Dataset Viewer
Auto-converted to Parquet
URL
stringlengths
99
99
content
stringlengths
7
2.85M
Source
stringclasses
1 value
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/92859ed7-35c2-4ae5-9825-3362fab68f31
2 Tweede Kamer der Staten-Generaal Vergaderjaar 2022–2023 35 334 Problematiek rondom stikstof en PFAS Nr. 254 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 17 mei 2023 Met deze brief informeer ik de Kamer dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) op 17 mei 2023 de eerste kwartaalrapportage 2023 over de fosfaat- en stikstofexcretie door de Nederlandse veestapel1 heeft gepubliceerd. Ook dit jaar stelt het CBS op mijn verzoek na afloop van ieder kwartaal een berekening samen van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel. De eerste kwartaalrapportage 2023 geeft een momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie over geheel 2023 op basis van de op 1 april 2023 beschikbaar gekomen nieuwe en actuele gegevens over de omvang van de rundveestapel, de melkproductie per koe en de beschikbaarheid en samenstelling van krachtvoer en ruwvoer. De voor 2023 verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel is weergegeven in tabel 1. Tabel 1: Momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de Nederlandse veestapel over 2023 (in miljoen kg) Fosfaat 1 Nationaal Melkvee Varkens Pluimvee 1 kst-35334-254 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2023 Plafond 150,7 (84,9) (39,7) (27,4) Stikstof e 1 kw 2023 146,3 72,5 33,9 22,8 Plafond2 489,4 (281,8) (99,1) (60,3) 1e kw 2023 477,2 278,7 87,4 53,6 https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2023/monitor-fosfaat-enstikstofexcretie-in-dierlijke-mest-eerste-kwartaal-2023. Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 334, nr. 254 1 Fosfaat Overig3 (20,9) Stikstof 17,1 (63,2) 57,5 1 Betreft het nu op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en, tussen haakjes, de in de Msw vermelde sectorale plafonds. Betreft het nu op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en, tussen haakjes, de in de Msw vermelde sectorale plafonds. 3 Voor «overig» is in de Msw geen sectoraal plafond vermeld. Het hier vermelde plafond is afgeleid van het nationale plafond en de plafonds voor melkvee, varkens en pluimvee. 2 N.B. Door afrondingen kan de som van de cijfers afwijken van het totaal. Uit tabel 1 blijkt dat het CBS verwacht dat in 2023 de fosfaatexcretie van de Nederlandse veestapel onder het op dit moment geldende nationale plafond uitkomt (- 3,1%). Ondanks de hogere stikstofexcretie door melkvee (+ 1,6% ten opzichte van de vierde kwartaalrapportage 20222) verwacht het CBS dat in 2023 de totale stikstofexcretie nog altijd onder het nationale plafond uitkomt (- 2,5%). De belangrijkste oorzaak van de toename van de stikstofexcretie door melkvee is het hogere stikstofgehalte in de graskuilen van 2022 ten opzichte van de graskuilen uit 2021. Deze graskuilen uit 2022 worden voor het grootste deel in 2023 vervoederd. Daarnaast is de melkproductie per koe iets toegenomen, waardoor ook de voederbehoefte toeneemt. Het nationaal plafond vermeld in tabel 1 betreft het plafond zoals dat nu geldt vanwege de derogatiebeschikking 2022–20253 (hierna: derogatiebeschikking). In de derogatiebeschikking zijn geen voorwaarden opgenomen over aanpassing van de hoogte van de sectorale plafonds. Daarom zijn in tabel 1 de in de Meststoffenwet (hierna: Msw) opgenomen sectorale plafonds vermeld tussen haakjes. De som van de afzonderlijke in de Msw vermelde sectorale plafonds overstijgt het op dit moment op basis van de derogatiebeschikking geldende nationale mestproductieplafond, maar de verwachte totale productie ligt zoals aangeven onder het nationale mestproductieplafond. Met de melkveesector is in het kader van de stikstofproblematiek afgesproken om op sectorniveau te streven het ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen te verlagen en deze in 2025 niet hoger te laten zijn dan 160 gr RE/kg droge stof4. Om de voortgang hierop te monitoren is met ingang van de tweede kwartaalrapportage 2022 de monitor van het CBS uitgebreid met een prognose van het ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen. Voor de eerste kwartaalrapportage 2023 zijn echter onvoldoende gegevens beschikbaar over de samenstelling van krachtvoer en ruwvoer om een indicatie te kunnen geven van het verwachte ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen 2023. Dit zal bij de tweede kwartaalrapportage 2023 naar verwachting wel het geval zijn. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, P. Adema 2 Kamerstuk 35 334, nr. 227. Kamerstuk 33 037, nr. 480. 4 Kamerstuk 35 334, nr. 159. 3 Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 334, nr. 254 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f914801f-cb51-4798-bbea-64c3e4ca2643
EVALUATIE TERRORISMEDREIGING TE AMSTERDAM OP EN ROND 12 MAART 2009 versie 1.0 Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding Directie Regie Den Haag, 21 september 2009 Den Haag, 21 september 2009 Voor vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze evaluatie kunt u schriftelijk, telefonisch contact opnemen met de auteurs via: Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding Directie Regie Postbus 16950 2500 BZ Den Haag Telefoon: 070-3150425/328 2 INHOUDSOPGAVE 1. Algemeen.............................................................................................4 1.1 Inleiding ........................................................................................4 1.2 Doel en focus van de evaluatie ............................................................4 2. Feiten en bevindingen ..........................................................................5 2.1 Melding ...........................................................................................5 2.2 Onderzoek en weging melding door politie .............................................5 2.3 Opschaling .......................................................................................6 2.4 Lokale aansturing, nationale afstemming...............................................7 2.5 Opsporingsprotocol............................................................................8 2.6 Besluitvorming Driehoek ....................................................................9 2.6.1 Opsporingsonderzoek ................................................................9 2.6.2 Maatregelen Openbare Veiligheid ............................................... 10 2.7 Inzet Dienst Special Interventies ....................................................... 10 2.8 Informatie-uitwisseling..................................................................... 11 2.9 Communicatie ................................................................................ 12 2.10 Nazorg ......................................................................................... 12 3. Conclusie ........................................................................................... 13 3.1 Informatievoorziening...................................................................... 13 3.2 Samenwerking................................................................................ 14 3.3 Besluitvorming ............................................................................... 14 3.4 Communicatie ................................................................................ 15 3.5 Nazorg .......................................................................................... 15 Bijlage 1: Afkortingen ............................................................................... .16 Bijlage 2: Praktische handreikingen .............................................................. 18 3 1 Algemeen 1 .1 Inleiding Op woensdag 11 maart 2009 om 23.39 uur ontvangt de regiopolitie AmsterdamAmstelland een melding over een mogelijke aanslag op winkels in Amsterdam op donderdag 12 maart 2009. In de uren daarop komen bestuurlijke en operationele diensten op zowel regionaal als nationaal niveau in actie. Op donderdagochtend besluit de lokale Driehoek tot een groot aantal operationele maatregelen en tot sluiting van een aantal winkels in Amsterdam Zuid-Oost, hetgeen de nodige aandacht van de media genereert. Die middag worden 7 verdachten aangehouden. Na een kort onderzoek worden deze verdachten op vrijdag 13 maart 2009 heengezonden en worden de getroffen maatregelen afgebouwd. Over de momenten waarop de betrokken diensten en autoriteiten bij het incident zijn betrokken heeft de minister van Justitie de Tweede Kamer op 24 maart 2009 per brief geïnformeerd. 1 In deze brief is aan de Tweede Kamer toegezegd dat de gang van zaken naar aanleiding van de desbetreffende melding zal worden onderzocht. Tevens is tijdens het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 2 april 2009 door de minister van Justitie mede namens de minister van Binnenlandse Zaken toegezegd dat in de evaluatie ook zal worden ingegaan op de aspecten communicatie, nazorg en de rol van de lokale driehoek. Het onderhavige evaluatierapport, dat in opdracht van de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) is uitgevoerd, strekt ter voldoening aan deze toezegging. De driehoek in Amsterdam zal het eigen optreden bij dit incident eveneens evalueren. Deze evaluatie zal naar verwachting in het najaar van 2009 aan de gemeenteraad van Amsterdam worden aangeboden. 1.2 Doel en focus van de evaluatie Centraal in dit onderzoek staat de vraag hoe de informatievoorziening, samenwerking, besluitvorming en communicatie tijdens en in de afhandeling van deze terrorismedreiging op en rond 12 maart 2009 is verlopen en welke lessen kunnen hieruit worden geleerd. De evaluatie richt zich daarom op de bestuurlijke en operationele informatie-uitwisseling en de daarop gebaseerde besluitvorming naar aanleiding van de binnengekomen melding en heeft betrekking op de periode van woensdag 11 maart 2009 te 23:39 uur tot vrijdag 13 maart 2009 in de ochtend, het moment waarop is besloten om de genomen maatregelen af te schalen. De uitvoering van de operationele maatregelen zelf, alsmede het ingezette opsporingsonderzoek zijn in deze evaluatie dan ook niet aan de orde. De volgende onderwerpen en vragen zijn in de evaluatie in beschouwing genomen: - de alarmering na binnenkomst van de melding; weging van de dreiging en risico-inschatting; geldende procedures en protocollen; communicatie, samenwerking en informatievoorziening tussen de bij de aanpak van de dreiging betrokken instanties; internationale samenwerking (politie/justitie/inlichtingendiensten); alertering / opschaling / inzet bijzondere diensten; 1 Brief van 24 maart 2009 aan de Voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer der Staten-Generaal. 