Collection of Dutch Public Domain Legal Datasets
Collection
A collection of Dutch Public Domain legal datasets
•
13 items
•
Updated
URL
stringlengths 99
99
| content
stringlengths 7
2.85M
| Source
stringclasses 1
value |
---|---|---|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/92859ed7-35c2-4ae5-9825-3362fab68f31
|
2
Tweede Kamer der Staten-Generaal
Vergaderjaar 2022–2023
35 334
Problematiek rondom stikstof en PFAS
Nr. 254
BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN
VOEDSELKWALITEIT
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 17 mei 2023
Met deze brief informeer ik de Kamer dat het Centraal Bureau voor de
Statistiek (hierna: CBS) op 17 mei 2023 de eerste kwartaalrapportage 2023
over de fosfaat- en stikstofexcretie door de Nederlandse veestapel1 heeft
gepubliceerd.
Ook dit jaar stelt het CBS op mijn verzoek na afloop van ieder kwartaal
een berekening samen van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van
de Nederlandse veestapel. De eerste kwartaalrapportage 2023 geeft een
momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie over geheel
2023 op basis van de op 1 april 2023 beschikbaar gekomen nieuwe en
actuele gegevens over de omvang van de rundveestapel, de melkproductie per koe en de beschikbaarheid en samenstelling van krachtvoer en
ruwvoer. De voor 2023 verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de
Nederlandse veestapel is weergegeven in tabel 1.
Tabel 1: Momentopname van de verwachte fosfaat- en stikstofexcretie van de
Nederlandse veestapel over 2023 (in miljoen kg)
Fosfaat
1
Nationaal
Melkvee
Varkens
Pluimvee
1
kst-35334-254
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2023
Plafond
150,7
(84,9)
(39,7)
(27,4)
Stikstof
e
1 kw 2023
146,3
72,5
33,9
22,8
Plafond2
489,4
(281,8)
(99,1)
(60,3)
1e kw 2023
477,2
278,7
87,4
53,6
https://www.cbs.nl/nl-nl/longread/aanvullende-statistische-diensten/2023/monitor-fosfaat-enstikstofexcretie-in-dierlijke-mest-eerste-kwartaal-2023.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 334, nr. 254
1
Fosfaat
Overig3
(20,9)
Stikstof
17,1
(63,2)
57,5
1
Betreft het nu op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en, tussen
haakjes, de in de Msw vermelde sectorale plafonds.
Betreft het nu op grond van de derogatiebeschikking geldende nationale plafond en, tussen
haakjes, de in de Msw vermelde sectorale plafonds.
3
Voor «overig» is in de Msw geen sectoraal plafond vermeld. Het hier vermelde plafond is
afgeleid van het nationale plafond en de plafonds voor melkvee, varkens en pluimvee.
2
N.B. Door afrondingen kan de som van de cijfers afwijken van het totaal.
Uit tabel 1 blijkt dat het CBS verwacht dat in 2023 de fosfaatexcretie van
de Nederlandse veestapel onder het op dit moment geldende nationale
plafond uitkomt (- 3,1%). Ondanks de hogere stikstofexcretie door
melkvee (+ 1,6% ten opzichte van de vierde kwartaalrapportage 20222)
verwacht het CBS dat in 2023 de totale stikstofexcretie nog altijd onder het
nationale plafond uitkomt (- 2,5%). De belangrijkste oorzaak van de
toename van de stikstofexcretie door melkvee is het hogere stikstofgehalte in de graskuilen van 2022 ten opzichte van de graskuilen uit 2021.
Deze graskuilen uit 2022 worden voor het grootste deel in 2023
vervoederd. Daarnaast is de melkproductie per koe iets toegenomen,
waardoor ook de voederbehoefte toeneemt.
Het nationaal plafond vermeld in tabel 1 betreft het plafond zoals dat nu
geldt vanwege de derogatiebeschikking 2022–20253 (hierna: derogatiebeschikking). In de derogatiebeschikking zijn geen voorwaarden opgenomen
over aanpassing van de hoogte van de sectorale plafonds. Daarom zijn in
tabel 1 de in de Meststoffenwet (hierna: Msw) opgenomen sectorale
plafonds vermeld tussen haakjes. De som van de afzonderlijke in de Msw
vermelde sectorale plafonds overstijgt het op dit moment op basis van de
derogatiebeschikking geldende nationale mestproductieplafond, maar de
verwachte totale productie ligt zoals aangeven onder het nationale
mestproductieplafond.
Met de melkveesector is in het kader van de stikstofproblematiek
afgesproken om op sectorniveau te streven het ruweiwitgehalte in het
melkveevoerrantsoen te verlagen en deze in 2025 niet hoger te laten zijn
dan 160 gr RE/kg droge stof4. Om de voortgang hierop te monitoren is
met ingang van de tweede kwartaalrapportage 2022 de monitor van het
CBS uitgebreid met een prognose van het ruweiwitgehalte in het
melkveevoerrantsoen. Voor de eerste kwartaalrapportage 2023 zijn echter
onvoldoende gegevens beschikbaar over de samenstelling van krachtvoer
en ruwvoer om een indicatie te kunnen geven van het verwachte
ruweiwitgehalte in het melkveevoerrantsoen 2023. Dit zal bij de tweede
kwartaalrapportage 2023 naar verwachting wel het geval zijn.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
P. Adema
2
Kamerstuk 35 334, nr. 227.
Kamerstuk 33 037, nr. 480.
4
Kamerstuk 35 334, nr. 159.
3
Tweede Kamer, vergaderjaar 2022–2023, 35 334, nr. 254
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f914801f-cb51-4798-bbea-64c3e4ca2643
|
EVALUATIE TERRORISMEDREIGING TE AMSTERDAM
OP EN ROND
12 MAART 2009
versie 1.0
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
Directie Regie
Den Haag, 21 september 2009
Den Haag, 21 september 2009
Voor vragen of opmerkingen naar aanleiding van deze evaluatie kunt u schriftelijk,
telefonisch contact opnemen met de auteurs via:
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
Directie Regie
Postbus 16950
2500 BZ Den Haag
Telefoon: 070-3150425/328
2
INHOUDSOPGAVE
1. Algemeen.............................................................................................4
1.1 Inleiding ........................................................................................4
1.2 Doel en focus van de evaluatie ............................................................4
2. Feiten en bevindingen ..........................................................................5
2.1 Melding ...........................................................................................5
2.2 Onderzoek en weging melding door politie .............................................5
2.3 Opschaling .......................................................................................6
2.4 Lokale aansturing, nationale afstemming...............................................7
2.5 Opsporingsprotocol............................................................................8
2.6 Besluitvorming Driehoek ....................................................................9
2.6.1 Opsporingsonderzoek ................................................................9
2.6.2 Maatregelen Openbare Veiligheid ............................................... 10
2.7 Inzet Dienst Special Interventies ....................................................... 10
2.8 Informatie-uitwisseling..................................................................... 11
2.9 Communicatie ................................................................................ 12
2.10 Nazorg ......................................................................................... 12
3. Conclusie ........................................................................................... 13
3.1 Informatievoorziening...................................................................... 13
3.2 Samenwerking................................................................................ 14
3.3 Besluitvorming ............................................................................... 14
3.4 Communicatie ................................................................................ 15
3.5 Nazorg .......................................................................................... 15
Bijlage 1: Afkortingen ............................................................................... .16
Bijlage 2: Praktische handreikingen .............................................................. 18
3
1
Algemeen
1 .1 Inleiding
Op woensdag 11 maart 2009 om 23.39 uur ontvangt de regiopolitie AmsterdamAmstelland een melding over een mogelijke aanslag op winkels in Amsterdam op
donderdag 12 maart 2009. In de uren daarop komen bestuurlijke en operationele
diensten op zowel regionaal als nationaal niveau in actie. Op donderdagochtend besluit
de lokale Driehoek tot een groot aantal operationele maatregelen en tot sluiting van een
aantal winkels in Amsterdam Zuid-Oost, hetgeen de nodige aandacht van de media
genereert. Die middag worden 7 verdachten aangehouden. Na een kort onderzoek
worden deze verdachten op vrijdag 13 maart 2009 heengezonden en worden de
getroffen maatregelen afgebouwd.
Over de momenten waarop de betrokken diensten en autoriteiten bij het incident zijn
betrokken heeft de minister van Justitie de Tweede Kamer op 24 maart 2009 per brief
geïnformeerd. 1 In deze brief is aan de Tweede Kamer toegezegd dat de gang van zaken
naar aanleiding van de desbetreffende melding zal worden onderzocht. Tevens is tijdens
het Algemeen Overleg Terrorismebestrijding van 2 april 2009 door de minister van
Justitie mede namens de minister van Binnenlandse Zaken toegezegd dat in de evaluatie
ook zal worden ingegaan op de aspecten communicatie, nazorg en de rol van de lokale
driehoek. Het onderhavige evaluatierapport, dat in opdracht van de ministers van
Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie in nauwe samenwerking met
alle betrokken partijen door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding (NCTb) is
uitgevoerd, strekt ter voldoening aan deze toezegging.
De driehoek in Amsterdam zal het eigen optreden bij dit incident eveneens evalueren.
Deze evaluatie zal naar verwachting in het najaar van 2009 aan de gemeenteraad van
Amsterdam worden aangeboden.
1.2
Doel en focus van de evaluatie
Centraal in dit onderzoek staat de vraag hoe de informatievoorziening, samenwerking,
besluitvorming en communicatie tijdens en in de afhandeling van deze terrorismedreiging
op en rond 12 maart 2009 is verlopen en welke lessen kunnen hieruit worden geleerd.
De evaluatie richt zich daarom op de bestuurlijke en operationele informatie-uitwisseling
en de daarop gebaseerde besluitvorming naar aanleiding van de binnengekomen melding
en heeft betrekking op de periode van woensdag 11 maart 2009 te 23:39 uur tot vrijdag
13 maart 2009 in de ochtend, het moment waarop is besloten om de genomen
maatregelen af te schalen. De uitvoering van de operationele maatregelen zelf, alsmede
het ingezette opsporingsonderzoek zijn in deze evaluatie dan ook niet aan de orde.
De volgende onderwerpen en vragen zijn in de evaluatie in beschouwing genomen:
-
de alarmering na binnenkomst van de melding;
weging van de dreiging en risico-inschatting;
geldende procedures en protocollen;
communicatie, samenwerking en informatievoorziening tussen de bij de aanpak
van de dreiging betrokken instanties;
internationale samenwerking (politie/justitie/inlichtingendiensten);
alertering / opschaling / inzet bijzondere diensten;
1 Brief van 24 maart 2009 aan de Voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van
de Tweede Kamer der Staten-Generaal.
4
-
afwegingen en rolverdeling tussen lokaal en nationaal niveau;
afwegingen bij de opsporing;
besluitvorming in de Driehoek;
externe communicatie lokaal en nationaal;
wel of geen aanleiding tot aanpassing van procedures of calamiteitenplannen;
nazorg.
De volgende partijen zijn bij de evaluatie betrokken:
- Gemeente Amsterdam
- Openbaar Ministerie Amsterdam (OM)
- Regiopolitie Amsterdam-Amstelland (AA)
- Korps Landelijke Politiediensten (KLPD)
o Dienst Nationale Recherche (DNR)
o Dienst Speciale Interventies (DSI)
o Dienst Levende Have Politie (DLHP)
o Dienst Internationale Politie Informatie (IPOL)
o Dienst Specialistische Recherche Toepassingen (DSRT)
o Dienst operationele Ondersteuning en Coördinatie (DOC/CCB)
- Openbaar Ministerie, Parket Generaal (OMPG)
- Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD)
- Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK)
- Nationaal Crisis Centrum (NCC)
- Nationaal Coördinator Terrorisme Bestrijding (NCTb).
2
Feiten en bevindingen
2.1
Melding
Het callcenter van het KLPD ontvangt op woensdagavond 11 maart 2009 via 0900-8844
een melding en verbindt deze direct door naar het callcenter van de regiopolitie
Amsterdam-Amstelland. Op woensdag 11 maart om 23.39 uur ontvangt het regionaal
servicecentrum van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland de telefonische melding van
een vrouw die gebrekkig Nederlands spreekt . Zij meldt dat op donderdag 12 maart 2009
door drie mannen een aanslag met explosieven zal worden gepleegd op twee winkels in
Amsterdam, de Ikea en de Mediamarkt.
