscale maatregelen maakt de overheid het onaantrekkelijker om dergelijke zaken te gebruiken. Waarom zouden we bijvoorbeeld op die manier de vleesconsumptie niet kunnen sturen en die kunnen veranderen in een plantaardige consumptie? Er zijn heel veel maatregelen die de overheid kan nemen zonder te dwingen, maar waarmee zij wel kan sturen. Kan de Staatssecretaris daar iets over zeggen? Staatssecretaris Van Dam: Voorzitter, u gaat over de orde, maar we hebben het debat over de belasting op biefstuk en gehaktballen, die de Partij voor de Dieren graag wil invoeren, al vaker gevoerd. Ik geloof niet, het kabinet gelooft niet in dat sturingsinstrument. Het gaat er namelijk ook om dat eten voor iedereen betaalbaar moet zijn. In Nederland is dat het geval. We zijn in Nederland in staat, met dank aan het beleid dat we de afgelopen decennia hebben gevoerd, om een goede, gezonde maaltijd voor iedereen bereikbaar en betaalbaar te maken. Ik vind niet dat vlees eten alleen iets voor de elite is. Dat kan iedereen doen. Alleen, we zullen met elkaar ervoor moeten zorgen dat we de productie ervan op een manier laten plaatsvinden die duurzaam is en die voldoet aan onze maatschappelijke verwachtingen over de manier waarop we dieren houden in dit land. Ik denk dat dit de discussie is. Ik heb al eerder gezegd dat supermarkten hun verantwoordelijkheid nemen en vlees van dieren verkopen, bijvoorbeeld kip en varkensvlees, die een beter leven hebben gehad volgens de standaarden van bijvoorbeeld de Dierenbescherming. Ze laten de consumenten daar een klein beetje meer voor betalen. Dat is eigenlijk gebeurd zonder dat we daar erg in hebben gehad. De consument betaalt iets meer en de dieren hebben een iets beter leven. Dat gebeurt nota bene zonder inmenging van de overheid. Mevrouw Lodders (VVD): In reactie op de heer Wassenberg: plantaardige eiwitten komen niet uit de lucht vallen; die moeten ook gewoon geproduceerd worden. Los van de richting die je uitgaat, ook daarvoor is capaciteit nodig. De Staatssecretaris geeft, kort samengevat, aan dat er meer geproduceerd moet worden voor de helft van de emissies. Ik deel dat, maar ik heb tegelijk in mijn betoog gezegd dat de Nederlandse landbouw daar zo ver op vooruitloopt. De Nederlandse koe stoot veel minder methaan uit dan de koeien in België of Duitsland. Laten we het dicht bij huis houden. Waarom wordt de Nederlandse landbouw nou niet op die manier gepresenteerd in Brussel? Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 11 Dat mis ik in het visiedocument zoals het nu voorligt. Het zijn allerlei maatschappelijke wensen. In dat kader haal ik toch kort het artikel aan waarover ik in mijn betoog sprak. Ik lees daarin dat het voor de melkveehouder lucratiever is als het onkruid bestreden wordt. Ja, natuurlijk, juist om de productie verhogen. Wat is het maatschappelijk belang van vleeskalveren? Nou, kalveren horen nu eenmaal bij de melkveehouderij. We kunnen de koe aan de achterkant niet dichtzetten. Er worden kalfjes geboren en daar zul je in de hele keten iets mee moeten doen. Waarom wordt de wijze van innovatieve productie van de Nederlandse land- en tuinbouw niet méér op de Europese agenda gezet als voorbeeld van een koploper, niet alleen in Europa, maar ook in de wereld? Staatssecretaris Van Dam: Dat doen wij natuurlijk. Ik ben graag bereid om dat in het kader van deze discussie te doen; dat zeg ik graag toe. Alleen, mevrouw Lodders verwijst naar de paper die we als voorzitter van de EU hebben geschreven. Het past natuurlijk niet dat Nederland zich daarin heel erg op de borst klopt. Mevrouw Lodders wees ook op de strategie. Van ons uit is het soms ook goed om met enige bescheidenheid dat debat te voeren, juist omdat heel veel landen heel goed weten dat Nederland een van de productiefste landen van Europa is. We proberen natuurlijk juist andere landen te inspireren door te zeggen: kijk eens, er zijn mogelijkheden om de productie te verduurzamen; kijk maar hoe we dat in Nederland doen. We delen natuurlijk graag de daarbij horende kennis. Dat is de manier waarop ik dat zelf het liefste aanvlieg. Nogmaals, ik doe dat graag. Mevrouw Lodders verwijst naar de discussie over de vleeskalverenhouderij. We hebben eerder in de Kamer een debat gehad over de vraag hoeveel subsidie de vleeskalverenhouderij kreeg in de vorige GLB-periode. Daarin heb ik gezegd dat dit per bedrijf gemiddeld 92% van het inkomen was. Dit betekent dat vrijwel het hele inkomen gerelateerd is aan subsidie. Ik heb gezegd dat ik dat geen gezonde situatie vind. Dat verandert nu. We helpen de sector om een transitie te maken, om een zachte landing te maken en om zelfstandig een betere toekomst te kunnen realiseren. Mijn opmerking gaat erover dat je met belastinggeld subsidieert – mevrouw Lodders deed daar eerder stevige uitspraken over, veel steviger dan ikzelf deed – omdat je daarmee zaken tot stand wilt brengen die je maatschappelijk relevant vindt. Maatschappelijk relevant in de landbouw en in het belang van de Nederlandse landbouw zijn het versterken van innovatie en het ondersteunen van verduurzaming. Als de samenleving dingen vraagt van boeren omdat zij dat van belang vindt, vind ik het niet onterecht, zoals ik al eerder heb gezegd, dat de samenleving de bereidheid heeft om daarvoor te betalen. Als we van de landbouw vragen om iets minder productief te zijn dan zou kunnen, om langs die weg het landschap mooi groen te houden zodat we er allemaal van kunnen genieten en om de balans met de natuur verder te versterken, vind ik het niet onterecht om daarvoor Europees subsidiegeld in te zetten. Ook de vergroening, zoals die in deze periode plaatsvindt, vind ik een heel goede ambitie, juist omdat die gedachtegang daarachter zit. Overigens kun je discussiëren over het niveau van die ambitie, maar dat zal in de komende tijd ook binnen de EU wel gebeuren. Mevrouw Lodders (VVD): De Staatssecretaris geeft een uitvoerig antwoord; dank daarvoor. Daaruit blijkt wel dat een debat hierover ontzettend belangrijk is. Ik had het echter niet alleen over de subsidie aan de kalverhouderij. Daarover hebben we het uitvoerig gehad en daarbij hebben we stappen gezet, maar de vraag wat het maatschappelijk belang is, wordt oprecht gesteld. Staatssecretaris Van Dam: Van subsidies. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 12 Mevrouw Lodders (VVD): Zo lees ik het niet, maar goed, dat debat gaan we met elkaar voeren. Tegelijk zegt de Staatssecretaris dat het misschien niet zo netjes is als Nederland zich op de borst klopt. Misschien moeten we dat juist wel doen en zouden we als Nederland eens wat minder bescheiden moeten zijn. Lidstaten als Frankrijk en Duitsland, waar de crisis hard toeslaat, nemen Nederland op dit moment natuurlijk niet serieus met dit soort – zo zeg ik met alle respect – maatschappelijke hobby’s. Als wij ontwikkelingssamenwerking subsidiëren vanuit het landbouwbeleid, wil ik graag een knip tussen het deel landbouwbeleid en het deel dat echt ontwikkelingssamenwerking is. Dat laatste wil ik anders noemen. Ik wil af van de gelden voor een blotevoetenpad en een fietspad. Ik wil niet dat die vanuit het landbouwbeleid gesubsidieerd worden, want het enige negatieve dat de boeren altijd te horen krijgen, is dat 40% van de landbouwsubsidie naar de boeren gaat. Dat is natuurlijk niet waar, want het wordt voor allerlei andere zaken ingezet. Dat kunnen we met elkaar afspreken, maar we moeten het wel goed labelen. Ik benadruk dus nogmaals het belang van een debat over de gewenste inzet. Dat moeten we echt gaan voeren, allereerst hier in het Nederlandse parlement. Ik daag de Staatssecretaris uit om zichzelf wel op de borst te kloppen, om te gaan staan voor de boeren in Europa en om dit naar voren te brengen. Staatssecretaris Van Dam: Mevrouw Lodders kan ervan op aan dat ik, maar ook mijn collega’s, ook ambtelijk, vaak met trots spreken over alles wat wij vanuit de Nederlandse landbouw realiseren. Wij hoeven ons geen zorgen te maken over de vraag of andere Europese landen zich hier wel van bewust zijn. Zij weten heel goed dat wij stukken productiever zijn en dat wij een gevreesde concurrent binnen Europa zijn. Ik vrees wel dat mevrouw Lodders een andere inschatting maakt dan ik van de manier waarop in andere landen het debat over de toekomst van het GLB wordt gevoerd. Zij kan zich wellicht voorstellen dat Frankrijk, waar het COP21-akkoord gesloten is, er zeer sterk aan hecht dat wij daarin belangrijke resultaten boeken. De relatie met de Franse Minister in dezen is goed. De Fransen zullen met belangrijke input over de toekomst van het GLB komen. Ik verwacht dat ook daarin klimaat en vergroening een duidelijke rol zullen spelen. De voorzitter: Aan het begin van haar interruptie reageerde mevrouw Lodders op de heer Wassenberg. Hij maakt melding van een persoonlijk feit. Ik geef hem kort de gelegenheid om te reageren. De heer Wassenberg (PvdD): Uitlokking wordt dat genoemd. Mevrouw Lodders sprak mij aan en vroeg of ik wel wist dat ook plantaardige eiwitten niet uit de lucht komen vallen. Dat weet ik, maar weet mevrouw Lodders dat de productie van plantaardige eiwitten veel minder grondstof, energie en water kost dan die van dierlijke eiwitten? Dat is het probleem. Om 1 kilo kip te maken is 5 kilo plantaardig materiaal nodig, terwijl het 20 tot 25 kilo plantaardige eiwitten kost om een kilo rundvlees te maken. Daarin zit het grote probleem en daarop doelde ik met mijn vraag aan de Staatssecretaris. Dierlijke eiwitten zijn veel milieu en klimaatonvriendelijker dan plantaardige eiwitten. Mevrouw Lodders (VVD): Dat is weer uitlokking in mijn richting, maar we gaan dit debat niet hier op deze manier voeren. Laten we dat op een ander moment doen. Het enige wat ik aangeef, is dat het zeer de vraag is waar het geproduceerd wordt. Nederland kan dat op een heel innovatieve, duurzame en efficiënte wijze. Ik heb meerdere malen voorbeelden genoemd. Laat ik er nu één noemen: Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 13 de Nederlandse tomaat. In Nederland is daarvoor 4 liter water nodig, terwijl dat in Spanje 60 liter is. De voorzitter: De Staatssecretaris gaat nu verder met zijn betoog. Staatssecretaris Van Dam: Dat voorbeeld gebruiken wij ook regelmatig. De tomatenteelt in Nederland is een stuk duurzamer dan die in andere landen. De heer Geurts noemde ook een ander belang. Hij zei dat de boer er ook een goed inkomen mee moet kunnen verdienen. Het verdienmodel van boeren moet volgens hem centraal staan. Hij wees op de positie van de boeren in de keten. Wij wijzen daar in de paper ook op. Er loopt in Europa momenteel nog een traject, het traject van de taskforce van de heer Veerman. Ik verwacht dat hij komt met een aantal adviezen voor het instrumentarium van de toekomst die kunnen helpen om de positie van de boer in de keten verder te versterken. In feite moeten al dit soort belangen bij elkaar komen. Wij willen een hogere Europese productiviteit en meer duurzaamheid. Daarbij hebben wij kennis en innovatie nodig. Wij zullen boeren moeten helpen om te verduurzamen. Uiteindelijk moet dat voor boeren leiden tot een duurzaam verdienmodel waarmee zij een goede toekomst voor zichzelf kunnen realiseren. Ik verwacht dat een richting waarin al die belangen bij elkaar komen, niet alleen goed is voor Nederland, maar voor heel Europa en de Europese landbouw. Ik hoop dan ook dat wij andere lidstaten ervan kunnen overtuigen dat de inzet op meer innovatie en verdere verduurzaming juist de hele Europese landbouw ten goede komt. Ik ben dan ook ontzettend blij dat ook LTO Nederland daarin samen wil optrekken. Ook het NAJK heeft in een brief aan mij aangegeven dat het Europese landbouwbeleid zich in deze richting zou moeten ontwikkelen. Als wij samen de schouders eronder zetten en het gesprek aangaan met andere Europese lidstaten en andere Europese boerenorganisaties, moeten wij de komende jaren in staat kunnen zijn om dit debat de goede richting op te sturen. De uitdaging voor ons als Nederland is om daarin ook na de informele bijeenkomst een belangrijke rol te blijven spelen. Het gaat om een combinatie van marktoriëntatie, waar Nederland al tijdenlang op inzet, ondersteuning van verduurzaming en vergoeding van maatschappelijke waarden als groen en natuur. Tot slot zeg ik tegen de heer Geurts dat wij ook zeer nadrukkelijk de bescherming van boeren tegen schokken in de marktontwikkeling op de agenda zetten. Wij zien dat het instrumentarium daarvoor onvoldoende handvatten biedt. De heer Geurts verwees in dit kader naar de inkomensverzekering die de Amerikanen hiervoor hebben. Dat voorbeeld hebben wij nadrukkelijk opgenomen in de discussiepaper. Wij willen dat met elkaar bespreken. De heer Geurts vroeg verder wat ik vind dat de omvang van het budget moet zijn. Dat debat vindt niet aan mijn tafel plaats, maar aan die van de premiers en de Ministers van Buitenlandse Zaken. Voor die discussie is de vraag relevant wat de ambities op het gebied van het landbouwbeleid van de toekomst zijn. Daarom is het goed dat wij deze discussie vroeg beginnen. Zodra het gesprek aan die tafel over de budgetten gaat, kan dan ook rekening worden gehouden met de ambitierichting. De discussiepunten die wij op tafel leggen, sluiten aan bij de algemene ambities die in het plan-Juncker vervat zijn voor een innovatievere Europese economie. Dat schrijven wij ook in de paper. De heer Leenders heeft gevraagd naar het uitnodigingenbeleid voor de informele bijeenkomst. Hij verwees naar het feit dat Copa-Cogeca de vergadering van Ministers toespreekt op de dinsdag. Dat is een jarenlange traditie; ik hoorde zelfs zeggen dat dit al 25 jaar het geval is. Het leek ons niet geëigend om die traditie te doorbreken. Ze krijgen dus hetzelfde Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 14 spreekrecht als altijd, maar er komt geen hele reeks aan verschillende maatschappelijke organisaties spreken. Op andere momenten tijdens de dagen van de informele bijeenkomst worden er natuurlijk allerlei andere betrokkenen uitgenodigd. Ook de Kamerleden zijn uitgenodigd om op maandag de opening bij te wonen van de expositie Food to be; dat wil ik hier graag onder de aandacht brengen. Juist om de Ministers te inspireren om te spreken over de toekomst en innovatie, hebben wij besloten om af te wijken van het gebruikelijke programma tijdens zo’n informele bijeenkomst, namelijk een dag met werkbezoeken. Wij hebben besloten om de belangrijkste Nederlandse innovaties naar Eindhoven te halen. Wij willen daar laten zien wat er kan. Wij hebben designers gevraagd om met prikkelende exposities ook vragen op te roepen over de manier waarop de toekomst eruit gaat zien. Het departement heeft dit in zeer korte tijd samen met de gemeente Eindhoven en organisaties als Dutch Design Foundation en Food Cabinet georganiseerd. Ik ben ongelofelijk trots dat dit in zo korte tijd is gelukt. De leden kunnen daar maandag allemaal getuige van zijn. Ik hoop dat wij Nederland hiermee op de kaart zetten en dat wij ook andere Ministers aan het denken zetten. Bovendien gaat de expositie een week lang open voor het publiek, zodat ook het Nederlandse publiek niet alleen kan zien en ervaren hoe innovatief de landbouw en de voedselproductie nu al zijn, maar ook aan het denken wordt gezet over de toekomst van onze voedselproductie. Voor het diner dat wij op maandagavond in het kader van de informele bijeenkomst hebben, zijn ook LTO, NAJK, FNLI en Wageningen University uitgenodigd, zodat het hele spectrum van het Nederlandse systeem daar aan tafel zit. Dat wat betreft de discussie op de informele bijeenkomst over de toekomst van het GLB. De heer Grashoff (GroenLinks): Innovatie is een toverwoord, innovatie is belangrijk, maar mij valt altijd op dat het doel van innovatie een beetje naar de achtergrond verdwijnt zodra het over innovatie gaat. Alle vernieuwing, alle innovatie lijkt wel goed. Is de Staatssecretaris het met mij eens dat beleid op innovatie heel duidelijk gestuurd beleid moet zijn, dat gericht is op het tackelen van de vraagstukken die de Staatssecretaris zelf benoemde, namelijk de vraagstukken rondom klimaat, duurzaamheid en milieu-impact? Je moet dus geen overallinnovatiebeleid, maar gericht innovatiebeleid voeren. Staatssecretaris Van Dam: Dat ben ik met de heer Grashoff eens. Wij doen dat bijvoorbeeld ook bij de invulling van de GMO (gemeenschappelijke marktordening) Groenten en fruit. Wij ondersteunen echte innovatie in de groente- en fruitsector, die gericht is op verdere verduurzaming. Vorige week was ik samen met de Koning op werkbezoek bij een agrariër in Brabant die precisielandbouw toepast. De aanschaf van dergelijke apparatuur is een tijdlang ondersteund vanuit het departement. In precisielandbouw komen een aantal dingen bij elkaar. Precisielandbouw levert vooral heel veel informatie op over de gesteldheid van het gewas en de bodem en over de opbrengst van het gewas. Die informatie kan een goede boer vaak zelf vertalen; dat vertelde deze boer ons ook. Nu moeten mensen deze informatie vaak zelf vertalen naar de vraag wat ze met hun grond doen. Gaan ze die omploegen, gaan ze meer of minder water of mest geven, wat moeten ze doen met gewasbeschermingsmiddelen? De opbrengst was tweeledig: ten eerste meer productiviteit en ten tweede minder gewasbeschermingsmiddelen, minder verspilling van mest en minder energieverbruik door minder onnodig gebruik van de apparatuur op het bedrijf. Je ziet hier dat toepassing van technologie en kennis kan bijdragen aan verschillende doelen tegelijkertijd. Ze hoeven elkaar niet te bijten. Daarom was het ook een mooi bezoek: het liet dit heel goed zien. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 15 De heer Grashoff (GroenLinks): Dat is een hartstikke mooi voorbeeld. Ik ben het ook van harte met de Staatssecretaris eens. De andere kant is dat er uit Nederland ook innovaties komen als het idee om een varken door te fokken op nog meer spenen om nog meer biggen te kunnen hebben, om maar eens een heel ander voorbeeld te noemen. Het komt erop neer dat je een scherp onderscheid maakt, want dat soort innovaties moet je eerder afremmen. Staatssecretaris Van Dam: Ik ondersteun graag innovatie, maar geen innovatie die haaks staat op andere beleidsdoelen. Daarin heeft de heer Grashoff helemaal gelijk. Ik denk echter dat er heel veel mogelijk is, juist in de landbouw- en voedselproductie. Het gaat soms ook om innovaties verderop in de keten, die er juist aan bijdragen dat wij meer voedsel op een duurzamere manier kunnen produceren. Wij zijn op zoek naar innovatie die beide doelen dichterbij brengt. Die willen wij ondersteunen. De heer Leenders (PvdA): Ik ga nog even in op die ene vraag die ik gesteld had. De Staatssecretaris heeft het over traditie. Ik ken hem niet echt als traditioneel en zijn partij al helemaal niet. Respect voor traditie is prima, maar je moet wel meegaan met je tijd. In dit geval laat je de agrarische sector wel toe, maar ngo’s niet. Dat vind ik niet evenwichtig. Ik zou er bijna voor pleiten om de traditie enigszins bij te buigen en het evenwicht in het uitnodigingenbeleid terug te brengen. Ik hoorde de ngo’s volgens mij ook niet terug in de opsomming van uitnodigingen voor het diner, maar dat weet ik niet meer helemaal zeker. Ik verzoek de Staatssecretaris met klem om in ieder geval dat evenwicht in die traditie te brengen. Staatssecretaris Van Dam: Laat ik het zo zeggen: de bespreking op dinsdag is bedoeld om met de Ministers onderling informeel van gedachten te kunnen wisselen over de toekomst van het GLB. Het feit dat daarbij een externe spreker aanwezig is, gaat uiteindelijk ten koste van de tijd die wij hebben om de discussie met elkaar te voeren. Deze traditie bestaat al lang en daarom heb ik besloten om die te respecteren, maar ik ben niet van plan om die ook nog eens uit te breiden. Daardoor zou er nog meer tijd gaan naar speeches die op de aanwezigen gericht zijn in plaats van naar het gesprek tussen de aanwezigen, waarvoor deze bespreking bedoeld is. Ik respecteer de bestaande traditie, maar ga er geen circus van toespraken van maken. Als je de een uitnodigt, moet de ander ook weer. Het mooie van die informele bijeenkomst is dat die ons de kans geeft om met elkaar in een wat andere setting dan normaal het gesprek aan te gaan over de vraag hoe wij de toekomst zien. Daarmee willen wij de toekomstige discussie starten. De heer Leenders (PvdA): Ik zal me niet met de orde van de vergadering bemoeien, maar vind dit wel een beetje teleurstellend. Staatssecretaris Van Dam: Ik kan de heer Leenders helaas niet altijd ter wille zijn. Ik kom bij de vragen over de crisis in de veehouderij en de 30 miljoen die beschikbaar is. Mevrouw Lodders verwees naar «dé berichten». Ik neem aan dat zij doelt op een tweet van de partijgenote van de heer Geurts in het Europees Parlement. Ik heb die ook gezien. Volgens mij weet deze dame heel goed hoe wij de 30 miljoen van afgelopen herfst in Nederland besteden, maar slaat zij aan op het feit dat Commissaris Hogan de laatste weken ook publiekelijk, met name in het Europees Parlement, is gaan zeggen welke landen dat geld nog moeten besteden. Daarmee verwijst hij naar de lopende discussie over eventueel extra geld. Wij hebben in Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 16 Nederland meteen gezegd dat wij dit geld willen inzetten op een manier die ook daadwerkelijk effect heeft en bijdraagt aan de toekomst van beide sectoren. We hebben tot 30 juni de tijd gekregen van de Europese Commissie om het geld te besteden. Wij doen dat in Nederland via ZuivelNL en de POV (Producenten Organisatie Varkenshouderij). De conceptbeschikkingen daarvoor liggen klaar; de laatste puntjes worden op de i gezet. Het projectplan van ZuivelNL is al goedgekeurd. Wij zullen dat geld vanzelfsprekend besteden voor de deadline, maar we hebben in Nederland gekozen voor een verstandige besteding. Een verstandige besteding vergt soms meer tijd dan wanneer je het gewoon weggeeft zonder dat dat echt effecten heeft op de marktsituatie voor individuele ondernemers. Dat hebben we al eerder geconstateerd in het debat. Zeker in de varkenshouderij zetten we het geld sterk in ter ondersteuning van de herstructurering en een aantal investeringen die in de sector gedaan moeten worden die de hele sector ten goede moeten komen. De heer Hogan weet dat overigens heel goed van Nederland, maar hij kan ons natuurlijk geen andere positie toedelen in het rijtje dan de andere lidstaten hij noemt. Hij weet heel goed waarom wij het geld nog moeten besteden, en dat wij het op een manier inzetten die structureel effect moet hebben. De heer Geurts (CDA): Ik ga toch even hierop door. Dit geld wordt al meer dan een jaar voorgehouden aan de landbouw in Europa. Er is in Europa nog meer geld beschikbaar om de boeren door de crisis heen proberen te helpen, maar het duurt zo lang. Over dit geld is een jaar lang gediscussieerd en het is nog niet op de plek van bestemming. En dan snap ik wel dat Phil Hogan zegt dat als landbouwministers nog meer geld willen vragen – hij zegt er ook bij dat dit geld er is – ze er dan wel voor moeten zorgen dat dit eerst is opgelost. Ik verbaas me er ook over dat Polen en Frankrijk in het rijtje staan, maar bijvoorbeeld Duitsland heeft het wel geregeld en staat niet in het rijtje. Mijn vraag is eigenlijk of de Staatssecretaris informeel met zijn collega’s wil bespreken dat er – en dan druk ik me voorzichtig uit – toch wel een paar tandjes bij moeten om toch eens te bekijken hoe we op een andere manier kunnen proberen om het beter te doen voor de landbouw. Phil Hogan zegt: er ligt geld, kom met plannen en we kunnen verder. Hoe ziet de Staatssecretaris dit? De voorzitter: De meeste kijkers hier zullen professionals zijn, maar Phil Hogan is de Eurocommissaris voor Landbouw. Staatssecretaris Van Dam: Zeker, voorzitter. De heer Geurts zegt dat het geld er al zo lang ligt. Nee, in het najaar is besloten dat dit geld er zou komen. Vervolgens hebben we in Nederland gezegd dat we met de sectoren bekijken hoe we dat geld gaan inzetten. Daar hebben we afspraken over gemaakt. Nu voeren we die afspraken gewoon uit, zoals de heer Geurts ook weet. Dat leidt tot een beschikking waarbij wij het geld overmaken aan ZuivelNL en de POV. Zij dragen vervolgens zorg voor de verdere inzet van dat geld. Wij hebben er in Nederland nadrukkelijk niet voor gekozen om dat geld gewoon te verdelen, maar we hebben gezegd dat we proberen om een inzet te kiezen die echt helpt bij een aantal investeringen die in de sector gedaan moeten worden. Ik noem mestverwerking, waarvoor we 10 miljoen van de 30 miljoen hebben gereserveerd. Een ander deel wordt ingezet ter ondersteuning van het traject van de heer Rosenthal in de varkenshouderij. We hebben daarin dus een keuze gemaakt. We hebben al eerder gewisseld dat we menen dat er in Nederland ook sprake is van een aantal structurele problemen, zeker aan de kant van de varkenshouderij. Het perspectief voor de zuivel blijft op de lange termijn positief, maar vanuit de varkenshouderij zegt men zelf dat men geen Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 17 tijdelijk marktprobleem heeft maar een ander, structureel probleem. Wij hebben er dus voor gekozen om met het geld te helpen bij het oplossen van juist dat structurele probleem. Dat leidt ertoe dat we vervolgens later uitbetalen dan de lidstaten die dat geld niet structureel hebben ingezet. Ik denk dat wij het dan toch een stuk beter doen. Ik vind dat wij daarin een verstandige keuze hebben gemaakt, maar ik begrijp natuurlijk heel goed dat de Eurocommissaris – ook gelet op het feit dat een aantal andere lidstaten steeds een debat over meer geld uit Europa aanzwengelen – zegt dat er nog geld ligt. Die boodschap was volgens mij niet per se aan ons gericht. De heer Geurts (CDA): Nu even de praktijk: de varkenshouders in Nederland bekijken elke week welke rekening ze wel en welke ze niet betalen. De meeste rekeningen kunnen niet betaald worden. De varkenshouders zien dat er in de melkveehouderij gewoon cash geld op de bankrekening gaat komen. Dat zijn geen grote bedragen ten opzichte van de hele omzet – het was € 700, nu blijkbaar € 600 – maar er komt cash geld binnen. Dat gebeurt bij de varkenshouderij dus niet. De varkenshouders horen een Eurocommissaris zeggen: beste mensen, als jullie een goed plan hebben, is er nog geld beschikbaar. Als je die emoties bij elkaar neemt, snap ik heel goed dat heel veel boeren in Nederland zich afvragen wat deze Staatssecretaris op dit punt voor hen doet. Ik hoop dat onze Staatssecretaris dit bij zijn collega’s aangeeft, maar er ook zelf iets aan gaat doen. Het is niet alleen emotie, maar het wordt gewoon zo ervaren in de praktijk. Staatssecretaris Van Dam: De heer Geurts vraagt wat ik doe. Ten eerste luister ik heel goed naar de vertegenwoordigers van de sector. We hebben met hen afspraken gemaakt over de besteding van het geld. De POV zet dat geld weg. Ten tweede hebben zij ook zelf in het traject van de heer Rosenthal aangegeven dat ze structurele problemen hebben, die om een structurele oplossing vragen. Dat is een belangrijk traject. Ik vind het goed om de POV te steunen in deze benadering, want ik denk dat ze daarmee een goede benadering kiest. Ik realiseer me dat het voor een varkenshouder die zich aan het einde van de maand afvraagt hoe hij zijn rekeningen betaalt, fijn zou zijn als er iemand met een zak geld komt die hem daarbij helpt. Uiteindelijk is de sector als geheel daar echter niet mee geholpen, omdat de sector als geheel uit de structurele problemen moet komen. Ik vind het daarom verstandig dat ook de POV inzet op een structurele aanpak. De voorzitter: Ik kijk even naar de tijd. Hebt u nog veel vragen liggen? We moeten even bekijken of we die op korte termijn kunnen afronden. Staatssecretaris Van Dam: Nee. Ik heb nog de vragen over octrooirecht versus kwekersrecht. We hebben daarvoor een symposium georganiseerd. Dat was volgens vele aanwezigen zeer succesvol. Het was in elk geval ook voor ons succesvol omdat de Eurocommissaris daar heeft aangegeven met een interpretatieve verklaring op de Biotechrichtlijn te komen. Deze belangrijke stap is een doorbraak hierin. Wij hebben hier jarenlang over gesproken. De Eurocommissaris wil met een juridisch relevante verklaring komen waarin wordt gesteld dat natuurlijke eigenschappen of eigenschappen die voortkomen uit een essentieel biologisch proces, niet patenteerbaar zouden moeten zijn. Dat zou een heel belangrijke stap voorwaarts kunnen zijn, maar we moeten natuurlijk wel de precieze tekst van die verklaring afwachten. We houden daarbij dus een vinger aan de pols. We blijven in gesprek. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 18 De VVD zei dat ze eigenlijk wat meer had gewild. Voor juridische zekerheid vind ik het altijd goed als de juridische teksten zelf worden aangepast, maar dat is op dit moment echt niet haalbaar, gelet op de verschillende opvattingen binnen Europa en de opvatting van de Europese Commissie. Daarmee is dit voor ons echt een heel belangrijke stap na een discussie van lange tijd. Mevrouw Lodders vroeg ook nog wat er gebeurt met bestaande octrooien. Die blijven geldig zolang de houder ze in stand houdt. Ze kunnen worden vernietigd, maar dat moet dan wel door een rechter gedaan worden. Ook daarbij kan zo’n interpretatieve verklaring helpen. Je kunt op basis daarvan naar de rechter gaan en zeggen dat het eigenlijk een ongeldig patent is. Er zijn nog vragen gesteld over glyfosaat. Verschillende partijen zeiden gelezen te hebben dat Nederland een afwachtende houding aanneemt. Wij hebben geen afwachtende houding aangenomen. De brief over onze positie die ik naar de Kamer heb gestuurd, was duidelijk. Dat was ook de manier waarop we dat debat hebben gevoerd. We hebben natuurlijk wel aan de rapporterende lidstaat, Duitsland, gevraagd hoe die nou precies in deze discussie staat en hoe die de eigen beoordeling weegt. Iedereen heeft ongetwijfeld uit de media vernomen dat Duitsland zijn voorgenomen stem heeft gewijzigd. Dat heeft bij ons tot de nodige vragen geleid, want juist Duitsland had het voorstel beoordeeld en voorgelegd. Wij wachten nu af wat de Commissie doet. De Commissie heeft gepolst of een verlenging tot aan de publicatie van het EFSA-rapport tot de mogelijkheden behoort. Dat is natuurlijk niet strijdig met het door ons eerder ingenomen standpunt. Als de Commissie dat voorstelt, is het wat ons betreft dus ook akkoord, maar we wachten nu op verdere stappen van de Europese Commissie. De Partij voor de Dieren heeft nog vragen gesteld over het verdwijnen van visnetten en het achterblijven van kapotte netten. De voorzitter: Op het vorige punt is er nog een interruptie van de heer Grashoff. Mijn verzoek is om de interrupties, gezien de tijd, kort te houden. De heer Grashoff (GroenLinks): Ik heb zojuist een heel duidelijke inzet gedaan op het punt van glyfosaat en in die zin heb ik een vraag aan de Staatssecretaris gesteld, maar hij ging daar niet expliciet op in. Staatssecretaris Van Dam: Dan moet de heer Grashoff de vraag even herhalen. De heer Grashoff (GroenLinks): Mijn suggestie was om een beperktere toelating te koppelen aan scherpe voorwaarden, zoals ook het Europarlement voorstelde. Daarmee nemen we als het ware weer meer het voortouw in plaats van af te wachten waarmee de Commissie komt. We opereren daar dan iets actiever in om er zo voor te zorgen dat er iets bruikbaars uit komt. Staatssecretaris Van Dam: Ik heb in mijn recente brief aangegeven hoe Nederland zich in deze discussie zal opstellen. Dat verandert niet nu er bij de stemming geen gekwalificeerde meerderheid bleek te zijn. Het achterblijven van visnetten is inderdaad een groot probleem. Soms blijven visnetten jarenlang in het water aanwezig. Hier is eerder onderzoek naar gedaan op de Noordzee, maar toen zijn er geen grote hoeveelheden gevonden. Vorig jaar is er met de visserijorganisaties een convenant gesloten om vervuiling door plastic tegen te gaan. Daarin is ook het probleem van de visnetten opgepakt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 19 De Partij van de Dieren heeft nog een vraag gesteld over de naleving van de aanlandplicht en vooral over de visdumping. Ik heb meerdere malen met de Kamer gesproken over de handhaving van de aanlandplicht. De Kamer heeft de beantwoording van het schriftelijk overleg van de vorige Landbouwraad nog van mij tegoed; niet de beantwoording van de vragen over wat er toen op de agenda stond, maar van de vragen over zaken die niet op de agenda stonden. Ik beantwoord die vragen binnen de reguliere termijn. Volgens mij zat daar eenzelfde vraag van de Partij voor de Dieren bij. Het antwoord daarop komt dus gewoon schriftelijk. Daarmee heb ik volgens mij alle vragen beantwoord. De voorzitter: Ik zie dat er behoefte is aan een tweede termijn, waarbij ik een spreektijd van één minuut en maximaal één interruptie voorstel. Mevrouw Lodders (VVD): Voorzitter. Dat is heel kort. Ik dank de Staatssecretaris voor de beantwoording in eerste termijn. Ik kijk uit naar het debat dat we ongetwijfeld met elkaar zullen hebben over de belangen van de sector en over de maatschappelijke belangen; de insteek die daarvoor is gekozen, hebben we in het interview gelezen. Ik denk niet dat ik een andere inschatting maak van het visiedocument over het gemeenschappelijk landbouwbeleid dan de Staatssecretaris suggereert. Juist voor Frankrijk zijn de klimaatafspraken namelijk heel belangrijk. Ik denk dat dit voor alle lidstaten geldt, want iedere lidstaat heeft daar zijn handtekening onder gezet. Juist daarom vraag ik om nou eens met de borst vooruit te lopen en om te laten zien dat Nederland de oplossingen heeft. Dat hoeft niet heel veel te kosten, want we kunnen laten zien hoever wij vooroplopen. Vertaal dat dus naar de paper die nu voorligt. Dat ontbreekt echt. Dat vind ik buitengewoon jammer. Ik heb een technische vraag over het octrooirecht en het kwekersrecht. Hoe gaat de interpretatie doorwerken bij het Europees Octrooibureau? Het Europees Octrooibureau is namelijk geen Europees instituut. Misschien kan de Staatssecretaris er hier op ingaan, maar het mag wat mij betreft ook schriftelijk, na de Landbouwraad. De heer Geurts (CDA): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris en zijn ondersteuning, die grotendeels uit vrouwen bestaat. Het is misschien goed om dat eens een keer te vermelden op deze nationale otterdag, waarop ik complimenten kan blijven uitdelen. Als ik dat ook nog moet gaan uitleggen, ga ik dat niet redden in één minuut, maar ik vind otters ook zeer lieve dieren! Misschien is dat het verband dan ook wel. Mevrouw Lodders (VVD): Nu gaat het te ver. De voorzitter: We gaan even resetten! De heer Geurts (CDA): Ik begrijp dat mijn spreektijd opnieuw ingaat. Ik wilde als titel aan mijn tweede termijn een oude verkiezingsslogan van het CDA meegeven: «Samen kunnen we meer». Ik ben heel blij dat de Staatssecretaris de focus wil leggen op het beschermen van de boeren en de tuinders tegen de schokken in de markt en in het verdienmodel. Ik vind het antwoord over de omvang van het budget jammer. We hebben gewoon slechte ervaringen met de onderhandeling op een andere tafel, die Minister-President Rutte toen heeft gedaan. Die hebben Nederland gewoon een miljard gekost. Ik ben wel weer blij dat de Staatssecretaris de Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 20 paper met zijn collega’s zal bespreken om te bekijken hoe wij daarmee verder gaan. Hij verwijst naar de POV en ZuivelNL. ZuivelNL geeft cash geld aan de boeren en ik begrijp nu dat ZuivelNL kiest voor een structurele aanpak. Wanneer worden de plannen van de POV bekend gemaakt? De heer Wassenberg (PvdD): Voorzitter. Ik dank de Staatssecretaris voor zijn antwoorden. Ik wil nogmaals de vraag benadrukken of bij de hertoelating van glyfosaat in ieder geval de meest schadelijke toepassing, zoals het afdoden van graangewassen vlak voor de oogst, kan worden meegenomen in de voorwaarden. Natuurlijk zou ik het liefst zien dat er helemaal geen toelating komt. Ik kan nu antwoord geven op de vraag van de heer Geurts hoe kan worden verklaard dat in bepaalde gebieden steeds minder vogels voorkomen. Ik weet niet of dit voor ieder gebied op de Veluwe geldt, maar steeds meer gebieden op de Veluwe liggen onder een stikstofdeken, onder andere door de vee-industrie. Daardoor verdringen stikstofminnende planten, kruiden en bloemen en als er minder kruiden en bloemen zijn, zijn er ook minder insecten en daardoor minder insectenetende vogels. Dit is een verklaring voor het feit dat de vogelstand op de Veluwe afneemt. Ecologen maken zich hier in toenemende mate zorgen over en er wordt steeds meer ecologisch onderzoek gedaan. De heer Grashoff (GroenLinks): Voorzitter. De Staatssecretaris heeft bij mijn weten nog niet geantwoord op mijn suggestie om zijn discussiepaper aan te vullen met paragrafen over de niet-geldelijke kant en de vraag hoe je moet omgaan met productieregulering en de marktmacht van de primaire sector. Misschien wil hij in tweede termijn kort toezeggen dat hij dat ook belangrijk vindt en dat hij dit zal doen; dan zijn wij daar uit. Het moet mij van het hart dat ik de houding van de Staatssecretaris bij het onderwerp glyfosaat niet helemaal vat. Hij heeft eerder naar aanleiding van de motie die ik met de heer Leenders heb ingediend, in het Europees overleg gezegd dat hij niet kon voorstemmen. Vervolgens heeft hij suggesties gedaan. Nu is er een soort impasse ontstaan en lijkt hij achterover te leunen en af te wachten. Is dat, gezien de voorgeschiedenis, de meest verstandige werkwijze? Ik heb de indruk dat het verstandiger zou zijn als hij nu wel acteert en zou proberen om op de een of andere manier tot een vergelijk te komen dat werkelijk iets oplevert. Ik tel mijn zegeningen. Ik ben een absoluut tegenstander van het gebruik van glyfosaat, maar als je er nu op een verantwoorde manier mee wilt omgaan, zou een beperkte toelating onder een aantal strikte voorwaarden een heel elegante benadering kunnen zijn. De heer Leenders (PvdA): Voorzitter. Ik herhaal onze waardering voor de inzet van de Staatssecretaris. Ik wens hem nogmaals veel succes. Ik heb geprobeerd te benadrukken dat naast het grote belang van de landbouw, dat er wel degelijk is, ook het natuurbelang en alle andere belangen een rol spelen. Ik heb inderdaad een uitnodiging gezien voor aanstaande maandag, maar ik weet niet of die uitnodiging zich ook uitstrekt naar het diner. Als dat het geval is, kan er dan een introducé worden uitgenodigd? Ik weet wel wie ik zou uitnodigen. De voorzitter: Ik heb zo’n vermoeden. De Staatssecretaris kan meteen antwoorden. Staatssecretaris Van Dam: Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 21 Voorzitter. Mevrouw Lodders zegt dat het goed is om hierover verder te discussiëren met elkaar. Ik verwacht dat dit debat de komende twee jaar zal worden voortgezet; wij zullen elkaar dus met enige regelmaat spreken. Dan debatteren wij ook over een aantal uitgangspunten. Het is duidelijk dat mevrouw Lodders de accenten soms wat anders legt, zeker als het gaat over klimaat en vergroening. Zij riep mij op om de borst vooruit te steken. Ik wijs nogmaals op de expositie die wij hebben georganiseerd. Die geeft een beeld van de innovatie in en de duurzaamheid van de Nederlandse landbouw en voedselproductie. Dit is nu juist een goed voorbeeld van een manier om aan anderen te laten zien wat je kunt en wat je doet. Je hoeft jezelf niet op de borst te kloppen, maar zo kun je laten zien en ervaren wat er gebeurt. Ik ben ervan overtuigd dat de andere 27 EU-Ministers volgende week naar huis gaan met in hun hoofd een beeld van Nederland als een van de meest vooruitstrevende landen in Europa op het gebied van de landbouw. Mevrouw Lodders (VVD): Ik heb veel waardering voor dat soort initiatieven, maar als die in de paper niet worden vertaald in een positie van Nederland als koploper, vraag ik me af wat daarvan de toegevoegde waarde is. Ook de VVD-fractie vindt klimaatafspraken belangrijk. Zij vindt het belangrijk dat Nederland daaraan voldoet; zij heeft er niet voor niets vol enthousiasme haar handtekening onder gezet. Laten wij dan ook de stappen die Nederland al heeft gezet, de stappen die een oplossing bieden, naar voren brengen en benadrukken. Staatssecretaris Van Dam: Mevrouw Lodders zegt: had het maar in de paper gezet. Ik zal het toejuichen als lidstaten die hierna het voorzitterschap bekleden, dit doen, maar als zij daarin vooral benadrukken hoe goed zij het doen, verwacht ik niet dat dit de discussie zal bevorderen. Wij laten echter zeker zien waartoe wij in Nederland in staat zijn; daarover kan misverstand bestaan. Mevrouw Lodders vroeg verder naar de verklaring over het kwekers- en octrooirecht en de doorwerking daarvan bij het Europees Octrooibureau. Wij hebben de tekst van de verklaring nodig om te kunnen vaststellen dat die voldoende helderheid biedt. Vervolgens zullen wij het gesprek aangaan met het EPO. Dat heeft tot nu toe patenten verleend omdat de tekst van de richtlijn dat mogelijk maakt en daarvoor een juridische basis biedt. Dit zal hopelijk de boel zodanig verhelderen dat er geen patenten meer worden verleend op groenten die ook op natuurlijke wijze kunnen worden geteeld. De heer Geurts sprak zijn steun uit voor de gesprekken met de landbouwministers. Ik waardeer dit. Ik verheug mij op de gesprekken die wij de komende tijd zullen voeren over de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Hij heeft gevraagd wanneer wij de plannen van de POV tegemoet kunnen zien; hij doelt dan met name op de besteding van die 15 miljoen. Dit hangt samen met het rapport van de commissie-Rosenthal dat naar verwachting eind juni uitkomt. Daaruit kan worden afgeleid hoe de plannen van de commissie – de POV maakt daarvan deel uit – voor de toekomst van de varkenshouderij eruitzien. Dan wordt ook duidelijk hoe het geld dat in de herfst van vorig jaar beschikbaar is gesteld, zal worden ingezet ten gunste van die toekomst. De heer Wassenberg heeft gevraagd of het afbranden van graangewassen voor de oogst kan worden verboden als glyfosaat toch wordt toegelaten. Ik heb al gezegd dat mijn opstelling ten opzichte van het voorstel van de Commissie is verwoord in de brief die ik onlangs aan de Kamer heb gestuurd. Er is op dit moment geen sprake van extra voorwaarden aan het gebruik. De gebruiksvoorwaarden worden door het College voor de Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 22 toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) opgesteld als het concrete middelen op de Nederlandse markt toelaat. De heer Grashoff merkt op dat de niet-geldelijke kant niet in de paper is opgenomen en vraagt of die eraan kan worden toegevoegd. Ik ben dat niet met hem eens. In de paper wordt wel degelijk ingegaan op de werking van de keten en de positie van de boer daarin. Zo wordt ingegaan op de internationale dimensie van het Europees landbouwbeleid. Ik meen dat mevrouw Lodders het ook met dat onderdeel niet helemaal eens is. Daarin wordt uiteengezet hoe onze kennis en innovaties kunnen worden gebruikt op andere plaatsen in de wereld en hoe wij in het kader van het Europees landbouwbeleid die rol kunnen spelen, bijvoorbeeld in Afrika. Een onderdeel van ons voorzitterschap is onder meer een conferentie met de Afrikaanse Unie. Ik meen dat het Europees landbouwbeleid daarin ook een belangrijke rol kan spelen, want het gaat niet alleen over ontwikkelingssamenwerking, net zo goed als in Nederland ontwikkelingssamenwerking en handel steeds meer hand in hand gaan omdat ze elkaar juist versterken. Dat soort elementen zit er al in, productieregels niet want dat is echt een andere discussie, maar in de paper hebben wij wel het een en ander gezegd over regels. De heer Grashoff heeft gevraagd hoe ik mijn opvatting over het gebruik van glyfosaat kan rijmen met mijn eerdere opstelling. De Kamer heeft destijds de regering bij motie gevraagd om niet in te stemmen met het Europese voorstel en haar voorgehouden om de Europese Commissie om een nieuw voorstel te vragen dat rekening moet houden met de discussie over de kankerverwekkende eigenschappen van glyfosaat. Ik heb tegen de Europese Commissie gezegd dat zij in haar nieuwe voorstel daarover helderheid moet verschaffen. Wij weten dat het Europese agentschap voor chemie (ECHA) nog een toets op die kankerverwekkendheid uitvoert. Wij kunnen daar niet op wachten, want het rapport verschijnt pas als de huidige toelatingstermijn is verlopen. Op het moment dat dit rapport verschijnt en de classificatie van glyfosaat op kankerverwekkendheid wijzigt, is er aanleiding om opnieuw naar die toelating te kijken. Dit moet dan onmiddellijk gevolgen hebben voor de toelating. De Europese Commissie heeft hiermee ingestemd; zij heeft dit opgenomen in het voorliggende voorstel. Daarmee meen ik te hebben voldaan aan de bedoelingen van de Kamer. De zorgen hierover hebben immers betrekking op de discussie over kankerverwekkendheid. De onderzoekers spreken elkaar tegen, maar de meeste wetenschappers zijn van mening dat verantwoord gebruik mogelijk is. Zij hebben daarbij de rapporten meegewogen die in opdracht van de WHO zijn gemaakt. Het lijkt mij goed dat de Commissie die voorwaarde in het besluit heeft opgenomen. Als zij nu met een nieuw voorstel komt om de toelating te verlengen tot de verschijning van het ECHA-rapport, dan gebeurt in feite wat wij met de Commissie hebben afgesproken. Daarom heb ik gezegd dat wij zo’n nieuw voorstel kunnen steunen. Volgens mij is er een rechte lijn van de motie van de Kamer naar de situatie van vandaag. De heer Leenders heeft nog om een uitnodiging voor een diner gevraagd. Ik ga graag met hem dineren, maar het diner maandagavond is helemaal vol. Wij moeten elkaar dus op een ander moment treffen. Ik zie er echter naar uit om u allen maandagochtend bij de opening van de expositie te ontmoeten. Indien de leden er maandagochtend niet bij kunnen zijn: de expositie is de hele week open voor publiek. De expositie is gratis toegankelijk. Ik meen dat ik er nu genoeg reclame voor heb gemaakt en ik hoop dat veel mensen een kijkje komen nemen. De heer Grashoff (GroenLinks): Voorzitter. Een punt van de orde. Er is onduidelijkheid ontstaan over een eventueel VAO. De heer Van Gerven heeft gisteren tijdens de regeling van werkzaamheden een vooraankondiging gedaan, maar hij is hier nu niet aanwezig. Dat is een bijzondere situatie. Ik heb geprobeerd dit op te Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 23 helderen, maar zonder resultaat. Staat er nu nog steeds een vooraankondiging en is er een VAO ingepland? Moeten wij dit verzoek hier herhalen als wij van mening zijn dat dit VAO ook echt moet plaatsvinden? Kunt u daarover duidelijkheid geven? De voorzitter: Er is inderdaad een vooraankondiging gedaan. Nu de heer Van Gerven niet is komen opdagen, kan ik geen aankondiging doen zolang die vraag niet hier is herhaald. Als de heer Grashoff een VAO wil, is het handig als hij dat nu aankondigt. De heer Grashoff (GroenLinks): Dat wil ik. De voorzitter: Als dit VAO ook betrekking heeft op de informele Raad, moet het nog deze week worden geagendeerd. Moet er dan ook nog deze week worden gestemd? De heer Grashoff (GroenLinks): Dat moet ik nuanceren. Mijn zware punt ligt niet zozeer bij de discussie over het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Als dat het enige punt is dat betrekking heeft op de informele raad, dan is mijn verzoek daar niet aan gekoppeld en kan het VAO ook op een later moment plaatsvinden. Laten wij het nog niet ingewikkelder maken dan het al is. De voorzitter: Dus ook het VAO kan op een later moment plaatsvinden? Akkoord. Wij zullen een VAO aanvragen met als eerste spreker de heer Grashoff. Ik dank de Staatssecretaris en de collega’s en ik dank het publiek voor zijn belangstelling. Sluiting 13.31 uur. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 21 501-32, nr. 935 24
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/22a54b58-cc08-400b-9a06-684c9725b155
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011–2012 21 501-32 Landbouw- en Visserijraad Nr. 576 MOTIE VAN HET LID VAN BEMMEL C.S. Voorgesteld 22 maart 2012 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat het GLB vanaf 2014 drastisch hervormd zal worden; overwegende dat veel agrariërs er na 2013 fors op achteruit gaan, met een bedrijfstoeslag uit pijler 1 die in enkele gevallen met enkele tienduizenden euro’s per jaar zal dalen; verzoekt de regering, om bij de onderhandelingen over het GLB zo min mogelijk in te leveren op de eerste pijler, en gaat over tot de orde van de dag. Van Bemmel Snijder-Hazelhoff Koopmans Dijkgraaf kst-21501-32-576 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 21 501-32, nr. 576
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/666a4acd-1f9b-4e53-b1df-4dfdac248828
Pakket Wind in de zeilen – Fiche 1K – Ontvlechten Evides en PZEM Afspraken uit pakket Wind in de zeilen Drinkwaterbedrijf Evides is op dit moment onderdeel van de Provinciale Zeeuwse Energie Maatschappij (PZEM). De regionale overheden, die de aandeelhouders van PZEM – en daarmee indirect van Evides – zijn, hebben al eerder de wens uitgesproken om Evides te ontvlechten. De dividenden van Evides vloeien nu in PZEM, en komen onder de huidige omstandigheden pas na de sluiting van de kerncentrale in 2033 beschikbaar voor de aandeelhouders. De afsplitsing stelt de provincie beter in staat om de eigen bijdrage van € 20 miljoen aan het Delta Kenniscentrum, een ander onderdeel van het compensatiepakket in te vullen. Positief effect is dat ook de andere Zeeuwse aandeelhouders van PZEM hun financiële positie kunnen versterken. In het pakket Wind in de zeilen is in fiche 1K afgesproken om te onderzoeken of hulp van het Rijk wenselijk en mogelijk is om de afsplitsing daadwerkelijk mogelijk te maken. In het fiche is opgenomen dat een oplossing voor de ontvlechting het nakomen van het contract tussen PZEM en Elektriciteits Productiemaatschappij Zuid-Nederland (EPZ; eigenaar van de kerncentrale Borssele), en daarmee de bekostiging van de amovering door vergunninghouder EPZ, niet in gevaar mag brengen en het mag de mogelijkheden tot een eventuele verlenging van de levensduur van de kerncentrale niet inperken. Als laatste is in het fiche opgenomen dat de maatregel intertemporeel budgetneutraal is. Rijk en regio onderzoeken gezamenlijk de voor- en nadelen van mogelijkheden om regio hierin te ondersteunen, met het doel daarna een besluit te nemen. Uitvoering Fiche 1K: onderzoek naar ontvlechting van Evides In gezamenlijkheid met de provincie Zeeland en de ministeries van BZK, Financien, IenW en EZK is door PwC onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van ontvlechting van Evides en naar de risico’s die hierbij een rol kunnen spelen. Uit dit onderzoek blijkt dat ontvlechting van Evides mogelijk is, binnen de inhoudelijk gestelde randvoorwaarden. Afpellen van verschillende varianten voor ontvlechting Na afronding van het onderzoek door PwC zijn verschillende opties verkend om ontvlechting financieel vorm te geven. Om ontvlechting te realiseren, is het aankopen van aandelen Evides tegen marktwaarde nodig. De marktwaarde van deze aandelen is door PwC ingeschat op 367 miljoen euro. Aangezien een lening door het Rijk niet mogelijk is gebleken, dient de aankoop gefinancierd te worden door een banklening. Een garantstelling door een overheid kan de rentelasten van een dergelijke lening sterk verlagen. Hierbij lagen twee opties op tafel: of garantiestelling door de Rijksoverheid of garantiestelling door de provincie Zeeland. Deloitte is gevraagd om indicatief in kaart te brengen wat de kans is dat er aanspraak wordt gemaakt op de garantieverplichting. In het eerste jaar schat Deloitte dat risico op 2,72% van de garantiesom, in het gehanteerde scenario. Dit komt neer op een benodigd weerstandsvermogen van afgerond 10 miljoen euro voor de garantiestelling. Dat betekent dat de provincie, met een bijdrage van het Rijk van (afgerond) € 10 miljoen, zelf garant zou kunnen staan. Onder die omstandigheden past een garantiestelling door het Rijk – die ook hogere kosten met zich mee brengt – niet binnen het geldende beleidskader risicoregelingen van het Rijk. Besluit over ontvlechting Evides De stuurgroep Wind in de zeilen constateert hiermee dat Evides ontvlochten kan worden uit PZEM. De Rijksoverheid ondersteunt de provincie Zeeland (en hiermee indirect alle Zeeuwse aandeelhouders en dus Zeeuwse overheden) bij deze ontvlechting. Dit geschiedt door een incidentele bijdrage van 10 miljoen euro van het Rijk aan de provincie Zeeland om de aankoop van Evides mogelijk te maken. De stuurgroep besluit dat daarmee het fiche 1K is afgerond. Nadere afspraken over het besluit Bij het besluit horen de volgende nadere afspraken: • Het Rijk levert een incidentele bijdrage van 10 miljoen euro aan de provincie Zeeland voor de aankoop van de aandelen Evides, waarmee de provincie haar weerstandsvermogen kan ophogen ten behoeve van de garantie. Dit bedrag volgt bovenop het eerder afgesproken pakket Wind in de zeilen. Tussen Zeeland, Vlissingen en het Rijk is de afspraak dat het Pagina 1 van 2 • • • • • • • compensatiepakket zelf geen openstaande afspraken meer bevat die zouden leiden tot aanpassing van het financiële kader van het compensatiepakket. Evenwel kan de uitvoering van afspraken, zoals nadere onderzoeken die in het compensatiepakket zijn afgesproken, leiden tot nieuwe wensen of verzoeken aan elkaar. Die wensen of verzoeken vallen buiten dit compensatiepakket en maken onderdeel uit van de reguliere afwegingen en procedures binnen de gemeente Vlissingen, de provincie Zeeland en de Rijksoverheid. Gesprekken daarover worden daarom overgelaten aan andere gremia dan de stuurgroep. Afgesproken is dat het compensatiepakket ook geen factor is in deze of andere afwegingen, noch in de zin dat de regio daar rechten aan kan ontlenen, noch in de zin dat het compensatiepakket een argument vormt voor het Rijk om de regio in reguliere en/ of nieuwe trajecten uit te sluiten. Het kasritme waarin de middelen worden uitgekeerd wordt bepaald door de ruimte die het Rijk begrotingstechnisch in verschillende jaren heeft. Er wordt een harde verplichting aangegaan richting Zeeland waardoor die de verplichting als te verwachten inkomsten kan opvoeren en zelf de liquiditeitsbehoefte via haar treasury kan regelen. Het Rijkt bepaalt nog op welke wijze en in welk tempo de 10 miljoen euro aan Zeeland precies worden overgemaakt, maar streeft naar een termijn van maximaal 4 jaar met het zwaartepunt in de eerste jaren. De verdere verantwoordelijkheid voor de aankoop van Evides, inclusief alle bijbehorende risico’s, ligt bij de regio Zeeland. Het Rijk gaat ervan uit dat de provincie de bijdrage daadwerkelijk gebruikt voor het ophogen van het weerstandsvermogen ten behoeve van de garantie op de lening voor de aankoop van Evides, maar zal de incidentele bijdrage niet terugvorderen als dit bedrag niet of niet volledig voor dit doel wordt aangewend, of als in de toekomst de 10 miljoen euro niet meer of niet meer volledig nodig is voor de garantie op de lening die de tussenholding aangaat voor de aankoop van Evides. Het fiche 1K, ontvlechten Evides en PZEM, onderdeel van pakket Wind in de zeilen, is met dit besluit afgerond. De regiopartners komen daar niet meer op terug, ook niet wanneer er binnen Zeeland geen politieke instemming met deze oplossing gevonden kan worden. De realisatie van de ontvlechting van Evides maakt geen onderdeel uit van pakket Wind in de zeilen. Zoals afgesproken in het compensatiepakket mag een oplossing rond Evides het nakomen van het contract tussen PZEM en EPZ, en daarmee de bekostiging van de amovering door vergunninghouder EPZ niet in gevaar brengen. Het Rijk en de regio erkennen het belang van een afdoende amoveringsfonds van de kerncentrale. Vanuit dit belang zal de provincie Zeeland in haar rol als aandeelhouder van PZEM bewaken dat PZEM blijft voldoen aan de wettelijke en contractuele vereisten jegens EPZ, waardoor EPZ in staat blijft tot het vullen van het amoveringsfonds. Dit besluit door de stuurgroep betreft een voorgenomen besluit. Het besluit wordt definitief na akkoord van de betreffende volksvertegenwoordigingen. Het Rijk en de regio streven ernaar dit voor de zomer af te ronden. Het Rijk en (de regio) Zeeland stemmen de gezamenlijke communicatie over dit besluit af. Pagina 2 van 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e6035f76-a48d-48b1-9cd0-6188dc1b78eb
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 35 420 Noodpakket banen en economie Nr. 272 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 27 mei 2021 De coronapandemie heeft in heel Europa tot grote inkomensonzekerheid geleid voor werknemers en zelfstandig ondernemers. Het kabinet heeft direct actie ondernomen om banen te behouden en faillissementen te voorkomen bij bedrijven in Nederland die hard geraakt zijn door de crisis. Daarom is snel na de start van de pandemie het noodpakket van kracht geworden met onder andere de NOW, de TOGS en de Tozo. Later zijn daar de TVL en de TONK aan toegevoegd. Deze maatregelen hadden en hebben allemaal tot doel de negatieve economische gevolgen van de crisis zo veel mogelijk te verzachten. Hier blijft het kabinet zich voor inzetten. Tegelijk bleek ook dat niet álle mensen geholpen kunnen worden. Grensondernemers, woonachtig in België of Duitsland, met een onderneming in Nederland komen noch voor een Tozo-uitkering voor levensonderhoud (bijstand) in Nederland noch voor een vergelijkbare uitkering in hun woonland België of Duitsland in aanmerking. Deze grensondernemers komen overigens wel in aanmerking voor een lening voor bedrijfskapitaal om liquiditeitsproblemen als gevolg van de coronapandemie te voorkomen. Uw Kamer vroeg meermaals om aandacht voor deze groep, onder andere via de motie van het lid Palland c.s.1 die het kabinet verzocht om zich voor deze grensondernemers te blijven inspannen, hun situatie te monitoren en hierover periodiek te rapporteren. Daarnaast heeft uw Kamer met de kamerbreed (Handelingen II 2020/21, nr. 51, item 14) aangenomen gewijzigde motie van de leden Gijs van Dijk (PvdA) en Palland (CDA)2 het kabinet verzocht alles op alles te zetten om deze grensondernemers in hun levensonderhoud te ondersteunen. Tot slot heeft de Vaste Kamercommissie mij op 15 april jl. verzocht ook te reageren op de brief van een grensondernemer die in dit verband vraagt 1 2 kst-35420-272 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Kamerstuk 35 420, nr. 132 Kamerstuk 35 669, nr. 43 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272 1 of het juridisch mogelijk is een specifieke regeling te maken voor pendelende grensondernemers in België en Duitsland. In deze brief ga ik in op al uw verzoeken om u tot slot te informeren over mijn conclusie dat er geen uitvoerbare en houdbare regeling is te treffen die aan uw wensen tegemoetkomt. Uiteraard ben ik bereid om te zijner tijd met u hierover in gesprek te treden. Situatie grensondernemers België en Duitsland De situatie van ondernemers net over de grens heeft al sinds de totstandkoming van de Tozo de aandacht van de Staatssecretarissen en mij. Volgens informatie van de Kamer van Koophandel (KvK) zijn er in totaal zo’n 13.600 in Nederland gevestigde ondernemingen waarvan de eigenaar in België of Duitsland woont. Onbekend is in hoeverre zij inkomensproblemen hebben als gevolg van corona. Grensgemeenten, individuele grensondernemers en de Europese Commissie hebben gewezen op de omstandigheden van deze groep. In haar brief van 1 juli 20203 heeft de toenmalige Staatssecretaris uiteengezet hoe de Tozo zich verhoudt tot de regelingen in België en Duitsland en welke inspanningen zijn gepleegd om deze groep ondernemers te ondersteunen. Op mijn verzoek en ter uitvoering van de eerste motie hebben de Euregio’s4 begin december 2020 een enquête uitgevoerd onder de medewerkers van de Nederlands-Duitse en Nederlands-Belgische GrensInfoPunten5 over de situatie van de hiervoor omschreven grensondernemers. Het algemene beeld uit deze enquête is dat ondernemers – bijvoorbeeld als ze niet aan de voorwaarden voor bijstand in hun woonland voldeden – worden terugverwezen naar Nederland, omdat zij daar sociale premies en over een deel van het totale inkomen loon- en of inkomstenbelasting betalen. De ondernemers woonachtig in België of Duitsland komen namelijk niet in aanmerking voor bijvoorbeeld bijstand in het woonland vanwege voorwaarden als partnerinkomenstoets, een vermogenstoets, te veel eigen inkomsten of het niet beschikken over een langdurig verblijfsrecht (langer dan 5 jaar). Het gehele rapport naar aanleiding van de enquête vindt u bijgesloten in deze brief. Overigens gelden soortgelijke voorwaarden ook onder de Nederlandse Tozo-regelingen, op de Tozo 1-regeling na, die gold voor ten hoogste drie aaneengesloten kalendermaanden in de periode maart tot en met augustus 2020. Alles op alles zetten voor steun voor levensonderhoud De gewijzigde motie van de leden Van Dijk en Palland vraagt het kabinet om alles op alles te zetten voor steun van grensondernemers. Het beeld uit beide Kamers is dat de motie specifiek gericht is op ondernemers in België en Duitsland. Naar aanleiding van de motie heb ik een groot aantal mogelijkheden (opnieuw) laten onderzoeken om invulling te geven aan de wens om deze groep grensondernemers tegemoet te komen. De onderzochte opties bespreek ik hieronder één voor één. Daarbij ga ik in op de mogelijkheden en de bijkomende nadelen en risico’s; zowel juridische als ten aanzien van uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, samenhangend met het feit dat controle in het buitenland varieert van zeer lastig tot onmogelijk. 3 Kamerstuk 32 851, nr. 67 Getrokken door de Euregio Rijn-Maas noord; https://euregio-rmn.de 5 https://grenzinfo.eu/nl 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272 2 Allereerst is bezien of de doelgroep zou kunnen worden beperkt (afgebakend) tot alleen pendelende grensondernemers in de buurlanden. Daarvoor is gekeken naar de al bestaande definitie van «grenswerkers». De doelgroep zou dan beperkt kunnen worden tot de zelfstandig ondernemers die als zelfstandigen werkzaamheden verrichten in Nederland maar die wonen in een andere lidstaat en die in beginsel dagelijks of ten minste eenmaal per week terugkeren naar hun onderneming in Nederland (pendelen). Deze groep wordt geacht een nauwe band te hebben met Nederland. Omdat in principe alle EU-burgers gelijk moeten worden behandeld, volstaat de definitie van grensondernemers niet. De voorwaarde dat sprake is van een nauwe band met Nederland kan wel gesteld worden. De regeling zou echter moeten gelden voor alle ondernemers die niet in Nederland (maar elders in de EU, EER en Zwitserland) wonen, voor zover zij een nauwe band met Nederland hebben. Ook zou het niet alleen kunnen gaan om personen die feitelijk regelmatig naar Nederland komen (die pendelen) om hun zelfstandige activiteiten of diensten te verrichten, maar ook om personen die hun diensten regelmatig (digitaal) vanuit het buitenland verrichten. Ook zij kunnen immers hun omzet in Nederland hebben verloren. Het is juridisch dus niet mogelijk een specifieke regeling te maken alleen voor pendelende grensondernemers in de buurlanden. 4. Opties die zijn onderzocht a) Uitbreiding Tozo voor levensonderhoud b) Belastingkorting en/of compensatie/aanvulling bij belastingaangifte van ondernemers c) Aanpassing belastingverdragen met België en Duitsland d) Opslag op Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) e) Subsidieregeling gemeenten f) Bilaterale afspraken g) Tijdelijke tegemoetkoming ingevolge artikel 9, Kaderwet SZWsubsidies a) Uitbreiding Tozo voor levensonderhoud In deze variant wordt de Tozo-uitkering voor levensonderhoud ook opengesteld voor ondernemers buiten het Nederlandse grondgebied. De Tozo is een tijdelijke crisismaatregel en vindt zijn grondslag in de Participatiewet. De Tozo-uitkering voor levensonderhoud maakt dus onderdeel uit van de Participatiewet. Het basisprincipe is het territorialiteitsbeginsel. Alleen personen die rechtmatig in Nederland woonachtig zijn, kunnen aanspraak maken op sociale bijstand en dus ook op de Tozo-uitkering voor levensonderhoud. Zoals eerder aangegeven, worden sociale bijstandsuitkeringen niet geëxporteerd. Export van de Tozo-uitkering voor levensonderhoud is niet in lijn met het karakter van een dergelijke bijstandsuitkering. Als Nederland ervoor zou kiezen dit wel te doen, dan is het risico dat dit precedentwerking heeft. Dit kan een onevenredige belasting voor het Nederlandse bijstandsstelsel opleveren, aangezien dan ook de bijstand geëxporteerd zou kunnen worden. Er zou bovendien niet gecontroleerd kunnen worden of die uitkeringen rechtmatig worden verstrekt, omdat de rechtsbasis voor het uitwisselen van de daarvoor noodzakelijke informatie ontbreekt. b) Belastingkorting en/of compensatie/aanvulling bij belastingaangifte van ondernemers Onderzocht is of de groep grensondernemers die hier de onderneming drijft, maar in een andere lidstaat woont en die niet in aanmerking is gekomen voor de Tozo-uitkering voor levensonderhoud of een andere Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272 3 inkomensvoorziening in het woonland en door de coronacrisis kampt met zeer lage inkomsten, een belastingkorting gedurende het belastingjaar 2021 of een compensatie/aanvulling bij de belastingaangifte kan worden verleend. Dat sluit aan bij het gegeven dat de ondernemers in Nederland belasting betalen. Het is echter niet mogelijk de korting of compensatie/ aanvulling bij belastingaangifte alleen aan grensondernemers woonachtig in Duitsland en België te bieden. Zo’n korting of compensatie/aanvulling zou dan verstrekt moeten worden aan álle ondernemers in Nederland en dus ook aan ondernemers die een onderneming in Nederland voeren, maar woonachtig zijn in andere lidstaten. Het aanpassen van fiscale regelingen en inrichten van dergelijke maatregelen is complex en vergt veel tijd. De maatregelen zouden pas op langere termijn in werking treden omdat uitvoering met terugwerkende kracht niet mogelijk is. De compensatie/aanvulling en de belastingkorting zijn een tegemoetkoming aan ondernemingen en vormen staatssteun6. Uitvoering via de fiscaliteit is dan ook niet mogelijk, wel door een ander overheidslichaam. Het risico van misbruik en oneigenlijk gebruik is voor beide maatregelen hoog. Uit de aangifte kan niet worden afgeleid welke inkomsten de in het buitenland (EU, EER en Zwitserland) wonende ondernemers hebben. Als een andere overheidsinstantie de regeling zou dienen uit te voeren is ook vereist dat deze beschikt over de informatie uit de aangifte en dat de overheidsinstantie over voldoende fiscale expertise beschikt. De belastingkorting is daarenboven weinig effectief aangezien de korting niet kan worden verstrekt als te weinig belasting verschuldigd is. c) Aanpassing belastingverdragen met België en Duitsland Belastingverdragen zien op de verdeling van heffingsrechten tussen landen. In situaties waar anders dubbele belasting kan optreden, bepaalt het verdrag welk land mag heffen van personen die in het ene land wonen en in het andere land werken. Een belastingverdrag is daarmee niet geschikt om een steunmaatregel in op te nemen. De aanpassing van het belastingverdrag is daarom geen optie om grensondernemers die geen Tozo ontvangen tegemoet te komen. d) Opslag op Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) Bezien is of in de TVL een forfaitaire opslag kan worden geregeld voor ondernemers met een substantieel omzetverlies vanwege de coronacrisis die vanwege gebrek aan enige inkomensondersteuning een inkomen hebben onder het Nederlandse sociaal minimum. Afbakening tot alleen in Duitsland en België woonachtige grensondernemers is ook voor deze regeling niet mogelijk. Voor een dergelijke regeling zou ook naar buitenlands inkomen binnen de EU, EER en Zwitserland moeten worden gekeken, controle en handhaving zouden ook bij deze maatregel ondoenlijk zijn. De TVL is daarnaast gericht op het ondersteunen van ondernemingen (in bepaalde sectoren) en niet op het ondersteunen van individuele ondernemers/natuurlijke personen. Binnen de TVL dan een opslag invoeren die specifiek ten goede moet komen aan in België en Duitsland woonachtige zelfstandig ondernemers die een MKB-onderneming (in bepaalde sectoren) in Nederland voeren is niet mogelijk. Tot slot zou de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) de regeling moeten uitvoeren en de RVO heeft daarvoor geen capaciteit. Opschaling van de capaciteit zou overigens geen optie zijn gelet op de andere bezwaren. 6 Een kleine tegemoetkoming zou onder de de-minimisverordening gebracht kunnen worden. Deze steun moet dan onder de grens van € 200.000,– zijn over een periode van drie belastingjaren totaal. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272 4 e) Subsidieregeling gemeenten Bezien is of een landelijke subsidieregeling kan worden gemaakt waarbij de groep grensondernemers (natuurlijke personen) bij de regiogemeente zou kunnen aankloppen voor een tegemoetkoming in de kosten voor levensonderhoud. Een dergelijke regeling is echter net als de Tozo uitkering levensonderhoud feitelijk sociale bijstand aan natuurlijke personen. De facto maakt dit daarom geen verschil met het exporteren van de Tozo. De nadelen en risico’s daarvan zijn hierboven (onder a.) reeds beschreven. Uit de aard der zaak is het niet mogelijk aan ondernemingen sociale bijstand voor levensonderhoud te verstrekken. Dat kan alleen aan natuurlijke personen worden verleend. Sociale bijstand wordt niet geëxporteerd en ook de gemeente kan deze niet verstrekken aan inwoners van andere EU-lidstaten. f) Bilaterale afspraken Bezien is of via diplomatieke weg met Duitsland en België bilaterale afspraken gemaakt kunnen worden om hen ertoe te bewegen sociale bijstand te verschaffen aan de groep grensondernemers die daar woonachtig is, bijvoorbeeld door de inrichting van hun covid-19 gerelateerde regelingen. Duitsland zou hierbij de voorwaarde van een ononderbroken verblijfsduur van minimaal 5 jaar kunnen laten vallen. België zou de voorwaarden van de sociale bijstand kunnen versoepelen zoals Nederland heeft gedaan bij verstrekking van de Tozo 1 voor levensonderhoud (eerste drie maanden geen partnerinkomens- en vermogenstoets, daarna alleen partnerinkomenstoets en geen gevolgen voor het verblijfsrecht). Hierover is uw Kamer al bij brief van 1 juli 20207 geïnformeerd. Ondanks grote inspanning vanuit Nederlandse zijde ligt het niet in de lijn der verwachtingen dat Duitsland en België alsnog bereid zijn over gaan tot aanpassingen van hun regelingen. Ondanks de continue monitoring hebben de autoriteiten in Berlijn geen signalen uit de grensstreken vernomen die aanleiding zouden zijn voor aanpassingen van de bijstandsregels op federaal niveau. Zij verwijzen ook naar de bevoegdheden die lokale Duitse overheden hebben om soepeler met de bijstandsregels om te gaan als deze oordelen dat er sprake is van een schrijnend geval. De autoriteiten in Brussel hebben de grondslag voor coronasteun gebaseerd op de sociale zekerheid en zijn niet bereid het eigen systeem om te zetten om over te stappen naar steun die gestoeld is op de sociale bijstand (zoals in Nederland en Duitsland). g) Tijdelijke tegemoetkoming ingevolge artikel 9, Kaderwet SZW-subsidies Als toch voor een regeling zou worden gekozen, dan lijkt de juridisch minst kwetsbare optie een financiële tegemoetkoming (lumpsum) te zijn – inhoudende een spoedeisende, tijdelijke verstrekking – gebaseerd op artikel 9 Kaderwet SZW-subsidies. De vormgeving van een eventuele nieuwe regeling is een complexe exercitie aangezien er veel (internationaal) juridische aspecten een rol spelen8. De regeling moet zo ingericht worden dat deze geen sociale bijstand is of erop lijkt, terwijl het stellen van beperkende voorwaarden wel vereist is om te bevorderen dat de middelen ook alleen terecht komen bij degenen voor wie deze bedoeld zijn. Als de optionele regeling toch als bijstandsverstrekking voor levensonderhoud zou worden gezien, kan dit 7 8 Kamerstuk 32 851, nr. 67 Op dit moment zijn niet alle complexiteiten volledig in beeld, waaronder bijvoorbeeld de fiscale behandeling van de tegemoetkoming; belastingplicht kan afhankelijk zijn van bilaterale verdragen en het is mogelijk dat (net als bij de TOFA) wijziging van fiscale wetgeving noodzakelijk is. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272 5 gevolgen hebben voor export van bijstand. Onduidelijk is hoeveel personen binnen de EU, EER en Zwitserland aanspraak zouden kunnen maken op de regeling. De totale doelgroep betreft naar schatting op grond van informatie van de KvK ongeveer 20.000 zelfstandigen, waarvan er ongeveer 13.600 in België en Duitsland wonen. Door het stellen van hieronder nader besproken voorwaarden gaat het om minder zelfstandigen. Harde voorwaarde is dat er in het land waar de betrokken ondernemers wonen voor hen het inkomen (uit onderneming + eventuele buitenlandse voorzieningen) in een bepaalde referentieperiode onder een bepaald bedrag moet zijn alvorens de betrokken ondernemer voor de lumpsum in aanmerking zou kunnen komen. Daarnaast zouden zij moeten voldoen aan andere voorwaarden, zoals die ook voor de Tozo gelden, zoals urencriterium, inschrijving Kamer van Koophandel vóór 17-3-2020, in Nederland premies volksverzekeringen afdragen, etc. De regeling zou dan een eenmalige financiële tegemoetkoming verstrekken in de kosten die de ondernemer vanwege Covid-19 tussen maart en mei 2020 heeft gemaakt, waarbij uitgegaan wordt van een vast bedrag van € 2.000,–. Dit is geen hoog bedrag en kan in de ogen van de buitenlandse grensondernemers als onvoldoende worden gezien, maar een hoger of maandelijks bedrag is juridisch risicovol vanwege de gelijkenis met bijstand. Een te hoog bedrag kan ook leiden tot klachten van ondernemers woonachtig in Nederland die geen of minder Tozo-uitkering hebben ontvangen dan € 2.000,–. De tegemoetkoming is onafhankelijk van de leefvorm van de betrokken ondernemer. De tegemoetkoming9 is geen klassieke socialezekerheidsuitkering zoals we die in Nederland kennen: geen premiebetaling, geen verzekering, bevat geen partnertoets en is niet structureel. De optionele regeling is echter niet uitvoerbaar en handhaafbaar. Omdat de betrokkenen in het buitenland verblijven is de controle van de voorwaarden voor de tegemoetkoming zeer problematisch of zelfs onmogelijk. Eventuele terug- en invordering is in de praktijk niet goed uitvoerbaar. Tegelijkertijd wordt het Misbruik & Oneigenlijk gebruik (M&O)-risico van de regeling ingeschat op zeer hoog. Bij de aanvraag zou goed gecontroleerd moeten worden of aan de voorwaarden is voldaan. De uitvoeringsinstanties die inmiddels gepolst zijn (waaronder de Sociale Verzekeringsbank (SVB), de directie Uitvoering voor Beleid (UvB) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en de gemeente Maastricht hebben aangegeven dat de regeling voor hen onuitvoerbaar is: controles (van de harde voorwaarden) in het buitenland en van buitenlandse bewijsstukken zijn niet uit te voeren. Er moet dan volstaan worden met verklaringen die een fraudeafbreukrisico alleen maar vergroten. Europese Commissie Zoals uw Kamer bekend is, is er informeel overleg met de Europese Commissie waarbij de laatste stand van zaken is dat de Commissie van oordeel is dat de Tozo uitkering voor levensonderhoud geen socialezekerheidsuitkering is in de zin van Verordening (EG) nr. 883/2004, maar een sociale bijstandsuitkering. Sociale bijstandsuitkeringen worden door Nederland en de andere EU lidstaten in overeenstemming met het Europese recht alleen aan inwoners van het eigen land verstrekt. Wel heeft de Europese Commissie vragen gesteld of het niet verstrekken van de Tozo uitkering voor levensonderhoud aan ondernemers woonachtig binnen de EU, EER en Zwitserland de vrijheid van vestiging niet belemmert. 9 Gelet op artikel 107, eerste lid, VWEU vormt een dergelijke regeling staatssteun. Deze steun blijft echter onder de grens van € 200.000,– over een periode van drie belastingjaren totaal. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272 6 Mogelijke consequentie van het afzien van een regeling is dat de Europese Commissie een infractieprocedure tegen Nederland start bij het Europese Hof van Justitie (HvJ) vanwege schending van het gelijkheidsbeginsel of het belemmeren van de vrijheid van vestiging. Het is lastig in te schatten wat het oordeel van het Hof in een dergelijke procedure zou zijn. Anderzijds roept het wél treffen van een regeling ook tal van onvoorzienbare juridische en financiële risico’s op. Ook in dat geval is het mogelijk dat deze tot procedures leidt. Conclusie De verkenning heeft duidelijk gemaakt dat het niet mogelijk is om een regeling te maken alleen voor grensondernemers woonachtig in België en Duitsland, die de onderneming in Nederland drijven. Het meest principiële bezwaar tegen een financiële tegemoetkoming voor grensondernemers is dat op grond van het Europese recht en het gelijkheidsbeginsel niet alleen maar steun kan worden verleend aan grensondernemers in België en Duitsland. Iedere regeling zou moeten gelden voor alle EU-burgers, die niet in Nederland verblijven, maar wel een onderneming in Nederland hebben en hier belasting betalen. Ook mag een maatregel geen ongelijke behandeling opleveren ten opzichte van ondernemers die inwoner zijn van Nederland en daar een onderneming drijven. Aan elke optie -ook aan de juridisch minst kwetsbare optie- kleven dus veel en aanzienlijke risico’s. Als de optionele regeling toch als bijstandsverstrekking voor levensonderhoud zou worden gezien, heeft dit mogelijk gevolgen voor export van bijstand. Ook kan deze optionele regeling leiden tot klachten en juridische procedures, met als verschil dat invoering dan al zou hebben geleid tot export naar het buitenland. Dat zou een onomkeerbaar proces in gang kunnen zetten van onbedoelde export van onze sociale bijstandsregelingen, bijvoorbeeld de AIO10. Ik acht dit soort risico’s ongewenst. Als geconcludeerd wordt dat het ook hier om verstrekking van middelen voor levensonderhoud gaat, kan dit alsnog consequenties hebben voor verstrekking van de Tozo-uitkering voor levensonderhoud aan niet-inwoners van Nederland. Het zou inbreuk maken op het Nederlandse sociale bijstandsstelsel met grote financiële gevolgen. De keuze voor de juridisch minst kwetsbare regeling brengt zoveel risico’s met zich mee, evenals risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O), frauduleus gebruik en grote obstakels in het kader van de uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid, dat de regeling onwenselijk is. Alles afwegende ben ik daarom voornemens geen regeling voor grensondernemers te treffen. Ik ben mij ervan bewust dat dit een teleurstellende conclusie is voor de ondernemers die het betreft. Steun voor ondernemers in verband met de coronacrisis Voor alle ondernemers in Nederland, ook degenen die niet in Nederland woonachtig zijn zoals de grensondernemer die een brief heeft gestuurd naar uw Kamer, zijn er in verband met de coronacrisis diverse andere steunmaatregelen in het Nederlandse steunpakket. De groep grensondernemers in onze buurlanden kan -evenals ondernemers woonachtig binnen de EU, EER en Zwitserland die de onderneming in Nederland drijvenonder dezelfde voorwaarden als zelfstandigen die wonen en werken in Nederland in aanmerking komen voor een lening voor bedrijfskapitaal van maximaal € 10.157 tegen een verlaagd rentepercentage. Daarnaast kunnen zij – indien zij aan de voorwaarden voldoen – in aanmerking komen voor de TVL, en begeleiding bij een tijdelijke stop van de onder10 aanvullende inkomensvoorziening ouderen Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272 7 neming (TOA11). Ondernemers die mensen in dienst hebben die in Nederland sociaal verzekerd zijn, kunnen een beroep doen op de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW). Ten slotte zijn er maatregelen getroffen voor ondernemers in Nederland met betrekking tot extra kredietfaciliteiten, zoals Qredits, en in de belastingsfeer (zoals uitstel van betaling van belastingschulden). De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees 11 Time-out-arrangement Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 420, nr. 272 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4dac94cb-a7ab-4124-8149-3382d99d3b11
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 34 682 Nationale Omgevingsvisie Nr. 83 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 7 juni 2021 In Nederland staan we voor urgente maatschappelijke opgaven, zoals klimaatverandering, stikstofreductie, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven benutten we om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. Met de vorig jaar september gepubliceerde Nationale Omgevingsvisie (NOVI) (Bijlage bij Kamerstuk 34 682, nr. 53/E) bieden we een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen ons land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. De NOVI stelt een nieuwe aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties en met regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werken we aan de uitvoering van de vier prioriteiten uit de NOVI: ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie, een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel, sterke en gezonde steden en regio’s en een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. Het duurzaam vernieuwen van Nederland is een proces van de lange adem. Tegelijkertijd doet de actualiteit een beroep op ons vermogen snel in te spelen op ontwikkelingen in de samenleving. De COVID-19pandemie, bijvoorbeeld, laat ons zien hoe kwetsbaar we zijn. Op dit moment werkt het kabinet aan een economisch herstelbeleid dat ook onze doelen op het terrein van leefomgevingsbeleid voor de langere termijn dient. Het oplossen van problemen op de korte termijn komt zo in lijn met de strategische visie zoals in de NOVI verwoord. Met deze eerste jaarlijkse voortgangsbrief NOVI informeer ik, mede namens de Ministers van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW), voor Medische Zorg en Sport (MZS), en de Staatssecretarissen kst-34682-83 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 1 van Infrastructuur en Waterstaat (IenW), Economische Zaken en KlimaatKlimaat en Energie (EZK-KE), Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en Defensie (DEF), uw Kamer over de voortgang die is geboekt in het leefomgevingsbeleid sinds de publicatie van de NOVI. Deze brief bevat nieuwe informatie, maar ook informatie die al door verschillende bewindspersonen reeds aan uw Kamer is gestuurd. Door dit samen te beschrijven in deze brief, geven we uw Kamer inzicht in de samenhang, in de integrale aanpak en in de samenwerking tussen de departementen en met medeoverheden. De brief toont aan dat er belangrijke stappen zijn gezet in de uitvoering van de ambities in het leefomgevingsbeleid, maar dat er ook nog grote opgaven voor ons liggen. In deze brief ga ik in op de gevolgen van COVID-19 voor de leefomgeving, zoals toegezegd tijdens het Algemeen overleg NOVI d.d. 24 september 20201. Ook ga ik met name in op de vorderingen bij de realisatie van de vier NOVI-prioriteiten, het NOVI-instrumentarium en de resultaten van de Bestuurlijk Overleggen Leefomgeving (BOL). Tot slot wordt u geïnformeerd over twee recent verschenen rapporten, het Interdepartementale Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening en het advies van de Studiegroep Ruimtelijke Inrichting Landelijk Gebied. Leefomgeving en COVID-19 De coronacrisis heeft een ongekende invloed gehad op het gebruik van de ruimte: het land is tijdens de lockdowns letterlijk stilgevallen: straten, winkels, kantoren en horeca waren leeg. Zelfs in de drukste maand tijdens de coronacrisis lag het OV-gebruik in 2020 bijna de helft lager dan het jaar ervoor. Veel ondernemers beleven ondanks alle steunmaatregelen zware tijden. Bedrijven en organisaties moesten geheel of gedeeltelijk sluiten. Toch kon bijna 50% van de werkenden het werk thuis met behulp van digitale middelen geheel of gedeeltelijk voortzetten2. In weekenden en op mooie dagen worden stranden, parken en natuurgebieden overlopen door bezoekers. Een actueel overzicht van maatregelen om het gebruik van de openbare ruimte in goede banen te leiden biedt de aan het begin van de coronacrisis gestarte site https://maaksamenruimte.nl/. De crisis accentueert het belang van een goed functionerende en toegankelijke digitale infrastructuur en van een gezonde en aantrekkelijk ingerichte leefomgeving. Onze digitale infrastructuur bleek opgewassen tegen de uitdagingen die de coronacrisis met zich mee bracht. Om binnen de complexe maatschappelijke opgaven van klimaat, natuurherstel, energie, stikstof, biodiversiteit, woningbouw en mobiliteit ook de gewenste gezondheidswinst te halen, is er een integrale impuls nodig. Met het Programma Gezonde, Groene Leefomgeving (PGGL) wil het kabinet beleid, praktijk en kennis beter aan elkaar verbinden om te komen tot een leefomgeving die bijdraagt aan gezondheid voor iedereen; een leefomgeving die toegankelijk is voor iedereen, waarin mensen beschermd worden tegen gezondheidsschade en waarin een gezonde leefstijl wordt bevorderd3. Veel effecten op de langere termijn zijn nog ongewis4. Als belangrijke onzekere variabele wordt door veel onderzoekers het aandeel thuiswerken 1 Kamerstuk 34 682, nr. 55. Zie o.a. CPB (2021). Thuiswerken vóór, tijdens en ná de coronacrisis. Den Haag. & KiM (2021) Update ontwikkelingen thuiswerken t/m januari 2021. Den Haag. 3 Kamerstuk 32 793, nr. 549. 4 Zie o.a. CPB, PBL en SCP, Briefadvies Planbureaus voor herstelbeleid. Een doorstart van de samenleving. Den Haag, 2021; KIM, Mobiliteit en de coronacrisis. Den Haag, 2020; PBL, Veerkracht beproefd. Den Haag, 2020. 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 2 na de crisis gezien en de effecten op mobiliteit, regionale kantoren- en woningmarkten en de leefomgevingskwaliteit5. De coronacrisis heeft de bestaande problematiek in gebieden en grote steden waar de leefbaarheid al onder druk stond verergerd. De coronacrisis heeft op de woningmarkt met name gevolgen voor mensen met lage inkomens en mensen met een bijzondere woonbehoefte. Ook de problematiek in de 13 grenskrimpregio’s is door corona nog scherper geworden. Door het soms letterlijk sluiten van de grens, of de verschillende regimes aan weerszijden van de grens is ook hier de leefbaarheid onder druk komen te staan. Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) concludeert dat de crisis de vitaliteit van de centra van middelgrote steden ondermijnt: corona heeft trends versterkt die leegstand vergroten, zoals online-winkelen en thuiswerken. Daarom heeft dit kabinet in 2020 100 miljoen ter beschikking gesteld om vitaliteit en leefbaarheid van winkelgebieden in binnensteden te bevorderen6 en gaan de G67 samen met de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Economische Zaken en Klimaat (EZK) en Justitie en Veiligheid (JenV) de impact van de coronacrisis op de grote binnensteden verkennen. Daarmee heeft het kabinet eerste stappen gezet. Het kabinet brengt in kaart of de geconstateerde kwetsbaarheden van de leefomgeving structurele oplossingen behoeven. De planbureaus, de Raad voor de Leefomgeving (Rli) en de Sociaal-Economische Raad (SER) adviseren om met het herstelplan op de korte termijn een bijdrage te leveren aan het economische herstel en de brede welvaart en op de lange termijn aan de transitie richting een duurzame samenleving8. Met het naar voren halen van investeringen in een duurzame leefomgeving vorig jaar hebben de leefomgevingsdepartementen een eerste stap gezet in het verbeteren van de leefomgevingskwaliteit, de nationale belangen, de opgaven van de NOVI en aan het op korte termijn mogelijk maken van duurzaam economisch herstel. Deze samenwerking is voortgezet richting het Recovery and Resilience Facility (RRF) van de Europese Commissie en het nationaal herstelplan om de effecten van de Corona crisis op een duurzame en gezonde leefomgeving aan te kunnen pakken. Nederland maakt naar verwachting aanspraak op € 5,96 miljard van het RFF. NOVI-prioriteiten Sterke en gezonde steden en regio’s Realisatie van woningbouw zeker in de regio’s met een gespannen woningmarkt is een zaak van de allerhoogste prioriteit, zoals ook uw Kamer met de motie van de leden Terpstra en Regterschot9 onderstreept heeft. In samenwerking met medeoverheden, corporaties en marktpartijen zorgen we dat er meer gebouwd wordt, vooral daar waar dit het hardste nodig is. Ik heb hierover afspraken gemaakt in woondeals, waardoor er extra plancapaciteit gerealiseerd wordt (tot 130% van behoefte 2030) en er zijn financiële middelen ter beschikking gesteld. Over de aanpak, inzet en de resultaten woningbouw bericht ik u apart. Ik verwacht dat ook een nieuw kabinet een hoge prioriteit aan de woningbouw toekent. 5 Zie o.a. CPB (2021). Thuiswerken vóór, tijdens en ná de coronacrisis. Den Haag. & KiM (2021) Update ontwikkelingen thuiswerken t/m januari 2021. Den Haag. 6 Kamerstuk 31 757, nr. 105. 7 Den Haag, Eindhoven, Groningen, Rotterdam, Utrecht en Amsterdam. 8 Zie bijvoorbeeld CPB, PBL en SCP (2021). Briefadvies Planbureaus voor herstelbeleid: Een doorstart van de samenleving. Den Haag. 9 Kamerstuk 34 682, nr. 61. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 3 De NOVI is een lange termijnvisie voor geheel Nederland die recht doet aan de verschillen tussen de regio’s en de samenhang tussen diverse vraagstukken. Zo wordt een zorgvuldige afweging van belangen in het ruimtelijke domein geborgd. Woningbouw is daarbij een cruciaal deel van de bredere prioriteit Sterke en gezonde steden en regio’s. Ik beschouw de motie Terpstra en Regterschot als afgehandeld. In het afgelopen jaar is veel voortgang geboekt in het opstellen van de regionale verstedelijkingsstrategieën, zoals in de NOVI afgesproken. In veel regio’s zijn of worden de gezamenlijk onderzoeken afgerond en worden nu de belangrijke ruimtelijke keuzes voorbereid over onder meer extra woningbouwlocaties voor de periode 2030/2040 en de ontwikkeling van het mobiliteitssysteem. Zie hiervoor in deze brief de terugkoppeling uit de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving voor afspraken tussen Rijk en medeoverheden. Voor 14 grootschalige woningbouwlocaties in deze gebieden werkt het Rijk met de betrokken overheden in een integrale aanpak aan de planuitwerking. Deze locaties zijn essentieel om continuïteit en schaal van woningbouw te garanderen, innovatie te stimuleren en hebben ook een grote betekenis voor de steden als geheel. Zij versterken de bestaande stad op infrastructureel, economisch en sociaal terrein (ook met betrekking tot kwaliteit openbare ruimte en voldoende groen). Op deze locaties kunnen tot 2040 circa 440.000 woningen (waarvan waarschijnlijk ca. 210.000 in de periode tot 2030) worden gerealiseerd. Het grootste deel van de publieke investeringen betreft infrastructuur. Maar ook omvangrijke private investeringen zijn nodig voor de realisatie ervan. Voor deze locaties zijn businesscases opgesteld. De businesscases maken systematisch inzichtelijk hoe de bekostiging van de locaties eruit ziet en geven een raming van de benodigde publieke investeringen. Directe betrokkenheid van het Rijk bij de ontwikkeling van deze belangrijke locaties geeft het Rijk meer zekerheid over de ook vanuit nationaal perspectief belangrijke woningproductie. Het is aan het nieuwe kabinet om te bezien hoe dit moet worden ingevuld en hoe de regie van het Rijk op de verstedelijking en woningbouw verder vorm krijgt. De conclusies en de ijkpunten van het IBO Ruimtelijke Ordening10 voor de governance worden hierbij betrokken. Voor de realisatie van de verstedelijkingsstrategieën en de 14 grootschalige locaties daarbinnen is het noodzakelijk dat alle partijen zicht hebben en geven op hun meerjarige investerings- en financieringsmogelijkheden. De gemaakte reserveringen voor infrastructuurprojecten in MRA en Zuidelijke Randstad in het kader van het Nationale Groeifonds (Kamerstuk 35 300, nr. 83) zijn hierbij een eerste belangrijke stap. In 2019 heeft het kabinet voor de woningbouw met het vrijmaken van 1 miljard voor de woningbouwimpuls al een krachtige ondersteuning gegeven aan het versnellen van de woningbouw en het beter betaalbaar maken van nieuwbouwwoningen. Op dit moment zijn er in de eerste tranche aanvragen voor het versneld bouwen van 51.021 woningen gehonoreerd en in de tweede tranche voor 44.666 woningen. Hiermee is het streven om ten minste 65.000 woningen versneld te bouwen ruimschoots gehaald. Voor de derde tranche resteert circa € 250 miljoen, daarna zijn de middelen voor de Woningbouwimpuls uitgeput. Het is aan het nieuwe kabinet om te besluiten of de woningbouwimpuls gecontinueerd kan worden. De stikstofcrisis leidt tot een aanzienlijke verzwaring van de ruimte- en milieuopgaven, maar kan ook stagnatie van economische activiteiten tot 10 Kamerstuk 34 682, nr. 82. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 4 gevolg hebben. Met de stikstofcrisis ontstond er onder andere een ernstig knelpunt voor de woningbouw. Initieel zijn er tijdelijke maatregelen getroffen (zoals onder andere het verlagen van de maximumsnelheid ten behoeve van de bouw van 75.000 woningen en het realiseren van 7 MIRT-projecten11) en vervolgens heeft het kabinet ook structurele maatregelen genomen waarmee op termijn meer ruimte ontstaat voor nieuwe economische activiteiten zoals de woningbouw. Onderdeel van die aanpak is ook om (naar verwachting) per 1 juli 2021de bouwfase van projecten vrij te stellen van de vergunningsplicht in het kader van stikstof. Tegelijkertijd wordt er ten minste een half miljard euro geïnvesteerd in het schoner maken van de bouw. Dat neemt niet weg dat er op bepaalde plekken in het land belangrijke stikstofknelpunten resteren voor de woningbouw, zoals ook voor andere economische activiteiten. Deze bouwlocaties vergen een gebiedsgerichte of maatwerkaanpak waarbij ik optrek als partner van de medeoverheden. Woningbouw kan niet los worden gezien van de ruimtelijke context waarin deze gerealiseerd moet worden en de andere opgaven die er liggen. Voldoende groen in de leefomgeving en groene verbindingen met het ommeland buiten de steden zijn voor steden en inwoners van belang en deze COVID-periode heeft dit belang voor veel Nederlanders nog onderstreept. Ook uw Kamer heeft in de afgelopen periode in diverse moties (onder andere van de leden Bromet, Von Martels en Terpstra) aandacht en inzet van het kabinet gevraagd voor het groen in en om de stad. Ter uitvoering van de NOVI wordt een samenhangende aanpak van groen in en om de stad ontwikkeld en zullen afspraken met de medeoverheden worden gemaakt over de toepassing daarvan; het Rijk treft nu interdepartementaal (BZK, LNV, IenW en VWS) de voorbereidingen hiervoor. Onderzoek wordt uitgevoerd naar de belemmeringen voor een natuurinclusieve ontwikkeling van de steden. De meerwaarde van normstelling zoals door uw Kamer gevraagd (met name bij nieuwbouw) wordt daarbij bezien, maar voor een effectieve aanpak zullen om decentrale overheden te ondersteunen in ieder geval ook andere instrumenten bijvoorbeeld gericht op kennisdeling, communicatie en financiering moeten worden ingezet. In het verlengde van de NOVI-monitor en in aansluiting op de motie van het lid Weverling12 wordt er ook gewerkt aan een betere monitoring van de ontwikkeling van het groen in de stad aansluitend op de verschillende daarmee verbonden rijksdoelen (onder meer klimaatadaptatie en vergroting biodiversiteit). Ook in het landelijk gebied, en vooral in de buurt van natuurgebieden, zal natuurinclusief bouwen noodzakelijk zijn om verdere achteruitgang van soorten te voorkomen. In het recent gepubliceerde Handvest Nederland Natuurinclusief13 van provincies en terreinbeherende organisaties wordt een oproep gedaan aan het nieuwe kabinet om werk te maken van een Agenda Natuurinclusief, waarin natuur verbonden wordt met andere maatschappelijke domeinen. Deze oproep wordt in het Handvest ondersteund door partijen uit onder meer de bouwsector, de financiële sector en het bedrijfsleven. De Minister van LNV zal uw Kamer voor de zomer informeren over de uitkomsten van het knelpuntenonderzoek natuurinclusief bouwen, vergezeld van een bredere kijk op het thema groen in de stad. 11 Kamerstuk 35 334, nr. A. Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 24. 13 Kamerstuk 33 576, nr. 244. 12 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 5 Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie Klimaatverandering vraagt acties op zowel het nationale als het decentrale niveau, en kennisontwikkeling, afstemming en uitvoering in zowel het stedelijk als landelijk gebied. Daarbij gaat het onder andere om waterveiligheid en watervoorziening, maar ook dat water en bodem structurerende effecten kunnen hebben op ruimtelijke ontwikkeling. Dit vraagt dus om een brede aanpak in nationaal beleid en regionale samenwerking. Op 18 maart jl. is het ontwerp Nationaal Waterprogramma 2022–2027 (NWP) aan uw Kamer gestuurd14. Het NWP beschrijft de hoofdlijnen en ambities van het nationale waterbeleid en het beheer van rijkswateren en rijksvaarwegen. Dit heeft raakvlakken en geeft richting aan samenhang met alle andere prioriteiten uit de NOVI zoals natuur, landbouw en verstedelijking. Ook bevat het NWP een gebiedsgerichte aanpak van de verschillende delen van het hoofdwatersysteem en zijn de afwegingsprincipes uit de NOVI in het NWP uitgewerkt. In lijn met de gebiedsgerichte aanpak in het NWP komt klimaatadaptatie inmiddels ook in de verstedelijkingsstrategieën aan de orde (bijvoorbeeld in MRA en Zwolle). Uitwerking afwegingsprincipes NOVI in het Nationaal Water Programma In het Ontwerp-NWP worden de afwegingsprincipes uit de NOVI voor het waterdomein verder uitgewerkt15. In lijn met het afwegingsprincipe «kenmerken en identiteit van een gebied staat centraal» moeten meer dan voorheen functies worden neergelegd waar ze passen bij en ondersteund worden door de natuurlijke eigenschappen van het bodem-watersysteem. Hierdoor kunnen negatieve effecten van gebruiksfuncties voor een groot deel al aan de voorkant worden voorkomen. Om combinaties van functies mogelijk te maken, moet zo vroeg mogelijk in de beleidsvorming worden nagedacht over het verbinden van verschillende opgaven. Een voorbeeld hiervoor is de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW), waarin waterkwaliteits- en natuuropgaven worden gekoppeld aan economie. Om afwenteling in het waterdomein te voorkomen is in het Ontwerp-NWP een voorkeursvolgorde uitgewerkt (zie Ontwerp-NWP, hoofdstuk 2.2). Stap 1 is om in de ruimtelijke ordening rekening te houden met water. Een voorbeeld is de relatie van de landbouw met zoetwatervoorziening en waterkwaliteit. Nieuwe verstedelijkingslocaties (zowel binnen als buiten bestaand stedelijk gebied) moeten klimaatbestendig worden uitgevoerd (tegengaan hittestress en voldoende wateropvang) door bijvoorbeeld meer groen. Ongunstige locaties voor waterhuishouding of bodemdaling moeten zoveel mogelijk worden vermeden of afwenteling op water- en bodemsysteem moet worden voorkomen. De vervolgstappen verschillen per waterthema. Daarnaast lopen in het landelijk gebied acties op het gebied van klimaatadaptatie. Het Ministerie van LNV voert onder de vlag van de Nationale Klimaatadaptatiestrategie (NAS) een Actieprogramma klimaatadaptatie landbouw en een Actielijnen klimaatadaptatie natuur uit. Via deze lijnen wordt samengewerkt met medeoverheden, bedrijven en kennisinstellingen aan oplossingsrichtingen voor droogte. Aan het PBL is een opdracht verstrekt voor een klimaat-impactassessment van plannen en projecten, voor alle sectoren van economie en maatschappij, zoals landbouw, natuur, bouwen, industrie en vitale functies. Aansluitend hierop wordt ook in de bouwsector over klimaatadaptatie nagedacht. Hiervoor evalueren de Ministeries van IenW en BZK samen met de 14 15 Kamerstukken 35 325 en 35 334, nr. 2. Kamerstukken 35 325 en 35 334, nr. 2. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 6 bouwsector de bouwregelgeving. Daarbij wordt in het Overleg Standaarden Klimaatadaptatie (OSKA) nagegaan welke standaardisatie in bouwmethoden en daarop aangepaste regelgeving (primair in het bouwbesluit) mogelijk is16. Het NWP heeft een belangrijke relatie met het Ontwerp Programma Noordzee. In de NOVI is de beleidskeuze vastgelegd om de klimaatdoelstellingen voor 2050 te halen door de noodzakelijke duurzame energieproductie grotendeels te realiseren door middel van windparken op de Noordzee. Daarbij wordt de energietransitie in balans met natuurbescherming en -herstel en een duurzame voedselvoorziening bezien en wordt rekening gehouden met scheepvaart en overig gebruik van de Noordzee. In het Ontwerp Programma Noordzee zijn zoekgebieden geïdentificeerd om in een aanvullend ontwerp en (deels) middels een partiële herziening windenergiegebieden aan te wijzen met ruimte voor 27 Gigawatt. De ambitie van het aanvullend ontwerp is om invulling te geven aan de huidige kabinetsambitie van 49% CO2-reductie onder andere door middel van 49 terawattuur (TWh) windenergie op zee en de aangescherpte EU-klimaatdoelen van 55% CO2-reductie voor 2030, die nog eens tot 45 TWh extra windenergie op zee vragen. Het Rijk voorziet in oktober 2021 een aanvullend ontwerp af te ronden voor de vaststelling van het definitief Programma Noordzee in het NWP 2022–2027. Het streven is deze definitief vast te stellen in maart 2022. Daarmee kan het kabinet invulling geven aan de op 8 december 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 34, item 29) aangenomen motie van de leden Van der Lee en Kröger17 om alvast rekening te houden met een grotere opgave voor windenergie op zee door bijvoorbeeld extra locaties vast te stellen in 2021. Voor de langere termijn klimaatdoelstellingen richting 2050 wordt na vaststelling van het definitieve Programma Noordzee in april 2022 gestart met een partiële herziening. Het vinden van ruimte in de fysieke leefomgeving voor energietransitie, met oog voor de kwaliteit van die leefomgeving, vraagt ook om structurerende keuzes, waaraan onder andere gewerkt wordt in het Nationaal Programma Regionale Energiestrategie (NP RES). Verschillende keuzes voor de inrichting van ons toekomstig energiesysteem hebben direct of indirect, diverse – en soms zeer grote – gevolgen voor onze leefomgeving. Deze verschillende en vaak nog onderbelichte ruimtelijke effecten worden op dit moment in beeld gebracht, zodat deze in de besluitvorming over ons toekomstige energiesysteem beter kunnen worden meegewogen. Onder meer in het Programma Energiehoofdstructuur en (Nationaal Programma) Regionale Energiestrategie(ën). Het NP RES heeft als doel het in 2030 realiseren van de in het Klimaatakkoord (Kamerstuk 32 813, nr. 193) afgesproken 35 TWh aan zon en wind op land, met een zo zorgvuldig mogelijke afweging tussen ruimtelijke inpassing, draagvlak en systeemefficiëntie en een afweging te maken tussen bovenregionale warmtebronnen en warmtevragers. De bestuurlijke trekkers van de RES-regio’s leveren op 1 juli de RES 1.0 op aan NP RES. Dit is echter geen «eindpunt». Uiterlijk 1 juli 2021 starten alle regio’s met verankering van de RES in het eigen omgevingsbeleid via het wettelijk ruimtelijk instrumentarium. Dit met het oog op de datum van 1 januari 2025 voor het afgeven van de Omgevingsvergunning die noodzakelijk is om in 2030 de 35 TWh gerealiseerd te hebben. Uit de PBL-monitor over de RES’en blijkt dat het afgesproken kwantitatieve doel binnen bereik lijkt, maar dat er ook knelpunten zijn en ruimtelijke inpassing met draagvlak 16 17 Kamerstuk 35 300 J, nr. 4. Kamerstuk 32 813, nr. 629. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 7 nog een vervolg moet krijgen.18 Voor de knelpunten richtte het NP RES vier onafhankelijke werkgroepen op: netcapaciteit, SDE en maatschappelijke kosten, energie in natuur en landschap en zon op daken. De werkgroepen hebben een breed scala aan adviezen opgeleverd19 en het NP RES is gestart met de uitvoering. Enkele aanbevelingen worden nog nader uitgewerkt of zullen ter besluitvorming worden voorgelegd aan een nieuw kabinet. Op 30 november jl. stuurde ik uw Kamer een brief20 over de aanpak voor de motie van het lid Van Gerven21, die verzoekt te onderzoeken hoe publieke en collectieve lokale initiatieven rond energietransitie een grotere kans kunnen krijgen. In deze brief geef ik aan de Lokale Energie Monitor22 als vertrekpunt te nemen. Deze beschrijft dat in 2020 de meeste initiatieven van coöperaties (70%) zich richten op zon op daken. Nog eens 19% heeft betrekking op windenergie. Overige initiatieven werken aan energiebesparing en warmte. Voor de aanpak van ervaren knelpunten door deze coöperaties sluit ik aan bij lopende trajecten en werk ik samen met NP RES. In samenhang met de uitvoering van de motie van het lid Van Gerven werkt de Minister van EZK momenteel aan uitvoering van de gewijzigde motie van de leden Dik-Faber en Sienot23 door een concrete invulling van het streven naar 50% lokaal eigendom in de RES 1.0 en het delen van goede voorbeelden en aan de motie van het lid Bruins c.s.24 over het ondersteunen van decentrale overheden bij het bewerkstelligen van financiële participatie in de energietransitie. Het Programma Energiehoofdstructuur is erop gericht om tijdig de ruimte te borgen voor de energie-infrastructuur van nationaal belang voor 2030 en voor 2050 voor Nederland (uitgezonderd de Noordzee en Waddenzee). Om goed onderbouwde keuzes te maken in dit programma worden de effecten onderzocht van verschillende mogelijke ruimtelijke en energetische invullingen van het energiesysteem. Dit geeft tevens invulling aan de motie van de leden Regterschot en Terpstra25 over het in beeld brengen van ruimtelijke gevolgen van alternatieve invullingen binnen de energietransitie voor 2050, waaronder een energiemix met meer kernenergie. Voor 2030 worden de effecten van twee alternatieven onderzocht; één gebaseerd op het klimaatakkoord en één op een mogelijke ophoging van de CO2-reductiedoelstelling van 49 naar 55%. Voor 2050 worden vijf alternatieven onderzocht. Al deze alternatieven variëren qua samenstelling van het energiesysteem en qua ruimtelijke neerslag (de verdeling over waar wat komt te staan). Eén alternatief voor 2050 gaat uit van meer kernenergie. Daarbij wordt eerst gekeken naar de ruimte op de locaties Borssele en Eerste Maasvlakte, die in het Besluit Algemene Regels Ruimtelijke Ordening (BARRO) als ruimtelijke reserveringen zijn vastgelegd. In het BARRO wordt hier ook de Eemshaven genoemd. In lijn met de motie van het lid Beckerman26, die uitspreekt dat de Eemshaven als ruimtelijke locatie geschrapt moet worden, wordt deze locatie niet 18 PBL (1 februari 2021). Monitor concept-RES: Een analyse van de concept-Regionale Energie Strategieën. Den Haag: PBL. 19 Nationaal Programma RES (9 februari 2021). Werkgroepen Kansen en Knelpunten presenteren adviesrapport, via https://www.regionale-energiestrategie.nl/Nieuws/ 1886245.aspx?t=Werkgroepen-Kansen-en-Knelpunten-presenteren-adviesrapport. 20 Kamerstuk 34 682, nr. 76. 21 Kamerstuk 34 682, nr. 60. 22 HIER en RVO (februari 2021). Lokale Energie Monitor 2020. 23 Kamerstuk 32 813, nr. 592. 24 Kamerstuk 35 570 XIII, nr. 49. 25 Kamerstuk 34 682, nr. 58. 26 Kamerstuk 35 603, nr. 51. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 8 meegenomen in de analyse. De beslissing om het BARRO aan te passen is echter aan het volgende kabinet. Indien uit de analyse blijkt dat met de twee eerder genoemde locaties onvoldoende uitvoering gegeven kan worden aan de motie van het leden Regterschot en Terpstra zal afgewogen worden of het onderzoek moet worden uitgebreid met een extra locatie. De zogenaamde Notitie Reikwijdte en Detailniveau waarin deze onderzoeksaanpak beschreven staat, ligt tot en met 10 juni 2021 met het participatieplan ter inzage. Het komend jaar worden – in samenspraak met stakeholders – de alternatieven verder uitgewerkt en worden de effecten bepaald. Daarna vindt besluitvorming plaats en worden ontwikkelingsrichtingen benoemd. Deze worden eind 2022 vastgelegd in een ontwerp programma. Duurzaam economisch groeipotentieel Voor het ontwikkelen van een duurzame, circulaire én blijvend florerende en concurrerende economie (een dubbeldoelstelling) zetten we in op gebruik van duurzame energiebronnen en verandering van productieprocessen. In verschillende programma’s, zoals het Nationaal Programma Industriële Clusters en het Nationaal Milieuprogramma, worden daartoe projecten en maatregelen uitgewerkt. Ook initiatieven als de Ruimtelijke Strategie Datacenters zijn gericht op het concretiseren van de ambities om deze dubbeldoelstelling voor onze economie te realiseren. Daarbij moet de (benodigde) ruimte en benodigde energie voor nieuwe bedrijvigheid steeds zorgvuldig worden afgewogen tegen andere opgaven en ruimtelijke keuzes. In het industriehoofdstuk van het Klimaatakkoord (28 juni 2019) is een belangrijke rol weggelegd voor de regionale Koploperprogramma’s. Zes grote industriële clusters in Nederland hebben plannen ontwikkeld om de klimaatdoelstellingen voor 2030 en 2050 te kunnen halen. Voor het industriecluster Rotterdam-Moerdijk27 wordt bijvoorbeeld ingezet op het Deltalinqs Climate Program, waarbinnen de industriële partijen gezamenlijk kennis opdoen en projecten starten en Het Versnellingshuis, waarmee in samenwerking met onder andere de provincie, RVO en het Ministerie van EZK gewerkt wordt om belangrijke sleutelprojecten in de energietransitie te versnellen. In de NOVI is onder andere vastgelegd dat datacenters, volgens de Ruimtelijke Strategie Datacenters, daar kunnen worden gevestigd waar op een duurzame manier in de energievraag kan worden voorzien, de levering van restwarmte aan warmtenetwerken bij voorkeur mogelijk is aan het stedelijk gebied en kan worden voldaan aan de eisen die marktpartijen stellen aan digitale connectiviteit. Voor zogenaamde hyperscale datacenters gaat de voorkeur uit naar vestiging aan de randen van Nederland, vanwege het aanbod van (hernieuwbare) elektriciteit, aansluiting op het elektriciteitsnetwerk en omdat ruimte daar minder schaars is. Ook zal bij planvorming beter rekening moeten worden gehouden met de watervraag voor koeling en moet beoordeeld worden of dit past vanuit de regionale waterbeschikbaarheid op basis van de voorkeursvolgorde regionaal waterbeheer zoals opgenomen in de NOVI. In Noord-Holland is deze discussie actueel, waarbij ook de onwenselijkheid van het gebruik van drinkwater als koelwater een rol speelt. Het Rijk wil met medeoverheden uitwerking geven aan selectieve groei voor datacenters. Daarom voert het Ministerie van BZK momenteel overleg met de provincie Flevoland en de gemeente Zeewolde over de regionale wens 27 Leden van de Klimaattafel (april 2021). Clusterplan industriecluster Rotterdam-Moerdijk. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 9 van een hyperscale datacenter in deze gemeente, gegeven ook andere belangen zoals goede landbouwgrond en de inzet op meervoudig ruimtegebruik. Dit is in lijn met de motie van de leden Moorlag en Agnes Mulder28 die oproept om in overleg met medeoverheden te verkennen of een samenhangende aanpak moet worden ontwikkeld voor het beter beheersen en reguleren van de impact van datacenters. In het kader van het Programma Verstedelijking en Wonen stellen de overheden gezamenlijk uitgangspunten en randvoorwaarden vast voor het bepalen van de behoefte aan bedrijventerreinen. De transformatiemogelijkheden van bestaande bedrijventerreinen worden daarbij nadrukkelijk betrokken. Dit beleid dient een nationaal belang, maar vraagt decentrale uitwerking. Gekozen is voor de volgende aanpak: voor mogelijke vestiging van bedrijven moet sprake zijn van een aantoonbare behoefte. Provincies stellen de behoefte aan bedrijventerreinen vast. Rijk en provincies bepalen samen de uitgangspunten voor deze behoefteraming. Bij een aangetoonde behoefte zal in eerste instantie vestiging moeten plaatsvinden op bestaande, eventueel te herstructureren bedrijventerreinen. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de moties van de leden Amhaouch en Bruins29 (afremmen ongewenste «verdozing») en Dik-Faber c.s.30 («voorkeursvolgorde» opstellen met provincies) en aan het advies van het College van Rijksadviseurs, dat aanbeveelt om ten aanzien van de grote complexen in te zetten op «minder, compacter, geconcentreerder en multifunctioneler»31. In de BO MIRT’s (najaar 2021) worden de contouren van gezamenlijk beleid besproken en in de BOL’en (voorjaar 2022) worden deze contouren van beleid vastgelegd. Toekomstbestendige ontwikkeling landelijk gebied Nationaal Programma Landelijk Gebied Het landelijk gebied staat voor urgente en uitdagende ontwikkelingen: kwaliteit van bodem, (grond)water, en lucht, biodiversiteit, landschap en cultureel erfgoed verbeteren en tegelijkertijd nieuwe opgaven op gebied van wonen, water, energie en economie inpassen in de beschikbare ruimte. De opgaven en transities die spelen in het landelijk gebied vragen een zorgvuldige aanpak. Er is gestart met het NOVI-breed verkennen van de interbestuurlijke samenwerking in de kwartiermakersfase van het Nationaal Programma Landelijk Gebied (NPLG). In deze fase is samengewerkt met vijf gebieden: de Peel, het Groene Hart, de Achterhoek, de Drentse Aa/Hoge Zandgronden en Zeeland32. Een gebiedsgerichte aanpak zal een belangrijke pijler blijven in de volgende fase van het programma. Naast het gebiedsgerichte spoor wordt voor de verdere ontwikkeling van het NPLG gebruik gemaakt van de uitkomsten van verschillende adviezen en studies waarin, vanuit verschillende perspectieven, naar opgaven voor het landelijk gebied wordt gekeken. Het gaat hier onder andere om de lange termijn verkenning stikstof, de ruimtelijke verkenning stikstofgevoelige natuur, de lerende evaluatie van het IBP Vitaal Platteland, het Interdepartementaal beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening en het advies van de Studiegroep Ruimtelijke Inrichting. Voorzien is dat deze kwartiermakersfase van het NPLG wordt afgesloten na het aantreden van het 28 Kamerstuk 32 813, nr. 552. Kamerstuk 35 300 XIII, nr. 43. 30 Kamerstuk 32 813, nr. 204 en Kamerstuk 34 682, nr. 20. 31 College van Rijksadviseurs (2019). (X)XL verdozing – Minder, compacter, geconcentreerder, multifunctioneler, via https://www.collegevanrijksadviseurs.nl/adviezen-publicaties/publicatie/ 2019/10/29/xxl-verdozing. 32 Kamerstuk 34 682, nr. 50. 29 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 10 nieuwe kabinet, zodat de accenten en prioriteiten van het nieuwe kabinet kunnen doorwerken in de werkwijze van het NPLG. Werken met streefwaarden De gewijzigde motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber33 verzoekt de regering om te onderzoeken of de beleidsdoelstellingen voor natuur en milieu uitgewerkt kunnen worden naar streefwaarden, zodat deze als omgevingswaarde leidend kunnen zijn in ruimtelijke afwegingen in het kader van de NOVI. Het advies van de Studiegroep Ruimtelijke inrichting (naar aanleiding van motie van het lid Harbers c.s.34, rapport publicatie 12 mei) steunt deze lijn. Deze Studiegroep adviseert om grenswaarden (minimale doelen) en streefwaarden (kansen) voor gebieden te formuleren op basis van draagkracht van bodem, water en landschap. Ook in het kader van het Interdepartementaal Onderzoek Ruimtelijke Ordening (publicatie 12 mei) wordt gepleit voor kwantitatieve doelen voor prioritaire rijksopgaven, vertaald naar gebieden. De motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber hangt inhoudelijk samen met de motie De Groot35. Laatstgenoemde motie verzoekt de regering om in overleg met de provincies een basiskwaliteit voor natuur te formuleren, zodat algemene soorten algemeen blijven en het aantal soorten op de Rode lijst van bedreigde soorten niet toeneemt. Dit voorjaar wordt het onderzoeksrapport verwacht van het consortium van Naturalis, Radboud Universiteit, Wageningen University & Research en de Vogelbescherming. Voortbouwend op dit onderzoek zal door het Ministerie van LNV worden onderzocht of en hoe basiskwaliteit natuur gebiedsgericht kan worden vertaald en welke voor- en nadelen er zijn indien dit wordt door vertaald naar streefwaarden en omgevingswaarden. Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van BZK aan de Eerste Kamer36 om de cumulatieve effecten van plannen op natuur en milieu in beeld te brengen wordt samen met het PBL momenteel verkend of het mogelijk is om project-overstijgende prognoses te maken voor de effecten op natuur, biodiversiteit, milieu, gezondheid, landschap en cultureel erfgoed. In een pilot zal onderzocht worden of het mogelijk is deze prognoses te baseren op omgevingsagenda’s of NOVI-gebieden. Inzet van grond Ten aanzien van het versterken van het actief grondbeleid ten bate van de grote opgaven in het fysieke domein zoals die zijn beschreven in de NOVI wordt momenteel een brede verkenning uitgevoerd, zoals aangekondigd in mijn aanbiedingsbrief bij de NOVI37. De meerwaarde van het (gebundeld) inzetten van Rijksgronden voor de realisatie van de fysieke opgaven maakt daar deel van uit. Hierbij wordt de koppeling gezocht met de vastgoedopgave van Defensie, waarvoor naar aanleiding van het IBO-Defensievastgoed38 handelingsopties worden verkend. Daarmee wordt tevens uitvoering gegeven aan de motie van de leden Moorlag en Smeulders39 om in beeld te brengen hoe instrumenten als grondbanken en landinrichting ingezet kunnen worden bij de verdere vormgeving van het NPLG. 33 Kamerstuk 34 682, nr. 72. Kamerstuk 35 334, nr. 101. 35 Kamerstuk 28 286, nr. 1048. 36 Kamerstuk 34 682, nr. G. 37 Kamerstuk 34 682, nr. 53/E. 38 Kamerstuk 34 919, nr. 77. 39 Kamerstuk, 34 682, nr. 45. 34 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 11 Stikstof is een opgave die onze aandacht blijvend heeft. In samenwerking met provincies zal de komende jaren de gebiedsgerichte aanpak stikstof verder vormgegeven worden, waarbij de toekomstbestendigheid van het landelijk gebied ook centraal staat. Zo is naar aanleiding van het debat over de Wet stikstofreductie en natuurverbetering op 10 december jl. (Handelingen II 2020/21, nr. 36, item 11) gestart met de voorbereiding van een «pilot grondfonds stikstofaanpak»40, waarbij vanuit Bureau Beheer Landbouwgronden een leenfaciliteit van 100 miljoen wordt ingezet om gronden die vrijkomen bij het vrijwillig opkopen van agrarische ondernemingen te verwerven en voor hernieuwde inzet gericht te verkopen. Versterking landschapselementen In het Klimaatakkoord is benoemd dat er een aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit via landschapselementen zal worden opgesteld. De motie van de leden Dik-Faber en Van Eijs41 heeft verzocht om dit aanvalsplan te verankeren in het omgevingsbeleid. Het aanvalsplan is op 11 maart 2021 aangeboden aan de Minister van LNV42. Het plan bevat een inhoudelijke onderbouwing van de ambitie van 10% groenblauwe dooradering van het landelijk gebied. Hiermee wordt voor het landbouwareaal invulling gegeven aan de Europese biodiversiteitsstrategie. Monitor Landschap Van eind 2019 tot begin 2021 is de Nationale Monitor Landschap ontwikkeld in opdracht van de Ministeries BZK, OCW en LNV. Aanleidingen waren het advies van het CRa (2018) en de motie van de leden Van Eijs en Dik-Faber (2019)43 over het opzetten van een nationaal landschapsmonitoringsprogramma. Veranderingen in het landschap worden nu op basis van 6 indicatoren bijgehouden. Hierover wordt door het PBL jaarlijks gerapporteerd, tweejaarlijks via de NOVI monitor en tweejaarlijks in een uitgebreide landschapsrapportage. De Monitor Landschap is publiekelijk gelanceerd op de NOVI dag op 31 maart jl. en is te raadplegen op https://www.monitorlandschap.nl/. Naast het opleveren van de Nationale Monitor Landschap is naar aanleiding van het Kustpact een Kustpactmonitor ontwikkeld (deels gebruikmakend van de Monitor Landschap). Deze richt zich op specifieke ontwikkelingen aan de kust, waarover in het Kustpact afspraken zijn gemaakt, zoals recreatieve bebouwing op of nabij het strand. Na de zomer zijn de eerste resultaten van de Kustpactmonitor beschikbaar. Ik informeer de Kamer binnenkort separaat over de voortgang in het kustpact als geheel. In het najaar is de eerste kustmonitor gereed. Op 12 februari jl. is de Kamer geïnformeerd over de reactie van het kabinet op het RLI-advies «Stop bodemdaling in veengebieden: het Groene Hart als voorbeeld»44. In deze brief is een inventarisatie aangekondigd naar de uitgevoerde maatschappelijke kosten-baten-analyses (MKBA) voor bodemdaling om daarmee over een betere inschatting te beschikken van de nationale kosten. In de NOVI is bodemdaling als een urgent probleem geadresseerd. 40 Kamerstuk 35 600, nr. 47. Kamerstuk 34 682, nr. 68. 42 Partners van het Deltaplan Biodiversiteitsherstel (2021). Aanvalsplan versterking landschappelijke identiteit via landschapselementen, via https://www.samenvoorbiodiversiteit.nl/updates/ 2021/03-maart/raamwerk-aanvalsplan-landschapselementen-deltaplanbiodiversiteitsherstel.pdf. 43 Kamerstuk 34 682, nr. 16. 44 Kamerstuk 32 813, nr. 662. 41 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 12 Uit de inventarisatie blijkt dat de nationale kosten over een periode van 40 jaar stijgen naar 25 tot 30 miljard euro. De belangrijkste oorzaak van die toename komt door de waardering van de CO2-uitstoot die nu is meegenomen. Ook blijkt uit de inventarisatie dat er in de afgelopen 15 jaar vooral MKBA’s zijn uitgevoerd die betrekking hebben op het landelijk gebied, terwijl het aantal MKBA’s in het stedelijk gebied achterblijven. Tenslotte komt naar voren dat de MKBA’s zich kenmerken door relatief grote onzekerheden. Het ontbreekt aan kennis over het bodemsysteem en de effecten van maatregelen die bodemdaling tegengaan op bijvoorbeeld landbouwopbrengst, CO2-uitstoot, cultuurhistorische en landschappelijke waarden. Het kabinet komt met een vervolgaanpak. Strategische Verkenning Biobased Bouwen en City Deal Op 8 april is tijdens de Innovatie Expo 2021 de eerste versie van de Intentieverklaring «Ruimte voor Biobased Bouwen» gelanceerd. Deze komt voort uit de Strategische Verkenning Ruimte voor Biobased Bouwen. Daarnaast zijn in 2020 zeven nieuwe City Deals45 afgesloten die bijdragen aan de vier doelstellingen van de NOVI. Met City Deals committeren departementen, gemeenten en andere partners zich om op deze thema’s opgavegericht te experimenteren, te leren en de opgedane kennis te verspreiden. Een voorbeeld is de City Deal Circulair en Conceptueel Bouwen, waar spelers binnen de hele keten van boer naar bouw zich inmiddels rond het onderwerp biobased bouwen hebben georganiseerd. Deze alliantiepartners onderschrijven de kansen die biobased bouwen biedt voor het klimaat en de verschillende onderdelen van de keten. In deze City Deal werken partners samen aan de versnelling en opschaling van innovaties en goede praktijken op het snijvlak van de woningbouwopgave en de transitie naar een circulaire economie. De centrale ambitie is om van de bouwsector een drijvende kracht te maken achter de circulaire economie. Hiermee handel ik de motie van het lid Boulakjar46 af, waarin wordt verzocht in overleg met betrokken partijen te komen tot proeftuinen voor natuurinclusief bouwen. Ik zal uw Kamer later nader informeren over de voortgang. NOVI-instrumentarium/Gebiedsgerichte instrumenten De regio is de meest relevante schaal om opgaven voor de fysieke leefomgeving op te pakken en keuzes te maken. Daarom is «gebiedsgericht werken» een belangrijk uitgangspunt in de NOVI. Alle relevante ruimtelijke ontwikkelingen komen op landsdelig niveau bij elkaar in Omgevingsagenda’s. Dat maakt opgaven inzichtelijk en kan helpen daar samenhang in te brengen. Er wordt gewerkt aan vijf Omgevingsagenda’s, waarvan u de stand van zaken per landsdeel hieronder bij de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving leest. Gebiedsagenda’s Grote Wateren Waar de Omgevingsagenda’s gelden voor opgaven op het land, zijn er ook gebiedsagenda’s die zijn opgesteld voor de grote wateren. De Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta 2050 hebben Rijk en regio in november 2020 45 46 Voor meer informatie over City Deals zie https://agendastad.nl/city-deals/. Kamerstuk 32 847, nr. 735. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 13 vastgesteld47. Het resultaat is een integraal langetermijnperspectief voor de ontwikkeling van de Zuidwestelijke Delta, inclusief een kennis- en innovatieprogramma en een oriënterende uitvoeringsagenda. In december 2020 is de Agenda voor het Waddengebied 2050, na vaststelling door het Bestuurlijk Overleg Waddengebied, aangeboden aan de Tweede Kamer48. De Agenda biedt een gezamenlijk richtinggevend en integraal perspectief voor de ontwikkeling van het Waddengebied. De Agenda is opgesteld in samenwerking met de provincies, gemeenten, waterschappen, natuurorganisaties en het bedrijfsleven in het Waddengebied. NOVI-gebieden In een aantal gebieden komen omvangrijke en complexe transities samen waarbij het essentieel is om die met verschillende overheden aan te pakken. Daarom zijn in de NOVI acht voorlopige NOVI-gebieden geïntroduceerd, waarover is afgesproken om samen met de regio’s een plan van aanpak op te stellen. De drie NOVI-gebieden Het Groene Hart, De Peel en Zuid-Limburg zijn op basis van hun plan van aanpak reeds aangewezen als NOVI-gebied. Uw Kamer is daar in een brief van 17 februari 2021 over geïnformeerd49. Voor de vijf overige voorlopige NOVI-gebieden Regio Zwolle, Amsterdam en Noordzeekanaalgebied, Rotterdam (transitie van de Rotterdamse haven), North Sea Port District en Groningen zijn onlangs de plannen van aanpak bestuurlijk in de betreffende gebieden en met de betrokken departementen vastgesteld. Daarmee zijn ze definitief aangewezen als NOVI-gebied en gaan partijen een langjarig partnerschap aan op belangrijke gestapelde fysieke opgaven in deze gebieden. De aanwijzing is tevens het startsein voor verdere uitwerking van de plannen van aanpak. Over de voortgang zal ik uw Kamer regelmatig informeren. In de met deze brief aangewezen NOVI-gebieden spelen diverse opgaven. Regio Zwolle is een deltagebied waar verschillende landschapstypen (veenweide, rivierenlandschap, etc.) samenkomen met verschillende complexe transitie opgaven (naast klimaat de gerelateerde landbouw en energietransitie). Het is een kwetsbaar gebied vanuit het (internationale/ regionale en lokale) watersysteem en -huishouding, welke tegen de grenzen aanloopt. In het Noordzeekanaalgebied komen veel opgaven samen: transitie van het havengebied Amsterdam naar een niet-fossiele circulaire economie, energietransitie, waterberging, landschap, woningbouw en leefbaarheid. Er wordt in deze regio met veel energie gewerkt aan het combineren van functies en een goede inpassing daarvan. In het NOVI-NZKG vindt nadere uitwerking plaats van de integrale keuzes in dit gebied en wordt onder andere voortgebouwd op de Verstedelijkingsstrategie MRA. In het Rotterdamse havengebied wordt samengewerkt aan de oplossing voor drie urgente concrete issues op het gebied van de fysieke leefomgeving. Rijk en regio hebben afspraken gemaakt en gezamenlijk de krachten gebundeld voor het oplossen van de grote uitdagingen die in het plan van aanpak «Transitie Rotterdamse haven» zijn beschreven. Het gaat om het gebruik van nieuwe grond- en brandstoffen en technieken, als gevolg van de energietransitie, in relatie tot externe veiligheid en de benodigde fysieke ruimte en ook in relatie tot het achterland van de haven. Daarnaast gaat het om het realiseren van voldoende stikstofdepo47 Kamerstuk 35 570 A, nr. 45. Kamerstuk 29 684, nr. 210. 49 Kamerstuk 34 682 nr. 80. 48 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 14 sitieruimte voor de ontwikkeling van de haven, met behoud van een robuuste natuur in de omgeving, alsook het verkennen van een nieuwe balans in het benutten van de geluidruimte van de haven, de realisatie van de woningbouwopgave en een goede leefomgevingskwaliteit in de omgeving. Het North Sea Port District is een Vlaams-Nederlandse economische groeiregio in het hart van de EU met een sterke zeehaven, een belangrijk industrieel cluster en een grootstedelijk en hoogopgeleid achterland met unieke natuur. Grote grensoverschrijdende opgaven in energietransitie, circulaire economie, mobiliteit, logistiek & transport en leefbaarheid vragen verdergaande duurzame eenwording. In het NOVI-gebied Groningen komen veel opgaven samen. In het «aardbevingsgebied» is sprake van een buitengewone stapeling van opgaven: versterking en vernieuwing van de dorpen, energietransitie, verstedelijking, krimp en vergrijzing en vernieuwing van de landbouw door de klimaatverandering (verzilting). Regionale Investeringsagenda’s De motie van het lid Terpstra c.s.50 verzoekt Regionale Investeringsagenda’s (RIA’s) een centrale plek in de uitvoering van de NOVI te geven. Ik geef daar invulling aan zoals hier beschreven. Ik deel het doel van de RIA’s om inzicht te krijgen in het publieke en private investerend vermogen en deze gebiedsgericht bij elkaar te brengen voor een gezamenlijke strategie op de uitvoering van ontwikkelingen in de leefomgeving. In lijn met de motie koppel ik RIA’s aan de acht NOVI-gebieden. In de plannen van aanpak voor elk NOVI-gebied is opgenomen dat onderzocht zal worden of en hoe het opstellen van een regionale Investeringsagenda kan bijdragen aan het (sneller) realiseren van de opgaven in een regio. Het is de intentie om tot afstemming van inzet van relevante bestaande middelen te komen rondom de gezamenlijk geformuleerde ambities en doelen voor het desbetreffende gebied. In een later stadium waarin deze bestuurlijke afspraken leiden tot gezamenlijke programma’s en maatregelen, zal ik de Kamer hierover verder informeren. Met de zogeheten NOVI-alliantie (waaronder NEPROM, ROVER, Staatsbosbeheer, VNO-NCW, gemeente Nijmegen, Tilburg en Heerhugowaard en de Leerstoel Gebiedsontwikkeling) is daarnaast afgesproken om de RIA-pilot die zij gestart zijn, te koppelen aan de regionale verstedelijkingsstrategieën. Dit gaat om Breda-Tilburg, Arnhem-Nijmegen, Eindhoven en Noord Holland boven het Noordzeekanaalgebied. Met de planbureaus en de regionale partijen in Noord-Holland boven het Noordzeekanaalgebied wordt gesproken over hoe een RIA op een goede manier op maatschappelijke kosten en baten getoetst kan worden en hoe dit ook toepasbaar te maken voor andere pilotgebieden. Actieprogramma Ruimtelijk Ontwerp 2021–2024 Eind 2020 is met het Actieprogramma Ruimtelijke Ontwerp 2021–202451 een vierjarig stimuleringsprogramma voor lokale en regionale initiatieven gepubliceerd. Met dit programma zetten we in op een brede en effectieve inzet van ruimtelijk ontwerp voor de uitvoering van het omgevingsbeleid. De opgaven waar we voor staan vragen meer ruimte dan beschikbaar is in ons land en hebben veelal ingrijpende gevolgen voor onze directe leefomgeving. Het is van belang een balans te vinden tussen het 50 51 Kamerstuk 34 682, nr. 63. Kamerstuk 31 535, nr. 12. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 15 vormgeven van deze grote veranderingen en het vergroten van de kwaliteit van onze leefomgeving. De inzet van ontwerp is noodzakelijk om deze complexe veranderingen te laten slagen. Het is een instrument om de impact van vaak abstracte opgaven concreet te maken en te zoeken naar slimme en duurzame combinaties. Een goede inzet van ontwerp zorgt voor breder draagvlak en meer samenhangende oplossingen. Het Actieprogramma zet onder andere stevig in op een structurele inzet van ontwerp bij nationale programma’s en rijksprojecten. Uitkomsten BOL De besluitvorming in de Bestuurlijke Overleggen Leefomgeving (BOL’en) is het concrete resultaat van een half jaar gezamenlijk werken met de NOVI en het nieuwe NOVI-instrumentarium. In de periode van 21 april tot en met 26 mei 2021 vonden de BOL’en plaats. In vijf landsdelige overleggen spraken de Minister van BZK en de bewindspersonen van IenW met bestuurders uit de regio’s over onder andere de woningbouwopgave, verstedelijkingsstrategieën, omgevingsagenda en de aanpak en vaststelling van NOVI-gebieden. De belangrijkste afspraken en besluiten worden toegelicht per BO Leefomgeving. BO Leefomgeving Noordwest (21 april 2021) Rijk en regio hebben gezamenlijk de ambitie om de grote verstedelijkingsopgave in de Metropoolregio Amsterdam en Metropoolregio Utrecht versneld te realiseren. Dit is een complexe opgave, die alleen haalbaar is wanneer wordt voldaan aan een groot aantal randvoorwaarden op het gebied van betaalbaarheid, investeringscapaciteit corporaties, stikstof aanpak, geluidscumulatie, leefbaarheid, bereikbaarheid waaronder schaalsprong OV, energietransitie, klimaatadaptatie en landschappelijke ontwikkeling. Rijk en regio zien dat hiervoor meer middelen én een transitie van een projectgerichte financiering naar gezamenlijke en adaptieve, meerjarige, programmatische bekostiging nodig zijn. Rijk en regio spreken daarom af voor de Metropoolregio’s Amsterdam en Utrecht als integraal onderdeel van de regionale verstedelijkingsstrategieën een Rijk-regio programmering op hoofdlijnen uit te werken, op basis waarvan in het BO MIRT van najaar 2021 gesproken kan worden over de te maken afwegingen en keuzes. De Rijk-regioprogrammering zal bestaan uit een meerjarig overzicht van de belangrijkste geachte samenhangende Rijk-regio investeringen, met daaraan verbonden de kosten en potentiële dekking, en kan jaarlijks worden geactualiseerd op basis van dan vigerende inzichten over fasering en prioritering. Na het zomerreces wordt een BO woningbouw en verstedelijkingsstrategieën ingepland om de voortgang van de verstedelijkingsstrategieën inclusief de Rijk-regioprogrammering en de inzet van het bestaande instrumentarium voor de woningbouw te bespreken. Specifiek voor de verstedelijking in de provincies Noord-Holland en Flevoland spreken de partijen af om zich in te zetten voor een versnelling van de woningbouw van 240.000 woningen, waarvan 175.000 in de Metropoolregio Amsterdam. De inzet in de MRA is gericht op de reguliere woningbouw (122.000) en de stadsharten (53.000). Daarbovenop wordt ook de mogelijke versnelling met extra inspanning van alle partijen op vijf grootschalige locaties (45.000)52 onderzocht, nu grotendeels later in de tijd gepland, dan de genoemde 175.000 woningen. De woningen worden voornamelijk gerealiseerd in bestaand stedelijk gebied. Veelal gaat het om herstructurering waarbij sanering van bebouwing en bedrijfsverplaatsing 52 In Achtersluispolder (Zaanstad), Almere Pampus; Haven Stad(Amsterdam), Zuidoostflank langs A2, Hoofddorp en Haarlemmermeer West. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 16 aan de orde zijn. Deze factoren zijn van grote invloed op de mogelijke versnelling van de woningbouwontwikkeling. Rijk en regio hebben voor de versnelling van de woningbouw in de MRA afgesproken om integrale gebiedsplannen op te stellen voor de stadsharten en globale gebiedsplannen voor de vijf grootschalige ontwikkellocaties als onderdeel van de Verstedelijkingsstrategie MRA en daarin de Rijk-regio inzet in deze gebieden vast te stellen in het BO MIRT van najaar 2021. Op dit moment is er voor 40% van de te bouwen woningen in Noord-Holland onvoldoende stikstofruimte. Partijen hebben besloten tot een aantal maatregelen om voor de woningbouw voldoende stikstofruimte te creëren. Het gaat hierbij om ruimte reservering in een nog op te stellen stikstofdepositiebank, het voordragen van onrendabele toppen van woningbouwprojecten voor de Woningbouwimpuls, opties voor extern salderen en voor 1 september 2021 uitzicht op een oplossing voor de woningbouw in Zaanstad. Daarbij worden geen sectoren uitgesloten en worden de mogelijkheden van financiering door alle partijen betrokken. Partijen spreken af een vergelijkbare aanpak op te stellen voor deze problematiek in Flevoland. Rijk en regio spreken ten aanzien van de energietransitie in de MRA af een governance structuur uit te werken met als doel te komen tot een betere samenwerking met de energieketen (in het bijzonder de netbeheerders) en integrale besluitvorming op nationaal en regionaal niveau te waarborgen. Voor de Metropoolregio Utrecht bevestigen Rijk en regio de afgesproken koers in het Ontwikkelperspectief «Utrecht Nabij». Prioriteit wordt gegeven aan verstedelijking in de Grote U met Metropoolpoorten en de Regiopoorten op corridors. Dit jaar staat in teken van concrete vervolgstappen in de MIRT- verkenning OV en Wonen, de drie Gebiedsonderzoeken (Leidsche Rijn-Zuilen, A12 Zone en Lunetten Koningsweg – Utrecht Science Park), de Mobiliteitsstrategie, het Knooppuntenprogramma en de Aanpak 2030. Rijk en regio spreken af nadere vervolgbesluiten te nemen op het BO MIRT 2021: richting geven aan de uitwerking van de gebieden en neerzetten van de opgave voor mobiliteit, en op het BO MIRT 2022: grotere vervolgbesluiten op het gebied van ruimtelijke ontwikkeling, mobiliteit en leefbaarheid. Bij het gereed maken van de benodigde beslisinformatie voor de vervolgbesluiten wordt doorontwikkeling van Rijnenburg (na 2035–2040) meegenomen, zoals toegezegd in de brief aan de Kamer53. De regio Amersfoort werkt aan het Ontwikkelbeeld 2030–2040, waar door Rijk en regio als samenhangende vraagstukken worden geïdentificeerd: de multimodale corridors A1 en A28 en de integrale opgave in het landelijk gebied. Wat betreft het NOVI-gebied Groene Hart maken Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen in het Bestuurlijk Platform Groene Hart (BPGH) nadere afspraken over de gezamenlijke inzet, de doelen/kaders en uitgangspunten op de focusthema’s bodemdaling, watersysteem, vitale dorpen en steden. In het BPGH wordt hiervoor een bestuursovereenkomst voorbereid, waarover in het najaar van 2021 kan worden besloten. Ten behoeve van de Omgevingsagenda spreken Rijk, provincies NoordHolland, Utrecht en Flevoland af dat zij de Omgevingsagenda NoordwestNederland verder uitwerken en deze in het voorjaar van 2022 aan het BOL Noordwest ter instemming voor leggen. BO Leefomgeving Zuid (21 april 2021) In het BOL Zuid is gesproken over de uitdagingen die de omvang en integraliteit van de verstedelijking in Brabant met zich mee brengt. In het BO MIRT in het najaar van 2021 zal naar verwachting het ruimtelijk perspectief en de strategische hoofdkeuzes gepresenteerd worden, 53 Kamerstuk 32 847, nr. 715. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 17 alsmede het verstedelijkingsakkoord voor de Brainportregio worden vastgesteld. Richting het BO Leefomgeving Zuid in voorjaar 2022 wordt het ruimtelijk perspectief en de hoofdkeuzes per stedelijke regio verder uitgewerkt in de verstedelijkingsstrategie voor heel Stedelijk Brabant en in verstedelijkingsakkoorden voor de stedelijke regio’s Breda/Tilburg en Den Bosch. Naast de verstedelijkingsstrategie is het in 2020 uitgevoerde MIRT-onderzoek Verstedelijking en Bereikbaarheid Brainport Eindhoven besproken. Om de opgave in verstedelijking (62.000 woningen tot 2040) in samenhang met ingrepen in het mobiliteitssysteem mogelijk te maken is besloten dat voor de besluitvorming en uitwerking van de uitkomsten uit het MIRT-onderzoek wordt aangesloten bij het programma SmartwayZ.NL. Rijk en regio erkennen dat de voorgestelde governance alleen toeziet op de uitvoering van de uitkomsten van het MIRT-onderzoek. Waar inhoudelijke raakvlakken zijn wordt met de Brainport Nationale Actieagenda (BNA) afstemming gezocht. De scope en governance van de BNA blijft ongewijzigd. De provincie Limburg lichtte tijdens het BO Leefomgeving Zuid de met name kwalitatieve woonopgave in Limburg toe. Deze complexe opgave vergt specifieke instrumenten en middelen. Daar is deels invulling aan gegeven door het Rijk met ondersteuning ter versnelling van de woningbouw- en herstructureringsopgave in de Limburgse regio’s. De betrokken partijen wensen de goede samenwerking tussen Rijk en regio op dit vlak langjarig en structureel voort te zetten en te verstevigen. Op het BO Leefomgeving Zuid zijn ook de twee NOVI-gebieden in Zuid-Nederland besproken, namelijk De Peel en Zuid-Limburg. BO Leefomgeving Noord (17 mei 2021) Op het BOL Noord lichtte de regio het eerste deel van het Deltaplan Noord-Nederland toe, de Bouwstenen voor het Deltaplan. De bouwstenen zijn het ambitieuze aanbod van de regio aan het Rijk voor het Deltaplan en bevatten een integraal plan dat bestaat uit het inpassen van 220.000 extra woningen tot 2040 (bovenop de autonome groei van 100.000 woningen) en het versterken van de economische clusters in Groningen, Fryslân, Drenthe en Flevoland. Gefaciliteerd door forse investeringen in het nationaal spoornetwerk waaronder het aanleggen van de Lelylijn en Nedersaksenlijn en het verbeteren van het bestaande spoor over Zwolle voor € 9,5 miljard. Komende maanden zullen Rijk en regio gezamenlijk onderzoek doen naar de potentie van deze ingrepen wat betreft de ruimtelijke- en sociaal-economische effecten. De (tussentijdse) resultaten van dit vervolgonderzoek voor het Deltaplan, inclusief de reflectie van het expertpanel op de bouwstenen en onderzoeksresultaten, zullen geagendeerd worden op het BO MIRT. De planning van het onderzoek is gericht op tijdige beschikbaarheid van de resultaten ten behoeve de tweede tranche Groeifonds. Tenslotte spraken de partijen af dat de energietransitie, klimaatadaptatie en waterbeheer belangrijke randvoorwaarden zijn voor de nadere uitwerking van het Deltaplan. Met de verdere uitwerking van het Deltaplan geven regio en Rijk invulling aan de moties van het lid Amhouch c.s.54 en van de leden Terpstra en Amhaouch55 en de BO MIRT afspraken op dit punt. Afgelopen jaar hebben Rijk en regio samengewerkt aan de Omgevingsagenda Noord. Om de gezamenlijke opgaven in beeld te brengen en 54 55 Kamerstuk 35 570 A, nr. 27. Kamerstuk 35 570 VII, nr. 52. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 18 samenwerkingsafspraken te formuleren zijn zogenoemde werkplaatsen georganiseerd. Op het BOL Noord spraken Rijk en regio af dat een eerste versie van de Omgevingsagenda Noord in het BO MIRT van najaar 2021 wordt besproken, om vervolgens ter vaststelling voor te leggen bij de bevoegd gezagen. Ook zijn de resultaten van twee werkplaatsen toegelicht, namelijk «Drentsche Aa/Hoge Zandgronden» over het klimaatadaptief inrichten van het landelijk gebied en «Wijkvernieuwing en transformatie» over de noordelijke context van deze transformatieopgave. De conclusies uit de werkplaats worden meengenomen in de Omgevingsagenda van Noord-Nederland. Met de vaststelling van het Plan van Aanpak NOVI-gebied Groningen wordt Groningen definitief aangewezen als NOVI-gebied. Regio en Rijk hebben eveneens gewerkt aan de Verstedelijkingsstrategie Regio Groningen-Assen. De verstedelijkingsstrategie bevat een plan voor integrale regionale ontwikkeling met voldoende woningbouwplannen (circa 42.000 woningen tot 2040), met bijpassende ontwikkelingen in werk, voorzieningen en mobiliteit. In het BO MIRT 2021 bespreken Rijk en regio de definitieve verstedelijkingsstrategie en het verstedelijkingsakkoord. Dat akkoord bevat een beeld en afspraken over wat nodig is om de strategie te realiseren. BO Leefomgeving Oost (20 mei 2021) Om de verstedelijkingsopgave in Zwolle en Kampen te kunnen bewerkstelligen zijn door het Rijk, provincie Overijssel en de gemeenten Zwolle en Kampen afspraken gemaakt om de voorziene woningbehoefte voor de komende tien jaar al in 2028 gerealiseerd te hebben. Het gaat om circa 14.600 woningen. Daarnaast is stilgestaan bij de Verstedelijkingsstrategie Regio Zwolle en het MIRT-onderzoek Zwolle en omgeving die momenteel nog in volle gang zijn. De regio staat voor de opgave om in 2040 40.000 woningen te realiseren. Onderzocht wordt bovendien of er een hogere bijdrage aan het nationaal woningtekort geleverd kan worden. In het BO MIRT in het najaar 2021 zal de gewenste ontwikkelrichting voor de verstedelijking en bereikbaarheid en de aanzet voor een bijbehorend adaptief ontwikkelpad richting 2040 besproken worden. Ook in de regio Arnhem, Nijmegen en Foodvalley ligt een grote verstedelijkingsopgave. Aanleiding voor de verstedelijkingsstrategie is de opgave in het hoge scenario om 40.000 woningen in Foodvalley en 60.000 woningen in Arnhem-Nijmegen toe te voegen tot 2040. De randvoorwaarden om aan deze opgave te voldoen, zijn beschreven in het verstedelijkingsconcept van de Groene Metropool «Meer landschap, meer stad». Dit concept dient als basis voor een nadere uitwerking van de verstedelijkingsstrategie en het verstedelijkingsakkoord. Rijk en regio werken in aanloop naar het BO MIRT 2021 een ontwikkelpad op hoofdlijnen uit en spreken af om in het najaar van 2021 een verstedelijkingsakkoord te sluiten. Omdat de regio Foodvalley gedeeltelijk in landsdeel Noordwest ligt, is in dit BOL gesproken over samenhangende vraagstukken. Geïdentificeerd zijn de multimodale corridors A12 en A1 en de integrale opgave in het landelijk gebied. In beide verstedelijkingsstrategieën wordt het belang van klimaatadaptatie en klimaatbestendigheid erkend en daarom zullen deze opgaven samen met de kwaliteit van de leefomgeving, ruimte voor economische ontwikkeling, kringlooplandbouw en energie hierin een prominente plek krijgen. Met betrekking tot de Omgevingsagenda-Oost hebben Rijk en de regio afgesproken dat zij de opgave Achterhoek toevoegen aan de Omgevingsagenda Oost-Nederland door middel van het vaststellen van een Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 19 addendum. De gezamenlijke aanpak tussen Rijk en regio voorziet in het combineren van de ruimtelijk-economische agenda van de Achterhoek met de op te stellen agenda voor het landelijk gebied. BO Leefomgeving Zuidwest (26 mei 2021) Het Rijk en de provincies Zeeland en Zuid-Holland hebben samen de inhoudsopgave van de Omgevingsagenda Zuidwest vastgesteld, met daarin elf gebiedsgerichte opgaven, waaronder de drie NOVI-gebieden. De opgaven voor Zeeland waren in het BOL van vorig jaar reeds vastgesteld. Voor Zuid-Holland is het verbinden en versterken van bestaande Rijk-regio-trajecten leidend. Gestart wordt met de volgende selectie van opgaven: de Ruimtelijk-economische ontwikkeling van Zuid-Holland, het versterken van de Noordrand van de Delta en de structuurversterking Ports en Corridors. De gezamenlijke opgave Kust en Voordelta richt zich op de Zeeuwse en Hollandse kust en de voordelta. De Omgevingsagenda Zuidwest wordt in het BOL van voorjaar 2022 vastgesteld. De Omgevingsagenda Zuidwest levert met de Transitie landelijk gebied Zeeland een bijdrage aan het versterken van de samenwerking tussen Rijk en regio als één overheid met maatschappelijke partners. Zeeland hoopt dat het nieuwe Kabinet met voldoende aandacht en ambitie in het landelijk gebied aan de slag gaat. Het Rijk en Zeeland zetten de gebiedsgerichte samenwerking voort en nemen de aanbevelingen voor de uitwerking van het Nationaal Programma Landelijk Gebied mee. Rijk en regio Zuid-Holland spreken opnieuw uit dat de Verstedelijkingsstrategie van Zuid-Holland inzet op zoveel mogelijk binnenstedelijk en nabij bestaand hoogwaardig openbaar vervoer bouwen (200.000–230.000 woningen tot 2030). De regio Zuid-Holland wijst er op dat investeringen in hoogwaardig openbaar vervoer en woningbouw randvoorwaardelijk zijn voor het realiseren van deze verstedelijkingsstrategie. De provincie Zuid-Holland doet een onderzoek naar de brede maatschappelijke kosten en baten van binnen- en buitenstedelijke locaties. De te maken keuzes worden geagendeerd op het eerstvolgende BO Verstedelijkingsstrategie Zuid-Holland (na de zomer). Evenals in het BO Noordwest is in dit BO besproken – in het kader van het programma Mobiliteit en Verstedelijking (MoVe) – dat de Schaalsprong MOVV in de Zuidelijke Randstad langs de Oude Lijn een transitie vraagt van een projectgerichte financiering naar gezamenlijke en adaptieve, meerjarige, programmatische bekostiging (verstedelijking en mobiliteit). Dit geeft meer zekerheid over uitvoering in de komende jaren en gelegenheid tot adaptiever plannen. Het Nationaal Groeifonds (NGF) heeft een reservering van 1 miljard euro voor MOVV opgenomen, die onder voorwaarde van onder andere co-financiering omgezet kan worden in een definitieve bestemming. De samenwerkende partijen binnen MoVe werken aan de uitwerking van het plan en bijbehorende maatschappelijke kosten-batenanalyse. Over het vervolg, naar aanleiding van de besluitvorming dit voorjaar over het NGF, wordt een bestuurlijk overleg gepland. Bij de voorbereiding van de startbeslissing Infrastructuur en Knooppunten Oude Lijn zal door de Verstedelijkingsalliantie en betrokken partijen van programma MoVe gezamenlijk worden onderzocht hoe deze verrijkt kan worden met verstedelijkingsafspraken. Hierbij zal nader worden ingegaan op: woningbouwprogrammering, ruimtelijk flankerend beleid (waaronder parkeerbeleid en ontwerpprincipes) en milieucontouren (binnen wettelijke Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 20 kaders) met bijbehorende instrumenten. In het BO MIRT najaar 2021 zal daartoe een voorstel worden gedaan. Het Rijk en de regio Zuid-Holland spreken de intentie uit om op het BO MIRT najaar 2021 besluiten te nemen over het oprichten van toekomstige bouwhubs voor de regio Den Haag en Rotterdam. Rijk en regio concluderen dat bij veel urgente ruimtelijke projecten in toenemende mate spanning ontstaat waar het gaat om de effecten van stikstof, geluid en externe veiligheid. Dit leidt ertoe dat het realiseren van woningbouw, bereikbaarheid en economische ontwikkelingen complexer wordt. Rijk en regio erkennen de complexiteit. De komende (bestuurlijke) overleggen zullen worden benut om tot nadere afspraken te komen om deze problematiek voortvarend op te pakken. Rijk en regio verkennen de meerwaarde van een integrale, gebiedsgerichte aanpak voor deze problematiek, aanvullend op en gebruikmakend van de lopende landelijke trajecten, projecten en de NOVI-gebieden. Hierbij wordt ook gekeken naar de mogelijkheden die de Omgevingsagenda Zuidwest hierbij kan bieden. Tot slot: recent verschenen rapporten Daarnaast wil ik uw Kamer graag nog wijzen op twee rapporten die onlangs zijn verschenen en die relevant zijn voor de uitvoering van de NOVI. Op 12 mei 2021 is het Interdepartementaal Beleidsonderzoek Ruimtelijke Ordening (IBO-RO) aan de Eerste en Tweede Kamer toegezonden. De kabinetsreactie hierop zal echter door het volgende kabinet worden opgesteld. Het IBO-RO richt zich op de algemene governance van de ruimtelijke ordening. Als hoofdlijn adviseert het IBO dat het Rijk per regio op grond van een beperkte set nationale opgaven de doelen en ordenende principes voor de ruimtelijke inrichting vaststelt. Decentrale overheden maken op basis hiervan ruimtelijke keuzes, die worden uitgewerkt in concrete plannen. Sluitstuk is dan het bestuursakkoord tussen Rijk en de regio/provincie, waarin de prestatieafspraken worden vastgelegd en de wijze van monitoring. Volgens het IBO zijn in de zeven verstedelijkingsstrategieën de keuzes al in belangrijke mate gemaakt. Waar het hier vooral om gaat, is het vinden van voldoende middelen om de ruimtelijke keuzes daadwerkelijk te realiseren. In het landelijk gebied valt de aanpak van het Rijk nu nog teveel uiteen in een groot aantal sectorale programma’s, die nog niet bij elkaar gebracht worden op een centrale tafel. Bij de RES’en is de bevinding van het IBO dat er sprake is van een strak omlijnd proces, dat echter wel nog een sectorale insteek kent. In het debat met uw Kamer op 18 juni 2020 (Handelingen II 2020/21, nr. 85, item 9) over stikstof en natuur, is de regering met de motie van het lid Harbers c.s. verzocht om de instelling van een studiegroep over de ruimtelijke inrichting van het landelijk gebied. Dit adviesrapport «Kiezen én delen» is op 12 mei jl. eveneens aangeboden aan de Kamer56. De opgaven in het landelijk gebied moeten volgens dit advies samengaan met het toekomstig gebruik. Dit kan door het aanscherpen van doelen en kaders en door het uitwerken en toepassen van inrichtingsprincipes, waarvoor de Studiegroep voorstellen doet. Meervoudig ruimtegebruik is volgens de studiegroep een belangrijk uitgangspunt, maar dit kan niet alle vragen om ruimte oplossen. Er zullen ook keuzes worden gemaakt waar 56 Kamerstuk 35 334, nr. 141. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 21 functies niet te combineren zijn. De studiegroep adviseert op basis van de voorgestelde inrichtingsprincipes keuzes te maken die richting geven aan het NPLG, dat is aangekondigd in de NOVI. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 34 682, nr. 83 22