4 - afwegingen en rolverdeling tussen lokaal en nationaal niveau; afwegingen bij de opsporing; besluitvorming in de Driehoek; externe communicatie lokaal en nationaal; wel of geen aanleiding tot aanpassing van procedures of calamiteitenplannen; nazorg. De volgende partijen zijn bij de evaluatie betrokken: - Gemeente Amsterdam - Openbaar Ministerie Amsterdam (OM) - Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (AA) - Korps Landelijke Politiediensten (KLPD) o Dienst Nationale Recherche (DNR) o Dienst Speciale Interventies (DSI) o Dienst Levende Have Politie (DLHP) o Dienst Internationale Politie Informatie (IPOL) o Dienst Specialistische Recherche Toepassingen (DSRT) o Dienst operationele Ondersteuning en Coördinatie (DOC/CCB) - Openbaar Ministerie, Parket Generaal (OMPG) - Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) - Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) - Nationaal Crisis Centrum (NCC) - Nationaal Coördinator Terrorisme Bestrijding (NCTb). 2 Feiten en bevindingen 2.1 Melding Het callcenter van het KLPD ontvangt op woensdagavond 11 maart 2009 via 0900-8844 een melding en verbindt deze direct door naar het callcenter van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Op woensdag 11 maart om 23.39 uur ontvangt het regionaal servicecentrum van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland de telefonische melding van een vrouw die gebrekkig Nederlands spreekt . Zij meldt dat op donderdag 12 maart 2009 door drie mannen een aanslag met explosieven zal worden gepleegd op twee winkels in Amsterdam, de Ikea en de Mediamarkt. De melding is in eerste instantie (4 minuten en 29 seconden) door een telefoniste van het regionaal servicecentrum behandeld, die vervolgens meldster heeft doorverbonden met de chef van dienst van de meldkamer van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Het daarop volgende gesprek heeft circa 15 minuten geduurd. Voor het aannemen van een melding die terrorisme-gerelateerd is, is een landelijk Protocol ‘melding terrreur gerelateerd’ beschikbaar voor de medewerk(st)ers van 112 en 0900-8844 meldkamers. Het aannemen en verwerken van deze melding is conform dit protocol verlopen. 2.2 Onderzoek en weging melding door politie Direct na ontvangst van de melding is een aantal acties ondernomen. De melding is gewogen en onderzocht conform het Protocol Verdachte Objecten, dat sinds 1 oktober 2006 landelijk van kracht is. Op basis van dit protocol is de melding in eerste instantie voorgelegd aan de Teamleider Explosieven Verkenning (TEV). De TEV kreeg de opdracht om als deskundige de melding in zijn geheel uit te luisteren. Bij de beoordeling van de melding maakte de TEV gebruik van diverse andere functionarissen, waaronder het Bureau Regionale Inlichtingendienst (BRID) en het Regionaal Informatie Knooppunt (RIK). Analisten en een documentalist van het RIK zijn, na in kennis te zijn gesteld conform het protocol, direct een analyse gaan maken. 5 Het BRID heeft vervolgens om 02:00 uur de AIVD geïnformeerd en gevraagd of de dienst over nadere informatie beschikte. De AIVD kwam om 02:15 uur met (politie)informatie uit 2004. Op basis van de weging van de melding door de AIVD, het BRID en door het onderzoek van de TEV werd de melding om 02:20 uur door de regiopolitie AmsterdamAmstelland als zodanig serieus beoordeeld dat besloten is om verder te rechercheren. Die beoordeling was op de volgende elementen gegrond: - de melding was op onderdelen zeer concreet (concrete aanslaglocaties in Amsterdam, concrete adressen en familienamen van de locaties waar de daders voor de aanslag zouden verblijven) en vond op die onderdelen bevestiging bij controle van de namen in de Gemeente Basisadministratie of in politiebestanden - de melding verwees expliciet naar explosieven, met duiding van de hoeveelheid - vermeld werd dat betrokkene afscheid had genomen van zijn vriendin - geverifieerd kon worden dat er tussen de genoemde personen een familierelatie bestond met een persoon die de dader was van de aanslagen in Madrid in 2004 en die zich bij zijn aanhouding door Spaanse politie zelf had opgeblazen; - de melding werd gedaan op 11 maart 2009, exact 5 jaar na de datum van de aanslagen in Madrid 2.3 Opschaling Na de eerste weging van de melding en de beslissing om verder te rechercheren is om 03:00 uur besloten tot opsc haling binnen de politieregio Amsterdam-Amstelland door middel van een Grootschalig Bijzonder Optreden (GBO). Deze structuur had tot doel om zoveel mogelijk informatie uit de melding nader te verifiëren, aanvullende informatie te verzamelen, te analyseren en te duiden en vervolgens van de dreiging een inschatting te maken. De dreiging is door de politie Amsterdam-Amstelland in eerste instantie vooral vanuit opsporingsperspectief beoordeeld. Vanuit dat perspectief is toen verder opgeschaald. Door de Dienst Regionale Recherche (DRR) van het regiokorps is contact gelegd met de Dienst Nationale Recherche (DNR) en direct daarna met het OM in Amsterdam. Er zijn in deze fase van de dreiging nog geen beslissingen of maatregelen genomen in het kader van bewaken en beveiligen en of ten behoeve van de openbare orde en veiligheid. Het nader ingestelde onderzoek leverde geen nieuwe informatie en inzichten op. Daarop is om 05:13 uur de dreiging door de politie Amsterdam- Amstelland definitief als serieus beoordeeld en zijn daarna de volgende personen geïnformeerd: - de piketfunctionaris van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Dienst Nationale Recherc he; - het hoofd van de DSI/ KLPD Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid; - de wachtcommandant van het Nationaal Informatie Knooppunt (NIK); - de portefeuillehouder Terrorisme van de politie Amsterdam-Amstelland; - het hoofd Dienst Nationale Recherche; - de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland; - de piketofficier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam; - de voorzitter van het College van Procureurs-generaal; - het hoofd NIK; - het hoofd CT-infobox; - de piketofficier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie van het Landelijke Parket; - de korpschef van het KLPD; - de landelijk officier van Justitie Terreur; - de directeur Binnenlandse Veiligheid van de AIVD; - de minister van Justitie; - de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK); - de directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van BZK; - de directeur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam; 6 - de burgemeester van Amsterdam; de plv. coördinator Bewaken en Beveiligen van de NCTb en de wnd. NCTb. Hierdoor was iedereen die in kennis diende te worden gesteld, van het incident op de hoogte gebracht. Op nationaal niveau werd de voorzitter van het College van Procureursgeneraal als eerste om 05.55 uur geïnformeerd, gevolgd door de wnd. NCTb om 06.15 uur. Om 07.20 uur heeft de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland besloten de Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) te activeren.2 Alle functionarissen waren binnen de daartoe gestelde opkomsttijden aanwezig. Het beleidscentrum met de Driehoek is om 08:45 uur voor het eerst bij elkaar gekomen. 2.4 Lokale aansturing, nationale afstemming Conform het Handboek Nationale Crisisorganisatie en Staalkaart van mogelijk overheidsoptreden bij een (dreigende) terroristische aanslag3 heeft de rijksoverheid niet bij elke dreiging als hierin bedoeld een prominente rol. Een dreiging die zich qua aard en uitstraling niet verder uitstrekt dan tot het lokale niveau wordt in beginsel aangepakt door de lokale overheid. Maar ook in dat geval is vanwege het enkele feit dat het om een mogelijke terroristische dreiging gaat effectieve afstemming met het nationale niveau vereist. Omgekeerd geldt uiteraard hetzelfde. Lokale autoriteiten dienen tijdig geïnformeerd te zijn over- en betrokken te zijn bij de aanpak van een terroristische dreiging, ook als die regie en aanpak op nationaal niveau vergt. Voor de coördinatie en afstemming van dergelijke dreigingen op nationaal niveau is de NCTb de aangewezen instantie. In het geval van een dreigende terroristische aanslag die op lokaal niveau wordt aangepakt dient de NCTb door de lokale Driehoek dan ook zo spoedig mogelijk op de hoogte te worden gebracht. Deze kan de bewindslieden informeren en laten nagaan of er op nationaal niveau nog informatie bekend is die de lokale autoriteiten (nog) niet heeft bereikt. Een dreiging op lokaal niveau kan bovendien uitgroeien tot een dreiging met bovenlo kale uitstraling die bovenlokale, door de NCTb te treffen, (beveiligings) maatregelen noodzakelijk maakt . Verder kan de NCTb de lokale overheid ook ondersteunen bij eventueel daar te nemen bewakings- en beveiligingsmaatregelen. Tot slot is de NCTb verantwoordelijk voor de communicatie en de alertering van de maatschappelijke sectoren in het kader van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding. In het licht van die taken en verantwoordelijkheden had de NCTb eerder geïnformeerd moeten worden dan 06.10, in aanmerking nemend dat de dreiging al om 02:20 uur was beoordeeld als zodanig serieus dat besloten was om verder te rechercheren4 . Een en ander heeft verder voor wat betreft de aanpak van het incident geen consequenties gehad. In het verdere verloop van de dag is de NCTb tijdig en adequaat geïnformeerd. De mogelijkheden tot coördinatie en afstemmen op nationaal niveau voor wat betreft het stelsel van bewaken en beveiligen en/of het alerteringssysteem waren daardoor adequaat gewaarborgd, maar behoefden verder niet te worden gebruikt. 2 In de brief aan de Voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Ministerie van Justitie 24 maart 2009, staat op basis van door Amsterdam verstrekte informatie vermeld dat een SGBO om 03:00 uur wordt opgericht. Op basis van nadere informatie van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland blijkt om 03:00 uur een GBO te zijn opgericht in de vorm van een rechercheteam, bestaande uit medewerk(st)ers van de unit Zware Criminaliteit. Om 07:20 uur werd tot een SGBO besloten door de Staf te activeren. 3 Zie Nationale Crisisorganisatie en Staalkaart van mogelijk overheidsoptreden bij een (dreigende) terroristische aanslag, NCTb augustus 2007 4 De piketfunctionaris van de Eenheid Bewaken en Beveiligen (EBB) van de NCTb is om 06:10 uur geïnformeerd door het team Bewaken en Beveiligen van de KLPD. Om 06:15 uur belt de voorzitter van het College van Procureurs-generaal met de wnd. NCTb over de dreiging. Om 06:45 uur informeert de Dienst Executieve Ondersteuning van het Bureau Conflict en Crisisbeheersing van de gemeente Amsterdam de EBB van de NCTb. 7 Binnen de Driehoek is wel overwogen om de NCTb bij de bijeenkomsten van het Beleidscentrum uit te nodigen, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. Een vertegenwoordiger van de AIVD is tijdens de vergaderingen van het Beleidscentrum wel aanwezig geweest, hetgeen de leden van de Driehoek als meerwaarde hebben ervaren. Achteraf bezien zijn alle betrokken partijen van mening dat een vertegenwoordiger van de NCTb in het Beleidscentrum toegevoegde waarde zou hebben gehad. De lijnen zijn dan het kortst en maken snelle opschaling op nationaal niveau mogelijk als dat nodig mocht zijn. 2.5 Opsporingsprotocol Voor wat betreft de opsporing in zaken als de onderhavige is het Protocol Opsporing Contra-Terrorisme 5 van toepassing. Het protocol gaat uit van een eerste beoordeling of de zaak lokaal of nationaal dient te worden aangepakt en wel binnen twee uur na het bekend worden van de dreiging. Het Protocol vermeldt op pagina 5 en 6: Ad 4.2: ‘De gezagsverdeling is dezelfde als in de reguliere situatie. Het gezag ligt in beginsel bij de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket, maar dit kan op grond van de onder 2.4 genoemde criteria overgaan naar het Landelijk Parket. (…)’ Ad 2.4: ‘Het gezag wordt na overleg tussen het Arrondissementsparket en het Landelijk Parket overgedragen aan het Landelijk Parket indien wordt voldaan aan een van de volgende voorwaarden: 1. De subjecten deel uitmaken van een nationaal of internationaal netwerk; 2. Sprake is van verbanden met lopende of afgeronde onderzoeken van het Landelijk Parket, dan wel 3. Sprake is van een dreiging tegen kapitale (overheids)instituties. De overdracht van het gezag aan het Landelijk Parket impliceert dat het opsporingsonderzoek in principe verder wordt uitgevoerd door de DNR/KLPD.’ Gezien het criterium in het opsporingsprotocol ten aanzien van subjecten die deel uitmaken van een nationaal of internationaal netwerk, was er ruimte om het onderzoek toe te wijzen aan de DNR. De Driehoek heeft, gezien het ontbreken van lopende onderzoeken, het ontbreken van dreiging voor ‘nationale’ gebouwen en gelet op het feit dat de dreiging enkel op objecten in Amsterdam was gericht, er in eerste instantie voor gekozen het onderzoek te laten bij de Dienst Regionale Recherche van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland. Na overleg met de voorzitter van het College van Procureurs-generaal heeft de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket om 08.30 uur besloten dat het OM in Amsterdam vooralsnog leidend diende te zijn. In het begin van de middag deelde de hoofdofficier van het Landelijk Parket aan de DNR mee dat na overleg met de Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam is besloten dat Amsterdam leidend bleef. De DRR heeft het onderzoek vervolgens naar het oordeel van betrokken partijen in de acute fase van de dreiging adequaat uitgevoerd en is hierin maximaal ondersteund door de Dienst Nationale Recherche. Duidelijkheid over de vraag welke instantie het onderzoek uitvoert, is bij zaken als de onderhavige van groot belang. Die duidelijkheid is er formeel niet binnen de termijn zoals 5 Van toepassing is de brief van het College van Procureurs-generaal aan de parkethoofden over de “Aanpak Terrorismebestrijding” d.d. 5 april 2006 en het mede op die brief gebaseerde Protocol Opsporing ContraTerrorisme, vastgesteld op 30 septe mber 2008, op 10 februari 2009 aan alle korpschefs van de regiopolitie verzonden en op 2 maart 2009 door het College van Procureurs-generaal ter kennis gebracht van het Openbaar Ministerie. 8 vermeld in het protocol gekomen, maar voor het overige kunnen de gemaakte afwegingen en genomen besluiten worden gebillijkt . 2.6 Besluitvorming Driehoek De transcriptie van de melding is om 9:00 uur mondeling en om 14:30 uur schriftelijk aan de Driehoek ter beschikking gesteld. Met betrekking tot de melding is uitgebreid stilgestaan bij mogelijke contra-indicaties, zoals het gegeven van een soortgelijke telefonische melding uit 2004 en het feit dat de meldster uit 2004 in 2006 omschreven werd als verward. Van meet af aan is de inzet van de Driehoek er vooral op gericht geweest de bron van de melding op te sporen, teneinde het dreigingsrisico nader te onderbouwen of ten aanzien daarvan contra- indicaties te krijgen. Voor de Driehoek is verder de veiligheid van personen steeds uitgangspunt geweest. De Driehoek heeft dan ook bij wijze van voorzorg om 09:15 uur besloten Ikea en de winkels in het Arenagebied niet open te laten gaan. 2.6.1 Opsporingsonderzoek De hoofdofficier van justitie van het parket Amsterdam heeft te kennen gegeven dat de traditionele opsporingsbevoegdheden bij het onderzoek naar deze dreiging toereikend zijn gebleken, mede omdat de melding zeer concrete aanknopingspunten voor regulier opsporingsonderzoek bevatte. Van de bijzondere bevoegdheden tot opsporing van terroristische misdrijven behoefde dan ook geen gebruik te worden gemaakt. Het politieonderzoek onder gezag van het Openbaar Ministerie Amsterdam richtte zich op de volgende aspecten. Allereerst is gezocht naar bevestiging van de juistheid van de melding. Op basis van het eerste onderzoek door de regiopolitie Amsterdam en in overleg met CIE, DNR, AIVD waren de details van de melding, de controleerbare feiten daarin en de connectie met de aanslag in Madrid voldoende om de dreiging serieus te nemen. Dat leidde daarom terecht tot snelle opschaling: op de dreiging gebaseerd onderzoek, voorbereiding van interventie, en afstemming van de strafrechtelijke en bestuurlijke reactie in de Driehoek. Voorts is gezocht naar contra-indicaties. Eerste houvast daarvoor was het zo snel mogelijk achterhalen van de bron van de melding, ook omdat de bron mogelijk dezelfde was als die van een eerdere melding in 2004. Het spoor leidde naar Brussel. Het daar te verrichten onderzoek leverde niet snel resultaat op omdat de Belgische autoriteiten om een rechtshulpverzoek verzochten, ondanks dat Nederland België had gevraagd snel, en in afwachting van een formeel verzoek om rechtshulp, actief naar de verblijfplaats te zoeken. Verdere contra-indicaties zouden hebben kunnen kome n uit het informatief onderzoek naar en rondom de Amsterdamse subjecten, maar dat bleek uiteindelijk, voorafgaand aan hun aanhouding en doorzoeking van hun woningen, niet het geval. Er diende een keuze te worden gemaakt tussen verder onderzoek en interventie (aanhoudingen en doorzoekingen). Deze afweging heeft lang gespeeld. Punten van weging waren: verdere bewijsgaring zonder aanhouding/zoeking versus het risico dat subjecten bewijs zouden kunnen wegmaken of daadwerkelijk zouden kunnen overgaan tot een terroristische daad; meerwaarde van nader onderzoek zonder aanhoudingen/zoekingen versus maatschappelijke effecten van doorgaande beveiligingsmaatregelen. Gelet op de ernst van de verdenking, het ontbreken van nadere informatie ter bevestiging of ontkrachting van de juistheid van de melding en de omvang van de getroffen beveiligingsmaatregelen waren aanhoudingen en doorzoekingen in de loop van de dag onvermijdelijk, en ging het vooral om de wijze waarop die aanhoudingen zouden moeten plaatsvinden. De aanhouding van verdachten heeft plaatsgevonden op 9 verdenking van overtreding van artikel 157 jo. 176a en 46, 47 en 48 Wetboek van Strafrecht; kort samengevat medeplegen c.q. medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen ten aanzien van het teweegbrengen van een ontploffing met een terroristisch oogmerk, door bij voorbeeld het mogelijk verschaffen van onderdak. Van meet af aan was er de nodige druk op snelle besluitvorming. Opschaling is in een situatie als de onderhavige in de regel onvermijdelijk, maar de druk om af te schalen is vervolgens van meet af aan groot. Er is veel gediend met het zo spoedig mogelijk beëindigen van vaak ingrijpende beveiligingsmaatregelen, terwijl ook zo snel mogelijk moet worden vastgesteld wie wel en niet verdachte is en blijft. Contra-indicaties zouden niet alleen uit onderzoek naar de bron van de melding in Brussel verkregen kunnen worden, maar ook uit de resultaten van de verhoren na aanhoudingen en uit de doorzoekingen van de woningen. De verhoren en doorzoekingen leidden al vrij spoedig tot de conclusie dat de aangehouden personen niet langer als verdachte konden worden aangemerkt. De beslissing tot afschaling van de beveiligingsmaatregelen (het weer open laten gaan van winkels en het theater) wordt normaliter genomen op grond van overwegingen van openbare veiligheid, maar hing in dit geval gedurende de eerste uren vooral af van eventuele contra-indicaties vanuit de opsporing. Daarbij speelde uiteraard een rol dat afschaling, gelet op de betrokken maatschappelijke belangen, in beginsel zo snel mogelijk diende plaats te vinden en dus bij voorkeur niet zou moeten worden gewacht op mogelijke, maar bepaald niet zekere, opsporingsresultaten die wellicht nog dagen op zich zou laten wachten. 2.6.2 Maatregelen openbare veiligheid In het kader van het opsporingsonderzoek zijn de woningen, waar de mogelijke verdachten zich zouden kunnen bevinden, direct onder observatie genomen. De observatie leverde geen bevestiging op dat de mogelijke aanslagplegers in die woningen aanwezig waren en daarmee onder controle waren. Mede daardoor waren dan ook preventieve maatregelen ten behoeve van de openbare veiligheid noodzakelijk. De Driehoek heeft om die reden besloten Ikea en de winkels in het Arenagebied te sluiten en gesloten te houden. Tevens is het politietoezicht in het gebied geïntensiveerd, zowel om toezicht te houden op de gesloten winkels waarop de daders het mogelijk hadden voorzien als om het aanwezige publiek te waarschuwen en te beschermen. In het gebied bevonden zich ook een bioscoop en de Heineken Music Hall. In deze laatste hal zou die avond een concert worden gegeven. Zowel de bioscoop als de Music Hall trekken grote hoeveelheden bezoekers. Met het oog op de veiligheid van deze bezoekers is besloten om ook de bioscoop en de Music Hall dicht te houden. Aan de Driehoek werd gemeld dat Ikea om 10:00 uur open ging, maar dat er reeds eerder kon worden ontbeten. Bij de leden van de Driehoek was niet bekend vanaf welk specifiek tijdstip bij Ikea kon worden ontbeten. Tevens werd gemeld dat de Driehoek vóór 09:15 uur een beslissing diende te nemen. Het besluit om Ikea niet open te laten gaan, werd om 09:15 uur door de Driehoek ook daadwerkelijk genomen en moest daarna nog worden uitgevoerd. Feit was dat de Ikea ook vóór 09.15 uur voor personeels leden en bezoekers toegankelijk was. Vóór dat tijdstip was het tevens mogelijk voertuigen te parkeren in de parkeergarage. Geconstateerd moet dan ook worden dat de aan de Driehoek verstrekte informatie onvolledig was en ook eerder had moeten worden verstrekt, zodat het besluit eerder had kunnen worden genomen. 2.7 Inzet Dienst Speciale Interventies Gezien het feit dat de informatie, die de grondslag voor aanhouding vormde, duidde op betrokkenheid bij een terroristisch misdrijf met explosieven, is verzocht om de inzet van de Dienst Speciale Interventies (DSI). Bij een dergelijk delict moet er immers rekening 10 mee worden gehouden dat de verdachten beschikken over explosieven en/of zware vuurwapens, mogelijk beschikken over terroristische technieken en tactieken en de mentale instelling hebben tot opofferingsgezindheid met grof en/of buitensporig geweld. De inzetscenario ’s zijn om 12:42 uur aan de voorzitter van het College van Procureursgeneraal aangeboden. Vanwege de ernst van de dreiging, die een aanslag met mogelijk vele slachtoffers betrof, was er naar het oordeel van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal sprake van een nationaal belang in de zin van de regeling omtrent de inzet van DSI. 6 Daarom heeft hij geen gebruik gemaakt van zijn mandaat om in reguliere situaties zelf te beslissen over de inzet van de DSI, maar heeft hij het gevraagde bijstandsverzoek in het Beleidsteam DSI gebracht, bestaande uit de wnd. NCTb, de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de korpschef van de KLPD. Na positief advies van het Beleidsteam heeft de minister van Justitie op 12 maart 2009 omstreeks 14:20 uur de inzet mondeling gefiatteerd. De DSI heeft bij de aanhouding van de verdachten conform procedure 7 gehandeld. Datzelfde geldt voor de Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid (AOE), waarbij aanhouding van één verdachte tot enig letsel leidde. Dat letsel was echter niet het gevolg van het directe optreden door de AOE tegen verdachte maar van een noodstop tijdens de aanhouding in de tram waar de verdachte ten tijde van zijn aanhouding zich bevond. 