De melding is in eerste instantie (4 minuten en 29 seconden) door een telefoniste van
het regionaal servicecentrum behandeld, die vervolgens meldster heeft doorverbonden
met de chef van dienst van de meldkamer van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland.
Het daarop volgende gesprek heeft circa 15 minuten geduurd. Voor het aannemen van
een melding die terrorisme-gerelateerd is, is een landelijk Protocol ‘melding terrreur
gerelateerd’ beschikbaar voor de medewerk(st)ers van 112 en 0900-8844 meldkamers.
Het aannemen en verwerken van deze melding is conform dit protocol verlopen.
2.2
Onderzoek en weging melding door politie
Direct na ontvangst van de melding is een aantal acties ondernomen. De melding is
gewogen en onderzocht conform het Protocol Verdachte Objecten, dat sinds 1 oktober
2006 landelijk van kracht is. Op basis van dit protocol is de melding in eerste instantie
voorgelegd aan de Teamleider Explosieven Verkenning (TEV). De TEV kreeg de opdracht
om als deskundige de melding in zijn geheel uit te luisteren. Bij de beoordeling van de
melding maakte de TEV gebruik van diverse andere functionarissen, waaronder het
Bureau Regionale Inlichtingendienst (BRID) en het Regionaal Informatie Knooppunt
(RIK). Analisten en een documentalist van het RIK zijn, na in kennis te zijn gesteld
conform het protocol, direct een analyse gaan maken.
5
Het BRID heeft vervolgens om 02:00 uur de AIVD geïnformeerd en gevraagd of de dienst
over nadere informatie beschikte. De AIVD kwam om 02:15 uur met (politie)informatie
uit 2004. Op basis van de weging van de melding door de AIVD, het BRID en door het
onderzoek van de TEV werd de melding om 02:20 uur door de regiopolitie AmsterdamAmstelland als zodanig serieus beoordeeld dat besloten is om verder te rechercheren. Die
beoordeling was op de volgende elementen gegrond:
- de melding was op onderdelen zeer concreet (concrete aanslaglocaties in
Amsterdam, concrete adressen en familienamen van de locaties waar de daders
voor de aanslag zouden verblijven) en vond op die onderdelen bevestiging bij
controle van de namen in de Gemeente Basisadministratie of in politiebestanden
- de melding verwees expliciet naar explosieven, met duiding van de hoeveelheid
- vermeld werd dat betrokkene afscheid had genomen van zijn vriendin
- geverifieerd kon worden dat er tussen de genoemde personen een familierelatie
bestond met een persoon die de dader was van de aanslagen in Madrid in 2004 en
die zich bij zijn aanhouding door Spaanse politie zelf had opgeblazen;
- de melding werd gedaan op 11 maart 2009, exact 5 jaar na de datum van de
aanslagen in Madrid
2.3
Opschaling
Na de eerste weging van de melding en de beslissing om verder te rechercheren is om
03:00 uur besloten tot opsc haling binnen de politieregio Amsterdam-Amstelland door
middel van een Grootschalig Bijzonder Optreden (GBO). Deze structuur had tot doel om
zoveel mogelijk informatie uit de melding nader te verifiëren, aanvullende informatie te
verzamelen, te analyseren en te duiden en vervolgens van de dreiging een inschatting te
maken.
De dreiging is door de politie Amsterdam-Amstelland in eerste instantie vooral vanuit
opsporingsperspectief beoordeeld. Vanuit dat perspectief is toen verder opgeschaald.
Door de Dienst Regionale Recherche (DRR) van het regiokorps is contact gelegd met de
Dienst Nationale Recherche (DNR) en direct daarna met het OM in Amsterdam. Er zijn in
deze fase van de dreiging nog geen beslissingen of maatregelen genomen in het kader
van bewaken en beveiligen en of ten behoeve van de openbare orde en veiligheid.
Het nader ingestelde onderzoek leverde geen nieuwe informatie en inzichten op. Daarop
is om 05:13 uur de dreiging door de politie Amsterdam- Amstelland definitief als serieus
beoordeeld en zijn daarna de volgende personen geïnformeerd:
- de piketfunctionaris van de Criminele Inlichtingen Eenheid van de Dienst Nationale
Recherc he;
- het hoofd van de DSI/ KLPD Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid;
- de wachtcommandant van het Nationaal Informatie Knooppunt (NIK);
- de portefeuillehouder Terrorisme van de politie Amsterdam-Amstelland;
- het hoofd Dienst Nationale Recherche;
- de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland;
- de piketofficier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam;
- de voorzitter van het College van Procureurs-generaal;
- het hoofd NIK;
- het hoofd CT-infobox;
- de piketofficier van Justitie en de Hoofdofficier van Justitie van het Landelijke
Parket;
- de korpschef van het KLPD;
- de landelijk officier van Justitie Terreur;
- de directeur Binnenlandse Veiligheid van de AIVD;
- de minister van Justitie;
- de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK);
- de directeur-generaal Veiligheid van het ministerie van BZK;
- de directeur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam;
6
-
de burgemeester van Amsterdam;
de plv. coördinator Bewaken en Beveiligen van de NCTb en de wnd. NCTb.
Hierdoor was iedereen die in kennis diende te worden gesteld, van het incident op de
hoogte gebracht. Op nationaal niveau werd de voorzitter van het College van Procureursgeneraal als eerste om 05.55 uur geïnformeerd, gevolgd door de wnd. NCTb om 06.15
uur.
Om 07.20 uur heeft de korpschef van de politie Amsterdam-Amstelland besloten de Staf
Grootschalig en Bijzonder Optreden (SGBO) te activeren.2 Alle functionarissen waren
binnen de daartoe gestelde opkomsttijden aanwezig. Het beleidscentrum met de
Driehoek is om 08:45 uur voor het eerst bij elkaar gekomen.
2.4
Lokale aansturing, nationale afstemming
Conform het Handboek Nationale Crisisorganisatie en Staalkaart van mogelijk
overheidsoptreden bij een (dreigende) terroristische aanslag3 heeft de rijksoverheid niet
bij elke dreiging als hierin bedoeld een prominente rol. Een dreiging die zich qua aard en
uitstraling niet verder uitstrekt dan tot het lokale niveau wordt in beginsel aangepakt
door de lokale overheid. Maar ook in dat geval is vanwege het enkele feit dat het om een
mogelijke terroristische dreiging gaat effectieve afstemming met het nationale niveau
vereist. Omgekeerd geldt uiteraard hetzelfde. Lokale autoriteiten dienen tijdig
geïnformeerd te zijn over- en betrokken te zijn bij de aanpak van een terroristische
dreiging, ook als die regie en aanpak op nationaal niveau vergt.
Voor de coördinatie en afstemming van dergelijke dreigingen op nationaal niveau is de
NCTb de aangewezen instantie. In het geval van een dreigende terroristische aanslag die
op lokaal niveau wordt aangepakt dient de NCTb door de lokale Driehoek dan ook zo
spoedig mogelijk op de hoogte te worden gebracht. Deze kan de bewindslieden
informeren en laten nagaan of er op nationaal niveau nog informatie bekend is die de
lokale autoriteiten (nog) niet heeft bereikt. Een dreiging op lokaal niveau kan bovendien
uitgroeien tot een dreiging met bovenlo kale uitstraling die bovenlokale, door de NCTb te
treffen, (beveiligings) maatregelen noodzakelijk maakt . Verder kan de NCTb de lokale
overheid ook ondersteunen bij eventueel daar te nemen bewakings- en
beveiligingsmaatregelen. Tot slot is de NCTb verantwoordelijk voor de communicatie en
de alertering van de maatschappelijke sectoren in het kader van het Alerteringssysteem
Terrorismebestrijding.
In het licht van die taken en verantwoordelijkheden had de NCTb eerder geïnformeerd
moeten worden dan 06.10, in aanmerking nemend dat de dreiging al om 02:20 uur was
beoordeeld als zodanig serieus dat besloten was om verder te rechercheren4 .
Een en ander heeft verder voor wat betreft de aanpak van het incident geen
consequenties gehad. In het verdere verloop van de dag is de NCTb tijdig en adequaat
geïnformeerd. De mogelijkheden tot coördinatie en afstemmen op nationaal niveau voor
wat betreft het stelsel van bewaken en beveiligen en/of het alerteringssysteem waren
daardoor adequaat gewaarborgd, maar behoefden verder niet te worden gebruikt.
2 In de brief aan de Voorzitter van de Commissie voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal, Ministerie van Justitie 24 maart 2009, staat op basis van door Amsterdam
verstrekte informatie vermeld dat een SGBO om 03:00 uur wordt opgericht. Op basis van nadere informatie
van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland blijkt om 03:00 uur een GBO te zijn opgericht in de vorm van een
rechercheteam, bestaande uit medewerk(st)ers van de unit Zware Criminaliteit. Om 07:20 uur werd tot een
SGBO besloten door de Staf te activeren.
3
Zie Nationale Crisisorganisatie en Staalkaart van mogelijk overheidsoptreden bij een (dreigende)
terroristische aanslag, NCTb augustus 2007
4 De piketfunctionaris van de Eenheid Bewaken en Beveiligen (EBB) van de NCTb is om 06:10 uur geïnformeerd
door het team Bewaken en Beveiligen van de KLPD. Om 06:15 uur belt de voorzitter van het College van
Procureurs-generaal met de wnd. NCTb over de dreiging. Om 06:45 uur informeert de Dienst Executieve
Ondersteuning van het Bureau Conflict en Crisisbeheersing van de gemeente Amsterdam de EBB van de NCTb.
7
Binnen de Driehoek is wel overwogen om de NCTb bij de bijeenkomsten van het
Beleidscentrum uit te nodigen, maar dat is uiteindelijk niet gebeurd. Een
vertegenwoordiger van de AIVD is tijdens de vergaderingen van het Beleidscentrum wel
aanwezig geweest, hetgeen de leden van de Driehoek als meerwaarde hebben ervaren.
Achteraf bezien zijn alle betrokken partijen van mening dat een vertegenwoordiger van
de NCTb in het Beleidscentrum toegevoegde waarde zou hebben gehad. De lijnen zijn
dan het kortst en maken snelle opschaling op nationaal niveau mogelijk als dat nodig
mocht zijn.
2.5
Opsporingsprotocol
Voor wat betreft de opsporing in zaken als de onderhavige is het Protocol Opsporing
Contra-Terrorisme 5 van toepassing. Het protocol gaat uit van een eerste beoordeling of
de zaak lokaal of nationaal dient te worden aangepakt en wel binnen twee uur na het
bekend worden van de dreiging.
Het Protocol vermeldt op pagina 5 en 6:
Ad 4.2: ‘De gezagsverdeling is dezelfde als in de reguliere situatie. Het gezag ligt in
beginsel bij de hoofdofficier van justitie van het arrondissementsparket, maar dit kan op
grond van de onder 2.4 genoemde criteria overgaan naar het Landelijk Parket. (…)’
Ad 2.4: ‘Het gezag wordt na overleg tussen het Arrondissementsparket en het Landelijk
Parket overgedragen aan het Landelijk Parket indien wordt voldaan aan een van de
volgende voorwaarden:
1.
De subjecten deel uitmaken van een nationaal of internationaal netwerk;
2.
Sprake is van verbanden met lopende of afgeronde onderzoeken van het Landelijk
Parket, dan wel
3.
Sprake is van een dreiging tegen kapitale (overheids)instituties.
De overdracht van het gezag aan het Landelijk Parket impliceert dat het
opsporingsonderzoek in principe verder wordt uitgevoerd door de DNR/KLPD.’
Gezien het criterium in het opsporingsprotocol ten aanzien van subjecten die deel
uitmaken van een nationaal of internationaal netwerk, was er ruimte om het onderzoek
toe te wijzen aan de DNR. De Driehoek heeft, gezien het ontbreken van lopende
onderzoeken, het ontbreken van dreiging voor ‘nationale’ gebouwen en gelet op het feit
dat de dreiging enkel op objecten in Amsterdam was gericht, er in eerste instantie voor
gekozen het onderzoek te laten bij de Dienst Regionale Recherche van de regiopolitie
Amsterdam-Amstelland.
Na overleg met de voorzitter van het College van Procureurs-generaal heeft de
hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket om 08.30 uur besloten dat het OM in
Amsterdam vooralsnog leidend diende te zijn. In het begin van de middag deelde de
hoofdofficier van het Landelijk Parket aan de DNR mee dat na overleg met de
Hoofdofficier van Justitie te Amsterdam is besloten dat Amsterdam leidend bleef.