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eb0bb5dc-6b2a-4891-9293-6bcdf8ae17e3
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2021–2022 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2022Z04507 Vragen van de leden Kwint en Van Kent (beiden SP) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht dat de overheidswebsite plat lag vanwege run op aanvraag duizend euro (ingezonden 10 maart 2022). Vraag 1 Wat is uw reactie op het bericht «Overheidswebsite plat vanwege run op aanvraag duizend euro: «Dan maar geen opleiding volgen»»1 Vraag 2 Als het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) wist dat het druk ging worden, waarom is daar dan geen rekening mee gehouden? Vraag 3 Hoeveel mensen hebben hierdoor geen aanvraag van het STimulering Arbeidsmarkt Positie (STAP)-budget kunnen doen? Hoe gaat er in de toekomst voorkomen worden dat iedereen die zich wil laten om- of bijscholen een aanvraag kan doen? Vraag 4 Bent u van mening dat het budget dat nu beschikbaar is gesteld voldoende is om in alle aanvragen te voorzien? Kunt u dit toelichten? Vraag 5 Waarom is er geen overgangsregeling voor mensen die tussen 1 januari 2022 en 1 maart 2022 zijn begonnen aan een om- of bijscholingstraject? Hoe worden deze mensen tegemoet gekomen? Vraag 6 Kunt u een volledige lijst geven van opleidingen en instellingen die in het scholingsregister staan? 1 kv-tk-2022Z04507 ’s-Gravenhage 2022 Hart van Nederland, 1 maart 2022, «Overheidswebsite plat vanwege run op aanvraag duizend euro: «Dan maar geen opleiding volgen»» (https://www.hartvannederland.nl/null/ overheidswebsite-plat-vanwege-run-op-aanvraag-duizend-euro) Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen 1 Vraag 7 Hoe wordt bepaald of een opleiding, cursus of traject in het scholingsregister komt? Vraag 8 Waarom zijn veel opleidingen en cursussen die wel voldoen aan de eisen om in het scholingsregister te komen nog niet toegevoegd aan het scholingsregister? Vraag 9 In welke sectoren zijn de meeste aanvragen gedaan? Kunt u een uitputtende lijst geven van alle sectoren met daarbij hoeveel aanvragen er zijn gedaan? Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/52d04d00-99b2-4729-8128-a39965a447fc
Onderzoeksrapport ladingresiduen Een onderzoek naar het lozen van ladingresiduen van schepen afkomstig van Tata Steel Onderzoeksrapport ladingresiduen Een onderzoek naar het lozen van ladingresiduen van schepen afkomstig van Tata Steel Datum 25 mei 2022 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Colofon Uitgegeven door Inspectie Leefomgeving en Transport Directie Toezicht en opsporing Afdeling Toezicht milieu Postbus 16191, 2500 BD Den Haag 088 489 00 00 www.ilent.nl Pagina 5 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Inhoud Colofon—5 Inhoud—7 ● Samenvatting—9 1 1.1 1.2 1.3 1.4 Inleiding—11 Aanleiding—11 Doelstelling van het onderzoek—11 Onderzoeksaanpak—12 Tweede deelonderzoek—12 2 2.1 2.2 2.3 Wettelijk kader en inrichting toezicht—13 Internationale wet- en regelgeving—13 Nationale wet- en regelgeving—14 Inrichting toezicht—15 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 Bevindingen inspecties ILT en ketenpartners —17 Inleiding—17 Aantal uitgevoerde inspecties—17 Aantal niet-nalevingen algemeen—19 Aantal niet-nalevingen ladingresiduen—20 Intensivering toezicht—21 Bijlage A Wet- en regelgeving artikelsgewijs—23 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 ● Samenvatting Dit onderzoeksrapport is het eerste van een tweedelig onderzoek naar mogelijke lozingen van ladingresiduen vanaf zeeschepen die Tata Steel als bestemming hadden. Dit eerste deelonderzoek richt zich op de relevante wet- en regelgeving, het toezicht daarop en een overzicht van de inspectieresultaten uit de afgelopen 5 jaar bij deze zeeschepen. De aanleiding van dit onderzoek betrof berichtgeving in het Noordhollands Dagblad over mogelijk illegale lozingen van ladingresiduen van schepen afkomstig van Tata Steel en een bijna gelijktijdige bevinding van de Inspectie Leefomgeving en Transport over een schip met een vervuild dek aan de kade van Tata Steel. Met dit onderzoek is nagegaan of er - op basis van de inspectieresultaten van de Inspectie Leefomgeving en Transport en de andere toezichthouders - aanwijzingen zijn dat er illegale lozingen plaatsvinden van ladingresiduen bij schepen die bij Tata Steel hebben gelost. Het toezicht op mogelijke illegale lozing van ladingresiduen vindt plaats binnen de kaders van de (internationale) scheepvaartregelgeving. De kapitein van een schip is verantwoordelijk voor de naleving van die (internationale) wet- en regelgeving. Het uitgangspunt daarbij is te zorgen dat ladingresiduen niet illegaal worden geloosd. In havens en in kwetsbare zeegebieden, zoals de Noordzee, mogen ladingresiduen niet worden geloosd. Het meenemen van ladingresiduen is echter niet verboden als die in een andere haven kunnen worden afgegeven. Doel van de regelgeving is het voorkomen van vervuiling op zee. Om die reden treden toezichthouders preventief op bij constatering van afvaarten met vervuilde dekken of niet opgeruimde ladingresiduen. Het vuil of het residu kan namelijk door wind, regenval of de zeegang van boord spoelen, waardoor een illegale lozing ontstaat. Van 2017 t/m 2021 hebben de Inspectie Leefomgeving en Transport en de Port of Amsterdam op grond van de Wet voorkoming verontreiniging door schepen 309 inspecties uitgevoerd bij schepen die bij Tata Steel aan de kade lagen. Hierbij zijn geen illegale lozingen van ladingresiduen geconstateerd. Wel zijn enkele onvolkomenheden in de afgifte van scheepsafvalstoffen geconstateerd. Een schip moet, voordat het uit de haven vertrekt, afvalstoffen die aan boord zijn aan de havenontvangstvoorzieningen afgeven; anders mag het schip niet vertrekken. Met ingang van 2019 is de Port of Amsterdam actief gaan registeren op dekken die vervuild raken bij het lossen van ladingen. In de periode 2019 t/m 2021 zijn 21 bevindingen geweest. Rijkswaterstaat heeft over een periode van 5 jaar één constatering van ladingresiduen aan boord van een boot van bootslieden gedaan. De bootslieden waren ingehuurd door Tata Steel. Het onderzoek naar dit incident loopt nog. Naast deze constatering heeft Rijkswaterstaat in de periode 2017 t/m 2021 180 inspecties uitgevoerd, waarbij de ladingresiduen zijn meegenomen. Hierbij zijn geen overtredingen geconstateerd met het lozen van ladingresiduen. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied heeft in de periode 2017 t/m 2021 71 inspecties op de kade bij Tata Steel uitgevoerd. De nadruk ligt hierbij op het vrijkomen van stof. Hierbij zijn geen overtredingen geconstateerd voor het lozen van ladingresiduen. Pagina 9 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 De Kustwacht heeft in de periode 2017 t/m 2021 8 keer een constatering gedaan op zee van een schip met een vervuild dek afkomstig van Tata Steel. Hierbij is één keer een waarschuwing gegeven vanwege het schoonspuiten van het dek. Bij de andere constateringen heeft de Kustwacht contact gezocht met de kapitein en verzocht het dek schoon te maken. De Kustwacht heeft op een later tijdstip gecontroleerd of de dekken schoon zijn gemaakt. In totaal hebben in de afgelopen vijf jaar 560 inspecties plaatsgevonden bij de schepen aan de kade van Tata Steel. Dat komt neer op gemiddeld minimaal 2 inspecties per week. Hierbij geldt dat in 2020 en 2021 minder inspecties zijn uitgevoerd vanwege corona. Er zijn geen overtredingen met betrekking tot het lozen van ladingresiduen geconstateerd. Uit de bevindingen van 2019 tot 2022 van de Port of Amsterdam en d e Kustwacht wordt een toename geconstateerd van schepen die met een vervuild dek willen vertrekken of dat schepen met een vervuild dek op de Noordzee wordt aangetroffen. Het vertrek met onopgeruimde ladingresiduen op het dek geeft als risico’s dat ladingresiduen in zee kunnen komen door bijvoorbeeld de krachten van wind en water. Om deze ontwikkeling nader te onderzoeken, wordt de komende periode het preventief toezicht met drones in samenwerking met de andere toezichthouders voortgezet. Op basis van de bevindingen aan het eind van het jaar zal gewogen worden op welke wijze de naleving het beste bevorderd kan worden. Zodat het risico op illegale lozingen kan worden verkleind in het belang van een schone zee. Pagina 10 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 1 Inleiding Dit onderzoeksrapport is het eerste van een tweedelig onderzoek naar mogelijke lozingen van ladingresiduen vanaf zeeschepen die Tata Steel als bestemming hadden. Dit eerste deelonderzoek richt zich op de relevante wet- en regelgeving, het toezicht daarop en een overzicht van de inspectieresultaten uit de afgelopen 5 jaar bij deze zeeschepen. Het tweede deelonderzoek gaat over de resultaten van de intensivering van het preventief toezicht op schone scheepsdekken van zeeschepen die hebben gelost of geladen bij Tata Steel. Dit toezicht loopt tot eind 2022, waardoor publicatie van de resultaten van het tweede deelonderzoek begin 2023 verwacht wordt. 1.1 Aanleiding In het vragenuur van dinsdag 15 februari 2022 heeft de staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat de leden van de Tweede Kamer een onderzoek van de Inspectie Leefomgeving en Transport (hierna ILT) toegezegd. Doel van het onderzoek is om geconstateerde overtredingen van de afgelopen jaren van het verbod op het lozen van ladingresiduen in de omgeving van Tata Steel in kaart te brengen. De aanleiding voor deze toezegging waren berichtgeving in het Noordhollands Dagblad (hierna NHD) over mogelijke lozing van ladingresiduen 1 en een waarneming2 van een vervuild dek door de ILT een dag daarvoor. De strekking van de berichtgeving van het NHD was dat grote hoeveelheden steenkool en ijzererts bij het schoonmaken van de (dekken van) vertrekkende schepen overboord worden geveegd en terechtkomen tuss en de pieren in de haven en in de Noordzee. De waarneming van de ILT betrof een schip aan de kade met een grote hoeveelheid ladingresiduen aan dek. De ILT heeft daarop via de scheepsagent de kapitein verzocht om voor vertrek de ladingresiduen af te geven. Hierbij was geen sprake van een overtreding. Aangezien het schip pas vertrok toen het reeds donker was, was geen dronetoezicht meer mogelijk om te controleren of de ladingresiduen bij vertrek van het schip waren opgeruimd. 1.2 Doelstelling van het onderzoek Dit deelonderzoek naar lozingen van ladingresiduen moet twee zaken in beeld brengen: 1. de mate waarin deze lozingen plaatsvinden, op basis van de inspectieresultaten van de verschillende toezichthouders die bij dit onderwerp betrokken zijn, en 2. welke wet- en regelgeving van toepassing zijn en welke instanties daarbij een rol in het toezicht hebben. 1 ’Tata-troep geloosd in Noordzee’, Noordhollands Dagblad d.d. 11 februari 2022 De waarneming werd gedaan tijdens een proefvlucht die tot doel had te onderzoeken of drones behulpzaam kunnen zijn bij het uitvoeren van inspecties op scheepsafvalstoffen. 2 Pagina 11 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 1.3 Onderzoeksaanpak Voor deze rapportage is onderzoek gedaan naar het aantal overtredingen van het lozen van ladingresiduen bij zeeschepen van en naar Tata Steel tussen 2017 en 2022. Deze periode is vastgesteld omdat de recente jaren, 2020 en 2021, niet representatief zijn vanwege de coronamaatregelen. Ter voorbereiding hierop is eerst inzichtelijk gemaakt welke regels van toepassing zijn op het toezicht en de handhaving op de afgifte van scheepsafvalstoffen in het algemeen en het lozen van ladingresiduen in het bijzonder. Daarbij is tevens in beeld gebracht bij welke instanties het toezicht en de handhaving op deze wet- en regelgeving zijn belegd. Voor het onderzoek heeft de ILT gebruik gemaakt van de gegevens van eigen inspecties en van de andere betrokken toezichthouders over het aantal uitgevoerde inspecties en overtredingen. Deze gegevens zijn bij elkaar gebracht en geanalyseerd. Het NHD is gevraagd om zijn dronebeelden voor dit onderzoek aan de ILT te geven. De beelden zijn op 12 mei 2022 ontvangen. De ILT heeft na bestudering van de beelden geen overtredingen van het lozen van ladingresiduen waargenomen. Het onderzoek heeft zich uitsluitend gericht op de inspecties op de zeeschepen die Tata Steel hebben aangedaan en op basis van de bevindingen van de ILT en de andere betrokken toezichthouders. Er is geen onderzoek gedaan naar betalingen 3 door Tata Steel aan de kapitein voor het schoon maken van het dek of het meenemen van ladingresiduen. De kern van de regelgeving is dat de kapitein ladingresiduen niet illegaal mag lozen. 1.4 Tweede deelonderzoek Met de betrokken toezichthoudende instanties zijn afspraken gemaakt over een intensivering van het preventief toezicht op zeeschepen in de haven van IJmuiden. Dit in het kader de bevindingen van de Port of Amsterdam en de Kustwacht dat er een toename is van schepen die met een vervuild dek willen vertrekken of dat schepen met een vervuild dek op de Noordzee wordt aangetroffen. Het toezicht wordt in de rest van het jaar 2022 uitgevoerd. Over de bevindingen wordt begin 2023 gerapporteerd in het tweede deelonderzoek. 3 In de berichtgeving in het Noordhollands Dagblad werd melding gedaan dat Tata Steel de bemanning van schepen contant betaalt voor het dumpen van ladingresiduen. Pagina 12 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 2 Wettelijk kader en inrichting toezicht De internationale voorschriften voor het lozen van ladingresiduen van vaste stoffen die zeeschepen in bulk vervoeren, zijn opgenomen in het Internationaal Verdrag ter voorkoming van verontreiniging door schepen 4 (hierna MARPOL-verdrag) en de Europese richtlijn betreffende haven-ontvangst-voorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen 5. De nationale voorschriften zijn opgenomen in de Wet voorkoming verontreiniging door schepen (hierna Wvvs) en de Waterwet. Hieronder volgt per regelgeving een korte uiteenzetting. 2.1 Internationale wet- en regelgeving MARPOL-verdrag Het MARPOL-verdrag staat aan de basis van de wet en regelgeving over ladingresiduen en scheepsafvalstoffen. De doelstelling van het MARPOL-verdrag is het voorkomen van verontreiniging van de zee door van lozingen van schadelijke stoffen vanaf zeeschepen. Daartoe heeft de International Maritime Organisation (IMO) voorschriften opgesteld die lozingen in bepaalde gebieden verbieden en grenzen stellen aan de lozingen in de gebieden waar deze wel zijn toegestaan. In het MARPOL-verdrag worden hierbij twee situaties beschreven. De eerste situatie is dat het schip tijdens zijn reis naar de volgende haven buiten een aangewezen kwetsbaar zeegebied terechtkomt. De tweede situatie is dat het schip tijdens haar reis naar de volgende haven binnen één of meerdere aaneengesloten kwetsbare zeegebieden blijft. De Noordzee is één van de in het MARPOL-verdrag aangewezen kwetsbare zeegebieden. In de eerste situatie is bepaald dat de ladingresiduen aan boord mogen blijven totdat het schip het aangewezen kwetsbare zee gebied heeft verlaten. Hierna mogen zij onder voorwaarden in zee worden geloosd. In de tweede situatie is bepaald dat de ladingresiduen door de kapitein vóór het vertrek moeten worden afgegeven bij de haven-ontvangst-voorziening of uiterlijk in de eerstvolgende aanloophaven binnen een kwetsbaar zeegebied. In deze situatie mogen ladingresiduen onderweg niet in aangewezen kwetsbare zeegebieden worden geloosd. Alleen als in de tweede situatie in beide havens binnen een aangewezen kwetsbaar zeegebied geen toereikende haven-ontvangst-voorziening is, mogen lozingen van ladingsresiduen onder strikte voorwaarden volgens het MARPOL verdrag in zee plaatsvinden. Deze voorwaarden zijn verder uitgewerkt in de bijlage A onder het op zee lozen van ladingresiduen binnen en buiten een kwetsbaar zeegebied. De landen die dit MARPOL-verdrag ondertekend hebben, moeten zorgen voor haven-ontvangst-voorzieningen voor deze stoffen. Op basis van de twee situaties kan worden geconcludeerd dat het lozen van ladingresiduen in havens of in kwetsbare zeegebieden, zoals de Noordzee verboden is. 4 1973, zoals gewijzigd door het Protocol van 1978 Richtlijn (EU) 2019/883 van het Europees Parlement en de Raad inzake havenontvangstvoorzieningen voor de afvalafgifte van schepen 5 Pagina 13 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Ladingresiduen vallen in het MARPOL-verdrag6, onder de term schadelijke stoffen en worden in die bijlage gedefinieerd als: “de overblijfselen van enige lading die niet onder andere bijlagen bij dit Verdrag vallen en die op het dek of in de ruimen achterblijven na het laden of lossen, met inbegrip van overtollige lading of gemorste lading, hetzij in natte of droge toestand of me egevoerd in waswater, maar omvat geen ladingstof die op het dek achterblijft na het vegen of stof op de buitenoppervlakken van het schip”. Europese richtlijn betreffende haven-ontvangst-voorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen Met het oog op het tegengaan van - met name illegale - lozingen van schadelijke stoffen op zee, heeft de Europese Commissie een aanvullende richtlijn vastgesteld. Deze richtlijn schrijft in de eerste plaats voor dat alle schepen die een Europese haven aandoen in principe al het aan boord aanwezige scheepsafval in die haven moeten afgeven. Onder dit scheepsafval valt het grootste deel van de schadelijke stoffen die aan boord ontstaan bij de normale bedrijfsvoering. Dit zijn bijvoorbeeld afval uit de keuken en de machinekamer. Zo geldt voor de scheepvaart in beginsel een afgifteplicht. Onderscheid moet worden gemaakt tussen de afgifte van scheepsafval en de afgifte van ladingresiduen. Afgifte van scheepsafval is onder de richtlijn in beginsel steeds verplicht bij aanloop van een haven in de Europese Unie. Afgifte van ladingresiduen is alleen verplicht als dit uit het MARPOL-verdrag voortvloeit. Op grond van recente aanpassing van deze Europese richtlijn vallen ladingresiduen onder de definitie van scheepsafval. Dit betekent voor ladingresiduen dat deze in beginsel voor vertrek moeten worden afgegeven bij een haven-ontvangstvoorziening, tenzij het schip voor dit afval voldoende aangewezen opslagcapaciteit heeft. Echter de Nederlandse wet- en regelgeving waarin die aanpassing van de Europese richtlijn is geïmplementeerd, is nog niet van kracht7. De kapitein van het schip is naast een goede bedrijfsvoering ook de eerstverantwoordelijke voor de naleving van de regels rond om scheepsafvalstoffen en ladingresiduen. 2.2 Nationale wet- en regelgeving Wet voorkoming verontreiniging door schepen (Wvvs) De verplichtingen uit het MARPOL-verdrag en de Europese Richtlijn voor havenontvangst-voorzieningen voor scheepsafval en ladingresiduen staan in de Wvvs. In bijlage A staat een artikelsgewijze weergave van de wet en regelgeving. Op dit moment kan alleen het lozen van ladingresiduen in zee een overtreding zijn, niet het meenemen ervan. De Kustwacht controleert hier, op verzoek van de ILT, op. Dit kan wel het geval zijn zodra de genoemde nieuwe Europese richtlijn in de Nederlandse wet- en regelgeving is geïmplementeerd. In die nieuwe Europese richtlijn zijn de regels met betrekking tot de afgifte van ladingresiduen namelijk aangescherpt. Waterwet Bij eventuele lozingen van ladingresiduen op binnenwater en (o.a. de haven) is de Waterwet van toepassing. In het algemeen geldt volgens de Waterwet dat dit soort lozingen verboden zijn. 6 7 Bijlage V Het voorstel is in procedure en wacht op besluitvorming door de Eerste Kamer Pagina 14 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 2.3 Inrichting toezicht Bij het toezicht op het lozen van ladingresiduen wordt onderscheid gemaakt tussen lozen op zee en lozen op binnenwateren. De ILT is in de Wvvs, artikel 14 lid 1, aangewezen als toezichthouder op het voorkomen van lozingen van scheepsafvalstoffen en ladingresiduen door zeeschepen. Medewerkers van de divisie Havenmeester van Havenbedrijf Amsterdam N.V. (Port of Amsterdam) zijn in de Wvvs, artikel 14, lid 2, aangewezen als medetoezichthouder op het voorkomen van lozingen van scheepsafvalstoffen en ladingresiduen door zeeschepen in het ambtsgebied van het Havenbedrijf Amsterdam. Bovendien zijn de medewerkers van Port of Amsterdam, op grond van de Waterwet, aangewezen als toezichthouder op lozingen in oppervlaktewater binnen hun ambtsgebied. Rijkswaterstaat is in de Waterwet, artikel 8.3 lid 1, in de zeehavens de toezichthouder voor lozingen op de binnenwateren die onder het beheer van het Rijk vallen (de zogenoemde rijkswateren). Zonder vergunning zijn lozingen op de rijkswateren niet toegestaan. De haven van IJmuiden is een rijkswater. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied ziet toe op het laden en lossen en de omgang met restanten die achterblijven op de kade. Zodra een schip in de haven van IJmuiden aan de kade van Tata Steel ligt, maakt het namelijk onderdeel uit van de inrichting (Tata Steel). Dit om hinder naar de leefomgeving te beperken Op zee houdt de Kustwacht toezicht met schepen en een vliegtuig. Als de Kustwacht een lozing ziet, meldt zij dit bij de ILT. Op basis van die melding voert de ILT een nader onderzoek uit. Pagina 15 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Pagina 16 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 3 Bevindingen inspecties ILT en ketenpartners 3.1 Inleiding Om inzicht te krijgen in inspecties naar illegale lozingen van ladingresiduen zijn verschillende informatiebronnen geraadpleegd en gegevens opgevraagd. De ILT legt zijn inspecties vast in de zaaksystemen Navis en Thetis-Eu8. De andere instanties die toezien op lozing van ladingresiduen, zijn; Port of Amsterdam, Rijkswaterstaat, De Kustwacht en, Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG). Deze partijen zijn door de ILT gevraagd om informatie aa n te leveren over de periode 2017 t/m 2021 over het aantal uitgevoerde inspecties en de bevindingen met betrekking tot het lozen van ladingresiduen. 3.2 Aantal uitgevoerde inspecties Bij de schepen die Tata Steel bezoeken, worden inspecties uitgevoerd door de ILT, Port of Amsterdam, Rijkswaterstaat en de ODNZKG. Jaarlijks doen 100 tot 120 schepen Tata Steel aan. De schepen verblijven daar meestal enkele dagen voor het laden en lossen. Op basis van de ontvangen gegevens van Rijkswaterstaat, Port of Amsterdam, Kustwacht en ILT is er sprake van minimaal 2 inspecties per week. De resultaten worden per toezichthouder nader toegelicht. ILT In de periode van 2017 t/m 2021 heeft de ILT bij 124 schepen die bij Tata Steel afmeerden inspecties uitgevoerd. In figuur 1 is de verdeling per jaar opgenomen. Aantal inspecties ILT bij schepen Tata Steel 35 30 32 31 25 25 20 21 15 15 10 5 0 2017 2018 2019 2020 2021 Figuur 1: Aantal door de ILT uitgevoerde inspecties gericht op bezoekende schepen Tata Steel 8 Navis is het zaaksysteem wat de ILT in gebruik had tot 2018. Thetis -EU is het zaaksysteem wat binnen Europa wordt gebruikt en vanaf 2018 door de ILT wordt gebruikt. Pagina 17 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 In 2020 en 2021 zijn minder inspecties uitgevoerd vanwege de coronamaatregelen. Port of Amsterdam De Port of Amsterdam heeft in de periode 2017 t/m 2021 in totaal 185 inspecties uitgevoerd bij schepen die Tata Steel hebben aangedaan. De verdeling per jaar is in figuur 2 opgenomen. In 2019 waren er minder inspecties vanwege krapte in de bezetting en in 2020 en 2021 als gevolg van de coronamaatregelen. Aantal inspecties Port of Amsterdam bij schepen Tata Steel 70 60 61 50 52 40 30 31 20 24 17 10 0 2017 2018 2019 2020 2021 Figuur 2: Aantal door Port of Amsterdam uitgevoerde inspecties gericht op bezoekende schepen Tata Steel Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat voert regelmatig bij Tata Steel inspecties uit voor de naleving van de regelgeving voor lozingen op het rijkswater en kadewerkzaamheden. Daarnaast vindt één keer per maand een milieuvlucht met helikopter plaats, ook voor visuele inspectie van de scheepsdekken. Twee keer per maand maakt Rijkswaterstaat een fysieke toezichtronde met een inspectie van de schepen vanaf de kade. In de periode 2017 t/m 2021 heeft Rijkswaterstaat 180 inspecties (milieuvlucht en fysieke toezichtronde) uitgevoerd, waarbij de ladingresiduen zijn meegenomen. Hier zijn geen overtredingen geconstateerd met het lozen van ladingresiduen. In het zaaksysteem van Rijkswaterstaat zijn daarnaast 135 zaken geregistreerd over controles van lozingen en andere werkzaamheden. Een onderdeel van deze inspecties kunnen scheepsladingen zijn. Het is onduidelijk bij hoeveel inspecties dit het geval is. De aantallen zijn derhalve niet meegenomen bij de totalen van de uitgevoerde inspecties naar ladingresiduen. ODNZKG De ODNZKG ziet toe op het laden en lossen. ODNZKG registreert op verschillende wijzen de inspecties die een relatie kunnen hebben met het lossen van schepen bij Tata Steel. Dit zijn inspecties die vanuit het onderdeel grondstoffenlogistiek zijn uitgevoerd of maandelijkse stofcontroles. Van alle inspecties die tussen 2017 en 2022 bij Tata Stee l zijn uitgevoerd, zijn er 71 waarbij specifiek is gekeken naar scheepsverlading. Pagina 18 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 De Kustwacht De Kustwacht controleert op verzoek van de ILT of er lozingen op zee plaatsvinden. De Kustwacht voert jaarlijkse 1.500 tot 2.000 patrouilles uit op zee. Contro le op lozingen is één van de onderdelen tijdens deze patrouilles. Bij constatering van lozingen informeert de Kustwacht de ILT. De Landelijke Eenheid Vanwege de omvang van de data zijn alleen de jaren 2020 en 2021 geanalyseerd. De Landelijke Eenheid heeft geen meldingen in 2020 en 2021 ontvangen over het lozen van ladingresiduen van schepen afkomstig van Tata Steel. 3.3 Aantal niet-nalevingen algemeen In de periode 2017 t/m 2021 heeft de ILT bij 24 schepen die bij Tata Steel aanmeerden onvolkomenheden geconstateerd op het gebied van de afgifte van scheepsafvalstoffen, dit zijn dus geen ladingresiduen. In figuur 3 is de verhouding tussen inspecties met en zonder onvolkomenheden weergegeven. Inspecties ILT en overtredingen 35 30 6 5 25 4 20 6 15 26 3 26 21 10 12 5 15 0 2017 2018 2019 Geen overtredingen 2020 2021 Overtredingen Figuur 3: aantal inspecties ILT zonder overtredingen en met overtredingen De ILT constateerde vooral dat er te veel scheepsafval aan boord was en dat dit voor vertrek moest worden afgegeven aan de wal. Als onvoldoende opslagcapaciteit resteert op het schip voor de vervolgreis is de kapitein namelijk verplicht om de scheepsafvalstoffen af te geven. De kapitein moet voor vertrek administratief aantonen dat de scheepsafvalstoffen zijn afgegeven aan de haven-ontvangst-voorziening. De ILT controleert aan de hand van de afgiftebonnen of de scheepsafvalstoffen zijn afgegeven. Bij de ketenpartners zijn alleen overtredingen opgevraagd specifiek op de lozing van ladingresiduen. Deze zijn weergegeven in 3.4. Pagina 19 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Geconstateerde niet-nalevingen door ketenpartners: 1. De ODNZKG heeft in 2021 een dwangsom opgelegd voor het stof dat vrij kwam bij het lossen van de zeeschepen. De ILT heeft verder geen data ontvangen van andere overtredingen. 2. overtredingen dan lozingen van ladingresiduen. 3.4 Aantal niet-nalevingen ladingresiduen ILT De ILT heeft in de periode 2017 t/m 2021 geen constateringen gedaan over het illegaal lozen van ladingresiduen op zee door schepen die bij Tata Steel hebben aangemeerd. De ILT kan hier alleen op handhaven als er sprake is van heterdaad. De ILT kan de kapitein van een schip niet verplichten om de ladingresiduen af te geven aan de havenontvangstvoorziening van de haven waar het schip ligt. In de concepttekst van de wijziging van de Wvvs is die verplichting, vanuit de Europese regelgeving (EU richtlijn 2019/833), wel opgenomen. Aangezien de gewijzigde Wvvs nog niet van kracht is, is handhaving op dit moment nog niet mogelijk. De naast gelegen foto laat een voorbeeld zien van een zeeschip dat wegvaart met ladingresiduen. Op de luiken die de ladingruimen afsluiten zijn duidelijk sporen te zien van de lading die bij het lossen op het dek zijn achtergebleven. Het wegvaren met ladingsresiduen is op zichzelf geen overtreding. Port of Amsterdam Bij Port of Amsterdam is sinds 2019 het item “schone dekken” toegevoegd aan het toezicht registratiesysteem waardoor deze specifieke data is te ontsluiten. Bij een constatering van een vervuild dek verzoekt de Port of Amsterdam aan de kapitein om een foto van een schoon dek te sturen voordat het schip vertrekt. Dit is preventief om te voorkomen dat het vuil of het residu door wind, regenval of zeegang overboord gaan. Als de kapitein geen foto aanlevert van een schoon dek mag het schip niet vertrekken. In 2019 kwam het 5 keer voor dat een dek van een schip dat bij Tata Steel zou vertrekken, onvoldoende schoon was, in 2020 6 keer en in 2021 10 keer. In totaal gaat het om 21 bevindingen. Pagina 20 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Aantal inspecties Port of Amsterdam en opmerkingen ladingresiduen 70 60 50 40 30 61 52 10 20 5 10 19 6 21 11 0 2017 2018 Inspecties zonder opmerking 2019 2020 2021 Inspecties met opmerking ladingresiduen Figuur 4: Aantal door Port of Amsterdam uitgevoerde inspecties gericht op bezoekende schepen Tata Steel en opmerkingen ladingresiduen Rijkswaterstaat Rijkswaterstaat heeft in oktober 2021 bij een bootje van de bootlieden veel kolen op het dek aangetroffen. Dit bootje is niet van Tata Steel maar van de bootliedenorganisatie. Het bootje was wel in dienst van Tata Steel bezig met werkzaamheden voor Tata Steel. Onderzoek van dit incident loopt nog. Kustwacht In de periode 2017 t/m 2021 heeft de kustwacht 8 keer ladingresiduen op het dek geregistreerd in het zaaksysteem bij schepen afkomstig van Tata Stee l. In 2017 was dit er 1, in 2020 2 en in 2021 zijn dit 5 constateringen geweest. Hierbij is 1 waarschuwing gegeven vanwege het schoonspuiten van het dek. Bij de andere constateringen heeft de Kustwacht contact gezocht met de kapitein van het schip en verzocht om het dek schoon te maken. Op een later tijdstip is geconstateerd dat het dek is schoongemaakt. 3.5 Intensivering toezicht De ILT heeft vanaf 7 maart 2022 het preventief toezicht op de vertrekkende schepen bij Tata Steel, met de inzet van drones, tijdelijk geïntensiveerd naar tweemaal per week. Daarnaast heeft de ILT afspraken gemaakt met Rijkswaterstaat, Port of Amsterdam en de ODNZKG over de intensiteit van het toezicht en het uitwisselen van bevindingen. Door het uitwisselen van bevindingen en signalen wordt het toezicht versterkt. Zo kan ODNZKG de dronebeelden van de ILT gebruiken voor de handhaving van de stofcontroles. Pagina 21 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Pagina 22 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Bijlage A Wet- en regelgeving artikelsgewijs Grens zee <> binnenwater Artikel 2, lid 1 Wet grenzen Nederlandse territoriale zee: De laagwaterlijn langs de kust vormt, met de in het tweede en vierde lid genoemde basislijnen, voor zover deze zeewaarts daarvan zijn gelegen, de grens tussen de binnenwateren en de territoriale zee van Nederland. Artikel 2, lid 4: In de Maasmond en in de havenmonden van Scheveningen en IJmuiden geldt als basislijn de verbindingslijn van de lichten op de koppen der havenhoofden. Op zee - algemeen Artikel 1 Wvvs: h. schadelijke stof: stof die valt onder het toepassingsbereik van Bijlage I, II, III, IV of V van het Verdrag (=MARPOL-verdrag); Artikel 5, lid 1 Wvvs: Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden ter bescherming en behoud van het milieu regels gesteld met betrekking tot: a. verboden lozingen van schadelijke stoffen in zee vanaf schepen; Artikel 5, lid 3 Wvvs: De krachtens het eerste lid gestelde regels zijn ook van toepassing op buitenlandse schepen: a. in de Nederlandse territoriale zee of, voorzover het in dat lid bedoelde verbod betrekking heeft op de voorschriften van het Verdrag of voorzover met dat verbod toepassing wordt gegeven aan artikel 220 van het VN-Zeerechtverdrag, in de Nederlandse exclusieve economische zone; Artikel 12c, lid 1 Wvvs: De kapitein van een schip dat een haven a andoet die is aangewezen krachtens artikel 6, eerste lid, geeft de bij of krachtens algemene maatregel van bestuur aan te wijzen schadelijke stoffen dan wel restanten van schadelijke stoffen af bij een havenontvangstvoorziening. Artikel 2 Besluit voorkoming verontreiniging door schepen: Als schadelijke stoffen als bedoeld in artikel 1, onderdeel h, van de wet worden aangewezen: f. vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V van het Verdrag (=MARPOL verdrag); Artikel 29, lid 5 Besluit voorkoming verontreiniging door schepen: Het is verboden vanaf een schip vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V van het Verdrag in zee te lozen, anders dan met inachtneming van de in die Bijlage gegeven voorschriften, met dien verstande dat: a. in het gebied van de Middellandse Zee, het gebied van de Oostzee, het Golfgebied, het gebied van de Noordzee en het Caribisch gebied, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, en in het Antarctisch gebied voorschrift 6 van die Bijlage van toepassing is; Pagina 23 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 b. in de overige bijzondere gebieden, bedoeld in voorschrift 1 van die Bijlage, voorschrift 4 van die Bijlage van toepassing is, en in deze gebieden voorschrift 6 van die Bijlage van toepassing wordt op een nader bij besluit van Onze Minister vast te stellen tijdstip, dat wordt bekendgemaakt in de Staatscourant; Voorschrift 1 Bijlage V MARPOL-verdrag: 9. Garbage (vuilnis) means all kinds of food wastes, domestic wastes and operational wastes, all plastics, cargo residues (=ladingresiduen), incinerator ashes , cooking oil, fishing gear, and animal carcasses generated during the normal operation of the ship and liable to be disposed of continuously or periodically except those substances which are defined or listed in other Annexes to the present Convention. Garbage does not include fresh fish and parts thereof generated as a result of fishing activities undertaken during the voyage, or as a result of aquaculture activities which involve the transport of fish including shellfish for placement in the aquaculture facility and the transport of harvested fish including shellfish from such facilities to shore for processing. 2. Cargo residues (=ladingresiduen) means the remnants of any cargo which are not covered by other Annexes to the present Convention and which r emain on the deck or in holds following loading or unloading, including loading and unloading excess or spillage, whether in wet or dry condition or entrained in wash water but does not include cargo dust remaining on the deck after sweeping or dust on the external surfaces of the ship. De haven Velsen/IJmuiden is een aangewezen haven krachtens artikel 6, eerste lid Wvvs, alwaar voor vuilnis als bedoeld in voorschrift 1 van Bijlage V MARPOL een toereikende havenontvangstvoorziening dient te zijn. Op zee – lozen ladingresiduen buiten een “Special area” Voorschrift 4 Bijlage V MARPOL-verdrag Discharge of garbage outside special areas 1 Discharge of the following garbage into the sea outside special areas shall only be permitted while the ship is en route and as far as practicable from the nearest land, but in any case not less than: (…) .3 12 nautical miles from the nearest land for cargo residues that cannot be recovered using commonly available methods for unloading. These cargo residues shall not contain any substances classified as harmful to the marine environment, in accordance with the criteria set out in appendix I of this Annex. 2 Cleaning agents or additives contained in cargo hold, deck and external surfaces wash water may be discharged into the sea, but these substances must not be harmful to the marine environment, taking into account guidelines developed by the Organization. 3 Solid bulk cargoes as defined in regulation VI/1-1.2 of the International Convention for the Safety of Life at Sea (SOLAS), 1974 , as amended, other than grain, shall be classified in accordance with appendix I of this Annex, and declared by the shipper as to whether or not they are harmful to the marine environment. Pagina 24 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 4 When garbage is mixed with or contaminated by other substances prohibited from discharge or having different discharge requirements, the more stringent requirements shall apply. Op zee – lozen binnen een “Special area” Voorschrift 6 Bijlage V MARPOL-verdrag Discharge of garbage within special areas 1 Discharge of the following garbage into the sea within special areas shall only be permitted while the ship is en route and as follows: (…) .2 Discharge of cargo residues that cannot be recovered using commonly available methods for unloading, where all the following conditions are satisfied: .1 Cargo residues contained in hold washing water do not include any substances classified as harmful to the marine environment according to the criteria set out in appendix I of this Annex; .2 Solid bulk cargoes as defined in regulation VI/1-1.2 of the International Convention for the Safety of Life at Sea (SOLAS), 1974 , as amended, other than grain, shall be classified in accordance with appendix I of this Annex, and declared by the shipper as to whether or not they are harmful to the marine environment; .3 Cleaning agents or additives contained in hold washing water do not include any substances classified as harmful to the marine environment taking into account guidelines developed by the Organization; .4 Both the port of departure and the next port of destination are within the special area and the ship will not transit outside the special area between those ports; .5 No adequate reception facilities are available at those ports taking into account guidelines developed by the Organization; and .6 Where the conditions of subparagraphs .2.1 to .2.5 of this paragraph have been fulfilled, discharge of cargo hold washing water containing residues shall be made as far as practicable from the nearest land or the nearest ice shelf and not less than 12 nautical miles from the nearest land or the nearest ice shelf. 2 Cleaning agents or additives contained in deck and external surfaces wash water may be discharged into the sea, but only if these substances are not harmful to the marine environment, taking into account guidelines developed by the Organization. (…) 4 When garbage is mixed with or contaminated by other substances prohibited from discharge or having different discharge requirements, the more stringent requirements shall apply. Pagina 25 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Op binnenwater – algemeen Artikel 6.1 Waterwet: In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt, tenzij anders bepaald, verstaan onder: stoffen: afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen; Artikel 6.2, lid 1 Waterwet: Het is verboden om stoffen te brengen in een oppervlaktewaterlichaam, tenzij: a. een daartoe strekkende vergunning is verleend door Onze Minister of, ten aanzien van regionale wateren, het bestuur van het betrokken waterschap; b. daarvoor vrijstelling is verleend bij of krachtens algemene maatregel van bestuur; c. artikel 6.3, eerste tot en met derde lid, van toepassing is. Artikel 6.8 Waterwet: Ieder die handelingen verricht of nalaat en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen of het nalaten daarvan de bodem of oever van een oppervlaktewaterlichaam kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen. Artikel 6.12 Waterwet: Dit hoofdstuk is niet van toepassing op: a. handelingen waaromtrent regels zijn gesteld bij of krachtens de Kernen ergiewet of de Wet voorkoming verontreiniging door schepen; Op binnenwater – schip binnen een inrichting (gemeerd) Artikel 1.1, lid 1 Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: lozen: het brengen van: a. stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet in een oppervlaktewaterlichaam; Artikel 2.1, lid 1 Activiteitenbesluit milieubeheer: Degene die een inrichting drijft en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het in werking zijn dan wel het al dan niet tijdelijk buiten werking stellen van de inrichting nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving van de bij of krachtens dit besluit gestelde regels, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Artikel 2.1, lid 2 Activiteitenbesluit milieubeheer: Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige g evolgen voor het milieu als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: d. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam; Pagina 26 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Op binnenwater – schip buiten een inrichting (varend naar zee) Artikel 1.1 Besluit lozen buiten inrichtingen: In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: lozen: brengen van: b. stoffen als bedoeld in artikel 6.1 van de Waterwet in een oppervlaktewaterlichaam; Artikel 2.1, lid 1 Besluit lozen buiten inrichtingen: Degene die loost en weet of redelijkerwijs had kunnen weten dat door het lozen nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan of kunnen ontstaan, die niet of onvoldoende worden voorkomen of beperkt door naleving v an de bij of krachtens dit besluit gestelde voorschriften, voorkomt die gevolgen of beperkt die voor zover voorkomen niet mogelijk is en voor zover dit redelijkerwijs van hem kan worden gevergd. Artikel 2.1, lid 2 Besluit lozen buiten inrichtingen: Onder het voorkomen of beperken van het ontstaan van nadelige gevolgen voor het milieu, bedoeld in het eerste lid, wordt verstaan: c. het voorkomen dan wel voor zover dat niet mogelijk is het zoveel mogelijk beperken van de verontreiniging van een oppervlaktewaterlichaam; Toezicht en handhaving op zee Toezicht: Artikel 14 lid 1 Wvvs: Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Zij oefenen ten aanzien van Nederlandse schepen en schepen als bedoeld in artikel 2 van de Vaartuigenwet 1930 BES hun taak overal ter wereld uit. Aanhouding: Artikel 20 lid 1 Wvvs: Een ambtenaar van de Inspectie Verkeer en Waterstaat is bevoegd een schip aan te houden: e. indien hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de kapitein in strijd met artikel 12b, 12c, 12d, dan wel 12e handelt dan wel zal handelen; Artikel 20 lid 2 Wvvs: Het eerste lid, onderdelen e, f, g en i, is van overeenkomstige toepassing op een buitenlands schip, dat zich in een Nederlandse haven bevindt. Toezicht en handhaving op binnenwater binnen een inrichting (gemeerd) Artikel 1.1, lid 1 Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: beheerder: beheerder als bedoeld in artikel 1.1 van de Waterwet; Artikel 1.2 Activiteitenbesluit milieubeheer: In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: bevoegd gezag: bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, alsmede: b. de beheerder, indien het lozen betreft als bedoeld in artikel 6.2 van de Waterwet. Pagina 27 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Toezicht en handhaving op binnenwater buiten een inrichting (varend naar zee) Artikel 1.4, lid 4 Besluit lozen buiten inrichtingen: Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat is bevoegd gezag voor zover het betreft lozen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de Waterwet in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk. Strafrechtelijke handhaving Daarnaast kan een strafrechtelijk proces-verbaal worden opgemaakt bij overtreding van de Wvvs (bijvoorbeeld indien een lozing plaatsvindt waar/terwijl dat niet is toegestaan). De overtreding is strafbaar gesteld in artikel 1a van de Wet op de economische delicten. Pagina 28 van 30 Onderzoeksrapport ladingresiduen | 25 mei 2022 Pagina 29 van 30 Dit is een uitgave van de Inspectie Leefomgeving en Transport Postbus 16191 | 2500 BD Den Haag 088 489 00 00 www.ilent.nl @inspectieLenT Mei 2022
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/81204793-5378-4a78-9a3c-1092e08470a9
KUSTWACHT VOOR HET KONINKRIJK DER NEDERLANDEN IN HET CARIBISCH GEBIED JAARPLAN 2023 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Managementsamenvatting De Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied, hierna de Kustwacht, stelt jaarlijks een jaarplan op waarin wordt beschreven waarop de focus ligt in het komende kalenderjaar. Dit document zet de plannen voor 2023 uiteen. Operationeel optreden en omgeving De Kustwacht oefent haar taken uit binnen het juridische kader van de Rijkswet Kustwacht (2008). Naast dienstverlenende taken, zoals search and rescue, voert de Kustwacht opsporings- en toezichthoudende taken uit in het Caribisch gebied. Hieronder vallen onder andere drugsbestrijding, algemene politietaken, terrorismebestrijding en grensbewaking. Daarnaast richt de Kustwacht zich op het bestrijden van mensensmokkel, mensenhandel en irreguliere immigratie, omdat de (ei)landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk der Nederlanden tussenstation of eindpunt kunnen zijn in de keten van dergelijke praktijken. Voor de uitoefening van haar taken beschikt de Kustwacht over varende, vliegende en rijdende eenheden die worden ingezet rond/op zowel de Boven- als Benedenwindse eilanden. De belangrijkste omgevingsfactoren die het werkveld van de Kustwacht in 2023 mede bepalen, zijn de aanhoudende crisis in Venezuela met destabiliserende gevolgen voor de gehele regio, de activiteiten van grensoverschrijdende georganiseerde ondermijnende criminaliteit (met name drugs gerelateerd) en de nasleep van de COVID-19 pandemie. Tenslotte spelen periodiek (extreme) klimatologische omstandigheden een rol. Realiseren van middelen en formatie uit de Lange Termijn Plannen (Materieel en Personeel) Net als in 2022 geeft de Kustwacht in 2023 verder gestalte aan het ingezette transitietraject. Het Lange Termijn Plan-Personeel geldt hierbij als uitgangspunt voor personele groei van de organisatie. Met deze transitie ontwikkelt de Kustwacht zich tot een 24/7 opererende organisatie op basis van zogenaamd Intelligence Gestuurd Politieoptreden in het maritieme domein. Het nieuwe personeel zal zoveel als mogelijk worden geworven in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Met de personele groei draagt de Kustwacht bij aan de versterking van het grenstoezicht, zoals verwoord in maatregel H11 in de Landspakketten. Daarnaast werkt de Kustwacht in 2023 aan verschillende materieelprojecten zoals verwoord in het Lange Termijn Plan-Materieel 2019-2028. Voorbeelden zijn een waldetectiecapaciteit op de Bovenwindse eilanden en vervanging van de cuttercapaciteit. Verder inrichten van een moderne informatiehuishouding en –organisatie De Kustwacht zet, net als in 2022, ook in 2023 stappen naar een handhavingsorganisatie die zich positioneert om in plaats van reactief voortaan meer voorspellend te opereren. Hierbij blijft een moderne informatiehuishouding en -organisatie een absolute voorwaarde. Om dit verder te realiseren, identificeert de Kustwacht verschillende materiële en personele plannen voor 2023. Voorbeelden zijn integratie van functionaliteiten van het Maritiem Informatie Knooppunt met het Joint Rescue Coordination Center in de totstandkoming van een Maritiem Operatie Centrum. Daarnaast werkt de Kustwacht ter versterking van haar informatiepositie ook in 2023 nauw samen met verschillende partners, zowel binnen als buiten het Koninkrijk. Een gezonde Kustwacht organisatie De Kustwacht bestendigt in 2023 haar activiteiten op materieel gebied door instandhouding van bestaand materieel en het uitvoeren van modificaties aan de Metal Shark Interceptors. Op Bonaire continueert de Kustwacht de inrichting van een maritieme hub die samen met de ketenpartners zal worden geëxploiteerd. Op het gebied van personeel treedt een organisatie breed opleidings- en trainingsplan in werking. Hiermee borgt de Kustwacht geoefendheid bij haar eenheden. Ook dient de Kustwacht een kwaliteitsimpuls toe door het personeel adequate opleidingsmogelijkheden te bieden, passend bij de huidige of toekomstige functie. Pagina 2 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Inhoudsopgave Inleiding ................................................................................................................................................... 4 Omgeving ................................................................................................................................................ 5 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. Algemene kaders en prioriteiten ...................................................................................................... 8 1.1. Inleiding ................................................................................................................................... 8 1.2. Missie, visie en strategie ......................................................................................................... 8 1.3. Kernwaarden ........................................................................................................................... 9 1.4. Prioriteitstelling ........................................................................................................................ 9 Operationeel ................................................................................................................................... 12 2.1 Inleiding ................................................................................................................................. 12 2.2 De Kustwacht als partner ...................................................................................................... 12 2.3 Inrichten van een moderne informatiehuishouding ............................................................... 13 2.4 Verder bouwen aan een gezonde organisatie ....................................................................... 13 Personeel ....................................................................................................................................... 14 3.1 Inleiding ................................................................................................................................. 14 3.2 Transitie naar nieuwe organisatie.......................................................................................... 14 Materieel ......................................................................................................................................... 16 4.1 Inleiding ................................................................................................................................. 16 4.2 Investeringsprojecten en nieuw materieel ............................................................................. 16 4.3 Instandhouding bestaand materieel ...................................................................................... 16 4.4 Ontwikkelingen op materieel gebied en beleidsaspecten ..................................................... 17 Kwaliteit .......................................................................................................................................... 18 5.1 Inleiding ................................................................................................................................. 18 5.2 Integriteit ................................................................................................................................ 18 5.3 Veiligheid, Milieu & Duurzaamheid ........................................................................................ 19 5.4 Kwaliteitscontrole en –borging............................................................................................... 20 5.5 Opleiden & Trainen ................................................................................................................ 21 Strategische communicatie ............................................................................................................ 22 6.1 Inleiding ................................................................................................................................. 22 6.2 Externe communicatie ........................................................................................................... 22 6.3 Interne communicatie ............................................................................................................ 23 Groeihoofdstuk ............................................................................................................................... 24 7.1 Inleiding ................................................................................................................................. 24 7.2 Ambities ................................................................................................................................. 24 Bijlage A: Inzet en taken ........................................................................................................................ 25 Bijlage B: Samenwerking ....................................................................................................................... 30 Bijlage C: Organisatie & operationele capaciteiten ............................................................................... 34 Bijlage D: Indicatie operationele output 2023 ........................................................................................ 37 Bijlage E: Begroting ............................................................................................................................... 38 Bijlage F: Overzicht gebruikte afkortingen ............................................................................................. 42 Pagina 3 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Inleiding Dit jaarplan zet uiteen hoe de Kustwacht haar taken uitvoert in 2023 en wat daarin de accenten zijn. Tevens geeft het inzicht in de samenhang met het Lange Termijn Plan Materieel (LTP-M) 2019-20281 en het Lange Termijn Plan Personeel (LTP-P) 2021-2028. De vervaardiging van een jaarplan is een verplichting uit de Rijkswet Kustwacht2. Het Presidium van de Kustwachtcommissie is belast met de afstemming op hoofdlijnen van het beleid, het beheer en de middelen van de Kustwacht. De Kustwachtcommissie bereidt op basis daarvan het beleidsplan, het operationeel jaarplan, de begroting, het jaarverslag en de jaarlijkse financiële verantwoording van de Kustwacht voor. De Kustwachtcommissie stemt hierbij af met alle bij de Kustwacht betrokken ministeries van de vier landen en het Koninkrijk conform tabel 1. De Rijksministerraad stelt het jaarplan vast conform de Rijkswet Kustwacht. Het jaarplan is daarmee het resultaat van overleg tussen en besluitvorming door de vier landen. Aruba Curaçao Sint Maarten Nederland Koninkrijk der Nederlanden Algemene Zaken3 Algemene Zaken – Minister President Justitie6 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties4 Justitie en Veiligheid Defensie Justitie en Sociale Zaken Algemene Zaken en Minister President Justitie5 Financiën en Cultuur Financiën Infrastructuur en Waterstaat Transport, Integriteit, Natuur en Ouderenzaken Verkeer, Vervoer en Ruimtelijke Planning Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening, Milieu en Infrastructuur Toerisme, Economische Zaken, Verkeer en Telecommunicatie Buitenlandse Zaken Economische Zaken en Klimaat Gezondheid, Milieu en Natuur Tabel 1 Bij de Kustwacht betrokken ministeries binnen het Koninkrijk Leeswijzer Het jaarplan beschouwt allereerst de meest actuele en invloedrijke omgevingsfactoren die het werkveld van de Kustwacht mede bepalen. Hoofdstuk 1 gaat in op de algemene kaders van de Kustwacht, zoals missie, visie en strategie. Ook geeft dit hoofdstuk duiding aan de prioriteitstelling van de Kustwacht voor 2023. De hoofdstukken 2 tot en met 6 zetten vervolgens de plannen uiteen op operationeel, personeel, materieel, kwaliteit en communicatie gebied. De financiële dekking van dit jaarplan wordt weergegeven in de begroting. Deze te vinden in bijlage E. De overige bijlagen beschrijven algemene gegevens over taken, middelen en samenwerking. Het jaarplan beschrijft tot en met hoofdstuk 6 plannen die financieel zijn gedekt in de begroting voor de Kustwacht. Separaat worden in hoofdstuk 7 overige ambities beschreven. Daarmee biedt de Kustwacht inzicht in mogelijke (concrete) plannen die in het komende jaar moeten worden onderzocht op effecten en consequenties. Het is evident dat dit op termijn keuzes vergt over organisatie, taken en middelen. 1 Formeel staat dit plan bekend als Lange Termijn Plan 2019-2028 (LTP). Sinds de totstandkoming van het LTP-P wordt voor de leesbaarheid onderscheid gemaakt tussen LTP-M en LTP-P 2 Rijkswet van 25 februari 2008, houdende regeling van de taken en bevoegdheden, evenals het beheer en beleid van de Kustwacht voor de Nederlandse Antillen en Aruba (Rijkswet Kustwacht voor Aruba, Curaçao en Sint Maarten, evenals voor de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba), geldend v.a. 10-10-2010 3 Het ministerie van Algemene Zaken vertegenwoordigt tevens de ministeries van Aruba met deelbetrokkenheid bij de Kustwacht die geen zitting hebben in het Presidium van de Kustwachtcommissie 4 Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties informeert en overlegt met de ministeries van Nederland met deelbetrokkenheid bij de Kustwacht die geen zitting hebben in het Presidium van de Kustwachtcommissie 5 Het ministerie van Justitie vertegenwoordigt tevens de ministeries van Curaçao met deelbetrokkenheid bij de Kustwacht die geen zitting hebben in het Presidium van de Kustwachtcommissie 6 Het ministerie van Justitie vertegenwoordigt tevens de ministeries van Sint Maarten met deelbetrokkenheid bij de Kustwacht die geen zitting hebben in het Presidium van de Kustwachtcommissie Pagina 4 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Omgeving De omgeving waarin de Kustwacht opereert, bepaalt deels de benodigde prioriteitenstelling en inzet van haar capaciteiten. De navolgende factoren spelen hierbij een belangrijke rol. De voortdurende crisis in Venezuela, de sterk toegenomen internationale drugshandel maar ook recentere ontwikkelingen zoals de coronacrisis en de nasleep hiervan zorgen voor een dynamisch werkveld van de Kustwacht7 8. Figuur 1 De omgeving waarin de Kustwacht opereert Venezuela Venezuela verkeert al jaren in een politieke, sociale en financieel-economische crisis. Mede door de uitbraak van de COVID-19 pandemie in 2020 verslechterde de reeds fragiele humanitaire situatie. Het Maduro-regime zit echter nog steeds sterk in het zadel. De verkiezing van President Petro heeft geleid tot een andere opstelling van Colombia en de opening van de grens tussen Colombia en Venezuela, die tot op heden moeizaam verloopt. De crisis in Venezuela heeft destabiliserende gevolgen voor de gehele regio, waaronder richting Aruba en Curaçao (irreguliere migratie en grensoverschrijdende criminele activiteiten). Transnationale criminele organisaties Algemeen Het Caribisch gebied heeft moeilijk te bewaken lange kustlijnen en navenante maritieme grenzen. De geografische ligging van het Caribisch gebied, tussen grote drugs producerende en doorvoerende landen in Zuid- en Midden-Amerika en de grote afzetmarkten de Verenigde Staten en Europa, maakt de landen in dit gebied kwetsbaar voor transnationale (georganiseerde) drugscriminaliteit9. Dit heeft een effect op de veiligheid van burgers, erodeert de rechtstaat en heeft bredere gevolgen voor internationale stabiliteit. De drugshandel beweegt grotendeels vanuit Latijns-Amerika richting NoordAmerika en Europa. De handel in illegale wapens beweegt met name richting Latijns-Amerika en het Caribisch gebied (de LAC-regio). Dit resulteert onder andere in hoge aantallen moorden uitgevoerd met illegale wapens in het Caribisch gebied 10. Hetgeen hierboven beschreven heeft gevolgen voor de inzet van de Kustwacht. Dat blijkt ook uit het Justitieel Beleidsplan Kustwacht met de daarin gestelde prioriteiten 11. Daarom sluit de Kustwacht zich, al dan niet samen met partners, aan bij de toenemende inspanning in de bestrijding van grensoverschrijdende ondermijnende criminaliteit. AIV-advies 116: “Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied: Noodzakelijke stappen voor een toekomstbestendig Koninkrijksverband”, Adviesraad Internationale Vraagstukken, 10 september 2020 8 Kamerbrief Min BuZa en Min Def dd. 26 februari 2021 “Reactie Rijksministerraad op AIV-advies "Veiligheid en rechtsorde in het Caribisch gebied””. Voortvloeiend hieruit is in 2022 het ‘Defensie Veiligheidsbeleid Caribische regio’ opgesteld. Dit beleid heeft raakvlakken aan het werkveld van de Kustwacht en zodoende wordt de Kustwacht expliciet genoemd als een van de spelers op dit veld 9 Ibid. 6 10 VNVR Open Arria Formula bijeenkomst over “Transnational Organized Crime in the Caribbean as threat to peace and stability”, gehouden op 7 juni 2019 11 Zie hoofdstuk 1 7 Pagina 5 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Smokkel van verdovende middelen Wereldwijd is al jarenlang een toenemende vraag naar verdovende middelen waarneembaar. De productie en afzetmarkten worden groter (met name Azië en Afrika) en het aantal criminele netwerken neemt toe 12. Deze ontwikkelingen vereisen een solide handhavingsketen en een sterke informatiepositie. Om dit te bewerkstelligen worden meer bilaterale programma’s opgezet, gericht op informatie-uitwisseling. Diverse (uitvoerings)diensten breiden onder regie van het Directoraat Generaal (DG) Ondermijning (ministerie van J&V, Nederland) in het kader van zogenaamde upstream disruption hun aanwezigheid in / liaison met Colombia uit met als doel meer grip te krijgen op de stroom verdovende middelen naar noordwest Europa. De Kustwacht en Defensie sloten zich in 2022 aan bij dit initiatief 13. Daarnaast voorziet de Kustwacht in 2023 aansluiting bij initiatieven van de Nationale Politie voortkomend uit de strategie voor de aanpak van cocaïnesmokkel en illegale geldstromen 14. Deze strategie sluit aan bij de visie van de Kustwacht en staat een versterkte samenwerking voor tussen de opsporingspartners binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk en de Nationale Politie. Mensensmokkel en mensenhandel Binnen de stroom van ongedocumenteerden, die op illegale wijze toegang trachten te verkrijgen tot de Beneden- en Bovenwindse eilanden, komt ook mensensmokkel en mensenhandel voor. Met betrekking tot de bestrijding van mensenhandel op zee heeft de Kustwacht een belangrijke positie in de samenwerking met de ketenpartners, zowel in regionaal als in internationaal verband. Vervoer van en handel in illegale vuurwapens De handel in en bezit van illegale wapens blijven zorgwekkend in het Caribische deel van het Koninkrijk15. Een gedeelte van deze wapens en munitie wordt illegaal via zee vanuit de Verenigde Staten, Venezuela en Colombia ingevoerd. Ook personen die vanaf zee de eilanden op illegale wijze trachten binnen te komen, nemen geregeld vuurwapens mee. Illegaal vuurwapengebruik is nauw verbonden met de drugs- en bendeproblematiek. Terrorisme De potentiële terreurdreiging in de regio zal, gezien de mondiale ontwikkelingen, onder de aandacht van de Kustwacht blijven. Door de bestrijding van transnationale georganiseerde misdaad zoals drugs, wapen- en mensensmokkel, die financieringsbronnen voor terroristische daden kunnen zijn 16, en de verbeterende informatiepositie door het Intelligence Gestuurd Politieoptreden (IGP), levert de Kustwacht een bijdrage aan de bestrijding van terrorisme. Klimaat Klimatologische extremiteiten zijn een jaarlijks terugkerend fenomeen in het Caribisch gebied. Het orkaanseizoen wordt, mede veroorzaakt door klimaatverandering, de afgelopen jaren gekenmerkt door een hogere frequentie en intensiteit van orkanen17. Figuur 2 Klimatologische extremiteiten in het Caribisch gebied “World Drug Report 2022”, UNODC, 27 juni 2022 Zie verder bijlage B 14 Operationele Strategie: Latijns Amerika en het Caribisch gebied, Nationale Politie Nederland, 30 oktober 2020 15 Justitieel Beleidsplan 2022-2025 16 VNVR resolutie 2195, 19 december 2014 17 http://www.noaa.gov/news-release/noaa-predicts-above-normal-2022-atlantic-hurricane-season dd. 28-06-2022 12 13 Pagina 6 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 COVID-19 De COVID-19 pandemie heeft sinds het bereiken van het Caribisch gebied in maart 2020 diepe sporen achtergelaten. Nederland heeft noodhulp en bijstand geboden in de eerste fase van de pandemie en na de gesloten akkoorden met de Landen eind 2020 bood Nederland liquiditeitssteun aan in meerdere tranches. De hierbij geldende voorwaarden zijn opgetekend in Landspakketten voor respectievelijk Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Voor de Kustwacht brachten de Landspakketten structurele financiering voor de voorziene uitbreiding conform het LTP-P met zich mee, als onderdeel van versterkt grenstoezicht (maatregel H11 uit de uitvoeringsagenda, onderdeel H/versterking van de rechtstaat). De Kustwacht neemt sinds 2021 deel aan de uitwerking van deze maatregel. Alhoewel nieuwe besmettingsgolven van COVID-19 met grote intensiteit en impact in 2022 nagenoeg uitbleven, blijft het virus aanwezig. Dit betekent dat de Kustwacht er ook in 2023 de gevolgen van kan blijven ondervinden. Het is op dit moment echter lastig te voorspellen wat COVID-19 precies betekent voor de Kustwacht en de uitvoering van haar taken in 2023. Maar gezien de enorme gevolgen van de coronacrisis, met name op sociaaleconomisch vlak, lijkt een toename in (transnationale) criminaliteit – mede gezien de uitkomsten van de eerder aangehaalde documentatie – reëel. Conflict Oekraïne en Rusland Als gevolg van de Russische invasie in Oekraïne in februari 2022 zijn verschillende sanctiepakketten ingesteld. Enkele van deze sancties raken het werkveld van de Kustwacht. Zie verder hoofdstuk 1. Pagina 7 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 1. Algemene kaders en prioriteiten 1.1. Inleiding De Kustwacht is een samenwerkingsverband tussen de vier landen van het Koninkrijk der Nederlanden: Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Nederland. Het samenwerkingsverband dient zowel de belangen van de individuele Landen als de belangen van het Koninkrijk als geheel. De Rijkswet Kustwacht vormt het kader voor dit samenwerkingsverband en bevat de (juridische) grondslagen voor de inzet van de Kustwacht. De Rijkswet beschrijft daartoe het verantwoordelijkheidsgebied, evenals de taken en bevoegdheden van de Kustwacht. Daarnaast bevat de Rijkswet bepalingen over de aansturing en het beheer van de organisatie. Dit hoofdstuk beschrijft de missie, visie en strategie waarop de Kustwacht de inzet van haar personeel en middelen, maar ook de plannen voor 2023, baseert. Deze plannen vormen de jaarlijkse stappen van een ontwikkelrichting die de Kustwacht in is geslagen om de komende jaren te werken aan het bereiken van de visie in 2025 en om zich zodanig te positioneren dat doorontwikkeling daarna mogelijk is. Dit hoofdstuk zet de prioriteiten van de Kustwacht in hoofdlijnen uiteen om die ontwikkeling te kunnen realiseren. Het gaat verder in op de justitiële prioriteiten van de Kustwacht in 2023. 1.2. Missie, visie en strategie De missie, visie en strategie vormen de basis voor de Kustwacht en zijn bepalend voor de focus van de Kustwacht de komende planperiode. De invulling van de daarvan afgeleide inzet, taken en samenwerking wordt beschreven in de bijlagen A en B. Missie “Het leveren van maritieme veiligheid (safety & security) in het Caribisch gebied door opsporing, toezicht (handhaving) en dienstverlening.” Visie “Vanaf 2025 geeft de Kustwacht invulling aan haar missie door zelfstandig 24/7 Intelligence Gestuurd Politieoptreden in het maritieme domein.” Strategie Onder deze visie liggen drie pijlers die de komende jaren verder worden uitgewerkt. Deze zijn: 1. het realiseren van de formatie uit het Lange Termijn Plan Personeel en de middelen uit het Lange Termijn Plan Materieel; 2. het verder inrichten van een moderne informatiehuishouding en –organisatie om vanuit informatie de operatie aan te sturen; 3. het verder bouwen aan een gezonde organisatie. Invulling geven aan de missie in 2023 Ook in 2023 geeft de Kustwacht invulling aan haar missie door eenheden in te zetten in het maritieme domein. Dit vindt plaats langs de drie richtingen, te weten opsporing, handhaving en dienstverlening. Zoals daarnaast beschreven in de visie, streeft de Kustwacht ernaar om steeds meer operaties op basis van intelligence aan te sturen. Intelligence is zogenaamde verrijkte informatie waarop geacteerd kan worden. Het jaar 2025 geldt als stip op de horizon voor volledig zelfstandige 24/7 inzet op basis van IGP in het maritieme domein. Net als voorgaande jaren betekent de uitvoering van de missie dat de Kustwacht dagelijks personeel op varende, vliegende en/of rijdende eenheden inzet. Bijlage C geeft een overzicht van alle eenheden Pagina 8 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 en capaciteiten van de Kustwacht die in 2023 worden ingezet. Met deze capaciteiten streeft de Kustwacht in 2023 ernaar een bepaalde zogenaamde operationele output te realiseren. De getallen waar deze output uit is opgebouwd, zijn te vinden in bijlage D. Met het realiseren van operationele output is de Kustwacht een belangrijke uitvoerende schakel in de justitiële ketens van de Landen. Ook in Caribisch Nederland vervult de Kustwacht deze positie in de keten. Zo stationeert de Kustwacht het gehele jaar bemanningsleden van steunpunt Curaçao op Bonaire waar gezamenlijk met de partnerdiensten wordt geopereerd. Eenheden van steunpunt Sint Maarten patrouilleren zeer frequent op vergelijkbare wijze in de wateren rond Sint Eustatius en Saba. Naast de dagelijks inzet van personeel en middelen in de frontlinie van de maritieme grensbewaking en handhaving in het Caribisch gebied werkt de Kustwacht in 2023 verder aan de ontwikkeling van de organisatie. De plannen in dit jaarplan kleuren de contouren van de in 2022 geschetste moderne en toekomst bestendige maritieme politieorganisatie verder in. 1.3. Kernwaarden Kernwaarden staan aan de basis van de identiteit van de Kustwacht en zijn het cement tussen de bouwstenen van de kustwachtorganisatie. Daarom zijn kernwaarden van groot belang om te kunnen handelen in lijn met de missie en visie van de Kustwacht, zie onderstaand figuur. Door de kernwaarden actief uit te dragen, eerbiedigt de Kustwacht bij haar taakuitoefening de fundamentele mensenrechten. Figuur 3 Kernwaarden van de Kustwacht 1.4. Prioriteitstelling Deze paragraaf behandelt de prioriteitstelling van de Kustwacht. Enerzijds voert de Kustwacht haar taken uit op basis van gestelde justitiële prioriteiten conform het Justitieel Beleidsplan Kustwacht (externe prioriteitstelling). Anderzijds vindt prioriteitstelling plaats op basis van de ontwikkeling die de organisatie doormaakt (interne prioriteitstelling). Externe prioriteitstelling Het zwaartepunt van de inzet van de Kustwacht ligt bij justitiële opsporingstaken. Deze worden uitgevoerd onder gezag en aansturing van de Openbaar Ministeries (OM) van de Landen. Zij bepalen dan ook de externe justitiële prioriteitstelling. De Landen bespreken de prioriteitstelling ten aanzien van de opsporingsactiviteiten en leggen deze vast in het Justitieel Beleidsplan. Het Justitieel Beleidsplan 2022-2025 benoemt vier beleidsspeerpunten, namelijk het tegengaan van: 1. transporten van verdovende middelen en strategische goederen; 2. mensensmokkel en mensenhandel; 3. vervoer van en handel in illegale vuurwapens; 4. terrorisme. Meerdere keren per jaar komen de diensthoofden van de justitiële ketenpartners per Land samen. Bijvoorbeeld het OM, de lokale politie korpsen, douane en bij gelegenheid is ook de Koninklijke Marechaussee aanwezig bij dit overleg. Het hoofdthema tijdens dit overleg is de samenwerking tussen deze zogenaamde ketenpartners. Deze samenwerking is gericht op uitwisseling van informatie, uitvoering van gezamenlijke acties, uitwisseling van personeel en oplossen van eventuele knelpunten binnen de keten. Daarnaast wordt het overleg gebruikt om een nadere invulling te geven aan het Justitieel Beleidsplan. Pagina 9 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 De Kustwacht hanteert, net als voorgaande jaren, planmatig een 80/20-verdeling van de beschikbare capaciteit. Concreet betekent dit dat op jaarbasis planmatig ervan wordt uitgegaan dat in 80 procent van de gevallen het accent van de inzet van de beschikbare capaciteit ligt op inzet voor de prioritaire justitiële opsporingstaken. Bij de overige 20 procent ligt het accent op de andere toezichthoudende en dienstverlenende taken zoals search and rescue (SAR). Daarnaast voert de Kustwacht douanetoezicht uit en houdt zij toezicht op visserij, het mariene milieu en de scheepvaart. Zoals genoemd in het hoofdstuk ‘Omgeving’ zijn in 2022 sancties ingesteld als gevolg van de Russische invasie in Oekraïne. Als maritieme toezichthouder namens het Koninkrijk der Nederlanden handhaaft de Kustwacht de ingestelde sancties in het Caribisch gebied, bijvoorbeeld tegen schepen die gemarkeerd zijn op de sanctielijst. De Kustwacht voert indien nodig hulpverlening en rampenbestrijding uit. De Kustwacht heeft daarom ook in 2023 een structurele rol binnen de lokale rampenbestrijdingsorganisaties van de Landen. Daarnaast biedt de Kustwacht bij calamiteiten samen met Defensie en regionale organisaties noodhulp aan. Bijvoorbeeld bij orkanen. Tot slot is het noemenswaardig dat de Kustwacht reageert op elke SAR-melding binnen haar verantwoordelijkheidsgebied en indien nodig overgaat tot actie. Interne prioriteitstelling De Kustwacht blijft zich continu ontwikkelen. De organisatie die gecreëerd wordt, kan op termijn de gewenste effecten duurzaam teweeg brengen, zowel extern als intern. Om de visie in 2025 te bereiken, neemt de Kustwacht gefaseerd stappen in haar ontwikkeling. Dit jaarplan sluit daarmee aan bij het jaarplan 2022 en is verder analoog aan de tijdspaden zoals beschreven in de LTP’s. Hiermee borgt de Kustwacht een integrale aanpak in het bereiken van de visie. Een nadere uitwerking van de in paragraaf 1.2 gepresenteerde visie houdt in dat de Kustwacht de komende jaren verder ontwikkelt naar een organisatie die een verschuiving doormaakt van ‘reactief naar meer voorspellend’ opereren; waarin het maximale rendement wordt gehaald uit het beschikbare personeel en materieel; waarin het concept van IGP in het maritieme domein tot in de haarvaten van de organisatie is doorgedrongen. Dit moet leiden tot een organisatie die op duurzame wijze zowel kwantitatief als kwalitatief gevuld is en die continu op de norm presteert. Om deze abstracte uitwerking van de visie te concretiseren, benoemt de Kustwacht een aantal prioriteiten voor 2023. Het ingezette transitietraject vergt, mede gezien de context waarin de Kustwacht (bestuurlijk) opereert, een enorme inspanning van de Kustwacht en dicteert daarmee de prioriteitstelling binnen de organisatie. De transitie naar een nieuwe organisatie raakt elke medewerker, direct of indirect. Daarom vraagt dit traject in 2023 extra aandacht van elke afdeling en in alle lagen van de organisatie. Met name de communicatie hieromtrent is cruciaal, zowel intern als extern. Het is van groot belang dat de plannen voor de toekomst en de uitvoering ervan integraal worden afgestemd. Om het transitietraject de komende jaren succesvol te laten verlopen, is daarnaast een juiste inrichting van de organisatie randvoorwaardelijk. Daarom dimensioneert de Kustwacht de organisatie verder in voorbereiding op de nieuw te vormen organisatiestructuur. Dit proces is reeds in 2022 aangevangen en loopt door in 2023. Het eindproduct van Kustwacht is de operatie die zij dagelijks uitvoert. Vanaf 2025 wil de Kustwacht 24/7 zelfstandig optreden op basis van IGP in het maritiem domein. Aangezien dit een solide basis (ondersteunende organisatie) vergt, ligt in 2023 de nadruk op het borgen van de ondersteunende Pagina 10 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 processen om de operaties te kunnen blijven uitvoeren, juist tijdens en na de transitie naar een nieuwe organisatie. Dit houdt onder andere een hoge mate van materiële gereedheid in. Maar bijvoorbeeld ook een degelijke structuur van opleiden en trainen alsmede een gestroomlijnde bedrijfsvoering. De plannen voor 2023 richten zich op de domeinen operatie, personeel, materieel, communicatie en kwaliteit. Dit jaarplan vat de deelplannen samen en beschrijft de stappen die de Kustwacht in 2023 neemt in haar ontwikkeling naar 2025 wanneer de gestelde visie realiteit moet worden. Aan deze plannen liggen zowel bovenstaande prioriteiten als de drie strategische pijlers zoals gepresenteerd in paragraaf 1.2 ten grondslag. Pagina 11 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 2. Operationeel 2.1 Inleiding Zoals in hoofdstuk 1 te lezen is, geeft de Kustwacht ook in 2023 invulling aan haar missie door eenheden in te zetten. Naast de dagelijkse inzet van personeel en materieel ontwikkelt de Kustwacht verder op (beleidsmatig) operationeel gebied. Dit vertaalt zich in 2023 in het bestendigen en uitdiepen van samenwerking, het borgen van een robuuste informatiehuishouding en het verstevigen van de informatiepositie in het maritieme domein; allemaal in het kader van aansturing van de operatie vanuit de informatie ten behoeve van het IGP in het maritieme domein. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de plannen voor 2023. Figuur 4 De informatiehuishouding van de Kustwacht vanaf 2025 2.2 De Kustwacht als partner Ook in 2023 werkt de Kustwacht actief samen met de justitiële ketenpartners in de Landen en binnen het Koninkrijk. Voorbeelden zijn de lokale politie korpsen, Douane en Defensie met wie gezamenlijke operaties worden uitgevoerd. In de samenwerking met Defensie wordt in 2023 verder aangesloten bij de initiatieven die Defensie ontplooit met onbemande systemen in het Caribisch gebied. Mogelijk zal de Kustwacht een beroep doen op dergelijke systemen om bij te dragen aan het IGP in het maritieme domein. Op lokaal gebied zet de Kustwacht in 2023 in op het zogenaamde community policing, zoals verder te lezen valt in hoofdstuk 6. Hiermee begeeft de Kustwacht zich meer in de gemeenschap en wint informatie in bij gebruikers van het maritieme domein. Dit stelt de Kustwacht beter in staat proactief op te treden. Pagina 12 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Regionaal heeft de Kustwacht ook in 2023 zitting in verscheidene information fusion centra om o.a. informatiedeling te bevorderen. Op internationaal vlak werkt de Kustwacht in 2023 samen met partnerdiensten uit verschillende (Caribische) landen zoals Jamaica, de Dominicaanse Republiek, Frankrijk en de Verenigde Staten van Amerika met wie gezamenlijk getraind en geopereerd wordt. Een overzicht van alle samenwerkingsvormen van de Kustwacht in 2023 is te vinden in bijlage B. Om verdere uitwerking te geven aan de plannen van aanpak, volgend uit de in 2021 overeengekomen Landspakketten, draagt de Kustwacht ook in 2023 bij aan de effectuering van deze plannen in de Landen. Daarbij is de Kustwacht voornemens de zogenaamde pilot opsporing, gestart op Curaçao in 2019, voort te zetten en te onderzoeken of een dergelijke pilot ook in de andere Landen uitvoerbaar is. Om de nauwe samenwerking tussen de Kustwacht en Defensie te borgen, is een Convenant CZSKKWCARIB 2021-2023 gesloten. Op deze manier wordt uitvoering gegeven aan de beheertaak door Defensie en de uitvoering door de Kustwacht, zoals vastgelegd in de Rijkswet Kustwacht. In dit convenant is de wederzijdse ondersteuning met personeel, middelen en diensten vastgelegd. Conform het convenant blijft bijvoorbeeld geborgd dat de Kustwacht 92 dagen per jaar de beschikking heeft over het Stationschip Caribisch Gebied (SSCG) en de geëmbarkeerde helikopter. Het bestaande convenant wordt eind 2023 hernieuwd. 2.3 Inrichten van een moderne informatiehuishouding In 2023 ontwikkelt de informatie-organisatie van de Kustwacht verder door de inrichting van een front en een back office in het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK). Hiermee borgt de Kustwacht een betere koppeling tussen de operatie en de informatie. In de back office worden analyses uitgevoerd van beschikbare informatie. Op basis hiervan bereidt het back office zogenaamde informatieproducten voor. Via de inrichting van een front office gaan medewerkers van de afdelingen operaties en informatie fysiek samenwerken waardoor de informatie uit de back office efficiënt en effectief tussen de afdelingen beweegt. De informatieproducten worden vervolgens gebruikt voor de inzet van eenheden. Voor de verwerking van persoons- of politiegegevens wordt, wegens het ontbreken van een eenduidig informatiedelingsregime, zoveel als mogelijk aansluiting gezocht bij de beginselen van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Wet Politiegegevens (WPG). Hiermee zet de Kustwacht verdere stappen in de inrichting van een Maritiem Operatie Centrum (MOC) waarover in 2022 voor het eerst is geschreven 18. In het MOC krijgt de twee-eenheid Joint Rescue Coordination Center (JRCC) en MIK meer gestalte waarmee de operatie beter kan worden aangestuurd vanuit de informatie. In 2023 faciliteert de Kustwacht de inrichting van het MOC door fysiek medewerkers van het MIK te plaatsen in het JRCC en de benodigde ICT verder in te bedden in de bedrijfsvoering na oplevering van het nieuwe MIK-netwerk in 2021. Ook actualiseert de Kustwacht haar bestaande procedures van het JRCC en het MIK om de nieuwe werkwijze te borgen. Vervolgens wordt dit in 2023 getraind met de operationele eenheden zoals de Metal Sharks en vliegende eenheden. 2.4 Verder bouwen aan een gezonde organisatie In 2023 besteedt de Kustwacht aandacht aan haar interne opleidings- en trainingsprogramma. Zoals in hoofdstuk 3 staat beschreven, brengt de Kustwacht in 2023 het organisatie brede opleidingsplan in uitvoering. Daarnaast beschikt de Kustwacht over een trainingsprogramma, waarin de vereiste trainingen per afdeling en eenheid staan beschreven. Door periodiek te trainen en dit te evalueren, borgt de Kustwacht de kwaliteit in de uitvoering van operaties. Hoofdstuk 5 refereert hier ook naar. 18 Jaarplan 2022 van de Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Pagina 13 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 3. Personeel 3.1 Inleiding Dit hoofdstuk duidt hoe de Kustwacht in 2023 invulling geeft aan de strategische pijlers op personeel gebied. In 2023 ligt de focus van de Kustwacht op personeel gebied voornamelijk op de transitie naar de nieuwe organisatie. Daarnaast krijgt het huidige personeel mogelijkheden voor het volgen van opleidingen en trainingen; enerzijds gericht op het op peil houden van vaardigheden, anderzijds om doorstroommogelijkheden te vergroten. 3.2 Transitie naar nieuwe organisatie In 2021 startte de Kustwacht met een transitietraject. Dit traject, dat voorziet in een significante personele groei van de organisatie, heeft als doelstelling in 2025 invulling te kunnen geven aan de missie waarbij 24/7 IGP-matig varende eenheden van de Kustwacht kunnen worden ingezet. In 2023 formaliseert de Kustwacht het transitieplan in overleg met alle betrokken partijen. Het LTP-P geldt hiervoor als het brondocument. Vervolgens gaat de Kustwacht, onder leiding van een speciaal ingesteld transitieteam, starten met uitvoering geven aan het transitieplan. Hierin dienen de drie aspecten van een loopbaan bij de Kustwacht als kapstok, te weten, in-, door- en uitstroom. Bij de transitie vormt de diversiteit binnen de organisatie een belangrijk speerpunt. Deze paragraaf biedt inzicht in de plannen voor 2023. Instroom Met de Basisopleiding Kustwacht (BOK) als initiële opleiding verzekert de Kustwacht zich jaarlijks van een constante instroom van nieuw personeel dat op de varende eenheden komt te werken, het zogenaamde executieve personeel. Zo ook in 2023 waarin een lichting de opleiding afrondt en een nieuwe lichting start met de opleiding. Naast instroom van de BOK vult de Kustwacht in 2023 de nieuw ontstane functies op basis van het LTPP. Hiervoor werft de Kustwacht zowel in- als extern, met de kanttekening dat het personeel zoveel als mogelijk zal worden geworven in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De prioriteit bij deze vorm van instroom ligt op de ondersteunende afdelingen van de Kustwacht en de inrichting van het Kwaliteit Management Systeem (KMS, zie hoofdstuk 5) van de Kustwacht. Vervolgens breidt de informatieorganisatie verder uit (MIK/LIK19) om de operatie meer en meer aan te sturen vanuit informatie. De Kustwacht maakt hierbij gebruik van het zogenaamde twinning-concept met personeel uit de justitiële keten (bijv. lokale politie korpsen en de Koninklijke Marechaussee, KMAR). Doorstroom Zoals in de paragraaf Instroom is verwoord, vult de Kustwacht in 2023 nieuw ontstane functies door zowel in- als externe werving. In het geval van interne werving stroomt bestaand personeel door binnen de organisatie. De Kustwacht begeleidt deze vorm van doorstroom in 2023 door het aanbieden van trainingen, het laten volgen van opleidingen en het omscholen van personeel. In 2023 houdt de Kustwacht haar bestaande personeel inzetbaar door specifieke vaardigheden en kennis op peil te houden door herhalingscursussen te volgen en examens af te nemen (zie ook hoofdstuk 5). Door het personeel inzetbaar te houden, vergroot de Kustwacht doorstroommogelijkheden van haar personeel. 19 Lokaal Informatie Knooppunt Pagina 14 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Een belangrijk onderdeel van het doorstroombeleid van de Kustwacht is een organisatie breed opleidingsplan. De Kustwacht startte in 2022 met de ontwikkeling van dit plan en continueert dit in 2023. De Kustwacht verwacht daarom een toename in het aantal opleidingen en trainingen in de loop van 2023 om het volgen van achterstallige opleidingen bij het huidige personeelsbestand te faciliteren. Een voorbeeld van een dergelijke opleiding is de in 2022 ontworpen Basis Politie Opleiding voor Kustwachtmedewerkers. Hierin worden ervaren executieven klaargestoomd voor een leidinggevende functie in een organisatie die IGP-matig werkt in het maritieme domein. Uitstroom Naast een organisatie breed opleidingsplan maakt een sociaal kader (employability-plan) onderdeel uit van het transitieplan. In 2023 geeft de Kustwacht uitvoering aan dit beleid en bouwt daarmee verder aan een gezonde organisatie. De Kustwacht begeleidt personeel ter voorbereiding op de uitstroom. Dit manifesteert zich bijvoorbeeld in het volgen van (externe) opleidingen en trainingen, en het doen beroepskeuzetesten of ontwikkel-assessments. Pagina 15 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 4. Materieel 4.1 Inleiding Dit hoofdstuk beschrijft de plannen van de Kustwacht in 2023 op materieel gebied. De plannen zijn onder te verdelen in drie categorieën. Ten eerste nieuw materieel en investeringsprojecten conform het LTP-M. Ten tweede instandhouding van bestaand materieel. Tot slot ontwikkelingen op materieel gebied en beleidsaspecten. Alle plannen sluiten aan bij de strategie van de Kustwacht in 2023. 4.2 Investeringsprojecten en nieuw materieel Waldetectiecapaciteit In 2022 is het nieuwe waldetectiesysteem op de Benedenwindse eilanden in gebruik genomen. Hierbij zijn enkele restpunten geïdentificeerd. In 2023 werkt de Kustwacht samen met de leverancier aan het oplossen van deze restpunten. In 2023 treedt het lange termijn onderhoudscontract van het walradarsysteem in werking. Ook zal er gewerkt worden aan het integreren van de mobiele systemen op Sint Maarten in het walradarnetwerk op de Benedenwindse eilanden zodat het MOC op Curaçao de radarbeelden kan bekijken en op basis daarvan eenheden kan aansturen rond Sint Maarten. Ten behoeve van een waldetectiesysteem voor de Bovenwindse eilanden, vergelijkbaar met het systeem op de Benedenwindse eilanden, is in 2022 de projectkaart aangenomen. In navolging op een conceptstudie en het opstellen van het programma van eisen in 2023 volgt de aanbesteding van dit systeem. Cuttercapaciteit Het project om te komen tot vervangende cuttercapaciteit wordt voortgezet in 2023. Defensie begeleidt dit traject, met de Kustwacht als belangrijkste stakeholder. Vliegende eenheden Na het doorlopen van het aanbestedingstraject is in 2022 de continuïteit van de vliegende eenheden van de Kustwacht gewaarborgd door het tekenen van meerjarige contracten met leveranciers. In 2023 begint de nieuwe leverancier van de SAR-helikoptercapaciteit (SARHC) met het leveren van zijn diensten voor het nieuwe contract. De huidige leverancier van de luchtverkenningscapaciteit (LVC) blijft zijn diensten met Dash-8 maritieme patrouillevliegtuigen leveren in 2023 en verder. Kleine varende capaciteit Van de kleine varende capaciteit van de Kustwacht zijn de Boston Whaler Justice vaartuigen aan vervanging toe. In 2022 is het voorbereidend werk voor deze vervanging uitgevoerd. In 2023 start het aanbestedingstraject door de Kustwacht. 4.3 Instandhouding bestaand materieel In het toewerken naar een 24/7 inzetbare Kustwacht is het in stand houden van de middelen cruciaal. Daarom focust de Kustwacht zich ook in 2023 op het in stand houden van haar bestaand materieel. Voor 2023 betekent dit dat het onderhoud van de cutters extra aandacht krijgt. Naast de reguliere onderhoudstaken komen ook aspecten aan bod die naar voren zijn gekomen in het onderzoek uit 2021 naar het langer in stand houden van de huidige cutters. Hierbij wordt ook een verbetering van detectieprestaties van de cutters meegenomen. Daarnaast krijgen de bijboten als gevolg van het langer doorvaren van de cutters een levensverlengend onderhoud. Pagina 16 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 De kleine varende capaciteit van de Kustwacht, de Metal Shark Interceptors en Boston Whaler Justice vaartuigen, krijgt ook in 2023 regulier onderhoud. Daarnaast zet de Kustwacht de uitvoering van het in 2022 gestarte modificatietraject voor de Interceptors voort. Na het modificeren van de eerste Interceptors in 2022 verwacht de Kustwacht in 2023 de rest van de vloot Interceptors uit te rusten met de modificaties en zo de gewenste verbetering op alle vaartuigen door te voeren. 4.4 Ontwikkelingen op materieel gebied en beleidsaspecten Naast de dagelijkse inzet van de afdeling materieel om bestaande middelen in de vaart te houden en projecten conform het LTP-M te begeleiden, richt de Kustwacht zich in 2023 ook op de doorontwikkeling van de organisatie. Het doel om in de toekomst zelfstandig IGP in het maritieme domein uit te voeren, vraagt ook op materieel gebied om ontwikkelingen. Deze paragraaf duidt de plannen op dit vlak voor 2023. Ontwikkelingen op materieel gebied Hoofdstuk 2 beschrijft de stappen die de Kustwacht neemt in 2023 als onderdeel van de ontwikkeling van het JRCC samen met het MIK naar een MOC. Dit betreft, naast kleine fysieke aanpassingen van enkele werkplekken, vooral organisatorische aanpassingen en het herinrichten van werkprocessen. Grotere, infrastructurele, aanpassingen zijn echter benodigd om deze ontwikkeling compleet te maken en in de toekomst te kunnen spreken van een volwaardig MOC. Het is wegens capaciteitsgebrek niet gelukt het onderzoek naar deze aanpassingen van onder andere infrastructuur en ICT in 2022 af te ronden. Dit wordt in 2023 voortgezet om het af te kunnen ronden. De samenwerking met de ketenpartners op Bonaire is de afgelopen jaren steeds verder geïntensiveerd. De Kustwacht opereert samen met de partnerdiensten vanuit de Multidisciplinaire Maritieme Hub Bonaire (MMHB). De Kustwacht is samen met het Rijksvastgoedbedrijf verantwoordelijk voor het realiseren van een botensteiger op Bonaire. In 2023 werkt de Kustwacht hier verder aan. De Kustwacht onderzocht in 2022 een bredere aansluiting bij Defensie op het gebied van kleding en uitrusting voor haar personeel. In 2023 concretiseert de Kustwacht dit onderzoek en start met de uitvoering ervan. Hiermee wordt het personeel in staat gesteld gemakkelijker kleding en uitrusting te bestellen, terwijl de organisatie schaalvoordelen behaalt. In 2023 installeert de Kustwacht een zogenaamd blue force tracking systeem op alle eenheden en walradarstations. Dit systeem stelt de Kustwacht in staat de positie van een eenheid (real time) te volgen en onderling te delen met andere eenheden, zo ook met het SSCG. Dit draagt bij aan een verbeterde coördinatie van de inzet van de Kustwacht door het MOC. Beleidsaspecten In 2023 borgt de Kustwacht een aantal beleidsaspecten. Hiervoor stelt de Kustwacht dienstvoorschriften op aangaande de instandhoudingsprocessen van het varende en rijdende materieel. Voor de vliegende capaciteiten ligt de verantwoordelijk van instandhouding bij de leveranciers. Zij komen dit ook in 2023 contractueel na. Naast dienstvoorschriften voor instandhoudingsprocessen stelt de Kustwacht voorschriften op over het ICT-beleid en de overlegstructuur binnen de afdeling materieel. Pagina 17 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 5. Kwaliteit 5.1 Inleiding De Kustwacht ontwikkelt sinds 2021 een KMS. Dit overkoepelende systeem richt zich op het verhogen en borgen van de kwaliteit van de organisatie in brede zin en steunt op verschillende pilaren die gebouwd zijn op een basis van hetgeen in paragraaf 1.4 is beschreven, zie onderstaand figuur. De Kustwacht bouwt in 2023 verder aan het KMS. Deze paragraaf beschrijft de plannen voor de vier pilaren in 2023. Figuur 5 Kwaliteit Management Systeem van de Kustwacht 5.2 Integriteit Algemeen Integer handelen is de grondslag van het optreden door de Kustwacht als opsporings- en handhavingsorganisatie. Het integriteitsbeleid van de Kustwacht is dan ook gericht op het creëren van bewustwording bij de medewerkers en het identificeren van integriteitsrisico’s. Zodoende kunnen deze risico’s zoveel mogelijk en in een zo vroeg mogelijk stadium worden gemitigeerd. Integriteit is daarmee een belangrijk kwaliteitsaspect en een pilaar binnen het KMS van de Kustwacht. In 2023 geeft de Kustwacht verdere invulling aan deze pilaar door zich te richten op beleidsaspecten, regels en procedures, en handhaving bij eventuele schendingen van integriteit. Beleidsaspecten Integriteit is ook in 2023 een terugkerend punt op de agenda’s van de interne overlegfora. Tevens is het geborgd in het curriculum van de initiële opleiding (i.e. de BOK) zodat de nieuwe medewerkers direct na hun aantreden voorlichting- en bewustwordingssessies krijgen aangaande het onderwerp integriteit. De groei van de organisatie vraagt daarnaast om een actieve uitoefening van het integriteitsbeleid om potentiële risico’s vroegtijdig te signaleren en vervolgens te mitigeren. De Kustwacht continueert daarom ook in 2023 het geven van voorlichting- en bewustwordingssessies aan al haar eenheden. Zodoende komt het onderwerp integriteit bij het huidige personeel weer onder de aandacht en borgt de Kustwacht het integriteitsbewustzijn binnen de organisatie. Pagina 18 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Om de kennis en vaardigheden van de vertrouwenspersonen integriteit op peil te houden, organiseert de Kustwacht in 2023 verdiepingstrainingen en periodieke intervisies. Tijdens de intervisies wordt aandacht besteed aan casuïstiek, nieuwe (beleids)ontwikkelingen en actuele thema’s op het gebied van integriteit. De in 2022 geplande Risico Analyse Integriteit bleek vanwege intern capaciteitsgebrek niet haalbaar in dat jaar. Daarom is het opnieuw opgenomen voor 2023 als verdere invulling van de pilaar ‘Integriteit’ binnen het KMS. Een dergelijke analyse verschaft inzicht in eventuele kwetsbaarheden en is in 2017 voor het laatst uitgevoerd. In 2023 onderzoekt de Kustwacht de mogelijkheden om de processen binnen de pilaar ‘integriteit’ binnen het KMS volledig te digitaliseren. Regels en procedures Het integriteitsbeleid is gebaseerd op de normen en waarden van de organisatie. Deze zijn, net als bij verschillende partners in de justitiële keten, vastgelegd in de gedragscode “Regla ta Regla” (regels zijn regels). De normen en waarden worden formeel ondersteund door de structuren en werkprocessen binnen de Kustwacht. Hier maken ook controle en toezicht op het eigen personeel deel van uit. In 2023 blijft de reeds geldende gedragscode van kracht. Handhaving van integriteit De Kustwacht treedt ook in 2023 op tegen eventuele integriteitschendingen van medewerkers. Het aanpakken van integriteitschendingen binnen de organisatie geeft een duidelijk signaal dat de Kustwacht veel waarde hecht aan integriteit en niet schroomt hierop te handelen. Het bekrachtigt de bestaande normen en verkleint het risico op toekomstige schendingen. De Kustwacht zal, net als in voorgaande jaren, bij signalen van eventuele schendingen door het eigen personeel medewerking verschaffen aan (intern gerichte) onderzoeken. Hierover wordt transparant gecommuniceerd. Ook op het gebied van integriteit blijft het de intentie een verschuiving door te maken van reactief naar meer proactief (en mogelijk zelfs voorspellend) werken. Zo werkt de Kustwacht in 2023 verder aan het leerproces over integriteit voor het personeel. Het doel is verhoging van het moreel plichtsbesef. Dit geldt met name voor personeel in een leidinggevende positie. In verschillende voorlichtingssessies en workshops wordt hier in 2023 aandacht aan besteed. 5.3 Veiligheid, Milieu & Duurzaamheid Algemeen Het Veiligheid & Milieu Management Systeem (VMMS) van de Kustwacht, als integraal onderdeel van het KMS, ontwikkelt zich verder in 2023. Op deze manier creëert de Kustwacht een werkplek waar risico’s van de processen en middelen waarmee het personeel in aanraking komt, onderkend en waar nodig gemitigeerd zijn. Deze paragraaf beschrijft de plannen op het gebied van veiligheid en milieu (V&M) in 2023. De plannen vertalen zich in operationele aspecten, beleidsaspecten en analyses en onderzoek. Operationele aspecten Om de fysiek veilige werkplek verder te borgen, rust de Kustwacht in 2023 de volledige vloot Metal Shark Interceptors uit met de benodigde aanpassingen. Zie ook hoofdstuk 4. Pagina 19 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Beleidsaspecten De in 2022 opgezette veiligheidsorganisatie van de Kustwacht gaat in 2023 actief werken aan (verdere) verhoging van het veiligheidsbewustzijn bij het personeel. De Kustwacht groeit in 2023 o.a. als gevolg van de transitie. Het nieuwe personeel krijgt verschillende bewustwordingssessies en trainingen op het gebied van (arbo)veiligheid en milieu. Ook krijgt het nieuwe personeel instructie in het maken van meldingen aangaande V&M en wordt aandacht besteed aan het werken met gevaarlijke stoffen. Naast het nieuwe personeel krijgt in 2023 ook het bestaande personeel dergelijke sessies aangeboden. De Kustwacht werkt op het gebied van V&M nauw samen met Defensie waarbij wederzijds gebruik wordt gemaakt van de aanwezige expertise. Met deze inspanning tracht de Kustwacht ook op het gebied van V&M een verschuiving door te maken van reactief naar meer proactief en zelfs preventief. In 2023 stelt de Kustwacht enkele dienstvoorschriften op die V&M-gerelateerde onderwerpen behandelen. Hiermee geeft de Kustwacht verder vorm aan het VMMS. Analyses en onderzoek Alle onderdelen van de Kustwacht hebben in 2022 een Risico Inventarisatie en Evaluatie (RI&E) opgesteld. Het proces van een RI&E is doorlopend, met name als een organisatie in beweging is als gevolg van een transitie. Er is bijvoorbeeld nieuw personeel bij een eenheid te werk gesteld of nieuw materieel geïntroduceerd. Daarom start de Kustwacht in 2023 met het updaten van de RI&E’s. Simultaan aan de update zet de Kustwacht in 2023 de implementatie van de plannen van aanpak, die onderdeel zijn van een RI&E, voort. Bij deze implementatie wordt ook direct een update uitgevoerd op basis van eventuele veranderingen bij de eenheid als gevolg van de transitie. Het onderzoek (nulmeting) naar de veiligheidscultuur binnen de Kustwacht in 2022 is niet gerealiseerd. Daarom is het opnieuw opgenomen voor 2023. Met de uitkomsten van een dergelijk onderzoek krijgt het VMMS meer invulling. Zodoende versterkt de Kustwacht de pilaar ‘Veiligheid & Milieu’ binnen het KMS. Duurzaamheid Op het gebied van duurzaamheid is het gepast voor organisaties om te letten op de ecologische voetprint. In 2023 streeft ook de Kustwacht naar verkleining van deze footprint, bijvoorbeeld door, al dan niet in samenwerking met Defensie, verder te werken aan initiatieven op het gebied van duurzame huisvesting en gebruik te maken van wind- en zonne-energie. Bij de aanschaf van nieuwe middelen (bijv. de nieuwe Cutters) zal de Kustwacht zich blijvend inzetten op het gebied van verduurzaming. 5.4 Kwaliteitscontrole en –borging De Kustwacht maakte in 2022 een start met het opstellen van een intern trainingsprogramma voor alle afdelingen en eenheden. Dit programma bevat een overzicht van trainingen en herhalingscursussen die periodiek gevolgd dienen te worden om specifieke kennis en vaardigheden op peil te houden. Enkele eenheden volgden het trainingsprogramma reeds in 2022. In 2023 rondt de Kustwacht het opstellen van het trainingsprogramma af en geeft er verder uitvoering aan. Zo continueert de Kustwacht trainingen met de Amerikaanse kustwacht (USCG) voor bestuurders van de Metal Sharks. De bemanningen van de cutter krijgen ook in 2023 training van Defensie op het gebied van zeemanschap en veiligheid. De medewerkers van het MOC vallen vanaf 2023 onder het in 2022 opgestelde normeringsprogramma waaruit specifieke trainingsbehoeften ontstaan. Pagina 20 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied 5.5 Jaarplan 2023 Opleiden & Trainen Het opzetten van het organisatiesysteem KMS is in 2022 niet afgerond. Daarom is het opnieuw opgenomen in dit jaarplan. Hoofdstuk 3 ging hier onder andere op in bij de instroom van nieuw personeel in 2023. Met de ontwikkeling en uitvoering van het organisatiebrede opleidings- en trainingsprogramma genereert de Kustwacht behoeften voor opleidingen en trainingen voor het personeel. Enerzijds voor het opleiden van medewerkers ten behoeve van hun huidige en/of toekomstige functie. Anderzijds als gevolg van gehouden trainingen. De Kustwacht verwacht vanaf 2023 een kwaliteitsimpuls te geven aan haar personeel door de verdere invulling van het KMS. Hierbij is speciale aandacht voor de invoering van een nieuw Wetboek van Strafvordering op Aruba in 2024, wat een opleidingsinspanning vereist voor het Kustwachtpersoneel in 2023. Pagina 21 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 6. Strategische communicatie 6.1 Inleiding De Kustwacht staat midden in de maatschappij en heeft daardoor te maken met de publieke opinie en politieke betrokkenheid uit binnen- en buitenland. Dit komt bijvoorbeeld door berichtgeving over onder meer de zorgwekkende situatie in Venezuela, activiteiten van transnationale criminele organisaties en andere omgevingsfactoren in relatie tot de taakuitvoering van de Kustwacht. In 2023 blijft de Kustwacht daarom, net als voorgaande jaren, eenduidig en transparant haar activiteiten weergeven. De Kustwacht voert haar externe en interne communicatie in 2023 uit conform haar strategisch communicatieplan 2022-2024. 6.2 Externe communicatie Een goed extern voorlichting- en communicatiebeleid blijft belangrijk om beleid, taken en uitvoering onder de aandacht te brengen. De Kustwacht richt zich in 2023 op de verdere uitwerking hiervan. Zo betrekt de Kustwacht de verschillende media in de Landen proactief bij haar activiteiten en onderhoudt de Kustwacht de relaties met de media middels mediacontactmomenten zoals interviews. Ook betrekt de Kustwacht de ketenpartners bij haar activiteiten teneinde een gezamenlijk versterking van de kernboodschappen te realiseren. Door de steeds verder afnemende impact van COVID-19 voorziet de Kustwacht in 2023 een toename in het aantal evenementen zoals open dagen en beroepenmarkten. Via zulke evenementen vergroot de Kustwacht haar zichtbaarheid. Dit draagt bijvoorbeeld bij aan het succes van bewustwordingscampagnes en de werving voor de BOK. In 2023 verwacht National Geographic een tweede seizoen van de succesvolle documentaireserie over de Kustwacht in première te laten gaan. In haar strategisch communicatieplan duidt de Kustwacht verder de volgende speerpunten voor 2023. Maritieme veiligheid In 2023 zet de Kustwacht de campagne Safety at Sea voort. De campagne heeft als doel het verhogen van de maritieme veiligheid. De Kustwacht continueert hiervoor het uitvoeren van mediabezoeken, het geven van interviews en deelname aan maritieme evenementen zoals regatta’s en vissersbijeenkomsten. Community policing Een belangrijk onderdeel van IGP in het maritieme domein is een actieve betrokkenheid van de gemeenschap bij de Kustwacht en vice versa. De Kustwacht gaat hier in 2023 aandacht aan besteden door uitoefening van het zogenaamde community policing met als doel het uitwisselen van informatie met verschillende gebruikers van het maritieme domein (bijv. vissers en beheerders van havens). Daarom manifesteert de Kustwacht zich in 2023 actief onder deze gebruikers, waardoor de Kustwacht beter in staat is proactief (of zelfs voorspellend) op te treden. De Kustwacht traint in 2023 haar personeel specifiek voor deze taak (o.a. in gesprekstechnieken) en ontwerpt ondersteunend communicatiemateriaal. Pagina 22 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Sociale media In 2023 continueert de Kustwacht het intensieve gebruik van sociale media volgens de richtlijnen uit het communicatieplan. Sociale media zijn een doeltreffend middel gebleken om de doelgroepen van de Kustwacht kostenefficiënt en laagdrempelig te kunnen bereiken. Werving De afdeling communicatie ondersteunt ook in 2023 de werving voor de BOK. Dit gebeurt met name via sociale media en bezoeken aan scholen en beroepenmarkten. Daarbij gebruikt de Kustwacht verschillende (interactieve) middelen waaronder een virtual reality headset en de in 2021 geproduceerde voorlichtingsfilm. Daarnaast organiseert de Kustwacht in 2023 specifieke open dagen in alle Landen ten behoeve van de werving (bijv. een recruitment day SXM). 6.3 Interne communicatie De Kustwacht zet in 2023 verdere stappen in de transitie op basis van het LTP-P. Zoals gesteld in de prioriteitenstelling van de organisatie voor 2023 (zie hoofdstuk 1) is hierbij een grote rol voor de afdeling communicatie weggelegd om het kustwachtpersoneel betrokken te houden bij de voortgang van de transitie. Zo organiseert de Kustwacht in 2023 verschillende (digitale) bijeenkomsten van het transitieteam met het personeel. Ook speelt het personeelsblad Notisia een prominente rol in het verspreiden van informatie over de transitie. Dit blad besteedt in 2023 ook aandacht aan de op handen zijnde vervangingstrajecten conform het LTP-M. Tot slot implementeert de Kustwacht de in 2022 geïntroduceerde ‘huisstijl’ voor officiële documentatie organisatie breed. Pagina 23 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 7. Groeihoofdstuk 7.1 Inleiding Het groeihoofdstuk beschrijft enkele ambities die (nog) niet financieel gedekt zijn. Met het oog op besluitvorming worden deze ambities transparant benoemd en beschreven. Zo kan de Kustwacht met de leden van het Presidium en de Kustwachtcommissie in overleg over deze ambities. Indien de Kustwacht voornemens zou zijn om invulling te geven aan de ongedekte ambities uit onderstaande tabel dan dient hiervoor in overleg herprioritering plaats te vinden door de bij de Kustwacht betrokken landen en daarmee specifieke dekking binnen de Kustwacht begroting gevonden te worden. 7.2 Ambities In onderstaande tabel zijn de ambities per strategische pijler opgenomen. Strategische pijler Realiseren formatie en middelen uit de Lange Termijn Plannen Verder inrichten moderne informatiehuishouding Ambities a. Opmaken en realiseren van een infrastructuurplan aansluitend op LTP-M en personele uitbreiding aan de hand van het LPT-P b. Inrichten van de materieel-logistieke zuil om het gewenste product te kunnen blijven ondersteunen. c. Opzet tactical common datalink d. Verdere stappen van JRCC naar MOC richting 2025 en dit laten samenvallen met de introductie van radar- en detectiesystemen Tabel 2 Ambities per strategische pijler Pagina 24 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Bijlage A: Inzet en taken Algemeen Het concept van operaties van de Kustwacht is geheel gestoeld op Intelligence Gestuurd Politieoptreden (IGP) in het maritieme domein. Dit wordt vooral toegepast voor doelgerichte operationele acties. Het is gebaseerd op tijdige informatievergaring, -bewerking, -verrijking en analyse. Op basis hiervan wordt een effectievere en efficiëntere inzet van bestaande capaciteiten mogelijk. Samenwerking en structurele informatiedeling met ketenpartners zijn hierbij de uitgangspunten en voorwaardelijk voor effectieve en efficiënte inrichting van de keten. Daarnaast betekent het goed en gedegen uitvoeren van IGP in het maritieme domein voor de Kustwacht een forse investering in haar personeel. Het gedachtegoed IGP in het maritieme domein is namelijk grotendeels een andere manier van denken, muteren en analyseren. De politiediensten binnen het Koninkrijk werken reeds vele jaren op basis van Informatie of Intelligence Gestuurd Optreden (IGO). Dit gedachtegoed heeft bij de land gebonden politieorganisaties een succesvolle ontwikkeling doorgemaakt en is inmiddels gemeengoed geworden. De Kustwacht is nog niet voldoende gedimensioneerd voor gedegen 24/7 IGP in het maritieme domein. De Kustwacht dient zich in het licht van haar voornaamste inzet, namelijk die ten behoeve van justitiële opsporingstaken, met zowel mensen als middelen te gaan door ontwikkelen tot een volwaardige opsporingspartner, op basis van IGP in het maritieme domein. De Lange Termijn Plannen voor Materieel (LTP-M) en Personeel (LTP-P) gelden als de basis voor de realisatie van deze doorontwikkeling. Met het sluiten van bestuursakkoorden in mei 2021 is de financiële dekking voor het LTP-M geborgd. Sinds de afspraken tussen Nederland en de Landen over de voorwaarden voor liquiditeitssteun (maatregelen in de Landspakketten) zijn structurele middelen beschikbaar om de noodzakelijke transitie te starten op basis van het LTP-P om een 24/7 inzetbare Kustwacht te creëren. Bij de uitvoering van haar missie maakt de Kustwacht gebruik van eigen, organieke of door Defensie ter beschikking gestelde varende en vliegende middelen. Deze capaciteiten van de Kustwacht worden op de verschillende taakgebieden ingezet binnen de kaders van: a. de justitiële prioriteiten in de uitvoering van de kustwachttaken, zoals vastgesteld door de Ministers van Justitie van de Landen in het Justitieel Beleidsplan; b. de internationale verplichting voor een 24-uurs dekking van coördinatie 20 in het search and rescue (SAR)-verantwoordelijkheidsgebied van de Kustwacht. Dit gebied beslaat een groot deel van de Caribische Zee; c. de beleidsaccenten van de bij de Kustwacht betrokken departementen; d. het omgevingsbeeld. De Kustwacht opereert in principe binnen de haar in de Rijkswet Kustwacht toegewezen maritieme gebieden van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en Caribisch Nederland en het luchtruim daarboven. Het betreft:  de binnenwateren;  de Territoriale Zee;  de Aangrenzende Zone en het overige zeegebied in de Caribische Zee, voor zover dit past binnen de bestaande internationale juridische kaders;  de Exclusieve Economische Zone (EEZ), met inbegrip van de Exclusieve Visserij Zone. Deze maritieme gebieden zijn weergegeven in onderstaand figuur. De Sababank21 neemt daarin een bijzondere positie. Sinds 1 juli 2011 is daar het uniform handhavingsbeleid van kracht op grond waarvan 20 De Kustwacht is verantwoordelijk voor de coördinatie van SAR-operaties en de afhandeling van nood-, spoed- en veiligheidsverkeer binnen haar verantwoordelijkheidsgebied 21 Op 15 december 2010 is met het aanwijzingsbesluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken Landbouw en Innovatie, de Sababank aangewezen tot natuurpark als bedoeld in de Wet grondslagen natuurbeheer- en bescherming BES Pagina 25 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 de Kustwacht kan optreden. Door gebruik te maken van het Automatic Identification System (AIS)22 op Saba, voert de Kustwacht de controlerende taak uit. De Kustwacht kan op deze manier overtredingen op afstand waarnemen, doordat de AIS-gegevens van de betreffende schepen zichtbaar zijn voor het Joint Rescue Coordination Center (JRCC) te Curaçao. De Kustwacht meldt deze overtredingen aan het Openbaar Ministerie (OM) van Caribisch Nederland, aangezien die justitiële opvolging kan instellen. De grootte van de maritieme gebieden en het SAR-verantwoordelijkheidsgebied23 van de Kustwacht is ca. 300.000 vierkante kilometer. Dat is bijna vier keer de grootte van het grondgebied van de Benelux. Daarnaast kent het Caribisch deel van het Koninkrijk zo’n 900 km kustlijn, geografisch verspreid. Ter vergelijking, Nederland heeft 450 km kustlijn, nagenoeg aaneengesloten. Figuur 6 Maritieme gebieden – ca. 300.000 km2 Opsporings- en toezichthoudende taken De Kustwacht oefent haar taken op zee uit binnen het juridisch kader van de Rijkswet Kustwacht. Het strafvorderlijk optreden van de Kustwacht gebeurt altijd onder het gezag van de betrokken Officier van Justitie van het land dat de rechtsmacht heeft. De Kustwacht maakt dus een essentieel onderdeel uit van de rechtshandhavingsketen. Voor de uitvoering van opsporingstaken heeft het geüniformeerde, operationele deel van het kustwachtpersoneel (de zogenaamde executieven) tevens de status van ‘Buitengewoon agent van Politie’ om op land te kunnen optreden. De Kustwacht kent conform hoofdstuk II van de Rijkswet Kustwacht de volgende opsporings- en toezichthoudende taken: a. Algemene politietaken waaronder operaties ter bestrijding van de handel en smokkel in verdovende middelen De opsporing van grensoverschrijdende drugstransporten door transnationale georganiseerde misdaadsyndicaten met als bestemming de eilanden van het Caribische deel van het Koninkrijk blijft onverminderd als een hoge prioriteit gelden in het Justitieel Beleidsplan. De Kustwacht besteedt 80 procent van de (opsporings)activiteiten aan het tegengaan van drugssmokkel, het tegengaan van de smokkel van strategische goederen zoals goud en koper en het tegengaan van andere vormen van ernstige criminaliteit zoals mensensmokkel en -handel. 22 Door de uitbreiding en het robuust maken van het Automatic Identification System rondom Saba en Sint Eustatius is AISdekking op de Sababank gerealiseerd. Voor de verdere uitbreiding zal gebruik worden gemaakt van een antennelocatie op Sint Kitts 23 Verantwoordelijk voor de coördinatie van SAR activiteiten Pagina 26 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 b. Terrorismebestrijding Terrorismebestrijding is conform de Rijkswet Kustwacht een van de toezichthoudende en opsporingstaken voor de Kustwacht. Deze taak is verder geconcretiseerd in het Justitieel Beleidsplan. Daarnaast heeft het Justitieel Vierpartijen Overleg een baseline Maritieme Grensbewaking vastgesteld met als doel de grenzen te versterken en zo risico’s, die gerelateerd zijn aan onder andere terreur en problematiek met ongedocumenteerden, te beperken. De Kustwacht geeft invulling aan terrorismebestrijding door de volgende bijdragen: a. het leveren van ondersteuning aan andere ketenpartners. Desgewenst treedt de Kustwacht op onder aansturing en gezag van het OM dat tevens een centrale rol vervult op het gebied van het beschikbaar stellen van de benodigde informatie; b. de uitvoering van internationale verplichtingen onder de International Ship and Port Facility Security Code van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO) ter beveiliging van de zeescheepvaart en havenfaciliteiten; c. de betrokkenheid bij de taakgroep Terrorisme Informatie en Repressie Platform 24; d. het leveren van informatie en ondersteuning ten behoeve van de National Risk Assessment van de Landen, in het bijzonder Curaçao, ten aanzien van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme. In maart 2018 is de National Risk Assessment van start is gegaan; e. een immer alerte houding ten opzichte van mogelijk relevante informatie en/of signalen rond dit thema. Drugs-, wapen- en mensensmokkel zijn mogelijke financieringsbronnen voor terroristische daden 25. Door de continue bestrijding hiervan levert de Kustwacht ook een (indirecte) bijdrage aan de bestrijding van terrorisme. Daarnaast wordt gewerkt aan de bewustwording van de medewerkers. c. Grensbewaking en het bestrijden van mensensmokkel, -handel en irreguliere immigratie Zowel de Benedenwindse als de Bovenwindse eilanden kunnen tussenstation of eindpunt zijn in de keten van mensensmokkeltrajecten. De Kustwacht richt zich hierbij op het bestrijden van mensensmokkel, mensenhandel en irreguliere immigratie (bijvoorbeeld afkomstig uit Venezuela). Goede samenwerking op basis van het wederzijds uitwisselen van informatie is randvoorwaardelijk om succesvol te kunnen optreden. d. Douanetoezicht Het operationele personeel van de Kustwacht heeft toezichthoudende douanebevoegdheid van de respectievelijke landen. Op basis van douanewetgeving kan de Kustwacht controles in de territoriale wateren uitvoeren. Bij geconstateerde overtredingen draagt de Kustwacht de zaak aan de Douane over voor verdere afhandeling. e. Toezicht op visserij en het mariene milieu Twee keer per jaar komen de samenwerkingspartners binnen het Koninkrijk bij elkaar in het Biodiversiteit en Visserij Comité om het visserij- en mariene milieutoezichtbeleid en de veranderingen in wetgeving te bespreken. Toezicht en handhaving op het gebied van visserij en (het mariene) milieu maken onderdeel uit van het Kustwacht takenpakket. Omdat milieuregelgeving strenger en dwingender wordt in steeds grotere gebieden, neemt de vraag naar handhaving en toezicht door de Kustwacht toe en leidt tot een grotere behoefte aan capaciteit en frequentere beschikbaarheid. Binnen het taakgebied gelden de navolgende accenten:  opsporing van (bedrijfsmatige vormen) van illegale visserij in de exclusieve visserij zone en de handhaving van de visserijwet;  toezicht op de Sababank;  bestrijding van illegale speervisserij;  extra aandacht voor gedragingen van visserij in biodiversiteitgebieden. 24 25 Voorheen Terroristisch Incident Respons Plan Ibid. 16 Pagina 27 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Voor het realiseren van het visserijbeleid is controle op zee en vanuit de lucht van groot belang. Dit geldt in het bijzonder voor de Sababank en de visserijgebieden ten zuidwesten van Aruba. Van het toezicht dat de Kustwacht uitvoert, gaat ook een preventieve werking uit. Het taakgebied toezicht op het milieu valt uiteen in twee delen: milieuverontreiniging (zie ook Rampenbestrijding) en bescherming van het mariene milieu. De Kustwacht heeft hierbij een signalerende, rapporterende en, indien nodig, een verbaliserende taak ten behoeve van de (ei)landelijke autoriteiten, maar nadrukkelijk geen taak bij het opruimen. Het opruimen is de verantwoordelijkheid van de (ei)landelijke autoriteiten. Specifiek voor de BES-eilanden is Rijkswaterstaat verantwoordelijk voor het opruimen van olieverontreinigingen. In algemene zin ligt de prioriteit binnen dit taakgebied bij het signaleren van olieverontreiniging 26, andere vervuiling door schepen en naleving van regelgeving met betrekking tot het mariene milieu 27. f. Toezicht op de scheepvaart De Kustwacht houdt toezicht op de naleving van scheepvaartwetgeving en internationale verplichtingen. Hierbij werkt zij samen met de betrokken ministeries (voor uitwisseling van kennis en informatie). Jaarlijks komen vertegenwoordigers van de Ministeries en de Kustwacht bijeen in het Maritiem Overleg Platform waar de activiteiten, het toezicht en handhaving wordt besproken. Tevens wordt geanticipeerd op nieuwe scheepvaartwetgeving. Activiteiten van de Kustwacht in dit verband zijn:  het monitoren van het scheepvaartgedrag tijdens patrouilles op zee;  het monitoren van het scheepvaartgedrag in de havens, binnenwateren, de territoriale wateren en de EEZ in samenwerking met de maritieme autoriteiten, zoals de scheepvaartinspectie, havenmeesters en de betreffende (ei)landelijke bestuursorganen;  het wederzijds of gezamenlijk opleiden van het personeel;  het gemeenschappelijk gebruik van bepaalde voorzieningen;  het verstrekken en uitwisselen van operationele informatie;  het ondersteunen van elkaar in het kader van gezamenlijke acties;  het voorlichten van doelgroepen als koopvaardij, visserij en recreatievaart;  de bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving. Dienstverlenende taken De Kustwacht voert de volgende dienstverlenende taken uit, waarbij tevens intensieve samenwerking met de ketenpartners is vereist. a. SAR en de afwikkeling van nood-, spoed- en veiligheidsverkeer De Kustwacht is verantwoordelijk voor de coördinatie van SAR-operaties en de afhandeling van nood-, spoed- en veiligheidsverkeer binnen haar verantwoordelijkheidsgebied conform het Internationaal Verdrag op het gebied van opsporing en redding op zee 28. Voortvloeiend uit deze internationale verplichtingen van de IMO is de Kustwacht het maritiem en aeronautisch redding coördinatiecentrum. In die hoedanigheid draagt de Kustwacht zorg voor actuele en betrouwbare informatieverstrekking aan de scheepvaart en het analyseren van de ontvangstgegevens. De Kustwacht fungeert tevens als opvraagcentrum voor het Long Range Identification and Tracking 29 voor Curaçao. 26 Het ruimen van olieverontreiniging is een Landsverantwoordelijkheid Regelgeving m.b.t. het mariene milieu zijn bv. CITES, SPAW, de Wet maritiem beheer BES, de Wet voorkoming van verontreiniging door schepen BES en de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES 28 International Convention on Maritime Search and Rescue, SAR-verdrag dat staat in het International Aeronautical and Maritime Search and Rescue 29 LRIT is het internationale systeem voor identificatie en volgen van schepen groter dan 300 GT dat verplicht is voor elk land met een vlagregister van schepen groter dan 300 GT. Het land Curaçao heeft deze verantwoordelijkheid overgenomen van de Nederlandse Antillen. Voor Caribisch Nederland ligt deze verantwoordelijkheid nu bij Nederland. Aruba en Sint Maarten beschikken niet over vlagregisters waarin schepen groter dan 300 GT zijn opgenomen en hoeven daarom niet aan deze verplichting te voldoen Pagina 28 van 42 27 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Voor assistentie ter plaatse zijn, naast de varende organieke eenheden van de Kustwacht, een maritiem patrouillevliegtuig (type Dash-8), een helikopter (type AW-139) en het Stationschip Caribisch Gebied (SSCG) met NH-90 boordhelikopter van Defensie in voorkomend geval beschikbaar. Ook werkt de Kustwacht samen met particuliere reddingsorganisaties, zoals de Sea Rescue Foundation te Sint Maarten en de Citizens Rescue Organization (CITRO) te Curaçao. De samenwerking met de CITRO is in een MoU vastgelegd. De Kustwacht streeft zowel naar samenwerking met particuliere reddingsorganisaties op de eilanden van het Caribisch deel van het Koninkrijk, als naar internationale samenwerking via samenwerkingsovereenkomsten, protocollen en gecombineerde oefeningen. Samen borgen zij effectieve coördinatie bij het oplossen van SARincidenten in de Caribische Zee. Zie verder bijlage B. b. Rampenbestrijding Het algemeen beleid van de regeringen is gericht op het creëren van een integrale rampenbestrijdingsstructuur waarbinnen de Kustwacht, indien opportuun, een bijdrage levert. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor rampenbestrijding is altijd belegd bij de regering van het betreffende land. De Kustwacht is opgenomen in de structuur van de rampenbestrijdingsorganisatie van de Landen. Voor het Caribisch deel van het Koninkrijk treedt de Kustwacht op als aanspreekpunt voor het melden van maritieme incidenten, zoals olieverontreiniging. Tevens kan de Kustwacht op verzoek van de verantwoordelijke autoriteiten een coördinerende rol vervullen bij de bestrijding daarvan. c. Verlenen van ondersteuning aan ketenpartners De Kustwacht verleent, op verzoek en binnen de financiële mogelijkheden, ondersteuning en bijstand aan ketenpartners. Dit betreft niet alleen SAR-activiteiten, maar bijvoorbeeld ook ondersteuning bij grootschalige (maritieme) evenementen en assistentie aan partners in de justitiële keten. Voorbeelden daarvan zijn het maken van fotovluchten bij opsporing en de ondersteuning van interinsulair gevangenentransport. Deze steunverlening vindt in principe plaats binnen de reguliere taakuitvoering van de Kustwacht en gaat daarmee niet ten koste van de geplande activiteiten in dit jaarplan. Pagina 29 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Bijlage B: Samenwerking De Kustwacht is de maritieme schakel in de rechtshandhavingsketen van het Caribisch deel van het Koninkrijk. Samenwerking met andere partners in de keten, zowel lokale organisaties als regionale en internationale partners, is cruciaal voor efficiënt en effectief Intelligence Gestuurd Politieoptreden (IGP) in het maritieme domein. Dit geldt niet alleen voor de opsporings- en toezichthoudende taken, maar ook voor de dienstverlenende taken, zoals search and rescue (SAR). Deze bijlage behandelt de samenwerking met en door de Kustwacht, onderverdeeld naar zowel samenwerking binnen het Koninkrijk als daarbuiten. Samenwerking binnen het Koninkrijk De samenwerking tussen de Kustwacht en andere lokale handhavingspartners is binnen het Koninkrijk per land georganiseerd in een overleg (het ´Vierhoeksoverleg’). Aan dit overleg, dat onder voorzitterschap van de procureur-generaal van het betreffende land planmatig drie keer per jaar bijeenkomt, nemen de hoofden van Politie, Douane, immigratiediensten en Kustwacht deel. Het overleg richt zich op het verstevigen van de onderlinge samenwerking. Op werkniveau bestaat veelvuldig contact tussen de ketenpartners waarbij, binnen de kaders van het Justitieel Beleidsplan, (aanvullende) accenten voor de operationele taakuitvoering worden aangegeven. De Directeur Kustwacht geeft hier vervolgens operationeel invulling aan binnen zijn (financiële) kaders en kan op verzoek van de lokale autoriteiten in specifieke gevallen en op ad-hoc basis aanpassingen aanbrengen ten aanzien van de operationele inzet. De Openbaar Ministeries (OM) van de landen van het Koninkrijk zijn primair verantwoordelijk voor de uitvoering van de justitiële keten. De procureur-generaal van Aruba en die van Caribisch Nederland/Curaçao/Sint Maarten blijven in het ‘Vierhoeksoverleg’ nadrukkelijk de versterking van de maritieme buitengrenzen in relatie tot irreguliere migratie agenderen. Het gaat daarbij over intensivering van de samenwerking tussen de ketenpartners, een afgestemde, integrale, effectieve inzet van middelen om meer grip op de grenzen te verkrijgen, de pakkans te vergroten, en waar mogelijk te voorzien in aanvullende middelen. Wat betreft de Kustwacht wordt de samenwerking in de praktijk ook tot uiting gebracht door het in nauw overleg met het OM en de ketenpartners gezamenlijk benoemen en verder concretiseren van bepaalde focus. Op basis van deze focus plant en voert de Kustwacht haar patrouilles en (periodieke) acties uit. Op Curaçao bijvoorbeeld heeft de Kustwacht een samenwerkingsconvenant met de Douane. Er vindt structureel bilateraal overleg plaats tussen de Officieren van Justitie30 en de Kustwacht. Hierin wordt het optreden van de Kustwacht en de samenwerking met het OM geëvalueerd en waar nodig worden verbetervoorstellen overeengekomen. De Kustwacht neemt deel aan de diverse informatie centra op Aruba, Bonaire, Curaçao en Sint Maarten. Hierin wordt informatie met de gehele handhavingsketen gedeeld. De Kustwacht zet de samenwerking met de ketenpartners op Bonaire voort en breidt deze verder uit met de ingebruikname van de Multidisciplinaire Maritieme Hub Bonaire (MMHB). Internationale samenwerking De bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende drugscriminaliteit, vuurwapensmokkel, mensensmokkel, mensenhandel en irreguliere immigratie in het Caribisch gebied vereist nauwe samenwerking in regionaal en internationaal verband. Deze internationale samenwerking is ook van groot belang voor de uitvoering van de dienstverlenende taken in het algemeen en de SAR-taak in het bijzonder. Het Koninkrijk heeft op grond van bilaterale, regionale en internationale afspraken een 30 De Officieren met de Kustwacht in hun portefeuille Pagina 30 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 belangrijk aandeel in de internationale rechtshandhavingsketen en werkt nauw samen met onderstaande landen en organisaties. Deze samenwerking is waar mogelijk vastgelegd in een Memorandum of Understanding (MoU). a. Verenigde Staten van Amerika De Kustwacht werkt voor de hoofdtaken rechtshandhaving en dienstverlening o.a. samen met de Verenigde Staten van Amerika. Ten behoeve van de rechtshandhavingstaken vindt informatieuitwisseling plaats, worden drugsbestrijdingsacties gecoördineerd, wordt gezamenlijk inzet gepleegd en wordt samengewerkt op het gebied van kennisuitwisseling en opleidingen. De Kustwacht werkt intensief samen met de Amerikaanse (civiele) drugsbestrijdingsorganisatie Joint Interagency Task Force South (JIATF-S) die zich richt op de Counter Illicit Trafficking (CIT) in de regio (Zuid en MiddenAmerika en het Caribisch gebied). Dit uit zich in structurele informatie-uitwisseling en regelmatige inzet van eenheden zoals de Dash-8 van de Kustwacht ter ondersteuning van CIT-operaties in de Caribische Zee. De uitwisseling van informatie vindt plaats via de Commander Task Group 4.4 (CTG 4.4). Dit is een nevenfunctie van de Commandant der Zeemacht in het Caribisch gebied. CTG 4.4 maakt als ondercommandant deel uit van de JIATF-S. De informatie wordt aan JIATF-S verstrekt door diverse bronnen, waaronder de Drugs Enforcement Agency, de Amerikaanse kustwacht (USCG) en de Customs and Border Protection. Naast Nederland zijn o.a. het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Canada, Spanje, Jamaica en Colombia in JIATF-S vertegenwoordigd. De Kustwacht werkt voor de rechtshandhavingstaken en de dienstverlenende taken veelvuldig samen met de USCG, in het bijzonder met USCG District Seven dat vanaf Puerto Rico opereert. Jaarlijks organiseren zij samen de operatie Clockwork in en nabij het gebied rond de Bovenwindse eilanden met de focus op CIT (drugs-, maar ook mensensmokkel). Aangezien de SAR-verantwoordelijkheidsgebieden van de Verenigde Staten van Amerika (Puerto Rico) en het Koninkrijk aan elkaar grenzen, worden ten behoeve van de dienstverlenende taken gezamenlijk SAR-acties gecoördineerd en informatie uitgewisseld. b. Frankrijk Rond de Bovenwindse eilanden werkt de Kustwacht samen met Franse autoriteiten op het gebied van rechtshandhaving en SAR. De samenwerking op het gebied van rechtshandhaving is vooral met de Franse douane en betreft onder andere het optreden in elkaars kustwateren. Het in 2013 afgesloten operationeel samenwerkingsprotocol vormt als uitwerking van het verdrag van San José de basis voor de samenwerking. Dit protocol is in de afgelopen jaren geactualiseerd. Onderdeel van dit geactualiseerde operationele protocol is de mogelijkheid om een zogenaamde hot pursuit uit te voeren in elkaars wateren. Vanuit Parijs is evenwel aangegeven dat deze samenwerking slechts mogelijk is indien er een verdragsbasis voor is. De inzet van het Koninkrijk blijft erop gericht om hot pursuit juridisch te verankeren. Op het gebied van SAR werkt de Kustwacht nauw samen met Frankrijk. Op basis van internationale afspraken is Frankrijk namelijk verantwoordelijk voor de coördinatie van SAR rondom de Bovenwindse eilanden. In 2021 gevoerde gesprekken met de Franse autoriteiten leidde tot op heden nog niet tot een SAR MoU. De Kustwacht zet zich in 2023 wederom in voor de totstandkoming van dit MoU. c. Colombia Met Colombia bestaat sinds 2015 bilaterale samenwerking op het gebied van maritieme drugsbestrijding. De drugsbestrijdingssamenwerking heeft betrekking op de uitwisseling van informatie, onderlinge coördinatie en afstemming. De Kustwacht werkt continu aan het bestendigen en uitbreiden van deze samenwerking, mogelijk met de inbedding van een liaison in het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK). Tijdelijke aanvulling van het MIK met een dergelijke liaison zal zich manifesteren in meer uitwisseling van informatie gericht op transnationale criminaliteit en bijdragen aan IGP in het maritieme domein. Pagina 31 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 De bestrijding van transnationale ondermijnende criminaliteit is een beleidsprioriteit van het huidige Nederlandse kabinet, waarvoor een werkprogramma en een interdepartementale agenda worden ontplooid, zo ook op internationaal terrein. 31 Een van de speerpunten richt zich op de zogenaamde upstream disruption van drugstransporten in het Caribisch gebied. Dit initiatief raakt het werkveld van de Kustwacht en Defensie in het Caribisch gebied. Het is nodig om de informatiepositie in het Caribisch gebied te versterken om hiermee meer grip te krijgen op bijvoorbeeld (illegale) goederenen geldstromen, zowel naar het Europese als het Caribische deel van het Koninkrijk. Samen met Defensie werkt de Kustwacht in 2023 een samenwerkingsvorm uit met de Colombiaanse maritieme autoriteiten, waarbij door het DG Ondermijning middelen ter beschikking zijn gesteld om liaisoncapaciteit uit te brengen naar Colombia. Tot slot zijn in 2022 de eerste stappen gezet tot het formaliseren van de afspraken op het gebied van SAR in een MoU. De verwachting is dat dit MoU met Colombia in 2023 kan worden ondertekend. d. Dominicaanse Republiek Op basis van een SAR MoU wordt uitvoering gegeven aan de samenwerking met de Dominicaanse Republiek omdat de verantwoordelijkheidsgebieden op het gebied van SAR van de Dominicaanse Republiek en het Konikrijk aan elkaar grenzen. e. Venezuela Op basis van een MoU werkt de Kustwacht op het gebied van SAR in voorkomend geval samen met Venezuela en is jaarlijks de kustwachtoefening Open Eyes voorzien. Ondanks de spanningen in Venezuela, de unilaterale sluiting van de maritieme grens en het eenzijdig afzeggen door de Venezolaanse Kustwacht van de oefening de afgelopen jaren, is de relatie op werkniveau functioneel. De Venezolaanse Kustwacht toont nog steeds interesse in het voortzetten van de bilaterale kustwachtoefening. Het houden van de oefening in 2023 is, mits de grensheropening wordt geëffectueerd, ook het streven van de Kustwacht. Reeds in 2011 is tussen het Koninkrijk en Venezuela overeenstemming bereikt over het feit dat vanuit internationaalrechtelijke optiek geen verplichting bestaat bij het binnenvliegen van de Flight Information Region buiten het territoriale luchtruim, toestemming te vragen. Dit is in 2020 tijdens de gesprekken over grens(her)opening wederom bevestigd. De Kustwacht blijft, vanwege een soms divergerende Venezolaanse interpretatie van de afspraken, de Venezolaanse luchtverkeersleiding informeren wanneer eenheden van de Kustwacht de Flight Information Region Maiquetía binnenvliegen. f. Regionaal Maritiem Verdrag (Verdrag van San José) 32 De Kustwacht geeft uitvoering aan het Verdrag van San José dat sinds augustus 2010 voor het Koninkrijk van kracht is. Hierdoor is het eenvoudiger op te treden tegen drugstransporten op volle zee en binnen de territoriale wateren van andere, aan het verdrag deelnemende landen. Dit draagt in belangrijke mate bij aan effectieve uitvoering van rechtshandhavingstaken van de Kustwacht. De Kustwacht is namens het Koninkrijk aangewezen als operationeel meldpunt voor het verdrag. Om bij te dragen aan de uitbreiding van het aantal verdragsstaten 33, ondersteunt de Kustwacht de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie bij het uitdragen van de waarde van het verdrag. 31 Toekomstagenda internationaal offensief, kamerstuk 4075427 (MinJ&V), 28 juni 2022. 32 Verdrag betreffende samenwerking bij de bestrijding van sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen over zee en door de lucht in het Caribische gebied, tot dusver geratificeerd door Belize, Costa Rica, de Dominicaanse Republiek, Frankrijk, Guatemala, Nicaragua, de Verenigde Staten, Honduras en Koninkrijk der Nederlanden en Suriname (in 2022). Haïti, Jamaica, Panama en het Verenigd Koninkrijk hebben het verdrag enkel ondertekend 33 Het Ministerie van Buitenlandse zaken roept landen op om het verdrag te ratificeren, zoals kleine Caribische eilandstaten, het Verenigd Koninkrijk en Trinidad & Tobago Pagina 32 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Zo levert de Kustwacht overzichten van inzetsituaties waarop het Verdrag van toepassing is en neemt de Kustwacht actief deel aan conferenties en vergaderingen op dit gebied. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft daarnaast opdracht gegeven aan het United Nations Office on Drugs and Crime (UNODC) om een project uit te voeren ter promotie van het Verdrag van San José. Experts van UNODC geven in dat kader voorlichting en technische assistentie aan potentiële lidstaten. Het doel is het wegnemen van (vermeende) politieke en juridische obstakels en misverstanden die ondertekening in de weg staan. De vooruitzichten voor 2023 voor toetreding van (en ratificatie door) verschillende (eiland)staten in het Caribisch gebied tot het Verdrag van San José zijn gunstig. g. Oefening Tradewinds De Kustwacht werkt normaal gesproken jaarlijks samen met kustwachteenheden, waaronder die van de Dominicaanse Republiek en Jamaica, tijdens deelname aan de internationale oefening Tradewinds. Deze oefening wordt georganiseerd door US Southern Command, het onderdeel binnen het Amerikaanse ministerie van Defensie verantwoordelijk voor Latijns-Amerika en het Caribisch gebied. Deelname aan deze oefening is voor 2023 echter niet voorzien. h. Implementation Agency for Crime and Security De Kustwacht werkt samen met de Implementation Agency for Crime and Security (IMPACS), een agentschap van Caribbean Community (CARICOM), op het gebied van informatie-uitwisseling. i. Maritime Analysis and Operations Centre Het Maritime Analysis and Operations Centre (MAOC) is een Europees agentschap dat zich richt op het tegengaan van de smokkel van drugs. Het is een initiatief van zes landen van de Europese Unie, waaronder Nederland, en is operationeel vanaf 2007. MAOC is een rechtshandhavingsorganisatie die onder andere inlichtingen verzamelt en deelt. De Kustwacht werkt samen met MAOC door het gebruiken en verschaffen van informatie aangaande drugssmokkel. Pagina 33 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Bijlage C: Organisatie & operationele capaciteiten De Kustwacht is gestationeerd in de drie Landen in het Caribisch deel van het Koninkrijk. De organisatie is opgebouwd uit een deel dat de operaties uitvoert en een deel dat daarin ondersteunt. Zie onderstaand figuur. Voor de uitvoering van haar taken beschikt de Kustwacht over diverse middelen, zowel organiek als middelen die door Defensie ter beschikking worden gesteld aan de Kustwacht. Deze bijlage verschaft een overzicht van alle middelen. De kern van de operationele inzet bestaat uit het personeel werkzaam in het Maritiem Operatie Centrum34 en als bemanning van varende en vliegende eenheden. Zij worden ondersteund door de walradarketen op de Benedenwindse eilanden en de mobiele walradars op de Bovenwindse eilanden. Figuur 7 Organisatie van de Kustwacht a. Informatie-organisatie Naast de zojuist genoemde mensen en middelen beschikt de Kustwacht over het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) en de Criminele Inlichtingen Dienst Kustwacht Caribisch gebied (CID). De CID wordt ingevuld door het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Koninklijke Marechaussee (KMAR). Het MIK is hét informatie- en analysecentrum van de Kustwacht en levert producten ten behoeven van Intelligence Gestuurd Politieoptreden (IGP) in het maritieme domein; zogenaamde IGP-producten. De CID is een belangrijke schakel in de informatieketen van de Kustwacht. Producten van de CID zijn vaak als veredelde informatie direct voor inzet te gebruiken door de handhavingseenheden. Beide organisatiedelen zijn een onmisbare schakel in het IGP in het maritieme domein van de Kustwacht. De pilot Opsporing te Curaçao, waar planmatig twee medewerkers van de Kustwacht deelnemen aan een multidisciplinair rechercheteam van het Korps Politie Curaçao tezamen met de Douane en de Koninklijke Marechaussee, is ook een waardevolle aanvulling van het IGP in het maritieme domein. b. Het waldetectiesysteem Het walradarsysteem op de Benedenwindse eilanden is van grote waarde als 24/7 detectiesysteem. Het wordt daarnaast ook gebruikt bij inzet en aansturing van eenheden en is een belangrijk instrument bij het IGP in het maritieme domein. De radars maken bij tijdige detectie van verdachte vaartuigen de inzet van interceptors, zoals de Metal Shark, op een efficiënte wijze mogelijk. Daarnaast leveren ze in de vorm van radaranalyses een bijdrage aan mogelijke bewijslast in een eventuele rechtsgang. Het is evident dat een goed functionerend waldetectiesysteem een belangrijke bijdrage levert in het opbouwen van situationeel bewustzijn en daarmee van grote waarde is voor het IGP in het maritieme domein. Met middelen uit het project Onderlinge Regeling Versterking Grenstoezicht Sint Maarten heeft de Kustwacht sinds september 2019 drie mobiele waldetectiestations aangeschaft en op locaties op Sint Maarten geïnstalleerd. Deze systemen geven, vooruitlopend op een vast opgesteld waldetectiesysteem 34 MOC, een versmelting van een aantal functionaliteiten van het Joint Rescue Coordination Center (JRCC) en het Maritiem Informatie Knooppunt (MIK) Pagina 34 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 op de Bovenwindse eilanden, plaatselijk een impuls aan het situationeel bewustzijn rondom Sint Maarten. Hiermee versterkt de Kustwacht de grip op de maritieme buitengrens van het Koninkrijk en wordt IGP in het maritieme domein beter gefaciliteerd. Naast walradardetectie hebben de meeste varende en vliegende middelen van de Kustwacht de beschikking over eigen detectieapparatuur, zoals radar. Die gegevens worden vervolgens geïntegreerd met andere informatiebronnen en gepresenteerd in het JRCC. c. Lichte vaartuigen De capaciteit lichte vaartuigen van de Kustwacht bestaat uit 12 interceptors van het merk Metal Shark en vijf Justice 20 vaartuigen van het merk Boston Whaler. De Metal Sharks worden ingezet voor patrouilles en gerichte onderscheppingsacties rondom de eilanden. De Justice vaartuigen worden gebruikt voor het patrouilleren van binnenwateren en zeer dicht onder de kust. d. Middelgrote vaartuigen Drie cutters vormen de middelgrote varende capaciteit van de Kustwacht. Deze schepen worden veelal ingezet op de grens van of buiten de territoriale wateren. Door hun grotere voortzettingsvermogen wijkt de taak van de cutters daarom af van die van de lichte vaartuigen. De cutters zijn namelijk vooral gericht op langdurige opdrachten verder op zee voor informatievergaring, surveillance en beeldopbouw, vooral in het kader van IGP in het maritieme domein. e. Vliegende eenheden De inzet van de vliegende eenheden van de Kustwacht geschiedt in de regel vanaf aeronautisch steunpunt Hato te Curaçao. De actieradius van het Dash-8 maritiem patrouillevliegtuig is dusdanig dat alle (ei)landen operationeel bediend kunnen worden. De actieradius van de AW-139 helikopter beperkt de inzet tot het zeegebied rondom de Benedenwindse eilanden. Zowel de Dash-8 als de AW-139 kunnen op detacheringsbasis tijdelijk en plaatselijk opereren vanaf Sint Maarten of ieder ander geschikte locatie. Voor de AW-139 heeft de Kustwacht in 2019 een additionele brandstoftank aangeschaft. Hierdoor is het mogelijk zonder tussenstop op Venezolaans grondgebied naar Sint Maarten te vliegen voor detacheringen. Dit is gefaciliteerd uit het projectbudget van de Onderlinge Regeling Versterking Grenstoezicht Sint Maarten. Detacheringen worden informatie gestuurd gepland en uitgevoerd. De primaire taak van de helikoptercapaciteit is search and rescue (SAR). Ook worden patrouilles ter ondersteuning van rechtshandhaving uitgevoerd en is de helikopter een waardevolle eenheid bij repressief optreden. De medische kennis van de bemanning en de medische uitrusting van de helikopter is van dusdanig niveau dat in samenwerking met diverse medische instellingen de helikopter ook in voorkomend geval wordt ingezet om verder op zee personen te redden en te stabiliseren, ook als dat aan boord van varende schepen is. De primaire taak van het maritieme patrouillevliegtuig is maritieme surveillance, maar ook bij SAR en ondersteuning van de rechtshandhaving is het patrouillevliegtuig van grote waarde voor het vervullen van de missie van de Kustwacht. Pagina 35 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied f. Jaarplan 2023 Rijdende eenheden Ieder steunpunt beschikt over diverse voertuigen, waaronder 4x4 aangedreven voertuigen, om bijvoorbeeld patrouilles uit te voeren bij stranden, baaien en jachthavens. Daarnaast zijn deze voertuigen geschikt om operaties op zee te ondersteunen op de grens van water en land waar het terrein lastig begaanbaar is. g. Drones De Kustwacht beschikt over (kleine) drones. De drones vergroten plaatselijk het situationeel bewustzijn en daarmee de effectiviteit en veiligheid van het kustwachtpersoneel bij kortstondige acties. Deze capaciteit kan worden ingezet vanaf een cutter of tijdens een patrouille met rijdende eenheden in kustgebieden. h. Defensiemiddelen De Kustwacht heeft, voortvloeiend uit het convenant met het Commando Zeestrijdkrachten (CZSK), jaarlijks 92 vaardagen van het Stationschip Caribisch Gebied (SSCG) met boordhelikopter (type NH-90) tot haar beschikking. De vlieguren van de boordhelikopter worden toegewezen op basis van de 92 vaardagen en naar evenredigheid van het totale aantal beschikbare jaarlijkse vlieguren binnen de geldende regelgeving. Als op basis van het dreigingsbeeld aanvullende inzet nodig is, kan de Directeur Kustwacht op basis van het convenant incidenteel aanvullende inzet vragen. Pagina 36 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Bijlage D: Indicatie operationele output 2023 Onderstaande tabellen geven een indicatie van de te leveren operationele output voor 2023. Dit houdt verband met de uitvoering van de algemene beleidstaken, inspanningen en zichtbaarheid van de Kustwacht. De gegevens zeggen niets over de te behalen operationele prestaties van de Kustwacht in 2023 en er wordt als zodanig dan ook niet op gestuurd in operaties. Dat laatste gebeurt immers intelligence gestuurd. Onderstaande getallen worden wel gebruikt als input voor zaken als onderhoud/instandhouding en als basis voor een deel van de begroting. Organieke Kustwachteenheden Cutters Interceptors Justice 20 steunpunten Aruba en Sint Maarten Justice 20 steunpunt Curaçao en bij Bonaire Landpatrouilles Luchtverkenningscapaciteit (vlieguren Dash-8 vliegtuig) SAR-helikoptercapaciteit (blokuren AW-139 helikopter)36 Presentie op/vaardagen bij Bonaire Presentie op/vaardagen bij Sint Eustatius en Saba Jaarcapaciteit 120 vaardagen per cutter 2300 vaaruren per steunpunt 100 vaaruren 600 vaaruren 200 patrouille-uren per steunpunt 2000 uren35 1000 uren Permanent 10 dagen per maand Tabel 3 Indicatie operationele output organieke Kustwachteenheden 2023 Defensie-eenheden Stationschip Caribisch gebied Boordhelikopter stationschip Jaarcapaciteit 92 vaardagen 290 vlieguren Tabel 4 Indicatie operationele output Defensie-eenheden 2023 35 Naast de 2000 vlieguren voor de Kustwacht zijn maximaal 300 vlieguren beschikbaar voor Defensie De contracten voor de Dash-8 en de AW-139 zijn op basis van blokuren, maar de inputgegevens voor de Dash-8 worden gerekend in vlieguren. Een vlieguur is de tijd dat een luchtvaartuig daadwerkelijk vliegt, dus van take-off tot land on. Een blokuur is de tijd dat een luchtvaarttuig in beweging is, off blocks is. Hierin wordt de tijd dat het toestel aan het taxiën is, meegerekend Pagina 37 van 42 36 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Bijlage E: Begroting Inleiding Deze bijlage presenteert in paragraaf één de herziene begroting 2023 door een vergelijking te maken tussen de beschikbare middelen en de verwachte uitgaven (ramingen). De ramingen zijn gebaseerd op de plankoers 2023 e.v. (1 EUR = 1,14 USD of 2,0162 ANG). Paragraaf twee besteedt aandacht aan de ontwerpbegroting voor de jaren 2024-2028, waarna de ontvangstenraming wordt gepresenteerd in paragraaf drie. Hoofdstuk 7 van dit jaarplan beschrijft diverse plannen waarvoor nog geen financiële dekking is. Deze plannen zijn dan ook niet passend binnen het toegewezen budget en kunnen niet worden uitgevoerd zonder aanpassing van het financiële kader. 1. Begroting 2023 Exploitatiebegroting In onderstaande tabel is de exploitatiebegroting van de Kustwacht voor het jaar 2023 weergegeven. De linkerkolom bevat de beschikbare middelen op 1 januari 2023 (peildatum 17 augustus 2022) en de rechterkolom vermeldt de uitgaven die worden verwacht. De ramingen zijn verdeeld in verschillende categorieën. Er is onderscheid gemaakt tussen categorieën met een eindjaargrens (Hoofdstuk 10, HX) en uitgaven met een oneindige eindejaarsmarge (Defensie Materieel Fonds, DMF). Exploitatiebegroting 2023 Begroting CZSK Exploitatie-uitgaven 2023 € 51.476 Personele Uitgaven (HX) € 15.924 LVC inhuur (verrekening DP&O) € 700 Materiele Uitgaven (HX) € 1.146 Ontvangstbegroting JIATF € 700 Opdrachten (HX) € 1.901 Kostenbudget (magazijnartikelen/infra) € 470 Instandhouding Materieel (DMF) € 27.407 Instandhouding Infra (DMF) € 759 Instandhouding IT (DMF) € 634 Totaal LTP-P en BOTOC € 53.346 Totaal € 5.575 € 53.346 Tabel 5 Exploitatiebegroting 2023 (bedragen x € 1.000) Investeringsbegroting Het budget voor de investeringen uit het Lange Termijn Plan Materieel (LTP-M) is vastgelegd binnen het Defensie Lifecycle Plan (DLP). Het totale beschikbare budget voor 2023 bedraagt €30,74M. Dit bedrag is inclusief de bijdragen van de landen Aruba (€2.640M), Curaçao (€3.840M) en Sint Maarten (€840K). Het kader is op dit moment volledig ingepland met behoeften zoals in onderstaande tabel is weergegeven. Het huidige budget voor 2023 is exclusief het restant budget van 2022, waarvan naar verwachting €10,50M in aanmerking zal komen voor een mogelijke herfasering. Pagina 38 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Investeringsbudget 2023 Kader LTP uit DLP 22.1 (incl. bijdrage landen) € 30.740 Voorstel herfasering € 10.500 LVC-contract € -7.700 Vervanging Waldetectiecapaciteit € -220 Walradar Bovenwinden € -500 Totaal restant € 32.820 Tabel 6 Beschikbare budget t.b.v. investeringen (bedragen x € 1.000) Financiering van de exploitatie uitgaven De Landen van het Koninkrijk dragen gezamenlijk de uitgaven van de Kustwacht conform de Rijkswet Kustwacht, volgens de verdeelsleutel Aruba 11%, Curaçao 16%, Sint Maarten 4% en Nederland 69%. De uitgaven aan Luchtverkenningscapaciteit (LVC) en de exploitatie van steunpunt Hato, inclusief personeel, worden in afwijking van de verdeelsleutel volledig door Nederland gefinancierd. Voor 2021 en verder geldt ook dat de financiering van het Lange Termijn Plan Personeel (LTP-P) en BOTOC volledig door Nederland wordt gedragen. Onderstaande tabellen geven de relatie tussen de begroting en de financiering door de landen weer van de exploitatie-uitgaven. Alle exploitatie-uitgaven zijn conform de verdeelsleutel verdeeld over de landen. De Landen betalen hun bijdrage achteraf op basis van de feitelijke realisatie. Raming bijdrage van de landen 2023 Nederland € 32.636 Totaal niet in verdeelsleutel (Nederland) In verdeelsleutel (deel Nederland) (69%) van € 20.710 € 14.290 € 46.926 Totaal Nederland Overige landen Aruba (11%) van € 20.710 € 2.278 Curaçao (16%) van € 20.710 € 3.314 Sint Maarten (4%) van € 20.710 € 828 Totaal overige landen € 6.420 Raming uitgaven Kustwacht € 53.346 Tabel 7 Raming bijdrage van de landen voor de exploitatie uitgaven (bedragen x € 1.000) De totale, procentuele, verdeling van de bijdrage van de landen is weergegeven in onderstaande figuur. Figuur 8 Procentuele verdeling bijdrage aan de Kustwacht door de landen in 2023 Pagina 39 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 De raming van de bijdrage van de landen voor de exploitatie-uitgaven is weergegeven in onderstaande tabel. Exploitatie-uitgaven 2023 Verdeelsleutel Nederland Totaal Personele Uitgaven (HX) € 11.887 Materiele Uitgaven (HX) € 843 € 303 Opdrachten (HX) € 804 € 1.097 € 1.901 € 6.079 € 21.328 € 27.407 Instandhouding Infra (DMF) € 626 € 133 € 759 Instandhouding IT (DMF) € 471 € 163 € 634 €0 € 5.575 € 5.575 € 20.710 € 32.636 € 53.346 Instandhouding Materieel (DMF) LTP-P en BOTOC Totaal exploitatie €4.037 € 15.924 € 1.146 Tabel 8 Bijdrage landen aan exploitatie-uitgaven 2023 (bedragen x € 1.000) 2. Ontwerpbegroting 2024-2028 De ramingen van de exploitatie-uitgaven en van de investeringen voor de jaren 2024 tot en met 2028 zijn in onderstaande subparagrafen weergegeven. Exploitatie uitgaven Budgetcategorie 2024 2025 2026 2027 2028 Personele uitgaven KWCARIB € 15.934 € 15.949 € 15.983 € 16.019 € 16.046 Instandhouding Infrastructuur € 763 € 769 € 786 € 802 € 965 Instandhouding IT € 653 € 673 € 693 € 713 € 774 Opdrachten KWCARIB € 1.958 € 2.017 € 2.077 € 2.140 € 2.366 Instandhouding Materieel € 26.124 € 25.768 € 25.736 € 25.773 € 25.055 Materiele Uitgaven KWCARIB € 1.103 € 1.153 € 1.185 € 1.218 € 1.306 LTP-P en BOTOC Totaal exploitatie-uitgaven € 7.675 € 54.209 € 6.775 € 53.104 € 6.775 € 53.235 € 6.775 € 53.440 € 6.775 € 53.287 Tabel 9 Raming exploitatie-uitgaven Kustwacht 2024 t/m 2028 (bedragen x € 1.000) Investeringen Lange Termijn Plan Materieel (LTP-M) Naast de reguliere bijdrage ten behoeve van de exploitatie zijn met Landen concrete afspraken gemaakt over de financiering van de investeringen uit het LTP-M. Deze zijn als volgt: a. Nederland draagt vanaf 2018 t/m 2028 jaarlijks excl. prijsbijstelling € 10,54 miljoen bij; b. Het land Aruba heeft bij bestuursakkoord ingestemd met een jaarlijkse bijdrage van €2,64 miljoen vanaf 2022 t/m 2028; c. Het land Curaçao heeft bij bestuursakkoord ingestemd met een jaarlijkse bijdrage van € 3,84 miljoen vanaf het jaar 2023 t/m 2029; d. Het land Sint Maarten heeft bij bestuursakkoord ingestemd met een jaarlijkse bijdrage van € 0,84 miljoen van 2021 t/m 2028. Het budget voor de vervangingsinvesteringen in het LTP-M is het totaal van bijdragen van de Landen tot en met 2028, plus de bijdrage van Curaçao van 2029. Behoeftestellingen uit deze periode dienen binnen dit kader te blijven. Voor investeringsbehoeften na 2028 dient eerst een nieuw LTP-M te worden opgemaakt. Pagina 40 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Opbouw LTP-M Budget 2024 2025 2027 2028 Kader LTP uit DLP 22.1 (incl. bijdrage landen) € 33.270 € 26.110 € 8.76 € 10.590 € 10.590 Voorstel herfasering € 32.820 € 53.270 € 60.360 €38.900 €22.440 LVC-contract -€ 7.700 -€ 7.700 -€ 7.70 -€ 9.530 -€ 9.530 -€ 220 -€ 220 -€ 220 -€ 220 -€ 220 -€ 2.500 -€ 5.500 -€ 5.700 -€ 700 -€ 700 Vervanging Waldetectiecapaciteit Walradar Bovenwinden €0 €0 -€ 16.500 -€ 16.500 -€ 16.500 -€ 1.200 -€ 100 -€ 100 -€ 100 -€ 100 €0 -€5.500 €0 €0 €0 Cutters Walradar Mobiel 2026 Hangaar Klein vaartuig -€ 1.200 €0 €0 €0 €0 Totaal restant € 53.270 € 60.360 € 38.900 € 22.440 € 5.980 Tabel 10 Raming investeringen LTP-M 2024 t/m 2028 incl. bijdragen van de landen (bedragen x € 1.000) 3. Ontvangstenramingen 2024-2028 Bijdrage landen voor de exploitatie uitgaven en investeringen De bijdrage van de landen voor het jaar 2023 is reeds in tabel 7 weergegeven. De bijdrage van de landen binnen het Koninkrijk voor de jaren 2024-2028 voor zowel de uitgaven aan exploitatie als investeringen zijn in onderstaande tabellen weergegeven. Bijdrage landen In verdeelsleutel 2024 2025 € 22.230 € 22.494 2026 € 22.305 2027 € 22.451 2028 € 22.234 Nederland 69% € 15.521 € 15.339 € 15.390 € 15.491 € 15.342 Curaçao 16% € 3.599 € 3.557 € 3.569 € 3.592 € 3.557 Aruba 11% € 2.474 € 2.445 € 2.454 € 2.470 € 2.446 Sint Maarten 4% € 900 € 889 € 892 € 898 € 31.715 Niet in verdeelsleutel Nederland (100%) € 54.209 Totaal € 30.874 € 30.930 € 31.715 € 30.874 € 54.209 € 53.104 € 53.104 € 53.235 € 30.989 € 889 € 31.053 € 30.930 € 30.989 € 53.235 € 53.440 € 53.440 € 31.053 € 53.287 € 53.287 Tabel 11 Bijdrage landen aan exploitatie-uitgaven 2024 t/m 2028 (bedragen x € 1.000) Bijdrage landen t.b.v. LTP-M 2024 2025 2026 2027 2028 Bijdrage Aruba € 2.640 € 2.640 € 2.640 € 2.640 € 2.640 Bijdrage Curaçao € 3.840 € 3.840 € 3.840 € 3.840 € 3.840 Bijdrage Sint Maarten Totaal ontvangsten landen t.b.v LTP-M € 840 € 840 € 840 € 840 € 840 € 7.320 € 7.320 € 7.320 € 7.320 € 7.320 Tabel 12 Bijdrage landen aan de investeringen 2024 t/m 2028 (bedragen x € 1.000) Samenwerking met JIATF-S: Het betreft een samenwerking voor de overcapaciteit aan vlieguren in het contract met provider PAL. Door deze samenwerking wordt een deel van de constante kosten voor de lease van het Dash-8 patrouillevliegtuig terugverdiend. De ontvangsten van deze samenwerking zullen volledig terugvloeien naar het exploitatiebudget van de Kustwacht. Ontvangsten JIATF 100 uur per jaar 2024 € 700 2025 € 700 2026 € 700 2027 2028 € 700 € 700 Tabel 13 Terug te verdienen overcapaciteit vlieguren Kustwacht 2024 t/m 2028 (bedragen x € 1.000) Pagina 41 van 42 Kustwacht voor het Koninkrijk der Nederlanden in het Caribisch gebied Jaarplan 2023 Bijlage F: Overzicht gebruikte afkortingen AIS BES BOK BOTOC BPO CARICOM CID CIT CITRO CTG CZMCARIB CZSK DLP GT ICAO ICT IGP IIC IMO IMPACS JenV JIATF-S JRCC KMAR KMS LIK LTP LTP-M LTP-P LVC MAOC MIK MMHB MOC MoU OM O&T RI&E SAR SARHC SSCG TCI UNODC USCG V&M VMMS Automatic Identification System Bonaire, Sint Eustatius en Saba Basisopleiding Kustwacht Breed Offensief Tegen georganiseerde Ondermijnende Criminaliteit Basis Politie Opleiding Caribbean Community Criminele Inlichtingen Dienst Kustwacht Caribisch gebied Counter Illicit Trafficking Citizens Rescue Organization Curaçao Commander Task Group Commandant der Zeemacht in het Caribisch gebied Commando Zeestrijdkrachten Defensie Lifecycle Planning Gross Tonnage International Civil Aviation Organization Informatie- en communicatietechnologie Intelligence Gestuurd Politieoptreden Interinsulair Informatie Centrum Internationale Maritieme Organisatie, onderdeel van de Verenigde Naties Implementation Agency for Crime and Security Justitie en Veiligheid Joint Interagency Task Force South Joint Rescue Coordination Center Koninklijke Marechaussee Kwaliteit Management Systeem Lokaal Informatie Knooppunt Lange Termijn Plan Lange Termijn Plan Materieel Lange Termijn Plan Personeel Luchtverkenningscapaciteit Maritime Analysis and Operations Centre Maritiem Informatie Knooppunt Multidisciplinaire Maritieme Hub Bonaire Maritiem Operatie Centrum Memorandum of Understanding Openbaar Ministerie Opleiden en Trainen Risico Inventarisatie en Evaluatie Search and Rescue SAR-helikoptercapaciteit Stationschip Caribisch Gebied Team Criminele Inlichtingen United Nations Office on Drugs and Crime United States Coast Guard (kustwacht Verenigde Staten van Amerika) Veiligheid en Milieu Veiligheid & Milieu Managementsysteem Pagina 42 van 42