2.8 Informatie-uitwisseling Het onderzoek naar de juistheid van de melding en het trekken van consequenties voor het opsporingsonderzoek en de gevolgen voor de openbare veiligheid heeft de nodige tijd gevergd. Dit in aanmerking nemend is de alarmering en de daaropvolgende informatieuitwisseling redelijk verlopen, zij het dat wel lang naar verdere aanknopingspunten voor bevestiging van de melding is gezocht. De Amsterdamse Driehoek achtte zich tijdig geïnformeerd. Het nationale niveau - de NCTb en via deze de betrokken bewindspersonen - had eerder behoren te worden geïnformeerd. Ware dat wel gebeurd, dan zou dat overigens niet tot een andere aanpak van het incident hebben geleid. Het betrekken van het nationale niveau strekt er mede toe om niet direct bij de dreiging betrokken organisaties en instellingen te informeren opdat zij kunnen beoordelen of hun verantwoordelijkheden mogelijkerwijs mede in het geding zijn. Waar het gaat om deze belangen is de informatievoorziening richting het NCC en relevante departementen, zoals Wonen Wijken en Integratie en Buitenlandse Zaken, voor verbetering vatbaar gebleken. Zij zijn niet tijdig en gestructureerd geïnformeerd, waardoor ze vragen over de mogelijke relevantie van het incident niet direct konden beantwoorden. De NCTb ziet het als zijn verantwoordelijkheid departementen en andere organisaties en instellingen op nationaal niveau bij incidenten als het onderhavige eerder actief te informeren. Voorts is de informatie-uitwisseling van het NIK met Amsterdam-Amstelland in de eerste twaalf uur niet op alle momenten optimaal verlopen 8 . Zo verzocht het NIK om 07:50 uur 6 Artikel 5 lid c van de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden van 28 juni 2006 luidt: “De voorzitter van het College van procureurs-generaal beslist namens de Minister van Justitie op een verzoek tot inzet van een bijzondere bijstandseenheid, afgezien van die situaties: - lid c: waarin op enige andere wijze een groot nationaal belang in het geding is.” In de Toelichting wordt vermeld dat hier wordt gedoeld op situaties waarin redenen van nationaal belang dicteren dat de Minister van Justitie zelf instemming verleent aan de inzet van de DSI. Daarvan is sprake als zich incidenten voordoen met een nationale uitstraling, zoals b.v. incidenten met nationaal ingrijpende gevolgen voor de infrastructuur en/of besluitvormingsprocessen. Het aantal incidenten, het verband daartussen, de gelijktijdigheid, de plaats dan wel de kennelijke gerichtheid op bepaalde personen/functionarissen en/of objecten zijn in dit kader mede bepalend. Operationeel Plan van Inzet. Beschreven in ’Beschrijving Operationele Concepten’ (dd. 08.06.2006) Deze informatie-uitwisseling staat beschreven in het operationeel stroomschema (p. 7) van het Protocol Verdachte Objecten, Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2006, kenmerk 2006-0000084683. 7 8 11 aan de Regiopolitie Amsterdam of zij een eerste bericht konden verzenden. Ondanks een rappel om 09:10 uur duurde het tot 11:00 uur voordat er toestemming kwam voor het verzenden van een eerste bericht via het RIK- NIK kanaal naar de overige regio’s en het NCC. Het ontbreken van informatie via deze lijn, terwijl er inmiddels wel informatie via de pers naar buiten kwam en er via andere politiekanalen wel informatie werd gedeeld, had tot gevolg dat enkele regio’s een mogelijk verband zagen met een eerdere dreiging met explosieven tegen de winkelketen van Ikea. Zo kwamen er vragen binnen of andere Ikea vestigingen ook doelwit waren en werden er in enkele regio’s voorbereidingen getroffen om de betreffende vestiging van Ikea zo nodig snel te kunnen ontruimen. Nu de dreiging volgens de weging van de melding alleen in de regio Amsterdam speelde, had een korte snelle mededeling hierover de onduidelijkheid in andere regio’s kunnen wegnemen. 2.9 Communicatie De externe communicatie is binnen de Driehoek permanent onderdeel van bespreking geweest en is in lijn verlopen met het in 2004 in Amsterdam vastgestelde beleid rond de aanpak van terrorisme 9 , waarin nadrukkelijk is gekozen voor een open, actieve en duidelijke communicatie bij terreurdreigingen. In de afweging over wat kon worden gecommuniceerd, is meegewogen dat de open communicatie de opsporing niet in de weg mocht staan. Om 10:40 uur is een eerste persbericht verspreid. In die acute fase van de dreiging is er voor gekozen om naast het persbericht de burgemeester nog een verklaring te laten afleggen tegenover de pers. Gelet op de fase waarin de dreiging zich op dat moment bevond een begrijpelijke keuze. Nadat in de loop van de middag de aanhoudingen waren verricht heeft de Driehoek om 21:15 uur een persconferentie gegeven en hebben de leden van de Driehoek individueel de pers te woord gestaan. Naar aanleiding van deze persconferentie zijn er vragen opgekomen over de mededeling van de Driehoek dat de aangehouden verdachten de Marokkaanse nationaliteit bezaten. De Driehoek is van mening dat ook met het achterwege laten van dit gegeven de media de nationaliteit van betrokkenen snel zouden hebben achterhaald. Er werd immers gerefereerd aan de aanslag in Madrid en de Marokkaanse daders die daarbij om het leven waren gekomen, alsook aan het feit dat er familiebanden bestonden tussen die daders en de vermeende ‘daders’ in Amsterdam. Naar het oordeel van de Driehoek had onder die omstandigheden juist het onvermeld laten van de nationaliteit kunnen leiden tot speculaties over de redenen daarvoor. Het niet vermelden van de nationaliteit van de verdachten had dan ook voor méér commotie kunnen zorgen dan het betrachten van openheid hierover. Tot slot werd in een aantal perspublicaties en interviews 1 0 door leden van de Driehoek openlijk ingegaan op de reden om naar aanleiding van de gedane melding actie te ondernemen. 2.10 Nazorg Een aanhouding van een verdachte van een terroristisch misdrijf door de DSI heeft veel impact op betrokkenen. Na de vrijlating komt daar ook nog eens de belangstelling van de zijde van de media en de reacties vanuit de omgeving van betrokkene bij. Immateriële 9 Uitgangspunten bij de aanpak van terorisme in Amsterdam, Directie Openbare Orde en Veiligheid, Operationeel Team Bestuursdienst, oktober 2004. 10 Volkskrant, 16 maart 2009, ‘Niets doen was in dit geval geen optie’. Welten zei in het tv-programma Nova op 12 maart 2009 onder meer dat de inlichtingendienst AIVD één van de verdachten om 02.00 uur 's nachts in verband kon brengen met een verdachte van de aanslagen in Madrid. 12 schade, zoals de schrik van een aanhouding door de DSI, zal veelal pas door verloop van tijd en waar nodig met professionele ondersteuning kunnen helen. Voor zover in dit verband kan worden beoordeeld kunnen de aanhoudingen en doorzoekingen worden gekarakteriseerd als rechtmatig overheidsoptreden. Het onderhavige optreden was derhalve op dat moment terecht. Eerst daarna kon worden vastgesteld dat betrokkenen ten onrechte als verdachte zijn aangemerkt. Ook in een dergelijk geval is nazorg op zijn plaats. Daarbij dient voor zover de zaak dat toelaat inzicht in de gevolgde gang van zaken en in de motivering van de genomen beslissingen te worden verschaft. Tevens dienen de negatieve gevolgen van de gebeurtenissen zoveel mogelijk te worden weggenomen. In de periode van 13 maart 2009 tot en met half mei 2009 zijn door de gemeente Amsterdam, de verschillende betrokken stadsdelen, de politie Amsterdam-Amstelland, en de GGD een groot aantal contacten georganiseerd met en acties ondernomen in de richting van de zeven aangehouden personen en de door het incident getroffen winkels en bedrijven. Materiële schade is in beginsel vergoed. Op 27 maart 2009 heeft de Driehoek de 7 aangehouden personen en hun familie in de ambtswoning van de burgemeester ontvangen. Hierbij is uitleg gegeven en zijn vragen beantwoord. De nazorg wordt in driehoeksverband nader geëvalueerd. Deze evaluatie zal naar verwachting najaar 2009 aan de gemeenteraad van Amsterdam worden aangeboden. 3 Conclusies Tijdens de terroristische dreiging in Amsterdam die zich in de nacht van 11 op 12 maart 2009 manifesteerde hebben een groot aantal partijen samengewerkt op het gebied van: preventie (voorkomen dat verdachten iets kunnen doen door ze onder controle te houden); opsporing (bewijs verzamelen); openbare orde en veiligheid (beperken risico’s voor burgers, medewerkers, arrestanten) en bewaking en beveiliging (afschermen objecten die onderwerp van een mogelijke aanslag). Gezien de op basis van de melding beschikbare feiten, de in de eerste loop van de terroristische dreiging beschikbare informatie en de terechte eerste duiding van de dreiging als een dreiging die serieus was te nemen, is op en rond donderdag 12 maart 2009 adequaat door de betrokken partijen opgetreden en same ngewerkt. De ernst van de melding is onderkend en conform het Protocol Verdachte Objecten zijn de te alarmeren personen in kennis gesteld. De Driehoek is actief opgetreden en heeft de nodige maatregelen ten behoeve van de opsporing en de openbare veiligheid genomen. Vrijdag 13 maart was het dreigingsgevaar geweken en zijn de genomen maatregelen direct afgeschaald. Specifiek ten aanzien van de onderwerpen informatievoorziening, samenwerking, besluitvorming, communicatie en nazorg kunnen de volgende conclusies worden getrokken. 3.1 Informatievoorziening Mede in aanmerking genomen het grote aantal betrokken partijen waartussen contact moest worden georganiseerd, wordt geconcludeerd dat de informatievoorziening in beginsel goed is verlopen. 13 Vanaf donderdagochtend 12 maart zijn de meest relevante partijen over de dreiging in Amsterdam geïnformeerd. Wel had de informatievoorziening via het RIK-NIK kanaal tijdiger en adequater moeten plaatsvinden. Dat geldt ook voor de informatievoorziening naar en tussen de relevante departementen in Den Haag door de NCTb. Bij de eerste opschaling is de melding vooral beoordeeld vanuit opsporingsperspectief, mede om bevestiging te krijgen over de juistheid van de melding. Hoewel de feiten achteraf niet noodzaakten tot coördinatie op nationaal niveau, behoort de NCTb in de gevallen als de onderhavige eerder te worden geïnformeerd, om snel te kunnen reageren voor het geval het Alerteringssysteem terrorismebestrijding of het stelsel Bewaken en Beveiligen zou moeten worden geactiveerd. Het informeren van de NCTb had dienen te gebeuren op het moment dat de melding door de politie Amsterdam-Amstelland als serieus was beoordeeld om verder te rechercheren. 