De DRR heeft het onderzoek vervolgens naar het oordeel van betrokken partijen in de
acute fase van de dreiging adequaat uitgevoerd en is hierin maximaal ondersteund door
de Dienst Nationale Recherche.
Duidelijkheid over de vraag welke instantie het onderzoek uitvoert, is bij zaken als de
onderhavige van groot belang. Die duidelijkheid is er formeel niet binnen de termijn zoals
5 Van toepassing is de brief van het College van Procureurs-generaal aan de parkethoofden over de “Aanpak
Terrorismebestrijding” d.d. 5 april 2006 en het mede op die brief gebaseerde Protocol Opsporing ContraTerrorisme, vastgesteld op 30 septe mber 2008, op 10 februari 2009 aan alle korpschefs van de regiopolitie
verzonden en op 2 maart 2009 door het College van Procureurs-generaal ter kennis gebracht van het Openbaar
Ministerie.
8
vermeld in het protocol gekomen, maar voor het overige kunnen de gemaakte
afwegingen en genomen besluiten worden gebillijkt .
2.6
Besluitvorming Driehoek
De transcriptie van de melding is om 9:00 uur mondeling en om 14:30 uur schriftelijk
aan de Driehoek ter beschikking gesteld. Met betrekking tot de melding is uitgebreid
stilgestaan bij mogelijke contra-indicaties, zoals het gegeven van een soortgelijke
telefonische melding uit 2004 en het feit dat de meldster uit 2004 in 2006 omschreven
werd als verward. Van meet af aan is de inzet van de Driehoek er vooral op gericht
geweest de bron van de melding op te sporen, teneinde het dreigingsrisico nader te
onderbouwen of ten aanzien daarvan contra- indicaties te krijgen. Voor de Driehoek is
verder de veiligheid van personen steeds uitgangspunt geweest. De Driehoek heeft dan
ook bij wijze van voorzorg om 09:15 uur besloten Ikea en de winkels in het Arenagebied
niet open te laten gaan.
2.6.1 Opsporingsonderzoek
De hoofdofficier van justitie van het parket Amsterdam heeft te kennen gegeven dat de
traditionele opsporingsbevoegdheden bij het onderzoek naar deze dreiging toereikend
zijn gebleken, mede omdat de melding zeer concrete aanknopingspunten voor regulier
opsporingsonderzoek bevatte. Van de bijzondere bevoegdheden tot opsporing van
terroristische misdrijven behoefde dan ook geen gebruik te worden gemaakt.
Het politieonderzoek onder gezag van het Openbaar Ministerie Amsterdam richtte zich op
de volgende aspecten.
Allereerst is gezocht naar bevestiging van de juistheid van de melding. Op basis van het
eerste onderzoek door de regiopolitie Amsterdam en in overleg met CIE, DNR, AIVD
waren de details van de melding, de controleerbare feiten daarin en de connectie met de
aanslag in Madrid voldoende om de dreiging serieus te nemen. Dat leidde daarom terecht
tot snelle opschaling: op de dreiging gebaseerd onderzoek, voorbereiding van
interventie, en afstemming van de strafrechtelijke en bestuurlijke reactie in de Driehoek.
Voorts is gezocht naar contra-indicaties. Eerste houvast daarvoor was het zo snel
mogelijk achterhalen van de bron van de melding, ook omdat de bron mogelijk dezelfde
was als die van een eerdere melding in 2004. Het spoor leidde naar Brussel. Het daar te
verrichten onderzoek leverde niet snel resultaat op omdat de Belgische autoriteiten om
een rechtshulpverzoek verzochten, ondanks dat Nederland België had gevraagd snel, en
in afwachting van een formeel verzoek om rechtshulp, actief naar de verblijfplaats te
zoeken. Verdere contra-indicaties zouden hebben kunnen kome n uit het informatief
onderzoek naar en rondom de Amsterdamse subjecten, maar dat bleek uiteindelijk,
voorafgaand aan hun aanhouding en doorzoeking van hun woningen, niet het geval.
Er diende een keuze te worden gemaakt tussen verder onderzoek en interventie
(aanhoudingen en doorzoekingen). Deze afweging heeft lang gespeeld. Punten van
weging waren: verdere bewijsgaring zonder aanhouding/zoeking versus het risico dat
subjecten bewijs zouden kunnen wegmaken of daadwerkelijk zouden kunnen overgaan
tot een terroristische daad; meerwaarde van nader onderzoek zonder
aanhoudingen/zoekingen versus maatschappelijke effecten van doorgaande
beveiligingsmaatregelen.
Gelet op de ernst van de verdenking, het ontbreken van nadere informatie ter
bevestiging of ontkrachting van de juistheid van de melding en de omvang van de
getroffen beveiligingsmaatregelen waren aanhoudingen en doorzoekingen in de loop van
de dag onvermijdelijk, en ging het vooral om de wijze waarop die aanhoudingen zouden
moeten plaatsvinden. De aanhouding van verdachten heeft plaatsgevonden op
9
verdenking van overtreding van artikel 157 jo. 176a en 46, 47 en 48 Wetboek van
Strafrecht; kort samengevat medeplegen c.q. medeplichtigheid aan
voorbereidingshandelingen ten aanzien van het teweegbrengen van een ontploffing met
een terroristisch oogmerk, door bij voorbeeld het mogelijk verschaffen van onderdak.
Van meet af aan was er de nodige druk op snelle besluitvorming. Opschaling is in een
situatie als de onderhavige in de regel onvermijdelijk, maar de druk om af te schalen is
vervolgens van meet af aan groot. Er is veel gediend met het zo spoedig mogelijk
beëindigen van vaak ingrijpende beveiligingsmaatregelen, terwijl ook zo snel mogelijk
moet worden vastgesteld wie wel en niet verdachte is en blijft. Contra-indicaties zouden
niet alleen uit onderzoek naar de bron van de melding in Brussel verkregen kunnen
worden, maar ook uit de resultaten van de verhoren na aanhoudingen en uit de
doorzoekingen van de woningen. De verhoren en doorzoekingen leidden al vrij spoedig
tot de conclusie dat de aangehouden personen niet langer als verdachte konden worden
aangemerkt.
De beslissing tot afschaling van de beveiligingsmaatregelen (het weer open laten gaan
van winkels en het theater) wordt normaliter genomen op grond van overwegingen van
openbare veiligheid, maar hing in dit geval gedurende de eerste uren vooral af van
eventuele contra-indicaties vanuit de opsporing. Daarbij speelde uiteraard een rol dat
afschaling, gelet op de betrokken maatschappelijke belangen, in beginsel zo snel
mogelijk diende plaats te vinden en dus bij voorkeur niet zou moeten worden gewacht op
mogelijke, maar bepaald niet zekere, opsporingsresultaten die wellicht nog dagen op zich
zou laten wachten.
2.6.2 Maatregelen openbare veiligheid
In het kader van het opsporingsonderzoek zijn de woningen, waar de mogelijke
verdachten zich zouden kunnen bevinden, direct onder observatie genomen. De
observatie leverde geen bevestiging op dat de mogelijke aanslagplegers in die woningen
aanwezig waren en daarmee onder controle waren. Mede daardoor waren dan ook
preventieve maatregelen ten behoeve van de openbare veiligheid noodzakelijk.
De Driehoek heeft om die reden besloten Ikea en de winkels in het Arenagebied te
sluiten en gesloten te houden. Tevens is het politietoezicht in het gebied geïntensiveerd,
zowel om toezicht te houden op de gesloten winkels waarop de daders het mogelijk
hadden voorzien als om het aanwezige publiek te waarschuwen en te beschermen. In het
gebied bevonden zich ook een bioscoop en de Heineken Music Hall. In deze laatste hal
zou die avond een concert worden gegeven. Zowel de bioscoop als de Music Hall trekken
grote hoeveelheden bezoekers. Met het oog op de veiligheid van deze bezoekers is
besloten om ook de bioscoop en de Music Hall dicht te houden.
Aan de Driehoek werd gemeld dat Ikea om 10:00 uur open ging, maar dat er reeds
eerder kon worden ontbeten. Bij de leden van de Driehoek was niet bekend vanaf welk
specifiek tijdstip bij Ikea kon worden ontbeten. Tevens werd gemeld dat de Driehoek
vóór 09:15 uur een beslissing diende te nemen. Het besluit om Ikea niet open te laten
gaan, werd om 09:15 uur door de Driehoek ook daadwerkelijk genomen en moest daarna
nog worden uitgevoerd. Feit was dat de Ikea ook vóór 09.15 uur voor personeels leden en
bezoekers toegankelijk was. Vóór dat tijdstip was het tevens mogelijk voertuigen te
parkeren in de parkeergarage. Geconstateerd moet dan ook worden dat de aan de
Driehoek verstrekte informatie onvolledig was en ook eerder had moeten worden
verstrekt, zodat het besluit eerder had kunnen worden genomen.
2.7
Inzet Dienst Speciale Interventies
Gezien het feit dat de informatie, die de grondslag voor aanhouding vormde, duidde op
betrokkenheid bij een terroristisch misdrijf met explosieven, is verzocht om de inzet van
de Dienst Speciale Interventies (DSI). Bij een dergelijk delict moet er immers rekening
10
mee worden gehouden dat de verdachten beschikken over explosieven en/of zware
vuurwapens, mogelijk beschikken over terroristische technieken en tactieken en de
mentale instelling hebben tot opofferingsgezindheid met grof en/of buitensporig geweld.
De inzetscenario ’s zijn om 12:42 uur aan de voorzitter van het College van Procureursgeneraal aangeboden.
Vanwege de ernst van de dreiging, die een aanslag met mogelijk vele slachtoffers betrof,
was er naar het oordeel van de voorzitter van het College van Procureurs-generaal
sprake van een nationaal belang in de zin van de regeling omtrent de inzet van DSI. 6
Daarom heeft hij geen gebruik gemaakt van zijn mandaat om in reguliere situaties zelf te
beslissen over de inzet van de DSI, maar heeft hij het gevraagde bijstandsverzoek in het
Beleidsteam DSI gebracht, bestaande uit de wnd. NCTb, de voorzitter van het College
van procureurs-generaal en de korpschef van de KLPD. Na positief advies van het
Beleidsteam heeft de minister van Justitie op 12 maart 2009 omstreeks 14:20 uur de
inzet mondeling gefiatteerd.
De DSI heeft bij de aanhouding van de verdachten conform procedure 7 gehandeld.
Datzelfde geldt voor de Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid (AOE), waarbij
aanhouding van één verdachte tot enig letsel leidde. Dat letsel was echter niet het gevolg
van het directe optreden door de AOE tegen verdachte maar van een noodstop tijdens de
aanhouding in de tram waar de verdachte ten tijde van zijn aanhouding zich bevond.
2.8
Informatie-uitwisseling
Het onderzoek naar de juistheid van de melding en het trekken van consequenties voor
het opsporingsonderzoek en de gevolgen voor de openbare veiligheid heeft de nodige tijd
gevergd. Dit in aanmerking nemend is de alarmering en de daaropvolgende informatieuitwisseling redelijk verlopen, zij het dat wel lang naar verdere aanknopingspunten voor
bevestiging van de melding is gezocht. De Amsterdamse Driehoek achtte zich tijdig
geïnformeerd. Het nationale niveau - de NCTb en via deze de betrokken
bewindspersonen - had eerder behoren te worden geïnformeerd. Ware dat wel gebeurd,
dan zou dat overigens niet tot een andere aanpak van het incident hebben geleid.
Het betrekken van het nationale niveau strekt er mede toe om niet direct bij de dreiging
betrokken organisaties en instellingen te informeren opdat zij kunnen beoordelen of hun
verantwoordelijkheden mogelijkerwijs mede in het geding zijn. Waar het gaat om deze
belangen is de informatievoorziening richting het NCC en relevante departementen, zoals
Wonen Wijken en Integratie en Buitenlandse Zaken, voor verbetering vatbaar gebleken.
Zij zijn niet tijdig en gestructureerd geïnformeerd, waardoor ze vragen over de mogelijke
relevantie van het incident niet direct konden beantwoorden. De NCTb ziet het als zijn
verantwoordelijkheid departementen en andere organisaties en instellingen op nationaal
niveau bij incidenten als het onderhavige eerder actief te informeren.