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/84e3cf13-128e-4c5e-b3f6-9ca98eb2f796
SPREKERSLIJST Dinsdag 17 maart 2009 VAO Liberalisering Postmarkt (AO d.d. 11/03) Naam: 1. 2. 3. 4. 5. 6. Graus D.J.G. Gesthuizen S.M.J.G. Elias T. Dibi T. Vos M.L. Vroonhoven-Kok van N. Fractie: Spreektijd: PVV SP VVD GroenLinks PvdA CDA 2 2 2 2 2 2 __________________________________________________________________________________________ CDA = Christen Democratisch Appèl PvdA = Partij van de Arbeid SP = Socialistische Partij VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie PVV = Partij voor de Vrijheid GroenLinks ChristenUnie D66 = Democraten 66 PvdD = Partij voor de Dieren SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij Verdonk
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6739edd3-d814-4481-a930-4716af62c6a6
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010–2011 32 500 V Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2011 Nr. 133 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BUITENLANDSE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 3 februari 2011 Graag bied ik u hierbij de reactie aan op het verzoek van de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken van 1 februari 2011 met kenmerk 2011Z01948/2011D04905waarin u verzoekt om een brief met feitenrelaas over de zaak Baahrami. Een Nederlands staatsburger is onder verschrikkelijke omstandigheden ter dood gebracht en ik acht het van groot belang het handelen van de Nederlandse overheid in deze zaak zeer helder te beschrijven. De werkomstandigheden voor onze Ambassade in Teheran en de persoonlijke risico’s die gelopen worden door personen die zich in hebben gespannen voor mevrouw Baahrami, leggen beperkingen op aan de mate van openheid die ik in deze brief kan betrachten als het gaat om de contacten met diverse personen en instellingen. Ik voeg conform de suggestie in uw verzoek van 1 februari een bijlage toe aan deze brief, met daarin informatie die ter strikt vertrouwelijke inzage voor de leden kan worden gelegd.1 Inleiding Hieronder volgt eerst een korte schets van de omstandigheden en verhoudingen waarin met de Iraanse overheid gewerkt kan worden op het gebied van consulaire dienstverlening en mensenrechtenzaken. Daarop volgt een weergave van de koers die ik heb gevolgd met betrekking tot het dossier van mevrouw Baahrami alsmede een uitvoerig feitenrelaas. 1 Ter vertrouwelijke inzage gelegd, alleen voor de leden, bij het Centraal Informatiepunt van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. kst-32500-V-133 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2011 Fundamenteel in deze zaak is het feit dat Iran de dubbele nationaliteit, zoals mevrouw Baahrami deze had, weigert te erkennen. Iran erkent niet dat Iraanse onderdanen tevens een andere nationaliteit kunnen hebben. De Iraanse autoriteiten weigeren dan ook consequent de Nederlandse regering als gesprekspartner over dossiers waarin sprake is van Nederlands-Iraanse burgers. Voor de Iraanse overheid zijn deze burgers Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 1 uitsluitend Iraniërs en wordt elke Nederlandse bemoeienis en belangstelling opgevat als een agressieve inmenging in interne aangelegenheden. Dit betekent in de zaak van mevrouw Baahrami dat niet of nauwelijks officiële informatie over haar kon worden ontvangen van de Iraanse autoriteiten. Schriftelijke informatie is in het geheel niet overhandigd en mondelinge informatie werd incidenteel verstrekt als zogenaamde «blijk van goede wil». De inhoud van de verstrekte informatie door de Iraniërs was soms intern tegenstrijdig en de betrouwbaarheid van die informatie kon niet worden getoetst. De Nederlandse Ambassade in Teheran heeft via vertrouwelijke contacten en via diverse media soms aanvullende informatie kunnen krijgen over Nederlandse gedetineerden. Maar ook hiervoor geldt dat niet altijd te verifiëren was hoe betrouwbaar deze informatie was. Nadat begin 2010 geruchten opdoken in de media dat een NederlandsIraanse vrouw in Iran gedetineerd zou zijn, zijn diverse pogingen gedaan om de identiteit en achtergrond van deze vrouw bevestigd te krijgen. Dit is niet alleen door de regering gedaan maar ook door mensenrechtenorganisaties. Deze zoektocht werd bemoeilijkt door het feit dat de familie van mevrouw Bahraami pas in juni 2010 contact opnam met de Ambassade in Teheran. Nadat de arrestatie van mevrouw Baahrami en haar Nederlandse nationaliteit eind juli 2010 waren bevestigd, is een koers uitgezet die voorzag in intensieve contacten op hoog niveau via diverse kanalen, met politieke escalatie-mogelijkheden. Deze contacten met de Iraanse autoriteiten betroffen zowel Nederlandse interventies als bi- en multilaterale acties in internationaal verband. De gekozen koers maakte het mogelijk om in te spelen op de stand van zaken en, afhankelijk van de reacties die wij van Iraanse zijde kregen, het niveau van interventie af te wisselen. Bij tegenwerking van de Iraanse autoriteiten werd van Nederlandse kant op een hoger niveau geïntervenieerd. Bij een tegemoetkomende opstelling van de Iraanse autoriteiten kon worden gede-escaleerd om opnieuw een zo groot mogelijk palet aan opschalingen te hebben. Direct na de bevestiging van haar detentie, identiteit en Nederlandse nationaliteit is op hoog ambtelijk en ambassadeursniveau aangedrongen op toegang tot mevrouw Baahrami en op een eerlijk proces met bijstand door een advocaat van eigen keuze. Het feit dat haar eerste advocaat al snel zelf werd gearresteerd, vormde een belangrijke hindernis bij het verkrijgen van inzicht in de procesgang. Zoals uit het feitenrelaas zal blijken, is dit een onophoudelijk aandringen geweest. In het ruime half jaar dat ligt tussen de vaststelling van haar Nederlandse nationaliteit en de uitvoering van het doodsvonnis is in Den Haag en Teheran keer op keer contact gezocht met de Iraniërs waarbij ons standpunt telkenmale nadrukkelijk naar voren is gebracht. Nadat op 5 januari 2011 berichten kwamen van haar vonnis, heb ik direct persoonlijk de Iraanse ambassadeur ontboden om opheldering te vragen over het vonnis en tegelijkertijd aan de Iraanse regering mijn diepe verontwaardiging en hevig protest duidelijk te maken. Direct na het vernemen van het doodvonnis is besloten om mevrouw Baahrami juridische steun aan te bieden. In de regel dienen de gedetineerden zelf zorg te dragen voor juridische bijstand en wordt door de Nederlandse vertegenwoordiging consulaire bijstand verleend. Het is niet gebruikelijk, zoals de Kamer bekend is, dat de Nederlandse ambassades juridische bijstand bieden of financieren aan Nederlandse gedetineerden Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 2 in het buitenland. Ik heb deze beleidslijn met betrekking tot de zaak van mevrouw Baahrami ook aan de Tweede Kamer gemeld in antwoord op schriftelijke vragen d.d. 24 augustus 2010. Gezien de ernst van uitgesproken doodvonnissen, wordt in die gevallen wel (financiering van) juridische bijstand aangeboden. Ook in het geval van mevrouw Baahrami is deze lijn gevolgd. Ten behoeve van de beroepsprocedure is door de Ambassade in Teheran in overleg met de familie bijstand door twee vooraanstaande advocaten georganiseerd. Met deze advocaten is intensief overleg gevoerd over de te volgen strategie in deze fase van het strafproces inclusief de nog uitstaande zaken. Nadat de doodstraf bleek te zijn uitgesproken, stonden nog twee wegen open, te weten het aantekenen van beroep tegen het vonnis, en – als het vonnis onherroepelijk bleek – de mogelijkheid om gratie te vragen. Zowel een beroep als een gratieverzoek diende zoals gebruikelijk door de advocaat van Baahrami te worden ingediend. Door de Iraanse ambassadeur is in een formeel onderhoud op 19 januari aangegeven dat als eerste het vonnis bevestigd zou dienen te worden door de «prosecutor general.» Mocht deze het vonnis bevestigen, dan zou beroep open staan bij het Hooggerechtshof. Een verzoek tot gratie was pas aan de orde na het onherroepelijk worden van het vonnis. Een dergelijk verzoek vereist volgens de Iraanse wetgeving dat betrokkene schuld bekent. Was het tot een gratieverzoek door mevrouw Baahrami gekomen, dan zou de Nederlandse regering een dergelijk verzoek op het hoogste niveau uiteraard politiek hebben ondersteund. Bemiddeling door bevriende landen werd voorbereid. Bovendien werd een aanvullend appel namens de Nederlandse regering aan de Opperste Leider overwogen. Van de Iraanse regering is nog op 28 januari, de middag vóór de executie van mevrouw Baahrami, op 29 januari de verzekering gekregen dat er tijd was voor die laatste fase waarin een beroep wordt gedaan op gratie of clementie. Er waren bovendien nog twee andere aanklachten tegen mevrouw Baahrami, die – zo werd ons verzekerd door de ambassadeur – eerst moesten worden afgerond voordat er sprake zou zijn van voltrekking van de doodstraf. Een verdachte sub judice zou niet kunnen worden geëxecuteerd. Maar voordat de regering dat spoor in kon slaan was mevrouw Baahrami geëxecuteerd. Feitenrelaas Het Ministerie van Buitenlandse Zaken (zowel het departement als de ambassade in Teheran) heeft voorjaar 2010 uit diverse bronnen vernomen dat op 27 december 2009 tijdens de demonstraties rond Ashura in Iran een Nederlands onderdaan zou zijn gearresteerd. Onmiddellijk na ontvangst van deze berichten heeft het ministerie zich ingespannen om de identiteit van de gemelde arrestant te verifiëren. Onder meer doordat van de Iraanse autoriteiten geen enkel bericht of bevestiging over de arrestatie van betrokkene werd verkregen, en omdat door familie of bekenden van betrokkene lange tijd geen contact is opgenomen met het ministerie of ambassade, is met deze controle op identiteit en nationaliteit veel tijd gemoeid geweest. Een complicerende factor daarbij was eveneens dat betrokkene in de afgelopen jaren een officiële naamsverandering heeft ondergaan. Eind juli 2010 kon worden vastgesteld dat betrokkene Sahra Baahrami was, in 1965 geboren te Teheran. Betrokkene is begin 1994 in Nederland aangekomen Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 3 en heette toen Sahra Mehrabi. Zij heeft in 1996 – na een eerdere afwijzing in 1995 – een verblijfsvergunning verkregen en is in 1999 genaturaliseerd. In 2006 is zij vanuit Nederland geëmigreerd naar het VK. Zij had een dochter en schoonzoon in Teheran. Tevens had zij een zoon in Nederland, met wie het ministerie eenmalig contact heeft gehad. Ten tijde van de verificatie van nationaliteit en identiteit van mevrouw Baahrami, verkreeg het Ministerie van Buitenlandse Zaken informatie dat Mevrouw Baahrami een strafblad had in Nederland. Zonder op de details in te kunnen gaan, kan bevestigd worden dat mevrouw Baahrami in het verleden in Nederland is veroordeeld voor het overtreden van de Opiumwet en voor het doen verstrekken, bezitten en gebruiken van vervalste reisdocumenten. Deze feiten waren vanaf het begin bekend, maar hebben geen enkele invloed gehad op het handelen van de Nederlandse overheid. Van Nederlandse zijde is steeds getracht de volledige consulaire bijstand aan mevrouw Baahrami te verlenen. Op 1 augustus 2010 startte de Nederlandse ambassade in Teheran het traject dat altijd wordt doorlopen ten aanzien van Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Over dit beleid is meerdere malen met uw Kamer van gedachten gewisseld. De Ambassade stuurde op 1 augustus een note verbale naar het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken gestuurd. Daarin verzocht Nederland om informatie over de situatie van mevrouw Baahrami en de reden van haar vermeende arrestatie. Ook benadrukte Nederland dat mevrouw Baahrami recht had op een eerlijk proces en bijstand door een advocaat van haar keuze, en eiste Nederland op grond van consulaire verdragen toegang tot mevrouw Baahrami teneinde consulaire bijstand te kunnen verlenen. Op de note verbale is ondanks herhaald aandringen nooit antwoord gegeven van Iraanse zijde. Op 22 augustus kon door de Tijdelijk Zaakgelastigde in Teheran – na aandringen – een demarche worden uitgevoerd bij de plaatsvervangend Directeur-Generaal voor Iraniërs in het buitenland, Razzaghmanesh. Verzocht werd om informatie over de aanklacht tegen betrokkene, aangedrongen werd op de vrije keuze van een advocaat en het mogen bezoeken van mw. Baahrami. Van Iraanse zijde werd toen de lijn uitgedragen die al bekend was uit eerdere zaken rond bipatride gedetineerden en die ook niet zou veranderen in de maanden die volgden: Iran beschouwt deze personen als uitsluitend Iraans. De Nederlandse nationaliteit wordt in deze gevallen door Iran niet erkend en Iran staat geen enkele buitenlandse betrokkenheid toe. Op 24 augustus kon ook de Iraanse ambassadeur in Nederland, Khazem Gharib Abadi, geen opheldering over de zaak verschaffen. Op 25 augustus 2010 bracht de zojuist gearriveerde nieuwe Nederlandse ambassadeur in Teheran de kwestie op bij Directeur-Generaal Protocol Mozaffari. Mozaffari wenste echter niet inhoudelijk op de zaak in te gaan, maar zou het verzoek doorgeleiden. Op basis van de door de Ambassade uit vertrouwelijke bron verkregen informatie over mogelijke aanklachten en rechtsgang zijn op 26 augustus alle EU-lidstaten geïnformeerd over deze zaak. Er is aan EU-partners gemeld dat mevrouw Baahrami mogelijk verdacht werd van drugsbezit en «moharebeh», een specifieke Iraanse aanklacht die inhoudt dat de verdachte wordt beschouwd als «vijand van God» en vijand van het Iraanse regime. Naar aanleiding van deze informatie heeft de Belgische ambassadeur, als lokale EU-Voorzitter, de zaak van mevrouw Baahrami aan de orde gesteld tijdens een demarche bij de Iraanse Directeur voor Mensenrechten van Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 4 het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken, Bahreini, op 29 augustus. Hij vroeg wederom om informatie over de situatie van mevrouw Baahrami, pleitte voor een eerlijk proces en verzocht toestemming voor Nederlandse consulaire bijstand. Bahreini herhaalde het Iraanse standpunt: het ging hier om een Iraanse burger, en dus werd de zaak volgens het Iraanse rechtssysteem behandeld. Bahreini beloofde meer informatie over het vervolg van de zaak, maar die informatie werd nooit ontvangen. Bahreini verwees naar de consulaire afdeling van het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken voor verzoeken om consulaire bijstand te mogen verlenen. De nieuw aangetreden Nederlandse ambassadeur in Teheran bood op 29 augustus een kopie van zijn geloofsbrieven aan aan de toenmalige Iraanse Minister van Buitenlandse Zaken Manouchehr Mottaki. Hij stelde de situatie van Nederlands-Iraanse bipatride gedetineerden aan de orde en de zaak van mevrouw Baahrami in het bijzonder, daarbij wederom vragend om informatie, consulaire toegang en een eerlijk proces. Het Iraanse antwoord was zoals bij alle voorgaande gelegenheden: Iran erkent geen dubbele nationaliteit en dus wordt mevrouw Baahrami als Iraanse beschouwd en behandeld. De directeur van de Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten heeft op 9 september in een gesprek had met de Iraanse ambassadeur Abadi weer aangedrongen op consulaire toegang, een eerlijk proces en informatie over Baahrami’s situatie. Hij sprak tevens zijn grote zorg uit over de situatie van mevrouw Sotoudeh, de advocate van mevrouw Baahrami, die inmiddels ook was gedetineerd. Ambassadeur Abadi refereerde aan het interview met de Iraanse president Ahmadinejad dat de avond voor het gesprek door NOVA werd uitgezonden. Ahmadinejad zei daarin expliciet dat Iran geen dubbele nationaliteit erkent. Ambassadeur Abadi antwoordde niet op vragen over de situatie van de advocate van mevrouw Baahrami. Hij liet weten dat de media-aandacht voor mevrouw Baahrami averechts zou werken. Op 28 september werd ambassadeur Abadi ontboden op het Ministerie van Buitenlandse Zaken door de Directeur-Generaal Politieke Zaken (DGPZ). Ambassadeur Abadi had van zijn Ministerie in Teheran informatie gekregen over de aanklachten tegen Baahrami en haar proces. De aanklachten zouden zijn: drugsbezit en drugshandel alsmede betrokkenheid bij internationale drugssmokkel; het bezitten en gebruiken van valse paspoorten; en tenslotte de betrokkenheid bij terroristische activiteiten waarbij doden en gewonden waren gevallen. Ambassadeur Abadi verzekerde dat mevrouw Baahrami haar eigen advocaat had kunnen kiezen: mevrouw Sotoudeh was gevangen genomen, maar inmiddels had mevrouw Baahrami een andere advocaat van haar keuze gekregen. Ook zou er regelmatig contact tussen mevrouw Baahrami en haar familie geweest zijn. Er werd geen bewijs gegeven van deze beweringen. Wederom klaagde ambassadeur Abadi over de mediaaandacht voor deze zaak. In reactie op deze informatie pleitte de DirecteurGeneraal voor consulaire toegang en benadrukte hij het belang van een eerlijk proces. In de weken die hierop volgden werd de zaak meer dan vijftien keer opgebracht bij verscheidene gesprekspartners, waarbij het Iraanse antwoord hetzelfde bleef: Iran beschouwt mevrouw Baahrami als Iraanse en accepteert geen buitenlandse inmenging. Op 11 oktober werd door de Nederlandse ambassadeur in Teheran een demarche uitgevoerd bij de Directeur-Generaal voor Europese Zaken Tajik. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 5 Op 19 oktober was DG Tajik in Nederland voor bilaterale besprekingen. Hij had toen gesprekken met DGPZ en de Nederlandse Mensenrechtenambassadeur, waarin het onderwerp bipatride gedetineerden werd besproken en weer werd aangedrongen op informatie, consulaire toegang en een eerlijk proces. Op 24 oktober bood de Nederlandse ambassadeur in Teheran zijn geloofsbrieven aan aan de Iraanse president Ahmadinejad. Hierbij waren met de zaak bekende Iraanse ambtenaren aanwezig. Ambassadeur Kole heeft bij deze gelegenheid met klem aandacht gevraagd voor de Nederlandse gedetineerden in Iraanse gevangenissen en de zaak van mevrouw Baahrami in het bijzonder, doch president Ahmadinejad reageerde niet op de opmerkingen over Baahrami. Pas op 15 november werd de Nederlandse ambassadeur in Teheran ontvangen door de vice-minister voor Consulaire Zaken Ghashqavi. Op 28 november demarcheerde de Nederlandse ambassadeur bij de vice-minister voor Europese Zaken, Ahani. Op 30 november demarcheerde de Nederlandse ambassadeur wederom bij eerdergenoemde DG Europese Zaken Tajik. Bij al deze gelegenheden werd de zaak van mevrouw Baahrami opgebracht. Op 14 december sprak de directeur van de Directie Noord-Afrika en Midden-Oosten opnieuw met ambassadeur Abadi. De voortgang in mevrouw Baahrami’s proces was daarin het voornaamste gespreksonderwerp. Ambassadeur Abadi liet weten dat mevrouw Baahrami’s eerste rechtszaak inmiddels plaats had gevonden, maar dat hij niet wist wat de uitkomst daarvan was. Hij gaf aan dat de familie goed toegang tot mevrouw Baahrami had en dat ze in contact was met haar eigen advocaat. Op 5 januari berichtten de media dat mevrouw Baahrami ter dood was veroordeeld voor drugsdelicten. Dit nieuws is direct met EU-partners gedeeld en er is gevraagd om actie in EU-verband, zowel in Teheran door het Hongaarse EU-Voorzitterschap als door Hoge Vertegenwoordiger Ashton in Brussel. Het VK, Frankrijk, Duitsland en Spanje steunden het Nederlandse verzoek. In een serie demarches werd de Nederlandse ontzetting over dit vonnis overgebracht: in Teheran demarcheerde de Nederlandse ambassadeur bij de Directeur-Generaal Protocol; op 5 januari werd ambassadeur Abadi gevraagd te komen spreken met de Directeur Consulaire Zaken en Directeur Noord-Afrika en Midden-Oosten en vervolgens sprak ik zelf op 7 januari met ambassadeur Abadi. Op 8 januari demarcheerde de ambassadeur in Teheran bij DG Shakeri voor Iraniërs in het buitenland. Deze merkte op dat hij ook zou willen spreken over de positie van Iraanse gedetineerden in Nederland. Deze suggestie werd gezien als een opening om tot een bredere discussie te komen, waarbinnen de situatie van mevrouw Baahrami kon worden opgebracht. Hierover is vervolgens het gesprek aangegaan met de Iraanse ambassadeur in Nederland. Vanaf mijn aantreden als minister van Buitenlandse Zaken heb ik de kwestie van mevrouw Baahrami bij diverse collega-ministers aan de orde gesteld en hen gevraagd om zich eveneens voor haar in te zetten. Dat is vervolgens ook concreet gebeurd. Ik heb op 11 januari, dus nadat het doodvonnis bevestigd was, in een gesprek met Hoge Vertegenwoordiger Ashton gevraagd om EU-optreden in deze zaak. Mevrouw Ashton toonde zich bereid om namens de EU bij de Iraanse autoriteiten te demarcheren en te vragen om opheldering over het vonnis en de verdere rechtsgang. Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 6 Dit gebeurde op 12 en 13 januari: de lokale Hongaarse EU-Voorzitter demarcheerde namens HV Ashton bij de Iraanse Directeur-Generaal Consulaire Zaken Mirfakhar in Teheran. De managing director van de European External Action Service Mingarelli sprak met de Iraanse Permanente Vertegenwoordiger bij de EU Ali Ashgar Khaji in Brussel. Tegelijkertijd vroeg het VK om opheldering over de doodstraf tegen Baahrami in een gesprek met de Iraanse chargé d’affaires in Londen. Op 14 januari bracht ambassadeur Abadi een kennismakingsbezoek aan Staatssecretaris van Justitie Teeven. Ook hij bracht de zorgen over het doodvonnis aan ambassadeur Abadi over en verzocht om meer informatie. Conform staand beleid (zie hierboven) bood Buitenlandse Zaken onmiddellijk na het bekend worden van het doodvonnis juridische en financiële bijstand aan aan de advocaat en familie van Baahrami. Op 19, 24 en 25 januari werden in Teheran hierover gesprekken gevoerd met de advocaat en dochter van Baahrami. Er werd besloten tot het aanstellen van twee advocaten die door Nederland betaald zouden worden. Op 19 januari werd ambassadeur Abadi voor de derde keer gevraagd naar het ministerie te komen om meer informatie te geven over het doodvonnis en de stand van zaken van Baahrami’s proces. Er werd hem officieel gemeld dat Nederland juridische bijstand aan mevrouw Baahrami verstrekte. Tegenover de directeuren Consulaire Zaken en Noord-Afrika en Midden-Oosten verklaarde ambassadeur Abadi dat er weliswaar een doodvonnis was geveld in de drugszaak, maar dat dit vonnis moest worden bevestigd door de procureur-generaal. Tevens liepen nog twee aanklachten tegen mevrouw Baahrami. Abadi stelde verder dat het doodvonnis niet uitgevoerd zou worden voordat het juridische proces geheel zou zijn afgerond. Ook schetste hij mogelijkheden voor beroep. Hij stelde expliciet dat het juridische dossier van Baahrami compleet moet worden afgesloten. «Zolang er geen vonnis is geveld in de twee andere zaken zal het doodvonnis niet worden voltrokken». Hij gaf aan dat behandeling door een «clemency committee» ook nog op zich kon laten wachten. Letterlijk stelde hij «There is time». In de Iraanse media was volgens Abadi te lezen dat Baahrami een verzoek bij dit comité zou hebben ingediend. Bij het indienen van een dergelijk verzoek geeft de verdachte toe schuldig te zijn. De advocaat zou dit haar hebben aangeraden, gezien het sterke bewijs. Goed gedrag zou zeer belangrijk zijn in de beoordeling van het comité. Op de Nederlandse vraag wat de «consulaire besprekingen», zoals genoemd door DG Shakeri op 8 januari in gesprek met de Nederlandse Ambassadeur, precies inhielden kwam geen eenduidig antwoord, maar hij zou dit opnemen met zijn ministerie. Op 27 januari meldde ambassade Teheran dat men van de advocaat had vernomen dat het Hooggerechtshof de doodstraf had bevestigd zonder dat de procureur generaal zou zijn gehoord. Deze gang van zaken was compleet onverwacht en in afwijking van de door ambassadeur Abadi geschetste procedure. Op 28 januari vroeg de Directeur Noord-Afrika en Midden-Oosten daarom telefonisch opheldering bij ambassadeur Abadi. Deze was net teruggekeerd uit Teheran maar kon niet meer informatie geven. Wel bevestigde hij dat het proces tegen mevrouw Baahrami nog gaande was en dat de situatie ten op zichte van zijn relaas van 19 januari ongewijzigd was. Letterlijk zei hij: «Laten we over een dag of tien weer bij elkaar komen». Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 7 Op zaterdag 29 januari werd uit de media vernomen dat mevrouw Baahrami was opgehangen. Ik heb ambassadeur Abadi direct ontboden om dit bericht te laten bevestigen. Dat kon hij pas ’s middags, na contact met het Iraanse Ministerie van Buitenlandse Zaken. Hierop heb ik direct mijn EU-collega’s geïnformeerd. Daarbij heb ik Hoge Vertegenwoordiger Ashton gevraagd een verklaring uit te vaardigen waarin deze executie scherp wordt veroordeeld. Deze verklaring werd op 31 januari uitgebracht. In de verklaring spreekt Ashton namens de EU haar ontzetting uit over het feit dat de Iraanse autoriteiten Nederland geen consulaire toegang hebben verleend en geen transparant en eerlijk proces hebben gegarandeerd. De Verenigde Staten en het VK vaardigden op 1 februari een zelfde soort statement uit. Turkije sloot zich hier op 2 februari jl. bij aan. Na de bevestiging van de executie van mw. Baahrami heeft de ambassade telefonisch contact met de familie gezocht, condoleances overgebracht en hen uitgenodigd voor een ontmoeting op de ambassade. De familie gaf echter aan vooralsnog geen contact te willen. Eerder deze week werd wederom contact gezocht met de familie maar tot op heden werd geen antwoord gekregen. Bezetting Ambassade In antwoord op uw vraag naar het aantal stafleden en hun taken op de Nederlandse Ambassade in Teheran kan ik u mededelen dat de uitgezonden staf van de Ambassade thans bestaat uit de Ambassadeur; zijn plaatsvervanger, twee beleidsmedewerkers en vijf ondersteunende stafleden, onder andere voor visumzaken. In totaal dus 9 personen. Rol van voormalig minster Bot In antwoord op de vraag naar de rol van voormalig minister van BZ Bot, kan ik u mededelen dat de interventie van oud-minister Bot mij niet bekend was. Ik vernam hierover uit de media. Daarin stelt hij op verzoek van vrienden van de familie Baahrami te hebben gehandeld. Hij heeft mij hierover niet geïnformeerd. Ook de familie heeft noch de ambassade in Teheran, noch het ministerie in Den Haag hierover geïnformeerd. De uitkomsten van deze interventie zijn ons onbekend. Brandstofgarantie voor Minister Mottaki Graag ga ik nog in op het voorgenomen bezoek van de voormalige Iraanse minister van Buitenlandse Zaken Mottaki aan Nederland in het kader van een OPCW-conferentie op 29 en 30 november 2010. Vlak voor deze conferentie, op vrijdagavond 26 november 2010, is van Iraanse zijde gevraagd om een tankgarantie van de zijde van de Nederlandse overheid voor het vliegtuig van minister Mottaki. Bij uitblijven van die garantie heeft minister Mottaki op zaterdagmorgen 27 november 2010 laten weten niet te zullen komen. Zoals al eerder in antwoord op Kamervragen gesteld, is de Nederlandse overheid niet in een positie om particuliere bedrijven te verplichten kerosine te leveren. Dat is een beslissing van de individuele bedrijven zelf. In het licht van het Iraanse verzoek om brandstof is contact gezocht met een van deze bedrijven. Daaruit is opgemaakt dat voor het bedrijfsleven tevens de Amerikaanse sanctiewetgeving t.a.v. Iran van belang is. Ik heb, in tegenstelling tot aanhoudende geruchten, geen toestemming aan de Amerikaanse autoriteiten gevraagd. Wel is navraag gedaan naar het Amerikaanse beleid ter zake bij Iraanse bezoeken aan de Verenigde Naties in New York én naar de precieze reikwijdte van de Amerikaanse sanctiewetgeving CISADA. In antwoord hierop is door het Amerikaanse Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 8 ministerie van Buitenlandse Zaken in algemene zin gesteld, dat de Amerikaanse sanctiewetgeving voorziet in een «waiver» voor leveranties tot een bepaalde waarde. Dit antwoord kwam op zondagavond 28 november 2010 binnen toen Iran al had besloten de reis af te zeggen. Minister Mottaki had zeer wel naar Nederland kunnen komen. De vice-minister voor juridische en internationale zaken Akhoundzadeh kwam op zondag 28 november 2010 per lijnvlucht naar Nederland. Vice-minister Akhoundzadeh (qua rang equivalent van een Nederlandse directeurgeneraal) informeerde op 29 november naar de mogelijkheid van een onderhoud met mij. Aangeboden werd een gesprek op op vergelijkbaar ambtelijk niveau. De Iraanse ambassade stemde hiermee in, maar de ontmoeting werd evenwel op het laatste moment zonder opgaaf van reden van Iraanse zijde afgezegd. Conclusie Zoals duidelijk wordt uit voorgaande is de Nederlandse boodschap consistent geweest: Nederland vraagt nadrukkelijk informatie, wijst Iran op het recht consulaire bijstand aan een onderdaan te mogen verlenen, eist consulaire toegang en eist een eerlijk proces. Daarbij is gekozen voor een traject van geleidelijke escalatie, zowel in Den Haag als in Teheran. Zowel de president van Iran als de minister van Buitenlandse Zaken en zijn ambtenaren waren volledig op de hoogte van de zaak. Er is steeds contact geweest met de Iraanse autoriteiten en in de gesprekken is van Iraanse zijde benadrukt dat alle uitstaande zaken tegen Baahrami volledig voltooid zou moeten zijn alvorens het doodvonnis zou worden uitgevoerd. Er zijn van Iraanse zijde openingen geboden, zoals het voorstel tot «consulaire besprekingen», waar Nederland serieus mee aan het werk is gegaan teneinde op alle manieren naar een oplossing te zoeken. Er waren diverse opties geidentificeerd die de regering direct kon toepassen in reactie op welke ontwikkeling dan ook, waaronder het indienen van een gratieverzoek of het op andere manieren benaderen van sleutelfiguren binnen het Iraanse regime teneinde een mogelijke executie van mevrouw Baahrami te voorkomen. Op zaterdag 29 januari bleek dat de regering is misleid door de uitspraak van vrijdag dat we over tien dagen verder zouden spreken. Daardoor is mij de mogelijkheid ontnomen om verder te escaleren en tot het uiterste te gaan om het leven van mevrouw Baahrami proberen te redden. De minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 V, nr. 133 9
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6370f168-32b7-44c1-a697-8cdf8448ba05
Derde spoor Duitsland Advies stuurgroep aan staatssecretaris 8 oktober 2014 1. INLEIDING Van 2015-2022 zal in Duitsland een derde spoor worden aangelegd op het tracé Emmerich – Oberhausen. Tijdens deze aanleg zal de capaciteit van de Betuweroute periodiek fors minder zijn. Om de negatieve effecten hiervan voor het spoorgoederenvervoer, de havens en de economie in Nederland te neutraliseren, is door betrokken partijen een pakket maatregelen opgesteld. Een tijdige en effectieve implementatie van dit pakket vormt een substantiële uitdaging die partijen samen aan zullen gaan om de ambitie van ongehinderd spoorgoederenvervoer gedurende de bouw van het derde spoor te kunnen realiseren. Hierbij zal de overlast voor omwonenden als gevolg van extra treinen zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, worden aangepakt. 2. AANLEIDING EN UITDAGING Vorig jaar heeft Duitsland1 besloten om een derde spoor tussen Emmerich-Oberhausen aan te leggen. Dit is een zeer belangrijke stap voor de Betuweroute en daarmee voor de Nederlandse economie. Omdat het derde spoor een substantiële capaciteitssprong op de goederencorridors betekent, zal het groei van spoorgoederenvervoer mogelijk maken en stimuleren. Hierbij zal het op termijn leiden tot maximale benutting van de Betuweroute. Echter: als gevolg van de aanleg zal Nederland tussen 2015-2022 geconfronteerd worden met verminderde capaciteit op de Betuweroute als gevolg van de werkzaamheden. In 2015 vinden er voorbereidende werkzaamheden plaats waardoor gedurende 17 weken de capaciteit van 110 (in 2013) zal teruglopen naar 40 treinen per dag. In 2016 zal het traject Emmerich-Oberhausen gedurende een half jaar enkelsporig zijn. Vanaf 2017 is er één week per maand beperkte capaciteit beschikbaar op het traject Emmerich-Oberhausen: 25 treinen per etmaal (nacht) tegenover 110 in 2013. In de overige 3 weken per maand zijn dan geen capaciteitsbeperkingen. Daarnaast zal vanaf 2017 een aantal weekenden geen of beperkte capaciteit beschikbaar zijn. Het vervoer van goederen per spoor levert een belangrijke bijdrage aan het vestigingsklimaat en daarmee aan de economie van Nederland. Verschillende sectoren zijn sterk afhankelijk van het spoor, zoals chemiesector met een cluster aan bedrijven in Limburg en de zeehavens in Rotterdam en Amsterdam. De gemeentes en provincies in Oost Nederland en met náme aan de Brabantroute zullen gedurende 7 jaar te maken krijgen met meer goederentreinen. Het is van wezenlijk belang dat de logistieke, financieel / economische gevolgen én omgevingseffecten van de aanleg van het derde spoor maximaal worden beperkt. 1 Deelstaat Nordrhein-Westfalen (NRW), Bundesministerium en Deutsche Bahn 1 3. AANPAK Om de gevolgen van de verminderde capaciteit voor spoorgoederenvervoer op de Betuweroute gedurende de aanleg van het derde spoor het hoofd te bieden is een stuurgroep opgericht. Onder voorzitterschap van IenM zijn hierin ProRail, Keyrail, Havenbedrijf Amsterdam, Havenbedrijf Rotterdam, decentrale overheden, vervoerders, verladers en het Strategisch Platform Logistiek op directieniveau vertegenwoordigd. Verantwoordelijkheid van deze stuurgroep is te komen tot een analyse van knelpunten, een pakket van maatregelen en zorgen voor de uitvoering daarvan. Daarnaast heeft de stuurgroep een belangrijke rol bij het creëren van draagvlak voor deze maatregelen en de consequenties daarvan, zowel bij de partijen ‘op het spoor’ als ‘langs het spoor’, nu én tijdens de periode van de aanleg. Het doel zoals vastgesteld door de stuurgroep is • ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de bouw van het 3e spoor Duitsland • impact óp en lángs het spoor inzichtelijk maken en overlast voor omwonenden zoveel als redelijkerwijs mogelijk is voorkomen Hierbij is een aantal randvoorwaarden afgesproken • binnen wettelijke kaders voor gevaarlijke stoffen (Basisnet) en geluid (Swung) • weloverwogen, transparante afweging van financiële, economische en maatschappelijke belangen (incl veiligheid) • relevante partijen worden actief betrokken en leveren maximale inspanning om gezamenlijke doelen te behalen • ruimte voor aanpassen ‘reizigers’ en maatregelen mbt inkomstenderving De maatregelen zijn voorbereid door experts uit de sector, aangestuurd vanuit een programma team. Middels achterbansessies zijn gemeentes/provincies, verladers en ketenpartijen actief betrokken. Uiteraard is er nauw overleg met DB Netze2. 4. VOORGESTELDE MAATREGELEN De stuurgroep stelt een pakket van maatregelen voor, welke in samenhang moet worden genomen. De scope hiervan blijft niet alleen beperkt tot Nederland, maar in verband met internationale goederenstromen / corridors ook daarbuiten, met name Duitsland. Een deel van de voorgestelde maatregelen sluit aan bij reeds bestaande initiatieven3, afspraken & regelgeving (zoals AMvB Besluit capaciteitsverdeling4, subsidieprogramma stiller materieel) en landelijke programma’s (bijv. mbt geluid). Een verdere toelichting is te vinden in bijlage 1. 2 Verantwoordelijk voor de bouw van het derde spoor Bijvoorbeeld Lange Termijn Spooragenda, Aanvalsplan Spoorgoederen, ‘Beter en Meer’, ‘Be- en bijsturing van de toekomst’, ketenregie, VES, control centre(s) Maasvlakte 4 Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur 3 2 4.1: Herroutering • Doordat het baanvak Emmerich-Oberhausen in bepaalde periodes beperkt beschikbaar is, zullen goederenvervoerders van andere routes dan de Betuweroute (grensovergang) gebruik moeten maken • Er is gekeken naar de goederenstromen (huidig plus verwachte groei) en hoe deze het beste kunnen worden geaccommodeerd • Bij deze zogenaamde herroutering zijn twee uitgangspunten gehanteerd: 1. Ladingstromen richting Noord/Oost-Duitsland en Scandinavië zoveel mogelijk via Oldenzaal en verkeer richting Zuid-Duitsland en Italië zoveel mogelijk via Venlo (logistiek logisch) 2. • Gevaarlijke stoffen worden maximaal via de Betuweroute getransporteerd Om deze maatregelen te kunnen effecturen en daarmee de stromen via Venlo, Oost-Nederland en de Betuweroute te kunnen accommoderen, zullen (operationele) afspraken uitgewerkt en overeengekomen moeten worden 4.2: Randvoorwaarden • Om binnen de wettelijke kaders van Basisnet te blijven, worden maatregelen voorgesteld om Basisnetstoffen maximaal via de Betuweroute te leiden5 • Om voldoende capaciteit te kunnen blijven aanbieden voor het spoorgoederenvervoer gedurende de bouw is het advies van de stuurgroep om: 1. de AMvB capaciteitsverdeling6 aan te passen tot een minimaal bedieningsniveau van: o 4 paden/uur/richting op de Brabantroute; NB: dit is in lijn met de huidige praktijk o 2 paden/uur/richting tussen Deventer – Oldenzaal7 2. • Géén onderhoud in de 4e week Prioriteitstelling van typen verkeer in geval van schaarse capaciteit, waarbij de AMvB Capaciteitsverdeling als uitgangspunt gehandhaafd blijft 4.3: Verhogen van de in te plannen capaciteit voor spoorgoederenvervoer • Mede om bovengenoemde herroutering mogelijk te maken is een verbetering van de huidige procesvoering noodzakelijk om, met name vanaf 2017, aan de capaciteitsbehoefte te voldoen • Momenteel wordt maximaal 75% van de voor spoorgoederenvervoer beschikbare treinpaden door ProRail in de planning toegewezen; de overige 25% (bijstuurruimte) biedt ruimte voor eventuele bijsturing in de uitvoering • De stuurgroep heeft naar aanleiding van het advies van experts besloten maatregelen te nemen die het mogelijk moeten maken om de bijstuurruimte met de helft te reduceren • Het gaat hierbij om maatregelen die niet alleen van ProRail en Keyrail een inspanning vragen, maar ook van ketenpartners (verladers, vervoerders, terminals en internationale infrastructuurmanagers) • De toename van de extra beschikbare capaciteit zal niet alleen van waarde zijn voor de Brabantroute en de Betuweroute, maar uiteindelijk voor de gehele spoorsector • Om de haalbaarheid van de gereduceerde bijstuurruimte van 12,5 % te toetsen zal de stuurgroep een second opinion laten uitvoeren 5 De grootste risicoruimte voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is binnen het Basisnetkader beschikbaar op de Betuweroute 6 Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur 7 Verwachting is dat de afwikkeling van goederentreinen net niet lukt met 1 pad/uur/richting 3 4.4: Overige maatregelen Mede om bovengenoemde herroutering mogelijk te maken zal nóg een aantal maatregelen genomen moeten worden om voldoende capaciteit te garanderen binnen de geldende wettelijke kaders. Het gaat hierbij met name om: maatregelen welke ongewenste omgevingseffecten moeten beperken (bijvoorbeeld prioriteit • geven aan geluidsanering langs de Brabantroute en Bentheimroute, afspraken over instroom stiller materieel) alternatieve vervoersmogelijkheden of capaciteitsverruimende maatregelen voor Regional • Express Venlo – Vierssen – Hamm, in omleidingperiodes Grens Herzogenrath toegankelijk maken voor geëlektrificeerd goederenvervoer • 5. CONSEQUENTIES Het voorgestelde pakket van maatregelen is substantieel en uitdagend en vraagt om niet geringe inspanning van álle betrokken partijen, een integrale aansturing en oplossingen voor de extra kosten die het met zich meebrengt. Uiteindelijk moet het leiden tot het realiseren van de gezamenlijke ambitie: ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de aanleg. Desalniettemin zullen de effecten van maatregelen tijdens de implementatie en uitvoering daarvan voortdurend gemonitord moeten worden. Zo nodig zullen proactief aanscherpingen en aanvullingen van de maatregelen genomen moeten worden voor het oplossen van knelpunten óp en lángs het spoor die in de praktijk naar voren kunnen komen. Er is een onafhankelijk onderzoek gedaan door Panteia8 naar de economische impact van de capaciteitsbeperkingen en de voorgestelde maatregelen. Op grond van hun onderzoek wordt geconcludeerd dat: 1. De kosten van de maatregelen ruimschoots opwegen tegen de schade die zou optreden indien de maatregelen niet genomen zouden worden 2. De spoorsector en Nederland na de bouw, vanaf 2023, in een betere uitgangspositie is wanneer voorgestelde maatregelen worden genomen Sommige van de voorgestelde maatregelen zullen enkele miljoenen kosten, bijvoorbeeld voor aanpassing van infrastructuur en inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden of capaciteitsverruimende maatregelen van bepaalde reizigerstreinen. Als gevolg van de maatregelen zullen vervoerders en verladers te maken krijgen met extra kosten in de keten van enkele tientallen miljoenen euro’s, onder andere door herroutering (‘omrij-kosten’). Naast deze hogere kosten is er sprake van een brede economische impact. Mits in een maatregelenpakket wordt voorzien, dan laat de economische schade zich beperken tot enkele tientallen miljoenen euro’s . Wanneer geen maatregelen zouden worden genomen, zal de economische impact vele malen hoger zijn. 8 In opdracht van de ministeries van Infrastructuur & Milieu en Economische Zaken 4 De gemeentes en provincies in Oost Nederland en met náme aan de Brabantroute zullen gedurende 7 jaar te maken krijgen met meer goederentreinen. Op een beperkt aantal plaatsen langs de Brabantroute en in Oost Nederland zal een geringe overschrijding van de geluidproductieplafonds kunnen optreden indien geen adequate maatregelen worden genomen. Indien de voorstellen mbt Basisnetstoffen volledig worden geëffectueerd, zal naar verwachting langs de Brabantroute géén overschrijding van de Basisnetplafonds optreden. Zo niet, dan zullen lokale en in omvang beperkte overschrijdingen van deze plafonds optreden. Voor Oost Nederland wordt sowieso geen overschrijding verwacht van de Basisnetplafonds. Ten aanzien van overwegveiligheid worden geen wezenlijke veranderingen verwacht; wel zal gekeken worden of de bouw van het derde spoor aanleiding is om prioriteiten binnen LVO9 aan te passen. Het reizigersvervoer zal grotendeels ongemoeid blijven. Zoals het er nu uitziet zal alleen de Regional Express Venlo-Viersen-Hamm gedurende de werkzaamheden worden vervangen door alternatieve vervoersmogelijkheden. Daarbij geldt wel dat een aanpassing van de AMvB capaciteitsverdeling met vier goederenpaden per uur op de Brabantroute de uitbreiding van reizigersvervoer op die route beperkt. Het door de stuurgroep vastgestelde doel is ongehinderd spoorgoederenvervoer tijdens de bouw van het 3e spoor Duitsland. Mocht dit, ondanks voorgestelde maatregelen en eventuele aanscherpingen daarop, onverhoopt toch niet volledig haalbaar blijken, zullen alternatieven gevonden moeten worden teneinde ladingstromen en verwachte groei daarvan voor Nederland te behouden. Hierbij zal onder andere gekeken worden naar het gebruik van andere vervoersmodaliteiten. Zoals eerder gesteld, zullen alle betrokken partijen profiteren wanneer de aanleg van het derde spoor na 2022 is afgerond. 6. ADVIES VAN DE STUURGROEP DERDE SPOOR DUITSLAND De stuurgroep: is voornemens om bovengenoemd pakket van maatregelen10 te nemen, waarbij alle partijen • zich maximaal zullen inspannen om de maatregelen succesvol te implementeren en uit te voeren; hierbij wordt vastgesteld dat tijdens de implementatie en uitvoering aanscherpingen en aanvullingen van de maatregelen nodig kunnen zijn om de ambitie van ongehinderd spoorgoederenvervoer te kunnen realiseren is voornemens eea vast te leggen in een samenwerkingsovereenkomst(en); deelname hieraan • is vrijwillig doch niet vrijblijvend en moet positieve stimulansen bieden voor de participanten; hierin worden (vooraf) afspraken vastgelegd over: o compensatie van financiële en economische impact o geïntensiveerde operationele samenwerking o prioriteitstelling van typen verkeer is voornemens gezamenlijk te blijven sturen op de doelstellingen en hiertoe de • projectorganisatie voort te zetten is voornemens op korte termijn een communicatiestrategie (verder) te ontwikkelen en uit te • voeren, gericht op het actief betrekken van stakeholders en een positief imago van de bouw van het derde spoor 9 Landelijk Verbeterprogramma Overwegen muv inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden Venlo – Vierssen - Hamm, zie 6e bullet 10 5 • adviseert de staatsecretaris om de AMvB Besluit capaciteitsverdeling aan te passen om voldoende capaciteit op de Brabantroute (minimale bedieningsniveau 4 paden/uur/richting) en op het tracé Deventer – Oldenzaal (minimale bedieningsniveau 2 paden/uur/richting) te kunnen aanbieden gedurende de bouwperiode   • adviseert de staatsecretaris om met haar Duitse collega’s van NRW afspraken te maken mbt inzetten van alternatieve vervoersmogelijkheden of capaciteitsverruimende maatregelen voor de verbinding Venlo – Vierssen – Hamm in omleidingperiodes • constateert dat gegeven prognoses tav vervoer en de nu geldende plafonds voor geluid en Basisnet er bij herroutering lokale en in omvang beperkte overschrijdingen van deze plafonds zouden kunnen optreden en adviseert de staatssecretaris na te gaan welke passende maatregelen in dat geval getroffen kunnen worden binnen de wettelijke kaders • adviseert de staatsecretaris binnen haar mogelijkheden medewerking te verlenen aan maatregelen welke omgevingseffecten (geluid, trillingen en overwegveiligheid) op de omleidingroutes beperken • adviseert de staatssecretaris samen met betrokken partijen en het ministerie van Economische Zaken na te gaan hoe de financiële en economische impact kan worden beperkt; hierbij stellen marktpartijen dat een (gedeeltelijke) compensatie van aantoonbare en direct gerelateerde additionele kosten in de keten en tariefsdifferentiatie voor gebruikersvergoedingen geboden worden 7. VERVOLGSTAPPEN en COMMUNICATIE De afgelopen maanden is er hard gewerkt en is de stuurgroep in gezamenlijkheid gekomen tot een voorgesteld pakket van maatregelen die inspanning van alle partijen vragen. Omdat de eerste werkzaamheden al starten op 20 april 2015, wordt een aantal maatregelen reeds uitgevoerd. De implementatie van het complete pakket maatregelen dient zo snel mogelijk te starten. De gemaakte afspraken in de stuurgroep dienen de komende maanden dan ook verder te worden uitgewerkt tot op operationeel niveau. Tijdens implementatie en uitvoering zal integrale aansturing en monitoring noodzakelijk zijn. Inherent aan een dergelijk programma, zullen aanscherpingen en aanvullingen daarbij noodzakelijk blijken. De stuurgroep en de programmaorganisatie zullen in stand gehouden worden om slagvaardig gestelde doelen te realiseren. Communicatie vormt hierbij een belangrijke pijler. Betrokken partijen ‘op het spoor’ en ‘langs het spoor’ moeten actief betrokken blijven en geïnformeerd. Zoveel mogelijk gebruik makend van bestaande communicatielijnen en de reeds bestaande website zullen gemeenten, veiligheidsregio’s, burgers, verladers, ontvangers, uitvoerende ketenpartijen, gedurende de gehele periode moeten worden geïnformeerd. Van groot belang dat deze communicatie proactief en transparant is en bovendien zowel nationaal als internationaal. Namens de stuurgroep, Teunis Steenbeek, programma manager 6 Samenstelling stuurgroep Derde Spoor Duitsland Chemieverladers P. Steijns Sr. Manager Sabic DB Schenker A. Klompe Directeur Droge bulk verladers M. Pelsma Directeur EMO EVO M. Van der Kuil Directeur Havenbedrijf Amsterdam K. Overtoom COO Havenbedrijf Rotterdam R. van der Plas Directeur Spoor Keyrail C. Tommel Directeur KNV A. Toet Directeur Ministerie van I&M E. Bezem Voorzitter / plaatsvervangend directeur OVS ProRail H. Thomassen Directeur capaciteitsverdeling SPL W. Boevee Lid SPL Oost Nederland C. Bieze Gedeputeerde Gelderland Zuid Nederland R. van Heugten Gedeputeerde Noord-Brabant Programma manager T. Steenbeek Oxalis 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/046b8bb5-e40f-44bf-9b93-e15976e94662
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2014–2015 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 3105 Vragen van het lid Van Bommel (SP) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over de aanslag in Suruç in het zuiden van Turkije (ingezonden 22 juli 2015). Antwoord van Minister Koenders (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 21 augustus 2015) Vraag 1 Kent u het bericht «Aanslag zet Turkije lijnrecht tegenover IS», over een aanslag op jongeren in Suruç in het zuiden van Turkije, die voor een conferentie over wederopbouw van de Syrisch-Koerdische stad Kobani bijeen waren?1 Antwoord 1 Ja. Vraag 2 Kunt u bevestigen dat bij deze zelfmoordaanslag meer dan dertig mensen zijn omgekomen en minstens honderd mensen gewond geraakt? Wat is hier de laatste stand van zaken? Antwoord 2 Er zijn bij deze verschrikkelijke aanslag 32 mensen omgekomen en inderdaad rond de honderd mensen gewond geraakt. Ik heb persoonlijk aan mijn Turkse collega Çavusoğlu mijn medeleven betuigd met de slachtoffers en nabestaanden. Vraag 3 Hoe beoordeelt u de uitlatingen van Turkse zijde dat IS waarschijnlijk verantwoordelijk is voor de aanslag? Is de aanslag door een bepaalde groep opgeëist? Antwoord 3 De aanslag is tot nu toe niet opgeëist. De Turkse premier Davutoğlu heeft gesteld dat er sterke vermoedens zijn dat de vermoedelijke dader banden had met ISIS, maar dit is niet bevestigd. Het onderzoek naar de toedracht loopt nog. 1 ah-tk-20142015-3105 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2015 Trouw, 21 juli 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 1 Vraag 4 Kunt u aangeven welke maatregelen Turkije de afgelopen jaren heeft genomen om de stroom buitenlandse strijders, die via Turkije naar IS in Syrië en Irak (en terug) reizen, aan banden te leggen? Antwoord 4 Turkije zet zich in om strijders die reizen via Turkije naar Syrië of Irak tegen te houden, net als de smokkel van wapens en munitie. Turkije slaagt er echter niet in de grens met Syrië volledig te controleren. Dit is ook niet realistisch gezien de lengte ervan en de gesteldheid van het terrein. Veruit de meeste strijders die Syrië of Irak willen bereiken, proberen dan ook nog altijd via Turkije te reizen. Recent heeft Turkije meer capaciteit vrijgemaakt om de grenzen beter te bewaken. Naar aanleiding van de aanslag in Suruç gaat Turkije het grenstoezicht nog verder verscherpen. Vraag 5 Kunt u berichten bevestigen dat strijders van IS in Turkse ziekenhuizen behandeld zijn?2 Wat is op dit punt het beleid van Turkije? Antwoord 5 Het Turkse beleid is dat vluchtelingen gebruik kunnen maken van gratis gezondheidszorg. Het kabinet kan niet bevestigen dat ISIS-strijders in Turkije zijn behandeld, maar het valt niet uit te sluiten dat ook terroristische strijders van deze voorzieningen gebruik maken. Vraag 6 Wat is uw oordeel over de effectiviteit van de genomen maatregelen? Is het waar dat desondanks de afgelopen maanden juist meer strijders de Turkse grens zijn overgestoken? Hoe verklaart u dit? Antwoord 6 Het kabinet heeft geen precies zicht op welk aantal strijders in welke maand de Turkse grens oversteken. Het kan niet oordelen over de effectiviteit van de maatregelen van de Turkse autoriteiten. 2 ISIS commander treated in Turkish hospital «like all other citizens», http://www.rt.com/news/ 238713-isis-commander-turkey-hospital/, 7 maart 2015. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0ef355e1-1c9e-423e-94d7-a36bc17c830e
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014–2015 34 000 B Vaststelling van de begrotingsstaat van het gemeentefonds voor het jaar 2015 Nr. 5 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 15 september 2014 Als bijlage bij deze brief ontvangt u, mede namens de Staatssecretaris van Financiën, het rapport «evaluatie systematiek macronorm onroerende zaakbelasting»1. Dit rapport is opgesteld door een ambtelijke werkgroep in opdracht van de deelnemers van het bestuurlijk overleg financiële verhoudingen (Bofv) van mei 2013. Dit rapport is definitief vastgesteld in het Bofv van 10 september 2014. In het rapport concludeert de werkgroep dat de macronorm onroerende zaakbelasting (OZB) geen effectief beheersingsinstrument is gebleken. Om die reden heeft de werkgroep voorgesteld deze norm af te schaffen. Door de werkgroep wordt een aantal mogelijke alternatieven geschetst. Het kabinet vindt de alternatieven in het rapport nog onvoldoende uitgewerkt om reeds nu te besluiten tot aanpassing of afschaffing van de huidige norm. Derhalve wordt de macronorm OZB in 2015 nog gehandhaafd als instrument. Conform de afgesproken berekeningssystematiek bedraagt de norm voor 2015 3,0% over € 3,711 miljard. Vooral met het oog op de omvangrijke decentralisaties per 2015 heeft het kabinet besloten om dat jaar met een schone lei te beginnen. Dat betekent dat de overschrijding van de macronorm OZB in 2014 met € 11 miljoen niet in mindering wordt gebracht op de macronorm voor 2015. Nu de macronorm in 2015 wordt gehandhaafd zullen in lijn met het rapport nadere afspraken worden uitgewerkt over het spelregelkader. Daarbij gaat het om de factoren die worden betrokken bij de bestuurlijke weging van een eventuele overschrijding van de norm, een communicatielijn over de cijfers inzake de lokale lasten en OZB-ontwikkeling alsmede het moment van communiceren. 1 kst-34000-B-5 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000 B, nr. 5 1 Het kabinet is voor 2016 en verder voornemens om samen met de VNG te komen tot een woonlastennorm. Daartoe zal door de werkgroep die het evaluatierapport over de macronorm OZB heeft opgesteld de variant van woonlastennorm verder worden uitgewerkt ten behoeve van besluitvorming in het Bofv in het voorjaar van 2015. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000 B, nr. 5 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0f663eee-a554-4ddc-b7cb-6de969aebab3
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014–2015 33 891 Regels inzake de verzekering van zorg aan mensen die zijn aangewezen op langdurige zorg (Wet langdurige zorg) Nr. 146 AMENDEMENT VAN HET LID LEIJTEN Ontvangen 23 september 2014 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: I Na artikel 3.3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 3.3.1a 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden de binnen de verplegings- en verzorgingszorg algemeen aanvaarde termijnen vastgesteld, waarbinnen de verzekerde met een recht op zorg, die zijn recht tot gelding brengt met zorg in natura, in een door de Wlz-uitvoerder gecontracteerde, op redelijke afstand beschikbare en geschikte instelling moet kunnen verblijven. 2. Indien de verzekerde, bedoeld in het eerste lid, zijn recht op zorg niet direct in een op redelijke afstand beschikbare en geschikte, gecontracteerde instelling tot gelding kan maken, verstrekt de Wlz-uitvoerder bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde vervangende zorg, die naar aard, inhoud en omvang vergelijkbaar is met de zorg die de verzekerde zou ontvangen bij verblijf in een instelling. II In artikel 4.2.1, eerste lid, worden in onderdeel b, na onderdeel 1°, twee onderdelen ingevoegd, luidende: 1a°. hij ervoor zorgt dat de verzekerde binnen de vastgestelde termijnen, bedoeld in artikel 3.3.1a, eerste lid, in een instelling kan verblijven, 1b°. hij vervangende zorg als bedoeld in artikel 3.3.1a, tweede lid, verstrekt, indien de verzekerde niet binnen een vastgestelde termijn, bedoeld in artikel 3.3.1a, eerste lid, in een instelling kan verblijven,. kst-33891-146 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 891, nr. 146 1 Toelichting Met dit amendement wordt het recht op zorg voor mensen die op de wachtlijst staan voor zorg in een instelling geconcretiseerd. De indiener is van mening dat het recht op zorg, direct van kracht moet zijn, maar realiseert zich dat mensen soms op een wachtlijst komen omdat er geen plaats beschikbaar is in een geschikte instelling. Zodra mensen wachten, dient vervangende zorg thuis ingezet te worden, zogenaamde «overbruggingszorg». Dit kan eventueel via een Voorlopig Pakket Thuis (vpt). Maar mensen dienen na het verstrijken van een maximum-wachttijd (treeknorm) zorg in een instelling aangeboden te krijgen, deze zorg dient op redelijke afstand te worden aangeboden. In artikel 3.3.1a, eerste lid, wordt geregeld dat treeknormen van toepassing zijn, deze maximumwachttijd geldt voor zorg in natura. De instelling dient op redelijke afstand aangeboden worden voor het verstrijken van de treeknorm. De exacte normen worden bij algemene maatregel van bestuur vastgesteld. Leijten Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 891, nr. 146 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b538e04d-68ca-4a66-a870-1afcf73e54d9
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014–2015 28 286 Dierenwelzijn Nr. 787 MOTIE VAN DE LEDEN BASHIR EN OUWEHAND Voorgesteld 26 februari 2015 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat de aangenomen motie-Ouwehand/Waalkens (28 286, nr. 237) de regering verzoekt, het in stamboeken onmogelijk te maken veulens in te schrijven die gecoupeerd zijn en tevens een verbod uit te vaardigen voor deelname van gecoupeerde dieren aan festiviteiten; overwegende dat de aangenomen motie-Van Gerven (28 286, nr. 481) de regering verzoekt binnen een halfjaar te komen met een voorstel voor een tentoonstellingsverbod voor paarden met gecoupeerde staarten; verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat binnen een halfjaar geen veulens met gecoupeerde staarten meer aan tentoonstellingen mee mogen doen; verzoekt de regering tevens, erop toe te zien dat de Koninklijke Vereniging Het Nederlandse Trekpaard en De Haflinger een verbod op deelname van veulens met gecoupeerde staarten opneemt in haar wedstrijdreglementen en het afwijzen van couperen opneemt in haar statuten, en gaat over tot de orde van de dag. Bashir Ouwehand kst-28286-787 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 28 286, nr. 787
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d4c545b4-63f2-47cf-a7cd-5fd6c62ccb31
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2020–2021 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2275 Vragen van het lid Lodders (VVD) aan de Staatssecretaris van Financiën over het artikel «Deurwaarders even niet langs bij gedupeerden toeslagen» (ingezonden 23 maart 2021). Antwoord van Staatssecretaris Van Huffelen (Financiën – Toeslagen en Douane) (ontvangen 8 april 2021). Vraag 1 Bent u bekend met het artikel «Deurwaarders even niet langs bij gedupeerden toeslagen» in de Telegraaf van 10 maart 2021?1 Antwoord 1 Ja, daarmee ben ik bekend. Vraag 2 Klopt het dat de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders afspraken heeft gemaakt met de Belastingdienst over het «delen van informatie» waarmee verhinderd moet worden dat schuldeisers de 30.000 euro schadevergoeding (voor gedupeerde ouders in de toeslagenaffaire) op kunnen eisen zodra ouders dit bedrag van de overheid hebben gekregen? Antwoord 2 Dat klopt. Om de «pauzeknop» op basis van artikel 49i van de Awir, naar aanleiding van het amendement Lodders/Van Weyenberg2, te kunnen effectueren wordt voor iedereen die zich voor 15 februari3 heeft aangemeld bij UHT en voor hun toeslagpartners. Om dit te kunnen doen zijn de gegevens van deze personen gedeeld met de Stichting Netwerk Gerechtsdeurwaarders (SNG). SNG heeft haar module Verwijsindex Schuldhulpverlening (VISH) ingericht zodat de gerechtsdeurwaarder bij de voorbereiding van een ambtshandeling een signaal krijgt indien het dossier van een gedupeerde ouders betreft. De gerechtsdeurwaarder zal dan contact opnemen met zijn opdrachtgever, de schuldeiser, en met de gedupeerde ouder. Het is aan de schuldeiser om te besluiten wat hij/zij wil. De uitwinning van de schuld is niet 1 Telegraaf 10 maart 2021; https://www.telegraaf.nl/financieel/606993947/deurwaarders-even-nietlangs-bij-gedupeerden-toeslagen 2 Kamerstuk 35 704, nr.4 3 De wet ziet toe op pauzering voor iedereen die zich tot 12 februari heeft aangemeld. Vanwege technische redenen zijn de aanmeldingen tot 15 februari gedeeld. ah-tk-20202021-2275 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 1 mogelijk onder het moratorium, maar alle andere acties kunnen nodig zijn volgens de schuldeiser om de schuld te laten erkennen en zijn rechten veilig te stellen. De gerechtsdeurwaarders zijn een belangrijke ketenpartner in dit dossier en zij zijn in staat geweest op zeer korte termijn te handelen. Zij hebben zich aldus bereid verklaard en getoond om een belangrijke rol te spelen in de afwikkeling van deze toeslagenaffaire, waar ik ze erkentelijk voor ben. Vraag 3, 4 Bent u bekend met de berichtgeving dat gerechtsdeurwaarders nog steeds doorbehandelen, dagvaarden en vonnis halen bij gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslagaffaire? Wat vindt u hiervan? Is de onder vraag 3 benoemde werkwijze wat u betreft in overeenstemming met de intentie die in het bovengenoemde artikel wordt geduid? Zo nee, wat gaat u hier op korte termijn aan doen om ouders duidelijkheid te geven en vooral de noodzakelijke «rust» te bieden die beoogd is met het moratorium en de beoogde pauzeknop in het amendement Lodders/Van Weyenberg4 in de op 3 maart 2021 door de Eerste Kamer aangenomen Incidentele suppletoire begroting Financiën 2021 inzake Herstel Toeslagen? Antwoord 3, 4 Dit heb ik inderdaad begrepen. Dat is onwenselijk voor de ouder. Het doel van het moratorium is om rust en ruimte te creëren, zodat in de afkoelingsperiode een passende oplossing kan worden gevonden voor de schulden van gedupeerden en voor hun schuldeisers. Het moratorium zorgt ervoor dat de schuldeiser tijdelijk zijn verhaalsmogelijkheden niet kan inzetten richting de ouder en zijn of haar toeslagpartner. Het moratorium is echter geen allesomvattende oplossing om alle invorderingsactiviteiten van alle schuldeisers tegen te houden. Het moratorium voorkomt gedwongen executie. Voordat een schuld in dat stadium is, is er al een lang proces aan vooraf gegaan. Dat proces wordt door het moratorium niet stil gelegd. Dat kan betekenen dat schuldeisers bijvoorbeeld betalingsherinneringen sturen. Ook kan een schuldeiser er toe over gaan naar de rechter te gaan, om zo erkenning van de schuld door de rechter te krijgen. Daartoe kan de schuldeiser dus ook opdracht geven aan een deurwaarder om een dossier door te behandelen, eventueel over te gaan tot een dagvaarding van een ouder en vonnis te halen. Dit zijn allemaal voorbereidende handelingen die een schuldeiser mag laten doorgaan. De deurwaarder kan de schuldeiser meegeven dat een ouder onder het moratorium valt en de uitwinning van de schuld tijdelijk niet mogelijk is, waardoor de ouder in deze fase beschermd is. De verwachting is dat de meeste schuldeisers hun invorderingsactiviteiten zullen staken. De KBvG heeft mij gemeld dat dit in de meeste situaties inderdaad het geval is. Om ook schuldeisers mee te nemen in het proces, werken wij, naast het delen van de gegevens aan de SNG, aan het informeren van zowel ouders als schuldeisers over hun handelingsperspectieven. Gedupeerden krijgen binnenkort een brief met een code die ze kunnen overleggen aan hun schuldeisers, zodat zij kunnen verifiëren dat de ouder inderdaad gedupeerde is en er gewerkt wordt aan een oplossing voor de schuld. Ook zullen ouders meer informatie krijgen over het moratorium en wat dat voor hen kan betekenen. Om ook schuldeisers voldoende informatie te geven, is er op 10 maart een nieuwe website live gegaan met informatie die specifiek is gericht op schuldeisers. Daarnaast werken we hard aan een oplossing om zo snel mogelijk en voor zoveel mogelijk ouders en schuldeisers de schuldensituatie op te lossen. Hierover informeer ik u in de Voortgangsrapportage die ik tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer stuur. Vraag 5 Klopt het dat met het «vonnis halen» bedoeld wordt dat een rechter vaststelt dat de schuldeiser de vordering heeft en dat de ouder in verzuim is met betalen en daarmee de vordering in principe opeisbaar en inbaar is? Klopt 4 Kamerstuk 35 704, nr. 4. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 2 het dat met het moratorium zoals door het amendement Lodders/Van Weyenberg5 in de Wet Awir is vastgelegd de rechter niet zal meewerken en de gerechtsdeurwaarder geen beslag zal leggen en deze procedure zal stoppen? Zo ja, kunt u in overleg met de beroepsorganisatie van gerechtsdeurwaarders aanvullende afspraken maken om deze situatie voor ouders te verduidelijken en deze handelingen tijdens de duur van het moratorium te voorkomen? Zo nee, kunt u toelichten wat er misgaat en wat er nodig is om het moratorium wel te laten werken? Antwoord 5 De eerste stelling is juist. Wat betreft de tweede stelling moet onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende beslagen die bestaan: het leggen van conservatoir of executoriaal beslag. Conservatoir of bewarend beslag zorgt ervoor dat wanneer een schuldenaar een goed, bijvoorbeeld zijn auto, wil verkopen, terwijl hij/zij schulden heeft, de opbrengst van de verkoop tijdelijk wordt vastgezet. De schuldeiser kan dan door de rechter vast laten stellen dat hij als schuldeiser inderdaad een rechtmatige vordering heeft op de schuldenaar. Wanneer de schuldenaar vervolgens niet betaalt, kan normaal gesproken de schuldeiser het conservatoir beslag om laten zetten in executoriaal beslag waarmee de opbrengst van de verkoop van de auto naar de schuldeiser gaat. Het moratorium regelt nu dat tijdelijk de uitvoering van het executoriaal beslag niet mogelijk is. Een deurwaarder handelt altijd in opdracht van een schuldeiser. De deurwaarder zal nadat uit VISH blijkt dat een schuldenaar geregistreerd staat als gedupeerde ouder en het moratorium tijdelijk van toepassing is, contact opnemen met zijn opdrachtgever, de schuldeiser, en overleggen wat deze wil. Zoals ook bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 aangegeven, zijn alle handelingen voor de uitwinning van het beslag mogelijk. Daarbij kan het variëren van conservatoir beslag om de positie van de schuldeiser te beschermen, tot een vonnis dat de schuld bestaat. De rechter zal de schuldeiser geen toestemming geven om het beslag daadwerkelijk te executeren. Daarmee wordt de positie van de gedupeerde ouder beschermd en kan in gezamenlijkheid aan een oplossing voor de schuld worden gewerkt, De Koninklijke Beroepsorganisaties van Gerechtsdeurwaarders (KBvG) heeft uitgebreide voorlichting over het moratorium aan haar leden gegeven. Een gerechtsdeurwaarder blijft echter afhankelijk van de opdracht van de schuldeiser en kan en mag niet zelf besluiten om een bepaalde handeling niet te verrichten. Ik werk hard aan een totaaloplossing voor de schulden van de gedupeerde ouders en zal uw Kamer daar bij de volgende voortgangsrapportage over informeren. Deze oplossing is ook van belang voor de deurwaarders, omdat zij dan hun opdrachtgevers daarop kunnen wijzen en zo de schuld kunnen afhandelen, zodat zowel de ouder als de schuldeiser het kunnen afsluiten. Vraag 6 Kunt u toelichten of het overleg over aanpak schulden al is afgerond en wat hiervan de uitkomst is? Zo nee, kunt u een inschatting geven op welke termijn u de Kamer over de afwikkeling van schulden kan informeren? Antwoord 6 Hier ga ik op in, in de zesde Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag die ik tegelijk met de beantwoording van deze vragen naar uw Kamer stuur. 5 Kamerstuk 35 704, nr. 4. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d7e5e84f-e5a1-4428-8cc6-01ab11364f72
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 34 891 Voorstel van wet van de leden Ellemeet, Ploumen, Paternotte en Van Wijngaarden tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap alsmede enkele andere wetten in verband met de legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts Nr. 26 BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE TWEEDE KAMER DER STATEN-GENERAAL Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 6 juli 2022 Bij uw Kamer is thans het voorstel van wet van de leden Ellemeet, Ploumen, Paternotte en Van Wijngaarden tot wijziging van de Wet afbreking zwangerschap alsmede enkele andere wetten in verband met de legale medicamenteuze afbreking van de zwangerschap via de huisarts (Kamerstuk 34 891) aanhangig. Hierbij deel ik u mede dat de Kamer in haar vergadering van 6 juli 2022 heeft besloten dat mevrouw Kuiken de plaats zal innemen van mevrouw Ploumen bij de verdediging van het voorstel van wet (Handelingen II 2021/22, nr. 101, Regeling van Werkzaamheden) De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Vera Bergkamp kst-34891-26 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 34 891, nr. 26
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ef0cd027-3937-4fec-9c2b-067bdb83146f
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 36 200 X Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Defensie (X) voor het jaar 2023 Nr. 14 MOTIE VAN HET LID FRITSMA Voorgesteld tijdens het Wetgevingsoverleg van 7 november 2022 De Kamer, gehoord de beraadslaging, verzoekt de regering om alle nog niet geleverde F-35-vliegtuigen af te bestellen, en gaat over tot de orde van de dag. Fritsma kst-36200-X-14 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 X, nr. 14
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/3227d1b7-9bf9-4466-936b-84175b8528e3
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 32 761 Verwerking en bescherming persoonsgegevens Nr. 262 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 20 februari 2023 Bij brief van 18 november 2022 heb ik u onder meer geïnformeerd over de resultaten van een Data Protection Impact Assessment (DPIA) en een Human Rights Impact Assessment (HRIA) die ik heb laten uitvoeren op het gebruik van Facebookpagina’s door de overheid.1 Ik heb u daarbij ook een vertaling hiervan toegezegd. De vertalingen van beide assessments zijn als bijlagen bij deze brief gevoegd. Hierbij is gekozen voor een begrijpelijke Nederlandstalige samenvatting, omdat beide documenten een sterk technisch karakter kennen. Ik vind het gezien het belang van het onderwerp namelijk belangrijk dat de inhoud van de documenten voor een breed publiek begrijpelijk is. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, A.C. van Huffelen 1 kst-32761-262 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Kamerstuk 32 761, nr. 252. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262 1 Bijlage Nederlandstalige samenvatting Data Protection Impact Assessment Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft onderzoek laten doen door Privacy Company naar de privacyrisico’s voor mensen van het gebruik van Facebook-pagina’s door de Nederlandse overheid. Zo’n onderzoek heet een gegevensbeschermingseffectbeoordeling, in het Engels: een Data Protection Impact Assessment, oftewel DPIA. Deze DPIA wordt gecombineerd met een afzonderlijke mensenrechteneffectbeoordeling (HRIA), over de risico’s voor het recht van mensen op non-discriminatie, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, en vrijheid van meningsuiting en informatie. Facebook/Meta In januari 2022 veranderde Facebook zijn bedrijfsnaam in Meta Platform Inc. Het onderzoeksrapport gebruikt toch nog de naam «Facebook» voor het sociale media platform, om verwarring te voorkomen met andere apps die Meta aanbiedt, zoals Instagram en WhatsApp. Iedereen met een Facebook-account kan een Facebook-pagina aanmaken om contactgegevens te delen, updates te plaatsen, nieuwsberichten te delen en te communiceren met een publiek van vrienden of een groter onbekend publiek. Vroeger stonden Facebook-pagina’s voor organisaties bekend als Fan Pages. Er is geen aparte naam meer voor pagina’s die zijn aangemaakt door bedrijven, merken, organisaties en publieke figuren. Facebook-gebruikers die een pagina leuk vinden of volgen, krijgen updates van die organisatie in hun Nieuwsfeed. De Nieuwsfeed is een dynamische lijst van inhoud op de Facebook-homepage van elke gebruiker met statusupdates, foto’s, (live) video’s, links, app-activiteit en likes van mensen, Pagina’s en groepen. De inhoud wordt beïnvloed door de activiteiten en likes van vrienden. Waar gaat de DPIA over? De DPIA gaat over het genereren en gebruiken van website analytics (de Insights uit de Meta Business Suite) en andere gegevens die Facebook bijhoudt over het gedrag van bezoekers op een Page. Facebook stelt statistieken beschikbaar aan de eigenaar van de Facebook-pagina. Deze DPIA beoordeelt het privacyrisico van de gegevensverwerking door Facebook als gevolg van bezoek aan een overheidspagina. Deze verwerking bestaat bijvoorbeeld uit het tonen van individuele aanbevelingen aan bezoekers van de Facebook-testpagina, en aanbevelingen in de News Feed van de bezoekers als gevolg van hun gedrag: als ze klikken op aanbevolen artikelen of hyperlinks. Omdat Facebook niet de mogelijkheid biedt om werkaccounts aan te maken, gebeurt het aanmaken en onderhouden van Facebook-pagina’s van overheidsorganisaties vaak met de privé Facebook accounts van medewerkers van die organisaties. Daarom beoordeelt deze DPIA ook de risico’s voor werknemers bij het onderhouden van een Facebook-pagina. Deze DPIA geeft ook een beoordeling van de juridische (niet technische) risico’s van onrechtmatige toegang door Amerikaanse overheidsinstanties tot persoonsgegevens die door Facebook worden verwerkt als gevolg van het gebruik van een overheidspagina. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262 2 Hoe is er getest? Voor deze DPIA is een testpagina aangemaakt, van een niet-bestaande overheidsinstelling (het Ministerie van Privacy). Er zijn ook twee nieuwe persoonlijke Facebook-accounts gemaakt. Een maand lang bezochten de twee testers elke dag de overheidstestpagina. Een bestaande Facebookgebruiker trad op als beheerder van de pagina en communiceerde met de twee nieuwe accounts. De twee nieuwe accounts «bevrienden» niemand anders dan elkaar (op een paar uitzonderingen na), maar deden verschillende dingen op Facebook. Het ene account volgde alle Nederlandse politieke partijleiders uit de Tweede Kamer en vond hun posts (lukraak) leuk, evenals twee Ministeries (BZK en OCW) en drie publieke instellingen (RIVM, ProDemos en KNMI). Het andere account raakte bevriend met publieke LGBTI-personen en het Ministerie van Defensie en vond hun posts ook leuk. Wanneer het volgen van pagina’s leidde tot aanbevelingen voor andere pagina’s, werden sommige van deze aanbevelingen opgevolgd, wat weer leidde tot het volgen van andere pagina’s. Al het uitgaande netwerkverkeer is onderschept. Elke 5 seconden zijn automatisch schermfoto’s gemaakt van de Nieuwsfeed van de twee testaccounts, en van de inhoud van de testpagina. Na afloop van de test hebben de onderzoekers verzoeken ingediend bij de systeembeheerder van de testpagina om inzage in de verzamelde persoonsgegevens. De paginabeheerder heeft die verzoeken doorgestuurd aan Facebook. Resultaat: 7 hoge en 1 lage privacyrisico’s De uitkomst van deze DPIA is dat er 7 hoge en 1 lage privacyrisico’s zijn wanneer overheidsorganisaties een Facebook-pagina gebruiken om met een massapubliek te communiceren. Deze DPIA beveelt een aantal maatregelen aan die Facebook zou kunnen nemen om deze risico’s te beperken. Hoewel overheidsorganisaties een paar maatregelen kunnen nemen om sommige risico’s gedeeltelijk te beperken, kunnen overheidsmaatregelen niet alle hoge risico’s verhelpen. Zelfs als de Europese Commissie en de regering van de Verenigde Staten later in 2023 een nieuwe trans-Atlantische gegevensbeschermingsovereenkomst sluiten, kan de wereldwijde gegevensverwerking door Facebook nog steeds zorgen voor hoge privacyrisico’s. Dit omdat persoonsgegevens via Facebook toegankelijk zijn in heel veel landen zonder passende privacywetgeving. Doelen, rollen en grondslagen De onafhankelijke onderzoekers beschrijven 15 doelen, met nog aanvullende subdoelen, waarvoor Facebook de persoonsgegevens verwerkt die het bedrijf krijgt door bezoek aan een overheidspagina. Deze doelen zijn bijvoorbeeld profilering en het tonen van gerichte reclame, gedeeltelijk gebaseerd op het gebruik van volgcookies en unieke nummers uit de apparatuur van de pagina-bezoekers. Facebook biedt alleen een gezamenlijke verantwoordelijkheidsovereenkomst voor het tonen van de statistieken over het paginabezoek (de Insights). Facebook biedt geen overeenkomst aan voor de andere gegevens die zij verwerken als gevolg van bezoek aan een overheidspagina, omdat Facebook vindt dat zij zelfstandig verantwoordelijk zijn. Volgens het onderzoeksrapport is dat onterecht. Volgens de de onderzoekers zijn de overheidsorganisaties en Facebook gezamenlijk verantwoordelijk voor de verwerking van alle persoonsgegevens in verband met bezoek aan een overheidspagina. Zonder overeenkomst, zo stellen zij, heeft de overheid geen grondslag om persoonsgegevens van bezoekers te verstrekken aan Facebook als onafhankelijke derde partij. Facebook heeft Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262 3 geen grondslag om de bezoekergegevens te verwerken voor allerlei commerciële doelen. Facebook verwerkt gevoelige afgeleide gegevens over het surfgedrag, en krijgt niet de wettelijk vereiste uitdrukkelijke toestemming van pagina-bezoekers. Facebook is niet transparant over de logica van de algoritmes waarmee het bedrijf bezoekers persoonlijke informatie toont, en welke persoonsgegevens het bedrijf afleidt uit websitebezoeken en communicatieacties. Overheidsinstellingen hebben geen knop om de gegevensverwerking van hun paginabezoekers door Facebook voor commerciële doelen uit te zetten. Facebook maakt misleidend gebruik van volgcookies. Technisch gezien kan de verwerking van grootschalige gegevens door Facebook worden beschreven als bewuste onduidelijkheid door ontwerp. [obscurity by design]. Een van de doelen waarvoor Facebook gegevens verwerkt, is voldoen aan bevelen van overheidsorganisaties in derde landen zonder passende privacywetgeving, zoals Amerika. Uit de openbare rapporten van Facebook over dergelijke verstrekkingen volgt dat er een reële mogelijkheid bestaat dat persoonsgegevens over bezoeken aan Nederlandse overheidspagina’s aan Amerikaanse opsporings- en inlichtingendiensten worden verstrekt. Risico’s en risicobeperkende maatregelen In de tabel hieronder staan de 7 hoge en 1 lage beschermingsrisico’s voor de pagina-bezoekers, met de risicoverlagende maatregelen die de overheidsorganisaties en Facebook volgens het onderzoeksrapport kunnen nemen. Nr. Hoog Risico Maatregelen overheid Maatregelen Facebook 1. Onvermogen om rechten van betrokkenen uit te oefenen Stop het gebruik van Facebookpagina’s totdat Facebook zinvolle inzage biedt in de logica van zijn gegevensverwerking Zorg voor zinvolle inzage in de logica van de gepersonaliseerde inhoud, inclusief afgeleide informatie en interessevoorspellingen en stel gebruikers in staat om verkeerde gegevens te verwijderen. Bouw zinvolle tooling om een dergelijke inzage te bieden bij elke posting in de Nieuwsfeed 2. Beperkend effect op het uitoefenen van andere grondrechten Maak alle informatie ook beschikbaar op openbare webpagina’s, buiten het Facebook-platform Geef doorgelichte onderzoekers toegang tot feitelijke gegevens die Facebook verwerkt met betrekking tot populaire overheidspagina’s, om te onderzoeken of het volgen van een overheidspagina leidt tot een toename of afname van verschillende standpunten die in de personalisatie worden weergegeven. Bovendien moeten onderzoekers A/B-tests kunnen uitvoeren in een geïsoleerd lab, met modelaccounts. Momenteel verbiedt Facebook het gebruik van testaccounts. Waarschuw pagina-beheerders om inte loggen met een special paginabeheers account nadat de pagina is gemaakt met het privé account. 3. Gebrek aan transparantie over doelen van de verwerking – Breidt de gezamenlijke verantwoordelijke overeenkomst voor Insights uit naar alle gegevensverwerkingen door bezoek van overheidspagina’s, door Facebook-gebruikers en niet-gebruikers, met inbegrip van afgeleide informatie en interessevoorspellingen. Stop met het afdwingen van het gebruik van het datr-cookie bij bezoekers zonder Facebook account Standaard privacyvriendelijke instellingen gebruiken voor cookies. Gebruik geen misleidend ontwerp. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262 4 Nr. Hoog Risico Maatregelen overheid Maatregelen Facebook 4. Verlies van controle door verdere verwerkingen door Facebook Als Facebook knoppen bouwt voor dataminimalisatie: gebruik die Bouw een opt-out voor beheerders van overheidspagina’s voor verdere verwerkingen buiten de overeengekomen doelen in de gezamenlijke verantwoordelijkheids overeenkomst Stop met het afdwingen van het gebruik van het datr-cookie voor alle paginabezoekers 5. Verlies van controle door doorgifte van persoonsgegevens met derde partijen Als Facebook een manier bouwt om de gegevensopslag te beperken: kies de kortste bewaartermijn Bouw een knop voor beheerders van overheidspagina’s om de bewaartermijn zelf te bepalen van de ruwe gegevens over paginabezoeken Leg paginabezoekers uit dat ze de cookies uit hun browser moeten weggooien na het paginabezoek Stop met het afdwingen van het gebruik van het volgcookies Verwijder alle Facebook-cookies wanneer een gebruiker uitlogt. Lees alleen de apparaat-ID’s/cookies luit als er een authenticatiecookie is dat aangeeft dat de gebruiker is ingelogd Krijg uitdrukkelijke, geïnformeerde toestemming voor alle volgcookies, om rekening te houden met de gevoelige aard van informatie over het surfgedrag Krijg uitdrukkelijke, geïnformeerde toestemming voor doorgifte van gegevens aan derde partijen. 6. Verlies van controle, heridentificatie van gepseudonimiseerde gegevens door eventuele verstrekking aan Amerikaanse autoriteiten Stop met het gebruik van Facebook-pagina’s (heroverweeg dat als er een nieuwe transAtlantische gegevensovereenkomst is). Stop met de doorgifte van persoonsgegevens van bezoekers van Nederlandse overheidspagina’s aan de VS. Heroverweeg de weigering om een speciale EU-cloud te openen Geef gedetailleerde statistieken aan Nederlandse overheidsorganisaties over de verstrekkingen van persoonsgegevens van bezoekers van Nederlandse overheidspagina’s Bewaar persoonsgegevens over bezoeken aan Nederlandse overheidspagina’s niet langer dan 1 week, en maak wekelijks Insights 7. Filter bubble: gemiste berichten Nodig paginabezoekers uit om zich te abonneren op een speciale mailinglijst of een ander nietalgoritmisch communicatiekanaal Voldoe aan artikel 29 van de DSA en biedt gebruikers de mogelijkheid om een niet-gepersonaliseerde Nieuwsfeed te selecteren Stel gebruikers in staat zich aan te melden om altijd berichten van een overheidspagina in de top 10 van de Nieuwsfeed te ontvangen Conclusies Het onderzoeksrapport concludeert dat overheidsorganisaties moeten stoppen met het gebruik van Facebook-pagina’s als Facebook geen maatregelen neemt om de hoge gegevensbeschermingsrisico’s te verhelpen. De Nederlandse overheid is in gesprek met Facebook over het wegnemen van de hoge risico’s. Nederlandstalige samenvatting Human Rights Impact Assessment In opdracht van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft Privacy Company een rapport geschreven over de mensenrechtenrisico’s van het gebruik van Facebook-pagina’s door de Nederlandse overheid. Deze Human Rights Impact Assessment (HRIA) gaat over de risico’s die verbonden zijn aan het bezoeken van Facebook-pagina’s van de rijksoverheid. Het gaat om risico’s voor het recht op non-discriminatie, vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst, en vrijheid van meningsuiting en informatie. Deze HRIA moet samen worden gelezen met de beoordeling van de privacyrisico’s door het gebruik van Facebook-pagina’s in een uitgebreid DPIA-rapport. Het rapport concludeert dat het gebruik van Facebook-pagina’s door Nederlandse overheidsorganisaties een grote impact kan hebben op de mensenrechten. Door het gebrek aan transparantie (waaronder zinvolle Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262 5 inzage in de grootschalige gegevensverwerkingen bij Facebook) konden de onderzoekers de werkelijke impact niet beoordelen. Facebook gebruikt algoritmen om te bepalen welke soorten berichten ze toont aan mensen die een overheidspagina hebben bezocht. Nederlandse overheidsorganisaties hebben niet de middelen om de algoritmen die Facebook gebruikt te controleren, bij te stellen/te minimaliseren of zelfs maar uit te leggen aan bezoekers. Door het gebrek aan transparantie en gebrek aan middelen om de mogelijke negatieve gevolgen voor de personen die de overheidspagina’s bezoeken tot een minimum te beperken, moeten overheidsorganisaties ervan uitgaan dat het gebruik van Facebook-pagina’s leidt tot een hoog risico voor de mensenrechten. Facebook slaat informatie op over al het gedrag op pagina’s, zoals het openen van een bericht, de tijd die iemand besteedt aan het lezen van een bericht, het leuk vinden ervan en/of het doorsturen naar een vriend. Wanneer iemand een Nederlandse overheidspagina op Facebook bezoekt, kan dat bezoek invloed hebben op de berichten en advertenties die Facebook toont. Ook maakt Facebook gebruik van algoritmen om de inhoud te selecteren die het bedrijf aan zijn gebruikers presenteert: er is teveel informatie op Facebook. De algoritmen maken daarom selecties van alle updates van vrienden, de vrienden van hun vrienden en van de inhoud van gevolgde Pages. Deze HRIA beschrijft zes manieren waarop deze algoritmen bevooroordeeld kunnen zijn. Het rapport toont aan dat een van die typen vooroordelen zeker aanwezig is: vertekening door eenzijdige suggesties. Twee andere type vooroordelen zijn zeer waarschijnlijk aanwezig: namelijk vertekening door feedback loops (doorlopende terugkoppeling) en vertekening door optimalisatiecriteria. Dit is aangetoond via de aanbevelingen die Facebook deed tijdens het (beperkte) onderzoek voor deze DPIA en HRIA. De algoritmen van Facebook selecteerden anti-overheidsstandpunten, omdat die de meeste reacties uitlokken met vind-ik-leuks. Facebook’s keuze om berichten met de meeste vind-ik-leuks hoger te waarderen, zorgt sowieso al voor een vooroordeel. Bovendien sturen de algoritmen de gebruiker één kant op (in dit geval, naar meer anti-overheidsstandpunten). Facebook’s keuze voor een algoritme met zo’n feedback loop kan het effect versterken, omdat de belangrijkste door Facebook geselecteerde berichten de meeste kans maken op nieuwe kliks en vind-ik-leuks. De algoritmen kunnen gebruikers sturen in de richting van minder diversiteit of vertegenwoordiging van minderheden. Door de voorkeur te geven aan specifieke inhoud, kunnen algoritmes gebruikers in de richting van bepaalde acties, meningen of denkrichtingen duwen, terwijl ze andere groepen discrimineren of buiten beeld brengen. Facebook heeft in het onderzoek geen informatie gegeven over de gegevens die het bedrijf gebruikt voor zijn algoritmische beslissingen. Facebook heeft ook geen inzicht gegeven in de toegepaste logica in antwoord op de individuele inzageverzoeken. Dit gebrek aan transparantie maakt het onmogelijk exact te beoordelen welke impact de personalisering van Facebook heeft op de mensenrechten wanneer de overheid Facebook-pagina’s gebruikt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262 6 Toegang door buitenlandse overheden buiten de EU kan ook tot risico’s leiden voor de mensenrechten van de personen die een Facebook-pagina van de Nederlandse overheid bezoeken. Overheidsinstanties kunnen op allerlei manieren toegang tot de persoonsgegevens verkrijgen, door gebruik te maken van de informatie die op openbare Facebook-pagina’s staat of door onderzoek te doen naar de informatie die advertentiebedrijven verzamelen over bezoekers. Ze kunnen Facebook ook dwingen (of Facebook-medewerkers hacken/chanteren/omkopen) om profielgegevens te verstrekken die Facebook over bezoeken aan een overheidspagina heeft afgeleid. Dit kan leiden tot intimidatie of (cyber)aanvallen tegen individuele bezoekers van een overheidspagina of tot mensenrechtenschendingen wanneer deze mensen naar derde landen reizen. Zoals beschreven in de DPIA, volgt uit de rechtspraak van het Europese Hof van Justitie over doorgifte van persoonsgegevens naar Amerika dat er een reëel risico bestaat dat opsporings- en inlichtingendiensten in de VS toegang krijgen tot door Facebook verzamelde persoonsgegevens. Daarom heeft de Ierse toezichthouder op de gegevensbescherming een ontwerp-verbod uitgevaardigd op de toekomstige doorgifte van gegevens van Facebookklanten uit de EU naar de VS. Het rapport beoordeelt dat overheidsorganisaties moeten stoppen met het gebruik van Facebook-pagina’s als communicatiemiddel, vanwege de grote risico’s voor de mensenrechten van de pagina-bezoekers. Dit advies kan veranderen als Facebook zich als zeer groot online platform moet houden aan nieuwe Europese regels over digitale diensten uit de Digital Services Act, die meer verantwoording en transparantie over de risico’s van algoritmische dienstverlening voor mensenrechten verplicht voor zeer grote online platforms. Nog dit jaar zullen zeer grote online platforms zo een risico-inschatting en een overzicht van mitigerende maatregelen moeten aanleveren aan de Europese Commissie, die de naleving van die regels door Facebook als toezichthouder zal beoordelen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 32 761, nr. 262 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/245490ae-db2e-461d-a451-6d7c20af9cde
Conversietabel Wordt - Was IenM wordt Art ond. was naam art. onderdeel Art.ond. KAS2012 2013 2014 2015 2016 10.805.896 10.484.705 10.560.769 9.421.228 10.044.892 50.916 46.493 46.494 46.495 46.398 31.01 19.446 15.187 14.840 14.840 14.812 Hoofdstuk 12 Artikel 1 Water 01.01 Algemeen waterbeleid 31.05 19.143 19.114 19.114 19.114 19.114 01.02 Waterveiligheid 31.02 3.442 3.361 3.479 3.479 3.450 01.03 Waterkwaliteit en kwantiteit 31.03 5.738 5.732 5.882 5.883 5.856 01.04 Grote oppervlaktewateren 31.04 3.147 3.099 3.179 3.179 3.166 01.09 Ontvangsten 31.09 570 570 570 570 570 Artikel 2 Ruimtelijke ontwikkeling 181.778 153.717 109.605 204.285 197.102 02.01 Ruimtelijk Instrumentarium 51.02 7.535 6.403 5.286 3.286 3.269 52.04 1.655 1.560 560 960 52.08 794 2.956 2.981 2.981 60.03 6.345 3.069 2.374 461 356 60.04 3.258 3.546 3.723 3.723 3.697 39.396 30.786 26.102 25.886 25.689 75 2.968 02.02 Geo informatie 51.04 02.03 Gebiedsontwikkeling 36.01 75 75 75 75 52.04 3.209 5.589 229 218 52.06 62.614 35.769 25.720 14.202 2.559 60.01 29.688 38.102 38.909 150.447 154.430 60.03 10.100 8.875 1.725 125 125 60.04 17.109 16.987 1.921 1.921 3.934 51.09 934 934 934 934 934 64.717 49.226 55.533 40.864 31.425 34.01 6.201 5.446 2.958 2.958 2.953 34.05 7.419 7.441 7.519 2.519 0 35.04 3.070 3.054 2.954 2.954 2.954 02.04 Ruimtegebruik bodem 02.09 Ontvangsten Artikel 3 Wegen en verkeersveiligheid 03.01 Netwerk 36.01 21.815 12.532 22.303 14.792 7.938 03.02 Veiligheid 32.01 26.212 20.753 19.799 17.641 17.580 03.09 Ontvangsten 32.09 4.642 4.642 4.642 4.642 4.642 34.09 98 98 98 98 98 35.09 2.042 2.042 2.042 2.042 2.042 pagina 1 van 3 Conversietabel Wordt - Was IenM wordt was Art ond. naam art. onderdeel Artikel 4 Openbaar vervoer en Spoor 04.01 Spoor 04.02 Openbaar vervoer Artikel 5 Mainports en logistiek 05.01 Luchtvaart 05.02 Maritiem 05.09 Ontvangsten Artikel 6 Klimaat, lucht en geluid 06.01 Klimaatverandering 06.02 06.03 06.09 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder Internat. beleid, coördinatie en samenwerking Ontvangsten Art.ond. KAS2012 2013 2014 2015 2016 56.010 46.140 33.184 22.462 13.153 32.02 294 217 222 222 221 34.03 30.749 25.745 12.814 2.814 2.623 35.04 2.924 2.915 2.915 2.915 2.915 36.02 9.076 9.076 9.076 9.076 32.01 256 246 10 32.03 87 87 87 87 87 34.04 11.765 7.001 7.235 6.550 6.514 35.04 859 853 825 798 793 52.901 30.714 29.002 29.965 17.550 33.01 2.251 1.426 1.450 1.436 1.478 33.03 1.868 1.785 1.706 1.706 1.706 35.01 5.608 4.068 4.068 2.702 2.702 35.03 3.367 2.851 2.775 2.674 3.978 35.04 50 50 50 50 50 36.03 29.760 13.303 12.441 15.608 1.854 33.02 2.314 2.320 2.296 2.291 2.289 33.04 153 132 132 132 132 34.02 2.013 2.005 2.006 2.006 2.006 35.02 426 452 427 427 427 35.04 4.719 1.969 1.303 590 590 36.04 372 353 348 343 338 36.09 43.524 45.744 45.744 24.643 2.059 245.463 171.651 95.548 86.594 78.172 53.08 11.547 10.435 11.436 12.184 9.442 53.18 8.407 5.916 4.242 4.241 3.052 53.14 39.924 54.151 12.626 5.366 2.713 53.16 14.576 2.189 2.391 2.497 1.024 60.02 23.981 26.430 29.139 27.061 26.993 33.03 300 450 450 300 35.04 621 621 621 571 571 41.01 588 589 589 589 589 6.407 6.102 6.097 842 1.753 1.746 57.44 6.872 6.245 57.48 99.664 32.627 57.50 808 842 57.52 928 2.873 873 874 889 57.54 37.247 28.283 25.932 25.056 25.056 700.000 700.000 700.000 700.000 53.09 pagina 2 van 3 Conversietabel Wordt - Was IenM wordt was Art ond. naam art. onderdeel Artikel 7 Duurzaamheid 07.01 Afval en duurzaamheidagenda Art.ond. KAS2012 2013 2014 2015 2016 110.953 46.868 17.329 15.986 15.797 41.01 795 520 520 520 520 54.14 100.320 35.141 9.062 9.538 9.385 07.02 Preventie en milieugebruiksruimte 54.16 3.575 3.866 3.867 3.858 3.836 07.03 Ecosystemen en landbouw 54.26 6.263 7.341 3.880 2.070 2.056 Artikel 8 Externe veiligheid en risico's 52.781 20.602 21.868 46.599 76.249 08.01 Veiligheid chemische stoffen 56.34 4.218 3.363 3.426 3.613 3.598 56.38 1.977 1.512 1.363 1.953 1.943 08.02 Veiligheid GGO's 56.40 2.421 1.942 2.202 3.187 3.173 08.03 Externe veiligheid inrichtingen en transport 33.01 3.769 3.731 3.752 3.756 3.743 34.04 550 550 550 550 550 41.01 8.121 1.736 1.608 1.506 1.481 56.42 31.725 7.768 8.967 32.034 61.761 41.950 44.607 49.503 42.233 40.479 Artikel 9 KNMI 09.01 Weer, klimaat en seismologie 37.01 29.607 28.348 26.524 25.008 24.881 09.02 Aardobservatie 37.02 12.343 16.259 22.979 17.225 15.598 Artikel 10 ILT 145.251 129.793 124.897 118.517 117.936 10.01 ILT 38.01 145.251 129.793 124.897 118.517 117.936 10.09 Ontvangsten 38.09 882 882 882 882 882 Artikel 97 Algemeen departement 97.01 IenM-brede program. 9.408.051 9.388.477 9.661.495 8.468.160 9.121.902 41.01 17.636 17.339 17.248 15.237 15.220 41.03 7.012 6.918 6.505 6.507 6.470 97.02 Bijdr. Infrafonds 39.01 7.376.313 7.552.230 7.875.414 6.718.707 7.355.672 97.04 Bijdrage BDU 39.02 2.007.090 1.811.990 1.762.328 1.727.709 1.744.540 97.09 Ontvangsten 41.09 2.771 2.685 2.685 2.685 2.685 Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement 398.586 363.424 323.748 302.186 295.897 98.01 Personele uitgaven 98.01 246.549 219.708 191.702 173.934 170.307 98.02 materiele uitgaven 98.02 152.037 143.716 132.046 128.252 125.590 98.01 Ontvangsten 98.01 1.834 1.834 1.834 1.834 1.834 Artikel 99 Nominaal onvoorzien -3.461 -7.007 -7.437 -3.118 -7.168 99.01 Nominaal onvoorzien -3.461 -7.007 -7.437 -3.118 -7.168 99.01 pagina 3 van 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a5df6997-1ecd-42c0-9e32-ffd16d7d1468
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2011–2012 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2012Z15532 Vragen van het lid Slob (ChristenUnie) aan de minister van Veiligheid en Justitie over de sluiting van de brandweerpost in Swalmen (ingezonden 3 september 2012). Vraag 1 Bent u ermee bekend dat de veiligheidsregio Limburg-Noord heeft besloten de brandweerpost Swalmen te sluiten? Vraag 2 Klopt het dat de brandweer in deze veiligheidsregio maar in 46% van de gevallen de wettelijke opkomsttijden haalt en daarmee één van de slechtst presterende Veiligheidsregio’s van Nederland is? Vraag 3 Bent u bekend met het feit dat op zaterdag 11 augustus 2012 bij een grote brand in Roermond de opkomsttijd van de eerste tankautospuiten van Roermond 15 en 23 minuten na de alarmering was, terwijl vanuit Swalmen ondanks de dubbele afstand de eerste tankautospuit er na 11 minuten was? Vraag 4 Deelt u de mening dat, op grond van de door de Vakvereniging Brandweer Vrijwilligers beschreven voorbeelden en eerdere dekkingsplannen, de post Swalmen wel substantiële strategische en of tactische meerwaarde heeft voor de repressieve dekking en dat de brandweerbasiszorg in Roermond te kwetsbaar is?1 Vraag 5 Klopt het dat deze Veiligheidsregio normen voor de opkomsttijd hanteert die afwijken van de in artikel 3.2.1., eerste lid, van het Besluit veiligheidsregio’s opgenomen normtijden van de brandweer en dat er geen compenserende preventieve maatregelen zijn getroffen om het veiligheidsniveau weer op peil te brengen? Zo ja, deelt u de mening dat er daarmee voor deze Veiligheidsregio geen gekwalificeerd dekkingsplan is op grond waarvan dit besluit mag worden genomen en dat er eerst zo’n plan moet zijn voordat een besluit over sluiting kan worden genomen? 1 kv-tk-2012Z15532 ’s-Gravenhage 2012 brief d.d. 17 augustus 2012 van de Vereniging Brandweer Vrijwilligers aan het College van Burgemeester en Wethouders Roermond Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Vragen 1 Vraag 6 Heeft u het bestuur van de Veiligheidsregio Limburg-Noord hierop aangesproken? Vraag 7 Op welke wijze zullen in de veiligheidsregio Limburg-Noord de opkomsttijden worden verbeterd? Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/af48f3d6-6fe8-4958-a3ae-605a8117db4d
International Monetary and Financial Committee Thirty-Second Meeting October 9–10, 2015 Statement No. 32-30 Statement by Mr. Van Overtveldt Belgium On behalf of Republic of Armenia, Belgium, Bosnia and Herzegovina, Bulgaria, Republic of Croatia, Cyprus, Georgia, Israel, Luxembourg, Former Yugoslav Republic of Macedonia, Republic of Moldova, Montenegro, Kingdom of the Netherlands—Netherlands, Romania, and Ukraine Statement by Mr. Johan Van Overtveldt Minister of Finance, Belgium on behalf of Armenia, Belgium, Bosnia and Herzegovina, Bulgaria, Croatia, Cyprus, Georgia, Israel, Luxembourg, Former Yugoslav Republic of Macedonia, Moldova, Montenegro, The Netherlands, Romania and Ukraine At the 32nd International Monetary and Financial Committee Lima, Peru, October 9-10, 2015 We thank the Peruvian authorities for their hospitality in hosting our meetings. It is fitting that we meet in Lima. Peru is one of the best performing economies in the Latin American region due to sound macroeconomic fundamentals, solid policy frameworks and sustained growth of the economy. Accomplishments like Peru’s greatly contribute to making the entire Latin-America region more vibrant and dynamic. Global Economic and Financial Prospects and Policies We agree with the IMF that prospects across countries and regions remain uneven and that risks in the outlook have shifted. There is a need for a broad understanding on coherent policies in response to lower commodity prices, increased financial market volatility and asynchronous movement towards monetary policy normalization. Timely questions that the IMF has raised concern how fiscal policy can safely complement monetary policy to strengthen growth and employment in the short to medium term. Most importantly, the IMF points out that further urgency is needed in identifying structural reforms that durably lift trend growth. Outlook and risks In the euro area, a recovery is underway, which should gradually intensify with the support of continued and strong implementation of agreed policies. In the US & UK, economic activity continues to expand moderately and the labor market keeps improving. At the same time, economic growth remains moderate in Japan where fiscal consolidation continues to be important, as well as structural reforms to lift growth. Commodity exporting countries are experiencing a significant drop in both export and fiscal revenues. Growth prospects and creditworthiness have deteriorated for many emerging and frontier economies (EFEs). A sustained slowdown of Chinese output growth may further negatively affect commodity prices, growth in trading partners, and financial market sentiment and volatility. Risks to the global economy should not be neglected. Capital flows to EFEs are decelerating. Investors differentiate between countries according to varying fundamentals. Lower risk tolerance and a first step towards monetary policy normalization in the US may further reduce capital flows and increase the cost of credit, particularly for EFEs with growing domestic and external vulnerabilities. In the past years, abundant foreign liquidity and low financing costs proved a strong incentive for steady growth of credit to both public and private sectors. EFE corporate bonds have been the fastest growing segment of the global dollar credit market. Credit in US dollar and other foreign currencies add to the EFEs’ vulnerabilities if foreign debt service is not covered with stable revenues in the same currency. 2 The reform and recovery of the euro area continues. Members of the euro area have strengthened their fiscal positions and banking systems. Structural reforms have made product, services and labor markets more flexible and responsive, albeit to various degrees in different countries. Countries that implemented bold adjustments and reforms are rewarded in terms of renewed growth and employment creation. The recent growth performances of the Baltic countries, Ireland and Spain are particularly encouraging. Given the slowdown in productivity in many advanced countries, countries should not become complacent in the implementation of structural reforms since these are essential to increase growth and potential output. The functioning of the euro area has been improved with enhanced frameworks for fiscal policy, avoiding excessive macroeconomic imbalances, and stabilization mechanisms providing temporary macrofinancial assistance to euro area countries hit by severe shocks. The newly established banking union, with its operational single supervision and the forthcoming single recovery and resolution mechanism is instrumental to further strengthening the banking system and protecting public finances from financial risks. Building a genuine Capital Markets Union, based on the recently published European Commission’s Action Plan, will facilitate capital allocation, diversify financing options for the real economy and make firms less bank reliant thereby increasing the euro area’s ability to absorb shocks. Moreover, it will allow banks to more easily securitize their loan portfolios, creating space on their balance sheets for new loans. The five Presidents’ report on “Completing Europe’s Economic and Monetary Union” formulates proposals to enhance policy coordination and underlines the need for real convergence. Real convergence is required in a number of areas to bolster public support and enhance the resilience of the euro area to economic and financial shocks. Monetary Policy Normalization Monetary policy in all major high income economies continues to be accommodative. This helps to stabilize inflation expectations. At the same time, the risks of low interest rates, especially for an extended period of time should be taken into account. The low interest rate environment should not become a disincentive for governments to implement necessary reforms. Financial risks stemming from investors taking greater risks in their search for yield and potential bubbles should also be closely watched. Low interest rates can even hamper potential growth, e.g. by facilitating evergreening of loans to technically insolvent firms. Macroprudential policies should be conducted to make the financial sector more resilient to these risks. Monetary policy normalization should be carefully calibrated, in line with economic and financial conditions. Still, the economic outlook differs among economies. Monetary tightening justified by developments in the US economy may create strains in other countries, highly leveraged EFEs in particular. Those economies should strengthen their resilience. Excessive leverage, particularly in foreign currency, must be dealt with. Fundamentals should 3 be enhanced. This includes both the public and financial sector balance sheets and improved external competitiveness. A flexible exchange rate should function as a shock absorber. Adequate foreign reserves, including -if deemed necessary- by means of precautionary credit lines from the IMF and other international lenders, will help forestall or offset erratic capital outflows or a sudden stop of foreign credit. The Assets Purchase Programs will help to protect the euro area from possible adverse effects stemming from a tightening of US monetary conditions. As already shown in the April GFSR, movements in euro area long-term interest rates appear to have decoupled from rates in the US. Monetary policy must be accompanied by fiscal policies which restore and maintain sound public finances. Lifting countries’ potential growth is however primarily a goal of smart structural reforms. Let me expand on both topics in turn. Sound Public Finances Sound public finances contribute to vigorous sustainable growth and employment creation. Taxation should be efficient and fair. Public spending should provide, in a most efficient manner, public goods that are essential for the well-functioning of the economy and social cohesion. Both taxes and public spending should avoid incentives that are detrimental to sustainable economic activity, which include care for the environment. Sound public finances ensure a sustainable debt. Rather than aggravating business and financial cycles, smart fiscal policy may help dampening volatility. These are the objectives in Europe of the Fiscal Compact and of the Stability and Growth Pact. Their rules must be complied with. The flexibility within the existing rules can be used to enhance potential growth and employment. We welcome the European Commission's communication of January 2015 clarifying how economic circumstances will be taken into account when assessing, under the fiscal rules, public spending to advance growth enhancing investment and implementation of structural reforms. Needless to say that such flexibility must avoid undermining the rule-based fiscal governance framework. Many high income countries still face, sometimes large, consolidation and sustainability gaps. Low public solvency drives up the cost of financing and undermines confidence. For these countries, making progress towards robust public debt sustainability will soon pay off with renewed growth. This requires, most of the time, difficult reforms that structurally stabilise or reverse the upward trend of public current expenditures, often related to the cost of aging and the growing cost of public services that could be delivered more efficiently. Highly productive, growth enhancing public expenditures such as research and development should be supported. In many countries such spending has been cut back significantly, often as a first avenue to the needed reduction of the budget deficit. This is harmful to long term economic potential. Fiscal consolidation must continue in a growth friendly manner, highly productive investment should be prioritized in government spending. Fiscal policy must be country specific, while smart for growth, even in a consolidation phase. 4 Structural reforms to lift growth potential Analysing the causes of the lacklustre growth in high income countries and identifying remedial policies is now a primary responsibility of policymakers. We should cooperate internationally, as structural reforms are needed for both advanced economies and EFEs. We support the extra focus of the IMF attached to reforms, as we believe these are beneficial in both the short and long run. In high income countries trend productivity growth is declining. Demographic factors may add to lower output growth. Reversing these trends requires both renewed higher productivity growth and more and better use of the production factors, not least more talented workers. The decline in the capital stock per worker is widely seen as a contributing factor of the slowdown in productivity growth in high income countries. To break the bad “low growth – low investment” equilibrium, the EU Commission recently launched its “Investment Plan for Europe”. In tandem with policies of Member States to remove obstacles for investment, create talent by upgrading permanent education, training and research, and more generally enhancing confidence in the future, the Investment Plan should become an important contribution to renewed, robust, sustained and inclusive growth in the European Union. For EFEs, structural reforms are crucial to tackle bottlenecks that could also lead to catching up with high income countries in terms of productivity and in terms of the use of capital and trained labor. Rapidly growing EFEs are particularly vulnerable to financial overextension and crises. Sustained convergence requires robust institutions and policy frameworks which, in turn, guarantee adequate macroeconomic stability-oriented policies and investor confidence. Cooperation within this Committee, as part of the broader functioning of the IMF, should help the middle and low-income countries in their sustained convergence toward high income countries. The Role of the IMF With skillful management and talented staff, the IMF continues to provide high quality independent analysis, policy recommendations and timely financial support when needed. To safeguard the quality of its work, the Fund must remain adequately supported by all its members on the basis of quota. The Fund facilitates implementing policies for balanced sustained inclusive growth across the world and should maintain its position at the center of the global financial safety net It has an important role in ensuring the integration of bilateral, regional and multilateral safety nets . We look forward to future discussions on the International Monetary System. Quota and Governance Reform Legitimacy of the Fund is essential for its effectiveness and for ensuring continued strong support from all members. It is also important that the IMF has adequate financial resources to meet potential future demands and that the IMF remains a quota-based institution. That is why the effectiveness of the long-overdue 2010 Quota and Governance Reforms remains the highest priority. 5 In the absence of ratification of these reforms by the US, the countries in our group are committed to reaching a constructive agreement with the required broad consensus amongst the IMF membership on a package of interim measures and, if possible, seek to ensure that quota shares of any member do not fall below the levels agreed in the 14th Review. It must be emphasized that such an interim agreement should neither constitute nor be perceived as a substitute to the full implementation of the 2010 reforms. In the meantime, the Fund will have to continue to rely on the borrowed resources. In that respect, we encourage the Fund to undertake an extensive forward-looking analysis on future resource needs. SDR basket The Fund will soon review the valuation of the SDR. We are open to consider the inclusion of the renminbi into the SDR basket provided that it meets the relevant criteria. Any change to the SDR basket composition should safeguard the purpose and role of the SDR as an international reserve asset and contribute to the stability of the international monetary system. Fund Financial Support Fund staff has formulated initial considerations on the need for a debt reprofiling in the context of its exceptional access policy, when market access has been lost and public debt is assessed to be sustainable but not with high probability, in combination with the removal of the systemic exemption from the exceptional access criteria. These initial considerations are sensible. The IMF should continue its work on the lending framework and, more broadly, on the sovereign debt restructuring work program, in line with its role as the primary forum where these issues are discussed. The Executive Board should soon consider more advanced proposals and review its policy of lending to countries with arrears (lending into arrears). In our constituency, Armenia, Cyprus, Georgia and Ukraine currently benefit from Fund support. Ukraine is implementing a comprehensive program of adjustment and reform with strong support of the IMF. In very difficult circumstances, the authorities’ courageous actions and the people’s determination to break with the past have started to pay off. Ukraine is building the institutions and restoring the social safety net needed to firmly bring the country on a convergence path with Europe. The debt restructuring helps regain sustainability and macroeconomic stability. Ukraine needs and deserves the continued strong support of the international community. Fund advice and surveillance The Managing Director is correct to keep the Fund an agile institution. This requires cooperation with the World Bank, OECD, ILO and other international organizations. Agility is shown when Fund advice and surveillance respond ahead of the rapidly changing challenges for its members. Risks related to geopolitical tensions, tighter financing conditions, volatile exchange rates and strains for financially overextended corporate and financial sectors require particular attention. Low potential growth, demographic developments and climate change are serious threats to future prosperity. We welcome that the Fund will enhance its understanding of how 6 structural reforms in specific country circumstances will positively affect long term economic performance. We appreciate recent work on growing inequality and what the policy response should be. The Fund should follow-up in its daily work. Making growth more inclusive is a widely shared objective. The Fund’s analysis of countries’ growth performance should contribute to the debate on how to make growth more inclusive. In that respect, we stress that the IMF can make an important contribution to the development of low income countries through its mandate and the global Sustainable Development Goals (SDGs). The IMF can identify country-specific policies, which could be addressed with IMF surveillance and capacity building support, and can contribute to adequate financing for development. Global challenges require a multilateral response. Both climate change as well as migration can have a macroeconomic impact, in particular on vulnerable countries and regions. The Fund can support the transition to a low-carbon economy through its surveillance by for example incorporating analyses on the impact of climate related risks on the financial sector and public finances. The IMF can also use its policy advice and technical assistance to provide tailored support to countries that are facing extraordinary fiscal and structural challenges as a result of irregular migration flows. We encourage the IMF to advise on a wider scope of issues, whilst remaining within its mandate and cooperating with development partners and other financial institutions. High quality statistics are critical for informed policymaking. The Fund must steer a wide ranging review of how national accounts and statistics should evolve in this changing world of digitally performed services that increasingly replace physical manufacturing. Administrative Budget To function well, the Fund needs adequate administrative resources. Cost accounting will help the Fund operate with the highest standards of excellence in a cost effective manner. We believe that adequate budgeting is crucial, including prioritization of the Fund’s work. The Fund should lead by example and use its budgetary resources economically to fulfill its mandate in the most effective way.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/bcfd7c10-1dcd-40a6-9aca-6c6854497a9e
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013–2014 26 956 Beleidsnota Rampenbestrijding Nr. 188 MOTIE VAN HET LID VAN TONGEREN Voorgesteld 17 december 2013 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat het Rijk met de Wet generiek toezicht beschikt over de mogelijkheid om namens het bevoegd gezag op te treden bij Brzo-bedrijven; overwegende dat het huidige handhavingssysteem ingewikkelder wordt als een RUD onder politieke verantwoordelijkheid komt te staan van meerdere bestuursorganen; verzoekt de regering, voorlopig geen nieuwe wettelijke interventiebevoegdheden voor het Rijk in te voeren, maar de bestaande mogelijkheden beter te benutten, en gaat over tot de orde van de dag. Van Tongeren kst-26956-188 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 26 956, nr. 188
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b5f97379-cfa8-4499-aeed-3facb2120984
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 25 295 Infectieziektenbestrijding Nr. 952 MOTIE VAN HET LID DIJKHOFF C.S. Voorgesteld 4 februari 2021 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat we hopelijk over enige tijd weer ruimte hebben voor versoepeling van de coronamaatregelen; overwegende dat veel sectoren schade lijden door deze maatregelen en reikhalzend uitkijken naar mogelijke versoepeling, en dat het niet wenselijk is dat de ene sector volledig opengaat terwijl de andere dicht moet blijven; overwegende dat diverse sectoren slimme plannen hebben liggen om voorzichtig te versoepelen; verzoekt de regering, in samenspraak met deze sectoren te bezien hoe we de ruimte die hopelijk ontstaat eerlijk over deze sectoren kunnen verdelen en daarover met hen in gesprek te gaan, en gaat over tot de orde van de dag. Dijkhoff Jetten Segers Pieter Heerma Wilders Van der Staaij kst-25295-952 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 25 295, nr. 952
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/46070487-d2f5-4e43-9265-4689806e8717
Regeling van de Minister voor Langdurig Zorg en Sport van , houdende de wijziging Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling 2020-2022 in verband met het verlengen van de regeling Kenmerk 3385998-1031389-MEVA De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-Subsidies; Besluit: Artikel I De Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling 2020-2022 wordt als volgt gewijzigd: A In artikel 11 wordt ‘1 januari 2023’ vervangen door ‘1 januari 2025’ en ‘20202022’ door ‘2020-2025’. B Bijlage 1 komt te luiden: Bijlage 1. Subsidiebedrag per opleidingsplaats per fte: nr. zorgopleiding Subsidiebedrag per opleidingsplaats per jaar € 48.100,- 1. Gezondheidszorgpsycholoog in ggz 2. Klinisch psycholoog in ggz € 90.400,- 3. Psychiater in ggz € 91.300,- 4. Psychotherapeut in ggz € 61.200,- Pagina 1 van 4 Kenmerk 5. Klinisch Neuropsycholoog in ggz € 94.900,- 6. Verpleegkundig specialist ggz € 89.300,- 3385998-1031389-MEVA Prijspeil 2022 Artikel II Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst. De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder Pagina 2 van 4 TOELICHTING Kenmerk 3385998-1031389-MEVA Algemeen De onderhavige regeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggz-instelling 2020-2022 (hierna: Subsidieregeling). De wijziging ziet op het verlengen van de regeling en het actualiseren van de subsidiebedragen. De Subsidieregeling ziet op de financiering van de opleidingen tot gezondheidszorgpsycholoog, psychotherapeut, klinisch psycholoog, klinisch neuropsycholoog, psychiater en verpleegkundig specialist ggz in de jeugd ggz. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt de Subsidieregeling met twee jaar verlengd. Uit de ‘Evaluatie Subsidieregeling Opleidingen in een Jeugd ggzinstelling 2015–2019’ van april 2019 blijkt dat de Subsidieregeling effectief en doeltreffend is. De Subsidieregeling accommodeert het opleiden in de jeugd ggz. Zonder de Subsidieregeling zou er minder of zelfs mogelijk niet worden opgeleid in de jeugd ggz, omdat opleidende jeugd ggz instellingen niet in aanmerking kunnen komen voor de beschikbaarheidsbijdrage voor medische vervolgopleidingen op basis van de Wet marktordening gezondheidszorg. De evaluatie ondersteunt het gevoerde beleid en pleit voor voortzetting. Uit deze evaluatie blijkt wel dat er vragen zijn over de doelmatigheid van de Subsidieregeling. De Subsidieregeling draagt namelijk in de jeugd ggz voor een selectief deel bij aan de realisatie van de benodigde opleidingscapaciteit in de algemene ggz sector, namelijk voor slechts 1%. Mede daarom wordt op basis van lopend onderzoek gezocht naar een passende structurele oplossing, bij voorkeur aansluitend bij overheidsfinanciering van alle medische vervolgopleidingen in de ggz sector. In afwachting op de resultaten van genoemde onderzoek zal een beslissing genomen worden over hoe financiering van deze opleidingen na 1 januari 2025 het beste vorm gegeven kan worden. Ten slotte heeft de verlenging van de werkingsduur van deze Subsidieregeling een verwaarloosbare impact op de administratieve lasten en nalevingskosten, omdat er geen inhoudelijke wijzigingen worden doorgevoerd. Artikelsgewijs Artikel I Onderdeel A In artikel 11 is de vervaldatum van de Subsidieregeling aangepast. De Subsidieregeling vervalt per 1 januari 2025. Voorts is in de citeertitel ‘2020–2022’ vervangen door ‘2020–2025’. Onderdeel B De tabel met subsidiebedragen per opleidingsplaats per jaar is geactualiseerd. Dit in verband met de herziening van de vergoedingsbedragen voor (medische) vervolgopleidingen in de ggz per 2022, op basis van uitgevoerd kostprijsonderzoek door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). En in verband met de jaarlijkse ontwikkeling van de arbeidskosten (ova) en materiële kosten van opleidingen in 2022. Artikel II Pagina 3 van 4 In afwijking van de systematiek van vaste verandermomenten bij regelgeving (VVM), treedt deze wijzigingsregeling in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Deze wijzigingsregeling wordt zo spoedig mogelijk bekend gemaakt om duidelijkheid te bieden over de mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor 2023. De subsidieaanvragen voor 2023 moeten vóór 1 oktober 2022 worden ingediend. Voorts ziet de wijziging van de subsidiebedragen op het studiejaar 2022 en dienen in dit jaar te worden verwerkt. Kenmerk 3385998-1031389-MEVA De Minister voor Langdurige Zorg en Sport, C. Helder Pagina 4 van 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/89a91070-a07c-423b-9fd3-63cb3e5fc1ec
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013–2014 21 501-20 Europese Raad 21 501-07 Raad voor Economische en Financiële Zaken Nr. 854 BRIEF VAN DE MINISTER PRESIDENT, MINISTER VAN ALGEMENE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 30 april 2014 Naar aanleiding van een verzoek van de commissie voor Europese Zaken van heden informeer ik u graag als volgt. De ontmoeting met de voorzitter van de Europese Raad, de heer Van Rompuy, op 5 juni 2012 waarover de Volkskrant vandaag bericht, vond plaats tijdens het dieptepunt van de crisis in de eurozone. De verstrengeling tussen de overheid en financiële instellingen in diverse lidstaten baarde grote zorgen. De vraag was aan de orde of het EFSF en het ESM – toen nog in oprichting – voldoende stevig zouden zijn om het vertrouwen te herstellen en de situatie het hoofd te bieden. Sommige lidstaten pleitten op dat moment voor het invoeren van eurobonds. De voorzitter van de Europese Raad bezocht Nederland in het kader van zijn consultaties over versterking van de EMU. Hij had kort daarvoor van de Europese Raad de opdracht gekregen hierover een notitie op te stellen («Naar een echte EMU»). Er is – anders dan de Volkskrant meldt – toen niet gesproken over «contracten». Daar was immers in die periode nog geen sprake van, maar pas maanden later. Wel kwam de Nederlandse inzet bij het versterken van de EMU aan de orde, op basis van de Kamerbrief van september 2011. Het doorvoeren van structurele hervormingen en het nakomen van gemaakte afspraken staan daarin centraal. Het kabinet was er tegen het pad op te gaan richting een transfer-Unie met bijbehorende instrumenten, zoals door sommige lidstaten bepleit. Dat zou niet in het Nederlands belang zijn. Deze boodschap is in stevige termen aan de heer Van Rompuy meegedeeld tijdens de ontmoeting in het Catshuis. De steun die bij diverse Kamerdebatten voor deze positie is verkregen maakte het mogelijk aan te geven dat Nederland hiermee niet akkoord zou kunnen gaan en eventueel bereid was dit te blokkeren. Nederland stond zoals bekend in de afwijzing van de transfer-Unie niet alleen. kst-21501-20-854 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014 Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 21 501-20, nr. 854 1 In het Volkskrant-interview zegt de heer Van Rompuy zelf dat hij zich niet herinnert dat de Nederlandse positie zo sterk werd verwoord als de vraagstelling van de journalist doet vermoeden. In het boek van de ER-voorzitter – aanleiding voor het interview – staat niets over een eventueel uittreden van Nederland uit de eurozone, wat overigens nooit door het kabinet is overwogen. De Minister-President, Minister van Algemene Zaken, M. Rutte Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 21 501-20, nr. 854 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/480908ab-4f2d-456a-9f66-a053e847de32
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2013–2014 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 2957 Vragen van het lid Leijten (SP) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de beloning van interim-adviseur van het Kennemer Gasthuis (ingezonden 4 juli 2014). Antwoord van Minister Schippers (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (ontvangen 9 september 2014). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2537. Vraag 1 Wat vindt u ervan dat het Kennemer Gasthuis de Wet normering topinkomens (WNT) wil ontduiken door haar bestuurder «interim-adviseur» te noemen, en deze man veel meer dan 130% van het ministerssalaris betaalt?1 Antwoord 1 Zie het antwoord op vraag 2 uit de vragenset van de PvdA. Vraag 2 Waarop baseerde u uw antwoord dat u er vertrouwen in had dat het Kennemer Gasthuis deze man volgens de wet zou belonen? Had u dit afgestemd met het ziekenhuis? Zo neen, op welke bron baseerde u uw antwoord?2 Antwoord 2 Ten tijde van uw vraag (17 januari 2013) en ook volgens diezelfde vraag, was er toen sprake van een aanstelling als bestuurder. En het was algemeen bekend dat de Wnt op 1 januari 2013 in werking was getreden. Ik denk dat ik er van uit mag gaan dat iedereen de wet naleeft. Indien er twijfel is, is er een toezichtsinstrumentarium beschikbaar. 1 2 ah-tk-20132014-2957 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2014 http://www.rtlnieuws.nl/economie/home/ziekenhuis-betaalt-fop-adviseur-vier-ton http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2013/02/11/ beantwoording-kamervragen-over-toetreding-op-interim-basis-tot-raad-van-bestuurkennemergasthuis.html Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel 1 Vraag 3 Hoe oordeelt u over de reactie van het ziekenhuis dat deze man zijn geld «waard» is? Erkent u dat deze reactie tekenend is voor de verziekte bestuurscultuur in de zorgsector?3 Antwoord 3 Iedere werknemer voegt waarde toe aan een organisatie. De beloning van werknemers is over het algemeen gebaseerd op hun functiezwaarte en de daaraan verbonden functiewaardering. Daardoor ontstaat een consistent loongebouw met logische onderliggende beloningsverhoudingen die gelegitimeerd worden door het verschil in functiezwaarte. Alle werknemers hebben dan een toegevoegde waarde die groter is dan hun loonkosten. Maar meestal is het onduidelijk/ondoenlijk om de toegevoegde waarde binnen een organisatie precies toe te rekenen aan de verschillende werknemers. In dit specifieke geval speelt dan voor het loongebouw ook nog het kader mee dat in de Wnt is vastgesteld. In dat licht is de reactie van het ziekenhuis waar u aan refereert, een verkeerde. Vraag 4 Kunt u uitleggen dat een interim-mer die 250 gedwongen ontslagen op zijn conto heeft zijn topsalaris «waard» is? Geldt tegenwoordig «hoe meer mensen je ontslaat, hoe hoger de beloning»? Kunt u uw antwoord toelichten? Antwoord 4 De relatie die u in uw vraag legt, kan ik niet delen. Voor de wijze waarop ik vind dat een beloning moet worden vastgesteld, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3. Vraag 5 Klopt het dat deze interim-adviseur ook nog eigen adviseurs met hoge beloningen heeft meegenomen? Bent u bereid dit uit te zoeken? Zo neen, waarom niet? Antwoord 5 Het is niet mijn taak om de bedrijfsvoering van zorginstellingen door te lichten. Het is mijn taak om er op toe te zien dat er kwalitatief verantwoorde zorg wordt geleverd, tegen aanvaardbare prijzen. Vraag 6 Hoeveel verdient adviesbureau Boer en Croon aan deze interim-adviseur? Antwoord 6 Dat is mij niet bekend. Vraag 7 Hoe beoordeelt u de handelwijze van Boer en Croon in relatie tot zijn eigen gedragscode die vermeldt: «Vergoedingen: redelijk en rechtmatig. We streven er altijd naar de geleverde prestaties in balans te laten zijn met de prijs die hiervoor wordt betaald. Een vergoeding moet redelijk en rechtmatig zijn en in verhouding staan tot de geleverde kwaliteit van onze dienstverlening en verantwoordelijkheden die wij aanvaarden.»?4 Antwoord 7 Het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen. Wat volgens het kabinet een redelijke vergoeding voor topfunctionarissen in de publieke en de semipublieke sectoren is, is inmiddels met de Wnt vastgelegd. 3 http://www.rtlnieuws.nl/sites/default/files/content/documents/2014/07/02/ Persverklaring%20bezoldiging%20MvdVorst.pdf 4 http://content1d.omroep.nl/urishieldv2/ l27m0905b52f7b55ce2a0053b46b34000000.821cae4614df19f90488cb2a45596085/nos/docs/ 020714_boerkroon.pdf Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel 2 Vraag 8 Hoeveel adviseurs/bestuurders detacheert Boer en Croon in de zorgsector? Hoe is het met de beloning van deze adviseurs/bestuurders gesteld? Bent u bereid dit te onderzoeken? Zo neen, waarom niet? Antwoord 8 Zie mijn antwoord op vraag 5. Vraag 9 Welke andere adviesbureaus leveren (interim-) bestuurders aan de zorgsector? Bent u bereid hier navraag naar te doen bij de NVZ, Actiz, VGN en andere werkgeversorganisaties in de zorg? Antwoord 9 Zie mijn antwoord op vraag 5. Vraag 10 Worden de Boer en Croon-fop-contracten om de WNT te omzeilen door meer adviesbureaus toegepast? Als u dit niet weet, wilt u dit dan uitzoeken? Antwoord 10 Zie het antwoord op vraag 5. Ik zal bekijken of het controleprotocol voor de jaarverslagen van de zorginstellingen op dit punt aanscherping behoeft zodat degenen die als topfunctionaris optreden, ook als topfunctionaris worden verantwoord. Vraag 11 Vindt u dat er plaats is voor adviesbureaus die interim-adviseurs/bestuurders leveren aan zorginstellingen, terwijl zij vinden dat de Wet normering top inkomens niet voor hen geldt? Zo neen, hoe gaat u deze adviesbureaus in de toekomst weren? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Antwoord 11 Ik wil er op wijzen dat VWS geen rol heeft in de personele beslissingen die op instellingsniveau worden genomen. Het verlenen van keurmerken aan advies-, interim- en uitzendbureaus zie ik niet als een van mijn taken. Wat de toepasbaarheid van de Wnt betreft, geldt niet de mening van een adviesbureau, maar geldt de wet. Zie ook mijn antwoord op vraag 5. Vraag 12 Erkent u dat door uw besluit dat de jaarrekeningen van ziekenhuizen dit jaar geen goedkeurende verklaring behoeven er geen publicatieplicht geldt, waardoor er geen inzicht in de beloningen van bestuurders bij ziekenhuizen zal komen? Vindt u dit wenselijk? Zo neen, hoe gaat u wel inzicht in de beloningen eisen? Zo ja, kunt u dat uitleggen? Antwoord 12 Hier is sprake van een misverstand. De Wnt-gegevens over 2013 van alle zorginstellingen moesten gewoon op de uiterste datum in de Wnt genoemd (1 juli), worden aangeleverd, voorzien van een accountantsverklaring. Toelichting: Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Kerstens en Bouwmeester (beiden PvdA), ingezonden 4 juni 2014 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 2942). Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d37afeda-c70d-4682-b3a0-c58fcc816492