3.2 Samenwerking Algemene conclusie is dat partijen goed hebben samengewerkt. Uitgangspunt was en bleef de mogelijkheid van het bestaan van een lokale dreiging die zich richtte op de Ikea en de Mediamarkt in Amsterdam-Zuidoost en de met het oog op die mogelijke dreiging te ondernemen acties. De mogelijke verdachten zouden op adressen in Amsterdam verblijven. Er waren geen indicaties dat de dreiging zich richtte op andere locaties. Activering van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding of van het Stelsel Bewaken en Beveiligen was niet nodig. Tegen die achtergrond kan de keuze van de Driehoek en van het Openbaar Ministerie voor een lokale afwikkeling van de dreiging dan ook worden gebillijkt . Ook als een lokale aanpak van de dreiging door aard en omvang daarvan voor de hand ligt, blijft samenwerking tussen een lokale Driehoek en betrokken nationale overheidsinstanties van groot belang. Het komt ten goede aan het tijdig informeren van de bewindspersonen, aan het snel realiseren van eventuele bewakingsmaatregelen en bevordert dat snel en soepel kan worden doorgeschakeld naar een aanpak op nationaal niveau. Het Alerteringssysteem kan daardoor tijdige r functioneren en tot slot kan sneller worden geïnventariseerd of er op nationaal niveau nog informatie bekend is die de lokale autoriteiten (nog) niet heeft bereikt. De betrokkenheid van AIVD en NCTb heeft naar het oordeel van alle partijen dan ook toegevoegde waarde en dient in voorkomende gevallen zo snel mogelijk te worden gerealiseerd. 3.3 Besluitvorming De Driehoek heeft de verschillende dilemma’s van de dreiging adequaat onder ogen gezien en gewogen. Uitgangspunt is hierbij steeds de veiligheid van personen geweest. Er is daarom voortdurend gezocht naar verdere bevestiging van de juistheid van de melding alsook naar mogelijke contra-indicaties. De afweging om te komen tot verdere bewijsvergaring, bijvoorbeeld middels technische middelen, of over te gaan tot aanhouding en doorzoekingen heeft mede daarom voortdurend gespeeld. Toen bleek dat nadere informatie ter bevestiging van de juistheid van de melding op korte termijn niet was te verwachten, en er ondanks observatie van de in de melding genoemde adressen ook geen directe controle op de mogelijke verdachten kon worden verkregen, is naar ons oordeel terecht besloten tot aanhouding van de verdachten en doorzoeking van de in de melding genoemde woningen over te gaan. De besluiten van de Driehoek die zijn genomen ten behoeve van de openbare orde en veiligheid, zoals de sluiting van Ikea en Arenaboulevard inclusief winkels, de sluiting van de bioscoop en het niet door laten gaan van een gepland concert in de Heineken Music Hall, kunnen gezien de aard van de dreiging, de weging van de waarschijnlijkheid ervan en het gekozen uitgangspunt (d.w.z. de veiligheid van personen) worden beoordeeld als noodzakelijk en proportioneel. De besluitvorming en het effectueren daarvan ten aanzien 14 van met name Ikea had, gezien de aanwezigheid van personeelsleden en bezoekers in de Ikea en de onderliggende parkeergarage voor 09:15 uur, eerder moeten plaatsvinden. 3.4 Communicatie De Driehoek heeft extern actief gecommuniceerd en daarbij de nodige achtergrondinformatie verstrekt over de criteria en onderzoeksgronden die bij de beoordeling van de melding een rol speelden. De keuze om direct en transparant te communiceren is gebaseerd op het in 2004 in Amsterdam vastgestelde beleid rond de aanpak van terrorisme 1 1 . Hierbij is nadrukkelijk gekozen voor een open, actieve en duidelijke communicatie bij terreurdreigingen. De communicatie heeft conform dit beleid plaatsgevonden. Dat geldt ook voor het in dergelijke gevallen noemen van de nationaliteit van betrokkenen. In de afweging over wat kon worden gecommuniceerd is bij de dreiging op 12 maart verder meegewogen dat de open communicatie de opsporing niet in de weg mocht staan. 3.5 Nazorg Dat ondanks alle inspanningen van partijen niet direct alle negatieve gevolgen van dergelijke aanhoudingen konden worden weggenomen, moge duidelijk zijn. Desalniettemin mag worden geconstateerd dat de lokale overheid onder de gegeven omstandigheden adequaat nazorg heeft verleend. 11 Uitgangspunten bij de aanpak van terorisme in Amsterdam, Directie Openbare Orde en Veiligheid, Operationeel Team Bestuursdienst, oktober 2004. 15 BIJLAGE 1: Afkortingen AA AC AIVD AOE ATB ATB B&B BC BCCB BM BRID bOM bVB BZK CBB CCB CdK CHIN (c)IAC CHOP CIE CPG DEO DGV DLHP DLVP DNR DOC/CCB DOOV DRR DSI DSRT EBB GBO GHOR HB HC HOvJ HOvJ LP ID IPOL KC KIK KL KLPD ME NCC NCTb NIK OM OOV OT PG PGMt PVO Amsterdam-Amstelland Algemeen Commandant Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid (Arrestatieteam) Arrestatieteam Alerteringssysteem Terrorismebestrijding Bewaken- en Beveiligen Beleidscentrum Bureau Conflict en Crisisbeheersing Burgemeester Bureau Regionale Inlichtingendienst Beleidsmedewerker Openbaar Ministerie Beleidsmedewerker Veiligheidsbureau regio Amsterdam Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Coördinator Bewaken en Beveiligen (NCTb) Conflict en Crisisbeheersing Commissaris der Koningin Chef Informatie (bij GBO) chef Informatie Actie Centrum Chef Opsporing (GBO) Criminele Inlichtingendienst College van Procureurs-generaal Dienst Executieve Ondersteuning Directoraat Generaal Veiligheid (BZK) Dienst Levende Have Politie Dienst Luchtvaartpolitie Dienst Nationale Recherche Dienst operationele Ondersteuning en Coördinatie Directeur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam Dienst Regionale Recherche Dienst Speciale Interventies Dienst Specialistische Recherc he Toepassingen Eenheid Bewaken en Beveiligen (NCTb) Grootschalig Bijzonder Optreden Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen Hoofdbureau Hoofdcommissaris van politie Hoofdofficier van Justitie Hoofdofficier van Justitie van het Landelijke Parket Inlichtingendienst Dienst Internationale Politie Informatie Korpschef van Politie Korps Informatie Knooppunt KLPD Korpsleiding Korps Landelijke Politie Diensten Mobiele Eenheid Nationaal Crisis Centrum Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding Nationaal Informatie Knooppunt Openbaar Ministerie openbare orde en veiligheid Observatieteam Parket-Generaal Programmamanager terreur binnen het regiokorps Protocol Verdachte Objecten 16 RCK RIC RIC/RSC RID RIK SGBO TEV UCK VRt WWI RechercheCommandokamer (politie Amsterdam-Amstelland) Regionaal Informatie Coördinator Regionaal Inzet Centrum / Regionaal Service Centrum (meldkamer) Regionale Inlichtingen Dienst Regionaal Informatie Knooppunt Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden Teamleider Explosieven Veiligheid Uniform Commandokamer (politie Amsterdam-Amstelland) Verscherpt Rijdend Toezicht Wonen, Wijken en Integratie 17 BIJLAGE 2: Praktische handreikingen Op basis van de bijdragen van betrokken partijen zijn de volgende praktische handreikingen geformuleerd: 1) Volledige documentatie: de besluitvorming door de driehoek rond de genomen openbare orde maatregelen is niet altijd duidelijk gedocumenteerd. Naast een chronologische verslaglegging (inclusief alle opdrachten, besluiten en uitvoeringsactiviteiten) van alle vergaderingen van de driehoek, dient van alle besluiten een aparte besluitenlijst te worden opgemaakt. Op deze manier wordt procesinformatie vastgelegd en wordt evaluatie en verantwoording achteraf mogelijk gemaakt 2) Overeenstemming standaardscenario ’s: tijdens de bespreking van de vastgestelde inzetscenario’s is gebleken dat de leden van het Beleidsteam DSI enige discussie hebben gevoerd over omschrijvingen in deze standaardscenario’s. Het verdient aanbeveling voor het Beleidsteam om op korte termijn te komen tot afgestemde standaardscenario’s. 3) Gebruik van internationale netwerken: daar waar snelle uitwisseling met buitenlandse opsporingsdiensten noodzakelijk is, zoals tijdens de dreiging bijvoorbeeld met België, wordt door de NCTb aanbevolen direct gebruik te maken van de expertise en de internationale netwerken die binnen de KLPD beschikbaar zijn. 18
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8ced5dcd-ca4e-4ca5-be48-25c0f8ce9bd1
Den Haag, 6 september 2011 Voortouwcommissie: Volgcommissie(s): vaste commissie voor Buitenlandse Zaken vaste commissie voor Financiën Activiteit: Datum: Tijd: Openbaar/besloten: Gesprek Onderwerp: Vice President Wereldbank Agendapunt: Gesprek met de heer Axel van Trotsenburg, Vice President Wereldbank over voortgang IDA 16 (zie bijlage). Zaak: Brief derden - The World Bank te Paris - 24 juni 2011 Voorstel The World Bank tot gesprek met vice-president, Van Trotsenburg, over IDA 16 - 2011Z14590 dinsdag 13 september 2011 16.30 - 17.30 uur besloten Leden die voornemens zijn aan dit gesprek deel te nemen wordt verzocht zich aan te melden via het tabblad 'deelnemers' van de activiteit in parlis, of door middel van een bericht via de mailbox van de commissie [email protected] Griffier: T.J.E. van Toor Activiteitnummer: 2011A03317 World Bank AXEL VAN TROTSENBURG Vice President Concessional Finance and Global Partnerships Axel van Trotsenburg assumed his functions as World Bank Vice-President for Concessional Finance and Global Partnerships on August 17, 2009. As Vice President for Concessional Finance and Global Partnerships, Mr. van Trotsenburg leads policy negotiations and replenishment processes for the International Development Association (IDA) and the Highly Indebted Poor Countries (HIPC) Initiative, and co-chairs the replenishment process for the Global Environment Facility (GEF). He has policy oversight of the World Bank's trust funds portfolio and oversees a wide range of global initiatives and innovative financing mechanisms with which the Bank is involved in various capacities, such as the Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis and Malaria, the International Finance Facility for Immunisation (IFFIm), and the pilot Advance Market Commitment (AMC) for pneumococcal vaccines. Prior to that, he was Country Director for Colombia and Mexico (July 2007-July 2009), where he was responsible for the Bank's programs in both countries, and from mid 2002 until mid 2007, he was Country Director for Argentina, Chile, Paraguay, and Uruguay, and based in Buenos Aires. He managed the delivery of a large lending program, involving 55 new projects for about US$7.5 billion, and of a large program of analytical services, involving about 70 studies on a wide-range of development topics. From 1996 until end of 2001, Mr. van Trotsenburg was Senior Manager of the Heavily Indebted Poor Countries (HIPC) Initiative, the largest and most comprehensive debt relief program for poor countries. In this capacity, he supervised the preparation of debt relief packages for 24 countries (yielding US$37 billion in debt relief). In other previous assignments at the Bank, he was also Senior Country Economist for Côte d’Ivoire and Country Economist for Guatemala. Mr. van Trotsenburg joined the Bank through the Young Professionals Program in 1988. Before joining the Bank, he worked at the OECD in Paris. He is both Dutch and Austrian. He holds Masters and Doctorate degrees in economics and a Masters degree in International Affairs. He is married and has two children.