Voorts is de informatie-uitwisseling van het NIK met Amsterdam-Amstelland in de eerste
twaalf uur niet op alle momenten optimaal verlopen 8 . Zo verzocht het NIK om 07:50 uur
6 Artikel 5 lid c van de Regeling Bijzondere Bijstandseenheden van 28 juni 2006 luidt: “De voorzitter van het
College van procureurs-generaal beslist namens de Minister van Justitie op een verzoek tot inzet van een
bijzondere bijstandseenheid, afgezien van die situaties: - lid c: waarin op enige andere wijze een groot
nationaal belang in het geding is.” In de Toelichting wordt vermeld dat hier wordt gedoeld op situaties waarin
redenen van nationaal belang dicteren dat de Minister van Justitie zelf instemming verleent aan de inzet van de
DSI. Daarvan is sprake als zich incidenten voordoen met een nationale uitstraling, zoals b.v. incidenten met
nationaal ingrijpende gevolgen voor de infrastructuur en/of besluitvormingsprocessen. Het aantal incidenten,
het verband daartussen, de gelijktijdigheid, de plaats dan wel de kennelijke gerichtheid op bepaalde
personen/functionarissen en/of objecten zijn in dit kader mede bepalend.
Operationeel Plan van Inzet. Beschreven in ’Beschrijving Operationele Concepten’ (dd. 08.06.2006)
Deze informatie-uitwisseling staat beschreven in het operationeel stroomschema (p. 7) van het Protocol
Verdachte Objecten, Circulaire Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 11 april 2006,
kenmerk 2006-0000084683.
7
8
11
aan de Regiopolitie Amsterdam of zij een eerste bericht konden verzenden. Ondanks een
rappel om 09:10 uur duurde het tot 11:00 uur voordat er toestemming kwam voor het
verzenden van een eerste bericht via het RIK- NIK kanaal naar de overige regio’s en het
NCC. Het ontbreken van informatie via deze lijn, terwijl er inmiddels wel informatie via
de pers naar buiten kwam en er via andere politiekanalen wel informatie werd gedeeld,
had tot gevolg dat enkele regio’s een mogelijk verband zagen met een eerdere dreiging
met explosieven tegen de winkelketen van Ikea. Zo kwamen er vragen binnen of andere
Ikea vestigingen ook doelwit waren en werden er in enkele regio’s voorbereidingen
getroffen om de betreffende vestiging van Ikea zo nodig snel te kunnen ontruimen. Nu
de dreiging volgens de weging van de melding alleen in de regio Amsterdam speelde, had
een korte snelle mededeling hierover de onduidelijkheid in andere regio’s kunnen
wegnemen.
2.9
Communicatie
De externe communicatie is binnen de Driehoek permanent onderdeel van bespreking
geweest en is in lijn verlopen met het in 2004 in Amsterdam vastgestelde beleid rond de
aanpak van terrorisme 9 , waarin nadrukkelijk is gekozen voor een open, actieve en
duidelijke communicatie bij terreurdreigingen. In de afweging over wat kon worden
gecommuniceerd, is meegewogen dat de open communicatie de opsporing niet in de weg
mocht staan.
Om 10:40 uur is een eerste persbericht verspreid. In die acute fase van de dreiging is er
voor gekozen om naast het persbericht de burgemeester nog een verklaring te laten
afleggen tegenover de pers. Gelet op de fase waarin de dreiging zich op dat moment
bevond een begrijpelijke keuze. Nadat in de loop van de middag de aanhoudingen waren
verricht heeft de Driehoek om 21:15 uur een persconferentie gegeven en hebben de
leden van de Driehoek individueel de pers te woord gestaan.
Naar aanleiding van deze persconferentie zijn er vragen opgekomen over de mededeling
van de Driehoek dat de aangehouden verdachten de Marokkaanse nationaliteit bezaten.
De Driehoek is van mening dat ook met het achterwege laten van dit gegeven de media
de nationaliteit van betrokkenen snel zouden hebben achterhaald. Er werd immers
gerefereerd aan de aanslag in Madrid en de Marokkaanse daders die daarbij om het leven
waren gekomen, alsook aan het feit dat er familiebanden bestonden tussen die daders en
de vermeende ‘daders’ in Amsterdam. Naar het oordeel van de Driehoek had onder die
omstandigheden juist het onvermeld laten van de nationaliteit kunnen leiden tot
speculaties over de redenen daarvoor. Het niet vermelden van de nationaliteit van de
verdachten had dan ook voor méér commotie kunnen zorgen dan het betrachten van
openheid hierover.
Tot slot werd in een aantal perspublicaties en interviews 1 0 door leden van de Driehoek
openlijk ingegaan op de reden om naar aanleiding van de gedane melding actie te
ondernemen.
2.10
Nazorg
Een aanhouding van een verdachte van een terroristisch misdrijf door de DSI heeft veel
impact op betrokkenen. Na de vrijlating komt daar ook nog eens de belangstelling van de
zijde van de media en de reacties vanuit de omgeving van betrokkene bij. Immateriële
9
Uitgangspunten bij de aanpak van terorisme in Amsterdam, Directie Openbare Orde en Veiligheid,
Operationeel Team Bestuursdienst, oktober 2004.
10
Volkskrant, 16 maart 2009, ‘Niets doen was in dit geval geen optie’. Welten zei in het tv-programma Nova op
12 maart 2009 onder meer dat de inlichtingendienst AIVD één van de verdachten om 02.00 uur 's nachts in
verband kon brengen met een verdachte van de aanslagen in Madrid.
12
schade, zoals de schrik van een aanhouding door de DSI, zal veelal pas door verloop van
tijd en waar nodig met professionele ondersteuning kunnen helen.
Voor zover in dit verband kan worden beoordeeld kunnen de aanhoudingen en
doorzoekingen worden gekarakteriseerd als rechtmatig overheidsoptreden. Het
onderhavige optreden was derhalve op dat moment terecht. Eerst daarna kon worden
vastgesteld dat betrokkenen ten onrechte als verdachte zijn aangemerkt.
Ook in een dergelijk geval is nazorg op zijn plaats. Daarbij dient voor zover de zaak dat
toelaat inzicht in de gevolgde gang van zaken en in de motivering van de genomen
beslissingen te worden verschaft. Tevens dienen de negatieve gevolgen van de
gebeurtenissen zoveel mogelijk te worden weggenomen.
In de periode van 13 maart 2009 tot en met half mei 2009 zijn door de gemeente
Amsterdam, de verschillende betrokken stadsdelen, de politie Amsterdam-Amstelland, en
de GGD een groot aantal contacten georganiseerd met en acties ondernomen in de
richting van de zeven aangehouden personen en de door het incident getroffen winkels
en bedrijven.
Materiële schade is in beginsel vergoed. Op 27 maart 2009 heeft de Driehoek de 7
aangehouden personen en hun familie in de ambtswoning van de burgemeester
ontvangen. Hierbij is uitleg gegeven en zijn vragen beantwoord.
De nazorg wordt in driehoeksverband nader geëvalueerd. Deze evaluatie zal naar
verwachting najaar 2009 aan de gemeenteraad van Amsterdam worden aangeboden.
3
Conclusies
Tijdens de terroristische dreiging in Amsterdam die zich in de nacht van 11 op 12 maart
2009 manifesteerde hebben een groot aantal partijen samengewerkt op het gebied van:
preventie (voorkomen dat verdachten iets kunnen doen door ze onder controle te
houden);
opsporing (bewijs verzamelen);
openbare orde en veiligheid (beperken risico’s voor burgers, medewerkers,
arrestanten) en
bewaking en beveiliging (afschermen objecten die onderwerp van een mogelijke
aanslag).
Gezien de op basis van de melding beschikbare feiten, de in de eerste loop van de
terroristische dreiging beschikbare informatie en de terechte eerste duiding van de
dreiging als een dreiging die serieus was te nemen, is op en rond donderdag 12 maart
2009 adequaat door de betrokken partijen opgetreden en same ngewerkt. De ernst van
de melding is onderkend en conform het Protocol Verdachte Objecten zijn de te
alarmeren personen in kennis gesteld. De Driehoek is actief opgetreden en heeft de
nodige maatregelen ten behoeve van de opsporing en de openbare veiligheid genomen.
Vrijdag 13 maart was het dreigingsgevaar geweken en zijn de genomen maatregelen
direct afgeschaald.
Specifiek ten aanzien van de onderwerpen informatievoorziening, samenwerking,
besluitvorming, communicatie en nazorg kunnen de volgende conclusies worden
getrokken.
3.1
Informatievoorziening
Mede in aanmerking genomen het grote aantal betrokken partijen waartussen contact
moest worden georganiseerd, wordt geconcludeerd dat de informatievoorziening in
beginsel goed is verlopen.
13
Vanaf donderdagochtend 12 maart zijn de meest relevante partijen over de dreiging in
Amsterdam geïnformeerd. Wel had de informatievoorziening via het RIK-NIK kanaal
tijdiger en adequater moeten plaatsvinden. Dat geldt ook voor de informatievoorziening
naar en tussen de relevante departementen in Den Haag door de NCTb.
Bij de eerste opschaling is de melding vooral beoordeeld vanuit opsporingsperspectief,
mede om bevestiging te krijgen over de juistheid van de melding. Hoewel de feiten
achteraf niet noodzaakten tot coördinatie op nationaal niveau, behoort de NCTb in de
gevallen als de onderhavige eerder te worden geïnformeerd, om snel te kunnen reageren
voor het geval het Alerteringssysteem terrorismebestrijding of het stelsel Bewaken en
Beveiligen zou moeten worden geactiveerd. Het informeren van de NCTb had dienen te
gebeuren op het moment dat de melding door de politie Amsterdam-Amstelland als
serieus was beoordeeld om verder te rechercheren.
3.2
Samenwerking
Algemene conclusie is dat partijen goed hebben samengewerkt. Uitgangspunt was en
bleef de mogelijkheid van het bestaan van een lokale dreiging die zich richtte op de Ikea
en de Mediamarkt in Amsterdam-Zuidoost en de met het oog op die mogelijke dreiging te
ondernemen acties. De mogelijke verdachten zouden op adressen in Amsterdam
verblijven. Er waren geen indicaties dat de dreiging zich richtte op andere locaties.
Activering van het Alerteringssysteem Terrorismebestrijding of van het Stelsel Bewaken
en Beveiligen was niet nodig. Tegen die achtergrond kan de keuze van de Driehoek en
van het Openbaar Ministerie voor een lokale afwikkeling van de dreiging dan ook worden
gebillijkt .
Ook als een lokale aanpak van de dreiging door aard en omvang daarvan voor de hand
ligt, blijft samenwerking tussen een lokale Driehoek en betrokken nationale
overheidsinstanties van groot belang. Het komt ten goede aan het tijdig informeren van
de bewindspersonen, aan het snel realiseren van eventuele bewakingsmaatregelen en
bevordert dat snel en soepel kan worden doorgeschakeld naar een aanpak op nationaal
niveau. Het Alerteringssysteem kan daardoor tijdige r functioneren en tot slot kan sneller
worden geïnventariseerd of er op nationaal niveau nog informatie bekend is die de lokale
autoriteiten (nog) niet heeft bereikt. De betrokkenheid van AIVD en NCTb heeft naar het
oordeel van alle partijen dan ook toegevoegde waarde en dient in voorkomende gevallen
zo snel mogelijk te worden gerealiseerd.
3.3
Besluitvorming
De Driehoek heeft de verschillende dilemma’s van de dreiging adequaat onder ogen
gezien en gewogen. Uitgangspunt is hierbij steeds de veiligheid van personen geweest.
Er is daarom voortdurend gezocht naar verdere bevestiging van de juistheid van de
melding alsook naar mogelijke contra-indicaties. De afweging om te komen tot verdere
bewijsvergaring, bijvoorbeeld middels technische middelen, of over te gaan tot
aanhouding en doorzoekingen heeft mede daarom voortdurend gespeeld. Toen bleek dat
nadere informatie ter bevestiging van de juistheid van de melding op korte termijn niet
was te verwachten, en er ondanks observatie van de in de melding genoemde adressen
ook geen directe controle op de mogelijke verdachten kon worden verkregen, is naar ons
oordeel terecht besloten tot aanhouding van de verdachten en doorzoeking van de in de
melding genoemde woningen over te gaan.