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Wijziging van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2014 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) Vergaderjaar 2014–2015 34 085 XII VOORSTEL VAN WET 28 november 2014 Artikel 2 De begrotingsstaat inzake de agentschappen voor het jaar 2014 wordt gewijzigd, zoals blijkt uit de desbetreffende bij deze wet behorende staat. Artikel 3 De vaststelling van de begrotingsstaat geschiedt in duizenden euro’s. Artikel 4 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 december van het onderhavige begrotingsjaar. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven op of na de datum van 1 december, dan treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van dat Staatsblad en werkt zij terug tot en met 1 december van het onderhavige begrotingsjaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 085 XII, nr. 1 1 De departementale begrotingsstaat van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2014 wordt gewijzigd, zoals blijkt uit de desbetreffende bij deze wet behorende staat. Artikel 1 Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten: Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat de noodzaak is gebleken van een wijziging van de departementale begrotingsstaat van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) en van de begrotingsstaat inzake de agentschappen van dit ministerie, alle voor het jaar 2014; Zo is het, dat Wij, met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze: Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz. Nr. 1 kst-34085-XII-1 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014 Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven De Minister van Infrastructuur en Milieu, Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 085 XII, nr. 1 2 Wijziging van de begrotingsstaat van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2014 (Tweede suppletoire begroting) (Bedragen x € 1.000) Art. Omschrijving (1) (2) (3) Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) 1e suppletoire begroting Mutaties (+ of –) 2e suppletoire begroting Verplichtingen TOTAAL Uitgaven Ontvangsten 10.253.769 261.273 Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten – 226.553 – 32.785 Verplichtingen Uitgaven Ontvangsten – 116.866 – 12.893 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 085 XII, nr. 1 34.814 83.393 136.319 28.575 5.734 5.348 20.183 4.963 50.581 32.060 12.707 25.803 39.731 85.558 105.979 33.119 7.531 24.424 34.291 5.303 59.422 49.383 13.530 28.134 30 0 934 6.782 0 0 44.851 0 200.000 0 0 2.369 5.033 110 – 44.981 3.167 3.107 1.440 – 414 – 43 5.261 6.325 1.982 – 2.562 2.429 -80 4.109 2.134 1.500 4.229 – 267 –9 10.443 – 594 435 – 765 0 0 0 0 0 0 0 0 – 53.000 0 0 350 3.037 2.132 29.412 4.193 24.660 24.427 1.172 – 391 34.980 4.523 8.096 – 2.858 695 – 551 – 12.350 – 910 8.115 12.779 – 12.281 – 416 – 628 – 4.214 4.787 – 5.709 0 0 666 – 2.042 122 135 407 141 – 20.000 0 0 1.213 24 25 26 Beleidsartikelen Waterkwantiteit Waterkwaliteit Ruimtelijke ontwikkeling Wegen en verkeersveiligheid OV-keten Spoor Luchtvaart Scheepvaart en Havens Klimaat Lucht en Geluid Duurzaamheid Externe veiligheid en risico’s Meteorologie, seismologie en aardobservatie Handhaving en toezicht Brede doeluitkering Bijdrage investeringsfondsen 33.190 129.559 1.779.634 7.452.327 33.926 129.559 1.819.189 7.452.327 0 0 0 0 1.642 – 252 143.582 – 455.203 39 – 252 165.720 – 460.480 0 0 0 0 2.788 – 12.826 25.903 – 88.347 2.788 – 12.826 4.885 – 83.070 0 0 0 0 97 98 99 Niet-beleidsartikelen Algemeen departement Apparaat van het kerndepartement Nominaal en onvoorzien 27.205 323.235 – 14.543 27.206 319.700 – 14.543 3.873 2.434 0 2.276 – 4.123 – 4.379 3.014 4.513 37.329 1.449 3.616 14.800 25.609 – 15.429 18.922 25.587 – 20.761 – 22.786 13.192 8.073 – 14.800 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 3 Wijziging van de begrotingsstaat inzake de verplichtingen-kasagentschappen (Tweede suppletoire begroting) Begroting 2014. Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) (Bedragen x € 1.000) (Bedragen x € 1.000) Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) 1e suppletoire begroting Mutaties (+ of –) 2e suppletoire begroting Totaal baten Totaal lasten Saldo baten en lasten Totaal baten Totaal lasten Saldo baten en lasten Totaal baten Totaal lasten Saldo baten en lasten Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) Rijkswaterstaat Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) 56.573 2.341.980 143.883 7.952 56.573 2.332.980 143.883 7.952 0 9.000 0 0 – 92 8.304 – 252 – 341 – 92 8.304 – 252 – 341 0 0 0 0 3.929 289.288 2.182 – 416 3.042 323.288 4.870 – 1.180 887 – 34.000 – 2.688 764 Totaal 2.550.388 2.541.388 9.000 7.619 7.619 0 294.983 330.020 – 35.037 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 085 XII, nr. 1 (Bedragen x € 1.000) Oorspronkelijk vastgestelde begroting Mutaties (+ of –) 1e suppletoire begroting Mutaties (+ of –) 2e suppletoire begroting Totaal kapitaal uitgaven Totaal kapitaal ontvangsten Totaal kapitaal uitgaven Totaal kapitaal ontvangsten Totaal kapitaal uitgaven Totaal kapitaal ontvangsten Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) Rijkswaterstaat (RWS) Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) – 6.580 – 126.100 – 2.000 – 1.100 4.345 76.100 – 58 700 – 2.374 – 195 – 11.614 – 579 – 2.374 – 195 – 11.614 – 579 – 142 43.100 0 0 – 4.345 – 32.100 0 0 Totaal – 135.780 81.087 – 14.762 – 14.762 42.958 – 36.445 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/01f3cdd6-bb74-4405-9080-1cecadc1344c
10de vergadering Dinsdag 7 oktober 2008 Aanvang 14.00 uur Voorzitter: Verbeet Tegenwoordig zijn 145 leden, te weten: Aasted-Madsen-van Stiphout, Agema, Anker, Aptroot, Arib, Atsma, Azough, Van Baalen, Bashir, Van Beek, Besselink, Bilder, Biskop, Blanksma-van den Heuvel, Blok, Blom, Van Bochove, Boekestijn, Boelhouwer, Van Bommel, Bosma, Bouchibti, Bouwmeester, Brinkman, Ten Broeke, Van der Burg, Van de Camp, Çörüz, Cramer, Van Dam, Depla, Dezentjé Hamming-Bluemink, Dibi, Tony van Dijck, Jan Jacob van Dijk, Jasper van Dijk, Van Dijken, Dijsselbloem, Diks, Eijsink, Ferrier, Fritsma, Van Geel, Van Gent, Gerkens, Van Gerven, Gesthuizen, Gill’ard, Graus, Griffith, Van Haersma Buma, Van der Ham, Hamer, Haverkamp, Heerts, Heijnen, Hessels, Van Heugten, Van Hijum, Ten Hoopen, Irrgang, Jacobi, Jager, Jansen, Joldersma, Jonker, Kalma, Kamp, Kant, Karabulut, Knops, Koopmans, Koppejan, Koşer Kaya, Kraneveldtvan der Veen, De Krom, Kuiken, Langkamp, Leerdam, Van Leeuwen, Leijten, Lempens, Luijben, Madlener, Marijnissen, Mastwijk, Van Miltenburg, Neppérus, De Nerée tot Babberich, Nicolaï, Omtzigt, Ormel, OrtegaMartijn, Ouwehand, De Pater-van der Meer, Pechtold, Polderman, Poppe, Van Raak, Remkes, Roefs, Roemer, De Roon, De Rouwe, Rutte, Samsom, Sap, Schermers, Schinkelshoek, Schippers, Slob, Smeets, Smilde, Smits, Snijder-Hazelhoff, Spekman, Spies, Van der Staaij, Sterk, Tang, Teeven, Tichelaar, Timmer, Van Toorenburg, Uitslag, Ulenbelt, Van Velzen, Vendrik, Verbeet, Verdonk, Vermeij, Vietsch, Van der Vlies, Voordewind, Vos, Jan de Vries, Van Vroonhoven-Kok, Waalkens, Weekers, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Wilders, Willemsevan der Ploeg, De Wit, Wolbert en Zijlstra, en mevrouw Ter Horst, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de heer Van Middelkoop, minister van Defensie, de heer Eurlings, minister van Verkeer en Waterstaat, mevrouw Verburg, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de heer Klink, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, mevrouw Vogelaar, minister voor Wonen, Wijken en Integratie, en mevrouw Van Bijsterveldt-Vliegenthart, staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Tweede Kamer Vragenuur Aan de orde is het mondelinge vragenuur, overeenkomstig artikel 136 van het Reglement van Orde. Vragen van het lid Çörüz aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over uitlatingen van de korpschef van de regiopolitie HollandsMidden over de problemen in Gouda. © De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. In de Volkskrant van afgelopen vrijdag hebben wij de uitlatingen mogen lezen van korpschef Stikvoort van de regiopolitie HollandsMidden over de discussie in de Tweede Kamer naar aanleiding van de toestanden in Gouda. De korpschef zegt onder meer dat Kamerleden een betrekkelijk klein incident hebben opgeklopt en dat de Kamer het imago van Gouda heeft kapotgemaakt. Misschien geldt dit voor een deel van de Kamer, maar het geldt zeker niet voor alle fracties. Uit de woorden van de korpschef zou kunnen worden opgemaakt dat er in Gouda geen sprake is van een serieus probleem en dat de Kamer overdrijft. De vraag is of dit soort uitspraken bijdraagt aan effectieve oplossingen, niet alleen in Gouda, maar ook in de steden die met soortgelijke problemen worden geconfronteerd. Wij willen een keiharde aanpak van de problemen, omdat de problemen in Gouda en in andere steden niet van vandaag of gisteren zijn. Wat mij betreft: geen woorden, laat staan schrille woorden, maar daden, krachtige daden! Wij gaan over onze toon en wij gaan over onze toonhoogte. Ik heb de volgende vragen aan de minister van Binnenlandse Zaken. In de eerste plaats vraag ik of de minister het met mij eens is dat het niet aan de korpschef is om zich publiekelijk uit te laten over de politieke toonhoogte. In de tweede plaats: deelt de minister het met de CDA-fractie dat er wel degelijk redenen zijn in Gouda en in andere steden om met een effectieve aanpak te komen en dat uitspraken zoals korpschef Stikvoort die heeft gedaan, hieraan niet bijdragen? In de derde plaats: is er afstemming geweest tussen de korpschef en de burgemeester van Gouda? In de vierde plaats: is er afstemming geweest tussen de korpschef en de korpsbeheerder? Tot slot: is er afstemming geweest tussen de korpsbeheerder en de minister? 7 oktober 2008 TK 10 10-645 © problematiek en over de vraag hoe wij elkaar kunnen helpen om die problematiek, die echt ernstig is op een aantal plekken, daadwerkelijk op te lossen. Minister Ter Horst: Voorzitter. De vragen van de heer Çörüz hebben betrekking op de uitspraken die door een korpschef zijn gedaan over de kwestie in Gouda. Hij vraagt mij of deze uitspraken bijdragen aan een effectieve aanpak van de problematiek in Gouda. Ik heb het debat in de Kamer over de situatie in Gouda, waar geen bussen reden, zo ervaren dat zij zich druk maakt over wat er in Gouda gebeurt. De Kamer ziet dit als een ernstige problematiek, zij heeft deze aan de orde willen stellen en zij heeft hiervoor oplossingen willen aandragen. Zo was ook de toon van onze interactie; ik heb gezegd dat ik elke suggestie waardeer die een bijdrage kan leveren aan de oplossing van de problematiek, en dat alle suggesties serieus zullen worden bekeken. De woordvoerders van de fracties hebben hun eigen terminologie gebruikt om de urgentie van de problematiek zoals die werd ervaren, te kenschetsen. Ik heb in ieder geval een verschil in terminologie, maar ook in warmte kunnen waarnemen. De heer Çörüz vraagt mij wat ik vind van de uitspraken van de korpschef. Net zoals de heer Çörüz zich medeverantwoordelijk wil maken voor de oplossing van de problematiek en wil aangeven dat de problematiek ernstig is, zo heeft de korpschef willen aangeven dat hij zich betrokken voelt bij de oplossing van de problematiek en dat hij voor zijn mensen wil staan. Hij heeft daarin de nuance over de uitlatingen in de Kamer in haar totaliteit uit het oog verloren. De heer Çörüz zegt: het gold toch niet voor ons allemaal? De meetlat van de korpschef hanterend, is het mogelijk om daarin nuance aan te brengen. Nogmaals, ik zie de opmerkingen van de korpschef als een manier om iets duidelijk te maken, ook in de richting van zijn politieagenten, van wie ook hier altijd wordt gezegd dat dit de mensen zijn die ’’met hun poten in de modder staan’’. Welnu, dat staan ze nu ook in Gouda om daar het probleem op te lossen. Ik vind dan ook dat de heer Çörüz begrip moet opbrengen voor een korpschef die daarvoor opkomt. Overigens staat de korpschef hier niet alleen in. Ik heb begrepen dat ook de Kamer de brief heeft gekregen van de korpsbeheerder. Het ligt ook op zijn weg om aan te geven hoe hij hiernaar kijkt. Hij geeft ook duidelijk aan dat hij de overwegingen die de korpschef heeft, namelijk het belang van het agenderen van de kwestie en het zoeken van oplossingen, ondersteunt. Verder heeft de heer Çörüz gevraagd of er overleg is geweest tussen korpschef en korpsbeheerder. Ik heb al aangegeven dat dit het geval is, want anders hadden wij van de korpsbeheerder geen brief gehad. Dus dat is volgens mij in goed overleg gegaan. Dan de vraag of er overleg is geweest tussen de politie van Gouda dan wel de korpsbeheerder en mij. Ik vermoed dat de heer Çörüz verwijst naar de recentere activiteiten in Gouda. Ik laat mij zeer frequent informeren over wat er gebeurt, overigens niet alleen in Gouda maar ook bijvoorbeeld in Amsterdam. Zoals bekend, doen wij dat in de vorm van ambtsberichten. Als ik het nodig acht om persoonlijk met mensen te spreken dan doe ik dat ook. Naar aanleiding van de bespreking die wij hier de vorige week hebben gehad, spreken de minister van Justitie en ik binnenkort met de burgemeesters en waarschijnlijk ook met vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en de politie over de Marokkanen- De heer Pechtold (D66): Ik vraag de minister om in het contact met Gouda de korpschef te complimenteren met het feit dat hij zo voor zijn mensen is gaan staan. Ik vraag haar ook om in het contact met Gouda de burgemeester te complimenteren met het feit dat hij Tweede Kamer 7 oktober 2008 TK 10 Vragenuur De heer Çörüz (CDA): Voorzitter. Ik vind de beantwoording eigenlijk wel zorgelijk. Het is op zichzelf helemaal geen probleem als een korpschef voor zijn mensen gaat staan. Ik begrijp echter dat de minister zegt: zoals u dat hier heeft gedaan, heeft ook de korpschef een beetje geopereerd. De vraag is evenwel of een korpschef zich publiekelijk moet uitlaten over het debat dat in deze Kamer wordt gevoerd. Het is een democratisch debat dat wij als Kamerleden voeren met bewindslieden. Is het dan – dat is het principiële – aan de korpschef om zich publiekelijk uit te laten over de toon dan wel de toonhoogte die hier wordt gebezigd? In het debat van vorige week heb ik ook gezegd dat lokaal veiligheidsbeleid niet kan zonder de belangrijke inzet van politie. Ook is toen gewisseld dat er in Gouda veel vacatures zijn waar de politie tegenaan loopt. Hoe gaat de minister de problemen in Gouda en vele andere steden tackelen en oplossen als er zo veel vacatures zijn? Minister Ter Horst: Voorzitter. Iedereen weet dat als hij een uitspraak doet over de Kamer hij dat onmiddellijk als een soort boemerang terugkrijgt. Ik zie de Kamer als zelfbewust genoeg om dat ook te doen; het gebeurt bijna automatisch. Als de heer Çörüz mij vraagt of het aan de korpschef is om uitspraken te doen over de toonhoogte van de Kamer, dan zeg ik: ik denk het niet, en eigenlijk aan niemand. Wat dat betreft is de Tweede Kamer ongeveer het hoogste orgaan dat wij kennen. Dus ook ministers zijn er buitengewoon terughoudend in, maar ik heb geprobeerd uit te leggen wat naar mijn indruk de beweegredenen van de korpschef zijn geweest. Ik vind ook wel dat die erbij betrokken moeten worden. Ik weet namelijk zeker dat die uitlatingen van de korpschef – dat geldt ook voor de korpsbeheerder – voortkomen uit zorg. Wanneer je een oordeel hebt over een ander, vind ik de reden waarom je dat oordeel hebt wel van belang. In deze casus ben ik ervan overtuigd dat de korpschef er de goede motivatie voor had om dat ook daadwerkelijk te doen, even los van de uitspraken zelf. De heer Çörüz heeft nog gevraagd naar de vacatures. Ik heb de Kamer toegezegd dat ik haar een overzicht zou geven van de vacatures. Er is bij de politie een groep actief om ervoor te zorgen dat wij op termijn bij de politie voldoende mensen hebben. Zoals bekend, zal tussen nu en vijftien jaar de helft van de zittende politieagenten namelijk uitstromen. Ik hoop dat ik binnenkort met de Kamer van gedachten kan wisselen over de stand van zaken rond genoemde groep. Wij moeten er natuurlijk voor zorgen dat vacatures zo snel mogelijk worden vervuld. Overigens geldt het probleem niet alleen bij de politie, maar ook bij de zorg en het onderwijs. Het is dus in feite een gemeenschappelijk probleem. Wij zijn er in ieder geval druk mee bezig om te zorgen dat wij de komende jaren niet in de situatie terechtkomen dat wij onder de grens geraken waar het gaat om het niet bezetten van formatieplaatsen. 10-646 Ter Horst voor zijn korpschef is gaan staan. Na de woelige week waarin wij een spoeddebat met toonhoogte hadden, terwijl wij nu een vragenuur over toonhoogte hebben, feliciteer ik Gouda met het feit dat direct na een melding van een buschauffeuse gisteren twee raddraaiers uit de trein zijn gehaald en zijn opgepakt en verhoord. Ik heb een vraag aan de CDA-fractie. Er mogen veel mensen wat zeggen over toonhoogte. Het CDA-Kamerlid Schinkelshoek schreef op zijn weblog dat het debat hier grensde aan politieke hysterie. Wij mogen in dit land allemaal van alles zeggen, maar je mag je kennelijk niet in het openbaar aansluiten bij een mening van de CDA-fractie. De heer Çörüz (CDA): Het is goed dat de heer Pechtold daar nog even naar verwijst. Ik heb in een debat met collega Griffith ook iets over de toonhoogte gezegd. Mijn woorden waren letterlijk: u gaat harder praten, maar dat maakt uw argumenten niet sterker. Natuurlijk bezigt iedereen de termen die hij of zij wil bezigen en dat doet elke fractie op zijn eigen wijze. Mijn principiële vraag is of het aan een korpschef is om zich publiekelijk uit te laten over deze materie. Mevrouw Azough (GroenLinks): Niet alleen de heer Schinkelshoek heeft zich hierover geuit. Minister Hirsch Ballin van Justitie heeft achteraf ook aangegeven dat de toon van een aantal Kamerleden hem niet beviel in het debat. Vindt de heer Çörüz nu ook dat minister Hirsch Ballin zijn mond had moeten houden? De voorzitter: Een kort antwoord, want wij gaan nu erg met elkaar in de slag. De heer Çörüz (CDA): Ik deel de opvatting van de minister. Overigens is een minister iets anders dan een korpschef. Hij heeft niet gezegd dat de toonhoogte van het debat van links tot rechts voor hem een aanleiding vormde, maar hij heeft zich heel specifiek tot een aantal partijen gericht. Een minister is daarnaast een speler in het parlementaire debat; dat is een andere positie. Ik deel de visie van de minister. Net als de minister en de voorzitter heb ik zelf opmerkingen over de toonhoogte gemaakt, maar dat moet niet afleiden van de maatregelen die wij zelf nemen. Mevrouw Griffith (VVD): Ik dank minister Ter Horst voor haar antwoorden. Ik heb goed kennisgenomen van de wijze waarop zij het debat heeft weergegeven. Ik herken mij daarin. Dat debat ging natuurlijk niet alleen over Gouda. Wij hebben een heleboel andere gemeenten opgesomd die ook last hebben van Marokkaanse probleemjongeren. Ik heb het idee dat men dat uit het oog heeft verloren. De korpschef dacht wellicht dat het alleen maar over Gouda ging en dat hij voor zijn mensen moest staan. Het is goed dat hij voor zijn mensen staat, dat doen wij ook in de Kamer. Als het gaat om bezuinigingen komen wij ook op voor de politiemensen die dagelijks de kastanjes uit het vuur halen. De korpschef heeft ook aangegeven dat de Kamer niet beschikte over alle feiten, toen wij dat debat voerden. Ik zou graag van de minister willen weten over welke feiten de Tweede Kamer dan niet beschikt, omdat wij voorafgaand aan het debat toch een brief van de minister hebben ontvangen. Tweede Kamer Vragenuur Je merkt aan de opmerkingen van D66 dat een korpschef die zich op deze manier uitlaat over een politiek onderwerp, onderdeel wordt van het debat. Daarom deel ik de opmerking dat hij de nuances die in het debat naar voren zijn gekomen, totaal uit het oog is verloren. Minister Ter Horst: Dat laatste is weer uw formulering. Ik zei dat de nuance ontbrak, maar niet dat deze totaal uit het oog was verloren. Ik heb vandaag weer heel wat geleerd, namelijk dat een minister wat anders is dan een korpschef. Dat betekent dat er toch wat meer vrijheid is voor ministers om zich over de toonhoogte van de Kamer uit te laten. Ik zal er nu geen gebruik van maken, maar voor de toekomst kan ik daar geen garantie voor geven. Ik ben het helemaal eens met wat de heer Çörüz heeft gezegd, namelijk dat de toonhoogte of een debat over de toonhoogte niet mag afleiden van de problematiek. Ik wil de Kamer, mijzelf en iedereen die zich in Nederland met deze kwesties bemoeit, oproepen om zich te bepalen tot de oplossing van die problematiek. Dat is volgens mij veel zinniger dan met elkaar te spreken over de toonhoogte. Mevrouw Griffith heeft gevraagd over welke informatie de Kamer niet beschikt. Ik weet niet precies waar de korpschef op doelde. Ik zal dat nog nagaan. Als het nodig is, zal ik de Kamer uiteraard van die feiten op de hoogte stellen. Ik zal de complimenten van de heer Pechtold doorgeven. Ik denk dat het zeer op prijs wordt gesteld dat dit door hem is gezien. Mevrouw Verdonk (Verdonk): De minister van Justitie geeft alleen aan dat hij moeite heeft met de toonhoogte van het debat. U praat over oplossingen. Dat spreekt mij zeer aan. Het had de minister van Justitie gesierd als hij ook over oplossingen had gepraat in plaats van zich bezig te houden met een publiek optreden over de toonhoogte van dit debat. Dat moet hij vooral hier in de Kamer zeggen. U zegt zojuist dat u met de minister van Justitie naar de korpschefs en het OM gaat en dat u maatregelen zult nemen. Denkt u dat dit gaat lukken met deze minister van Justitie, die liever kopjes thee gaat drinken dan dat hij echt aan oplossingen werkt? Minister Ter Horst: Ik denk dat dat heel goed gaat lukken. Wij zullen overigens vergezeld worden door de minister voor WWI en volgens mij ook door de minister voor Jeugd en Gezin. Ik denk dat het heel goed zal gaan. Ik ken de minister van Justitie, net zoals u hem natuurlijk kent, als iemand die graag tot oplossingen komt. Wij hebben afgesproken dat hij, bijvoorbeeld op het punt van snelrecht, snel met de Kamer in overleg zal treden over de vraag of die maatregel in dit geval van toepassing is. Ik verwacht dus veel van dat overleg. Ik weet dat u in uw vorige leven regelmatig verscheen in het Antillianenoverleg van gemeenten die problemen hebben met Antilliaanse jongeren en die proberen om daar gezamenlijk oplossingen voor te vinden. Ik weet niet of wij iets dergelijks ook gaan doen voor gemeenten waar Marokkaans-Nederlandse jongeren problemen opleveren, maar het is in ieder geval een aanzet om van elkaar te leren en de effectiefste strategieën met elkaar te bedenken. De minister van Justitie zal daar gaarne aan meedoen. 7 oktober 2008 TK 10 10-647 Ter Horst De heer Brinkman (PVV): Laffe burgemeesters en korpschefs die het Marokkaanse tuig niet aanpakken, gaan over de rooie als de Tweede Kamer dat constateert. Dat alleen vind ik al een blamage. Ik heb twee vragen aan de minister. Ik hoorde hoofdcommissaris Stikvoort zeggen dat hij voor zijn mensen staat. Ik krijg ontzettend veel berichten – ik kan dat ook uit eigen praktijk zeggen – dat de diender op straat niet gebaat is bij die slappe aanpak. Op het moment dat het Marokkaanse tuig in de gaten heeft dat de politiek en ook de burgemeester niet optreden, heeft de diender op straat daar last van, want het geweld bij dat Marokkaanse tuig zal dan toenemen. Ten tweede verzoek ik de minister dringend om eindelijk leiding te nemen bij de aanpak van dit grote probleem. Wij krijgen weer een brief van een burgemeester met allerlei ’’multiculti’’-aanpakken waarvan wij allemaal weten dat die al tien jaar bestaan en nooit gewerkt hebben. Minister, neem nu eindelijk de leiding. Stuur burgemeesters die niet functioneren, desnoods weg en stuur de hoofdcommissarissen die met allerlei plannen komen, als parkeerwachters naar Texel. Minister Ter Horst: Ik weet niet of dit echt een vraag was, maar ik zal het als zodanig opvatten. Ik ken de heer Brinkman als iemand die bij dit soort problematiek met name, soms uitsluitend, de nadruk legt op de keiharde aanpak. Dat mag; dat is zijn keuze. Ik ben ervan overtuigd dat beide dingen moeten gebeuren. Als Marokkaanse of andersoortige jongeren over de schreef gaan, moeten zij keihard worden aangepakt. Daar hoort de heer Brinkman mij niet over. Hij weet ook dat wij het op dat punt geheel met elkaar eens zijn, maar er is ook een andere kant. Als je iemand keihard hebt aangepakt en als hij een tijdje vastzit, is hij van de straat af en kan hij niets doen. Dat is fijn, maar hij komt daarna wel weer vrij. Dan zul je toch iets met die mensen moeten doen. De heer Brinkman beoordeelt dat soort maatregelen als ’’kopjes thee drinken’’ en als ’’soft’’. Daar ben ik het niet mee eens. Ik denk dat het zeer noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat mensen die uit de gevangenis komen, uit de gevangenis blijven. Daar zul je echt iets aan moeten doen; dat gaat niet vanzelf. Ook zul je iets moeten doen en maatregelen moeten treffen voordat mensen in de gevangenis komen. Wat de mogelijkheid betreft om jongeren her op te voeden: de heer Brinkman weet dat ik op het punt van die maatregel om te voorkomen dat jongeren crimineel worden, aan zijn kant sta. toonhoogte gaan praten. Ik wil juist dat de aandacht gericht blijft op de inhoud. Ik heb geprobeerd om aan te geven dat de uitspraken van de korpschef afleiden van die inhoud. Het gaat mij om die inhoud, om die keiharde aanpak. Daarom moet het gaan. Dat wij schriftelijke vragen stellen, is ons goed democratisch recht. Mevrouw Kuiken (PvdA): Ik hoop dat wij na vandaag klaar zijn met het debat over het debat en dat wij ons echt kunnen richten op de inhoud. Het positieve van de brief van de burgemeester van Gouda van vandaag is, dat hij een plan van aanpak 2 aankondigt, handvatten biedt en aan de minister vraagt hoe nu verder moet worden gehandeld met dit toch zeer belangrijke onderwerp dat een ernstig probleem is. Op welke termijn zal de minister de Kamer informeren over de verdere gang van zaken in Gouda? Wanneer kan Gouda als voorbeeld dienen voor andere gemeenten in Nederland die met hetzelfde probleem kampen? Wat zal de minister concreet doen? Minister Ter Horst: Ik heb begrepen dat de gemeente Gouda een actieplan zal opstellen, nog een tandje erbij, zal ik maar zeggen, om de problematiek het hoofd te bieden. Nadat leden van het kabinet overleg hebben gevoerd met de burgemeesters en vertegenwoordigers van Justitie en politie over de problematiek van Marokkaanse Nederlanders in hun gemeenten, zal ik de Kamer op de hoogte brengen van de resultaten van dit gesprek. Ik zal dit doen in die zin dat ik zal ingaan op vragen als: welke maatregelen worden in Nederland genomen, welke maatregelen zijn effectief, wat moet er nog extra worden gedaan en welke verantwoordelijkheid kunnen Kamer en regering op dit punt hebben met het oog op wet- en regelgeving? Vragen van het lid Jansen aan de minister voor Wonen, Wijken en Integratie over de brandveiligheid van woningen. © De heer Çörüz (CDA): Dit is toch wel symptomatisch voor de SP. Ik heb geprobeerd om aan te geven dat wij ons juist niet moeten verliezen in die toonhoogte. Nu komt u aanzetten met de vraag waarom wij over de De heer Jansen (SP): Mevrouw de voorzitter. Het bouwen van brandveilige laagbouwwoningen is een fluitje van een cent. Het is gewoon een kwestie van een stenen scheidingsmuur bouwen en eventueel een houten dakconstructie onderbreken ter hoogte van die bouwmuur. Toch brandden er op zondag jongstleden tien rijtjeshuizen af in Zaandam. Nog geen twee maanden geleden zijn in Hoofddorp acht woningen afgebrand. Enkele jaren geleden gebeurde hetzelfde in Heerlen. De overeenkomst: alle woningen hadden een doorlopende dakconstructie waardoor het vuur zich razendsnel via het dak kon verspreiden. Dit is dus geen incident meer, zeker niet als deskundigen zeggen dat zeker een paar honderdduizend woningen niet aan de veiligheidseisen voldoen. Er staat al jarenlang in de wet bij bouwaanvragen dat de brandwerendheid tussen woningen minstens zestig minuten moet zijn. Vroeger stond dit in de gemeentelijke bouwverordening en sinds 1992 in het Bouwbesluit. Als er dan toch tien woningen op een rij afbranden, kun je er vergif op innemen dat die constructie niet voldeed aan de wettelijke eisen. Dat is ernstig, ook al gaat het om woningen die al dertig of veertig jaar oud zijn. Daarom de volgende vragen aan de minister. Tweede Kamer 7 oktober 2008 TK 10 Mevrouw Kant (SP): Er moet mij toch iets van het hart. Ik vraag mij daadwerkelijk af wat wij hier nu staan te doen. Gelukkig gaat het nu weer even over de inhoud, maar ik vind echt dat wij diep gezonken zijn als wij in een vragenuur vragen stellen over een korpschef die een mening heeft over een toon in een debat en als wij hier nu met elkaar staan te debatteren over de toon waarmee wij hierover met elkaar debatteren. Ik wil de heer Çörüz daarom vragen wat hij eigenlijk beoogde met het stellen van deze vragen. Wilde hij de korpschef en iedere willekeurige Nederlander die een mening heeft over hoe wij in de politiek functioneren en die zich daarover uit, een pleister op de mond plakken? Vragenuur 10-648
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0e7098dd-9a0d-4c40-a8c6-84ebec9a6ad6
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2015–2016 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 207 Vragen van de leden Fokke en Jacobi (beiden PvdA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het afschaffen van de kwijtschelding van de heffing voor de zuivering van afvalwater door het waterschap Delfland (ingezonden 7 september 2015) Antwoord van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) mede namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 6 oktober 2015) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2015–2016, nr. 117 Vraag 1 Kent u het bericht «Alle inwoners betalen voor zuiveren» en het voornemen van het waterschap Delfland om de kwijtschelding van de Afvalwaterzuiveringsheffing in twee stappen geheel af te schaffen?1 Antwoord 1 Ik heb kennisgenomen van het bericht dat het Hoogheemraadschap van Delfland voornemens is de kwijtschelding van de zuiveringsheffing in stappen af te bouwen. Vraag 2 Kent u andere waterschappen die de kwijtschelding voor waterschapheffingen hebben afgeschaft of voornemens zijn dat te doen? Zo ja, welke waterschappen zijn dat? Zo nee, wat zegt dat over het beleid van Delfland? Antwoord 2 Er zijn geen andere waterschappen die de kwijtschelding op dit moment hebben afgeschaft en, voor zover mij bekend, zijn er op dit moment ook geen waterschappen die voornemens zijn dit te doen. Wel is het zo dat waterschappen, gegeven de omvang van de kwijtschelding (die voor 2015 naar verwachting in totaal ruim € 83 miljoen zal bedragen), momenteel nadenken over mogelijkheden om de kwijtschelding in de toekomst beheersbaar te houden. Het vaststellen van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van waterschapsbelastingen wordt in een democratisch proces bepaald. 1 ah-tk-20152016-207 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2015 https://www.hhdelfland.nl/over-ons/alle-inwoners-gaan-betalen-voor-zuiveren-afvalwater Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 1 In het democratisch proces bepalen de ingezetenen van het waterschap middels verkiezingen hun vertegenwoordigers in het algemeen bestuur van het waterschap. Door het algemeen bestuur worden vervolgens bij meerderheid van stemmen de besluiten genomen ten aanzien van de hoogte van de waterschapsbelastingen en het al dan niet (gedeeltelijk) kwijtschelden van de waterschapsbelastingen. Naar verwachting zal dit najaar het algemeen bestuur van het Hoogheemraadschap van Delfland een definitieve beslissing nemen over het in het coalitieakkoord opgenomen voornemen. Waterschappen zijn -net als gemeenten- niet tot het verlenen van kwijtschelding verplicht. Vraag 3 Hoe verhoudt het afschaffen van de kwijtschelding zich tot het advies van de Unie van Waterschappen dat «het vanwege politiek/maatschappelijke en imago-overwegingen moeilijk, dan wel zeer onwenselijk, is het huidige kwijtscheldingsbeleid te versoberen [...] Als versobering van de kwijtschelding al onwenselijk is, dan geldt dat naar de mening van de werkgroep des te meer voor volledige afschaffing van de kwijtschelding»?2 Antwoord 3 Voorop staat de vrijheid van elk waterschap om zijn kwijtscheldingsbeleid in een democratisch afwegingsproces vorm en inhoud te geven. In deze vrijheid treedt de Unie van Waterschappen niet. Het rapport van de Unie van Waterschappen uit 2012 moet dan ook tegen deze achtergrond worden gezien. De geciteerde passage moet gegeven deze context worden gelezen als een «waarschuwing» ten overvloede dat het versoberen of volledig afschaffen van de kwijtschelding altijd op maatschappelijke en politieke weerstand zal stuiten en in die zin dus geen gemakkelijke weg zal zijn. Vraag 4 Hoe verhoudt het afschaffen van de genoemde kwijtschelding zich tot de interbestuurlijke samenwerking die bij de totstandkoming van de Waterwet en als voorwaarde voor de toen gekozen taakverdeling tussen alle vier de overheden is afgesproken? Antwoord 4 De interbestuurlijke samenwerking ingevolge de Waterwet is vooral gericht om waterbeheer van watersystemen en afvalwater tussen beheerders onderling en tussen waterschappen en gemeenten goed te regelen. Het kan namelijk zo zijn dat als de ene overheid iets doet of nalaat, de andere daar last van kan hebben bij het waterbeheer. De samenwerking dient ertoe om het waterbeheer samenhangend en doelmatig te maken, zodat overheden geen «last» van elkaar hebben. De belastingheffing noch de kwijtschelding speelt een rol bij de interbestuurlijke samenwerking. Vraag 5 Wat brengt het aan extra lasten voor de laagste inkomens met zich mee indien de kwijtschelding voor waterschapheffingen in Delfland wordt doorgezet? Antwoord 5 In het Hoogheemraadschap van Delfland bedraagt de zuiveringsheffing in het belastingjaar 2015 € 94,38 voor een eenpersoonshuishouden en € 283,14 voor een huishouden dat uit twee of meer personen bestaat. Bij algehele afschaffing van de kwijtschelding zal het indicatief (de tarieven worden jaarlijks aangepast) dus om bedragen in deze orde van grootte gaan die de huidige kwijtscheldingsgerechtigden voortaan aan het waterschap zullen moeten betalen voor het zuiveren van hun afvalwater. 2 http://www.uvw.nl/wp-content/uploads/2012/04/Rapport-kwijtschelding-waterschappen.pdf, p. 31 Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 2 Vraag 6 en 7 Deelt u de mening dat met de eenzijdige afschaffing van de kwijtscheldingen door Delfland gemeenten een zwaardere taak kunnen krijgen ten aanzien van het bieden van bijzondere bijstand of schuldhulpverlening? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat met het versoberen of afschaffen van de kwijtscheldingen door waterschappen uw beleid ten aanzien van armoede kan worden doorkruist? Zo ja, waarom, en welke conclusies trekt u daaruit? Zo nee, waarom niet? Antwoord 6 en 7 De waterschappen hebben de bevoegdheid om zelf te bepalen of zij kwijtschelding toepassen of niet. De kwijtscheldingsmogelijkheden van lagere overheden acht ik een belangrijk element in het armoede- en schuldenbeleid. In dat kader is de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voornemens om de Unie van Waterschappen voor een gesprek uit te nodigen. Ik ga er van uit dat de medeoverheden, net als nu, oog blijven houden voor mensen die geen mogelijkheden hebben om de belastingen (volledig) te betalen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, Aanhangsel 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/cf72aa0a-1d9d-48cd-9d49-a97215519110
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2013–2014 33 542 Wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de regeling van het vastleggen en bewaren van kentekengegevens door de politie Nr. 11 AMENDEMENT VAN HET LID SEGERS Ontvangen 3 april 2014 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: In artikel I, artikel 126jj, eerste lid, wordt de eerste volzin vervangen door: De hoofdofficier van justitie kan bevelen dat een opsporingsambtenaar op of aan de openbare weg in een bepaald, door de hoofdofficier van justitie aan te wijzen, gebied, gedurende een door de hoofdofficier van justitie te bepalen periode van ten hoogste een half jaar, met behulp van een technisch hulpmiddel kentekengegevens van voertuigen als bedoeld in het tweede lid vastlegt, teneinde deze gegevens met toepassing van het derde lid te kunnen raadplegen. Het bevel wordt slechts gegeven indien de vastlegging het belang van de opsporing dient. Toelichting In het wetsvoorstel is momenteel geen procedure opgenomen om gebieden aan te wijzen waar kentekengegevens langs de openbare weg kunnen worden geregistreerd en tijdelijk opgeslagen. Wel komen hiervoor wegingsfactoren in een algemene maatregel van bestuur te staan. De indiener van dit amendement is echter van mening dat een expliciete in de wet geregelde procedure voor de aanwijzing van gebieden noodzakelijk is zodat er een goede afweging plaatsvindt van de proportionaliteit van de maatregel en de toepassing van het bewaren van kentekengegevens niet een automatisme wordt. Met dit amendement wordt deze aanwijzingsprocedure geregeld. Bepaald wordt dat de hoofdofficier van justitie kan bevelen dat een opsporingsambtenaar in een bepaald, door de hoofdofficier aan te wijzen gebied, gedurende een bepaalde periode met behulp van een technisch hulpmiddel kentekengegevens kan vastleggen. De hoofdofficier zal overgaan tot dit bevel indien sprake is van een opsporingsbelang. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan wegen in gebieden met bovengemiddeld veel overvallen. Dat de hoofdofficier van justitie specifiek bevel kst-33542-11 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2014 Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 542, nr. 11 1 geeft tot het vastleggen van de gegevens, is passend bij de zwaarte van dit opsporingsinstrument. Bij de zwaarte van het opsporingsinstrument en de afweging van de proportionaliteit past ook dat de aanwijzing van wegen waar dit instrument wordt toegepast, beperkt is tot een bepaalde periode. De termijn van vastlegging loopt volgens dit amendement automatisch af na maximaal een half jaar. Na afloop van de periode die in het bevel van de hoofdofficier van justitie is aangegeven, kan een nieuw bevel worden uitgevaardigd. Op deze manier kan de periode waarin kentekengegevens worden vastgelegd in totaal langer zijn dan de periode van een half jaar. Dit garandeert dat regelmatig wordt gemotiveerd of de maatregel nog nodig is. Segers Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 33 542, nr. 11 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/52a1b761-ce3a-4689-9f28-fa26bfcc0907
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018–2019 20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen Nr. 137 MOTIE VAN HET LID RENKEMA Voorgesteld 11 december 2018 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het belangrijk is dat kinderen leren over de koloniale geschiedenis van Nederlands-Indië; overwegende dat al sinds 2011 wordt toegezegd dat dit een plek zal krijgen in het Nederlandse onderwijs; overwegende dat het kabinet aangeeft dat dit tot op heden nog te weinig is gebeurd; verzoekt het kabinet, te overleggen met de onderwijssector over hoe aan de koloniale geschiedenis van Nederlands-Indië een plek wordt gegeven in het basis- en voortgezet onderwijs, en de Tweede Kamer over het verloop en de resultaten van dit overleg uiterlijk 1 mei 2019 te informeren, en gaat over tot de orde van de dag. Renkema kst-20454-137 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2018 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 20 454, nr. 137
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0c8ed02c-e440-43db-a8d2-c4d030996491
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 31 765 Kwaliteit van zorg Nr. 257 MOTIE VAN DE LEDEN POTTERS EN VOORTMAN Voorgesteld 8 december 2016 De Kamer, gehoord de beraadslaging, van mening dat kwetsbare mensen en hun naasten ervan uit moeten kunnen gaan dat de zorg in verpleeghuizen kwalitatief goed en veilig is; overwegende dat de grote verschillen tussen verpleeghuizen in de ouderenzorg moeten verdwijnen en de beste verpleeghuizen de norm voor de hele ouderenzorg moeten worden; overwegende dat het kwaliteitskader dat door het Zorginstituut Nederland wordt ontwikkeld en de Leidraad Verantwoorde Personeelssamenstelling, die daar een onderdeel van is, vanaf 1 januari 2017 bindende kaders bieden om op korte termijn tot een betere ouderenzorg te komen; van mening dat de kwaliteit van alle verpleeghuizen op een hoger en consistent niveau komt te staan als instellingen ervaringen, fouten, best practices en kwaliteitsvragen met elkaar delen en bespreken zodat zij van elkaar kunnen leren; van mening dat interbestuurlijke intervisie en verantwoording daarover aan zowel interne als externe stakeholders, waaronder de cliëntenraad, Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) en zorgkantoren, een forse bijdrage kunnen leveren; verzoekt de regering, in haar overleg met het Zorginstituut Nederland het belang van bestuurlijke intervisie te benadrukken en mogelijkheden te verkennen om bestuurlijke intervisie en verantwoording expliciet op te laten nemen in het kwaliteitskader, en gaat over tot de orde van de dag. Potters Voortman kst-31765-257 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 31 765, nr. 257
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/15f94df2-b2f3-44b9-9b18-ed6e1b24a99e
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 33 625 Hulp, handel en investeringen Nr. 26 MOTIE VAN HET LID VAN DER STAAIJ C.S. Voorgesteld 20 juni 2013 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat een zeer groot deel van de mensen die in extreme armoede leeft in middeninkomenslanden woont; overwegende dat de positie van genoemde allerarmsten zorgwekkend is, mede vanwege de bedreigingen in termen van regionale instabiliteit, radicalisering en terrorisme; verzoekt de regering om, in haar evaluaties en rapportages inzake het gevoerde ontwikkelingssamenwerkingsbeleid systematisch aandacht te schenken aan de consequenties en effecten voor de allerarmsten, en gaat over tot de orde van de dag. Van der Staaij Sjoerdsma Voordewind Jasper van Dijk Agnes Mulder Van Ojik kst-33625-26 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 625, nr. 26
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/6835ba3d-49af-4b48-b3b5-9abd7b53a163
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2018–2019 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2019Z15853 Vragen van de leden Weverling en Laan-Geselschap (beiden VVD) aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over dode dieren die gedumpt zijn in het buitengebied van Haaren (ingezonden 20 augustus 2019). Vraag 1 Kent u de berichten «Dode dieren gedumpt in buitengebied Haaren» en ««Wie doet nu zo iets?»: Dood zwijn en hazen gedumpt in buitengebied Haaren»?1 2 Vraag 2 Kunt u aangeven of onderzocht zal worden wat de precieze doodsoorzaak van de gevonden dieren, te weten zeven hazen en een wild zwijn, is? Zo ja, kunt u de uitkomsten van dit onderzoek met de Kamer delen? Zo nee, deelt u de mening van een wildbeheerder in het gebied waarin de dieren gevonden zijn dat deze vermoedelijk zijn gebruikt als prooi voor honden tijdens gokwedstrijden? Vraag 3 Kunt u aangeven of gokwedstrijden waarin honden een prooi moeten vangen vaker georganiseerd worden in Nederland? Is dit toegestaan volgens de wet? Hebben politie en andere handhavingsorganisaties zicht op het aantal van dit soort wedstrijden dat jaarlijks georganiseerd wordt in Nederland? Vraag 4 Kunt u aangeven of in het recente verleden vaker dode dieren gevonden zijn die vermoedelijk zijn gebruikt bij gokwedstrijden? Zo ja, op welke plaatsen was dit? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Herkent u het geschetste beeld dat er de afgelopen tijd een toename is van illegale activiteiten in het buitengebied van Haaren? Zo ja, om wat voor activiteiten gaat het? Zo nee, waarom niet? 1 NOS, 18 augustus 2019, https://nos.nl/artikel/2298006-dode-dieren-gedumpt-in-buitengebiedhaaren.html 2 Omroep Brabant, 18 augustus 2019, https://www.omroepbrabant.nl/nieuws/3053610/Wie-doetnou-zoiets-Dood-zwijn-en-hazen-gedumpt-in-buitengebied-Haaren kv-tk-2019Z15853 ’s-Gravenhage 2019 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Vragen 1 Vraag 6 Is in Nederland een toename te zien in het aantal illegale activiteiten in buitengebieden? Zo ja, om wat voor activiteiten gaat het en hoe groot is de toename? Vraag 7 Deelt u de mening dat er meer toezicht moet komen in buitengebieden om illegale activiteiten als stroperij en drugsdumpingen te voorkomen? Vraag 8 Kunt u aangeven welke vorderingen u heeft gemaakt op basis van het in oktober 2018 gepresenteerde plan van aanpak inzake versterking van handhaving en toezicht in het buitengebied? Kunt u per in dit plan voorgestelde maatregel (capaciteit, opleiding, uitrusting, samenwerking) aangeven welke vorderingen er zijn gemaakt? Vraag 9 Klopt het dat in het in oktober 2018 gepresenteerde plan van aanpak te lezen is dat een aantal voorgestelde maatregelen nog verdere uitwerking behoeft? Om welke maatregelen gaat het hier? Is de uitwerking van deze maatregelen reeds gereed? Zo nee, waarom niet? Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/99549edb-c651-4f10-9ac6-030e7150786a
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 28 165 Deelnemingenbeleid rijksoverheid Nr. 317 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 20 december 2019 In de Kamerbrief van 18 januari 2019 is toegelicht dat gekozen is voor de oprichting van een separate, op het buitenland gerichte, financieringsinstelling naast Invest-NL (Kamerstuk 28 165, nr. 298). Begin dit jaar is een traject in gang gezet om deze instelling op te richten als een gezamenlijke onderneming van de staat en FMO, en binnen het kader van het staatsdeelnemingenbeleid. De oprichting van Invest International, zoals deze nieuwe instelling gaat heten, vergt een separate wet, naast de machtigingswet voor Invest-NL. Hierbij informeer ik u, mede namens de Minister van Financiën, over de stand van zaken bij de totstandkoming van Invest International. Vanwege de toezegging beide Kamers gelijk te informeren over Invest International, zend ik een afschrift van deze brief aan de Eerste Kamer. Doel en taken Invest International wordt een instelling die vanuit een één loket-gedachte het Nederlandse bedrijfsleven helpt projecten buiten de eigen landsgrenzen te ontwikkelen en te financieren. Invest International wordt een platformorganisatie en opereert hierbij additioneel aan de markt. De doelstelling van de nieuwe staatsdeelneming is een tweeledige: bijdragen aan de Nederlandse economie en aan oplossingen voor wereldwijde vraagstukken. Er wordt ook een aantal belangrijke ongebonden OS-regelingen in opgenomen waar Nederlandse bedrijven veel gebruik van maken. Atradius DSB, de uitvoerder van de exportkredietverzekering, zal nauw aansluiten bij de nieuwe organisatie. Dit alles versterkt de één loket-gedachte van Invest International voor het bedrijfsleven. Invest International krijgt drie hoofdtaken: – Projectontwikkelingstaak. Met een budget van 9 miljoen euro per jaar (subsidie van BHOS) worden Nederlandse ondernemers met kansrijke kst-28165-317 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2019 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 28 165, nr. 317 1 – – ideeën ondersteund om deze door te ontwikkelen tot financierbare projecten. Investeringstaak. Dit betreft het verstrekken van financiering vanuit het investeringsvermogen van 800 miljoen euro1, gestort door de staat. Regelingentaak. Hierbij gaat het om het overhevelen van een aantal bestaande regelingen (DRIVE, DGGF-spoor 1, DTIF-onderdeel 1, D2B en ORIO) die nu nog door RVO worden uitgevoerd. De totale portefeuille bedraagt circa 1,5 miljard euro. Door deze taken te combineren binnen één instelling gericht op het bevorderen van internationaal ondernemen, wordt synergie beoogd die tussen verschillende organisaties veel moeilijker haalbaar zou zijn. Opzet Invest International wordt een staatsdeelneming met twee aandeelhouders: de staat en (minderheidsaandeelhouder) FMO. Voor betrokkenheid van FMO is gekozen om optimaal gebruik te kunnen maken van de expertise die aanwezig is bij deze organisatie. Het gaat hierbij onder meer om kennis van de financiering van projecten in het buitenland, om beleid op het gebied van IMVO en duurzaamheid en om expertise op het terrein van buitenlandse markten. Ook RVO heeft veel relevante expertise op deze terreinen. Invest International krijgt drie dochtermaatschappijen waarin de bovengenoemde drie hoofdtaken zijn belegd. Sturingsrelaties De nog aan uw Kamer voor te leggen machtigingswet Invest International zal het uitgangspunt zijn op basis waarvan de relatie tussen de staat en Invest International wordt vastgelegd. Deze zal verder worden gedefinieerd in een aanvullende beleidsovereenkomst tussen de aandeelhouders en de nieuwe staatsdeelneming, in de statuten en in een joint venture overeenkomst tussen beide aandeelhouders. Strategie Invest International draagt bij aan zowel het verdienvermogen van Nederlandse ondernemingen als aan oplossingen voor wereldwijde vraagstukken door het ontwikkelen en financieren van projecten. De nieuwe organisatie doet dit door investeringen te faciliteren in bedrijven en projecten die niet op de markt tot stand komen. Door Nederlandse bedrijven in staat te stellen hun expertise in een internationale omgeving te vermarkten en samen te werken met buitenlandse overheden, kan Invest International bijdragen aan het oplossen van internationale uitdagingen. Daarvoor is een professionele privaatrechtelijke financieringsorganisatie, waarin klantbehoeftes centraal staan en die kan dienen als platform voor innovatieve financieringsconstructies, onmisbaar, evenals oog voor de beleidsdoelstellingen van de staat (bijv. de SDG’s en IMVO). Door de financiële en ontwikkelingsrelevante kennis te bundelen, zal Invest International de Nederlandse ondernemer zoveel als mogelijk integraal kunnen ondersteunen, van de voorfase van projectontwikkeling tot eventueel financiering. Ten overvloede zij opgemerkt dat de ongebonden regelingen die van RVO overgaan naar Invest International, ongebonden blijven. 1 Besloten is in eerste instantie 1,7 mld. euro beschikbaar te stellen voor Invest-NL en 0,8 miljard voor Invest International. Deze verdeling zal onderwerp zijn van een tussentijdse evaluatie (zie Kamerstuk 35 123, nr. 6, p.8) Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 28 165, nr. 317 2 Additionaliteit Een belangrijk uitgangspunt voor Invest International is dat een activiteit wordt opgepakt wanneer er sprake is van additionaliteit aan de markt. De geboden ondersteuning en financiering mag niet de economische activiteiten van andere marktpartijen verdringen. Voorbeelden van gevallen waarbij Invest International additioneel aan de markt zou kunnen zijn: • Commerciële banken stellen grenzen aan exposure in risicovolle landen, zijn eerder terughoudend met leningen met lange looptijden of hebben onvoldoende expertise op het terrein van financieringen van projecten in bepaalde landen en sectoren, waardoor deze projecten voor hen onvoldoende rendabel of te risicovol zijn. Het is voor banken vaak ook te tijdrovend en complex om te werken met publieke afnemers in met name lage- en middeninkomenslanden. • Projectontwikkeling en begeleiding om bedrijven te positioneren voor internationale projecten en investeringen met maatschappelijke impact is soms nog te beperkt voorradig. • Zeker als het gaat om meer complexe financierings- en verzekeringsprojecten, kan de samenwerking tussen diverse uitvoerders nog verdiept worden. • Voor het bedrijfsleven in het algemeen (en het mkb in het bijzonder) blijft het rondkrijgen van financiering voor zgn. kleine tickets, relatief kleine bedragen tot ongeveer 10 miljoen euro, ook sinds de creatie door de overheid van de bestaande financieringsloketten, vaak lastig. Synergie Bij Invest International worden verschillende bestaande, voor een groot deel ongebonden RVO-regelingen samengebracht met een nieuw investeringsvermogen vanuit de staat en de hierboven genoemde nieuwe activiteiten. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan een doelstelling van dit initiatief: het creeren van één aanspreekpunt voor het bedrijfsleven en bundeling van kennis in één financieringsinstelling, die zowel een loketfunctie biedt als een platform. Zo wordt de synergie versterkt tussen de bestaande en nieuwe taken van de verschillende organisaties, evenals de mogelijkheid partnerschappen en financieringconstructies aan te gaan met andere marktpartijen. De ongebonden RVO regelingen, gefinancierd uit ODA-middelen van de BHOS-begroting, blijven open staan voor niet-Nederlandse uitvoerders. Verdere proces Ik streef er naar het wetsvoorstel vóór de zomer aan uw Kamer te sturen. Vanwege de aanzienlijke omvang van de regelingen die nu door RVO worden uitgevoerd, samen met een onderdeel van FMO (NL Business) dat nu al activiteiten aan het opbouwen is voor het Nederlandse bedrijfsleven, kan straks gestart worden met een al deels gevulde portefeuille. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 28 165, nr. 317 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/09628f72-3a3e-471d-ba08-5760a252eb9b
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 35 578 Wijziging van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II en de Woningwet (eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen) Nr. 8 NADER VERSLAG Vastgesteld 9 oktober 2020 De vaste commissie voor Financiën, belast met het voorbereidend onderzoek van bovenstaand wetsvoorstel, heeft de eer als volgt nader verslag uit te brengen van haar bevindingen. Onder het voorbehoud dat de regering op de gestelde vragen en de gemaakte opmerkingen tijdig en genoegzaam zal hebben geantwoord, acht de commissie de openbare beraadslaging over dit wetsvoorstel voldoende voorbereid. De voorzitter van de commissie, Tielen De adjunct-griffier van de commissie, Buisman kst-35578-8 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 578, nr. 8 1 De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging Wet eenmalige huurverlaging huurders met een lage inkomen (Kamerstuk 35 578) en hebben twee vragen. Wanneer verwacht de regering de uitvoeringstoets gereed te hebben en te kunnen delen met de Kamer? De leden van de VVD-fractie lezen dat de woningbouwcorporatie de huur kan verhogen met terugwerkende kracht als later blijkt dat het inkomen in 2022 te hoog was om aanspraak te maken op de eenmalige huurverlaging. De leden vragen de regering of zij de mening delen dat dit standaard zou moeten zijn en niet alleen op basis van de inkomensverklaring over 2022? De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de nota van wijziging op de Wet eenmalige huurverlaging huurders met een lager inkomen. Deze leden hebben in het verslag aangegeven grote twijfels te hebben bij de uitvoering van de huurverlaging op het moment dat de huurder zelf zijn inkomensgegevens mag aanleveren bij de woningcorporatie. Woningcorporaties en later in het proces de Huurcommissie hebben niet de objectieve gegevens die de Belastingdienst heeft en kunnen dus niet of nauwelijks controleren of de aangeleverde bewijsstukken correct en volledig zijn. Het gaat hierbij met name om huurders die in 2020 of 2021 een inkomensdaling gehad hebben, maar in 2019 volgens de gegevens van de Belastingdienst nog een te hoog inkomen hadden. Bijkomend probleem is dat de huurder zijn inkomensdaling over zes maanden moet aantonen, terwijl de Belastingdienst kijkt naar het jaarinkomen. Voor het jaarinkomen geldt een wettelijk vastgelegd begrip, het verzamelinkomen. Maar er is geen duidelijkheid over hoe een inkomen over een periode van zes maanden moet worden vastgesteld en mogelijk gaan hier dus verschillen ontstaan tussen woningcorporaties en Huurcommissies. De leden van de CDA-fractie merken op dat in de nota van wijziging nu geregeld wordt dat de woningcorporatie in 2024 het inkomen over 2022 mag opvragen bij de Belastingdienst. Deze wijziging lijkt de leden van de CDA-fractie geen oplossing voor het geconstateerde probleem. Ten eerste controleer je dan inkomens van verschillende jaren met elkaar en ten tweede komt die informatie voor de woningcorporatie pas drie jaar na de huurverlaging. En dan volgt in 2024 ineens een enorme huurverhoging! Als uit de inkomensverklaring van de Belastingdienst in 2024 blijkt dat het huishoudinkomen in 2022 te hoog was, dan schiet de huur in 2024 direct naar het oude niveau voor de huurverlaging vermeerderd met de niet doorgevoerde huurverhogingen in de tussentijd. De leden van de CDA-fractie vragen allereerst om een voorbeeldberekening van hoe de huur dan berekend wordt, omdat de toekomstige inflatie niet bekend is, mag hierbij uitgegaan worden van de huren in de jaren 2017 tot en met 2020. Deze leden merken namelijk op dat dit een enorme huurverhoging ineens is van mogelijk honderden euro’s per maand. Deze huurverhoging mag dan passend zijn bij het inkomen, bijvoorbeeld omdat de huurder in 2021 werkloos is geworden en in 2022 weer een baan gevonden heeft, maar dat neemt niet weg dat een huurder zich kapot schrikt als zijn huurlasten ineens meerdere duizenden euro’s per jaar hoger uitvallen. Op welke wijze wordt de huurder voorbereid op en geïnformeerd over dit zwaard van Damocles, dat boven zijn hoofd hangt? De leden van de CDA-fractie merken daarbij op dat dit anders is voor de huurder die bewust onjuiste of onvolledige inkomensgegevens heeft verschaft aan de woningcorporatie om onterecht in aanmerking te komen voor de huurverlaging. Voor deze huurder is het niet alleen terecht dat hij ineens de passende huur gaat betalen in 2024, maar is het zelfs onrechtvaardig soepel dat de inkomensverlaging over de jaren 2021, 2022 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 578, nr. 8 2 2023 niet wordt teruggenomen. Hoe denkt de regering deze fraude tegen te gaan als deze middels de nota van wijziging officieel gedoogd wordt? De leden van de CDA-fractie vragen de regering waarom de regering niet heeft overwogen om de basisregistratie inkomensgegevens te gebruiken? Die wordt nu ook gebruikt voor het vaststellen van het inkomen om een uitkering op te baseren. En er zit een vertraging in van maximaal twee maanden. Dan kan de woningcorporatie op een juist tijdstip bij de Belastingdienst controleren of de juiste gegevens zijn aangeleverd, behalve voor zelfstandig ondernemers. De leden van de CDA-fractie achten het positief dat de Belastingdienst zelf, na informatie van de woningcorporatie over de huurprijs, de huurtoeslag van de huurder aanpast. Deze huurder is immers door de Belastingdienst geïnformeerd dat zijn inkomensgegevens gebruikt zijn om te kijken of het huishouden in aanmerking komt voor een lagere huur. Dit zou bij huurders ook de verwarring kunnen opwekken dat de Belastingdienst dus op de hoogte is van die lagere huur en de huurder dit niet meer zelf hoeft aan te passen. Deze maatregel lijkt de leden van de CDA-fractie dan ook passend om terugvorderingen van huurtoeslag bij de huurder te voorkomen. De leden van de fractie van D66 constateren dat bepaalde huurders die voor een huurverlaging in aanmerking komen later geconfronteerd kunnen worden met een verhoging. Zij vragen of huurders hier bij toekenning van de huurverlaging van op de hoogte worden gesteld. Zij vragen tevens hoe huurders hierover worden geïnformeerd door woningcorporaties. De leden van de fractie van D66 vragen of een inschatting kan worden gegeven van de hoogte van de huurprijsverhoging die voor sommige huurders in 2024 zou kunnen worden opgelegd, en om hoeveel huurders dit dan zou gaan. De leden van de SP-fractie constateren dat met deze wijziging mensen die een eenmalige huurverlaging hebben gekregen alsnog enkele jaren na dato kunnen worden geconfronteerd met een huurverhoging, maar dat geen sprake zal zijn van terugvorderingen van onterecht verlaagde huren. Deze leden vragen de regering om te verzekeren dat het hierbij gaat om het niet terugvorderen van de huurkorting van de huurder, om enige begripsverwarring te voorkomen. Zij vragen de regering voorts naar de gevolgen voor huurtoeslag waar deze huurders mee te maken gaan krijgen. Betekent het ongedaan maken van de huurkorting in het verleden tevens een wijziging van het recht op of hoogte van de huurtoeslag en gaat er vervolgens worden teruggevorderd? De leden van de SP-fractie uiten daarnaast hun zorgen over de term «structureel inkomen». Zij wijzen erop dat door de inspanningen van de huidige en voorgaande regeringen, in weerwil van de pogingen van de leden van hun fractie om dit tegen te gaan, vele lage inkomens ook uitzonderlijk flexibel in hoogte zijn geworden. Zij vragen de regering in hoeverre in deze gevallen met een alles-of-nietsprincipe gaat worden gewerkt. Wat gebeurt er als een huurder die in 2022 een «goed jaar» had maar van wie de inkomsten in 2024 fors lager zijn? Krijgen deze huurders te maken met een huurverhoging met terugwerkende kracht terwijl zij op basis van hun inkomen in 2023 of 2024 wél in aanmerking zouden moeten komen voor de huurverlaging? Hoe wordt rekening gehouden met huurders die in 2022 toch een hoger inkomen hadden dan opgegeven maar het jaar erop hun baan kwijt raken? De leden van de SP-fractie vragen de regering welke mogelijkheden tot verzet bestaan voor deze inhaalhuurverhoging. De leden van de SP-fractie uiten hun zorgen over de zinsnede dat «in aanloop naar 2024 zal worden bezien wat de mogelijke alternatieven zijn Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 578, nr. 8 3 van het opvragen van gegevens op basis van het vastgestelde inkomen bij de Belastingdienst door woningcorporaties» en het ontbreken van een uitvoeringstoets door de Belastingdienst. Zij vragen de regering welke alternatieven zij mogelijk acht en waarom dit nog niet benoemd is. Voorts geven zij aan zeer veel waarde te hechten aan de gegevensbescherming van betrokken huurders en uiten zij hun zorgen over het feit dat woningcorporaties gegevens van alle huurders met een eenmalige huurverlaging dienen te verstrekken aan de Belastingdienst/Toeslagen om de huurtoeslag vast te kunnen stellen, inclusief degenen die geen toeslagen ontvangen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 578, nr. 8 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/aceda318-de66-487e-a607-9bb51c826a9f
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 35 813 Initiatiefnota van het lid Kwint over «Naar vore! Plannen voor een gezonde popsector» Nr. 2 INITIATIEFNOTA 1. Inleiding Muziek is overal, in mijn leven althans. Maar wanneer ik rondkijk zie ik dat dat voor velen niet anders is. Oortjes in de metro, speakers in de kledingzaak, muziek in de kroeg – toen dat nog kon althans – en Spotify over de boxen in de voetbalkantine. Muziek verbindt, zelfs al kun je er avondenlang ruzie over maken of iets nou wel of niet goed is. Misschien juist wel daarom. Miljoenen mensen vinden elkaar in wat ze mooi vinden of waar ze echt niet naar kunnen luisteren. Nederland is een muziekland. Acts reizen heel de wereld over om hun kunsten te vertonen en Nederlanders lopen, wanneer ze kunnen, podia en festivals plat om van livemuziek – of dat nu urban, EDM of pop is – te genieten. Maar dat gaat niet vanzelf en is ook niet vanzelfsprekend. Achter die optredens gaat een kwetsbare infrastructuur van oefenruimtes, opnamestudio’s, kleine en grote podia, geluidstechnici, managers, opleidingen, podiumbouwers en nog veel meer schuil. En muzikanten, producers en songwriters natuurlijk. De kurk waarop deze gigantische sector drijft. Mensen die hun ziel en zaligheid geven om een keer in de lokale kroeg te kunnen spelen of hun favoriete muziek kunnen schrijven of produceren. Of mensen die in privéjets naar Ibiza gevlogen worden om voor duizenden mensen hun kunsten te vertonen. Mensen te inspireren en te vermaken. Die laatste groep kennen we allemaal, maar de kwetsbare wereld en infrastructuur die daarachter ligt blijft vaak voor politici en beleidsmakers onzichtbaar. En wordt dus als gegeven gezien. Die infrastructuur en die muzikanten die zijn er, die waren er, en die zullen er dus wel altijd zijn. Dat is een luie leugen. Niks gaat vanzelf. Het schrijven en produceren van een liedje niet. Het boeken van een opnamestudio niet. In een busje stappen naar Sneek of Vlissingen om in Het Bolwerk of De Piek op te treden niet. En helaas het betalen van je boodschappen en je huur van wat je verdient met je muziek ook niet. kst-35813-2 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 1 Te lang heeft Den Haag de popsector in zijn breedte genegeerd. Het was een voormalig Kamerlid van een regeringspartij die – eerlijk weliswaar – hardop zei wat een groot deel van de Kamer jarenlang dacht: «Pop staat voor populair, dus die redden zichzelf wel, daar hoeft geen geld naartoe.» Gelukkig begint dat beeld langzaam te kantelen, mede door het eindeloze werk van twee van mijn voorgangers: Arda Gerkens en Jasper van Dijk. Beiden haalden ze muzikanten naar de Kamer, gaven ze de sector een gezicht en pleitten ze voor meer aandacht. In het geval van Arda leidde dat zelfs tot de eerste popnota: «Oorstrelend en Hartveroverend»1. Deze nota was ook de indirecte aanleiding voor de nota die nu voor u ligt. Toen ik op Eurosonic aan de praat was met ESNS-oprichter Peter Smidt en zei dat ik zat te puzzelen met het idee van een nieuw plan, reageerde hij zo enthousiast dat ik niet meer terug kon. Een plan werd gemaakt, bijeenkomsten werden gepland, koppen bij elkaar gestoken, en toen kwam corona. Dat was lastig voor de nota, maar vooral een ramp voor de sector. Miljoenen euro’s staan in de vorm van vouchers uit bij bezoekers. Zalen moesten een groot deel van hun personeel ontslaan. Artiesten zaten zonder werk thuis. En de hele keten van producenten, managers, geluidstechnici, podium- en tentenbouwers en al die mensen die je vergeet wanneer je gewoon naar een bandje staat te kijken, zag hun gedeelde levenswerk in elkaar storten. Dit is geen corona-noodpakket. Daar hebben we talloze ideeën voor. Van garantiefondsen tot inkomensondersteuning, van het redden van podia tot experimenten met evenementen. Maar daar gaat deze nota niet over. Deze initiatiefnota is voor daarna, een visie op een dynamische, beweeglijke en fantastisch inspirerende sector. En wat de overheid meer kan doen om die sector te ondersteunen. Niet omdat ze het zelf anders niet doen. Zoals zoveel kunstenaars zal ook de muzikant liedjes maken wanneer niemand hem of haar ervoor betaalt. Maar omdat we de artistieke – en zeker ook economische – waarde van deze sector tekort doen als er maar een handjevol mensen naartoe gaat. Muzikanten verdienen beter. Letterlijk en figuurlijk. En als niemand meer in aanraking komt met een instrument, verlies je de aanwas van nieuw talent. Deze nota is een poging om de popsector in al zijn breedte – van hardcore punk voor 25 man in de Dynamo te Eindhoven tot De Staat en Hardwell voor tienduizenden uitzinnige bezoekers op een festivalweide (en overal waar u pop leest mag u ook rap, metal, R&B, EDM, rock, latin, hardstyle enz. lezen) – de erkenning te geven die zo verdiend is en het perspectief op nog vele jaren van fantastische producties. En niet alleen omdat dat goed is voor muzikanten, maar vooral in de overtuiging dat de hele sector in potentie de kracht heeft om voor miljoenen Nederlanders hoop, vermaak en inspiratie te bieden. Ten slotte ben ik u nog een titelverklaring verschuldigd. In 2020 overleed Geert Timmers, beter bekend als Bob Fosko. Dat hij een sleutelfunctie heeft vervuld in de Nederlandse underground scene met zijn Raggende Manne zal bekend zijn. Maar hij was ook een van de stuwende krachten achter de eerste popnota van mijn voorganger Arda Gerkens en had zichzelf al in de aanbieding gedaan om ook aan deze nota mee te werken. Het was hem – en ons – niet gegund. Als eerbetoon aan Bob Fosko wilde ik een van de songtitels van zijn legendarische band De Raggende Manne als titel voor deze nota gebruiken. Maar het vinden van een songtitel die enigszins de lading dekte en ook nog binnen het gangbare parlementaire 1 Kamerstukken 2004–2005, 30 231. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 2 taalgebruik viel, was nog geen sinecure. Uiteindelijk is het de voetbalklassieker «Naar Vore» geworden. Als uiting van hoop. Op naar iets mooiers, iets beters, dat meer recht doet aan deze schitterende sector! Naar vore! 2. Bezoekers en concerten2 Live-concerten in clubs en op podia trokken in 2018 meer dan vijf miljoen bezoekers. Tel daarbij op de 27,2 miljoen bezoekers van festivals in Nederland in 2019, en je ziet hoeveel mensen jaarlijks genieten van een optreden. Veel Nederlanders staan niet alleen met een drankje in de hand naar een optreden te kijken, maar nemen ook zelf regelmatig een instrument in de hand. 1,4 miljoen Nederlanders zien zichzelf als beoefenaar van popmuziek en geven aan in het jaar ervoor zelf popmuziek gemaakt te hebben. Specifieker onderzoek van Van der Bork – die de ondergrens voor het zijn van muzikant legt bij 50 minuten per week – wijst op een half miljoen Nederlanders.3 70.000 hiervan hebben de ambitie om uiteindelijk hun beroep te maken van hun muziek. Dat zal voor velen niet de realiteit zijn en deze nota heeft zeker niet de ambitie om ervoor te kunnen zorgen dat al deze mensen een goed belegde boterham kunnen verdienen in de muziek. Bovendien is het verre van eenvoudig om een harde knip te maken tussen amateurmuzikant en prof. Je kunt dit beter zien als een schaal waarbij het overgrote merendeel van deze mensen iets verdient met optreden, maar verder primair afhankelijk is van zijn inkomen van andere werkzaamheden of een partner. Bij de mogelijkheden om een carrière in de muziek te ontwikkelen wordt in het volgende hoofdstuk uitgebreider stilgestaan. Dit hoofdstuk zal enerzijds beschrijven hoe de realiteit momenteel is in de hele keten van de popmuziek. Van oefenruimte en muziekschool tot Ziggo Dome en Lowlands. Anderzijds zal geprobeerd worden een richting aan te geven hoe deze infrastructuur uitgebouwd en versterkt kan worden. Hierbij moet aangetekend worden dat een groot deel van de data gebaseerd is op educated guesses. Omdat het merendeel van de ondersteuning van popmuziek lokaal plaatsvindt ontbreekt vaak de broodnodige informatie. Ook is niet altijd een hard onderscheid te maken tussen poppodia en schouwburgen en onttrekken veel kleinere evenementen zich simpelweg aan het oog van de overheid. De grootste branchevereniging in Nederland voor podia en festivals (VNPF) telt 106 leden, maar Nederland heeft meer poppodia. EM-Cultuur komt tot een 187 locaties met één of meerdere zalen die zich primair richten op pop in de breedste zin van het woord. Het merendeel daarvan zijn kleinere zalen met een capaciteit van minder dan 400. Het aantal theaters ligt fors hoger, er zijn in Nederland 475 theaters die voor popmuziek ook van belang zijn. Immers, zo rond de 20 procent van de programmering van deze zalen richt zich ook op pop in de breedste zin van het woord. Daarnaast kent Nederland zo’n 1000 festivals, waarvan het niet mogelijk is om een uitsplitsing per genre te maken. Na een explosieve groei van dit aantal de laatste jaren, stagneert de groei en is er zelfs sprake van een kleine afname. Voor het onderhouden van de infrastructuur vervullen festivals sowieso een complexe dubbelrol. Ze bieden artiesten een 2 3 VNPF Facts and Figures 2019. 2. Van der Bork, 395 minuten, 2008. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 3 broodnodige plek om op te treden en de gages die uitgekeerd worden zijn vaak hoger dan bij een gemiddelde clubshow. Bovendien bieden ze een artiest de kans om een breder publiek te bereiken. Daar staat tegenover dat het verloop stevig is. En dat een deel van de festivals buiten het eigen speelweekend een kleinere rol heeft in het overeind houden van de popinfrastructuur in Nederland. Hier staat tegenover dat er ook organisaties zijn die hun festival verankeren in een totaalprogramma dat wel degelijk een forse invloed heeft op het lokale poplandschap. Helaas is over het aantal beschikbare oefenruimtes geen zinnig woord te zeggen. Het aantal muziekscholen is na een stevige daling de afgelopen jaren gestabiliseerd op 130 tot 135. 350.000 tot 400.000 Nederlanders maken hier regelmatig gebruik van. Naast een overzicht van de aanwezige infrastructuur loont het ook de moeite om naar de omvang van de sector en de geldstromen binnen deze sector te kijken. Zoals Dialogic terecht constateert, kenmerkt de pop zich als een «winner takes all»-markt, waarbij een klein deel van de makers het overgrote deel van de verdiensten ontvangt terwijl het overgrote deel van de makers een klein deel van de verdiensten moet verdelen.4 En waar het gemiddelde inkomen5 van de professionele muzikant rond de 17.000 euro per jaar ligt is er een kleine bovenklasse van 10 procent die boven de 45.000 euro per jaar uitkomt en het gemiddelde fors naar boven trekt. Het inkomen van muzikanten en componisten is de afgelopen twintig jaar radicaal van samenstelling veranderd. De opkomst van illegaal downloaden heeft geleid tot een decimering van de inkomsten die artiesten uit fysieke geluidsdragers halen. De opkomst van populaire streamingdiensten zoals Spotify of Deezer heeft een deel van deze inkomsten gecompenseerd, maar lang niet alle. Om nog maar te zwijgen van Facebook en YouTube die geen inkomsten voor plays afdragen aan artiesten, maar wel praktisch onmisbaar zijn voor het bereik van een artiest. Echter, om hier op te vallen zijn betaalde advertenties vaak onvermijdelijk. Zo kan het dat je ondanks miljoenen views nog altijd een forse kostenpost hebt aan Facebook in plaats van een inkomstenbron. Er zijn wel degelijk artiesten die goed geld verdienen aan YouTube, maar dat wordt pas aantrekkelijk wanneer je miljoenen views hebt en de reclametijd voor je video kunt gaan vermarkten. In die zin draagt deze partij dus alleen maar bij aan de «winner takes all»-economie die sowieso al sterk is in de popsector. Tussen 2012 en 2019 nam de omzet aan Nederlandse fysieke verkoop af van 94 naar 41 miljoen. Maar de omzet vanuit digitaal groeide van 30 miljoen in 2012 naar meer dan 160 miljoen in 2019. De eerste kanttekening daarbij is wel dat de grote crash in verkoop van cd’s in 2012 al begonnen was. De tweede kanttekening is dat de inkomsten vanuit digitaal niet eerlijk verdeeld worden. Een buitenproportioneel deel van de opbrengsten komt ten goede aan enkele grote namen, die bovendien vaak in het verleden al verdiend hebben aan hun fysieke plaat. Bijvoorbeeld, het is voor een oudere band met nogal wat evergreens achter hun naam heel fijn dat mensen op een feestje hun hits aanzetten, maar die acts hebben vaak al relatief veel verdiend aan hun platen. Voor nieuwe releases is het – los van het vinden van een groot bereik – vaak lastig om hiervan rond te komen. Ter indicatie, voor een miljoen streams op Spotify (dat zijn er ontzettend veel) krijg je ongeveer 4 Rufus Kain, Headliners op festivals: https://decorrespondent.nl/5098/hoe-headliners-het-budgetvan-s-werelds-oudste-jaarlijkse-popfestivalopslokken/752245769528–8e2e39e5. 5 Cubiss & Saskia von der Fuhr (2016), Pop, wat levert het op? Onderzoek naar de inkomsten van popmusici in Nederland. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 4 3.000 euro. Wat dan ook nog verdeeld wordt tussen muzikant, auteur, management en publisher. Gemiddeld houdt de artiest zelf 20 procent van dit bedrag over. Hiervoor in de plaats zijn liveoptredens een steeds groter onderdeel van de inkomsten van een artiest geworden. Dat lijkt op het eerste gezicht geen probleem te zijn, maar de compensatie is verre van compleet. En zeker in een vroeg stadium van iemands carrière – wanneer de live-inkomsten nog beperkt zijn – kan het logistiek een forse uitdaging zijn om een week of een weekend op tour te gaan, wanneer je ook gewoon een baan hebt. Bovendien worden redelijk wat speelplekken in hun voortbestaan bedreigd. Ook staan voor een steeds grotere groep de gages onder druk. Later in deze nota zullen enkele voorstellen gedaan worden om deze inkomenspositie te verbeteren. Poppodia wijken af van de gangbare podia zoals we die in de overige podiumkunsten kennen.6 Een fors aantal ontvangt helemaal geen subsidie en met 24 procent is het gemiddelde percentage aan subsidie per zaal een stuk lager dan in andere sectoren. Deze subsidie is vaak compleet verstrekt door de gemeente en bestaat enerzijds uit subidies in verband met cultuur en anderzijds – zeker bij kleinere zalen – ook uit subsidies voor jongerenwerk. Landelijk is slechts een handvol regelingen beschikbaar, vaak via het Fonds Podiumkunsten. Onlangs werd voor het eerst een band – De Staat – opgenomen in de culturele basisinfrastructuur. Een doorbraak, zeker, maar ook een teken aan de wand dat dit zolang geduurd heeft. In totaal kregen muziekacts twee miljoen euro aan subsidie in 2019. 3. Infrastructuur Doordat de verschillende zaken die essentieel zijn voor een gezond popklimaat zeer versnipperd worden georganiseerd, is er geen overheid of instantie die de samenhang bepaalt of zelfs maar in de gaten houdt. Een hbo- of mbo-instelling bepaalt zelf of er een voor de sector relevante opleiding wordt gestart. Een gemeente beslist of een poppodium wel of niet blijft bestaan (of, zoals de afgelopen decennia helaas vaak gebeurde, dat er een totale infrastructuur wordt ontmanteld ten faveure van een multi-inzetbaar entertainmentcentrum dat bijna altijd duurder uitpakt dan de gemeenteraad is voorgeschoteld, wat dan vaak weer gefinancierd wordt door te beknibbelen op de exploitatie). Voor veel jongerenwerkinstellingen – die de afgelopen jaren zowel qua schaal fors gegroeid zijn onder druk van fusies en die zwaar te lijden hebben gehad onder bezuinigingen in het sociaal domein – is het kleine podium of het kleine jongerencentrum iets wat ze erbij doen. Schaalvergroting van de organisatie gecombineerd met een afnemend budget leidt er dan maar wat vaak toe dat deze kleine speelplekken worden afgestoten. De afgelopen jaren zien we twee trends op het gebied van podia en oefenruimtes voor muzikanten. Een fors aantal podia dreigt te verdwijnen en wordt op het laatste moment ofwel op korte termijn gered of verdwijnt wel degelijk. Zoals Willemeen, Asterisk, De Kade, Apollo en De Piek. Daarnaast zien we dat menig poppodium een exploitatierekening heeft die als een molensteen om de nek hangt. Een peperduur pand, torenhoge huur, jaarlijkse tekorten en dreigende sluiting. Met als gevolg dat bezuinigd wordt op datgene waartoe het podium op aarde is. Namelijk een mooie en uitdagende programmering. Coverbands en dansavonden te over. En de jaarlijkse tours van de grootste Nederlandse artiesten komen ook nog wel binnen. Dat is mooi, want hier is vraag naar, mensen 6 Dialogic, Stand van zaken Nederlandse popsector 2020: https://www.rijksoverheid.nl/ documenten/rapporten/2020/09/07/dialogic-standvan-zaken-in-de-nederlandse-popsector Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 5 genieten hiervan en het biedt de kans voor een kleine groep Nederlandse muzikanten om van hun werk te leven. Tevens biedt het werkgelegenheid aan een hoop mensen. Maar lokaal talent krijgt steeds minder de kans om live meters te maken, om zo een betere muzikant te worden. Ook krijgen jongeren steeds minder vaak de kans om zelf iets te organiseren. Op de lange termijn is dat slecht voor een levendig popklimaat in Nederland. Als artiest word je steeds beter door op te kunnen treden. En als jongere ga je sneller achter de schermen in deze sector werken, wanneer je al op jonge leeftijd de kans krijgt om zelf dingen die je mooi vindt te organiseren. Daarnaast is op veel plekken sprake van een moordende concurrentie tussen plekken die er wel zijn. Dit terwijl steden als Tilburg en Eindhoven laten zien dat meerdere zalen in een stad elkaar ook kunnen aanvullen en versterken. Festivals komen en gaan en of er een festival beschikbaar is dat ruimte biedt aan Nederlandse artiesten in jouw gemeente is verre van een gegeven. Laat staan of je als jonge maker ondersteuning kunt krijgen met het maken van je eerste stappen als optredend artiest. Daarnaast is de landelijke overheid tot nu toe zeer terughoudend geweest in het aanpakken van de grote spelers die veel geld verdienen aan de muziek van derden, maar deze winst niet of nauwelijks delen. Ook is het altijd maar de vraag of subsidie die voor de gehele culturele sector bedoeld is, uiteindelijk ook deels bij de popmuziek terecht komt. Tot nu toe is dat slechts sporadisch het geval, omdat – zoals Dialogic op basis van gesprekken met de sector terecht constateert – zowel de regelingen als de aanvraagprocedures niet goed aansluiten op de popsector. Ook is er vaak veel minder ervaring met het aanvragen van dit soort subsidies waardoor men vaak achter het net vist. Twee kanten op mist men expertise. Aanvragers kennen hun weg niet door het woud van regelingen en beoordelaars kennen de popsector onvoldoende om een aanvraag op waarde te kunnen schatten. Het eerste dat de overheid zou moeten doen om een begin te maken met effectief popbeleid is de noodzakelijke functies in beeld brengen en daarmee een eigen infrastructuur van de popmuziek maken en in kaart te brengen. Landelijk, regionaal en lokaal. Ter illustratie is een schema (zie figuur 1) ingevoegd dat ik met toestemming heb gebruikt, met dank aan Jasper van Vugt. Niet omdat dit nu per se het moet worden, maar wel omdat dit ontzettend helpt om de verschillende functies die nodig zijn – per dorp, stad, regio, provincie of land – in kaart te brengen en zo dus te kunnen zien waar de sector versterkt moet worden. Dit is ongetwijfeld niet het meest tot de verbeelding sprekende voorstel in deze nota, maar er moet duidelijk worden wie er nu precies waarvoor verantwoordelijk is. Waar sommige provincies de afgelopen jaren steken hebben laten vallen, waren er grote steden die die regionale functie over namen. Maar er waren ook steden die hier niet toe in staat waren of simpelweg een andere politieke keuze maakten. Dat leidt tot willekeur, onduidelijkheid en naar elkaar kijken wie er uiteindelijk de rekening betaalt. Dat kan anders en beter. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 6 Figuur 1 Het is hierbij expliciet de bedoeling om breder te kijken dan alleen naar mensen die «hun geld» verdienen of willen verdienen in de sector. Net als dat gezond sportbeleid niet alleen maar profsporters voortbrengt, geldt dat succesvol popbeleid ook tot doel heeft om meer mensen met plezier muziek te laten maken. Daar is nog een wereld te winnen. Onder andere door het stimuleren – binnen- en buitenschools – van op een eigentijdse manier met muziek aan de slag gaan. Succesvolle voorbeelden zijn (binnenschools) de Buma Music Academy en (buitenschools) Popsport, die beiden al op jonge leeftijd jongeren stimuleren om met muziek aan de slag te gaan, ook als ze niet van plan zijn om daar hun werk van te maken. De kracht van popmuziek is onder meer dat deze in de praktijk vaak al zo alom aanwezig is in de leefwereld van kinderen en jongeren dat het eenvoudiger is om ze aan het musiceren te krijgen via iets waar ze al mee bekend zijn dan via iets wat ze niks zegt. Die unieke kwaliteit van popmuziek wordt nog onvoldoende gebruikt. Binnen deze visie en het maken van een inventarisatie van wat er nodig is aan infrastructuur voor een levendig popbeleid is een expliciete rol weggelegd voor het nachtleven. Vanwege de creativiteit en soms de explosiviteit, vanwege de belangrijke rol die het nachtleven zowel qua werk als hobby speelt in het leven van tienduizenden jonge mensen en vanwege de rol die nachtcafés, clubs en podia hebben in het binnentreden van de livemuzieksector, hetzij op het podium, hetzij achter de schermen. Dit overzicht van de popinfrastructuur – lokaal, regionaal en landelijk – kan vervolgens ook als basis dienen wanneer onverhoopt oefenruimtes wegvallen, een zaal de deuren sluit of er een ander onderdeel in de keten verdwijnt. Bij het wegvallen van voorzieningen grijp je dan terug op deze basisinfrastructuur om binnen de regio – bij voorkeur in samenwerking met een provinciale popkoepel – in kaart te brengen wat er nodig is om het popklimaat op peil te houden of te brengen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 7 De afgelopen jaren is er in fors wat provincies beknibbeld op de provinciale popkoepels, ze functioneren niet allemaal even goed en in Friesland dreigt deze koepel zelfs te verdwijnen. Dat terwijl deze koepels de enige geïnstitutionaliseerde beschermers van de popcultuur zijn. Het is juist van belang om de rol van deze koepels te versterken in plaats van ze te laten verpieteren. Het is dan wel van belang dat deze koepels hun tentakels verder uitwerpen dan het traditionele bandjescircuit. De verschillen per provincie zijn groot, maar gemiddeld gezien zijn ze beter geworteld in de pop en rock dan in de urban en EDM. Het is dus zaak dat ze ook gebruik maken van de expertise van mensen die deze sectoren als hun broekzak kennen. Als een van de voornaamste problemen constateert Dialogic in haar rapport dat culturele ondersteuningsregelingen vaak niet toegeschreven zijn op de popsector. Hierdoor ontstaat een situatie waarin artiesten ofwel het onderspit delven wanneer ze aanvragen ofwel er helemaal niet meer aan beginnen. De cijfers zijn er ook naar. Door de popkoepels te versterken kunnen zij enerzijds artiesten adviseren bij een aanvraag en anderzijds de overheid adviseren hoe deze regelingen beter op de sector aan kunnen sluiten. Ook kan in overleg met deze koepels en onder meer het Fonds Podiumkunsten en het Fonds Cultuurparticipatie een begin gemaakt worden met het ontwerpen van subsidieregelingen die specifiek voor deze sector geschikt zijn.7 Door een beter zicht te krijgen op de staat van de lokale, regionale en landelijke popinfrastructuur kan een gemeente ook beter dan nu besluiten nemen over wat er nodig is om het eigen poplandschap nog wat te verfraaien. Op die manier is een gemeente ook beter bewapend tegen de vastgoedontwikkelaar die met een glanzende prospectus gouden bergen belooft wanneer er een nieuw multifunctioneel entertainmentcentrum neer moet worden gezet. Immers, de recente geschiedenis heeft bewezen dat waar de bouwkosten doorgaans ver de aanvankelijke schatting overstijgen, de exploitatiekosten gebruikt worden om de bouwkosten te betalen. Dan heb je een schitterend zalencentrum dat elk jaar in de problemen zit omdat er eigenlijk te weinig geld over is om het op een goede en creatieve manier draaiende te houden. Daarom adviseren wij om bij nieuwbouw altijd de exploitatie volwaardig mee te nemen, en ook in kaart te brengen wat een nieuw, groot centrum betekent voor de hoeveelheid oefenplekken, de breedte van de programmering, de ruimte om artiesten een eerlijke gage te betalen en een stabiel popklimaat in de regio. Datzelfde geldt voor festivals. Het is zeker niet zo dat de conclusie getrokken moet worden dat een festival een negatieve uitwerking heeft op de regionale popcultuur. Wel zou bij het toelaten van festivals naast de nu al gangbare afwegingen, zoals impact op geluidsoverlast en het milieu, ook gekeken moeten worden naar wat een organisatie bereid is te doen om ook gedurende het jaar te investeren in het popklimaat in de regio. Zodat een gemeente weloverwogen een keuze kan maken. Hierbij zou ook de rol die een organisatie aan jongeren zelf geeft mee moeten spelen. Waar in theorie het publiek en de artiesten van deze sector een stuk jonger en diverser zijn dan die in een hele hoop andere culturele sectoren, is daar bestuurlijk en in organisaties nog lang niet altijd wat van terug te zien. En juist om ervoor te zorgen dat ook aan de top steeds meer groepen hun plek weten te vinden, die die kans nu nog onvoldoende krijgen, is het van belang om al vanaf jonge leeftijd mensen de kans te geven om zelf iets (mede) te organiseren. 7 Dialogic, Stand van zaken Nederlandse popsector 2020: https://www.rijksoverheid.nl/ documenten/rapporten/2020/09/07/dialogic-standvan-zaken-in-de-nederlandse-popsector Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 8 Voor een sector die draait op jongeren, is het aan de bestuurlijke top best wel oud. En voor een sector waar de meest gedraaide artiesten in Nederland bijna allemaal hiphop maken is het toch gênant dat nog altijd «urban» als containerterm wordt gebruikt voor een hele paraplu aan kunstvormen. En dat zo weinig artiesten doorstromen naar belangrijke beleidsmakende plekken in de sector. Beter begeleiden van jonge makers, producers en andere betrokkenen kan helpen om hun stem ook te laten horen binnen de industrie zelf. Speciale aandacht verdienen de kleine poppodia die hun wortels hebben in het jeugd- en welzijnswerk. Dit omdat popcultuur hier zowel doel als middel is. Het doel is dan het programmeren van mooie avonden voor zowel artiest als fan, maar het middel is hier zeker net zo belangrijk. Door met goede begeleiding jongeren al op jonge leeftijd de verantwoordelijkheid te geven over een deel van de programmering, zetten zij vaak hier hun eerste stappen in deze sector. En door jongeren te leren dat er genoeg kansen zijn om zelf iets neer te zetten, wanneer ze zich onvoldoende herkennen in het overige culturele aanbod, wordt hen duidelijk gemaakt dat je wel kunt mokken dat wat er is niet leuk is, maar dat je er ook voor kunt kiezen om dan daar zelf wat aan te doen. Bovendien trekt deze sector bovengemiddeld veel jongeren aan met een kwetsbare achtergrond. Door daar in een vroeg stadium aandacht aan te geven en ze instrumenten – deze keer doorgaans in de figuurlijke zin – aan te reiken waarmee ze iets kunnen neerzetten, verklein je de kans dat ze later ontsporen. Een minimale financiële investering heeft zo een potentieel groot maatschappelijk effect. 4. Makers Het leven van menig popmuzikant gaat niet over rozen. Een matig inkomen, op onmogelijke tijden in een busje stappen naar een plek ver van huis om dan weer diep in de nacht thuis te zijn en de ochtend erna weer aan het reguliere werk te moeten. Deze nota gaat dat niet voor iedereen oplossen. Muzikanten zijn gedreven en gepassioneerde artiesten die bereid zijn om een hoop in te leveren. Omdat ze gewoon muziek willen maken. En misschien omdat ze de hoop hebben om uiteindelijk door te breken en «het te maken». Wel kan deze nota een bijdrage leveren aan het bestendigen van de mogelijkheden van artiesten om zich muzikaal en zakelijk te ontwikkelen. En aan het vergroten van de kansen dat je wel een fatsoenlijke boterham kunt verdienen aan je muziek. Niet iedereen hoeft met champagne in de privéjet te stappen. Maar een stuk meer mensen dan nu zouden van hun werk tenminste hun huur moeten kunnen betalen. Een fors deel van de in het bovenstaande paragraaf genoemde punten draagt natuurlijk al bij hieraan. Immers, oefenruimtes, podia, popkoepels en festivals zijn onmisbaar voor artiesten om meters te kunnen maken en om hun muziek ten gehore te brengen (en dus geld te kunnen verdienen). Maar daarmee zijn we er niet. Nog altijd wordt er in de sector goed geld verdiend. Geld dat echter lang niet altijd terecht komt bij de makers. Het was niet voor niks dat dat Dutch DJ Foundation (recentelijk gefuseerd met BAM Popauteurs) werd opgericht door de ouders van enkele grote, maar jonge dj’s om voorlichting te geven. Ze zouden de eersten niet zijn die vol enthousiasme een deal tekenen waarbij ze afstand doen van een groot deel van hun rechten. En dus hun toekomstige verdiensten. Ook zonder slechte intenties van derden is het verdienmodel van artiesten fragiel. Managers (en soms songwriters) ontvangen een deel van de royalties en gages. Soms moeten muzikanten in de eigen band betaald Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 9 worden. En waar een poppodium vaak personeel in vaste dienst heeft, is de artiest nog wel eens de sluitpost op de begroting. Dit zijn individueel niet allemaal problematische zaken. De manager doet belangrijk werk. De songwriter heeft recht op een vergoeding. En voor de barman of de geluidstechnicus is een vast inkomen net zo belangrijk als voor ieder ander. Maar zeker wanneer een podium of festival krap in de exploitatiekosten zit, blijft er soms te weinig over om van rond te komen voor de artiest. Veel muzikanten verdienen binnen de sector bij. Als boeker bij een poppodium, als producent of componist van andermans werk, of soms als muziekdocent. Helaas zijn er een fors aantal muziekscholen verdwenen waardoor werkgelegenheid daar is weggevallen (los van de desastreuze gevolgen voor het aantal jongeren dat een instrument gaat spelen). Ook neemt muziek een minder groot deel in van het curriculum op basis- en middelbare scholen. Net als bij het bewaken van de infrastructuur zouden ook voor de inzet van muzikanten op scholen de provinciale popkoepels een grote rol kunnen spelen. Immers, zowel op de basisschool als op de middelbare school worstelen scholen met het vinden van mensen die deze lessen voor hun rekening kunnen nemen. Wanneer een artiest begeleid wordt door een gediplomeerde docent kan hij of zij een gigantische meerwaarde hebben. Een school kan dan een aanvraag doen bij de popkoepel, die de school daarna in contact brengt met een artiest die het leuk vindt om op deze manier enthousiasme aan kinderen over te brengen en een extra zakcentje te verdienen. Bovendien kan een overstap naar het onderwijs na een muzikale carrière op lange termijn ook geen kwaad, zeker gezien het grote lerarentekort. De popkoepels kunnen op zo’n manier ook een belangrijke rol spelen in het lokaal coördineren van de ontzettend veel mooie initiatieven die er op het gebied van cultuurparticipatie zijn. Maar wanneer je jongeren enthousiasmeert door de inzet van artiesten op scholen, moeten ze daarna ook voldoende toegang hebben tot instrumenten en mogelijkheden om te ontdekken wat ze zelf leuk vinden. Of dat nu een laptop met programmeersoftware of een elektrische gitaar is. Daarbij zijn initiatieven zoals het Leerorkest, Muziek voor Kinderen, de instrumentenprogramma’s van het Oranjefonds en het Jeugdfonds Sport en Cultuur onmisbaar. Die kunnen er zorg voor dragen dat kinderen uit gezinnen die het zich soms simpelweg niet kunnen veroorloven om een kind een instrument en muziekles te bieden, ook een eerlijke kans krijgen. Om te voorkomen dat artiesten altijd de sluitpost op de begroting zijn, zouden vakbonden, andere vertegenwoordigers van artiesten en brancheorganisaties die festivals en zalen vertegenwoordigen afspraken moeten maken over richtsnoerbedragen. Op deze manier weet een artiest tenminste wat hij ongeveer kan vragen. En kan een zaal makkelijker rekening houden met een eerlijke gage. Om de kans voor lokale acts te vergroten kunnen afspraken gemaakt worden om ook in voorprogramma’s voldoende ruimte vrij te maken. Uiteraard moet dit altijd gebeuren in overleg met de artiest of zijn management. Het is logisch om hier aan te sluiten bij de initiatieven rondom Fair Practice en Fair Pay die door Kunsten»92 in overleg met de hele cultuursector zijn ontplooid. Met de opkomst van streamingplatforms en de teruglopende kijk- en luistercijfers op radio en tv – zeker onder jongeren – zou je de conclusie kunnen trekken dat het belang van radio en tv afneemt. Toch is mainstream aandacht in de media nog altijd een belangrijke katalysator voor aandacht. Het fameuze minuutje dat acts bij De Wereld Draait Door Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 10 mochten optreden was muziekliefhebbers vaak een doorn in het oog – want waarom zo kort – maar was voor bands vaak ontzettend belangrijk. Helaas weten redacties dit vaak ook en moeten artiesten – wanneer ze al een kans krijgen – vaak voor een benzinevergoeding op komen draven. Zeker bij de publieke omroep is dat eigenlijk niet te accepteren. Daarom stellen we voor om als uitgangspunt te nemen dat voor fatsoenlijk werk fatsoenlijk betaald moet worden. Tenminste bij de publieke omroep krijgt daarom elke act een fatsoenlijke vergoeding. Ook wordt in gesprek met de publieke omroep ervoor zorg gedragen dat in het zogenaamde concessiebeleidsplan – het plan waarin de ambities en doelen van de NPO worden vastgelegd – voldoende aandacht wordt besteed aan Nederlandse popartiesten. Ondanks dat vinyl een forse comeback maakt, is het percentage dat een artiest aan inkomsten binnenhaalt uit de fysieke verkoop van geluidsdragers niet meer te vergelijken met het begin van deze eeuw. Zoals al eerder geconstateerd werd, is het optreden een belangrijker onderdeel gaan uitmaken van de inkomstenbron. Echter, in plaats van de LP of de CD – en ja, zelfs het cassettebandje maakt in bepaalde subculturen een comeback – zijn streamingsdiensten nu een belangrijke bron van inkomsten geworden. Toch kan schijn bedriegen. Waar de platte nummers (Nederlandse platenmaatschappijen verdienden 206,8 miljoen aan streaming en verkoop) goed lijken, komt gemiddeld slechts tussen de 10 en 50 procent bij de artiest terecht. Daarbij laten diverse artiesten aan Dialogic weten dat het percentage vaak dichter bij de 10 dan de 50 ligt. Daarnaast vallen ook buitenlandse acts op Nederlandse labels onder dit bedrag. Bovendien hebben artiesten en hun vertegenwoordigers minder invloed dan voorheen op wat ze aan hun werk verdienen. Streamingplatforms hanteren eigen afdrachtmodellen en daar valt weinig aan te onderhandelen. Sterker nog, onlangs kondigde Spotify aan dat artiesten de mogelijkheid gaan krijgen om hun songs vaker te laten verschijnen in de luistersuggesties die de streamingreus op basis van je muzieksmaak doet. Uiteraard staat daar een lagere royalty return tegenover.8 Sowieso is de afdracht per afgespeelde track bij streamingplatforms nogal verschillend per land. Zo krijgt een Noorse artiest bijna het dubbele per afgespeelde track. Daarom stellen wij voor om in het belang van de artiest een hogere vergoeding per track te innen. Waar de streamingplatforms misschien niet veel afdragen, bieden ze artiesten wel een schat aan informatie. Over waar hun fans zitten, wat die nog meer luisteren en wat de tracks zijn die eruit springen. Op die manier kunnen artiesten die hier handig mee zijn, hun kansen op commercieel succes vergroten. Platforms zoals YouTube, Instagram en Facebook zijn vaak echter meer een kostenpost dan een bron van inkomsten voor artiesten. Ze zijn onmisbaar in het bereiken van een breder publiek en in sommige gevallen ook een manier om als artiest een relatie met je luisteraars op te bouwen. Maar om dit bereik te genereren moet vaak geld neergelegd worden, geld dat niet wordt terugverdiend door views op deze platforms. Immers, je krijgt geen vergoeding voor het aantal keren dat je video’s bekeken worden. YouTube biedt nog de mogelijkheid om te verdienen aan advertenties voor je video, maar dit draagt primair vooral bij aan het 8 Zie: Sarah Perez, «Spotify will now allow artists and labels to promote tracks in your recommendations», op techcrunch.com, 2 november 2020. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 11 versterken van de «winner takes all»-economie die de popsector sowieso al is. Je kunt namelijk alleen maar wat geld verdienen wanneer je toch al een groot bereik hebt. Voor de rest zijn deze kanalen eerder een kostenpost (of een investering, wanneer je iets positiever ingesteld bent) dan een reële bijdrage aan een verdienmodel. Door van streamingplatforms en social media giganten een eerlijke bijdrage te vragen, wordt het voor Nederlandse artiesten beter mogelijk om mee te profiteren van de opbrengsten van hun eigen werk. Daarnaast kan een generieke streamingheffing of investeringsverplichting, zoals ook regelmatig wordt voorgesteld voor videodiensten, bijdragen aan het in brede zin versterken van het Nederlandse popklimaat. Deze nota stelt voor om een fonds naar Canadees model op te zetten. Al lange tijd investeert Canada in een levendig popklimaat.9 En de resultaten zijn ernaar10. Of het nu The Weeknd is, Feist of Arcade Fire, allemaal zijn ze Canadees. Ook miljoenenacts zoals Justin Bieber, Shawn Mendes en Drake zijn Canadees. Dat is niet een toevalstreffer of een uitzonderlijk getalenteerde lichting. Al jarenlang investeert Canada in jong talent, ontwikkelprogramma’s en opnames van nieuw werk. Dat gaat niet zonder voorwaarden. Artiesten moeten een uitgebreide analyse maken van waar ze nu staan en waar ze naartoe willen, ze moeten een deel zelf betalen, en de opbrengsten vloeien deels terug naar de sector. Omdat Canada de meerwaarde ziet van de hele infrastructuur is dit geld niet alleen bedoeld voor jonge artiesten. Managers, labels, publishers, evenementorganisatoren, allemaal kunnen ze aanspraak doen op ondersteuning. Zolang ze zich maar richten op het ondersteunen van de Canadese muzieksector en bereid zijn om zelf ook te investeren in een bloeiende popcultuur. In totaal circuleert er bijna 30 miljoen aan Canadese dollars in deze programma’s. Echter, deze verdienen zichzelf deels terug. Op deze manier wordt het permanent mogelijk om te investeren in zowel jong talent als meer ervaren artiesten, en de infrastructuur om de artiesten heen overeind te houden. Ook in Duitsland heeft men goede ervaringen met een uitgebreid ondersteuningsprogramma voor pop in de meest brede zin van het woord11. En in Zweden neemt muziekeducatie al op jonge leeftijd een voorname plek in het onderwijs in. Ieder kind kiest een instrument en ouders die dit niet kunnen betalen worden geholpen. De resultaten zijn ernaar! Hoewel Zweden 9 miljoen inwoners heeft, telt de Zweedse Buma/Stemra maar liefst zo’n 70.000 leden, terwijl Nederland met 17 miljoen inwoners 30.000 bij Buma aangesloten leden heeft. Ook zijn Zweedse componisten extreem succesvol. Iedereen kent Abba, maar meer recent was Max Martin verantwoordelijk voor een paar van de grootste hits van het afgelopen decennium. Taylor Swift, Britney Spears, The Weeknd, Justin Timberlake en vele anderen scoorden allemaal nummer-1 hits die geschreven zijn door Martin. Zijn persoonlijke economische waarde wordt ondertussen op meer dan 250 miljoen dollar geschat. Ter inspiratie hebben we twee samenvattingen van de Canadese en Duitse regelingen toegevoegd. Educatie – zowel over de sector als binnen de sector – kan een belangrijke bijdrage leveren aan het vergroten van kennis onder kunstenaars en het voorkomen dat fouten meermaals door meerdere mensen gemaakt 9 Zie: https://www.fastcompany.com/3061816/how-canadas-philanthropic-pop-industrialcomplex-took-over-the-world. 10 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl 11 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 12 worden, of dat het wiel op vele honderden plekken opnieuw wordt uitgevonden. Natuurlijk hebben de daadwerkelijke popopleidingen een belangrijke rol daarbij. Niet alleen voor de studenten die ze afleveren, maar ook als netwerkplekken waar kennis kan worden uitgewisseld. Maar in ons ideaal is ook voor dit doel een belangrijke functie weggelegd voor de provinciale popkoepels zoals verenigd in POPnl. Door het organiseren van evenementen over bepaalde thema’s zorgen ze voor kennisdeling. Maar idealiter functioneren ze ook als helpdesk voor artiesten. Zij kennen de regels en regelingen, de kansen en bedreigingen en de goede en slechte ervaringen en kunnen op zo’n manier beginnende artiesten laagdrempelig begeleiden. En de andere kant op kunnen ze de overheid informeren over hoe regelingen die ongetwijfeld met de beste wil van de wereld bedacht zijn niet aansluiten op de behoeften van een muzikant. Zo was er enkele jaren een toursupport voor beginnende bands in het buitenland. Maar om daarvoor in aanmerking te gaan moest je zeker een week op tour. Terwijl juist beginnende acts vaak in het weekend in het busje stappen om hun eerste shows in Duitsland of België te spelen. Zo maken deze koepels ook de regelingen voor de sector beter. Via het auteurs- en naburig recht kunnen muzikanten en auteurs ervoor zorg dragen dat ze meedelen in de verdiensten die worden gemaakt over een compositie. Toch valt dat in de praktijk niet altijd mee. Enerzijds omdat van auteurs die in opdracht werken nogal eens gevraagd wordt afstand te doen van hun rechten en anderzijds omdat de regelgeving moet worden aangescherpt. De gedwongen overdracht van rechten aan de opdrachtgever is een kwalijke zaak, niet in de laatste plaats wanneer dit gebeurt door publieke partijen. Zo vraagt de publieke omroep dit nog met regelmaat aan componisten wanneer zij werk schrijven. In bredere zin bestaat de noodzaak om de mooie idealen zoals die in de Fair Practice Code zijn vastgelegd te vertalen naar het auteurs- en naburig recht. Zo zou je tenminste van gesubsidieerde instellingen mogen vragen dat zij eventuele conflicten afhandelen via de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht in plaats van een bus vol dure advocaten op een armlastige ZZP’er af te sturen. Wanneer het aan de initiatiefnemer ligt wordt deze Geschillencommissie sowieso verplicht, maar zeker voor publieke of gesubsidieerde partijen. Een verplicht te innen collectieve vergoeding werd eerder voor videodiensten afgedwongen door een voorstel van Groen Links en de SP.12 Het ligt voor de hand een soortgelijke heffing ook voor audiostreaming in het leven te roepen. In Duitsland gingen sterrenacts zoals Rammstein, Die Toten Hosen en Helene Fischer al naar de rechter, omdat ze vinden dat in het verleden gesloten deals over de inkomstenverdeling – die voor de dominantie van streamingdiensten werden gesloten – niet langer recht doen aan de realiteit in de muziekindustrie.13 Het heeft er alle schijn van dat dit het begin is van een jarenlange serie rechtszaken om ook deze contracten meer in lijn te brengen met de muziekmarkt anno 2021. Het is de moeite waard om deze ontwikkelingen nauwlettend te volgen om te kijken of dit aanknopingspunten biedt om ook de positie van Nederlandse artiesten te verbeteren. Hetzelfde geldt voor pogingen om de verdeling in uitkeringen door streamingsdiensten tussen masterrecht en auteursrecht aan te passen, aangezien nu het overgrote merendeel van de uitkering belandt 12 13 https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/detail?id=2020Z21044&did=2020D45022 Zie: https://www.theguardian.com/music/2020/jan/28/german-bands-rammstein-die-totenhosen-helene-fischer-higher-digital-fees. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 13 bij de masterrechthebbende, wat vaak de platenmaatschappij is. De vraag is of die verdeling gezien de veranderende muziekindustrie en het afnemende belang van bijvoorbeeld fysieke distributie van platen nog te rechtvaardigen is. Ten slotte stelt deze nota voor om een uitkeringsregeling zoals de WWIK opnieuw in te voeren. Deze uitkering bestond tot 2012 en bood kunstenaars de mogelijkheid om geleidelijk hun inkomen uit hun werk op te bouwen. Of de regeling precies zo vormgegeven moet worden valt te bezien, maar er is grote behoefte aan een regeling die ervoor zorgt dat artiesten juist in de fase voordat ze «geld gaan verdienen» (door een tour of een nieuwe release) kunnen investeren in hun eigen muziek. Juist omdat de kosten zo ver voor de baten uit gaan is het voor muzikanten vaak ingewikkeld om deze investeringen – in zowel tijd als geld – te doen, terwijl de meerwaarde enorm kan zijn. En het voor de overheid om ontzettend kleine bedragen ging. 5. Beslispunten De Kamer wordt gevraagd in te stemmen de regering te verzoeken de volgende maatregelen te nemen: • In overleg met lokale en provinciale overheden en deskundigen te komen tot een visie op popbeleid en de noodzakelijke bouwstenen daartoe, teneinde te komen tot een basisinfrastructuur van wat per regio minimaal noodzakelijk is voor een gezonde popcultuur. Hierbij dient de functie talentontwikkeling, zowel op amateur als op professioneel niveau meegenomen te worden. (Begrote kosten: nihil) • Het herschrijven van bestaande regelingen ter ondersteuning van makers en sectoren, zodat ze beter aansluiten op de realiteit van de groepen voor wie ze bedoeld zijn, zeker ook de popsector. (Begrote kosten: nihil) • Ondersteuning van de popsector breder te bezien dan alleen vanuit cultureel beleid en ervoor zorg te dragen dat popcultuur – net zoals dat dit bij sport vaak het geval is – ook vanuit de terreinen preventie en ontwikkeling ondersteund wordt. (Begrote kosten: nihil) • Te faciliteren dat de economische positie van een gezin er niet toe mag leiden dat kinderen niet in aanraking komen met instrumenten of muziekles gaan volgen.(Begrote kosten: 1 miljoen, afhankelijk van uitkomst waar deze regelingen en ondersteuningsfondsen nu nog te kort schieten) • In overleg met vakbonden en brancheorganisaties te komen tot richtsnoerbedragen die – in lijn met de Fair Practice Code – een indicatie geven van wat een eerlijke beloning voor popmuzikanten zou zijn. (Begrote kosten komen tot deze bedragen: nihil. Begrote kosten om dit mogelijk te maken: 5 miljoen) • Ervoor zorg te dragen dat tenminste de publieke omroepen artiesten betalen wanneer ze komen optreden. En te stimuleren dat ook commerciële aanbieders dit doen. (Begrote kosten: nihil) • De noodzakelijke stappen te nemen om ervoor zorg te dragen dat Nederlandse artiesten een vergelijkbare vergoeding per afgespeeld nummer krijgen als hun collega’s in landen zoals Noorwegen. (Begrote kosten: nihil) • In samenspraak met brancheorganisaties met voorstellen te komen die ertoe leiden dat ook partijen als Facebook en YouTube per stream gaan betalen en niet voor hun verantwoordelijkheid wegduiken met het argument dat ze slechts een podium bieden voor derden om materiaal op te plaatsen. (Begrote kosten: nihil) • Te komen tot een investeringsfonds voor de Nederlandse popsector naar Canadees model, waarmee de gehele sector wordt ondersteund. (Begrote kosten overheidsdeel: 7,5 miljoen) Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 14 • • • Zorg te dragen voor een sterke en daadkrachtige nationale popkoepel, als overkoepelend orgaan voor de provinciale popkoepels, en deze koepels onder meer in te zetten als expertisepunten voor jonge makers, maar ook als «popmakelaar» voor scholen die gastdocenten zoeken en bewakers van de lokale en provinciale popinfrastructuur. (Begrote kosten: 1,5 miljoen) Een brede doorlichting van auteurs- en naburige rechten waarbij in het algemeen gekeken wordt naar de mogelijkheden voor het versterken van collectief beheer en daarbinnen specifiek gekeken wordt naar een sterkere rol voor de Geschillencommissie Auteurscontractenrecht, de gedwongen overdracht van rechten naar opdrachtgevers en een collectieve vergoeding voor audiostreaming. (Begrote kosten: nihil) In kaart te brengen wat de kosten en baten van de oude WWIKregeling waren, zowel in financieel als in cultureel opzicht; en op basis hiervan een voorstel te doen dat artiesten beter in staat stelt om in hun levensonderhoud te voorzien. In deze regeling zouden ook producers en songwriters kunnen worden meegenomen. (Begrote kosten doorlichting, nihil. Begrote kosten om te komen tot een soortgelijke regeling: nu nog onbekend, zou uit doorlichting moeten blijken) 6. Financiële consequenties Deze initiatiefnota heeft als doel het leggen van de basis voor het popbeleid voor de komende vier jaar. De beleidsvoorstellen die hiermee zijn gemoeid worden geraamd op circa 15 miljoen. Afgezet tegen de baten hiervan, namelijk bescherming van muziekscholen, jeugdcentra, kleine popzalen, grote podia en festivals en een fatsoenlijk inkomen voor makers, acht de indiener dit een verstandige besteding van middelen. De indiener vraagt de Kamer ermee in te stemmen het kabinet te vragen dekking te vinden op de Rijksbegroting 2021–2022. 7. Verantwoording en dankwoord Zoals al gezegd ontstond het plan om deze notitie te gaan schrijven op Eurosonic 2020 toen corona nog ver weg leek en ik even bij stond te praten met Peter Smidt, de Godfather van ESNS en een belangrijke steunpilaar van de popnota van Arda Gerkens. Sindsdien is er een hoop gebeurd, werden grootse plannen gesmeed met een tour langs popzalen, met in de middag rondetafelgesprekken en in de avond optredens van artiesten. En toen kwam corona. Waardoor de hele sector totaal stil kwam te liggen en een ieders inkomsten plotseling opdroogden. Mijn dankbaarheid aan de gehele sector is gigantisch. Ondanks dat heel veel mensen momenteel primair worstelen met de vraag of ze aan het eind van de maand nog een baan of een inkomen hebben, als ze dat nog hebben, waren mensen bijna zonder uitzondering bereid om mee te denken. Boekers, docenten, artiesten, platenbazen, festivalorganisatoren, allemaal leverden ze hun bijdrage. Een kleine 125 mensen uit de sector hebben gereageerd op mijn oproep, met vele nuttige suggesties. Een paar mensen wilde ik graag specifiek bedanken. Ten eerste, mijn vrienden die mee dachten over alle mooie ideeën die uiteindelijk niet door konden gaan. Over een tour. Over nog veel meer. David de Greef, Richard Theuws – die op zich wel iets anders aan zijn hoofd had –, Valerie Land, Hendrik-Jan Derksen, Bianca Pander en Frank Kimenai. Die, ook toen onze wilde ideeën weg vielen, bleven meedenken over de taaie kost die uiteindelijk in deze nota terecht is gekomen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 15 Daarnaast Arjo Klingens van de Popcoalitie, Ruben Brouwer van Mojo, Cedric Muyres van het Music Managers Forum en Aafke Romeijn van BAM! We zaten al in een appgroep om het te hebben over livemuziek, maar jullie input – ondanks dat jullie genoeg te doen hadden middenin de coronacrisis – was ontzettend waardevol. Ten slotte, Jasper van Vugt, wiens schema ik schaamteloos gejat heb, en die een lopende popencyclopedie en telefoonklapper tegelijk is, Henca Maduro, die me hielp om verder te kijken dan de genres en scenes die ik zelf al kende en waar ik zelf een netwerk had, en Frank Janssen die het mogelijk maakte om deze notitie in concept te presenteren op Eurosonic Noorderslag, zodat de sector daar nog de laatste tips kon geven. Ik hoop dat we elkaar snel weer eens mogen treffen bij een live-optreden. Dat is ondertussen zo lang geleden dat het me niet eens meer zoveel uitmaakt bij welk optreden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 813, nr. 2 16
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/0ad4dee9-b3bd-4ad1-a220-0d2babd2e7f7
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 35 286 Initiatiefnota van het lid Nijboer over diverse wijken: prettig wonen voor iedereen Nr. 8 MOTIE VAN HET LID BECKERMAN Voorgesteld tijdens het Notaoverleg van 11 september 2023 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat we in een diepe wooncrisis zitten; constaterende dat woningcorporaties cruciaal zijn in het oplossen van die crisis; spreekt uit dat de belastingdruk van woningbouwcorporaties (Vpb, ATAD) de aanpak van de wooncrisis bemoeilijkt; spreekt voorts uit dat woningbouwcorporaties hier linksom of rechtsom voor gecompenseerd dienen te worden, en gaat over tot de orde van de dag. Beckerman kst-35286-8 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 286, nr. 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/16249f5a-feca-4ea6-b76c-8ef129c3e72b
Commissie VW Aan de minister van Verkeer en Waterstaat Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Uw kenmerk: Uw brief van: Den Haag, 5 september 2008 Anders Betalen voor Mobiliteit 31305-65/2008D02719 Geachte heer Eurlings, In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat van 3 september 2008 is gesproken over uw brieven inzake Anders Betalen voor Mobiliteit uit de periode juni/juli 2008 (31 305 51 t/m 52 en 31 305, nr. 65). De commissie heeft besloten u te verzoeken de Kamer zo spoedig mogelijk te informeren over de huidige stand van zaken van het groot project Anders Betalen voor Mobiliteit en over stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de moties die in dit kader door de Kamer zijn aangenomen. De commissie is voornemens een algemeen overleg met u te houden inzake Anders Betalen voor Mobiliteit, bij voorkeur in de eerste weken van oktober 2008. Bij deze breng ik u het verzoek van de commissie over. Hoogachtend, De griffier van de vaste commissie voor Verkeer en Waterstaat, I.B. Sneep Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1bd8f49d-497d-4079-a0bb-cedb818d4d51
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE Brussel, 7 september 2009 (10.09) (OR. en) 12986/09 ADD 2 ASILE 61 INGEKOMEN DOCUMENT van: de heer Jordi AYET PUIGARNAU, directeur, namens de secretarisgeneraal van de Europese Commissie ingekomen: 4 september 2009 aan: de heer Javier SOLANA, secretaris- generaal/hoge vertegenwoordiger Betreft: Werkdocument van de diensten van de Commissie bij de Mededeling van de Commissie betreffende de vaststelling van een gemeenschappelijk hervestigingsprogramma van de EU en het voorstel voor een beschikking van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" en tot intrekking van Beschikking 2004/904/EG van de Raad - Samenvatting van de effectbeoordeling Hierbij gaat voor de delegaties Commissiedocument SEC(2009) 1128 definitief. Bijlage: SEC(2009) 1128 definitief 12986/09 ADD 2 fb DG H 1B NL COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN Brussel, 2.9.2009 SEC(2009) 1128 definitief WERKDOCUMENT VAN DE DIENSTEN VAN DE COMMISSIE bij de MEDEDELING VAN DE COMMISSIE betreffende de vaststelling van een gemeenschappelijk hervestigingsprogramma van de EU en het voorstel voor een BESCHIKKING VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD tot wijziging van Beschikking nr. 573/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Europees Vluchtelingenfonds voor de periode 2008-2013 als onderdeel van het algemeen programma "Solidariteit en beheer van de migratiestromen" en tot intrekking van Beschikking 2004/904/EG van de Raad Samenvatting van de effectbeoordeling {COM(2009) 447 definitief} {COM(2009) 456 definitief} {SEC(2009) 1127} NL 1 NL 1. ACHTERGRONDINFORMATIE Hervestiging is het overbrengen van vluchtelingen van wie door het UNHCR erkend is dat ze internationale bescherming behoeven, van het land van eerste opvang (meestal in de derde wereld) naar een ander land, waar zij blijvend bescherming krijgen. Hervestiging biedt een oplossing voor vluchtelingen die niet naar hun land van herkomst kunnen terugkeren en die niet lokaal geïntegreerd kunnen worden in het land van eerste opvang. Bij hervestiging worden vluchtelingen overgebracht van buiten het EU grondgebied naar een EU- lidstaat. Het aantal vluchtelingen bedraagt wereldwijd circa 10 miljoen. Ongeveer 5% van hen heeft behoefte aan hervestiging. Slechts een klein deel van deze vluchtelingen wordt daadwerkelijk hervestigd. Er gaapt dan ook een structurele kloof tussen de behoeften en de humanitaire respons. Slechts een klein percentage van de vluchtelingen die elk jaar worden hervestigd, wordt hervestigd in de EU. Van de 65 596 vluchtelingen die in 2008 werden hervestigd, gingen er 4 378 naar de EU. Dit staat in schril contrast met de aantallen hervestigde vluchtelingen die werden opgenomen door de VS en andere traditionele hervestigingslanden in de geïndustrialiseerde wereld. 2. H ERVESTIGING IN DE EU: HUIDIGE TOESTAND ( UITGANGSSITUATIE) Er zijn op dit ogenblik tien EU- lidstaten die jaarlijks aan hervestiging doen. Zweden, Denemarken, Finland, Nederland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland hebben reeds meerdere jaren een hervestigingsprogramma lopen. Sinds 2007 hebben Portugal, Frankrijk, Roemenië en Tsjechië besloten nationale hervestigingsprogramma's op te zetten. Deze gunstige ontwikkeling is te danken aan diverse factoren. Om te beginnen wordt er sinds 2007 door het Europees Vluchtelingenfonds (EVF III) forse financiële steun verleend voor hervestiging. In de tweede plaats werden in de loop van de laatste jaren vele project- en samenwerkingsactiviteiten opgezet met belanghebbenden uit verschillende lidstaten. Een derde gunstige ontwikkeling is de grote politieke belangstelling op EU-niveau. Deze belangstelling was hoofdzakelijk gericht op de noodzaak om Iraakse vluchtelingen uit Syrië en Jordanië te hervestigen in de EU. In 2008 heeft de Raad JBZ conclusies aangenomen betreffende de hervestiging van vluchtelingen uit Irak, waarin duidelijk werd gemaakt dat hervestiging bijdraagt tot de instandhouding van de beschermingssituatie in Syrië en Jordanië. Op basis van de conclusies van de Raad hebben vier lidstaten die zich tot voor kort niet bezighielden met hervestiging, zich ertoe verbonden vluchtelingen uit Irak te hervestigen (Duitsland, Italië, België en Luxemburg). Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO), dat naar verwachting in 2010 operationeel zal worden, zal de lidstaten en andere belanghebbenden ondersteunen op het gebied van praktische samenwerking, onder andere met betrekking tot hervestiging. NL 2 NL 3. PROBLEEMOMSCHRIJVING De huidige toestand is in het algemeen gunstig en is in geleidelijke ontwikkeling, met name gelet op de verwachte oprichting van het EASO. Er zijn evenwel een aantal belangrijke tekortkomingen en structurele beperkingen. Het belangrijkste probleem is het huidige lage niveau van solidariteit van de EU met derde landen in verband met de opvang van vluchtelingen. Het aantal opgevangen vluchtelingen is te klein, gelet op de omvang van de wereldwijde behoefte aan hervestiging. Een tweede probleem is dat te weinig lidstaten deelnemen aan hervestiging. Momenteel doen slechts 10 lidstaten (Zweden, Finland, Denemarken, het Verenigd Koninkrijk, Nederland, Portugal, Frankrijk, Roemenië en Tsjechië) jaarlijks aan hervestiging van vluchtelingen. De EU neemt op het gebied van hervestiging onvoldoende een internationale rol op. Dit heeft een negatieve invloed op de ambitie van de EU om op mondiaal niveau een prominente rol te spelen in humanitaire aangelegenheden en op de invloed die de EU in internationale fora kan doen gelden. Er is tussen de EU-lidstaten die aan hervestiging doen weinig coördinatie met betrekking tot de hervestigingsprioriteiten, d.w.z. de nationaliteiten en specifieke groepen die worden hervestigd. Die prioriteiten worden thans door de lidstaten op nationaal niveau vastgesteld, in nauw bilateraal overleg met het UNHCR, zonder voorafgaande bespreking of besluitvoering op EU-niveau. Daardoor wordt er ook te weinig strategisch gebruik gemaakt van hervestiging als een instrument van het buitenlands beleid van de EU. Hervestiging dient niet alleen een humanitair doel ten aanzien van de personen die daadwerkelijk worden hervestigd, maar is tevens een middel om het betrokken derde land te bevrijden van de last die de opvang van een groot aantal vluchtelingen meebrengt. Hervestiging kan derhalve een belangrijke rol spelen als onderdeel van het externe asielbeleid van de EU en van het buitenlands beleid van de EU in het algemeen. Het effect van hervestiging in strategische termen zou groter zijn indien de prioriteiten met betrekking tot de te hervestigen nationaliteiten en specifieke categorieën grotendeels op EU- niveau zouden worden vastgesteld. Het huidige financiële kader houdt beperkingen in. Het EVF III voorziet in extra financ iële steun voor lidstaten die specifieke categorieën vluchtelingen hervestigen. De criteria daarvoor worden als te star beschouwd. Een derde reeks problemen in de huidige situatie heeft te maken met het gebrek aan gestructureerde praktische samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van hervestiging. Er is momenteel te weinig uitwisseling van informatie en te weinig coördinatie met betrekking tot hervestigingsactiviteiten. Dit heeft een ongunstige invloed op de kwaliteit van de hervestiging. Een ander gevolg is dat onvoldoende schaalvoordelen worden behaald. Hervestiging vereist veel logistieke voorbereiding, zoals selectie- en oriëntatiereizen, medische en veiligheidsscreenings, reisen visumafspraken, opvangen integratieprogramma's. Sommige van deze activiteiten zouden eventueel gezamenlijk door, of in nauwe samenwerking tussen de lidstaten kunnen worden uitgevoerd. 4. SUBSIDIARITEIT – De rol van de Gemeenschap op asielgebied vloeit voort uit de noodzaak van solidariteit tussen de lidstaten bij het aangaan van een uitdaging waar, in een EU zonder binnengrenzen, op zichzelf handelende lidstaten geen doeltreffend antwoord op hebben. NL 3 NL – De noodzaak om op te treden met betrekking tot het gemeenschappelijk Europees asielstelsel (CEAS) is reeds beoordeeld in recente effectbeoordelingsrapporten. – De Europese Raad en het Europees Parlement hebben bij herhaling opgeroepen om het CEAS, met inbegrip van het externe aspect ervan, te ontwikkelen. 5. DOELSTELLINGEN Algemene beleidsdoelstellingen: a) de internationale bescherming van vluchtelingen ondersteunen via hervestiging; b) de invloed en inspanningen van de EU op humanitair gebied opvoeren door een grotere gemeenschappelijke betrokkenheid bij hervestiging. Specifieke doelstellingen: c) zorgen voor een grotere solidariteit van de EU met derde landen inzake de opvang van vluchtelingen; d) ervoor zorgen dat meer EU- lidstaten deelnemen aan hervestiging; e) ervoor zorgen dat de hervestigingsinspanningen in de EU permanent beter gericht zijn op die personen of groepen va n personen (bv. bijzonder kwetsbare personen, waaronder kinderen, of personen uit specifieke geografische gebieden) die het meest behoefte hebben aan bescherming; f) het strategische gebruik van hervestiging op EU-niveau intensiveren; g) de internationale rol van de EU in het algemeen versterken, voor wat betreft hervestiging specifiek door hervestiging te ontwikkelen als een integrerend en coherent onderdeel van het buitenlandse beleid van de EU; h) door samenwerking de kwaliteit van de hervestigingsprocedures in de EU verbeteren; i) door samenwerking de economische en financiële kostprijs van hervestiging in de EU verlagen; j) de verschillen tussen de EU- lidstaten inzake beschermingsnormen verkleinen en de efficiëntie verhogen door het doen convergeren va n de hervestigingscriteria. 6. BELEIDSOPTIES Op basis van de probleemanalyse kunnen drie grote onderdelen van het hervestigingsbeleid op EU-niveau worden onderscheiden: de praktische samenwerking, een politiek en een financieel beleidsaspect. Deze vormen het uitgangspunt voor het uitwerken van de beleidsopties. NL 4 NL 6.1. Eerste beleidsoptie: behoud van het status quo Het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken zal een kader bieden voor praktische samenwerking op asielgebied, ook met betrekking tot hervestiging. Er zijn potentieel heel wat vormen van praktische samenwerking die het EASO zou kunnen opzetten op het gebied van hervestiging, zoals het aanwijzen van beste praktijken, opleidingsinitiatieven, samenwerkingsafspraken met lidstaten die zich nog niet bezighouden met hervestiging, en het opzetten van gezamenlijke activiteiten en operaties met de huidige hervestigingslanden. Indien het status quo wordt gehandhaafd, worden de politieke en financiële aspecten niet verder uitgewerkt. 6.2. Tweede beleidsoptie: tussenoptie (het dynamische proces) Bij deze optie zal er eveneens praktische samenwerking worden opgezet door het EASO. Het onderscheid tussen praktische samenwerking in het kader van deze optie en optie 1 heeft vooral te maken met de band tussen deze praktische samenwerking en de verdere uitwerking van de politieke en financiële aspecten. Het aspect praktische samenwerking zal naar verwachting worden gestimuleerd en versterkt door de uitwerking van de beide andere beleidsaspecten. Binnen het bestek van deze optie wordt ernaar gestreefd een structurele politieke samenwerking uit te bouwen door de totstandbrenging van een politiek kader en door dit via het financiële beleid te ondersteunen. Naar verwachting zal een politiek kader worden gecreëerd, dat politieke en strategische prioriteiten met betrekking tot hervestiging vaststelt. Alle betrokken belanghebbenden (deskundigen van de lidstaten, de Commissie, het UNHCR en de ngo's) zullen deel uitmaken van dit politieke kader. Dit zal de volgende taken hebben: 1. Vaststellen van de gemeenschappelijke EU-jaarprioriteiten inzake hervestiging, zowel op basis van nationaliteiten als van specifieke categorieën te hervestigen vluchtelingen. Dit zal het mogelijk maken op doeltreffende en soepele wijze in te spelen op nieuwe behoeften die zich aandienen. 2. De lidstaten zouden op grond van artikel 13 van EVF III extra financiële steun krijgen als zij in overeenstemming met deze EU-jaarprioriteiten hervestigen. Het blijft de lidstaten evenwel nadrukkelijk vrij staan om andere categorieën vluchtelingen te hervestigen. 3. Zorgen voor een geïntegreerde aanpak van hervestiging, het externe asielbeleid en het buitenlandse beleid van de EU als geheel. 4. Binnen dit politieke kader zal ook meer in het algemeen over hervestiging worden gediscussieerd. De totstandbrenging van een politiek kader zal leiden tot een sterkere sturing van de praktische samenwerking die door het EASO wordt opgezet. Extra financiële steun wordt aan de lidstaten toegekend voor de hervestiging van vluchtelingen die onder de jaarlijks overeengekomen EU-prioriteiten ressorteren. Dit veronderstelt een wijziging van de EVF-beschikking. Er wordt niet voorzien in een structurele NL 5 NL herschikking van de financiering op grond van EVF III, die een invloed zou hebben op de financiering van andere asielgerelateerde activiteiten. Binnen de tweede optie worden twee subopties onderscheiden. Het onderscheid tussen deze twee subopties heeft uitsluitend betrekking op het mechanisme voor het creëren van het politieke kader. Suboptie 2A voorziet in de oprichting van een nieuw comité voor hervestiging, overeenkomstig de comitologievoorschriften. Bij suboptie 2B wordt gebruik gemaakt van bestaande structuren. 6.3. Derde beleidsoptie: maximale optie In deze optie wordt er van uitgegaan dat er een volwaardige hervestigingsregeling voor de hele EU komt. Niet alleen het vaststellen van prioriteiten maar ook de uitvoering van de hervestiging zou gemeenschappelijk worden aangepakt. Een volwaardige gemeenschappelijke EU- hervestigingsregeling zou uit de volgende elementen kunnen bestaan. (1) Alle lidstaten zouden aan de regeling deelnemen door een bepaald aantal opvangplaatsen ter beschikking te stellen. Het totaal aantal binnen de EU beschikbare hervestigingsplaatsen zou op EU-niveau worden vastgesteld en opgevuld. De prioriteiten voor hervestiging zouden op EU-niveau worden vastgesteld. Er zou ook op EU- niveau voor worden gezorgd dat hervestiging geïntegreerd wordt in het externe asielbeleid en het buitenlandse beleid van de EU als geheel. (2) Buiten de gemeenschappelijke hervestigingsregeling zou door de lidstaten geen hervestiging worden uitgevoerd. Er zou ook een volledige harmonisatie plaatsvinden van de hervestigingscriteria en van de status die hervestigde vluchtelingen na hun aankomst zouden krijgen. (3) Het selectieproces voor de hervestiging zou volledig op EU- niveau worden gecentraliseerd. Alle verrichtingen vóór het vertrek zouden gezamenlijk worden uitgevoerd. Het EASO zou waarschijnlijk een toonaangevende rol spelen op organisatorisch gebied. Dit zou een verhoging van de capaciteit van het EASO met betrekking tot hervestiging vereisen. (4) Het financiële aspect zou volledig moeten worden herbekeken. 7. BEOORDELING VAN DE OPTIES Voor een beoordeling van de verschillende effecten, zie de tabel op bladzijde 5. 1. De uitgangssituatie is in ontwikkeling, met name wegens de verwachte oprichting van het Europees Ondersteuningsbureau voor asielzaken (EASO) in 2010. Om de verwachte effecten van de oprichting van het EASO te kwantificeren, hebben wij een onderscheid gemaakt tussen de statische uitgangssituatie (toestand voorjaar 2009) en de uitgangssituatie in ontwikkeling (verwachte toestand na de oprichting van het EASO, zonder extra maatregelen van de EU). 2. Aangezien het resultaat van subopties 2A en 2B naar verwachting hetzelfde zal zijn, is de beoordeling van zowel de doeltreffendheid voor het bereiken van de doelstellingen als de gevolgen gezamenlijk verricht voor de subopties 2A en 2B. Wat suboptie 2A onderscheidt van suboptie 2B is de beoordeling van de politieke haalbaarheid en de evenredigheid. NL 6 NL 8. VERGELIJKING VAN DE OPTIES Gekwantificeerde effecten van de opties 1, 2 en 3 • De doeltreffendheid van de opties voor het bereiken van het hoofddoel (zorgen voor een grotere solidariteit van de EU met derde landen inzake de opvang van vluchtelingen) wordt als volgt ingeschat: optie 1 – toename met 5%, optie 2 – toename met 15%, optie 3 – toename met 10%; • Het primaire effect (rechtstreekse financiële kosten in verband met hervestiging) van de opties wordt als volgt ingeschat: optie 1 – toename met 3 825 000 euro, optie 2 – toename met 11 475 000 euro, optie 3 – toename met 7 650 000 euro; • Het secundaire effect (rechtstreekse financiële kosten / invloed van schaalvoordelen) van de opties wordt als volgt ingeschat: optie 1 – afname met 803 350 euro, optie 2 – afname met 1 759 000 euro, optie 3 – afname met 2 524 500 euro. Algemene beoordeling : 1. Opties 2 en 3 scoren beter dan optie 1. Er zijn twee grote bezwaren tegen optie 3: lagere score inzake het bereiken van het hoofddoel en politieke haalbaarheid/evenredigheid. 2. Een meerderheid van lidstaten is voorstander van een aanpak via de weg van de geleidelijkheid, waarbij de nadruk wordt gelegd op nauwere samenwerking en het vertrouwd maken van nieuwe lidstaten met hervestiging, eerder dan op een harmonisatie van de hervestigingscriteria. Inzonderheid met betrekking tot het vrijwillige karakter van de deelneming aan de regeling zijn de standpunten van de lidstaten zeer duidelijk. Zelfs als er genoeg steun was voor de invoering van een volwaardige gemeenschappelijke EUhervestigingsregeling, valt te betwijfelen of sommige lidstaten onder de huidige omstandigheden voldoende voorbereid zouden zijn om aan hervestiging te doen. Het is zeer de vraag of de invoering van een volwaardige gemeenschappelijke EU-hervestigingsregeling in dit stadium noodzakelijk en evenredig is om de gestelde doelen te bereiken. • Bij vergelijking van de opties 1 en 2, komt een duidelijke voorkeur voor optie 2 naar voren. • Om redenen van politieke haalbaarheid en evenredigheid wordt de voorkeur gegeven aan optie 2B. De meeste lidstaten hebben een uitgesproken voorkeur om voort te bouwen op bestaande overleg- en besluitvormingsmechanismen. Politiek is de algemene houding momenteel gunstig voor hervestiging, maar terughoudend ten aanzien van het creëren van nieuwe formele structuren, vanwege de bureaucratische rompslomp die dat allicht zou meebrengen en vanwege de vrees dat de vrije keuze van de lidstaten om zelf prioriteiten te kiezen zou worden beperkt. Uit het oogpunt van evenredigheid wordt aan het gebruik van bestaande structuren de voorkeur gegeven voor zover dit even doeltreffend is om de doelstellingen te bereiken en naar verwachting dezelfde effecten zal hebben. • Daarom wordt de voorkeur gegeven aan suboptie 2B. NL 7 NL 9. M ONITORING EN EVALUATIE De Commissie zal binnen drie jaar na de invoering van de gemeenschappelijke EU- hervestigingsregeling een evaluatie maken. Deze evaluatie zal betrekking hebben op de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de politieke samenwerking, het financiële aspect en de praktische samenwerking. Er zijn acht kwantificeerbare indicatoren gekozen, die de diverse aspecten van de optie en de doelstellingen (politiek, financieel en praktische samenwerking) bestrijken. NL 8 NL Vergelijking van de effecten van de opties Optie 1 Doelstellingen Optie 2 Optie 3 nu geleidelijk dynamisch maximaal 1 zorgen voor een grotere solidariteit van de EU met derde landen inzake de opvang van vluchtelingen 0 Laag/middel matig Middelmatig/hoog Middelmatig 2 ervoor zorgen dat meer EU-lidstaten deelnemen aan hervestiging 0 Laag/middel matig Middelmatig/hoog Hoog 3 ervoor zorgen dat de hervestigingsinspanningen permanent beter gericht zijn op diegenen (bv. kinderen, vluchtelingen uit specifieke regio's) die het het meest nodig hebben 0 Laag/middel matig Hoog Hoog 4 het strategische gebruik van hervestiging op EU-niveau intensiveren 0 Laag Middelmatig Middelmatig 5 de internationale rol van de EU op het gebied van hervestiging versterken door hervestiging te ontwikkelen als een integrerend en coherent onderdeel van het buitenlandse beleid van de EU 0 Laag Middelmatig Middelmatig 6 door samenwerking de kwaliteit van de hervestigingsprocedures in de EU verbeteren 0 Laag/middel matig Middelmatig/hoog Hoog 7 door samenwerking de economische en financiële kostprijs van hervestiging per capita in de EU verlagen 0 Laag/middel matig Middelmatig/hoog Hoog 8 de verschillen tussen de EU-lidstaten inzake beschermingsnormen verkleinen en de efficiëntie verhogen door het doen convergeren van de hervestigingscriteria 0 Laag Middelmatig Hoog Effecten NL 9 NL 1 Rechtstreekse financiële kostprijs van hervestiging (selectie, opvang, integratie) 0 Kleine toename Middelmatige/grote toename Middelmatig 2 Rechtstreekse financiële kostprijs van hervestiging (selectie, opvang, integratie) per capita 0 Kleine afname Middelmatige afname Aanzienlijke afname 3 Economische en sociale kostprijs van de integratie van hervestigde vluchtelingen in ruime zin (totale kosten) 0 Kleine toename Middelmatig/hoog Middelmatig 4 Economische en sociale kostprijs van de integratie van hervestigde vluchtelingen in ruime zin (kosten per capita) 0 Laag Laag Laag 5 Effect van hervestiging voor derde landen, specifieke categorieën en de buitenlandse betrekkingen van de EU 0 Laag Middelmatig Middelmatig 6 Grotere gelijkheid bij het verlenen van bescherming aan vluchtelingen 0 Laag Middelmatig Hoog 7 Effect op de grondrechten 0 Laag Middelmatig/hoog Middelmatig Politieke haalbaarheid en evenredigheid 2A 2B 1 Middelmatig Laag/mid delmatig Middel matig/ Hoog Laag Lichte bezorgdheid Lichte bezorgdhe id Vrijwel geen bezorgd heid Grote bezorgdheid 2 NL Steun van belanghebbenden voor deze optie 0 Evenredigheid 0 10 NL
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/577e6622-d807-4459-92d7-c7e6895604d8
Den Haag, 20 maart 2012 Voortouwcommissie: Volgcommissie(s): vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten Rondetafelgesprek donderdag 22 maart 2012 09.30 - 14.00 uur openbaar Onderwerp: Rondetafelgesprek wetsvoorstel versterking bestuur pensioenfondsen Agendapunt: Indeling rondetafelgesprek wet versterking bestuur pensioenfondsen A. Pensioendeskundigen 9:30-10:15 uur • Dhr. mr P.J.M. Akkermans, BGA Pensioenrechtadvies B.V. • Dhr. D. Nagtegaal, Practice Leader Market Development, AON Hewitt Consultancy • Dhr. mr E.A.M. Bergamin, voorzitter Kring van Pensioenspecialisten, BGA Pensioenrechtadvies B.V en de heer mr W.J.J. Koeleman MBA , voorzitter KPS werkgroep PFG • Dhr. mr R. Crauwels, TowersWatson B. Wetenschappers 10:15-11:15 uur • Dhr. prof. dr E. Lutjens, pensioenadvocaat en hoogleraar pensioenrecht, VU • Mw H. Pelzer, directeur governance support • Dhr. prof. dr A.W.A. Boot, hoogleraar ondernemingsfinanciering en financiële markten en directeur Amsterdam Center for Law & Economics, UvA • Dhr. prof. mr S. R. Schuit, bijzonder hoogleraar internationaal commercieel en financieel recht, UU en partner Allen & Overy (onder voorbehoud) C. Pensioenfondsen 11:15-12:15 uur • Dhr. J.G.M. Alders, voorzitter Pensioenfonds Zorg en Welzijn • Dhr. K. Blokland, voorzitter Stichting Spoorwegpensioenfonds • Dhr. drs H. Brouwer, bestuursvoorzitter ABP • Dhr. drs G. Riemen, directeur pensioenfederatie D. Organisaties van gepensioneerden 12:15: -13:00 uur • Dhr. drs M.J.W.M. Hendriks, adviseur collectieve belangenbehartiging, ANBO • Dhr. J. Beugelsdijk, bestuurslid CSO • Dhr. M.J. van Rooijen, voorzitter NVOG, bestuurslid CSO • Dhr. mr E. L. Daae, voorzitter Stichting Pensioenbehoud E. Maatschappelijke organisaties 13:00- 14:00 uur • Dhr. I. Boelaars, PensioenOpstand (onder voorbehoud) • Mw F. van Bergenhenegouwen, voorzitter VIIP (Vrouwen in Institutioneel Pensioen) • Dhr. mr P.J. Gortzak en de heer drs ir A. Fraterman, Stichting van de Arbeid • Dhr. D. Wiersma, FNV Jong, mede namens CNV Jongeren • Dhr. W. Dubbeling, voorzitter Platform Deelnemersraden Griffier: H.J. Post Activiteitennummer: 2012A00785 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d14251c9-b8e2-4ca9-8d02-4fe51003ce48