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a78a1f51-17a8-454c-9daf-795081362bbd
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2012–2013 31 898 Wijziging van de Wet luchtvaart met betrekking tot de gevolgen van buitenlandse luchthavens voor de ruimtelijke ordening op Nederlands grondgebied (Beperkingengebied buitenlandse luchthaven) Nr. 11 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 november 2012 In het debat met uw Kamer van 4 oktober 2012 (Handelingen II 2012/13, nr. 9, item 4, blz. 4–12) over het wetsvoorstel Beperkingengebied buitenlandse luchthavens heeft mijn voorganger toegezegd dat het kabinet zou nagaan welke voornemens er bestaan met betrekking tot de net over de grens bij Roermond gelegen vliegbasis Brüggen. Omdat de vliegbasis op Duits grondgebied ligt, maar in Britse handen is, is zowel de Duitse als de Britse overheid benaderd. De vliegbasis Brüggen was oorspronkelijk in gebruik bij de Britse Royal Air Force. De Royal Air Force heeft de vliegbasis sinds 2001 niet meer als militair vliegveld voor (jacht-) vliegtuigen in gebruik. Het Britse leger gebruikt de vliegbasis momenteel om een zogenoemd Signal Regiment te herbergen met onder andere helikopters. De basis zal, als onderdeel van de Defense Reform, in 2016 sluiten; de betreffende gronden en opstallen zullen aan de Duitse autoriteiten worden overgedragen. De plannen van de Duitse autoriteiten met de gronden van de vliegbasis zijn momenteel nog weinig concreet; de opstallen zullen waarschijnlijk vanwege de vervallen staat worden afgebroken. Men overweegt om een groot deel van de gronden (circa 750 hectare) terug te geven aan de natuur en een beperkt deel (circa 150 hectare) een industriële bestemming te geven. Luchtvaart, militaire activiteiten en woningbouw lijken vooralsnog niet in beeld te zijn. Tot slot wijs ik u op het Verdrag van Espoo, het op 10 september 1997 in werking getreden VN ECE-verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband, en de in 2005 met de Duitse autoriteiten gemaakte bilaterale afspraken ter uitvoering van dit verdrag. Kern van dit verdrag is dat in het geval van mogelijke grensoverschrijdende milieuge- kst-31898-11 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2012 Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 898, nr. 11 1 volgen van een voorgenomen activiteit het publiek en de autoriteiten in het buurland op dezelfde wijze worden betrokken bij de m.e.r.-procedure als de autoriteiten en het publiek in het land waar de activiteit zal worden ondernomen. Aldus is geborgd dat bij eventuele grensoverschrijdende milieu-effecten van voorgenomen activiteiten op de gronden van wat nu de vliegbasis Brüggen is, de Duitse autoriteiten zijn gehouden om vroegtijdig met de Nederlandse autoriteiten in contact te treden. De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W. J. Mansveld Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 898, nr. 11 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/855f924e-f69a-4251-85b2-19cf77d91fcb
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2017–2018 21 501-32 Landbouw- en Visserijraad Nr. 1049 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Den Haag, 29 september 2017 Met deze brief informeer ik u over de agenda van de Landbouw- en Visserijraad die op 9 oktober aanstaande plaatsvindt in Luxemburg (CM 4184/17). Daarnaast informeer ik u over een wijziging van de verordening voor de vangstmogelijkheden in 2017 en over mijn voornemen om in te stemmen met een nieuw visserijprotocol tussen de EU en de Republiek Mauritius. Geagendeerde onderwerpen op de Raad Vangstmogelijkheden Oostzee 2018 Politiek akkoord De Raad zal naar verwachting een politiek akkoord bereiken over de maximaal toegestane vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches, TAC’s) voor 2018 in de Oostzee. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. De Europese Commissie heeft op basis van biologische adviezen van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (International Council for the Exploration of the Seas, ICES) voorstellen gedaan voor deze vangstmogelijkheden. De TAC’s zijn in overeenstemming met de doelen voor visserijsterfte in het Meerjarenplan voor de Oostzee, dat in juli 2016 in werking is getreden. De vangstmogelijkheden zijn hiermee op het niveau van de maximale duurzame opbrengst (Maximum Sustainable Yield, MSY). De Europese Commissie stelt op basis van de adviezen voor drie van de vier haringbestanden en voor het scholbestand een reductie van de vangstmogelijkheden voor. De TAC’s voor westelijke haring en haring in de Botnische Golf nemen in het voorstel respectievelijk met 54% en 50% af. Voor haring in de Golf van Riga wordt een reductie van 7 procent voorgesteld. Het voorstel voor schol omvat een verlaging van de TAC van 20%. kst-21501-32-1049 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 1 Voor haring in het centrale deel van de Oostzee is volgens de Europese Commissie en het wetenschappelijk advies een uitbreiding van de TAC van 25% mogelijk. Voor sprot en zalm in het centrale deel van de Oostzee is een uitbreiding van de vangstmogelijkheden van respectievelijk 1% en 11% voorgesteld. Voor westelijke kabeljauw omvat het voorstel een gelijkblijvende TAC. De TAC’s voor zalm in de Finse Golf en voor kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zijn in overeenstemming met de ICES-aanpak voor bestanden waarvoor weinig gegevens beschikbaar zijn. Voor deze bestanden betekent het voorstel een afname van de vangstmogelijkheden met respectievelijk 5% en 28%. De toestand van de Europese aal is al tijden zeer zorgelijk en de aanwas van jonge glasaal is zeer gering. Ook in recente jaren heeft het aalbestand geen verbeteringen laten zien. Als gevolg daarvan adviseert ICES, in lijn met de voorzorgsbenadering, alle effecten door menselijk toedoen (bijvoorbeeld recreatieve en commerciële visserij) zo sterk mogelijk te verminderen. De Europese Commissie heeft daarom voorgesteld in 2018 elke visserij op de Europese aal in de Oostzee te verbieden. De Nederlandse visserijsector heeft geen belangen in de Oostzee. Ik hecht er wel belang aan dat het beheer van visserijbestanden in alle Europese wateren op duurzame wijze wordt gerealiseerd. Ik ben tevreden dat de voorstellen gebaseerd zijn op wetenschappelijk advies, met het doel om de maximale duurzame opbrengst te bereiken, en vindt het positief dat voor alle bestanden een TAC is voorgesteld in lijn met het vorig jaar vastgestelde Meerjarenplan voor de Oostzee. De betrokken lidstaten zullen naar verwachting van mening zijn dat met name de voorgestelde verminderingen voor de haringbestanden en het oostelijk kabeljauwbestand te groot zijn. Zij zullen naar verwachting pleiten voor meer geleidelijke aanpassingen. Ook het verbod op aalvisserij zal leiden tot verzet bij de betrokken lidstaten. EU-Noorwegen consultaties 2018 Gedachtewisseling De Raad zal van gedachten wisselen over de aanstaande bilaterale onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen over de visserijovereenkomst voor 2018. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Jaarlijks wordt met Noorwegen onderhandeld over de TAC’s voor de gezamenlijk beheerde visbestanden in de Noordzee en het Skagerrak en over de ruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. De Europese Commissie streeft ernaar de onderhandelingen vóór de Raad in december af te ronden, zodat de resultaten kunnen worden opgenomen in de verordening met vangstmogelijkheden voor 2018. Ik hecht groot belang aan een goede relatie op visserijgebied met Noorwegen, omdat het gezamenlijke beheer een aantal voor Nederland belangrijke visbestanden betreft. Het beheer van de gedeelde bestanden moet in overeenstemming zijn met de doelstellingen en principes van het nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Ik ben daarom van mening dat de TAC’s moeten worden vastgesteld volgens de regels van de meerjarenbeheerplannen en de MSY. Voor de Nederlandse demersale visserij zijn vooral de afspraken die worden gemaakt voor de visserij op schol van belang. Ik zal tijdens de voorbereidingen van de EU-Noorwegen onderhandelingen bij de Europese Commissie pleiten voor een meer gelijkmatige aanpassing van de vangstmogelijkheden voor deze soort. Dit in tegenstelling tot de aanzienlijke reductie die ICES heeft geadviseerd. Ik zie mogelijkheden om Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 2 met kleinere stappen toch in 2020 de doelstelling van MSY te halen, want deze doelstelling staat voor mij centraal. Ik zal daarom inzetten op een kleinere reductie in 2018, met als consequentie verdere stappen in volgende jaren. Voor de pelagische visserij ligt het belang vooral bij de specifieke afspraken die gemaakt zullen worden over de uitruil (met Noorwegen) van de TAC voor blauwe wijting tegen Arctische kabeljauw. Ik zal met mijn inbreng in de Raad aandacht vragen voor de vaststelling van verantwoorde en duurzame vangstmogelijkheden en een evenwichtige uitruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. Voor zover de demersale visbestanden in 2018 onder de aanlandplicht zullen vallen, is het van belang dat er met Noorwegen afspraken worden gemaakt over de noodzakelijke ophoging van de TAC’s van deze visbestanden. Jaarlijkse ICCAT-bijeenkomst Gedachtewisseling De Raad zal van gedachten wisselen over de voorbereiding van de jaarvergadering van de Internationale Commissie voor de Instandhouding van Atlantische Tonijn (International Commission for the Conservation of Atlantic Tunas, ICCAT), die van 14 tot en met 22 november a.s. wordt gehouden in Marrakesh (Marokko). Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Tijdens de ICCAT-jaarvergadering worden onder meer nieuwe afspraken gemaakt over de toegestane vangstmogelijkheden en beheerplannen voor blauwvintonijn, tropische tonijn en andere verwante vissoorten, waaronder haaien in de Atlantische Oceaan (inclusief Noordzee en Middellandse Zee). Het wetenschappelijk comité van ICCAT zal van 2 tot en met 6 oktober bijeenkomen en advies uitbrengen over het beheer van een aantal ICCAT-bestanden. De biologische adviezen voor de verschillende ICCAT-doelsoorten worden in de loop van oktober gepubliceerd. De Europese Commissie zal naar verwachting op basis van deze adviezen haar standpunt in de tweede helft van oktober aan de Raad voorleggen. Dit jaar zal de ICCAT-vergadering gericht zijn op de oostelijke Atlantische blauwvintonijn, grootoogtonijn, Atlantische en Mediterrane zwaardvis, Mediterrane Albacore (witte tonijn) en de kortvinmakohaai. De bestaande instandhoudings- en herstelmaatregelen voor de oostelijke blauwvintonijn zijn geldig tot en met 2017. Ondanks de eerste tekenen van het herstel van het bestand zijn er signalen dat wetenschappers zullen aangeven dat het nog niet goed gaat met het bestand. De in 2017 uitgevoerde bestandsbeoordeling van de oostelijke blauwvintonijn wordt bovendien gekenmerkt door een hoge mate van onzekerheid (waardoor het moeilijk is om het volledige herstel van het bestand te bevestigen). Daarom neig ik er naar, vooruitlopend op het advies van het wetenschappelijk comité, ervoor te pleiten de vangsten maximaal op het huidige niveau te houden. Daarnaast zal ik de Europese Commissie vragen in te zetten op het stopzetten van de overbevissing van de tropische tonijn in de Atlantische Oceaan. Een ander belangrijk punt op de agenda van ICCAT is de bestandbeoordeling van de kortvinmakohaai. Ook dit jaar vind ik dat het streven van de Europese Commissie er verder op gericht moet zijn om in de ICCATvergadering goede afspraken te maken over de bescherming en het beheer van haaien. De overbevissing van de kortvinmakohaai in ICCATwateren moet wat Nederland betreft stoppen. Ik blijf de Nederlandse inzet op een goed beheer van alle haaiensoorten voortzetten. Ik zal er in de Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 3 Raad voor pleiten om het proces om ICCAT een mandaat te geven voor bindende beschermingsmaatregelen voor haaien snel af te ronden. Op basis van bovengenoemde prioriteiten en overwegingen zal ik het voorstel van de Europese Commissie over haar inzet bij de ICCATjaarvergadering beoordelen. Marktsituatie Informatie van de Europese Commissie en gedachtewisseling De Europese Commissie zal de Raad informeren over actuele ontwikkelingen op de landbouwmarkten (ST 12443/17). Naar verwachting zal de Europese Commissie vooral ingaan op de situatie op de zuivel- en de suikermarkten. De zuivelmarkt laat een sterke verbetering zien. Met name de boterprijzen liggen op een hoog niveau. Tegelijkertijd wordt echter mageremelkpoeder, dat bij boterproductie ontstaat, ter interventie aangeboden. Deze interventie sluit per 30 september a.s. Het Europese quotasysteem voor suiker loopt af op 30 september a.s. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en Visserijraad van 12 juni jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1028), neemt het areaal suikerbieten voor het productieseizoen 2017/2018, dat op 1 oktober begint, in de EU naar verwachting met ruim 17% toe tot 1,66 miljoen hectare. In Nederland neemt het areaal waarschijnlijk met 20% toe tot 84.500 hectare. Hierdoor zal de invoer van suiker afnemen en zal de Europese suikermarkt vrijwel zelfvoorzienend worden. Ik ben voorstander van liberalisering van de suikermarkt en verwelkom de afschaffing van het suikerquotum. Implementatie van de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling: gevolgen voor EU-landbouwbeleid Gedachtewisseling De Raad zal van gedachten wisselen over de relatie tussen de vernieuwing van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) en de implementatie van de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling en de daarin opgenomen duurzame ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development Goals, SDG’s). Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Het is duidelijk dat de land- en tuinbouw hun aandeel zullen moeten leveren in het bereiken van de SDG’s. In mijn brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet voor de modernisering en vereenvoudiging van het GLB, waaronder het ondersteunen van de bijdrage van de landbouw aan de SDG’s (o.a. door omvorming van de directe betalingen naar gerichte ondersteuning van maatschappelijke diensten). Diversen: Uitkomst van de high-level bijeenkomst over de opvolging van het fipronil-incident Informatie van de Europese Commissie Commissaris Andriukaitis zal de Raad informeren over de conclusies van de high level-bijeenkomst van 26 september jl. over vervolgstappen naar aanleiding van het fipronilincident. Er zal vervolgens kort ruimte zijn voor lidstaten om te reageren. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 4 Tijdens de informele Landbouwraad van 5 september jl. heeft de Europese Commissie uiteengezet welke activiteiten ze onderneemt om het fipronilincident te evalueren. Het is inmiddels gebleken dat het fipronilincident een Europese en internationale dimensie heeft en de Europese Commissie aan zet is om te coördineren tussen de lidstaten. De lidstaten hanteren weliswaar dezelfde norm, maar de aanpak en de communicatie daarover verschillen. Coördinatie van de aanpak vanuit de Europese Commissie kan behulpzaam zijn. Op de ministeriële bijeenkomst op 26 september heeft een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden over mogelijke verbeteringen in de aanpak van voedselveiligheidsincidenten. Nederland heeft met Duitsland, Frankrijk, België en Oostenrijk inbreng geleverd voor de ministeriële bijeenkomst. De aanwezige lidstaten hebben tijdens de bijeenkomst onderschreven dat verbeteringen in de afstemming en een meer geharmoniseerde aanpak van voedselveiligheidsincidenten nodig zijn. Er is afgesproken om verbeteringen aan te brengen in de afstemming over de risicobeoordelingen, het risicobeheer en de communicatie aan consumenten. Uw Kamer wordt over deze afspraken separaat geïnformeerd. Verder voert de Europese Commissie in de eerste helft van oktober 2017 vier onderzoeksmissies uit in België, Duitsland, Frankrijk en Nederland. Ik zal de presentatie van de Europese Commissie in de Raad aanhoren en conclusies ondersteunen, ervan uitgaand dat deze leiden tot verbetering van de informatievoorziening over voedselveiligheidsincidenten en van de procedures en afspraken over de Europese meldingssystemen voor voedselveiligheid. Ook zal ik conclusies steunen die gericht zijn op harmonisatie van de risicobeoordeling en -communicatie, monitoringsprogramma’s en zelfregulering. Diversen: Verklaring van de Visegradlanden, Letland en Litouwen over Toekomst GLB Informatie van de Hongaarse delegatie Hongarije zal, als voorzitter van de Visegrad-groep (Polen, Hongarije, Tsjechië en Slowakije) een toelichting geven op een gezamenlijk opgestelde verklaring van de vier lidstaten aangevuld met Letland en Litouwen over de toekomst van het GLB. Er is nog geen formeel achtergronddocument beschikbaar. De gezamenlijke verklaring kan getypeerd worden als een streven tot behoud van het huidige GLB, zowel qua budget als maatregelen en instrumenten. In de verklaring wijst deze groep landen, met uitzondering van Hongarije en Tsjechië, op de noodzaak de hectarepremies in de EU-lidstaten op gelijk niveau te brengen. Deze positie namen Hongarije en Tsjechië eveneens in bij het opstellen van een eerdere vergelijkbare gezamenlijke verklaring van de Visegrad-groep aangevuld door Bulgarije, Roemenië en Slovenië. Ik kan mij niet vinden in het streven van deze lidstaten naar een status quo van het bestaande GLB en evenmin in een inzet naar gelijktrekking van de hectarepremie in de EU. In de brief «Modernisering en vereenvoudiging van het GLB» van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) is dit met redenen omkleed toegelicht. Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 5 Diversen: Uitkomsten van de 41e conferentie van directeuren van betaalorganen Informatie van de Maltese delegatie Malta zal de uitkomsten toelichten van de 41e Conferentie van de directeuren van EU-betaalorganen, die van 17 tot en met 19 mei jl. plaatsvond op Gozo (Malta). Er is geen achtergronddocument beschikbaar. De conferentie was gericht op het gebruik van nieuwe technieken, zoals satellietbeelden, om te komen tot vereenvoudiging van de uitvoering van het GLB. Afgevaardigden van alle 28 EU-lidstaten, Turkije, Macedonië, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer namen deel aan de conferentie. Daarnaast waren er vertegenwoordigers van CEJA (de koepel van Europese jongeboerenorganisaties) en COPA-COGECA (de koepel van Europese boerenorganisaties) aanwezig. Ik verwelkom de aandacht voor de bijdrage die nieuwe technieken kunnen leveren aan vereenvoudiging van het GLB. De resultaten van de conferentie zullen verder worden uitgewerkt en vervolgens met de Europese Commissie en in het informele netwerk van lidstaten worden besproken. Diversen: Uitkomsten van de informele bijeenkomst van directeuren voor plattelandsontwikkeling Informatie van de Maltese delegatie Malta zal ook een terugkoppeling geven van de informele bijeenkomst van directeuren voor plattelandsontwikkeling, die van 22 tot 24 maart jl. plaatsvond op Malta. Er is geen achtergronddocument beschikbaar. De bijeenkomst had als thema jonge boeren. Er werd van gedachten gewisseld over hoe de lidstaten met het huidige plattelandsinstrumentarium hun beleid voor jonge landbouwers vormgeven en of het instrumentarium aanpassing behoeft in het GLB vanaf 2020. Ook CEJA was vertegenwoordigd tijdens de vergadering. Geconstateerd werd dat de huidige nationale plattelandsontwikkelingsprogramma’s met betrekking tot jonge landbouwers onderling verschillen, maar dat de huidige EU-regelgeving de nationale wensen niet in de weg lijkt te staan. Volgens CEJA gaat het erom dat de lidstaten er beter en meer gebruik van maken. Naar aanleiding daarvan meld ik u dat van 4 december tot en met 15 januari a.s. de derde openstelling van de Jonge Landbouwersregeling is voorzien. In nauw overleg met het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) is de lijst met investeringsmogelijkheden uitgebreid. Diversen: Financiering van de EU Minor Use Coordination Facility Informatie van de Duitse delegatie, gesteund door de Nederlandse delegatie De Duitse delegatie zal aandacht vragen voor de langetermijnfinanciering van de Europese Coördinatiefaciliteit voor kleine toepassingen (Minor Use Coordination Facility, MUCF). Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Nederland is een belangrijke leverancier van hoogwaardig plantaardig materiaal en kent een sterk gespecialiseerde, kwalitatief hoogwaardige productie met veel kleine teelten. Deze teelten worden op gebied van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gezien als zogenaamde «kleine toepassingen». Het duurzaam oplossen van gewasbeschermingsvraagstukken voor deze teelten is een speerpunt van het Nederlandse gewasbeschermingsbeleid. Nederland heeft hiervoor (beleids-)instrumenten, zoals Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 6 het Fonds Kleine Toepassingen en hulploketten bij de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast heeft Nederland in 2015 samen met Frankrijk en Duitsland de MUCF opgericht. Duitsland, Frankrijk en Nederland betalen hieraan sinds 2015 jaarlijks gezamenlijk 350.000 euro, evenals de Europese Commissie. Het is de bedoeling dat de financiering per mei 2018 wordt omgezet in een langetermijnfinanciering door alle EU-lidstaten. Daarvoor is door de MUCF een voorstel uitgewerkt en gedeeld met de lidstaten via de vertegenwoordigers van het Standing Committee on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF). Ik zal in de Raad het Duitse pleidooi om steun van alle EU-lidstaten voor de langetermijnfinanciering van de MUCF onderschrijven. Diversen: Antisubsidie- en antidumpingprocedure geopend door de autoriteiten van de Verenigde Staten tegen de import van zwarte tafelolijven uit Spanje Informatie van de Spaanse delegatie Spanje zal de Raad informeren over antisubsidie- en antidumpingmaatregelen die de Verenigde Staten overweegt tegen de import van zwarte olijven uit Spanje. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Het komt vaker voor dat derde landen (marktverstorende) antisubsidie- en antidumpingmaatregelen nemen jegens Europese landbouwproducten. Ik zal dit agendapunt daarom met belangstelling volgen. Verordening tot wijziging van de verordening vangstmogelijkheden 2017 De Raad heeft op 25 juli jl. een akkoord bereikt over de aanpassing van de verordening voor de vangstmogelijkheden in 2017 (VERORDENING (EU) 2017/1398 VAN DE RAAD van 25 juli 2017 tot wijziging van Verordening (EU) 2017/127 wat bepaalde vangstmogelijkheden betreft). Het betreft een aanpassing van artikel 9 inzake maatregelen ter bescherming van de zeebaars. De afwijking waarbij vangsten van zeebaars met bepaalde categorieën vistuig werden toegestaan, is gekoppeld aan de historische gegevens van vangsten met dat vistuig. Met de aanpassing blijft de afwijking bestaan wanneer vaartuigen worden vervangen, zonder dat het aantal vaartuigen en de totale visserijcapaciteit toenemen. Eveneens zijn met de aanpassing de vangstmogelijkheden van zandspiering, Noordse garnaal en sprot aangepast naar aanleiding van de meest recente wetenschappelijke adviezen van ICES voor deze bestanden. Ook is met de aanpassing gevolg gegeven aan de uitkomsten van de jaarvergadering van 2016 van ICCAT. EU-visserijprotocol met de Republiek Mauritius De Europese Commissie heeft, in het kader van de bestaande visserijpartnerschapovereenkomst tussen de EU en de Republiek Mauritius, overeenstemming bereikt over een nieuw visserijprotocol met de regering van Mauritius. Het gaat om een vierjarig strategisch belangrijk tonijnakkoord. De EU-vloot heeft dit visserijpartnerschap en bijbehorend protocol met Mauritius nodig om de tropische tonijn voor de kust van oost-Afrika te kunnen bevissen. Het voorgaande protocol is op 27 januari jl. verstreken. Uw Kamer is per brief van 22 maart 2016 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 900) geïnformeerd over het onderhandelingsmandaat voor dit protocol, waarmee Nederland heeft ingestemd. Nederland vist niet in de wateren van Mauritius. Het door de EU onderhandelde protocol biedt de vaartuigen van de Unie, op basis van het best beschikbare wetenschappelijk advies en met inachtneming van de aanbevelingen van de Commissie voor de Tonijnvisserij in de Indische Ocean (Indian Ocean Tuna Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 7 Commission, IOTC), vangstmogelijkheden in de wateren van Mauritius. Daarnaast is het protocol in overeenstemming met de eisen van de externe dimensie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Ik ben van mening dat het protocol past binnen de voorwaarden van duurzame visserij en tot stand is gekomen binnen het goedgekeurde onderhandelingsmandaat. Ik ben daarom voornemens in te stemmen met dit protocol. De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b1e25c3d-aa62-4998-9134-ae02b7d31456