De besluiten van de Driehoek die zijn genomen ten behoeve van de openbare orde en
veiligheid, zoals de sluiting van Ikea en Arenaboulevard inclusief winkels, de sluiting van
de bioscoop en het niet door laten gaan van een gepland concert in de Heineken Music
Hall, kunnen gezien de aard van de dreiging, de weging van de waarschijnlijkheid ervan
en het gekozen uitgangspunt (d.w.z. de veiligheid van personen) worden beoordeeld als
noodzakelijk en proportioneel. De besluitvorming en het effectueren daarvan ten aanzien
14
van met name Ikea had, gezien de aanwezigheid van personeelsleden en bezoekers in de
Ikea en de onderliggende parkeergarage voor 09:15 uur, eerder moeten plaatsvinden.
3.4
Communicatie
De Driehoek heeft extern actief gecommuniceerd en daarbij de nodige
achtergrondinformatie verstrekt over de criteria en onderzoeksgronden die bij de
beoordeling van de melding een rol speelden. De keuze om direct en transparant te
communiceren is gebaseerd op het in 2004 in Amsterdam vastgestelde beleid rond de
aanpak van terrorisme 1 1 . Hierbij is nadrukkelijk gekozen voor een open, actieve en
duidelijke communicatie bij terreurdreigingen. De communicatie heeft conform dit beleid
plaatsgevonden. Dat geldt ook voor het in dergelijke gevallen noemen van de
nationaliteit van betrokkenen.
In de afweging over wat kon worden gecommuniceerd is bij de dreiging op 12 maart
verder meegewogen dat de open communicatie de opsporing niet in de weg mocht staan.
3.5 Nazorg
Dat ondanks alle inspanningen van partijen niet direct alle negatieve gevolgen van
dergelijke aanhoudingen konden worden weggenomen, moge duidelijk zijn.
Desalniettemin mag worden geconstateerd dat de lokale overheid onder de gegeven
omstandigheden adequaat nazorg heeft verleend.
11
Uitgangspunten bij de aanpak van terorisme in Amsterdam, Directie Openbare Orde en Veiligheid,
Operationeel Team Bestuursdienst, oktober 2004.
15
BIJLAGE 1: Afkortingen
AA
AC
AIVD
AOE
ATB
ATB
B&B
BC
BCCB
BM
BRID
bOM
bVB
BZK
CBB
CCB
CdK
CHIN
(c)IAC
CHOP
CIE
CPG
DEO
DGV
DLHP
DLVP
DNR
DOC/CCB
DOOV
DRR
DSI
DSRT
EBB
GBO
GHOR
HB
HC
HOvJ
HOvJ LP
ID
IPOL
KC
KIK
KL
KLPD
ME
NCC
NCTb
NIK
OM
OOV
OT
PG
PGMt
PVO
Amsterdam-Amstelland
Algemeen Commandant
Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst
Aanhoudings- en Ondersteuningseenheid (Arrestatieteam)
Arrestatieteam
Alerteringssysteem Terrorismebestrijding
Bewaken- en Beveiligen
Beleidscentrum
Bureau Conflict en Crisisbeheersing
Burgemeester
Bureau Regionale Inlichtingendienst
Beleidsmedewerker Openbaar Ministerie
Beleidsmedewerker Veiligheidsbureau regio Amsterdam
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Coördinator Bewaken en Beveiligen (NCTb)
Conflict en Crisisbeheersing
Commissaris der Koningin
Chef Informatie (bij GBO)
chef Informatie Actie Centrum
Chef Opsporing (GBO)
Criminele Inlichtingendienst
College van Procureurs-generaal
Dienst Executieve Ondersteuning
Directoraat Generaal Veiligheid (BZK)
Dienst Levende Have Politie
Dienst Luchtvaartpolitie
Dienst Nationale Recherche
Dienst operationele Ondersteuning en Coördinatie
Directeur Openbare Orde en Veiligheid van de gemeente Amsterdam
Dienst Regionale Recherche
Dienst Speciale Interventies
Dienst Specialistische Recherc he Toepassingen
Eenheid Bewaken en Beveiligen (NCTb)
Grootschalig Bijzonder Optreden
Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen
Hoofdbureau
Hoofdcommissaris van politie
Hoofdofficier van Justitie
Hoofdofficier van Justitie van het Landelijke Parket
Inlichtingendienst
Dienst Internationale Politie Informatie
Korpschef van Politie
Korps Informatie Knooppunt KLPD
Korpsleiding
Korps Landelijke Politie Diensten
Mobiele Eenheid
Nationaal Crisis Centrum
Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
Nationaal Informatie Knooppunt
Openbaar Ministerie
openbare orde en veiligheid
Observatieteam
Parket-Generaal
Programmamanager terreur binnen het regiokorps
Protocol Verdachte Objecten
16
RCK
RIC
RIC/RSC
RID
RIK
SGBO
TEV
UCK
VRt
WWI
RechercheCommandokamer (politie Amsterdam-Amstelland)
Regionaal Informatie Coördinator
Regionaal Inzet Centrum / Regionaal Service Centrum (meldkamer)
Regionale Inlichtingen Dienst
Regionaal Informatie Knooppunt
Staf Grootschalig en Bijzonder Optreden
Teamleider Explosieven Veiligheid
Uniform Commandokamer (politie Amsterdam-Amstelland)
Verscherpt Rijdend Toezicht
Wonen, Wijken en Integratie
17
BIJLAGE 2: Praktische handreikingen
Op basis van de bijdragen van betrokken partijen zijn de volgende praktische
handreikingen geformuleerd:
1) Volledige documentatie: de besluitvorming door de driehoek rond de genomen
openbare orde maatregelen is niet altijd duidelijk gedocumenteerd. Naast een
chronologische verslaglegging (inclusief alle opdrachten, besluiten en
uitvoeringsactiviteiten) van alle vergaderingen van de driehoek, dient van alle
besluiten een aparte besluitenlijst te worden opgemaakt. Op deze manier wordt
procesinformatie vastgelegd en wordt evaluatie en verantwoording achteraf
mogelijk gemaakt
2) Overeenstemming standaardscenario ’s: tijdens de bespreking van de vastgestelde
inzetscenario’s is gebleken dat de leden van het Beleidsteam DSI enige discussie
hebben gevoerd over omschrijvingen in deze standaardscenario’s. Het verdient
aanbeveling voor het Beleidsteam om op korte termijn te komen tot afgestemde
standaardscenario’s.
3) Gebruik van internationale netwerken: daar waar snelle uitwisseling met
buitenlandse opsporingsdiensten noodzakelijk is, zoals tijdens de dreiging
bijvoorbeeld met België, wordt door de NCTb aanbevolen direct gebruik te maken
van de expertise en de internationale netwerken die binnen de KLPD beschikbaar
zijn.
18
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/8ced5dcd-ca4e-4ca5-be48-25c0f8ce9bd1
|
Den Haag, 6 september 2011
Voortouwcommissie:
Volgcommissie(s):
vaste commissie voor Buitenlandse Zaken
vaste commissie voor Financiën
Activiteit:
Datum:
Tijd:
Openbaar/besloten:
Gesprek
Onderwerp:
Vice President Wereldbank
Agendapunt:
Gesprek met de heer Axel van Trotsenburg, Vice President Wereldbank
over voortgang IDA 16 (zie bijlage).
Zaak:
Brief derden - The World Bank te Paris - 24 juni 2011
Voorstel The World Bank tot gesprek met vice-president, Van Trotsenburg, over
IDA 16 - 2011Z14590
dinsdag 13 september 2011
16.30 - 17.30 uur
besloten
Leden die voornemens zijn aan dit gesprek deel te nemen wordt verzocht zich aan
te melden via het tabblad 'deelnemers' van de activiteit in parlis, of door middel
van een bericht via de mailbox van de commissie [email protected]
Griffier:
T.J.E. van Toor
Activiteitnummer:
2011A03317
World Bank
AXEL VAN TROTSENBURG
Vice President
Concessional Finance and Global Partnerships
Axel van Trotsenburg assumed his functions as World
Bank Vice-President for Concessional Finance and
Global Partnerships on August 17, 2009.
As Vice President for Concessional Finance and Global Partnerships, Mr. van Trotsenburg leads
policy negotiations and replenishment processes for the International Development Association (IDA)
and the Highly Indebted Poor Countries (HIPC) Initiative, and co-chairs the replenishment process for
the Global Environment Facility (GEF). He has policy oversight of the World Bank's trust funds
portfolio and oversees a wide range of global initiatives and innovative financing mechanisms with
which the Bank is involved in various capacities, such as the Global Fund to Fight Aids, Tuberculosis
and Malaria, the International Finance Facility for Immunisation (IFFIm), and the pilot Advance
Market Commitment (AMC) for pneumococcal vaccines.
Prior to that, he was Country Director for Colombia and Mexico (July 2007-July 2009), where he was
responsible for the Bank's programs in both countries, and from mid 2002 until mid 2007, he was
Country Director for Argentina, Chile, Paraguay, and Uruguay, and based in Buenos Aires. He
managed the delivery of a large lending program, involving 55 new projects for about US$7.5 billion,
and of a large program of analytical services, involving about 70 studies on a wide-range of
development topics.
From 1996 until end of 2001, Mr. van Trotsenburg was Senior Manager of the Heavily Indebted
Poor Countries (HIPC) Initiative, the largest and most comprehensive debt relief program for poor
countries. In this capacity, he supervised the preparation of debt relief packages for 24 countries
(yielding US$37 billion in debt relief).
In other previous assignments at the Bank, he was also Senior Country Economist for Côte d’Ivoire
and Country Economist for Guatemala.
Mr. van Trotsenburg joined the Bank through the Young Professionals Program in 1988. Before
joining the Bank, he worked at the OECD in Paris. He is both Dutch and Austrian. He holds Masters
and Doctorate degrees in economics and a Masters degree in International Affairs. He is married and
has two children.
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a78a1f51-17a8-454c-9daf-795081362bbd
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2012–2013
31 898
Wijziging van de Wet luchtvaart met betrekking
tot de gevolgen van buitenlandse luchthavens
voor de ruimtelijke ordening op Nederlands
grondgebied (Beperkingengebied buitenlandse
luchthaven)
Nr. 11
BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN
MILIEU
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 november 2012
In het debat met uw Kamer van 4 oktober 2012 (Handelingen II 2012/13, nr.
9, item 4, blz. 4–12) over het wetsvoorstel Beperkingengebied buitenlandse luchthavens heeft mijn voorganger toegezegd dat het kabinet zou
nagaan welke voornemens er bestaan met betrekking tot de net over de
grens bij Roermond gelegen vliegbasis Brüggen. Omdat de vliegbasis op
Duits grondgebied ligt, maar in Britse handen is, is zowel de Duitse als de
Britse overheid benaderd.
De vliegbasis Brüggen was oorspronkelijk in gebruik bij de Britse Royal
Air Force. De Royal Air Force heeft de vliegbasis sinds 2001 niet meer als
militair vliegveld voor (jacht-) vliegtuigen in gebruik. Het Britse leger
gebruikt de vliegbasis momenteel om een zogenoemd Signal Regiment te
herbergen met onder andere helikopters. De basis zal, als onderdeel van
de Defense Reform, in 2016 sluiten; de betreffende gronden en opstallen
zullen aan de Duitse autoriteiten worden overgedragen.
De plannen van de Duitse autoriteiten met de gronden van de vliegbasis
zijn momenteel nog weinig concreet; de opstallen zullen waarschijnlijk
vanwege de vervallen staat worden afgebroken. Men overweegt om een
groot deel van de gronden (circa 750 hectare) terug te geven aan de
natuur en een beperkt deel (circa 150 hectare) een industriële bestemming
te geven. Luchtvaart, militaire activiteiten en woningbouw lijken
vooralsnog niet in beeld te zijn.
Tot slot wijs ik u op het Verdrag van Espoo, het op 10 september 1997 in
werking getreden VN ECE-verdrag inzake milieueffectrapportage in
grensoverschrijdend verband, en de in 2005 met de Duitse autoriteiten
gemaakte bilaterale afspraken ter uitvoering van dit verdrag. Kern van dit
verdrag is dat in het geval van mogelijke grensoverschrijdende milieuge-
kst-31898-11
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2012
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 898, nr. 11
1
volgen van een voorgenomen activiteit het publiek en de autoriteiten in
het buurland op dezelfde wijze worden betrokken
bij de m.e.r.-procedure als de autoriteiten en het publiek in het land waar
de activiteit zal worden ondernomen. Aldus is geborgd dat bij eventuele
grensoverschrijdende milieu-effecten van voorgenomen activiteiten op de
gronden van wat nu de vliegbasis Brüggen is, de Duitse autoriteiten zijn
gehouden om vroegtijdig met de Nederlandse autoriteiten in contact te
treden.