Verkenning e-health Een nulmeting van de toepassing van e-health in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg in Nederland Rapportage aan het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Utrecht, december 2011 2011.IRA.0073 RA Inhoudsopgave Managementsamenvatting 3 Verantwoording 4 1 Inleiding 5 2 Definitie en afbakening 6 3 Algemeen beeld 7 4 E-health bij huisartsen 9 5 E-health bij andere zorgaanbieders 14 6 Onze professionele opinie 19 Bijlagen I Uitkomsten kwantitatief onderzoek 21 II Uitkomsten deskresearch 43 III Uitkomsten telefonische interviews 49 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 2 Managementsamenvatting Aanbodzijde eerste- en tweedelijns curatieve zorg Huisartspraktijken Ziekenhuizen ZBC’s GGZ-instellingen Aantal aanbieders (bij benadering) 7.833 145 244 95 Zegt e-health toe te passen in de dagelijkse praktijk 44% 50% 40% 67% e-intake (online inschrijven en invullen van vragenlijsten) 26% 25% 40% 25% e-inzage (online raadplegen van medische gegevens) 4% 10% 0% 8% e-consult (online consulteren) 52% 4% 0% 67% e-afspraak (online maken, wijzigen en annuleren van afspraken) 8% 44% 40% 50% Aangegeven belemmeringen e-health volgens huisartsen Aangegeven belemmeringen e-health volgens overige zorgaanbieders ■ Twijfel aan veiligheid en privacy ■ Inzetten van een cultuuromslag van afspraken inplannen door medewerkers naar afspraken inplannen door patiënt ■ Geen afdoende vergoeding bij online consulten ■ Gemis fysiek contact met patiënt ■ Patiënt of zelf onvoldoende bekend met mogelijkheden ■ Te weinig of slechte regelgeving vanuit de overheid ■ Creëren van draagkracht bij medewerkers en Raad van Bestuur ■ Culturele aspecten ■ Beperkingen van huidige IT-infrastructuur Vraagzijde eerste- en tweedelijns curatieve zorg 13-34 jarigen 35-50 jarigen 50-plussers Heeft toegang tot internet 98% (3.912.157 pers.) 93% (4.432.235 pers.) 76% (4.436.621 pers.) Heeft minimaal 1 keer per jaar contact met huisarts 68% (2.736.504 pers.) 71% (3.374.218 pers.) 79% (4.652.290 pers.) Heeft minimaal 1 keer per jaar contact met specialist 27% (1.078.552 pers.) 35% (1.651.365 pers.) 53% (3.085.681 pers.) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 3 Verantwoording Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van verkennend onderzoek dat KPMG in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uitgevoerd in de periode 17 augustus tot en met 30 september 2011. KPMG heeft zich daarbij gehouden aan de aanpak zoals beschreven in de ‘Opdrachtbevestiging Nulmeting toepassing eZorg in Nederland’, d.d. 11 augustus 2011 met referentie 2011.IRA.0073 OB SA/JdB/rb. Hiertoe zijn in samenwerking met TNS NIPO 150 huisartsen ondervraagd en zijn 8 telefonische interviews afgenomen, verdeeld over 2 universitair medische centra (hierna: UMC’s), 2 algemene ziekenhuizen, 1 ZBC en 3 GGZ-instellingen. Voorts zijn op basis van deskresearch 72 websites van gezondheidsinstellingen geëvalueerd. Het verkennend onderzoek heeft het karakter van een nulmeting waardoor een eerste inzicht ontstaat in de toepassing van e-health. De onderzoeksresultaten zijn dan ook richtinggevend en geven geen volledige zekerheid over de stand van zaken met betrekking tot e-health in Nederland. Dit rapport geeft de resultaten weer van het door KPMG uitgevoerde onderzoek. De inhoud van het rapport is op 14 oktober 2011 met het Ministerie van VWS besproken en afgestemd. Mocht u naar aanleiding van deze rapportage vragen hebben, neem dan gerust contact met ons op. Hoogachtend, KPMG Advisory N.V. drs. C.G.R.M. Aldenhoven RE Director © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 4 1. Inleiding Veelbelovende bijdrage e-health De demografische, sociale en technologische ontwikkelingen maken het gebruik van ICT in de gezondheidszorg steeds belangrijker. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: het Ministerie van VWS) onderkent het belang van ICT in de zorg. Volgens haar biedt het gebruik van ICT, en vooral internettechnologie, veel mogelijkheden om de kwaliteit, efficiency en toegankelijkheid van de zorg te verbeteren. Hierbij beschouwt het Ministerie van VWS de toepassing van e-health als een veelbelovende ontwikkeling. Het feit dat in Nederland de adoptie en het gebruik van ICT zeer hoog zijn draagt mede hieraan bij. Voorbeelden zijn de hoge internetpenetratie onder de bevolking en de dichtheid van het breedbandnetwerk. Vanuit het Ministerie van VWS zullen verschillende activiteiten worden geïnitieerd om positief bij te dragen aan de ontwikkeling van e-health. Inzicht krijgen in stand van zaken Het derde type, e-public health, is voor dit verkennend onderzoek buiten beschouwing gelaten. Afbakening onderzoek Het onderzoek heeft zich gericht op de toepassing van e-health binnen de eerste- en tweedelijns curatieve zorg, waarbij de nadruk is gelegd bij de eerstelijn. Daarbij is gekeken naar vier toepassingen op het gebied van e-zorg en e-zorgondersteuning, namelijk e-intake, e-consult, e-afspraak en e-inzage. De scope van het onderzoek heeft zich beperkt tot huisartsenzorg (gezondheidscentra, zorggroepen en huisartsenposten), medisch specialistische zorg (ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra (hierna: ZBC’s)) en de geestelijke gezondheidszorg (hierna: GGZ). Hiermee is het grootste volume zorg uit de curatieve eerste- en tweedelijn gedekt. Overige eerstelijns zorgdiensten in het curatieve domein (verloskundigen, fysiotherapeuten, diëtisten, etc.) zijn buiten beschouwing gehouden. Eén van de gebieden waarop het Ministerie van VWS sterk inzet is het toepassen van e-health in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg. Om inzicht te krijgen in welke mate de eersteen tweedelijns curatieve zorg e-health toepast heeft het Ministerie van VWS KPMG opdracht gegeven een verkennend onderzoek uit te voeren. Daarbij is verzocht het onderzoek te richten op een beperkt aantal toepassingen van e-health die plaatsonafhankelijk zijn en waarbij de focus ligt op het stimuleren van participatie van de patiënt in zijn/haar zorgproces. Gelijk aan het onderscheid dat de Raad voor de Volksgezondheid en Zorg (hierna: RVZ) (2002, 2008) maakt, is gekozen voor twee e-zorgdiensten (e-intake en e-consult) en twee e-zorgondersteuningsdiensten (e-afspraak en e-inzage). © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 5 2. Definitie en afbakening E-health is digitale gezondheidszorg In de gezondheidszorg is e-helath een opkomende ontwikkeling. Het is de sectorequivalent van e-business, e-commerce en e-government, het inoveren van het hedendaagse met de inzet van ICT en specifiek met internettechnologie. De verwachting is dat toepassingen van e-health een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het versterken van de vrijheid en zelfredzaamheid van patiënten, het bieden van alternatieve oplossingen voor het dreigende personeelstekort, het verbeteren van de uitkomsten van zorg en het beperken van de toenemende zorgkosten; e-health lijkt dus een veelbelovende ontwikkeling te zijn. Maar wat is e-health nu eigenlijk? In de praktijk worden veel verschillende definities gebruikt voor e-health of vergelijkbare termen als telehealth, online gezondheidszorg en zorg-opafstand. Het gemeenschappelijke uitgangspunt in al deze definities is dat met de inzet van ICT betere zorg aan de patiënt kan worden verleend en de dat de zorg efficiënter kan worden aangeboden waarbij het niet langer nodig is dat de zorgverlener en de patiënt fysiek op dezelfde plaats zijn. KPMG definieert e-health als het bedrijven van digitale gezondheidszorg door moderne, merendeels al bestaande technologieën te gebruiken en daarmee de patiënt in staat te stellen veel meer actief betrokken te zijn in zijn proces van preventie, onderzoek, behandeling en nazorg. Dit betekent dat de patiënt zich laat informeren en actief participeert in nieuwe vormen van zorg. Onderscheidt in drie typen e-health diensten De RVZ onderscheidt e-health in drie typen diensten: e-zorg, e-zorgondersteuning en e-public health (2002, 2008). Tot e-zorg rekent de RVZ onder meer toepassingen op het gebied van e-diagnose (het stellen van een diagnose op afstand), e-consulten door patiënten en e-care (zoals e-monitoring en het op afstand geven van instructies aan de patiënt). Onder e-zorgondersteuning verstaat de RVZ toepassingen op het gebied van e-inzage in elektronische patiëntendossiers en e-management (waaronder het maken van afspraken voor een consult via internet). Tot e-public health behoren e-preventie (zoals het bepalen en benaderen van risicogroepen via internet, het monitoren van de gezondheidstoestand van de bevolking en het monitoren van de verspreiding van ziekten) en e-gezondheids(zorg)voorlichting (medische informatie op internet). Vier toepassingen gericht op zelfredzaamheid In afstemming met het Ministerie van VWS heeft het verkennend onderzoek zich beperkt tot vier toepassingen op het gebied van e-zorg en e-zorgondersteuning, namelijk e-intake, e-consult, e-afspraak en e-inzage. Deze toepassingen richten zich op het versterken van de vrijheid en de zelfredzaamheid van de patiënt. Voor het expliciteren van deze toepassingen hebben wij na afstemming met het Ministerie van VWS de volgende definities gebruikt. E-consult betreft het via internet kunnen consulteren van een zorgdeskundige in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg. De zorgdeskundige kan vervolgens online reageren op de gestelde vraag. Met e-intake wordt bedoeld dat een persoon zich via internet kan inschrijven als patiënt en digitale vragenlijsten kan invullen ten behoeve van de anamnese in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg. E-afspraak betreft het via internet kunnen maken, wijzigen en annuleren van een afspraak met een zorgdeskundige in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg. Tot slot het begrip e-inzage. Hiermee kan een patiënt via internet zijn persoonlijke elektronisch patiëntendossier raadplegen dat door een zorgdeskundige in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg is vastgelegd en wordt beheerd © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 6 3. Algemeen beeld E-health kinderschoenen ontgroeid GGZ neemt koploperspositie in Een substantieel deel van de eerste- en tweedelijns curatieve zorg zegt e-health toe te passen. Daarmee springt de curatieve zorg goed in op de ontwikkelingen van de afgelopen jaren waarbij het gebruik en het belang van internet in onze samenleving een grote vlucht heeft genomen en medische (beroeps)verenigingen en veldpartijen een groot belang toedichten aan de inzet van e-health om de kwaliteit van de gezondheidszorg en de kwaliteit van leven voor patiënten te verbeteren. Vooral de GGZ lijkt het toepassen van e-health in de dagelijkse praktijk vanzelfsprekend te vinden (zie figuur 1). Alle van de onderzochte e-zorg en e-zorgondersteunende toepassingen worden in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg gebruikt (zie figuur 2). Figuur 1 Toepassing e-health in curatieve zorg 56% 50% 50% 50% 44% 40% 40% 33% 30% 20% 10% 0% Huisarts (n= 150) GGZ (n= 12) Ja, past e-health toe 60% 52% 50% 50% 40% 40% 44% 40% 30% 20% 26% 25% 19% 4% 10% 8% 0% 0% 4% 8% 0% 60% 60% 67% 70% 10% 67% 70% Figuur 2 E-health in curatieve zorg naar toepassingsgebied ZBC (n= 10) Ziekenhuis (n= 60) Nee, past geen e-health toe Maar liefst 2 op de 3 GGZ-instellingen zegt e-health toe te passen in hun primaire proces (de zorgverlening) en de communicatie met (potentiële) patiënten. De helft van de ziekenhuizen zegt e-healthdiensten aan te bieden, nauw gevolgd door huisartsen (44%) en ZBC’s (40%). e-intake e-inzage Huisarts (n= 150) GGZ (n= 12) e-consult ZBC (n= 10) e-afspraak Ziekenhuis (n= 60) Uitzondering hierop zijn de ZBC’s. De mogelijkheid om patiënten online inzage te geven in hun persoonlijke medische gegevens staat nog in de kinderschoenen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat op instellingsniveau veel medische gegevens nog niet digitaal beschikbaar zijn en/of (technisch of beleidsmatig) nog niet online toegankelijk kunnen worden gesteld. De andere toepassingen blijken relatief veel te worden aangeboden, hetzij niet door alle partijen in dezelfde mate. Ongeveer één op de vier instellingen binnen zowel de huisartsenzorg, de GGZ en de medisch specialistische zorg biedt een toepassing aan op het gebied van e-intake. Uitschieter hierbij vormen de ZBC’s met 40%. Het toepassen van e-consult en e-afspraak geven een heel ander beeld. E-consult wordt vooral veel ingezet door huisartsen (52%) en GGZ-instellingen (67%) terwijl e-afspraak door bijna de helft van de GGZ-instellingen, ZBC’s en ziekenhuizen wordt toegepast. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 7 3. Algemeen beeld Genoeg plannen maar nog weinig concrete streefdoelen Vrijwel alle partijen geven aan plannen en ideeën te hebben om in de nabije toekomst online zorgdiensten aan te bieden. Ook van de zorginstellingen die nog geen elektronische diensten aanbieden geeft een aantal aan wel plannen in die richting te hebben. Het overige deel gaat nog niet verder dan het bieden van wat algemene informatie op hun website. Over het type elektronische diensten wordt nog verschillend gedacht. Er blijkt een grote variatie te bestaan in welke vorm en welke e-healthdiensten zullen worden aangeboden. Dit loopt uiteen van behandeling van door de patiënt gestelde vragen per e-mail tot plaatsing van een webcam waarmee de zorgverlener op afstand de patiënt kan monitoren. Ten aanzien van de onderzochte elektronische diensten wordt de grootste groei in toepassing en gebruik verwacht van e-consult en e-afspraak. Beide toepassingen bieden de patiënt de mogelijkheid om snel, eenvoudig en interactief een vraag te stellen of een afspraak in te plannen. Opvallend is dat met name de tweedelijnszorg positief is gestemd. De medisch specialistische zorg en GGZ geven aan dat het slechts een kwestie is van tijd dat patiënten diensten worden aangeboden op het gebied van e-consult, e-inzage en e-afspraak. Voordelen worden vooral gezien op het gebied van kwaliteitsverbetering en kostenbesparing. Desondanks blijken de streefdoelen ten aanzien van het inzetten van dergelijke toepassingen nog marginaal. Mogelijk zijn de belemmeringen die worden genoemd, zoals privacy en veiligheid, alsmede de niet afdoende vergoeding voor e-consulten, nog steeds leidend om niet op korte termijn het aanbod aan elektronische diensten te vergroten. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 8 4. E-health bij huisartsen Voorzichtige schreden huisartsenzorg Huisartsen bieden vooral e-consult aan Op dit moment handelen huisartsen 90% van alle zorgvragen af. De invoering van e-health kan dit percentage verder doen toenemen. Dit sluit aan bij de doelstelling van het kabinet om meer gezondheidsproblemen in de eerstelijn op te lossen en het aantal verwijzingen naar de ziekenhuiszorg te verlagen. Uit diverse onderzoeken blijkt dan ook dat e-health juist voor de eerstelijnszorg toegevoegde waarde heeft. Het aanbod aan e-zorgtoepassingen binnen de huisartsenzorg varieert van het in behandeling nemen van een e-mail tot het online toegang verschaffen tot het persoonlijk medisch dossier. Uit het onderzoek blijkt dat de huisartsen die e-health toepassen vooral gebruik maken van e-consult (52%). Hiermee lijken ze tegemoet te komen aan de oproep van de NPCF om e-consult actiever aan te bieden. Huisartsen zijn nog niet actief met het online inzage geven in de persoonlijke medische gegevens (4%). Op basis van de resultaten uit het onderzoek blijkt dat een ruime meerderheid van de huisartsen gebruik maakt van haar website en e-mail voor het online communiceren met haar patiënten. Ruim vier op de tien huisartsen zegt voor haar patiënten een online patiëntenportaal operationeel te hebben. Daarbij wisselt acht op de tien huisartsen medisch inhoudelijke gegevens van haar patiënten uit met de tweedelijn. De helft van de respondenten geeft aan dat zij reeds online afspraken maken met de tweedelijnszorg en vier op de tien respondenten zeggen dat zij de tweedelijn online consulteren. Een derde van de ondervraagde huisartsen heeft online toegang tot medicatiegegevens en het elektronisch patiëntendossier in de tweedelijn. Gemiddeld zegt vier op de tien huisartsen gebruik te maken van e-health in de contacten met patiënten. Uit het onderzoek blijkt dat solopraktijken (45%) en groepspraktijken (40%) in vrijwel dezelfde mate e-health toe passen (zie figuur 3). De praktijkomvang is dus niet van invloed op de inzet van e-health. Figuur 3 Toepassing e-health huisartsenzorg naar praktijkomvang 70% 60% 60% 50% 55% 58% Figuur 4 E-health in huisartsenzorg naar toepassingsgebied 60% 45% 52% 42% 40% 40% 50% 30% 40% 20% 30% 10% 20% 0% Solopraktijk (n= 57) Groepsprakijk (n= 79) Ja, past e-health toe Anders/onbekend (n= 14) 26% 8% 10% 4% 0% Nee, past geen e-health toe e-intake e-inzage e-consult e-afspraak . © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 9 4. E-health bij huisartsen Beperkte groei komend jaar van e-health bij huisartsen Uit het onderzoek blijkt dat een beperkt deel van de huisartsen die nog niet of op beperkte schaal aan e-health doen, dit voornemens is op korte termijn te doen. Op de vraag of men binnen een jaar van plan is elektronische diensten aan te bieden aan patiënten, antwoord één op de vijf huisartsen dat ze dit van plan zijn voor e-consult en e-afspraak (zie figuur 5). Figuur 5 Voornemen om in 2012 e-healthdiensten aan te bieden 25% 22% 23% 20% Het merendeel van de huisartsen die nu nog niets of in beperkte mate aan e-health doen, is dit in het komend jaar ook niet van plan. Aanbod en verwacht gebruik niet met elkaar in lijn Opvallend is dat huisartsen vinden dat het huidige aanbod aan elektronische diensten niet goed is aangesloten op de werkelijke vraag van de patiënt. Maar liefst 73% van de huisartsen die e-consult aanbieden is van mening dat maximaal 5% van de patiënten hier daadwerkelijk gebruik van maakt (zie figuur 6). Daarbij zijn er geen verschillen tussen de mening van de solopraktijk en de groepspraktijk. Figuur 6 Inschatting gebruik e-consult door patiënten 15% 80% 12% 73% 70% 10% 60% 4% 5% 50% 40% 0% e-intake e-inzage e-consult e-afspraak Vooral het aanbod van e-afspraak lijkt ten opzichte van het huidige aanbod het komend jaar te groeien. De mogelijkheid voor patiënten om online toegang te hebben tot het medische dossier bij de huisarts zal ook het komend jaar niet op grote schaal toenemen. Aanvullend merken wij op dat groepspraktijken in dit voornemen licht voorop lopen ten opzichte van de solopraktijken. Van de huisartsen die in een groepspraktijk werken zegt 23% het komende jaar e-afspraak aan te geen bieden 25% e-consult. Van de huisartsen die solo werken liggen deze percentages lager, namelijk 17% e-afspraak en 22% e-consult.. 30% 18% 20% 7% 10% 2% 0% 35-65% >65% 0% 0-5% 5-15% 15-35% Op de vraag in welke mate het gebruik van online consulten door patiënten in de komende drie jaar zal veranderen, verwacht 71% van de huisartsen een toename, 21% geen verandering en 1% een afname; 7% weet het niet of heeft geen mening. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 10 4. E-health bij huisartsen Ten aanzien van e-afspraak wordt hetzelfde gedacht. Van de huisartsen die deze toepassing aanbieden denkt 56% dat maximaal 5% van de patiënten hier gebruik van maakt (zie figuur 7). In vergelijking met e-consult is de gedachte dat e-afspraak meer door patiënten wordt gebruikt. 80% 68% 57% 60% 57% de Figuur 8 Verwachte toekomstige effecten e-health 70% Figuur 7 Inschatting gebruik e-afspraak door patiënten 60% kosten en het verhogen van de kwaliteit van gezondheidszorg worden laag ingeschat (zie figuur 8). 50% 50% 40% 40% 30% 20% 27% 30% 23% 11% 10% 20% 16% 0% Zorgkosten verlagen 10% 0% 0% 35-65% >65% 0% 0-5% 5-15% 15-35% Huisartsen in groepspraktijken zijn wat minder positief over het gebruik van e-afspraak door patiënten dan huisartsen die solistisch werken. Op de vraag in welke mate het gebruik van e-afspraak in de komende drie jaar zal veranderen verwacht 56% van de huisartsen een toename, 27% geen verandering en 1% een afname;16% weet het niet of heeft geen mening. Verwachte effecten e-health Een substantieel deel van de huisartsen geeft aan redelijk kritisch te zijn ten opzichte van de effecten van e-health. De verwachting is dat door toepassing van e-health de zorgvraag zal toenemen en dat de zorg voor patiënten toegankelijker zal worden. De effecten van e-health op het verlagen van de zorg- Kwaliteit van zorg Toegankelijkheid verhogen verhogen Zorgvraag toenemen Groeipotentieel e-health binnen de huisartsenzorg Naar aanleiding van de verkenning hebben wij ook gekeken naar het potentieel dat e-consult en e-afspraak hebben binnen de huisartsenzorg. Uit cijfers van het CBS blijkt dat naarmate de leeftijd van de patiënt stijgt, het contact tussen huisarts en patiënt vaker via thuisvisite verloopt. Ook blijkt dat patiënten in de leeftijdscategorie 35-50 in vergelijking met de andere categorieën het vaakst hun huisarts telefonisch consulteren. Eén op de vijf patiënten tussen de 35 en 50 jaar heeft contact met zijn huisarts via de telefoon. Bij alle leeftijdsgroepen blijkt dat de meeste contactmomenten met de huisarts op dit moment nog via het spreekuur verlopen. Drie op de vier contacten tussen patiënt en huisarts zijn face-to-face (zie figuur 9). © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 11 4. E-health bij huisartsen Voor de overige contacten blijkt dat bij vijftigplussers in vergelijking met de andere leeftijdscategorieën het contact met de huisarts vaker op initiatief is van de huisarts of dat het contact een herhalingsconsult betreft. Het aantal contactmomenten die ontstaan op basis van een doorverwijzing is marginaal, namelijk 2%. Figuur 9 Contactsoorten patiënt – huisarts 100% 90% 80% Ruim 10,7 miljoen Nederlanders bezoekt jaarlijks de huisarts (zie figuur 11). Acht op de tien vijftigplussers bezoekt tenminste één keer per jaar de huisarts. Bij de andere leeftijdsgroepen ligt dit iets lager, namelijk zeven op de acht. 70% 60% 50% 13 - 34 jaar Spreekuur Figuur 11 Overzicht personen die tenminste 1 keer per jaar de huisarts 35 - 50 jaar Thuisvisite bezoeken versus personen die online zijn per leeftijdscategorie 50+ Telefonisch consult Overig Bron: CBS, 2011 6.000.000 5.000.000 De meerderheid van de contacten met de huisarts is op eigen initiatief (zie figuur 10). 4.000.000 Figuur 10 Initiërende factoren contact met huisarts 3.000.000 100% 2.000.000 1.000.000 90% 0 80% 13 - 34 jaar # personen 70% 35 - 50 jaar # online personen 50+ ≥ 1 huisarts bezoek Bronnen: CBS, 2011 en STIR, 2011 60% 50% 13 - 34 jaar 35 - 50 jaar 50+ Eigen initiatief Initiatief van de huisarts Herhalingsconsult of oproep Doorverwijzing Kijken we naar de internetpopulatie van deze leeftijdsgroepen dan blijkt dat ruim 75% van de 5,8 miljoen Nederlanders in de leeftijdsgroep 50+ online is. Van de 4,7 miljoen Nederlanders in de leeftijdsgroep 35-50 jaar is 93% online en van de 4 miljoen personen van 34 jaar en jonger is dit bijna 100%. We kunnen Bron: CBS, 2011 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 12 4. E-health bij huisartsen hieruit concluderen dat een zeer grote meerderheid van de patiënten toegang heeft tot internet en zo de mogelijkheid heeft te communiceren en informatie uit te wisselen met de huisarts. Gezien het aantal contacten met de huisarts en het aantal bezoeken aan de huisartsenpraktijk toenemen naarmate mensen ouder worden, lijkt de focus te moeten liggen op de leeftijdsgroepen 35-50 jaar en 50+. Een vergelijkbaar patroon zien we in figuur 12, waarbij het totaal aantal afspraken in een jaar met een huisarts die zijn gemaakt, is verdeeld naar de verschillende leeftijdscategorieën. Figuur 12 Totaal aantal afspraken per jaar per leeftijdscategorie 40.000.000 34.037.567 30.000.000 Op basis van onze verkenning schatten wij het potentieel voor e-consult en e-afspraak in de huisartsenzorg groot in. Nu ICT en internet steeds meer verweven zijn met het dagelijkse leven van mensen is een toename in het aanbod van e-healthdiensten slechts een kwestie van tijd. Gezien het grote aantal afspraken dat jaarlijks door patiënten (met name telefonisch) worden gemaakt, lijkt vooral een toepassing als e-afspraak zeer kansrijk. Dergelijke ‘gemaksdiensten’ worden in de regel door mensen als zeer plezierig ervaren omdat het gevoel bestaat dat ze zelf controle op het proces hebben. Bovendien blijkt uit diverse onderzoeken dat dergelijke zogenaamde ‘self service diensten’ niet alleen kostenbesparend zijn maar ook leiden tot minder (proces)fouten. Bij een dienst als e-afspraak binnen de huisartsenzorg moet naar onze mening de focus liggen op de leeftijdsgroepen 35-50 en 50+, met de nadruk op de vijftigplussers. Naast het feit dat deze laatste groep substantieel meer zorg vraagt en vaker contact heeft met de huisarts dan andere leeftijdsgroepen, zijn inmiddels ook al drie op de vier vijftigplussers online. 18.110.207 20.000.000 Voor patiënten in de leeftijd 35-50 jaar ligt dit op 4 keer per jaar en voor vijftigplussers op 6 keer per jaar. Vijftigplussers maken dus bijna twee keer zoveel afspraken met de huisarts dan patiënten binnen de andere leeftijdscategorieën. 13.642.395 10.000.000 0 13 - 34 jaar 35 - 50 jaar 50+ Bron: CBS, 2011 Jaarlijks blijken 10,7 miljoen Nederlanders ruim 65 miljoen afspraken met de huisarts te maken. Ruim 83% daarvan maakt hiervoor een afspraak, dit zijn in totaal 8,9 miljoen personen. Gemiddeld maken patiënten in de leeftijdscategorie 13-34 jaar jaarlijks 3 keer een afspraak met de huisarts. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 13 5. E-health bij andere zorgaanbieders Overige zorgaanbieders iets verder met e-health E-health door UMC’s nog minimaal toegepast Zoals eerder opgemerkt blijkt dat een substantieel deel van de eerste- en tweedelijns curatieve zorg e-healthdiensten aanbiedt. Vooral de GGZ gaat hierbij aan kop. Van de GGZ-instellingen zegt 67% e-health toe te passen tegenover 50% van de ziekenhuizen en 40% van de ZBC’s (zie figuur 13). Er zijn meerdere soorten ziekenhuizen in Nederland, namelijk UMC‘s, topklinische ziekenhuizen, algemene ziekenhuizen en categorale ziekenhuizen. Met de invoering van de Wet toelating zorginstellingen is de officiële aanduiding van deze ziekenhuizen 'instelling voor medisch-specialistische zorg' (hierna: IMSZ). In het kader van ons onderzoek hebben we uitsluitend gekeken naar UMC’s, topklinische ziekenhuizen en algemene ziekenhuizen. Bij de verdeling naar het soort ziekenhuis blijkt dat vooral de topklinische ziekenhuizen en algemene ziekenhuizen aangeven actief te zijn met e-health. De UMC’s passen met 38% het minst e-health toe (zie figuur 14). Figuur 13 Toepassing e-health in medisch specialistische zorg 67% 70% 60% 60% 50% 50% 50% 40% 40% 33% Figuur 14 Toepassing e-health naar soort ziekenhuis 30% 70% 20% 63% 60% 10% 55% 50% 50% 50% 0% Ziekenhuizen (n=60) Ja, past e-health toe ZBC's GGZ (n=10) (n=12) Nee, past geen e-health toe Onder de verzamelnaam e-mental health komen er voor de GGZ steeds meer online diensten beschikbaar. De verwachting is dat in de komende jaren het aantal GGZ-instellingen dat e-health toepast nog verder zal stijgen. Dit sluit aan met de visie dat de psycholoog van de toekomst voor een deel ook e-hulpverlener zal zijn en preventie, behandeling en (na)zorg gaat aanbieden door middel van e-mental health-toepassingen. De medisch specialistische zorg loopt vergeleken met de GGZ achter. Ziekenhuizen lopen iets voorop ten opzichte van de ZBC’s. 40% 45% 38% 30% 20% 10% 0% UMC's Ja, past e-health toe Topklinische ziekenhuizen Algemene ziekenhuizen Nee, past geen e-health toe © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 14 5. E-health bij andere zorgaanbieders E-afspraak bij ziekenhuizen meest in trek Grote variëteit in toepassingsgebied tussen ziekenhuizen Zowel op lokaal als op regionaal niveau worden door ziekenhuizen verschillende initiatieven genomen op het gebied van e-health. Uit de verkenning blijkt dat binnen de ziekenhuiszorg vooral het maken van online afspraken als toepassingsgebied wordt ingezet (zie figuur 15). Tussen de ziekenhuizen onderling zijn grote verschillen in toepassing te zien. De UMC’s en topklinische ziekenhuizen zijn op drie van de vier onderzochte toepassingsgebieden actief. De UMC’s bieden nog niet de mogelijkheid aan online een intake af te nemen, terwijl één op de vier topklinische huizen wel deze toepassing aanbieden. De UMC’s zijn daarentegen de enige die op dit moment toepassingen aanbieden voor een online consult met de zorgverlener. E-afspraak wordt door alle ziekenhuistypen aangeboden, respectievelijk 38% van de UMC’s, 45% van de algemene ziekenhuizen en 50% van de topklinische ziekenhuizen (zie figuur 16). Figuur 15 E-health in ziekenhuiszorg naar toepassingsgebied 50% 44% 45% 40% 35% Figuur 16 Gebruik e-healthtoepassingen naar ziekenhuistype 30% 60% 25% 20% 19% 50% 50% 15% 45% 10% 10% 4% 5% 40% 38% 33% 0% e-intake e-inzage e-consult e-afspraak 30% 25% Ruim 40% van de ziekenhuizen geeft aan een dergelijke mogelijkheid aan te bieden. Een mooi voorbeeld hiervan is het Flevoziekenhuis, waarbij patiënten 24 uur per dag online afspraken kunnen maken bij vrijwel alle poliklinieken. In vergelijking met de huisartsen zijn ziekenhuizen verder in het toepassen van online inzage geven in het medisch dossier, maar lopen ze achter met de toepassing van e-consult. 25% 20% 13% 10% 4% 0% 0% 0% 0% 0% e-intake UMC's e-inzage e-consult Topklinische ziekenhuizen © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA e-afspraak Algemene ziekenhuizen 15 5. E-health bij andere zorgaanbieders 60% bezoekt jaarlijks een specialist (zie figuur 18). Eén op de twee vijftigplussers bezoekt tenminste één keer per jaar een medisch specialist. Bij de andere leeftijdsgroepen ligt deze verhouding aanzienlijk lager, namelijk bij 35-50 jarigen is dit één op drie en bij 34 jaar en jonger één op vier. Vergelijkbaar met de huisartsenzorg lijkt ook in de medisch specialistische zorg de focus van e-health te moeten liggen op de leeftijdsgroepen 35-50 jaar en 50+. 50% Figuur 18 Overzicht personen die tenminste 1 keer per jaar specialist ZBC’s uitsluitend actief met e-intake en e-afspraak De ZBC’s vallen, net als de ziekenhuizen, onder de IMSZ. Uit de verkenning blijkt dat de ZBC’s in vergelijking met de ziekenhuizen voorop lopen op het gebied van e-intake (zie figuur 17). Figuur 17 E-health bij ZBC’s naar toepassingsgebied bezoeken versus personen die online zijn per leeftijdscategorie 40% 40% 40% 6.000.000 30% 5.000.000 4.000.000 20% 3.000.000 10% 0% 0% e-inzage e-consult 2.000.000 0% e-intake e-afspraak Bij vier op de tien ZBC’s is het voor een patiënt mogelijk om zich online in te schrijven. Veel ZBC’s bieden ook de mogelijkheid aan online een afspraak te maken. Op dit gebied lopen de ZBC’s vrijwel gelijk met de ziekenhuizen. In tegenstelling tot de ziekenhuizen is het bij geen enkele onderzochte ZBC mogelijk online vragen te stellen dan wel online inzage te krijgen in de medische gegevens. Groeipotentieel e-health medisch specialistische zorg Naar aanleiding van de verkenning hebben wij ook gekeken naar het potentieel dat e-intake en e-afspraak hebben binnen de medisch specialistische zorg. Ruim 5,8 miljoen Nederlanders 1.000.000 0 13 - 34 jaar # personen 35 - 50 jaar # online personen 50+ ≥ 1 bezoek specialist Bronnen: CBS, 2011 en STIR, 2011 GGZ zet sterk in op e-consult De GGZ is in het algemeen wat verder met het toepassen van e-health dan de overige aanbieders in de eerste en tweedelijns curatieve zorg. Al in 2005 kwam uit onderzoek door GGZ Nederland naar voren dat de toepassing van e-health binnen de GGZ een grote vlucht neemt en er sprake is van een grote variatie in het type e-health dat wordt toegepast en aangeboden. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 16 5. E-health bij andere zorgaanbieders Nu, zes jaar later, blijkt dat dit beeld nog ongewijzigd is. De GGZ-instellingen blijken op alle toepassings-gebieden actief te zijn en vooral in te zetten op het gebied van e-consult en e-afspraak (zie figuur 19). Een op de drie GGZ-instellingen biedt de mogelijkheid online medische vragen te stellen. Figuur 19 E-health in GGZ naar toepassingsgebied 67% 70% 60% 50% 50% 40% 30% 25% 20% 8% 10% patiënten om online afspraken te kunnen inplannen, online vragen te kunnen stellen aan een behandelaar en online hun medisch dossier te kunnen inzien. Hoge verwachting e-health in combinatie met blended care E-health kan binnen de GGZ op meer of minder intensieve manieren worden ingezet en gebruikt. Dat kan beperkt blijven van informatieverstrekking aan cliënten en familie tot en met het online geven of volgen van interactieve therapieën. Voorts merken wij op dat e-health bij de GGZ-instellingen bijzonder in de belangstelling staat in combinatie met blended care. Hierbij worden offline (face-to-face) behandelingen afgewisseld met online interventies en contacten. Dit alles moet worden bezien in het kader van doelmatigheid en verbetering van de kwaliteit, waarbij een toenemende behoefte bestaat voor voorspelbare zorg door middel van zorgpadenprogrammering. Het toepassen van e-health lijkt als gevolg van deze ontwikkeling in de GGZ een enorme vlucht te gaan nemen. 0% e-intake e-inzage e-consult e-afspraak E-consults kunnen het spreekuur vervangen van cliënten die al een behandelrelatie hebben met een (eerstelijns)psycholoog. Deze elektronische dienst lijkt al redelijk te zijn geaccepteerd binnen de GGZ. De helft van de onderzochte GGZ-instellingen biedt de mogelijkheid online afspraken te maken en bij één op de vier instellingen is het voor cliënten mogelijk zich online in te schrijven. Bovendien zijn alle GGZ-instellingen die telefonisch zijn ondervraagd bezig met pilots voor een online patiëntenportaal. Deze pilots houden in dat het bij bepaalde (kleine) afdelingen binnen de GGZ-instellingen mogelijk is voor © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 17 5. E-health bij andere zorgaanbieders Groeipotentieel e-health GGZ Uit het landelijk NEMESIS (Netherlands Mental Health Survey and Incidence Study) onderzoek naar de geestelijke gezondheid van Nederlanders blijkt dat een groeiend deel van de bevolking te maken krijgt met psychische problemen. De verwachting is dat de vraag naar GGZ daardoor verder zal toenemen. Uit cijfers van GGZ Nederland over 2009 blijkt dat het merendeel van de cliënten ambulante zorg ontvangt. Dit betreft bijna 90% van de cliënten. Dat betekent dat de cliënt tijdens de behandeling thuis blijft wonen. De gemiddelde behandelduur van een cliënt bedraagt 12 maanden. Uit onderzoek van het Trimbos Instituut blijkt dat driekwart van de cliënten na één jaar is uitbehandeld. Een vijfde van de cliënten heeft maar één behandelcontact en bijna de helft van de cliënten is na drie maanden uit de zorg. Onze verwachting is dat toepassingen als e-consult en e-afspraak mede gezien de aanhoudende vraag naar ambulante zorg verder zullen worden ingezet binnen de GGZ. Vooral de ontwikkeling van blended care zal het toepassen van e-consults snel doen toenemen. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 18 6. Onze professionele opinie Uit diverse onderzoeken blijkt dat het aantal Nederlanders dat op internet actief is, nog steeds groeiende is. Dit terwijl al negen van de tien Nederlanders dagelijks gebruik maken van internet. Ook de toegankelijkheid van internet is in de afgelopen jaren vooral door mobiele apparaten als de laptop en de smartphone in vele mate vereenvoudigd. Uit recente cijfers van het CBS blijkt dat in 2011 het aantal internetgebruikers dat online gaat via een mobiele telefoon is gestegen naar 43%. Dit is een verdubbeling in vergelijking met 2010. Uit dezelfde cijfers blijkt dat ruim 20% gebruik maakt van de laptop. Dit is ongeveer gelijk gebleven aan 2010, maar wel anderhalf keer zo hoog als in 2007. Internet is daarmee meer en meer verbonden met ons dagelijkse leven. De verwachting is dat online diensten op het gebied van gezondheidszorg zowel in aanbod als in vraag zullen toenemen. Uit de verkenning blijkt dat e-health binnen de eerste- en tweedelijns curatieve zorg een serieuze ontwikkeling in opkomst is. Vrijwel alle respondenten zijn hiervan doordrongen. Op kleine schaal en in pilots worden initiatieven ondernomen. E-health biedt volgens ons nieuwe mogelijkheden van zorgverlening en kan tegemoet komen aan de groeiende behoefte van de patiënt (of cliënt) aan meer betrokkenheid bij het eigen behandelproces, betere en plaats- en tijdsonafhankelijke communicatie met de zorgverlener en het laten behandelen vanuit de eigen thuissituatie. Op korte termijn verwachten wij dat met name online ‘gemaksdiensten’ zoals e-afspraak en e-intake direct positieve effecten zullen hebben op de zelfredzaamheid van patiënten. Bovendien zal met het beschikbaar stellen van dergelijke ogenschijnlijk eenvoudige e-healthtoepassingen waarschijnlijk ook de efficiency bij de zorginstellingen worden verbeterd. Het toepassen van e-health zal de eerste- en tweedelijns curatieve zorg, en daarmee de hele gezondheidssector, in de komende jaren sterk doen veranderen. Uit het onderzoek blijkt dat e-health al in verschillende varianten wordt toegepast. De groeipotentie hierin is echter nog enorm gezien e-health in de eerste en tweedelijns curatieve zorg, en vooral in de huisartsenzorg en de medisch specialistische zorg, nog geen vanzelfsprekendheid is. Op basis van de door ons uitgevoerde verkenning adviseren wij het Ministerie van VWS zich met betrekking tot e-health in de eerste- en tweedelijns curatieve zorg in eerste instantie te concentreren op de toepassingen e-afspraak, e-intake en e-consult voor patiënten en cliënten in de leeftijd 35+. Daarbij lijken e-afspraak en e-consult zeer kansrijk te zijn voor de huisartsenzorg en de GGZ. Verder onderzoek is nodig om een beleid te kunnen bepalen en (indien wenselijk) concrete maatregelen te treffen om zowel de zorgverleners als de patiënten bewust te maken van de mogelijkheden. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 19 Bijlagen Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek ■ Steekproef: Voor het kwantitatieve onderzoek zijn 150 huisartsen uit het huisartsenpanel ondervraagd. ■ Weging: Om de resultaten zoveel mogelijk vergelijkbaar te maken met de werkelijke verdeling, zijn de data herwogen op: • Regio. • Praktijkvorm. • Sekse. • Leeftijd. ■ Veldwerk: Het veldwerk heeft gelopen van 31 augustus tot 11 september 2011. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 22 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q10: Heeft uw praktijk een eigen online patiëntenportaal (interactieve w ebsite)? Groepsprakijk Totaal ondervraagden Soloprakijk Antw oorden abs % abs % abs % Ja 66 43,8 26 45,3 32 40,4 Nee 82 54,6 31 54,7 46 57,9 Weet niet / 2 1,5 0 1 1,7 geen mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 79 89 100 Q20_1: Is het voor patiënten binnen uw praktijk mogelijk om: online afspraken te maken? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Antw oorden abs % abs % abs % Ja 12 8 2 3,6 8 10,1 Nee 138 92 55 96,4 71 89,9 Weet niet / geen mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 Q20_2: Online in te schrijven of aan te melden (anamnese)? Totaal ondervraagden Soloprakijk Antw oorden abs % abs % Ja 38 25,6 13 23,4 Nee 112 74,4 44 76,6 Weet niet / geen mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 79 89 100 Groepsprakijk abs % 20 25,1 59 74,9 Anders / onbekend abs % 8 57,5 5 35,8 1 6,6 14 14 100 Anders / onbekend abs % 2 14,8 12 85,2 - - 14 14 100 Anders / onbekend abs % 5 37 9 63 - - - - 79 89 100 14 14 100 Q20_3: Online vragen stellen (consult) Totaal ondervraagden Antw oorden abs % Ja 79 52,4 Nee 71 47,6 Weet niet / geen mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 Q20_4: Online hun medisch dossier in te zien Totaal ondervraagden Antw oorden abs % Ja 6 3,7 Nee 144 95,7 Weet niet / 1 0,6 geen mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 Soloprakijk abs % 31 54,9 26 45,1 Groepsprakijk abs % 39 49,5 40 50,5 Anders / onbekend abs % 8 58,6 6 41,4 - - - - - - 57 47 100 79 89 100 14 14 100 Soloprakijk abs % 57 100 Groepsprakijk abs % 4 4,8 75 95,2 Anders / onbekend abs % 2 12,7 11 80,6- - - - - 1 6,6 57 47 100 79 89 100 14 14 100 Q30_1: U heeft aangegeven dat het niet mogelijk is voor uw patiënten om online afspraken te maken. Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar deze dienst beschikbaar te gaan stellen aan patiënten? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % Ja 31 22,5 10 17,5 16 22,6 5 45,5 Nee 80 58,1 35 63,8 40 55,9 5 45 Weet niet / 27 19,4 10 18,8 15 21,6 1 9,6 geen mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 138 139 100 55 46 100 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 71 81 100 12 12 100 23 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q30_2: Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar online inschrijven of aanmelden (anamnese) beschikbaar te gaan stellen aan patiënten? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % Ja 14 12,3 3 6,4 10 16,6 1 12,9 Nee 79 71 35 79,2 39 66,4 5 60,8 Weet niet / 19 16,7 6 14,4 10 17 2 26,3 geen mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 112 114 100 44 36 100 59 69 100 9 9 100 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Q30_3: Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar online vragen stellen (consult) beschikbaar te gaan stellen aan patiënten? Soloprakijk Anders / onbekend Totaal ondervraagden Groepsprakijk Antw oorden abs % abs % abs % abs % Ja 16 21,8 6 22,2 10 24,7 Nee 42 58,8 16 60,9 23 57 4 61,1 Weet niet / 14 19,5 4 16,9 7 18,3 2 38,9 geen mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 71 77 100 26 23 100 40 47 100 11 12 Q40_1: Hoeveel procent van uw patiënten maakt volgens u gebruik van deze online middelen? Online afspraken maken. Antw oorden Groepsprakijk Totaal ondervraagden Soloprakijk Anders / onbekend abs % abs % abs % abs % 0 - 5% 7 57,6 46 5 61,4 2 100 5 - 15% 3 26,6 2 28,6 1 14,7 15 - 35% 2 15,8 21,6 2 23,9 35 - 65% 3,9 >65% - 100 12 11 100 2 1 100 8 8 100 Q40_2: Online inschrijven of aanmelden (anamnese) Totaal ondervraagden Soloprakijk Antw oorden abs % abs % 0 - 5% 21 54,7 6 46 5 - 15% 7 19 4 28,6 15 - 35% 6 15,6 3 21,6 35 - 65% 1 3,6 1 3,9 >65% 3 7,2 - Groepsprakijk abs % 12 61,1 2 9,2 3 15,6 1 4,3 2 9,6 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 20 20 38 36 100 13 11 100 100 Q30_4: Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar online inzage krijgen in hun medisch dossier beschikbaar te gaan stellen aan patiënten? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % Ja 6 3,9 3 5,5 2 3,2 Nee 116 80,6 46 80,6 62 82,2 8 69,4 Weet niet / 22 15,5 8 13,9 11 14,5 3 30,4 geen mening Q40_3: Online vragen stellen (consult) Totaal ondervraagden Antw oorden abs % 0 - 5% 58 73,4 5 - 15% 14 17,6 15 - 35% 5 6,8 35 - 65% 2 2,2 >65% - Soloprakijk abs % 23 73,5 6 19,2 2 7,3 - Groepsprakijk abs % 28 70,7 8 20 2 4,9 2 4,4 - Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 31 24 39 42 144 145 100 57 47 100 75 86 100 11 12 100 79 73 100 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 100 100 2 2 100 Anders / onbekend abs % 3 52,3 2 31,4 1 16,2 5 5 100 Anders / onbekend abs % 7 85,6 1 14,4 8 7 100 24 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q40_3: Online vragen stellen (consult) Antw oorden Totaal ondervraagden abs % 0 - 5% 58 73,4 5 - 15% 14 17,6 15 - 35% 5 6,8 35 - 65% 2 2,2 >65% - Soloprakijk abs % 23 73,5 6 19,2 2 7,3 - Groepsprakijk abs % 28 70,7 8 20 2 4,9 2 4,4 - Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 31 24 39 42 79 73 100 100 100 Q40_4: Online inzage in hun medisch dossier Totaal ondervraagden Antw oorden abs % 0 - 5% 6 100 5 - 15% 15 - 35% 35 - 65% >65% - Soloprakijk abs % - Groepsprakijk abs % 4 100 - Herw ogen aantal Totaal ondervraagden - 4 3 6 4 100 - 100 Anders / onbekend abs % 7 85,6 1 14,4 8 7 100 Anders / onbekend abs % 2 100 2 1 100 Q50_1: In w elke mate zal het gebruik van onderstaande online middelen door uw patiënten binnen uw praktijk de komende 3 jaar veranderen? Online afspraken maken Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend abs % abs % abs % abs % (-2) sterk afnemen 1 0,6 1 1,6 (-1) afnemen (0) gelijk blijven 41 27 21 36,9+ 17 21,9 2 15,5 (1) toenemen 70 46,6 23 40,5 38 48,8 8 59,3 (2) sterk toenemen 14 9,3 3 5,6 8 10,4 3 18,7 w eet niet / geen 25 16,4 9 15,4 15 18,9 1 6,5 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde 150 150 100 0,8 57 47 - 100 79 89 0,6- 100 14 14 0,9 100 1 Q50_2: In w elke mate zal het gebruik van online inschrijven of aanmelden (anamnese) door uw patiënten binnen uw praktijk de komende 3 jaar veranderen? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % (-2) sterk afnemen (-1) afnemen (0) gelijk blijven 58 38,6 25 44 29 37 4 25,6 (1) toenemen 69 45,7 24 41,9 34 43,3 10 74,4+ (2) sterk toenemen 9 5,8 2 3,6 7 8,4 w eet niet / geen 15 10 6 10,6 9 11,3 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde 150 150 100 0,6 57 47 - © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 100 0,5 79 89 100 0,7 14 14 100 0,7 25 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q50_3: In w elke mate zal het gebruik van online vragen stellen (consult) door uw patiënten binnen uw praktijk de komende 3 jaar veranderen? Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend abs % abs % abs % abs % (-2) sterk afnemen (-1) afnemen 1 0,6 1 1,1 (0) gelijk blijven 31 20,9 12 21,5 17 22 2 12,4 (1) toenemen 81 53,7 36 62,3 39 48,9 6 45,7 (2) sterk toenemen 26 17,3 4 7,818 22,7 4 25,5 w eet niet / geen 11 7,5 5 8,4 4 5,3 2 16,3 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde 150 150 100 0,9 57 47 - 100 79 89 0,9 100 14 14 1 100 150 150 100 0,4 57 47 - 100 0,3 79 89 100 0,4 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde 150 150 100 0,4 57 47 - 100 79 89 0,3 100 14 14 0,4 100 0,7 1,2 Q50_4: In w elke mate zal het gebruik van online inzage in hun medisch dossier door uw patiënten binnen uw praktijk de komende 3 jaar veranderen? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % (-2) sterk afnemen 1 0,6 1 1,6 (-1) afnemen (0) gelijk blijven 71 47,4 28 48,2 39 49,7 4 31,5 (1) toenemen 33 22,3 16 27,6 15 18,7 3 21,1 (2) sterk toenemen 5 3,5 1 0,9 3 3,7 2 12,7 w eet niet / geen 39 26,2 12 21,8 22 27,9 5 34,6 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde Q50_4: In w elke mate zal het gebruik van online inzage in hun medisch dossier door uw patiënten binnen uw Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend abs % abs % abs % abs % (-2) sterk afnemen 1 0,6 1 1,6 (-1) afnemen (0) gelijk blijven 71 47,4 28 48,2 39 49,7 4 31,5 (1) toenemen 33 22,3 16 27,6 15 18,7 3 21,1 (2) sterk toenemen 5 3,5 1 0,9 3 3,7 2 12,7 w eet niet / geen 39 26,2 12 21,8 22 27,9 5 34,6 mening 14 14 100 1,2 Q60_1: Wat is het streven van u of uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online middelen door patiënten over 3 jaar? Online afspraken maken. Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % 0 - 5% 23 15,6 12 21,2 10 12,1 2 12,7 5 - 15% 18 11,9 5 8,8 9 12 3 24,1 15 - 35% 16 10,6 7 12,9 7 8,7 2 11,6 35 - 65% 19 12,4 6 9,9 12 15,3 1 6,4 >65% 6 3,8 2 3,1 2 2,8 2 12,7 Mijn prakijk heeft geen 58 38,8 22 38,1 32 40,5 5 32,4 streefdoelen op dit gebied Weet niet / geen 10 6,8 3 6,1 7 8,5 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 79 89 100 14 14 100 26 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q60_2: Wat is het streven van u of uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online inschrijven of aanmelden (anamnese) door patiënten over 3 jaar? Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend abs % abs % abs % abs % 0 - 5% 24 16,3 15 26,5+ 8 9,62 12,7 5 - 15% 22 14,6 8 13,3 11 13,9 3 24,5 15 - 35% 20 13,5 8 14,5 11 13,5 1 10,1 35 - 65% 17 11,3 6 10,1 10 12,8 1 7,9 >65% 6 4,3 2 3,5 4 4,6 1 6 Mijn prakijk heeft geen 48 32,3 15 26,1 29 37,2 4 30,3 streefdoelen op dit gebied Weet niet / geen 11 7,5 3 6,1 7 8,4 1 8,4 mening Q60_4: Wat is het streven van u of uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online inzage in hun medisch dossier door patiënten over 3 jaar? Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend abs % abs % abs % abs % 0 - 5% 41 27,6 19 33 20 25 3 20 5 - 15% 8 5,1 3 4,8 4 5,2 1 6,3 15 - 35% 8 5,4 3 5,1 5 6,5 35 - 65% 3 1,7 2 2,2 1 6,4 >65% Mijn prakijk heeft geen 68 45,3 26 45,1 36 45,9 6 42,8 streefdoelen op dit gebied Weet niet / geen 22 14,9 7 12 12 15,2 3 24,5 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 79 89 100 14 14 100 150 150 100 57 47 100 79 89 100 14 14 100 Q60_3: Wat is het streven van uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online vragen stellen (consult) door patiënten over 3 jaar? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % 0 - 5% 24 15,7 16 27,8+ 7 9,01 3,6 5 - 15% 34 23 15 26 18 22,7 2 11,8 15 - 35% 31 20,4 11 19,2 14 18,2 5 38,2 35 - 65% 7 4,5 1 1,5 4 4,9 2 14,8 >65% 4 2,8 4 5,4 Mijn prakijk heeft geen 44 29,3 12 20,5 29 36,6+ 3 23,6 streefdoelen op dit gebied Weet niet / geen 6 4,3 3 5 2 3,2 1 7,9 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 79 89 100 14 14 100 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 27 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q80: Ervaart u belemmeringen in de toepassing van ezorg? En zo ja, w elke belemmeringen ervaart u? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % Ik tw ijfel aan veiligheid 97 64,6 38 67 50 62,9 9 64,6 en privacy Geen afdoende 94 62,4 34 59,8 52 66 7 53,1 vergoeding voor online consulten Ik mis fysiek contact 75 49,8 25 44,2 43 54,4 7 47,2 Mijn patiënten zijn 72 48,2 31 54,9 35 44 6 43,8 onvoldoende bekend met mogelijkheden Ik ben onvoldoende 59 39,3 23 40,5 31 39,4 5 33,8 bekend met mogelijkheden Te w einig / slechte 56 37,6 20 35 32 40,9 4 29,3 regelgeving Geen tijd 56 37,4 25 43,6 29 36,2 3 19,4 Investering te groot 51 33,8 22 39,2 27 34,7 1 6,5Tw ijfel of gegeven 48 32,1 18 31,8 27 34 3 22,7 w el betrouw baar zijn Geen belemmeringen 4 3 2 3,1 1 1,1 2 12,7 Anders 15 9,9 5 9 10 12,3 - Q90_1: Welke van de onderstaande middelen gebruikt u in de communicatie met uw patienten? Website Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend abs % abs % abs % abs % Ja 123 81,8 39 67,571 90,4+ 13 91,9 Nee 27 18,2 19 32,5+ 8 9,61 8,1 Totaal antw oorden Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 627 150 150 100 100 245 57 47 428 100 336 79 89 425,8 100 47 14 14 333,1 100 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 79 89 100 Q90_2: Patiëntportaal Totaal ondervraagden Antw oorden abs % Ja 24 16 Nee 126 84 Soloprakijk abs % 7 11,7 50 88,3 Groepsprakijk abs % 13 16,4 66 83,6 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 57 47 79 89 Q90_3: E-mail Antw oorden Ja Nee Q90_4: Webcam Antw oorden Ja Nee Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 Totaal ondervraagden abs % 105 69,7 45 30,3 150 150 100 Totaal ondervraagden abs % 2 1,2 148 98,9 150 150 100 100 100 Soloprakijk abs % 37 65,4 20 34,6 Groepsprakijk abs % 56 70,5 23 29,5 57 47 79 89 100 100 Soloprakijk abs % 57 100 Groepsprakijk abs % 79 100 57 47 79 89 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 100 100 14 14 100 Anders / onbekend abs % 4 31,8 10 68,2 14 14 100 Anders / onbekend abs % 12 83,1 2 16,9 14 14 100 Anders / onbekend abs % 2 12,7+ 12 87,314 14 100 28 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q90_5: Skype Antw oorden Ja Nee Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Totaal ondervraagden abs % 1 0,6 149 99,4 150 150 100 Soloprakijk abs % 57 100 Groepsprakijk abs % 1 1,1 78 98,9 57 47 79 89 100 100 Q90_6: Sociale media (Tw itter, Facebook) Totaal ondervraagden Antw oorden abs % Ja Nee 150 100 Soloprakijk abs % 57 100 Groepsprakijk abs % 79 100 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 57 47 79 89 150 150 100 100 100 Q90_7: Andere middelen Totaal ondervraagden Antw oorden abs % Ja 13 8,4 Nee 137 91,6 Soloprakijk abs % 4 7,8 53 92,2 Groepsprakijk abs % 5 5,7 74 94,3 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 57 47 79 89 150 150 100 100 100 Anders / onbekend abs % 14 100 14 14 100 Anders / onbekend abs % 14 100 14 14 100 Anders / onbekend abs % 4 25,4+ 10 74,614 14 100 Q100_2: Online toegang tot medisch dossier tw eede lijn Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk abs % abs % Ja 50 33,1 17 29,3 Nee 100 66,9 40 70,7 Groepsprakijk abs % 28 35,4 51 64,6 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 79 89 150 150 100 57 47 100 100 Q100_3: Online vragen stellen aan tw eede lijn Totaal ondervraagden Antw oorden abs % Ja 64 42,7 Nee 86 57,3 Soloprakijk abs % 25 43,1 33 56,9 Groepsprakijk abs % 33 41,5 46 58,5 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 57 47 79 89 150 150 100 100 100 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 79 89 100 Q100_5: Online toegang tot medicatiegegevens Totaal ondervraagden Antw oorden abs % Ja 52 34,3 Nee 98 65,7 Soloprakijk abs % 19 33,8 38 66,2 Groepsprakijk abs % 24 30,9 54 69,1 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 57 47 79 89 100 57 47 100 79 89 100 14 14 100 14 14 100 Anders / onbekend abs % 7 48,6 7 51,4 14 14 100 Q100_4: Online uitw isseling gegevens met tw eede lijn (onderzoeksgegevens, foto's, brieven, huisarts, etc.) Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % Ja 118 78,5 43 74,9 63 80,4 12 82,7 Nee 32 21,5 14 25,1 15 19,6 2 17,3 Q100_1: In hoeverre maakt u gebruik van online middelen om te communiceren (intercollegiaal consult) en om gegevens uit te w isselen over patiënten met de tw eede lijn? Online afspraken maken met tw eede lijn Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % Ja 75 50 27 47,7 37 47,5 10 73,6 Nee 75 50 30 52,3 41 52,5 4 26,4 150 150 Anders / onbekend abs % 5 35,3 9 64,7 150 150 100 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 100 100 14 14 100 Anders / onbekend abs % 8 55,7 6 44,3 14 14 100 29 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q100_6: Anders Antw oorden Ja Nee Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Totaal ondervraagden abs % 6 3,8 144 96,2 150 150 100 Soloprakijk abs % 2 4,2 55 95,8 Groepsprakijk abs % 3 4,1 76 95,9 57 47 79 89 100 100 Anders / onbekend abs % 14 100 14 14 100 Q110: Welke eisen stelt u specifiek aan de beveiliging van de digitale omgeving van eZorg? Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend Antw oorden abs % abs % abs % abs % Gebruik van 113 75,6 43 75,2 58 72,9 13 91,9 toegangscode of w achtw oord Gebruik van 113 75,5 40 69,5 63 79,9 11 75,3 specifieke softw are, beveiligd systeem Versleutelen 87 57,9 34 60,1 46 57,7 7 50,2 gegevens Anders 6 3,8 2 3,4 2 2,5 2 12,8 Weet niet / geen 14 9,3 7 11,7 6 7,7 1 8,1 mening 79 Totaal antw oorden 333 222,1 126 220 174 100 33 100 Herw ogen aantal 150 100 57 100 79 100 14 100 Totaal ondervraagden 150 47 89 14 Q120 Toepassing van ezorg zal de kosten in de gezondheidszorg verlagen Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk abs % abs % abs % (2) zeer eens (1) eens 17 11,4 5 9,2 10 12,5 (0) neutraal 65 43,3 24 42,2 33 41,3 (-1) oneens 38 25,6 15 26,5 21 26,9 (-2) zeer oneens 20 13 7 12,8 10 13,2 w eet niet / geen 10 6,7 5 9,2 5 6 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde 150 150 100 -0,4 57 47 - 100 79 89 -0,5 100 150 150 100 -0,3 57 47 - © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 100 -0,2 - - 14 14 100 -0,4 Q120_2: Toepassing van ezorg zal de kw aliteit van de gezondheidszorg verhogen Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Antw oorden abs % abs % abs % (2) zeer eens (1) eens 35 23,1 13 23 19 23,8 (0) neutraal 52 34,4 22 38,4 22 28,5 (-1) oneens 40 26,8 13 22 26 32,6 (-2) zeer oneens 15 10,2 5 9,2 8 9,9 w eet niet / geen 8 5,5 4 7,3 4 5,2 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde Anders / onbekend abs % 2 14,4 8 58,4 2 14,5 2 12,7 79 89 100 -0,3 -0,3 Anders / onbekend abs % 3 19 7 51,7 2 12,9 2 16,4 - - 14 14 100 -0,3 30 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Vragen en antwoorden huisartsen Q120_3: Door ezorg zal de toegankelijkheid van de zorg voor patiënten toenemen Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Antw oorden abs % abs % abs % (2) zeer eens 2 1,3 1 1,1 (1) eens 84 55,8 37 64,4 39 49,4 (0) neutraal 36 23,7 13 23,1 20 25 (-1) oneens 20 13,4 4 7 15 19,0+ (-2) zeer oneens 2 1,4 2 2,6 w eet niet / geen 7 4,5 3 5,5 2 3 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde 150 150 100 -0,3 57 47 - 100 79 89 -0,2 100 150 150 100 0,8 57 47 - 100 0,9 1 8,4 14 14 100 -0,3 Q120_4: Door ezorg zal de zorgvraag van patiënten over het algemeen toenemen Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Antw oorden abs % abs % abs % (2) zeer eens 24 16,1 11 18,8 12 14,8 (1) eens 78 52,2 28 49,8 45 56,5 (0) neutraal 32 21,5 11 20,1 16 20,4 (-1) oneens 8 5,3 3 5,8 4 4,5 (-2) zeer oneens 1 0,4 1 0,8 w eet niet / geen 7 4,5 3 5,5 2 3 mening Herw ogen aantal Totaal ondervraagden Gemiddelde Anders / onbekend abs % 1 7,9 8 57,1 3 18,5 1 8,1 - 79 89 100 0,8 Q130: Tot slot w illen w ij graag w eten hoe medische gegevens van uw patiënten w orden opgeslagen. Antw oorden Totaal ondervraagden Soloprakijk Groepsprakijk Anders / onbekend abs % abs % abs % abs % In een papieren patiënte 4 2,6 2 3,4 2 14,5 In een elektronisch patië 79 52,4 28 49,7 44 55,5 6 45,9 In zow el een papieren67 45 27 46,9 35 44,5 6 39,6 Herw ogen aantal Totaal ondervraagden 150 150 100 57 47 100 79 89 100 14 14 100 -0,3 Anders / onbekend abs % 2 12,7 5 37,9 5 32,8 1 8,1 1 8,4 14 14 100 0,6 © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 31 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Online vragen stellen bij helft huisartsenpraktijken mogelijk Bij de helft van de huisartsenpraktijken is het mogelijk online vragen te stellen. Een kwart geeft aan dat een online anamnese (inschrijven of aanmelden) mogelijk is. Online afspraken maken of dossiers inzien is slechts bij enkele huisartsenpraktijken mogelijk. Is het voor patiënten binnen uw praktijk mogelijk om… … online vragen te stellen 48 52 …online in te schrijven of aan te melden 26 nee 74 …online afspraken te maken 8 92 …online hun medisch dossier in te zien 4 96 0 ja 20 40 60 80 100 % Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 32 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Patiënt lijkt weinig gebruik te maken van e-health Volgens ongeveer één op de tien huisartsenpraktijken maakt meer dan 35% van de patiënten gebruik van online anamnese. Ruim de helft van de huisartsenpraktijken geeft echter aan dat online anamnese nauwelijks voorkomt (0-5%). Ruim vier tiende van de huisartsenpraktijken denkt dat 5% tot 35%* van de patiënten gebruik maakt van de mogelijkheid online afspraken te maken en volgens een kwart van de huisartsenpraktijken stelt 5% tot 35% van de patiënten wel eens online vragen. Hoeveel procent van uw patiënten maakt volgens u gebruik van deze online middelen? online inschrijven of aanmelden (n=36) 7 4 online afspraken maken (n=11*) 16 16 55 19 27 meer dan 65% 35-65% 58 15-35% online vragen stellen (n=73) 2 7 18 73 online inzage in medisch dossier (n=4*) 5-15% 0-5% 100 0 20 40 60 80 100% *de resultaten zijn slechts indicatief vanwege de lage n Basis: ondervraagden die aangegeven hebben de betreffende online diensten aan te bieden (zie grafiek voor aantallen) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 33 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Website en email veel gebruikt in communicatie met patiënten Een ruime meerderheid van de huisartsenpraktijken maakt gebruik van de website en e-mail bij het communiceren met patiënten. Het patiëntenportaal wordt door één van de zes praktijken gebruikt. De webcam, Skype en sociale media worden (zo goed als) niet gebruikt door de verschillende huisartsenpraktijken. Welke van onderstaande middelen gebruikt u in de communicatie met uw patiënten? website 82 e-mail 70 patiëntenportaal 16 webcam 1 skype 1 sociale media 0 andere middelen 8 0 20 40 60 80 100 % Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 34 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Ruime meerderheid maakt gebruik van online gegevensuitwisseling met de tweedelijn Acht van de tien huisartsenpraktijken maakt gebruik van online gegevensuitwisseling met de tweedelijn. De helft geeft aan online afspraken te maken met de tweedelijn en vier van de tien huisartsenpraktijken stelt de tweedelijn vragen. In een derde van de huisartsenpraktijken is er online toegang tot medicatiegegevens en het medisch dossier in de tweedelijn. In hoeverre maakt u gebruik van online middelen om te communiceren (intercolegiaal consult) en om gegevens uit te wisselen over patiënten met de tweede lijn? online uitwisseling gegevens met tweede lijn 79 online afspraken maken met tweede lijn 50 online vragen stellen aan tweede lijn 42 online toegang tot medicatiegegevens 34 online toegang tot medisch dossier tweede lijn 33 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 % Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 35 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Helft van de huisartsenpraktijken maakt gebruik van het EPD De helft van de huisartsenpraktijken maakt gebruik van een elektronisch patiëntendossier. 45% maakt gebruik van zowel een papieren als een elektronisch patiëntendossier. Enkel gebruik van het papieren patiëntendossier komt nauwelijks meer voor: slechts 3% van de huisartsenpraktijken gebruikt alleen een papieren patiëntendossier. Hoe worden medische gegevens van uw patienten opgeslagen? 100% 90% 80% 45 70% in zowel een papieren als een elektronisch patiëntendossier in een elektronisch patiëntendossier 60% in een papieren patiëntendossier 50% 40% 30% 52 20% 10% 0% 3 1 Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 36 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Ruim één van de vijf huisartsenpraktijken heeft plannen Bent u of is uw praktijk van plan om komend jaar een van de volgende diensten beschikbaar te stellen? Online afspraken maken (n=139) 23 58 19 ja Online vragen stellen (n=77) 22 nee 20 59 weet niet Online inschrijven of aanmelden (n=114) 12 Online inzage in medisch 4 dossier (n=145) 0 20 71 17 81 16 40 60 80 100 % ■ Eerder zagen we dat ruim negen van de tien huisartsenpraktijken niet de mogelijkheid bieden online afspraken te maken. Ruim een vijfde hiervan is echter wel van plan deze dienst aan te gaan bieden het komende jaar. ■ Van de helft van de huisartsenpraktijken die niet de mogelijkheid bieden online vragen te stellen, is ook ruim één van de vijf huisartsenpraktijken wel van plan dit het komende jaar aan te gaan bieden. ■ Driekwart biedt, zoals we eerder zagen, niet de mogelijkheid tot online anamnese. Hiervan is ruim een tiende wel van plan deze mogelijkheid het komende jaar aan te gaan bieden. ■ De huisartsenpraktijken die niet de mogelijkheid tot online inzage in het medisch patiëntendossier aanbieden (96%), zijn dit ook meestal niet van plan. Slechts 4% geeft aan deze dienst het komende jaar aan te gaan bieden. Basis: ondervraagden die aangegeven hebben de online middelen momenteel niet aan te bieden (zie grafiek voor aantallen) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 37 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Verwachte toename in gebruik komende 3 jaar vooral bij mogelijkheid tot online vragen stellen Zeven van de tien huisartsenpraktijken verwachten de komende drie jaar een toename in het gebruik van de mogelijkheid om online vragen te stellen. Ruim de helft verwacht dat patiënten de komende 3 jaar vaker gebruik zullen maken van de mogelijkheid online afspraken te maken en de mogelijkheid tot online anamnese. Ruim een kwart verwacht dat patiënten de komende drie jaar vaker gebruik zullen maken van de mogelijkheid online hun dossier in te zien. In welke mate zal het gebruik van onderstaande middelen door uw patiënten binnen uw praktijk de komende 3 jaar veranderen? online vragen stellen 17 online afspraken maken 54 9 21 47 27 1 8 1 sterk toenemen toenemen 16 gelijk blijven online inschrijven of aanmelden 6 online inzage in medisch dossier 4 46 39 22 47 10 1 afnemen sterk afnemen 26 weet niet 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 % Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 38 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Eén van de vijfentwintig huisartsenpraktijken streeft ernaar over drie jaar minimaal 65% afspraken online te maken ■ Ongeveer één van de zes huisartsenpraktijken heeft als streefdoel dat de mogelijkheid tot online afspraken maken door meer dan 35% van de patiënten wordt gebruikt. ■ Ook streeft ruim één van de vijf huisartsenpraktijken ernaar dat minstens 35% van de patiënten zich online inschrijft of aanmeldt. ■ Slechts 8% van de huisartsenpraktijken heeft als streefdoel dat over drie jaar minimaal 35% gebruik maakt van de optie om online vragen te stellen. ■ Ruim een tiende streeft ernaar dat over 3 jaar 5% tot 65% gebruik maakt van de mogelijkheid tot inzage in het dossier. Wat is het streven van u of uw praktijk ten aanzien van de mate van gebruik van online middelen door patiënten over 3 jaar? online inzage in medisch dossier online vragen stellen 15 4 45 30 28 16 5 5 23 20 weet niet 5 3 geen streefdoelen tav online middelen 0-5% online inschrijven of aanmelden 8 32 online afspraken maken 7 39 16 15 14 11 4 11 12 5-15% 15-35% 0 20 16 40 12 60 80 4 100 % 35-65% meer dan 65% Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 39 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Twijfel over privacywaarborg en onvoldoende vergoeding bij online consult ■ Ruim zes van de tien huisartsenpraktijken noemen als belemmering bij de toepassing van e-zorg vooral de zorgen om de veiligheid en de privacy. ■ Voor ongeveer evenveel huisartsenpraktijken vormt de afdoende vergoeding bij online consulten een belemmering. ■ De helft ervaart het gemis van fysiek contact met patiënten in de e-zorg als een belemmerende factor. ■ Eenzelfde aandeel geeft aan dat patiënten onvoldoende bekend zijn met de mogelijkheden van e-zorg. ■ Vier van de tien huisartsenpraktijken geven aan zelf onvoldoende op de hoogte te zijn van de mogelijkheden. ■ Daarnaast zou het gebrek aan regelgeving vanuit de overheid belemmerend werken (38%). Ervaart u belemmeringen in de toepassing van e-Zorg? twijfel of de veiligheid en privacy voldoende is gewaarborgd 65 geen afdoende vergoeding bij online consulten 62 gemis fysiek contact met patiënten 50 patiënten onvoldoende bekend met de mogelijkheden 48 zelf onvoldoende bekend met de mogelijkheden 39 te weinig/slechte regelgeving vanuit de overheid 38 geen tijd om hiermee bezig te zijn 37 investering te groot (financieel) 34 twijfel of de aangeleverde gegevens wel betrouwbaar zijn 32 nee, geen belemmeringen 3 anders 10 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 % Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 40 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Toegangscode & specifiek software vereist voor digitale omgeving e-health Driekwart van de ondervraagden stelt als eis aan de beveiliging van de digitale omgeving van e-health het gebruik van een toegangscode en/of het gebruik van een specifieke software, beveiligd systeem of netwerk. Nagenoeg zes tiende noemt het versleutelen van de gegevens (encryptie). Welke eisen stelt u specifiek aan de beveiliging van de digitale omgeving van e-Zorg? gebruik toegangscode 76 gebruik van specifieke software, beveiligd systeem/netwerk 76 versleutelen gegevens (encryptie) 58 anders 4 weet niet 9 0 20 40 60 80 100 % Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 41 Bijlage 1 Uitkomsten kwantitatief onderzoek Huisartsen redelijk kritisch ten opzichte van e-health Ruim tweederde van de huisartsen is van mening dat de zorgvraag van patiënten over het algemeen zal toenemen door e-health. Daarnaast denkt ruim de helft van de huisartsenpraktijken dat ook de toegankelijkheid van de zorg zal toenemen. 37% denkt niet dat e-health de kwaliteit van de gezondheidszorg zal verhogen. Ruim een vijfde denkt van wel. Men lijkt er niet van overtuigd dat e-health de kosten van de gezondheidszorg zal verlagen (11% mee eens). In hoeverre bent u het eens met onderstaande stellingen? door e-Zorg zal de toegankelijkheid van de zorg voor patiënten toenemen 52 16 22 zeer eens 5 5 eens door e-Zorg zal de zorgvraag van 1 patiënten over het algemeen toenemen 56 toepassing van e-Zorg zal de kwaliteit van de gezondheidszorg verhogen 23 34 24 13 1 5 27 10 6 neutraal oneens zeer oneens toepassing van e-Zorg zal de kosten in de gezondheidszorg verlagen 11 0 43 20 26 40 60 13 80 7 100 weet niet % Basis: totaal ondervraagden (n=150) © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 42 Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch UMC’s Online mogelijkheden ■ Bij drie van de acht)UMC’s is het mogelijk voor een deel van de poliklinieken online een afspraak te maken. ■ Het is bij geen enkele UMC mogelijk om je online in te schrijven. ■ Bij slechts twee UMC’s is het voor patiënten mogelijk hun dossier online in te zien. Dit moet dan wel in een beveiligde omgeving (https) en kan alleen met een DigiD. ■ Bij één UMC bestaat de mogelijkheid tot online consult: hier is het mogelijk om online vragen te stellen aan specialisten in een beveiligde omgeving en anoniem te chatten met medepatiënten. ■ Op slechts één website wordt vermeld dat huisartsen inzicht hebben in patiëntendossiers. Communicatiemiddelen ■ Bij veruit de meeste UMC’s (op twee na) hebben alle websites een patiëntenportaal. ■ Sociale media worden door drie van de acht UMC’s ingezet. Twitter is daarbij het populairst. ■ Drie van de acht UMC’s hebben e-mailadressen op hun site staan, de overige hebben een contactformulier dat automatisch informatie naar een algemeen e-mailadres verzendt. Transparantie ten aanzien van beveiliging ■ Bij drie van de acht UMC’s is op de website aangegeven hoe het ziekenhuis omgaat met informatiebeveiliging. ■ Bij vijf van de acht UMC’s worden er richtlijnen genoemd wat betreft de online privacy. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 44 Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch Topklinische ziekenhuizen Online mogelijkheden ■ Bij circa de helft van de onderzochte topklinische ziekenhuizen is het op enkele of meerdere poliklinieken mogelijk online een afspraak te maken. Bij ongeveer een kwart van de onderzochte topklinische ziekenhuizen is het ook mogelijk je online in te schrijven. ■ Bij slechts één topklinisch ziekenhuis is het voor patiënten mogelijk hun dossier online in te zien. Hiervoor moeten patiënten zich dan wel eerst inschrijven in het ziekenhuis. In circa een kwart van de gevallen kon de huisarts ook het dossier van de patiënt digitaal inzien. Communicatiemiddelen ■ Bij een ruime meerderheid (21) van de websites van de onderzochte topklinische ziekenhuizen bestaat de mogelijkheid tot het gebruik van sociale media. Wanneer ziekenhuizen gebruik maken van sociale media is er, één uitzondering daargelaten, altijd Twitter aanwezig. Deze wordt het vaakst aangevuld met Youtube om patiënten met filmpjes te informeren of het ziekenhuis aan te prijzen. Transparantie ten aanzien van beveiliging ■ Bij een minderheid van de onderzochte websites (4) is er informatie te vinden over de wijze waarop het ziekenhuis omgaat met informatiebeveiliging. ■ Minder dan de helft van de websites (10) geeft ook informatie over de protocollen en richtlijnen met betrekking tot de online privacy. ■ Van alle onderzochte websites van de topklinische ziekenhuizen heeft een ruime meerderheid (23) ook een patiëntenportaal. Een even groot aandeel heeft e-mailadres(sen) op hun website staan. Indien dit niet het geval is, is er een algemeen contactformulier. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 45 Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch Algemene ziekenhuizen Online mogelijkheden ■ Bij iets meer dan de helft van de 15 algemene ziekenhuizen kunnen patiënten online een afspraak maken. Bij een derde van de ziekenhuizen in deze categorie kunnen patiënten zich ook online inschrijven. Bij veel ziekenhuizen waar wel een online afspraak te maken is, is een patiëntnummer of een ponskaart vereist. ■ Bij geen enkel onderzocht algemeen ziekenhuis bestaat er de mogelijkheid om online een consult te hebben of om online het eigen dossier in te zien. Huisartsen kunnen bij twee van de vijftien algemene ziekenhuizen het medisch dossier van hun patiënt raadplegen. Communicatiemiddelen ■ Wat betreft sociale media is Twitter ook bij de algemene ziekenhuizen het populairst. Circa tweederde van de onderzochte algemene ziekenhuizen gebruikt dit medium. ■ Van alle websites van de algemene ziekenhuizen heeft een ruime meerderheid (13) een patiëntenportaal. Daarnaast hebben de meeste algemene ziekenhuizen (12) e-mailadressen op de website staan. Transparantie ten aanzien van beveiliging ■ Bij een minderheid van de onderzochte algemene ziekenhuizen (3) is op de website informatie te vinden over het informatiebeveiligingsbeleid. ■ Bij nagenoeg de helft van de onderzochte algemene ziekenhuizen (7) is ook informatie over de protocollen en richtlijnen met betrekking tot de online privacy weergegeven. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 46 Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch ZBC’s Online mogelijkheden ■ Bij 4 van de 10 ZBC’s is het mogelijk online een afspraak te maken en je online in te schrijven. Het is bij geen enkele onderzochte ZBC mogelijk om online vragen te stellen. ■ Eén website vermeld dat huisartsen de mogelijkheid hebben het dossier van hun patiënt in te zien (met behulp van Zorgdomein). Geen enkele website meldt dat patiënten hun eigen dossier online in kunnen zien. Communicatiemiddelen ■ Zes van de onderzochte ZBC’s gebruiken sociale media. Wederom is Twitter het meest gebruikt, op de voet gevolgd door Facebook. ■ Alle onderzochte ZBC’s hebben een website, waarvan er één ‘under construction’ is en waar alleen een e-mailadres vermeld staat. Transparantie ten aanzien van beveiliging Geen enkele onderzochte ZBC maakt melding van een digitaal beveiligingssysteem of protocollen met betrekking tot online privacy. ■ Drie van de tien websites hebben een patiëntenportaal. ■ Geen enkele onderzochte ZBC maakt gebruik van een webcam of Skype om te communiceren met patiënten. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 47 Bijlage 2 Uitkomsten deskresearch GGZ-instellingen Online mogelijkheden ■ Alle 12 de GGZ-instellingen hebben een website. Bij de helft van de onderzochte GGZ-instellingen is het mogelijk online een afspraak te maken. Vaak gebeurt dit door de huisarts als doorverwijzer. In twee gevallen kan dit ook via Zorgdomein, een programma voor huisartsen om contact te leggen met de tweedelijnszorg. ■ Bij een kwart van de onderzochte GGZ-instellingen kan de patiënt zich ook online aanmelden. Acht van de onderzochte GGZ-instellingen bieden de gelegenheid online vragen te stellen. Eén instelling biedt de mogelijkheid om in een beveiligde omgeving te beeldbellen (dit is iets anders dan Skype). ■ Bij slechts één GGZ-instelling is het voor patiënten mogelijk online hun dossier in te zien. Geen enkele website binnen de onderzochte GGZ-instellingen vermeldt of de huisarts online inzage heeft in het dossier van zijn patiënt. Communicatiemiddelen ■ Wat betreft sociale media is Twitter het populairst bij GGZinstellingen. Vijf van de onderzochte GGZ-instellingen gebruiken dit medium. In tegenstelling tot de ziekenhuizen heeft geen enkele van de onderzochte GGZ-instellingen een eigen Youtube kanaal. ■ In zeven van de twaalf gevallen is er een patiëntenportaal aanwezig op de website van de onderzochte GGZ-instelling. Transparantie ten aanzien van beveiliging ■ Bij een derde (4) van de websites van GGZ-instellingen is informatie gegeven over het informatiebeveiligingsbeleid van de instelling. ■ De helft van de onderzochte GGZ-instellingen geeft ook informatie over de protocollen en richtlijnen met betrekking tot de online privacy. ■ Bij een meerderheid van de websites (8) zijn e-mailadressen op de site te vinden. ■ Geen enkele onderzochte GGZ-instelling maakt gebruik van Skype. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 48 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Online patiëntenportaal is ‘top of mind’ Het online patiëntenportaal is ‘top of mind’ bij de respondenten. Vaak is het ook een speerpunt binnen de organisatie waar ze werken: ‘Het bouwen van een eigen patiëntenportaal staat hoog bij ons op het lijstje.’ ‘Dit is één van onze speerpunten binnen de organisatie.’ Echter, de meeste ziekenhuizen en GGZ-instellingen die deel hebben genomen aan de telefonische interviews hebben nog geen online patiëntenportaal waar patiënten op kunnen inloggen en waar ze bijvoorbeeld online afspraken kunnen maken of advies kunnen vragen aan een specialist: ‘Nee, een eigen online patiëntenportaal waar patiënten op kunnen inloggen en waar ze zelf afspraken kunnen inplannen hebben wij nog niet.’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 50 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Ziekenhuizen bereiden zich voor Alle ziekenhuizen die deel hebben genomen aan de telefonische interviews bereiden zich al wel voor om een online patiëntenportaal binnen nu en afzienbare tijd (vaak 1 jaar) te gaan bouwen. Zij zien in dat de wereld om hen heen steeds meer digitaliseert en dat ze niet achter kunnen blijven: ‘e-health is de toekomst, dit kun je als ziekenhuis niet ontkennen.’ Sommige ziekenhuizen zijn al begonnen met het vormgeven van de plannen om een online patiëntenportaal te gaan bouwen. Hierbij moet vooral gedacht worden aan pilots en experimenten met betrekking tot de gehele informatievoorziening over het ziekenhuis en het zo veel mogelijk digitaliseren van medische behandelingen: ‘We zijn bezig met tientallen projecten. Het gaat hierbij vooral om pilots op kleine schaal en kleine experimenten op het gebied van online vragen stellen en e-mailen met je dokter of met een centrale voorziening.’ ‘Er loopt binnen ons ziekenhuis een groot project: SAP. Daar kunnen specialisten uitwisselen over eigen patiënten. Men kan niet zo maar op het systeem kijken en beslissen: wie zullen we vandaag eens gaan bekijken. Het is allemaal wel heel erg professioneel. Artsen kunnen het ook online bekijken. Het gebeurt intern en er is een huisartsen portaal. Huisartsen kunnen middels een wachtwoord inloggen en gegevens van patiënten bekijken.’ Eén ziekenhuis dat telefonisch is benaderd, biedt vanaf deze week de mogelijkheid aan patiënten om online afspraken te maken. Ook kunnen patiënten bij dit ziekenhuis een online vragenlijst invullen ter voorbereiding op de afspraak en is er de mogelijkheid vragen te stellen, maar nog niet direct gericht aan de dokter. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 51 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews GGZ-instellingen zijn al wat verder De GGZ-instellingen zijn over het algemeen al wat verder met de ontwikkelingen omtrent e-health. De GGZinstellingen die hebben deel genomen aan de telefonische interviews zijn allemaal al bezig met pilots voor een online patiëntenportaal. Deze pilots houden in dat het bij bepaalde (kleine) afdelingen binnen de GGZ-instellingen voor patiënten mogelijk is online afspraken in te plannen, online vragen te stellen aan een behandelaar en online hun medisch dossier te kunnen inzien: ‘We zijn al bezig met het uitrollen van pilots. Hierbij moet je vooral denken aan kleine afdelingen waarbij het mogelijk is om op de website van deze afdelingen online afspraken te kunnen maken en advies te vragen.’ ‘De GGZ-instellingen in Nederland gaan voorop in de ontwikkelingen betreffende e--health als je dat vergelijkt met het buitenland. Wij zijn al veel verder.’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 52 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Ziekenhuizen en GGZ-instellingen zien de voordelen van e-health in De respondenten zien de voordelen van e-health in. Zo zijn de meeste respondenten van mening dat e-health kostbesparend zal zijn: ‘Er zijn minder mensen nodig om afspraken in te plannen en zal er minder verkeer zijn bij de poli’s.’ ‘De informatievoorziening zal straks via één bron in plaats van meerdere bronnen (folders etc.) gaan. Dat zal veel werk gaan schelen.’ Ook zien sommige respondenten het voordeel ervan in dat de patiënt straks meer inspraak zal hebben. Zij zijn van mening dat de kwaliteit van de patiëntencommunicatie omhoog zal gaan met de komst van e-health: ‘De patiënt zal straks meer het idee hebben dat hij of zij inspraak heeft met bijvoorbeeld het inplannen van de afspraak of de gemakkelijkheid waarmee zij vragen kunnen stellen aan een arts of specialist. Het ziekenhuis wordt straks veel toegankelijker voor patiënten. Wij verwachten dat dit een positieve werking zal hebben op de mening van een patiënt over het ziekenhuis.’ ‘Het zal allemaal veel zichtbaarder voor iedereen zijn wat je doet. Patiënten kunnen beter sturen wat ze wel of niet willen en kunnen ze beter en makkelijker vragen stellen. De hele omgeving zal hierdoor meer toegankelijk worden.’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 53 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Er zijn uitdagingen bij de ontwikkeling van e-health De grootste uitdaging voor de meeste gezondheidsinstellingen is het gehele dagelijkse proces dat zal gaan veranderen en de culturele omslag die medewerkers moeten maken met de komst van e-health: ‘Er zijn natuurlijk medewerkers die tegen een online patiëntenportaal zullen zijn. Ze hebben jarenlang met dezelfde agenda gewerkt. Via een portaal kunnen patiënten zelf de afspraak inplannen. Het is dus een heel proces dat veranderd moet worden waar veel bij komt kijken. De medewerkers zullen dus een omslag moeten maken in hun dagelijkse werkzaamheden. Het zal een uitdaging zijn om sommige van hen te kunnen overtuigen.’ ‘De medewerkers en de directie moeten wel achter het idee staan en het moet niet alleen vanuit de afdeling Communicatie komen. Je geeft de patiënt natuurlijk wel meer invloed in het beslissingsproces. Op dit moment hebben de afdelingen veel invloed met het inplannen van afspraken. Dat zal straks veel minder zijn. Daar ligt zeker een uitdaging in.’ ‘Het culturele aspect binnen de organisatie speelt natuurlijk ook mee. Cultuur is een punt maar ervaring leert dat de organisatie wel mee zal gaan omdat het uiteindelijk ook beter is voor de patiënt. Iedereen zal het nut gaan inzien van e-health maar dat kost wel tijd.’ Ook een grote bottleneck voor de gezondheidsinstellingen is vaak de IT-infrastructuur: ‘De technische systemen beperken nog wel. Daar zit voor ons de grootste bottleneck. De vraag is in hoeverre de systemen vernieuwd zijn en of deze systemen de nieuwe toepassingen op een veilige manier aan zullen kunnen. Je moet een visie hebben op wat je aan de buitenwereld wil laten zien. Dat betekent veel voor de infrastructuur.’ ‘Er zijn veel belemmeringen. Vooral de infrastructuur moet up to date zijn en moet continue vervangen worden. Hier moeten veel professionals bij aan te pas komen. Zij hebben het echter wel heel druk met directe patiëntenzorg. Alle content moet met hen geschreven, beschreven, bekeken of geaccordeerd worden. Er is weinig tijd voor hen om hier aan bij te dragen.’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 54 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Bepaalde functionaliteiten hebben hoge prioriteit Alle respondenten zijn het met elkaar eens dat de gezondheidsinstellingen in de nabije toekomst moeten voldoen aan verschillende functionaliteiten van e-health. Vooral het mogelijk maken voor de patiënt om online afspraken te kunnen maken, online vragen te kunnen stellen en een (beperkte) inzage te krijgen in het medische dossier hebben een hoge prioriteit: ‘Het maken van online afspraken is een functie die wij in ieder geval gaan aanbieden en dat zal bij andere ziekenhuizen ook zo zijn. Er zijn weinig functies die wij niet willen gaan aanbieden of het moet om te dure projecten gaan of om functies die overbodig zijn of niet zullen aanslaan bij de patiënten. Maar dat moeten we nog onderzoeken.’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 55 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Online communicatiemiddelen zijn al wel aanwezig Sommige gezondheidsinstellingen zetten al wel online communicatiemiddelen in bij verschillende afdelingen: ‘Wij hebben al wel een web chat spreekuur bij de afdeling Neurologie. Dan kunnen patiënten inloggen en vragen stellen aan de specialist.’ ‘Ik weet dat er bij de afdeling Neurologie al wel een online patiëntenportaal aanwezig is.’ ‘Binnen de afdeling Oncologie is het al wel mogelijk voor patiënten om in te loggen op een forum en op dit forum met elkaar te communiceren. Dit is echter nog niet mogelijk op de algemene website.’ Sommige ziekenhuizen en GGZ-instellingen zijn de mogelijkheden aan het bekijken in hoeverre social media toepasbaar zijn voor de communicatie tussen de instelling en de patiënt. Zo hebben sommige ziekenhuizen en GGZ-instellingen een eigen twitter-account of zijn ze zich aan het oriënteren op het gebruik van Facebook of Linkedin: ‘We hebben een eigen twitter-account. Deze is niet bedoeld voor persoonlijk contact. We gebruiken het meer voor algemeen nieuws naar de patiënten toe. Wanneer patiënten twitteren dat ze naar het ziekenhuis gaan wensen wij ze dan succes.’ ‘Wij zijn al wel bezig met Facebook maar we zijn heel erg aan het zoeken hoe we dit het beste kunnen gaan inrichten. We zijn vooral aan het onderzoeken wat wel en wat niet kan.’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 56 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Meningen over het intern uitwisselen van patiëntengegevens zijn op dit moment verdeeld De meningen over het intern uitwisselen van patiëntengegevens zijn op dit moment nog verdeeld. Zo zijn er een aantal gezondheidsinstellingen waarin het intern uitwisselen van patiëntengegevens wel mogelijk is via de e-mail: ‘Het onderling uitwisselen van patiëntengegevens gebeurt wel binnen het ziekenhuis via de e-mail.’ ‘Intern wordt er binnen een beveiligd netwerk wel over patiënten informatie uitgewisseld maar daarbuiten niet.’ Echter, er zijn ook een aantal gezondheidsinstellingen waar het (nog) niet mogelijk is om intern informatie uit te wisselen over patiënten en het dan ook niet de bedoeling is dat medewerkers dit doen: ‘Het is binnen ons ziekenhuis wel mogelijk voor artsen om naar patiënten te e-mailen maar het is niet de bedoeling dat zij intern patiëntengegevens uitwisselen.’ ‘Consulenten geven wel vaak hun e-mail adres mee aan patiënten maar er wordt intern geen informatie uitgewisseld over patiënten.’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 57 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Veiligheid staat voorop Alle respondenten zijn het met elkaar eens dat het online patiëntenportaal goed beveiligd moet zijn. Het moet voldoen aan de wetgeving (NEN7510-norm) en de privacy van de patiënten moet goed beschermd worden. De respondenten geven aan dat het online patiëntenportaal beveiligd zal worden middels de gangbare middelen om het te beveiligen (codes en specifieke software). De meeste gezondheidsinstellingen geven aan dat de ICT-afdeling dan ook nauw betrokken zal worden bij het bouwen van een online patiëntenportaal: ‘Het portaal zal goed beveiligd moeten worden. Onze ICT afdeling is daar behoudend over dus we werken nauw met hen samen.’ ‘We volgen de NEN7510-norm. Het moet allemaal zo veilig mogelijk. We hebben de dossiers extra beveiligd met DigiD. We doen ook zelf veiligheidaudits.’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 58 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Medische gegevens worden nu grotendeels elektronisch opgeslagen De respondenten geven aan dat ze de patiëntengegevens vooral elektronisch opslaan. Bij sommige ziekenhuizen worden patiëntengegevens zowel elektronisch als op papier opgeslagen: ‘Op dit moment worden de patiëntengegevens voornamelijk elektronisch opgeslagen. Als het goed is dan is het ziekenhuis al helemaal om.’ ‘Sommige patiëntengegevens worden bij ons nog papier opgeslagen maar we zijn bezig om alles elektronisch te laten opslaan.’ De GGZ-instellingen geven aan dat ze de patiëntengegevens alleen nog maar elektronisch opslaan: ‘Alle patiëntengegevens worden bij ons elektronisch opgeslagen’ © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 59 Bijlage 3 Uitkomsten telefonische interviews Conclusie: e-health wordt bij veel instellingen uitgerold maar zit nog wel in de beginfase ■ Het online patiëntenportaal is ‘top of mind’ bij de respondenten en e-health is vaak een speerpunt binnen de organisatie. De respondenten zien in dat e-health de toekomst zal zijn. Vandaar dat vrijwel alle gezondheidsinstellingen plannen hebben om een online patiëntenportaal te bouwen. Over het algemeen zijn de GGZ-instellingen al wel verder met het ontwikkelen van deze plannen dan de ziekenhuizen. ■ De respondenten zien de voordelen van e-health in. Zij zijn van mening dat e-health kostenbesparend zal zijn en dat het de kwaliteit van de diensten die zij patiënten aanbieden ten goede zal komen. ■ De meeste gezondheidsinstellingen gebruiken dan ook al wel online middelen bij de communicatie naar patiënten. De meeste gezondheidsinstellingen hebben al een eigen twitter-account waarmee ze bijvoorbeeld patiënten die twitteren dat ze onderweg zijn naar het ziekenhuis voor een afspraak succes wensen. ■ Alle respondenten geven aan dat er uitdagingen liggen bij de ontwikkeling van e-health binnen hun instelling. De grootste uitdagingen zijn dat het gehele dagelijkse proces moet gaan veranderen, de medewerkers een culturele omslag moeten maken en het vervangen en up to date maken van de IT-infrastructuur. ■ Voor de meeste gezondheidsinstellingen zal het dan ook een kwestie van tijd zijn voordat het mogelijk is om als patiënt online afspraken te kunnen maken, online vragen te kunnen stellen aan een arts of specialist, je online aan te kunnen melden en online je patiëntendossier te kunnen inzien. ■ Sommige ziekenhuizen zitten met de ontwikkeling van e-health namelijk nog in de planfase. De GGZ-instellingen zijn vaak wat verder met deze ontwikkeling en zijn vaak al bezig met het uitrollen van pilots op kleine afdelingen. © 2011 KPMG Advisory N.V., een Nederlandse naamloze vennootschap, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative ('KPMG International'), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en 'cutting through complexity' zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. 2011.IRA.0073 RA 60 © 2011 KPMG Advisory N.V., ingeschreven bij het handelsregister in Nederland onder nummer 33263682, is een dochtermaatschappij van KPMG Europe LLP en lid van het KPMG-netwerk van zelfstandige ondernemingen die verbonden zijn aan KPMG International Cooperative (“KPMG International”), een Zwitserse entiteit. Alle rechten voorbehouden. Gedrukt in Nederland. De naam KPMG, logo en‘cutting through complexity’ zijn geregistreerde merken van KPMG International Cooperative. De in dit document vervatte informatie is van algemene aard en is niet toegespitst op de specifieke omstandigheden vaneen bepaalde persoon of entiteit. Wij streven ernaar juiste en tijdige informatie te verstrekken. Wij kunnen echter geen garantie geven dat dergelijke informatie op de datum waarop zij wordt ontvangen nog juist is of in de toekomst blijft. Daarom adviseren wij u op grond van deze informatie geen beslissingen te nemen behoudens op grond van advies van deskundigen na een grondig onderzoek van de desbetreffende situatie.”
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/55a3b2e8-a2cf-4d52-82e1-b07b950413b0
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 32 043 Toekomst pensioenstelsel Nr. 170 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 18 juli 2013 Het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie hebben mij bij brief van 23 januari jl. het convenant aangeboden met hun afspraken over het behoud van arbeidsongeschiktheidspensioen voor zieke of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers die van werkgever wisselen. Deze afspraken treft u als bijlage bij deze brief aan1. Met deze afspraken raakt niemand die ziek of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is en die van werkgever wisselt, meer rechten op arbeidsongeschiktheidspensioen kwijt. De afspraken nemen daarmee de kans op inkomensverlies weg die daarvan het gevolg kan zijn. Daarmee nemen deze afspraken voor de 15.000 tot 20.000 (naar schatting van de pensioenuitvoerders) zieke of gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers belangrijke belemmeringen weg om hun loopbaan elders voort te zetten. Het gaat hierbij om gevallen zoals de volgende. Iemand werkt op de boekhouding van een ziekenhuis en zit met een burn-out thuis vanwege de zoveelste reorganisatie en de spanningen die hij hierover met zijn leidinggevende heeft. Voor die werknemer zou het goed zijn om van werkgever te wisselen zodat hij zijn werk in een stabiele omgeving kan doen, bijvoorbeeld op de boekhouding van een lokaal ICT-bedrijf. Als deze werknemer geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zou worden, zou hij met zo’n overstap zijn aanvulling en zijn pensioenopbouw kunnen riskeren. Dit is niet meer. Deze werknemer kan dankzij het convenant zonder deze risico’s naar een voor hem gezondere werkomgeving gaan wat zowel hem als de werkgevers als de maatschappij ten goede zou komen. Een ander voorbeeld is een agente die door een steekpartij verminderd arbeidsgeschikt is geraakt en daarom voortaan alleen bureautaken krijgt waar ze heel ongelukkig van wordt. Zij zou wellicht wel als suppoost bij de dierentuin werkzaam kunnen zijn. Waar ze buiten onder mensen is en het gevoel heeft dat ze iets kan betekenen voor de mensen. 1 kst-32043-170 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2013 Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170 1 Deze afspraken – die bijdragen aan het streven dat niemand onnodig langs de kant blijft staan – sluiten aan op de uitgangspunten voor een wettelijke regeling op dit terrein die zijn opgenomen in de brieven van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer van 16 maart 2010 en 14 oktober 20102. Die uitgangspunten waren opgenomen naar aanleiding van de eerdere afspraken die op dit terrein waren gemaakt tussen de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad, het kenniscentrum Welder (voorheen: Breed Platform Verzekerden en Werk) en het Verbond van Verzekeraars op 11 november 2009. Over die afspraken is geconcludeerd dat die afspraken niet alle problemen oplossen die kunnen ontstaan als mensen van werkgever wisselen en daarbij overstappen van een pensioenfonds naar een ander pensioenfonds of van een pensioenfonds naar een verzekeraar of vice versa. Ook voor deze situaties moet een sluitende regeling worden getroffen. Daarbij werd er op gewezen dat er sprake is van flinke verschillen in systematiek tussen pensioenfondsen en verzekeraars en tussen de verschillende soorten pensioenfondsen en dat er daarnaast verschillende belangen aan de orde zijn bij aanpassing van pensioencontracten en contracten met herverzekeraars. Bovendien sluiten deze afspraken aan op de brief van de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan uw Kamer van 27 februari 20123. In die brief is opgemerkt dat de genoemde uitgangspunten voor een wettelijke regeling voor de betrokken sectoren aanleiding is geweest opnieuw de mogelijkheden te onderzoeken om zelf tot een oplossing te komen. Begin 2011 hebben zij dit gezamenlijke voornemen aan de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bekend gemaakt. Dit overleg heeft tot overeenstemming geleid. Het convenant vormt daarvan de concrete uitwerking. Deze afspraken, zoals vastgelegd in het convenant, voldoen volledig aan de uitgangspunten in de eerdergenoemde brieven van 2010. Ik meen ook dat met deze afspraken het commentaar van de Commissie Gelijke Behandeling (thans: College voor de Rechten van de Mens) op een eerdere versie van deze afspraken, op de best mogelijke wijze is ondervangen. Ik licht dat in de bijlage bij deze brief toe. De afspraken gelden voor elke werknemer die vanaf 1 januari 2014 gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en daarna naar een andere werkgever overstapt. De afspraken gelden dus al op betrekkelijk korte termijn (en gelden door de 24 maanden loondoorbetaling bij ziekte dus al voor iedereen die op 1 januari 2012 ziek is geworden en aansluitend gedeeltelijk arbeidsongeschikt wordt en vervolgens overstapt naar een andere werkgever). Ik heb vertrouwen in een goede uitvoering van deze afspraken. De partijen zijn zelf tot deze afspraken gekomen en zullen deze over 3 jaar evalueren. De Stichting van de Arbeid ondersteunt dit convenant daarenboven met de (bijgevoegde) aanbeveling aan partijen betrokken bij pensioenregelingen met dekking van het arbeidsongeschiktheidsrisico en aan pensioenuitvoerders, om de regelingen uiterlijk per 1 januari 2014 in overeenstemming te brengen met de bepalingen uit het convenant en in de uitvoeringspraktijk ook in lijn hiernaar te handelen. Het bovenstaande betekent dat het Verbond van Verzekeraars en de Pensioenfederatie een goede oplossing hebben gevonden voor een probleem dat bij de parlementaire behandeling van het wetsvoorstel «Enige wijzigingen in de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensi2 3 Kamerstuk 28 172, nrs. 8 en 9 Kamerstuk 32 043, nr. 103 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170 2 oenregeling en enige andere wetten»4 en van het kabinetsstandpunt over de evaluatie van de Wet op de medische keuringen (Wmk)5 voor het eerst werd gesignaleerd. Er is een probleem opgelost dat in zijn omvang wellicht niet groot is, maar in voorkomende gevallen voor de betrokken zieke en arbeidsongeschikte werknemers wel een ernstige belemmering vormt in het zo goed mogelijk benutten van de mogelijkheden van deze werknemers op de arbeidsmarkt. Nu de betrokken partijen hun verantwoordelijkheid hebben genomen om zelf tot een oplossing te komen, is het niet nodig om hiervoor tot wetgeving over te gaan. De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma 4 5 Kamerstuk 31 226, nr. 23 Kamerstuk 28 172, nr. 5 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170 3 Bijlage bij brief over dekking arbeidsongeschiktheidspensioen bij baanwisseling: toets van de afspraken aan de uitgangspunten voor een wettelijke regeling in de brief van 14 oktober 2010 Uitloopdekking Een eerste reden waarom iemand bij wisseling van werkgever rechten kan kwijtraken of geen dekking meer blijkt te hebben, ontstaat omdat op dit moment niet alle pensioenuitvoerders voorzien in uitloopdekking. Bij uitloopdekking gaat het om het behoud van het recht op een uitkering bij arbeidsongeschiktheid na beëindiging van dienstverband. Als de regeling niet in uitloopdekking voorziet, dan kan dat ertoe leiden dat de volgende uitkeringen op grond van het arbeidsongeschiktheidspensioen niet plaatsvinden nadat die werknemer van werkgever is veranderd terwijl hij nog ziek of gedeeltelijk arbeidsongeschikt is: – De uitkering in aanvulling op de wettelijke regeling tijdens de periode van de 24 maanden van de loondoorbetaling. – De uitkering in aanvulling op de WGA-uitkering die volgt op de loondoorbetaling. – De uitkering in aanvulling op de vervolguitkering uit hoofde van de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Deze risico’s zijn ondervangen met de afspraken onder kernpunt 1 van het convenant. Daarin is geregeld dat de werknemer ook na overgang naar een nieuwe werkgever het recht behoudt op het eventueel in de pensioenregeling van diens vroegere werkgever opgenomen arbeidsongeschiktheidspensioen. Daarbij blijven de voorwaarden van die pensioenregeling onverkort van kracht. Als de mate van arbeidsongeschiktheid later toeneemt en die toename leidt tot aanpassing van de uitkering, dan komt die aanpassing ten laste van de pensioenuitvoerder van de vroegere werkgever. Deze afspraak is in overeenstemming met de brief van 14 oktober 2010. In die brief werd er al op gewezen dat voor het arbeidsongeschiktheidspensioen volledige uitloopdekking het uitgangspunt zal zijn voor een regeling op dit terrein omdat dit vanuit de arbeidsmobiliteit de meest wenselijke variant is. Inloopdekking Een tweede reden waarom iemand bij wisseling van werkgever rechten kan kwijtraken of geen dekking meer blijkt te hebben, ontstaat omdat pensioenuitvoerders verschillende methoden en perioden van inloopdekking hanteren. Bij inloopdekking gaat het om de dekking tegen het risico dat werknemers op de ingangsdatum van de verzekering of bij de aanvang van de dienstbetrekking wegens ziekte of arbeidsongeschiktheid niet of niet volledig in staat zijn de bedongen arbeid te verrichten dan wel een WAO- of WIA-uitkering ontvangen. Deze kwestie is opgelost met kernpunt 3 van het convenant. Omdat de regeling van de oude werkgever voorziet in uitloopdekking, hoeft de nieuwe regeling van de nieuwe werkgever geen inloopdekking te bieden, zolang de werknemer ziek of arbeidsongeschikt blijft. Indien de werknemer niet langer ziek is of geen WIA- of WAO-uitkering meer heeft en deze gedurende een onafgebroken periode van ten minste vier weken de bedongen arbeid bij de nieuwe werkgever heeft verricht, dan is voor de arbeidsongeschiktheidsdekking voor die bedongen arbeid de regeling bij de nieuwe werkgever van toepassing. De gehanteerde termijn van vier weken sluit aan op die in het Burgerlijk Wetboek en de sociale verzekeringswetgeving, waarin is geregeld dat ziekteperiodes die elkaar opvolgen met een onderbreking van minder dan Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170 4 vier weken worden samengeteld voor de berekening van de wachttijd in de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA). Ik ben blij dat met deze afspraken een mooie aansluiting is bereikt tussen uitloopdekking (die verband houdt met de bestaande arbeidsongeschiktheid) en inloopdekking (die ziet op het eventueel optreden van nieuwe / andere arbeidsongeschiktheid) en deze uniformering tot 4 weken. Herleving Een derde reden waarom iemand bij wisseling van werkgever rechten kan kwijtraken of geen dekking meer blijkt te hebben, houdt verband met herleving. Van herleving is sprake als een bepaalde oorzaak van ziekte of arbeidsongeschiktheid terugkomt nadat een deelnemer hersteld is verklaard. Herleving kan thans soms leiden tot uitsluiting van dekking. In aansluiting op de hierboven aangegeven systematiek bij de afspraken over uitloopdekking en inloopdekking, is in kernpunt 4 van het convenant opgenomen dat: – Als het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering herleeft binnen vier weken nadat de uitkering is ingetrokken, dekking wordt verleend vanuit de pensioenregeling van de «oude» werkgever. – Een herleving van de arbeidsongeschiktheid na vier weken wordt aangemerkt als een nieuw ziektegeval. De dekking daarvoor wordt verleend vanuit de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. Daarmee is voldaan aan de opmerking in de brief van 14 oktober dat er afspraken gemaakt moeten worden over de situatie dat een eerdere arbeidsongeschiktheid opnieuw gaat «herleven». Premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid Een vierde reden waardoor iemand bij wisseling van werkgever rechten kan kwijtraken, houdt verband met het feit dat veel pensioenregelingen een regeling kennen die erin voorziet dat bij arbeidsongeschiktheid de opbouw van het ouderdomspensioen (en daarmee ook het partnerpensioen en het wezenpensioen) van de deelnemer wordt voortgezet zonder dat daarvoor premie wordt betaalt. Wisseling van werkgever kan dan tot gevolg hebben dat die premievrijstelling niet wordt voortgezet en dus geen verdere pensioenopbouw plaatsvindt. De afspraak die hierover in kernpunt 2 van het convenant is gemaakt, komt erop neer dat de «oude» pensioenuitvoerder de premievrijstelling bij arbeidsongeschiktheid na de wisseling van werkgever zal voortzetten tot maximaal het arbeidsongeschiktheidsniveau dat de deelnemer had op het moment dat hij uit de regeling van de vorige werkgever trad. Als de werknemer bij een andere werkgever zijn restcapaciteit geheel of gedeeltelijk gaat benutten en in een andere pensioenregeling gaat deelnemen, dan dekt de nieuwe pensioenuitvoerder premievrijstelling over die nieuwe pensioenopbouw conform de nieuwe pensioenregeling, voor zover sprake is van toename van de mate van arbeidsongeschiktheid. Deze afspraak is ook in overeenstemming met de opvattingen in de brief van 14 oktober 2010. Carenztijden Een laatste reden waarom iemand bij wisseling van werkgever geen dekking meer blijkt te hebben, kan gelegen zijn in het gebruik van carenzperioden. Een carenzperiode is een bepaalde periode vanaf de start Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170 5 van een verzekering waarin de uitkering of de premievrijstelling kan worden geweigerd. Omdat bij carenzperioden vaak de redenen voor de weigering niet worden geobjectiveerd en de termijn van de carenzperiode kan variëren van drie maanden tot soms zelfs meer dan een jaar, leiden deze carenzperioden tot een zeer onzekere situatie voor de deelnemer. In kernpunt 5 van het convenant is opgenomen dat geen van de pensioenuitvoerders voortaan meer carenztijden zullen hanteren. Deze afspraken zijn ook van toepassing op het nabestaandenpensioen, zoals opgenomen in punt 3.5 van het convenant en komen volledig overeen met hetgeen hierover in de brief van 10 oktober 2010 is opgemerkt. Anti-misbruikbepaling Met de bovenstaande afspraken houdt verband de afspraak die is vermeld in punt 3.5 van de toelichting. Deze geeft aan dat pensioenuitvoerders gebruik mogen maken van een anti-misbruikbepaling. Er is afgesproken dat de pensioenuitvoerder de uitkering van een arbeidsongeschiktheidspensioen of premievrijstelling – geheel of gedeeltelijk en blijvend of tijdelijk – kan weigeren als de werknemer binnen een half jaar na aanvang van deelneming of dekking, zijn werkzaamheden staakt wegens ziekte en de gezondheidstoestand van de werknemer dit ten tijde van aanvang van de deelneming kennelijk moest doen verwachten. Het gebruik van een anti-misbruikbepaling is inherent aan de noodzaak voor verzekeraars en pensioenfondsen om zich te kunnen beschermen tegen het gevaar dat een verzekerde het sluiten van een verzekering belangrijker vindt naarmate hij denkt dat het risico hoger ligt (antiselectie). Ook bij de parlementaire behandeling van de evaluatie van de Wet op de medische keuringen is daarop gewezen. Met dit onderdeel van het convenant is de toepassing van deze bepaling in de tijd begrensd en is vastgelegd dat de bewijslast bij de pensioenuitvoerder berust. Dit geeft grotere zekerheid voor de werknemers die het betreft. Uiteraard veronderstelt dit wel dat de betrokken werknemer aan het onderzoek meewerkt. Gelijke behandeling De Commissie Gelijke Behandeling (thans College voor de Rechten van de Mens) heeft op 9 december 2012 haar oordeel uitgebracht over een ontwerpversie van het convenant. Het oordeel ging vooral in op de situatie dat een gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemer bij een werkgever werkt die geen pensioenregeling of verzekering heeft, waarin het recht op arbeidsongeschiktheidspensioen is geregeld. Als die werknemer vervolgens overstapt naar een werkgever bij wie dit wel is geregeld, heeft hij op grond van dit convenant geen recht op arbeidsongeschiktheidspensioen bij zijn nieuwe werkgever. Hoewel er sprake is van indirect onderscheid vanwege handicap of chronische ziekte acht de Commissie daarvoor in beginsel een rechtvaardigingsgrond aanwezig als de pensioenuitvoerder een verzekeraar is. Maar de Commissie kon niet beoordelen of dat ook geldt als de pensioenuitvoerder van de werkgever een pensioenfonds is. In aansluiting op de opmerkingen in punt 3.7 van de toelichting in het convenant kan worden opgemerkt dat het oordeel van de Commissie Gelijke Behandeling ten aanzien van de verzekeraars gebaseerd is op de invulling van het onzekerheidscriterium in artikel 7:925 BW (zgn. «brandend huis-bepaling»). Deze bepaling is echter niet alleen op verzekeraars maar ook op pensioenfondsen van toepassing. Gelet hierop Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170 6 kan aangenomen worden dat er ook bij pensioenfondsen geen sprake is van een verboden onderscheid. Deze aanname past bij het feit dat er qua verzekeringstechniek geen onderscheid is tussen pensioenfondsen en verzekeraars en het maatschappelijk belang bij een uniforme regeling. Zoals in de genoemde toelichting is aangegeven, is het op dit moment niet duidelijk op welke manier en in welke situaties ongelijke behandeling zich zou kunnen voordoen. Op grond daarvan is afgesproken dat als zich in individuele gevallen een situatie voordoet die leidt tot indirect onderscheid op grond van handicap of chronisch ziekte zonder dat daarvoor een rechtvaardigingsgrond aanwezig is, dat dan de betreffende pensioenuitvoerder zorgt voor een passende oplossing die recht doet aan de doelstelling van het convenant. Deze uitkomst is in deze omstandigheden de beste oplossing. Overige punten Naast de punten die betrekking hebben op de dekking van het arbeidsongeschiktheidspensioen om te komen tot een sluitende regeling, bevatte de brief van 14 oktober 2010 nog enkele andere punten voor een wettelijke regeling op dit terrein. Sociale werkvoorziening In de brief van 14 oktober 2010 was aangegeven dat bij een regeling op dit terrein rekening moet worden houden met de bijzondere positie van het pensioenfonds voor de sociale werkvoorziening, gelet op zijn afwijkend deelnemersbestand. Door het afwijkend deelnemersbestand zou het te bezwaarlijk zijn als voor dit fonds de eerder naar voren gebrachte afspraak zou gelden, te weten: als na overstap naar een andere werkgever de mate van arbeidsongeschiktheid toeneemt als gevolg van de oude «kwaal» en die toename leidt tot aanpassing van de uitkering, dan komt die aanpassing ten laste van dit pensioenfonds van de «oude werkgever» (in dit geval het pensioenfonds voor de sociale werkvoorziening). Dat is opgelost doordat in punt 3.2 van de toelichting van het convenant is aangegeven dat het voorstelbaar is dat dit fonds geen dekking verleent als de toename van de arbeidsongeschiktheid dezelfde oorzaak heeft als de bestaande arbeidsongeschiktheid. Geen pensioenplicht Uitgangspunt was dat een oplossing voor de geconstateerde problemen bij het arbeidsongeschiktheidspensioen niet tot gevolg zou hebben dat – direct of indirect – een eerder niet bestaande pensioenplicht zou worden geïntroduceerd. Het convenant voldoet daaraan. De daarin gemaakte afspraken hebben uitsluitend betrekking op de situaties waarin reeds een recht op arbeidsongeschiktheidspensioen is geregeld of in de pensioenregeling een premievrijstelling wegens arbeidsongeschiktheid is opgenomen. De werknemer, die van baan wisselt, behoudt de rechten die hij gehad zou hebben als hij niet van baan was veranderd. Resterende vragen Op de opmerking in de brief van 14 oktober 2010 dat bij de opstelling van de wettelijke regeling tevens zal worden bezien of er nog resterende vragen zijn waarop is ingegaan in de brief van 25 maart 20086 heb ik in mijn brief van 1 februari 2013 over diverse 6 Kamerstuk 30 413, nr. 108 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170 7 pensioenonderwerpen7geconcludeerd dat er op dit terrein geen verdere wensen bestaan. Nabestaandenpensioen De opmerking in de brief van 14 oktober 2010 dat er nog bekeken zal worden of er met betrekking tot het nabestaandenpensioen nog resterende punten zijn die in het kader van de wettelijke regeling kunnen worden meegenomen, is ondervangen met de regeling in de Verzamelwet Pensioenen 2012. Die regeling biedt sociale partners de mogelijkheid ouderdomspensioen uit te ruilen voor nabestaandenpensioen als er onvoldoende dekking op nabestaandenpensioen op risicodekkingsbasis is. Aanvullende afspraak In aansluiting op deze afspraken die voortvloeien uit de brief van 14 oktober 2010 hebben deze organisaties van pensioenuitvoerders tevens afgesproken er bij sociale partners op aan te dringen dat sluitende afspraken worden gemaakt voor de werknemers die al ziek of arbeidsongeschikt zijn wanneer hun werkgever van pensioenuitvoerder wisselt en geen collectieve waardeoverdracht plaatsvindt (zie punt 3.9 van het convenant). Ook deze afspraken zijn erop gericht om in die gevallen negatieve gevolgen voor werknemers te voorkomen. 7 Kamerstuk 32 043, nr. 148 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 32 043, nr. 170 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/44fcdadf-9404-4c7f-9c82-0de0be31d5f7
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2015–2016 34 342 Wijziging van de Wet op het notarisambt en enkele andere wetten in verband met de mogelijkheid tot herziening van pensioenfondsen voor het notariaat Nr. 5 VERSLAG Vastgesteld 26 januari 2016 De vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, belast met het voorbereidend onderzoek van dit voorstel van wet, heeft de eer als volgt verslag uit te brengen. Onder het voorbehoud dat de hierin gestelde vragen en gemaakte opmerkingen voldoende zullen zijn beantwoord, acht de commissie de openbare behandeling van het voorstel van wet genoegzaam voorbereid. Inhoudsopgave I. 1. 2. 3. 4. ALGEMEEN Inleiding Een fusie van beide fondsen is de meest logische optie Gevolgen van en aandachtspunten bij samenvoeging Adviezen 1 1 2 3 3 I. ALGEMEEN 1. Inleiding Met interesse en een positieve grondhouding hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van voorliggend bovengenoemd wetsvoorstel. Het betreft een voorstel voor een wetswijziging om een fusie tussen de Stichting Notarieel Pensioenfonds (SNP) en Stichting Bedrijfspensioenfonds (SBN) voor medewerkers in het notariaat mogelijk te maken. Deze fusie wordt noodzakelijk geacht omdat beide pensioenfondsen zelfstandig onvoldoende overlevingsperspectief hebben. Door dit voorstel worden schaalvoordelen beoogd omdat schaalvergroting door de fusie naar verwachting structureel lagere kosten tot gevolg zal hebben. Hierdoor zullen de kosten per deelnemer lager worden. Door de fusie kan een kostenbesparing van circa 2 tot 2,5 miljoen euro per jaar gerealiseerd worden. De aan het woord zijnde leden vinden het van het grootste belang dat de pensioenen van het notariaat ook in de toekomst voldoende zijn geborgd. Zij zijn het dan ook op hoofdlijnen eens met het wijzigings- kst-34342-5 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2016 Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 342, nr. 5 1 voorstel. Wel hebben zij naar aanleiding van signalen uit de praktijk en het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State nog enkele vragen. De leden van de SP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van het wetsvoorstel over de fusie van de notariële pensioenfondsen. Zij hebben toch nog enkele vragen en opmerkingen. De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van het onderhavige wetsvoorstel. Zij begrijpen de wens van de regering omtrent fusievorming van de betreffende pensioenfondsen maar hebben nog enkele vragen, in het bijzonder over het ontbreken van een representativiteitstoets onder notarissen naar de voortzetting van een verplichte aansluiting bij een pensioenfonds. 2. Een fusie van beide fondsen is de meest logische optie 2.1 Het onderbrengen bij een ander pensioenfonds De leden van de SP-fractie hebben een petitie ontvangen van 326 actieve deelnemers van SNPF, met daarin een aantal bezwaren en vragen. Voornoemde leden willen graag nog een uitgebreide toelichting op deze zorgen. De leden van de SP-fractie vragen aandacht voor de opmerkingen van de initiatiefnemers voor voornoemde petitie over de schaalvoordelen. Zij geven namelijk aan dat met de fusie van de beide pensioenfondsen de noodzakelijke schaalgrootte niet wordt bereikt. Er zou een pensioenfonds ontstaan met een belegd vermogen van ongeveer € 2,5 mld., terwijl in de pensioensector wordt aangegeven dat alleen met een belegd vermogen van ongeveer € 20 mld. de benodigde schaalvoordelen worden bereikt. Kan de regering hier uitgebreid op ingaan? In het verlengde hiervan vragen de leden van de SP-fractie naar de haalbaarheid van het door de 326 deelnemers van het SNPF aangedragen alternatief, namelijk een directe overgang van beide notariële pensioenfondsen naar een Algemeen Pensioenfonds. Klopt het dat dit meer flexibiliteit met zich meebrengt voor de deelnemers? Graag een uitgebreide reactie op dit idee met daarbij de voor- en nadelen voor werkgevers en deelnemers. Waarom is voor deze optie niet gekozen, ondanks dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) heeft aangegeven dat de overgang naar een Algemeen Pensioenfonds (APF) een goed alternatief kan zijn voor verplichte beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen? De leden van de CDA-fractie vragen de regering een reactie te geven op het door mr. Vos en mr. Zwanikken bij de internetconsultatie gegeven advies. Zij geven aan dat een directe overgang van beide pensioenfondsen naar het APF een goed alternatief zou kunnen zijn, gelet op de mogelijkheden die dit biedt ten aanzien van het zogeheten ringfencing en vorming van afzonderlijke collectiviteitskringen. Hoe kijkt de regering hier tegenaan, ook gelet op haar opvatting bij de behandeling van het wetsvoorstel Wet algemeen pensioenfonds (Kamerstuk 34 117) in de Eerste Kamer dat de overgang naar een APF een goed alternatief kan zijn voor verplichte beroeps- en bedrijfstakpensioenfondsen? Deze leden vragen de regering ook in te gaan op de stellingname dat alleen met een belegd vermogen van circa € 20 mld. de benodigde schaalvoordelen kunnen worden bereikt, terwijl door de fusie slechts een vermogen zou ontstaan van circa 2,5 mld. Klopt dit? De leden van de CDA-fractie vragen voorts of bij een keuze voor het APF het mogelijke verschil dat in dekkingsgraad kan optreden bij de voorgestelde fusie wordt uitgesloten, dit in tegenstelling tot de voorgestelde fusie. Ook vragen zij de regering in te gaan op de vraag of het APF niet Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 342, nr. 5 2 een betere financiële waarborg biedt voor medewerkers aan het fonds, gelet op het verschil in salariëring met de notarissen. 3. Gevolgen van en aandachtspunten bij samenvoeging De leden van de VVD-fractie merken op dat, zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State stelt, er een verschil is tussen de hoogte van de inkomens van medewerkers die deelnemen aan de SNP en deelnemers van de SBN. De fusie en het samenvoegen van vermogens brengen het risico met zich mee dat er nadelige gevolgen kunnen optreden voor een van de twee partijen. Houdt de regering hier -al dan niet via De Nederlandsche Bank – toezicht op? Zo ja, welke maatregelen zal de regering nemen om deze risico’s te voorkomen? Hoe zullen deze maatregelen er in de praktijk uitzien? De leden van de SP-fractie vragen of zij het goed begrijpen dat bij een verschil in dekkingsgraad bij de fusie er geen enkele deelnemer erop achteruit zal gaan als de aanspraken van de deelnemers met de hogere dekkingsgraad zullen worden verhoogd. Zo nee, waarom niet? 4. Adviezen De leden van de SP-fractie merken op dat in bovengenoemde petitie aandacht wordt gevraagd voor de wettelijke verplichting deel te nemen aan de pensioenregeling. Er zou geen onderzoek zijn gedaan naar het draagvlak voor deze wettelijke verplichting. Kan de regering uiteenzetten wat nu de voor- en nadelen zijn van deze verplichting? Niet alleen voor de werkgever, maar ook voor de deelnemers? De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) stelt dat aan vertraging kosten zijn verbonden als een draagvlakmeting wordt gedaan en het wetsvoorstel eventueel moet worden aangepast. Wat is hierop de reactie van de regering? Deelt zij deze mening? De leden van de SP-fractie vragen wat de beoogde fusiedatum? Waarom zal die datum niet meer gehaald kunnen worden? Waarom is een dergelijke draagvlakmeting dan niet eerder gehouden onder de deelnemers, aangezien er blijkbaar discussie over is? Er is in de Ledenraad van de KNB over gesproken, maar is een gesprek aangegaan met de ondertekenaars van de petitie? Hoe weet men dat deze zorgen alleen spelen in ring Gelderland als hier geen verder onderzoek naar is gedaan? Heeft discussie over bijvoorbeeld de wettelijke verplichting en ook de fusie wel zin na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel? Waarom is er bij opstellen van dit wetsvoorstel niet voor gekozen, en eigenlijk ook niet in 1957, om het mogelijk te maken dat er om de paar jaar een representativiteitstoets wordt gehouden over de wettelijke verplichting tot deelname? Voorts vragen de leden van de SP-fractie aandacht voor de zorgen die de deelnemers van het SNPF hebben waar het gaat om verenigbaarheid met het Europees recht. Zij stellen dat een verplichte deelname volgens jurisprudentie in beginsel een schending oplevert van het mededingingsrecht. Kan de regering hierop reageren? De leden van de SP-fractie lezen in de memorie van toelichting dat het loslaten van een verplichting tot deelname een geheel andere organisatie vergt. Kan de regering uiteenzetten wat hiermee dan wordt bedoeld? Is het loslaten van deze wettelijke verplichting dan wel mogelijk? Zo ja, hoe? De leden van de CDA-fractie vragen of de regering bij het bestuur van SNPF, het bestuur en ledenraad van de KNB en de Pensioenkamer kan nagaan waarom zij geen gehoor hebben gegeven aan het verzoek tot het houden van een representativiteitstoets onder de deelnemers van SNPF annex leden van de KNB, gelet op de wens die hiertoe klaarblijkelijk bestaat met name onder zelfstandige notarissen. Indien deze organen Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 342, nr. 5 3 aangeven wél een toets te hebben uitgevoerd, vragen deze leden de regering te bewerkstelligen dat de opzet en resultaten hiervan gelijktijdig met de nota naar aanleiding van het verslag inzichtelijk worden gemaakt aan de Kamer ten behoeve van de behandeling van onderhavig wetsvoorstel. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering kennis heeft genomen van het onderzoek dat mr. Vos en mr. Zwanikken hebben uitgevoerd. Zij vergaarden steun van 326 (11% van alle actieve deelnemers van SNPF én KNB) om verplichte deelname aan het pensioenfonds te schrappen. Zij vragen voorts of de regering bij de Nederlandse Branche Vereniging Notariaat (NBVN) de opzet en resultaten kan opvragen van een eerder uitgevoerde opiniepeiling onder (kandidaat)notarissen, waaruit zou blijken dat 73% van de respondenten tegen verplichte deelname aan het notarieel pensioenfonds was (hiernaar wordt verwezen in het op internet geplaatste advies van drs. M.A. Berkhout). Deze leden vragen hoe de regering deze uitkomsten beoordeelt, alsmede het gegeven dat onduidelijk is of conform de Wet Bpf 2000 60% van de deelnemers- verplichte deelname wenst te continueren. De aan het woord zijnde leden vragen de regering te bevestigen, maar bovenal te reflecteren op de in de consultatie genoemde opmerkingen, dat door het SNPF sinds 1957 nimmer een representativiteitstoets is gehouden en dat medewerkers in het notariaat verplicht zijn tot deelname aan het pensioenfonds op grond van een verlopen CAO uit 1999. De regering geeft aan dat het loslaten van een wettelijk deelneming een aanzienlijke tijd- en kosteninvestering zal vergen. Los van de vraag of een afdoende meerderheid hier voorstander van is, vragen de aan het woord zijnde leden of de regering het standpunt deelt dat het meest logische moment om de representativiteit te toetsen vóór de fusie is. Ontstaat immers niet na de fusie (wederom) verplichtstelling en een meer dan voorheen complexe situatie (met notarissen en medewerkers in één fonds) om representativiteit te toetsen? Graag vernemen deze leden hierop een reactie. De leden van de CDA-fractie vragen of de regering de mening deelt dat nog voldoende tijd is om de genoemde toets uit te voeren omdat de beoogde fusiedatum van 1 januari 2016 niet is gehaald en dit dus pas vermoedelijk 1 januari 2017 zal worden. Deze leden vragen de regering voorts bij het SNPF en KNB na te gaan of de kosten van een dergelijke toets bescheiden zullen zijn en binnen enkele weken al gereed kan zijn, in elk geval ruimschoots voor 1 januari 2017. De aan het woord zijnde leden vragen de regering op welke wijze de beroepsgroep van notarissen moet worden georganiseerd om te komen tot loslaten van de verplichtstelling. Hiermee samenhangend vragen zij of de groep notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen ook na de fusie afzonderlijk van de overige deelnemers aan het fusiefonds kan besluiten tot het loslaten van de verplichtstelling. Zij vragen ook of per groep notarissen respectievelijk toegevoegd notarissen respectievelijk kandidaat-notarissen ook na de fusie afzonderlijk van de overige deelnemers kan worden besloten tot het loslaten van de verplichtstelling. Indien de regering hierop ontkennend antwoord, vragen deze leden de regering aan te geven hoe dit alsnog in het wetsvoorstel vormgegeven zou kunnen worden. De voorzitter van de commissie, Ypma De griffier van de commissie, Nava Tweede Kamer, vergaderjaar 2015–2016, 34 342, nr. 5 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d03b4a62-0e73-415c-8f94-e2ebc013c16a
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2021–2022 35 925 I Vaststelling van de begrotingsstaat van de Koning voor het jaar 2022 Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 1 INHOUDSOPGAVE Geraamde uitgaven en ontvangsten 3 A. Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel 4 B. Artikelsgewijze toelichting bij de begrotingsartikelen 5 1. Leeswijzer 5 2. 2.1 Niet-beleidsartikelen Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis Artikel 2 Functionele uitgaven van de Koning Artikel 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen 6 2.2 2.3 3. Bijlagen Bijlage 1: Verdiepingshoofdstuk Bijlage 2: Moties en toezeggingen Bijlage 3: Extracomptabele bijlage bij de begroting van de Koning 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 6 8 11 13 13 15 15 2 GERAAMDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN Figuur 1 Geraamde uitgaven verdeeld over niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 48.203.000,1. Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis 10,5 2. Functionele uitgaven van de Koning 31,1 3. Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen 6,5 0 10 20 30 40 Figuur 2 Geraamde ontvangsten verdeeld over niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 111.000,1. Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis 0,1 2. Functionele uitgaven van de Koning 0 3. Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen 0 0 0,025 0,05 0,075 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 0,1 0,125 3 A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL Wetsartikel 1 De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzon­ derlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat voor het aangegeven jaar vast te stellen. Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijks­ begroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota. Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat opgenomen begro­ tingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting). De Minister-President, Minister van Algemene Zaken M. Rutte Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 4 B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE BEGROTINGSARTIKELEN 1. Leeswijzer Deze memorie van toelichting betreft de begroting van de Koning voor het jaar 2022. De begroting bevat naast de grondwettelijke uitkering aan vier leden van het Koninklijk Huis (de Koning, Koningin Máxima, Prinses Beatrix en de Prinses van Oranje) ook de uitgaven ten behoeve van de constituti­ onele Koning als staatshoofd. De wijze van uitputting van de begroting vindt plaats via de verstrekking van voorschotten aan de Dienst van het Koninklijk Huis en aan het Ministerie van Defensie. Voor artikel 1 vindt de afrekening nog in het lopende begrotingsjaar plaats; bij de artikelen 2 en 3 zal de afrekening niet eerder dan in het volgende jaar kunnen plaatsvinden. De raming van de ontvangsten bij artikel 1 betreft het terug storten van de uitkering van de Prinses van Oranje. De raming van de ontvangsten bij de artikelen 2 en 3 is op nihil gesteld en zal alleen betrekking hebben op ontvangsten uit hoofde van de afrekeningen van voorgaande jaren. De begrotingsartikelen die worden opgenomen in deze begroting hebben het karakter van een niet-beleidsartikel. Begroting I valt onder de niet-departementale begrotingen. Vanwege een afwijkend regime hoeft geen apart centraal apparaatsartikel te worden opgenomen in de begroting. Motie Schouw In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. In de begroting van de Koning wordt niet ingegaan op de motie-Schouw omdat het een niet-departementale begroting betreft Groeiparagraaf Ten opzichte van vorig jaar zijn er geen significante wijzigingen opgenomen in de begroting. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 5 2. Niet-beleidsartikelen 2.1 Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis A. Algemene doelstelling Het verstrekken van de grondwettelijke uitkeringen krachtens artikel 1 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH). B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016). C. Beleidswijzigingen Niet van toepassing. D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 1 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 8.583 8.874 10.521 10.521 10.521 10.521 10.521 Uitgaven 8.583 8.874 10.521 10.521 10.521 10.521 10.521 Institutionele Inrichting 8.583 8.874 10.521 10.521 10.521 10.521 10.521 0 0 111 1.653 1.653 1.653 1.653 Ontvangsten E. Toelichting op de financiële instrumenten Uitgaven Dit begrotingsartikel bevat de grondwettelijke uitkeringen krachtens de WFSKH, zoals deze wet luidt met ingang van 1 januari 2009.1 Naast de formele taken als Staatshoofd zet de Koning zich in voor de bevolking van het Koninkrijk der Nederlanden. De Koning heeft daarbij een samenbindende, vertegenwoordigende en aanmoedigende rol. In artikel 1 van de WFSKH staat beschreven welke leden van het Koninklijk Huis een grondwettelijke uitkering ontvangen. In 2022 ontvangen de Koning, de echtgenote van de Koning, de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan en de vermoedelijke opvolger van de Koning een grondwettelijke uitkering. De Minister-President heeft op 11 juni 2021 de Tweede Kamer geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 35570 I, nr. 15) over het besluit van de Prinses van Oranje dat zij tot het einde van haar studie de A-component terug zal storten. De B-component zal zij tevens terug storten, zolang zij geen hoge kosten zal maken in haar functie als beoogd troonopvolger. Het terug te storten bedrag wordt in de begroting van het daaropvolgende jaar verwerkt, dus het bedrag van 2021 wordt verwerkt in de begroting van 2022. 1 Kamerstukken II 2008/09, 31505, nr. 2 en gepubliceerd in het Staatsblad (Stb. 2008, 535) Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 6 De raming over 2022 is als volgt samengesteld: Tabel 2 Raming Grondwettelijke uitkeringen 2022 (bedragen x € 1.000) A B Totaal Inkomen Personele en materiële uitgaven De Koning 1.007 5.125 6.132 De echtgenote van de Koning 400 667 1.067 De Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap 569 1.100 1.669 De vermoedelijke opvolger van de Koning 299 1.354 1.653 2.275 8.246 10.521 Totaal De uitkeringen bestaan uit een A-component, die het feitelijke inkomen vormt, en een B-component voor personele en materiële uitgaven. De personele uitgaven hebben met name betrekking op de hofhouding en een aantal andere personeelsleden die hun instructie rechtstreeks van de uitkeringsgerechtigde leden ontvangen. Tot de hofhouding behoren het management van de Dienst van het Koninklijk Huis en adviseurs. De materiële uitgaven hebben betrekking op activiteiten met een hoog repre­ sentatief karakter die samenhangen met de functie van de Kroondrager. Het bedrag van de uitkering en de wijze van indexering van de uitkering zijn in de WFSKH bepaald. Voor de indexering van het inkomen van de leden van het Koninklijk Huis, de A-component, wordt de ontwikkeling van het netto inkomen van de vicepresident van de Raad van State gevolgd. De bedragen in de begroting zijn gebaseerd op een raming van de inkomensontwikkeling van de vicepre­ sident. De cao-ontwikkeling van de sector Rijk is hierbij het uitgangspunt. Omdat er nog geen cao is afgesloten voor de sector Rijk, wordt voor de indexering gebruik gemaakt van de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. Jaarlijks vindt afrekening plaats op basis van de werkelijke inkomensontwikkeling. De indexering van de B-component, de vergoeding voor personele en materiële uitgaven, is gebaseerd op de loonontwikkeling van de sector Rijk en de consumentenprijsindex van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). De helft van de B-component volgt de loonontwikkeling van de sector rijk. Om een raming op te stellen voor het volgende begrotingsjaar wordt de cao-ontwikkeling van de sector Rijk gebruikt. Omdat er nog geen cao is afgesloten voor de sector Rijk, wordt voor de indexering gebruik gemaakt van de verwachte loonontwikkeling op basis van de contractloonstijging zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. De andere helft van de B-component volgt de consumentenprijsindex van het CBS. Om een raming op te stellen voor het volgende begrotingsjaar wordt uitgegaan van de verwachte ontwikkeling van de consumentenprijsindex zoals opgenomen in het Centraal Economisch Plan 2021. Ook voor de Bcomponent vindt jaarlijks afrekening plaats op basis van de werkelijke loonen prijsontwikkeling. Ontvangsten De budgettaire verwerking van de terugstorting van de grondwettelijke uitkering van de vermoedelijke opvolger van de Koning zal plaatsvinden in het daaropvolgende begrotingsjaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 7 2.2 Artikel 2 Functionele uitgaven van de Koning A. Algemene doelstelling Het verrichten van uitgaven die functioneel met het koningschap samenhangen krachtens artikel 3 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis (WFSKH). B. Rol en verantwoordelijkheid De Minister van Algemene Zaken is verantwoordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016). C. Beleidswijzigingen Niet van toepassing. D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 3 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 2 Functionele uitgaven van de Koning (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 30.470 31.136 31.136 31.136 31.136 31.136 31.136 Uitgaven 30.470 31.136 31.136 31.136 31.136 31.136 31.136 Institutionele Inrichting 30.470 31.136 31.136 31.136 31.136 31.136 31.136 0 0 0 0 0 0 0 Ontvangsten E. Toelichting op de financiële instrumenten Begrotingsartikel 2 bevat de functionele uitgaven die te relateren zijn aan de uitoefening van het koningschap en die op declaratiebasis door de Dienst van het Koninklijk Huis (DKH) namens de Koning worden ingediend bij de Minister-President en die ten laste van deze begroting worden betaald. Het begrotingsartikel bestaat uit een personele component, een materiële component en de dotatie aan de bestemmingsreserves. De uitputting van dit begrotingsartikel vindt plaats via de verstrekking van voorschotten aan de Dienst van het Koninklijk Huis. De primaire taak van de Dienst van het Koninklijk Huis is de ondersteuning van Koning Willem-Alexander, Koningin Máxima, de Prinses van Oranje, Prinses Beatrix en overige leden van het Koninklijk Huis bij hun werkzaam­ heden. De Dienst van het Koninklijk Huis bestaat uit het Civiele Huis en het Militaire Huis. De diverse hofdepartementen van het Civiele Huis kennen ieder hun eigen discipline. Leden van het Militaire Huis ondersteunen de coördinatie en de uitvoering van evenementen en diverse veiligheidsas­ pecten rondom het Koninklijk Huis. In onderstaande tabel wordt de opbouw van begrotingsartikel 2 nader uitgesplitst. Tabel 4 Raming 2022 (bedragen x € 1.000) Personeel Dienst van het Koninklijk Huis 19.633 Materieel Dienst van het Koninklijk Huis 9.203 Dotatie bestemmingsreserves 2.300 Totaal 31.136 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 8 Personele uitgaven De personele uitgaven hebben betrekking op gemiddeld 250 fte. Dit is exclusief de leden van de hofhouding die worden betaald uit de vergoeding voor personele uitgaven van de grondwettelijke uitkeringen. Dit is structureel 10 fte minder dan voorgaande jaren. Deze maatregel is genomen om de autonome stijging van ICT-uitgaven te kunnen opvangen binnen het totaal beschikbare begrotingskader. Materiële uitgaven De materiële uitgaven hebben betrekking op uitgaven voor de diverse hofdepartementen, uitgaven voor faunabeheer, uitgaven voor bezoeken aan het Caribische deel van het Koninkrijk en uitgaven voor luchtvaartuigen. Dotatie bestemmingsreserves De Dienst van het Koninklijk Huis heeft bestemmingsreserves voor lange termijninvesteringen. Door te reserveren kan de Dienst van het Koninklijk Huis een planmatig financieel beleid voeren en worden incidentele hoge uitgaven bij langetermijninvesteringen voorkomen. Jaarlijks vinden dotaties aan en onttrekkingen van de bestemmingsreserves plaats waaraan een investeringsplan ten grondslag ligt. Ieder jaar vindt hierop controle plaats door een accountant met daarop een review door de Auditdienst Rijk en de Algemene Rekenkamer. Hieronder worden de diverse posten binnen de materiële uitgaven, waaronder de werkzaamheden van de hofdepartementen, nog nader toegelicht. Departement Intendance De Intendance verzorgt het dagelijks beheer en het onderhoud van de aan het Staatshoofd ter beschikking gestelde Koninklijke Paleizen. Ook het in de paleizen aanwezig meubilair en het onderhoud aan de tuinen en parken, vallen onder verantwoordelijkheid van de Intendance. De Intendance werkt nauw samen met het Rijksvastgoedbedrijf. De formatie van dit departement betreft circa 31 fte. Departement Hofmaarschalk Het departement van de Hofmaarschalk geeft vorm aan het Koninklijk onthaal en de logistieke uitvoering bij alle evenementen en ontvangsten in binnen-en buitenland waar leden van het Koninklijk Huis gastheer zijn. Ook zorgt het departement voor de dagelijkse operatie van de particuliere Koninklijke huishouding. De formatie van dit departement betreft circa 113 fte. Koninklijk Staldepartement Het Koninklijk Staldepartement zorgt voor het vervoer van de leden van het Koninklijk Huis en de hofhouding. Dit gebeurt deels in eigen beheer, terwijl een ander deel wordt verzorgd in nauwe samenwerking met partners. De formatie van dit departement betreft circa 39 fte. Binnen dit departement worden ook de kosten verantwoord die betrekking hebben op de uitgaven voor luchtvaartuigen. De uitkeringsgerechtigde leden van het Koninklijk Huis mogen, zoals bepaald in het Besluit gebruik van het regeringsvliegtuig en luchtvaartuigen van de krijgsmacht, gebruik maken van het regeringsvliegtuig. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 9 Tabel 5 Raming uitgaven voor luchtvaartuigen 2022 Uren Tarief per uur Bedrag Inzet regeringsvliegtuig 80 5.601 448.080 Inzet Gulfstream KLu 20 2.786 55.720 Inhuur civiele helikopters variabel 25.000 Inhuur civiele vliegtuigen variabel Totaal 351.200 880.000 Departement Koninklijke Verzamelingen Onder de Koninklijke Verzamelingen wordt verstaan het geheel aan cultureel erfgoed dat in de afgelopen eeuwen is bijeengebracht door en aangeboden aan leden van het Huis Oranje-Nassau. Hieronder vallen beeldende kunst en kunstnijverheid, maar ook fotografie en bibliotheek- en archiefbestanden. Het Departement Koninklijke Verzamelingen beheert de meeste collecties van het Huis Oranje-Nassau en draagt zorg voor de door diverse stichtingen, familieleden en de Staat toevertrouwde collecties. Daarnaast heeft het departement een taak bij het ontsluiten van de archieven, collecties en paleizen voor publiek. De formatie van dit departement betreft circa 14 fte. Departement Informatie en Communicatie Technologie Het Departement Informatie- en Communicatietechnologie verzorgt de digitale informatievoorziening en de informatie- en communicatietechno­ logie voor de Koning zelf, de Dienst van het Koninklijk Huis, Kroondomein Het Loo en het Kabinet van de Koning. De formatie van dit departement betreft circa 11 fte. Departement Faunabeheer Binnen het departement Faunabeheer wordt een bedrag geraamd van € 195.000, met name voor het onderhoud van de wegen en de wildrasters, de zogenoemde infrastructurele kosten van het Kroondomein Het Loo. Daarnaast wordt een bedrag geraamd van € 92.000 voor de exploitatie van de terreinauto’s en een bedrag van € 16.000 aan materiële uitgaven voor reiskosten, opleidingen, accountantskosten, etc. De formatie van dit departement betreft circa 6 fte. De personeelsuitgaven voor deze zes fauna­ beheerders bedragen € 460.000. Overige ondersteunende Departementen Tot de overige ondersteunende departementen behoren het Bureau van de Grootmeester, het Algemeen Secretariaat, de Thesaurie en de stafaf­ deling P&O. Deze onderdelen zijn onder andere verantwoordelijk voor de algemene dagelijkse leiding, de invulling van het programma van de leden van het Koninklijk Huis, de coördinatie van (staats)bezoeken en evenementen en ondersteuning op het gebied van financiën en HRM. De formatie van deze departementen betreft in totaal circa 29 fte. Het geheel van alle hofdepartementen valt onder de verantwoordelijkheid van de Grootmeester. De uitgaven van € 80.000 die samenhangen met bezoeken aan het Caribische deel van het Koninkrijk in de vorm van reis- en verblijfkosten (inclusief de vliegkosten) vormen ook een deel van de materiële uitgaven die binnen dit begrotingsartikel worden geraamd. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 10 2.3 Artikel 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen A. Algemene doelstelling Het toerekenen van de uitgaven die niet via de Dienst van het Koninklijk Huis lopen, maar wel deel uitmaken van de uitgaven die functioneel samenhangen met het koningschap. B. Rol en verantwoordelijkheid Deze uitgaven ontstaan (en worden betaald) onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende minister. De Minister van Algemene Zaken is verant­ woordelijk voor het beheer van de begroting van de Koning (artikel 4.3 lid 1, Comptabiliteitswet 2016) en zorgt voor een adequate toerekening. C. Beleidswijzigingen Niet van toepassing. D. Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 6 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen (bedragen x € 1.000) 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Verplichtingen 6.414 6.772 6.546 6.546 6.546 6.546 6.549 Uitgaven 6.414 6.772 6.546 6.546 6.546 6.546 6.549 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen 6.414 6.772 6.546 6.546 6.546 6.546 6.549 53 268 0 0 0 0 0 Ontvangsten E. Toelichting op de financiële instrumenten Op dit begrotingsartikel worden de uitgaven toegelicht die niet via de Dienst van het Koninklijk Huis lopen, maar wel deel uitmaken van de uitgaven die functioneel samenhangen met het koningschap. Het gaat om de uitgaven in het kader van de voorlichting (Rijksvoorlichtingsdienst), het Militaire Huis als onderdeel van de Dienst van het Koninklijk Huis en de uitgaven van het Kabinet van de Koning. De uitgaven worden primair geraamd en verantwoord ten laste van desbetreffende begrotingen en zullen vervolgens door de minister (rechtstreeks) worden doorbelast aan de begroting van de Koning, die daarvoor een raming bevat. Daartegenover ontstaat dan een ontvangstenraming op de desbetreffende begroting. Rijksvoorlichtingsdienst De afdeling Communicatie Koninklijk Huis (CKH) van de Rijksvoorlichtings­ dienst (RVD) verzorgt de communicatie over de Koning en de andere leden van het Koninklijk Huis. Het betreft jaarlijks de volgende activiteiten: – Voorbereiding, advisering en inhoudelijke en organisatorische media­ begeleiding van ruim 250 publieke optredens in binnen- en buitenland, zoals werkbezoeken, evenementen en staatsbezoeken; – woordvoering en beantwoording van mediavragen en strategisch communicatieadvies; Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 11 – – – behandeling van interviewverzoeken en begeleiding bij mediaoptredens van leden van het Koninklijk Huis; opstellen en uitgeven van circa 300 persberichten over activiteiten van het Koninklijk Huis en inhoudelijk beheer van de online communicatieactiviteiten via Instagram, Facebook, Twitter, YouTube en de website van het Koninklijk Huis. Bij de uitvoering van deze activiteiten wordt zorg gedragen voor een goed evenwicht tussen tijdige en feitelijke voorlichting enerzijds en bescherming van de persoonlijke levenssfeer anderzijds. Militaire Huis Het Militaire Huis (MH) is een integraal onderdeel van de Dienst van het Koninklijk Huis (DKH). De activiteiten van het Militaire Huis betreffen onder meer: – het (mede-)organiseren van evenementen voor en begeleiding van de Koning en de leden van het Koninklijk Huis; – het coördineren van veiligheidsaspecten binnen de DKH en namens de DKH met externe partners in de veiligheidsketen; – het onderhouden van de niet-politieke contacten tussen het Koninklijk Huis en het Ministerie van Defensie en – het verzorgen van het militaire ceremonieel aan het hof. Kabinet van de Koning Het Kabinet van de Koning (KvdK) ondersteunt als kleine, eigenstandige overheidsorganisatie de Koning ten behoeve van de uitoefening van diens constitutionele taken en fungeert als schakel tussen de Koning en de overige leden van de regering en bestuurlijke autoriteiten. De taken van het Kabinet van de Koning omvatten met name: – informeren van de Koning ten behoeve van zijn gesprekken met binnen­ landse en buitenlandse hoogwaardigheidsbekleders, van staats- en andere buitenlandse bezoeken, bezoeken aan andere landen van het Koninkrijk en werkbezoeken. Voorbeelden van ontvangsten zijn het aanbieden van geloofsbrieven door ambassadeurs van andere landen en het beëdigen van hoge functionarissen waarvoor in de wet is vastgelegd dat dit geschiedt ten overstaan van de Koning. Bezoeken van de Koning omvatten, naast de genoemde buitenlandse bezoeken, onder meer werkbezoeken met ministers en staatssecretarissen en streekbe­ zoeken; – tijdig en in correcte vorm aan de Koning ter tekening voorleggen van alle door de ministeries en de Staten-Generaal aangeboden stukken en het verzorgen van de daarbij behorende correspondentie; – opstellen en overbrengen van boodschappen aan andere staatshoofden en aan internationale autoriteiten; – behandelen en doorgeleiden van aan de Koning gerichte verzoek­ schriften. Deze brieven worden op het Kabinet aan de hand van een analyse van de onderhavige problematiek overgedragen aan de bewindspersoon die verantwoordelijk is voor het beleidsterrein en – registreren, bewaren en aan het Nationaal Archief overdragen van wetten en Koninklijke Besluiten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 12 3. Bijlagen Bijlage 1: Verdiepingshoofdstuk Artikel 1 Grondwettelijke uitkering aan leden van het Koninklijk Huis Tabel 7 Uitgaven niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 8.874 10.397 10.397 10.397 10.397 ‒ Mutatie Nota van Wijziging 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutatie amendement 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutaties 1e suppletoire begroting 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 0 124 124 124 124 124 Stand ontwerpbegroting 2021 Nieuwe mutaties Nominale bijstelling grondwettelijke uitkeringen Koning, echtgenote van de Koning, Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap en de vermoedelijke opvolger van de Koning Extrapolatie grondwettelijke uitkeringen Koning, echtgenote van de Koning, Koning die afstand heeft gedaan van het koningschap en de vermoedelijke opvolger van de Koning ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 10.397 Stand ontwerpbegroting 2021 8.874 10.521 10.521 10.521 10.521 10.521 Tabel 8 Ontvangsten niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 0 0 0 0 0 ‒ Mutatie Nota van Wijziging 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutatie amendement 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutaties 1e suppletoire begroting 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Terugstorting grondwettelijke uitkering van de vermoedelijke opvolger van de Koning 0 111 1.653 1.653 1.653 1.653 Stand ontwerpbegroting 2022 0 111 1.653 1.653 1.653 1.653 Nieuwe mutaties Artikel 2 Functionele uitgaven van de Koning Tabel 9 Uitgaven niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 30.470 30.470 30.470 30.470 30.470 ‒ Mutatie Nota van Wijziging 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutatie amendement 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 666 666 666 666 666 666 Stand ontwerpbegroting 2021 Mutaties 1e suppletoire begroting 2021 Nieuwe mutaties Extrapolatie Stand ontwerpbegroting 2022 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 30.470 31.136 31.136 31.136 31.136 31.136 31.136 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 13 Tabel 10 Ontvangsten niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 0 0 0 0 0 ‒ Mutatie Nota van Wijziging 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutatie amendement 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutaties 1e suppletoire begroting 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 0 0 0 0 0 0 Nieuwe mutaties Stand ontwerpbegroting 2022 Artikel 3 Doorbelaste uitgaven van andere begrotingen Tabel 11 Uitgaven niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 6.340 6.340 6.341 6.341 6.341 ‒ Mutatie Nota van Wijziging 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutatie amendement 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 434 208 208 208 208 208 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 6.341 Stand ontwerpbegroting 2021 Mutaties 1e suppletoire begroting 2021 Nieuwe mutaties Extrapolatie Bijdrage Kabinet van de Koning categoriemanagement vakliteratuur en abonnementen ‒2 ‒2 ‒3 ‒3 ‒3 0 Stand ontwerpbegroting 2022 6.772 6.546 6.546 6.546 6.546 6.549 Tabel 12 Ontvangsten niet-beleidsartikel (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 Stand ontwerpbegroting 2021 0 0 0 0 0 ‒ Mutatie Nota van Wijziging 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ Mutatie amendement 2021 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ 268 0 0 0 0 0 268 0 0 0 0 0 Mutaties 1e suppletoire begroting 2021 Nieuwe mutaties Stand ontwerpbegroting 2022 In onderstaande tabel wordt inzicht gegeven in de verschillende onderdelen binnen begrotingsartikel 3 over 2022. Het begrotingsartikel bestaat uit een personele en een materiële component. Tabel 13 Raming over 2022 (bedragen x € 1000) 2022 Doorbelaste personele uitgaven 5.234 Doorbelaste materiële uitgaven 1.312 Totaal 6.546 waarvan Rijksvoorlichtingsdienst 1.790 waarvan Militaire Huis 2.044 waarvan Kabinet van de Koning 2.712 Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 14 Bijlage 2: Moties en toezeggingen Tabel 14 Door de Staten-Generaal aanvaarde moties Omschrijving van de motie De motie-Wassenberg over de onderliggende stukken bij de subsidiebeschikking voor Kroondomein Het Loo (Kamerstukken II 2020/21 35 570 I, nr. 8) Vindplaats Stand van zaken Begrotingsbehandeling 2021, 7 oktober 2020 De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 4 maart 2021, mede namens de Minister-President, de Kamer geinformeerd en de beschikbare onderliggende stukken bij de subsidiebeschikking voor Kroondomein Het Loo aan de Kamer verstrekt (Kamerstukken II 2020/21 35 570 I, nr. 14). Tabel 15 Door bewindslieden gedane toezeggingen Omschrijving van de toezegging Vindplaats Stand van zaken Het kabinet zal de motie-Sneller/Kuiken over een periodieke toetsing van de B-component (Kamerstukken II 2020/21 35 Begrotingsbehandeling 470 I, nr. 8) uitvoeren. Hierover volgt voor het einde van dit 2021, 7 oktober 2020 jaar een uitgebreide brief. De brief is in voorbereiding. In de brief zal het kabinet ook een reactie geven op vragen Begrotingsbehandeling van de Kamer over evalueren van het indexatiemechanisme 2021, 7 oktober 2020 in de A-component. De brief is in voorbereiding. De resultaten van het onderzoek door het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) naar verduurzamingsmogelijkheden rondom Paleis Huis ten Bosch worden in de loop van 2021 verwacht. Het onderzoek door het RVB naar verduurzamingsmogelijkheden rondom Paleis Huis ten Bosch bevindt zich in de afrondende fase. Begrotingsbehandeling 2021, 7 oktober 2020 Het is gebleken dat het niet rendabel is om zonnepanelen te plaatsen op Paleis Noordeinde. Het RVB onderzoekt verder Begrotingsbehandeling nog de mogelijkheden voor zonnepanelen op de Koninklijke 2021, 7 oktober 2020 Stallen en Noordeinde 66. De onderzoeken lopen of worden in het najaar van 2021 opgestart vanwege geplande onderhoudswerkzaamheden aan het dak en Veilig Werken Op Hoogte. Bijlage 3: Extracomptabele bijlage bij de begroting van de Koning 2022 Binnen de Rijksbegroting worden ook op begrotingen van andere ministeries uitgaven geraamd die in verband met het koningschap kunnen worden beschouwd. Het gaat om de begrotingen van Justitie en Veiligheid en Defensie voor de beveiliging, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor het ter beschikking stellen van paleizen en Buitenlandse Zaken voor uitgaande staatsbezoeken, officiële bezoeken en werkbezoeken van het Koninklijk Huis en inkomende bezoeken van hoogwaardigheidsbekleders. De betreffende ministers zijn ervoor verantwoordelijk. De begroting van de Koning en deze andere begrotingen vormen het stelsel van te ramen en verantwoorden uitgaven die samenhangen met de uitoefening van het koningschap. In deze extracomptabele bijlage worden bovengenoemde uitgaven gepre­ senteerd. Door deze uitgaven op een integrale wijze bij de begroting van de Koning te presenteren, wordt de vindbaarheid van en het inzicht in deze uitgaven vergroot. De extracomptabele bijlage brengt geen verandering in de ministeriële verantwoordelijkheid voor de respectievelijke begrotings­ posten. Naast de uitgaven die in verband met het koningschap kunnen worden beschouwd, zijn ook andere onderwerpen opgenomen in paragraaf 2 ‘Overige onderwerpen’. Dit betreft de uitgaven voor het onderhoud aan de Groene Draeck, de subsidie voor Kroondomein Het Loo en een verwijzing naar de stichtingen die vermogensbestanddelen bevatten die functioneel zijn voor de uitoefening van het koningschap. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 15 1. Geraamde uitgaven die in verband met het koningschap kunnen worden beschouwd De voor 2022 geraamde uitgaven worden hieronder per begroting nader toegelicht. Tabel 16 Buitenlandse Zaken (begroting V, artikel 4) (bedragen x € 1.000) 2022 Buitenlandse Zaken 2.000 Voor uitgaven ten behoeve van staatsbezoeken, officiële bezoeken en werkbezoeken van het Koninklijk Huis wordt € 2 miljoen geraamd. Tabel 17 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (begroting VII, artikel 9) (bedragen x € 1.000) 2022 Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties 16.000 Krachtens artikel 4 van de Wet financieel statuut van het Koninklijk Huis worden drie paleizen ter beschikking gesteld aan de Koning. Dit zijn paleis Huis ten Bosch, paleis Noordeinde en het Koninklijk Paleis Amsterdam. De uitvoering hiervan vindt plaats via de begroting van BZK. De bijdrage aan het RVB voor huisvesting van het Koninklijk Huis bedraagt €16 mln. en is opgebouwd uit de volgende componenten: – Circa € 8,0 mln rente en afschrijving voor investeringen die via de leenfa­ ciliteit zijn gefinancierd en zijn geactiveerd op de balans van het RVB; – Circa € 6,4 mln voor regulier onderhoud. Hiermee worden onder meer technische installaties onderhouden, worden storingen verholpen en worden gebouwen onderhouden en hersteld. Voor het onderhoud aan de paleizen geldt - vanwege het veelal monumentale karakter van de objecten - een hogere norm dan voor kantoren. – Het restant van circa € 1,6 mln betreft betalingen voor met name kleinere investeringen op basis van wet- en regelgeving (o.a. brandveiligheid) en kosten voor kleinere aanpassingen. Conform een door de minister-president gedane toezegging bij de behandeling van de ontwerpbegroting 2016 van de Koning, geeft onder­ staande meerjarenplanning inzicht in geplande onderzoeken naar en het meerjarig groot onderhoud cq. renovatie van de paleizen. Over de wijze waarop zulke projecten gefinancierd worden is de Tweede Kamer geïnfor­ meerd in de brief van 2 december 2015 (Kamerstukken II 2015/16, 34300 XVIII, nr. 45). Tabel 18 Onderzoek en renovatie huisvesting Koninklijk Huis (bedragen x € 1.000) 2021 2022 2023 2024 2025 2026 ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ ‒ - Paleis Huis ten Bosch geen geen geen geen geen geen - Koninklijk Paleis Amsterdam geen geen geen geen geen geen - Paleis Noordeinde geen geen geen geen geen geen Onderzoek Renovatie/groot onderhoud Justitie en Veiligheid (begroting VI, artikel 36) De Minister van Justitie en Veiligheid heeft op basis van onder andere de Politiewet de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis en is daarmee verantwoordelijk voor een adequate en Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 16 proportionele uitvoering van de beveiliging rondom de leden van het Koninklijk Huis en hun woon- en werkverblijven. De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Defensie zorgen voor de uitvoering daarvan in personele zin. Deze ministers hebben middelen voor deze beveiligings­ taken op hun begroting staan, ongeacht of deze uitgaven voor beveiliging betrekking hebben op leden van het kabinet, van de Kamers der StatenGeneraal of het Koninklijk Huis. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties zorgt voor een adequate uitvoering van fysieke beveiliging van woon- en werkverblijven. Vanwege veiligheidsrisico’s worden deze uitgaven niet nader toegerekend, omdat daar informatie over de beveiliging aan zou kunnen worden ontleend naar de te beveiligen objecten en personen. Defensie (begroting X, artikel 5), uitgaven bewaking koninklijke paleizen De Minister van Defensie is beheersverantwoordelijk en verantwoordelijk voor de vaststelling van de omvang, samenstelling en de vereiste mate van gereedheid van de Koninklijke Marechaussee (KMar). De uitvoering is opgedragen aan de KMar. Het gezag over de KMar berust bij meerdere ministeries. Afhankelijk van de betreffende taak zijn dat de ministeries van Justitie en Veiligheid, Buitenlandse Zaken, Binnenlandse Zaken en Konink­ rijksrelaties en Defensie. In artikel 4 van de Politiewet (2012) wordt de KMar onder meer het waken over de veiligheid van de leden van het Koninklijk Huis, in samenwerking met andere daartoe aangewezen organen, opgedragen. 2. Overige onderwerpen Defensie (begroting X, artikel 2), uitgaven Groene Draeck De Groene Draeck is in 1957 door de Nederlandse bevolking aan toenmalig kroonprinses Beatrix geschonken. De Staat gaf bij deze gelegenheid mede het onderhoud van de Groene Draeck als geschenk. De kosten voor het onderhoud aan de Groene Draeck worden verantwoord bij het Ministerie van Defensie zolang Prinses Beatrix gebruik maakt van de Groene Draeck. Vanwege het benodigde grote en meerjarige onderhoud wordt dit door tussenkomst van de Dienst van het Koninklijk Huis (DKH) door een specia­ listische werf uitgevoerd. Tot een maximum van € 435.000 kunnen kosten worden gefactureerd over de komende vijfjaarsperiode (2021 t/m 2025) waarmee de gemiddelde onderhoudskosten voor het rijk binnen € 87.000 per jaar zullen blijven. De daadwerkelijke uitgaven kunnen over de jaren heen fluctueren. Tabel 19 Defensie (begroting X, artikel 2 Taakuitvoering Zeestrijdkrachten) (bedragen x € 1.000) Onderhoud Groene Draeck 2022 2023 2024 2025 2026 87 87 87 87 87 Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (begroting XIV, artikel 12) subsidie Kroondomein Het Loo Het Loo is een landgoed van circa 10.400 hectare en bestaat uit twee deelge­ bieden: de Staatsdomeinen bij Het Loo en het eigenlijke Kroondomein. Bij de Staatsdomeinen bij Het Loo zijn de baten en lasten voor rekening van de Staat. De Kroondrager is economisch eigenaar van het eigenlijke Kroondomein (6.700 hectare) en heeft hierop het vruchtgebruik en gebrui­ kersrechten alsmede de lasten. Het juridisch eigendom berust bij de Staat. Het Rijk verstrekte de afgelopen jaren een subsidie van € 0,8 mln. aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein, voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van het Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 17 Kroondomein. De huidige subsidie loopt tot eind 2021. Op de begroting van LNV is € 0,8 mln. gereserveerd voor een nieuwe aanvraag met ingang van 2022. Stichtingen Op de website van het Koninklijk Huis is een overzicht van stichtingen opgenomen, waarin vermogensbestanddelen zijn ondergebracht die functioneel zijn voor het uitoefenen van het koningschap. Te denken valt aan de stichting Kroongoederen van het Huis Oranje-Nassau, waarin bijvoorbeeld de Gouden Koets is ondergebracht, en de stichting Koninklijke Geschenken, die de geschenken beheert welke aan de Koning zijn aangeboden bij bijvoorbeeld staatsbezoeken. Voor meer informatie over de stichtingen wordt verwezen naar de rubriek ‘Financiën Koninklijk Huis’ op www.koninklijkhuis.nl. In deze rubriek is informatie beschikbaar over diverse aan het Koninklijk Huis gerelateerde financiële onderwerpen, zoals de begroting van de Koning. Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, 35 925 I, nr. 2 18