Rots in de branding, veilig terrein voor ouders voor informatie en advies; jeugdverpleegkundige Positon paper van Emmy Visser, jeugdverpleegkundige, voor de hoorzitting Tweede Kamer over de Jeugdwet 23 april 2018 Hartelijk dank voor de uitnodiging van de hoorzitting over de jeugdwet. Ik waardeer het bijzonder dat ik als jeugdverpleegkundige aanwezig mag zijn. De Jeugdwet is relevant voor de jeugdverpleegkundigen. Hoewel jeugdgezondheidszorg al jaren (vanuit de wet Publieke Gezondheid) bij de gemeente zit, zijn bij de transitie in 2015 een aantal onderdelen van mijn jeugdverpleegkundig werk overgebracht naar het preventieve deel van de jeugdwet. Voorbeelden hiervan zijn, de groepsactiviteiten, oudercursussen, groepsvoorlichtingen, peergroups en de programma’s VoorZorg en Stevig Ouderschap. Veranderingen in mijn werk sinds de invoering van de jeugdwet Naar mijn mening geeft het samenbrengen van alle versnipperde onderdelen van de zorg voor de jeugd (die onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt) veel voordelen. De samenwerkingen met nieuwe ketenpartners in de wijkteams zijn positief, echter nog niet alles werkt overal zoals het zou moeten. Een voorbeeld hiervan zijn de wijkteams die zich niet altijd realiseren dat alle kinderen in beeld zijn bij de jeugdgezondheidzorg. Dit gebeurt door middel van bezoeken in de wijk, thuis, op het consultatiebureau of op de scholen. Een ander nadeel is dat jeugdverpleegkundigen wel eens vergeten worden bij de casussen waarbij zij al te maken hebben met het desbetreffende gezin en hierdoor gerichter advies kunnen geven aan de wijkteams. De realisatie dat er een actievere houding richting de wijkteams en ketenpartners moet komen is cruciaal voor het gemeentelijke jeugddomein. Een andere verandering sinds de jeugdwet is dat elke gemeente een eigen werkwijze heeft. Elke gemeente stelt nu zijn eigen prioriteiten, wat kan leiden tot enorme bezuinigingen op preventie. Sommige gemeenten bezuinigen ook op de jeugdgezondheidzorg, terwijl er geen landelijk bezuinigingsopdracht is. Jeugdverpleegkundigen kunnen kinderen en hun ouders daardoor relatief weinig hulp bieden. Daarnaast geven bezuinigingen veel onrust op de werkvloer en heerst onveiligheid wat betreft de baangaranties. Hierdoor komt de aandacht richting ouder en kind in het geding. Ook valt Veilig Thuis sinds de jeugdwet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit zou het werk in zijn algemeen makkelijker moeten maken, echter in de praktijk blijkt anders. Jeugdverpleegkundigen worden niet structureel betrokken bij de casussen van Veilig Thuis terwijl kennis van de jeugdverpleegkundigen cruciaal is. De terugkoppeling van een casus is een gemis om kinderen en hun ouders terug te helpen in het gewone leven. Beeld van de evaluatie: jeugdwet De hoofdconclusie dat de transformatie in veel gemeente nog onvoldoende vorm heeft gekregen is algemeen bekend bij iedereen die in de jeugdsector werkt. Jeugdverpleegkundigen vinden het dan ook jammer dat de professionals niet gehoord zijn in de evaluatie van de jeugdwet. Alleen de gemeentes, ouders en jongeren zijn naar hun mening gevraagd over de transitie van het jeugdbeleid. De jeugdgezondheidszorg is hier niet in meegenomen hoewel dit een toevoeging zou zijn in de evaluatie. De jeugdgezondheidszorg heeft direct te maken met de transitie van de jeugdwet en als uitvoerders van die wet ondervinden jeugdverpleegkundigen de gevolgen daarvan. Mijn beroepsvereniging V&VN heeft de handen ineen geslagen met alle beroepsgroepen uit het gemeentelijke jeugddomein en samen een eigen evaluatie van de jeugdwet gemaakt. Ongetwijfeld hebt u deze evaluatie reeds ontvangen. Transformatie verder brengen, preventie uit de knel Tot nu toe is er geen noemenswaardige verschuiving waargenomen naar lichtere zorg (staat in Skipr van 13 maart jongstleden). Zware zorg blijft stabiel staan op 11%. Er zal eerst geïnvesteerd moeten worden in preventie en in lichte zorg. Zware problemen kunnen alleen effectief voorkomen worden met een nieuw gemeentelijke preventief beleid. Helaas gebeurt dit te weinig. De jeugdgezondheidszorg heeft als enige sector in de gezondheidszorg alle kinderen van 0-18 jaar in Nederland in beeld en biedt hen op verschillende momenten in hun groei preventie zorg. Zij bevordert daarmee de gezonde en veilige ontwikkeling van (kwetsbare) kinderen. Bovendien is goede preventieve zorg voor onze jeugd een verplichting vanuit het Internationaal Verdrag voor de rechten van het Kind. In het nieuwe jeugdstelsel staan preventie, normaliseren en voorkomen van specialistische, dure zorg centraal. Een jeugdverpleegkundige kan bij uitstek de voorkant van het jeugdstelsel versterken doordat wij de ontwikkeling van kinderen monitoren en snel, effectief ondersteuning in kunnen zetten en daarbij en verbindende rol spelen naar (voor)scholen, huisartsen, wijkteams, fysiotherapeuten, diëtisten enzovoort. Normaliseren is wat wij voortdurend doen; jeugdverpleegkundigen zijn de specialisten van het gezonde kind. Echter preventie moet wel onderhouden worden. Wat kan ik (wat kunnen jeugdverpleegkundigen) bijdragen Voor ouders en jongeren zijn jeugdverpleegkundigen een rots in de branding en een veilig terrein voor informatie en advies. We bieden preventieve hulp met relatief eenvoudige en goedkope programma’s. Een aantal voorbeelden hiervan zijn:        met huisbezoeken van VoorZorg geven jeugdverpleegkundigen tienermoeders die er alleen voor staan extra steun met huisbezoeken van Stevig Ouderschap krijgen ouders een extra steuntje in de rug met peergroups komen ouders bij elkaar die in dezelfde omstandigheden (MIM (Moeders Informeren Moeders) of steungezinnen) verkeren stimuleren van rookvrij opvoeden JOGG (Jongeren Op Gezond Gewicht) aanpak bij overgewicht preventieve aanpak kindermishandeling helpen bij de hechting tussen ouders en kinderen Dit zijn allemaal thema’s waar de expertise van de jeugdverpleegkundige ligt. Nieuwe programma als Centering Pregnancy kunnen jeugdverpleegkundigen zondermeer oppakken vanwege de jarenlange ervaring met de (helaas wegbezuinigde) aanstaande oudercursussen. Ook kunnen jeugdverpleegkundigen zonder moeite aan de slag met Centering Parenting, als een nieuwe vorm van groepsbureaus. Als sector hebben we een JGZ preventieagenda opgesteld: door stevig in te zetten op vier preventiepijlers (ouderschap, hechting, weerbaarheid en gezondheid) en onze krachten te bundelen met andere JGZ-organisaties en bondgenoten zoals onderwijs, jeugdhulp en huisartsen, wil de JGZ hardnekkige maatschappelijke problemen als schoolverzuim, kindermishandeling en armoede te lijf gaan. Onze preventieagenda sluit goed aan bij de doelen die staatssecretaris Paul Blokhuis stelt met een Nationaal Preventieakkoord. Zijn keuze is gevallen op het gezamenlijk aanpakken van de volgende onderwerpen: roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik (preventiepijler gezondheid). Minister Hugo de Jonge zet in op het programma Kansrijke Start: ook daar sluit de JGZ preventieagenda goed bij aan (preventiepijlers ouderschap en hechting) Rol minister en Tweede Kamer. Tot slot vraagt u mij wat ik verwacht van de minister en van de Tweede Kamer. De twee meest relevante punten zijn: blijvend investeren in preventie én de bescherming van kwetsbare jeugd verbeteren. De rol waarbij de Tweede Kamer kan helpen is het preventieve deel van de jeugdwet meer onder de aandacht te brengen. Van minister Hugo de Jonge van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien wij graag dat de huisbezoekprogramma’s voor kwetsbare moeders, Stevig Ouderschap en VoorZorg worden opgenomen in programma Kansrijke Start (eerste 1000 dagen van een kind). Dé preventieve mogelijkheden van de jeugdgezondheidszorg inzetten als fundament van het lokale jeugdbeleid. Graag zouden we dit terug zien in het Nationaal Preventieakkoord van staatsecretaris Paul Blokhuis van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport. Deze programma’s zijn laagdrempelig en hebben positieve wetenschappelijk resultaten behaald. Een voorbeeld hiervan is het terugdringen van huiselijk geweld: ouders gaan op een positievere manier met hun kinderen om en worden zelf ook minder vaak slachtoffer van huiselijk geweld. Een gezonde en veilige ontwikkeling van kinderen; dat willen we toch allemaal! Emmy Visser V&VN Ambassadeur jeugdverpleegkundige
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e6b0104b-7912-4c83-94d7-f267f0dbb6ac
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2016–2017 34 623 Verlenging en wijziging van de Tijdelijke wet ambulancezorg Nr. 13 AMENDEMENT VAN HET LID KEIJZER Ontvangen 23 mei 2017 De ondergetekende stelt het volgende amendement voor: I In artikel I, onderdeel A, komt, onder verlettering in het eerste onderdeel van onderdeel c tot onderdeel c1, de aanhef van onderdeel 1 te luiden: 1. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende: II In artikel I, onderdeel A, onder 1, wordt in de begripsomschrijving van ambulancezorgprofessional voor «zorgprofessional» ingevoegd: ambulanceverpleegkundige als bedoeld in onderdeel c of een. III In artikel I, onderdeel B, wordt in de aanhef «wordt een artikel» vervangen door «worden twee artikelen» en wordt na artikel 10a een artikel toegevoegd, luidende: Artikel 10b Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inzet van de ambulancezorgprofessional en de ambulanceverpleegkundige. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt voor verschillende categorieën ambulancezorg. Toelichting De huidige ambulancezorg wordt geleverd door hoog opgeleide en ervaren ambulanceverpleegkundigen. In de huidige situatie is een ambulanceverpleegkundige iemand die na de verpleegkundige opleiding minimaal 1 specialistische vervolgopleiding heeft gedaan aangevuld met jarenlange ervaring op de verschillende (specialistische) verpleegafde- kst-34623-13 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2017 Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 623, nr. 13 1 lingen binnen een ziekenhuis. Dit amendement behoudt deze functiebenaming met bijbehorende opleidingseisen in de wet. De mogelijkheid om ook te gaan werken met andere ambulancezorgprofessionals wordt behouden waarbij in nadere regelgeving regels gesteld worden over de inzet van de verschillende ambulancezorgprofessionals (waaronder dus ook de ambulanceverpleegkundige). Hierbij kan onderscheid gemaakt worden voor verschillende categorieën ambulancezorg. Keijzer Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 623, nr. 13 2
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/21fc9296-5a62-4ec1-a43e-1a82c6230542
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 2019–2020 35 538 Tijdelijke bepalingen in verband met de inzet van een notificatieapplicatie bij de bestrijding van de epidemie van covid-19 en waarborgen ter voorkoming van misbruik daarvan (Tijdelijke wet notificatieapplicatie covid-19) Nr. 8 AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DER GRAAF EN VERHOEVEN Ontvangen 1 september 2020 De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor: Artikel II wordt als volgt gewijzigd: 1. In het eerste lid wordt «zes maanden» vervangen door «drie maanden». 2. In het derde lid wordt «twee maanden» vervangen door «drie maanden». Toelichting In het kader van de bestrijding van covid-19 worden veel maatregelen genomen die in meer of mindere mate ingrijpen in onze samenleving. Indieners achten het van belang dat dergelijke maatregelen, en de wetgeving die daaraan ten grondslag ligt, op gezette momenten opnieuw aan de Kamer wordt voorgelegd. Gezien het onvoorspelbare verloop van de epidemie en onvoorzienbaarheid van de gevolgen van een dergelijke applicatie voor de samenleving en voor de capaciteit van de GGD, vinden indieners een duur van drie maanden meer passend. Indieners staan ook bij andere tijdelijke wetgeving in het kader van de bestrijding van het covid-19 eenzelfde tijdsduur voor. Van der Graaf Verhoeven kst-35538-8 ISSN 0921 - 7371 ’s-Gravenhage 2020 Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 538, nr. 8
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a31342e0-3e40-4c12-9c1c-8b2be16da62f
"Digitalisering\r\nvan de veehouderij\r\n\r\n\fRDA.2019.130\r\n\r\nDigitalisering van de veehouderij(...TRUNCATED)
Tweede Kamer
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f6d0436c-326f-405e-8c2a-ea1e2f546907
"Tweede Kamer der Staten-Generaal\r\n\r\nVergaderjaar 2022–2023\r\n\r\n2\r\n\r\nAanhangsel van de (...TRUNCATED)
Tweede Kamer
End of preview. Expand in Data Studio
README.md exists but content is empty.
Downloads last month
495

Collection including vGassen/Dutch-Tweede-Kamer-House-of-Representatives