De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu,
W. J. Mansveld
Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 31 898, nr. 11
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/855f924e-f69a-4251-85b2-19cf77d91fcb
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2017–2018
21 501-32
Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1049
BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN
Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 september 2017
Met deze brief informeer ik u over de agenda van de Landbouw- en
Visserijraad die op 9 oktober aanstaande plaatsvindt in Luxemburg (CM
4184/17). Daarnaast informeer ik u over een wijziging van de verordening
voor de vangstmogelijkheden in 2017 en over mijn voornemen om in te
stemmen met een nieuw visserijprotocol tussen de EU en de Republiek
Mauritius.
Geagendeerde onderwerpen op de Raad
Vangstmogelijkheden Oostzee 2018
Politiek akkoord
De Raad zal naar verwachting een politiek akkoord bereiken over de
maximaal toegestane vangstmogelijkheden (Total Allowable Catches,
TAC’s) voor 2018 in de Oostzee. Er is nog geen achtergronddocument
beschikbaar. De Europese Commissie heeft op basis van biologische
adviezen van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee
(International Council for the Exploration of the Seas, ICES) voorstellen
gedaan voor deze vangstmogelijkheden. De TAC’s zijn in overeenstemming met de doelen voor visserijsterfte in het Meerjarenplan voor de
Oostzee, dat in juli 2016 in werking is getreden. De vangstmogelijkheden
zijn hiermee op het niveau van de maximale duurzame opbrengst
(Maximum Sustainable Yield, MSY).
De Europese Commissie stelt op basis van de adviezen voor drie van de
vier haringbestanden en voor het scholbestand een reductie van de
vangstmogelijkheden voor. De TAC’s voor westelijke haring en haring in
de Botnische Golf nemen in het voorstel respectievelijk met 54% en 50%
af. Voor haring in de Golf van Riga wordt een reductie van 7 procent
voorgesteld. Het voorstel voor schol omvat een verlaging van de TAC van
20%.
kst-21501-32-1049
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
1
Voor haring in het centrale deel van de Oostzee is volgens de Europese
Commissie en het wetenschappelijk advies een uitbreiding van de TAC
van 25% mogelijk. Voor sprot en zalm in het centrale deel van de Oostzee
is een uitbreiding van de vangstmogelijkheden van respectievelijk 1% en
11% voorgesteld. Voor westelijke kabeljauw omvat het voorstel een
gelijkblijvende TAC. De TAC’s voor zalm in de Finse Golf en voor
kabeljauw in het oostelijke deel van de Oostzee zijn in overeenstemming
met de ICES-aanpak voor bestanden waarvoor weinig gegevens
beschikbaar zijn. Voor deze bestanden betekent het voorstel een afname
van de vangstmogelijkheden met respectievelijk 5% en 28%.
De toestand van de Europese aal is al tijden zeer zorgelijk en de aanwas
van jonge glasaal is zeer gering. Ook in recente jaren heeft het aalbestand
geen verbeteringen laten zien. Als gevolg daarvan adviseert ICES, in lijn
met de voorzorgsbenadering, alle effecten door menselijk toedoen
(bijvoorbeeld recreatieve en commerciële visserij) zo sterk mogelijk te
verminderen. De Europese Commissie heeft daarom voorgesteld in 2018
elke visserij op de Europese aal in de Oostzee te verbieden.
De Nederlandse visserijsector heeft geen belangen in de Oostzee. Ik hecht
er wel belang aan dat het beheer van visserijbestanden in alle Europese
wateren op duurzame wijze wordt gerealiseerd. Ik ben tevreden dat de
voorstellen gebaseerd zijn op wetenschappelijk advies, met het doel om
de maximale duurzame opbrengst te bereiken, en vindt het positief dat
voor alle bestanden een TAC is voorgesteld in lijn met het vorig jaar
vastgestelde Meerjarenplan voor de Oostzee. De betrokken lidstaten
zullen naar verwachting van mening zijn dat met name de voorgestelde
verminderingen voor de haringbestanden en het oostelijk kabeljauwbestand te groot zijn. Zij zullen naar verwachting pleiten voor meer
geleidelijke aanpassingen. Ook het verbod op aalvisserij zal leiden tot
verzet bij de betrokken lidstaten.
EU-Noorwegen consultaties 2018
Gedachtewisseling
De Raad zal van gedachten wisselen over de aanstaande bilaterale
onderhandelingen tussen de EU en Noorwegen over de visserijovereenkomst voor 2018. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar.
Jaarlijks wordt met Noorwegen onderhandeld over de TAC’s voor de
gezamenlijk beheerde visbestanden in de Noordzee en het Skagerrak en
over de ruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en Noorwegen. De
Europese Commissie streeft ernaar de onderhandelingen vóór de Raad in
december af te ronden, zodat de resultaten kunnen worden opgenomen in
de verordening met vangstmogelijkheden voor 2018.
Ik hecht groot belang aan een goede relatie op visserijgebied met
Noorwegen, omdat het gezamenlijke beheer een aantal voor Nederland
belangrijke visbestanden betreft. Het beheer van de gedeelde bestanden
moet in overeenstemming zijn met de doelstellingen en principes van het
nieuwe Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Ik ben daarom van mening dat
de TAC’s moeten worden vastgesteld volgens de regels van de meerjarenbeheerplannen en de MSY.
Voor de Nederlandse demersale visserij zijn vooral de afspraken die
worden gemaakt voor de visserij op schol van belang. Ik zal tijdens de
voorbereidingen van de EU-Noorwegen onderhandelingen bij de
Europese Commissie pleiten voor een meer gelijkmatige aanpassing van
de vangstmogelijkheden voor deze soort. Dit in tegenstelling tot de
aanzienlijke reductie die ICES heeft geadviseerd. Ik zie mogelijkheden om
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
2
met kleinere stappen toch in 2020 de doelstelling van MSY te halen, want
deze doelstelling staat voor mij centraal. Ik zal daarom inzetten op een
kleinere reductie in 2018, met als consequentie verdere stappen in
volgende jaren. Voor de pelagische visserij ligt het belang vooral bij de
specifieke afspraken die gemaakt zullen worden over de uitruil (met
Noorwegen) van de TAC voor blauwe wijting tegen Arctische kabeljauw.
Ik zal met mijn inbreng in de Raad aandacht vragen voor de vaststelling
van verantwoorde en duurzame vangstmogelijkheden en een
evenwichtige uitruil van vangstmogelijkheden tussen de EU en
Noorwegen. Voor zover de demersale visbestanden in 2018 onder de
aanlandplicht zullen vallen, is het van belang dat er met Noorwegen
afspraken worden gemaakt over de noodzakelijke ophoging van de TAC’s
van deze visbestanden.
Jaarlijkse ICCAT-bijeenkomst
Gedachtewisseling
De Raad zal van gedachten wisselen over de voorbereiding van de
jaarvergadering van de Internationale Commissie voor de Instandhouding
van Atlantische Tonijn (International Commission for the Conservation of
Atlantic Tunas, ICCAT), die van 14 tot en met 22 november a.s. wordt
gehouden in Marrakesh (Marokko). Er is nog geen achtergronddocument
beschikbaar. Tijdens de ICCAT-jaarvergadering worden onder meer
nieuwe afspraken gemaakt over de toegestane vangstmogelijkheden en
beheerplannen voor blauwvintonijn, tropische tonijn en andere verwante
vissoorten, waaronder haaien in de Atlantische Oceaan (inclusief
Noordzee en Middellandse Zee).
Het wetenschappelijk comité van ICCAT zal van 2 tot en met 6 oktober
bijeenkomen en advies uitbrengen over het beheer van een aantal
ICCAT-bestanden. De biologische adviezen voor de verschillende
ICCAT-doelsoorten worden in de loop van oktober gepubliceerd. De
Europese Commissie zal naar verwachting op basis van deze adviezen
haar standpunt in de tweede helft van oktober aan de Raad voorleggen.
Dit jaar zal de ICCAT-vergadering gericht zijn op de oostelijke Atlantische
blauwvintonijn, grootoogtonijn, Atlantische en Mediterrane zwaardvis,
Mediterrane Albacore (witte tonijn) en de kortvinmakohaai. De bestaande
instandhoudings- en herstelmaatregelen voor de oostelijke blauwvintonijn
zijn geldig tot en met 2017.
Ondanks de eerste tekenen van het herstel van het bestand zijn er
signalen dat wetenschappers zullen aangeven dat het nog niet goed gaat
met het bestand. De in 2017 uitgevoerde bestandsbeoordeling van de
oostelijke blauwvintonijn wordt bovendien gekenmerkt door een hoge
mate van onzekerheid (waardoor het moeilijk is om het volledige herstel
van het bestand te bevestigen). Daarom neig ik er naar, vooruitlopend op
het advies van het wetenschappelijk comité, ervoor te pleiten de vangsten
maximaal op het huidige niveau te houden. Daarnaast zal ik de Europese
Commissie vragen in te zetten op het stopzetten van de overbevissing van
de tropische tonijn in de Atlantische Oceaan.
Een ander belangrijk punt op de agenda van ICCAT is de bestandbeoordeling van de kortvinmakohaai. Ook dit jaar vind ik dat het streven van de
Europese Commissie er verder op gericht moet zijn om in de ICCATvergadering goede afspraken te maken over de bescherming en het
beheer van haaien. De overbevissing van de kortvinmakohaai in ICCATwateren moet wat Nederland betreft stoppen. Ik blijf de Nederlandse inzet
op een goed beheer van alle haaiensoorten voortzetten. Ik zal er in de
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
3
Raad voor pleiten om het proces om ICCAT een mandaat te geven voor
bindende beschermingsmaatregelen voor haaien snel af te ronden. Op
basis van bovengenoemde prioriteiten en overwegingen zal ik het
voorstel van de Europese Commissie over haar inzet bij de ICCATjaarvergadering beoordelen.
Marktsituatie
Informatie van de Europese Commissie en gedachtewisseling
De Europese Commissie zal de Raad informeren over actuele ontwikkelingen op de landbouwmarkten (ST 12443/17). Naar verwachting zal de
Europese Commissie vooral ingaan op de situatie op de zuivel- en de
suikermarkten.
De zuivelmarkt laat een sterke verbetering zien. Met name de boterprijzen
liggen op een hoog niveau. Tegelijkertijd wordt echter mageremelkpoeder,
dat bij boterproductie ontstaat, ter interventie aangeboden. Deze
interventie sluit per 30 september a.s.
Het Europese quotasysteem voor suiker loopt af op 30 september a.s.
Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda voor de Landbouw- en
Visserijraad van 12 juni jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1028), neemt het
areaal suikerbieten voor het productieseizoen 2017/2018, dat op 1 oktober
begint, in de EU naar verwachting met ruim 17% toe tot 1,66 miljoen
hectare. In Nederland neemt het areaal waarschijnlijk met 20% toe tot
84.500 hectare. Hierdoor zal de invoer van suiker afnemen en zal de
Europese suikermarkt vrijwel zelfvoorzienend worden. Ik ben voorstander
van liberalisering van de suikermarkt en verwelkom de afschaffing van het
suikerquotum.
Implementatie van de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling:
gevolgen voor EU-landbouwbeleid
Gedachtewisseling
De Raad zal van gedachten wisselen over de relatie tussen de vernieuwing
van het Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB) en de implementatie
van de 2030 Agenda voor Duurzame Ontwikkeling en de daarin
opgenomen duurzame ontwikkelingsdoelen (Sustainable Development
Goals, SDG’s). Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Het is
duidelijk dat de land- en tuinbouw hun aandeel zullen moeten leveren in
het bereiken van de SDG’s. In mijn brief van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr.
247) is uw Kamer geïnformeerd over de inzet van het kabinet voor de
modernisering en vereenvoudiging van het GLB, waaronder het ondersteunen van de bijdrage van de landbouw aan de SDG’s (o.a. door
omvorming van de directe betalingen naar gerichte ondersteuning van
maatschappelijke diensten).