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/89f018fb-f889-40fe-8a63-972ef4424d54
Commissie OCW Aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Den Haag, 18 februari 2011 Afschrift brief Colo aan minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap m.b.t. Actieplan mbo 2011-2015 2011D07523 Geachte mevrouw Van Bijsterveldt, Namens de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zend ik u bijgaand een kopie van een aan u gerichte brief van Colo te Zoetermeer m.b.t. Actieplan mbo 2011-2015. De commissie ontvangt graag een afschrift van uw antwoord op deze brief. Hoogachtend, De griffier van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, E.C.E. de Kler Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e46080f9-9ee6-4ad5-85a5-50177ac72f9b
Voucherproject Oog 2013- 2015 Een samenwerkingsproject van ooggerelateerde patiënten? belangenorganisaties Correspondentieadres: Oogvereniging, Postbus 2344 3500 GH Utrecht Telefoon 030 29 92 878 E-mail: [email protected] Aan de Staatssecretaris van Infrastructuur & Milieu mevrouw W.Mansveld Postbus 20901 2500 EX Den Haag Utrecht, 27 januari 2014 Kenmerk: U14-008 PH/IC Betreft: OV-chipkaart voor (doof)blinde en slechtziende mensen in het stads- en streekvervoer Geachte mevrouw Mansveld, In het Algemeen Overleg over CV en OV-chipkaart op 1 oktober 2013 hebt u met de Vaste Commissie voor Infrastructuur & Milieu in de Tweede Kamer besproken uiterlijk in januari 2014 van de Oogvereniging en van de regionale overheden en vervoerders te willen vernemen of zij zouden zijn gekomen tot een akkoord over een bruikbare OV-chipkaart voor (doof)blinde en slechtziende mensen voor het stads- en streekvervoer. Zou er nog geen akkoord zijn, dan zou u willen vernemen waarom, zo gaf u aan. De stand van zaken is dat van overeenstemming nog geen sprake is. De Oogvereniging zou de bereikte impasse graag met u bespreken. Graag verzoeken we u met een daadkrachtig besluit het slepende vraagstuk op te lossen. In vijf opeenvolgende overleggen is door de vertegenwoordigers van regionale overheden en vervoerders beperkt begrip getoond voor de problematiek van (doof)blinde en slechtziende mensen. We missen bereidheid om creatieve oplossingen te onderzoeken. In het laatste overleg zijn de vervoerders niet meer aan tafel verschenen. De deelnemende partners in het voucherproject OOG 2013-2015 zijn; • MD Vereniging Oogvereniging OOG Eerder is de optie genoemd om voor (doof)blinde en slechtziende mensen voor het stads- en streekvervoer ‘reizen op rekening’ in te voeren, gekoppeld aan ‘slimme’ ICT die corrigeert voor gemiste in- of uitchecks. Deze optie eerder gesuggereerd vanuit het ROVB zou voor de Oogvereniging een realistisch scenario zijn geweest. In de gesprekken na het voorgaande Algemeen Overleg, op 1 oktober 2013, is deze door vervoerders en regionale overheden echter toch weer van tafel geveegd. - - De regionale overheden en vervoerders komen in de afgelopen maanden niet verder dan het aanbod om voor (doof)blinde en slechtziende mensen het zogenaamde opstaptarief van het Sentire-reisproduct te verlagen. Deze verlaging van het financiële risico is een gedeeltelijke verkleining van slechts één aspect van de problematiek voor (doof)blinden en slechtzienden en is daarom ontoereikend. De overheden en vervoerders stellen voor vervolgens af te wachten of innovaties in de toekomst wellicht alsnog mogelijkheden gaan bieden om het stads- en streekvervoer in Nederland toegankelijk te maken voor (doof)blinde en slechtziende reizigers. Door het opstaptarief te verlagen, wordt het toegankelijkheidsvraagstuk niet opgelost. Een mislukte in- of uitcheck betekent dat bij een overstap het opstaptarief opnieuw buiten zijn schuld aan de visueel beperkte reiziger in rekening wordt gebracht en bij een korte rit met een mislukte in- of uitcheck betaalt de visueel beperkte reiziger —ook buiten zijn schuld te veel. In die en in andere situaties worden mensen onzeker van het risico op een mislukte in/uitcheck. Ze willen geen fouten maken, en ze willen controle hebben over hun saldo. Daar komt bij dat het Sentire-reisproduct niet combineerbaar is met andere (korting) producten op dezelfde OV-chipkaart. Ook biedt korting op het opstaptarief geen oplossing voor de vraag hoe saldo op de OV-chipkaart te krijgen en te beheren. Immers, opwaardeerautomaten zijn niet te bedienen, als de tekst op het scherm onleesbaar is voor je, en ook saldo-informatie is niet beschikbaar in gesproken vorm. — — - De Tweede Kamer is op 14 januari 2014 door het ROVB in een gesprek geïnformeerd met cijfers over in- en uitchecken met het in 2013 geïntroduceerde Sentire-reisproduct. De Oogvereniging is niet bij deze presentatie betrokken. Cijfers omtrent het in-/uitcheck-succes met het Sentire reisproduct geven echter een beperkt beeld. De deelnemende partners in het voucherproject OOG 2013-2015 zijn: •) MDVerenlcjlnq + • Oogvereniging QQ ‘ 0G Het nieuwe product kende in 2013 nog maar weinig gebruikers. De meeste mensen die het in/uitcheck-probleem ondervinden, zijn zo lang mogelijk gebruik blijven maken van het Viziris-abonnement. Daarnaast bieden de ‘kille’ succespercentages geen zicht op de psychologie rond in/uitchecken en de daarbij optredende onzekerheid. Driemaal is scheepsrecht. De Oogvereniging verzoekt u na een met algemene stemmen aangenomen motie-Dik-Faber op 2 maart 2013 en een daarop aansluitende toezegging door u in het Algemeen Overleg op 1 oktober 2013 om een inspanning die het OV-chipprobleem voor (dooflblinde en slechtziende mensen daadwerkelijk structureel oplost. Leidend hîerbij is het VN-verdrag inzake de Rechten van Personen met een Handicap op het vlak van gelijkheid, toegang en mobiliteit. Want het stads- en streekvervoer kan zich pas met recht ‘openbaar’ noemen als het bruikbaar is voor iedereen. - - De Oogvereniging schrijft u deze brief mede namens met ons samenwerkende organisaties van mensen met een visuele beperking of een oogaandoening, te weten: de Macula Degeneratie Vereniging, de Nederlandse Christelijke Blinden en Slechtzienden Bond, de Hoornvlies Patiënten Vereniging en de Vereniging Oog in Oog. Ik zend een afschrift van deze brief aan de Vaste Commissie voor Infrastructuur & Milieu in de Tweede Kamer. Met vriendel ur Oogvereniging De deelnemende partners in het voucherproject OOG 2013-2015 zijn: •) MD Verenlginq • Oogvereniging QQ ‘NOG
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f7a6e247-e4d0-4de5-94ff-6bfd13065d1b
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 34 588 Regels met betrekking tot de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alsmede wijziging van enkele wetten (Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 20..) Nr. 67 BRIEF VAN DE MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 2 mei 2017 Uw Kamer heeft via de motie Schouten (Kamerstuk 34 588, nr. 57) verzocht om bij de Voorjaarsnota met een concreet voorstel te komen voor extra middelen voor de Commissie van Toezicht op de Inlichtingenen Veiligheidsdiensten (CTIVD) en de nieuw op te richten Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB). Door middel van deze brief informeer ik u, mede namens de Minister-President en de Minister van Defensie, over het budget voor de uitbreiding en versterking van de CTIVD en de oprichting van de TIB. Het wetsvoorstel Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (WIV, Kamerstuk 34588) dat nu ter behandeling bij de Eerste Kamer voorligt, voorziet in de uitbreiding van de CTIVD met een afdeling Klachtbehandeling en in de oprichting van de TIB. In de memorie van toelichting bij de WIV (Kamerstuk 34 588, nr. 3) is vermeld dat van de 20 miljoen euro die voor de invoering van de nieuwe WIV gereserveerd is, 1 miljoen euro bestemd is voor het toezicht op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De motie Schouten heeft verzocht dit budget te verhogen. Na instemming van de Tweede Kamer met het wetsvoorstel (Handelingen II 2016/17, nr. 52, item 25), is de toekomstige invulling van het toezicht nader vormgegeven. Hierbij is gekeken naar de wettelijk vereiste omvang van beide commissies, een inschatting van de te verwachten werkzaamheden en de gewenste versterking van de huidige CTIVD. Dit heeft geleid tot de volgende begroting: kst-34588-67 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 588, nr. 67 1 Uitgaven bij inwerkingtreding van nieuwe WIV (in miljoenen euro’s) 20171 2018 2019 2020 2021 2022 2023 versterking CTIVD instelling klachtencommissie instelling TIB gecombineerd budget CTIVD/TIB diverse Subtotaal exploitatie 0,3 0,1 0,4 0,2 0,1 1,1 0,3 0,2 0,5 0,3 0,1 1,4 0,3 0,2 0,5 0,3 0,1 1,4 0,3 0,2 0,5 0,3 0,1 1,4 0,3 0,2 0,5 0,3 0,1 1,4 0,3 0,2 0,5 0,3 0,1 1,4 0,3 0,2 0,5 0,3 0,1 1,4 Investeringen (ICT etc.) CTIVD te betalen door AZ TIB te betalen door AZ 0,5 0,5 0,1 0,1 - - - 0,5 0,3 - Totale verhoging uitgaven 2,1 1,6 1,4 1,4 1,4 2,2 1,4 Reeds beschikbaar tbv CTIVD 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 1,6 Totaal budget CTIVD en TIB2 3,7 3,2 3 3 3 3,8 3 Exploitatie 1 De cijfers zijn afhankelijk van de datum van de inwerkingtreding van de nieuwe WIV en daarmee het operationaliseren van de commissies. In deze begroting is uitgegaan van de publicatie van het wetsvoorstel in het Staatsblad per 1 juli 2017. 2 Deze begroting is exclusief de kosten voor de huisvesting van beide commissies. Volgens het statuut agentschap Rijksgebouwendienst worden de huisvestingskosten van het Ministerie van AZ vanaf de begroting van WenR (toen VROM) bekostigd. Deze uitgaven zullen worden verantwoord op de begroting van het Ministerie van Algemene Zaken (hoofdstuk III), aangezien de MinisterPresident verantwoordelijk is voor het beheer van de begroting van beide commissies. Van de 20 miljoen euro die het kabinet gereserveerd heeft voor de invoering van de nieuwe WIV zal hiertoe 1,4 miljoen euro structureel worden overgeheveld naar het Ministerie van Algemene Zaken. De overige benodigde investeringsuitgaven (zoals ICT) worden gedekt op de begroting van AZ. Met de huidige begroting wordt tegemoet gekomen aan de wens van de Kamer het toezicht en de waarborgen te versterken. Zoals nu voorzien is dit budget voldoende om de afdeling Klachtbehandeling en de TIB op te richten, de huidige CTIVD te versterken en hen zo in staat te stellen hun wettelijke taken te vervullen. Mocht na inwerkingtreding van de nieuwe WIV anders blijken, dan zal de Minister-President hierover het gesprek met de voorzitters van beide commissies aangaan. Vanzelfsprekend zal uw Kamer in dat geval worden geïnformeerd. De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 588, nr. 67 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/99572e3a-4a88-4ae5-8281-79d163b34d8d
SPREKERSLIJST Dinsdag 30 oktober 2018 VAO Leraren (AO d.d. 11/10) 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. Naam: Fractie: Spreektijd: E.M. Westerveld J.P. Kwint K.A.E. van den Hul R.J. (Rudmer) Heerema E.E.W. Bruins M.R.J. Rog R. Bisschop F. Azarkan H.J. Beertema GroenLinks SP PvdA VVD ChristenUnie CDA SGP DENK PVV 2 min 2 min 2 min 2 min 2 min 2 min 2 min 2 min 0 min ________________________________________________________________ VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie PVV = Partij voor de Vrijheid CDA = Christen Democratisch Appèl D66 = Democraten 66 GroenLinks SP = Socialistische Partij PvdA = Partij van de Arbeid ChristenUnie PvdD = Partij voor de Dieren 50PLUS SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij DENK FvD = Forum voor Democratie
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/569cd533-5b08-4f72-a50f-035ecd145e14
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014–2015 34 000 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2015 Nr. 124 MOTIE VAN HET LID KROL Voorgesteld 3 september 2015 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat er een ondergrens moet bestaan voor de kwaliteit van maatschappelijke ondersteuning en het beloningsniveau; overwegende dat de Code Verantwoordelijk Marktgedrag Thuisondersteuning een ondergrens markeert; overwegende dat deze code door gemeenten en zorgaanbieders onderschreven kan worden, maar niet bindend is; verzoekt de regering de Code Verantwoordelijk Marktgedrag Thuisondersteuning verbindend te verklaren voor gemeenten en zorgaanbieders, en gaat over tot de orde van de dag. Krol kst-34000-XVI-124 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 34 000 XVI, nr. 124
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2c3ff877-72c8-447a-8d64-501471e259cf
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2018–2019 21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken Nr. 510 BRIEF VAN DE MINISTER VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 maart 2019 Op 10 en 11 april aanstaande vindt de Informele Raad WSBVC, onderdeel Werkgelegenheid en Sociaal Beleid, in Boekarest, Roemenië plaats. Bijgaand treft u de Geannoteerde Agenda voor deze Raad. Conform de vastgestelde afspraken1 informeer ik de Tweede Kamer middels de Geannoteerde Agenda tevens over de voortgang van de onderhandelingen inzake de herziening van de Coördinatie verordening Sociale Zekerheid. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees 1 kst-21501-31-510 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2019 Kamerstuk 34 655, nr. 2 Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-31, nr. 510 1 GEANNOTEERDE AGENDA INFORMELE RAAD WERKGELEGENHEID EN SOCIAAL BELEID (WSBVC) 10 EN 11 APRIL 2019 Voortgangsrapportage verordening coördinatie Sociale Zekerheidsstelsels Op 19 maart jl. is overeenstemming bereikt in de triloog tussen het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad over de wijziging van de verordening coördinatie Sociale Zekerheidsstelsels 883/2004. In de brief «motie herziening coördinatieverordening sociale zekerheid» van 25 maart jl. staat hierover meer informatie. Een uitgebreidere appreciatie volgt vòòr het AO Informele Raad op 3 april 2019. Informele Raad WSBVC te Boekarest, Roemenië Deze Informele Raad Werkgelegenheid en Sociaal beleid onder Roemeens Voorzitterschap zal in het teken staan van de participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt. Zoals gebruikelijk bij Informele Raden zullen er geen lopende Europese wetgevende trajecten behandeld worden. Er zal ook geen besluitvorming plaatsvinden. De Raad start met een gedachtewisseling over het aanmoedigen en steunen van vrouwen in atypisch werk, hierbij gaat het om werk dat niet full time wordt uitgevoerd of niet bij één vaste werkgever. Nederland zal in zijn interventie aangeven dat Nederland een hoge participatie van vrouwen kent als gekeken wordt naar het aantal vrouwen met betaald werk, maar dat vrouwen relatief weinig uren werken. Dit lijkt deels ingegeven door institutionele belemmeringen, maar ook door de bestaande culturele norm. Nederland zet in op fiscale prikkels om de arbeidsmarktparticipatie te stimuleren en ondersteunt de combinatie van arbeid en (mantel-) zorg onder andere door middel van verlofregelingen zoals invoering van meer geboorteverlof voor de partner van de moeder, de Wet flexibel werken en kinderopvangtoeslag. Daarnaast heeft Nederland een wettelijk verbod op onderscheid naar arbeidsduur in de arbeidsvoorwaarden. Dat betekent dat mensen in atypisch werk niet anders behandeld mogen worden. Bovendien richt Nederland zich in het kader van het bredere actieplan tegen arbeidsmarktdiscriminatie op de gelijke beloning voor gelijk werk voor mannen en vrouwen. Vervolgens zal in twee verschillende workshops gesproken worden over vrouwen met een beperking in de wereld van werk en het bestrijden van de loonkloof tussen mannen en vrouwen als follow-up van het EU-actieplan 2017–2019. Onder de Participatiewet krijgen mensen in Nederland met een afstand tot de arbeidsmarkt waar mogelijk begeleiding bij de overgang naar reguliere arbeid. Dit betekent dat vrouwen met een beperking gestimuleerd en ondersteund worden om, als zij dit willen en kunnen, bij een reguliere werkgever aan de slag te gaan. Nederland zal voor wat betreft het bestrijden van de loonkloof tussen mannen en vrouwen inbrengen dat het streven naar transparantie een belangrijk onderdeel vormt bij het terugdringen van beloningsverschillen. Het effect van het in beeld brengen van de verschillen zal bijdragen aan bewustwording bij bedrijven, organisaties en werknemers en op maatschappelijk en organisatieniveau hierover het gesprek op gang brengen. Tegelijkertijd garandeert dit niet dat beloningsverschillen daadwerkelijk worden aangepakt. Andere stappen op nationaal niveau zijn daarom nodig, waaronder het stimuleren van de arbeidsparticipatie van vrouwen en in samenhang hiermee de gelijke verdeling van werk en zorgtaken tussen mannen en vrouwen. Een belangrijk onderdeel van de verklaring voor de loonkloof is immers te vinden in de nog altijd ongelijke verdeling van zorgtaken tussen mannen en vrouwen, waardoor de Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-31, nr. 510 2 arbeidsparticipatie van vrouwen wordt geremd. Als voorbeeld kan de uitbreiding van het geboorteverlof voor de partner van de moeder worden genoemd. Tot slot zal de Raad van gedachten wisselen over gendermainstreaming in de sociale dimensie van de EU na 2020. Nederland acht gendermainstreaming in de sociale dimensie van de EU, ook na 2020, van belang. De Nederlandse regering streeft naar gendergelijkheid op de arbeidsmarkt en op het gebied van inkomen. Hierbij gaat het om thema’s als economische zelfstandigheid, arbeidsparticipatie, doorstroming naar hogere functies, een gelijker verdeling van zorgtaken, en het bestrijden van de loonkloof tussen mannen en vrouwen. Al deze thema’s spelen niet alleen in Nederland, maar in de hele EU. Door met deze onderwerpen rekening te houden bij de sociale dimensie van de EU na 2020, kunnen de doelen op het gebied van gendergelijkheid beter worden gerealiseerd. Omgekeerd kunnen ook de generieke doelen in de sociale dimensie beter worden gerealiseerd als de bestaande verschillen tussen mannen en vrouwen worden betrokken bij het sociale beleid. Er dient in de toekomst ook voor gender gerelateerde initiatieven goed gekeken te worden op welk niveau actie vereist is, waarbij wetgeving vanuit de EU niet automatisch de eerste keuze zou moeten zijn. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 21 501-31, nr. 510 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/143afb95-6c6b-47b9-9652-e80c4bd66900
Voorzitter I1P Tweede Kamer DER STATEN-GENERAAL Postbus 20018 Aan de minister van Veiligheid en Justitie 2500 EA Den Haag T 0703183033 Den Haag, 17juni2019 Geachte heer Grapperhaus, Op 11juni 2019 heeft de Tweede Kamer een voordracht opgemaakt ter vervulling van een vacature van raadsheer in de civiele kamer van de Hoge Raad der Nederlanden per 1 september 2019. De Kamer heeft, alvorens de voordracht op te maken, acht geslagen op de aanbevelingen lijst die de Hoge Raad had gezonden. De voordracht luidt: 1. de heer mr. F.J.P. Lock, senior raadsheer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2. de heer mr. M. Kuijer, bijzonder hoogleraar Vrije Universiteit Amsterdam 3. mevrouw mr. C. Caminada, raadsheer gerechtshof Arnhem-Leeuwarden Inmiddels heb ik de voordracht aan Zijne Majesteit de Koning aangeboden. Met vriendelijke groet, Khadija Arib Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/01bb55e6-a335-494f-ac54-6aedc688760d
Bestuurskern Plesmanweg 1-6 Den Haag Postbus 20901 2500EX Den Haag Verslag Betreft Vergaderdatum en tijd Deelnemers Sentirekaart voor blinden en slechtzienden in het stadsen streekvervoer 25 maart 2013 Jos Sprenkels, Peter Hulsen en Rob van Vliet namens Oogvereniging, Wilma Mansveld en 4 vertegenwoordigers namens IenM. Jeannette Baljeu, René Meijer namens decentrale overheden. Gosse Veenstra (Veolia), namens regionale vervoerders. Staatssecretaris Mansveld heet alle aanwezigen welkom en geeft iedereen de gelegenheid zichzelf voor te stellen. Staatssecretaris Mansveld schetst kort de aanleiding van het overleg : het Sentireproduct en de problemen die de groep blinden en slechtzienden hierbij ondervinden. De staatssecretaris vraagt aan de aanwezigen een toelichting op de problematiek. De Oogvereniging geeft aan dat het gevoel van onzekerheid, het niet fout willen doen, de kans om publiekelijk door controlepersoneel te worden aangesproken vaak door blinden en slechtzienden wordt genoemd bij het gebruik van de OV-chipkaart. Het gaat niet om de kosten. Als je de onzekerheid analyseert dan worden de volgende aandachtspunten genoemd: • De vindbaarheid van de in- en uitcheckapparatuur in en buiten de voertuigen. Er is geen standaardisatie in de plaatsing. In de voertuigen mag de chauffeur niet meekijken. • De differentiatie van de boodschappen (piepsignalen en displays). • Saldobeheer/controlemoment later kunnen opvragen: o Wat heb ik verreisd? o Wat heb ik aan saldo over? o Heb ik goed in- en uitgecheckt? Met betrekking tot de boodschappen geeft de Oogvereniging aan dat de piepjes van de apparatuur, zoals die door NS wordt gebruikt, als goed door de doelgroep wordt beoordeeld. Men ziet hierin een praktische oplossing voor de korte termijn. Voor de lange termijn ziet de Oogvereniging voor de ervaren problemen een oplossing in productvormen (ICT), bijv. de businesskaart (zonder in- en uitchecken) waardoor kan worden gereisd op rekening in de bus/tram/metro. De Oogvereniging geeft aan graag mee te denken over experimenten met OV-chip-producten. Mevrouw Baljeu licht kort de werking van het Sentireproduct toe. De gebruiker van het Sentireproduct checkt in en uit. De reiziger betaalt alleen geen vier euro instaptarief, maar € 1,50, precies de gemiddelde ritprijs. Gaat de uitcheck mis, dan betaalt hij dus die gemiddelde ritprijs en wordt het uitcheckrisico ondervangen. Mevrouw Baljeu heeft naar aanleiding van de invoering van het Sentireproduct op 9 januari 2013 overleg gehad met de Oogvereniging. In dat overleg is afgesproken dat de ervaringen met de Sentirekaart zullen worden gevolgd en dat gezocht wordt naar een oplossing om achteraf de onzekerheid ten aanzien van het saldobeheer/controlemoment weg te nemen. Deze afspraak wordt opnieuw bevestigd door mevrouw Baljeu. Voor het saldobeheer/controlemoment zijn er wellicht twee oplossingsrichtingen: • Een maandelijks overzicht van de reizen op papier. Een papieren uitdraai van Mijn chipkaart.nl is sinds begin dit jaar beschikbaar. Maandelijkse toezending daarvan aan alle Viziriskaart/Sentirekaarthouders brengt wel kosten met zich mee. • Het bouwen van een voorleesservice bij de backoffice. Net als bij banken is dan het overzicht van de reizen en het saldo telefonisch op te vragen. Of dit gebouwd kan worden en wat de kosten hiervan zijn moet nog worden uitgezocht. Op het eerste gezicht heeft de eerste oplossingsrichting de voorkeur van mevrouw Baljeu. Daarnaast onderschrijft mevrouw Baljeu dat standaardiseren waar mogelijk (bijv. boodschappen, plaatsing paaltjes) wenselijk is. De heer Veenstra bevestigt dat in het ROVB de Sentirekaart zal worden geëvalueerd. Ook zal worden bekeken of de OV-chip Plus (reizen op rekening na reservering) zoals deze nu geldt voor de trein, ook kan worden toegepast voor de bus. Hij verwacht dat dit moeilijk zal zijn, maar zal de optie meenemen. De kostenafweging ligt uiteindelijk bij de decentrale overheden. Veenstra verwacht dat het standaardiseren van de piepjes op termijn maakbaar zal zijn. GVB en NS hebben nu al dezelfde piepjes. In de beleving van de Oogvereniging is de oude Viziriskaart ontwikkeld omdat werd onderkend dat de doelgroep blinden en slechtzienden bij het gebruik van de OV-chipkaart tegen problemen aanliepen. In hun beleving zijn de toen bestaande problemen nu nog niet (allemaal) weggenomen. De Viziriskaart is echter wel per 1 januari 2013 vervangen door het nieuwe Sentireproduct. De Oogvereniging vraagt om tijdelijke herinvoering van het Vizirisabonnement, zolang het gesprek loopt over het tegemoet komen aan de problemen rondom Sentire. Mevrouw Baljeu geeft aan dat dit niet tot de mogelijkheden behoort. Er moest een alternatief komen voor de Viziriskaart vanwege de hoge kosten voor de decentrale overheden. De kaart kostte de gebruiker € 10 per maand, terwijl er voor gemiddeld € 50 per maand op werd gereisd. Staatssecretaris Mansveld zal tijdens het VAO (28 maart 2013) aan de Tweede Kamer berichten dat zij een gesprek heeft gehad met betrokken partijen waarin, samenvattend, de volgende afspraken zijn gemaakt: • Partijen blijven met elkaar in gesprek • De door de Oogvereniging genoemde punten staan hoog op de agenda van het ROVB van 28 maart 2013. • Mevrouw Baljeu zal richting de staatssecretaris aangeven wat de uitkomsten van het ROVBoverleg zijn geweest en daarbij ook vermelden wat het tijdspad is en de wijze waarop partijen worden geïnformeerd. Staatssecretaris Mansveld bedankt alle aanwezigen voor hun aanwezigheid.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/87048615-2b26-4430-bef4-32948dfcea90
> Retouradres Postbus 20701 2500 ES Den Haag Onderzoeksraad Integriteit Overheid T.a.v. mevr. drs. C.E. Roozemond Postbus 556 2501 CN Den Haag Datum Betreft 5 oktober 2016 Reactie Defensie op adviesrapport vermoede misstanden Bestuursstaf Plein 4 MPC 58 B Postbus 20701 2500 ES Den Haag www.defensie.nl Onze referentie BS2016020915 Bijlagen 2 Bij beantwoording datum, onze referentie en betreft vermelden Geachte mevrouw Roozemond, Op 14 juli 2016 heeft uw Onderzoeksraad Integriteit Overheid (hierna de Raad) advies uitgebracht ten aanzien van een melding van een vermoeden van missstanden bij het ministerie van Defensie. Hierbij geef ik u desgevraagd mijn reactie. Ik ben u zeer erkentelijk voor het onderzoek door de Raad. De Raad heeft een aantal waardevolle constateringen gedaan die Defensie kan gebruiken om zich verder te verbeteren. Voorts hecht ik eraan te benadrukken dat ik respect heb voor de betrokkenheid en moed die de melder ertoe hebben gebracht in het belang van de XXX, van het personeel van de XXX en van de door de XXX te beschermen personen, verbetermogelijkheden onder de aandacht te brengen. Het spreekt voor zich dat Defensie streeft naar zo min mogelijk integriteitsschendingen, en als deze zich toch voordoen, dat deze worden gemeld en zorgvuldig worden opgepakt en afgehandeld. Het advies van de Raad is door Defensie bestudeerd, mede in het licht van de aanbevelingen die door de Commissie Onderzoek en Advies van de XXX (hierna COA) zijn gedaan en die reeds hebben geleid tot een aantal verbetermaatregelen. Hierna ga ik in op een aantal onderdelen van het advies van de Raad. Wijze van uitvoering van het interne onderzoek De Raad concludeert dat de COA een omvangrijk onderzoek heeft uitgevoerd en dat in het rapport een aantal scherpe analyses en stevige conclusies staan. Desondanks had het onderzoek op twee onderdelen beter gekund. Ik volg de Raad in het oordeel over de selectie van de getuigen. Daarbij ben ik van oordeel dat het ontbreken van een verantwoording in het onderzoeksrapport ten aanzien van de selectie van getuigen ruimte laat voor onduidelijkheid over de juistheid van de inschatting die heeft geleid tot die selectie. Pagina 1 van 4 Voorts onderschrijf ik de conclusie van de Raad, dat de COA de melder meer tijd had kunnen gunnen voor een reactie op het rapport. Interne onderzoeken hebben doorgaans grote impact op en gevolgen voor een melder, getuigen en andere betrokkenen. De eisen van zorgvuldigheid wegen dan ook zwaar. Om in de toekomst meer recht te doen aan de beginselen van zorgvuldigheid en hoor en wederhoor worden het protocol interne onderzoeken en procedures waar nodig verder aangepast. Geconstateerde misstanden De Raad heeft geconcludeerd dat er in twee gevallen sprake is geweest van misstanden wegens gevaar voor de veiligheid. De Raad heeft, anders dan de COA, geconcludeerd dat het ontbreken van certificering van een of meer personeelsleden van de XXX voor het gebruik van wapens en de schending van de gedragscode met betrekking tot het alcoholgebruik, een gevaar opleveren voor de veiligheid en daarmee moeten worden gekwalificeerd als misstand. Dat er in twee gevallen sprake is geweest van een misstand neem ik hoog op, omdat veiligheid van het personeel en veiligheid van de door de XXX te beschermen personen hoog staan. De Raad concludeert als eerste misstand dat de certificering van medewerkers van de XXX voor inzet van bepaalde wapens niet op orde is geweest. Ik onderschrijf de conclusie van de Raad dat medewerkers er op moeten kunnen vertrouwen dat zij door de werkgever worden gefaciliteerd om voldoende geoefend en getraind hun werkzaamheden met de hen ter beschikking staande wapens te kunnen uitvoeren. Juist de uitvoering van de taken van de XXX, die onder moeilijke omstandigheden plaatsvindt, verstrekkende gevolgen kan hebben en waarover altijd verantwoording moet kunnen worden afgelegd, vereist dat er geen onduidelijkheid mag bestaan over de certificering van het personeel. Met certificering wordt aangetoond dat personeel voldoende is opgeleid en getraind in het gebruik van een bepaald wapen. Ik hecht derhalve zeer aan het op orde zijn van de certificering van medewerkers van de XXX voor het gebruik van geweldsmiddelen. Hierbij zij opgemerkt dat, gelet op de aard van het werk van de XXX in risicogebieden, niet kan worden uitgesloten dat in uitzonderlijke gevallen een medewerker niet gecertificeerd is voor het gebruik van een bepaald wapen waarover op dat moment kan worden beschikt. Dit betekent overigens niet altijd dat die medewerker niet getraind en geoefend is in het gebruik van wapens in het algemeen, of van dat specifieke wapen. Met de Raad ben ik van oordeel dat iedere twijfel over de deskundigheid en getraindheid van XXX-medewerkers moet worden voorkomen en dat prioriteit moet worden gegeven aan certificering van 100 procent van het XXX-personeel. De Raad is voorts van oordeel dat de gedragscode met betrekking tot alcoholgebruik (de zogenaamde two can rule) niet juist werd toegepast en onvoldoende werd gehandhaafd. Daarover kan ik kort zijn. Het gebruik van alcohol is onwenselijk gedurende opdrachten van de XXX. Gelet op de gevaarlijke situaties waarin deze beveiligingsopdrachten worden uitgevoerd, alsmede het feit dat de aard van het werk ertoe kan leiden dat ook de medewerkers van de XXX onverwacht in gevaarlijke situaties terecht kunnen komen, is continue alertheid geboden. Inmiddels is bij de XXX de “no can rule”, dus een totaalverbod op het gebruik van alcohol, afgekondigd voor opdrachten van de XXX. De commandant van de XXX ziet er nauwgezet op toe dat deze regel wordt gehandhaafd. Pagina 2 van 4 Andere verbetermogelijkheden Uit het advies van de Raad komt voorts naar voren dat melder feiten en omstandigheden heeft gemeld die weliswaar geen misstanden zijn, maar dat de meldingen daarover al wel hebben geleid tot het verbeteren van de veiligheid van de medewerkers van de XXX en van de XXX-organisatie. Als gevolg van de explosieve groei die de XXX sinds 2009 heeft doorgemaakt door een nieuwe taak, te weten de beveiliging van een aantal ambassades in het buitenland, waaronder in risicovolle gebieden, is een aantal randvoorwaarden voor het op een goede manier uitoefenen van taken door de XXX achtergebleven. De melder heeft dit terecht gesignaleerd. Zoals reeds eerder gesteld, is de XXX een organisatie die haar taken uitvoert onder moeilijke en risicovolle omstandigheden. Teneinde zeker te stellen dat een dergelijke organisatie goed functioneert, is het noodzakelijk dat procedures en protocollen op orde zijn. Heldere en eenduidige procedures, neergelegd in brondocumenten, handboeken, protocollen en instructies dragen immers bij aan de veiligheid van het personeel. Dit geldt evenzeer voor de medische voorzieningen. De kwaliteit van de medische ondersteuning en zorg voor de XXX-medewerkers dient vanzelfsprekend op orde te zijn. En hoewel dringende operationele situaties ertoe kunnen leiden dat nieuwe, onbekende wapens moeten worden gebruikt die mogelijk niet zijn getest, is het uiteraard noodzakelijk dat de volgende lichtingen van de XXX die deze wapens gaan gebruiken, daarop wel voldoende worden opgeleid en getraind. Voorts dienen communicatie over de escalatieprocedure en de toepassing hiervan eveneens helder te zijn, zodat de medewerkers er op kunnen vertrouwen dat de juiste afwegingen worden gemaakt om taken veilig uit te voeren. De COA heeft het vorenstaande ook onderkend. De commandant XXX heeft vrijwel direct na oplevering van het rapport door de COA opdracht gegeven om de geconstateerde verbetermogelijkheden met prioriteit te realiseren. Zo zijn bijvoorbeeld twee AMV-verpleegkundigen toegevoegd aan de organisatie, wordt er aan handboeken en protocollen gewerkt en wordt bezien hoe de escalatieprocedure beter kan worden geborgd. Het streven is alle verbeteringen voor 1 januari 2017 te hebben geïmplementeerd. Integriteit De XXX is door de aard van haar taken per definitie kwetsbaar voor integriteitschendingen. De Raad stelt dan ook terecht dat het voor een goed functionerende organisatie van groot belang is dat er sprake is van een open en veilige omgeving waarin vragen mogen worden gesteld, kritiek kan worden geuit en de dialoog over integriteit wordt gestimuleerd. Het meldsysteem bij Defensie functioneert, maar de kennis over de behandeling van een melding en over de bescherming van de melder is niet bij iedere leidinggevende of P&O-adviseur aanwezig gebleken. Naar aanleiding van het rapport van de Commissie-Van der Steenhoven is reeds een aantal acties in gang gezet om het integriteitzorgsysteem bij Defensie verder te verbeteren. De commandant van de XXX heeft voorts te kennen gegeven te zullen werken aan transparantie en veiligheid binnen de cultuur van de XXX en dit met persoonlijke aandacht te zullen volgen. Pagina 3 van 4 Gevolgen voor de melder Ik betreur het ten zeerste dat de melder nadelige (rechtspositionele) gevolgen heeft ondervonden van het doen van een melding van vermoede misstanden. Dit moet, zoals de Raad ook terecht adviseert, worden rechtgezet door het bevoegd gezag. In navolging van de stelling van de Commissie Van der Steenhoven dat integriteitzaken ‘chefsache’ zijn, vinden op hoog ambtelijk niveau gesprekken plaats met de melder. Defensie heeft de intentie met deze gesprekken afspraken te maken met melder over herstel van loopbaanperspectief, eerherstel en compensatie voor de door melder geleden schade zodat recht wordt gedaan aan de melder. Publicatie Met het oog op publicatie van het advies van uw Raad en de reactie van Defensie, hecht ik er aan dat het advies niet alleen wordt geanonimiseerd, maar dat ook het soort wapens, de locaties, plaatsnamen en (beveiligings)procedures onleesbaar worden gemaakt zoals in de gevoegde bijlage. Dit heeft uiteraard alles te maken met de veiligheid van het personeel van de XXX, de door ons te beschermen personen en de staatsveiligheid. DE SECRETARIS-GENERAAL Drs. W.J.P. Geerts Pagina 4 van 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f84cc79f-4527-400a-bfdc-04f3b6053080
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2017–2018 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 3117 Vragen van de leden De Graaf, Beertema en Wilders (allen PVV) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland» (ingezonden 13 augustus 2018). Mededeling van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 4 september 2018) Vraag 1 Bent u bekend met het bericht «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland»?1 Vraag 2 Waarom staat u deze inmenging in de opvoeding en opleiding van kinderen door de Turkse sultan Erdogan op Nederlandse bodem toe in plaats van Erdogans greep op Nederland te beëindigen, wetende dat Erdogan eerder heeft gezegd dat integratie voor Turken een misdaad is, dat moskeeën zijn kazernes zijn, minaretten bajonetten en moslims soldaten? Deelt u de mening dat zijn weekendscholen daarmee passen in zijn masterplan om alle Turken in het westen vooral Turks en moslim te laten zijn? Vraag 3 Deelt u de mening dat we in Nederland geen Turkse weekendscholen nodig hebben, maar dat Nederland alleen gebaat is bij uitstekend onderwijs op Nederlandse scholen, gericht op deelname aan een Nederlandse maatschappij en met de joods-christelijke waarden, normen en cultuur als uitgangspunt en leidende cultuur? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Bent u bereid deze Turkse scholen niet toe te staan en de organisaties die willen deelnemen te verbieden? Zo nee, waarom niet? 1 ah-tk-20172018-3117 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2018 https://nos.nl/l/2245510 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 1 Mededeling Hierbij deel ik u mede dat de beantwoording van de Kamervragen van de leden De Graaf, Beertema en Wilders (allen PVV), de leden Becker en Heerema (beiden VVD) en het lid Van Dijk (SP) over «Turkije gaat weekendscholen financieren in Nederland» niet binnen de gestelde termijn van drie weken mogelijk is, omdat de beantwoording nadere interdepartementale afstemming vergt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a3e3d8ad-be07-4a33-8f82-17e2e58d5350
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 34 506 Voorstel van wet van het lid Van Laar houdende de invoering van een zorgplicht ter voorkoming van de levering van goederen en diensten die met behulp van kinderarbeid tot stand zijn gekomen (Wet zorgplicht kinderarbeid) Nr. 22 MOTIE VAN DE LEDEN VOORDEWIND EN VAN VELDHOVEN Voorgesteld 25 januari 2017 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat de Wet zorgplicht kinderarbeid een register introduceert voor verklaringen van bedrijven over gepaste zorgvuldigheid, om te voorkomen dat die goederen of diensten met behulp van kinderarbeid tot stand komen; overwegende dat het register in 2020 wordt opengesteld, maar dat veel bedrijven al eerder kunnen en willen verklaren dat zij voldoen aan hun zorgplicht om kinderarbeid tegen te gaan; verzoekt de regering om, het register op vrijwillige basis al vanaf 2018 open te stellen, in aanloop naar de verplichte inwerkingtreding in 2020, en gaat over tot de orde van de dag. Voordewind Van Veldhoven kst-34506-22 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 506, nr. 22
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2ba7d1ba-287d-41ab-9e3e-eb20ebeeb424
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2020Z12682 Vragen van de leden Kuiken (PvdA) en Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de uitzending van Argos over ritueel misbruik (ingezonden 30 juni 2020). Vraag 1 Kent u de radiouitzending van Argos «Glasscherven en duistere rituelen: Argos onderzoekt satanisch ritueel misbruik»?1 Vraag 2 Kunt u uitsluiten, vanwege de aard en het aantal meldingen dat bij Argos is binnengekomen, dat er in Nederland sprake is van ritueel misbruik? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Vraag 3 Krijgt de Landelijk Expertisegroep Bijzondere Zedenzaken (LEBZ) van de politie ook meldingen door die kunnen duiden op ritueel misbruik? Zo ja, hoeveel waren er dat de afgelopen jaren en welk gevolg is aan die meldingen gegeven? Zo nee, hoe komt dat? Vraag 4 Deelt u de mening dat de LEBZ er in eerste instantie op gericht moet zijn om te bezien of meldingen van ritueel misbruik reden voor verder onderzoek opleveren en dat daarna pas het doel het voorkomen van onterechte aangiften zou moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet? Vraag 5 Waarom is het advies van de toenmalige werkgroep Ritueel Misbruik om een beraad op te richten om de ontwikkelingen rondom ritueel misbruik te blijven volgen niet opgevolgd? Vraag 6 Deelt u de mening dat er nieuw onderzoek nodig is naar de aard en de omvang van ritueel misbruik in Nederland? Zo ja, hoe en op welke termijn gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet? 1 kv-tk-2020Z12682 ’s-Gravenhage 2020 NPO Radio 1, 27 juni 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 1 Vraag 7 Deelt u de mening dat er een laagdrempelige voorziening nodig is waar mensen zich kunnen melden, voor hulp, advies en doorverwijzing? Erkent u dat Sektesignaal nuttig werk deed, in een uitdrukkelijke behoefte voorzag en niet afgeschaft had moeten worden? Wat gaat u er aan doen een dergelijke voorziening weer terug te krijgen? Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2674d28a-4796-407e-967f-3cec95a5c33b
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2022Z20172 Vragen van het lid Van Baarle (DENK) aan de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs over de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State over het Cornelius Haga Lyceum (ingezonden 21 oktober 2022). Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Raad van State) waarin wordt geoordeeld dat er geen wanbeheer was op het Cornelius Haga Lyceum1? Zo ja, wat vindt u van deze uitspraak? Vraag 2 Vindt u dat nu vaststaat dat de verwijten die jegens het Cornelius Haga Lyceum werden gemaakt flagrante leugens waren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om excuses te maken? Vraag 3 Bent u met uw oordelen en maatregelen, gezien de uitspraak van de Raad van State, te hijgerig geweest? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Wat leidde ertoe dat u vond dat sprake was van financieel wanbeheer? Met andere woorden: hoe bent u tot dat standpunt gekomen? Hoe reflecteert u nu op dit standpunt, nu de Raad van State heeft geoordeeld dat er geen sprake was van financieel wanbeheer? Vraag 5 Had u kennisgenomen van het conceptonderzoek van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: de inspectie) uit 2018, waarin werd geconcludeerd dat er geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos u voor de meest strenge veroordeling van de school, terwijl de inspectie eerst vond dat er geen sprake was van financieel wanbeheer? Waarom koos u niet voor een andere, zachtere aanpak? 1 kv-tk-2022Z20172 ’s-Gravenhage 2022 Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State, 19 oktober 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3014, https://www.raadvanstate.nl/uitspraken/@133381/202001421–1-a2/. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen 1 Vraag 6 Heeft u ook kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State dat er evenmin sprake was van ongerechtvaardigde verrijking? Kunt u reflecteren op deze uitspraak en uw rol ten aanzien van dit ongegronde verwijt? Vraag 7 Heeft u kennisgenomen van het oordeel van de Raad van State, dat de voormalige bestuurder van het Cornelius Haga Lyceum, de heer S. Atasoy, terecht onkosten had vergoed in de aanloop naar de opening van de school? Waarom was u in de veronderstelling dat deze kosten onrechtmatig waren? Hoe reflecteert u hierop? Vraag 8 Welke lering gaat u trekken uit deze uitspraak? Vraag 9 Bent u bereid om excuses te maken aan het bestuur van het Cornelius Haga Lyceum? Zo nee, waarom niet? Vraag 10 Hoe kan het dat, na de onterechte beschuldiging van banden met het Kaukasus Emiraat en met «salafistische aanjagers», er zo veel fouten zijn gemaakt in deze casus? Erkent u dat fout op fout is gestapeld? Vraag 11 Welke maatregelen gaat u nemen om deze fouten in het vervolg te voorkomen? Vraag 12 Beseft u dat uw handelen mede heeft geleid tot gevoelens van onbegrip van en uitsluiting bij een grote groep mensen? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u doen om deze gevoelens weg te nemen? Vraag 13 Deelt u het standpunt dat de huidige problemen op de islamitische school direct te herleiden zijn naar de wijze waarop verschillende overheden hebben gehandeld? Vraag 14 Beseft u dat de overheid de school onterecht heeft gestigmatiseerd? Vraag 15 Is, net zoals bij het toeslagenschandaal, sprake geweest van «institutionele vooringenomenheid»? Zo nee, waarom niet? Vraag 16 Bent u bereid om deze casus extern te laten onderzoeken om uit te sluiten dat sprake is geweest van institutionele vooringenomenheid? Zo nee, waarom niet? Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b564e727-1a85-414a-841c-cfe027410168
Middelbaar Beroeps Onderwijs TER ONDERTEKENING Aan: MOCW Van 5.1.2.e Datum 14 februari 2023 Referentie 35198398 Aanbieden Werkagenda en stagepact mbo aan Tweede Kamer Aanleiding Met deze nota wordt uw akkoord gevraagd op de verzending van de brief, de Werkagenda en het stagepact mbo naar de Tweede Kamer. In bijlage 1, 2 en 3 vindt u de definitieve versie van de Werkagenda en het stagepact mbo en de begeleidende Kamerbrief. Bijlagen 1: Begeleidende Kamerbrief 2: Werkagenda mbo 3: Stagepact mbo 4: Werkagenda mbo met track changes 5: Lakvoorstel beslisnota’s 6: Gelakte beslisnota’s Uw reactie en de reactie van MPVO op de voorgaande versie van de brief en de Werkagenda mbo zijn verwerkt. U vindt een overzicht van de wijzigingen onder het kopje toelichting. De verzending dient plaats te vinden na ondertekening met de andere partijen op 14 februari. U ontvangt een separate voorbereiding over het programma van de ondertekening met de andere partijen. In deze nota vragen we u eveneens om in te stemmen met een voorgestelde selectie van 12 maatregelen uit de werkagenda die instellingen verplicht dienen op te nemen in hun kwaliteitsagenda op basis van de regeling kwaliteitsafspraken. Geadviseerd besluit Akkoord te gaan met: • Ondertekening en verzending van de begeleidende Kamerbrief en de Werkagenda en stagepact mbo naar de Tweede Kamer, na de ondertekening met de andere partijen. o De onderliggende beslisnota’s worden daarbij openbaar gemaakt. o In de Kamerbrief geeft u aan welke moties en toezeggingen verwerkt zijn in de Werkagenda en stagepact. • Het opnemen van 12 verplichte maatregelen in de regeling kwaliteitsafspraken die instellingen moeten opnemen in hun kwaliteitsplan op de thema’s LOB, stages en stagediscriminatie, practoraten en carrièreperspectief voor onderwijspersoneel. De overige ca. 40 maatregelen gericht aan instellingen vallen in de regeling kwaliteitsafspraken in een “pas-toe-of-leg-uit” regime. Toelichting Wijzigingen t.o.v. de versie van de Werkagenda die u 14 december heeft ontvangen (zie bijlage 3 voor de wijzigingen in track changes) Pagina 1 van 6 Datum 15 december 2022 • • • • • • • • • • • Doelstelling 1.6 over inburgering en de onderwijsroute is op verzoek van MPVO geschrapt. o Deze doelstelling was de enige waar geen concreet inhoudelijk doel voor is geformuleerd. Het was vooral een procesbeschrijving. We benadrukken dat we blijven toewerken naar besluitvorming over inburgering in het voorjaar, ook vanwege de ambitie in het regeerakkoord om de rol van mbo bij inburgering te versterken. Passage over bedrijfsscholen op verzoek van MPVO aangepast. Bij acties onder doelstelling 2.3 Toevoeging van actieplan LLO op verzoek van MPVO. Stimuleren MDT en burgerschapsonderwijs aangepast op verzoek van MPVO. o MDT is opgenomen in de werkagenda om de naamsbekendheid te vergroten en scholen te stimuleren MDT in te zetten ter verrijking van het burgerschapsonderwijs. In een later stadium wordt MDT mogelijk toegevoegd aan de (toelichting op de) kwalificatie-eisen voor burgerschap. Dit heeft geen financiële gevolgen. o We bieden scholen die MDT willen implementeren ondersteuning vanuit het expertisepunt Burgerschap, bijvoorbeeld via handreikingen en inspiratiesessies. Dit alles wordt gedaan in samenspraak met de directie MDT. Hieraan kunnen financiële gevolgen zijn verbonden, die via het bestedingsplan van de directie MDT worden opgevangen. Definitieve afspraken beëindiging regeling salarismix en carrièreperspectief zijn verwerkt. Op verzoek van IRF is de formulering bij evaluatie subsidieregeling praktijkleren uitgebreid. Vanwege het verzoek van het bestuur van de SBB is doelstelling 2.3 over bij- en omscholing licht herschreven. Financiën bijgewerkt (begrotingsbehandeling verwerkt.) Taalkundige foutjes zijn zo veel mogelijk gecorrigeerd in een redactieslag. Actualisatie: bijvoorbeeld update jaartallen 2022  2023 Opmaak Wijzigingen n.a.v. de kamerbrief m.b.t. het aanbieden van de Werkagenda en het Stagepact: • In de Kamerbrief is toegevoegd waar, op welke pagina’s, de moties terug te vinden zijn. • In de Kamerbrief is toegevoegd dat de Kamer dit najaar wordt geïnformeerd over het onderzoek naar stagediscriminatie bij studenten met een functiebeperking. Eerder is toegezegd dat de TK voor de zomer de uitkomsten van het onderzoek zou ontvangen. Doordat de privacytoets (DPIA) meer tijd in beslag neemt dan verwacht, kan bevraging van studenten pas later plaatsvinden. De onderzoekers hebben aangegeven Pagina 2 van 6 Datum 15 december 2022 dat het daardoor niet lukt om de onderzoeksrapportage voor de zomer aan te leveren. Openbaarmaking nota’s ter besluitvorming - samenvatting besluitvormingsproces • Uw inzet voor het mbo en de investeringen in het kabinet zijn uitgebreid beschreven in twee eerdere Kamerbrieven. De onderliggende beslisnota’s zijn bij verzending van deze brieven aan de Kamer openbaar gemaakt. • Na de Kamerdebatten op 9 en 16 november en de OCW begrotingsbehandeling zijn verschillende aangenomen moties in de Werkagenda verwerkt. • De wijzigingen zijn besproken met de andere partijen in de strategische begeleidingscommissie van de Werkagenda mbo. • Het onderwijsveld heeft in de commissie aangeven dat het terugbrengen van het aantal nieuwe vsv’ers naar 18.000 in 2026 een taaie opgave is. Het aantal vsv’ers wordt beïnvloed door externe factoren waarop de scholen nauwelijks invloed hebben, zoals de impact van de coronapandemie op jongeren, de krappe arbeidsmarkt en toenemende multiproblematiek onder jongeren. Ook werd benoemd dat het streven bij het bbl-offensief vraagt om lange adem. Het aandeel bbl-studenten is mede afhankelijk van de stand van de economie. • De BVMBO en de MBO Raad hebben bilateraal aanscherpingen op de Werkagenda voorgesteld, bijvoorbeeld bij de inzet van de middelen voor professionalisering van docenten. • Over carrièreperspectief voor onderwijspersoneel en het beëindigen van de Regeling Salarismix zijn separate gesprekken met de Randstadinstellingen en de MBO Raad gevoerd. U heeft daarover verschillende nota’s ontvangen. U heeft eind november en in december uw akkoord gegeven op het ingroeipad. Over het op termijn - bij goed resultaat - overgaan van de middelen in de lumpsum heeft u aangegeven dat u goed zicht wilt op welke kwaliteitseisen hiervoor gesteld worden. U wilt precieze voorwaarden stellen voor het overgaan in de lumpsum. • MPVO heeft separate nota’s ontvangen over de passage over bedrijfsscholen in de Werkagenda mbo. De andere partijen hebben aangegeven niet akkoord te zijn met de eerder voorgestelde passage. Daarom is in de Werkagenda opgenomen dat OCW begin 2023 met plannen op dit thema komt en in gesprek gaat met betrokken partijen over deze plannen en de verwezenlijking daarvan. • In december is de Werkagenda mbo bestuurlijk afgestemd met de andere partijen. Er is toen een inhoudelijk akkoord bereikt. o De ALV van de MBO Raad heeft bij instemming een aantal voorwaarden meegegeven, waaronder een principieel bezwaar bij het herijken van de kwalificatie-eisen burgerschap. Daarna is in de Werkagenda opgenomen dat het ministerie met de MBO Raad in gesprek gaat over hun fundamentele principes over de rol van de overheid in de burgerschapsopdracht. Pagina 3 van 6 Datum 15 december 2022 Ook heeft het bestuur van SBB aangegeven dat SBB bij de doelstelling over om-en bijscholing een rol speelt die benoemd hoort te worden. Vervolgens heeft MOCW besloten de ondertekening van de Werkagenda en het stagepact met elkaar te verbinden. o Samenvatting besluitvormingsproces stagepact • Het stagepact is tot stand gekomen naast de Werkagenda in een eigen proces, met als eindresultaat een zelfstandig product. • De onderdelen stagebegeleiding, voldoende stages en een passende vergoeding waren tot de zomer onderdeel van het proces van de Werkagenda, en onderdeel van de gesprekken die in dat kader plaatsvonden. • Voor de totstandkoming van de aanpak stagediscriminatie zijn afgelopen zomer vijf regionale co-creatiesessies gehouden met onderwijsprofessionals, leerbedrijven en studenten. Daarnaast zijn ook andere relevante partners aangesloten, zoals vertegenwoordigers van scholen en studenten. Op basis van de regionale co-creatiesessies zijn de acties uitgewerkt tot een aanpak, • U bent begin september per nota geïnformeerd over de voortgang van de totstandkoming van de aanpak stagediscriminatie. Deze onderliggende nota wordt met verzending van het stagepact openbaar gemaakt. • Vervolgens is de aanpak stagediscriminatie en de invulling van de thema’s stagebegeleiding, voldoende stages en een passende vergoeding geïntegreerd tot het stagepact. De thema’s hebben namelijk een belangrijke samenhang. Over het gehele stagepact zijn gezamenlijke gesprekken gevoerd met alle ondertekenaars van het stagepact. In de gezamenlijke discussies is het o.a. gegaan over het geïntegreerde pakket aan maatregelen, de samenhang tussen de maatregelen en zijn maatregelen aangescherpt zodat er een ambitieus stagepact kwam waar alle partners achter staan. • Op 19 oktober heeft u intern overleg gehad over het stagepact, de voorbereidende nota geeft de discussiepunten weer uit de gesprekken met de partners en wordt met verzending van het stagepact tevens openbaar. • Het stagepact kent een verbinding met de Werkagenda, uw inzet voor stages in het mbo is eveneens beschreven in de eerdere Kamerbrieven. Daarnaast is deze inzet ook besproken in de Kamerdebatten op 9 en 16 november en de OCW begrotingsbehandeling. De inbreng van de Tweede Kamer is vervolgens ingebracht in de gesprekken met partners over het stagepact en verwerkt in het stagepact. • Over het overgrote deel van de maatregelen in het stagepact is hierna overeenstemming bereikt met de partners. Pagina 4 van 6 Datum 15 december 2022 • Na aanleiding van gesprekken met vertegenwoordigers van de scholen is de maatregel over drie contactmomenten bij het verbeteren van de stagebegeleiding aangepast. Er is in het stagepact opgenomen dat in ieder geval drie contactmomenten tussen school, studenten en leerbedrijf per stage het uitgangspunt is, waarvan tenminste een fysiek op locatie. Over de maatregel stagematching zijn diverse gesprekken gevoerd met o.a. VNONCW/MKB-Nederland en de MBO Raad over het doel van de maatregel, de implementatie en de rol van scholen en werkgevers. Op basis van die gesprekken is in de tekst ruimte gegeven om stagematching stap voor stap te implementeren, maar daarin wel ambitieus te zijn. De rol van iedere partij is aangescherpt met daarin beschreven wie welke verantwoordelijkheid neemt. Ook is aangeven dat we de maatregel volgen en evalueren, zodat we desgewenst kunnen bijsturen. Als laatste kunnen werkgevers en studenten (onderbouwd) aangeven als de match niet passend is. De gewijzigde tekst is vervolgens aan alle partners voorgelegd ter akkoord voor ondertekening op 14 februari. Verplichte maatregelen in de regeling kwaliteitsafspraken In de regeling kwaliteitsafspraken wordt aan instellingen gevraagd om kwaliteitsplannen te maken waarmee zij uitvoering geven aan de werkagenda mbo, in samenspraak met hun regionale en sectorale partners. Omdat iedere instelling en iedere regio te maken heeft met eigen kansen en uitdagingen, is het wenselijk dat er voldoende keuzevrijheid is voor instellingen en regio’s om hun eigen accent te leggen. De huidige opzet van de regeling kwaliteitsafspraken maakt het mogelijk dat instellingen sommige doelstellingen prioriteren boven anderen, zolang in het op indicatoren gebaseerde plan maar logisch navolgbaar is waarom hiervoor is gekozen. Aan iedere doelstelling zijn in de werkagenda ca. 5 maatregelen verbonden gericht op instellingen. Met de gebonden ruimte voor accentverschuivingen tussen doelstellingen op het gebied van de doelstellingen, volgt ook dat niet elke school op dezelfde maatregelen (even veel) zal inzetten. Ook de inzet van maatregelen is contextafhankelijk. Echter, aan sommige maatregelen zijn specifieke geldstromen richting de instellingen verbonden, waardoor het logisch is dat instellingen in elk geval op deze maatregelen inzet plegen. Het betreft bijvoorbeeld maatregelen op het gebied van practoraten en LOB. Ook zijn er maatregelen waarvan u vindt dat deze met de reguliere (kwaliteits)middelen in het hele land uitgevoerd zouden moeten worden, bijvoorbeeld op het gebied van de aanpak van stagediscriminatie. In totaal betreft het 12 maatregelen die voor een verplicht karakter in aanmerking komen. Deze staan hieronder opgesomd. Voor de overige maatregelen uit de regeling kwaliteitsafspraken geldt een pas-toe-of-leg-uit regime. Pagina 5 van 6 Datum 15 december 2022 Loopbaanoriëntatie en -begeleiding Investeren in extra capaciteit en kwaliteit op LOB, met name voor de opleidingen verbonden met de maatschappelijke opgaven. Extra inzet bestaat uit: [1] 1. extra fte voor LOB 2. meer en effectieve oriënterende beroeps- of bedrijfsbezoeken 3. meer/beter begeleiden van studenten bij het kiezen van een stageplek en -richting 4. LOB bijscholingscursus of -training voor docenten loopbaanbegeleiders Stages 5. Professionaliseren stagebeleid en professionalisering stagebegeleiders o.a. om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan 6. studenten op de hoogte brengen van de wijze waarop ze (binnen en buiten de school) stagediscriminatie kunnen melden Carrièreperspectief Ambitieuze en realistische plannen met kwantitatieve doelstellingen maken in samenspraak met de OR op de volgende thema’s: 7. Inschaling onderwijspersoneel 8. Professionalisering onderwijspersoneel, waaruit o.a. blijkt dat de middelen voor professionaliseringsruimte uit het Coalitieakkoord worden benut. Dit moet in ieder geval tot doel hebben om de kwaliteit van het onderwijs in basisvaardigheden te verbeteren. 9. Werkdruk onderwijspersoneel 10. Begeleiding van startend onderwijspersoneel 11. Onderdeel van het loopbaanbeleid vormen de criteria voor doorstroom van docenten van LB naar LC en LD en de eventuele limiteringen aan de aantallen die kunnen doorstromen en welke consequenties dit heeft voor het ontwikkelperspectief van docenten in verhouding tot het totale aantal onderwijsgevenden/personeelsbestand in de mbo-school. Practoraten 12. Intensivering van bestaande practoraten dan wel oprichting van nieuwe practoraten [1] Voor deze vier maatregelen zijn gedurende de looptijd van de kwaliteitsafspraken middelen beschikbaar via de Tijdelijke regeling aanvullende bekostiging LOB MBO 2023 die voor de zomer van 2023 verschijnt. Pagina 6 van 6 Middelbaar Beroeps Onderwijs TER BESLUITVORMING Aan: MOCW Van 5.1 2 e Datum 19 december 2022 Referentie 35229647 Stagematching mbo Bijlagen - Vierde concept stagepact werkdocument Aanleiding Woensdag 14 december heeft u met Jacco Vonhof van MKB-NL en Adnan Tekin van de MBO Raad gesproken over stagematching als maatregel van het stagepact mbo. In deze nota kunt u het voorstel vinden voor de tekst over stagematching in het stagepact op basis van het gesprek met MKB-NL en de MBO Raad. Na uw reactie wordt het tekstvoorstel afgestemd met MKB-NL en MBO Raad door D.MBO. Geadviseerd besluit U wordt gevraagd: • Kennis te nemen van de het concept-stagepact zoals dat in samenspraak met verschillende partners geschreven is (bijlage 1); • Kennis te nemen van de openstaande discussiepunten bij het conceptstagepact, te weten: 1. Stagematching (VNO-NCW/MKB-NL, NRTO). 2. Voorschrijven 3 driegesprekken stagebegeleiding (MBO-raad, NRTO). 3. De toepasbaarheid van het stagepact op alle doelgroepen (ook volwassenen) en alle vormen van mbo (ook BBL, certificaattrajecten etc.) (MBO raad, NRTO). • Akkoord te gaan met het afstemmen van onderstaand tekstvoorstel voor stagematching met Vonhof, Tekin en JOB ter voorbereiding op een vervolggesprek in januari; • Vervolgens: het delen van de tekst met de andere ondertekenaars van het stagepact. Opbrengst gesprek MOCW, Vonhof, Tekin: U heeft aangegeven dat stagematching niet ter discussie staat en dat duidelijk moet zijn waar we op uitkomen. Er mag geen enkel jaar verloren gaan. Vonhof heeft aangegeven te willen starten met vrijwillige deelname van bedrijven, toegroeien naar deelname van alle leerbedrijven, goed monitoren en verplichte matching als stok achter de deur houden. Hij heeft benadrukt dat scholen de stagebedrijven onvoldoende kennen om een goede match te kunnen maken. Tekin heeft aangegeven dat er verschillende varianten zijn van stagematching die onderzocht moeten worden. Matchen zonder zicht op de leerwens en competenties van de student vindt hij onwenselijk. In onderstaande tekst is de uitkomst van het gesprek verwerkt. In de tekst is opgenomen dat scholen alle eerstejaars studenten bij hun eerste stageplek matchen per studiejaar 2023-2024. Dit is voor u belangrijk. De MBO Raad moet hier een stap vooruit zetten. Pagina 1 van 4 - We hebben ook opgenomen dat bedrijven de eerste twee jaar aan Datum kunnen geven dat zij niet mee willen werken (opt-out). Hier komt u de 19 december 2022 werkgevers tegemoet. We nemen wel nu al op dat per studiejaar 2025-2026 geen uitzonderingen meer mogelijk zijn. Dan doen alle leerbedrijven mee. Dit is een stap vooruit voor de werkgevers. Ook is opgenomen dat we verschillende varianten toestaan en onderzoeken welke het beste werkt. Dit is een belangrijk punt voor de MBO Raad. Dit kunnen we steunen omdat wij het ook belangrijk vinden dat we werken met effectieve varianten van stagematching. Alle varianten van matching zijn “blind”: geen zicht op persoonskenmerken. De match gebeurt op basis van leerwens en competenties van de student. Deze tekst zal bij ieders akkoord opgenomen worden in het stagepact, en daarmee onderdeel uitmaken van een bredere inzet om stagediscriminatie uit te bannen. En nog breder binnen andere maatregelen om stages te verbeteren, zoals extra inzet op begeleiding van studenten. De complete tekst rond stagediscriminatie in het stagepact vindt u in de bijlage. We bevelen aan om het tekstvoorstel in de bredere context van het pact te beoordelen, omdat matching onderdeel is van het bredere pakket aan maatregelen. Leeswijzer stagepact in de bijlage In de bijlage treft u de laatste versie van het Stagepact. Dit is de versie met track changes. Deze tracks zijn de nog niet met de partners afgestemde wijzigingen sinds we de laatste versie met hen hebben gedeeld. Deze versie bevat tekstuele wijzigingen en ook een aantal grotere aanpassingen n.a.v. feedback van partners, namelijk: De doelstelling bij het verbeteren van stagebegeleiding kwantificeren we tegelijk met de andere doelstellingen. De procedure van hoe meldingen van scholen bij SBB terechtkomen is aangepast, n.a.v. feedback van SBB en de MBO Raad. Op deze manier staat er een stevige en heldere meldstructuur met passende rollen en verantwoordelijkheden. Bij stagevergoedingen zijn een aantal verduidelijkingen gedaan in de tekst n.a.v. feedback van JOB en FNV Young. De tekst over stagematching in de bijlage is de oude tekst (op pagina 4 in de bijlage), zodat u deze kan vergelijken met het tekstvoorstel in de nota. Partners hebben hierop in de werkgroep voor het stagepact feedback gegeven. NRTO wil dat stagematching niet gaat gelden voor niet-bekostigde instellingen. VNONCW/MKB-Nederland wil dat het niet verplicht is voor bedrijven. MBO Raad wil de uitkomsten van het SEO en Verwey Jonker onderzoek afwachten. Zowel VNONCW/MKB-Nederland als JOB willen benoemen dat studenten hun sollicitatievaardigheden kunnen ontwikkelen en worden voorbereid op stage. Tekstvoorstel stagematching • Stagediscriminatie is onacceptabel. Iedere student die met stagediscriminatie te maken krijgt, is er een teveel. We spreken af dat we onze krachten bundelen om stagediscriminatie uit te bannen. We onderkennen dat we de tijd van vrijblijvendheid voorbij zijn, en schuwen ongemakkelijke maatregelen niet. Voorop staat wat daadwerkelijk kan werken. • Uit onderzoek van KIS blijkt dat het objectief matchen of plaatsen van de student door de school een kansrijke maatregel is om stagediscriminatie te voorkomen.1 We kiezen daarom per direct voor het breed toepassen van 1 KIS (2021). MBO-stagediscriminatie voorkomen en aanpakken: wat kan werken? Pagina 2 van 4 • • • • • • • • stagematching. Studenten zijn altijd vrij om zelf een stageplek te zoeken Datum of om een stageplek te weigeren. 19 december 2022 We starten met eerstejaars bol-studenten omdat dit (meestal) jonge studenten zijn die voor het eerst kennismaken met de arbeidsmarkt. Voor hen hebben we een extra zorg om die start succesvol te maken. Scholen matchen vanaf schooljaar 2023-2024 alle eerstejaars bol-studenten bij hun eerste stage. Een brede kopgroep van bedrijven maakt deze voortvarende aanpak mogelijk. Bedrijven die hier niet aan mee willen werken, kunnen dit kenbaar maken. Voor het slagen van de maatregel is het belangrijk dat scholen hun studenten en hun stagebedrijven goed kennen. We gaan er voor zorgen dat de onderwijsprofessional die de matching doet zowel de student als het leerbedrijf kent. Studenten krijgen begeleiding bij het opstellen van hun leerwens en worden door de school voorbereid op de stage. Er zijn verschillende vormen van stagematching. Scholen kunnen stagematching vormgeven op basis van een handreiking over een beperkt aantal varianten.2 Plaatsing gebeurt in alle gevallen op basis van de leerwens en competenties van de student en op basis van wat het leerbedrijf kan bieden. Er wordt niet gematcht op basis van de persoonlijkheid of persoonlijke kenmerken van de student. Het bedrijf voert geen ‘klikgesprek’. We vinden het belangrijk om te blijven leren wat effectieve vormen van stagematching zijn. In studiejaar 2024-2025 gebruiken we de resultaten van het onderzoek naar stagematching van SEO en Verwey-Jonker om te bepalen welke varianten definitief gebruikt kunnen worden. We spreken af dat vanaf 2025-2026 alle erkende leerbedrijven meedoen met objectieve stagematching voor alle eerstejaars bol-studenten bij de eerste stage. We volgen nauwgezet het aantal bedrijven dat niet meedoet met stagematching en het aantal studenten dat gematcht wordt. Als blijkt dat we niet op koers liggen voor 100% deelname van alle leerbedrijven, dient OCW een wetsvoorstel in dat stagematching wettelijk regelt. Stagematching vraagt van alle partners extra inzet en zorgt ervoor dat studenten niet worden geconfronteerd met uitsluiting bij de zoektocht naar een stage. Aandachtspunten bij tekstvoorstel stagematching: • Werkgevers zijn niet bang voor een wetswijziging omdat zij vermoeden dat een wetswijziging geen meerderheid in de Tweede Kamer heeft. • In het nieuwe voorstel wordt afgesproken dat alle mbo-instellingen (ook niet-bekostigd) studenten in de bol-opleidingen moeten matchen bij hun eerste stage in het eerste jaar. Niet-bekostigde instellingen (NRTO) zullen hier niet mee akkoord gaan. We willen echter een duidelijke norm stellen dat het voor alle eerstejaarsstudenten van belang is, ook wanneer zij een particuliere opleiding volgen. Er is nu wel expliciet benoemd dat het gaat om bol-studenten. • Het is te overwegen om nog een verplicht evaluatiegesprek na twee weken toe te voegen aan de tekst, om werkgevers meer comfort te bieden. • In het voorstel geven we aan dat nauwgezet het aantal bedrijven wordt gevolgd dat niet meedoet. We zullen volgend jaar voor de kerst al de eerste balans op te maken, met nog een meting in de zomer van 2024. Hierbij wordt ook de motie van de leden Van der Molen en El Yassini (TK 31524, nr. 525) over stagematching waarbij studenten kennismaken met twee stageorganisaties en stageorganisaties kennismaken met twee studenten meegenomen. 2 Pagina 3 van 4 • We kunnen ervoor kiezen om een implementatieprogramma of speciale aanjager voor de implementatie van stagematching in te zetten vanuit OCW. Datum 19 december 2022 Huidige tekst stagematching in het stagepact • We spreken af dat alle bekostigde onderwijsinstellingen mbo-scholen standaard werken met objectieve stagematching voor eerstejaars studenten bij de eerste stageplek. Plaatsing gebeurt op basis van de leerwens van de student en op basis van wat het leerbedrijf kan bieden.3 De school plaatst niet op basis van persoonlijkheid of persoonlijke kenmerken. Het bedrijf voert geen ‘klikgesprek’. De student is vrij om zelf een stageplek te zoeken of om een stageplek te weigeren. Zo krijgen veelal jonge studenten een eerste stageplek op basis van hun leerwens en hun competenties.4 5 Scholen bereiden de studenten voor op de stage en maken het mogelijk dat studenten ook in het eerste jaar hun sollicitatievaardigheden ontwikkelen. • Alle bekostigde mbo-scholen starten in studiejaar 2023-2024 met de invoering van objectieve stagematching op basis van bovenstaande randvoorwaarden. Scholen kunnen dit vormgeven op basis van een handreiking over verschillende varianten van stagematching.6 We vinden het belangrijk om te blijven leren over objectieve en effectieve inzet van objectieve stagematching. In studiejaar 2024-2025 gebruiken we de resultaten van het onderzoek naar stagematching van SEO en VerweyJonker om varianten van stagematching aan te scherpen. We streven ernaar dat in studiejaar 2025-2026 alle bekostigde mbo-scholen werken met effectieve objectieve stagematching voor eerstejaarsstudenten bij de eerste stage. 3 Bij studenten met een ondersteuningsbehoefte nemen scholen dit mee bij de plaatsing en kijken naar begeleiding op maat, zie ook ‘verbeteren van de stagebegeleiding’ 4 Randvoorwaarden zijn dat de onderwijsprofessional die de matching doet zowel de student als het leerbedrijf kent, dat de onderwijsprofessional de student begeleid bij het opstellen van de leerwens en dat er niet wordt gematchd op basis van de persoonlijkheid van de student. Deze randvoorwaarden volgen uit het onderzoek MBO-Stagediscriminatie voorkomen en aanpakken: wat kan werken? van KIS uit 2021. 5 Op dit moment wordt door SEO onderzoek en Verwey-Jonker gedaan naar verschillende vormen van stagematching. Op basis van de resultaten van dit onderzoek (begin 2024) wordt beleid aangescherpt. 6 Hierbij wordt ook de motie van de leden Van der Molen en El Yassini (TK 31524, nr. 525) over stagematching waarbij studenten kennismaken met twee stageorganisaties en stageorganisaties kennismaken met twee studenten meegenomen. Pagina 4 van 4 Middelbaar Beroeps Onderwijs TER BESLUITVORMING Aan: MOCW Van 5.1.2.e Datum 06 december 2022 Referentie 35065719 Vervolg inzet carrièreperspectief Bijlagen 2 Aanleiding Momenteel vinden er vanuit OCW gesprekken plaats met de MBO Raad en de Randstadinstellingen om te komen tot overeenstemming met betrekking tot het stoppen met de Regeling Salarismix en de overgang naar carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken. Gezamenlijk is een aantal scenario’s verkend waarin de Randstadinstellingen deels tegemoet worden gekomen. Hiermee wordt gestreefd naar een oplossing die voor de Randstadinstellingen acceptabel is en op basis waarvan zij hun ingediende bezwaarschrift (bijlage 1) intrekken. De MBO Raad kan daarna tot ondertekening van de Werkagenda mbo over te laten gaan. De ondertekening van de Werkagenda mbo staat nu gepland op 19 december. In deze nota wordt een scenario geschetst dat zowel door OCW als door de MBO Raad als kansrijk gezien wordt. Aan u wordt het besluit gevraagd of dit scenario officieel tot inzet van onze gesprekken gemaakt kan worden. Met het oog op de lopende gesprekken heeft het de voorkeur dat u zo spoedig mogelijk een besluit neemt. Geadviseerd besluit - - Wij adviseren u om akkoord te gaan met het scenario waarin vanaf 2024 volledig wordt overgestapt naar carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken, maar waarbij de herverdelingseffecten voor de Randstad worden gedempt. Wij adviseren u om de instellingen uitzicht te bieden op het - onder de voorwaarde dat instellingen goed presteren – na 8 jaar toevoegen van het carrièreperspectiefbudget aan de lumpsum. Gevraagd besluit: Gaat u akkoord dat het geschetste scenario, waarbij herverdelingseffecten voor de Randstad worden gedempt en uitzicht wordt geboden op het – onder voorwaarde dat instellingen goed presteren – na 8 jaar toevoegen van het carrièreperspectiefbudget aan de lumpsum? Kernpunten - De Randstadinstellingen zijn op basis van de Regeling Salarismix verplichtingen aangegaan met hun personeel (op het gebied van werkdruk en inschaling). Zij zijn bang hier op terug te moeten komen vanwege herverdelingseffecten en vanwege het feit dat de carrièreperspectiefmiddelen niet structureel zijn. Pagina 1 van 4 Datum 6 december 2022 - - - - - - - - - - OCW heeft samen met de MBO Raad een aantal scenario’s verkend waarin de Randstadinstellingen tegemoet worden gekomen op de punten waar hun zorgen liggen. Het meest kansrijke scenario lijkt momenteel om vanaf 2024 volledig over te stappen naar carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken, maar om de herverdelingseffecten voor de Randstad te dempen door hen een iets grotere wegingsfactor te geven bij de verdeling van de middelen. In plaats van een herverdelingseffect van - € 28 miljoen voor de Randstad (zoals het geval zou zijn zonder grotere wegingsfactor) zou er in dit scenario een herverdelingseffect van - € 15 miljoen zijn. Doordat de komende jaren de studentenaantallen in de Randstad relatief zullen groeien ten opzichte van de studentenaantallen in de niet-Randstad zal het aandeel van carrièreperspectiefmiddelen voor de Randstad groeien (bijlage 2). Het uitzicht bieden op het na 8 jaar (onder de voorwaarde dat instellingen goed presteren) voor heel Nederland toevoegen van het carrièreperspectiefbudget aan de lumpsum is tevens onderdeel van dit scenario. Een periode van 8 jaar geeft instellingen de ruimte om gedurende een aantal jaar toe te groeien naar een hogere inschaling van onderwijspersoneel en biedt hen tevens de gelegenheid om te laten zien dat zij behaalde resultaten kunnen bestendigen. Eerder gaf u aan dat het uitzicht bieden op het toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen aan de lumpsum bij goede prestaties, nader uitgewerkt dient te worden. Deze nadere uitwerking moet nog plaatsvinden. In de toelichting vindt u een richting waarin gedacht kan worden. In de gesprekken met de MBO Raad zal sowieso aangegeven worden dat hierover heldere afspraken gemaakt zullen worden. De verwachting is dat dit scenario ervoor zorgt dat de Randstadinstellingen hun bezwaar intrekken en dat de MBO Raad de Werkagenda mbo tekent. De MBO Raad heeft aangegeven dat de niet-Randstadinstellingen niet in bezwaar zullen gaan tegen dit scenario. Toelichting Beleidsmatige onderbouwing demping herverdeling Het werken met een iets grotere wegingsfactor voor de Randstad, bij de verdeling van de carrièreperspectiefmiddelen, is als volgt te onderbouwen: o De Randstadinstellingen hebben momenteel gemiddeld een hogere inschaling van docenten dan de niet-Randstadinstellingen Pagina 2 van 4 Datum 6 december 2022 o o o (Randstad: 54,4% LC of hoger; niet-Randstad: 39,3% LC of hoger). Van de carrièreperspectiefthema’s (inschaling, professionalisering, werkdruk en begeleiding startend onderwijspersoneel) brengt een hogere inschaling van onderwijspersoneel waarschijnlijk de meeste kosten met zich mee. Het zal een aantal jaren duren voordat de nietRandstadinstellingen toegegroeid zijn richting gelijke (of hogere) percentages hogere inschaling als binnen de Randstad gelden. Hogere inschaling brengt pas na verloop van tijd daadwerkelijk hogere kosten met zich mee, aangezien personeel normaliter slechts een periodiek per jaar groeit. Binnen de Randstad hebben docenten de afgelopen jaren al stappen gezet binnen hogere salarisschalen. Denkrichting proces uitzicht op lumpsum Mbo-instellingen stellen in het kader van de Regeling Kwaliteitsafspraken een kwaliteitsplan op waarin zij schetsen wat de huidige situatie is op het gebied van inschaling, professionalisering en werkdruk van onderwijspersoneel en begeleiding van startend onderwijspersoneel. Op basis van een door henzelf te maken analyse van de huidige situatie maken de instellingen plannen met kwantitatieve doelstellingen op de genoemde thema’s. De OR heeft een formele rol in het goedkeuren van de kwaliteitsplannen. De Commissie Kwaliteitsafspraken mbo zal vervolgens deze plannen beoordelen, waarna de instellingen – bij een positief oordeel – het beschikbare budget zullen ontvangen. Om te beoordelen of de instellingen voldoende presteren op carrièreperspectief om over te kunnen gaan op het toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen in de lumpsum, kan de monitoring van de Regeling Kwaliteitsafspraken benut worden. Er zal middels deze monitoring op een aantal geijkte momenten gekeken kunnen worden of de instellingen de doelstellingen uit hun kwaliteitsplannen daadwerkelijk realiseren en hier blijvend resultaten op blijven boeken. Uitvoering Er worden voor OCW geen uitvoeringstechnische problemen voorzien bij de voorgestelde werkwijze waarbij de Randstadinstellingen tijdelijk zwaarder gewogen worden voor het te verdelen budget ten behoeve van carrièreperspectief. De zwaardere weging moet wel worden ingebouwd bij de berekening van de beschikkingen van de Kwaliteitsafspraken door DUO. Het inbouwen van zo’n ‘Randstadfactor’ is nieuw voor DUO. Het gesprek wordt hierover opgestart. Pagina 3 van 4 Datum 6 december 2022 - - Er worden voor mbo-instellingen geen uitvoeringstechnische problemen voorzien. Zij zullen in de nog te vormen kwaliteitsplannen rekening houden met het beschikbaar gestelde budget voor hun instelling; Het op termijn uitzicht bieden op het toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen zal de administratieve lasten van instellingen verminderen en hen zekerheid geven dat deze middelen structureel zijn. Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden n.v.t. Pagina 4 van 4 Middelbaar Beroeps Onderwijs TER BESLUITVORMING Aan: MOCW Van 5.1.2.e Datum 23 november 2022 Referentie Werkagenda mbo Bijlagen 1: concept Werkagenda 2: concept stagepact 3: concept Kamerbrief – werkversie Aanleiding Op 9 en 16 november heeft u met de Tweede Kamer gedebatteerd over uw inzet voor het mbo. Op 22 november is er gestemd over de ingediende moties. De Werkagenda mbo en het stagepact zijn op een aantal punten in concept aangepast naar aanleiding van de geluiden uit de Kamer. We gaan graag met u in gesprek over: o de stand van zaken van de Werkagenda en het stagepact o de insteek van de begeleidende Kamerbrief o het proces voor de komende weken Geadviseerd besluit • • • Kunt u zich vinden in de tekst van de Werkagenda mbo? Zie bijlage 1. Kunt u zich vinden in de tekst van het stagepact? Zie bijlage 2. o Lopende onderhandelingen Zie toelichting. Hoe wenst u de Kamerbrief bij de Werkagenda en het stagepact in te steken? Zie bijlage 3. Toelichting Stand van zaken Werkagenda mbo • De gezamenlijke ondertekening van de Werkagenda mbo is nog geen zekerheid. Meerdere partijen hebben op ambtelijk niveau aangegeven ernstig te twijfelen over ondertekening. • De MBO Raad geeft aan nu geen mandaat van de leden te hebben voor ondertekening en vraagt om meer tijd. Wij vinden uitstel niet wenselijk, omdat er dan (te) weinig ruimte is voor scholen om gedegen kwaliteitsagenda’s (de regionale vertaling van de Werkagenda) op te stellen. • Voor de Werkagenda zetten we vooralsnog in op ondertekening door: de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO), Beroepsvereniging Opleiders MBO (BVMBO), de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), VNO-NCW MKB-Nederland, Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG), Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) en u. Pagina 1 van 6 Datum 23 november 2022 • • • • • Op 28 november ligt de nieuwe versie van de Werkagenda voor bij de strategische begeleidingscommissie, waarin de partijen (op directeurniveau) vertegenwoordigd zijn. Dit overleg is belangrijk om te bepalen hoe er verder gegaan kan worden met de Werkagenda mbo. We praten u tijdens de beleidsstaf bij. Op 1 december staat er een bestuurlijk overleg ingepland met de MBO Raad dat we willen gebruiken als escalatiemogelijkheid. Voor dit BO ontvangt u een separate nota, met een uitgebreide voorbereiding. In bijlage 1 vindt u de voorgestelde integrale tekst van de Werkagenda. Een eerdere versie heeft u ontvangen bij het opstellen van de Kamerbrief met uw inzet voor het mbo. Er zijn veranderingen ten opzichte van de eerdere versie aangebracht, grotendeels naar aanleiding van de ingediende Kamermoties. De gewijzigde passages zijn paars gemaakt. De belangrijkste wijzigingen zijn: Carrièreperspectief voor onderwijspersoneel (aangepast) o Conform de lijn die u in het debat heeft uitgedragen:  Mbo-instellingen maken – in samenspraak met de OR – ambitieuze en realistische plannen met kwantitatieve doelstellingen op het gebied van de volgende thema’s • Inschaling onderwijspersoneel • Professionalisering onderwijspersoneel • Werkdruk onderwijspersoneel • Begeleiding van startend onderwijspersoneel  De sociale partners kunnen eventueel gezamenlijk bepalen dat aanvullende landelijke afspraken of nadere specificering nodig is. o Vakbonden zijn niet tevreden met deze uitkomst. Zij geven aan dat de vakbonden zonder bindende landelijke afspraken over percentages docenten in schalen per saldo buiten spel komen te staan bij de plannen om de inschaling voor mbo-docenten te verbeteren. o BVMBO (de beroepsvereniging voor docenten in het mbo) heeft inmiddels aangegeven de Werkagenda niet te willen ondertekenen. Op de drie punten die van groot belang voor docenten, carrièreperspectief, professionalisering en bevoegdheden, vinden zij in de Werkagenda te mager. Namelijk: o Geen landelijke bindende afspraken over inschaling docenten. o De 30 miljoen voor professionalisering in de lumpsum (zonder oormerk) vinden ze te vrijblijvend. o Voor bevoegdheden zouden ze graag nu een besluit van u willen in plaats van eerst verkennend onderzoek. Voor bevoegdheden ziet de BVMBO het graag zo: Het PDG traject kan alleen ingezet worden voor de beroepsgerichte vakken. Voor de niet beroepsgerichte vakken, basisvaardigheden en burgerschap, is een relevante 2e graads bevoegdheid nodig. Pagina 2 van 6 Datum 23 november 2022 o U ontvangt een separate nota over de standpunten van de MBO Raad en de mogelijke gefaseerde afbouw van regeling salarismix. • Het streven voor vsv: terugbrengen naar 18.000 nieuwe vsv’ers in 2026 (aangepast) o Conform motie El Yassini. In de eerdere versie van de Werkagenda werd 20.000 vsv’ers als streven genoemd. o Vanuit het veld is aangegeven dat het aantal vsv’ers de komende tijd na een jarenlange daling naar verwachting stijgt, o.a. vanwege de effecten van corona. De MBO Raad heeft daarom kanttekeningen geplaatst bij de uitvoerbaarheid van dit streven. • Concretere acties onder doelstelling over gelijkwaardige behandeling (toegevoegd) o Studentenkaart voor mbo studenten (toegevoegd). Conform motie van der Molen/Palland. o Het vergroten van de bekendheid met het mbo studentenfonds onder zowel studenten als docenten en studieadviseurs (toegevoegd). Conform motie van der Graaf. o OCW zorgt er voor dat op vergelijkbare wijze als in het hoger onderwijs in de wet wordt opgenomen dat de minister geregeld in overleg dient te treden met de daarvoor in aanmerking komende belangenorganisaties van studenten over aangelegenheden van algemeen belang voor studenten (toegevoegd). Conform motie Bouchallikht. • Meer aandacht voor passend onderwijs (toegevoegd) o De doelstelling 1.2 onder gelijke kansen is uitgebreid met: Het mbo is toegankelijk voor alle studenten, ongeacht ondersteuningsbehoefte. We maken het mbo inclusiever. o Conform de motie van der Graaf is toegevoegd dat er in de ondersteuningsstructuur rondom mbo-studenten specifiek aandacht, kennis en kunde komt voor het signaleren van en het gesprek voeren over dreigende depressieve gevoelens, suïcidale gedachten, en vroegtijdig schoolverlaten. • Schoolkosten (toegevoegd) o Onder gelijke kansen is nu een PM over schoolkosten/boeken/licenties toegevoegd. Dit is uiteraard nog afhankelijk van begrotingsbehandeling en de Kamer. • Bedrijfsscholen o Op verzoek van MPVO is er onder de doelstelling over Leven Lang Ontwikkelen een actieparagraaf toegevoegd over bedrijfsscholen. De huidige tekst moet zijn akkoord nog krijgen. Pagina 3 van 6 Datum 23 november 2022 • BBL offensief: we streven er gezamenlijk naar dat 35% van het totale aantal mbo-studenten een bbl-traject volgt (toegevoegd). Conform motie El Yassini. Stand van zaken stagepact • In bijlage 2 vindt u de voorgestelde tekst van het stagepact. Er is een nieuwe passage geschreven over stagematching, naar aanleiding van de aangenomen motie van het CDA hierover. • Ook voor het stagepact geldt dat de handtekeningen van verschillende partijen nog niet binnen zijn. • Voor het stagepact zijn de beoogde partijen: de Jongeren Organisatie Beroepsonderwijs (JOB MBO), Beroepsvereniging Opleiders MBO (BVMBO), de MBO Raad, de Nederlandse Raad voor Training en Opleiding (NRTO), VNO-NCW MKB-Nederland, Vereniging Nederlands Gemeenten (VNG), Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB), Christelijk Nationaal Vakbond (CNV) en CNV Jongeren, Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en FNV Young & United, Algemene Onderwijsbond (AOb), Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), MSZW en u. • Zoals aangegeven staat er een BO gepland met de MBO Raad op 1 december. Onder andere stagematching en de drie contactmomenten tussen school, student en leerbedrijf per stage kunnen dan besproken worden. • Naar een moment voor een BO met VNO-NCW/MBK-NL wordt gezocht. • • • Stagematching en VNO-NCW/MKB-NL VNO-NCW/MKB-NL is niet akkoord met het huidige voorstel om standaard te werken met stagematching voor eerstejaars studenten bij de eerste stage. Zij willen het stagepact hierdoor niet ondertekenen. Zonder handtekening van VNO-NCW/MKB-NL komen ook de andere afspraken van het stagepact in de problemen, waardoor er geen afspraken gemaakt kunnen worden over o.a. passende vergoeding en voldoende stages. Wat eveneens prioriteiten zijn uit het coalitieakkoord. VNO-NCW/MKB-NL heeft de volgende bezwaren: 1) bedrijven moeten de vrijheid behouden om zelf te bepalen wie ze aannemen en zullen anders afhaken. 2) Verplichting voor de grootste groep terwijl slechts kleine minderheid fout is. 3) In sectoren zoals de zorg en techniek zou stagematching niet kunnen wegens het werken met kwetsbare cliënten of veiligheidsredenen. Deze bezwaren gelden met name voor midden- en kleinbedrijf en daarmee voor MBK-NL (Jacco Vonhof). Het is momenteel onze inzet dat beide organisaties het Stagepact ondertekenen. VNO-NCW/MKB-NL hebben twee alternatieve voorstellen gedaan: o 1. Bedrijven werken op vrijwillige basis mee aan stagematching, bijvoorbeeld via een platform waar ondernemers zelf kunnen Pagina 4 van 6 Datum 23 november 2022 o aangeven dat zij aan open hiring van stagiairs doen. Op basis van onderzoek naar de effectiviteit van dit platform kan de werkwijze verder worden ingevoerd. 2. Alleen werken met stagematching voor grote bedrijven (>250 medewerkers), zodat midden- en kleinbedrijf keuzevrijheid behouden. Dit voorstel moeten zij nog afstemmen met de achterban. Voorstel en mogelijke compromissen • Ons voorstel is om met VNO-NCW/MKB-NL bestuurlijk overleg te organiseren waarin u hen aanspreekt op hun maatschappelijke rol en het belang om een sociale norm te stellen tegen stagediscriminatie, inclusief maatregelen. Waarmee u in het gesprek inzet om toch stagematching af te spreken in het stagepact voor eerstejaarsstudenten. • We bespreken graag in hoeverre u een compromis wil maken en hoe u aankijkt tegen alternatieve voorstellen (met name de optie alleen stagematching voor grote bedrijven). • Mogelijke compromissen: o 1. Alleen werken met stagematching voor grote bedrijven en mkb-bedrijven die dit willen. o 2. Uitzonderingen voor specifieke branches of sectoren om te werken met stagematching. o 3. Werken met stagematching op vrijwillige basis, bijvoorbeeld via een platform voor open hiring. o 4. Scholen en bedrijven wettelijk verplichten om voor eerstejaarsstudenten te werken met stagematching. o 5. Stagematching uit het stagepact halen en starten met aantal scholen en bedrijven die mee willen doen. • Op basis van uw wensen wordt het gesprek met VNO-NCW en MKBNederland voortgezet en het mogelijke bestuurlijk overleg voorbereid. Insteek Tweede Kamerbrief • Met uw brief over de kaders Werkagenda mbo van juli en de brief over de inzet Werkagenda van oktober heeft u de Kamer geïnformeerd over uw visie en plannen. • Voorstel is daarom nu een korte aanbiedingsbrief te sturen, waarin een aantal moties en toezeggingen worden afgedaan. Deze moties richten zich vooral op stages. • In bijlage 3 vindt u een eerste voorstel voor de begeleidende Kamerbrief. • Bij de aanbieding van het bestuursakkoord hoger onderwijs heeft u gekozen voor een zeer beknopte aanbiedingsbrief. Proces richting ondertekening Werkagenda en stagepact  28 november: bijeenkomst strategische begeleidingscommissie  29 november: beleidsstaf MOCW Pagina 5 van 6 Datum 23 november 2022      1 december: bestuurlijk overleg MOCW en MBO Raad over Werkagenda en stagepact. Nader in te plannen: bestuurlijk overleg met VNO NCW en MKB Nederland over Werkagenda en stagepact. Uiterlijk 5 december: definitieve Werkagenda, stagepact en aanbiedingsbrief ter akkoord naar MOCW en MPVO 12 december: gezamenlijke ondertekening Werkagenda en stagepact in Rotterdam (onder voorbehoud) 12 december: verzending stukken naar Kamer (onder voorbehoud) Pagina 6 van 6 Middelbaar Beroeps Onderwijs TER BESLUITVORMING Aan: MOCW Van 5.1.2.e Datum 22 november 2022 Referentie 34929179 Inzet carrièreperspectief Bijlagen 3 Aanleiding De Randstadinstellingen zijn geïnformeerd over uw besluit om de Regeling Salarismix (€ 52,2 miljoen) te beëindigen en gelijktijdig binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken € 142,2 miljoen af te bakenen ten behoeve van carrièreperspectief voor onderwijspersoneel in heel Nederland. Zij hebben middels een brief van advocatenkantoor Van Doorne laten weten dat zij het hier niet mee eens zijn (bijlage 1). Het budget voor de Regeling Salarismix wordt door hen gezien als structureel beschikbaar geld voor de Randstadinstellingen, waarvoor ze salarisverplichtingen zijn aangegaan met hun docenten. Ondanks dat door ons is uitgerekend dat in de nieuwe situatie – inclusief de andere CA-investeringen – er per saldo geen instelling op achteruit gaat, blijft er onvrede heersen bij de Randstadinstellingen. De MBO Raad dreigt de Werkagenda mbo niet te tekenen, zolang er geen concessies worden gedaan. Komende periode zullen de gesprekken met de Randstadinstellingen en de MBO Raad gecontinueerd worden. In deze nota wordt een besluit gevraagd over onze inzet voor deze nadere gesprekken met de mbo-instellingen en de MBO Raad. Deze voorgestelde inzet is een tegemoetkoming richting de Randstadinstellingen en de MBO Raad. In deze nota wordt een tweetal tegemoetkomingen geschetst: 1. Een ingroeimodel voor carrièreperspectief, waarmee we de sector meer tijd geven om toe te werken naar de nieuwe situatie. In dit model wordt de Regeling Salarismix gedurende een aantal jaar afgebouwd, in plaats van dat deze regeling – zoals nu is aangekondigd – stopt per 1 januari 2024. Deze langzame afbouw van de Regeling Salarismix is een gebaar richting de Randstadinstellingen. 2. Het uitzicht bieden op het toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen aan de lumpsum na 2 periodes via de kwaliteitsafspraken (ongeveer negen jaar), bij goed presteren. De eerstvolgende gesprekken met de instellingen vinden plaats op 29 november. Dit vraagt om een besluit uiterlijk op 28 november. Geadviseerd besluit - Wij adviseren om akkoord te gaan met het gradueel afbouwen van het budget voor Regeling Salarismix en het gradueel opbouwen van het beschikbare budget voor carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken. Pagina 1 van 4 Datum 22 november 2022 - Wij adviseren om akkoord te gaan met het uitzicht bieden op het toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen aan de lumpsum over negen jaar. Deze periode van negen jaar beslaat twee rondes van kwaliteitsafspraken. Als voorwaarde voor het opnemen van het budget in de lumpsum geldt dat instellingen de komende jaren goed presteren op de kwantitatieve doelstellingen die ze zichzelf – in afstemming met de OR - stellen in hun kwaliteitsplannen. Gevraagd besluit: Gaat u akkoord dat in de gesprekken met de mbo-instellingen dit ingroeimodel voor carrièreperspectief wordt gepresenteerd? Gevraagd besluit: Gaat u akkoord dat in de onderhandelingen met de MBO Raad het vooruitzicht op het – onder voorwaarden – op termijn toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen aan de lumpsum wordt gepresenteerd? Kernpunten - - - - - De Randstadinstellingen zijn ontevreden met uw besluit om de Regeling Salarismix om te vormen naar het investeren in carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken; Dit hebben zij laten blijken middels de brief van Van Doorne; We zien geen risico voor herverdelingseffecten die Randstadinstellingen in de problemen brengen. Toch geven zij aan dat ze rekenen op de extra middelen uit de Regeling Salarismix aangezien zij salarisverplichtingen zijn aangegaan met hun docenten; Ons voorstel is om de Randstadinstellingen tegemoet te komen en de Regeling Salarismix gradueel af te bouwen; Op deze manier krijgen de Randstadinstellingen meer tijd om zich aan te passen aan de nieuwe situatie; Het gradueel afbouwen van de Regeling Salarismix zal samengaan met het gradueel opbouwen van het beschikbare budget voor carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken; Ons voorstel is om 2023, 2024 en 2025 te gebruiken voor het afbouwen/opbouwen, waarbij in 2023 de huidige regeling van kracht blijft. In 2024 blijft 35% van het budget van de Regeling Salarismix behouden en 65% van het budget wordt toegevoegd aan de Regeling Kwaliteitsafspraken en in 2025 20% behoud Salarismix en 80% toevoegen aan Kwaliteitsafspraken. In 2026 zal het volledige budget van de Regeling Salarismix zijn toegevoegd aan de Regeling Kwaliteitsafspraken. Dit geeft instellingen drie jaar de tijd om zich aan te passen aan de nieuwe situatie. Randstadinstellingen zullen gedurende deze drie jaar een relatief grotere bekostiging houden om te investeren in onderwijspersoneel; Er treden ook in deze situatie herverdeeleffecten op, maar deze zullen wel meer geleidelijk zijn; Pagina 2 van 4 Datum 22 november 2022 - - - - - - - Voor de niet-Randstadinstellingen is de graduele opbouw van het budget voor carrièreperspectief niet problematisch, zij zullen in hun nog te maken plannen rekening moeten houden met een oplopend budget. Aangezien het hoger inschalen van onderwijspersoneel – een belangrijk onderdeel van het bieden van carrièreperspectief – pas met het verstrijken van de jaren hogere werkgeverskosten met zich meebrengt (per jaar een periodiek extra) zal er in de plannen sowieso een natuurlijke oploop van kosten zitten; Het gradueel afbouwen en opbouwen vraagt vanuit de organisatie van OCW extra werk, de hoeveelheid extra werk is te overzien; Een tweede voorgestelde tegemoetkoming is het uitzicht bieden op het onder voorwaren toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen aan de lumpsum na negen jaar; De voorwaarde die aan dit vooruitzicht gekoppeld is, is dat instellingen de komende jaren goed moeten presteren op de in hun kwaliteitsplannen opgestelde kwantitatieve doelstellingen op het gebied van inschaling, professionalisering, werkdruk en de begeleiding van startend onderwijspersoneel; Hoe de beoordeling van of deze prestaties van de instellingen voldoende zijn geschiedt, dient nog nader uitgewerkt te worden; Voor instellingen biedt het toevoegen van dit bedrag aan de lumpsum zekerheid op lange termijn, aangezien dit bedrag dan niet meer gekoppeld is aan een (veranderlijke) regeling. Betrokkenheid van onderwijspersoneel bij het bepalen van deze doelstellingen is georganiseerd middels instemmingsrecht van de OR op de kwaliteitsplannen. De bovengenoemde aanpak is afgestemd met FEZ, zij begrijpen de situatie en gaan er mee akkoord. Toelichting Financiële gevolgen Het gradueel afbouwen en opbouwen brengt geen extra kosten met zich mee, aangezien het budget van de Regeling Salarismix en het budget voor carrièreperspectief binnen de Regeling Kwaliteitsafspraken communicerende vaten zijn; - We moeten wel de begroting aanpassen voor de jaren 2024 en 2025. Het budget voor de Regeling Salarismix en de Regeling Kwaliteitsafspraken moet namelijk worden aangepast. Dit passen we aan in de voorjaarsnota 2023. In de nota van wijziging op de begroting 2023 is namelijk de gehele nieuwe situatie van uw eerdere voornemen al financieel verwerkt; Voor de niet-Randstadinstellingen betekent een ingroeimodel dat er een graduele opbouw van het budget voor carrièreperspectief plaatsvindt. Zij krijgen in het voorgestelde model in 2024 en 2025 een lager budget. Dit is echter niet problematisch, aangezien het hoger inschalen van Pagina 3 van 4 Datum 22 november 2022 onderwijspersoneel pas met het verstrijken van de jaren hogere werkgeverskosten met zich meebrengt (per jaar een periodiek extra). Uitvoeringsconsequenties Er worden voor OCW geen uitvoeringstechnische problemen voorzien bij de voorgestelde werkwijze; Er worden voor mbo-instellingen geen uitvoeringstechnische problemen voorzien. Zij kunnen in de nog te vormen kwaliteitsplannen rekening houden met de voorgestelde oploop van het budget voor de Kwaliteitsafspraken; Het op termijn uitzicht bieden op het toevoegen van de carrièreperspectiefmiddelen zal de administratieve lasten van instellingen verminderen. Achtergrond Regeling Salarismix De Regeling Salarismix komt voort uit het Convenant Actieplan Leerkracht uit 2008. Dit convenant bevat tevens diverse landelijke afspraken over docenten in het mbo (bijlage 3). Met het omvormen van de Regeling Salarismix worden deze andere afspraken expliciet niet ongedaan gemaakt. De lumpsumbekostiging voor alle mbo-instellingen is met het ondertekenen van dit convenant namelijk structureel verhoogd, zodat instellingen zich blijvend kunnen houden aan deze andere afspraken. Informatie die niet openbaar gemaakt kan worden - Pagina 4 van 4 Middelbaar Beroeps Onderwijs TER VOORBEREIDING Aan: MOCW Van 5.1.2.e Datum 07 oktober 2022 Referentie 34318447 Intern overleg over stagepact mbo op 19 oktober van 14:15 tot 14:45 Bijlagen Eerste concept stagepact mbo Aanleiding Deze nota is ter voorbereiding van het interne overleg van woensdag 19 oktober over het stagepact mbo, waar de aanpak stagediscriminatie onderdeel van is. Het doel van het overleg is met name om de aanpak stagediscriminatie te bespreken. De andere maatregelen in het stagepact zijn reeds op 21 september tijdens de beleidsstaf met u besproken. Bijgaand vindt u het eerste concept stagepact dat op 10 oktober is besproken met de beoogde ondertekenaars. Deze bespreking heeft geleid tot een aantal suggesties en openstaande discussiepunten, die we in deze nota toelichten. U wordt gevraagd om kennis te nemen van de voorgestelde suggesties en discussiepunten. Wij gaan graag met u in gesprek over de voorstellen voor aanpassingen van het stagepact op basis van de suggesties en discussiepunten. Toelichting Hieronder volgen de suggesties en discussiepunten van de beoogde ondertekenaars. Deze suggesties komen zowel uit de gezamenlijke bespreking van 10 oktober als uit bilaterale overleggen met de betrokken stakeholders. Suggesties Expliciteer in het stagepact dat de ondertekenaars gehouden zijn aan het nakomen van de gemaakte afspraken. Voorstel OCW: We verduidelijken dat het stagepact bestuurlijke afspraken omvat die doorwerken in bestaande afspraken. Daarnaast vindt periodiek bestuurlijk overleg plaats over de voortgang en de uitvoering van de afspraken. Maak duidelijk op welke wijze studenten kunnen terugvallen op deze afspraken als school en leerbedrijf afspraken niet nakomen. Voorstel OCW: We expliciteren dat partijen elkaar aanspreken indien niet wordt voldaan aan de bestuurlijke afspraken. In de directe communicatie naar studenten maken we duidelijk hoe de student in deze gevallen kan handelen (bijvoorbeeld in de brief die begin december wordt verstuurd aan alle mbo-studenten). Doel is het uitbannen van stagediscriminatie. Neem in het stagepact op, op welke wijze de ontwikkeling wordt gemonitord. Pagina 1 van 5 Datum 7 oktober 2022 - - Voorstel OCW: De eerste twee jaar van het stagepact wordt het effect van de maatregelen op de tevredenheid van de student onderzocht en gemonitord. Als na twee jaar blijkt dat er geen positieve beweging op gang komt, dan volgt een ijkmoment en worden de maatregelen heroverwogen. Zorg ervoor dat de maatregelen structureel worden ingebed op elke mboinstelling. Maak het stagepact een integraal onderdeel van het beleid van een school. Voorstel OCW: in het stagepact expliciteren dat de afspraken integraal onderdeel uitmaken van het beleid van iedere school. Een landelijk reviewsysteem voor studenten wordt niet gezien als een effectieve maatregel. Voorstel OCW: We zoeken met partners naar een andere manier om studenten een stem te geven in het stageproces. Openstaande discussiepunten Maatregel: Verbeteren van de stagebegeleiding: drie contactmomenten tussen school, student en leerbedrijf per stage, waarvan tenminste twee bij het leerbedrijf. Enerzijds geven MBO Raad en vakbonden aan dat deze maatregel de werkdruk van docenten verhoogt en dat de maatregel teveel op detailniveau is en te weinig rekening houdt met uitzonderingen (zoals snuffelstages of internationale stages). Anderzijds willen docenten deze begeleiding graag doen omdat het docenten zicht geeft op ontwikkelingen in de praktijk en zij hierdoor tijdig het ‘lastige gesprek’ kunnen voeren met leerbedrijven en studenten, bijvoorbeeld over stagediscriminatie. Lijn OCW: drie contactmomenten moet de standaard worden om een student goed te begeleiden, juist dat persoonlijk contact moet beter. Uiteraard zijn uitzonderingen mogelijk als fysieke aanwezigheid niet haalbaar is (bijv. bij internationale stages). Maatregel: Stagematching van eerstejaarsstudenten bij de eerste stageplek op basis van leerwens, tenzij de student dit niet wil. Voornaamste bezwaar, o.a. van JOB en FNV Young & United, is dat stagematching de keuzevrijheid van studenten beperkt. Vanuit JOB en MBO Raad is er aarzeling over de capaciteit van docenten en in hoeverre docenten voldoende tijd hebben om studenten goed te matchen. Lijn OCW: uit onderzoek van KIS blijkt dat stagematching één van de meest effectieve maatregelen is om stagediscriminatie tegen te gaan. We expliciteren keuzevrijheid zodat voor studenten duidelijk is dat zij ook zelf mogen solliciteren of een plaatsing mogen weigeren. Scholen kunnen kwaliteitsmiddelen voor de werkagenda mbo inzetten om ervoor te zorgen dat docenten voldoende tijd hebben voor het matchingsproces. Pagina 2 van 5 Datum 7 oktober 2022 Maatregel: Aanpassen erkenningsreglement SBB; voorwaarde voor (her)erkenning is dat leerbedrijf een werkwijze hebben om eerlijk stagiairs te werven en selecteren, maatregelen neemt om stagediscriminatie te voorkomen en protocol bij (signalen van) discriminatie. SBB en VNO-NCW vinden deze rol niet passen bij SBB omdat SBB volgens hen zo de toezichthoudende rol van de Nederlandse Arbeidsinspectie krijgt. Andere partners benadrukken dat het essentieel is dat leerbedrijven pas erkend worden als zij deze eerste stappen zetten om discriminatie tegen te gaan. Lijn OCW: Met deze maatregel zetten we in op het voorkomen van stagediscriminatie en stellen we vanuit OCW en SBB een sterke sociale norm. We sluiten aan bij de wet van SZW; leerbedrijven worden met die wet al verplicht om een werkwijze te hebben om discriminatie te voorkomen. SBB gaat geen toezicht houden op de wet – dat is aan de arbeidsinspectie – maar is verantwoordelijk voor de kwaliteit van leerbedrijven. 1 Eerlijke werving en selectie en het voorkomen van stagediscriminatie is hier een belangrijk onderdeel van. SBB controleert dit bij het erkennen en herbeoordelen van leerbedrijven. Maatregel: Alle mbo-instellingen hebben een toegankelijk, laagdrempelig meldpunt voor stagediscriminatie en oneigenlijke inzet van stagiairs. 2 Tweede stap is melden bij SBB. Alle partijen steunen een toegankelijk en laagdrempelig meldpunt op de mbo-instelling. Wel is opvolging van de melding en een alternatief voor de student belangrijk (andere stageplek). Volgens JOB moet er een onafhankelijk landelijk meldpunt komen met kennis en expertise. SBB en JOB vinden een meldpunt bij SBB niet goed gepositioneerd. Lijn OCW: Studenten moeten op school terecht kunnen als zij te maken krijgen met uitsluiting op de arbeidsmarkt en een alternatieve stageplek krijgen indien de student zich niet veilig voelt op de stage. 3 We verkennen vanuit OCW waar studenten ook buiten de school terecht kunnen bij stagediscriminatie en in hoeverre het wenselijk is om het meldpunt bij SBB te behouden. Maatregel: Realiseren van voldoende stageplaatsen. Voor iedere student is een stageplaats of leerbaan beschikbaar. Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 7.2.10. Mbo-instellingen kunnen het meldpunt koppelen aan de faciliteit voor klachten die elke mbo-instelling met de invoering van de Wet verbetering rechtsbescherming mbo-studenten moet hebben. 3 Scholen zijn al wettelijk verplicht om een alternatieve stageplek aan te bieden indien het bevoegd gezag en SBB vaststellen dat de beroepspraktijkvorming niet naar behoren zal kunnen plaats vinden (Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 7.2.9.) 1 2 Pagina 3 van 5 Datum 7 oktober 2022 - VNO-NCW geeft aan dat voor bepaalde opleidingen, bijvoorbeeld in sommige sectoren en/of op niveau 2, geen stageplaatsen zijn. Dit heeft te maken met het mindere arbeidsmarktperspectief. Lijn OCW: iedere student die gestart is in zijn opleiding hoort de opleiding te kunnen afronden, daarvoor is een stageplaats nodig. Onderwijsinstellingen hebben de wettelijke plicht om zorg te dragen voor voldoende beschikbare stageplaatsen. 4 Bedrijven hebben hier een maatschappelijke rol. Dit heeft Jacco Vonhoff ook aangegeven tijdens het overleg met u. We kunnen bedrijven wel ondersteunen door deze beter kennis te laten maken met deze doelgroep. Maatregel: Bieden van een passende vergoeding: Iedere student ontvangt een passende vergoeding voor de stage. Deze bestaat minimaal uit een dekkende onkostenvergoeding. Daarbovenop staan in elke cao afspraken over een passende stagevergoeding. Alle partijen steunen deze maatregel. De vakbonden gaven aan hierover graag afspraken te willen maken in CAO’s. JOB en CNV Jongeren geven aan dat de teksten over onkostenvergoeding, stagevergoeding en vergoeding BBL-studenten niet ambitieus genoeg zijn. Het geheel is voor hen te weinig afdwingbaar. Lijn OCW: We kiezen voor de lijn van de bestuurlijke afspraken, waar werkgevers en vakbonden zelf afspraken maken over wat een passende vergoeding is en dit vastleggen in CAO’s. We zijn terughoudend met wetgeving op dit punt. Met de handtekening van alle partijen onder het stagepact, borgen we dat zowel de werkgevers als de vakbonden zich hiervoor inzetten. Aanvullend aandachtspunt De maatregelen tegen stagediscriminatie zijn gericht op de toekomst. In gesprekken met studenten krijgen we terug dat zij vooral willen weten wat er op korte termijn aan dit probleem wordt gedaan. Hier is op dit moment geen passend antwoord op. Daarom is het voorstel om in de communicatie over stagediscriminatie (meer) nadruk te leggen op effectieve sociale normstelling en partijen op te roepen om niet te wachten tot dat de maatregelen van kracht zijn, maar vooral ook nu dit probleem het hoofd te bieden. Proces De komende weken vinden gezamenlijke en bilaterale overleggen plaats met de beoogde ondertekenaars van het stagepact. Het gezamenlijke overleg van 10 oktober krijgt 18 oktober een vervolg. Tijdens dit overleg volgen mogelijk meer suggesties voor aanpassingen van het stagepact. 4 Wet educatie en beroepsonderwijs, artikel 7.2.9, lid 1. Pagina 4 van 5 Datum 7 oktober 2022 Indien nodig volgt voor het Kamerdebat over het mbo van 9 november een bestuurlijk overleg over het Stagepact. Het streven is om het Stagepact samen met de werkagenda mbo medio november te ondertekenen. Pagina 5 van 5 Middelbaar Beroeps Onderwijs TER VOORBEREIDING Aan: MOCW Van 5.1.2.e Datum 6 september 2022 Referentie 33832745 Stagepact en aanpak stagediscriminatie Bijlagen Bijlage 1: Overzicht planning proces Bijlage 2: Voorbereiding digitale deelname sessie Aanleiding Intern OCW afgestemd COM Deze nota is ter voorbereiding op de co-creatie sessie over stagediscriminatie van 15 september in Leeuwarden. U schuift digitaal aan bij de start van deze sessie om het belang van de aanpak van stagediscriminatie en uw betrokkenheid hierbij te benadrukken. Met deze nota wordt u tevens geïnformeerd over de voortgang van de totstandkoming van de aanpak tegen stagediscriminatie en wordt gevraagd of u akkoord gaat met het uitwerken van onderstaande acties. Kernpunten • • • • • • • In bijlage 1 vind u de voorbereiding voor uw digitale deelname aan de cocreatie sessie op 15 september. In de Kamerbrief over de kaders van de Werkagenda mbo heeft u aangekondigd dat het Kabinet, conform het regeerakkoord, een Stagepact sluit met het bedrijfsleven en mbo-instellingen. De aanpak van stagediscriminatie krijgt hierin een nadrukkelijke plek in het kader van kansengelijkheid. De Werkagenda mbo loopt een paar weken vooruit op het Stagepact. In de Werkagenda mbo wordt aangekondigd dat het Stagepact in november wordt gelanceerd. In bijlage 1 vindt u een overzicht van de nadere planning van het proces. In het Stagepact worden o.a. afspraken gemaakt over: o Voldoende stageplekken o Een goede begeleiding van studenten o Een passende stagevergoeding o De aanpak van stagediscriminatie De aanpak stagediscriminatie wordt in co-creatie sessies ontwikkeld met studenten, scholen en leerbedrijven. Ook landelijke partners sluiten aan, waaronder de MBO Raad, SBB, JOB en de werkgeversorganisaties. Over de overige onderdelen van het Stagepact is in het traject van de Werkagenda mbo reeds ambtelijk met partijen gesproken. Op basis van de twee co-creatie sessies die hebben plaatsgevonden in juli zijn voorlopige maatregelen voor stagediscriminatie gedefinieerd. In september volgen nog 3 sessies. We zien dat de opbrengst van de sessies tot nu toe geen echt onorthodoxe maatregelen opleveren. Wel worden er nieuwe voorstellen voor een betere Pagina 1 van 7 Datum 6 september 2022 • • • • aanpak gedaan, die zich met name richten op de driehoek student, stagebegeleider op school en het leerbedrijf. De voorstellen voor nieuwe maatregelen zijn minder vrijblijvend van aard en er is sprake van meer balans tussen de set maatregelen die zich richt op een stimulerende aanpak en die inzetten op een verplichtende aanpak. Voor maximale impact en zicht op het effect van de aanpak wordt voorgesteld om de volgende acties uit te voeren: o Een expertteam een (vrijblijvend) advies laten uitbrengen over de (concept) aanpak stagediscriminatie; o De (concept) aanpak stagediscriminatie in een sessie met (uitsluitend) studenten verder ontwikkelen; o Verbinding tussen plannen van de G4 bij de landelijke aanpak; o Aansluiting bij het wetsvoorstel Toezicht gelijke kansen bij werving en selectie van SZW; o Via monitoring voortgang van stagediscriminatie volgen; o De Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme verzoeken om stagediscriminatie mee te nemen in haar onderzoek. Na de laatste co-creatiesessie in september wordt een set met de meest kansrijke en effectieve maatregelen gebundeld tot de aanpak tegen stagediscriminatie. Hier wordt u over geïnformeerd tijdens de beleidsstaf van 22 september. 1 Hoofdboodschap van de aanpak wordt dat scholen, leerbedrijven en overheid ontwikkelkansen voor mbo-studenten centraal stellen en de barrières die jongeren uitsluiten zoals stagediscriminatie met concrete maatregelen tegengaan. Toelichting Na twee (van de vijf) sessies zien we dat scholen en leerbedrijven aangeven dat zij aan zet zijn. Met ondersteuning van OCW. Dit is een verandering t.o.v. de eerdere agenda tegen stagediscriminatie waar de bal bij de student lag. Ook zijn de maatregelen voor scholen en leerbedrijven minder vrijblijvend van aard en kunnen deze worden onderverdeeld in verplichtende en stimulerende maatregelen. Hieronder volgen de maatregelen die zijn geïnventariseerd in de co-creatie sessies tot nu toe: - Verplichte matching en plaatsing door de school van eerstejaars studenten en leerbedrijf bij de eerste stageplek. - Een verplicht aantal uren contact op de werkvloer tussen stagebegeleider (school), praktijkbegeleider (leerbedrijf) en de student. 1 Er wordt nog bezien of er tijdens de beleidsstaf van 22 september ruimte is om het Stagepact en de aanpak stagediscriminatie te bespreken. Indien dit niet mogelijk is wordt bekeken of er ruimte is tijdens de beleidsstaf van 27 september. Pagina 2 van 7 Datum 6 september 2022 - - Wettelijke verplichting die ziet op het inrichten van een toegankelijke faciliteit/klachtenloket op iedere school die de student helpt en doorverwijst. Inclusief een meld- en ondersteuningsstructuur. Hierbij wordt gekeken naar een mogelijke verbinding met antidiscriminatievoorzieningen bij gemeenten. Aantoonbaar antidiscriminatie beleid expliciet opnemen in de erkenningsvoorwaarden van SBB voor leerbedrijven. Een dergelijke voorwaarde vervolgens ook opnemen in de praktijkovereenkomst (POK) tussen school en leerbedrijf. Standaard verantwoording door het leerbedrijf over het werving-, selectie-, en antidiscriminatie beleid tijdens de vierjaarlijkse herbeoordeling van de erkenning van het leerbedrijf door SBB. De stimulerende maatregelen gaan over: - Sociale normstelling: op alle niveaus actief stelling nemen tegen stagediscriminatie door betrokken partijen en de overheid. Bijvoorbeeld door bijeenkomsten te organiseren om kennisuitwisseling tussen scholen en leerbedrijven te stimuleren waarbij bestuurders zich uitspreken tegen stagediscriminatie en het belang van de aanpak van stagediscriminatie benadrukken. - Deskundigheidsbevordering van stage- en praktijkbegeleiders van scholen over het herkennen van stagediscriminatie en het wegnemen van handelingsverlegenheid. Bijvoorbeeld via trainingen over stagebegeleiding en door het instellen van een landelijke diversiteitsbrigade die ondersteuning biedt. - SBB actieve rol geven bij kennisuitwisseling onder leerbedrijven over het herkennen en tegengaan van stagediscriminatie. Bijvoorbeeld via trainingen over stagebegeleiding en als onderdeel van een landelijke diversiteitsbrigade. - Monitoring met een benchmark waarbij leerbedrijven en scholen die het goed doen positief worden uitgelicht (‘naming en faming’). Een aantal maatregelen vragen om aanvullende financiële impuls. De financiële consequenties worden bij nadere uitwerking doorgerekend en zullen ter besluitvorming aan u worden voorgelegd. Voor maximale impact en zicht op het effect van de aanpak kunnen de volgende aanvullende acties worden uitgevoerd: 1. Expertteam met voorlopers op het gebied van diversiteit en inclusie uit het bedrijfsleven en de overheid (vrijblijvend) advies laten uitbrengen over de (concept) aanpak. Met als doel om witte vlekken in beeld te krijgen. Mogelijk heeft u suggesties voor personen die we namens u kunnen uitnodigen. Er wordt op dit moment gedacht aan de volgende personen: Persoonlijke levenssfeer - bescherming Pagina 3 van 7 Datum 6 september 2022 2. De (concept) aanpak stagediscriminatie in een sessie met (uitsluitend) studenten voorleggen en gezamenlijk verder ontwikkelen om het perspectief van studenten te verankeren in de aanpak. Bij de sessies tot nu toe zijn maar enkele studenten aanwezig, waardoor het perspectief van studenten (in verhouding tot het perspectief van scholen en leerbedrijven) wordt onderbelicht. 2 Door een sessie met uitsluitend studenten te organiseren en hierbij in een veilige sfeer voor studenten te creëren, kan het perspectief van studenten alsnog worden meegenomen. 3. 27% van de mbo-studenten volgt een opleiding in de G4. Deze gemeenten hebben of ontwikkelen beleid tegen stagediscriminatie. Inzet is om deze gemeenten te betrekken bij en te verbinden aan de landelijke aanpak. 4. Aansluiten bij het wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie van SZW. Deze wet verplicht werkgevers en intermediairs om een werkwijze te hebben die gericht is op het voorkomen van discriminatie bij werving en selectie van werknemers, inclusief stagiairs. 3 Dit wetsvoorstel gaat in oktober naar de Kamer. 5. Monitoring: na een nulmeting streefwaarden per (school)jaar vaststellen om voortgang te volgen. 6. De onlangs geïnstalleerde Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme 4 verzoeken om stagediscriminatie mee te nemen in haar onderzoek, daarbij te reflecteren op de aanpak en de regering te adviseren over verbetering van beleid en regelgeving. Gevraagd besluit: Gaat u akkoord met het uitwerken van de bovengenoemde acties? 2 Voor de sessies die nog volgen wordt extra ingezet op aanwezigheid van studenten. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 673, nr. 2. 4 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020-2021, 30 950, nr. 301. Pagina 4 van 7 Datum 6 september 2022 Bijlage 1: voorbereiding digitale deelname co-creatie sessie op 15 september Donderdag 15 september bent u digitaal aanwezig bij de start van de co-creatie sessie in Leeuwarden van 09:00 tot 09:15. Uw deelname onderstreept uw betrokkenheid en het grote belang dat uw hecht aan het voorkomen van uitsluiting van jongeren en creëren van gelijke kansen in het mbo. Er zijn in totaal vijf regionale sessies georganiseerd: in juli hebben sessies plaats gevonden in Zwolle en Maastricht en in september vinden sessies plaats in Amsterdam, Leeuwarden en Rotterdam. Het doel van de sessies is om de landelijke aanpak stagediscriminatie met studenten, stagebegeleiders (scholen) en praktijkbegeleiders (leerbedrijven) te ontwikkelen. Hierbij wordt de regionale context meegenomen en sluiten ook (regionale) vertegenwoordigers van landelijke partners aan (VNO-NCW, SBB, MBO Raad en JOB). Het projectbureau Policy Design Studio begeleid de sessie op basis van design thinking methodiek. Deelnemers bedenken gezamenlijk ideeën en maatregelen om stagediscriminatie aan te pakken en presenteren deze ideeën aan elkaar tijdens de laatste fase van de sessie. U wordt gevraagd om de sessie digitaal te openen. van Policy Design Studio zal bij aanvang van de sessie het woord geven aan u om alle deelnemers kort toe te spreken: • U kunt aangeven dat het voorkomen en tegengaan van stagediscriminatie topprioriteit is voor u en dat de bereidheid van studenten, scholen en leerbedrijven om mee te denken cruciaal is om een effectieve aanpak stagediscriminatie te ontwikkelen omdat ervaringen van studenten en van de praktijk dan worden meegenomen in de nieuwe aanpak. • U kunt aangeven dat de aanpak van stagediscriminatie een gezamenlijke opgave is van scholen, leerbedrijven en overheid, waarbij u open staat voor het gesprek over radicale(re) maatregelen zodat we het probleem bij de wortel kunnen aanpakken. U kunt aangeven dat u innovatieve en nieuwe ideeën om stagediscriminatie te voorkomen en tegen te gaan toejuicht. • U kunt alle deelnemers succes wensen en bedanken voor hun aanwezigheid en betrokkenheid bij de totstandkoming van de landelijke aanpak stagediscriminatie. Persoonlijke levenssfeer - beschermin Hieronder een overzicht van deelnemers aan de sessie: Naam Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - besche Organisatie Friesland College Friesland College Functie Beleidsadviseur Voorzitter College van Bestuur Pagina 5 van 7 Datum 6 september 2022 Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherm Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - besche Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfee Persoonlijke levenssfeer - besch Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherming Persoonlijke levenssfeer - bescherm Friesland College Friesland College Friesland College Friesland College Friese Poort SBB SBB Arriva (leerbedrijf) MentorProgramma Friesland (leerbedrijf) Zorggroep Alliade (leerbedrijf) Gemeente Leeuwarden MBO Raad JOB VNO-NCW/MKB-NL OCW OCW OCW Student Student Student Student Beleidsadviseur Adviseur Adviseur Regiocoördinator Mentor en coördinator niveau ½ studenten Praktijkopleider Beleidsadviseur Projectleider Kennispunt Gelijke Kansen, Diversiteit & Inclusie Beleidsmedewerker Voorzitter MKB Friesland Beleidsmedewerker Beleidsmedewerker Beleidsmedewerker Pagina 6 van 7 Datum 6 september 2022 Bijlage 2: Overzicht planning proces Datum Actie Communicatie 7 – 21 september Co-creatie sessies aanpak stagediscriminatie Mediabericht n.a.v. deelname MOCW aan sessie op 15 september 21 september – 10 oktober Uitwerking Stagepact, (inter)departementale afstemming en ambtelijke afstemming met MBO Raad, JOB, SBB, VNO-NCW, BVMBO, IvhO, NRTO, FNV, CNV Jongeren AOb, VNG en G4 Begin oktober Stagepact voorleggen aan voorlopers op gebied van diversiteit en inclusie voor (vrijblijvend) advies 10 oktober – 1 november Bestuurlijke afstemming over Stagepact tussen landelijke partners en MOCW 14 oktober Vaststelling werkagenda mbo in MR met aankondiging Stagepact in november Half oktober Wetsvoorstel toezicht gelijke kansen bij werving en selectie (SZW) naar de Kamer 20 oktober Feestelijke bestuurlijke ondertekening werkagenda mbo 17 oktober Kamerbrief Stagepact in staf 31 oktober Kamerbrief Stagepact in CWIZO 11 november Kamerbrief Stagepact in Ministerraad en naar Tweede Kamer Persbericht rijksoverheid.nl 14 november Lancering Stagepact: feestelijke bestuurlijke ondertekening en (mini-) conferentie over onderdelen van de aanpak met en voor leerbedrijven, docenten en studenten Mediamoment November februari Implementatie Stagepact waaronder regionale informatiebijeenkomsten N.t.b. Kamerbrief inclusief gerichte communicatie over de werkagenda voor mbostudenten Mediamoment Communicatie gericht op studenten, mbo-instellingen, leerbedrijven, vakbonden en koepels. Communicatie voor scholen, leerbedrijven en studenten via website Rijksoverheid, MBO Raad, JOB, SBB, G4 Pagina 7 van 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b4014326-0536-4acd-a159-875ca0b4bbef
ANTWOORDEN OP REACTIES Te nemen Verkeersbesluit 100 km/uur A10 Amsterdam Juni 2012 Rijkswaterstaat Dienst Noord-Holland INLEIDING Rijkswaterstaat Dienst Noord-Holland heeft met een kennisgeving dd 30 mei 2012 het voornemen te kennen gegeven een verkeersbesluit te nemen voor het wegtraject A10 bij Amsterdam (west), waarbij de maximumsnelheid voor het wegverkeer overdag zal worden gesteld op 100 km/uur. Dit verkeersbesluit zal genomen worden en gepubliceerd op 29 juni 2012 en in werking treden op 2 juli 2012. Belanghebbenden is de mogelijkheid gegeven zich te laten informeren over dit te nemen verkeersbesluit tijdens een informatie-avond op 7 juni 2012 en telefonisch via het Centrum voor Publieksparticipatie (CPP). Tegelijk is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden om tot en met 15 juni 2012 een reactie te geven op het te nemen verkeersbesluit. Dat kon zowel schriftelijk, onder meer via internet bij het Centrum Publieksparticipatie, als mondeling bij de informatie-avond op 7 juni 2012 in Amsterdam. Op het voornemen zijn 129 reacties binnengekomen, waarvan 94 unieke, dat wil zeggen van elkaar verschillende reacties. Ten overvloede wordt opgemerkt dat de reacties niet formeel zijn; er is hier geen sprake van zienswijzen of bezwaren. Pas na publicatie van het verkeersbesluit is gelegenheid tot (formeel) het indienen van bezwaren en daarna het instellen beroep bij de rechtbank. Deze nota ‘Antwoorden op reacties’ is opgesteld naar aanleiding van de ontvangen reacties op het voornemen. De nota is thematisch opgezet, dat wil zeggen dat reacties niet geheel letterlijk zijn overgenomen, maar dat reacties met eenzelfde strekking zijn gebundeld en dat per thema een antwoord is gegeven. Deze thema’s zijn: 1. Procedure 2. Milieu 3. Verkeersveiligheid 4. Reistijd Voorzover afzonderlijke reacties zijn weergegeven, zijn deze geanonimiseerd gepresenteerd ter bescherming van de privacy van indieners. 1- PROCEDURE REACTIE 1.1 Omwonenden geven aan dat de procedure onduidelijk is voor direct betrokkenen. De website van CPP is hier niet duidelijk over. Nergens op de website of in de advertentie staat op grond van welke artikelen van de Awb - of welke andere wet of regeling dan ook – een reactie mag worden ingediend. Dat is m.i. een onoverkomelijk omissie. Het dient vooraf voor iedereen bekend te zijn welke procedure wordt gevolgd. Gezien de maatschappelijke onrust en de grote impact op de gezondheid van betrokkenen, is een procedure waarbij pas formeel bezwaar kan worden nadat de maatregel als is ingevoerd, geen passende procedure. ANTWOORD 1.1 Zoals gebruikelijk is bij het nemen van verkeersbesluiten, is gelet op het regionale karakter ervan, geen formele voorbereidingsprocedure (afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht) toegepast. Wettelijk wordt een dergelijke procedure ook niet voorgeschreven. Dit betekent dat de reguliere bezwaarschriftenprocedure van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is. Dit wordt ook in het besluit tot uitdrukking gebracht. Uit het oogpunt van publieksvriendelijkheid is aan omwonenden de gelegenheid geboden om vooraf informatie in te winnen over de aankomende snelheidsverhoging en is hen de gelegenheid geboden om hierover vragen te stellen. Reacties die hieruit naar voren zijn gekomen, zijn tevens betrokken in de besluitvorming. REACTIE 1.2 Aangegeven is dat informatiebron [4], het onderzoek van Grontmij een concept-rapport is en daarmee niet goedgekeurd noch gevalideerd. ANTWOORD 1.2 De aangegeven informatiebron van Grontmij staat als verwijzing in het rapport “Verhoging maximumsnelheid 80 km/uur zones naar 100 km/uur – Effecten op luchtkwaliteit” [november 2011]. Op bladzijde 27 staat het rapport “Milieuonderzoek uitrol 130 km/uur. Fase 2. Grontmij/DVS.18 oktober 2011. Concept” genoemd. Navraag leert dat het Grontmij/DVS rapport in november 2011 definitief is vastgesteld. De resultaten en conclusies op basis van dit document zijn voor het concept en de definitieve versie niet verschillend. Overigens vond de inloopavond niet plaats in het kader van een formele inspraakprocedure. Wel waren de relevante rapporten beschikbaar en is daar op verzoek nadere toelichting op gegeven. Voor zover gewenst kon een kopie van het (definitieve) rapport worden ontvangen danwel worden nagestuurd. In het kader van de daadwerkelijke formele bezwaarschriftenprocedure, zijn de relevante onderzoeksrapporten tijdig en in definitieve vorm openbaar. REACTIE 1.3 Belanghebbende vindt dat er geen inzichtelijke afweging wordt gemaakt tussen baten en lasten, voordelen en nadelen. Van de overheid mag deze zorgvuldige afweging verwacht worden, zodat betrokkenen op een goede manier kunnen inspreken/reageren. ANTWOORD 1.3 In het verkeersbesluit wordt de afweging tussen voordelen en nadelen van de snelheidsverhoging naar 100 km/h zichtbaar gemaakt. Voor dit soort verkeersbesluiten wordt geen uitgebreide kosten/baten analyse opgesteld. Voorts verwijs ik u naar het antwoord op reactie 4. REACTIE 1.4 Een aantal omwonenden geeft aan dat de waarde van de woningen (die toch al gekelderd is) er niet op vooruit gaat door deze actie en dus financieel benadeeld wordt. ANTWOORD 1.4 Het is zeer moeilijk een direct verband aan te tonen tussen het nemen van een verkeersbesluit als deze en de ontwikkeling van huizenprijzen in aanliggende wijken, omdat verandering in huizenprijzen van veel (rationele en irrationele) factoren afhangt. Indien een eigenaar van een woning financiële schade meent te lijden dat direct is terug te voeren op dit besluit, kan door hem een beroep worden gedaan op de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999. 2- MILIEU REACTIE 2.1 Veelvuldig is aangegeven dat, ondanks dat de luchtkwaliteit de laatste jaren verbeterd is, de toename van luchtvervuiling en geluidstoename ten gevolge van de snelheidsverhoging, een negatief effect hebben op de gezondheid van omwonenden. Wanneer de maximumsnelheid omhoog gaat van 80 naar 100 km/h zal, door een verhoogde uitstoot van fijn stof een negatief effect op de gezondheid van de inwoners van Amsterdam het gevolg zijn. Aangegeven wordt dat uit de berekeningen van RWS blijkt dat de luchtkwaliteit slechter wordt door de verhoging van de maximumsnelheid op de A10 West. Deze extra uitstoot is volgens RWS geen probleem omdat de luchtkwaliteit op termijn (2015) toch onder de grenswaarden komt. Ook als RWS hiermee gelijk krijgt gaat het hier om een onnodige verslechtering die wel degelijk effecten heeft op de luchtkwaliteit in mijn leefomgevi ng. Bovendien gaat RWS er hierbij aan voorbij dat de wettelijke norm die nagestreefd wordt geen gezondheidsnorm is, maar een compromis wat op termijn door strengere normen vervangen zal worden. Door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) wordt een veel lagere norm nagestreefd. Voor fijnstof bestaat geen veilige ondergrens, minder uitstoot is altijd beter. Recente onderzoeken wijzen juist uit dat het verkeer de meest schadelijke componenten fijnstof uitstoot. ANTWOORD 2.1 De afgelopen jaren is mede door succesvol (bron)beleid de luchtkwaliteit in Nederland aanzienlijk verbeterd, ook op en langs de ringwegen van de grote steden. Dat komt onder meer doordat de Europese Unie steeds strengere emissie-eisen voor het verkeer vaststelt. Nieuwe voertuigen worden daardoor steeds schoner. Doordat het wagenpark continue vernieuwt, wordt het verkeer dus schoner. De meetresultaten van het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit, in beheer van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), bevestigen deze dalende trend van de luchtverontreiniging. De afgelopen jaren is de emissie door het wegverkeer van de meest relevante componenten van luchtverontreiniging, fijn stof en stikstofdioxide, sterk afgenomen De verhoging van de snelheid van 80 km/h naar 100 km/h heeft slechts een beperkte invloed op de luchtkwaliteit. Met het uitgevoerde onderzoek is aangetoond dat de luchtkwaliteit rond de betreffende wegvakken ook na het ingaan van het nieuwe snelheidsregime voldoet aan de grenswaarden uit de Wet Milieubeheer zoals die voor NO2 vanaf januari 2015 gaan gelden en dat tevens voldaan wordt aan de grenswaarde voor PM10 zoals die sinds juni 2011 van kracht is. Overigens geldt tot 2015 voor 3 3 NO2 een jaargemiddelde grenswaarde van 60 µg/m in plaats van 40 µg/m . De verhoging van de maximumsnelheid wordt ingegeven door het feit dat de huidige snelheid van 80 km/h op Rijkswegen een afwaardering betekend van het hoofdwegennet. Door de maximumsnelheid op de A10 overdag weer naar 100 km/h te verhogen sluit de maximumsnelheid op dit autosnelwegtraject weer beter aan bij de verwachtingen van de automobilist en bij de maximumsnelheid die op het overgrote deel van de autosnelwegen rond de grote steden geldt (zie ook het antwoord bij reactie 4). De luchtkwaliteit in Nederland wordt continue gemeten met het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit. Mede op basis van deze meetresultaten worden de te hanteren uitgangspunten voor de rekenmodellen jaarlijks gevalideerd en zo nodig bijgesteld. Zodoende mag verwacht worden dat de berekende waarden voor de toekomstige luchtkwaliteit overeen zullen komen met de toekomstig te meten waarden. Naast dat de berekeningen aantonen dat grenswaarden als gevolg van de snelheidsverhoging niet worden overschreden, wordt de snelheidsverhoging meegenomen in de jaarlijkse monitoring van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Dit programma ziet er op toe dat tijdig en blijvend wordt voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Ten aanzien van geluid heeft toetsing aan de nieuwe wetgeving SWUNG (zoals opgenomen in de Wet milieubeheer) plaatsgevonden. Daaruit is gebleken dat op alle referentiepunten in 2012, voldaan wordt aan de wettelijke norm, te weten het betreffende geluidproductieplafond (GPP). Het voldoen aan de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit en het wettelijk kader voor geluid is een effectieve wijze om de gezondheid van mensen te beschermen. Bij het vaststellen van deze waarden zijn gezondheidsrisico’s al meegenomen, zodat effecten op de gezondheid hiermee in belangrijke mate worden voorkomen. Desondanks kan niet worden voorkomen dat in de directe nabijheid van de snelweg sprake kan zijn van overlast door bijvoorbeeld stof op ramen of kozijnen, De wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit zijn in Europees verband vastgesteld, mede op basis van adviezen van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Met de nieuwe geluidswet (SWUNG) worden door middel van geluidproductieplafonds harde grenzen gesteld aan de geluidproductie door het wegverkeer. Hiermee worden omwonenden beter beschermd dan onder de huidige Wet geluidhinder. REACTIE 2.2 Aangegeven is dat omwonenden zich zorgen maken over de nadelige gevolgen van de voorgenomen snelheidsverhoging voor de luchtkwaliteit en dus ook voor de gezondheid van de inwoners van Amsterdam. In het bijzonder van de 40 duizend Amsterdammers die langs de A10 in Amsterdam-West wonen. Daarbij is gevraagd om de milieueffecten van de snelheidsverhoging gedegen te onderzoeken, met name op de achtergrondconcentraties. ANTWOORD 2.2 In een brief van 8 februari 2012 (IEM/BSK-2012/2350) aan de wethouder Verkeer, Vervoer en Infrastructuur van Amsterdam heeft de minister aangegeven de onderzoeken naar de effecten van de snelheidsverhoging van de A10 West zorgvuldig te hebben uitgevoerd. Daarbij heeft zij gebruik gemaakt van de wettelijk vastgestelde methode. Daarom ziet zij geen noodzaak tot aanvullend onderzoek. Op verzoek van de minister heeft het RIVM, een gevoeligheidsanalyse uitgevoerd naar de effecten van de landelijke snelheidsverhoging op de achtergrondconcentraties NO2 in de grote steden in de Randstad. Deze gevoeligheidsanalyse is opgenomen in de GCN rapportage 2012 die op 19 juni 1 jl. is gepubliceerd . Het RIVM komt op basis van deze gevoeligheidsanalyse tot de conclusie dat het effect van de landelijke snelheidsverhoging op de grootschalige concentraties in de Randstad verwaarloosbaar is. De toename van de totale emissies door de verhoging van de maximumsnelheid leidt volgens het 3 RIVM tot een toename van de grootschalige NO2-concentraties van minder dan 0,04 µg/m in Utrecht 3 en Rotterdam en minder dan 0,02 µg/m in Amsterdam en Den Haag. Dit komt doordat er zo goed als geen permanente snelheidsverhogingen in de Randstad zijn gepland. Er kan worden geconstateerd dat dit gaat om zeer kleine waarden in relatie tot de grenswaarde (voor de concentratie NO2 bedraagt 3 deze 40,5 µg/m ) en de schommelingen die onder invloed van een veelheid aan factoren van jaar op jaar optreden in de grootschalige concentraties. Het effect van de concentratieverhoging levert naar verwachting van het RIVM geen of hooguit in uitzonderlijke gevallen extra overschrijdingen op van grenswaarden in steden. REACTIE 2.3 Belanghebbende geeft aan bedenkingen te hebben betreffende onder meer de gevolgen die de snelheidsverhoging heeft voor de gezondheid van de inwoners van Amsterdam, met name die in Amsterdam West. Uit onderzoek van de GGD en Universiteit Utrecht uit 2008 blijkt dat de snelheidsverlaging destijds tot een significante afname van vooral de concentraties fijn stof en roet hebben geleid. Het verhogen van de maximumsnelheid zal dus leiden tot hogere concentraties fijn stof, stikstofdioxide en roet in een gebied waar de luchtkwaliteit al slecht is. Metingen op locatie (op enkele meters afstand van woningen aan de A10) van de GGD Amsterdam laten zien dat de toekomstige norm voor stikstofdioxide nog ruimschoots overschreden wordt: de gemiddelde concentratie was in 2011 55 ~g/m3. daar waar de norm (vanaf 2015) is gesteld op 40 ~g/m3. De gemeten waarden voor fijn stof liggen maar licht onder de norm. 1 Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2012, RIVM, 19 juni 2012. De rapportage is te downloaden van de website van het RIVM. ANTWOORD 2.3 Nederland heeft van de Europese Commissie tot 1 januari 2015 derogatie gekregen om aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit te voldoen. Met metingen kan alleen achteraf aangegeven worden wat op een specifiek moment op een specifieke plaats de luchtkwaliteit is. Daarnaast zijn metingen onder meer onderhevig aan invloeden van het weer. Daarnaast kan alleen na verloop van een aantal jaren de invloed van de weergesteld op de metingen bepaald worden. Om beleid te kunnen voeren dat erop toeziet dat in 2015 in heel Nederland aan de luchtkwaliteitseisen voldaan wordt moeten berekeningen gebruikt worden. Hiervoor zijn de reken- en onderzoeksmethoden gebruikt zoals omschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, die onderdeel uitmaakt van de Wet milieubeheer. Voorts worden met het Landelijke Meetnet Luchtkwaliteit de rekenmodellen jaarlijks naar de laatste ontwikkelingen aangepast. Een trend die bij metingen wordt waargenomen komt altijd weer in de berekeningen terug. Uit de berekeningen die door Rijkswaterstaat gedaan zijn blijkt dat met een verhoging van de maximumsnelheid op de A10 West naar 100 km/h aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit voldaan wordt. Deze berekening is bovendien uitgevoerd voor 100 km/h gedurende het gehele etmaal, terwijl de maximumsnelheid van 100 km/h alleen overdag zal gelden. Hierbij is dus sprake van een worst case benadering. REACTIE 2.4 Een aantal reacties betrof vermeende fouten of inconsistenties in de onderzoeksrapporten van Rijkswaterstaat over de onderwerpen lucht en geluid. ANTWOORD 2. 4 De onderzoeksrapporten, die bijlage zullen zijn bij het te nemen verkeersbesluit, zijn zorgvuldig opgesteld door diverse externe adviesbureaus. De rapporten hebben verschillende toetsrondes doorlopen. Voorzover er onnauwkeurigheden voorkwamen, zijn deze verbeterd. Uiteraard zal Rijkswaterstaat de rapporten nogmaals toetsen op de aangehaalde punten. Waar nodig zal het besluit worden aangepast. REACTIE 2.5 Verder bestaat er volgens omwonende enige inconsistentie tussen het voornemen van de minister en het akoestisch onderzoek op referentiepunten voor A10 km 21.2 tot km 27.2. Volgens dit rapport gelden er andere tijden voor de term ‘overdag’, namelijk vanaf 07.00 uur terwijl de minister voorstelt om de hogere snelheid om 06.00 uur te laten ingaan. In de redenering dat de snelheid overdag omhoog kan, past een begintijd van 07.00 uur beter dan 06.00 uur. Het uur van 06.00 tot 07.00 uur hoort nog bij de nacht, waarvoor een toeslag van 10 dB geldt. Daarom kan een hogere snelheid beter vanaf 07.00 worden ingevoerd. ANTWOORD 2.5 Naar aanleiding van de reactie is het akoestisch onderzoek aangepast. Het aanvangstijdstip van de snelheidsverhoging van 06.00 uur wordt nu in het geluidrapport beschreven. De inconsistentie tussen het besluit en het onderzoek is hiermee opgeheven. REACTIE 2.6 Omwonende geeft aan dat er geen geluidsschermen zijn geplaatst in het verleden vanwege de snelheidsverlaging naar 80 km per uur. Nu gaat de snelheid naar 100 km en om die reden zouden ter hoogte van de Lelylaan geluidsschermen moeten worden geplaatst. ANTWOORD 2.6 Binnenkort treedt de nieuwe geluidwetgeving (ook aangeduid als SWUNG) in werking. Hiermee worden zogenoemde geluidproductioeplafonds geïntroduceerd. Met deze plafonds worden harde grenzen gesteld aan de geluidproductie door het wegverkeer. De plafonds moeten ook continu worden nageleefd. Daartoe bevat SWUNG ook een monitoringssystematiek. Jaarlijks wordt de werkelijke geluidproductie getoetst aan het geluidproductieplafond. Als een plafond overschreden dreigt te worden, moeten op basis van een wettelijk vastgesteld doelmatigheidscriterium geluidreducerende maatregelen overwogen worden. Hierbij valt te denken aan het plaatsen van schermen of het aanbrengen van dubbellaags ZOAB. Dit geldt ook voor de A10 ter hoogte van de Lelylaan. Uit het onderzoek is gebleken dat er bij snelheidsverhoging op de A10 West naar 100 km/h overdag nu en binnen enkele jaren geen investeringen noodzakelijk zijn in geluidreducerend maatregelen, dus ook niet bij de Lelylaan. Mocht in een later jaar alsnog het geluidproductieplafond zijn bereikt, treedt de (hierboven beschreven) SWUNG-systematiek in werking en worden, mits doelmatig, geluidreducerende maatregelen overwogen. 3- VERKEERSVEILIGHEID REACTIE Het gedeelte op de A10 West is vrijwel altijd druk en relatief smal (geen mogelijkheid van spitsstrook). Door de 80 km/h limiet blijven mensen beter in hun baan, de snelheid is gelijkmatiger en nodigt minder uit tot gevaarlijke inhaal- of uitvoegmanoeuvres. Verhoging maximumsnelheid leidt tot nog gevaarlijker situatie ten hoogte van Haarlemmerweg waar vaak de auto's al stilstaan voor de uitvoegstrook ANTWOORD De voorgenomen snelheidsverhoging betreft de verhoging van de maximumsnelheid overdag tot 100 km/h. Het betreffende traject heeft een ontwerpsnelheid van 100 km/h. Dit betekent dat het traject voldoende kwaliteit biedt om het verkeer bij een maximumsnelheid van 100 km/h veilig en confortabel af te wikkelen. Ook beschikt het traject over vier sterren in de RPS-score (Road Protection Score) in Euro-RAP. Door de aanwezige trajectcontrole zal de de feitelijke rijsnelheid lager uit zal komen dan in oorspronkelijke situatie van 100 km/h (van vóór 2005). Bovendien is het verkeer homogener bij een trajectcontrole: rustiger verkeersbeeld, minder weven en inhalen en dus ook veiliger. Met een maximumsnelheid van 100 km/h is de verkeersveiligheid op het traject voldoende geborgd. 4- REISTIJD REACTIES Omwonenden en weggebruikers geven aan dat de reistijdwinst die bereikt wordt door de verhoging van de maximumsnelheid minimaal is. Het traject bestaat uit enkele kilometers, waardoor de reistijd maximaal 1 minuut afneemt. In de rapporten die dit plan onderbouwen staat echter geen voorspelling van de toename van de gemiddelde snelheid. Blijkbaar is de verkorting van de daadwerkelijke reistijd geen beleidsdoel, maar gaat het erom dat de automobilist niet langer belemmerd mag worden door een in hun ogen te lage maximumsnelheid. Het gevoel van de automobilist is hierin dus belangrijker dan de gezondheid van de omwonenden. ANTWOORD Met de snelheidsverhoging naar 100 km/h neemt de reistijd af en wordt beter aangesloten bij de beleving van de automobilist. Op die manier kot het kabinet met deze verhoging van de maximumsnelheid tegemoet aan een maatschappelijke wens. Ook sluit een maximumsnelheid van 100 km/h aan op dezelfde maximumsnelheid die op het overgrote deel van de autosnelwegen rond de grote steden geldt. Voorts wordt ook bij een maximumsnelheid van 100 km/h voldaan aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het voldoen aan de wettelijke eisen voor luchtkwaliteit en geluid is een effectieve wijze om de gezondheid van mensen te beschermen; effecten op de gezondheid worden hiermee in belangrijke mate voorkomen. De maximumsnelheid op de Nederlandse autosnelwegen is in het algemeen 100 km/h of 120 km/h en per 1 september a.s. 130 km/h. Bij uitzondering kan de maximumsnelheid op een autosnelwegtraject ook 80 km/h zijn. De zogenoemde 80 kilometerzones, waarvan de A10 West er één van is, zijn een 2 aantal jaren geleden ook als zodanig ingesteld. In haar brief aan de Tweede Kamer van 20 april 2001 heeft de toenmalige minister van Verkeer en Waterstaat aangegeven dat een structurele oplossing van luchtkwaliteitknelpunten in stedelijke gebieden langs autosnelwegen ingrijpend, kostbaar en alleen op de lange termijn haalbaar zou zijn. De Minister heeft voorts aangegeven dat ook voor de korte termijn gezocht diende te worden naar mogelijke maatregelen om de luchtkwaliteit te verbeteren. De instelling van de 80 kilometerzones was derhalve niet bedoeld als een structurele oplossing. 2 Tweede Kamer, Kamerstukken vergaderjaar 2000-2001, 27 408, nr. 26
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2638f70d-b839-46c1-bdb8-7bf52c6a724e
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 34 550 XVII Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2017 Nr. 38 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 14 november 2016 Met deze brief licht het kabinet toe hoe het in 2017 invulling geeft aan de motie met Kamerstuk 34 550 XVII, nr. 26 d.d. 10 november 2016 van het lid Van Laar over een fonds voor de bestrijding van kinderarbeid. De motie vraagt het kabinet een bedrag van EUR 10 miljoen vrij te maken «om organisaties en bedrijven te helpen kinderarbeid te bestrijden». De komende jaren zal het kabinet tenminste 10 miljoen besteden aan de bestrijding van kinderarbeid. In 2017 is dit als volgt opgebouwd: – Via een amendement van de leden Van Laar en Van Veldhoven (Kamerstuk 34 300 XVII, nr. 17) op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking van 2016 is een fonds ter bestrijding van kinderarbeid in het leven geroepen waarvoor eenmalig EUR 5 miljoen is vrijgemaakt. Op 11 november jl. is het subsidiebesluit van dit fonds gepubliceerd in de Staatscourant.1 Van deze gereserveerde EUR 5 miljoen voor het fonds wordt EUR 1 miljoen besteed in 2016 en EUR 4 miljoen besteed in 2017. – Uit het Mensenrechtenfonds – zowel centraal als via de ambassades – wordt EUR 1 mln besteed aan projecten ter bestrijding van kinderarbeid. – Uit het SRGR budget wordt EUR 3 miljoen ingezet voor de strijd tegen kinderprostitutie via de SRGR-alliantie van Terre des Hommes, Plan Nederland, ECPAT-Defence for Children, Free a Girl en ICCO Alliantie. – Het kabinet zal het fonds in 2017 eenmalig aanvullen met EUR 2 miljoen uit de hoger dan geraamde rente inkomsten van het lokale valutafonds The Currency Exchange. 1 kst-34550-XVII-38 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2016 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2016–60276.pdf Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 550 XVII, nr. 38 1 Voor de meerjarige financiering in de komende jaren komen dezelfde middelen en programma’s in aanmerking als voor 2017. Het kabinet zal u hierover in het voorjaar informeren. Het kabinet zal vanaf 2017 de uitgaven voor de bestrijding van kinderarbeid integraal in de HGIS-nota presenteren. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 550 XVII, nr. 38 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/02e94a6f-266a-44f3-b7ba-7d9f50b29a79
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 21 501-02 Raad Algemene Zaken en Raad Buitenlandse Zaken Nr. 1759 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR BUITENLANDSE HANDEL EN ONTWIKKELINGSSAMENWERKING Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 mei 2017 Hierbij bied ik u het verslag aan van de Raad Buitenlandse Zaken over Handel (RBZ) van 11 mei 2017 (Kamerstukken 21 501-02 en 31 985, nr. 1747). Conform de toezeggingen tijdens het AO van 9 mei 2017 ter voorbereiding van de Raad Buitenlandse Zaken over Handel, ontvangt u nadere informatie over de monitoring door de Europese Commissie van suikerplantages in Cambodja, en de kabinetsappreciatie van het reflectiepaper van de Europese Commissie getiteld Harnessing Globalisation dat op 10 mei 2017 is gepubliceerd. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, E.M.J. Ploumen kst-21501-02-1759 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 21 501-02, nr. 1759 1 RAAD BUITENLANDSE ZAKEN HANDEL 11 MEI 2017 Op 11 mei 2017 vond onder Maltees voorzitterschap de Raad Buitenlandse Zaken (RBZ) over Handel plaats in Brussel. Op de agenda stonden de nieuwe antidumpingmethodologie, de autonome handelsmaatregelen voor Oekraïne, de voorbereiding van de 11e Ministeriële Conferentie van de Wereldhandelsorganisatie (WTO), verbetering van de implementatie van handelsakkoorden en het reflectiepaper Harnessing Globalisation van de Europese Commissie. Nieuwe Antidumpingmethodologie Tijdens de RBZ Handel spraken Ministers hun steun uit voor de Raadspositie ten aanzien van de herziening van de antidumpingmethodologie waarover op 3 mei 2017 overeenstemming is bereikt in het comité van permanente vertegenwoordigers (COREPER). De Raad is daarmee klaar voor de triloogonderhandelingen met het Europese parlement en de Commissie over de nieuwe antidumpingmethodologie. Veel lidstaten gaven daarbij aan tevreden te zijn dat het nieuwe voorstel voldoet aan de internationaalrechtelijke verplichtingen van de WTO, terwijl het tevens zorgt dat de mate van bescherming voor de Europese industrie intact blijft. De verwachting is dat het Europese parlement in haar sessie van 31 mei-1 juni haar positie zal vaststellen. Daarna kunnen de triloogonderhandelingen van start gaan. Commissaris Malmström sprak de hoop uit dat er snel een overeenstemming wordt bereikt in de triloog tussen Raad, Commissie en het Europese parlement met het oog op de zaak die China bij de WTO heeft aangespannen tegen de huidige antidumpingmethodologie. Autonome handelsmaatregelen Oekraïne De Europese Commissie lichtte tijdens de RBZ Handel nogmaals haar voorstel toe om extra handelspreferenties te verlenen aan Oekraïne. De preferenties zijn er op gericht Oekraïne economisch te steunen en hebben volgens de Europese Commissie geen grote gevolgen voor de Europese economie. In het voorstel van de Commissie van oktober 2016 is de mogelijkheid opgenomen om vrijwaringsmaatregelen te nemen wanneer de invoer van de betreffende producten uit de Oekraïne te groot zou worden. De Commissie ging in op de amendementen op het voorstel, zoals op 4 mei 2017 aangenomen door het internationale handelscomité van het Europese parlement (INTA). Volgens de Commissie beperken deze amendementen het pakket aanzienlijk. Een groot aantal lidstaten sprak steun uit voor het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Enkele lidstaten spraken zorgen uit over de impact van het voorstel op specifieke landbouwsectoren in de Europese Unie. Nederland steunt het oorspronkelijke Commissievoorstel, omdat hierdoor op zinvolle wijze een bijdrage wordt geleverd aan het versterken van de Oekraïense economie. Voorbereiding van de 11e WTO Ministeriële Conferentie De Commissie lichtte de stand van zaken toe rondom de voorbereidingen van de 11e WTO Ministeriële Conferentie, die van 11 tot en met 14 december 2017 zal plaatsvinden in Buenos Aires, Argentinië. Op dit moment onderhandelt de Commissie over verschillende onderwerpen, waaronder landbouwsteun, visserijsubsidies, e-commerce en binnenlandse regelgeving. Het is te vroeg om aan te geven op welke onderwerpen verder ingezet gaat worden voor een onderhandelingsresultaat bij de Ministeriële Conferentie in december. De verwachting is dat er na de zomer een nadere selectie wordt gemaakt. Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 21 501-02, nr. 1759 2 Verschillende lidstaten, waaronder Nederland, namen het woord om steun uit de spreken voor de Wereldhandelsorganisatie, met name in het licht van toenemend wereldwijde protectionisme. Een grote doorbraak wordt niet verwacht tijdens de Ministeriële Conferentie, maar alle lidstaten en de Europese Commissie zijn voorstander van het maken van afspraken op eerder genoemde deelterreinen. Betere implementatie handelsakkoorden Tijdens de RBZ Handel lichtte de Europese Commissie haar initiatief toe om de implementatie van handelsakkoorden te verbeteren door betere voorlichting aan het Europese bedrijfsleven en een betere naleving van de afspraken door onze partnerlanden in handelsakkoorden. De Europese Commissie zet in dit proces in op intensieve samenwerking met lidstaten, het Europese parlement, het bedrijfsleven en koepelorganisaties en andere stakeholders. Dit initiatief werd door alle lidstaten unaniem gesteund. Een aantal lidstaten, waaronder Nederland, vroegen daarbij om bijzondere aandacht voor een betere implementatie van duurzaamheidshoofdstukken in handelsakkoorden. Investeringsbeschermingsovereenkomst EU-Myanmar De Europese Commissie gaf aan dat een akkoord over de investeringsbeschermingsovereenkomst met Myanmar snel kan worden afgesloten. De Europese Commissie gaf tegelijkertijd aan zich zorgen te maken over de mensenrechtensituatie in Myanmar. De Commissie schatte in dat het akkoord een positieve invloed zal hebben op de mensenrechtensituatie in het land. Een aantal landen gaf aan dat het aanhalen van de banden met Myanmar de beste manier is om de mensenrechtensituatie te verbeteren. De Europese Commissie antwoordde in te zullen zetten op spoedige afronding van de onderhandelingen. Handelsrelaties Chili, Nieuw Zeeland en Australië De Europese Commissie gaf aan spoedig te willen starten met de onderhandelingen over de modernisering van het EU-Chili handelsakkoord en nieuwe handelsakkoorden met Australië en Nieuw-Zeeland. De concept-onderhandelingsmandaten voor deze onderhandelingen worden voor de zomer verwacht. Een klein aantal lidstaten gaf aan landbouwgevoeligheden te hebben. Reflectiepaper Harnessing Globalisation De Europese Commissie presenteerde haar reflectiepaper Harnessing Globalisation dat op 10 mei is gepubliceerd.1 Het paper gaat in op recente ontwikkelingen rondom globalisering en bespreekt een aantal mogelijke beleidsopties ten aanzien van globalisering. De kabinetsappreciatie van het paper is in de bijlage opgenomen2. Omdat het paper slechts zeer kort voor de RBZ Handel verscheen, is er niet inhoudelijk over het paper gesproken tijdens de Raad. Een klein aantal lidstaten nam het woord om het paper te verwelkomen. De meeste van hen spraken zich uit tegen protectionisme en voor structurele economische hervormingen om globalisering in goede banen te leiden. 1 2 https://ec.europa.eu/commission/sites/beta-political/files/reflection-paper-globalisation_en.pdf Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 21 501-02, nr. 1759 3 Consensus on Development Op verzoek van Hongarije is ook kort gesproken over de EU Consensus on Development.3 Hongarije gaf daarbij aan nog niet akkoord te kunnen gaan met de tekst van 10 mei 2017, maar sprak de hoop uit dat er op korte termijn een uitkomst kon worden gevonden. EU monitoring suikerplantages Cambodja Tijdens het Algemeen Overleg van 9 mei 2017 ter voorbereiding op de RBZ Handel is toegezegd nadere informatie te delen over de EU-monitoring van suikerplantages in Cambodja. Als Minst Ontwikkeld Land (MOL) ontvangt Cambodja handelspreferenties in het kader van het Alles behalve Wapens-initiatief (Everything but Arms – EBA). Dit is een regeling onder het Algemeen Preferentieel Stelsel (APS). Onder deze handelspreferenties kan Cambodja allerlei goederen, waaronder suiker, tarief- en quotavrij invoeren in de EU4. Bij de economische exploitatie van suikerplantages in Cambodja is landonteigening echter een zorgpunt. Vanuit de EU wordt er al langere tijd druk op de Cambodjaanse regering uitgeoefend om de rechten (voortkomend uit internationale conventies) van de Cambodjaanse burgers te beschermen en de relevante wetgeving inzake grondbezit op transparante en billijke wijze te implementeren. Zo is de EU in 2014 met de regering van Cambodja een interministeriële werkgroep overeengekomen om landdiscussies in de suikersector te ondersteunen. Prioriteit van deze werkgroep lag bij het ontwikkelen van een methodologie of beoordelingskader om de klachten over landonteigening van de verschillende getroffen gemeenschappen te kunnen beoordelen. Deze methodologie zou moeten eiden tot eerlijke compensatie van getroffen personen of gemeenschappen enis in september 2015 formeel voorgesteld aan de regering van Cambodja. Vooruitgang op dit onderwerp blijft één van de hoogste politieke prioriteiten in de betrekkingen van de EU met de regering van Cambodja. Tijdens de bijeenkomst van de Economische Ministers van ASEAN op 10 maart 2017 is dit benadrukt door Europees Commissaris Malmström in gesprek met de Cambodjaanse Minister van Handel H.E. Pan Sorasak. Begin mei 2017 heeft DG Trade een missie in Cambodja georganiseerd om met de Cambodjaanse regering door te praten over de ontwikkelde methodologie en de voortgang op dit dossier. Naast de druk die wordt uitgeoefend op de Cambodjaanse regering, is de EU tevens één van de grootste donoren in Cambodja waar het gaat om de versterking van de capaciteit van het Cambodjaanse maatschappelijk middenveld om mensenrechten verder ter bevorderen en beschermen. Veel van deze steun is rechtstreeks gericht op landrechten, met inbegrip van steun aan gemeenschappen die worden getroffen door landonteigening en het verstrekken van juridische steun aan landactivisten. 3 https://ec.europa.eu/europeaid/sites/devco/files/communication-proposal-new-consensusdevelopment-20161122_en.pdf 4 Momenteel is Cambodja volgens de cijfers een kleine exporteur van suiker naar de EU. Het aandeel van Cambodja in de totale EU-suikerimport bedraagt 0,1 procent. Volgens de laatste beschikbare cijfers exporteerde Cambodja 3.800 ton suiker in de eerste 10 maanden van 2016 (zie ook eurostat). Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 21 501-02, nr. 1759 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/24adfb17-206f-4a8e-b717-6be282bb4616
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 35 650 XVII Wijziging van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking voor het jaar 2020 (wijziging samenhangende met de Najaarsnota) Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING Ontvangen 30 november 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 1 INHOUDSOPGAVE A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL 3 B. BEGROTINGSTOELICHTING 4 1 Leeswijzer 4 2 2.1 Beleid Overzicht belangrijke uitgaven- en ontvangstenmutaties 5 5 3 Beleidsartikelen Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen Artikel 2: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat Artikel 3: Sociale vooruitgang Artikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling Artikel 5: Multilaterale samenwerking en overige inzet 8 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 8 12 16 18 21 2 A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL Wetsartikelen 1 en 2 De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzon­ derlijk bij wet vastgesteld en derhalve ook gewijzigd. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2020 wijzigingen aan te brengen in: De begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamen­ werking De in de begrotingsstaten opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begro­ tingstoelichting). Wetsartikel 3 De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 3 B. BEGROTINGSTOELICHTING 1 Leeswijzer De voorliggende Tweede suppletoire begroting bevat de voorgestelde wijzigingen ten opzichte van de Eerste suppletoire begroting 2020 van hoofdstuk XVII van de begroting van het Rijk. In onderdeel 2 worden de belangrijkste mutaties op de begroting voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toegelicht. Onderdeel 3 bevat per beleidsartikel een tabel budgettaire gevolgen van beleid. Na de tabel «budgettaire gevolgen van beleid» wordt een toelichting op de mutaties gegeven. Hierbij worden per artikel de mutaties die groter of gelijk zijn aan de ondergrenzen in onderstaande staffel conform de Rijks­ begrotingsvoorschriften toegelicht. De wijzigingen van de verplichtingen worden alleen toegelicht wanneer deze groter zijn dan 10% ten opzichte van de vorige stand op artikelniveau. De budgetten zijn op het niveau van artikelonderdeel verdeeld over een aantal financiële instrumenten. Bij de uitvoering van BHOS-beleid wordt het meest effectieve instrument of uitvoerende organisatie geselecteerd. De keuze van het instrument is niet vooraf bekend en is daarom bij het opstellen van de begroting niet altijd goed te bepalen. Dit verklaart waarom de budgetten op instrumentniveau in deze suppletoire begroting veelvuldig wijzigen. Tabel 1 Ondergrenzen conform RBV Omvang begrotingsartikel (stand Beleidsmatige mutaties ontwerpbegroting) in € miljoen (ondergrens in € miljoen) Technische mutaties (ondergrens in € miljoen) < 50 1 2 => 50 en < 200 2 4 => 200 en < 1000 5 10 => 1000 10 20 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 4 2 Beleid 2.1 Overzicht belangrijke uitgaven- en ontvangstenmutaties Toelichting algemeen Het Kabinet heeft in april jl. bekend gemaakt binnen de BHOS-begroting EUR 111 miljoen beschikbaar te stellen voor een eerste set aan maatregelen in respons op COVID-19 (Kamerstuk 33 625, nr. 293). Deze maatregelen zijn verwerkt bij eerste suppletoire begroting. Zoals aangekondigd en toegelicht in de Kabinetsreactie op het AIV advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk II 33 625, nr. 320) heeft het Kabinet daarnaast EUR 150 miljoen generaal beschikbaar gesteld voor een aanvullend pakket maatregelen waarover de Kamer vervolgens ook bij miljoenennota en in de BHOS-begroting 2021 is geïnformeerd. In onderstaande tabel 2 is nogmaals inzichtelijk gemaakt op welke onderdelen deze inzet is vertaald naar budgettaire aanpassingen per artike­ londerdeel. Tabel 2 Extracomptabel overzicht Coronamaatregelen zomer 2020; AIV advies (bedrag x EUR 1000) Artikel Naam maatregel Bedrag uitgaven Relevante Kamerstukken 2020 Preventie 25.500 2 WASH SDG6 consortium (Simavi, PLAN, SNV) 6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 3 GAVI- Covax Advance Market Commitment for COVID-19 vaccins 5.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 3 FIND- Foundation for Innovative New Diagnostics 5.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 (V) 2.11 Programma Ondersteuning beleid 2.500 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 (V) 4.4 2 Programma Ondersteuning beleid o.a. steunver­ zoeken EU/NAVO 4.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 (X) 13 Advies, planning assistentie Defensie Medische planningscapaciteit 3.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 Humanitaire hulp, voedselhulp en transport 48.000 4 Education cannot wait- First Emergency Respons mechanism 6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 4 DRA (Dutch Relief Alliance) 6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 4 CERF (Central Emergency Response Fund) 9.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 4 CBPF (Country-Based Pooled Funds) 15.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 4 ICRC/Rode Kruis 12.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 Sociaal economische weerbaarheid 76.500 1 DGGF (Dutch Good Growth Fund) 15.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 1 Trade Mark East Africa 3.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 2 GAIN - Netherlands Food Partnership 6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 2 IFAD (International Fund for Agricultural Development) - COVID-19 Rural Poor Stimulus Facility (RPSF) 6.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 2 Safetynet Ethiopie (WB Cash Transfers PSNP) 13.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 1 Family Support Programme Sudan 6.000 Kamerstuk II 33 635, nr. 320 34 Medical Credit Fund - PharmAccess 7.500 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 5 Schuldverlichting IMF/Wereldbank 20.000 Kamerstuk II 33 625, nr. 320 Totaal 150.000 1 Dit budget is opgenomen op de begroting van Buitenlandse Zaken (V) op artikelonderdeel 2.1. Dit was oorspronkelijk EUR 4 miljoen, EUR 1,5 miljoen is overgeheveld naar artikel 3.1 op de BHOS begroting. 2 Dit budget is opgenomen op de begroting van Buitenlandse Zaken (V) op artikelonderdeel 4.4. 3 Dit budget is opgenomen op de begroting van Defensie (X) op artikel 1. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 5 4 Dit was oorspronkelijk EUR 6 miljoen, EUR 1,5 miljoen is overgeheveld van het budget dat eerder was toegekend aan de BZ begroting. Ontwikkeling BNI en het ODA-budget sinds de Eerste suppletoire begroting Het ODA-budget, en daarmee ook het budget van BHOS, is gekoppeld aan de ontwikkeling van het BNI. COVID-19 heeft zoals bekend effect op het BNI en dat heeft zich na de Eerste suppletoire begroting gemanifesteerd in aangepaste ramingen van het ODA-budget. Over de manier waarop het Kabinet daarmee omgaat, bent u geïnformeerd met de Kabinetsreactie op het AIV advies «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk II 33 625, nr. 320) en in de Miljoenennota 2021. Het Kabinet heeft EUR 350 miljoen uit generale middelen beschikbaar gesteld om de gevolgen van de BNI-daling voor het ODA-budget in 2020 te compenseren. Daarnaast heeft het Kabinet in 2020 EUR 150 miljoen toegevoegd aan het eerdere steunpakket dat reeds binnen de BHOS-begroting was vrijgemaakt. Bij Miljoenennota 2021 is in de BHOS-begroting voorts een verlaging op de beleidsartikelen (onder ‘nog te verdelen’) in 2020 verwerkt van opgeteld EUR 151,6 miljoen. De stand van het verdeelartikel 5.4 bij Eerste suppletoire begroting 2020 van EUR – 88 miljoen maakt daarvan deel uit. Bij Miljoe­ nennota was de vermoedelijke stand van het verdeelartikel 5.4 in 2020 EUR 74,5 miljoen vanwege een relatief iets gunstiger Macro Economische Verkenning (MEV) dan oorspronkelijk (bij juniraming van het CPB) voorzien. In deze Tweede suppletoire begroting wordt EUR 72 miljoen toegevoegd aan de beleidsartikelen voor 2020 en daarmee per saldo in mindering gebracht op het bedrag ‘nog te verdelen’ in de BHOS-begroting 2021. Het restant van de ‘nog te verdelen’ middelen is in deze Tweede suppletoire begroting op instrumentniveau verwerkt op de artikelonderdelen. Toelichting per artikel In dit wetsvoorstel is een aantal begrotingswijzigingen opgenomen wat leidt tot een stijging van de geraamde uitgaven van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) met EUR 157 miljoen in 2020. Hieronder vindt u een overzicht van de meest in het oog springende wijzigingen in de uitgaven ten opzichte van de Eerste suppletoire begroting 2020 voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII): Tabel 3 Belangrijkste suppletoire uitgavenmutaties 2020 (Tweede suppletoire begroting) (bedragen x € 1.000) Artikel Mutatie 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden 2.1 Voedselzekerheid 14.237 16.012 4.1 Humanitaire Hulp 52.165 4.3 Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling 5.1 Multilaterale Samenwerking 12.136 5.4 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen 99.296 ‒ 18.382 Artikel 1 Artikelonderdeel 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikke­ lingslanden Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 6 Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 1.3 (Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden) toe met EUR 14 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door de toevoeging van EUR 24 miljoen uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor het bestrijden van de impact van COVID-19 in de meest kwetsbare landen. Artikel 2 Artikelonderdeel 2.1 Voedselzekerheid Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 2.1 (Voedselzekerheid) toe met EUR 16 miljoen. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de toevoeging van EUR 25 miljoen uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor het bestrijden van de impact van COVID-19 in de meest kwetsbare landen. Artikel 4 Artikelonderdeel 4.1 Humanitaire Hulp Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 4.1 (Humanitaire Hulp) toe met EUR 52 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door de toevoeging van EUR 48 miljoen uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor het bestrijden van de impact van COVID-19 in de meest kwetsbare landen. Daarnaast is het budget voor humanitaire Hulp vanwege humanitaire noden nog eens verhoogd met EUR 4 miljoen, waarvan EUR 1 miljoen voor Mental Health and Psychosocial Support (MHPSS). Artikelonderdeel 4.3 Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 4.3 (Veiligheid en Rechts­ taatontwikkeling) af met EUR 18 miljoen. De daling wordt veroorzaakt door zowel technische verlagingen als vertragingen bij posten als gevolg van de COVID-19 pandemie. Artikel 5 Artikelonderdeel 5.1 Multilaterale Samenwerking Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 5.1 (Multilaterale Samen­ werking) toe met EUR 12 miljoen. Dit wordt veroorzaakt door de toevoeging van EUR 20 miljoen uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor het bestrijden van de impact van COVID-19 in de meest kwetsbare landen. Artikelonderdeel 5.4 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toereke­ ningen Artikelonderdeel 5.4 heeft binnen de begroting van BHOS een belangrijke functie om fluctuaties in het budget op te vangen. De mutatie op het verdeelartikel 5.4 is het gevolg van diverse mutaties, waarvan de belang­ rijkste zijn: de verwerking van de BNI-krimp op het ODA-budget, toevoeging van EUR 350 miljoen als gedeeltelijke compensatie daarvoor (Kamerstuk II 33 625, nr. 320), een kasschuif, toevoeging en herverdeling van de extra EUR 150 miljoen vanwege de COVID-respons en de verwerking van overpro­ grammering en vertragingen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 7 3 Beleidsartikelen Artikel 1: Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1 Duurzame economische ontwikkeling, handel en investeringen (Tweede suppletoire begroting) (bedragen x € 1.000) Stand ontwerp begroting Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Mutaties Miljoenennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 2020 (4)=(2+3) Verplichtingen 524 896 553 055 waarvan garantieverplichtingen 129 000 129 000 2 066 175 624 129 000 730 745 waarvan overige verplichtingen 395 896 424 055 601 745 540 518 529 713 Uitgaven: Programma-uitgaven totaal waarvan juridisch verplicht 1.1 Duurzaam handels- en investeringssysteem, incl. MVO 2 066 9 230 100% 541 009 100% 28 322 29 647 0 ‒ 4 795 24 852 MVO en beleidsondersteuning (ODA) 9 575 10 700 0 2 200 12 900 MVO en beleidsondersteuning (non-ODA) 1 367 1 867 0 ‒ 1 167 700 2 685 2 035 0 ‒ 525 1 510 1 500 1 850 0 ‒ 400 1 450 MVO en beleidsondersteuning (ODA) 8 000 8 000 0 ‒ 5 000 3 000 Contributies internationaal ondernemen (non-ODA) 5 195 5 195 0 97 5 292 1.2 Versterkte Nederlandse Handelsen Investeringspositie 108 996 104 816 0 1 854 106 670 17 911 17 111 0 0 17 111 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 8 Subsidies (regelingen) Opdrachten MVO en beleidsondersteuning (non-ODA) Bijdrage aan agentschappen Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Subsidies (regelingen) Programma's internationaal ondernemen Stand ontwerp begroting Stand 1e suppletoire begroting Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Versterking concurrentiepositie Nederland 6 502 6 502 0 ‒ 1 502 Invest Internationaal 9 000 9 000 0 ‒ 669 8 331 0 17 374 0 0 17 374 17 374 0 0 0 0 4 200 4 200 0 0 4 200 Programma's internationaal ondernemen 2000 2250 0 4671 6 921 Dutch Trade and Investment Fund 440 440 0 0 440 2 000 1 970 0 145 2 115 600 600 0 ‒ 470 130 42 648 42 848 0 1 600 44 448 0 600 0 0 600 Dutch Trade and Investment Fund 5 000 Leningen Dutch Trade and Investment Fund Garanties Dutch Trade and Investment Fund Opdrachten Wereldtentoonstelling Dubaï China-strategie Bijdrage aan agentschappen Rijksdienst voor ondernemend Nederland Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Programma's internationaal ondernemen Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken Versterking economische functie 570 570 0 ‒ 570 0 5 751 1 351 0 ‒ 1 351 0 403 200 395 250 2 066 12 171 409 487 Marktontwikkeling en markttoegang 6 950 5 450 3 000 2 550 11 000 Economic governance and institutions 26 400 26 400 0 10 000 36 400 Financiële sector ontwikkeling 10 000 10 000 0 0 10 000 Infrastructuurontwikkeling 34 350 34 350 0 0 34 350 Duurzame productie en handel 39 700 39 700 0 3 725 43 425 (Jeugd)werkgelegenheid 10 000 10 000 0 0 10 000 Dutch Good Growth Fund 25 000 25 000 0 ‒ 5 000 20 000 Overig 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden Subsidies (regelingen) Leningen Infrastructuurontwikkeling 7 000 7 000 0 ‒ 7 000 0 Dutch Good Growth Fund 24 000 24 000 15 000 ‒ 4 900 34 100 1 000 1 000 0 4 400 5 400 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 9 Garanties Dutch Good Growth Fund Opdrachten Stand ontwerp begroting Stand 1e suppletoire begroting Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Marktontwikkeling en markttoegang 12 000 12 000 0 0 12 000 Economic governance and institutions 18 000 18 000 0 ‒ 3 800 14 200 Financiële sector ontwikkeling 4 000 4 000 0 5 000 9 000 Infrastructuurontwikkeling 750 750 0 ‒ 750 0 (Jeugd)werkgelegenheid 25 250 25 250 0 ‒ 23 922 1 328 Dutch Good Growth Fund 0 0 0 1 100 1 100 36 000 36 000 0 ‒ 4 000 32 000 International Labour Organisation 5 700 5 235 0 ‒ 310 4 925 Lokale private sector ontwikkeling 27 100 22 937 0 3 490 26 427 Marktontwikkeling en markttoegang 7 000 8 500 6 000 9 200 23 700 Partnershipprogramma ILO 5 500 5 028 0 0 5 028 Economic governance and institutions 7 000 7 000 0 ‒ 3 000 4 000 Financiële sector ontwikkeling 3 000 3 000 0 9 200 12 200 Infrastructuurontwikkeling 45 000 45 000 0 3 394 48 394 (Jeugd)werkgelegenheid 3 000 3 000 0 0 3 000 Nexus onderwijs en werk 19 500 16 650 0 ‒ 9 140 7 510 0 0 ‒ 21 934 21 934 0 6 373 6 373 0 0 6 373 Ontvangsten duurzame economische ontwikkeling, 1.10handel en investeringen 3 373 3.373 0 0 3 373 1.30Ontvangsten DGGF 3 000 3.000 0 0 3 000 Bijdrage aan agentschappen Rijksdienst voor Ondernemend Nederland Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Nog te verdelen Nog te verdelen Ontvangsten Toelichting Verplichtingen Het totale verplichtingenbudget voor artikel 1 neemt toe met EUR 177,7 miljoen. De belangrijkste opwaartse mutaties houden verband met het aangaan van langdurige partnerschappen zodat de effectiviteit van onze uitvoeringspartners kan worden verhoogd. Het betreft tienjarige partnerschappen met IDH (Initiatief Duurzame Handel), Agriterra (Economic Governance en Institutions) en met Mondiaal FNV en CNV Internationaal in het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma (Economic Governance en Institutions). Uitgaven Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 10 Mutaties Miljoenennota Artikelonderdeel 1.3: Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikke­ lingslanden Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre­ actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is EUR 24 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 1.3 Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden. Het betreft de volgende onderdelen uit het steunpakket: Trade Mark East Africa (EUR 3 miljoen), Family Support Programme Soedan (EUR 6 miljoen), DGGF (EUR 15 miljoen). Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt. Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 Artikelonderdeel 1.3 : Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwik­ kelingslanden Per saldo neemt het uitgavenbudget voor artikelonderdeel 1.3 (Versterkte private sector en arbeidsmarkt in ontwikkelingslanden) toe met EUR 12,2 miljoen. Hierdoor konden ongewenste vertragingen bijv. in de sectoren Infrastructuur en Financiële sectorontwikkeling worden voorkomen en was er ruimte voor activiteiten ter vermindering van de gevolgen van de COVID-pandemie. Dit betreft bijvoorbeeld (aanvullende) ondersteuning via het DGGF voor investeringen in getroffen gebieden, een programma in Oost-Afrika om de (grensoverschrijdende) handel zo goed mogelijk in stand te houden en baanverlies te beperken en een familieondersteuningsprogramma in Soedan. Verder werd een kortlopend programma met Pharmaccess in Ghana ondersteund en vond een herprio­ ritering plaats vanuit een reguliere NEXUS onderwijs en werkgelegenheid activiteit naar een COVID gerelateerde activiteit in Libanon. Naast deze COVID-19 activiteiten wordt in het kader van (jeugd)werkgelegenheid de vervolgbetaling aan het Challenge Fund for Youth Employment vertraagd om vervolgens plaats te vinden in latere jaren. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 11 Artikel 2: Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 5 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2 Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid, water en klimaat (Tweede suppletoire begroting) (bedragen x € 1.000) Stand ontwerp begroting Verplichtingen Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Mutaties Miljoe­ nennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 2020 (4)=(2+3) 604 880 975 437 ‒ 7 512 181 731 1 149 656 753 477 733 279 ‒ 7 512 16 862 742 629 Uitgaven: Programma-uitgaven totaal waarvan juridisch verplicht 2.1 Voedselzekerheid 98% 100% 339 295 324 195 ‒ 13 412 29 424 340 207 Realiseren ecologische houdbare voedselsystemen 24 445 22 000 0 ‒ 3 500 18 500 Bevorderen inclusieve, duurzame groei in de agrarische sect. 36 605 33 605 0 5 645 39 250 Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid 31 000 6 000 0 ‒ 4 700 1 300 Uitbannen huidige honger en voeding 22 085 9 990 6 000 ‒ 6 990 9 000 Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid 10 000 35 000 0 ‒ 12 300 22 700 Realiseren ecologische houdbare voedselsystemen 15 000 12 000 0 ‒ 1 000 11 000 4 000 4 000 0 ‒ 1 000 3 000 Subsidies (regelingen) Opdrachten Bijdrage aan agentschappen Rijksdienst voor ondernemend Nederland Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Voedselzekerheid 165 160 172 600 13 000 ‒ 12 067 173 533 Realiseren ecologische houdbare voedselsystemen 0 0 6 000 0 6 000 Bevorderen inclusieve, duurzame groei in de agrarische sect. 15 000 13 000 0 4 267 17 267 Kennis & capaciteitsopbouw ten behoeve van voedselzekerheid 12 000 12 000 0 13 157 25 157 Uitbannen huidige honger en voeding 4 000 4 000 0 9 500 13 500 0 0 ‒ 38 412 38 412 0 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 12 Nog te verdelen Nog te verdelen Stand ontwerp begroting 2.2 Water Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) 193 714 Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Mutaties Miljoe­ nennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 2020 (4)=(2+3) 195 103 6 000 ‒ 5 902 195 201 Subsidies (regelingen) Waterbeheer 22 449 19 374 0 ‒ 6 729 12 645 Drinkwater en sanitatie 25 500 17 259 6 000 16 633 39 892 2 000 2 000 0 0 2 000 Bijdrage aan agentschappen Rijksdienst voor ondernemend Nederland Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Waterbeheer 86 700 88 270 0 ‒ 6 761 81 509 Drinkwater en sanitatie 57 065 68 200 0 ‒ 9 045 59 155 220 468 213 981 ‒ 100 ‒ 6 660 207 221 Klimaat algemeen 56 179 32 000 0 8 599 40 599 Hernieuwbare energie 36 000 35 000 0 0 35 000 Dutch Fund for Climate and Development 40 000 40 000 0 ‒ 20 000 20 000 4 000 0 0 1 076 1 076 0 3 000 0 1 000 4 000 2.3 Klimaat Subsidies (regelingen) Opdrachten Klimaat algemeen Bijdrage aan agentschappen Rijksdienst voor ondernemend Nederland Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Contributie IZA/IZT 357 357 0 ‒ 52 305 Klimaatprogramma's (non-ODA) 1 550 1 550 ‒ 100 151 1 601 Klimaat algemeen 75 240 77 074 0 3 424 80 498 0 17 000 0 0 17 000 7 142 8 000 0 ‒ 858 7 142 Hernieuwbare energie UNEP Toelichting Verplichtingen Het totale verplichtingenbudget voor artikel 2 neemt toe met EUR 174,2 miljoen. Dit houdt verband met het aangaan van een aantal nieuwe verplichtingen. De voornaamste nieuwe verplichtingen betreffen: SNV voor het Drylands Sahel programma, CABI (Centre for Agriculture and Bioscience International) voor het CABI programma, een additionele Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 13 bijdrage aan IFAD (International Fund for Agricultural Development) en een nieuwe verplichting aan de CGIAR (Consortium of International Agricul­ tural Research Centers) in het kader van kennis en capaciteitsopbouw van voedselzekerheid. Uitgaven Mutaties miljoenennota Artikelonderdeel 2.1: Voedselzekerheid Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre­ actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is EUR 25 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 2.1 Voedselzekerheid. Het betreft de volgende onderdelen uit het steunpakket: IFAD COVI-19 Rural Poor Stimulus Facility (RPSF) (EUR 6 miljoen), GAIN Netherlands Food Partnership (EUR 6 miljoen) en Safetynet Ethiopië (WB Cash Transfers PSNP) (EUR 13 miljoen). Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt. Artikelonderdeel 2.2: Water Uit het steunpakket van EUR 150 miljoen voor bestrijden van de impact van COVID-19 in de meest kwetsbare landen is EUR 6 miljoen toegevoegd aan het budget voor water op artikelonderdeel 2.2 voor het onderdeel WASH SDG6 consortium - (Simavi, PLAN, SNV). Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 Artikelonderdeel 2.1: Voedselzekerheid Per saldo neemt het uitgavenbudget voor artikelonderdeel 2.1 (Voedselze­ kerheid) toe met EUR 29,4 miljoen. De stijging wordt veroorzaak door extra inzet op COVID gerelateerde activiteiten, waaronder in Ethiopië waar Nederland een belangrijke partner is in het Protective Safety Net Programma van de Wereldbank. Daarnaast zijn additionele middelen toegekend aan IFAD en GAIN die uit centrale middelen worden gefinancierd. Artikelonderdeel 2.2: Water Per saldo neemt het uitgavenbudget voor artikelonderdeel 2.2 (Water) af met EUR 5,9 miljoen. De meest in het oog springende mutaties zijn enerzijds de verlagingen als gevolg van vertragingen in de uitvoering van activiteiten - mede door COVID-19 - in Bangladesh, Indonesië, Kenia, Mali, Soedan, Rwanda, Egypte en Jemen op het gebied van drinkwater en sanitatie en integraal waterbeheer, en anderzijds verhogingen om het hoofd te bieden aan de impact van COVID-19. Voorbeelden zijn een aanvullende bijdrage aan het UNICEF-programma op het gebied van drinkwater, sanitatie en hygiëne en het WASH SDG6-programma met SIMAVI. Ook zijn door ambassades uitgaven gedaan op het gebied van drinkwater en sanitatie, zoals het Omidelta-programma in Benin en verbetering van infrastructuur met betrekking tot drinkwater en sanitatie in Mozambique. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 14 Artikelonderdeel 2.3: Klimaat Per saldo neemt het uitgavenbudget voor artikelonderdeel 2.3 (Klimaat) af met EUR 6,7 miljoen. De voornaamste oorzaken hiervoor zijn enerzijds de vertraagde opstartfase van het klimaatfonds waardoor er voor 2020 een lagere liquiditeitsbehoefte bestaat en anderzijds een intensivering van centrale Klimaat subsidies voor onder andere het ISLA-bossenprogramma met IDH (the Sustainable Trade Initiative) en subsidies aan enkele andere klimaatgerelateerde programma’s. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 15 Artikel 3: Sociale vooruitgang Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 6 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3 Sociale vooruitgang (Tweede suppletoire begroting) (Bedragen x € 1.000) Stand ontwerp begroting Verplichtingen Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Mutaties Miljoe­ nennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 2020 (4)=(2+3) 1 366 461 2 209 559 ‒ 23 246 ‒ 25 294 2 161 019 764 679 751 499 ‒ 23 246 19 535 747 788 Uitgaven: Programma-uitgaven totaal waarvan juridisch verplicht 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/ aids 97% 100% 421 784 421 784 ‒ 23 246 24 616 423 154 117 778 109 278 11 000 11 807 132 085 75 75 0 345 420 14 478 14 478 5 000 ‒ 4 203 15 275 110 110 0 70 180 Subsidies (regelingen) SRGR en hiv/aids Global Fund to Fight Aids, Malaria and Tuberculosis Opdrachten SRGR en hiv/aids Bijdrage aan agentschappen Rijksdienst voor ondernemend Nederland Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties WHO/PAHO 6 713 6 713 0 ‒ 475 6 238 SRGR en hiv/aids 115 692 116 192 0 ‒ 8 010 108 182 UNFPA 60 000 58 000 0 ‒ 14 500 43 500 UNAIDS 20 000 20 000 0 10 000 30 000 Partnershipprogramma WHO 12 013 12 013 0 ‒ 653 11 360 Global Fund to Fight Aids, Malaria and Tuberculosis 51 925 51 925 0 ‒ 9 925 42 000 UNICEF 7 000 7 000 0 0 7 000 Vrouwenrechten en keuzevrijheid 16 000 26 000 0 914 26 914 0 0 ‒ 39 246 39 246 0 52 439 50 460 0 ‒ 1 566 48 894 33 766 31 087 0 2 879 33 966 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 16 Nog te verdelen Nog te verdelen 3.2 Vrouwenrechten en gendergelijkheid Subsidies (regelingen) Vrouwenrechten Stand ontwerp begroting Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Mutaties Miljoe­ nennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 2020 (4)=(2+3) Opdrachten Vrouwenrechten 500 500 0 ‒ 450 50 200 200 0 ‒ 200 0 Vrouwenrechten 11 973 12 673 0 ‒ 3 795 8 878 UNWOMEN 6 000 6 000 0 0 6 000 180 531 169 930 0 ‒ 4 115 165 815 Twinningsfaciliteit Suriname 1 700 1 700 0 ‒ 551 1 149 Versterking maatschappelijk middenveld 155 833 145 232 0 2 723 147 955 11 000 8 105 0 1 895 10 000 11 998 14 893 0 ‒ 8 182 6 711 109 925 109 325 0 600 109 925 1 500 1 500 0 ‒ 75 1 425 40 375 40 375 0 0 40 375 Bijdrage aan agentschappen Rijksdienst voor ondernemend Nederland Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties 3.3 Maatschappelijk middenveld Subsidies (regelingen) Opdrachten Versterking maatschappelijk middenveld Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Versterking maatschappelijk middenveld 3.4 Onderwijs Subsidies (regelingen) Onderzoeksprogramma's Garanties Onderwijs Opdrachten Onderzoeksprogramma's 1 500 1 500 0 ‒ 500 1 000 Hoger Onderwijs 38 300 45 700 0 0 45 700 Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Onderwijs 18 250 10 250 0 ‒ 533 9 717 Global partnership for education 10 000 10 000 0 1 708 11 708 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 17 Toelichting Verplichtingen Geen toelichting Uitgaven Mutaties Miljoenennota Artikelonderdeel 3.1: Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre­ actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is EUR16 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 3.1 Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids. Het betreft de volgende onderdelen uit het steunpakket: Medical Credit Fund PharmAccess (EUR 6 miljoen), FIND – Foundation for Innovative New Diagnostics (EUR 5 miljoen) en GAVI - Covax Advance Market Commitment for COVID-19 vaccins (EUR 5 miljoen). Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt. Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 Artikelonderdeel 3.1: Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en hiv/aids Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 3.1 (Seksuele en repro­ ductieve gezondheid en rechten en hiv/aids) toe met EUR 24,6 miljoen. De toename van het uitgavenbudget wordt voornamelijk veroorzaakt door het technisch tegenboeken van de eerder opgenomen «nog te verdelen» post. Daarnaast vindt er een intensivering plaats van EUR 3,8 miljoen ter ondersteuning van de gezondheidssector en family planning in Ethiopië. Als gevolg van vertraging en de COVID-19 situatie worden er ook een aantal betalingen uitgesteld naar 2021. Dit gaat om de volgende betalingen: EUR 14,5 miljoen UNFPA, EUR 2,4 miljoen GAVI en EUR 6,9 miljoen Wereldbank. Artikel 4: Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 7 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4 Vrede, veiligheid en duurzame ontwikkeling (Tweede suppletoire begroting) (Bedragen x € 1.000) Stand ontwerp begroting Verplichtingen Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) 332 742 Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Mutaties Miljoe­ nennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 Stand 2e suppletoire begroting 2020 (4)=(2+3) 375 462 8 588 43 957 428 007 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 18 Uitgaven: Stand ontwerp begroting Programma-uitgaven totaal Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) 767 260 waarvan juridisch verplicht 4.1 Humanitaire hulp Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Mutaties Miljoe­ nennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 2020 (4)=(2+3) 787 280 8 588 25 195 80% 821 063 100% 370 017 413 317 48 000 4 165 465 482 87 000 102 000 6 000 4 000 112 000 200 000 227 500 42 000 90 269 590 1 017 1 817 0 75 1 892 33 000 33 000 0 0 33 000 Subsidies (regelingen) Noodhulpprogramma's Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Noodhulpprogramma's Noodhulpprogramma's nonODA UNHCR UNRWA 13 000 13 000 0 0 13 000 Wereldvoedselprogramma 36 000 36 000 0 0 36 000 Opvang en bescherming in de 4.2 regio en migratiesamenwerking 162 000 157 000 0 0 157 000 5 000 5 000 0 10 500 15 500 Opvang in de regio 123 000 123 000 0 ‒ 10 500 112 500 Migratie en ontwikkeling 34 000 29 000 0 0 29 000 4.3 Veiligheid en Rechtstaatontwikkeling 235 243 216 963 ‒ 39 412 21 030 198 581 Legitieme stabiliteit 26 950 12 000 0 ‒ 5 000 7 000 Inclusieve vredes- en politieke processen 7 362 8 000 0 10 000 18 000 Vredesdividend: werkgelegenheid en basisvoorzieningen 51 000 15 000 0 ‒ 4 000 11 000 Functionerende rechtsorde 14 476 26 088 0 ‒ 12 963 13 125 Subsidies (regelingen) Opvang in de regio Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Subsidies (regelingen) Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties Legitieme stabiliteit 305 7 637 0 ‒ 2 145 5 492 Functionerende rechtsorde 110 150 113 500 0 ‒ 8 186 105 314 Inclusieve vredes- en politieke processen 25 000 34 738 0 3 912 38 650 0 0 ‒ 39 412 39 412 0 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 19 Nog te verdelen Nog te verdelen Toelichting Verplichtingen Het totale verplichtingenbudget voor artikel 4 neemt toe met EUR 52,5 miljoen. Deze stijging van het verplichtingenbudget is vooral toe te schrijven aan een verhoging van het Prospects project van de Wereldbank (periode 2020-2023) en UNCHR (Libanon). Uitgaven Mutaties Miljoenennota Artikelonderdeel 4.1 Humanitaire hulp Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre­ actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is EUR 48 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 4.1 Humanitaire hulp. Het betreft de volgende onderdelen uit het steunpakket: Dutch Relief Alliance (EUR 6 miljoen), Central Emergency Response Fund (EUR 9 miljoen), Country-Based Pooled Funds (EUR 15 miljoen), Interna­ tional Committee of the Red Cross / Rode Kruis (EUR 12 miljoen) en Education cannot wait - First Emergency Response mechanism (EUR 6 miljoen). Artikelonderdeel 4.3 Veiligheid en rechtsorde Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt. Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 Artikelonderdeel 4.3 Veiligheid en Rechtsorde Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 4.3 (Veiligheid en Rechtsorde) toe met EUR 21 miljoen. Op de instrumenten van functione­ rende rechtsorde is door de posten per saldo EUR 8,2 miljoen teruggegeven. Belangrijkste mutaties betreffen een technische vertraging in een uitbetaling aan UNDP door post Tunis, en vertragingen in de uitvoering, deels het gevolg van de COVID-19 pandemie, op de posten Kigali (Rwanda), AddisAbeba (Ethiopië) en Bamako (Mali). Vanuit de centrale budgetten van functionerende rechtsorde wordt EUR 12 miljoen overgeheveld naar de centrale budgetten voor inclusieve vredesprocessen en EUR 1 miljoen naar beleidsartikel 2 voor het Land@scale programma. Op de instrumenten van inclusieve vredes- en politieke processen wordt EUR 13,9 extra begroot. Dit is het saldo van een neerwaartse bijstelling op het postenbudget van post Sana'a (Jemen) van EUR 1,9 miljoen vanwege vertragingen in de uitvoering en verhogingen van de centrale budgetten ter grootte van EUR 15,9 miljoen. Deze verhoging is vooral bestemd voor betalingen aan strategische partners, waaronder International Alert, Inter­ national Crisis Group, VNG-International en het Peace Building Fund. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 20 Het budget voor het instrument van vredesdividend: werkgelegenheid en basisvoorzieningen wordt met EUR 4 miljoen verlaagd. Dit gebeurt door binnen het instrument de uitvoering van bestaande programma’s te vertragen. Artikel 5: Multilaterale samenwerking en overige inzet Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 8 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 5 Multilaterale samenwerking en overige inzet (Tweede suppletoire begroting) (Bedragen x € 1.000) Stand ontwerp begroting Verplichtingen Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) 59 800 Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) Mutaties Miljoe­ nennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 2020 (4)=(2+3) 931 262 7 418 288 073 1 226 753 waarvan garantieverplichtingen 828 440 828 440 waarvan overige verplichtingen 102 822 398 313 Uitgaven: Programma-uitgaven totaal 253 152 waarvan juridisch verplicht 5.1 Multilaterale samenwerking 189 855 169 756 ‒ 63 169 99% 164 616 296 442 100% 199 924 7 418 4 718 212 060 Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties UNIDO 1 950 1 308 0 0 1 308 UNDP 30 000 30 000 0 ‒ 2 000 28 000 UNICEF 31 000 33 000 0 4 146 37 146 Speciale multilaterale activiteiten 11 077 26 077 0 ‒ 3 000 23 077 Assistent deskundigenprogramma 9 000 9 000 0 1 000 10 000 Internationale Financiële Instellingen 8 324 23 324 20 000 ‒ 7 510 35 814 Middelenaanvullingen multilaterale banken en fondsen 66 789 66 789 0 ‒ 500 66 289 Kapitaalaanvullingen bij regionale ontwikkelingsbanken 6 476 10 426 0 0 10 426 0 0 ‒ 12 582 12 582 0 87 448 77 752 0 ‒ 4 845 72 907 10 765 7 563 0 ‒ 533 7 030 4 400 4 166 0 ‒ 155 4 011 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 21 Nog te verdelen Nog te verdelen 5.2 Overig armoedebeleid Subsidies (regelingen) Kleine activiteiten posten en cultuur en ontwikkeling Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties UNESCO Stand ontwerp begroting Diverse ondersteunende activiteiten Stand 1e suppletoire begroting 2020 2020 (1) (2) Mutaties Miljoe­ nennota Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 2020 2020 (4)=(2+3) 9 988 0 ‒ 3 948 2 200 2 595 0 ‒ 796 1 799 59 930 53 190 0 0 53 190 250 250 0 587 837 1 088 ‒ 87 821 162 338 ‒ 63 042 11 475 72 915 62 415 0 ‒ 2 163 60 252 5.20Ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen 41 739 36 239 0 ‒ 2 163 34 076 5.21Ontvangsten OS 31 176 26 176 0 0 26 176 pm pm pm 0 pm 0 0 0 0 0 Kleine activiteiten posten en cultuur en ontwikkeling Schuldverlichting Voorlichting op het terrein van Ontwikkelingssamenwerking Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of 5.4 toerekeningen Ontvangsten 5.22Koersverschillen OS 5.23Diverse ontvangsten non-ODA 9 903 Stand 2e suppletoire begroting Mutaties 2e suppletoire begroting (3) 6 040 Toelichting Verplichtingen Het totale verplichtingenbudget voor artikel 5 neemt toe met EUR 295,5 miljoen. Deze verhoging van het verplichtingenbudget op beleidsartikel 5 is vrijwel geheel toe te schrijven aan de 15e middelenaan­ vulling van de African Development Fund (ADF) en de 7e kapitaalverhoging van de African Development Bank (AfDB). Beide entiteiten maken deel uit van de African Development Bank Group. Daarnaast neemt het verplichtin­ genbudget toe vanwege het committeren van verschillende COVID-activi­ teiten. Uitgaven Mutaties Miljoenennota Artikelonderdeel 5.1 Multilaterale Samenwerking Het Kabinet heeft EUR 150 miljoen extra vrijgemaakt voor de wereldwijde aanpak van COVID-19. Daarover bent u geïnformeerd met de Kabinetsre­ actie «Nederland en de wereldwijde aanpak van COVID-19» (Kamerstuk II 33 625, nr. 320) en in de begroting BHOS 2021. Uit dit steunpakket is Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 22 EUR 20 miljoen toegevoegd aan het budget voor artikelonderdeel 5.1 Multi­ laterale samenwerking. Het betreft de volgende onderdelen uit het steunpakket: CCTR Catastrophe Containment and Relief Trust - IMF, PRGT Poverty Reduction and Growth Trust - IMF en TA Wereldbank en IMF (totaal EUR 20 miljoen). Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te verdelen’ technisch tegengeboekt en op instrumentniveau verwerkt. Artikelonderdeel 5.4 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toereke­ ningen De mutatie van EUR 162,4 miljoen is het saldo van een aantal mutaties in 2020. Het betreft de daling van het ODA-budget (minus EUR 378 miljoen) en de generale compensatie voor de BNI-daling (EUR 350 miljoen), een kasschuif (EUR 40 miljoen), toevoeging en herverdeling van de extra EUR 150 miljoen vanwege de COVID-respons en verwerking van overpro­ grammering en vertragingen (EUR 152 miljoen). Zie voor de uitsplitsing in tabelvorm de beantwoording van de schriftelijke Kamervraag 158 op de BHOS begroting voor 2021 (kamerstuk 35 570-XVII-8). Overige mutaties 2e suppletoire begroting 2020 Artikelonderdeel 5.4 Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toereke­ ningen Per saldo neemt het budget voor artikelonderdeel 5.4 (Nog te verdelen i.v.m. wijzigingen BNI en/of toerekeningen) af met EUR 63 miljoen. Het positieve saldo voor 2020 bij Miljoenennota 2021 wordt toegevoegd aan de beleids­ artikelen voor 2020. Daarnaast is er een meevaller ten gunste van het verdeelartikel door teruggaven van ODA-middelen door andere departe­ menten. Vanwege een lager dan verwachte bezetting bij het COA is de raming van de ODA-toerekening van eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen aangepast. Deze meevaller ter grootte van EUR 28,4 miljoen wordt via de HGIS eindejaarsmarge opgevraagd in 2021. Met deze Tweede suppletoire begroting is het bedrag onder ‘nog te verdelen’ technisch tegen­ geboekt en op instrumentniveau verwerkt. In de Eerste suppletoire begroting is een correctie aangekondigd van de EUR 10 mln voor 2021 vanwege het steunpakket ter bestrijding van de coronacrisis in ontwikkelingslanden. Deze correctie is uiteindelijk niet nodig. Ontvangsten Artikelonderdeel 5.2 Ontvangsten en restituties met betrekking tot leningen De door de G20 ingeroepen schuldenmoratorium (DSSI) leidt tot een tegenvaller op de inkomsten van de NIO-portefeuille. Doordat er in 2020 minder wordt afgelost en minder rente wordt ontvangen op de begrotings­ leningen ontstaat een tegenvaller van EUR 2,2 miljoen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 650 XVII, nr. 2 23
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ad8cd6bc-ccd2-4620-9cf8-87b738899ddc
Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport > Retouradres Postbus 2518 6401 DA Heerlen Ministerie van VWS T.a.v. directeur Programmadirectie COVID-19 Postbus 20530 2500 EJ DEN HAAG Stadsplateau 1 3521 AZ Utrecht Postbus 2518 6401 DA Heerlen T 088 120 50 00 F 088 120 50 01 www. igj. nl Datum 15 maart 2021 Onderwerp Consultatie: wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van een negatieve testuitslag voor het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen covid-19) Geachte heer 1 Aanleiding voor deze nota Op maandag 8 maart 2021 is aan de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (inspectie) ter consultatie navolgende concept gestuurd: • wijziging van de Wet publieke gezondheid in verband met het stellen van tijdelijke regels over de inzet van een negatieve testuitslag voor het virus SARS-CoV-2 (Tijdelijke wet testbewijzen covid-19); De inspectie begrijpt de noodzaak van een snel proces en geeft daarom graag gehoor aan uw verzoek. 2 Conclusie De inspectie ziet geen onoverkomelijke bezwaren in voorgelegde wettekst voor haar toezicht en handhaving, maar het wetsvoorstel is slechts uitvoerbaar en handhaafbaar is binnen de uitvoering van haar bredere toezichtstaak in het kader van de veiligheid en kwaliteit van de zorg zoals hieronder onder ad A. uiteengezet. Daarnaast is aanpassing, dan wel aanscherping op enkele punten wenselijk. In deze nota ter consultatie zal de inspectie ingaan op de volgende punten: A. Kader: invulling rol inspectie; B. Onduidelijkheden - definitie en begripsbepalingen. 3 Belangrijkste punten van informatie De inspectie ziet vanuit het perspectief van handhaafbaarheid en de uitvoering van het toezicht in de praktijk redenen te verzoeken tot aanpassing c.q. verduidelijking van de voorgestelde wijziging. Zij ziet de volgende mogelijke problemen voor de uitvoering van het toezicht in de praktijk. Pagina 1 van 3 Ad. A. kader: invulling rol inspectie Datum 15 maart 2021 Toezicht testaanbieders Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wpg zijn ingevolge artikel 64 Wpg de ambtenaren van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) belast. In de Memorie van Toelichting bij de onderhavige wetswijziging (consultatieversie 5 maart 2021, pag. 17) is bepaald dat het afnemen van een test bij personen die niet vermoed worden te zijn besmet met het coronavirus is aan te merken als 'andere zorg' in de zin van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz). In de Memorie van Toelichting wordt in dit verband benadrukt dat elke aanbieder die bedrijfs- of beroepsmatig testen afneemt, dan ook gehouden is goede zorg te verlenen en te voldoen aan de overige eisen Wkkgz. Daarnaast geldt dat bij dergelijke testafname sprake is van een geneeskundige behandelingsovereenkomst. Dit brengt met zich mee dat er een nieuwe groep zorgaanbieders, namelijk de aanbieders die testen afnemen bij personen die niet worden vermoed te zijn besmet met het coronavirus, onder toezicht van de inspectie komt te vallen. Mede afhankelijk van de uitvoering van dit wetsvoorstel en of er al dan niet ministeriële regelingen van kracht zullen worden voor de in het wetsvoorstel genoemde sectoren, heeft dit consequenties voor onze capaciteit. De inspectie houdt toezicht op de wijze waarop zorgorganisaties en zorgprofessionals vanuit hun professionaliteit invulling geven aan goede zorg (Wkkgz) en verantwoorde hulp (Jeugdwet) en de professionele afwegingen die daarbij worden gemaakt. Het toezicht van de inspectie strekt zich in dit verband uit tot de kwaliteit en veiligheid van de zorgverlening. De inspectie toetst in de praktijk onder meer of de randvoorwaarden voor goede en veilige zorg aanwezig zijn. Sanctionering overtredingen In de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel (consultatieversie 5 maart 2021, pag. 19) is het navolgende opgenomen: "(..) De sanctionering van overtredingen is als volgt. Een last onder bestuursdwang kan worden opgelegd door de minister van VWS voor besloten plaatsen indien deze een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. De burgemeester kan een last onder bestuursdwang opleggen bij een overtreding op een openbare of publieke plaats of in een besloten plaats indien deze geen ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. (..)" In dit verband hecht de inspectie er aan te benadrukken dat de rol van de inspectie ook in dit kader zal aansluiten bij de bestaande toezichthoudende taken. Ze hetgeen hierover is opgenomen in de Memorie van Toelichting bij de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 is : "(...) De rol van de IGJ en de NVWA zal zich feitelijk beperken tot overtredingen en plaatsen die aansluiten bij de bestaande toezichthoudende taken van de IGJ en de NVWA (...)."1 Tweede Kamer, 2019-2020, 35 526, nr. 3, p. 39. Pagina 2 van 3 De reikwijdte van de dit artikel wordt ingekaderd door artikel 58ra WPG. Blijkens artikel 58ra WPG ziet dit wetsvoorstel op niet-essentiele sectoren. De zorgsector valt in die zin buiten de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Datum 15 maart 2021 De inspectie ziet dan ook geen rol in het kader van de sanctionering bij een overtreding op een openbare of publieke plaats of in een besloten plaats indien dit een ruimte betreft waar een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend. De inspectie houdt derhalve toezicht op de zorg, de testafname, maar niet op de verwerking en het gebruik van het testbewijs. De inspectie mist in het voorstel de optie om gebruik te maken van (begeleid) zelftesten. Het gebruik van zelftesten zonder dat dit onder verantwoordelijkheid van een arts gebeurt. In dat geval is er geen sprake van zorg en valt het beroepsmatige of bedrijfsmatig laten afnemen van zelftesten niet onder het zorgaanbiedersbegrip in de Wkkgz. Dit verlaagt de drempel voor testafnames. De ontheffingsprocedure om zelftesten op de markt te brengen loopt al concreet en naar verwachting zijn ze over een paar weken beschikbaar. Die optie geeft veel meer mogelijkheden om een minder ingrijpend systeem op te zetten waardoor het makkelijker zal zijn om op te schalen. Daarbij realiseert de inspectie zich dat controle op persoon en afnamemethodiek/resultaat wenselijk kan zijn voor validatie van het testresultaat in de app. Ad B. Onduidelijkheden - definitie en begripsbepalingen Bewaartermijn - artikel 58rf, De inspectie verzoekt VWS artikel 58rf, II, te verduidelijken. Het is artikel, met name sub b, is niet goed leesbaar en verwarrend. In de Memorie van Toelichting (consultatieversie 5 maart 2021, pag 17) wordt aangegeven dat bij het bepalen van de bewaartermijn rekening gehouden zal worden met het belang van dossiers voor het toezicht op de kwaliteit van de zorg. In dit licht wordt blijkens de toelichting gedacht aan een termijn van zes maanden voor negatieve uitslagen en een jaar voor positieve uitslagen. Deze bewaartermijn acht de inspectie lang en in relatie tot AVG disproportioneel. Immers het testbewijs heeft een geldigheidsduur van max 48 uur. De inspectie geeft in overweging om voor de doeleinden 'klacht van cliënt tegen testaanbieder' en 'verantwoording testaanbieder' een bewaartermijn te hanteren van 2 weken. De inspectie vraagt zich voorts af waarom er verschil is tussen negatieve test en positieve test. Immers, de positieve testuitslagen worden gemeld bij GGD of geteste personen worden verwezen naar de GGD? Ook daar is sprake van registratie/dossiervorming in het kader van de WPG en Wgbo. Met vriendelijke groet, Hoofdinspecteur Pagina 3 van 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/1639ded0-0566-4a0e-aadd-660922013e11
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2020–2021 31 066 Belastingdienst Nr. 830 MOTIE VAN HET LID KAT C.S. Voorgesteld 9 juni 2021 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het kabinet heeft toegezegd om de ondersteuning voor gedupeerde ouders in het buitenland verder uit te werken, bijvoorbeeld om een goede terugkeer naar Nederland mogelijk te maken; overwegende dat deze ouders door de toeslagenaffaire een gat op hun cv hebben of hun opleiding hebben afgebroken; verzoekt het kabinet, als onderdeel van deze verdere uitwerking te zorgen dat deze ouders extra ondersteuning krijgen bij de re-integratie op de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld door extra loopbaanbegeleiding, cursussen, opleidingen en coaching aan te bieden, en gaat over tot de orde van de dag. Kat Snels Idsinga Inge van Dijk Van Raan Grinwis kst-31066-830 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2021 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 31 066, nr. 830
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5be1fcb7-8a92-4cdd-8d1f-1b5f69e46ace
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2008–2009 30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid Nr. 40 VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG Vastgesteld 13 oktober 2008 1 Samenstelling: Leden: Van Gent (GroenLinks), Van der Staaij (SGP), Poppe (SP), Snijder-Hazelhoff (VVD), ondervoorzitter, Depla (PvdA), Van Bochove (CDA), Koopmans (CDA), voorzitter, Spies (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), Vietsch (CDA), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Boelhouwer (PvdA), Roefs (PvdA), Neppérus (VVD), Van Leeuwen (SP), Jansen (SP), Van der Burg (VVD), Van Heugten (CDA), Vermeij (PvdA), Madlener (PVV), Ouwehand (PvdD), Bilder (CDA) en Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie). Plv. leden: Vendrik (GroenLinks), Van der Vlies (SGP), Polderman (SP), Remkes (VVD), Jacobi (PvdA), Hessels (CDA), Koppejan (CDA), Ormel (CDA), Koşer Kaya (D66), Leijten (SP), Schreijer-Pierik (CDA), Kamp (VVD), Timmer (PvdA), Waalkens (PvdA), Vos (PvdA), Zijlstra (VVD), Langkamp (SP), Gerkens (SP), Van Beek (VVD), Schermers (CDA), Besselink (PvdA), Agema (PVV), Thieme (PvdD), Vietsch (CDA) en Ortega-Martijn (ChristenUnie). 2 Samenstelling: Leden: Van der Vlies (SGP), ondervoorzitter, Schreijer-Pierik (CDA), voorzitter, Atsma (CDA), Van Gent (GroenLinks), Poppe (SP), Waalkens (PvdA), Snijder-Hazelhoff (VVD), Jager (CDA), Ormel (CDA), Koopmans (CDA), Van der Ham (D66), Van Velzen (SP), De Krom (VVD), Samsom (PvdA), Van Dijken (PvdA), Neppérus (VVD), Jansen (SP), Jacobi (PvdA), Cramer (ChristenUnie), Koppejan (CDA), Graus (PVV), Vermeij (PvdA), Zijlstra (VVD), Thieme (PvdD) en Polderman (SP). Plv. leden: Van der Staaij (SGP), Mastwijk (CDA), Ten Hoopen (CDA), Vendrik (GroenLinks), Luijben (SP), Tang (PvdA), Boekestijn (VVD), Bilder (CDA), Biskop (CDA), Koşer Kaya (D66), Van Leeuwen (SP), Dezentjé HammingBluemink (VVD), Eijsink (PvdA), Depla (PvdA), Van Baalen (VVD), Kant (SP), Blom (PvdA), Ortega-Martijn (ChristenUnie), Van Heugten (CDA), Brinkman (PVV), Kuiken (PvdA), Ten Broeke (VVD), Ouwehand (PvdD) en Lempens (SP). KST123036 0809tkkst30196-40 ISSN 0921 - 7371 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2008 De vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer1 en de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit2 hebben op 24 september 2008 overleg gevoerd met minister Cramer van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en minister Verburg van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over: – de brief van de minister van VROM d.d. 8 september 2008 over ontbossing (31 200-XI, nr. 95); – de brief van de minister van VROM d.d. 21 april 2008 over duurzaam hout (30 196, nr. 31); – de brief van de minister van VROM d.d. 24 juni 2008 over de inkoopcriteria voor duurzaam hout (30 196, nr. 35); – de brief van de minister van VROM d.d. 23 september 2008 met een reactie op het persbericht van de RND inzake de Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu (SMOM) (30 196, nr. 39). Van dit overleg brengen de commissies bijgaand woordelijk geredigeerd verslag uit. Voorzitter: Jager Griffier: Van der Leeden Vragen en opmerkingen uit de commissies De voorzitter: Welkom. Iedereen zat met smart te wachten op de als laatste binnengekomen minister. De spreektijden zijn drie minuten. Ik ben enigszins soepel door een minuut extra te geven. Wij proberen wel om binnen een redelijke termijn klaar te zijn, omdat mensen daarna weer weg moeten. De ministers hebben elk een kwartier voor de beantwoording. Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik ben erg blij dat dit algemeen overleg toch doorgaat, ook al is het wat later. Maar beter laat dan nooit, ook aangezien dit AO al verschillende keren is uitgesteld. Er is alle reden om te spreken over de voortgang op het houtdossier. Het beeld dat ik heb, is gemengd. Ik krijg goede berichten door over bijvoor- Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 1 beeld de gemeente Boskoop, die in haar aanbestedingsbeleid expliciet mag vermelden dat inschrijvers in het bezit moeten zijn van een FSC-certificaat. Dat is een mooi voorbeeld dat navolging verdient van andere gemeenten en overheden. Gaat de minister dit goede voorbeeld aangrijpen om het duurzaam inkopen van hout verder te promoten naar de gemeenten? Ook hoor ik goede berichten over de vrijwillige partnerschapovereenkomst die is gesloten met Ghana. Het begin is er. Eén punt valt de fractie van de ChristenUnie in het bijzonder op: het voornemen tot wetswijziging om de landrechten goed te regelen. Zeker voor de overeenkomst met Maleisië en de problemen daar met de inheemse bevolking, is dit iets wat navolging verdient. Tot voor kort was er weinig duidelijkheid over het inkoopbeleid en de duurzaamheidscriteria van de overheid zelf, terwijl daar het goede voorbeeld vandaan moet komen. Ook de voortgang op het Europese vlak blijft onduidelijk. De partnerschappen die de Europese Unie sluit met houtproducerende landen, zijn een goede stap, maar wij kunnen niet doorgaan met eisen opleggen aan producerende landen als wij niet ook de hand in eigen boezem steken. De EU moet zelf stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat illegaal hout de EU-markt niet meer op komt. Ik heb waardering voor de inzet van de minister op dit dossier, maar ik maak mij toch enige zorgen, gelet op het naderende einde van de mandaatsperiode. Is duidelijk wanneer de voorstellen van de Commissie nu eens echt zullen worden behandeld? Is de minister bereid, bij Barroso aan te dringen op spoedige behandeling? Deze eindeloze vertraging zit immers ook de vrijwillige partnerschapsovereenkomst in de weg. Het is misschien wat veel gevraagd, gezien het moeizame proces, maar zet de minister daarnaast ook in op aanvullende Europese maatregelen? Ik denk dan aan een vereiste dat echt alleen aantoonbaar legale houtproducten op de Europese markt worden geplaatst, aan het centraal vastleggen van de vereisten hiervoor om een level playing field te bevorderen en aan een vereiste van ketentransparantie. Dan Nederland. De fractie van de ChristenUnie is blij met de brief van vlak voor het zomerreces, waarin duidelijkheid wordt gegeven over de inkoopcriteria. Er wordt duidelijk gekozen voor duurzaam hout. Wanneer dat niet beschikbaar is, zal het hout minimaal legaal moeten zijn. Mooi ook dat er vaart achter zit en dat nog deze maand duidelijk zal zijn of de belangrijkste certificeringsystemen voldoen aan de opgestelde criteria. Ik ben wel benieuwd wat de verwachting is voor de resterende 30% van het hout dat onder andere keurmerken valt. Op welke termijn verwacht de minister hierover duidelijkheid? De ministers hebben steeds gezegd dat eerst de criteria dienen rond te zijn en hebben een afwachtende houding aangenomen ten aanzien van flankerend beleid. De fractie van de ChristenUnie constateert dat het nu dus tijd is voor verdere stappen, zodat duurzaam hout de normaalste zaak van de wereld kan worden. Enkele zaken wil ik bij hen onder de aandacht brengen: flankerend beleid, monitoring en handhaving. Een groot deel van het bedrijfsleven wil volop inzetten op duurzaam hout. Om deze inzet te belonen en de goeden niet onder de kwaden te laten lijden, is handhaving nodig. Wat is daarvoor op dit moment geregeld? De fractie van de ChristenUnie is van mening dat naast criteria de handhaving cruciaal is om het duurzaam inkoopbeleid te laten slagen. Is het dan niet zinvol, in te zetten op ketencertificering zodat je er zeker van kunt zijn dat alle onderdelen van de keten inzetten op duurzaam hout? Wat mij betreft, zet de minister in op het opnemen van boeteclausules in bestekken voor het niet opleveren van duurzame producten. Wat is haar reactie op deze suggestie? In aanvulling hierop: wordt ook gemonitord of het beleid werkt, zodat er tijdig kan worden bijgestuurd? Dan het flankerend beleid. Er is aanbod van duurzaam hout. Nu is het, wat de ChristenUniefractie betreft, zaak om in te zetten op een toename van de vraag bij overheden, bedrijven en burgers. Wij moeten dit niet alleen Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 2 aan de markt overlaten, maar als overheid ook actief stimuleren. Er moet nu echt haast worden gemaakt met het onderzoek van CE Delft naar belastingmaatregelen op niet-duurzaam geproduceerd hout. Wat is de stand van zaken? Op welke termijn kunnen wij de uitkomsten van dit onderzoek verwachten? Ik denk ook aan betere informatie voor het bredere publiek over de mogelijkheden om duurzaam hout aan te schaffen door middel van een publiciteitscampagne. Zijn er voor het promoten van duurzaam hout geen kansen in bestaande regelingen zoals Vamil? Wat denkt de minister bijvoorbeeld van de uitbreiding van de Vamil-lijst met bedrijfsmiddelen die van belang zijn in de duurzame houtproductie, zoals software voor bosmanagement? Ook ligt er volgens de fractie van de ChristenUnie een kans bij de lagere overheden. Op weg naar de 100% kan van hen worden gevraagd, ten minste legaal hout in te kopen en zo veel mogelijk duurzaam. Wat is de inzet van de minister op deze punten? De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Ook onze fractie is blij dat wij nu dit overleg hebben over de voortgang in het houtdossier. Wij zijn er allemaal van overtuigd dat de illegale houtkap het begin is van een ecologische verwoesting als er geen duurzaam bosbeheer wordt beoefend. Na de (illegale) houtkap begint de aanplant van palmolieplantages. Het gehele duurzaamheidspakket rondom hout moet in samenhang worden gezien met wat er allemaal gebeurt. Hoe is het duurzaam bosbeleid vormgegeven? De fractie van de Partij van de Arbeid is van mening dat de Nederlandse regering in Europees en mondiaal verband geen gelegenheid voorbij moet laten gaan om het onderwerp illegale houtkap op de agenda te zetten en te houden. De in mei verwachte EU-maatregelen lopen weer vertraging op. Wij vragen beide ministers – want het wordt in verschillende gremia besproken – hoe het dossier in Europa loopt en welke te nemen stappen er worden verwacht. Wij steunen uiteraard het FLEGT-actieplan om de handel in illegaal gekapt hout tegen te gaan. Dit proces is echter niet genoeg voor het oplossen van het wereldwijde probleem van illegale houtkap en gerelateerde handel. Er is een dringende noodzaak tot effectieve aanvullende maatregelen die illegale kap en ontbossing tegengaan. Ik ben het eens met collega Wiegman dat het niet alleen een Europese verantwoordelijkheid is. Ook onze partners zullen hun verantwoordelijkheid moeten nemen met het vergunnen van de concessies, het toedelen van de landrechten en alles wat op het vlak van duurzaamheid daarbij hoort. Kort geleden hebben wij in het kader van het FLEGT-proces gesproken met de Maleisische minister van Handel. Natuurlijk leggen zij hun belang bij ons neer, maar er moet gewoon voortgang worden geboekt in het dossier. Ook Maleisië is dan als handelspartner van Europa van belang. Zolang de EU-maatregelen op zich laten wachten, is het FLEGT-actieplan het enige instrument dat wij hebben. Wij verwachten een blijvend actieve opstelling van Nederland, waarbij de focus ook komt te liggen op wat wij in en voor producerende landen kunnen betekenen. Ook wij hebben de plicht om de landen te helpen om duurzaam bosbeheer te stimuleren en de illegale houtkap terug te dringen. Het beleid moet erop gericht zijn om de vraag naar illegaal hout – goedkoop hout – hier tegen te gaan. Daarop zijn alle acties gericht. Ik denk dat wij ook de publieksacties daaromheen in dat perspectief moeten zien. De bewustmaking van burgers is van belang, maar dat niet alleen. Ook bedrijven die graag willen meedoen, moeten in de gelegenheid worden gesteld om hun aankoop ter plekke en hun vermarkting in de thuishaven zo goed mogelijk te organiseren. Met de bevindingen van de commissie Gelijkwaardigheidstoetsing moet het toch mogelijk zijn om goed hout in het aanbestedingsbeleid te verankeren. Ik sluit mij aan bij de vraag van mevrouw Wiegman welke meer stringente maatregelen wij kunnen nemen als het aanbestedingsbeleid omissies bevat. Wij hebben de Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 3 verplichting op ons genomen om in 2010 100% duurzaam in te kopen. De lagere overheden hoeven echter slechts 50% aan te besteden in 2010 en kunnen daarbij ook nog wat shoppen in productgroepen. Het moet duidelijk zijn dat ook lokale overheden 100% duurzaam gaan aanbesteden. Het beleid in Nederland moet zodanig zijn dat de vraag naar goed en duurzaam geproduceerd hout toeneemt en de vraag naar illegaal hout afneemt en bij voorkeur helemaal verdwijnt, niet alleen bij de overheid maar ook bij consumenten. Welke mogelijkheden ziet de minister om de consument van de noodzaak van duurzaam hout te overtuigen? Hoe kan de minister daarnaast de aankoop van illegaal hout ontmoedigen? Eerder zijn al belastingmaatregelen genoemd, maar het onderzoek naar de effecten daarvan is pas aan het einde van 2007 gestart. Wanneer is dat onderzoek afgerond? Wanneer zijn de resultaten ervan bekend? Dan nog een opmerking over de SMOM. Het is van uitermate groot belang dat burgers met publiek geld op alle mogelijke manieren worden betrokken bij milieu en natuur. Dat is ook een citaat van de minister van VROM. Wij kunnen ons heel goed voorstellen dat dit tegenstrijdige berichten oplevert. In hoeverre geeft de minister verder handen en voeten aan de criteria voor het besteden van publiek geld aan organisaties die een actieve schakel zijn in het betrekken van burgers bij milieu en natuur? Worden er gedragsregels opgenomen in de criteria? Voor de fractie van de Partij van de Arbeid is er absoluut geen sprake van om organisaties die het in hun publicaties anderen soms lastig maken, de mond te snoeren. In onze samenleving mogen wij kritische geluiden niet de mond snoeren. De heer Polderman (SP): Voorzitter. Het wachten op en het wat traag starten van dit overleg is illustratief voor dit dossier, want de vaart zit er niet in. Hier zitten wij dan weer. Ondertussen is er 1000 ha tropisch regenwoud minder dan de vorige keer. Weer stuurt de milieubeweging ons een brief op poten. Weer krijgen wij het verzoek om een waslijst met verbeterpunten aan het kabinet over te brengen. Ik hoor hierop graag een reactie van de minister, die deze punten waarschijnlijk ook onder ogen heeft gehad. Vijf jaar geleden heeft de Europese Commissie toegezegd, een studie te doen naar de wettelijke mogelijkheden om illegale houtimport tegen te gaan. In juli van het vorig jaar heeft onze minister van LNV kennelijk schuchter gevraagd of er nog wat van kwam. In december van het vorig jaar liet de Europese Commissie weten dat zij de studie heeft laten uitvoeren. In mei dit jaar zou de Commissie met een mededeling komen, vergezeld van een wetsvoorstel. Er is echter in geen velden of wegen iets van die mededeling te bespeuren, zo schrijft de minister van VROM. Wij zitten al jaren voor joker te praten over een door iedereen erkend schandaal. De Nederlandse regering wordt eigenlijk gewoon te kakken gezet en laat dat kennelijk gewoon gebeuren. De minister schrijft namelijk: «Helaas is niet duidelijk wanneer deze mededeling wel verschijnt.» Ik begrijp echter dat er wel een tekst van het EU-voorstel bij de minister van LNV ligt. Kan de Kamer die dan krijgen? Laten wij opschieten. De wet moet met spoed door de Europese Commissie en het Europees Parlement. Bel op, zou ik zeggen, mail, roep, spreek er schande van dat dit lamme gedoe zo lang vertraagt. Voordat er Europese verkiezingen zijn, moet dit eigenlijk rond zijn. Als men dat in Europa niet wil, laten wij dan komen met een nationaal wetsvoorstel. Zorg ervoor dat de handel in illegaal hout een strafbare vorm van heling is, want anders kunnen wij het niet zien. VROM en LNV geven de ene na de andere opdracht voor onderzoek. Onderzoek is zo langzamerhand een eufemisme geworden voor niets doen. Het enige punt waarin wij concreet worden, is de duurzame inkoop door de overheid: 100% door het Rijk, 75% door de provincies en 50% door de gemeenten in 2010. Daar zijn wij blij mee. Wanneer wordt alles 100%? Hoe zit het met de waterschappen? Het is goed dat dit inkoopbeleid door de rijksoverheid wordt gevoerd. Wij moeten er daarbij rekening mee Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 4 houden dat hiermee ongeveer 16% van de handelsstroom van nietduurzaam hout naar Nederland kan worden verminderd. Hoe concluderen wij dat? Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat er alleen duurzaam hout wordt gebruikt? Hoe is dat te handhaven en wie gaat dat doen? Hoe wordt dit transparant in de eindrekening afgerekend? Wordt daarmee ook de kap van bomen tegengegaan? Ik denk helaas van niet, want naast die 16% komt de resterende 84% gewoon de Nederlandse markt op. De rest van dat hout komt gewoon de Rotterdamse haven binnen en gaat op de trein naar Duitsland, Zwitserland en verder Europa in. Daardoor worden er nog steeds weinig bomen minder gekapt. De verkoop van illegaal en niet-duurzaam hout gaat gewoon door. De tuincentra schreeuwen via de Raad Nederlandse Detailhandel moord en brand als zij daarop worden aangesproken. Ik ben dan ook blij met de reactie van de minister dat zij de waakhondfunctie van de ngo’s zeer waardeert en dat de intrekking van de financiering daarvan niet ter discussie staat. Ik ben blij dat zij dat signaal heeft afgegeven; wat mij betreft, zou zij dat vandaag nog wat mogen accentueren. De Botte Bijl Award toont terecht aan dat de maatschappelijke verantwoordelijkheid van de tuincentra toch niet echt deugt. Er wordt echt niet-duurzaam hout verkocht. Goed gedrag moet worden beloond, maar fout gedrag moet aan de kaak worden gesteld. Wij hebben waardering voor organisaties die dat doen. Hoe staat het met de VPA, de onderhandelingen over het vrijwillige partnerschap met Maleisië? Wat hebben wij geleerd van Ghana? Ik heb begrepen dat Engeland daar op een goede manier heeft onderhandeld en dat de onderhandelingen naar ieders tevredenheid zijn verlopen. Wat kunnen wij daarvan leren nu wij onderhandelen met Maleisië? Van lokale ngo’s hebben wij nog niet zulke positieve geluiden gehoord, in tegenstelling tot de berichten uit Ghana. Welke lessen trekt de regering hieruit? In het algemeen wil ik zeggen dat gesprekken over partnerschappen met houtexporterende landen mooi zijn, maar dat illegale houtkap is gebaseerd op afzetgebied. Dat moet met spoed worden aangepakt door Europa, en anders om te beginnen in Nederland. De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Mijn inbreng is ook namens de fractie van de Partij voor de Dieren. Ik hoop dat ik haar ook recht doe. Er is sprake van een massale ondergang van bebossing in de wereld om ons heen. Als je alle nieuwsberichten over ontbossing in Indonesië, ZuidAmerika en andere delen van de wereld op je laat inwerken, zie je soms letterlijk door de bomen het bos niet meer. Het is ontzettend schadelijk voor planten- en diersoorten die afsterven, maar ook voor het CO2-gehalte in de atmosfeer, om maar te zwijgen over 90% van de allerarmsten die op de een of andere manier afhankelijk zijn van bos. Actie, zeker van een klein landje dat relatief veel hout importeert, is noodzakelijk. Een betere wereld begint bij jezelf. Daarom heeft het kabinet als doel gesteld om in 2010 100% duurzaam hout in te kopen. De criteria die het kabinet daarvoor heeft opgesteld, zijn goed. Ik wil daarvoor namens de fractie van GroenLinks mijn complimenten geven. Vanaf nu is het motto: fout hout voor geen goud. Dat mag geen goedkope slogan zijn, want de bouwsector is vaak conservatief en houdt het liefste alles een beetje bij het oude. Aannemers zeggen vaak dat zij het niet kunnen leveren; daar sta je dan als inkoper van minister Cramer of minister Verburg. Daarom pleit ik net zoals de woordvoerders van andere fracties voor boeteclausules in de bestekken voor ondernemers. Als zij dan fout hout leveren, voelen zij dat ook in hun portemonnee. Rijkswaterstaat heeft hiermee al ervaring. Hoe staan de bewindslieden hier tegenover? Hoe wordt gecontroleerd of het 100%-doel van het kabinet daadwerkelijk wordt behaald? Is er een centrale registratie? De Kamer vraagt al heel lang om flankerend beleid. Het is verschrikkelijk jargon, maar het gaat erom dat duurzaam hout goedkoper wordt dan fout hout, bijvoorbeeld via de btw. Zo zullen ook consumenten en bedrijven Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 5 moeten gaan voor duurzaam en zal de gedragsverandering plaatsvinden die wij langzamerhand op gang willen brengen. Is het niet de hoogste tijd daarvoor? Ik deel het ongenoegen van de SP-fractie dat het allemaal wel heel erg lang duurt. Zouden er vandaag niet al knopen moeten worden doorgehakt? Nederland is bijzonder actief in de vrijwillige partnerovereenkomsten tussen de EU en houtproducerende landen. Dat is heel mooi. Ik heb ook begrepen dat het goed loopt met Ghana, maar dat het niet goed loopt met Maleisië, omdat dit land de inheemse bevolking niet helemaal serieus neemt. Wat is de stand van zaken? Hoe wil de regering proberen, dit vlot te trekken? Onze fracties vinden het bijzonder zorgelijk dat er nog steeds geen Europese wetgeving is voor het weren van illegaal hout op de Europese markt. Het is natuurlijk erg zuur voor landen die vrijwillig een deel van hun hout laten weren dat hun buurlanden al hun hout rustig verder verkopen aan Europa. Wij wachten al belachelijk lang op deze EU-wetgeving. Die zou eerst dit voorjaar komen, toen in september en nu is het weer verschoven naar oktober. Wat is de stand van zaken op dit vlak? Is het niet tijd, een hartig woordje te spreken met de voorzitter van de Europese Commissie? Tijdens mijn voorbereiding op dit debat voelde ik een zekere machteloosheid. Wij kunnen als klein landje van alles doen, maar ondertussen gaat de kap gewoon verder. Zijn er aanvullende mogelijkheden, bijvoorbeeld op wettelijk vlak, waaraan de bewindslieden denken? Kunnen zij ons daarover informeren? Of denken zij dat dit het goede pad is? Een ware democratie organiseert altijd haar tegenmacht. In een democratie zorg je ervoor dat alle geluiden tot hun recht kunnen komen om de macht – in dit geval het kabinet – te compenseren. Die geluiden zijn niet altijd welgevallig. Misschien is de stijl ook niet altijd de stijl van het kabinet of druisen de geluiden soms lijnrecht in tegen het kabinet, maar zij zijn wel noodzakelijk om een democratie te voeden. Steeds vaker wordt geopperd om subsidies maar in te trekken als er onwelgevallige geluiden klinken of als de stijl niet helemaal bevalt. Ik kan mij nog herinneren dat, toen ik nog geen Kamerlid was, ex-minister Verdonk dreigde met het intrekken van de subsidie aan VluchtelingenWerk Nederland, omdat deze organisatie zou meewerken aan het project «26 000 gezichten». VluchtelingenWerk Nederland stond kritisch ten opzichte van het toenmalige vreemdelingenbeleid. Het is toch volstrekt belachelijk en een democratie onwaardig dat je iets waarmee je het niet eens bent, dan maar onmogelijk wilt maken door geld in te trekken. Een soortgelijke situatie lijkt zich nu voor te doen met milieuorganisaties. Ik vind dat minister Cramer te veel in het midden heeft gelaten. Ik zou willen dat zij vandaag duidelijk maakt dat wij geen subsidies gaan intrekken omdat milieuorganisaties met allerlei statements komen die bepaalde partijen niet fijn vinden om te horen. Staat een gedragscode niet allang in de wet? Als er een gedragscode komt, geldt die dan voor iedereen die subsidie ontvangt vanuit Den Haag? Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. Wij praten vandaag niet voor de eerste keer over illegaal hout. Echt opschieten doet het natuurlijk niet. De Kamer heeft uitgesproken dat het bijmengpercentage bij biologische brandstoffen, zolang er geen goed zicht is op ontbossing en hoe dat wordt gecontroleerd, niet moet worden verhoogd. Een motie met die strekking is een aantal maanden geleden aangenomen. Volgens mij is er nog steeds geen goed zicht op de ontbossing, dus wij zouden in Brussel inderdaad op de rem moeten trappen en wat minder hard moeten gaan. Door de FLEGT-onderhandelingen zijn er stappen voorwaarts gezet op het vlak van de handel in illegaal hout. Landen zijn nu op een betere manier bezig; dat is goed. Ik heb echter ook begrepen dat er vanuit Brussel aanvullende wetgeving zou komen. Als je echt iets wilt doen om de handel aan te pakken en te controleren en ervoor wilt zorgen dat er betere producten worden verhandeld, moet Europa dat gezamenlijk doen. Neder- Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 6 land kan dat niet alleen doen. Het punt is dan toch weer hoe er in Brussel wat meer vaart kan worden gemaakt. Dat is essentieel, want willen wij wat doen, dan moet dat in Europees verband. De vorige keer en de keer daarvoor hebben wij ook gesproken over de certificatiesystemen. Ik heb daarover wat vragen gesteld, waarop toezeggingen zijn gekomen, om het wat te vereenvoudigen en om het inzichtelijker te maken. Er is een aantal maanden verstreken en mijn inzicht is in ieder geval niet groter geworden. Dat is niet goed. Als de overheid heel kritisch wil zijn bij de inkoop van hout – de overheid heeft ook een voorbeeldfunctie bij het inkoopbeleid, met alle miljarden die worden besteed – is het goed om duidelijk te maken op welke punten overheidscriteria afwijken van andere systemen en wat uiteindelijk het systeem moet zijn. Af en toe, ook vanavond weer, valt het woord belastingen. Ik wacht af waarmee het kabinet verder komt, maar mijn fractie aarzelt om weer met aparte belastingheffingen te komen. Mijn voorganger had het over de subsidies aan milieu- en natuurorganisaties. Ik heb daarover inmiddels vierenhalve week geleden een aantal vragen gesteld. Ik wacht gespannen de antwoorden daarop af, want dan kunnen wij daar een keer gericht over praten. Voorzitter: Waalkens De heer Jager (CDA): Voorzitter. Dank aan de bewindslieden voor de brieven en de geleverde inzet tot nu toe. Ik voer het woord omdat mevrouw Schreijer ziek is; ik wens haar vanaf deze plaats beterschap toe. Ik weet zeker dat zij nu kijkt. De CDA-fractie acht de FLEGT-aanpak van vrijwillige partnerschapsovereenkomsten met houtproducerende landen zeer belangrijk en kansrijk. Wij benadrukten dat al in het vorige overleg en het is goed om te horen dat nu enige voortgang wordt geboekt en dat inmiddels meer landen belangstelling tonen voor dit soort overeenkomsten. Vandaag bespreken wij het topje van de ijsberg die degradatie of vernietiging van ecosystemen heet. Vandaag hebben wij het alleen over de degradatie van bossen en alleen over ontbossing door houtkap, en niet over alle andere zaken die spelen. Welke stappen wij hier ook zetten, de ecocrisis is groter en verdient een meersporenaanpak. Voor zover die is gerelateerd aan handel, luidt mijn vraag dan ook wanneer de kabinetsreactie op de studie naar non-trade concerns naar de Kamer komt. Wil de minister van LNV wat dieper inhoudelijk ingaan op de voortgang en vooral de transparantie en de evenwichtige representatie binnen de onderhandelingen – ik denk dan aan Maleisië – waarbij de ngo’s de nodige kritische kanttekeningen plaatsen, alsmede de getoonde belangstelling van bepaalde landen voor FLEGT? Op welke termijn kunnen er nu concrete resultaten worden geboekt in de vorm van harde afspraken en overeenkomsten? Bij conflicten tussen bosbouwbedrijven en de lokale bevolking bepaalt uiteindelijk de lokale overheid van het producerende land of het hout legaal dan wel illegaal is geoogst. Dat is een juridisch gegeven. Wij vinden echter wel dat het vraagstuk van de rechten van de inheemse bevolking in relatie tot de houtproductie onze blijvende aandacht verdient. Het is natuurlijk mooi dat de Europese Commissie dit punt aan de orde stelt in de FLEGT-dialoog, maar zijn onze mogelijkheden om zaken in een goede richting te sturen, daarmee ook volledig uitgeput? Hoe wil de minister zich actief blijven inzetten voor de positie van de inheemse bevolking in landen zonder erkende democratie en zonder een goed functionerend rechtssysteem? Welke mogelijkheden ziet zij? Wij dringen hier wel met klem op aan. Wij vinden voorts dat de minister haar inspanningen extra zou moeten richten op het verder stimuleren van het gebruik van hout met een FLEGT- Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 7 vergunning. FLEGT is meer dan alleen een instrument tegen illegale handel in hout; het is ook een belangrijke opstap naar duurzaam bosbeheer. Welke mogelijkheden ziet de minister? FLEGT-hout moet een goede plaats op de markt houden naast duurzaam geproduceerd hout. Ik kom daarop zo meteen nog kort terug. In het vorige overleg heeft mijn fractie zich al sterk uitgesproken voor een WTO-proof pakket van aanvullende Europese wettelijke maatregelen. Dit is absoluut nodig om illegaal hout te weren uit de EU. Wij herhalen vandaag dit pleidooi. In mei zou duidelijkheid over de maatregelen komen. Haast is zo langzamerhand wel geboden. De Europese verkiezingen van 2009 naderen. Wat wordt de inzet van beide bewindslieden op het punt van aanvullende maatregelen? Zijn er verder geen eenvoudige, niet-handelsbelemmerende, niet te kostbare en direct uitvoerbare maatregelen mogelijk – flankerend beleid – ten behoeve van duurzaam hout, die wij wel direct ter hand kunnen nemen? Graag ook een reactie op de inventarisatie van de ngo’s met betrekking tot de genoemde aanvullende maatregelen. Ik sluit mij op dat punt aan bij de vragen van de heer Polderman. Veel andere lidstaten hebben inmiddels een eenvoudige manier gevonden om verschillende certificaten voor duurzaam bosbeheer te accepteren. De FSCen PEFC-keurmerken worden door veel landen inmiddels gezamenlijk, generiek, dus zonder een aanvullende individuele landentoets, aanvaard als duurzaam. Ook Europa aanvaardt naast FSC het voor de houtmarkt zeer belangrijke PEFC-label. Wij pleiten ervoor dat ook Nederland deze lijn – dus een generieke toets – serieus in overweging neemt. Het kiezen van een landenbenadering voor PEFC heeft belangrijke praktische en administratieve bezwaren en heeft dus ook absoluut niet onze voorkeur. Ook strookt deze aanpak niet met de ontwikkelingen met betrekking tot PEFC binnen Europa. Ik hoor graag een reactie van de regering op dit punt. Ik kom nog even terug op FLEGT. Mijn fractie vindt dat de gelijkwaardigheidstoetsing en het rijksinkoopbeleid er niet toe mogen leiden dat FLEGT, dat toch ook een duidelijke bosbeheercomponent bevat, langzaam maar zeker uit de markt wordt gedrukt. Dat kan FLEGT-landen, denk aan onze belangrijke handelspartner Maleisië, zwaar op achterstand zetten. Ook kan het de ontwikkeling naar meer duurzame houtproductie in FLEGT-landen uiteindelijk ernstig schaden, met mogelijk zeer nadelige gevolgen voor de strijd tegen illegaal hout, de lokale economie en niet te vergeten de lokale bevolking. FLEGT-hout moet EU-conform, ook voor de langere termijn, een goede plek behouden in het aanbestedingsbeleid van de overheid. In de brief van de minister van VROM van 24 juni staat dat bij inkoop absolute prioriteit wordt verleend aan duurzaam geproduceerd hout en dat de marktpositie van FLEGT-hout dus tweede keuze, en daarmee zeker op termijn vrij onzeker wordt. Daarmee is onzes inziens het mondiale duurzaamheidsstreven niet gediend. Wij kunnen niet eerst het FLEGT-initiatief breed omarmen om het vervolgens langzaam de nek om te draaien. Wil de minister hierop ingaan? Ontbossing is een drama op wereldschaal. Jaarlijks verdwijnt 13 miljoen ha aan vooral tropisch oerbos: dat is 130 000 km2 bos. Wereldwijd zijn 1,6 miljard mensen voor hun bestaan direct afhankelijk van bossen. Ontbossing is niet alleen een wereldprobleem. Het is ook een vraagstuk dat speelt in ons land. Hoe staat het met de monitoring van ontbossing in eigen land? In Nederland vindt ook ontbossing plaats, onder meer voor nieuwe natuur, maar ook voor andere onderdelen. Hoe is compensatie geregeld? Vindt die in voldoende mate plaats? Wil de minister met betrekking tot ontbossing in eigen land ingaan op de effectiviteit van wetgeving, wetshandhaving en monitoring? Ik denk daarbij ook aan de Boswet. Wat gebeurt er concreet op deze terreinen? Hoe waardeert de minister in dit verband de algehele vrijstelling van de herplantplicht voor Staatsbosbeheer? Wij hebben signalen dat de controle op herplant op een derde van het Nederlands bosareaal, vooral rijksbosgronden, geheel niet zou plaatsvinden. Ik noem daarbij ook het punt van het grensoverschrijdende park Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 8 dat mijnheer Polderman vanochtend al noemde, De Zoom-Kalmthoutse Heide. Dat gebied is aangewezen als habitat en als Natura 2000-gebied voor onder andere de soorten nachtzwaluw, boomleeuwerik, zwarte specht en wespendief, soorten die toch het bos nodig hebben. Hoe vindt de compensatie dan plaats? Hoe kunnen wij die soorten afdoende beschermen? Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Aanvankelijk was ik heel blij met het toch wel stevige verhaal van de CDA-fractie. Gedurende het verhaal merkte ik echter dat er eerst volop werd ingezet op duurzaam, terwijl dit later werd afgezwakt. Ik vraag mij af of het erop neerkomt dat de CDA-fractie genoegen neemt met legaal hout, omdat er gezien allerlei processen ook niet meer kan worden verwacht. De heer Jager (CDA): Ik denk dat ik nadrukkelijk naar voren heb gebracht dat duurzaamheid voor ons meer dan duidelijk vooropstaat. Ik heb een gedeelte van mijn inbreng weggelaten om een aantal onderwerpen wel nadrukkelijk mee te nemen. Wij hebben begrepen dat over de mogelijkheden en de effectiviteit van een eventuele belasting op niet-duurzaam geproduceerd hout en private vergroening helaas nog niet veel te zeggen is. Wij vinden dat ook daarop moet worden ingezet. In dat opzicht sluit ik mij aan bij de vragen die mevrouw Wiegman heeft gesteld. Ik heb ze in mijn termijn gemakshalve weggelaten vanwege de tijd. De heer Dibi (GroenLinks): Ik heb een soortgelijke vraag. Het was mij niet duidelijk of de heer Jager zei dat wij niet helemaal voor duurzaam geproduceerd hout moeten gaan omdat wij al actief zijn met de FLEGT-landen en omdat wij die niet willen achterstellen. Wat heeft de voorkeur van de CDA-fractie? De heer Jager (CDA): Naast FLEGT heb ik ook de mogelijkheden genoemd van PEFC. Ik ga voor het generieke beginsel en niet voor het landenbeginsel, want dan is iedereen vrij en is men niet gehouden aan generieke maatregelen. FSC heb ik heel nadrukkelijk genoemd. FLEGT heb ik met nadruk willen noemen, ook vanwege de positie die wij op dat punt innemen. Ik wil graag een reactie van de minister om wat meer duidelijkheid te krijgen over de inzet van Nederland. Tegelijkertijd heb ik gezegd dat ik verwacht dat beide bewindspersonen zich nadrukkelijk inzetten om voor de Europese verkiezingen het een en ander te hebben geregeld op het gebied van het Europees beleid inzake duurzaam hout. Voorzitter: Jager Antwoord van de bewindslieden Minister Cramer: Voorzitter. Ik dank alle aanwezigen voor het wachten; ik meen dat dat op mij was. Ik dank iedereen voor het uitstel van dit AO over duurzaam hout. Er is gesproken over subsidies voor maatschappelijke organisaties. Ik wil vandaag nogmaals benadrukken dat ik de maatschappelijke dialoog over milieuproblemen en de activiteiten van milieuorganisaties een groot goed vind in deze democratische samenleving. Ik ben en blijf bereid om deze dialoog en activiteiten van milieuorganisaties en andere organisaties te ondersteunen via subsidies en procedures die daartoe geëigend zijn, zoals het aanvragen van projectsubsidies. Dat is wel gekoppeld aan een aantal eisen, waarop ik nu verder niet zal ingaan. Er werd gevraagd wat een gedragscode zou betekenen. Wij zijn daarover in gesprek met een aantal milieuorganisaties. Dat doen wij niet alleen omdat wij dat in verband met subsidies van belang vinden, maar ook omdat het in het maatschappelijk verkeer – dat hebben wij nu ook gemerkt met de kwestie rondom RND – Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 9 mogelijk nuttig zou zijn om een aantal zaken op papier te hebben. Het is een zaak van de organisaties zelf om hier in eerste instantie mee te komen. De heer Dibi (GroenLinks): De minister heeft blijkbaar wel het gevoel dat er iets moet gebeuren na het akkefietje tussen RND en Milieudefensie. Waarom vindt zij een gedragscode noodzakelijk als er al een wet is die het optreden tegen strafbare feiten regelt? Of vond zij de actie van Milieudefensie ook niet goed? Minister Cramer: Wij hebben zowel met Milieudefensie als met RND gesproken. Milieudefensie meldt dat zij al een gedragscode heeft. Op grond daarvan gaan wij in gesprek met andere organisaties, om te bekijken of er misschien collectief eentje kan worden gemaakt. Het is dus gewoon in bespreking. Wij zullen afwachten in hoeverre de organisaties zelf zien dat het hun activiteiten in het maatschappelijk verkeer juist kan versterken. De heer Dibi (GroenLinks): Dit zit mij toch een beetje dwars. Als er al een gedragscode is, hebben zij geen nieuwe gedragscode nodig. Ik heb het gevoel dat dit het product is van de discussie over onwelgevallige geluiden vanuit organisaties in het land. Ik zou juist een compliment willen uitdelen. Sinds zij in 2005 zijn begonnen met dit soort inspecties, is de bekendheid van gecertificeerd hout alleen maar toegenomen. Zij werken mee aan de kabinetsdoelstelling en verlenen het kabinet een gunst. Ik vind het dan raar dat zij, eigenlijk als een soort van straf, een nieuwe gedragscode moeten opstellen omdat er in Den Haag discussie is ontstaan. Minister Cramer: De heer Dibi suggereert iets wat in ieder geval niet mijn bedoeling is. Zoals ik zei, heeft Milieudefensie al een gedragscode die zij juist in het maatschappelijk verkeer gebruikt. Dat is al een enorm goede start, omdat dit van belang kan zijn om zelf je positie goed te kunnen neerzetten. Ik kom te spreken over het verduurzamen van de houtketen, eigenlijk het hoofdthema van vandaag. Ik heb de commissie TAPC gevraagd om een toetsing uit te voeren en om bij de eerste toetsingen de internationale certificatiesystemen FSC en PEFC te toetsen. De commissie toetst beide systemen, ook de onderliggende landensystemen, om te bekijken hoe de internationale systemen in de praktijk werken. Eind september neemt de commissie een besluit over de getoetste certificatiesystemen. Nadat de toetsingscommissie de resultaten inzake de certificatiesystemen heeft besproken, zal ik ze de Kamer in oktober toesturen. Het streven in het beleidsprogramma Biodiversiteit is om in 2011 50% van het hout op de Nederlandse markt duurzaam geproduceerd te krijgen. Dat is best een ambitie. Gezien de huidige set criteria lijkt dit een realistische doelstelling. Ik zal tijdig monitoren om eventueel te kunnen bijsturen. Daarbij hoort wel de nuancering dat het aandeel duurzaam gecertificeerd tropisch hout erg achterblijft ten opzichte van andere duurzaam gecertificeerde houtsoorten. Wat doen wij om 50% duurzaam hout op de markt te krijgen? Wij maken duidelijk wat duurzaam geproduceerd hout is. Daarbij kunnen wij de ontwikkelde meetlat gebruiken. Vervolgens is deze meetlat te gebruiken bij duurzaam inkopen. In 2010 moet al het hout dat de rijksoverheid inkoopt, afkomstig zijn uit bossen die worden beheerd volgens de in juni vastgestelde duurzaamheidscriteria. De heer Jager stelde dat als er geen duurzaam geproduceerd hout beschikbaar is, het minimaal moet voldoen aan de vereiste van aantoonbaar legaal hout, de FLEGT-eisen. Wij hebben dat inderdaad in een volgorde gezet: eerst duurzaam hout en, als dat niet aanwezig is omdat wij toch rekenen op grote volumes, dan FLEGT-hout. Dat heeft ermee te Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 10 maken dat duurzaam geproduceerd hout in onze beleving een stap beter is in termen van duurzaamheid dan puur legaal hout. Legaal is ook al een belangrijke stap; ik geef toe dat ook de ontwikkeling van legaal FLEGThout van groot belang is. Gezien het feit dat wij de verwachting hebben dat er grote volumes nodig zijn, zie ik het probleem dat de heer Jager schetst – dat landen zoals Maleisië mogelijkerwijs toch in de problemen komen omdat zij hun afzetmarkt niet gegarandeerd zien – toch minder somber in. Er is zo’n groot volume nodig dat er zeker een percentage FLEGT-hout op de markt komt. In het kader van duurzaam inkoopbeleid zeggen wij echter: eerst de duurzaam geproduceerde houtsoorten inkopen en als die echt niet aanwezig zijn, is er een voorlopig tweede keuze in de hoop dat het FLEGT-hout op een gegeven moment ook duurzaam is. Mevrouw Wiegman en anderen hebben gevraagd naar financiële instrumenten die het prijsverschil tussen duurzaam en niet-duurzaam geproduceerd hout zouden kunnen compenseren. Er loopt een onderzoek dat zich richt op juridisch uitvoerbare instrumenten. Wij verwachten dat dit aan het einde van dit jaar gereed is. Mevrouw Wiegman vroeg ook mogelijke instrumenten. Zelf had zij het onder andere over de aanpassing van de Vamil/MIA-regeling. Die is uitdrukkelijk bedoeld voor bedrijfsmiddelen van bedrijven die in Nederland belastingvoordeel ontvangen door hun duurzaamheidsprestaties. De investeringen die ngo’s willen doen in het buitenland, betreffen weer een ander verhaal. Het is dus nog even de vraag of de Vamil-regeling wel de geschikte regeling is voor hetgeen mevrouw Wiegman vroeg. De heer Jager vroeg ook naar maatregelen voor ngo’s die ik eventueel in flankerend beleid zou willen meenemen. Dat is nu nog niet helder; wij zijn er met onderzoek nog mee bezig. Zoals ik al zei, zal dat onderzoek aan het einde van dit jaar zijn afgerond. Ik zal andere marktpartijen ook zeker aansporen. Ook andere marktpartijen kunnen natuurlijk de markt voor duurzaam geproduceerd hout vergroten door hun inkoopbeleid. Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Minister Cramer zegt dat het de vraag is of Vamil geschikt is. Dat is inderdaad een vraag die opgeworpen is. Nu het antwoord: is zij in staat om dat op een ander moment schriftelijk te geven? Als Vamil misschien niet geschikt is, is er dan een andere internationale regeling om bijvoorbeeld software voor bosmanagement beschikbaar te krijgen? Minister Cramer: Eind van dit jaar kan ik daarop antwoorden. De heer Dibi stelde een vraag op hetzelfde terrein. Ook die hoop ik binnenkort te kunnen beantwoorden. Er is een flink aantal vragen gesteld over het inkoopbeleid van de rijksoverheid, maar ook van andere overheden. Mevrouw Wiegman vroeg hoe de handhaving van het rijksinkoopbeleid is geregeld. Duurzaam inkopen is bovenwettelijk; overheden zijn zelf verantwoordelijk voor hun duurzaam inkoopbeleid. Zij moeten tweejaarlijks verantwoording afleggen in de Monitor Duurzaam Inkopen. Hout maakt daarvan deel uit. Mevrouw Wiegman vroeg ook naar de inkoopcriteria: wat is de verwachting van de 30% resterende criteria voor duurzaam inkopen? Wanneer zijn alle certificatiesystemen getoetst? Ik verwacht dat dit eind 2009 het geval zal zijn. Verder vroeg mevrouw Wiegman of boeteclausules moeten worden opgenomen in de bestekken. Samen met inkopers wordt gewerkt aan modelbestekteksten en -contractvoorwaarden. De mogelijkheden van een boeteclausule worden daarin meegenomen. Mevrouw Wiegman had nog een vraag, over gerechtelijke uitspraken: waarom schrijft u de FSC-criteria niet gewoon voor? De rechter heeft de gemeente Boskoop – daar refereerde mevrouw Wiegman aan – in het gelijk gesteld. De gemeenschappelijke overheden werken met het oog op eerlijke mededinging bij duurzaam inkopen met objectieve, toetsbare criteria. Verwijzen naar één keurmerk Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 11 past daar niet bij. Wij hanteren de inkoopcriteria zoals ontwikkeld door de commissie, en accepteren en stimuleren de partijen die daaraan voldoen. De heer Waalkens vroeg hoe het zit met de andere overheden. Hun tempo is misschien iets lager, maar uiteindelijk zullen ook zij overgaan tot 100% duurzaam inkopen; hout zit daar dan vanzelfsprekend in. Wij verwachten dat dit niet zo veel zal achterlopen bij de rijksoverheid. Mevrouw Neppérus vroeg: waarom loopt Nederland uit de pas met het inkoopbeleid elders in Europa en hanteert het niet gewoon PEFC en FSC? Het is goed dat de Europese Commissie een voorbeeld geeft van hoe het kan, met name voor de landen die nog geen beleid hebben op dit punt. Het staat landen vrij om verdergaande ambities te tonen op het dossier duurzaam inkopen. De specifieke achtergrond in Nederland – hier is al jarenlang sprake van de consultatie van maatschappelijke partijen en de medewerking van de papierindustrie en houtimporteurs – heeft ervoor gezorgd dat de lat voor duurzaamheid hoger ligt. Daaraan wil ik vasthouden. Mevrouw Neppérus (VVD): Voor consumenten en producenten is het op zijn minst verwarrend dat er allerlei verschillende criteria zijn. Hoe kunnen wij dat beter regelen? Minister Cramer: Dit is een begrijpelijke vraag. Het is ook de reden dat wij die commissie in het leven hebben geroepen: het creëren van meer eenduidigheid. Onze verwachting is dat ons voorwerk de basis wordt voor de ontwikkelingen elders in Europa. De heer Waalkens en mevrouw Wiegman hebben gevraagd: hoe gaat u andere overheden stimuleren, duurzaam hout in te kopen? Duurzaam inkopen staat hoog op de agenda, ook bij andere overheden; in het kader van het Klimaatakkoord Gemeenten en Rijk 2007–2011 maar ook de provincies en waterschappen spreken zich daarover nadrukkelijk uit. Zij zijn betrokken bij de ontwikkeling van instrumenten en worden meegenomen in de monitoring en rapportage die de Kamer tweejaarlijks ontvangt. De Stichting Probos ontwikkelt verschillende communicatie- en informatiemiddelen, zoals een website, folders en cursussen, om de inkopers te helpen om hun duurzame inkoopbeleid voor hout vorm te geven. De heer Waalkens vroeg ook naar de mogelijkheden om FLEGT-hout te stimuleren. Wij stimuleren, zoals ik al zei, FLEGT-hout via duurzaam inkopen als er geen duurzaam hout beschikbaar is. Verder zal ik mijn Europese collega’s aansporen om het gebruik van legaal hout te stimuleren in andere Europese landen. De heer Waalkens en mevrouw Wiegman stelden de vraag of een publiekscampagne op dit moment zinnig is. Nut en noodzaak daarvan moeten worden bezien. Dit hangt samen met het onderzoek naar de financiële instrumenten. Het prijsverschil is op dit moment de grootste drempel. Als dat minder wordt door het inzetten van economische instrumenten, wordt het interessanter om publiekscampagnes nadrukkelijker in te zetten. Tot slot een vraag van de heer Waalkens: hoe kan de aankoop van illegaal hout worden ontmoedigd? Inkopers zullen in de contractvoorwaarden opnemen dat geleverd hout legaal moet zijn. Op die manier ontmoedigen wij illegaal hout. Tot zover mijn antwoorden. Minister Verburg: Voorzitter. Ik bedank de Kamer voor de inbreng in eerste termijn. Ik sluit mij aan bij degenen die mevrouw Schreijer, de voorzitter van de vaste commissie voor LNV, van harte beterschap toewensten. Ik mis haar als voorzitter, alhoewel zij zeer goed wordt vervangen. Ik denk dat ook de samenleving haar mist als actief volksvertegenwoordiger. Ik hoop dat zij zeer goed herstelt en binnenkort weer in uw midden is, en in ons midden op het moment dat wij elkaar ontmoeten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 12 Mijn beantwoording valt uiteen in drie punten: de stand van zaken in Europa, de voortgang van het FLEGT-proces en de vraag naar illegaal hout, non-trade concerns en de handhaving van bossen en hout in eigen land. Mevrouw Wiegman, de heer Jager, de heer Waalkens en de heer Polderman hebben gevraagd hoe het zit met de Europese wetgeving. Mevrouw Neppérus heeft daar ook naar gevraagd. Waarom schiet het niet op? Ik deel het ongeduld van de Kamer op dit punt. Zoals eerder toegezegd, heb ik er bij de Commissie op aangedrongen om vaart te maken: kom binnenkort met die studie over de mogelijkheden om de import van illegaal geoogst hout te voorkomen, neem op basis daarvan maatregelen en bepaal de inzet van de EU in internationale fora rondom bossen en handel. Nederland kan dit niet alleen doen. De Kamer zegt terecht dat er in mei nog niets was, terwijl de Europese Commissie verwachtingen had gewekt. De verwachting is nu dat er in oktober iets concreets op tafel ligt. In de Landbouwraad van volgende week zal ik nog eens nadrukkelijk vragen of er volgende maand echt iets is. De heer Polderman heeft gezegd, informatie te hebben dat LNV over een notitie of mededeling van de Europese Commissie beschikt. Dat is niet het geval. In het normale proces in Brussel gebeurt het wel dat de Europese Commissie (concept)voorstellen of onderdelen daarvan, bouwstenen, toetst bij lidstaten. De regering heeft inderdaad bouwstenen voor een notitie gezien, maar de Commissie is nog niet rond met haar voorstellen. Wij willen graag een goed voorstel, dus onze Brusselse delegatie heeft daarop gereageerd. De heer Jager en de heer Waalkens hebben gevraagd naar de ontwikkelingen rond FLEGT. Hoe gaat het met de onderhandelingen, onder andere met Maleisië, Indonesië, Kameroen, Congo en Vietnam? Hoe komt het dat de overeenkomst met Ghana al wel is getekend en met andere landen nog niet? De afspraken met Ghana hebben te maken met de verkiezingen daar. De toenmalige verantwoordelijken hebben op 4 september getekend. Zij wilden graag afspraken vastleggen en dat niet over de verkiezingen heen tillen. De gemaakte afspreken moeten nog wel worden geïmplementeerd, worden omgezet naar de praktijk. Bij de vrijwillige partnerovereenkomst met andere landen, zoals Maleisië, zijn wij in de praktijk vaak al vele stappen verder. Het is goed dat de Kamer vorige week met minister Chin heeft gesproken, zodat zij heeft kunnen horen hoe gemotiveerd de Maleisische overheid is. Minister Chin pleit krachtig voor het respecteren van FLEGT, alleen al voor het hoog houden van de motivatie in de productie en de handelsketen. Heel veel mensen moeten doodgewoon van de houtproductie leven. Als zij aan te hoge eisen moeten voldoen zonder dat het iets extra’s oplevert in waardering, geld of flankerende programma’s, komen zij in de verleiding om gewoon illegaal te kappen; dat levert dan tenminste wat op. Het is goed om een en ander te willen regelen, om de druk in Europa op de ketel te houden en hoge ambities te hebben. De andere kant van het verhaal mogen wij echter niet vergeten. Daarom is het nodig om in het flankerend beleid heel nadrukkelijk aandacht te besteden aan de drie p’s: people, planet en profit. Europa heeft nogal eens de neiging om alleen het accent te leggen op «planet», duurzame productie. Een houdbare FLEGT-verhouding en goede afspraken inzake duurzaam bosbeheer en certificaten zijn alleen mogelijk als alle drie de p’s heel zorgvuldig en met oog voor de belangen van de mensen daar met programma’s worden ingevuld. Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik begrijp niet precies wat de minister zegt over die drie p’s. Volgens mij gaat het daarbij juist om het belang van duurzaamheid. In FLEGT zijn die drie p’s niet goed geborgd en scoren wij onvoldoende bij duurzaamheid. Ik begrijp dat de minister FLEGT niet zomaar wil loslaten, maar er is meer nodig voor een duurzaam houtbeleid. Minister Cramer herinnert zich nog Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 13 wel van een van onze eerste debatten dat ik graag over «prosperity» spreek in het kader van die p’s. Minister Verburg: In het FLEGT-proces, inclusief de vrijwillige partnerovereenkomsten, gaat het om legale houtproductie, op weg naar duurzaam bosbeheer. In de partnerovereenkomsten zullen ook de andere twee zaken moeten worden meegenomen. Het borgen van de legale handelsketen in al zijn facetten is een eerste stap op weg naar duurzaamheid. Met minister Cramer zeg ik: laat het betere niet de vijand van het goede worden. Wij moeten FLEGT waarderen als een opstap naar de duurzaamheid die wij in Europa wensen. Daarbij moet er altijd een balans zijn tussen planet, people en profit. In Maleisië vindt op dit moment een onafhankelijke externe toets plaats van het systeem. Daaruit moet blijken of de keten legaal is. Vervolgens moeten Maleisië en de EU het nog eens worden over de resultaten van de toets. Zodra dat het geval is, kan er worden getekend. Minister Chin heeft gezegd dat de Maleisische regering dolgraag voor het einde van het jaar wil tekenen. De heer Dibi (GroenLinks): Meent u nu werkelijk dat Europa te veel denkt aan de p van planet? Volgens mij geeft juist de p van profit in de wereld te vaak de doorslag. U betoogt terecht dat de mensen in Maleisië er wat geld aan willen overhouden. Als zij echter op deze voet verdergaan, is er op een bepaald moment geen bos voor hen meer over om geld aan te verdienen. Misschien heeft minister Chin gezegd dat hij niet wil voldoen aan de criteria die de EU wil stellen, maar dan moet u hem ervan overtuigen dat het belangrijk is om over te stappen op duurzaam hout. Je mag de p van people niet vergeten, maar er moet een balans worden gevonden voor de lange termijn. Minister Verburg: Zoals ik al heb gezegd: ik herken en deel het ongeduld van de Kamer. Tegelijkertijd hebben wij vaak makkelijk praten. In zo’n land komen er soms handelaren die zeggen: ga vannacht slapen, ik rooi dat bos, morgen krijg je centjes, zo hoef je niet aan al die bureaucratische criteria te voldoen, even goede vrienden. De mensen daar willen uiteraard iedere dag hun familie voeden. Ik zeg daarmee niet dat wij alles maar goed moeten vinden. Integendeel, collega Cramer en ik zijn zeer ambitieus. Dit punt staat hoog in het kabinetsvaandel. Het zal echter wel zodanig handen en voeten moeten worden gegeven dat het een transparant systeem wordt en wij kunnen zien of afspraken worden nagekomen. De landen waarmee wij zo’n FLEGT-contract tekenen, moeten ook het gevoel krijgen door Europa gewaardeerd te worden. Dat kan door flankerende maatregelen die wij afspreken, maar ook via positieve promotie. Aan dat soort zaken werken wij. Bij Maleisië zijn wij bezig om een oplossing te vinden voor het conflict tussen de formele landrechten en de traditionele gebruiksrechten van de inheemse bevolkingsgroepen. Voor dat soort lastige punten willen wij graag een oplossing vinden, maar dat lukt niet met een toverstokje. In Indonesië – ik zeg het in alle eerlijkheid – wordt weinig voortgang geboekt. Kameroen hoopt binnenkort overeenstemming te bereiken over een vrijwillige partnerovereenkomst. De onderhandelingen met Congo zijn net begonnen. Verder is er vanuit Liberia en Gabon belangstelling voor de vrijwillige partnerovereenkomsten. De heer Polderman (SP): Ik wil nog even terugkomen op de discussie over de drie p’s. Het is belangrijk om daarin een balans te vinden. Wil de minister reageren op de buitengewoon belangrijke rol die Nederland hierin speelt, met name dan bij de p van «economie», van profit? Nederland staat bovenaan op het lijstje van afnemers en zou daarom het voortouw moeten nemen. Met de heer Dibi ben ik in dat licht wat verbaasd dat Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 14 u zegt: wij moeten de p van planet niet te veel vooropstellen. De balans slaat juist door naar de andere kant. Nederland staat niet voor niets bovenaan op het lijstje van afnemers, boven België en boven het Verenigd Koninkrijk. Minister Verburg: Ik zie eerlijk gezegd geen verschil in opvatting. Mijn betoog ziet er nu juist op dat het niet alleen gaat om duurzaamheid, maar dat er ook op maat gesneden flankerende programma’s moeten zijn. Daarnaast moet een aantal andere zaken worden geregeld, zoals de formele landrechten en de traditionele gebruiksrechten van inheemse groepen. Mevrouw Wiegman heeft in dat kader een vraag gesteld over Ghana. De EU voert de onderhandelingen; dat is beter dan 27 lidstaten die bilateraal onderhandelen. Europa stelt de rechten van inheemse volken aan de orde, maar de rechter zal daarover een uitspraak moeten doen. Het staat in ieder geval nadrukkelijk op de agenda. De Europese Commissie is zeer gemotiveerd om dat uiteindelijk te realiseren. De heer Jager heeft gevraagd hoe het staat met de non-trade concerns. Formeel zit dit in de portefeuille van staatssecretaris Heemskerk. Ik weet dat hij er actief mee bezig is, maar ik zal dit punt nog eens nadrukkelijk onder zijn aandacht brengen en hem vragen om hierin actief te blijven. De heer Jager heeft ook gevraagd wat wordt gedaan om ontbossing in eigen land te voorkomen. Hoe wordt in eigen land ontbossing gecompenseerd? Het uitgangspunt van de Nederlandse Boswet is dat waar wordt gekapt, wordt herbeplant. De Boswet is een van de natuurwetten die is geëvalueerd; de Kamer kent het evaluatierapport. Daarover komen wij zeer waarschijnlijk nog uitvoerig te spreken. Daarnaast is op 1 juli een convenant getekend over de handhavings- en nalevingsstrategie natuurwetgeving. In dat gehele pakket wordt erop toegezien dat waar wordt gekapt, herbeplanting plaatsvindt. Bij de handhaving en monitoring moet ik een onderscheid maken tussen de verantwoordelijkheden van overheden. Als een gemeente een kapvergunning afgeeft, moet er herbeplant worden. Provincies zien erop toe dat er wordt gehandhaafd op het moment dat er wordt gekapt zonder dat hiervan melding wordt gemaakt. Over de bosgronden in beheer van het Rijk bestaan aparte afspraken met Rijkswaterstaat en Staatsbosbeheer. Toezicht, monitoring en handhaving vinden plaats met behulp van het Meetnet Functievervulling bos. Ik ben rond met mijn antwoorden; ik heb alle vragen van de Kamer beantwoord. Nadere gedachtewisseling De voorzitter: Is er behoefte aan een laatste, korte, strategische opmerking aan het adres van beide bewindspersonen? Die is er. Iedereen krijgt een tot anderhalve minuut. Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Voorzitter. Ik kijk geweldig uit naar de afronding van de verschillende onderzoeken en de resultaten die aan het einde van het jaar bekend worden gemaakt, zodat wellicht flankerend beleid en andere instrumenten kunnen worden ingezet. Op dat moment moeten wij met de grootste spoed bij elkaar komen om dit te bespreken. Minister Cramer betoogt dat het prijsverschil de grootste drempel is; op dat punt moeten dus barrières worden geslecht. Gezien het ongeduld inzake maatregelen van de EU, ben ik blij met het nationale beleid dat wordt ingezet. De regering moet daarmee vooral verdergaan. Ik hoop dat de traagheid bij de EU de ministers niet ontmoedigt, extra inzet te plegen om het flankerende beleid met betrekking tot vereisten binnen Europa goed op de kaart te zetten. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 15 Als het gaat om monitoring, sprak minister Cramer over tweejaarlijkse rapportages. In deze beginperiode van duurzaam inkoopbeleid zou het geen kwaad kunnen om vaker te rapporteren, in ieder geval na een jaar. Dan kunnen wij bijvoorbeeld bekijken in hoeverre de gemeenten hun beleid op de rit hebben. In het licht van de meetlat duurzaam inkopen heeft minister Cramer duidelijk gezegd: duurzaamheid is de eerste keus en FLEGT de tweede keus. Minister Verburg heeft gezegd: legaal is de eerste stap, duurzaam de tweede. Ik begrijp de beide benaderingen, maar roep beide ministers op om ervoor te zorgen dat ze niet strijdig met elkaar worden, zodat er een goede harmonie tussen is. De heer Waalkens (PvdA): Voorzitter. Dank voor de beantwoording door de beide bewindslieden. Nederland heeft een grote verantwoordelijkheid. De traagheid in dit dossier in Europa leidt tot het nemen van nationale maatregelen. Slechts 15% van het totale houtgebruik is duurzaam geproduceerd hout; het schiet dus niet echt op. Op grond van de onderzoeken – ook dat naar de financiële prikkels, de wortel-en-de-stokbenadering – kan goed en minder goed beleid strenger worden beloond en bestraft. Hoe zullen de Vamil- en de MIA-regeling worden aangepast? Wij hebben inderdaad gesproken met minister Chin van Maleisië. Hij had een forse boodschap, maar in de onderhandelingen is het wel: eerst zien en dan geloven. Je moet je verhaal thuis wel kunnen waarmaken. In dat licht moeten wij vasthouden aan de criteria; die zijn niet onderhandelbaar en vormen het uitgangspunt voor de handel over en weer. Ik ben erg ingenomen met de opstelling van minister Cramer bij de SMOM. Het opleggen van specifieke gedragscodes aan organisaties die worden gesteund, is toch een vreemde eend in de bijt. In een volwassen democratie is betrokkenheid van burgers en organisaties essentieel, zeker bij het milieuen natuurbeleid. Ik sluit af met het voorstel om niet meer te spreken van «people, planet en profit» maar van «prosperity». De heer Polderman (SP): Voorzitter. Ik dank beide bewindsvrouwen voor hun beantwoording. Ik ben blij dat zij het Kamerbrede ongeduld over Europa delen. Wat de minister van LNV erover zegt, is toch merkwaardig. Zij heeft geen conceptvoorstel gezien, maar wel bouwstenen. In juni schreef de minister van VROM dat de mededeling helaas nog niet was verschenen en dat nog niet duidelijk was wanneer deze wel zou verschijnen. Hoe zit dat precies? Wij sporen de regering aan om haast te maken. En als wij het niet doen, zullen de ngo’s dat doen. Daarvoor moet wij hen zeer dankbaar zijn, tot deze ellende is geregeld. Daar wil ik het voor vanavond bij laten. De heer Dibi (GroenLinks): Voorzitter. Ook ik dank de beide ministers, mede namens de fractie van de Partij voor de Dieren. Minister Verburg zei dat je niet zomaar met een toverstokje kunt zwaaien om alles te regelen in landen zoals Maleisië. Ook ik realiseer me dat heel goed, maar ik zou het op prijs stellen als de minister niet bij voorbaat haar ambities verlaagt in het licht van eventuele bezwaren. Het is juist goed om de mensen in Maleisië te laten weten dat wij in Nederland staan te springen om duurzaam geproduceerd hout en dat wij op een gegeven moment geen anders geproduceerd hout meer accepteren. Wat mij betreft, staat duurzaam hout voorop. Daarnaast kan ander gecertificeerd hout, zoals FLEGT-hout, op de markt worden toegelaten. Ik dank minister Cramer voor haar antwoord op de vraag over de subsidies voor milieuorganisaties. Voor mij hoeft die nieuwe gedragscode helemaal niet. Misschien kan zij daar iets mee doen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 16 Mevrouw Neppérus (VVD): Voorzitter. In de eerste termijn heb ik het gehad over de monitoring van het ontbossen; daarvoor hebben wij nog steeds geen goed middel. Dit zou consequenties moeten hebben voor de Brusselse voorstellen over verplichte bijmenging. Daarop krijg ik nog graag een antwoord. Ik heb de indruk dat de ministers vol goede wil zijn, maar dat het in Brussel nog steeds niet echt opschiet. Ik kan mij op dat punt dus aansluiten bij de vorige sprekers: het tempo ligt daar toch wel erg laag. Dat betreuren wij. Tot slot de subsidies voor milieu- en natuurorganisaties. Daarover heb ik vragen gesteld; ook als Kamercommissie hebben wij vragen gesteld. Ik neem aan dat de antwoorden daarop nog komen en dat wij daarover dan in alle rust kunnen praten. De heer Polderman (SP): Ik ben blij dat mevrouw Neppérus onze zorg over het tempo deelt en ook vindt dat dit moet worden opgeschroefd. Wij kunnen dit niet snel genoeg regelen. Is zij het echter niet met mij eens dat de ngo’s daarin een belangrijke rol spelen en dat zij wat meer dankbaarheid in die richting zou kunnen ventileren? Mevrouw Neppérus (VVD): Al heel lang maak ik opmerkingen over ontbossing en dien ik er moties over in, dus dat kan niet zo verrassend zijn voor de heer Polderman. Ngo’s zullen vast goede dingen doen, maar mijn opmerkingen – het gaat te ver om daarop in dit debat diep in te gaan – betreffen vooral zaken waarin eindeloos wordt geprocedeerd. Daarover wil ik op een rustig moment praten met de bewindslieden, en naar ik aanneem ook mijn collega’s. Voorzitter: Waalkens De heer Jager (CDA): Voorzitter. In de eerste termijn heb ik één vraag laten liggen, die ik nu nog wil stellen. Uit de markt is ons ter ore komen dat de overheidscriteria voor de inkoop van duurzaam hout ook betrekking hebben op het al dan niet gecertificeerd zijn van het bedrijf dat het hout transporteert. Is dat juist? Zo ja, draagt het bij aan de beschikbaarheid van duurzaam hout? Kan een dergelijke werkwijze niet contraproductief uitpakken? Ik kan mij volledig vinden in de manier waarop de minister van VROM heeft geantwoord op de vragen over de gedragscode. Een gedragscode die in overleg met de organisaties wordt opgesteld, kan ertoe bijdragen dat de controle en handhaving transparanter worden. Bij de evaluatie van de natuurwetgeving hebben wij gezien dat zaken transparanter worden als organisaties zelf met gedragscodes komen waarin wij ons kunnen vinden. Voorzitter: Jager Minister Cramer: Voorzitter. Dank voor de inbreng en de opmerkingen in de eerste en tweede termijn. Mevrouw Wiegman vroeg of niet jaarlijks over de monitoring kan worden gerapporteerd. Dat is wel erg snel achter elkaar en het brengt extra bestuurlijke en administratieve lasten met zich mee. Ik vraag mij af of het zinvol is, of je binnen zo’n korte tijd extra informatie hebt. Wij komen er vast in een AO over duurzaam inkopen op terug; binnenkort rapporteren wij erover. Ik neem dit punt serieus, maar ik heb zo mijn bedenkingen. De heer Dibi sprak over de gedragscode: volgens hem is die niet zo zinvol. Ik blijf erbij dat het in het maatschappelijk verkeer ook voor de organisaties zelf heel plezierig kan zijn om wel zo’n code te hebben. Daar kun je je dan op beroepen. Voor veel beroepsgroepen is het een plezierig instru- Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 17 ment. Eigenlijk is het een soort «maatschappelijk verantwoord ondernemen»; ook daarin zitten dit soort elementen. De heer Jager heeft gevraagd naar de transportbedrijven. Mijns inziens zitten die niet in de analyse. Mevrouw Neppérus heeft gevraagd naar de monitoring van ontbossing en de stand van zaken op dat gebied. Monitoring is een van de instrumenten om ontbossing tegen te gaan. De heer Duyvendak heeft bij de begrotingsbehandeling van 2006 gevraagd om 1 mln. voor het stimuleren van Google Earthachtige systemen. Mijn voorganger, de heer Van Geel, heeft toegezegd, te onderzoeken of dergelijke monitoring zinvol en haalbaar is. Daarover hebben wij nog van gedachten gewisseld in het bijzijn van de heer Duyvendak. Monitoring van ontbossing kunnen wij niet aan andere landen opleggen; dat werkt niet. Er zijn twee tussenstappen nodig, die wij nu nemen. Allereerst gaat het NIVR binnenkort met internationale partijen om de tafel zitten om in kaart te brengen waaraan precies behoefte is. Daarnaast moeten monitoringmethoden, zoals van SarVision, gevalideerd worden; daaraan wordt nu gewerkt. Ik zal half 2009 de uitkomsten van deze acties aan de Kamer kunnen melden. Minister Verburg: Voorzitter. Dank voor de inbreng in tweede termijn. Bij u allemaal klonk door de aanmoediging aan, het beroep op collega Cramer en mij om bij de Europese Commissie fors te blijven inzetten. Ik zeg tegen u allen: die drive zit in ons. De Kamer heeft absoluut een punt: de Europese Unie doet er lang over. Volgende week zal ik het op de Landbouwraad aan de orde stellen. Tegen de heer Dibi zeg ik: uw druk is mij voldoende. Ik voel mij daarvoor dus zeer gemotiveerd. Ik was dat al, maar dit is een extra motivatie. De Kamer heeft hierin gewoon gelijk: er moet iets aan gebeuren. De heer Polderman vroeg: in juni zei u dat er niets was, hoe zit dat? Dit heb ik uitgelegd. De Europese Commissie is daarmee bezig en toetst af en toe bouwstenen bij de ambtelijke vertegenwoordiging in Brussel, ook bij de Nederlandse. In oktober moet er gewoon een goed plan liggen. De heer Waalkens waarschuwt tegen het bijstellen van criteria: doe geen water bij de wijn. Dat doen wij absoluut niet; dat hoeft ook niet. Ik heb dat minister Chin ook niet horen vragen; ik weet niet of hij dat hier heeft bepleit. Wij zijn het in ieder geval niet van plan. Aan de criteria moet worden voldaan, maar het moet uiteindelijk wel een gebalanceerd pakket worden waarbij sprake is van wederkerigheid; zowel Maleisië als Nederland moet leveren. Die afspraak kan op Europees niveau worden vastgelegd. Er worden dus geen concessies gedaan aan de criteria. Wij proberen er juist voor te zorgen dat houtproducenten aan de criteria kunnen voldoen en een beter leven krijgen. De heer Dibi bepleit: eerst duurzaam hout en dan pas de andere zaken. Dat ben ik niet met hem eens, omdat dit door bijvoorbeeld het FLEGTtraject heen loopt. De bedoeling is uiteindelijk dat er duurzaam bosbeheer en duurzame houtproductie komen. Ook daaraan mogen wij geen concessies doen. Ik houd vol dat FLEGT een eerste opstap daarvoor is. FLEGT ziet op het legaal produceren en verhandelen van hout in de totale keten. Als het onmiddellijk duurzaam kan, verzet ik mij daar niet tegen. Het kan echter nodig zijn om eerst de stap naar legaliteit te zetten en dan door te bouwen naar verduurzaming. Ik wil dus eerst de illegale kap en handel uitbannen. Op dat moment heb je meer inzicht en overzicht en kun je de volgende stap zetten naar duurzaam. Maar als het in één stap kan, is dat uiteraard prima. De heer Dibi (GroenLinks): Wat is precies uw doelstelling voor 2010? Is dat 100% duurzaam hout of 100% FLEGT-hout? Ze kunnen naast elkaar bestaan, maar het gaat me om uw eerste prioriteit. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 18 Minister Verburg: Minister Cramer heeft daarop al geantwoord. De ambitie is duurzaam hout, maar de vraag is of wij dat kunnen realiseren. FLEGT-hout voldoet ook aan een aantal belangrijke criteria. Dit betekent niet dat wij onze ambitie loslaten. De heer Dibi (GroenLinks): U formuleert nu een heel andere doelstelling: u streeft blijkbaar niet meer naar 100% duurzaam hout in 2010. Wanneer wilde u de Kamer daarover informeren, of hebt u dat net gedaan? Minister Verburg: Het streven van het kabinet is: 100% duurzaam hout in 2010. Dat betekent echter niet dat wij FLEGT nu maar moeten loslaten. De kabinetsambitie lijkt me zo helder geformuleerd. Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie): Ik constateer dat er dus eigenlijk sprake is van twee doelstellingen. Daarmee is op zich niets mis, zolang ze niet strijdig zijn met elkaar. Enerzijds is er de doelstelling van FLEGT, het bereiken van legaliteit; dit kan worden gezien als een eerste stap. Anderzijds is er onze eigen meetlat duurzaam inkopen, die gebaseerd is op 100% duurzaamheid. Onze eigen meetlat is eerste keus, FLEGT tweede keus. Minister Verburg: Ik wil niet spreken over eerste of tweede keus. Het zijn twee instrumenten die volstrekt hun eigen doelstelling hebben. FLEGT wil ik niet overboord zetten. Internationaal gezien is het een belangrijke stap naar legaliteit, op weg naar totale duurzaamheid. In ons eigen inkoopbeleid streven wij als rijksoverheid naar 100% duurzaamheid in 2010. De heer Waalkens (PvdA): Ik wil nog even terugkomen op de suggestie van de minister dat ik gezegd zou hebben dat minister Chin van Maleisië hier een pleidooi heeft gehouden voor het aanpassen van de criteria. Dat is niet het geval. Wij hebben een stevige minister gezien. Ik heb gezegd: geen concessies doen, maar ook eerst zien en dan geloven. De voorzitter: Wil de minister daarop nog kort reageren? Het lijkt me een constatering. Minister Verburg: Het lijkt me inderdaad een constatering. Ik zou zeggen: wij gaan het doen, wij gaan het waarmaken. Toezeggingen De voorzitter: Ik dank eenieder voor de inbrengen en de wijze waarop het overleg is verlopen. Er is een drietal toezeggingen gedaan: Eind van dit jaar is het onderzoek naar uitvoerbaarheid, ook juridisch, van financiële instrumenten gereed; de Kamer wordt over de uitkomsten geïnformeerd. De Kamer wordt in oktober geïnformeerd over de resultaten van de toetsingscommissie inzake de bruikbaarheid van inkoopcriteria voor hout via certificeringssystemen. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 19 Half 2009 wordt de Kamer geïnformeerd over het advies ten aanzien van de monitoring met betrekking tot de ontbossing. Ik sluit hierbij dit algemeen overleg. De voorzitter van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Koopmans De voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Schreijer-Pierik De griffier van de vaste commissie voor Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Van der Leeden Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30 196, nr. 40 20
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c018394b-a4a0-488c-b29d-247b2bd31bb7
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2009–2010 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 959 Vragen van de leden Heerts en Vos (beiden PvdA) aan de minister van Justitie over de uitspraak van de rechtbank in Amsterdam over de aanpak van skimmen. (Ingezonden 20 november 2009) 1 Bent u op de hoogte de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank over skimmen (het kopiëren van gegevens van een magneetpas, het afkijken van bijbehorende pincode van pinnende personen en vervolgens deze gegevens gebruiken om een pas na te maken)?1 2 Gezien de vrijspraak en de argumentatie van de rechter, deelt u de mening dat de huidige wettelijke regelingen niet afdoende zijn om skimmen effectief aan te pakken? 3 Bent u bereid de wet zodanig aan te passen dat het voorhanden hebben van skimapparatuur in welke vorm dan ook, het afkijken van de pincode en andere gedragingen die skimmen mogelijk maken strafbaar te maken, zodat skimmen effectief kan worden aangepakt? Zo nee, waarom niet? 5 Verloopt de communicatie tussen de private partijen, zoals de detailhandel, banken en publieke partijen, zoals de politie en het Openbaar Ministerie (OM) dusdanig dat daar geen belemmering ligt in het voorkomen en aanpakken van het skimmen? 6 Kennen de politie en het OM evenals Detailhandel Nederland topprioriteit toe aan het skimmen? 1 LJN 13/400 250 – 09. Mededeling Mededeling van minister Hirsch Ballin (Justitie) (ontvangen 10 december 2009) Hierbij deel ik u mede dat de schriftelijke vragen van de leden Heerts en Vos (beiden PvdA) over de uitspraak van de rechtbank Amsterdam over de aanpak van skimmen (ingezonden 20 november 2009) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. 4 Bent u van mening dat voldoende wordt gedaan in de strafrechtketen aan het skimmen? Bent u tevens van mening dat de keten voldoende kennis heeft op het gebied van skimmen? KVR38696 2009Z22175 0910tkkvr959 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 2041
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f2688345-5085-452a-a5d7-4d14ab8d6fec