Diversen: Uitkomst van de high-level bijeenkomst over de opvolging van
het fipronil-incident
Informatie van de Europese Commissie
Commissaris Andriukaitis zal de Raad informeren over de conclusies van
de high level-bijeenkomst van 26 september jl. over vervolgstappen naar
aanleiding van het fipronilincident. Er zal vervolgens kort ruimte zijn voor
lidstaten om te reageren. Er is nog geen achtergronddocument
beschikbaar.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
4
Tijdens de informele Landbouwraad van 5 september jl. heeft de Europese
Commissie uiteengezet welke activiteiten ze onderneemt om het
fipronilincident te evalueren. Het is inmiddels gebleken dat het fipronilincident een Europese en internationale dimensie heeft en de Europese
Commissie aan zet is om te coördineren tussen de lidstaten. De lidstaten
hanteren weliswaar dezelfde norm, maar de aanpak en de communicatie
daarover verschillen. Coördinatie van de aanpak vanuit de Europese
Commissie kan behulpzaam zijn. Op de ministeriële bijeenkomst op
26 september heeft een eerste gedachtewisseling plaatsgevonden over
mogelijke verbeteringen in de aanpak van voedselveiligheidsincidenten.
Nederland heeft met Duitsland, Frankrijk, België en Oostenrijk inbreng
geleverd voor de ministeriële bijeenkomst. De aanwezige lidstaten hebben
tijdens de bijeenkomst onderschreven dat verbeteringen in de
afstemming en een meer geharmoniseerde aanpak van voedselveiligheidsincidenten nodig zijn. Er is afgesproken om verbeteringen aan te
brengen in de afstemming over de risicobeoordelingen, het risicobeheer
en de communicatie aan consumenten. Uw Kamer wordt over deze
afspraken separaat geïnformeerd. Verder voert de Europese Commissie in
de eerste helft van oktober 2017 vier onderzoeksmissies uit in België,
Duitsland, Frankrijk en Nederland.
Ik zal de presentatie van de Europese Commissie in de Raad aanhoren en
conclusies ondersteunen, ervan uitgaand dat deze leiden tot verbetering
van de informatievoorziening over voedselveiligheidsincidenten en van de
procedures en afspraken over de Europese meldingssystemen voor
voedselveiligheid. Ook zal ik conclusies steunen die gericht zijn op
harmonisatie van de risicobeoordeling en -communicatie, monitoringsprogramma’s en zelfregulering.
Diversen: Verklaring van de Visegradlanden, Letland en Litouwen over
Toekomst GLB
Informatie van de Hongaarse delegatie
Hongarije zal, als voorzitter van de Visegrad-groep (Polen, Hongarije,
Tsjechië en Slowakije) een toelichting geven op een gezamenlijk
opgestelde verklaring van de vier lidstaten aangevuld met Letland en
Litouwen over de toekomst van het GLB. Er is nog geen formeel achtergronddocument beschikbaar.
De gezamenlijke verklaring kan getypeerd worden als een streven tot
behoud van het huidige GLB, zowel qua budget als maatregelen en
instrumenten. In de verklaring wijst deze groep landen, met uitzondering
van Hongarije en Tsjechië, op de noodzaak de hectarepremies in de
EU-lidstaten op gelijk niveau te brengen. Deze positie namen Hongarije en
Tsjechië eveneens in bij het opstellen van een eerdere vergelijkbare
gezamenlijke verklaring van de Visegrad-groep aangevuld door Bulgarije,
Roemenië en Slovenië.
Ik kan mij niet vinden in het streven van deze lidstaten naar een status quo
van het bestaande GLB en evenmin in een inzet naar gelijktrekking van de
hectarepremie in de EU. In de brief «Modernisering en vereenvoudiging
van het GLB» van 3 juli jl. (Kamerstuk 28 625, nr. 247) is dit met redenen
omkleed toegelicht.
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
5
Diversen: Uitkomsten van de 41e conferentie van directeuren van
betaalorganen
Informatie van de Maltese delegatie
Malta zal de uitkomsten toelichten van de 41e Conferentie van de
directeuren van EU-betaalorganen, die van 17 tot en met 19 mei jl.
plaatsvond op Gozo (Malta). Er is geen achtergronddocument
beschikbaar. De conferentie was gericht op het gebruik van nieuwe
technieken, zoals satellietbeelden, om te komen tot vereenvoudiging van
de uitvoering van het GLB. Afgevaardigden van alle 28 EU-lidstaten,
Turkije, Macedonië, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer
namen deel aan de conferentie. Daarnaast waren er vertegenwoordigers
van CEJA (de koepel van Europese jongeboerenorganisaties) en
COPA-COGECA (de koepel van Europese boerenorganisaties) aanwezig. Ik
verwelkom de aandacht voor de bijdrage die nieuwe technieken kunnen
leveren aan vereenvoudiging van het GLB. De resultaten van de conferentie zullen verder worden uitgewerkt en vervolgens met de Europese
Commissie en in het informele netwerk van lidstaten worden besproken.
Diversen: Uitkomsten van de informele bijeenkomst van directeuren voor
plattelandsontwikkeling
Informatie van de Maltese delegatie
Malta zal ook een terugkoppeling geven van de informele bijeenkomst van
directeuren voor plattelandsontwikkeling, die van 22 tot 24 maart jl.
plaatsvond op Malta. Er is geen achtergronddocument beschikbaar. De
bijeenkomst had als thema jonge boeren. Er werd van gedachten
gewisseld over hoe de lidstaten met het huidige plattelandsinstrumentarium hun beleid voor jonge landbouwers vormgeven en of het instrumentarium aanpassing behoeft in het GLB vanaf 2020. Ook CEJA was
vertegenwoordigd tijdens de vergadering. Geconstateerd werd dat de
huidige nationale plattelandsontwikkelingsprogramma’s met betrekking
tot jonge landbouwers onderling verschillen, maar dat de huidige
EU-regelgeving de nationale wensen niet in de weg lijkt te staan. Volgens
CEJA gaat het erom dat de lidstaten er beter en meer gebruik van maken.
Naar aanleiding daarvan meld ik u dat van 4 december tot en met
15 januari a.s. de derde openstelling van de Jonge Landbouwersregeling
is voorzien. In nauw overleg met het Nederlands Agrarisch Jongeren
Kontakt (NAJK) is de lijst met investeringsmogelijkheden uitgebreid.
Diversen: Financiering van de EU Minor Use Coordination Facility
Informatie van de Duitse delegatie, gesteund door de Nederlandse
delegatie
De Duitse delegatie zal aandacht vragen voor de langetermijnfinanciering
van de Europese Coördinatiefaciliteit voor kleine toepassingen (Minor Use
Coordination Facility, MUCF). Er is nog geen achtergronddocument
beschikbaar.
Nederland is een belangrijke leverancier van hoogwaardig plantaardig
materiaal en kent een sterk gespecialiseerde, kwalitatief hoogwaardige
productie met veel kleine teelten. Deze teelten worden op gebied van
gebruik van gewasbeschermingsmiddelen gezien als zogenaamde «kleine
toepassingen». Het duurzaam oplossen van gewasbeschermingsvraagstukken voor deze teelten is een speerpunt van het Nederlandse gewasbeschermingsbeleid. Nederland heeft hiervoor (beleids-)instrumenten, zoals
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
6
het Fonds Kleine Toepassingen en hulploketten bij de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast heeft Nederland in 2015 samen met Frankrijk en
Duitsland de MUCF opgericht. Duitsland, Frankrijk en Nederland betalen
hieraan sinds 2015 jaarlijks gezamenlijk 350.000 euro, evenals de
Europese Commissie. Het is de bedoeling dat de financiering per mei 2018
wordt omgezet in een langetermijnfinanciering door alle EU-lidstaten.
Daarvoor is door de MUCF een voorstel uitgewerkt en gedeeld met de
lidstaten via de vertegenwoordigers van het Standing Committee on
Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF). Ik zal in de Raad het Duitse
pleidooi om steun van alle EU-lidstaten voor de langetermijnfinanciering
van de MUCF onderschrijven.
Diversen: Antisubsidie- en antidumpingprocedure geopend door de
autoriteiten van de Verenigde Staten tegen de import van zwarte
tafelolijven uit Spanje
Informatie van de Spaanse delegatie
Spanje zal de Raad informeren over antisubsidie- en antidumpingmaatregelen die de Verenigde Staten overweegt tegen de import van zwarte
olijven uit Spanje. Er is nog geen achtergronddocument beschikbaar. Het
komt vaker voor dat derde landen (marktverstorende) antisubsidie- en
antidumpingmaatregelen nemen jegens Europese landbouwproducten. Ik
zal dit agendapunt daarom met belangstelling volgen.
Verordening tot wijziging van de verordening vangstmogelijkheden 2017
De Raad heeft op 25 juli jl. een akkoord bereikt over de aanpassing van de
verordening voor de vangstmogelijkheden in 2017 (VERORDENING (EU)
2017/1398 VAN DE RAAD van 25 juli 2017 tot wijziging van Verordening
(EU) 2017/127 wat bepaalde vangstmogelijkheden betreft). Het betreft een
aanpassing van artikel 9 inzake maatregelen ter bescherming van de
zeebaars. De afwijking waarbij vangsten van zeebaars met bepaalde
categorieën vistuig werden toegestaan, is gekoppeld aan de historische
gegevens van vangsten met dat vistuig. Met de aanpassing blijft de
afwijking bestaan wanneer vaartuigen worden vervangen, zonder dat het
aantal vaartuigen en de totale visserijcapaciteit toenemen. Eveneens zijn
met de aanpassing de vangstmogelijkheden van zandspiering, Noordse
garnaal en sprot aangepast naar aanleiding van de meest recente
wetenschappelijke adviezen van ICES voor deze bestanden. Ook is met de
aanpassing gevolg gegeven aan de uitkomsten van de jaarvergadering
van 2016 van ICCAT.
EU-visserijprotocol met de Republiek Mauritius
De Europese Commissie heeft, in het kader van de bestaande visserijpartnerschapovereenkomst tussen de EU en de Republiek Mauritius,
overeenstemming bereikt over een nieuw visserijprotocol met de regering
van Mauritius. Het gaat om een vierjarig strategisch belangrijk tonijnakkoord. De EU-vloot heeft dit visserijpartnerschap en bijbehorend protocol
met Mauritius nodig om de tropische tonijn voor de kust van oost-Afrika
te kunnen bevissen. Het voorgaande protocol is op 27 januari jl.
verstreken. Uw Kamer is per brief van 22 maart 2016 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 900) geïnformeerd over het onderhandelingsmandaat voor
dit protocol, waarmee Nederland heeft ingestemd. Nederland vist niet in
de wateren van Mauritius. Het door de EU onderhandelde protocol biedt
de vaartuigen van de Unie, op basis van het best beschikbare wetenschappelijk advies en met inachtneming van de aanbevelingen van de
Commissie voor de Tonijnvisserij in de Indische Ocean (Indian Ocean Tuna
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
7
Commission, IOTC), vangstmogelijkheden in de wateren van Mauritius.
Daarnaast is het protocol in overeenstemming met de eisen van de
externe dimensie van het Gemeenschappelijk Visserijbeleid. Ik ben van
mening dat het protocol past binnen de voorwaarden van duurzame
visserij en tot stand is gekomen binnen het goedgekeurde onderhandelingsmandaat. Ik ben daarom voornemens in te stemmen met dit protocol.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp
Tweede Kamer, vergaderjaar 2017–2018, 21 501-32, nr. 1049
8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/b1e25c3d-aa62-4998-9134-ae02b7d31456
|
Rots in de branding, veilig terrein voor ouders voor informatie en advies; jeugdverpleegkundige
Positon paper van Emmy Visser, jeugdverpleegkundige, voor de hoorzitting Tweede Kamer over de Jeugdwet 23
april 2018
Hartelijk dank voor de uitnodiging van de hoorzitting over de jeugdwet. Ik waardeer het bijzonder dat ik als
jeugdverpleegkundige aanwezig mag zijn. De Jeugdwet is relevant voor de jeugdverpleegkundigen. Hoewel
jeugdgezondheidszorg al jaren (vanuit de wet Publieke Gezondheid) bij de gemeente zit, zijn bij de transitie in
2015 een aantal onderdelen van mijn jeugdverpleegkundig werk overgebracht naar het preventieve deel van de
jeugdwet. Voorbeelden hiervan zijn, de groepsactiviteiten, oudercursussen, groepsvoorlichtingen, peergroups en
de programma’s VoorZorg en Stevig Ouderschap.