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2012–2013 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1512 Vragen van de leden Oosenbrug en Mei Li Vos (beiden PvdA) aan de ministers voor Wonen en Rijksdienst en van Economische Zaken over het stimuleren van innovatie en concurrentie bij aanbestedingen (ingezonden 24 januari 2013). Antwoord van minister Blok (Wonen en Rijksdienst) mede namens de minister van Economische Zaken (ontvangen 6 maart 2013)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 1263. Vraag 1 Heeft u kennisgenomen van het bericht «ICT-aardbeving door vonnis Oracle vs. Staat»?1 Hoe beoordeelt u de gevolgen van het vonnis van de rechtbank Den Haag voor het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, in het bijzonder ten aanzien van ICT? Antwoord 1 Ja. De uitspraak in deze zaak geeft geen aanleiding het huidige aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid, al dan niet ten aanzien van ICT, te herzien. Vraag 2 Is het waar dat bij deze aanbesteding uitsluitend gevraagd werd naar SAP-licenties om één ondersteunend ICT-systeem voor meerdere ministeries te maken? Welk systeem werd hiervoor als basis gebruikt en hoe lang is dat in gebruik? Op welke basis is de keuze gemaakt dat gebruik van het SAP-systeem de technisch en bedrijfsmatig beste keuze is? Antwoord 2 De aanbesteding bestond uit twee percelen: één voor de ICT-werkzaamheden die nodig waren voor aanpassing van een bestaand systeem, en één voor SAP-licenties. Beide percelen zijn conform de daarvoor geldende regels aanbesteed. Basis voor de aanbesteding betrof het ERP systeem (SAP Business Suite) zoals dat in 2003 door het ministerie van SZW door middel van een Europese aanbestedingsprocedure is verworven. Dit systeem is ingericht op basis van het kernmodel financiële informatievoorziening en kan daardoor als basis dienen voor de deelnemende departementen. Gebruik van het systeem door 1 ah-tk-20122013-1512 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2013 http://computerworld.nl/article/14276/ict-aardbeving-door-vonnis-oracle-vs--staat.html Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 1 meerdere ministeries past in het beleid van samenwerking in de financiële kolom. Daarnaast was gebruik door meerdere ministeries in dit geval wenselijk op bedrijfseconomische gronden. Voor het gebruik door de samenwerkingspartners moesten vooral de departementspecifieke instellingen nog worden ingericht. Dit alles natuurlijk met inachtneming van de bestaande wet- en regelgeving. De uitspraak past in het beleid van hergebruik van ICT systemen zoals vastgelegd in de I-strategie. Vraag 3 In hoeverre is het gebruik van de SAP-licenties voor andere ministeries te beoordelen als het hergebruik van licenties? Waren de licenties oorspronkelijk afgegeven voor gebruik door uitsluitend het ministerie van SZW, of voor de gehele Rijksoverheid? Wat betekent deze manier van omgaan met softwarelicenties voor andere licenties die door een onderdeel van de Rijksoverheid zijn afgenomen? Antwoord 3 Er is geen sprake van hergebruik van licenties, maar van hergebruik van een systeem. De noodzakelijke licenties voor het gebruik van dit systeem door SZW zijn destijds door de Staat verworven. Vanwege de kwantitatieve uitbreiding voor gebruik van het systeem door de samenwerkingspartners waren extra licenties nodig. De deelnemende departementen hebben deze benodigde licenties verworven via bovengenoemde aanbesteding. Vraag 4 Hoe kijkt u aan tegen de juridische eenheid van de Rijksoverheid bij aanbestedingen? Herkent u zich in de uitspraak dat de Staat de aanbestedingsregels volledig naar zijn hand zet door, afhankelijk van de belangen, te opereren als één aanbestedende dienst of als aparte ministeries? Zo nee, welke consistente keus wordt hierin gemaakt? Antwoord 4 De rechtbank heeft in haar uitspraak aansluiting gezocht bij de indeling van aanbestedende diensten in Richtlijn 2004/18/EG en het daarop gebaseerde Besluit aanbestedingsregels overheidsopdrachten (Bao). Dat is in lijn met het feit dat de Staat, die anders dan de departementen rechtspersoonlijkheid bezit, als enige lichaam naar buiten toe civielrechtelijk bindend kan optreden en bijvoorbeeld, zoals in het onderhavige geval, partij kan zijn bij een licentiecontract. Rechtspersoonlijkheid kan inderdaad samenvallen met de kwalificatie aanbestedende dienst. Dat is echter niet altijd het geval. Als sprake is van een afgescheiden operationele eenheid binnen een rechtspersoon, kan dit onderdeel ook zelfstandig als aanbestedende dienst worden aangemerkt. De Europese Commissie heeft hiervoor criteria opgesteld, die zijn neergelegd in de zogenoemde «policy guideline» uit 1993. Deze criteria worden binnen de Staat gehanteerd bij de vraag of de Staat als geheel of op een onderdeel van de Staat – en zo ja, welk onderdeel – als aanbestedende dienst moet worden aangemerkt. De vraag op welk niveau een inkoopbevoegdheid is neergelegd, moet voor iedere aanbestedingsplichtige opdracht per productgroep worden bepaald. Er is derhalve geen sprake van een ad hoc keuze voor de Staat, een departement of een onderdeel van het departement als aanbestedende dienst. Vraag 5 Hoe wordt, in het kader van de integratie van de bedrijfsvoering van het Rijk, omgegaan met de aanbesteding van ICT-diensten? Zal hierbij vaker het systeem van één samenwerkingspartner als uitgangspunt genomen worden of zal er in de aanbesteding een open procedure gevoerd worden, waarin de technische oplossing nog niet vastligt? Hoe wordt deze keus gemaakt? Antwoord 5 De overheid streeft naar harmonisatie en vereenvoudiging van processen met als uitkomst een compactere en goedkopere overheid. Daarin past hergebruik van voor rekening van de (rijks-)overheid ingerichte administratieve systemen Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 2 en/of software als uitgangspunt. Hergebruik geschiedt evenwel altijd op basis van een zorgvuldige afweging en met inachtneming van het aanbestedingsrecht. De keuze voor de aanbestedingsprocedure die wordt gevolgd is afhankelijk van veel factoren. Waar het gaat om de primaire keuze voor een softwaresysteem spelen kwalitatieve aspecten als flexibiliteit en innovativiteit een belangrijke rol. Het is van groot belang efficiënt en effectief in te kunnen spelen op zich wijzigende wensen en behoeften. Van een algemeen beleid tot uitvraag van specifieke technische oplossingen is geen sprake. Vraag 6 Bent u van plan om in de toekomst meer aanbestedingen op ICT-gebied uit te schrijven, waarbij het type software of hardware al vastligt? Antwoord 6 In het algemeen is het aanbestedingsbeleid er op gericht zo veel als mogelijk functioneel aan te besteden. Uitzonderingen kunnen voorkomen, mits deze passen binnen het aanbestedingsrecht. Vraag 7 Bent u ook van mening dat de overheid moet voorkomen dat ze afhankelijk wordt van één aanbieder van software, zogenaamde vendor lock-in? Welke rol ziet u bij het voorkomen van dergelijke afhankelijkheid van het gebruik van open standaarden en open source-software? Is bij deze aanbesteding ook overwogen om gebruik te maken van open source ERP-software? Zo nee, waarom niet? Antwoord 7 Ja, de overheid moet er voor waken afhankelijk te worden van een leverancier. Toepassing van open standaarden is onomstreden. Deze worden toegepast tenzij het echt niet anders kan. Daarnaast wordt de mogelijkheid voor toepassing van open source software wordt bij aanbestedingen van software standaard in de beschouwingen betrokken. Overigens kan een lock-in bij een leverancier ontstaan zowel bij het gebruik van open als bij het gebruik van closed software. Toepassing van open source software was bij de onderhavige aanbesteding niet opportuun, gegeven de afweging om van een bestaand systeem gebruik te maken. Vraag 8 Deelt u de mening dat de werkwijze bij deze aanbesteding de positie van grote softwareleveranciers, waar de overheid al klant van is, bevordert en kleine vernieuwende aanbieders geen kans meer maken? Zo ja, waarom vindt u dit wenselijk? Zo nee, op welke manier maken ook vernieuwende leveranciers, waarmee de overheid nog geen klantrelatie heeft, kans op ICTopdrachten? Antwoord 8 Nee. Het betrof hier een opdracht voor een verbouwing van een systeem, die niet op voorhand voorbehouden was aan de grote ICT-leveranciers. Uitgangspunt bij aanbestedingen is dat in principe elke leverancier kans heeft op verkrijging van overheidsopdrachten. Vraag 9 Op welke wijze gaat u er voor zorgen dat de Rijksoverheid bij ICTaanbestedingen zorgt voor kennis over alternatieven en nieuwe oplossingen naast de eerder gebruikte en bekende systemen, zodat de kansen worden benut die de innovatie in de ICT-branche bieden? Antwoord 9 De rijksoverheid richt zich erop om – ook in ICT aanbestedingen – innovatieve ondernemers een kans te geven. Om innovaties mogelijk te maken, is het van belang om vanuit de overheid een goede verkenning van wensen en mogelijkheden te maken. Aan ieder informatiseringsproject gaat een zorgvuldige informatie- en technische Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 3 analyse vooraf, die ook gedeeld kan worden met het bedrijfsleven. In grote ICT trajecten wordt zo al ruim voor de daadwerkelijke aanbesteding samengewerkt met de markt om een uitvraag te realiseren die ruimte biedt aan haalbare innovaties. Dat kan bijvoorbeeld via een haalbaarheids- en wensentoets in combinatie met een marktverkenning en een marktconsultatie of een concurrentiegerichte dialoog. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, Aanhangsel 4
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/c726f430-6a75-4828-84c8-38dc18a8a0b7
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2019–2020 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2020Z07557 Vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over nertsen met corona (ingezonden 28 april 2020). Vraag 1 Kent u het bericht «Getroffen nertsenhouder over coronavirus bij zijn dieren: «We gaan gewoon door met verzorgen»»?1 Vraag 2 Zijn alle nertsenbedrijven gecontroleerd? Zo ja, bij hoeveel nertsen of andere dieren en bij hoeveel bedrijven is het coronavirus vastgesteld? Zo nee, waarom niet en gaat dat alsnog gebeuren? Vraag 3 Wordt er naar aanleiding van berichten over besmette nertsen meer onderzoek gedaan naar besmetting bij dieren? Zo ja, wat is de aard en omvang van dat onderzoek? Zo nee, waarom niet? Vraag 4 Kan het virus via dieren op andere dieren of op mensen worden overgedragen? Zo ja, wat gaat u zo snel mogelijk doen om dergelijke besmetting tegen te gaan, en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet en hoe zeker bent u daarvan? Vraag 5 Is er een relatie tussen een hoge veedichtheid of het aantal bedrijven in een gebied en het aanwezig zijn van een virus? Zo ja, waar bestaat die relatie uit en kan dit ook leiden tot een groter aantal besmettingen? Zo nee, waarom niet? Vraag 6 Hoe wordt er in het algemeen omgegaan met bedrijven waar dieren met een besmettelijke ziekte zijn aangetroffen? Welk protocol wordt gevolgd? Wat is de rol van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Welke actie onderneemt de NVWA? 1 kv-tk-2020Z07557 ’s-Gravenhage 2020 Omroep Brabant, 26 april 2020, Getroffen nertsenhouder over coronavirus bij zijn dieren: «We gaan gewoon door met verzorgen», https://www.omroepbrabant.nl/nieuws/3194772/Getroffennertsenhouder-over-coronavirus-bij-zijn-dieren-We-gaan-gewoon-door-met-verzorgen Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 1 Vraag 7 Welke richtlijnen bestaan er ten aanzien van het ruimen van dieren en vervoersverboden? Worden de bedrijven met besmette dieren in dit geval geruimd? Zo nee, waarom niet? Vraag 8 Worden de nertsenbedrijven bewaakt, aangezien in het verleden dierenactivisten zich weleens toegang tot nertsenbedrijven hebben verschaft en dieren hebben vrijgelaten? Zo nee, waarom niet? Vraag 9 Acht u het mogelijk dat het op dieren aangetroffen virus kan muteren? Zo ja, wat zegt dat over het gevaar van dat virus? Zo nee, waarom niet en hoe zeker weet u dit? Vraag 10 Deelt u de mening dat er geen enkel risico kan worden genomen in deze? Zo ja, kunt u zo snel als mogelijk handelen naar aanleiding van dit bericht en vervolgens bovenstaande vragen binnen een week beantwoorden? Zo nee, waarom niet? Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/d9641cc6-f07d-4407-88f5-f66a922ff546
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2020–2021 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2020Z22872 Vragen van de leden Groothuizen en Van Beukering-Huijbregts (beiden D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de inzet van diensthonden (ingezonden 26 november 2020). Vraag 1 Bent u bekend met de uitzending «Bijten als beloning» van Zembla d.d. 19 november jl.?1 Vraag 2 Wat zijn de richtlijnen voor de inzet van diensthonden als geweldsmiddel? Vraag 3 Kunt u aangeven op welke wijze de richtlijnen voor de inzet van diensthonden zijn gecodificeerd?2 Vraag 4 Kunt u aangeven in hoeverre die richtlijnen overeenstemmen met artikel 15a en 15b van uw concept-Besluit tot wijziging van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren?3 Vraag 5 Hoe kan het dat over het op één na zwaarste geweldsmiddel dat de politie heeft, nog niets is opgenomen in de ambtsinstructie, terwijl er sinds 2009 een voorstel ligt om ook de inzet van de diensthond als geweldsmiddel in de Ambtsinstructie af te bakenen? Vraag 6 Herkent de politie het beeld dat in deze uitzending geschetst wordt door politiewetenschapper Jaap Timmer, namelijk dat de circa 400 honden in politiedienst bij veel meer bijtincidenten zijn betrokken dan de 357 bijtinciden- 1 https://www.npostart.nl/zembla/19-11-2020/BV_101401006 https://www.politie.nl/nieuws/2020/november/19/00-inzet-hond-gebeurt-volgens-duidelijkerichtlijnen.html 3 https://www.internetconsultatie.nl/ambtsinstructie/document/3601 2 kv-tk-2020Z22872 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Vragen 1 ten die in 2019 zijn geregistreerd?4 Zo ja, welke maatregelen zijn of worden er dan binnen de politie-organisatie genomen om ervoor te zorgen dat de registratieplicht ten aanzien van bijtincidenten beter wordt nageleefd? Vraag 7 Wordt de inzet van de diensthond alleen geregistreerd als de diensthond heeft gebeten? Zo nee, is het mogelijk om in de registratie een uitsplitsing te maken van het aantal keren dat de diensthond daadwerkelijk heeft gebeten en hoe de diensthond zich gedroeg c.q. zich aan de commando’s van zijn geleider heeft gehouden? Vraag 8 Blijkt uit de registratie van bijtincidenten dat er eenheden zijn waar zich naar verhouding meer bijtincidenten voordoen dan in andere eenheden? Zo ja, hoe is dat te verklaren? Vraag 9 Kunt u aangeven of er in de afgelopen drie jaar diensthonden zijn afgekeurd, omdat zij de commando’s van hun geleiders niet of onvoldoende opvolgden? Zo ja, om hoeveel diensthonden gaat het? Vraag 10 Kunt u aangeven hoeveel klachten er in 2019 bij de politie, het openbaar ministerie en de Nationale ombudsman zijn ingediend naar aanleiding van bijtincidenten met politiehonden? Hoeveel van die klachten zijn gegrond verklaard? Vraag 11 Op welke wijze en op basis van welke informatiebronnen worden bijtincidenten geëvalueerd en getoetst binnen de politie-organisatie? 4 Idem tijdstempel 4m48s: «Ik vermoed het sterk dat dat meer is, ik weet echt ook wel dat er hondengeleiders zijn die ook tegen mij hebben gezegd: «nou mijn hond heeft het afgelopen jaar wel tussen de 5 en de 10 keer gebeten.»» Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5a1a8885-2f3c-4c8e-89e5-91f22b2dcc30
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 36 350 IIA Wijziging van de begrotingsstaat van de Staten-Generaal (IIA) voor het jaar 2023 (wijziging samenhangende met de Voorjaarsnota) Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 1 INHOUDSOPGAVE A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL 3 B. BEGROTINGSTOELICHTING 4 1 Leeswijzer 4 2 2.1 2.2 5 5 2.3 2.4 Beleidsartikelen Artikel 1. Wetgeving en controle Eerste Kamer Artikel 2. Uitgaven ten behoeve van leden en oud-leden Tweede Kamer Artikel 3. Wetgeving en controle Tweede Kamer Artikel 4. Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer 6 7 9 3 3.1 Niet-Beleidsartikel Artikel 10. Nog onverdeeld 10 10 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 2 A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET WETSVOORSTEL Wetsartikelen 1 tot en met 3 De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzon­ derlijk bij wet vastgesteld en derhalve ook gewijzigd. Het onderhavige wetsvoorstel strekt ertoe om voor het jaar 2023 wijzigingen aan te brengen in de begrotingsstaat van de Staten-Generaal. De in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begro­ tingstoelichting). De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, H.G.J. Bruins Slot Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 3 B. BEGROTINGSTOELICHTING 1 Leeswijzer Voor u ligt de eerste suppletoire begroting van de Staten-Generaal. De eerste suppletoire begroting geeft een geactualiseerd beeld van de uitvoering van de begroting 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 IIA, nr. 1). De stand van de eerste suppletoire begroting wordt vanaf de stand van de vastgestelde begroting 2023 opgebouwd. Uitgangspunt bij de toelichting op de tabel budgettaire gevolgen van beleid is dat per artikel de beleidsmatige en technische mutaties toegelicht worden, die groter dan of gelijk zijn aan de ondergrens zoals deze in de Rijksbegro­ tingsvoorschriften (RBV) zijn opgenomen, de zogenaamde staffel, te weten: Tabel 1 Ondergrenzen conform RBV Omvang begrotingsartikel (stand ontwerpbegroting) in € miljoen Beleidsmatige mutaties (ondergrens in € miljoen) Technische mutaties (ondergrens in € miljoen) 1. Wetgeving en controle Eerste Kamer Verplichtingen/Uitgaven 1 mln. ontvangsten 1 mln. Verplichtingen/Uitgaven 2 mln. ontvangsten 2 mln. 2. Uitgaven t.b.v. leden en oud-leden Tweede Kamer Verplichtingen/Uitgaven 1 mln. ontvangsten 1 mln. Verplichtingen/Uitgaven 2 mln. ontvangsten 2 mln. 3. Wetgeving en controle Tweede Kamer Verplichtingen/Uitgaven 2 mln. ontvangsten 1 mln. Verplichtingen/Uitgaven 4 mln. ontvangsten 2 mln. 4. Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer Verplichtingen/Uitgaven 1 mln. ontvangsten 1 mln. Verplichtingen/Uitgaven 2 mln. ontvangsten 2 mln. 10 Nog onverdeeld Verplichtingen/Uitgaven 1 mln. ontvangsten 1 mln. Verplichtingen/Uitgaven 2 mln. ontvangsten 2 mln. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 4 2 Beleidsartikelen 2.1 Artikel 1. Wetgeving en controle Eerste Kamer Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 2 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 1. Wetgeving en controle Eerste Kamer (bedragen x € 1.000) Ontwerpbe­ groting 2023 (1) Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e NvW, moties, begroting suppletoire amende­ 2023 (3)=(1+2) begroting (4) menten en ISB (2) Stand 1e suppletoire begroting (5)=(3+4) Mutatie 2024 Mutatie 2025 Mutatie 2026 Mutatie 2027 Verplichtingen 20.936 0 20.936 3.400 24.336 2.980 1.543 1.493 1.174 Uitgaven 20.936 0 20.936 3.400 24.336 2.980 1.543 1.493 1.174 16.504 0 16.504 2.344 18.848 1.924 487 437 388 4.250 0 4.250 773 5.023 773 773 773 773 Verenigde Vergadering 182 0 182 283 465 283 283 283 13 Ontvangsten 140 0 140 0 140 0 0 0 0 Institutionele inrichting Apparaat Eerste Kamer Personele uitgaven Vergoeding voorzitter/ leden Eerste Kamer Materiële uitgaven Toelichting Institutionele inrichting Apparaat Eerste Kamer Voor het vernieuwen van het contentmanagementsysteem (CMS) van de Eerste Kamer zijn aanvullende middelen nodig. Dit systeem is eerder aan vervanging toe dan verwacht. In 2023 en 2024 is er € 0,9 mln. extra budget nodig voor het voortraject van de vervanging. Daarnaast is er € 0,1 mln. extra budget nodig in 2023 en 2024 voor aanpassingen in de informatie­ huishouding van de Kamer als gevolg van wijzigingen in de Archiefwet en de Wet open overheid. Tot slot betreft het de toedeling naar dit artikel van de loon en prijsbijstelling tranche 2023, de extra prijsbijstelling tranche 2022 en de eindejaarsmarge. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 5 2.2 Artikel 2. Uitgaven ten behoeve van leden en oud-leden Tweede Kamer Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 3 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 2. Uitgaven ten behoeve van leden en oud-leden Tweede Kamer (bedragen x € 1.000) Ontwerpbe­ groting 2023 (1) Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e NvW, moties, begroting suppletoire amende­ 2023 (3)=(1+2) begroting (4) menten en ISB (2) Stand 1e suppletoire begroting (5)=(3+4) Mutatie 2024 Mutatie 2025 Mutatie 2026 Mutatie 2027 Verplichtingen 34.771 0 34.771 2.090 36.861 2.426 2.530 2.463 2.431 Uitgaven 34.771 0 34.771 2.090 36.861 2.426 2.530 2.463 2.431 23.553 0 23.553 1.444 24.997 1.692 1.693 1.693 1.693 11.218 0 11.218 646 11.864 734 837 770 738 86 0 86 0 86 0 0 0 0 Institutionele inrichting Schadeloosstelling Personele uitgaven Pensioenen en wachtgelden Ontvangsten Toelichting Dit betreft de toedeling naar dit artikel van de loon en prijsbijstelling tranche 2023 en de extra prijsbijstelling tranche 2022. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 6 2.3 Artikel 3. Wetgeving en controle Tweede Kamer Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 4 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 3. Wetgeving en controle Tweede Kamer (bedragen x € 1.000) Ontwerpbe­ groting 2023 (1) Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e NvW, moties, begroting suppletoire amende­ 2023 (3)=(1+2) begroting (4) menten en ISB (2) Stand 1e suppletoire begroting (5)=(3+4) Mutatie 2024 Mutatie 2025 Mutatie 2026 Mutatie 2027 Verplichtingen 153.712 0 153.712 27.684 181.396 24.922 20.927 28.304 24.044 Uitgaven 153.712 0 153.712 27.684 181.396 24.922 20.927 28.304 24.044 103.646 0 103.646 23.764 127.410 21.728 17.857 25.351 21.150 1.235 0 1.235 73 1.308 167 167 167 167 Drukwerk 2.008 0 2.008 118 2.126 138 138 138 138 Fractiekosten 41.649 0 41.649 1.452 43.101 2.376 2.552 2.435 2.376 33 Institutionele inrichting Apparaat Tweede Kamer Onderzoeksbudget Materiële uitgaven Uitzending leden 484 0 484 33 517 33 33 33 Parlementaire enquêtes 2.489 0 2.489 2.064 4.553 300 0 0 0 Bijdrage ProDemos 2.201 0 2.201 180 2.381 180 180 180 180 Ontvangsten 3.639 0 3.639 4.700 8.339 0 0 0 0 Toelichting Institutionele inrichting Apparaat Tweede Kamer Bedrijfsvoering In het kader van de bedrijfsvoering zijn er een aantal zaken waarvoor budgetten toegevoegd worden aan de begroting. Ten eerste wordt de ICTorganisatie bij de Tweede Kamer weer structureel goed ingebed. Na een periode goed bezien wat nodig is, is de formatie daar nu rond. Dat wordt hiermee ook budgettair structureel ingeregeld. Ten tweede behelst deze mutatie eenmalige (vervangings-)investeringen in het Rijksdatacenter. Tot slot zorgt de uitvoering van een aantal moties (Vergaderen in crisistijd / motie Van Gent kamerstukken II, 35 322, nr. 43), Papierloos vergaderen (motie Bromet / kamerstukken II, 36 062 nr. 10) eenmalig voor stijgende kosten. Renovatie Binnenhof en tijdelijke huisvesting Voor een goede begeleiding van de renovatie vanuit de Tweede Kamer is jaarlijks € 0,23 mln. nodig voor het inzetten van externe expertise. Daarnaast is voor de geplande terugverhuizing naar het Binnenhof in de opeenvol­ gende jaren van terugverhuizing (en het jaar daarna) € 7,5 mln. en € 2,5 mln. nodig voor gedeeltelijke vervangingsinvesteringen in het Audiovisuele (AV)-systeem op het Binnenhof. Ten slotte wordt de Tweede Kamer in de tijdelijke huisvesting geconfronteerd met hogere uitgaven als gevolg van de huisvestingssituatie in B67. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 7 Ambtelijke uitbreiding Als gevolg van een veranderende omgeving met gewijzigd dreigingsniveau is het werkpakket van zowel de Beveiligingsdienst als het bureau beveili­ gingsautoriteit verzwaard. Om de beveiligingstaken zo goed mogelijk te vervullen worden in personele capaciteit investeringen gedaan. Daarnaast is er om de kwaliteit van de ondersteuning van het parlementaire proces te behouden en verbeteren een uitbreiding van personeel nodig. Dit zelfde geldt voor de overige bedrijfsvoering van de Tweede Kamer. Materiële uitgaven Parlementaire enquêtes In 2023 wordt de begroting opgehoogd met € 0,89 mln. voor de overlopende uitgaven Parlementaire Enquête Aardgaswinning. In 2022 is de totale begroting van de Parlementaire Enquête Fraudebeleid en Dienstverlening verhoogd naar € 4,3 mln. Per saldo wordt de begroting hiervoor opgehoogd in 2023 met € 0,78 mln. en in 2024 met € 0,3 mln. Er is voor de Tijdelijke Commissie Corona in 2023 € 0,25 mln. nodig. Voor deze bijstelling op de parlementaire enquête worden generale middelen toegevoegd aan de begroting. Daarnaast betreft het de toedeling naar dit artikel van de loon en prijsbij­ stelling tranche 2023, de extra prijsbijstelling tranche 2022 en de einde­ jaarsmarge. Ontvangsten De ontvangsten zijn € 4,7 mln. hoger door verwachte hogere teruggave van de fractiekosten over 2022 van enkele fracties en hogere doorbelastingen aan de andere Hoge Colleges van Staat. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 8 2.4 Artikel 4. Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer Budgettaire gevolgen van beleid Tabel 5 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 4. Wetgeving en controle Eerste en Tweede Kamer (bedragen x € 1.000) Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e NvW, moties, begroting suppletoire amende­ 2023 (3)=(1+2) begroting (4) menten en ISB (2) Ontwerpbe­ groting 2023 (1) Stand 1e suppletoire begroting (5)=(3+4) Mutatie 2024 Mutatie 2025 Mutatie 2026 Mutatie 2027 Verplichtingen 1.574 0 1.574 54 1.628 77 77 77 77 Uitgaven 1.574 0 1.574 54 1.628 77 77 77 77 1.574 0 1.574 54 1.628 77 77 77 77 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Materiële uitgaven Interparlementaire betrekkingen Ontvangsten Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 9 3 Niet-Beleidsartikel 3.1 Artikel 10. Nog onverdeeld Tabel 6 Nog onverdeeld (bedragen x € 1.000) Mutaties via Vastgestelde Mutaties 1e NvW, moties, begroting suppletoire amende­ 2023(3)=(1+2) begroting (4) menten en ISB (2) Ontwerpbe­ groting 2023 (1) Stand 1e suppletoire begroting (5)=(3+4) Mutatie 2024 Mutatie 2025 Mutatie 2026 Mutatie 2027 Verplichtingen 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Uitgaven 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Loonbijstelling 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Prijsbijstelling 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Onvoorzien 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Ontvangsten 0 0 0 0 0 0 0 0 0 Nog te verdelen Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 350 IIA, nr. 2 10
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/4f650542-6dea-40b0-aae9-b8fe8b0d5f6b
SPREKERSLIJST Woensdag 29 februari 2012 VAO Woningcorporaties en staatssteunregeling (AO d.d. 2/02) + AO Uitvoering moties staatssteun woningcorporaties (AO d.d. 6/10) Naam: 1. 2. 3. E. Lucassen J.S. Monasch B.J. van Bochove Fractie: Spreektijd: PVV PvdA CDA 2 2 2 __________________________________________________________________________________________ VVD = Volkspartij voor Vrijheid en Democratie PvdA = Partij van de Arbeid PVV = Partij voor de Vrijheid CDA = Christen Democratisch Appèl SP = Socialistische Partij D66 = Democraten 66 GroenLinks ChristenUnie SGP = Staatkundig Gereformeerde Partij PvdD = Partij voor de Dieren
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/42e5f84d-abb5-4ba2-86aa-de16aa795257
Den Haag, 29 juni 2012 HERZIENE CONVO i.v.m. toevoeging lijst van vragen aan het kabinet, zie *) Voortouwcommissie: Volgcommissie(s): vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie vaste commissie voor Binnenlandse Zaken vaste commissie voor Infrastructuur en Milieu commissie voor de Rijksuitgaven Activiteit: Datum: Tijd: Inbreng feitelijke vragen dinsdag 3 juli 2012 14.00 uur Onderwerp: ARK rapport over het uitvoeren van private activiteiten door publieke organisaties (betreffende onderdelen OCW) Agendapunt: Achtergrondstudie van de Algemene Rekenkamer over het uitvoeren van private activiteiten door publieke organisaties sinds het onderzoek van de Algemene Rekenkamer in 2005 Zaak: Rapport/brief Algemene Rekenkamer - president van de Algemene Rekenkamer, S.J. Stuiveling - 20 juni 2012 Achtergrondstudie van de Algemene Rekenkamer over het uitvoeren van private activiteiten door publieke organisaties sinds het onderzoek van de Algemene Rekenkamer in 2005 - 30220-4 Griffier: E.C.E. de Kler Noot: 1. De feitelijke vragen worden volgens afspraak met de fracties uitsluitend ingebracht via de vragenapplicatie (VIA). 2. De aanduiding voor het Kamerstuknummer van de aanbiedingsbrief d.d. 20 juni 2012 is: 30220-4-A De aanduiding voor het Kamerstuknummer van Achtergrondstudie “Publieke organisaties en private activiteiten” is: 30220-4-B De aanduiding voor vragen aan het kabinet over de Achtergrondstudie “Publieke organisaties en private activiteiten” is: 30220-4-C *) 3. 4. Activiteitnummer: De leden wordt verzocht per vraag aan te geven op welke bladzijde van het Kamerstuk de vraag betrekking heeft. Fracties die geen vragen inleveren, wordt verzocht dit ook per e-mail kenbaar te maken ([email protected]). 2012A02740
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ce2f7f3e-9303-42f4-a120-0df4de7ed03e
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2013–2014 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2014Z02108 Vragen van de leden Voordewind (ChristenUnie) en Voortman (GroenLinks) aan de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over het bericht dat er asielzoekerscentra (AZC’s) worden geopend in voormalige gevangenissen en detentiecentra (ingezonden 6 februari 2014). Vraag 1 Bent u bekend met de berichten ««Asielzoekers in maart naar Kamp Zeist»?1 Vraag 2 Kloppen de berichten dat het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers(COA) actief op zoek is naar (voormalige)gevangenissen en detentiecentra om asielzoekerscentra (AZC’s) in te vestigen? Zo ja, welke locaties worden momenteel voor dit doel onderzocht? Voor welke (voormalige) gevangenissen en detentiecentra is inmiddels besloten dat ze voor dit doel zullen worden gebruikt? Vraag 3 Kunt u aangeven voor hoeveel asielzoekers er momenteel geen plaats is in de reguliere opvanglocaties van de AZC’s? Vraag 4 Deelt u de mening dat dergelijke locaties naar hun aard en inrichting ongeschikt zijn om asielzoekers in te vestigen? In hoeverre is er in deze besluitvorming meegewogen dat het plaatsen van asielzoekers in gevangenissen en detentiecentra als traumatisch kan worden ervaren gezien het feit dat sommige asielzoekers gevlucht zijn uit een oorlogsland en/of in het land van herkomst onterecht in gevangenissen zijn vastgezet? In hoeverre heeft u over dit vraagstuk inlichtingen ingewonnen bij experts en Non Gouvernementele Organisaties(NGO’s)? Vraag 5 Kunt u aangeven in hoeverre alternatieven zijn onderzocht zoals leegstaande scholen of bedrijfspanden en AZC’s die in het (recente) verleden zijn gesloten? Hoeveel AZCs zijn er de afgelopen jaren gesloten? Hoe staat u nu tegenover het besluit deze AZC’s te sluiten gezien het feit dat vluchtelingen1 kv-tk-2014Z02108 ’s-Gravenhage 2014 Algemeen Dagblad, 24 januari 2014 en «Doggershoek in beeld als AZC», Noord Hollands Dagblad, 28 januari 2014 Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen 1 stromen kunnen fluctueren? Kunt u aangeven in hoeverre de volgende locaties: het voormalige Meanderziekenhuis te Amersfoort, de voormalige bibliotheek te Winschoten, de voormalige Jozefsschool te Malden, de voormalige strokartonfabriek de Toekomst te Scheemdade en de verschillende leegstaande panden van Horizon Jeugdzorg en Onderwijs in regio Zuid-Holland eventueel geschikt zouden zijn als AZC locatie? Vraag 6 Bent u bereid af te zien van de plannen (voormalige) gevangenissen en detentiecentra te gebruiken voor het vestigen van asielzoekers? Bent u bereid actief te zoeken naar alternatieve locaties zoals leegstaande scholen, bedrijfspanden en/of inmiddels gesloten AZC’s? Bent u bereid de Kamer hierover te informeren? Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Vragen 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e5ea089a-21bf-48cf-a439-3868a30b370a
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2016–2017 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 1766 Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over huurders die huisuitzetting riskeren door trage gemeente (ingezonden 13 april 2017). Mededeling van Minister Plasterk (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 9 mei 2017). Vraag 1 Wat is uw reactie op het bericht dat Rotterdamse huurders in de problemen komen en illegale bewoning en huisuitzetting riskeren, door de lange wachttijden voor het aanvragen van een huisvestingsvergunning?1 Vraag 2 Hoe vaak is in de afgelopen drie jaar in Rotterdam illegale bewoning geconstateerd en hoe vaak zijn mensen uit huis gezet omdat een huisvestingsvergunning ontbrak door wachttijden bij de gemeente? In welke andere gemeenten riskeren huurders huisuitzetting vanwege wachttijden voor het aanvragen van een huisvestingsvergunning? Vraag 3 Hoe vaak is het de afgelopen drie jaar in Rotterdam voorgekomen dat aan mensen onverwachts de huisvestingsvergunning niet is verleend en daarom gedwongen hun woning uit moesten, en hoe verhoudt dat zich tot andere gemeenten? Vraag 4 Hoe is het mogelijk dat (kleine) particuliere verhuurders niet op de hoogte zijn van de voorwaarde dat woningzoekenden een huisvestingsvergunning moeten hebben? Vraag 5 Op welke manieren kan de gemeente, dan wel de rijksoverheid, zorgen dat (potentiële) huurders in de particuliere sector de juiste informatie krijgen over de huisvestingsvergunning? Bent u bereid richting (particuliere) verhuurders 1 ah-tk-20162017-1766 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2017 http://www.erasmusjournalisten.nl/index.php/2017/03/22/huurders-riskeren-huisuitzetting-doorlange-wachttijden-gemeente/ Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel 1 wettelijke eisen te stellen aangaande deze informatievoorziening? Kunt u uw antwoord toelichten? Vraag 6 Waar komen mensen die een huisvestingsvergunning wordt geweigerd of uit huis zijn gezet vanwege het ontbreken van een vergunning terecht, aangezien uit een evaluatie van de Rotterdamwet door de Universiteit van Amsterdam (UvA) eerder bleek dat het aanbod betaalbare huurwoningen aanzienlijk is afgenomen?2 Vraag 7 Wat kunnen de gemeente Rotterdam en u doen om te voorkomen dat huurders op dergelijke manieren in de problemen komen? Kunt u uw antwoord toelichten? Vraag 8 Bent u bereid om de werking van de Rotterdamwet te herzien, omdat uit de genoemde evaluatie ook bleek dat de Rotterdamwet niet heeft bijgedragen aan een aantoonbare verbetering van de veiligheid en leefbaarheid in de aangewezen buurten? Mededeling Hierbij bericht ik u dat de aan mij gestelde vragen van het lid Beckerman (SP) over huurders die huisuitzetting riskeren door trage gemeente (ingezonden 13 april 2017), met kenmerk 2017Z04999, niet binnen de termijn van drie weken kunnen worden beantwoord omdat nog niet alle benodigde informatie beschikbaar is. Ik verwacht uw Kamer binnen drie weken de antwoorden toe te kunnen zenden. 2 Evaluatie effecten Wet bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek («Rotterdamwet») in Rotterdam, Universiteit van Amsterdam, oktober 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ebfb9b36-8ab1-4d4c-b86b-c58ca8fbad85
13 Stemmingen moties InitiatiefnotaOmtzigt over ECB monetair beleid Aan de orde zijn de stemmingen over moties, ingediend bij het debat over de initiatiefnota van het lid Omtzigt over ECB monetair beleid en de nadelige gevolgen voor de Nederlandse pensioenfondsen, te weten: - de motie-Ronnes over toetsing van de huidige maatregelen van de ECB aan het Verdrag van Maastricht (34563, nr. 6); - de motie-Ronnes over een door de parlementair advocaat te laten maken juridische analyse van het huidige opkoopbeleid van de ECB (34563, nr. 7); - de motie-Ronnes over een door de regering te laten maken juridische analyse van het huidige opkoopbeleid van de ECB (34563, nr. 8); - de motie-Krol over de wijzigingen in de pensioenaanspraken c.q. -verplichtingen van de verschillende leeftijdsklassen in de pensioenfondsen als gevolg van de gedaalde rekenrente (34563, nr. 9). (Zie notaoverleg van 13 februari 2017.) De voorzitter: Op verzoek van de heer Ronnes stel ik voor, zijn motie (34563, nr. 6) aan te houden. Zij krijgt nr. 10, was nr. 9 (34563). Ik stel vast dat wij hier nu over kunnen stemmen. In stemming komt de motie-Ronnes (34563, nr. 7). De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de PvdD, 50PLUS, Monasch, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen. In stemming komt de motie-Ronnes (34563, nr. 8). De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, de PvdD, 50PLUS, Monasch, de SGP, de ChristenUnie, het CDA, de Groep Bontes/Van Klaveren en de PVV voor deze motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen. In stemming komt de gewijzigde motie-Krol (34563, nr. 10, was nr. 9). De voorzitter: Ik constateer dat de aanwezige leden van de fracties van de SP, 50PLUS, de Groep Kuzu/Öztürk en de PVV voor deze gewijzigde motie hebben gestemd en de aanwezige leden van de overige fracties ertegen, zodat zij is verworpen. Daartoe wordt besloten. De voorzitter: De motie-Krol (34563, nr. 9) is in die zin gewijzigd dat zij thans luidt: Motie De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat het ECB-beleid de rente drukt en dat doet in een klimaat van reeds zeer lage rente; overwegende dat gevolgen van lage rentestanden voor pensioenfondsen zo grondig mogelijk in kaart moeten worden gebracht, met name de mogelijke herverdeling van vermogen binnen ons pensioenstelsel; verzoekt de regering, nog voor 15 maart inzicht te geven in de mate waarin de pensioenaanspraken c.q. -verplichtingen van de verschillende leeftijdsklassen in onze pensioenfondsen zijn gewijzigd als gevolg van de gedaalde rekenrente sinds eind 2006, en gaat over tot de orde van de dag. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. Tweede Kamer Stemmingen moties Initiatiefnota-Omtzigt 21 februari 2017 over ECB monetair beleid TK 55 55-13-1
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/eb3fe43c-8b14-410a-ae50-ae31486bbc73
Den Haag, 18 januari 2019 Voortouwcommissie: algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Volgcommissie(s): BuZa EU EZK J&V Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Procedurevergadering donderdag 24 januari 2019 13.15 - 14.00 uur openbaar Onderwerp: Procedurevergadering i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt 5, 17, 23 5, 13, 15, 16, 17, 19, 20 21 5, 23 Brievenlijst 1. Agendapunt: Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst) Activiteiten commissie 2. Agendapunt: Noot: Activiteiten commissie • 24-01-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering • 28-01-2019 13.00 - 16.00 Rondetafelgesprek Modeltekst investeringsakkoorden • 05-02-2019 16.30 - 18.30 Algemeen overleg Modeltekst investeringsakkoorden • 07-02-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering • 19-02-2019 16.30 - 19.00 Algemeen overleg RBZ/Handel • 20-02-2019 10.00 - 12.00 Algemeen overleg Bestrijding Seksueel grensoverschrijdend gedrag bij hulporganisaties • 21-02-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering Krokusreces: vrijdag 22 februari t/m maandag 4 maart 2019 • 07-03-2019 10.00 - 12.00 Algemeen overleg Dutch Fund for Climate and Development (DFCD) (nieuwe datum) • 14-03-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering • 28-03-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering • 04-04-2019 15.30 - 17.30 Algemeen overleg Wereldbank • 08-04-2019 14.00 - 18.00 Notaoverleg Initiatiefnota van het lid Van Haga: “Een goede bedoeling is niet altijd een goed idee: een voorstel tot bestrijding van weeshuistoerisme” (nieuw ingepland) Voorgestelde spreektijden 1e/2e termijn: VVD: 8 min/4 min; PVV, CDA, D66, GroenLinks, SP: 6 min/3 min; Overige fracties: 4 min/2 min. • 11-04-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering • 25-04-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering Meireces: vrijdag 26 april t/m maandag 13 mei 2019 • 04-05 t/m za 11-05 Werkbezoek Colombia • 14-05-2019 16.30 - 19.00 Algemeen overleg RBZ/Ontwikkelingssamenwerking • 15-05-2019 10.00 - 12.30 Algemeen overleg RBZ/Handel • 16-05-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering • 06-06-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering • 20-06-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering • 04-07-2019 13.15 - 14.00 Procedurevergadering Zomerreces: vrijdag 5 juli t/m maandag 2 september 2019 Nog te plannen activiteiten: • Rondetafelgesprek Initiatiefnota van het lid Van Haga over weeshuistoerisme Voorstel: organiseren op maandag 1 april. Suggesties voor uit te nodigen sprekers inventariseren. Nog te agenderen plenaire debatten: • VAO Wapenexportbeleid (AO d.d. 20/12): verwacht week 29-30-31 januari • 13. Dertigledendebat over de import van vervuild vlees uit Brazilië (Ouwehand) (minister BuHa-OS, minister LNV) • 14. Dertigledendebat over het inzetten van duurzame keurmerken voor hout (Diks) (minister BuHa-OS) • 15. Dertigledendebat over het sluiten van detentiecentra in Libië (Jasper van Dijk) (minister BuHa-OS) • 33. Dertigledendebat over Nederlandse bedrijven die meebouwen aan een sojaroute door het Amazonewoud (Van den Hul) (minister BuHa-OS) 3. Agendapunt: Verzoek Aidsfonds, mede namens meerdere organisaties, om gesprek met algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 maart 2019 Zaak: Brief derden - Aidsfonds te Amsterdam - 17 januari 2019 Verzoek Aidsfonds, mede namens meerdere organisaties, om gesprek met algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking d.d. 6 maart 2019 - 2019Z00747 Dhr. Peter Sands, algemeen directeur van het Global Fund to Fight AIDS, Tuberculosis and Malaria, ontvangen voor gesprek op woensdag 6 of donderdag 7 maart 2019. Voorstel: 4. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie inzake jaarplanning 2019 Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 18 december 2018 Reactie op verzoek commissie inzake jaarplanning 2019 - 35000-XVII-58 Aanhouden tot de volgende procedurevergadering. Bespreking van het jaarplan/kennisagenda van de commissie voor 2019 in de volgende procedurevegadering aan de hand van een stafnotitie. Voorstel: Noot: 2 Aangehouden brieven 5. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie inzake stand van zaken met betrekking tot inzet om detentiekampen te sluiten in Libië Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 4 december 2018 Reactie op verzoek commissie inzake stand van zaken met betrekking tot inzet om detentiekampen te sluiten in Libië - 32735-230 Betrekken bij nog te plannen dertigledendebat over het sluiten van detentiecentra in Libië. J&V, EU, BuZa Voorstel: Volgcommissie(s): Brieven bewindspersonen 6. Agendapunt: Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden over de suppletoire begroting samenhangende met de najaarsnota. Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 13 december 2018 Verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden - 35095-XVII-3 Reeds betrokken bij stemmingen over de Najaarsnota 2018 d.d. 20 december 2018. Voorstel: 7. Agendapunt: Publiek private samenwerking internationaal ondernemen: Trade&Innovate NL, NLinBusiness, De Werkplaats en Global Stars Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 13 december 2018 Publiek private samenwerking internationaal ondernemen: Trade&Innovate NL, NLinBusiness, De Werkplaats en Global Stars - 34952-40 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: 8. Agendapunt: Decemberbrief 2018 voor de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 17 december 2018 Decemberbrief 2018 voor de begroting van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking - 35000-XVII-56 Betrekken bij behandeling Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018. Voorstel: 9. Agendapunt: Malversatie in Tanzaniaans programma Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 21 december 2018 Malversatie in Tanzaniaans programma - 35000-XVII-59 Betrekken bij behandeling Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2018. Reeds schriftelijke vragen gesteld door het lid Van Haga d.d. 28 december 2018. Voorstel: Noot: 3 10. 11. Agendapunt: Bijdrage van Shell aan het fonds dat is opgericht voor de schoonmaak van Ogoniland in Nigeria Zaak: Voorstel: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 11 januari 2019 Bijdrage van Shell aan het fonds dat is opgericht voor de schoonmaak van Ogoniland in Nigeria - 35000-XVII-60 Voor kennisgeving aannemen. Agendapunt: Rol en impact van duurzaamheidskeurmerken en certificering Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 11 januari 2019 Rol en impact van duurzaamheidskeurmerken en certificering - 26485-301 Agenderen voor een nog te plannen algemeen overleg IMVO. Voorstel: 12. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie inzake toestemming ambtelijke ondersteuning werkbezoek Colombia Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 17 januari 2019 Reactie op verzoek commissie inzake toestemming ambtelijke ondersteuning werkbezoek Colombia - 2019Z00649 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: Europa 13. Agendapunt: Kabinetsinzet EU ontwikkelingssamenwerkingsbeleid Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 21 december 2018 Kabinetsinzet EU ontwikkelingssamenwerkingsbeleid - 34952-41 Agenderen voor nog te plannen algemeen overleg Toekomst EU Ontwikkelingssamenwerking. Het eerstvolgende AO RBZ/OS staat gepland voor 14 mei 2019. De onderhandelingen over het MFK en daarbinnen het Europees ontwikkelingssamenwerkingsbeleid gaan de komende maanden echter door en daarom wordt u geadviseerd hier al eerder dan mei met de minister over te spreken. EU Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): 14. Agendapunt: Toestemming voor deelname aan een besloten technische briefing over Special Purpose Vehicle Iran Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 9 januari 2019 Toestemming voor deelname aan een besloten technische briefing over Special Purpose Vehicle Iran - 2019Z00155 Technische briefing plannen voor het algemeen overleg RBZ/Handel d.d. 19 februari 2019. Voorstel: 4 15. Agendapunt: Stand van zaken stilgelegde onderhandelingen TTIP Zaak: Volgcommissie(s): Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 11 januari 2019 Stand van zaken stilgelegde onderhandelingen TTIP - 2019Z00272 Agenderen voor algemeen overleg RBZ/Handel d.d. 19 februari 2019. EU Agendapunt: Ontwikkelingen rondom EU-vrijwaringsmaatregelen op staal Zaak: Brief regering - minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, S.A.M. Kaag - 14 januari 2019 Ontwikkelingen rondom EU-vrijwaringsmaatregelen op staal - 2019Z00363 Agenderen voor algemeen overleg RBZ/Handel d.d. 19 februari 2019. EU Voorstel: 16. Voorstel: Volgcommissie(s): 17. Agendapunt: [EU-SIGNALERING] BuHa-OS - AO 20 december over Wapenexportbeleid Zaak: Volgcommissie(s): Stafnotitie - griffier, T.J.E. van Toor - 14 december 2018 [EU-SIGNALERING] BuHa-OS - AO 20 december over Wapenexportbeleid 2018Z23904 Reeds betrokken bij het algemeen overleg Wapenexportbeleid d.d. 20 december 2018 BuZa, EU Agendapunt: Lijst met EU-voorstellen d.d. 18 januari 2019 Zaak: Lijst met EU-voorstellen - Functie n.v.t., Indiener/ondertekenaar n.v.t. - 16 januari 2019 Lijst met EU-voorstellen d.d. 18 januari 2019 - 2019Z00549 Ter informatie. Voorstel: 18. Voorstel: 19. Agendapunt: Aanbieding advies ERK over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking Zaak: Brief derden - Europese Rekenkamer (ERK) te Luxembourg - 17 december 2018 Aanbieding advies ERK over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het instrument voor nabuurschapsbeleid, ontwikkeling en internationale samenwerking 2018Z24149 Reactie aan minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vragen. Reactie agenderen voor nog te plannen algemeen overleg Toekomst EU ontwikkelingssamenwerking. EU Voorstel: Volgcommissie(s): 5 20. Agendapunt: Aanbieding speciaal verslag "Transparantie van door ngo’s uitgevoerde EU-middelen: meer inspanningen nodig" van ERK Zaak: Brief derden - Europese Rekenkamer (ERK) te Luxembourg - 18 december 2018 Aanbieding speciaal verslag "Transparantie van door ngo’s uitgevoerde EUmiddelen: meer inspanningen nodig" van ERK - 2018Z24214 Reactie aan minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking vragen. EU Voorstel: Volgcommissie(s): Overig 21. Agendapunt: Initiatiefnota van het lid Van Haga over een proactieve handelsagenda Zaak: Initiatiefnota - Tweede Kamerlid, W.R. van Haga (VVD) - 14 januari 2019 Initiatiefnota van het lid Van Haga over een proactieve handelsagenda 35115 Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking verzoeken om een reactie op de initiatiefnota. Agenderen voor notaoverleg (na ontvangst kabinetsreactie). EZK Voorstel: Voorstel: Volgcommissie(s): 22. Agendapunt: Verslag van een werkbezoek aan Parijs door een delegatie van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 13 december 2018 Zaak: Overig - Tweede Kamerlid, W.R. van Haga (VVD) - 15 januari 2019 Verslag van een werkbezoek aan Parijs door een delegatie van de algemene commissie voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 13 december 2018 - 35120-1 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: 23. Agendapunt: Aanbieding studie 'Ontwikkeling en migratie' van IOB - Ministerie van Buitenlandse Zaken Zaak: Volgcommissie(s): Brief derden - Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB) - Ministerie van Buitenlandse Zaken te Den Haag - 14 december 2018 Aanbieding studie 'Ontwikkeling en migratie' van IOB - Ministerie van Buitenlandse Zaken - 2018Z23985 Gesprek met IOB over de studie organiseren. Betrekken bij verdere invulling Jaarplanthema Migratie. BuZa, J&V Agendapunt: Verzoek om thema’s aan te leveren ten behoeve van de V-100 in 2019 Zaak: Brief commissie - voorzitter van de vaste commissie voor Financiën, A. (Anne) Mulder (VVD) - 20 december 2018 Verzoek van de vaste commissie voor Financiën om beleidsthema’s aan te leveren ten behoeve van de V-100 in 2019 - 2018Z24627 Ter vergadering twee suggesties voor thema's voor V-100 2019 inventariseren. BiZa, DEF, EZK, I&W, J&V, LNV, OCW, SZW, VWS, BuHa-OS, BuZa, KR, EU Voorstel: Voorstel: 24. Voorstel: Volgcommissie(s): 6 25. Agendapunt: Noot: Openstaande brieven aan bewindspersonen: • 2018Z21554, aan min. BuHa-OS, Verzoek om een reactie op initiatiefnota van het lid Van Haga d.d. 19-11-2018 Rondvraag Geen agendapunten Griffier: T.J.E. van Toor Activiteitnummer: 2018A05015 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/caca021c-47e0-4eb5-ac8a-6a310fe78d55
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2010–2011 32 500 XVI Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2011 Nr. 16 AMENDEMENT VAN HET LID KOOIMAN Ontvangen 8 november 2010 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: De begrotingsstaat wordt als volgt gewijzigd: I In artikel 41 Volksgezondheid worden het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag verlaagd met € 280 (x € 1 000). II In artikel 41 Volksgezondheid worden het verplichtingenbedrag en het uitgavenbedrag verhoogd met € 280 (x € 1 000). Toelichting Het Erfocentrum is het Nationale Kennis- en Voorlichtingscentrum Erfelijkheid, Zwangerschap en Medische Biotechnologie. Het Erfocentrum biedt informatie op drie samenhangende gebieden: erfelijkheid, zwangerschap en perinatale zorg en medische biotechnologie. De expertise van het Erfocentrum is essentieel bij periconceptionele voorlichting en het tot stand brengen van een kwalitatief hoogstaand landelijk uniforme integrale voorlichtingsboodschap rond de zwangerschap. Voor het in stand houden van het bestaande informatieaanbod en innovatiekracht heeft het Erfocentrum € 400 000 op jaarbasis nodig. Zij krijgen echter maar € 120 000. Het bedrag dat met dit amendement wordt vrijgemaakt geeft het Erfocentrum de mogelijkheid hun taken te kunnen voortzetten. De dekking van dit amendement wordt gevonden op artikel 41 uit het onderdeel meer mensen kiezen voor een gezonde leefstijl. Kooiman kst-32500-XVI-16 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2010 Tweede Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 32 500 XVI, nr. 16
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a4e4d9db-0950-4c2e-acaa-86202a7540e9
‘Review-onderzoek’ toepassing Granuliet in ‘Over de Maas’ Inhoud 1. Doel en uitgangspunten ............................................................................................ 3 2. Onderzoeksvragen .................................................................................................... 3 3. Opzet en uitvoering ................................................................................................... 4 4. Resultaat onderzoek ................................................................................................. 5 5. Onafhankelijk bureau ................................................................................................ 6 6. Buiten de scope ......................................................................................................... 6 7. Klankbordgroep......................................................................................................... 6 8. Opdrachtgeverschap ................................................................................................. 7 9. Doorlooptijd .............................................................................................................. 7 1 Opmerking vooraf In de brief aan de Tweede Kamer van 5 en 31 maart jl. is aangekondigd dat in overleg met de gemeente West Maas en Waal en de provincie Gelderland een review worden uitgevoerd naar de milieukwaliteit van granuliet. Deze opdrachtomschrijving beoogt invulling te geven aan de toegezegde review. 2 1. Doel en uitgangspunten Het ‘review-onderzoek’ geeft inzicht in (1) de milieu-hygiënische effecten van de toepassing van granuliet in het project Over de Maas (volksgezondheids-/ humane risico’s en ecologische risico’s) en (2) de (on)bruikbaarheid van granuliet voor de verondieping van de plas in relatie tot de beleidsmatig of wettelijk vastgelegde doelen van het project Over de Maas. Het onderzoek heeft betrekking op het granuliet (afkomstig van GIB) zoals dat is/ wordt toegepast in het project ‘Over de Maas’. Het betreft derhalve het materiaal dat een productieproces heeft ondergaan, waarbij het flocculant Ecopure P-1715 is gebruikt. 2. Onderzoeksvragen Voor de beoordeling van de effecten dient rekening te worden gehouden met de eindsituatie die met de herinrichting wordt gerealiseerd, inclusief een afdeklaag van drie meter. Het granuliet wordt overigens toegepast in de kern van de verondieping, niet in deze afdeklaag. Met het onderzoek moeten de volgende onderzoeksvragen worden beantwoord: • Waar is het granuliet binnen het vullichaam/de plas toegepast? • Wat is de milieu-hygiënische kwaliteit van het granuliet? • Zijn er milieu-hygiënisch relevante verschillen tussen de kwaliteit van het granuliet dat reeds is toegepast in het project (bemonstering huidige waterbodem) en het granuliet dat nog wordt toegepast (bemonstering op het schip)? Zo ja, wat is de betekenis daarvan? • Wat zijn de milieu-hygiënische effecten van het granuliet bij toepassing op de kwaliteit van de waterbodem, het oppervlaktewater en eventueel het grondwater van Over de Maas? • Zijn er effecten te verwachten op het ecosysteem (flora en fauna)? • Zijn er effecten te verwachten tijdens de fase van toepassing van granuliet, hierbij rekening houdend met het gegeven dat bij een verondieping van een plas in algemene zin een tijdelijke verslechtering optreedt en zijn hier vervolgens blijvende effecten van te verwachten? • Zijn er effecten van de toepassing van het granuliet die in de weg staan van het bereiken van de formeel vastgelegde natuurdoelen voor Over de Maas (o.a. opgenomen in de ontgrondingsvergunning, het (her)inrichtingsplan en het bestemmingsplan) en zijn er positieve effecten te verwachten op de te realiseren van deze natuurdoelen? Zijn er als gevolg van de toepassing van granuliet in Over de Maas 3 • • gezondheidseffecten voor de mens te verwachten, uitgaande van de maatschappelijke functie die de plas gaat vervullen? Heeft de natuurlijke dynamiek van het riviersysteem en/of de geohydrologische situatie invloed op de mogelijke verspreiding (uitloging) van mogelijke aangetoonde stoffen in het granuliet. Heeft de natuurlijke dynamiek van het riviersysteem invloed op een proces van erosie tijdens de toepassing (voorafgaand aan het aanbrengen van een 3 meter dikke afdeklaag) en de eindsituatie. 3. Opzet en uitvoering Het bureau bepaalt de onderzoeksopzet om te komen tot de beantwoording van de onderzoeksvragen, welke deskundigheid nodig is, hoe en op welke wijze het onderzoek naar de kwaliteit van het granuliet moet worden uitgevoerd. Naast het veld- en laboratoriumonderzoek moet ook: • Een wetenschappelijke review worden uitgevoerd, door literatuuronderzoek en beoordeling van de reeds uitgevoerde onderzoeken; • Een duidelijk beeld worden gevormd van de te realiseren natuurdoelen door bestudering van alle relevante formele documenten, zoals bestemmingsplan, ontgrondingenvergunning, inrichtingsplan, etc.. De hiervoor noodzakelijke documenten moeten door de gemeente en de provincie beschikbaar worden gesteld. Voor de beoordeling van de milieu-hygiënische kwaliteit en effecten/risico’s zijn verder de volgende aandachtspunten geformuleerd: Voor het onderzoek naar de milieu-hygiënische kwaliteit van granuliet worden alle relevante stoffen onderzocht. Om het analysepakket te bepalen wordt gekeken naar de herkomst van het materiaal en het specifieke productieproces van granuliet met toepassing van flocculant. In het kader van de beoordeling zijn twee belangrijke aandachtspunten: • Barium. Deze stof komt van nature voor in het oorspronkelijke moedermateriaal. Hoewel het bariumgehalte vanuit het Bbk geen restricties voor toepassing met zich meebrengt, zal worden beoordeeld of en welke effecten de toepassing van (bariumhoudend) granuliet met zich meebrengt; • De eventuele aanwezigheid, het gedrag en de effecten van (omzettingsproducten van) het gebruikte flocculant in het granuliet. 4 Voor de bepaling van de kwaliteit wordt ten minste de volgende steekproef genomen: • Monstername en analyse van het granuliet dat per schip wordt aangevoerd; • Monstername en analyse van de reeds toegepaste granuliet in ‘Over de Maas’. • Monstername en analyse oppervlaktewater bij de uitstroomopening van Over de Maas naar de rivier de Maas. Op welke stoffen wordt geanalyseerd, is afhankelijk van de aangetroffen stoffen in het granuliet. De waterkwaliteit bij de uitstroomopening kan een relatie hebben met de totale vulling van de plas. De vraag die hierbij moet worden beantwoord is of een aangetroffen stof kan worden gerelateerd aan granuliet of niet. Hiervoor moeten ook referentiemonsters bovenstrooms in de rivier worden geanalyseerd (bestaande meetpunten in directe nabijheid?), er moet een vergelijking kunnen worden gemaakt. Het bureau wordt gevraagd te bepalen hoeveel monsters nodig zijn – rekening houdend met de reeds uitgevoerde onderzoeken – om een voldoende beeld van de kwaliteit te verkrijgen. De monsters zijn nodig voor (a) chemische analyses en (b) bioassays. Voor het bepalen van de eco(toxico)logsiche risico’s van het granuliet worden bioassays uitgevoerd. Bioassays zijn gestandaardiseerde laboratoriumexperimenten waarin testorganismen worden blootgesteld aan een (extract van een) te beoordelen water(bodem)monster. Het doel van deze bioassays is het beoordelen of de aanwezige stoffen in het monster in die mate beschikbaar zijn dat ze (ook in combinatie met elkaar) negatieve effecten veroorzaken. Het grote nut van bioassays is dat hiermee deze eventuele effecten van het granuliet daadwerkelijk worden gemeten. Dit in tegenstelling tot chemische analyses waarmee geen effecten maar slechts gehalten van een beperkt aantal stoffen worden gemeten. Aan het bureau wordt gevraagd welke (kortdurende, dan wel noodzakelijke) bioassay-methode(n) kan (kunnen) worden gebruikt voor het onderhavige. Het bureau kan voor het onderzoek naar de eco(toxico)logische effecten eventueel ook een alternatief voorstel in de offerte opnemen, dat door de klankbordgroep vooraf wordt beoordeeld. 4. Resultaat onderzoek Het resultaat van het onderzoek is een rapport waarin alle onderzoeksvragen zijn beantwoord. Het resultaat moet in overeenstemming zijn met de doelstelling van het onderzoek. Naast de technische en inhoudelijke beoordeling van de resultaten, moet ook een 5 publieksamenvatting zijn opgenomen in het rapport. Voor alle belanghebbenden moeten de resultaten goed leesbaar zijn en te begrijpen. Voorkomen dient te worden dat verschillende partijen de resultaten verschillend gaan interpreteren. Wanneer uit tussenresultaten van het onderzoek blijkt dat er toch significante en/of afwijkende effecten zijn voor milieu, gezondheid en/of ecologie dan moeten het ministerie, de gemeente en de provincie gelijktijdig en gelijkluidend hiervan direct in kennis worden gesteld. 5. Onafhankelijk bureau Het onderzoek moet worden uitgevoerd door een deskundig en onafhankelijk bureau. Onder onafhankelijk wordt verstaan dat het bureau tot op heden geen opdracht heeft uitgevoerd m.b.t. de toepassing of milieukwaliteit van granuliet ten behoeve van de initiatiefnemer of het bevoegd gezag (RWS). Ook mag het bureau niet op enigerlei wijze zijn betrokken bij activiteiten van Granuliet Import Benelux. Bij de opdrachtverlening moet worden geborgd dat het bureau de noodzakelijke deskundigheid (expertise en relevante ervaring) inzet. Hiervoor zullen CV’s van de betrokken onderzoekers in het kader van de offerteaanvraag worden opgevraagd. Voor de borging van onafhankelijkheid worden ook de referenties nagegaan van degene die namens het onderzoeksbureau eindverantwoordelijk is voor het uit te voeren onderzoek. 6. Buiten de scope Met het onderzoek wordt niet de nut en noodzaak van het totale project of van het verondiepen in algemene zin bij ‘Over de Maas’ geëvalueerd. Het ‘review-onderzoek’ is ook geen evaluatie van het totale beleid en het wettelijk kader voor het ontgronden en het verondiepen van diepe plassen. De besluitvorming en procedures i.r.t. het handhavingsverzoek van de gemeente heeft geen enkele relatie met het reviewonderzoek. 7. Klankbordgroep Voor de begeleiding van het onderzoek wordt een klankbordgroep ingesteld. Belangrijke momenten voor overleg zijn: • • • Opdrachtomschrijving; Offerte; Concept rapportage; 6 • • Definitieve rapportage; Communicatie. Alle informatie en correspondentie met betrekking tot het onderzoek wordt gedeeld met de klankbordgroep, opdat maximale transparantie wordt betracht. 8. Opdrachtgeverschap DG Water en Bodem van het ministerie van infrastructuur en waterstaat is opdrachtgever voor het onderzoek. Het ministerie zal ook de kosten dragen van deze opdracht. Alle informatie die in het onderzoek gegenereerd wordt, wordt ter beschikking gesteld aan de leden van de klankbordgroep. 9. Doorlooptijd Het onderzoek moet zo spoedig als mogelijk worden uitgevoerd. 7
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8d7f1500-0eb9-4571-8d87-5b8b1233b951
Commissie J&V Aan de minister voor Rechtsbescherming Ministerie van Justitie en Veiligheid Postbus 20301 2500 EH Den Haag Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Den Haag, 29 september 2022 Rappel brief over het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak 2022Z18082/2022D38489 Geachte heer Weerwind, Bij de Regeling van Werkzaamheden van 17 mei 2022 is u gevraagd de Kamer een reactie te doen toekomen op het jaarverslag van de Raad voor de rechtspraak en dan specifiek de buikpijndossiers. In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid van 29 september 2022 is besloten u een rappel te sturen. Bij dezen breng ik u het verzoek van de commissie over. Hoogachtend, de griffier van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, A.M. Brood Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/423e64b4-e1cb-45fd-9899-565dcfb01649
Den Haag, 27 maart 2009 Voortouwcommissie: vaste commissie voor Economische Zaken Volgcommissie(s): Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Procedurevergadering dinsdag 31 maart 2009 13.20 - 14.00 uur openbaar Onderwerp: Extra procedurevergadering Overig 1. Agendapunt: Noot: Algemeen overleg Energie (o.a. NUON/Essent) • Tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. donderdag 26 maart 2009 is, naar aanleiding van het verzoek van het lid Jansen tot het houden van een spoeddebat, besloten op korte termijn een algemeen overleg te plannen over de recente ontwikkelingen op Europees niveau ten aanzien van de de elektriciteits- en gasbedrijven en de verplichting tot splitsing van het productie- en leveringbedrijf. • In de procedurevergadering van 17 maart jl. was reeds besloten een verzamel algemeen overleg Energie vóór het meireces te houden over: het capaciteitstarief, windmolenpark Urk en het financieel besluit netbeheerders. Tevens kunnen bij dit algemeen overleg betrokken worden de recent ontvangen antwoorden op het schriftelijk overleg inzake de MR Aansluitbeleid elektriciteit, alsmede de antwoorden op de vragen van de commissie inzake het High Field Magnet Laboratory. Voorstel: op dinsdag 7 april 2009 een verzamel algemeen overleg Energie van 17.00 tot 20.00 uur te houden waarin al deze onderwerpen, inclusief de Europese ontwikkelingen rondom splitsing van energiebedrijven. Een eerdere datum is niet mogelijk wegens verblijf van de minister in het buitenland. 2. Agendapunt: Noot: Algemeen overleg Regionale ontwikkelingen 14 april 2009 • Dit algemeen overleg staat gepland op dinsdag 14 april 2009 van 16.30 tot 17.30 uur. • Het betreft een algemeen overleg ter voorbereiding van een informele ministersbijeenkomst op Europees niveau op 23 en 24 april 2009 (o.a. over Structuurfondsen). • • • 3. Agendapunt: Noot: De minister heeft aangegeven niet naar deze bijeenkomst te gaan, vertegenwoordiging vindt op ambtelijk niveau plaats, en heeft daarom het verzoek gedaan om het algemeen overleg te annuleren. De minister is t.b.v. algemeen overleg reeds verzocht de geannoteerde agenda voor deze bijeenkomst tijdig naar de Kamer te sturen. Indien het algemeen overleg vervalt, is het de vraag of toezending van de geannoteerde agenda wenselijk blijft. De fracties van CDA en PvdA hebben aangegeven dit verzoek van de minister te willen bespreken in de commissie, alvorens een definitief besluit te nemen. Plenair debat over protectionisme en de steumaatregelen van de G20 • De griffie heeft laten weten geen mogelijkheden te zien om dit debat de komende weken plenair te kunnen agenderen. Voorstel: het plenaire debat om te zetten naar een notaoverleg. 4. Agendapunt: Noot: Algemeen overleg consumentenrecht 2 april 2009 • Op donderdag 2 april a.s. vindt van 15.30 tot 17.30 uur het (uitgestelde) algemeen overleg consumentenrecht plaats met zowel de staatssecretaris van EZ als de minister van Justitie. • Het lid Aested-Madsen verzoekt dit algemeen overleg te verplaatsen aangezien zij op deze dag in Brussel namens de commissie deelneemt aan een conferentie over consumentenrecht. • De eerstvolgende mogelijkheid voor het opnieuw plannen van dit algemeen overleg, met beide bewindspersonen, is in juni 2009. • Een tweede alternatief zou kunnen zijn om, aangezien de Richtlijn consumentenrecht geagendeerd staat voor de Raad voor het Concurrentievermogen, de onderwerpen te betrekken bij het reeds gepland algemeen overleg ter voorbereiding van deze Raad, op 27 mei 2009. Indien daartoe besloten wordt, is verlenging van dit algemeen overleg, dat nu één uur duurt, wellicht wenselijk. Bij dit algemeen overleg zijn alleen de bewindspersonen van EZ aanwezig. 5. Agendapunt: Noot: Datum rondetafelgesprek CCS • Het rondetafelgesprek CCS was gepland op 15 april 2009. Nu blijkt echter dat er op deze dag een groot congres over CCS plaatsvindt waar nagenoeg alle genodigden aan het rondetafelgesprek aan deelnemen. Voorstel: verplaatsen van het rondetafelgesprek naar een andere datum Rondvraag 6. Agendapunt: Noot: Bezoek ambtenaren ministerie EZ • Op donderdag 23 april a.s. bezoekt een delegatie van (nieuwe) ambtenaren van het ministerie van EZ de Kamer. Zij doen het verzoek om tussen 15.00 en 15.45 uur met een woordvoerder op het terrein van Economische Zaken 2 te spreken. Inventarisatie via de mail heeft vooralsnog geen aanmeldingen opgeleverd. Griffier: M.C.T.M. Franke Activiteitnummer: 2009A01283 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2aad8ae6-2c92-47d1-a461-2104cd570889
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2011–2012 31 066 Belastingdienst Nr. 119 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 13 februari 2012 Bijgaand doe ik u, mede namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, het antwoord toekomen op de vraag van het lid Omtzigt over de identiteit van de tipgever. De staatssecretaris van Financiën, F. H. H. Weekers kst-31066-119 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 066, nr. 119 1 Antwoord op de vraag van het lid Omtzigt over de uitspraak van de voorzieningenrechter in Arnhem over de identiteit van de tipgever Vraag Voorzitter. De voorzieningenrechter in Arnhem heeft in de Rabo-KB Lux-affaire bepaald dat de naam van de tipgever openbaar moet worden gemaakt. Dit heeft tot gevolg dat de opsporing ernstig kan worden belemmerd. Dit heeft een uitstraling niet alleen naar het belastingdomein, maar ook naar andere domeinen, waarbij burgers proberen de samenleving veiliger te maken of voor iedereen te zorgen. Daarom vraag ik om een spoedige reactie van het Kabinet waaruit blijkt hoe deze uitspraak wordt uitgevoerd en welke gevolgen die zal hebben voor andere opsporingsdomeinen. Ik stel die vraag aan de staatssecretaris van Financiën en de staatssecretaris van Justitie. Antwoord Ik deel de zorg die in de vraag tot uitdrukking komt. Voor mij staan twee uitgangspunten centraal. In de eerste plaats moet de aanpak van zwartspaarders voluit door kunnen gaan en zoveel mogelijk succesvol kunnen worden afgerond en in de tweede plaats stelt de Belastingdienst zich ten doel de identiteit van de tipgever zo lang mogelijk geheim te houden, niet alleen voor zijn eigen veiligheid maar ook om mogelijk toekomstige tipgevers niet af te schrikken. Het oordeel van de geheimhoudingskamer wordt meegenomen in de al lopende fiscale procedure waarbij de Belastingdienst in de gelegenheid is nogmaals zijn argumenten naar voren te brengen. Mocht de rechtbank op grond van het ontbreken van bepaalde (delen van) stukken de aan de zwartspaarder opgelegde aanslagen niet in stand laten dan gaat de Belastingdienst in hoger beroep. Daar kan de discussie dan nog eens (eventueel tot in hoogste instantie) worden overgedaan. In hoeverre het eindoordeel in deze zaak gevolgen zal hebben voor andere toezicht- en opsporingsdomeinen zal te zijner tijd moeten worden beoordeeld. Tweede Kamer, vergaderjaar 2011–2012, 31 066, nr. 119 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8ee33156-e661-4c98-92c2-24a6a6a81c69
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014–2015 32 440 Nieuwe regels omtrent aanbestedingen (Aanbestedingswet 20..) Nr. 90 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 13 juli 2015 Op 1 april 2013 is de Commissie van Aanbestedingsexperts (hierna: de Commissie) opgericht. Het Instellingsbesluit van de Commissie bepaalt dat twee jaar na de start van de Commissie geëvalueerd wordt of de beoogde doelen van de Commissie zijn behaald. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de uitkomsten van die evaluatie en geef ik aan welke maatregelen de Commissie voornemens is te nemen om opvolging te geven aan de uitkomsten van de evaluatie. In de bijlage is ter informatie het tweede jaarverslag van de Commissie over de periode 1 maart 2014 tot 1 maart 2015 toegevoegd1. Doelstelling Commissie De Commissie van Aanbestedingsexperts is ingesteld met het doel om door een snelle, zorgvuldige en laagdrempelige behandeling van klachten bij te dragen aan de oplossing van aanbestedingsklachten. Daarnaast is het doel van de Commissie om de professionaliteit van de aanbestedingspraktijk verder te verbeteren en een leereffect teweeg te brengen bij ondernemingen en aanbestedende diensten. De Commissie kan naar aanleiding van een klacht bemiddelen of een niet-bindend advies geven over een concrete aanbesteding aan ondernemers, aanbestedende diensten of speciale-sectorbedrijven. Daarmee kan worden bijgedragen aan een verbetering van de dialoog tussen partijen. Opzet evaluatieonderzoek Om een goed beeld van het functioneren van de Commissie en de effecten van haar adviezen op de praktijk te krijgen, is door een extern onderzoeksbureau een kwantitatief en kwalitatief evaluatieonderzoek 1 kst-32440-90 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2015 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 440, nr. 90 1 uitgevoerd2. Onderzocht is in hoeverre de Commissie haar doelen heeft bereikt en in hoeverre haar werkwijze bijdraagt aan die doelen en doelmatig is. De (tussentijdse) resultaten van het evaluatieonderzoek zijn besproken in een begeleidingscommissie bestaande uit vertegenwoordigers van aanbestedende diensten, van ondernemers en een onafhankelijk lid vanuit de rechtswetenschap. De Commissie heeft het concepteindrapport besproken met de experts van de Commissie om te toetsen of de uitkomsten worden gedeeld. Uitkomsten evaluatie Het algemeen beeld dat uit de evaluatie naar voren komt ten aanzien van de doeltreffendheid van de Commissie is positief. De Commissie van Aanbestedingsexperts is in twee jaar uitgegroeid tot een Commissie voor de behandeling van aanbestedingsklachten waar ondernemers in veel gevallen hun weg naar weten te vinden. Vanaf de start van de Commissie tot 1 januari 2015 zijn door ondernemers 163 klachten ingediend die vooral betrekking hadden op rechtmatigheidsaspecten van aanbestedingsprocedures. Klachten worden in ruim 70% van de gevallen ingediend door het midden- en kleinbedrijf. Een grote meerderheid van de ondervraagden vindt de Commissie een aanvulling op andere mogelijkheden om aanbestedingsklachten in te dienen. De toegevoegde waarde geldt met name voor klachten waar de klager niet 100% zeker is van zijn zaak, klachten in de beginfase van een aanbestedingsprocedure en klachten over kleine opdrachten. De ondervraagden zijn in ruime meerderheid positief over de zorgvuldigheid en laagdrempeligheid van de klachtenprocedure, de kwaliteit van de adviezen en de deskundigheid en onafhankelijkheid van de leden van de Commissie. Er wordt aangegeven dat de adviezen helpen bij de interpretatie van de Aanbestedingswet 2012 en dat partijen hun kennis vergroten met de adviezen. Daarmee zijn ondervraagden positief over de bijdrage die de Commissie levert aan de verbetering van de aanbestedingspraktijk. Tegelijkertijd blijkt dat de adviezen van de Commissie een beperkte invloed hebben op het leereffect van ondernemers en aanbestedende diensten. Er worden verschillende suggesties aangedragen om de doeltreffendheid van de Commissie verder te verbeteren. De bekendheid van de Commissie onder het MKB kan verder verbeterd worden en de adviezen kunnen beter ontsloten worden op de website van de Commissie. Ook een kortere doorlooptijd van de adviezen kan de doeltreffendheid van de Commissie vergroten. Tevens zou het wederzijds begrip van partijen onderling nog verbeterd kunnen worden wanneer de Commissie vaker bemiddelt in plaats van adviseert. Ten aanzien van de doelmatigheid van de Commissie wordt geconstateerd dat zij een organisatie in ontwikkeling is. De Commissie heeft verschillende voorzieningen getroffen om doelmatiger te opereren, bijvoorbeeld door een prioritering aan te brengen in de behandeling van klachten met een kritieke en niet-kritieke termijn. Suggesties om de doelmatigheid te vergroten zien op het vergroten van de inzet van experts, een meer inhoudelijke ondersteuning door het secretariaat en verdere professionalisering van de organisatie. 2 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 440, nr. 90 2 Conclusie en voorgenomen maatregelen Op basis van het evaluatieonderzoek concludeer ik dat de Commissie via de behandeling van klachten een waardevolle bijdrage levert aan de verbetering van de aanbestedingspraktijk. De toegang is laagdrempelig en de adviezen zijn leesbaar en van hoge kwaliteit. Mede gelet op de uitkomsten van de evaluatie van de Aanbestedingswet 2012, waarover ik uw Kamer op 8 juli jl. heb geïnformeerd en waaruit blijkt dat de toepassing van de wet nog verder kan worden verbeterd, blijft de bijdrage van de Commissie via de behandeling van klachten ook in de komende periode van belang. De suggesties die bij het evaluatieonderzoek zijn gedaan ter verdere verbetering van de doeltreffendheid en de doelmatigheid heb ik met de Commissie besproken. Om de doeltreffendheid van de Commissie te vergroten wil de Commissie de inzet om de doorlooptijd van klachten te verkorten voortzetten. Met het oog daarop is de Commissie voornemens te werken met het uitbrengen van deeladviezen op spoedeisende onderdelen van een klacht en zet de Commissie de ingezette lijn voort om in een advies (meer) handelingsperspectief te bieden in de vorm van concrete aanbevelingen. Daarnaast wil de Commissie de mogelijkheden tot bemiddelen nader onderzoeken om het wederzijds begrip tussen partijen verder te bevorderen, rekening houdend met de gelijke behandeling van ondernemers in een aanbestedingsprocedure. Om de doelmatigheid te vergroten zal worden bezien hoe de Commissie verder kan worden geprofessionaliseerd. De Commissie is een organisatie in ontwikkeling. Het aantal ingediende klachten blijft toenemen, hetgeen een extra uitdaging voor de Commissie vormt om klachten tijdig te behandelen, ondanks de toevoeging van een derde lid dit voorjaar. In overleg met de experts onderzoekt de Commissie om die reden op welke wijze zij experts vaker in kan zetten bij de behandeling van klachten. Ook wordt ingezet op een meer inhoudelijke ondersteuning door het secretariaat. De afgelopen twee jaar heeft de Commissie een grote inzet voor en betrokkenheid bij de behandeling van klachten getoond. Uit de positieve evaluatie blijkt dat dit heeft geleid tot waardering van betrokkenen bij aanbestedingen. De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 32 440, nr. 90 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ca1e4868-7f90-458c-8fa0-8be20cb0af1a
r VAN REE ACCOUNTANTS registerccountants en betas:irgadv seurs CONTROLEVERKLARING VAN DE ONAFHANKELIJKE ACCOUNTANT Afgegeven ten behoeve van het Presidium van de Tweede Kamer Aan: het bestuur van de Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij Ons oordeel Wij hebben bijgevoegde en door ons gewaarmerkte Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 van Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij te Den Haag gecontroleerd. Sitiopark 2-4 3914 PP Doorn Postbus 294 3940 AG Doorn T (0343)415940 F (0343) 41 4.4 78 [email protected] www.vanreeacc.nt KvK nr. 09068872 Naar ons oordeel is de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 van Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij te Den Haag in alle van materieel belang zijnde aspecten opgesteld in overeenstemming met de Regeling financiële ondersteuning fracties Tweede Kamer 2014 en de vereisten gesteld in het bij de regeling behorende controleprotocol. De basis voor ons oordeel Wij hebben onze controle uitgevoerd volgens het Nederlands recht, waaronder ook de Nederlandse controlestandaarden vallen en het Controleprotocol Regeling Financiële ondersteuning fractie Tweede Kamer 2014 vallen. Onze verantwoordelijkheden op grond hiervan zijn beschreven in de sectie ‘Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016’. Wij zijn onafhankelijk van de Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij zoals vereist in de Verordening inzake de onafhankelijkheid van accountants bij assurance-opdrachten (ViO) en andere voor de opdracht relevante onafhankelijkheidsregels in Nederland. Verder hebben wij voldaan aan de Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA). Wij vinden dat de door ons verkregen controle-informatie voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Benadrukking van de basis voor financiële verslaggeving en beperking in gebruik en verspreidingskring De Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 is opgesteld voor de subsidieverstrekker met als doel de Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij stellen aan de in staat te voldoen te verantwoordingsverplichtingen. Hierdoor is de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 mogelijk niet geschikt voor andere doeleinden. Onze controleverklaring is derhalve uitsluitend bestemd voor het bestuur van Stichting Fractiebijstand Staatkundig Gereformeerde Partij en het Presidium van de Tweede Kamer en dient niet te worden verspreid aan of te worden gebruikt door anderen. Ons oordeel is niet aangepast als gevolg van deze aangelegenheid. Van Cee Accoertan!s s eer’ ,a’desnaarn aan Van Ree Acønnanr; ee eangndVens FIV onde inimer s048149V bi de Karrer an Knephanrie e Utrecht Op n e7e air-naRe 1 n de SRA-Agemnne voviwaardni an onpase 5 de ge -aiweid Op vernce node dRie rcnaeloos negedinder AVM IEE’ EEI/I EII?2E KflK Ob CIIEEI2 VAN REE ACCOÜNTA.NTS eg B. Beschrijving van verantwoordelijkheden met betrekking tot de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 Verantwoordelijkheden van het bestuur voor de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 Het bestuur is verantwoordelijk voor het opstellen van de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 in overeenstemming met de Regeling Financiële ondersteuning fractie Tweede Kamer 2014. In dit kader is het bestuur verantwoordelijk voor een zodanige interne beheersing die het bestuur noodzakelijk acht om het opstellen van de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 mogelijk te maken zonder afwijkingen van materieel belang als gevolg van fouten of fraude. Onze verantwoordelijkheden voor de controle van de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 Onze verantwoordelijkheid is het zodanig plannen en uitvoeren van een controleopdracht dat wij daarmee voldoende en geschikte controle-informatie verkrijgen voor het door ons af te geven oordeel. Onze controle is uitgevoerd met een hoge mate maar geen absolute mate van zekerheid waardoor het mogelijk is dat wij tijdens onze controle niet alle materiële fouten en fraude ontdekken. Afwijkingen kunnen ontstaan als gevolg van fraude of fouten en zijn materieel indien redelijkerwijs kan worden verwacht dat deze, afzonderlijk of gezamenlijk, van invloed kunnen zijn op de economische beslissingen die gebruikers op basis van deze Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 nemen. De materialiteit beïnvloedt de aard, timing en omvang van onze controlewerkzaamheden en de evaluatie van het effect van onderkende afwijkingen op ons oordeel. Wij hebben deze accountantscontrole professioneel kritisch uitgevoerd en hebben waar relevant professionele oordee?svorming toegepast in overeenstemming met de Regeling Financiële Nederlandse controlestandaarden Controleprotocol ondersteuning fractie Tweede Kamer 2014, ethische voorschriften en de onafhankelijkheidseisen. Onze controle bestond onder andere uit: - - het identificeren en inschatten van de risico’s dat de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 afwijkingen van materieel belang bevat als gevolg van fouten of fraude, het in reactie op deze risico’s bepalen en uitvoeren van controlewerkzaamheden ep het verkrijgen van controle-informatie die voldoende en geschikt is als basis voor ons oordeel. Bij fraude is het risico dat een afwijking van materieel belang niet ontdekt wordt groter dan bij fouten. Bij fraude kan sprake zijn van samenspanning, valsheid in geschrifte, het opzettelijk nalaten transacties vast te leggen, het opzettelijk verkeerd voorstellen van zaken of het doorbreken van de interne beheersing; het verkrijgen van inzicht in de interne beheersing die relevant is voor de controle met als doel controlewerkzaamhederi te selecteren die passend zijn in de .esngdvse VAN REE omstandigheden. Deze werkzaamheden hebben niet als doel om een oordeel uit te spreken over de effectiviteit van de interne beheersing van de stichting; het evalueren van de geschiktheid van de gebruikte grondslagen voor financiële verslaggeving en het evalueren van de redelijkheid van schattingen door het bestuur en de toelichtingen die daarover in de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 staan; het evalueren van de presentatie, structuur en inhoud van de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 en de daarin opgenomen toelichtingen; en - het evalueren of de Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 de onderliggende transacties en gebeurtenissen zonder materiële afwijkingen weergeeft. Wij communiceren met het bestuur onder andere over de geplande reikwijdte en timing van de controle en over de significante bevindingen die uit onze controle naar voren zijn gekomen, waaronder eventuele significante tekortkomingen in de interne beheersing. Doorn, 26 juni 2017 Van Ree Accountants drs. A.H.J. Kraaij Registeraccountant ACCOUNTANTS Stichting Fractiebijstand van de SGP Staat van baten en lasten fractiekosten 2016 Ontvangsten 1. Ontvangen financiële bijdrage 2. Ontvangen giften 3. Overige ontvangsten 670.000 3.550 Totaal ontvangsten 673.550 Personeelskosten 1. Salarissen 2. Werkgeverslasten 3. Pensioenverzekering 4. Opleidingskosten 5. Inhuur externe medewerkers/detacheringen 6. Overige personeelskosten Totaal personeelskosten Organisatie/bureaukosten 1. Administratie en Accountantskosten 2. Advies- en onderzoekskosten 3. ICT kosten (telefonie, website, licenties, hardware, eic) 4. Reprografisce en mediakosten (drukwerk, kopiëren, advertenties, abonnementen, etc) 5. Overige organisatie/bureaukosten Totaal organisatie/bureaukosten Fractiekosten 1. Media en publiekskosten 2. Reis-, verblijf- en vervoerskosten 3. Onderzoekskosten (informatiegaring) 4. Overige fractiekosten Totaal fractiekosten 460.713 73.199 12.182 7.673 9.792 563.559 4.172 16.033 1 .565 4.170 1.606 27.545 18.763 21 .482 12.247 52.492 Gemeenschappelijk kosten met partij 1. Informatievoorziening (website, informatiebladen, partijblad, etc) 2. Onderzoekskosten (informatiegaring) 3. Overige gemeenschappelijke kosten met partij Totaal gemeenschappelijke kosten met partij 10,500 10.500 Overige kosten Totale kosten 2016 654.096 Overschot 19.454 Opbouw egalisatiereserve S:and reserve 2015 Overschot 2016 70.208 19.454 Stand reserve 2016 89.662 VAN REE ACCOUNTANTS Afbouw trekkingsrechten Stand trekkingsrechten 2015 Tekort 2016 268.590 Stand trekkingsrechten 2016 268.590 - Overzicht giften van € 4.500,-- of meer, conform artikel 8, lid 2, sub a. Regeling financiële ondersteuning fracties. Gedurende het boekjaar 2016 zijn er geen giften ontvangen van € 4.500 of meer. Overzicht schulden van € 25.000,-- of meer, conform artikel 8, lid 2, sub a. Regeling financiële ondersteuning fracties. Naam crediteur Adres crediteur Belastingdienst Belastingdienst Postbus 50961 te Rotterdam Postbus 50961 te Rotterdam Bedrag of Gegevens waarde instelling 32.941 35.500 tea’ Id tilicatle VAN REE C OUNTANTS Toelichting Loonaangifte mei Loonaangifte november
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/33d78c64-c2ac-4df3-9264-ae649f519a30
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2018–2019 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 403 Vragen van het lid Van Dam (CDA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over het bericht «Aanpak illegaal vuurwerk in gevaar» (ingezonden 2 oktober 2018). Mededeling van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat (ontvangen 24 oktober 2018). Vraag 1 Kent u het bericht «Aanpak illegaal vuurwerk in gevaar»?1 Deelt u het in dit bericht geschetste beeld? Vraag 2 Herinnert u zich uw toezegging in het plenaire debat over het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over de risico’s rondom de jaarwisseling op 20 juni 2018 dat u dit najaar uitsluitsel zou geven over de wijze waarop andere partijen worden ingeschakeld bij het in beslag nemen en afvoeren van illegaal (zwaar) vuurwerk? Vraag 3 Kloppen de berichten tijdens werkbezoeken, dat vooralsnog geen oplossing gevonden is voor de wens van de politie om vuurwerk vanaf de plek van inbeslagneming door een gespecialiseerd bedrijf te laten afvoeren, dan wel vuurwerk ter plekke door een beveiligingsbedrijf te laten bewaken? Deelt u de opvatting dat het zeer zorgelijk is dat zelfs nu nog (eind september, begin oktober) dit niet geregeld is voor de komende jaarwisseling? Vraag 4 Klopt het dat de controles van de Inspectie Leefomgeving en Transport bij pakketdiensten nagenoeg stil liggen en nauwelijks meer mogelijk zijn omdat de politie niet bereid is (tijdelijk) op politiebureaus dan wel bij regionale beslaghuizen in beslag genomen vuurwerk op te slaan, ook als op dezelfde dag dit vuurwerk nog afgevoerd wordt door een gespecialiseerd bedrijf? 1 ah-tk-20182019-403 ISSN 0921 - 7398 ’s-Gravenhage 2018 Telegraaf van 09-08-18; https://www.telegraaf.nl/nieuws/2409088/aanpak-van-illegaal-vuurwerkin-gevaar Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 1 Vraag 5 Herkent u de geluiden van vuurwerk-professionals dat het welkom zou zijn deze problematiek met enige nuchterheid terug te brengen tot de kern van de zaak? Deelt u met hen de opvatting dat één of enkele stuks illegaal, in de originele verpakking aangetroffen stuks vuurwerk van een totaal andere (mindere) gevaarzetting zijn dan een partij die uit meerdere stuks bestaat? Bent u bereid deze mate van gevaarzetting leidend te laten zijn in het voor de komende jaarwisseling treffen van adequate maatregelen? Mededeling Hierbij bericht ik u, mede namens de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat dat de schriftelijke vragen van het lid Van Dam (CDA) over het bericht «Aanpak illegaal vuurwerk in gevaar» (ingezonden 2 oktober 2018) niet binnen de gebruikelijke termijn kunnen worden beantwoord, aangezien nog niet alle benodigde informatie ontvangen is. Ik streef ernaar de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden. Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, Aanhangsel 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e83a7bc4-84f7-4b59-874e-daddfa1517ce
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014–2015 31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie Nr. 242 MOTIE VAN HET LID JASPER VAN DIJK Voorgesteld 23 april 2015 De Kamer, gehoord de beraadslaging, overwegende dat schaalvergroting in het onderwijs jarenlang is aangemoedigd onder het mom van financiële weerbaarheid, keuzevrijheid en efficiency; constaterende dat alle retoriek ten spijt, de schaalvergroting heeft geleid tot enorme roc’s, met tienduizenden leerlingen, waarvan sommige failliet gaan als gevolg van bestuurders met grootheidswaan; constaterende dat mensen behoefte hebben aan kleinschalige, herkenbare opleidingen waarin de menselijke maat centraal staat; van mening dat opleidingen binnen grote roc’s de mogelijkheid moeten hebben zich af te splitsen; verzoekt de regering, de Kamer te informeren op welke wijze opleidingen binnen roc’s verzelfstandigd kunnen worden, en gaat over tot de orde van de dag. Jasper van Dijk kst-31524-242 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2015 Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 31 524, nr. 242
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/09c3382f-e81a-4b8f-bc33-bcdcda151b86
Den Haag, 4 februari 2020 2E HERZIENE CONVOCATIE (i.v.m. wijziging datum – was 5 februari 2020 en toevoeging agendapunten 7,8,26 en 27) LET OP: gewijzigd aanvangstijdstip Voortouwcommissie: vaste commissie voor Justitie en Veiligheid Volgcommissie(s): BiZa BuZa DEF EU FIN I&W LNV VWS Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Procedurevergadering donderdag 6 februari 2020 15.00 - 16.00 uur openbaar Onderwerp: Procedures en brieven i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt i.v.m. agendapunt 13, 14, 44 3, 7, 43 4 44 27, 45 37 15 4 Wet- en regelgeving 1. Agendapunt: Voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning Zaak: Initiatiefwetgeving - Tweede Kamerlid, V.A. Bergkamp (D66) - 15 november 2016 Voorstel van wet van de leden Bergkamp en Van Wijngaarden tot wijziging van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek en de Wet basisregistratie personen in verband met het van rechtswege ontstaan van gezamenlijk gezag door erkenning - 34605 Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op 20 februari 2020. Wetgevingsrapport volgt zo spoedig mogelijk. Voorstel: Noot: 2. Agendapunt: Wijziging van de Wet op rechterlijke organisatie in verband met het wegnemen van belemmeringen voor gerechten bij het verlenen van onderlinge bijstand in geval van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit Zaak: Wetgeving - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 20 januari 2020 Wijziging van de Wet op rechterlijke organisatie in verband met het wegnemen van belemmeringen voor gerechten bij het verlenen van onderlinge bijstand in geval van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit - 35375 Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op 20 februari 2020. Wetgevingsrapport reeds in uw bezit. Voorstel: Noot: 3. Agendapunt: Uitvoeringsprotocol tussen de Benelux-staten en Oekraïne bij de Overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne Zaak: Volgcommissie(s): Verdrag - minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok - 22 januari 2020 Uitvoeringsprotocol tussen de Benelux-staten (het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden) en Oekraïne bij de Overnameovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en Oekraïne; Brussel, 17 december 2018 - 35378-1 Voor kennisgeving aannemen. Betreft een stilzwijgende goedkeuring. De wens dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring van de Staten-Generaal wordt onderworpen kan door of namens één van de Kamers of door ten minste vijftien leden van de Eerste Kamer dan wel dertig leden van de Tweede Kamer te kennen worden gegeven uiterlijk op 21 februari 2020. BuZa Agendapunt: Wijzigingswet meldkamers Zaak: Wetgeving - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 30 oktober 2018 Wijziging van de Politiewet 2012, de Wet veiligheidsregio’s en de Tijdelijke wet ambulancezorg in verband met de wettelijke regeling van meldkamers (Wijzigingswet meldkamers) - 35065 Behandeld in een wetgevingsoverleg op 27 januari 2020. VWS, DEF Voorstel: Noot: 4. Voorstel: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: Volgcommissie(s): 5. Nota van wijziging - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus 23 januari 2020 Tweede nota van wijziging - 35065-12 Betrokken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. VWS, DEF Agendapunt: Voorstel van wet van de leden Van Ojik, Kuiken, Van Kooten-Arissen, Jasper van Dijk en Wassenberg tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het verankeren van het belang van het kind Zaak: Initiatiefwetgeving - Tweede Kamerlid, A. van Ojik (GroenLinks) - 19 september 2016 Voorstel van wet van de leden Van Ojik, Kuiken, Van Kooten-Arissen, Jasper van Dijk en Wassenberg tot wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het verankeren van het belang van het kind - 34541 Aanmelden voor plenaire behandeling. Voorstel: Zaak: Voorstel: Nota naar aanleiding van het (nader) verslag - Tweede Kamerlid, A. van Ojik (GroenLinks) - 23 januari 2020 Nota naar aanleiding van het verslag - 34541-13 Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. 2 6. Agendapunt: Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen) Zaak: Wetgeving - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 21 maart 2019 Wijziging van de Politiewet 2012 en de Wet op de medische keuringen in verband met het screenen van personen die ambtenaar van politie willen worden of zijn en personen die krachtens overeenkomst werkzaamheden voor de politie, de rijksrecherche of de Politieacademie gaan verrichten of verrichten (screening ambtenaren van politie en politie-externen) - 35170 Behandeld in een wetgevingsoverleg op 27 januari 2020. Voorstel: Zaak: Voorstel: 7. Agendapunt: Goedkeuring van het op 22 oktober 2015 te Riga tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme Zaak: Wetgeving - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 29 januari 2020 Goedkeuring van het op 22 oktober 2015 te Riga tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme (Trb. 2016, 180) - 35381-(R2143) Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op 5 maart 2020. Wetgevingsrapport volgt zo spoedig mogelijk. BuZa Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): 8. Agendapunt: Wijziging van de Uitleveringswet, het Wetboek van Strafrecht BES en het Wetboek van Strafvordering ter uitvoering van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme Zaak: Wetgeving - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 29 januari 2020 Wijziging van de Uitleveringswet, het Wetboek van Strafrecht BES en het Wetboek van Strafvordering ter uitvoering van het Aanvullend Protocol bij het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme - 35382 Inbrengdatum voor het verslag vaststellen op 5 maart 2020. Wetgevingsrapport volgt zo spoedig mogelijk. Voorstel: Noot: 9. Nota van wijziging - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus 30 januari 2020 Tweede nota van wijziging - 35170-13 Betrekken bij de verdere behandeling van het wetsvoorstel. Agendapunt: Stafnotitie - Overzicht wetsvoorstellen, wetgevingsoverleggen en (dertigleden)debatten Zaak: Stafnotitie - griffier, A.E.A.J. Hessing-Puts - 28 november 2019 Stafnotitie - Overzicht wetsvoorstellen, wetgevingsoverleggen en (dertigleden)debatten - 2019Z23609 Ter bespreking. Voorstel: 3 Brieven van minister van Justitie en Veiligheid 10. Agendapunt: Tweede voortgangsrapportage follow-up WODC-rapporten Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 21 januari 2020 Tweede voortgangsrapportage follow-up WODC-rapporten - 28844-196 Betrekken bij het plenaire debat over een onderzoek naar klokkenluiders bij het WODC. Voorstel: 11. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over het bericht 'Vrijwillig brandweerman Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd' Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 22 januari 2020 Reactie op verzoek commissie over het bericht 'Vrijwillig brandweerman Franc raakte invalide bij een oefening en bleek niet voldoende verzekerd' 2020Z00879 Agenderen voor het algemeen overleg over brandweer op 19 februari 2020. Voorstel: 12. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over de termijn waarop de drie lopende onderzoeken naar de KPN-storing van 24 juni jl. van de Inspecties Justitie en Veiligheid, Gezondheidszorg en Jeugd en het Agentschap Telecom naar de Kamer worden verzonden Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 22 januari 2020 Reactie op verzoek commissie over de termijn waarop de drie lopende onderzoeken naar de KPN-storing van 24 juni jl. van de Inspecties Justitie en Veiligheid, Gezondheidszorg en Jeugd en het Agentschap Telecom naar de Kamer worden verzonden - 29517-187 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: 13. Agendapunt: Toestemming voor deelname aan technische briefing inzake de kwetsbaarheid in Citrix-producten Zaak: Volgcommissie(s): Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 23 januari 2020 Toestemming voor deelname aan technische briefing inzake de kwetsbaarheid in Citrix-producten - 2020Z01034 Voor kennisgeving aannemen. BiZa Agendapunt: Overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 23 januari 2020 Overzicht op hoofdlijnen Citrix-kwetsbaarheden - 26643-660 Betrokken bij de technische briefing over kwetsbaarheid in producten Citrix op 23 januari 2020. BiZa Voorstel: 14. Voorstel: Volgcommissie(s): 4 15. Agendapunt: Reactie op het verzoek van het lid Ouwehand over de aanwezigheid van de minister bij de ALV van de organisatie van varkenshouders, waar hij blijkens het twitterverslag boeren heeft opgeroepen tot diefstal, leugens heeft verspreid en aan ophitsing heeft gedaan Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 24 januari 2020 Reactie op het verzoek van het lid Ouwehand, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 26 november 2019, over de aanwezigheid van de minister bij de ALV van de organisatie van varkenshouders, waar hij blijkens het twitterverslag boeren heeft opgeroepen tot diefstal, leugens heeft verspreid en aan ophitsing heeft gedaan - 2020Z01214 Voor kennisgeving aannemen. LNV Voorstel: Volgcommissie(s): 16. Agendapunt: Reactie op het Inspectierapport 'De voorbereiding op hulpverlening na een terroristische aanslag' Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 24 januari 2020 Reactie op het Inspectierapport 'De voorbereiding op hulpverlening na een terroristische aanslag' - 29517-188 Agenderen voor een te zijner tijd te voeren algemeen overleg over nationale veiligheid en crisisbeheersing. Voorstel: 17. Agendapunt: Toestemming voor een technische briefing over BIT-advies Vernieuwend Registreren - Winkeldiefstal Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 24 januari 2020 Toestemming voor een technische briefing over BIT-advies Vernieuwend Registreren - Winkeldiefstal - 2020Z01213 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: 18. Agendapunt: Reactie op het verzoek van het lid Yesilgöz-Zegerius over het bericht dat de nieuwe advocaat van een kroongetuige zich terugtrekt Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 27 januari 2020 Reactie op het verzoek van het lid Yesilgöz-Zegerius, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 18 december 2019, over het bericht dat de nieuwe advocaat van een kroongetuige zich terugtrekt - 29279-561 Betrekken bij het dertigledendebat over het bericht dat de nieuwe advocaat van een kroongetuige zich terugtrekt. Voorstel: 19. Agendapunt: Reactie op het verzoek van het lid Kuiken over de aanpak van bedreiging en stalking Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 27 januari 2020 Reactie op het verzoek van het lid Kuiken, gedaan tijdens de Regeling van Werkzaamheden van 17 december 2019, over de aanpak van bedreiging en stalking - 29279-563 Betrokken bij het plenaire debat over de aanpak van bedreiging en stalking op 30 januari 2020. Voorstel: 5 20. Agendapunt: Migratie spraaknetwerk C2000 Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 28 januari 2020 Migratie spraaknetwerk C2000 - 25124-100 Agenderen voor het te zijner tijd te voeren algemeen overleg over nationale veiligheid en crisisbeheersing. Voorstel: 21. Agendapunt: Reactie op het verzoek van het lid De Graaf over het bericht ‘Minister liet alarmerende brief over Al Fourkaan-moskee intrekken’ Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 28 januari 2020 Reactie op het verzoek van het lid De Graaf, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 21 januari 2020, over het bericht ‘Minister liet alarmerende brief over Al Fourkaan-moskee intrekken’ - 29614-149 Betrokken bij het algemeen overleg over terrorisme op 29 januari 2020. Voorstel: 22. Agendapunt: Besluit op Wob-verzoek over het strafrechtelijk onderzoek tegen Royal Dutch Shell plc aangaande mogelijke buitenlandse corruptie bij aankoop van het olieveld OPL245 in Nigeria Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 28 januari 2020 Besluit op Wob-verzoek over het strafrechtelijk onderzoek tegen Royal Dutch Shell plc aangaande mogelijke buitenlandse corruptie bij aankoop van het olieveld OPL245 in Nigeria - 26485-321 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: 23. Agendapunt: Toestemming voor deelname aan een rondetafelgesprek over vuurwerk Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 29 januari 2020 Toestemming voor deelname aan een rondetafelgesprek over vuurwerk 2020Z01420 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: 24. Agendapunt: Advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) ‘Minderjarigen in een politiecel. Een advies over duur, verblijf en alternatieve locaties’ Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 29 januari 2020 Advies van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) ‘Minderjarigen in een politiecel. Een advies over duur, verblijf en alternatieve locaties’ - 28741-75 Agenderen voor het te zijner tijd te voeren algemeen overleg over justitiële jeugd. Voorstel: 6 25. Agendapunt: Vastleggen van de training van vaardigheden van agenten met betrekking tot het stroomstootwapen en over de voortgang van de aanbesteding van het stroomstootwapen Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 30 januari 2020 Vastleggen van de training van vaardigheden van agenten met betrekking tot het stroomstootwapen en over de voortgang van de aanbesteding van het stroomstootwapen - 29628-934 Agenderen voor het algemeen overleg over politie op 20 februari 2020. Voorstel: 26. 27. Agendapunt: Reactie op het verzoek van het lid Van Nispen, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 30 januari 2020, over het bericht ‘Minister wilde alles weten over mogelijke schikking Shell’ in een grote corruptiezaak Zaak: Voorstel: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 30 januari 2020 Reactie op het verzoek van het lid Van Nispen, gedaan tijdens de Regeling van werkzaamheden van 30 januari 2020, over het bericht ‘Minister wilde alles weten over mogelijke schikking Shell’ in een grote corruptiezaak 2020Z01689 Voor kennisgeving aannemen. Agendapunt: Aanpak plofkraken Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 30 januari 2020 Aanpak plofkraken - 2020Z01677 Geagendeerd voor het algemeen overleg over criminaliteitsbestrijding op 5 februari 2020. FIN Voorstel: Volgcommissie(s): Brieven van minister voor Rechtsbescherming 28. 29. Agendapunt: Nadere informatie over leerpunten met betrekking tot de plaatsing van kinderen van een terugkeerder in Ede Zaak: Voorstel: Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 17 januari 2020 Nadere informatie over leerpunten met betrekking tot de plaatsing van kinderen van een terugkeerder in Ede - 29344-140 Betrokken bij het algemeen overleg over terrorisme op 29 januari 2020. Agendapunt: Vervolg wetgevingstraject mediation Zaak: Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 20 januari 2020 Vervolg wetgevingstraject mediation - 35300-VI-102 Agenderen voor het algemeen overleg over geschilbeslechting en herstelrecht op 20 februari 2020. Voorstel: 7 30. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over misstanden bij het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden Zaak: Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 20 januari 2020 Reactie op verzoek commissie over misstanden bij het Justitieel Centrum voor Somatische Zorg (JCvSZ) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Haaglanden 2020Z00699 Geagendeerd voor het algemeen overleg over gevangeniswezen/tbs op 6 februari 2020. Voorstel: 31. Agendapunt: Onderzoeken seksueel misbruik Jehova's Getuigen en verruiming van de aangifteplicht Zaak: Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 23 januari 2020 Onderzoeken seksueel misbruik Jehova's Getuigen en verruiming van de aangifteplicht - 34843-39 Betrekken bij het plenaire debat over seksueel misbruik binnen de gemeenschap van Jehova’s Getuigen. Voorstel: 32. Agendapunt: Voortgang digitalisering rechtspraak; aanvraag BIT-toets Zaak: Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 24 januari 2020 Voortgang digitalisering rechtspraak; aanvraag BIT-toets - 29279-562 Agenderen voor het te zijner tijd te voeren algemeen overleg over rechtspraak. Voorstel: 33. 34. 35. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over een brief inzake loonindexatie gedetineerden Zaak: Voorstel: Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 27 januari 2020 Reactie op verzoek commissie over een brief inzake loonindexatie gedetineerden - 24587-759 Voor kennisgeving aannemen. Agendapunt: Onderzoeksrapport 'Cyberdader: uniek profiel, unieke aanpak?' Zaak: Voorstel: Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 28 januari 2020 Onderzoeksrapport “Cyberdader: uniek profiel, unieke aanpak? - 28684-595 Aanhouden tot na ommekomst van de kabinetsreactie. Agendapunt: Vertragende factoren in het (straf)procesrecht Zaak: Brief regering - minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker - 29 januari 2020 Vertragende factoren in het (straf)procesrecht - 29279-573 Agenderen voor het algemeen overleg over strafrechtelijke onderwerpen op 4 maart 2020. Voorstel: 8 Brieven van staatssecretaris van Justitie en Veiligheid 36. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de brief aan LGBT Asylum Support te Groningen inzake de vermeende constatering van fraude door de IND bij de herhaalde asielaanvraag en onrechtmatige detentie tijdens de uitzetting van een Russische LHBTI activist Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 20 januari 2020 Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de brief aan LGBT Asylum Support te Groningen inzake de vermeende constatering van fraude door de IND bij de herhaalde asielaanvraag en onrechtmatige detentie tijdens de uitzetting van een Russische LHBTI activist - 2020Z00733 Voor kennisgeving aannemen. Voorstel: 37. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over toezending conceptversies vierlandenverdrag en bilateraal verdrag Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 22 januari 2020 Reactie op verzoek commissie over toezending conceptversies vierlandenverdrag en bilateraal verdrag - 32317-590 Agenderen voor het algemeen overleg op 11 maart 2020 over de JBZ-Raad in Brussel op 12-13 maart 2020 (JBZ-onderwerpen op het terrein van asiel- en vreemdelingenbeleid). I&W Voorstel: Volgcommissie(s): 38. Agendapunt: Evaluatie die intern is uitgevoerd naar het ambtelijke proces met betrekking tot de totstandkoming van en besluitvorming over het incidentenoverzicht zoals opgenomen in de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 18 oktober 2019 Evaluatie die intern is uitgevoerd naar het ambtelijke proces met betrekking tot de totstandkoming van en besluitvorming over het incidentenoverzicht zoals opgenomen in de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) - 35300VI-9 Geagendeerd voor het algemeen overleg over de interne evaluatie van het incidentenoverzicht van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) op 29 januari 2020. Voorstel: Zaak: Voorstel: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 23 januari 2020 Beantwoording vragen commissie over de evaluatie die intern is uitgevoerd naar het ambtelijke proces met betrekking tot de totstandkoming van en besluitvorming over het incidentenoverzicht zoals opgenomen in de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) - 35300-VI-103 Geagendeerd voor het algemeen overleg over de interne evaluatie van het incidentenoverzicht van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) op 29 januari 2020. 9 39. 40. Agendapunt: Besluit Wob-verzoek inzake evaluatie ‘Een overzicht werd een incident’ Zaak: Voorstel: Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 23 januari 2020 Besluit Wob-verzoek inzake evaluatie ‘Een overzicht werd een incident’ 35300-VI-104 Voor kennisgeving aannemen. Agendapunt: Vervolg nieuwe opzet incidentenoverzicht Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 23 januari 2020 Vervolg nieuwe opzet incidentenoverzicht vreemdelingen - 19637-2575 Geagendeerd voor het algemeen overleg over de interne evaluatie van het incidentenoverzicht van de Rapportage Vreemdelingenketen 2018 (RVK) op 29 januari 2020. Voorstel: 41. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over de inzet tijdens het gesprek met Eurocommissaris Johansson Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 29 januari 2020 Reactie op verzoek commissie over de inzet tijdens het gesprek met Eurocommissaris Johansson - 32317-593 Geagendeerd voor het gesprek met Eurocommissaris Johansson op 30 januari 2020 inzake het nieuwe migratiepact. Voorstel: 42. Agendapunt: Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de reactie op het rapport “Waar geen wil is, is geen weg” Zaak: Brief regering - staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, A. Broekers-Knol 30 januari 2020 Reactie op verzoek commissie over een afschrift van de reactie op het rapport “Waar geen wil is, is geen weg” - 19637-2576 Agenderen voor het algemeen overleg over vreemdelingen- en asielbeleid op 13 februari 2020. Voorstel: Brieven overige bewindspersonen 43. Agendapunt: Werking Visumcode Zaak: Brief regering - minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok - 18 december 2019 Werking Visumcode - 19637-2574 Agenderen voor het algemeen overleg op 11 maart 2020 over de JBZ-Raad in Brussel op 12-13 maart 2020 (JBZ-onderwerpen op het terrein van asiel- en vreemdelingenbeleid). Overgedragen door de vaste commissie voor Buitenlandse Zaken. BuZa Voorstel: Noot: Volgcommissie(s): 10 Europese aangelegenheden 44. Agendapunt: Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-raad van 23-24 januari 2020 te Zagreb Zaak: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 14 januari 2020 Geannoteerde agenda voor de informele JBZ-raad van 23-24 januari 2020 te Zagreb - 32317-582 Voor kennisgeving aannemen. BiZa, EU Voorstel: Volgcommissie(s): Zaak: Voorstel: Brief regering - minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus - 22 januari 2020 Antwoorden op vragen commissie over o.a. de geannoteerde agenda voor de informele JBZ-raad van 23-24 januari 2020 te Zagreb - 32317-589 Voor kennisgeving aannemen. Overig (openbaar) 45. Agendapunt: Voorstel informele voorbereidingsgroep misdaadgeld inzake werkbezoek combiteam politie/FIOD Zaak: Stafnotitie - griffier, A.E.A.J. Hessing-Puts - 29 januari 2020 Vervolg IVG misdaadgeld - 2020Z01511 Ter bespreking. FIN Voorstel: Volgcommissie(s): Rondvraag Brievenlijst 46. Agendapunt: Brievenlijst (zie de zaken en de voorstellen op de brievenlijst) Overig (besloten) 47. Agendapunt: Voorstel opvolging motie Van Raak c.s. Zaak: Stafnotitie - griffier, A.E.A.J. Hessing-Puts - 29 januari 2020 Voorstel opvolging motie Van Raak c.s. - 2020Z01512 Ter bespreking. Voorstel: Griffier: A.E.A.J. Hessing-Puts Activiteitnummer: 2020A00515 11
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/fbea4d3a-e806-4a43-b740-2c240d4bac79
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2021–2022 2 Vragen gesteld door de leden der Kamer 2021Z21712 Vraag 1 Hoe vaak zijn er poliobestanddelen aangetroffen in de gemeente Bilthoven de afgelopen tien jaar?1 Vraag 2 Is het poliovirus ook in andere gemeenten aangetroffen de afgelopen tien jaar? Vraag 3 Welke maatregelen heeft het Ministerie van VWS getroffen om dit soort incidenten te voorkomen? Vraag 4 Wat is de rol van de waterschappen in het opsporen en voorkomen van dit soort incidenten? Vraag 5 Kunnen de waterschappen extra bevoegdheden krijgen om toezicht te houden en hand te haven op de rioolwaterkwaliteit? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Vraag 6 Kunnen gemeenten extra toezichthoudende en handhavende bevoegdheden krijgen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Vraag 7 Heeft de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) bij eerdere incidenten maatregelen genomen om incidenten te voorkomen? Zo ja, welke en hoe zijn die opgevolgd? Zo nee, waarom niet? 1 kv-tk-2021Z21712 ’s-Gravenhage 2021 Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), 1 november 2021, «Poliovirus gevonden in riool Utrecht Science Park Bilthoven» (Poliovirus gevonden in riool Utrecht Science Park Bilthoven | Nieuwsbericht | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl)) Tweede Kamer, vergaderjaar 2021–2022, Vragen
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/9af6bc10-b92c-499e-aac5-6d155547342c
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2022–2023 36 200 V Vaststelling van de begrotingsstaat van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (V) voor het jaar 2023 Nr. 60 GEWIJZIGDE MOTIE VAN HET LID KUZU TER VERVANGING VAN DIE GEDRUKT ONDER NR. 48 Voorgesteld 29 november 2022 De Kamer, gehoord de beraadslaging, constaterende dat het kabinet van mening is dat illegale Israëlische nederzettingen op de West Bank bijdragen aan de instandhouding van de bezetting en schendingen van het internationaal recht; constaterende dat het huidige Nederlandse beleid haaks staat op de uit de uitvoering van het beleid voor mensenrechtenverdragen, OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights waar Nederland zich bij heeft aangesloten; verzoekt de regering om het bestaande advies aan bedrijven en financiële instellingen met activiteiten in illegale nederzettingen aan te scherpen en deze op een meer proactieve manier onder Nederlandse bedrijven en financiële instellingen te verspreiden; verzoekt de regering tevens te bezien hoe het ontmoedigingsbeleid kan worden gekoppeld aan een concreet handhavingsinstrument zoals een verminderde toegang tot een exportkredietverzekering voor activiteiten in illegale nederzettingen, en gaat over tot de orde van de dag. Kuzu kst-36200-V-60 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2022 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 36 200 V, nr. 60
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/35852a73-39b4-4aa7-9945-cf4943d56e5e
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2023–2024 31 066 Belastingdienst Nr. 1301 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 24 oktober 2023 In het commissiedebat van 12 oktober 2023 is toegezegd om terug te komen op het mogelijk aanpassen van de einddatum voor de aanmeldtermijn voor de vergoeding van aanvullende schade. Deze loopt af op 1 januari 2024 voor eenieder van wie de integrale beoordeling (IB) vóór 1 juli 2023 onherroepelijk vast is komen te staan. Ouders die na 1 juli 2023 hun IB-beschikking hebben ontvangen, hebben volgens de huidige wet zes maanden de tijd zich te melden voor de vergoeding van aanvullende schade. Met deze brief informeer ik uw Kamer over de intentie deze aanmeldtermijn te verruimen. Ook is tijdens het debat toegezegd in te gaan op de communicatie rondom de aanmeldtermijn voor de herstelregeling kinderopvangtoeslag voor mogelijk gedupeerde ouders. Deze aanmeldtermijn loopt op 31 december 2023 af. Deze brief bevat een toelichting op de inspanningen die zijn en worden ondernomen om mogelijk gedupeerden te bereiken die zich voor deze wettelijke einddatum nog niet hebben aangemeld. Verruiming aanmeldtermijn aanvullende schade De aanmeldtermijn voor aanvullende schade loopt af op 1 januari 2024 voor eenieder van wie de integrale beoordeling (IB) vóór 1 juli 2023 onherroepelijk vast is komen te staan. Ouders die na 1 juli 2023 hun IB-beschikking hebben ontvangen, hebben volgens de huidige wet zes maanden de tijd zich te melden voor de vergoeding van aanvullende schade. Het kabinet wil deze aanmeldtermijn voor aanvullende schade met een jaar verruimen tot 1 januari 2025 en doet hiertoe een wetsvoorstel met terugwerkende kracht. Voor ouders van wie de IB na 1 juli 2024 onherroepelijk vast is komen te staan blijft gelden dat ze zes maanden de tijd hebben zich te melden voor aanvullende schade. Voor deze verruiming van de aanmeldtermijn zijn twee redenen. kst-31066-1301 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 066, nr. 1301 1 Ten eerste konden ouders zich tot kort geleden alleen melden bij de Commissie Werkelijke Schade (CWS). Zoals benoemd in de brief van 28 september1, is op 26 september 2023 de alternatieve schaderoute in pilotvorm gestart: een schaderoute met een vereenvoudigde afhandeling van aanvullende schade waarbij schade sneller en grofmaziger gecompenseerd wordt. Volgens de huidige wettelijke aanmeldtermijn komt de alternatieve route te laat voor de ouders van wie de IB-beschikking al voor 1 juli 2023 onherroepelijk vast is komen te staan, omdat aanmelden voor de alternatieve schaderoute pas na deze datum mogelijk zal zijn. Ouders die gebruik willen maken van één van de routes voor de vergoeding van aanvullende schade, hebben na verruiming van de aanmeldtermijn tot 1 januari 2025 om zich hiervoor te melden. Daarmee zijn gedupeerde ouders verzekerd van de mogelijkheid om een weloverwogen keuze te maken voor een specifieke aanvullende schaderoute. Voor ouders die later dan 1 juli 2024 onherroepelijk een IB-beschikking zullen ontvangen, blijft gelden dat zij zes maanden de tijd hebben zich te melden voor aanvullende schade. Een tweede argument voor verruiming is dat een ruimere aanmeldtermijn naar verwachting ook voor de CWS zal betekenen dat aanmeldingen meer gespreid zullen binnenkomen, waardoor ouders niet onnodig langer hoeven te wachten. Voor het verruimen van de aanmeldtermijn is een wetswijziging noodzakelijk. Deze wetswijziging zal in gang worden gezet en bij uw Kamer worden ingediend. Gezien de tijdpaden van een wetgevingstraject zal dit wetgevingsproces niet afgerond zijn voor 1 januari 2024. Daarom zal de wijziging met terugwerkende kracht in werking treden. Hierdoor zal de CWS aanmeldingen kunnen blijven verwerken van alle ouders die hun IB-beschikking ontvangen hebben, ook als zij zich volgens de huidige wet niet meer kunnen melden. Dit zal ook op deze manier aan ouders en belanghebbenden worden gecommuniceerd. Communicatie einddatum UHT Mogelijk gedupeerde ouders kunnen zich conform de Wet tot en met 31 december 2023 melden bij UHT om erkend te worden als gedupeerde en in aanmerking te komen voor de herstelregelingen. Ouders die mogelijk in aanmerking komen voor compensatie en zich nog niet gemeld hebben zullen nogmaals benaderd worden zodat zij zich alsnog kunnen aanmelden. In 2020 zijn alle ouders die mogelijk in aanmerking komen voor compensatie schriftelijk benaderd om zich te melden. Alle ouders die waarschijnlijk gedupeerd zijn en die zich eind 2021 nog niet hadden aangemeld (3.588 ouders), zijn in 2022 nogmaals persoonlijk telefonisch benaderd door UHT. De ouders van wie geen telefoonnummer bekend was of ouders die na drie belpogingen niet waren bereikt, hebben van UHT contactkaarten ontvangen met het verzoek het serviceteam te bellen. Het kabinet is er alles aan gelegen om mensen die getroffen zijn door de problemen met de kinderopvangtoeslag te helpen en te zorgen dat zij aanspraak kunnen maken op het herstel waar zij recht op hebben. Daarom wil het kabinet nog een uiterste inspanning doen om ouders uit de groepen die waarschijnlijk gedupeerd zijn nogmaals te wijzen op de naderende sluiting van de aanmeldtermijn. Hierbij worden deze ouders nog een keer benaderd met de oproep om zich te melden, met daarbij het 1 Kamerstuk 31 066, nr. 1288. Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 066, nr. 1301 2 aanbod om te bellen met iemand van Stichting Lotgenotencontact als zij vragen hebben over hun situatie en eventuele aanmelding. De ervaringsdeskundigen die werkzaam zijn bij Stichting Lotgenotencontact zijn allemaal gedupeerde ouders. Het praten met een lotgenoot kan de drempel voor aanmelding daarom aanzienlijk verlagen. Daarnaast communiceert UHT tot het einde van het jaar op verschillende manieren over de einddatum en de gevolgen daarvan: • Om zoveel mogelijk ouders te bereiken, werkt UHT samen met andere partijen met een groot bereik onder ouders, waaronder de oudercommissie en de Stichting Lotgenotencontact. Hen wordt gevraagd om de einddatum ook via hun eigen kanalen te communiceren met hun doelgroep. • UHT start een campagne via Facebook om ouders te wijzen op de einddatum. • UHT plaatst een opvallende «wegklikbare» melding op haar website en op een aantal van de meest bezochte pagina’s. • Er wordt een melding over de sluitingsdatum opgenomen in de profielen van UHT op sociale media. • Maatschappelijke organisaties en lokale lotgenotengroepen worden benaderd en gefaciliteerd om de bestaande regelingen en hun einddatum onder de aandacht te brengen. Het kabinet heeft er hiermee vertrouwen in dat iedere ouder die geholpen wil worden dat ook wordt en dat we in contact zijn of komen met mensen die nog terughoudendheid voelen om zich te melden. De Staatssecretaris van Financiën – Toeslagen en Douane, A. de Vries Tweede Kamer, vergaderjaar 2023–2024, 31 066, nr. 1301 3
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/2a25446e-78c4-4759-ba7a-1e7654fbd60f
Commissie ELI Aan de staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie Plaats en datum: Betreft: Ons kenmerk: Den Haag, 30 maart 2011 Rappel brief n.a.v. motie Ouwehand c.s. om een verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen muskusratten (Kamerstuk 32 474, nr. 16) 2011Z06493/2011D16286 In de procedurevergadering van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 29 maart 2011 is gesproken over de aangenomen motie van het lid Ouwehand c.s. die verzoekt om een verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen muskusratten (Kamerstuk 32 474, nr. 16). De commissie heeft besloten u te rappelleren om de brief die aan de Kamer gestuurd zou worden n.a.v. de aangenomen motie van het lid Ouwehand c.s., die verzoekt om een verbod op het gebruik van verdrinkingsvallen muskusratten (Kamerstuk 32 474, nr. 16), zo spoedig mogelijk aan de Kamer te sturen. Bij dezen breng ik u het verzoek van de commissie over. Hoogachtend, De griffier van de vaste commissie voor Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, M.C.T.M. Franke Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA Den Haag T. 070-3182211 E. [email protected]
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/ebda7f72-8d5c-4078-b9d1-03947427454a
Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2009–2010 2 Aanhangsel van de Handelingen Vragen gesteld door de leden der Kamer, met de daarop door de regering gegeven antwoorden 150 Vragen van het lid Bashir (SP) aan de staatssecretaris van Financiën over het artikel «Kostwinnersgezin is pakezel van de staat». (Ingezonden 7 juli 2009) 1 Kloppen de berekeningen uit het artikel «Kostwinnersgezin is pakezel van de staat», waaruit blijkt dat een alleenverdienersgezin op dit moment tot 84 procent meer belasting betaalt dan een tweeverdienershuishouden met eenzelfde gezinsinkomen?1 2 Is de stelling van de in het artikel genoemde professor waar dat het afschaffen van de overdraagbare heffingskorting vooral de armere kostwinnersgezinnen treft omdat de rijkere kostwinners de mogelijkheid hebben om inkomen uit spaargeld, beleggingen of een deelneming in een bedrijf als inkomen toe te rekenen aan hun partner om zo de heffingskorting daarmee toch te incasseren? Zo ja, hoe zou dit voorkomen kunnen worden nu de overdraagbare heffingskorting afgebouwd wordt in 15 jaar? 3 Deelt u de mening dat kostwinners ook niet altijd vrijwillig voor het kostwinnersmodel kiezen (bijvoorbeeld door het verzorgen van KVR37782 2009Z13607 0910tkkvr150 ISSN 0921 - 7398 Sdu Uitgevers ’s-Gravenhage 2009 een gehandicapt kind) en dat gezinnen over het algemeen dezelfde kosten hebben? 4 Kunt u in een overzicht aangeven in hoeverre het verschil in belastingdruk tussen alleenverdieners en tweeverdienersgezinnen is toegenomen? 5 Bent u bereid te onderzoeken of het mogelijk is om het verschil in belastingdruk tussen kostwinnersgezinnen en tweeverdienersgezinnen wat te verkleinen? Zo niet, waarom niet? Toelichting Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen ter zake van het lid Van der Vlies (SGP), ingezonden 2 juli 2009 (vraagnummer 2009Z13090). 1 Reformatorisch Dagblad, 26 juni 2009. Antwoord Antwoord van staatssecretaris De Jager (Financiën) (ontvangen 29 september 2009) 1 Dat is afhankelijk van de persoonlijke situatie. Er is in het rekenvoorbeeld bijvoorbeeld geen rekening gehouden met het belastingvoordeel van aftrekposten voor de eigen woning of van giften dat hoger is voor de alleenverdiener. Verder zijn de inkomensafhankelijk bijdragen ZVW zijn voor een kostwinnersgezin door het plafond (2009: € 32 369) lager dan tweeverdieners die allebei ZVW-bijdragen betalen. En voorts wijs ik erop dat de niet-werkende partner van een alleenverdiener zonder bijdragen sociale zekerheidsrechten opbouwt. 2 Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8 van de heer Van der Vlies. (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2008–2009, nr. 149) 3 Hiervoor verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 7 van de heer Van der Vlies. De vraag over de kosten van gezinnen is mij in dit verband niet helemaal duidelijk. Wel merk ik in dit kader op dat de kosten van kostwinnersgezinnen en tweeverdienersgezinnen uiteen kunnen lopen door de kosten van kinderopvang van tweeverdienersgezinnen. 4 Onderstaande tabel laat zien dat de belastingdruk in alle gezinssituaties is toegenomen in de periode 2000 tot 2006. De toename bij eenverdieners met twee kinderen is het grootst en bedraagt 24,7%. Bij tweeverdieners met twee kinderen varieert de stijging van 4,2% tot 11,3%. Deze toename van belastingdruk wordt grotendeels Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 319 verklaard door de inwerkingtreding van het nieuwe zorgstelsel in 2006 (zie ook het antwoord op vraag 10 Van der Vlies hierboven). Gezinssituatie Alleenstaand, geen kinderen Alleenstaand, 2 kinderen Tweeverdiener, geen kinderen, 2e inkomen 67% van gem. ink. Tweeverdiener, geen kinderen, 2e inkomen 100% van gem. ink. Tweeverdiener, 2 kinderen, 2e inkomen 67% van gem. ink. Tweeverdiener, 2 kinderen, 2e inkomen 100% van gem. ink. Eenverdiener, paar, geen kinderen Eenverdiener, paar, 2 kinderen 1 Belastingdruk bij gemiddeld inkomen1 verschil belastingdruk 2000 2006 39,7% 27,1% 44,4% 31,6% 4,7% 4,5% 40,6% 42,8% 2,2% 39,7% 44,4% 4,7% 37,7% 39,3% 1,6% 37,2% 34,7% 29,6% 41,4% 41,9% 36,9% 4,2% 7,2% 7,3% Bron: OECD, Taxing Wages (2007) 5 Het verkleinen van het verschil tussen kostwinnersgezinnen en tweeverdienersgezinnen vergroot de marginale belastingdruk van de niet werkende partner. Hierdoor wordt het onaantrekkelijker voor de niet werkende partner om (meer) betaalde arbeid te doen. Aangezien dit kabinet de verhoging van de arbeidsparticipatie als doelstelling heeft, is dit niet gewenst. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, Aanhangsel 320
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/04d976cd-88cd-415a-87a4-e573c9c59e37
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2014–2015 33 041 Duurzaamheidsagenda Nr. 11 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 26 februari 2015 Verantwoord omgaan met grondstoffen en zorgen dat er geen afval ontstaat, zijn belangrijk voor een transitie naar een Circulaire Economie (CE). Daarom wordt er gewerkt aan een brede aanpak voor het reduceren van het gebruik van draagtassen door consumenten en in het bijzonder aan het reduceren van het aantal plastic draagtassen. Ik heb hierover een aantal keren met uw Kamer van gedachten gewisseld. Deze brief schetst de aanpak voor de gewenste reductie. Deze stap past goed bij de Europese ontwikkelingen. Binnen de Europese Unie (EU) is er, zoals u weet, een akkoord bereikt voor het terugdringen van het gebruik van bepaalde plastic tassen. De lidstaten worden verplicht om maatregelen te nemen. De in deze brief geschetste brede aanpak met als onderdeel deze regelgeving sluit aan bij dit Europese doel. Het Kamerlid Dijkstra heeft vragen gesteld over dit onderwerp. In de beantwoording op deze vragen die u parallel ontvangt, vindt u meer detailinformatie. Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) deed onlangs onderzoek naar de milieudruk van de diverse materialen die gebruikt worden voor de draagtassen. Ik heb bij het formuleren van de brede aanpak voor draagtassen gebruik gemaakt van de gerapporteerde conclusies en bied u het eindrapport van het KIDV bij deze aan1. Preventie eerst: minder draagtassen gebruiken De grootste milieuwinst is te halen door minder draagtassen aan te bieden en minder draagtassen te accepteren bij de kassa. Consumenten kunnen zelf een tas meenemen bij het doen van inkopen en winkeliers kunnen terughoudend zijn bij het meegeven van tassen. Op deze manier wordt verantwoord omgegaan met grondstoffen. Dit vergt bewustzijn én 1 kst-33041-11 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2015 Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11 1 inzet van alle partijen. Natuurlijk zijn er mitsen en maren. We kunnen consumenten niet verplichten zelf een tas mee te nemen en de winkelier wil service verlenen aan de klant. Om die reden is gekozen voor een brede aanpak om ook andere maatregelen te nemen en deze te ondersteunen met een communicatieaanpak. Communicatieaanpak Samen met de brancheorganisaties zal er gewerkt worden aan een brede communicatieaanpak. Deze communicatieaanpak is bedoeld om de bewustwording zowel vóór als achter de toonbank te vergroten. Uit de pilot van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» is gebleken dat de bekendheid met het doel van een maatregel bepalend is voor de draagvlak. De boodschap zal gericht zijn op het bereiken van een zo groot mogelijk milieudrukvermindering door in te zetten op: − reductie van het totale gebruik van het aantal draagtassen. − het zo vaak mogelijk gebruiken van een aangeschafte draagtas. De consument zal gestimuleerd worden om een draagtas zo vaak mogelijk te hergebruiken. − uitleg over verbod op gratis plastic tassen. − het op de juiste manier weggooien van de draagtas wanneer deze niet meer te hergebruiken is, zodat recycling mogelijk is. Verbod gratis plastic draagtassen Als onderdeel van de brede aanpak zal het gebruik van plastic draagtassen worden verminderd. Naast verantwoord omgaan met grondstoffen, is het ook van belang om afval te voorkomen. Plastic draagtassen vragen om bijzondere aandacht in deze aanpak met name vanwege de negatieve effecten op het milieu na de gebruiksfase. Om deze redenen zullen, naast de preventieve aanpak voor alle draagtassen, gratis plastic draagtassen worden verboden. Met het verbod op gratis plastic tassen bij een toonbankinstelling wordt er geen einde gemaakt aan het in de handel brengen van plastic tassen in Nederland, het gaat alleen om het gratis weggeven ervan. Het verbod zal per 1 januari 2016 ingaan en heeft betrekking op gratis plastic tassen bij de toonbank. In het verbod zal een uitzondering gemaakt worden voor plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege functionaliteit en voedselveiligheid. De volgende overwegingen liggen aan het verbod ten grondslag: 1. Plastic is een bijzonder materiaal. Het is licht, sterk en goedkoop. In het milieu zijn deze eigenschappen echter minder gunstig. Doordat plastic nauwelijks afbreekt hoopt het zich op. De plastic soep in de zee is hiervan een gevolg. Uit de jaarlijkse strandmonitoring door Rijkswaterstaat blijkt dat van de tien meest gevonden items op de stranden, plastic tassen op nummer drie staan. 2. De plastic soep komt uit vele bronnen. Het aandeel van Nederlandse plastic tassen in de plastic soep is moeilijk te kwantificeren, maar dat hoeft het nemen van maatregelen niet te weerhouden. Ook andere bronnen moeten aangepakt worden. Dat doen we onder meer in het kader van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie. Daarnaast heb ik uw Kamer toegezegd om een aantal onderzoeken te doen op het gebied van zwerfafval. Het gaat hierbij om het in kaart brengen van de hoeveelheid zwerfafval op bepaalde locaties in Nederland, best practices in beeld te brengen uit het buitenland en de hoeveelheid Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11 2 flesjes en blikjes in kaart te brengen op plekken in Nederland. In deze exercitie zal ik ook het aantal tassen op land in beeld laten brengen. De uitkomsten van deze onderzoeken zal ik samen met een aanpak voor zwerfafval medio dit jaar aan uw Kamer toesturen. Deze aanpak zal ook bijdragen aan het bestrijden van zwerfafval. 3. Een wettelijk verbod voorkomt verder dat toonbankinstellingen vanuit concurrentie-oogpunt in de verleiding komen een plastic draagtas gratis mee te geven. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat goedwillende toonbankinstellingen klanten verliezen omdat de concurrent een plastic draagtas weggeeft. 4. Als een winkelier als service een gratis draagtas mee wil geven dan kan er een ander materiaal dan plastic gekozen worden. Of er kan een vergoeding voor worden gevraagd. Als mensen een plastic tas niet gratis meekrijgen en weten waarom dat is, dan zal dat bijdragen aan bewust en duurzaam gedrag. 5. Uit het onderzoek van het KIDV «Mag het een tasje minder zijn?» bleek dat goede communicatie in combinatie met beprijzing bijdraagt aan significante reductie, namelijk 77%, van de uitgifte van plastic draagtassen bij het verkooppunt. Het onderzoek van het KIDV geeft de winkelier concrete aanknopingspunten. Voorbeelden hiervan zijn het minimaliseren van het aantal uitgegeven draagtassen door er geld voor te vragen, goede communicatie en stimuleren van meermalig gebruik van de draagtassen. 6. Ook bij de consumenten is er steun om het gebruik van plastic draagtassen te verminderen. Voorafgaand aan het voorstel van de Europese Commissie om plastic tassen te reduceren, is er in het kader van de impact assessment een enquête gehouden onder de Europese bevolking2. Hieruit bleek dat het publiek bijzonder bezorgd is over het niet-duurzame verbruik van plastic draagtassen en veel verwacht van EU-maatregelen op dit gebied. 7. Er zijn situaties waarbij plastic tasjes wel aanvaardbaar zijn. Bij het meenemen van etenswaren spelen voedselveiligheidsaspecten mee. Om die reden zullen plastic tassen die noodzakelijk zijn vanwege functionaliteit of voedselveiligheid uitgezonderd worden van het verbod. Om praktische redenen zal het verbod op gratis plastic draagtassen zich richten op de uitgifte aan de toonbank. 8. De branches waarmee ik in gesprek ben, zoals de Raad Nederlandse Detailhandel, de ambulante handel, Koninklijke Horeca Nederland, de bakkers en de slagers zijn voorstander van een verbod op alle gratis plastic tassen. Deze branches willen naast een uitzondering voor plastic tassen vanwege voedselveiligheid, ook een uitzondering maken voor het meest duurzame materiaal uit de KIDV studie. De resultaten van deze studie laten ondermeer zien dat qua materialen (gerecycled) polypropeen (PP), polyester (PET) en jute de meest duurzame materialen zijn voor big shoppers. Voor middelgrote draagtassen zijn dit polyester (PET), (gerecycled) lagedichtheidpolyetheen (LDPE) en gerecycled papier. In dit onderzoek is geen rekening gehouden met de milieueffecten van zwerfafval. De reden hiervoor is dat er momenteel nog geen LCAmethodiek beschikbaar is. Vanwege het feit dat plastic zich ophoopt in 2 http://ec.europa.eu/yourvoice/consultations/2011/index_en.htm. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11 3 het milieu en niet afbreekt, is plastic voor mij geen duurzaam alternatief. Om die reden zal alleen een uitzondering gemaakt worden voor de plastic tassen die nodig zijn vanwege functionaliteit en voedselveiligheid. Of biobased en biodegradable tassen uitgezonderd gaan worden, bekijk ik nog. Enerzijds wil ik mogelijkheden bieden voor gewenste ontwikkelingen in de richting van vergroening van de economie en het stimuleren van de omschakeling van fossiele naar hernieuwbare grondstoffen en anderzijds moet er wel sprake zijn van afbraak van het materiaal, in de open lucht en ook in de zee. Wettelijke invulling Het verbod op gratis plastic draagtassen zal duidelijk, uitvoerbaar en handhaafbaar moeten zijn. Het verbod wordt opgenomen in een Ministeriële Regeling. In het Besluit beheer verpakkingen 2014 is hier al een mogelijkheid voor gemaakt. In artikel 3 lid 6 is een bepaling opgenomen om bij een ministeriële regeling bepaalde ongevulde verpakkingen niet gratis te laten verstrekken aan de eindgebruiker. Ik verwacht dat de tekst van deze regeling vóór de zomer van dit jaar gereed is. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) zal als toezichthouder optreden. Die gebruikt het normale bestuursrechtelijke instrumentarium waarbij een dwangsom kan worden opgelegd of andere bestuursrechtelijke maatregelen. De hoogte van de dwangsom is gerelateerd aan het verkregen economisch voordeel. Om voldoende aanlooptijd te hebben tot de inwerkingtreding van de maatregelen is het streven om het verbod per 1 januari 2016 in werking te laten treden. Op de goede manier weggooien Zelf meegenomen draagtassen kunnen nog steeds verkeerd weggegooid worden. Plastic tassen moeten niet een last worden omdat ze in het milieu komen. Uit de analyses van restafval blijkt dat het overgrote deel van de plastic draagtassen nu in het restafval terecht komt. Een deel van de plastic draagtassen komt in het milieu terecht. Zoals eerder aangegeven blijkt dit ook uit het feit dat plastic tassen in de top-10 staan van gevonden voorwerpen op stranden. Momenteel vindt in een breder kader onderzoek plaats naar zwerfafval; omvang, samenstelling en het aandeel van bijvoorbeeld plastic tassen in zwerfafval. Het zal in deze fase van het onderzoek niet mogelijk zijn om voor heel Nederland een uitspraak te doen over de samenstelling van zwerfafval en het aandeel van de plastic tassen daarin. Wel is het mogelijk om een beeld te krijgen op basis van de voor het onderzoek geselecteerde locaties in Nederland. De onderzoeksconclusies zullen worden benut om de huidige aanpak en monitoring van zwerfafval verder te verbeteren. De uitkomsten zal ik samen met de brief over de aanpak medio dit jaar aan uw Kamer aanbieden. Vanuit een verantwoorde omgang met grondstoffen is het goed een plastic tas zo vaak mogelijk te hergebruiken. Uiteindelijk is recycling mogelijk door inzameling via afvalscheiding. Een tas is immers een verpakking en hiervoor hebben we een inzamelstructuur. De nog steeds stijgende resultaten van de gescheiden inzameling van kunststof verpakkingen geven het vertrouwen dat ook de plastic tassen terug kunnen komen als recyclaat. Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11 4 Hier heeft de burger een rol in. Mijn ministerie levert samen met partners via het programma Duurzaam Doen bij aan het relevant, leuk en makkelijk maken van duurzame keuzes. Materialenstudie Kennisinstituut Duurzaam Verpakken (KIDV) KIDV deed onlangs onderzoek naar de milieudruk van verschillende materialen waar draagtassen uit bestaan. De relevante uitkomsten van deze studie heb ik benut bij mijn aanpak voor de draagtassen. Vanzelfsprekend valt de grootste winst te halen door minder tassen te gebruiken. Een andere conclusie van de studie is dat het beter is voor het milieu om tassen vaker te gebruiken. Een tas die slechts één keer wordt gebruikt, is slecht voor het milieu. In zijn rapportage heeft het KIDV de milieuimpact van draagtassen op het zwerfafval niet meegenomen. De milieudruk via zwerfafval blijkt niet objectief vast te stellen. De reden hiervoor is dat er momenteel nog geen LCA-methodiek beschikbaar is. In het onderzoek is wel gekeken naar de afbreekbaarheid van materialen van draagtassen. Zoals eerder genoemd wordt nu in het kader van zwerfafval in den brede een aantal onderzoeken gedaan. Daarin wordt ernaar gestreefd in kaart te brengen wat het aandeel van de plastic tassen is in het zwerfafval. De in deze brief beschreven brede aanpak sluit goed aan bij programma Van Afval Naar Grondstof, dat zich richt op een circulaire economie en draagt naar verwachting bij aan duurzamer gedrag van consumenten en winkeliers. Ik vertrouw erop hiermee de Kamer voldoende geïnformeerd te hebben. De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld Tweede Kamer, vergaderjaar 2014–2015, 33 041, nr. 11 5
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/5684e0d7-35da-4c1f-aefa-5b9a3f5bc094
Zorginstituut Nederland > Retouradres Postbus 320, 1110 AH Diemen Zorginstituut Nederland Pakket Eekholt 4 1112 XH Diemen Postbus 320 1110 AH Diemen www.zorginstituutnederiand.n[ [email protected] Aan de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG T +31 (0)20 797 89 59 0530.2016134204 Datum Betreft 13 december 2016 Pakketadvies “horen vitaminen, mineralen en paracetamol 1000 mg (nog) thuis in het te verzekeren pakket?” contactpersoon Onze referentie 2016134204 Geachte mevrouw Schippers, Hierbij bied ik het rapport “Horen vitaminen, mineralen en paracetamol (1000 mg) (nog) thuis in het te verzekeren pakket? “aan. Het rapport geeft antwoord op de vragen die u in een brief van 5 april 2016 (kenmerk 953986-14165-GMT) heeft gesteld. Op uw verzoek hebben wij deze middelen beoordeeld vanuit het perspectief van noodzakelijk te verzekeren zorg. Dat wil zeggen dat wij hebben beoordeeld of het vergoeden van deze middelen ten laste van de zorgverzekering noodzakelijk is, gezien het feit dat deze middelen doorgaans niet duur zijn en breed worden ingezet. Omdat er in principe geen aanleiding is om te twijfelen aan de effectiviteit en kosteneffectiviteit van deze middelen, en ook niet aan de medische noodzaak om ze voor te schrijven, hebben wij de middelen niet inhoudelijk beoordeeld. De focus in dit advies ligt op de vraag of dit ook betekent dat al deze middelen moeten worden (blijven) vergoed. De basisverzekering is een collectieve verzekering waar alle verzekerden aan mee betalen, ongeacht of zij er gebruik van maken. Om het draagvlak voor deze solidariteit te behouden, stellen we bepaalde eisen aan de te verzekeren zorg. Vragen wat wel of niet tot het pakket hoort, spelen zich meestal af aan de ‘randen’ van het pakket. Bij die randen speelt het vraagstuk waar collectieve verantwoordelijkheid begint en tot hoe ver deze kan gaan. De afgelopen tijd is in de media en in het veld in toenemende mate aandacht besteed aan de vraag of alle ‘dure’ zorg vergoed moet worden, gezien de druk die deze voorzieningen leggen op het beschikbare zorgbudget. Enkele recente adviezen van het Zorginstituut over intramurale geneesmiddelen hadden betrekking op dit vraagstuk. Het advies dat wij u nu aanbieden gaat juist over de vraag waar de collectieve verantwoordelijkheid voor de vergoeding van zorgkosten begint en wanneer deze kosten niet (meer) gedragen kunnen worden door het individu. Pagina 1 van 3 Een deel van de middelen die wij hebben bekeken, kan zowel via een recept van de arts bij de apotheek worden verkregen als in de vrije verkoop worden gekocht, bijvoorbeeld bij een drogist. In het laatste geval zijn de middelen vaak aanzienlijk goedkoper, maar worden ze niet vergoed uit de basisverzekering omdat het gaat om zelfzorggeneesmiddelen (uitgesloten van vergoeding) of Warenwetproducten (niet geregistreerd als geneesmiddel, wat een voorwaarde voor vergoeding is). Een ander deel van de middelen is niet beschikbaar in de vrije verkoop, omdat zij destijds bij het toetreden van de markt een zogenaamde “UR status” (uitsluitend op recept) hebben gekregen van het CBG. Voor ons is een vraag of de argumenten die destijds golden voor het verlenen van deze afleverstatus voor al deze middelen nog steeds zouden gelden. Zorginstituut Nederland Pakket Datum 13 december 2016 nitie 1 Wij zien dat bovenstaande situatie leidt tot onduidelijkheid welke middelen wel of niet worden vergoed en waarom dit zo is. Vooral wanneer mensen hun eigen risico nog niet hebben verbruikt, zou het voordeliger zijn om de middelen te kopen in de drogist in plaats van via een recept in de apotheek. Het Zorginstituut adviseert te komen tot een logischer systeem, bijvoorbeeld door het CBG te vragen de afleverstatus van een aantal van deze producten te heroverwegen. Wanneer het wijzigen van de afleverstatus verantwoord blijkt, komt hierdoor mogelijk een groter aantal (zelfzorg)producten beschikbaar buiten de apotheek tegen lagere kosten. Het Zorginstituut is van mening dat middelen waarvoor een gelijkwaardige of nagenoeg gelijkwaardig geneesmiddel of voedingssupplement verkrijgbaar is in de vrije verkoop, in ieder geval niet in het pakket thuishoren. Wij vinden dat deze middelen hetzelfde behandeld moeten worden als zelfzorggeneesmiddelen en adviseren deze middelen uit het GVS te halen. In bijlage 6 van het rapport geven wij een overzicht om welke geneesmiddelen het op dit moment gaat. Er resteert dan een aantal middelen waarvoor op dit moment geen alternatief beschikbaar is in de vrije verkoop. In bijlage 6 bij het advies staat ook een overzicht van deze middelen. Een aantal hiervan kost nog geen 80 euro per patiënt per jaar. Vergoeding via de zorgverzekering heeft hierbij nog een prijsopdrijvend effect, wat wil zeggen dat de kosten van deze middelen lager zouden zijn, wanneer ze niet zouden worden vergoed uit de basisverzekering. Dat roept bij ons de vraag op of middelen met zulke lage kosten, in combinatie met de grote kans dat ze worden voorgeschreven en het feit dat het in veel gevallen gaat om een minder ernstige aandoening, niet voor eigen rekening kunnen komen en dus of zij wel thuishoren in het basispakket. De partijen, die wij hebben geconsulteerd, hebben in de meerderheid aangegeven dat zij vinden dat, indien er sprake is van een medische noodzaak, vergoeding is aangewezen omdat het uitsluiten van deze middelen kan leiden tot therapieontrouw en tot ongewenste substitutie. Maar mogen we niet aannemen dat de patiënt het middel neemt omdat hij overtuigd is van de noodzaak en niet omdat het wordt vergoed? En zullen artsen patiënten middelen gaan voorschrijven die zwaarder zijn en daardoor nodeloos veiligheidsrisico’s voor de patiënt opleveren? We realiseren ons dat veel van de argumenten zijn gebaseerd op de vrees dat (een deel van de) patiënten de kosten, hoe gering deze misschien ook zijn, niet voor eigen rekening kunnen nemen, mede doordat zij vaak ook andere zorgkosten Pagina 2 van 3 maken. Een bijkomend financieel argument dat wij horen is dat veel patiënten ook al een eigen risico hebben betaald, waardoor er een soort “trekkingsrecht” lijkt te ontstaan op vergoeding van kosten die daarna moeten worden gemaakt. Wij blijven echter van mening dat dit soort financiële argumenten niet afgewenteld mag worden op een zorgverzekering, die aanspraak voor iedereen garandeert en niet alleen voor een groep minder draagkrachtige verzekerden. Wij vinden dat alle mensen toegang moeten hebben tot de zorg en dat zij moeten worden gecompenseerd voor zorgkosten die zij niet zelf kunnen dragen. Er zijn echter andere mogelijkheden (fiscaal, gemeentelijk) om deze mensen te compenseren voor deze kosten, die bovendien meer maatwerk kunnen leveren. Opname in het pakket waardoor de totale kosten stijgen en hiermee ook de zorgpremie is hiervoor niet de oplossing. Zorginstituut Nederland Pakket Datum 13 december 2016 Onze referentie 2016134204 Wij zien de noodzaak om ook over de “ondergrens” van het basispakket een maatschappelijke discussie te voeren. In het eerste deel van 2017 zullen wij met het “afwegingenkader pakketbeheer” en de uitwerking van het criterium “ziektelast” het gesprek met de samenleving aan gaan. Dit lijkt ons een natuurlijke gelegenheid om ook het vraagstuk van “noodzakelijk te verzekeren zorg” te adresseren. Voor nu adviseren wij daarom de middelen met “lage kosten” waarvoor geen alternatief beschikbaar is in de vrije verkoop, in het GVS te handhaven. Hoogachtend, Arnold Moerkamp Voorzitter Raad van Bestuur Pagina 3 van 3 -t
Tweede Kamer