Veranderingen in mijn werk sinds de invoering van de jeugdwet
Naar mijn mening geeft het samenbrengen van alle versnipperde onderdelen van de zorg voor de jeugd (die
onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt) veel voordelen. De samenwerkingen met nieuwe
ketenpartners in de wijkteams zijn positief, echter nog niet alles werkt overal zoals het zou moeten. Een
voorbeeld hiervan zijn de wijkteams die zich niet altijd realiseren dat alle kinderen in beeld zijn bij de
jeugdgezondheidzorg. Dit gebeurt door middel van bezoeken in de wijk, thuis, op het consultatiebureau of op de
scholen. Een ander nadeel is dat jeugdverpleegkundigen wel eens vergeten worden bij de casussen waarbij zij al
te maken hebben met het desbetreffende gezin en hierdoor gerichter advies kunnen geven aan de wijkteams. De
realisatie dat er een actievere houding richting de wijkteams en ketenpartners moet komen is cruciaal voor het
gemeentelijke jeugddomein.
Een andere verandering sinds de jeugdwet is dat elke gemeente een eigen werkwijze heeft. Elke gemeente stelt
nu zijn eigen prioriteiten, wat kan leiden tot enorme bezuinigingen op preventie. Sommige gemeenten
bezuinigen ook op de jeugdgezondheidzorg, terwijl er geen landelijk bezuinigingsopdracht is.
Jeugdverpleegkundigen kunnen kinderen en hun ouders daardoor relatief weinig hulp bieden. Daarnaast geven
bezuinigingen veel onrust op de werkvloer en heerst onveiligheid wat betreft de baangaranties. Hierdoor komt de
aandacht richting ouder en kind in het geding.
Ook valt Veilig Thuis sinds de jeugdwet onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Dit zou het werk in zijn
algemeen makkelijker moeten maken, echter in de praktijk blijkt anders. Jeugdverpleegkundigen worden niet
structureel betrokken bij de casussen van Veilig Thuis terwijl kennis van de jeugdverpleegkundigen cruciaal is.
De terugkoppeling van een casus is een gemis om kinderen en hun ouders terug te helpen in het gewone leven.
Beeld van de evaluatie: jeugdwet
De hoofdconclusie dat de transformatie in veel gemeente nog onvoldoende vorm heeft gekregen is algemeen
bekend bij iedereen die in de jeugdsector werkt. Jeugdverpleegkundigen vinden het dan ook jammer dat de
professionals niet gehoord zijn in de evaluatie van de jeugdwet. Alleen de gemeentes, ouders en jongeren zijn
naar hun mening gevraagd over de transitie van het jeugdbeleid. De jeugdgezondheidszorg is hier niet in
meegenomen hoewel dit een toevoeging zou zijn in de evaluatie. De jeugdgezondheidszorg heeft direct te maken
met de transitie van de jeugdwet en als uitvoerders van die wet ondervinden jeugdverpleegkundigen de gevolgen
daarvan. Mijn beroepsvereniging V&VN heeft de handen ineen geslagen met alle beroepsgroepen uit het
gemeentelijke jeugddomein en samen een eigen evaluatie van de jeugdwet gemaakt. Ongetwijfeld hebt u deze
evaluatie reeds ontvangen.
Transformatie verder brengen, preventie uit de knel
Tot nu toe is er geen noemenswaardige verschuiving waargenomen naar lichtere zorg (staat in Skipr van 13
maart jongstleden). Zware zorg blijft stabiel staan op 11%. Er zal eerst geïnvesteerd moeten worden in preventie
en in lichte zorg. Zware problemen kunnen alleen effectief voorkomen worden met een nieuw gemeentelijke
preventief beleid. Helaas gebeurt dit te weinig. De jeugdgezondheidszorg heeft als enige sector in de
gezondheidszorg alle kinderen van 0-18 jaar in Nederland in beeld en biedt hen op verschillende momenten in
hun groei preventie zorg. Zij bevordert daarmee de gezonde en veilige ontwikkeling van (kwetsbare) kinderen.
Bovendien is goede preventieve zorg voor onze jeugd een verplichting vanuit het Internationaal Verdrag voor de
rechten van het Kind. In het nieuwe jeugdstelsel staan preventie, normaliseren en voorkomen van specialistische,
dure zorg centraal. Een jeugdverpleegkundige kan bij uitstek de voorkant van het jeugdstelsel versterken doordat
wij de ontwikkeling van kinderen monitoren en snel, effectief ondersteuning in kunnen zetten en daarbij en
verbindende rol spelen naar (voor)scholen, huisartsen, wijkteams, fysiotherapeuten, diëtisten enzovoort.
Normaliseren is wat wij voortdurend doen; jeugdverpleegkundigen zijn de specialisten van het gezonde kind.
Echter preventie moet wel onderhouden worden.
Wat kan ik (wat kunnen jeugdverpleegkundigen) bijdragen
Voor ouders en jongeren zijn jeugdverpleegkundigen een rots in de branding en een veilig terrein voor
informatie en advies. We bieden preventieve hulp met relatief eenvoudige en goedkope programma’s. Een aantal
voorbeelden hiervan zijn:
met huisbezoeken van VoorZorg geven jeugdverpleegkundigen tienermoeders die er alleen voor staan
extra steun
met huisbezoeken van Stevig Ouderschap krijgen ouders een extra steuntje in de rug
met peergroups komen ouders bij elkaar die in dezelfde omstandigheden
(MIM (Moeders Informeren Moeders) of steungezinnen) verkeren
stimuleren van rookvrij opvoeden
JOGG (Jongeren Op Gezond Gewicht) aanpak bij overgewicht
preventieve aanpak kindermishandeling
helpen bij de hechting tussen ouders en kinderen
Dit zijn allemaal thema’s waar de expertise van de jeugdverpleegkundige ligt. Nieuwe programma als Centering
Pregnancy kunnen jeugdverpleegkundigen zondermeer oppakken vanwege de jarenlange ervaring met de (helaas
wegbezuinigde) aanstaande oudercursussen. Ook kunnen jeugdverpleegkundigen zonder moeite aan de slag met
Centering Parenting, als een nieuwe vorm van groepsbureaus.
Als sector hebben we een JGZ preventieagenda opgesteld: door stevig in te zetten op vier preventiepijlers
(ouderschap, hechting, weerbaarheid en gezondheid) en onze krachten te bundelen met andere JGZ-organisaties
en bondgenoten zoals onderwijs, jeugdhulp en huisartsen, wil de JGZ hardnekkige maatschappelijke problemen
als schoolverzuim, kindermishandeling en armoede te lijf gaan. Onze preventieagenda sluit goed aan bij de
doelen die staatssecretaris Paul Blokhuis stelt met een Nationaal Preventieakkoord. Zijn keuze is gevallen op het
gezamenlijk aanpakken van de volgende onderwerpen: roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik
(preventiepijler gezondheid). Minister Hugo de Jonge zet in op het programma Kansrijke Start: ook daar sluit de
JGZ preventieagenda goed bij aan (preventiepijlers ouderschap en hechting)
Rol minister en Tweede Kamer.
Tot slot vraagt u mij wat ik verwacht van de minister en van de Tweede Kamer. De twee meest relevante punten
zijn: blijvend investeren in preventie én de bescherming van kwetsbare jeugd verbeteren. De rol waarbij de
Tweede Kamer kan helpen is het preventieve deel van de jeugdwet meer onder de aandacht te brengen. Van
minister Hugo de Jonge van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport zien wij graag dat de
huisbezoekprogramma’s voor kwetsbare moeders, Stevig Ouderschap en VoorZorg worden opgenomen in
programma Kansrijke Start (eerste 1000 dagen van een kind). Dé preventieve mogelijkheden van de
jeugdgezondheidszorg inzetten als fundament van het lokale jeugdbeleid. Graag zouden we dit terug zien in het
Nationaal Preventieakkoord van staatsecretaris Paul Blokhuis van het Ministerie van Volksgezondheid Welzijn
en Sport. Deze programma’s zijn laagdrempelig en hebben positieve wetenschappelijk resultaten behaald. Een
voorbeeld hiervan is het terugdringen van huiselijk geweld: ouders gaan op een positievere manier met hun
kinderen om en worden zelf ook minder vaak slachtoffer van huiselijk geweld.
Een gezonde en veilige ontwikkeling van kinderen; dat willen we toch allemaal!
Emmy Visser
V&VN Ambassadeur jeugdverpleegkundige
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/e6b0104b-7912-4c83-94d7-f267f0dbb6ac
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2016–2017
34 623
Verlenging en wijziging van de Tijdelijke wet
ambulancezorg
Nr. 13
AMENDEMENT VAN HET LID KEIJZER
Ontvangen 23 mei 2017
De ondergetekende stelt het volgende amendement voor:
I
In artikel I, onderdeel A, komt, onder verlettering in het eerste onderdeel
van onderdeel c tot onderdeel c1, de aanhef van onderdeel 1 te luiden:
1. Na onderdeel c wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:
II
In artikel I, onderdeel A, onder 1, wordt in de begripsomschrijving van
ambulancezorgprofessional voor «zorgprofessional» ingevoegd:
ambulanceverpleegkundige als bedoeld in onderdeel c of een.
III
In artikel I, onderdeel B, wordt in de aanhef «wordt een artikel»
vervangen door «worden twee artikelen» en wordt na artikel 10a een
artikel toegevoegd, luidende:
Artikel 10b
Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de inzet van de
ambulancezorgprofessional en de ambulanceverpleegkundige. Hierbij kan
onderscheid worden gemaakt voor verschillende categorieën
ambulancezorg.
Toelichting
De huidige ambulancezorg wordt geleverd door hoog opgeleide en
ervaren ambulanceverpleegkundigen. In de huidige situatie is een
ambulanceverpleegkundige iemand die na de verpleegkundige opleiding
minimaal 1 specialistische vervolgopleiding heeft gedaan aangevuld met
jarenlange ervaring op de verschillende (specialistische) verpleegafde-
kst-34623-13
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2017
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 623, nr. 13
1
lingen binnen een ziekenhuis. Dit amendement behoudt deze functiebenaming met bijbehorende opleidingseisen in de wet. De mogelijkheid om
ook te gaan werken met andere ambulancezorgprofessionals wordt
behouden waarbij in nadere regelgeving regels gesteld worden over de
inzet van de verschillende ambulancezorgprofessionals (waaronder dus
ook de ambulanceverpleegkundige). Hierbij kan onderscheid gemaakt
worden voor verschillende categorieën ambulancezorg.
Keijzer
Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 623, nr. 13
2
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/21fc9296-5a62-4ec1-a43e-1a82c6230542
|
Tweede Kamer der Staten-Generaal
2
Vergaderjaar 2019–2020
35 538
Tijdelijke bepalingen in verband met de inzet
van een notificatieapplicatie bij de bestrijding
van de epidemie van covid-19 en waarborgen ter
voorkoming van misbruik daarvan (Tijdelijke wet
notificatieapplicatie covid-19)
Nr. 8
AMENDEMENT VAN DE LEDEN VAN DER GRAAF EN VERHOEVEN
Ontvangen 1 september 2020
De ondergetekenden stellen het volgende amendement voor:
Artikel II wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «zes maanden» vervangen door «drie
maanden».
2. In het derde lid wordt «twee maanden» vervangen door «drie
maanden».
Toelichting
In het kader van de bestrijding van covid-19 worden veel maatregelen
genomen die in meer of mindere mate ingrijpen in onze samenleving.
Indieners achten het van belang dat dergelijke maatregelen, en de
wetgeving die daaraan ten grondslag ligt, op gezette momenten opnieuw
aan de Kamer wordt voorgelegd. Gezien het onvoorspelbare verloop van
de epidemie en onvoorzienbaarheid van de gevolgen van een dergelijke
applicatie voor de samenleving en voor de capaciteit van de GGD, vinden
indieners een duur van drie maanden meer passend. Indieners staan ook
bij andere tijdelijke wetgeving in het kader van de bestrijding van het
covid-19 eenzelfde tijdsduur voor.
Van der Graaf
Verhoeven
kst-35538-8
ISSN 0921 - 7371
’s-Gravenhage 2020
Tweede Kamer, vergaderjaar 2019–2020, 35 538, nr. 8
|
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/a31342e0-3e40-4c12-9c1c-8b2be16da62f
| "Digitalisering\r\nvan de veehouderij\r\n\r\n\fRDA.2019.130\r\n\r\nDigitalisering van de veehouderij(...TRUNCATED) |
Tweede Kamer
|
https://gegevensmagazijn.tweedekamer.nl/SyncFeed/2.0/Resources/f6d0436c-326f-405e-8c2a-ea1e2f546907
| "Tweede Kamer der Staten-Generaal\r\n\r\nVergaderjaar 2022–2023\r\n\r\n2\r\n\r\nAanhangsel van de (...TRUNCATED) |
Tweede Kamer
|